SIGRID Ze stoof achteruit (blz. 187). SIGRID DOOR FELICIE JEHU Schrijfster van: Nel de Ontembare, Het Circuskind, Agnes Slawonski, Nettie v. d. Slee e.a. UTRECHT — A. W. BRUNA & ZOON'S UITGEVERS-MIJ Openluchtmuseum Arnhem p SIGRID. Ze was Sigrid genoemd naar haar moeder, die van Noorsche afkomst geweest was. Helaas kon ze zich van haar moeder niets meer herinneren, ze had haar verloren, toen ze nog geen twee jaar oud was, nu ruim tien jaar geleden. Maar juist doordat ze persoonlijk niets meer van haar wist, miste ze haar niet zóó, als het geval zou geweest zijn, wanneer ze haar moedertje op lateren leeftijd verloren had. En ze had immers Vader! Ja, ze had Vader, dat was haar genoeg. Vader was alles voor haar en zij voor hem. Als Sigrid op school, of waar ook, aan haar vader dacht, leek het wel, of plotseling de zon was gaan schijnen, dan straalden haar donkerblauwe oogen en werd haar geheele gezichtje verhelderd. 6 SIGRID Wat een schat was Vader voor haar. Neen, ze benijdde haar kennisjes niet om haar moeders. Was het eigenlijk niet heerlijk om alleen! met Vader te zijn en alles voor hem te kunnen wezen? Kon men zich iets gezelligere voorstellen, dan die avondjes met hun beidjes, als zij theeschonk en Vader de courant las, terwijl zij haar werk voor school maakte? Het beetje angst, dat Vader uitgeroepen zou worden — hij was dokter — maakte alles haast nog prettiger. Want ze voelde zich zoo echt tevreden, als Vader rustig bij haar kon blijven. En daar hij specialist was, werd hij gelukkig maar zelden weggeroepen. En dan de maaltijden met hun beidjes, hoe echt knus waren die niet. Wat een idee toch van tante Annie, Vaders zuster, om er altijd op aan te dringen, dat Vader een juf nemen zou, in plaats van de trouwe Dien, die toch altijd zoo goed voor hen zorgde en dat al zoolang gedaan had, als zij zich herinneren kon. Een dame-huishoudster, zei Tante. Wat moesten zij met een dame-huishoudster doen? Er was zooveel in de huishouding ingeslopen, dat niet deugde, beweerde tante Annie en ook voor Sigrid zelf zou het zoo heel goed zijn, onder den invloed te komen van een beschaafde vrouw. Ze wist dat natuurlijk zelf zoo niet, maar ze had allerlei gewoonten, die Tante niet graag in haar eigen dochtertje zou zien. Zeker, dat ze te laat naar bed ging en zich 's morgens nog al eens versliep, waarom Dien de gewoonte had aangenomen, haar het ontbijt boven te brengen. Ze kon andere niet op tijd klaar zijn voor school. Het was waar, dat deed Dien, maar was dat nu zoo erg? Vader lachte er om, als hij het hoorde. Hij zelf ontbeet vroeg, omdat hij om acht uur al in het gebouw moest zijn, waar hij zijn kliniek hield. Zóó SIGRID 7 vroeg kon ze toch onmogelijk klaar zijn, dat ze met Vader samen zou kunnen ontbijten, waarom zou ze zich dan haasten om op haar eentje aan de ontbijttafel te zitten? Tante vond, dat ze wel degelijk beneden moest zijn, om met haar vader samen te ontbijten, maar het mooiste was, dat Vader dat niet; eens wilde. Hij had dan zoo'n haast, dat er van gezelligheid toch geen sprake zou kunnen zijn. Op een somberen Novemberdag haastte Sigrid zich uit school naar huis. Ze moest nog een boodschap doen en ze wilde vóór Vader thuis zijn. Want ze wilde hem verrassen. Ze had dien morgen op weg naar school bij een bloemist prachtige viooltjes zien staan, van die donkere, niet al te groote, die zoo verrukkelijk ruiken. Viooltjes waren Vaders lievelingsbloemen en hij had ze in lang niet gehad. Die wilde ze dus mee naar huis nemen en er hem mee verrassen. Maar daarvoor moest ze vóór hem thuis zijn, de bloemen moest hij bij zijn bord vinden staan. Ze liep dus, wat ze kon, nog meer opgejaagd door de gedachte, die plotseling bij haar opgekomen was. Stel je voor, dat de bloemist er eens geen meer had, dat hij ze alle verkocht had! Ze had ze dien ochtend toch niet kunnen koopen, op school zouden ze te veel geleden hebben, want ze had ze niet in het water kunnen zetten. Dan had de juffrouw vast gedacht, dat ze voor haar waren. Nu, ze mocht Petersje wel, maar haar in November die dure viooltjes te geven, dat zou toch niet bij haar opgekomen zijn. Zoo iets kocht ze alleen voor Vader. Ze zouden vast wel erg duur zijn. Nu, dat waren ze ook. Toen ze, verheugd de verlangde bloemen nog in de vitrine te zien, naar binnen 8 SIGRID gestapt was en naar den prijs ervan gevraagd had, sloeg ze even van schrik haar hand tegen haar mond, toert de juffrouw gezegd had, wat zoo'n bosje kostte. Toch aarzelde ze niet, ze waren immers voor Vader, wat kwam het er dan opaan, of ze duur waren. Ze had dan wel zoowat niets meer over van haar maandgeld, maar dan moest ze de rest van de maand maar heel zuinig zijn. Dat kon best. „Het zijn wel bizonder mooie viooltjes," zei de juffrouw, die het gebaar van schrik, bij het hooren van den prijs, gezien had, „en ze ruiken zoo sterk." „Ja," knikte Sigrid, „geef u me maar dat groote bosje." Met de bloemen, zorgvuldig ingepakt tegen de koude buitenlucht, verliet Sigrid den winkel. Heerlijk, ze had ze, wat zou Vader blij zijn, als hij nu maar niet thuis was, het was al laat, vreesde ze. „Vader is er toch nog niet?" vroeg ze aan het meisje, dat haar opendeed en vloog haar voorbij, zoodra ze gehoord had, dat mijnheer er nog niet was. Vóór haar goed af te doen, zocht ze een mooi, kristallen vaasje uit, vulde het met water en zette de viooltjes er in. Ze was er net mee klaar, toen ze Vaders sleutel in het slot hoorde. Nu wilde ze de kamer niet meer uitgaan en gooide dus haar hoed en mantel maar op de rustbank. Wat een genot, Vader in de deur te zien staan, den neus in de lucht, brommend: „Ik ruik, ik ruik... viooltjesgeur," Sigrid schaterde het uit en vloog naar hem toe. „Leukerd, eenige leukerd, ik dacht heusch, dat u menschenvleesch rook." Haar vader stapte nu, met Sigrid aan zijn hals hangend, langzaam en moeielijk op de tafel toe. „Neen maar," riep hij uit, „ik beleef toch een SIGRID 9 sprookje, al ben ik dan ook de reus uit Klem-duimpje niet. Welke fee heeft die verrukkelijke viooltjes hier neergetooverd, op zoo'n killen, somberen dag als vandaag?" Sigrid, die haar vader losgelaten had, bloosde van plezier. „Ik weet het niet, ik vond ze hier staan, toen ik thuiskwam. Misschien..." „Jokkebrok," schold haar vader, „kom eens gauw bij me, dat ik je eens flink pak." En toen Sigrid zich tégen hem aandrukte, om gekust te worden, zei hij: „Meisje, meisje, wat een verrassing, je bederft je ouden vader." „Vindt u ze mooi? „Neen, niet erg." Even keek Sigrid overbluft, maar de ondeugende oogen van haar vader ziende, wilde ze ook grappig zijn en het vaasje opnemend, liep ze er mee naar de deur. „Dan zet ik ze op mijn kamertje." Haar vader haar achterna. „Dat zal je wel laten, geef eens gauw hier." „Neen, u vindt ze immers toch niet mooi." „Jawel, jawel, ik zal zoet zijn en niet meer jokken." Toen opeens naar een achterzak van zijn jas tastend: „Als je eens wist, wat ik hier heb, dan..." Sigrid had het vaasje al neergezet en stak haar hand uit. „Iets voor mij?" Haar vader greep het vaasje en stak zijn neus in de geurende viooltjes. „Zie zoo, die heb ik, dank je wel, hoor. Ik zal ze maar vasthouden, anders verdwijnen ze weer." 10 SIGRID Sigrid keek gek op. „Was het maar een grapje?" vroeg ze, een beetje teleurgesteld. „Zei u het maar, omdat ik dan de bloemen los zou laten?" „Precies," zei haar vader. „O," en Sigrid ging kalm op haar plaats zitten. „Zet u de viooltjes maar gerust neer, ik zal er niet meer aankomen. We hebben nu lang genoeg gekheid gemaakt. Ik heb honger." Juist kwam Dien met een warm schoteltje. „Zeg Dien, hou jij van marrons glacés?" „Ikke, meneer? En of." „Nu, dan moet je er maar eentje aan Sigrid vragen, die heeft er een doos vol van." „Marrons?" .Het was gedaan met Sigrid's bedaard zitten. Ze stormde op haar vader af en doorzocht zijn zakken, tot ze vol triortf met haar buit naar haar plaats terugging. „Ik zal er niet veel van zien," lachte Dien goedig en ging de kamer uit. „Wat eenig, dat u ook juist een verrassing voor mij had vandaag," zei Sigrid, „vindt u dat ook niet toevallig? Hoe kwam u er zoo bij?" „Nu, ik zag ze liggen, zeker al tegen St. Nicolaas en ik wist, dat zeker klein meisje er „gewoon dol" óp is. Neen, neen, blijf nu maar zitten, ik wil graag mijn hapje warm opeten en ik zou je aanraden hetzelfde te doen." Heel tevreden ging Sigrid dien middag naar school. Wat was Vader toch een schat, altijd dacht hij aan haar. Nu weer die verrukkelijke marrons. En hij was zoo blij geweest met de viooltjes, hij had ze meegenomen naar zijn kamer en ze op zijn schrijftafel gezet. SIGRID 11 „Maar vanavond nemen we ze mee naar binnen, hoor meiske," had hij nog gezegd, vóór hij in zijn kamer verdwenen was, waar hij zijn spreekuur moest houden. Dien avond, toen Sigrid juist zoo echt gezellig met haar vader zat thee te drinken, voor haar het uurtje van den dag, werd er gebeld. Sigrid luisterde, toen Suus, het tweede meisje, naar voren ging om open te doen. Opeens betrok haar opgewekt gezichtje. „Hè, hoe vervelend," zuchtte ze. Haar vader keek op uit zijn courant. „Is er iets niet naar je zin, meiske?" vroeg hij. „Is het soms om mij te doen?" „Neen, maar het zijn..." Juist werd de deur geopend en liet Suus den heer en mevrouw Bernards binnen, met andere woorden, tante Annie en oom Jan. Dokter Wadenburg stond op en heette zijn zuster en zwager welkom. „Dat is aardig van jullie, dat je eens naar ons komt kijken. En nog wel door het slechte weer, ik apprecieer het zeer, hoor." Sigrid gaf ook een hand, maar haar gezichtje drukte niet bepaald een welkom» uit. „Storen we een tête a tête?" plaagde tante Annie, terwijl ze plaats nam. „Het is me een weertje, het viel niet mee, hoor, ik verlang naar een warm kopje thee." „Dat zul je hebben," zei haar broer. „Zorg maar eens gauw voor onze gasten, vrouwke." Sigrid stond op, om een paar kopjes van de theetafel te krijgen. Als ze met Vader alleen was, gebruikte ze een theeblaadje, dat vond ze veel gezelliger. Zoo'n blaadje op tafel, met een theelichtje, vooral geen theemuts, dat vond ze het toppunt van gezelligheid. 12 SIGRID „Wil ik verder voor de thee zorgen?" vroeg tante Annie. Maar Sigrid schudde van neen; dat deed ze immers iederen avond, dat was haar werk, dat liet ze zich niet afnemen. Ze schonk wat water bij de trekpot, nog al een f linken scheut, wat tante Annie een beetje verschrikt deed vragen: „Wordt ze zoo niet te slap? Je hadt toch zeker niet op vier personen gerekend? Ik houd van sterke thee en oom Jan ook." Sigrid antwoordde niet, maar keek knorrig. Ze was nu eenmaal uit haar humeur over de stoornis. „Zet liever een! beetje nieuwe thee," zei haar vader, toen ze het lichtgele brouwsel in de kopjes liet loopen. „Als tante Annie graag sterke thee heeft, zal ze dat gele water niet lekker vinden." Sigrid zag er nog ontevredener uit. . „Is die thee niet goed?" vroeg ze aan oom Jan, hem zijn kopje overreikend. Deze keek naar het slappe goedje en lachte hardop. „Als het maar warm is, dat is het voornaamste, geef maar hier, meidlief," zei hij en dronk het warme kopje in één teug leeg. Maar tante Annie vroeg vriendelijk om een sterker kopje, ze kon wel wachten, tot er nieuwe thee gezet was en Sigrid bracht met een knorrig gezichtje het water weer aan den kook. Tante Annie keek naar haar nichtje en trok even haar wenkbrauwen op. Bedorven kindje, dat was ze. Jammer, ze had zooveel goeds. Dat haar broer ook geen dame-huishoudster wilde nemen, die zich meteen met Sigrid bemoeien kon. Maar daar wilde hij niet van hooren, onder den invloed van zijn dochtertje natuurlijk. SIGRID 13 Sigrid begreep best, dat het dan uit zou zijn met haar alleen-heerschappij. Het kind was lief voor haar vader, dat was niet tegen te spreken, maar het was toch een verkeerde toestand hier in huis. Daar werd weer gebeld. „De post," zei dokter Wadenburg. Ze hoorden' een van de meisjes naar voren gaan, maar wachtten te vergeefs op het binnenbrengen van wat de post afgegeven had. „Zeker iets voor de keuken," zei tante Annie en hervatte haar gesprek met haar broer. Even later kwam Dien binnenloopen, zoo maar zonder kloppen. Ze zag er zoo ontsteld uit, dat niemand daarop lette en uit meer dan één mond kwam de vraag: „Is er iets, Dien?" „M'n zuster is ziek, erg ziek, ik mot er heen, direct, want ze heeft niemand om haar op te passen. Buurvrouw schrijft, dat ik komen mot, zubiet, want ze is heelemaal alleen, de stumper." „Wel, wel," zei mijnheer Wadenburg, „dat is slecht nieuws, Dien," en Sigrid vroeg met verschrikte oogen: „Ze zal toch niet dood gaan?" Dat was de druppel, die den emmer deed overloopen. Dien begon te snikken en tante Annie bromde: „Zeg toch zulke gekke dingen niet, Sigrid, je maakt Dien heelemaal overstuur." „Ik kan wel dadelijk gaan, niet meneer?" vroeg Dien tusschen haar tranen door. „Het is gelukkig nog al geen end, met den laatsten trein kan ik er nog kommen." Mijnheer Bernards had een spoorboekje uit een van zijn zakken opgediept en keek den trein na. Tante Annie deed haar best Dien gerust te stellen, het behoef de zoo erg niet te zijn met haar zuster, de menschen overdreven dikwijls zoo. ,,'t Is m'n eenige zus," snikte Dien, „en 't is een Ié SIGRID arme weduwvrouw. Ze heeft niemand, die naar der omkijkt." „Geen kinderen?" vroeg tante Annie. „Twee op zee, beste jongens, maar die allebei varen wilden, net as hun vader." Dien was nu een beetje bedaard. „'k Ga dan maar gauw wat goed bij elkaar zoeken, meneer en dan ga ik maar." Haar meester knikte van ja; het kon niet anders, niet waar. „Je blijft toch niet lang weg?" vroeg Sigrid. „Hoe weet ik dat nou? Ik büjf tot m'n zus me niet meer noodig heeft, dat spreekt." „Moeten wij dan alleen met Suus blijven?" „Dat zal wel, ik mot voortmaken," en weg was Dien. Het gezelschap rond de tafel keek elkaar wat overbluft aan. „Zou je het alleen met Suus kunnen schikken?" vroeg tante Annie aan haar broer. Deze haalde zijn schouders op. „Ik weet het werkelijk niet, ik bemoei me nooit met iets van de huishouding. Dien is zoo'n trouwe zorg. Wat denk jij er van, vrouwtje?" „O, dat zal best gaan, ik zal wel thuis blijven van school." Tante Annie keek grappig verschrikt „Maar Sigrid, hoe kom je daar bij, het kan misschien weken duren, voordat Dien terug is." Neen, dat kon natuurlijk niet, vond Sigrid's vader. „We moeten dan maar buitenshuis gaan eten en verder moet het maar geschikt worden. We moeten de zaken nemen, zooals ze nu eenmaal zijn." Tante Annie zat even in gepeins. „Dan weet ik wat beters," zei ze. „Jullie komt zoolang bij ons." SIGRID 15 Verrast keek haar broer op. „Dat is allemachtig aardig van je voorgesteld, Annie en het zou heerlijk zijn voor mijn kleine meid. Maar is je dat niet te druk? Je zegt zelf, dat Dien weken wegblijven kan." „Niets te druk, dat zal best gaan. Afgesproken dus?" „Eten en slapen, wat mij betreft," lachte haar broer, „want voor mijn patiënten en mijn werk moet ik natuurlijk in mijn eigen huis zijn." „Dat kan ook heel goed, Suus kan bij haar ouders gaan slapen en eten, als ze maar maakt in huis te zijn, als jij er bent, om open te doen en den boel wat schoon houdt." „Dat zou kunnen, graag dus. Maar vindt je heer gemaal dat alles wel goed, die heeft nog geen woord gezegd." Oom Jan lachte zijn luidruchtigen lach. „Ce que femme veut... Maar in ernst, jullie bent hartelijk welkom, dat behoef ik je toch niet te verzekeren. En misschien wil mijn nicht Sigrid, dan nog wel eens thee voor me schenken, zoo'n kopje als daarstraks krijg ik niet dikwijls." Sigrid wist zelf niet, of ze lachen moest of boos kijken. Oom Jan spotte gewoon met haar, maar hij deed het zoo leuk, dat het lachen de overwinning behaalde. „Wat zal Wiesje dat gezellig vinden," zei tante Annie, „ze zal niet weten, wat ze hoort, morgenochtend." „Ik denk, dat mijn meisje niet minder in haar schik is," zei Sigrid's vader, „is het niet..." maar voor hij uit kon spreken, ging de deur der kamer open en verscheen Dien, toegerust voor de reis. beladen met een valies en verscheidene pakjes. „Ik ga dan maar, meneer. Ik heb een beetje gelei 16 SIGRID meegenomen en een potje vleeschextract, dat vindt u zeker wel goed. En ook een trossie druiven, dat lust een zieke allicht. Nou en dan ga ik maar, dag meneer, dag Sigrid, dag mevrouw en meneer," en Dien vertrok, uitgelaten door Suus, ze was te beladen om zelf de deur te kunnen openen. Tante Annie keek van haar broer naar haar man en begon te lachen. „Je doe maar, denkt Dien," zei ze. „Een beetje eigendunkelijk is ze wel, ze had! wel eerst even kunnen vragen, of ze een en ander uit de provisiekast mee mocht nemen voor haar zuster." „Dien weet best, dat het mag," viel Sigrid in, „ze heeft die gelei zelf gemaakt." „Ze was goed beladen," vond oom Jan, „ik vrees, dat er nog wel wat meer meegegaan is, dan wat ze daar opnoemde." „Als je dat maar weet," zei tante Annie. „Ze mag meenemen, wat ze wil, niet Vader?" „Och, daar bemoei ik me niet mee." „In ieder geval scheen ze er op te rekenen, dat de maag van die zuster best in orde was, al was ze overigens ook op het kantje af," lachte oom Jan. Zijn vrouw zat er al weer over te denken, dat het hier toch een eigenaardig huishouden was. Jammer, dat haar broer niet naar haar wilde luisteren. Men sprak af, dat vader en dochter den volgenden dag tegen koffietijd zouden komen en daarna vertrokken tante Annie en oom Jan. Toen Sigrid dien avond in bed lag, wist ze zelf niet goed, of ze dat logeeren bij tante Annie nu prettig vond of niet. Ze zou natuurlijk de gezellige uurtjes met Vader alleen vreeselijk missen, maar daar stond tegenover, dat ze Wies den heelen dag bij zich zou hebben. Dat vond ze wel leuk. Het kleintje was ook SIGRID 17 snoezig en Jan wel een aardige jongen, wel een bengel, maar dat waren jongens van een jaar of acht altijd. Het zou toch ook maar voor een paar weken zijn, daarna had ze Vader weer voor zich alleen; dat zou dan dubbel prettig zijn. Haar laatste gedachte, vóór ze insliep, was, dat als de viooltjes in Vader's studeerkamer verlept waren, ze voor nieuwe zorgen zou; zoodoende zou Vader toch altijd aan haar moeten denken. II. GABBY. Eenig, dat je nu met me mee van school naar huis gaat," zei Wiesje Bernards en stak haar arm door dien van haar nichtje. Ja, dat vond Sigrid ook gezellig. En ze zou Vader aan de koffietafel vinden. *A „Ik hoop) maar, dat die zuster van Dien lang ziek blijft," ging Wies door. „Dat is heel vriendelijk van je," lachte Sigrid. Wies schoot ook in een lach. „Nu ja, je weet best, hoe ik het meen. Ze mag voor mijn part zoo gezond zijn als een visch, als ze Dien maar een flink tijdje vasthoudt, zoodat jullie bij ons blijft." „O, Dien komt niet terug, voordat haar zuster zoolang opgeknapt is, dat ze het alweer tijd zal vinden om opnieuw ziek te worden," verzekerde Sigrid. Wies keek verbaasd. „Is 't echt? Ik dacht, dat bij Dien niets ging boven jullie huishouden. Sigrid trok met een schokje haar schouders op. „O, ik zeg geen kwaad van Dien, dat moet je niet Sigrid. 2 18 GABBY denken, ze zorgt best voor Vader en mij, maar ze is zoo vreeselijk overdreven. Als haar zuster kiespijn heeft of zoo iets, verklaart Dien, dat ze doodsziek is en tobt ze er over, dat ze haar moet gaan oppassen." „Maar dan gaat ze toch niet, wel?" „Weineen, dan loopt ze alleen maar met een somber gezicht door het huis en verklaart, dat ze heelemaal in de war is. Verder heb je er geen last van." „Maar dezen keer schijnt die zuster echt ziek te zijn." } ,Ja, dat geloof ik wel, ze is ten minste „echt" naar haar toe. O, daar heb je Vader!" en op een drafje liep Sigrid naar de auto, die juist haar vader afzette bij de deur van oom Jan. „Zoo meiskes, prettig geleerd? Jullie ziet er uit, of je je niet al te erg hebt ingespannen." „Hè Oom, hoe kunt u dat nu zeggen, we zijn doodop van het harde werken," spotte Wies. „Dan zou ik wel eens willen weten, hoe je er uitziet, als je niet doodop bent," en Dr. Wadenburg gaf zijn nichtje een zacht kneepje in haar frissche wangen. Toen met een knipoogje, omdat Sigrid haar arm door den zijne gestoken had: „Die is bang, dat ik weg zal loopen." „Wacht, ik zal je helpen, Si," zei Wiesje en greep den anderen arm van haar oom vast. Zoo stapten ze met hun drietjes naar binnen. Tante Annie deed juist haar jongste zijn servetje af. „Zie zoo, dat jongemensch heeft zijn maaltje al weer gehad. Blij, dat jullie er bent, ik heb een lekker warm schoteltje vandaag." „Neem me niet kwalijk, Annie, dat ik zoo met mijn jas binnenkwam, die deugnieten hadden me te pakken en sleepten me mee de kamer in." GABBY 19 „Ontdoe er je dan maar gauw van. En jullie ook meisjes, hang je goed in de gang en maak wat voort, dat we beginnen kunnen. De beide Jannen zijn al thuis, die zijn samen naar Vader's kamer gegaan. Roep ze meteen even, Wies." Nu duurde het niet lang, of allen smulden aan het schoteltje, waarop tante Annie, naar ze beweerde, bizonder haar best gedaan had, ter eere van de logées. Toen de eerste honger gestild was» zei tante Annie: „Vader, ik heb een nieuwtje." „Een nieuwtje, kind? Vooruit er dan mee. Je weet, mijn eenige gebrek is nieuwsgierigheid." „Neen, je moet eerst er naar raden." Haar man trok een leelijk gezicht. „Ik ben niet sterk in het oplossen van raadseltjes. Is het iets goeds?" „Natuurlijk, Oom," zei Sigrid, „ziet u niet, hoe tante Annie glundert." „Toe, raad nu eens," drong deze aan. „Ik weet het, je glundert zoo volgens Sigrid. Ik wed, dat we de honderdduizend getrokken hebben," spotte haar man. „Neen, als je zoo flauw bent, mag je niet meer raden. We hebben nota bene niet eens een lot. Jij dan maar, Wies, wat raad jij?" Wies dacht even na. „De zuster van Dien is niet erg ziek en Dien komt vandaag al terug." „Dat zou jij geen goed nieuws vinden," lachte Sigrid. „Neen, ik weet beter, er komt iemand op visite, waar tante Annie veel van houdt, daarom kijkt ze zoo vroolijk." „Prachtig, bijna geraden, maar..." 20 GABBY „We krijgen taart vanmiddag," schreeuwde Jantje er tusschen door. „Mis vent, neen neen, jij weet er niets van. Maar Sigrid was er bijna, we krijgen geen visite, maar wel nog een logée. Gabby van Oosten heeft belet gevraagd. Is dat nu geen goed nieuws?" „Ja, leuk, eenig!" riep Wies en klapte in haar handen. Maar Sigrid keek een beetje benauwd. „Komt die nu dadelijk, terwijl wij nog hier zijn?" vroeg ze. „Ja zeker, ze komt morgen al. Ze logeert in de buurt en vraagt, of ze een weekje bij ons mag komen. De kinderen van de familie, waar ze logeert, zijn wat ongesteld en de dokter is bang voor mazelen. Nu vinden ze het daar beter, dat Gabby bijtijds weggaat met het oog op haar muzieklessen aan kinderen. Ze heeft aangeboden om te blijven en te helpen, als het noodig mocht zijn, maar haar gastvrouw wil daar niet van hooren." „Dat is heel verstandig van haar, want Gabby zou er niet van gediend zijn, zelf de mazelen te krijgen," zei oom Jan. „Wie is die Gabby, waar jullie het zoo druk over Aebt?" vroeg dokter Wadenburg. „Heb ik haar wel eens bij jullie ontmoet?" „Dat geloof ik niet, ze is in een heelen tijd niet hier geweest. Ze woont heelemaal in Groningen, moet je denken." „Jong meisje nog?" „O ja, pas twee en twintig. Het is een leuk dingetje." „O, een snoes is het," riep Wies vol geestdrift. „Ze ziet er schattig uit en ze is vreeselijk aardig ook. Ik vind het dol, dat ze weer eens komt." „We hebben haar in zoowat geen twee jaar GABBY 21 gezien. Ik tenminste, want het is nog iets langer, dat jullie haar het laatst ontmoet heb." „Ja, dat zal zoo om en bij de drie jaar zijn," zei oom Jan. „Je moet weten," ging tante Annie voort, „dat ze het dochtertje is van een wat oudere, maar heel goede vriendin van me. Een paar jaar geleden heeft ze helaas haar moeder verloren en haar vader heeft ze eigenlijk niet gekend, ze was nog een baby, toen die stierf. Het arme kind stond heel alleen op de wereld, na den dood van haar moeder, want broers of zusters heeft ze nooit gehad. Ze verdient nu haar brood met muzieklessen te geven, want fortuin heeft ze niet, ze leefde met haar moeder voornamelijk van een pensioen," „Dus wel een stumpertje," vond haar broer. „Zoo geloof ik niet, dat je haar noemen zult, als je haar gezien hebt, of ze moest al heel erg veranderd zijn. Het is een flink, klein ding. Na den dood van haar moeder ben ik haar gaan opzoeken. Ik wilde zien, of ik ook iets voor haar doen kon. Ik bood haar onze hulp aan, maar ze had die niet noodig. Ze zat al aardig in haar lessen en ging met een vriendin samenwonen." „Weet je, wat ik niet vat," viel haar man in, „als dat meisje les moet geven, hoe kan ze dan uit logeeren gaan in dezen tijd. Niemand neemt nu toch vacantie." „Ja, dat weet ik natuurlijk niet. Herfstvacantie misschien.' „Herfstvacantie van je pianojuffrouw!" riep Wies. „Kom, Moeder! Ik wou dat ons juffie die gaf, maar die zou je zien aankomen." „Ja, ik weet het natuurlijk ook niet, in ieder geval... o pas op, daar stootte je bijna je beker met melk om, Jan. Wees toch niet zoo wild in je bewe- 22 GABBY gingen. Hier, drink op, anders gaat die toch nog over de tafel." Sigrid was stil geworden onder dit gesprek. Ze vond het niets prettig, dat die Gabby hier kwam logeeren, nu zij er juist was. Want ze had Wies voor zich alleen willen hebben, dat tijdje, dat ze bij tante Annie logeerde. Die Gabby was wel ouder dan Wies, tien jaar ouder liefst, maar Wies scheen dol op haar te zijn. Ze zei tenminste, dat ze het heerlijk vond, dat ze kwam. „Ben je niet nieuwsgierig naar haar, Si?" vroeg ze. „Ik vreeselijk, want ik heb haar niet meer gezien na den dood van haar moeder. We hebben haar dikwijls genoeg te logeeren gevraagd, maar er was altijd iets, waardoor ze niet komen kon." „De reis is ook zoo groot," zei haar moeder, „misschien zag ze daar tegenop." „Ze ziet er zoo snoezig uit, Si," ging Wiesje weer door, „ze heeft prachtig zwart haar en groote donkere oogen. En zoo'n schat van een figuurtje! En ze speelt prachtig piano en ze zingt zoo leuk!" Sigrid hield haar handen tegen haar ooren. „Schei er maar uit, ik weet nu wel, dat het een wonder is." Wies schaterde het uit. „Ik geloof heusch, dat je nu al een beetje jaloersch van haar bent." „Ik jaloersch van dat vreemde meisje, dat ik niet eens ken? Hoe kom je aan zoo iets bespottelijks." „Ja, het zou bespottelijk zijn, daar heb je gelijk aan. Maar waarom doe je dan zoo raar." „Ik doe niet raar. Best mogelijk, dat ik morgenavond ook in aanbidding ben van het wonder, dat Gabby heet," spotte Sigrid. „Ga maar door, steek je loftrompet maar verder op, als je er plezier in hebt." Maar Wiesje vond het beter, er nu verder over GABBY 23 te zwijgen. Als Sigrid Gabby morgen zag, zou ze ook wel onder haar invloed komen. Als je denkt, wat een kind zij zelf nog geweest was, toen ze haar het laatst gezien had en hoe leuk ze toen toch met haar geweest was, zoo echt gezellig en vroolijk. Als ze nu maar niet in haar nadeel veranderd was in En zoo lief en zoo hartelijk! (blz. 24) dien tijd, dat ze hier niet geweest was. Wat zou Sigrid haar dan uitlachen! Wies was heusch een beetje bang voor teleurstelling, toen ze den volgenden dag van school naar huis ging. Ze zouden daar Gabby vinden en stel je voor, dat ze eens niet meer de oude Gabby was! Maar zoodra ze haar gezien had, was ze gerustge- 24 GABBY steld; als het kon, was Gabby nog mooier geworden. En zoo lief en zoo hartelijk! En vroolijk was ze ook. Wat kon ze lachen om grappen van Vader en Oom. Die scheen haar ook leuk te vinden, ze had Oom nog nooit zooveel aardige dingen hooren vertellen. Vol verwachting nam ze Sigrid na het koffiemaal apart. „Nu, wat zeg je er van?" vroeg ze gretig. Sigrid deed erg kalm. „Ja, ze ziet er wel aardig uit, alleen een beetje vreemd, net een zigeunermeisje." „Ja, daar doet ze een beetje aan denken. Maar vin' je haar geen snoesje?" „Ik zeg immers, wel aardig, maar jij overdrijft zoo vreeselijk." Wies werd een beetje geprikkeld door den koelen toon van Sigrid. „Ik ben een boon, als je niet jaloersch van haar bent," zei ze boos. „Onzin," verklaarde Sigrid. „Iedereen vindt haar een dot. Oom had ook zoo'n plezier in haar." Sigrid schokte op. „Vader?" „Ja zeker, je vader. Ik heb hem nog nooit zoo grappig gezien, maar dat komt natuurhjk, omdat Gabby altijd zoo'n eenig antwoord heeft Ik wou, dat ze maar wat langer dan een week bleef, maar dat zal niet gaan, zegt Moeder." „Gelukkig dan maar," vond Sigrid. „Een week is lang genoeg." Intusschen vertelde Gabby aan haar gastvrouw, hoe het kwam, dat ze in het najaar vacantie had. Haar zomervacantie was er bij ingeschoten. De vriendin, waarmee ze samen woonde, was lang ziek GABBY 25 geweest dezen zomer. Ze gaf ook muzieklessen en Gabby was toen voor haar ingevallen. Ze had gedacht, het best eens zonder vacantie te kunnen stellen, maar nu scheen het onafgebroken werken haar een beetje op te breken. De dokter had gezegd, dat ze er noodzakelijk eens uit moest en daarom nam nu Tillie, haar vriendin, voor een paar weken haar lessen waar. Ze was toen gaan logeeren buiten, bij een getrouwde zuster van Tillie, om daar wat op te knappen, naar het heette. Maar zij zelf vond, dat ze dat heelemaal niet noodig had; ze had best naar huis kunnen gaan, nu de kinderen ziek waren geworden. Tiflie had daar niets van willen weten, die vond, dat ze absoluut haar vacantie moest hebben en op haar aandringen was ze zoo brutaal geweest, hier belet te vragen. „Als je maar weet, dat je bij ons altijd welkom bent, m'n beste," zei haar gastvrouw, die zich voornam, haar logéetje deze week eens flink te vertroetelen. Dat zou het meisje goed doen. Het werd wel een gezellig weekje. Het logéetje scheen zich werkelijk best te gevoelen, ze was ten minste opgewekt en vroolijk en dankbaar voor alles, wat haar aangedaan werd. Zélfs Sigrid kwam onder haar bekoring en vergat heelemaal, dat ze de komst van de logée eerst niet prettig gevonden had. Volgens tante Annie maakte de drie heeren, waartoe kleine Jan dan gerekend werd, haar sterk het hof en Sigrid moest bekennen, dat ze haar vader eigenlijk nooit zoo vroolijk had gekend. Ze keek hem soms verbaasd aan, als hij zoo hartelijk lachte om een of ander grappig verhaal van Gabby. Zóó had ze Vader nooit hooi en lachen. Ze hadden het altijd dol gezellig samen gehad en vroolijk waren ze ook wel geweest, maar zoo luidruchtig had ze Vader nooit gekend. 26 GABBY Soms verlangde ze terug naar het rustige leventje met hun beidjes en dat verlangen was wel eens zoo sterk, dat ze er tranen van in haar oogen kreeg. Ze had hier zoo weinig aan Vader, ze was nooit meer met hem alleen. Ze ging wel eens naar huis, als Vader daar was, maar ze had het slechts één enkelen keer getroffen, dat er niemand bij hem was. En toen had ze tot haar verbazing gezien, dat het vaasje, waarin haar viooltjes gestaan hadden, nu met andere bloemen gevuld was. „Van wie heeft u die?" was haar verbaasde vraag geweest Haar vader had gelachen om haar ontsteld gezichtje. „Mag niemand anders me bloemen geven, dan mijn dochtertje?" had hij gekscherend gezegd. „Jawel, maar van wie heeft u die? Van een patiënt?" „Precies, van een patiënt Gabby is straks hier geweest, ik wilde eens onderzoeken, of ze weer heelemaal in orde was en toen heeft ze die bloemen voor me meegebracht" Sigrid was er stil van geweest. Zou Vader Gabby erg aardig vinden? Dat wilde! ze hem toch even vragen. „Hoe vindt u Gabby?" had ze, zoo onverschillig ze kon, gevraagd. „Een lief persoontje, jij niet? Een echt jong meisje." Hierop had Sigrid niets geantwoord en haar vader had verbaasd gevraagd: „Ben je het niet met me eens, dat Gabrielle een lief meisje is?" „Och jawel, wel aardig. Heet ze eigenlijk Gabrielle? Dat wist ik niet." „Ja, zoo heet ze, dat heeft ze me vanochtend GABBY 27 juist verteld. Daar wordt gebeld, een patiënt natuurlijk, maak, dat je weg komt, vrouwke." En Sigrid was met een bezwaard hart de kamer uitgegaan. Ze begreep maar niet, wat Vader toch aan Gabby vond; ze leek immers niets op haar. Zij had blond haar en blauwe oogen, net als Moeder gehad had, en Gabby was zoo donker. En daarbij had ze zoo'n grappig, klein figuurtje, net een pop, terwijl zij groot was voor haar leeftijd en flink ontwikkeld. Vader had zoo dikwijls gezegd, dat hem dat plezier deed, want dat hij van flinke vrouwen hield en nu vond hij die kleine, donkere pop maar wat aardig. Sigrid begreep haar vader's smaak niet meer. Van dien dag af was Sigrid dikwijls stug en onvriendelijk tegen Gabby, die alles opnam als een scherts en haar vroeg, of ze met het verkeerde been uit haar bed gestapt was. Eens, toen ze weer eens een scherp antwoord gaf, keek Vader haar boos aan en zei, waar iedereen bij was: „Sigrid, je mag wel eens een beetje meer letten op wat je zegt, dan zul je niet meer zoo ongepast antwoorden." Sigrid keek hem even aan en liep toen haastig de kamer uit. Dat Vader, die zoo zelden aanmerking maakte op wat ze zei of deed, nu zóó sprak in gezelschap van anderen! Dat had haar heel erg getroffen. Ze holde de trap op naar boven, naar het kamertje, dat ze met Wies deelde. O, wat had Vader haar nu een verdriet gedaan! Hoe kon hij zoo iets zeggen, waar iedereen bij was. Of eigenlijk kon het haar niet schelen voor oom Jan of tante Annie, ook niet voor Wies; maar dat Gabby dat hooren moest! Wat behoefde die zich met haar te bemoeien. O, ze kreeg een hekel aan haar, ze kon die groote 28 GABBY zwarte oogen niet meer uitstaan. Konden ze toch maar weer naar huis gaan, Vader en zij, konden ze toch maar weer alleen zijn met hun beidjes. Dan kon zij weer alles voor Vader zijn. Wat zou ze haar best doen, om het hem naar den zin te maken! Met Vader alleen, dan pas zou ze weer echt gelukkig en tevreden kunnen zijn. Daar ging de deur van het kamertje open en Wies kwam binnen. „Kom je theedrinken, Si?" vroeg ze, of er niets gebeurd was. Sigrid wreef vlug met haar zakdoek over haar vochtige oogen. „Ik heb zoo'n hoofdpijn," mompelde ze. „Echt? Wat jammer. We hebben zoo'n pret beneden. Oom werd juist uitgeroepen, die kan er nooit eens bij zijn." „Is Vader'weg?" Sigrid voelde het als een verluchting, iets, wat haar nog nooit overkomen was. Maar nu wilde ze hem liever niet zien. Ze voelde zich verlegen tegenover hem. „Ja," zei Wies, „jammer genoeg. Ga je mee, of heb je heusch zoo'n hoofdpijn, dat je liever hier alleen blijft, dan zal ik jo wel een kopje thee brengen." Even aarzelde Sigrid. Ze zag er wat tegenop, om weer naar binnen te gaan, ze was zoo opeens weggeloopen. Maar ze had niet veel lust den heelen avond boven te blijven en nu Vader weg was, vond ze het minder moeielijk om te gaan. Ze stond dus op en liep even naar den spiegel om te zien, of ze beneden niet zouden merken, dat ze gehuild had. Daarna ging ze met Wies mee naar de huiskamer, waar niemand op haar lette, of liever, GABBY 29 waar allen deden, of er niets gebeurd was. Men was bezig met een vroolijk gezelschapsspelletje en lang duurde het niet, of Sigrid lachte hartelijk mee en vergat, dat ze soms Gabby niet uit kon staan. Later op den avond kreeg ze het opeens weer te pakken. Vader was teruggekomen en verzocht Gabby wat voor hem te spelen. En Gabby speelde, speelde heel mooi, dat hoorde Sigrid best en ze zag dat Vader, die zooVeel van muziek hield, genoot. Zij hield ook wel van muziek en had een zuiver gehoor, maar echt muzikaal was ze toch niet, ze had geen bepaald talent voor muziek. Vader had vroeger veel aan muziek gedaan, hij had veel viool gespeeld, dat wist ze. Nu speelde hij zelden meer, hij had er geen tijd voor en ook niemand, die hem kon accompagneeren. Dien avond, vóór ze insliep, nam Sigrid een besluit. Zoodra ze thuis waren, ging ze hard pianostudeeren. Ze wilde ook mooi leeren spelen, ze wilde, dat Vader ook naar haar zoo luisteren zou, als hij vanavond naar Gabby gedaan had, van haar spel moest hij ook zoo kunnen genieten. Waarom zou ze het ook niet ver kunnen brengen, net zoo ver als Gabby. Als Gabrielle! Vader noemde haar Gabrielle tegenwoordig, dat vond hij veel mooier dan Gabby. Dat vond zij ook wel, maar Gabrielle was een veel te deftige naam voor zoo'n klein zigeunermeisje als Gabby was. III. SIGRID WACHT HAAR VADER OP. Sigrid had het stil, Vader was op reis. Hij was in consult geroepen in Groningen. Het gebeurde wel 30 SIGRID WACHT HAAR VADER OP meer, dat Vader weggeroepen werd, maar zelden zoo ver, bijna altijd was hij in een dag uit en thuis. En nu zou hij minstens twee dagen wegblijven. Het was alweer een heel tijdje geleden, dat ze met hun beidjes bij tante Annie en oom Jan gelogeerd hadden. De zuster van Dien was vrij vlug hersteld en toen ze beter was, kon Dien naar huis gaan, zoodat het oude leventje zijn gang weer ging, alsof ze niet weg geweest waren. Het was wel gezellig geweest, dat logeeren bij tante Annie, alleen had ze het jammer gevonden, dat Gabby toen juist ook gekomen was. Waarom ze dat niet prettig gevonden had? Ja, dat wist ze eigenlijk zelf niet goed, want Gabby kon heel leuk zijn, ze was meestal vroolijk en wat speelde ze prachtig piano! Dat vond Vader ook, hij had zoowaar zijn viool weer eens in handen genomen en ze hadden samen muziek gemaakt. Vader had dat echt prettig gevonden. Nu studeerde zij hard, om Vader te kunnen accompagneeren, maar het ging nog niet heel goed. Ze deed wel erg haar best, maar ze had niet veel tijd, ze had het nu juist zoo druk voor school. Ze wüde dit jaar op het Gymnasium komen en daarom moest ze heel den winter hard werken. Daarbij kwam nog, dat ze niet graag piano studeerde en zich zelf dwingen moest, die vervelende vingeroefeningen te spelen. Van de moeielijke accompagnementen bracht ze nog maar droevig weinig terecht. Ja, als het niet voor Vader geweest was! Vanmiddag zou Vader thuis komen en toen ze uit school kwam, liep ze dadeüjk naar de keuken om te vragen, of Dien wel gezorgd had, dat ze iets aten, waar Vader veel van hield. „Jawel," bromde Dien, „ik had er voor gezorgd, dat meneer het naar zijn zin zou hebben, maar het SIGRID WACHT HAAR VADER OP 31 zou me niet verwonderen, als ik moeite voor niks gedaan had. Er is een telegram voor je gekomen." „Een telegram? Voor mij? Waar is het, geef het gauw." „Het ligt binnen op de piano," en Dien volgde Sigrid naar de huiskamer, nieuwsgierig wat voor nieuws het telegram bevatten zou. Sigrid scheurde haastig de enveloppe open. Toen ze het gelezen had, zag Dien dadelijk aan haar gezicht, dat het mis was. „Niet naar je zin?" vroeg ze. „Vader komt vanavond pas met den allerlaatsten trein, hij kan pas vannacht over twaalven hier zijn." Dien schudde deelnemend haar hoofd. „Dat's vervelend voor je, kind, maar wat er aan te doen? Ik zal maar opdoen, als ik klaar ben, we hebben nou op niemand te wachten," en Dien verdween naar de keuken, om de laatste hand aan haar eten te leggen. Sigrid had het land. Eigenlijk moest ze aan dergelijke teleurstellingen gewend zijn, maar ze geloofde niet, dat haar dat ooit lukken zou. Ze had er zoo vast op gerekend, vanmiddag weer met Vader samen te eten. Een half uurtje later zat ze met Dien aan tafel. Als Vader er niet was, vond Sigrid dat wel gezellig, maar meestal kon het niet, om Suus, het tweede meisje. Vandaag was die er niet, omdat haar moeder jarig was en ze thuis was gaan feestvieren. Dien was in haar schik, dat het net zoo uitkwam, nu behoefde dat arme kind niet alleen te eten. De ziel had het soms wel saai, meneer moest nog al eens weg en dan was Sigrid toch maar alleen. Wat riepen ze den dokter niet dikwijls in consult, hij was ook zoo vreeselijk knap! Dien was trotsch op haar meester en ze vond dat Sigrid niet klagen mocht, als de 32 SIGRID WACHT HAAR VADER OP menschen hem te hulp riepen. Dat zei ze haar ook, toen ze zat te zuchten om dat nare telegram. Sigrid antwoordde maar niet, waarom zou ze, het was een oud thema, waarover niets nieuws te zeggen viel. Ze zat stil te eten en liet Dien maar praten. Opeens viel ze haar in de rede, toen ze tot een nieuw onderwerp was overgegaan, het kind van een nichtje, dat toch zoo'n leuk klein ding was. „Zeg Dien, je moet vanavond wat van die kalfsoestertjes opwarmen en wat aardappelen bakken. Appelmoes blijft er natuurlijk genoeg over. Vader zal wel honger hebben, als hij thuis komt." Dien had haar woordenstroom afgebroken en keek Sigrid verbaasd aan. „Hoe krijg je dat in je hoofd, de trein komt pas over twaalven aan en dan is meneer nog niet thuis. Ik zal wat brood en koud vleesch klaar zetten, maar ik ga naar bed, dat spreekt vanzelf." Sigrid keek met sombere oogen naar Dien, die met volle wangen zat te kauwen, wat toch eigenlijk voor Vader was klaar gemaakt en niet eens op wilde blijven, om er voor te zorgen, dat hij wat goeds vond, als hij thuis kwam. „Jij kunt naar bed gaan," zei ze snibbig, „ik kan me begrijpen, dat je slaapt hebt na zoo'n stevig maal. Maar ik blijf op." Dien vergat van louter verbazing door te gaan met eten. . „Ben je niet wijs, kind?" vroeg ze en haastte zich toen haar eten door te slikken, zoodat ze weer het volle gebruik van haar tong had. „Dat zul je wel laten, dat zou de dokter heelemaal niet goed vinden, die heeft me notabene gezegd, vóór ie wegging, dat ik er op letten moest, dat je behoorlijk op tijd naar bed ging. En dan zou je tot een uur of één opblijven! Je vader zou niet zuinig boos zijn, hoor. En SIGRID WACHT HAAR VADER OP 33 van mijn zou ie het ook niet willen, ie weet, dat ik overdag flink aanpak en m'n slaap noodig heb. Straks beweer je nog, dat Suus ook op mot blijven." ,.Suus? Praat geen onzin, die is immers niet thuis." „Neen, dat's waar ook, die mag vannacht uitblijven. Die krijgen we dan morgenochtend ook half slapend thuis.' En dan ik nog suf van den slaap, omdat ik te laat naar bed ben gegaan. Je begrijpt, dat daar niks van inkomt." Sigrid had maar half geluisterd naar al wat Dien betoogde, als die eenmaal aan den gang was, was er geen stoppen aan. Aan de helft van al dat moois had je dan ook genoeg, beweerde Sigrid altijd. Toen Dien eindelijk zweeg, zei ze: „Maak toch zoo'n drukte niet, mensen, je kunt immers naar bed gaan, als je wilt" „O zoo, dat zou ik ook denken." „Niemand vraagt jou om op te blijven, ik zal zelf wel voor Vader zorgen vanavond." „Heb je ooit! Wat zoo'n kind zich al niet in haar hoofd haalt Afijn, je mot het zelf weten, je bent te oud, dan dat ik je in je bed kan stoppen. Maar je vader zal het niet goed vinden, as je dat maar weet ik waarschuw je." Sigrid at kalm haar bord leeg en verwaardigde zich niet meer te antwoorden. Haar zin deed ze toch, dat stond bij haar vast Dien werd geprikkeld door dat zwijgen. „Luister nou eris goed," begon ze weer, „je begint geen geknoei met gas op den laten avond, geen aardappelen bakken en zoo meer, as het vet in de vlam slaat, krijgen we nog brand op den koop toe. Ik heb geen lust om levendig in m'n bed te verbranden." „Werkelijk niet? Niet „levendig," wel wel, wat je zegt" spotte Sigrid. Sigrid. 3 34 SIGRID WACHT HAAR VADER OP „Zeg 'k weer niet goed? Afijn, je begrijpt me best." Sigrid zei verder geen woord over de kwestie, maar ze had een trekje om haar mond, dat Dien kende en als ze naar Sigrid keek, voelde ze zich niet op haar gemak. Dat kind deed, waar ze lust in had, daar kon ze zeker van zijn. En ze kon het gas niet eens afsluiten, want de dokter had vast warm water noodig voor zijn wijngrog je, wat moest ze dus doen? Toen ze klaar waren met eten, ging Dien naar de keuken om op te ruimen en Sigrid begon aan haar werk. Na een poosje stak Dien haar hoofd om de deur van de huiskamer en vroeg: „Zal ik binnen komen theedrinken, of hinder ik je bij je werk?" „Doe, wat je wilt," zei Sigrid en keek niet op van haar schrift. Dien haalde dus haar breiwerk en ging bij den haard zitten. De keukenkachel was verloopen, twee vuren was ook niet noodig en twee lichten was ook overdaad. Ze was zuinig op alles in huis, alsof het haar eigen was, al zei ze het zelf. Ze vond het ook veel gezelliger met het kind in de huiskamer, dan alleen in haar keuken, maar aan Sigrid had ze vanavond al heel weinig. Anders mocht ze nog wel eens graag een praatje houden, maar vandaag zat ze maar met haar neus in de boeken en zei geen woord, amper dat ze antwoordde, als je haar rechtstreeks wat vroeg. Dien werd er slaperig van. Op een gegeven oogenblik zat ze te knikkebollen. Sigrid keek er naar en zei flink hard: „Waarom ga je niet liever naar bed, als je toch zit te slapen?" Dien schrikte wakker. „Naar bed? Niks liever, maar dan mot je mee. 't Is waarempel al tien uur." SIGRID WACHT HAAR VADER OP 35 • „Ik blijf op, dat weet je," zei Sigrid en kneep haar lippen samen om te toonen, dat ze haar laatste woord gesproken had. Dien begon maar weer te breien, ze moest probeeren wakker te blijven, ze durfde niet naar bed gaan, zoolang dat eigenzinnige kind daar zat. Ze was er van overtuigd, dat ze straks met het gas zou gaan knoeien. Sigrid keek spottend naar haar. Hoe lang zou ze wakker blijven? Al heel gauw ontslipte het breiwerk aan Dien's handen en was ze weer zachtjes ingedommeld. Na een uurtje wekte Sigrid haar, door haar aan haar neus te trekken. „Hè, wat is dat? Wat doe je aan mijn neus? Zat er een beest op? Wat sta je nou te lachen, je wilt zeker beweren, dat ik sliep, hè?" Sigrid schaterde het uit om het verontwaardigde gezicht van Dien. „Neen, je was klaar wakker," spotte ze. „Zul je er aan denken, dat het warm soupertje om half één klaar moet zijn. Ik heb uitgerekend, dat Vader dan thuis kan zijn." „Warm soupertje, wat bedoel je nou? Warm soupertje, heb je ooit! Ik ben doodop, ik ga naar m'n bed," en Dien stond op uit haar gemakkelijken stoel en rekte zich eens flink uit. Dan viel haar oog op de klok. „Menschenkinderen, 't is bij half twaalf. Heb ik dan heusch zoolang gedut? Ik dacht, dat ik m'n oogen maar effen dicht had gedaan." Sigrid lachte alweer. „Je hebt heerlijk geslapen en als je wijs bent, blijf je nog een poosje op, anders doe je vannacht geen oog toe, want je bent natuurlijk heelemaal uitgeslapen. Over een uurtje is Vader thuis. Of wacht, 36 SIGRID WACHT HAAR VADER OP ik weet nog wat beters. Maak jij alles even klaar, dan zal ik het wel warm houden, dan kun jij naar bed gaan. Toe Dien, wees nu lief, denk eens, hoe het Vader smaken zal, als hij koud en hongerig tiuüskomt. Je gunt het Vader ook zoo, doe je toch niet anders voor, dan je bent." Dien was al half gewonnen, het slaapje had haar goed gedaan. „Wat ben ik dan?" vroeg ze lachend. „Een bovenste beste," verzekerde Sigrid. „Doe je het?" Dien rekte zich nog eens flink uit, gaapte eens en zei toen: „Nou, afijn, vooruit dan maar. Je mot toch altijd je zin hebben," en ze slofte de kamer uit, van tijd tot tijd duchtig gapend. In de keuken was het niet warm meer en weer minder goed gemutst, stak ze het gascomfoor aan, in zich zelf brommend: ,,'t Is waarachtig nachtwerk, wat zoo'n kind zich toch in haar hoofd haalt" Het resultaat was, dat dokter Waardenburg verrast werd met een lekker warm soupertje, toen hij van zijn reis thuiskwam. Eerst was hij niet weinig verwonderd geweest van af de straat nog licht te zien branden in de huiskamer. Zou Dien vergeten hebben het uit te doen? Maar toen hij de voordeur geopend had en Sigrid hem tegemoet sprong, keek hij werkelijk ontevreden. „Maar kindje, wat is dat nu? Het is over half één, je moet morgen weer naar school." Sigrid gaf hem een paar stevige zoenen en zei: „Niet brommen, kijk maar eens gauw, wat er voor u klaar staat," en vóór hij nog zijn zware jas had kunnen uittrekken, werd hij de kamer ingesleept, waar de tafel gezelüg gedekt was, terwijl Dien met SIGRID WACHT HAAR VADER OP 37 een paar schaaltjes kwam aanzetten, die heerlijk rooken. „Wat, jij ook nog op, Dien? Jullie zult morgen geen van beiden het bed uit kunnen." Dien keek Sigrid hoogst voldaan aan. „Heb ik het je niet gezegd? Ik wist wel, dat u het niet goed zou vinden, meneer, dat we opbleven, maar dat kind was gewoon niet naar bed te krijgen en van dat warme eten was ze ook niet af te brengen. U weet het ook wel, wat die in haar hoofd heeft, dat heeft ze niet in haar zak." „Dat zal wel uitkomen," lachte Sigrid opgewonden. „Ziet u, Vadertje, ik dacht, dat u wel koud en hongerig zou zijn. En ik dacht ook, dat u het leuk zou vinden, nog even met me te praten, nu u zoolang bent weggeweest" Haar vader had ondertusschen zijn jas afgelegd en pakte nu het hoofd van zijn dochtertje in beide handen. „Meisje, meisje, je bederft je ouden vader een beetje, 't is alles heel lief bedacht en ik heb zooveel trek, dat ik je soupertje niet weinig eer zal aandoen. Maar met een boterham met vleesch had ik mijn honger ook kunnen stillen. Kijk nu maar niet zoo sip. Natuurlijk zal me dat lekkere maaltje nog beter smaken, maar ik geef niet graag overlast" Dien was verrukt Wat een schat van een man was de dokter toch. „Niks geen overlast" zei ze, „ik heb er met plezier voor gezorgd." Sigrid schoot in een lach, zij alleen wist, met hoeveel plezier. Dien nam niet de minste notitie van haar vroolijkheid. „Ik ga nou maar," zei ze, „u mot alles maar laten wtsa 38 SIGRID WACHT HAAR VADER OP staan, dat vindt zich morgenochtend wel. Groeien nacht." „Goedenacht en wel bedankt voor je zorgen." Heel tevreden trok Dien naar boven. Sigrid schikte zich gezellig aan de tafel en bediende haar vader. Toen ze zag, dat zijn eerste honger gestild was, vroeg ze: „En vertel nu eens, hoe u het gehad hebt. Alles naar uw zin gegaan?" „Ja, we kunnen gelukkig tevreden zijn." „Waarom bent u pas vanavond thuisgekomen? Ik was erg teleurgesteld door uw telegram." „Och, zie je, Gabrielle en haar vriendin wilden graag, dat ik daar vanmiddag at." Sigrid keek verbaasd op. „Hebt u bij Gabby gegeten? Hoe wist die, dat u in Groningen was?" „Nu, ik was er gisteren even aangeloopen. Het is zoo half en half een patientje van me, niet waar; nu ik er toch was, wilde ik me even overtuigen, dat ze het goed maakte." Sigrid was er stil van. Vader Het haar hier alleen zitten om bij Gabby te gaan eten. „Ze maakte het best," ging haar vader voort, „en laat je wel groeten. Ze wonen daar heel aardig met hun beidjes." Sigrid antwoordde niet. Aï haar opgewektheid was weg. Haar vader keek naar zijn stil dochtertje, dat er bleek en vermoeid uitzag en zei: „Ga nu naar bed, kindjelief. Je hebt heerlijk voor me gezorgd, maar nu zie je er uit, of je doodop bent." Wel wat tot zijn verbazing stond Sigrid dadelijk op en zei hem goedennacht. Eerlijk gezegd, had hij een beetje tegenpruttelen SIGRID WACHT HAAR VADER OP 39 verwacht, daar hij nog niet heelemaal klaar was met zijn maal. Ze was zeker heel moe en bhj naar bed te kunnen gaan. Maar Sigrid voelde niet, dat ze moe was, daarvoor was ze te verdrietig. Ze begon zich niet eens dadelijk uit te kleeden, maar viel op den eersten den besten stoel neer en keek somber voor zich uit. Het leek wel of Vader in die Gabby een nieuwe dochter gevonden had. Om expres zoo lang in Groningen te bhj ven, om bij haar te kunnen eten ! Zou dat nu komen door haar muziek? Maar zij wilde immers ook goed leeren spelen, Gabby was wel negen of tien jaar ouder dan zij. Als Vader maar een beetje geduld wilde hebben. Ze zou morgen dadelijk hard gaan studeeren, er vroeg voor opstaan. Ze hoopte maar, dat ze zich niet verslapen zou, want ze was zoo moe. Hè, ze wilde, dat ze er al inlag. Het duurde niet lang, of die wensch was vervuld. Maar de hoop, dat ze zich niet verslapen zou, werd niet vervuld. Van studeeren in den vroegen ochtend kwam niets, het was nog haast je, rept je om op tijd naar school te komen. Toch nam ze zich voor iederen dag minstens een uur te studeeren, ze zou wel tijd maken, ze moest even mooi leeren spelen als Gabby, ze moest. IV. ' WAT VADER TE VERTELLEN HAD. Wat had Sigrid het druk in den laatsten tijd. Op school was het maar repeteeren en nog eens repeteeren, het hoofd der school wilde eer inleggen 40 WAT VADER TE VERTELLEN HAD met haar leerlingen, wanneer die naar Gymnasium en H. B. S. zouden gaan. Zoo'n heelen avond zat Sigrid stil te werken bij haar vader, die dan zelf zich in courant of boek verdiepte. Hij was in den laatsten tijd veel thuis en nooit zoo verzonken in zijn lectuur, of hij was bereid haar even te helpen, als het noodig was. Dat alles vond Sigrid heerlijk en toch had ze van tijd tot tijd een gevoel, alsof niet alles was, zooals het placht te zijn. Vader was veel stiller dan vroeger; maar als ze hem dat zei, beweerde hij lachend, dat hij immers niet praten mocht, ze wilde immers liever niet gestoord worden, als ze zoo druk bezig was. Hij had trouwens zelf iets te lezen, dat in hooge mate zijn aandacht vroeg. Maar als ze eens onverwacht van haar werk opkeek, zag ze meestal zijn oogen op haar gericht, zoo heel belangrijk scheen het boek, dat hij las, dus niet te zijn. „Waarom kijkt u me zoo aan, Vader?" had ze gevraagd en het had er heusch iets van gehad, of hij van die vraag geschrokken was. „Mag ik niet meer naar je kijken?" was zijn wedervraag geweest. „Natuurlijk wel, maar u zei, dat u iets heel interessants las en toch kijkt u voortdurend naar mij, in plaats van in uw boek." „Word ik tot de orde geroepen? Ik beloof je, ik zal het niet weer doen." Sigrid had gelachen om zijn grappigen ernst en haar vader had daarmee ingestemd. Daarna hadden beiden zich weer in hun lectuur verdiept. Maar Sigrid kon het gevoel niet van zich afzetten, dat er iets bizonders was, wat Vader bezighield. Misschien had hij een uitzonderingsgeval onder zijn patiënten en nam dat zijn aandacht zoo in beslag. WAT VADER TE VERTELLEN HAD 41 Toch dacht Sigrid eigenlijk niet, dat het dat zijn kon. Ze kreeg zelfs den indruk, of Vader met haar over iets spreken wilde, maar tegen een vertrouwelijk gesprek opzag. Wat kon dat zijn? Ze begreep het niet. Tot op een avond het raadsel opgelost werd en Sigrid naar bed ging met het gevoel, dat ze liever gehad had, dat Vader maar niets gezegd had. Ze had dien avond bizonder veel te doen en was dus hard aan het werk. Daardoor vergat ze heelemaal thee te schenken. Ze schrok op, toen haar vader opstond om zelf voor de thee te zorgen. „Hè neen, Vader, dat is mijn werk," zei ze, „even dit zinnetje afmaken, ik zal u dadelijk helpen." Maar haar vader wilde, dat ze rustig doorging met haar werk, hij zou haar vanavond eens bedienen. „Je bent zoo ijverig aan het studeeren, vrouwtje, en ik heb vanavond niets bizonders te doen. Werk maar rustig door." Sigrid bleef dus zitten, maar doorwerken deed ze toch eigenlijk niet, ze keek er tersluiks naar, hoe handig Vader met het theegoed wist om te gaan. Toen hij het gevulde kopje bij haar neerzette, greep ze opeens zijn hand en drukte er een kus op. „Wat een gezellig huisvadertje bent u nu." Haar vader lachte goedig, streek haar eens over het hoofd, scheen iets te willen zeggen, aarzelde, zweeg en ging weer zitten. Sigrid knabbelde op haar pennehouder en verzonk in gepeins en haar vader nam zijn courant weer op. Een half uurtje was het heel stil in de kamer. Sigrid schreef weer ijverig door en toen ze haar thema af had, stond ze op, om een tweede kopje thee in te schenken. 42 WAT VADER TE VERTELLEN HAD „Wil ik het doen, vrouwke, of ben je klaar met je werk?" „Neen, nog lang niet, maar ik heb juist mijn thema af en kan dus best even uitscheiden. Ik zal wel blij zijn, als de vacantie er is, want we moeten tegenwoordig wel blokken. Hè, wat zal het zalig zijn, weer eens niets te doen te hebben!" „Ja, meisjelief, de vacantie is er om lui te zijn, maar daarna? Zoo'n eerste jaar op het Gym zal je ook nog al wat te doen geven, vrees ik." ,Ja natuurlijk, maar dat is nog lang. Ik ben wel van plan flink te werken, want ik wil goed meekunnen. Ik krijg het benauwd, als ik aan de oude talen denk. Maar daar kunt u me wel aan helpen, als 't noodig is, niet?" „Ja, dat zal wel gaan." Toen wat aarzelend: „Maar dat neemt niet weg, dat je genoeg te doen zult hebben. Er zal geen tijd overblijven voor al je kleine, huishoudelijke plichtjes, ben ik bang." „O jawel, waarom niet?" „Neen, ik ben heel bang, dat het niet gaan zal op den duur. Je hebt het nu al veel te druk. Het wordt tijd, dat er iemand komt om al die kleinigheden op zich te nemen en voor je te zorgen." Sigrid keek heel verbaasd. „Om voor mij te zorgen? Maar dat doet Dien toch." „Dien? Ja zeker, in zekeren zin zorgt Dien voor je, maar zoo bedoel ik het niet. Dien kan het ons toch niet gezellig maken, 's avonds en zoo, ben je dat niet met me eens?" Sigrid wist niet, hoe ze het had, ze begreep niets meer van Vader. Was hij niet meer tevreden met haar? „Maar Vadertje, doe ik dat dan niet?" WAT VADER TE VERTELLEN HAD 43 „Jawel, jawel zeker, kindje, je hebt altijd je best gedaan..." „Alleen maar mijn best gedaan? Heb ik niet altijd goed voor u gezorgd?" „Kijk maar niet zoo verontwaardigd, je bent altijd lief en gezellig geweest, maar waar het op neerkomt, is, dat je in het vervolg geen tijd meer zult hebben voor al die dingen. Je komt nu op een leeftijd, dat je werk je eenige zorg moet zijn. En in je vrijen tijd heb je dan behoefte aan wat gezelligheid. Op mij valt altijd zoo weinig te rekenen, ik moet steeds gereed zijn om hulp te verleenen, waar die gevraagd wordt en als ik uitgeroepen word, blijf je telkens zoo eenzaam achter. Dan moet je iemand hebben, met wie je eens prettig praten kunt. Dien is toch geen gezelschap voor een meisje van jouw leeftijd, je bent nu geen klein kind meer, niet waar." Sigrid antwoordde niet. Ze kon niet, want een groote schrik was haar op het hart geslagen. Waar wilde Vader heen? Een juf? Maar dat wilde ze niet, geen vreemde tusschen Vader en haar, dat nooit. Haar vader keek naar haar levendig gezichtje, waarop hij altijd zoo goed haar gedachtegang had kunnen volgen en zag hoe ontstemd ze er uitzag. En tevens zag hij, dat het niet gemakkelijk voor hem zou zijn te zeggen, wat hij toch eindelijk eens uitspreken moest, hij liep er nu al zooveel dagen mee. Een paar minuten zwegen beiden, tot Sigrid opeens uitviel: „Geen juf, als 't u blieft, in geen geval een juf!" Haar vader ademde even verlucht op. Was het dat, waarvoor ze bang was? Meende ze, dat hij van plan was een juf te nemen? „Een juf? Weineen beste meid, daar denk ik niet aan." „Echt niet? O, wat ben ik daar straks geschrok- 44 WAT VADER TE VERTELLEN HAD ken, ik dacht vast, dat u daar heen wilde. En ik zou het nooit met een juf kunnen vinden, nooit." Het gevoel van verluchting verdween geheel, toen dokter Wadenburg het vast besloten mondje zag, dat deze woorden uitte. Ze zou het nooit met een juf kunnen vinden, maar wel met een... Kom hij moest door den zuren appel heen bijten, de gelegenheid deed zich nu voor, ze waren al een eind op weg. Hij ging dus haastig door: „Neen, over een juf heb ik niet gedacht, maar ik wilde je wel graag wat gezelligheid bezorgen." Weer stokten zijn woorden. Waarom hielp Sigrid hem nu niet wat; integendeel door de weerbarstige uitdrakking van haar gezicht maakte ze, dat hij in de war raakte. „Zou je dat niet prettig vinden," begon hij weer. „Neen." Ontsteld keek haar vader haar aan. Hoe kwam dat „neen" er uit! Sigrid had al haar angst voor een juf weer terug gekregen. Ze begreep er niets meer van. Eerst sloeg Vader het denkbeeld van een juf geheel af en nu begon hij er toch weer over. Wat kon hij anders bedoelen met die gezelligheid, die hij haar bezorgen wilde. „Toe kindje, luister nu eens rustig naar me en kijk niet zoo weerbarstig. Je moet toch eerst weten, wat ik bedoel Luister je naar me?" Sigrid knikte van ja. Ze kneep haar handen zenuwachtig samen; wat er ook komen zou, het zou de intimiteit tusschen Vader en haar verbreken, een eind maken aan hun heerlijk, vertrouwelijk leventje, dat voelde ze. „Kijk eens Sigrid, ik zei al daareven, dat ik met van plan was een juf in huis te halen. Ik bedoelde meer een soort vriendin voor je." WAT. VADER TE VERTELLEN HAD 45 „Niet noodig, ik heb vriendinnen genoeg." Haar vader zuchtte wat ongeduldig. Wat maakte ze het hem moeielijk. Hij het opeens zijn gemoedelijken toon varen en zei ernstig: „Sigrid, we moeten eens ronduit met elkaar spreken. Ik bedoelde daareven geen juf, geen oude en ook geen jonge, maar ik denk er over, je een tweede moeder te geven." Zóó ontsteld was Sigrid nog nooit geweest, ze voelde zich duizelig en greep naar haar hoofd. „Een tweede moeder," stamelde ze, „maar Vader!" Haar vader schrok van de uitwerking, die zijn woorden hadden. Wat zag dat kind er uit. Hij stond haastig op en liep naar haar toe. Met zijn eene hand op haar schouder, probeerde hij met de andere haar gebogen hoofd in de hoogte te beuren. „Kijk me eens aan Sigrid. Zou je dat zoo iets vreeselijks vinden? Dat komt alleen, omdat je nooit over die mogelijkheid hebt nagedacht." Sigrid poogde de hand terug te duwen, die haar hoofd vasthield. „Neen, dat heb ik zeker niet." Toen met een lach, die op een snik geleek: „Vader, zeg toch zulke gekke dingen niet. Wat heeft u er aan, me zoo te doen schrikken. U meent er immers niets van. U kunt er niets van meenen. U wilde maar eens zien, wat ik van zoo iets zeggen zou, toe zeg, dat u me een beetje plagen wilde." Haar vader trok met een ongeduldig gebaar zijn schouders op. „Dat kan ik niet zeggen, want ik meen het wel degelijk. Met zoo iets zou ik toch geen grapje maken, dat begrijp je zelf heel goed. Wees dus verstandig en oordeel niet zoo ondoordacht. Je haalt je zeker 46 WAT VADER TE VERTELLEN HAD allerlei malligheden in je hoofd, die je wel eens over stiefmoeders gehoord of gelezen hebt. Ik zal je geen stiefmoeder geven, maar een lieve, jonge tweede moeder, die ons thuis gezellig zal maken en in wie jij een lieve, vertrouwde vriendin zult kunnen vinden. Zeg nu maar liever niets meer, tracht eerst aan het denkbeeld te wennen. Bij wat nadenken zul je zelf wel inzien, dat je niet ongelukkig zult worden, maar juist een veel beter en prettiger leven zult krijgen. Geloof me, kindje, we zullen beiden gelukkiger worden." Sigrid liet haar hoofd op den arm rusten, die op de tafel lag. Ze snikte droog en haar vader hoorde haar mompelen: „Ik wil het niet, ik wil het niet." Liefkoozend wilde hij haar over het hoofd streelen, maar Sigrid duwde zijn hand terug. „Laat maar, u houdt toch niet meer van me." „Maar kindje, wat is dat nu weer?" „Neen, u houdt niet meer van me, niet zooveel meer als vroeger, ik ben u niet meer genoeg." Toen opeens opspringend en haar armen om haar vader's hals slaande: „Spreek er niet meer over, zeg geen woord meer, laten we met ons beidjes bhj ven, laat me weer vergeten, wat u gezegd heeft." Haar vader kreeg het er benauwd van; hij wist niet, hoe hij zijn opgewonden dochtertje het best tot kalmte zou brengen. Misschien zou ze bedaren, als ze hoorde, wie het was, die hij in hun huis wilde voeren. „Sigrid, mijn meisje, je weet nog niet eens, wie zoo goed wil zijn, haar leven aan ons te wijden." „Dat hoef ik ook niet te weten, dat kan me niets schelen. Niemand mag tusschen ons komen," en Sigrid drukte haar hoofd tegen den schouder van haar vader en verborg haar gezichtje in zijn jas. WAT VADER TE VERTELLEN HAD 47 „Je vindt Gabrielle toch ook lief, niet waar?" Sigrid schokte op. „Die? Bedoelt u die? Och Vader!" en Sigrid begon opeens hardop te lachen, terwijl ze herhaalde: „Die, die... och neen Vader." Haar vader zag er niet erg tevreden uit. „Waarom lach je eigenlijk, is Gabrielle geen schat van een meisje?" ,,'t Is nog een kind." „Praat geen onzin, Gabrielle is twee en twintig, dus volstrekt geen kind. Jong is ze natuurlijk wel, des te dankbaarder moeten we zijn, dat ze bij ons wil komen." „Het is nog net een kind," hield Sigirid voL „U bent toch veel te oud voor haar, al acht en dertig." Haar vader greep haar hand en vroeg: „Je vindt me dus al een ouden man?" Even keek Sigrid naar hem, zooals hij daar stond en dadelijk dacht ze: neen een oude man was hij niet, jong zag hij er zelfs uit. Acht en dertig was ook nog niet werkelijk oud, maar hij was Vader, niet waar, natuurlijk, dat hij in haar oogen een man op leeftijd geschenen had. „Vin' je me al een ouden man?" vroeg haar vader nog eens. Sigrid schudde van neen. Toen opeens, alsof haar iets door het hoofd schoot: „Is het, omdat u muziek met haar kunt maken? Dat kunt u al gauw met mij ook, ik studeer tegenwoordig zooveel ik kan, ik ga goed vooruit." Verteederd trok haar vader haar naar zich toe en kuste haar warm gezichtje. Hij antwoordde niet op haar vraag, maar zei: „Ga naar bed, je bent zoo opgewonden, je gloeit heelemaal. Ga slapen, morgen zul je alles anders en beter inzien." 48 WAT VADER TE VERTELLEN HAD Ja, naar bed gaan, dat wilde Sigrid wel, alleen zijn, nadenken over wat haar zoo plotseling overvallen was. Tot vreugde en verrassing van haar vader, nam ze haar boeken op en zei hem kalm goedennacht. Hij keek haar na, tot ze de deur achter zich gesloten had. Zou ze al over het ergste heen zijn? Zou ze zich schikken? Het zou werkelijk zooveel beter voor haar zijn, als ze Gabrielle tot dagelijksch gezelschap kreeg. Niemand dan Dien, wat was dat voor een omgang voor een opgroeiend meisje. Sigrid had zich kalm gehouden, tot ze de deur achter zich had toegetrokken. Toen bleef ze staan en duwde haar vuist in haar mond. Ze zette haar stevige tanden in het vleesch, tot het haar pijn deed. Zoo bleef ze eenige oogenblikken onbewegelijk staan, zuchtte toen diep en liep de trap op naar boven, naar haar kamertje, waar ze haar boeken op den grond smeet en op het bed neerviel. Ze schreeuwde niet, ze kreunde niet, ze praatte zacht voor zich heen, steeds herhalend: „Het kan niet waar zijn, 't is onmogelijk, het kan niet, het kan niet." Een poosje bleef ze zoo half versuft liggen, machinaal de woorden herhalend, waarvan de beteekenis niet meer tot haar geest doordrong. Toen sprong ze op en begon haar kamertje op en neer te loopen, te onrustig om langer stil te liggen. Een derde tussen en Vader en haar! En ze had nogal besloten nooit te trouwen, om maar nooit van Vader ai te moeten. Toen ze dat eens tegen haar vader gezegd had, had hij lachend geantwoord: „Dan kom je maar met je man bij mij inwonen." En toen had ze vastbesloten gezegd: „Geen derde tusschen u en mij, Vadertje, wij blijven met ons beidjes, dan zijn wij het gelukkigst." WAT VADER TE VERTELLEN HAD 49 Wat had Vader toen ook weer geantwoord? Het kon niet waar zijn... (blz. 48) Ze wist het niet meer, niets, geloofde ze. Als die Gabby eens wist, hoe onwelkom ze was, Sigrid. 4 50 WAT VADER TE VERTELLEN HAD zou ze zich misschien wel terug trekken. Maar wie zou haar dat zeggen? Dat moest zij doen, ja, ze moest haar schrijven en haar alles vertellen. Een beetje getroost door de gedachte, iets te kunnen doen, waardoor ze het onheil, zooals zij het noemde, mogelijk nog zou kunnen afwenden, kwam ze wat tot bedaren. Ze besloot eerst morgen nog eens met Vader te spreken, misschien liep hij nu ook wel zijn kamer, op en neer en kwam tot het besluit, dat alles maar bij het oude moest blijven. In ieder geval, hoe Vader er morgen ook over dacht, ze moesten met hun beidjes blijven. Dat moest en zou gebeuren. Nu ze kalmer geworden was, voelde Sigrid plotseling, hoe doodmoe ze was. Gauw in bed en dan slapen, heerlijk slapen, en morgen alles in orde brengen op een of andere manier. En werkehjk, ze lag nauwelijks onder de dekens, of ze sliep in. V. HET BRIEFJE. Sigrid werd den volgenden ochtend pas wakker, toen Dien haar warm water kwam brengen en een lekker kopje thee. En zoodra ze haar gedachten op iets vestigen kon, wist ze weer, wat Vader haar gisteren verteld had. Ze keek naar Dien, die de gordijnen ophaalde. Zoui die het weten? Ze kon haar gezicht niet goed onderscheiden; het was ook zoo donker vanmorgen. „Toe Dien, laat de gordijnen neer en draai even HET BRIEFJE 51 het licht op, het is vandaag zoo ongezellig donker en ik ben toch al zoo somber gestemd." Dien deed, wat haar verzocht werd en bromde binnensmonds: „Dat wil ik waarachtig wel gelooven." Sigrid verstond, wat ze zei, al gaf ze niet veel geluid en vroeg haastig: „Je weet het dus?" ,Ja, ik weet er alles van," antwoordde Dien en reikte Sigrid haar thee toe. „Drink dat eerst op, voordat het koud wordt, dan neem ik het kopje weer mee naar beneden. En ik zou je aanraden, op te staan, het is niet vroeg meer." Sigrid dronk zwijgend haar thee. „Je water wordt anders ook koud; het is frischjes vandaag, het heeft vannacht stevig gevroren." Sigrid had nu haar kopje leeggedronken en toen Dien haar hand uitstak, om het aan te nemen, greep ze haar arm vast. Ze zag, dat Dien ontsnappen wilde en ze moest even met haar praten, even met haar van gedachte wisselen over dat vreeselijke plan van Vader. „Wanneer heeft Vader het je gezegd?" vroeg ze. „Gisteravond, toen jij al naar bed was." „En wat zeg je er van ?" „Wat zal ik er van zeggen? Het helpt toch niks. Afijn, ik zal er niet bij zijn, als die nieuwe mevrouw hier in huis komt, dat's zeker." Sigrid vloog ontsteld op. „Jij er niet bij zijn? Wat bedoel je daarmee, je wilt toch niet weggaan?" „Willen, willen, het zal me wel niet gevraagd worden, zoo'n jonge vrouw mot niks hebben van iemand, die hier al zoo lang geredderd heeft, daar kun je gerust op zijn. Maar kom er nou uit, hier zijn je kousen, vandaag komt ze nog niet, ik zou nou eerst maar eris maken, dat ik op school kwam, 52 HET BRIEFJE als ik jou was. Kijk maar eens, hoe laat het al is." Sigrid schrok, toen ze op haar klokje zag, hoe ze haar tijd verbabbeld had. Ze sprong nu haastig uit bed en begon zich aan te kleeden, terwijl Dien het kopje opnam en er mee naar beneden ging. Hè, alles ging verkeerd vandaag, ze kon niet voortmaken, het leek wel of haar handen verkeerd stonden. In de huiskamer gekomen, vond ze haar vader al vertrokken. Dien had haar havermout al opgeschept. „Eet nou maar vluggies, ie is al wat afgekoeld," noodigde ze. Sigrid nam een paar hapjes, maar toen begon ze weer tegen Dien, die nog in de kamer bezig was: „Je moet goed begrijpen, Dien, dat ik geen stiefmoeder wil." Dien lachte een beetje onaangenaam. „Begrijpen doe ik het, wat verder?" „En dat ik zorgen zal, dat het niet gebeurt." „Ga je gang, als je er kans toe ziet." „Ik geloof, dat jij denkt, dat er niets aan te doen zal zijn, maar dat zul je eens zien." Dien haalde haar schouders op. „Ik zou er mezelf maar niet langer dik over maken, 't is misschien een best mensen." „O, wat dat betreft, ik geloof wel, dat ze niet onaardig is; maar ik wil niemand tusschen Vader en mij. Ik zal er vanavond nog wel eens over spreken met Vader, als we rustig bij elkaar zitten." „Je kunt het probeeren, maar veel helpen zal het je niet, dat zeg ik." „Als Vader niet luisteren wil, schrijf ik aan haar." Dien lachte schel op. „Dat mot je vooral doen, daar zal de dokter van gediend zijn." HET BRIEFJE 53 „Wat bedoel j'e daarmee, ik mag toch wel mijn eigen belangen bepleiten?" „Och meid, loop rondom! Doe toch geen gekke dingen," en Dien verliet de kamer. Sigrid at haastig nog een paar happen en maakte toen, dat ze wegkwam. Op school, waar ze begon met te laat te komen, kon ze dien ochtend niet veel opletten. Ze zat maar te denken, hoe ze het aan zou leggen, om Vader van zijn plan af te brengen. Ze zou dien avond bizonder Hef en gezelHg zijn. Ze zou onder het koffiedrinken niets zéggen en wat vooruit werken, zoodat ze vanavond den tijd had om het Vader echt gezellig te maken. En als ze dan zoo knus bij elkaar zaten, zou ze heel voorzichtig over de kwestie beginnen. Het was haar buurmeisje op school, Dora, opgevallen, dat Sigrid den heelen ochtend zoo stil was geweest en met zoo'n afwezigen blik voor zich uit had zitten kijken. Toen ze om twaalf uur een eind samengingen, vroeg ze dan ook dadelijk, haar arm door dien van Sigrid stekend: „Heb je wat? Je bent heel anders dan gewoonHjk." Maar Sigrid beweerde, dat ze zich dat verbeelden moest. Ze kon Dora toch niets verteUen, van wat haar zoo bezig hield. Nu nog niet ten minste, ze moest eerst met Vader spreken. Ze dacht zoo vast, dat ze hem wel zou kunnen overhalen, zijn plan op te geven. Dora zou haar niet begrijpen ook. Die had zelf een tweede moeder en daar was ze dol op. Ze zou het dus misschien nog als een gelukje voor haar beschouwen, dat Vader hertrouwen wilde. Aan de koffietafel werd heelemaal niet over de toch zoo belangrijke zaak gesproken. Dokter Wadenburg zei niet veel, was blijkbaar in gedachten verdiept, dat overkwam hem meer op het wmumz. 54 HET BRIEFJE koffieuur, hij was dan ook zoo midden in zijn werk. Sigrid had geleerd dan ook te zwijgen. Dat vond ze wel eens ongezellig* maar wat Vader deed, was goed in haar oogen. Dus at ze rustig haar boterham op zulke dagen en het haar vader over aan zijn gedachten. Vandaag was Vader wel heel erg afgetrokken, ze was bhj, toen ze klaar waren en ze nog tijd had om vast wat vooruit te werken. Vanmiddag na schooltijd kon ze dan de rest doen, zoodoende zou ze vanavond heelemaal vrij zijn. Ze had vandaag gelukkig niet zoo heel veel te doen. Het theeuurtje wilde ze eens echt gezellig maken, dan zou ze nog nergens over spreken, alleen maar vroolijk en opgewekt zijn, zoodat Vader het gevoel kreeg, dat ze het samen toch heel prettig hadden. Na de thee zou ze het gesprek op het gewichtige punt brengen en dan zou ze toch wel eens willen zien, of Vader haar zou kunnen weerstaan. Dien middag aan tafel spraken ze druk samen, maar enkel over onbeduidende dingen. Eigenlijk begreep Sigrid niet, dat haar vader het pijnlijk onderwerp zoo heelemaal niet aanraakte. Misschien juist, omdat het zulk een pijnlijk onderwerp was. En Suus, die bediende en door Dien op de hoogte gebracht was van de gewichtige plannen, zei verbaasd in de keuken, dat Sigrid er al niets meer om scheen te geven, ze zat ten minste druk te praten en zelfs te lachen en was zoo vroolijk als het maar kon. Na het eten nam dokter Wadenburg de courant op en Sigrid nam een handwerk. Ze wist, dat haar vader het gezellig vond, haar met een of ander werkje bezig te zien. Na een poosje keek hij van zijn courant op en zei verwonderd: „Dat hebben we in lang niet gehad, je was in den HET BRIEFJE 55 laatsten tijd altijd zoo druk bezig voor school. Je hebt vanavond toch zeker nog wel wat te doen?" „Neen Vadertje, niets, ik heb alles al af, ik wilde vanavond eens een echt gezellig avondje met u hebben. Leuk?" Haar vader antwoordde niet dadehjk. Sigrid stond op, liep naar hem toe en sloeg haar arm om zijn hals. „Durf eens te zeggen, dat u het niet leuk vindt," plaagde ze. Haar vader streelde liefkoozend de hand op zijn schouder en zei, wat aarzelend: „Ja, zie je, kindje, het treft zoo slecht, want ik moet je vanavond alleen laten." Sigrid schrok niet weinig. „Dat meent u toch niet?" riep ze uit. „Waar moet u...," maar opeens zweeg ze, een plotselinge gedachte had zich van haar meester gemaakt. Vader ging naar haar. Maar was ze dan hier in de stad? Stil liet ze haar vader los en ging weer op haar plaats zitten. Ze nam haar handwerk weer op en knipte met haar oogleden, om de opwellende tranen terug te houden. Nu was de beurt aan haar vader om op te staan en zich over haar heen te buigen. Hij probeerde het gebogen hoofdje op te tillen en) het gezichtje naar zich toe te keeren, maar Sigrid duwde zacht zijn hand terug. „Och neen, Vader, och neen!" Toen zich tegen hem aandrukkend, snikte ze: „Blijf bij me vanavond, ga niet weg." „Maar lieveling, dat is onmogelijk, ik heb beloofd te komen." „Is ze dan hier?" „Ja, ze logeert hier in de stad, dat wil zeggen, ze komt vanavond, ik ga haar van den trein halen. 56 HET BRIEFJE Je ziet dus zelf wel, dat ik niet thuis kan blijven. Morgen breng ik Gabrielle bij je." Sigrid kromp ineen. „Morgen al? O neen, niet zoo gauw, als 't u blieft niet, als 't u blieft niet." „Win je toch zoo niet op, Sigrid, waarom zouden we wachten. Wat zeg je? Ik kan je heusch niet verstaan." Sigrid herhaalde haar woorden, bijna onverstaanbaar, doordat ze zoo snikte, maar nu verstond haar vader toch wat ze zei en hij haalde ongeduldig zijn schouders op. Altijd hetzelfde: „ „Doe het niet, doe het toch niet. Waarom moet dat nu?" „Dat weet je wel, omdat je prettiger gezelschap en betere verzorging noodig hebt. Je wordt te oud voor Dien, dat je dat nu zelf niet inziet. Als ik nu nog een deftige, oude dame in huis wilde brengen, maar Gabrielle is jong en lief en vroolijk. Ze zal niets anders dan een oudere zuster voor je zijn, een goede vriendin, die je vertrouwen kunt. Ze zal je moeder's plaats niet innemen, daar is ze veel te jong voor. Ben je nu een beetje bedaard? Ik moet weg, ik zou op die maner nog te laat aan den trein komen. Ik zal haar zeggen, dat je bhj bent, dat ze morgen komt, niet?" Hij keek op zijn horloge en ging toen haastig weg. „Bhj!" Sigrid, opgewonden als ze was, schaterde het uit. „Bhj! Vader weet niet meer, wat hij zegt Ze zal Moeder's plaats niet innemen. Och, dat kon immers niet, ik heb mijn moedertje nooit gekend. En ik wil geen zuster, ik wil alleen met Vader blijven. Tot nog toe hield Vader van niemand zooveel als van mij, ik was alles voor hem en nu..." Daar stak Dien haar hoofd naar binnen. „Is ie HET BRIEFJE 57 weg? Gaat ie naar haar toe? Heb je nog wat gezegd?" De vrije, nieuwsgierige toon van Dien stuitte Sigrid. Ie... ie... Was dat een manier om over Vader te spreken. „Ja," zei ze stijfjes, „Vader is uit. Ik heb geen lust om voor mezelf alleen thee te zetten, breng me dus maar een kopje uit de keuken." Dien trok een spottend gezicht Wat een afgemeten toon opeens. „Heel goed mevrouw, zooals mevrouw blieft, ik zal u door Suus laten bedienen, mevrouw, die is het meisje voor binnen. Blieft u ook iets bij de thee, toast of iets anders?" Sigrid gaf geen antwoord. Ze had haar handwerk opgevouwen en nam een boek. Ze ging eens lekker zitten lezen, dan had ze er ten minste iets aan, dat ze haar werk vooruit gemaakt had. Suus bracht gichelend de thee, keurig opgediend op een blaadje, waarop een kanten kleedje lag en begon ook al „mevrouw" te spelen. Sigrid trok met een minachtend mondje haar schouders op. Flauwe meiden, alsof zij in een stemming was voor zulke gekheid. Ze liet Suus dus gaan, zonder iets te antwoorden en begon met kleine slokjes haar warme thee op te drinken. Dat verkwikte haar bepaald, ze begon zich heusch wat behagelijker te voelen. Kom, nu lezen, nergens meer aan denken. Maar dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan. Ze kon haar aandacht niet bij haar boek houden. Wanneer zou ze nu met Vader spreken? Nooit, want het was al te laat Vader kon natuurlijk die Gabby niet meer loslaten, de zaak was al te ver gekomen. 58 HET BRIEFJE Maar... als Gabby zelf eens niet meer wilde... Als ze nu toch eens deed, wat ze oorspronkelijk van plan was geweest, als ze haar eens een brief schreef, waarin ze haar zei, hoe onwelkom ze was. Zou ze durven? Wat zou Vader daarvan zeggen? Dien had beweerd, dat zoo iets Vader boos zou maken. Maar als ze dan eens aan Gabby vroeg, niets aan Vader van dat schrijven te vertellen. Ze moest immers zoo hef zijn. Als ze dat was, werkelijk lief, dan zou ze alles willen schikken, zonder Sigrid in narigheid te brengen. Kom ze moest het maar eens probeeren. Papier en pen nemen, dat was gauw genoeg gedaan, maar hoe te beginnen. Sigrid had haar lip bijna ten bloede gebeten, voor ze de eerste woorden bp het papier zette. „Lieve juffrouw Gabby," Ze had lang geaarzeld over dat „lieve", maar wat moest ze anders zetten. Geachte klonk zoo gek vond ze en daarenboven, ze ging haar een dienst vragen niet waar, dus: „Lieve juffrouw Gabby, Ik kom u iets vragen, maar ik ben zoo bang, dat u het niet zal willen doen. Vader vertelde me gisterenavond, dat hij met u trouwen wilde, maar dat heb ik liever niet. Ik ben altijd alleen met Vader geweest, Vader was altijd heelemaal van mij en ik was alles voor hem. Begrijpt u, wat wij voor elkaar zijn? U kunt onmogelijk zooveel van Vader houden als ik, onmogelijk. Het spreekt vanzelf, dat u Vader lief vindt, dat vindt iedereen, Vader is dan ook een engel van een man, maar daarom hoeft u toch nog niet met hem te trouwen. Toe, zeg aan Vader, dat u het toch liever maar niet doen wilt, u zoudt er mij HET BRIEFJE 59 zoo gelukkig mee maken. Dat lijkt u misschien niet aardig gezegd, maar ik meen ef niets kwaads mee. Ik mag u best en ik vind, dat u prachtig piano speelt. Ik denk, dat Vader dat zoo prettig vindt, maar ik ga vreeselijk hard piano studeeren, dan zal ik ook wel goed leeren spelen en dan kan ik later met Vader samenspelen. Lieve juffrouw Gabby, nu weet u, wat me zoo bezwaart. Ik wil alleen met Vader blijven, er mag niemand tusschen ons komen. Wilt u, als 't u blieft, niet aan Vader zeggen, dat ik u dit alles geschreven heb, want Dien denkt, dat Vader er boos om zou zijn. U wilt er dus zeker wel niets van zeggen. Hartelijke groeten van Uwe U toegenegene SIGRID. Toen Sigrid dit briefje, na veel gezucht en na menig woordje veranderd of uitgeschrapt te hebben, in elkaar had gezet, las ze het nog eens over en was er tevreden mee. Ze schreef het in 't net op een mooi velletje papier, deed het in een enveloppe, maar toen ze het adres wilde schrijven, bedacht ze, tot haar schrik, dat ze niet wist bij wie Gabby logeerde. Zou Dien het soms weten? Ze liep naar de keuken, waar ze met een beetje spot ontvangen werd. „Maar mevrouw, bent u daar zelf?" lachte Dien, die maar niet vergeten kon, hoe stijf Sigrid haar straks geantwoord had, „waarom heeft u niet gebeld, als u wat blieft." „Toe, schei nu uit met die flauwigheden," verzocht Sigrid. „Zeg, weet jij ook waar juffrouw Gabby logeert." „Bij je oom toch." „Weet je dat zeker?" „Ja, meneer zei gisteren zoo ies. Heeft hij er niks van tegen je gezegd?" 60 HET BRIEFJE Sigrid kreeg een kleur. Het leek wel, of Vader vertrouwelijker met Dien was, dan met haar. „Neen, ik herinner het me ten minste niet. Maar daarom kan Vader het toch wel gezegd hebben. Ik heb er misschien niet op gelet, ik was zoo in de war gisterenavond." „Jawel, dat kan," bevestigde Dien. „Is Suus uit?" vroeg Sigrid. „Jawel, die is er weer eris vandoor. Ik laat 'r maar gaan, ze is jong, hè? Ik zelf zit veel liever bij m'n warme kachel." Sigrid aarzelde even. Zou ze Dien vertellen van den brief? Ze zou er wel dolgraag even over willen praten en Dien was wel te vertrouwen. „Zeg Dien," begon ze. „Ja?" „Ik heb toch nog geschreven." „Geschreven? Wat bedoel je?" „Aan Gabby geschreven natuurlijk." Dien sloeg haar handen in elkaar. „Heb je dat waarempel gedaan? Maar kind, wat verwacht je daar nou van. Een standje van den dokter, dat is alles, wat het je opleveren zal." „Ik heb haar gevraagd er niets van aan Vader te zeggen." „Van je brief? Alsof ze dat laten zal, onnoozel schaap. Ik zou dien brief maar stilletjes voor me houden, as ik jou was." „Dat kun je begrijpen! Ik ga er gauw het adres op schrijven en hem dan nog even in de bus doen ook." „Je moet het zelf weten, maar as je wijs bent, verscheur je hem," en Dien nam haar breiwerk weer op en verzette haar voeten eens op de lekker warme stoof. Zij ging vanavond niet meer uit, als het kind dien brief weg wilde hebben, moest ze het zelf maar HET BRIEFJE 61 doen. Het was beter ook, dat zij er buiten bleef. Sigrid bracht den brief nog weg. Toen ze hem in de bus wilde laten glijden, aarzelde ze toch even, Aarzelde ze toch nog even... maar met een benauwden zucht liet haar hand het papier los en de brief verdween in de gleuf. Even schrok Sigrid er van. Als Gabby er eens boos over was en als ze hem aan Vader liet lezen... 62 HET BRIEFJE Nu, dan zou Vader zien, hoeveel ze van hem hield er stond niets kwaads van Vader in, integendeel. Wat sliep Sigrid dien nacht slecht. Telkens herhaalde en elkaar opvolgende gedachten heten haar geen rust. Wanneer zou Gabby den brief krijgen? Morgenochtend zeker. En zou ze dan dadelijk antwoorden? Misschien wel niet. Maar als ze het wel deed, wanneer zou zij dan het antwoord kunnen hebben? Waarschijnlijk met de middagpost, eerder zou wel niet kunnen. Een nieuwe schrik beving haar. Als Vader dat antwoord in handen kreeg? Hij kende natuurlijk Gabby's schrift. Den brief lezen zou hij niet, daar was ze niet bang voor, maar hij zou haar vragen, wat Gabby haar zoo ineens te schrijven had. Wat moest ze dan antwoorden? Och, misschien was Vader wel niet thuis, als de post kwam, misschien ook kon zij zelf de brieven uit de bus halen. In ieder geval zou ze aan Dien zeggen, een brief aan haar adres achter te houden en aan Suus zou ze dat ook vragen. Alles zou wel op zijn pootjes terecht komen, waarom ook niet. Heel laat dien nacht sliep Sigrid in en werd den volgenden dag met hoofdpijn wakker. VI. DE ONTMOETING. Heel den verderen dag bracht Sigrid in spanning door. DE ONTMOETING 63 Het antwoord op haar brief, wanneer zou het komen? Aan het ontbijt had Vader gezegd, dat hij dien avond Gabrielle bij haar zou brengen. Hij zou graag hebben, dat ze weer wat vooruit werkte voor school, want hij zou het prettig vinden, als ze vanavond niet veel te doen had. Ze had daarop niets geantwoord, maar ze dacht er niet over, vooruit te werken vandaag. Dat had ze gisteren gedaan, toen had ze ieder vrij uurtje gebruikt voor haar schoolwerk en waarvoor? Neen, vandaag gaf ze zich geen bizondere moeite. En misschien bleef ze vanavond wel met Vader alleen, misschien! Toen het antwoord op haar brief dien middag tegen ongeveer vijf uur kwam, bracht het, zooals eigenlijk wel vanzelf sprak, teleurstelling. Ja, ze had een weigering kunnen verwachten, dat begreep ze nu zelf wel. Hoe kon ze gisteravond zoo hoopvol zijn geweest, en eigenlijk vandaag ook nog, het was dom van haar geweest. Zoodra ze den brief gelézen had, verscheurde ze hem in snippers, die ze in den haard gooide. Nu had niemand er iets mee te maken, dat was beter, want ze beschouwde dat antwoord als een vernedering. En toch was het een vriendelijk schrijven. Het luidde: Mijn beste Sigrid, wat keek ik vreemd op van je briefje, dat ik vanmorgen met de eerste post ontving. Maar mijn beste meisje, hoe kun je nu zóó iets van me verlangen. Natuurlijk kan ik niet aan je verzoek voldoen, ik geloof, dat het beste zal zijn, als ik maar heelemaal vergeet, dat ik dat schrijven van je ontvangen heb. Het spreekt vanzelf, dat je lieve vader er nooit iets van behoeft te weten. Heb je er wel over gedacht, wat hij er van zeggen zou, als ik me 64 DE ONTMOETING nu plotseling terugtrok? Je houdt toch zeker te veel van je vader, om hem verdriet toe te wenschen. Hoe kom je er toch bij, dat ik je de liefde van je vader ook maar eenigszins zou willen ontnemen. Daar is immers geen sprake van. Jij bent en blijft zijn beminde dochter, als je eens wist, hoe lief hij altijd over je spreekt. Kom, moed gevat, we zullen het zeker goed samen kunnen vinden. Ik ben daar geen oogenblik bang voor. Dat je zoo ijverig wilt gaan piano studeeren vind ik prachtig, ik kan je daar heerlijk bij helpen. Lieve Sigrid, laten we samen ons best doen, om het leven van je vader zoo aangenaam mogelijk te maken. Het is zulk een prachtig leven, hoeveel goeds heeft hij al niet gedaan, hoeveel ongelukkigen gered en aan het leven teruggegeven. Maar dat alles behoef ik jou niet te zeggen, je bewondert immers zelf je vader zoo. Als ik vanavond kom, lieve Sigrid, doen we, alsof deze correspondentie tusschen ons niet bestaan heeft. Is dat goed? Ik hoop, dat het niet lang duren zal, of je bent in staat ook mij een klein beetje van je liefde te geven. Er blijft dan toch nog genoeg over voor je vader. Een hartelijken zoen van JE GABBY. Ja, Sigrid voelde zich vernederd door dat schrijven. Het was vriendelijk, zeker, nederbuigend vriendelijk. Och ja, die Gabby voelde zich natuurlijk, ze werd immers mevrouw Wadenburg, de vrouw van een bekend chirurg, ze werd immers Sigrid's tweede moeder. Dom schaap, dat ze geweest was, om zelfs maar een oogenblik te denken, dat iemand, die Vader tot man krijgen kon, daar vrijwillig afstand van zou doen. Zou Vader er werkelijk verdriet van gehad hebben, als Gabby zijn vrouw niet had willen worden? DE ONTMOETING 65 Och, bij zou er wel gauw over heen zijn geweest, hij deed het immers om haar een gezelliger leven te bezorgen. Dat ze daar heelemaal niet naar verlangde, dat scheen hij niet te kunnen begrijpen. Aan tafel dien middag bleef die gedachte haar bij; Vader had ook aan haar gedacht, toen hij besloot Gabby hier in huis te brengen en ze was lief en zelfs teeder tegen hem. Maar toen haar vader na het eten zei, dat hij nu Gabrielle ging halen en tegen het theedrinken met haar samen thuis zou komen, voelde ze plotseling alle zachte aandoening verdwijnen. „Goed Vader," antwoordde ze onverschillig. „Zou je klaar kunnen zijn met je werk, tegen dat we thuiskomen? Morgen komt Gabrielle natuurlijk bij ons eten, vandaag wilde ze dat liever niet Ik begrijp niet goed, waarom niet, maar ze beweerde, dat ze het prettiger vond vandaag tegen het theeuur te komen." Sigrid zweeg, maar ze begreep best, waarom Gabby vandaag liever wat later wilde komen. Ze dacht zeker, dat zij dan wat tijd had om te bekomen van den onaangenamen indruk, dien de brief maken zou. „Ga je nu dadelijk werken?" vroeg haar vader nog eens. „Och, er is toch geen sprake van, dat ik klaar kan komen, ik heb een massa te doen vanavond. Gisterenavond had ik een vrijen avond." „Wat is dat nu ongezellig." „O, maar ik kan best op mijn kamer gaan zitten, daar hinder ik niemand en heb ik meteen rust" Haar vader keek haar eens goed aan. „Zou je me werkelijk dat verdriet willen aandoen, Sigrid?" Trilde Vader's stem even of verbeeldde ze zich dat? Sigrid. 5 66 DE ONTMOETING Opeens kon ze zich niet meer goed houden, haar oogen vulden zich met tranen en haar armen om zijn hals slaande, zei ze: „Ik zal binnen blijven, ik beloof het u. Ik zal theeschenken,.is dat goed?" „Ja, dat vind ik gezellig. Mijn Sigrid is veel liever, dan ze zich van tijd tot tijd voordoet." Met een kus namen ze afscheid en Sigrid begon werkelijk vol ijver aan haar werk. Nadat ze een poosje ijverig had zitten pennen kwam Dien een of ander in de huiskamer doen en begon een praatje. „Die medam komt vanavond, hè? Je brief heeft ook niet veel geholpen. Heb je er nog antwoord op gehad?" Sigrid, die het bewuste antwoord zelf uit de bus had gehaald, vond het niet noodig, Dien op de hoogte te brengen. Daarom schudde ze ontkennend op de vraag van Dien; als ze de waarheid gezegd had, zou Dien net zoolang gezeurd hebben, tot ze precies geweten had, welk antwoord Gabby gegeven had. En dat wilde ze niet. „Dat's beleefd, dat mot ik zeggen. Ze denkt zeker, dat haar komst vanavond hier al antwoord genoeg is. Dat is het eigenlijk ook, wat jij ?" Sigrid zweeg. „En wat ben je nou van plan verder te doen?" Sigrid raakte weer heelemaal uit haar humeur. Straks, toen ze met Vader gepraat had, had zich heusch in staat geacht, vanavond niet onvriendelijk tegen Gabby te zijn, om den wille van Vader. Maar nu voelde ze al haar afkeer en onwil weer boven komen. „Toe, zeur nu niet, zie je niet, dat ik werken moet?" Dien was, als gewoonlijk, gauw op haar teentjes getrapt. DE ONTMOETING 67 „O, neem me niet kwalijk. Haast je maar wat, je mot zeker klaar zijn, om mevrouw Gabby netjes te kunnen ontvangen. Je hoeft je anders heusch niet te haasten, je zult vanavond nog tijd genoeg hebben om te werken, als die twee samen zijn, hebben ze jou niet noodig, as je dat maar weet." Sigrid had zich over haar boek gebogen en hield beide ooren met haar vingers dicht. Tenminste, ze deed alsof, want ze had heel goed gehoord, wat Dien gezegd had. En die woorden hadden den angel weer wat dieper in haar hart gestooten. Neen, het was waar, ze zouden haar niet noodig hebben, Vader en Gabby zouden genoeg aan elkaar hebben. En toch had Vader haar gevraagd, vooruit te werken, waarom dan? Zeker uit beleefdheid tegenover Gabby, die was nu Vader's koningin en moest met eerbied behandeld worden. Als die op bezoek was, mocht er niet gewerkt worden. Maar dat kon Gabby begrijpen, zij vond haar niets bizonders, heelemaal niets bizonders. Ze zou vanavond voortdurend over haar boeken en schriften gebogen zitten en wie dat niet beviel, die moest dan maar weggaan. Ze knabbelde op haar potlood en op haar wangen verschenen brandende, roode plekken, zóó wond ze zich op bij de gedachte, dat Vader zoo'n vreemd meisje boven haar kon stellen. Suus kwam binnen om de theetafel in orde te brengen. „Wat begin je nu?" vroeg Sigrid. „Waarom de theetafel, het theeblad is goed genoeg." „Dien zei, dat ik de theetafel klaar moest maken voor de visite." „Och kom, er behoeft geen omslag gemaakt te 68 DE ONTMOETING worden. Het blaadje van alle avonden en daarmee basta." Suus aarzelde. Dien had gezegd, dat de theetafel gebruikt moest worden, maar als Sigrid het op haar heupen had, kon ze lastig zijn. Ze kon dien commandeertoon van zoo'n kind wel niet uitstaan, maar toch besloot ze nog maar even aan Dien te vragen, wat ze nu eigenlijk doen moest. Even later kwam ze terug met de lachende Dien. „Maar Sigrid, hoe heb ik het nou met je. Wou jij de visite zoo maar familiaar ontvangen, zoo echt huiselijk met je theeblaadje?" „Ja natuurlijk, daar is ze niets te goed voor." Dien lachte alweer. „Te goed voor, neen, dat wil ik wel gelooven, niet goed genoeg, mot je liever zeggen. Ze zal der eigen direct mevrouw voelen, als ze zoo familiaar ontvangen wordt. Wat jij?" Ja, dat was misschien wel waar, daar had Sigrid niet aan gedacht. „Heeft meneer niks bevolen?" vroeg Suus. „Meneer? Die bemoeit z'n eigen niet met zulke kleinigheden. Maar ik vind de theetafel geschikter, heb ik geen gelijk?" Sigrid maakte een afwerend gebaar. „Doe wat je wilt, het kan me niets schelen," en ze boog zich weer over haar boek, terwijl Suus het kleedje van de theetafel nam en Dien met een knipoogje in de richting van Sigrid de kamer verliet. Toen Suus ook heengegaan was, na den ketel op het gasstel gezet te hebben, stond Sigrid vlug op en inspecteerde de theetafel. Het zou haar eer te na zijn geweest, als niet alles in orde geweest was. En zij zou theeschenken vanavond, ze was nu nog Vader's huishoudstertje, dat zou ze Gabby wel duidelijk maken. DE ONTMOETING 69 Daar hoorde ze Vader's sleutel in het slot, ze luisterde, ja ze waren het Ze moest zich bedwingen om haar vader niet tegemoet te gaan; ze was dat zoo gewoon, zoodra ze hem hoorde thuiskomen. Maar nu zou het er iets van hebben, alsof ze haar tegemoet ging. Ze deden hun goed in de gang af, ze hoorde Gabby's stem, die iets beweerde en Vader, die lachte. Even daarna ging de deur der huiskamer open en liet Vader zijn toekomstige vrouw binnen. Sigrid stond, wat verlegen, op. Voor een oogenblik had ze haar braniachtigheid verloren en wist ze niet precies, hoe zich te houden. Gabby stapte op haar af en gaf haar een zoen, dien ze in haar consternatie beantwoordde. „Dag Sigrid, hoe gaat het beste meid? Het is alweer een heel tijdje geleden, dat we elkaar het laatst gezien hebben." Sigrid zei: „Ja, een heelen tijd," en trok zich toen wat terug. Haar vader liep lachend op haar af. „Wel meisje, hoe is het? Krijg ik vanavond geen welkomthuis? Ik miste je al in de gang. Je moet weten Gabrielle, dat dit dochtertje van mij me zoo verwent dat ik nooit thuis kom, of ze loopt me tegemoet om me met mijn jas te helpen." Gabrielle keek kwasi verschrikt „Ben je zoo verwend, mannie, daar schrik ik van. Als ik je dan maar niet tegenval." „U behoeft niets voor Vader te doen," viel Sigrid uit en kreeg toen een kleur. Haar vader deed maar, alsof hij dien uitval niet hoorde. Hij keerde zich naar Gabrielle en zei lachend: „Je bent gewoon, zelf een beetje verwend te worden, niet waar liefste?" Het bloed schoot Sigrid naar de wangen. Zi/zei: „mannie" en Vader zei: „liefste." 70 DE ONTMOETING Stel je voor, liefste, tegen dat vreemde meisje! Gabrielle's opgewekt gezichtje betrok even. „Ik verwend? Och neen, na Moeder's dood niet meer, ik stond daarna zoo alleen." „U had uw vriendin," zei Sigrid, „u was heelemaal niet alleen. Gabrielle knikte even. Ja, dat was zeker waar, ze had prettig samen gewoond met haar vriendin, maar verwennen konden ze elkaar niet veel, daar hadden ze geen tijd voor. „Vader heeft ook heel weinig tijd, die heeft het altijd vreeselijk druk." Even keken dokter Wadenburg en zijn meisje elkaar aan, toen begonnen beiden vroolijk te lachen. „Wat een type ben je, Sigrid," zei Gabby en dokter Wadenburg beweerde, dat hij toch wel een beetje tijd zou kunnen vinden, om zijn vrouwtje wat te verwennen. Toen het sombere gezichtje van Sigrid ziende: „En mijn dochtertje ook. Als ze het me tenminste toestaat," voegde hij er schertsend bij. Sigrid ging niet op de scherts in, maar ging weer aan tafel bij haar boeken zitten. Haar vader en Gabby namen nu ook plaats, maar niet aan de tafel, ze zetten zich in de twee clubfauteuils bij den haard. „Is de thee al gezet? Ja? Kan ik al schenken?" vroeg Gabrielle. Sigrid vloog op. „Daar zorg ik voor." Even keek Gabby verbaasd over den wat ruwen toon, waarop die woorden geuit werden. Maar dadelijk herstelde ze zich en zei vriendelijk: „O ja? Dat is heerlijk. Je schijnt me ook al een beetje te willen verwennen." „Heelemaal niet," bromde Sigrid, „maar de visite schenkt toch nergens thee." Haar vader werd onrustig en keek hoe langer hoe DE ONTMOETING 71 ernstiger, maar Gabrielle haastte zich te zeggen: „Neen, dat is waar, vanavond ben ik nog op visite." Ze gaf een kleinen nadruk op „vanavond", wat Sigrid dadelijk opviel en haar stemming niet verbeterde. Ze sprak geen woord meer, zorgde voor de thee en nam haar plaats aan de tafel weer in. Een paar maal nog poogde haar vader en Gabrielle haar in het gesprek te halen, maar ze reageerde heelemaal niet op hun vriendelijke woorden, haar antwoorden waren kort en stug. Op het laatst zei ze zelfs: „Ik heb geen tijd om te praten." Haar vader fronste zijn wenkbrauwen. „Ja kindje, als dat het geval is, dan is het misschien maar beter..." O, met wat booze oogen wachtte Sigrid de verdere woorden af. Gabrielle voorkwam ze. „Als ze het zoo druk heeft, zullen we haar niet langer lastig vallen; we kunnen best een beetje zachtjes samen praten, dan hinderen we haar niet." Van dat oogenblik af, werd het woord niet meer tot Sigrid gericht. Ze opende een schrift en begon aan een vertaling. Maar toen de twee bij den haard druk samen begonnen te fluisteren, kon ze haar oogen niet van hen afhouden. Zoo zou het nu voortaan altijd zijn, Gabby met Vader en zij alleen. Vader was dol op Gabby, dat kon ze aan alles merken. En zij, die zich verbeeld had, dat Vader misschien wel in de eerste plaats aan haar gedacht had! Wat vond Vader toch aan dat meisje? Ze nam haar eens goed op, ze kon dat gemakkelijk doen, want niemand lette op haar. Ja, ze moest bekennen, Gabby was mooi, van een 72 DE ONTMOETING eigenaardige schoonheid. Wat had ze toch mooie, donkere oogen, oogen die veel lachten, maar toch ook wel eens zoo in-treurig konden kijken. En prachtig zwart haar had ze ook. Wat een klein, fijn dingetje was ze toch. Net een kind en zóó jong was ze toch niet. Toen ze met haar bij tante Annie gelogeerd had, had ze haar zelfs al oud gevonden en Wies ook. Die vond haar wel heel aardig. Ze was1 in die logeerweek hoe langer hoe gekker op haar geworden. Nu, ze kon ook wel leuk zijn, ze zou jokken, als ze dat ontkende. Zij zelf had haar toen soms wel aardig gevonden, dat was zoo. Maar nu kon ze haar niet meer uitstaan. Zooals ze daar met Vader zat te praten, zoo heel dicht bij hem, in den stoel, waarin zij soms na het eten zat, tegenover Vader bij den haard, dat vond ze iets vreeselijks. Neen, ze kon dat niet langer verdragen, ze kon het niet meer uithouden, ze ging weg. Ze stond met een ruk op. Door het leven dat het verschuiven van haar stoel maakte, keek het tweetal bij den haard op. „We krijgen zeker nog een kopje thee," zei haar vader.' Thee? Dat had ze heelemaal vergeten. „Die heeft veel te lang getrokken, die zal niet meer te drinken zijn," zei ze. „Waarom heeft u daar niet eerder om gevraagd." „Nu, je hadt met zoo'n nadruk gezegd, dat jij daar. voor zorgen zoudt." „Och kom Vader, u heeft niet aan thee gedacht, daarvoor had u het veel te druk. Ik heb erge hoofdpijn, ik ga maar naar bed." Haar vader keek haar wat ongeloovig aan, maar zei enkel, dat ze dan maar gauw moest gaan slapen. Stijfjes zei Sigrid goeden nacht. Ze gaf haar vader DE ONTMOETING 73 zijn gewonen nachtzoen en het zich door Gabby kussen, zonder ook maar eenigszins de liefkoozing te beantwoorden. Maar een snoesje is het wel... (blz: 74) Boven gekomen ging ze werkelijk naar bed, ze kon toch niet werken, ze kon er onmogelijk bij blijven. Dan maar liever morgen vroeg opstaan om die les 74 DE ONTMOETING nog te leeren. Als ze nu maar gauw kon inslapen. Maar dat viel niet mee, haar gedachten waren te druk bezig. Ze gooide zich om en om en dacht er over maar weer op te staan en wat te gaan lezen, misschien zou ze dan kalmer worden. Maar ook de lectuur boeide haar niet. Had ze maar een beetje afleiding, zoodat ze niet zoo voortdurend aan hetzelfde moest denken. Die afleiding kwam in de persoon van Dien. „Slaap je al, Si? Niet? O kind, wat heb ik toch moeten lachen. Wat een pop! Moet dat kind hier mevrouw worden?" „Had je haar nog nooit gezien?" „Weineen, ik was toen immers bij mijn zieke zuster, toen ze bij je tante logeerde. En ze mosten versche thee hebben, die hadden ze vergeten, jawel hoor, en Suus is natuurlijk weer uit. Och, och, wat een grappig klein ding! Maar een snoesje is het wel, daar gaat niks van af. De dokter heeft maar wat goede oogen in zijn hoofd. En vriendelijk was ze ook, genoeg hoor, als ze hier als logée kwam, zou ik er niks op tegen hebben, wat jij. 't Is een lief ding. Maar dat dat hier mevrouw mot worden! 't Is idioot gewoon. Afijn, ik zal er m'n hoofd maar niet over breken, want ze zal van mijn wel niks motten hebben. Die jonge mevrouwtjes beginnen altijd met eerst schoon schip te maken, ze zijn bang, dat ze anders niet genoeg te zeggen zullen hebben, vat je? Ik geloof anders waarempel, dat ik wel zou willen blijven, het lijkt me een leuk dingetje. Ze kon best voor je jongste zusje doorgaan, je bent wel anderhalf keer zoo groot, geloof ik." „Praat geen nonsens," bromde Sigrid, „je doet of ik een reuzin ben en zij een dwerg is." ,,'t Heeft er wel iets van," beweerde Dien en toen DE ONTMOETING 75 verklaarde ze nog eens: „'t is een lekker dier om te zien, een snoepie hoor." Sigrid keerde zich met een pijnlijken zucht om, Dien moest begrijpen, dat ze nu wilde gaan slapen. En Dien ging. Sigrid stopte haar laken in haar mond om haar snikken te smoren. Ja, 't was een snoesje en Vader ging vast zooveel van haar houden, dat zij niets meer voor hem zijn zou. O, wat had ze een medehjden met zich zelf, wat was ze toch een ongelukkig meisje. VII. WIES SLAAT DEN SPIJKER OP DEN KOP. Wies was Sigrid komen halen om te wandelen. Het was Zaterdag en dus hadden ze dien middag geen school. Het had Wies moeite gekost haar nichtje over te halen, mee te gaan, ze wilde liever piano studeeren, daar had ze zoo weinig tijd voor, nu ze zoo druk voor school moest werken. Wies lachte haar uit. „Stel je voor, met dit heerlijke weer liever vingeroefeningen en gamma's te spelen, dan te gaan wandelen. Dat is gewoon aanstellerij hoor." Sigrid schoot in een lach om de verontwaardiging van haar nichtje. „Wie heeft gezegd, dat ik het liever doe?" vroeg ze. „Dat spreekt toch vanzelf, anders zou je toch niet zoo gek zijn om thuis te willen bhjven. Ik zal vanavond wel een half uurtje vinden, of anders een kwartiertje. En dan ga ik heel tevreden naar bed, omdat ik zoo goed mijn plicht gedaan heb." 76 WIES SLAAT DEN SPIJKER OP DEN KOP „Een kwartiertje! Dan kun je het net zoo goed heelemaal laten. Ik wil vooruit komen, zie je." „Ik zie het, mejuffrouw, maar begrijpen doe ik het niet. Wat is dat toch voor een bevlieging in den laatsten tijd. Zóó dol ben je toch nooit op pianospelen geweest, zeg. Ik heb ook wel eens zoo'n bui, als ik naar een concert ben geweest bijvoorbeeld, maar langer dan een paar dagen duurt de grap nooit." „Dat is dan een bewijs, dat het bij mij geen bevlieging is." „Schitterend opgemerkt. Maar in ernst, ik begrijp echt niet, wat je tegenwoordig bezielt Vroeger bad je het land aan studeeren en als je het laten kondt, deed je het" „Ik heb er nog het land aan, als je dat maar weet" Wies keek haar nichtje aan, alsof ze er nu heelemaal niet meer bij kon. „Maar kind, ben je dan niet goed, om er zooveel tijd aan te geven, dien je veel prettiger besteden kon. Voor ons goedig muziekjuffie behoeft je het ook niet te doen. Als je een half uur daags goed studeert, is die meer dan tevreden." Sigrid haalde haar schouders op. „Och, dat begrijp je zoo niet" „Dat zeg ik toch juist dat ik er niets van begrijp. Maak het me dus liever eens duidelijk." „Nu, zie je, al vind ik studeeren vervelend, daarom houd ik toch wel veel van muziek." „Dat is nog geen reden om je eigen geweld aan te doen. Als je muziek wilt hooren en goede, dan behoef je voortaan je ooren maar open te zetten. Gabby zal wel voor je spelen, die doet niets liever." Sigrid antwoordde niet dadelijk en een poosje liepen beide meisjes zwijgend naast elkander voort WIES SLAAT DEN SPIJKER OP DEN KOP 77 Toen zei Sigrid wat heftig: „Dat je dat nu niet begrijpt. Ik wil niet bij Gabby achter staan, dat is het." Was dat nu iets, waarover Wies zóó verbaasd moest kijken? „Niet bij Gabby achterstaan?" zei ze. „In de muziek bedoel je? Maar Si, hoe heb ik het nu met je? Denk je heusch, dat je ooit zoo mooi zult leeren spelen als Gabby? Och kom!" Sigrid sloot haar lippen zoo vast opeen, alsof ze niet van plan was haar mond vooreerst weer te openen. Met dat kind viel niet te praten. Natuur lijk zou ze leeren spelen als Gabby, ze zou niet rusten, vóór ze zoover was. „Ze trouwen al in het voorjaar, niet?" verbrak Wies de stilte. „Ja," bromde Sigrid nauwelijks hoorbaar. „O Si," ging Wies door, „als ik er nog aan denk, wat ik daarvan opgekeken heb." „Toch niet zoo erg als ik, denk ik," antwoordde Sigrid somber, zoo somber, dat Wies 't heusch niet helpen kon, dat ze in een lach schoot. „Doe toch niet zoo tragisch, zoo erg is het toch niet. Eigenlijk zelfs wel leuk voor je, als je het maar bekennen wilde. Het zal net zijn, of je een zuster gekregen heb." „Och, wat," bromde Sigrid. „Moet je Mama tegen haar zeggen?" „Natuurlijk niet, ik heb toch altijd Gabby tegen haar gezegd. Het zou dus bespottelijk zijn, als ik nu ineens mama tegen haar ging zeggen. Maar als je denkt, dat ik dat leuk vind. Ik had haast nog liever een echte stiefmoeder gehad, mijn eigen moeder heb ik toch niet gekend, niet waar. Het is net, als je zegt, het zal er iets van hebben of ik een zuster 78 WIES SLAAT DEN SPIJKER OP DEN KOP gekregen heb. En dat wil ik juist niet, ik wil geen zuster hebben." „Waarom niet? Het zal juist echt gezellig voor je zijn. Een oudere dame zou maar over je willen bazen, dat doet Gabby vast niet. Zoo'n bazig mensch zou toch ook niets voor jou zijn, dunkt me." „Neen, natuurlijk niet." „Je moet weten, Si„ dat Moeder laatst tegen Vader zei, dat ze het zóó heelemaal niet bedoeld had. Ze vindt Gab veel te jong. Je weet wel, dat Moes er altijd op aangedrongen heeft, dat er bij jullie iemand in huis kwam, maar zóó had ze het niet bedoeld, zegt ze." Sigrid keek verrast op. „Is tante Annie dan niet met Gabby ingenomen," vroeg ze haastig. „O ja zeker, Moeder vindt haar een snoesje, maar dat is het niet. Ze had een deftige juf bij jullie in huis willen hebben, voor jou, zie je. Een juf, die jou leiding had kunnen geven, zegt Moes. Nu zal het net zijn, of Oom twee dochters heeft, want Gabby zal niets geen overwicht op jou hebben, denkt Moeder." Sigrid verzonk in gepeins. Dat was het juist, waar ze niet overheen kon. Gabby Vader's tweede dochter! Als hij meer van Gabby ging houden, dan van haar, dan... „Wat ben je stil," viel Wies in. „Toe beweer eens wat. Ik kan niet aldoor alleen praten." „Ik heb niets te zeggen op het oogenblik." „En ik ben uitgepraat." Zwijgend liepen beide meisjes weer een eind voort. Wies was ook in gedachte verzonken geraakt. Waar ze over dacht, uitte ze door de vraag: „Zeg, is het waar, dat Dien blijft? Ik dacht, dat ze weg wou. Had ze niet gezegd, dat ze ging?" WIES SLAAT DEN SPIJKER OP DEN KOP 79 „Ja, dat had ze ook eerst gezegd," antwoordde Sigrid. Toen, heel somber: „Maar ze blijft." Wies lachte hardop. Wat deed Sigrid vandaag toch bespottelijk tragisch. „Dat is dan niet bepaald consequent, hè? Heeft Oom haar gevraagd te blijven? „Vader? Weineen, die bemoeit zich niet met zoo iets. Gabrielle heeft het zelf gedaan." „En toen gaf Dien zich natuurlijk dadelijk gewonnen," kon Wies niet nalaten een beetje te plagen, „wie kan ook de onweerstaanbare weerstaan!" „Toe, schei uit!" riep Sigrid. „Maar heelemaal ongelijk heb je toch niet, want stel je zoo iets voor. Dien vindt Gabby ook al een snoesje. Ze wil met alle plezier blijven, zegt ze." „Zie je nu wel," lachte Wies. „Maar je hadt die Gabby ook moeten hooren. Dien, wil je me het genoegen doen, in ieder geval nog een poosje bij me te blijven? Je bent hier zoo gewend en weet den gang van het huishouden zoo precies. Ik kom er zoo vréémd in en zou niet graag willen, dat mijnheer over iets te klagen had." „Werd jij niet genoemd?" „Ik? Hoe kom je er bij, voor mij komt het er minder1 op aan, dat begrijp je toch wel. Maar nu moet je verder hooren. Ik hoop, Dien, dat je me een beetje helpen wilt, want ik moet bekennen, dat ik eigenlijk geen huishouden gewoon ben en de dokter mag niets missen van al het goede, waaraan jij hem gewend hebt. Oef..." Wies gierde van de pret. „Lieve deugd, wat is die Gab een slimmerd, dat had ik niet achter haar gezocht. Mogelijk meent ze het ook wel precies zoo, als ze het zegt." „Och kom! Neen, neen, Gabby weet precies hoe 80 WIES SLAAT DEN SPIJKER OP DEN KOP je met de lui om moet gaan. Dien liep er natuurlijk in, dat spreekt Die was wat lekker en begreep niet, dat het allemaal mooie praatjes waren om haar te houden. Gabby weet best, dat het niet gemakkelijk is om goed dienstpersoneel te krijgen. Dien zei dus ja en amen op al dat moois en maakte mij 's avonds een soort standje, omdat ik 's middags aan tafel stug geweest was tegen dat lieve schepseltje. Stel je toch zoo iets voor!" Wies schudde haar hoofd, ten teeken, dat ze zoo iets ook niet begreep. „En je hadt Dien eerst over Gabby moeten hooren! Moet dat kind hier mevrouw worden? En zoo meer. Enfin, het zal haar leelijk tegenvallen." „Och, dat behoeft nog niet," vond Wies.„Ik houd het er toch voor, dat Gabby alles meende, wat ze zei. Ze heeft immers nooit een huishouden gedaan. Eerst woonde ze bij haar moeder in, niet waar en later op kamers. Ik denk, dat ze Dien rustig haar gang zal laten gaan. Dat zou heusch nog zoo dom niet zijn, zeg nu zelf." Sigrid liep zwijgend voort Als Wies haar ook al afviel, dan moest ze dat zelf maar weten. „En Suus, wat zegt die er van?" ging Wies weer voort Sigrid keek zoo mogelijk nog somberder. Ze trok haar schouders op en zei: „Och, zwijg als 't je blieft over Suus. Die is in aanbidding voor „het schattige mevrouwtje. Zoo'n vriendelijk menschje en zoo'n hef gezichtje," deed Sigrid Suus na. „Ze speelt nu al mevrouw tegen haar. Heeft mevrouw het wel warm genoeg? Mag ik mevrouw even helpen met haar goed? Zoo gaat het den heelen dag. Bah, je wordt er wee van." Wies schaterde het alweer uit. Die Sigrid deed Suus zoo grappig na. WIES SLAAT DEN SPIJKER OP DEN KOP 81 „Neem me niet kwalijk, dat ik zoo lach, maar je bent eenig! Weet je wat ik geloof? Dat je een beetje jaloersch bent, Sigridje." Sigrid kreeg een kleur. „Heb je soms nog meer? Waarop zou ik jaloersch zijn?" „O, op zooveel. Op Gabby's mooie oogen, op haar grappig fijn figuurtje, op haar prachtig pianospel Ik zou wel tot morgenochtend kunnen doorgaan met al de goede dingen op te noemen, die Gabby bezit." „Ga je gang, als je mij dan maar permitteert, om te keeren en naar huis te gaan. Ik heb geen lust om heel den nacht, tot morgenochtend toe, door de opsomming! van al dat heerlijks uit mijn slaap gehouden te worden." Wat had ons Wiesje een pret. „Zoo is het goed, Si, je wordt weer leuk. Er is dus geen sprake van omkeeren en naar huis gaan, we blijven lekker nog een beetje wandelen." „Maar schei dan uit over dat vervélende onderwerp: Gabby." „Ik zal de loftrompet niet meer opsteken, dat beloof ik je. Maar je hebt me daar straks verkeerd begrepen en toen maakte ik er maar wat gekheid over. Weet je wat ik eigenlijk bedoelde? Er is iets, dat je Gabby werkehjk niet gunt." „En dat is?" „De liefde van je vader." Getroffen stond Sigrid stil. Dat Wies dat zoo precies gezien had! Ze was er een beetje van geschrokken. Want het was waar, dat was het wat ze Gabrielle niet gunde. Voor haar part mocht ze alle goede eigenschappen hebben, die men zich maar bedenken kon, als Vader die maar niet opmerkte. Maar Vader was niet blind en niet doof en zag heel goed, hoe Sigrid. 9 82 WIES SLAAT DEN SPIJKER OP DEN KOP bekoorlijk Gabby kon zijn en hij vond haar mooi en lief, misschien wel liever dan zijn eigen dochter. Tot grooten schrik van Wies begon Sigrid opeens te schreien. Wies sloeg een arm om haar heen en trok haar naar zich toe. „Maar Si, lieverd, huil je daar nu om? Ik bedoelde niets kwaads met wat ik zei. Maar heusch, je oordeelt niet eerlijk over Gabby en je bent anders altijd zoo rechtvaardig. Daarom dacht ik, dat het dat was." Sigrid verborg haar gezicht in beide handen. „Ik kan het niet verdragen, dat Vader zooveel van haar houdt. Als je wist, hoe afschuwelijk ik die dagen gevonden heb, toen Ik kan het niet verdragen... (hlz. 92). Ze hier was. Ik weet niet, hoe ik ze doorgekomen ben. Want ik zie zelf wel in, hoe innemend ze is en Vader had geen oog van haar WIES SLAAT DEN SPIJKER OP#DEN KOP « 83 af, ik kon het haast niet uithouden, soms had ik het wel uit willen schreeuwen van verdriet. En voortdurend lette Vader op mij, of ik niet onaangenaam tegen haar was. En ik was stug, ik kon niet vriendelijk zijn, Wies, ik kon niet en als Vader dat merkte, was hij stijf en koel tegen mij, zooals hij anders nooit is. Nu is ze gelukkig weer naar Groningen en nu gaat alles weer als vanouds. Vader is nu weer hef voor me, we praten maar niet over Gabby. Maar hoe moet dat later gaan?" Sigrid schreide nu niet meer en Wies wist niets beters te doen, dan haar arm een hartelijk drukje te geven. „Dat zal wel meevallen." „Neen, dat zal het niet. Ik vind het vreeselijk om Vader verdriet te doen en daarom neem ik me telkens voor, aardig tegen haar te zijn. Maar als ik Vader dan met haar samen zie, dan kan ik niet, heusch dan kan ik niet." Even zweeg ze en streek met haar zakdoek nog eens langs haar oogen. Toen opeens: „Je hebt gelijk, groot gelijk, ik ben jaloersch op haar, vreeselijk jaloersch, maar alleen, omdat Vader zooveel van haar houdt. Je vindt me misschien wel slecht, het kan zijn, dat ik slecht ben, maar ik kan er niets aan doen, zoo ben ik nu eenmaal."- Sigrid begon opnieuw te schreien en Wies wist werkelijk niet, wat aan te vangen met haar opgewonden nichtje. Ze had echt medelijden met haar, ze geloofde wel niet, dat zij in Sigrid's plaats zoo geweest zou zijn, maar dat nam niet weg, dat die arme Si een groot verdriet had. Ze gaf haar nichtje een kus en streelde haar hand, maar wist niets te zeggen, om haar verdriet te doen bedaren. Opeens zei ze verschrikt: „Daar komen menschen 84 WIES SLAAT DEN SPIJKER OP DEN KOP aan, stil nu, schei uit met huilen. Wat moeten die menschen van je denken." Sigrid deed haar uiterste best zich in te houden. Wies had gelijk, anderen mochten niet zien, dat ze schreide. Ze veegde haastig haar oogen af, slikte een paar maal, snikte nog even na, stak haar arm door dien van Wies en toen de bewuste „menschen" naderden, praatte Wies heel druk en liep Sigrid met een wat gebogen hoofd te luisteren. En de wandelaars dachten niet, dat een groot verdriet een van die twee aardige meisjes daareven nog zóó had doen schreien. VIII. BIJ TANTE ANNIE. De huwelijksvoltrekking van dokter Wadenburg en Gabrielle had in stilte en eenvoud plaats gehad. Feesten waren er niet bij gegeven, tot groote teleurstelling van Wies, die verklaarde, dat ze op die manier heelemaal geen aardigheid aan trouwen vond. Sigrid was bhj geweest, toen alles afgeloopen was en haar vader met zijn jonge vrouw voor eenige weken op reis was gegaan. Tante Annie had haar dien tijd te logeeren gevraagd, maar ze was liever thuis gebleven met Dien. „Je zult het niks prettig hebben," had Dien haar verzekerd, „het heele huis mot schoongemaakt worden, het naaikamertje wordt heelemaal opnieuw geverfd en behangen. Dat wordt het boudoir van mevrouw." „De naaikamer? Hoe krijg jullie dat in je hoofd? Waar moet Pietje dan zitten, als ze komt naaien?" „Ja, dat weet ik ook niet precies. We zullen wel BIJ TANTE ANNIE 85 een plaatsje voor haar vinden. Mevrouw heeft zelf dat kamertje uitgekozen, ze vindt het zoo gezellig, omdat het een balcon heeft. Als je daar op staat, heb je zoo'n mooi uitzicht, zegt ze. Ik zou anders ook niet weten, welke kamer mevrouw voor haar boudoir zou motten nemen, alle kamers zijn bezet." „Ze behoeft heelemaal geen boudoir te hebben," bromde Sigrid. „Och jij!" lachte Dien. „Mevrouw denkt er anders over, hoor. Ze laat er haar eigen meubels voor kommen, daar schijnt ze erg op gesteld te zijn." „Zoo," zei Sigrid op een toon, die duidelijk te kennen gaf, dat haar de heele kwestie niets schelen kon. „Je ziet dus, drukte genoeg. En dan wordt het behang van de huiskamer nog vernieuwd. Mevrouw vindt dat veel te somber, die houdt van een beetje vroohjkheid." Daar schrok Sigrid van. Nu was het gedaan met haar onverschilligheid. Daar had je het al, die Gabby bracht het heele huis op stelten. Je zoudt het zien, geen stukje zou ze laten staan, zooals het stond. „Ons behang? Ons mooi, deftig behang, waar ik zooveel van houd! Dat kun je toch niet meenen," zei ze. „Jawel," knikte Dien, „het is zoo. Er komt een veel lichter behang op. Of het mooi zal staan, kan ik nou nog niet zeggen, dat zal ik eerst motten zien." „Mooi!" zei Sigrid vol minachting. „Nou, wat er op zit is wel somber en mevrouw is nog jong, mot je denken, de jeugd houdt van wat vroolijks." „En ik dan, ben ik soms oud? En houd ik niet veel van dat behang?" Dien begon te lachen. „Nou, oud ben je nog niet precies. Maar omdat 86 BIJ TANTE ANNIE jij van zoo ies houdt, hoeft een ander het nog niet mooi te vinden, wat jij ?" Sigrid antwoordde niet meer. Dat had haar getroffen. Hun huiskamer zou er heelemaal door veranderen, het zou nooit meer de oude, geliefde kamer zijn. Och, alles werd immers anders, ze moest er zich maar niets van aantrekken. Al was het behang er op gebleven, nu ze niet meer met Vader alleen zou zijn, zou de huiskamer voor haar toch haar grootste gezelligheid verloren hebben. Ze nam zich dus voor, zich verder niets aan te trekken van mogelijke veranderingen in huis. Maar toen Dien haar op een dag zei, dat de behangers den volgenden dag zouden komen, voelde ze zich toch heel ongelukkig. „Ik mot er vanavond al wat uitdragen," zei Dien, „want de behangers kommen al vroeg morgenochtend. Dat is nou wel niet gezellig voor je, maar ik 'kan er niks aan doen." Toen Sigrid den volgenden morgen beneden kwam, waren ze al aan den gang en trokken lange reepen van het behang, waarop ze zooveel jaren gekeken had en dat voor haar een deel van de huiskamer uitmaakte. Nu de schilderijen van den muur waren, vertoonden zich hier en daar donkere plekken, zoodat men goed kon zien, hoe verschoten het was. Sigrid moest bekennen, dat het eigenlijk niet mooi meer was, maar ze hield er zooveel van. Het deed haar pijn, het zoo te zien vernielen. Ze liep maar gauw de kamer uit en ging naar de keuken, waar ze vandaag ontbijten zou. Dien en Suus waren al lang klaar en haar ontbijt stond te wachten op een hoekje van de groote tafel. Haastig at ze een hapje en dronk een kopje van de thee, die veel te lang getrokken had. BIJ TANTE ANNIE 87 Ze merkte het niet eens, ze dacht er over, wat ze dien heelen langen dag zou uitvoeren. Het was vacantie, waar moest ze blijven, nu ze niet in de huiskamer kon zijn? Het was slecht weer ook, in den tuin kon ze dus ook al niet gaan zitten. Een beetje pianospelen, dat kon, want de piano stond in de voorkamer. Maar och, ze had er zoo weinig lust in, die behangers in de kamer er naast zouden haar vast hinderen. Een beetje lezen dan maar. Met een gevoel van verveling en gedruktheid nam ze een boek en ging bij een van de ramen zitten. Maar al gauw vluchtte ze naar boven, die werklui hinderden haar te veel, die waren onder het werk lustig gaan fluiten. Het scheen wel, dat ze van tijd tot tijd geweldig veel pret hadden. Ze hoorde de stemmen van Suus en Dien tusschen de zwaardere mannenstemmen door. Boven op haar kamertje nam ze haar boek weer op, maar het lezen wilde niet vlotten, het interesseerde haar niet, wat ze las, ze voelde zich al te neerslachtig. Opeens kon ze de letters niet meer onderscheiden door het vochtige floers van haar tranen heen. Daar hoorde ze de deur van haar kamertje openen. „Zit je hier, Sigrid?" Het waren tante Annie en Wies die nu binnenkwamen. Sigrid veegde haastig met den rug van haar hand langs haar vochtige oogen en deed een poging tot glimlachen. „Ja Tante, beneden is het zoo vervelend met die behangers. Wat een weer, hè?" Toen opeens verbaasd: 88 BIJ TANTE ANNIE „Maar hoe komt u zoo vroeg hier door dien regen?" Tante Annie had een stoel genomen en Wies had zich op den rand van het bed neergezet. „Ja mijn kind, het is hef zomerweertje, er waait een halve storm en in zoo'n regentje ben je in vijf minuten druipnat. En toch zul je er ook door moeten, want we komen je halen, Wies en ik. We begrepen, dat je het erg saai zoudt hebben met dat slechte weer. Ik wist, dat ze vandaag aan de huiskamer begonnen. Doe maar gauw je regenmantel aan. Zijn je schoenen wel stevig?" Sigrid stak lachend haar voet op, waaraan een dun pantoffeltje. „Je pantoffels nog aan? Doe vlug je laarzen aan en dan er op los." Sigrid schopte haar lage huisschoentjes in een hoek en zocht een paar laarzen in de kast. Ze was bhj, dat ze met tante Annie en Wies mee kon, ze had zoo tegen haar eenzamen dag opgezien met dien regen. „Je blijft natuurlijk vandaag bij ons," begon haar tante weer. „Wiesje was ook al zoo brommig vanochtend, omdat het slechte weer haar fietsplannen in de war stuurde. Maar samen zullen we den dag wel klein krijgen." „Verbeeld je, Si," viel Wiesje in, „we mogen zelf een taart bakken, Moes zal ons alleen een beetje helpen, leuk hè?" Ja, dat kon aardig worden, Sigrid begon al op te fleuren. Lief van tante Annie om aan haar gedacht te hebben en haar door dien regen te komen halen. Ze gaf haar tante spontaan een f linken zoen en zei: „Eenig, dat u gekomen bent. Ik voelde me juist zoo ellendig." BIJ TANTE ANNIE 89 „Daar was ik wel bang voor/' antwoordde tante Annie. „Toen Wies al zoo somber gestemd was vanochtend, dacht ik, hoe moet Sigrid zich dan wel voelen op haar eentje, ik ga haar halen. Eigenlijk heb je niet verdiend, dat ik er een nat pak voor over had, want als je gewild hadt, was je bij ons geweest" Sigrid kleurde een beetje, maar antwoordde niet „Weet je wat, kind, neem je nachtgoed mee en een kam en borstel en zoo. Dan kun je vannacht bij ons blijven, wie weet, wat voor weer het vanavond zijn zal. Beter, dat je er dan niet door hoeft." Ja, dat kon ze licht doen, vond Sigrid, een enkel nachtje kon ze wel bij tante Annie blijven logeer en. Eerhjk gezegd, viel de eenzaamheid thuis haar niet mee, nu het vacantie was. Dien werd op de hoogte gebracht. Die vond het best, ze was bhj, dat Sigrid mee ging, want het kind had haar bezwaard, verzekerde ze. Waar moest ze zoo'n gosganschehjken dag blijven met zulk weer en werkvolk in huis? Zij had geen tijd om zich met haar te bemoeien, dat begreep mevrouw ook wel. „Tot morgen, Dien," zei Sigrid, toen ze weg ging. „Kom je morgen nog wat goed halen?" plaagde Dien. „Ik ga maar voor een nacht naar Tante," antwoordde Sigrid, die niet begreep, dat Dien haar een beetje plagen wilde. „En de rest hoop ik," was Dien's wensen. „M'n zegen heb je, al wou je de heele vacantie wegblijven." „Misschien wordt je wensch wel vervuld, Dien," lachte tante Annie. „Vooruit meisjes, door regen en wind, naar huis toe gezwind." „O Moes, wat bent u vandaag dichterlijk," riep Wies, „als dat.." maar de wind kreeg haar parapluie 90 BIJ TANTE ANNIE te pakken en ze kon haar zin niet voleindigen, worstelen als ze moest, om op den been te blijven. Wat hadden de beide meisjes een gezellig dagje, Sigrid had niet geweten, dat het zoo prettig was, om zelf een taart te bakken. Met wat hulp van tante Annie lukte ze ook heel goed en Sigrid nam zich voor, ook eens zoo'n taart voor Vader te bakken. „Ja, dat moet je vast doen," vond Wies, aan wie ze haar voornemen had meegedeeld. „Bak er een als welkom thuis." Eén oogenblik leek dat ook Sigrid een goed plan, maar toen schoot haar te binnen, dat Vader immers niet alleen terug kwam. En zij zou, om Gabby te verwelkomen, een taart bakken! Die Wies leek wel niet wijs. „Praat geen nonsens," zei ze ruw en Wies kreeg een kleur. Ze begreep dadelijk, waarom Sigrid zoo uitviel; dat ze daar nu niet aan gedacht had! Maar ze vergat telkens, dat Sigrid op dat punt zoo overgevoelig was. Alles zou toch veel prettiger voor haar geweest zijn, als ze de dingen genomen had, zoo als ze nu eenmaal waren. Gabby was heusch zoo kwaad niet, Wies was er van overtuigd, dat ze heel aardig voor Sigrid zou zijn. Maar zou Si dat ook voor Gabby wezen? Daar was Wies niet zoo gerust op. De wensch van Dien werd vervuld. De heele vacantie bleef Sigrid wel niet uit logeeren, maar toch drie weken. Toen kwam het bericht, dat Vader met zijn vrouw op weg naar huis was en dat hij graag wilde, dat Sigrid de rest van de vacantie bij hem thuis zou zijn. Bij het afscheid nemen moest Sigrid bekennen, dat ze een heerhjk tijdje bij Tante en Oom gehad had. Dat ze eerst liever op haar eentje had willen BIJ TANTE ANNIE 91 thuisblijven, begreep ze nu zelf niet. Het was heusch een beetje dom van haar geweest. „Zeg liever een beetje sentimenteel," zei haar tante. „Je moet niet zoo aan het oude hangen, daar ben je veel te jong voor." „In ieder geval, ik heb een paar prettige weken bij u gehad, Tantetje. Met Vader alleen vond ik het ook altijd heerhjk, maar stil was het wel," bekende Sigrid. „Dat zal nu wel beter worden," beloofde tante Annie en Sigrid kreeg opeens het gevoel, alsof ze haar vader ontrouw was geweest. „Daar verlang ik heelemaal niet naar," zei ze een beetje bits, „we hadden het best samen, Vader en ik." Tante Annie haastte zich van onderwerp te veranderen. Ze kende die overgevoeligheid van haar nichtje op dat punt, al dacht ze er niet altijd aan. Ze was al zoo bhj, dat Sigrid in de laatste weken zooveel opgewekter was geweest. Sigrid had werkelijk haar leed een beetje vergeten. Ze had het zoo goed en rustig bij haar tante gehad, dat ze er even van schrok, toen ze het bericht kreeg van haar vader's thuiskomst. Ze zag zoo tegen de eerstvolgende weken op. Ze vond het wel vreeselijk, dat ze schrikken moest van het nieuws, dat haar vader spoedig terug zou zijn. Dat zóó iets mogelijk was! Opeens begon ze bitter te schreien. Haar tante, die in de kamer was, ging naar haar toe en gaf haar een kus. „Kom, kom, waarom nu zoo verdrietig? Houd maar goeden moed, het zal alles wel meevallen, als je je maar voorneemt, je best te doen. Als je eens probeerde, je zelf uit te schakelen en enkel aan je vader te denken, van wien je zooveel houdt. Zou het dan niet beter gaan?" 92 BIJ TANTE ANNIE „Ik weet 't niet," snikte Sigrid. „Maar ik weet het wel en ik weet ook, dat je hef en hartelijk zult zijn, als je vader en Gabby thuiskomen. Anders zou je me erg tegenvallen." Toen Sigrid zweeg, ging tante Annie door: „Willen we samen wat mooie bloemen gaan koopen om de huiskamer mee op te vroolijken? Een welkom thuis van ons beidjes? Willen we dat doen?" Sigrid had haar tranen afgedroogd en tot haar schrik zag tante Annie het koppige trekje om den mond, dat ze maar al te goed kende. Ze schudde heftig van neen. „Als u bloemen geven wil, mij goed, maar dan moet u dat maar alleen doen." „Maar Sigrid, hoe heb ik het nu met je?" „Heusch, tante Annie, ik doe het niet. Ik zet geen bloemen als welkom in de huiskamer. Voor Gabby zeker? Hoe komt u er bij." „Het zou ook voor je vader zijn." „Voor Vader koop ik viooltjes, een massa, en die zet ik overal neer in zijn kamer, op zijn schrijftafel, op den schoorsteen, overal, waar maar een plaatsje is." Toen hartstochtelijk: „Ik houd nog evenveel van Vader als vroeger." Haar tante schoot in een lach. „Dat zal wel uitkomen, malle meid. Ik vind het een allerliefst idee van je, je vader's kamer te willen versieren met zijn lievelingsbloemen. Maar het een sluit het ander toch niet uit. Al wil je je vader een aparte hulde brengen, daarom kun je toch wel meedoen aan de andere bloemen, die een welkom voor het thuiskomende paar moeten zijn. Over de kosten behoef je je niet bezorgd te maken, dat komt wel terecht." Sigrid trok haar schouders op. „Daar heb ik heelemaal niet aan gedacht, die BIJ TANTE ANNIE 93 kunnen me niets schelen. Maar werkelijk, Tante, ik doe niet mee, ik doe het niet." Zoo koppig als dat mondje nu stond! . Tante Annie besloot er voorloopig verder over te zwijgen. Als het thuiskomende paar een bloemenwelkom in de huiskamer vond staan, zouden ze natuurlijk denken, dat het dochtertje des huizes die daar neergezet had. En Sigrid zou dan niet durven ontkennen, op dat oogenblik zou ze zelfs bhj zijn, dat Tante haar belet had, haar vader te grieven. Ze nam zich dus voor haar plan door te zetten, ook tegen den zin van Sigrid. De dag van de thuiskomst brak aan. Tegen het etensuur konden de reizigers verwacht worden en den geheelen dag voelde Sigrid zich onrustig en zenuwachtig. Vader kwam thuis, dat was toch iets heerlijks! Hoe verlangde ze daar anders niet naar, als hij op reis geweest was. En nu? O, ze wilde het zich zelve niet bekennen, maar ze zag zoo tegen zijn thuiskomst op. Ze trachtte zich wijs te maken, dat ze in ieder geval heel bhj was, dat ze haar vader terug kreeg, maar ze was zich heel goed bewust, dat ze zich zelve bedriegen wilde. Toch voelde ze zich van tijd tot tijd wel even echt bhj. Ze had haar vader zoolang gemist, hij zou weer in haar nabijheid zijn, ze zou toch zeker ook wel eens met hem alleen kunnen! zijn, een kwartiertje in zijn kamer, zoo nu en dan. En Gabby zou wel eens uitgaan 's avonds, naar een concert of zoo, Vader deed dat zoo goed als nooit. Dan zou ze een heelen avond met hem alleen kunnen zijn. Die gedachte vroolijkte haar wat op. Hoe meer het uur van de thuiskomst naderde, hoe meer haar verlangen naar haar vader toenam. 94 BIJ TANTE ANNIE Ze wilde zich de vreugde, hem weer bij zich te hebben, niet laten vergallen, door niets en door niemand, dat nam ze zich nu stellig voor. Toen de auto stil hield voor de deur, klopte haar hart in haar keel, daar kwam Vader, ze had hem terug en spontaan rende ze naar voren om Suus vóór te zijn om de deur te openen. En toen haar vader uit de auto gestegen was, liet ze hem geen tijd zijn vrouw te helpen, ze vloog hem om den hals en kuste hem en liet hem niet los. „Dag Sigrid, dag mijn meisje, hoe gaat het? Laat me Gabrielle even helpen, lieve kind." Maar Sigrid liet niet los en Gabby stapte lachend alleen uit. Suus schoot naar voren, om met de bagage te helpen en Dien stond in de open voordeur te lachen en te buigen. Toen lieten de knellende armen van Sigrid haar vader los en tegen hem aangedrukt, met haar arm in den zijne, nam ze opnieuw bezit van haar schat en voerde hem naar binnen. Daar stond Gabrielle hen al op te wachten. Lachend vroeg ze: „Komt nu mijn beurt, Sigrid?' ,,'t Is zonde," merkte Dien op, „ze heeft mevrouw nog geeneens goeden dag gezegd." „Daar was nog geen tijd voor. Krijg ik nu ook een welkomszoen?" Met haar arm nog steeds in dien van haar vader, stak Sigrid stijfjes haar hand uit. „Dag Gabby," was al wat ze zei. Gabrielle liep naar haar toe. „Dat gaat zoo niet, we zijn toch geen vreemden voor elkaar," en voor Sigrid goed wist, wat haar overkwam, voelde ze zich stevig omhelsd. Ze was zóó overbluft, dat ze onwillekeurig Gabby BIJ TANTE ANNIE 95 een kus terug gaf, wel flauwtjes, maar ze deed het toch. „Zal ik het goed van mevrouw aannemen en wegbrengen?" vroeg Suus, terwijl Dien naar de keuken ging, om er voor te zorgen, dat het eten op tafel kon komen. „Ja, als 't je blieft, Suus," en Gabrielle trok de spelden uit haar hoed en reikte dien Suus toe. „Even in den spiegel zien, hoe mijn haar wel zit na dien-langen reis. Ik zou ook graag mijn handen willen wasschen, voor we aan tafel gaan." „Dat spreekt," zei haar man en liep tegelijkertijd de huiskamer in, waar hij dadelijk de mooie bloemen zag, die zijn zuster daar neergezet had. Behalve een groote mand, stond er ook nog een aardig bakje met varens, waartusschen eenige rozen gestoken waren, een attentie van Suus en Dien. „Kom eerst eens even hier, vrouwtje en zie eens, hoe ze ons verrast heeft. Kijk toch eens, wat een prachtige bloemen. Dat is lief van je, mijn dochtertje, om ons zoo te verwelkomen. Laat ik je daar eens flink voor pakken." En nu gebeurde, wat tante Annie voorspeld had. Sigrid had den moed niet te zeggen, dat zij niet de geefster van die bloemen was. Alleen fluisterde ze, hevig blozend: „Ze zijn ook van tante Annie." „Wat innig lief van jullie," liet nu Gabrielle zich hooren, „wat heerhjk, zoo verwelkomd te worden. En wat een snoezig bakje is dat!" „Dat is van Dien en Suus." „Van de meisjes? Neen maar, dat vind ik allerhartelijkst, daar moet ik ze dadelijk voor bedanken/' en weg was Gabby, zoodat Sigrid even met haar vader alleen was. Moest ze nu niet zeggen, dat die bloemen eigenlijk niet van haar waren? 96 BIJ TANTE ANNIE Ja, als ze eerlijk was, moest ze dat doen, ze had immers niet mee willen doen met tante Annie. Ze begon dus: „Vader..." Haar vader keerde zich naar haar toe en hij zag er zoo gelukkig en tevreden uit, dat de moed haar in de schoenen zonk. Neen, ze kon hem dat verdriet niet aandoen, ze kon zijn gelukkig gezicht niet doen betrekken. O, wat had tante Annie gelijk gehad, toen ze zei, dat ze haar dankbaar zou zijn, omdat ze die bloemen daar uit hun beider naam wilde neerzetten. Ze wilde nu zoo graag verzwijgen, dat ze het niet gewild had, maar was dat niet heel oneerlijk? Kom, ze moest... Daar kwam Gabby weerom, gevolgd door Suus. „Mannie, ik heb me heerlijk verfrischt, doe jij dat nu ook vlug, want Dien wil graag opdoen. Hè, ik heb trek en het ruikt zoo lekker in de keuken." Suus lachte, terwijl ze nog een paar kleinigheden op tafel zette, die ze zoowaar bijna vergeten had. En Sigrid voelde zich verkillen. Wat deed ze lief, o wat deed ze lief! Natuurlijk vonden ze haar hier allemaal een schat en een snoesje. Maar zij niet, haar zou ze met die mooie praatjes niet inpalmen. Aan tafel was Sigrid stil en toen Gabrielle haar bij herhaling in het gesprek poogde te betrekken, werd ze zelfs stug. * Gabby haalde bijna onmerkbaar haar wenkbrauwen op en zuchtte even heel zacht. Toen keerde ze zich tot haar man en begon druk tegen hem te praten. Hij antwoordde ijverig, maar toch voelde ze, dat hij niet heelemaal bij het gesprek was. Van tijd tot tijd keek hij naar Sigrid, die nu stil en zwijgend door at. BIJ TANTE ANNIE 97 Gabrielle zei nu ook hoe langer hoe minder, en lang duurde het niet, of een wat pijnlijke stilte heerschte aan tafel. Na het eten verklaarde Gabby, dat ze graag wat wilde gaan uitpakken en haar man zei: „Goed, dan ga ik onderwijl een kwartiertje naar mijn kamer om te zien, of er ook iets bizonders voor mij gekomen is, dat me niet meer nagezonden is kunnen worden." Sigrid sloop hem achterna Toen hij de deur van zijn kamer opende, sloeg de viooltjes geur hem tegen en toen hij rondkeek, zag hij overal kleine, paarse bouquetjes staan. Dat had zij gedaan, zijn Sigrid. Er van overtuigd, dat zij zelf niet ver zou zijn, keerde hij zich om en daar stond ze. Toen hij zijn armen opende, vloog ze er in. Nu was Sigrid eenige oogenblikken werkelijk gelukkig en haar vader niet minder. En terwijl hij een paar brieven inkeek, bleef ze bij hem, zoo heerhjk met hem alleen, zoo echt als vroeger. Zulke oogenblikjes zou ze toch zeker meer kunnen hebben. En ze voelde zich een beetje getroost. IX. GABRIELLE EN SIGRID. De dagen, die nu volgden, waren niet gemakkelijk voor Gabrielle Wadenburg. Haar man werd weer voor het grootste gedeelte van den dag in beslag genomen door zijn werk. Nu hij eenigen tijd weg geweest was, had hij het drukker dan ooit en behalve aan de maaltijden zagen zijn vrouw en zijn dochter hem niet veel. Zelfs 's avonds kon hij nu maar zelden Sigrid. 7 98 GABRIELLE EN SIGRID bij haar blijven. Hij vond het een prettige gedachte, dat zij nu elkaar hadden, dat zijn Sigrid nu prettig gezelschap had en niet meer op Dien en Suus aangewezen was. Gabrielle scheen het goed met haar te kunnen vinden, hij hoorde ten minste nooit het tegendeel. En om er verder over na te denken, daartoe ontbrak hem de tijd, hij kon zich niet herinneren het in de laatste jaren ooit zoo druk gehad te hebben. Maar Gabrielle noch Sigrid waren zoo tevreden met den stand van zaken. Gabrielle had waarlijk niet geweten, dat het zóó moeielijk was, het hart te winnen van zoo'n jong meisje, als Sigrid nog was. Ze was, met de beste voornemens bezield, met haar man naar huis gereisd. Hij had haar gewaarschuwd, dat hij het waarschijnlijk in den eersten tijd heel druk zou hebben en haar verzocht, zich Sigrid wat aan te trekken. Het kind had nog vacantie, ze zou dus een goede gelegenheid hebben, om haar beter te leeren kennen. De band tusschen hen beiden zou nu gemakkelijk gelegd kunnen worden. Dat was ze met haar man eens geweest. En ze had er niets tegenop gezien. Ze kon het immers met iedereen goed vinden, haar leerlingen hadden altijd veel van haar gehouden, waarom zou het dan niet met Sigrid gaan? Maar ze had er niet op gerekend, dat de goede wil van beide kanten moet komen en dat die bij Sigrid meestal geheel ontbrak. Meestal, want er waren uurtjes, of liever kwartiertjes, dat ook bij Sigrid de goede wil voorzat en zij zich voornam, de zaken te nemen, zooals ze nu eenmaal waren, ter wille van haar vader, om hem verdriet te besparen. Maar die goede voornemens waren helaas meestal van korten duur. Vader was tegenwoordig ook zoo weinig thuis. En als hij thuis GABRIELLE EN SIGRID 99 was, scheen hij er niets van te merken, dat zijn vrouw en zijn dochtertje niet veel tegen elkander zeiden. Hij was dan al tevreden, als hij van een rustig uurtje kan genieten, bedorven en vertroebeld door... zijn vrouw. Ja, door zijn vrouw, dat was het, wat telkens de goede voornemens van Sigrid op de vlucht joeg. In dat opzicht deed Gabrielle niet verstandig, ze had er aan moeten denken, dat Sigrid altijd gewoon was geweest voor haar vader allerlei kleine zorgen te hebben. Maar dat kwam niet bij haar op; ze dacht, dat ze juist goed deed, met Sigrid alles zooveel mogelijk uit handen te nemen. Had haar man niet gezegd, dat Sigrid te veel huishoudelijke zorgen gehad had voor zoo'n jong meisje, dat in haar leertijd was? Welnu dan, dan was het immers haar plicht, die kleine zorgen over te nemen. En Sigrid zei nooit: mag ik dit of dat voor Vader doen. Ze keek alleen maar somber voor zich uit en dat merkte Gabrielle niet, om de eenvoudige reden, dat ze niet op Sigrid lette in de spaarzame oogenblikken, dat ze haar man bij zich had. Dat waren helaas maar enkele halve uurtjes in den heelen langen dag en Sigrid was doorgaans zoo weinig toeschietelijk. Dat begon al 's morgens na het ontbijt, zoodra haar man vertrokken was. Gabrielle wilde niet, dat hij den dag begon met een eenzaam ontbijt en maakte dus bijtijds beneden te zijn om voor hem te kunnen zorgen en hem gezelschap te houden. Dat was niet heelemaal naar Dien's zin, hoewel ze verklaarde, dat ze het wel gemakkelijk vond. Maar met „mevrouw" zoo vroeg over den vloer boette ze wel wat veel van haar vrijheid in. Hoe kou ze nu op haar gemak een half uurtje bij haar thee blijven zitten, 100 GABRIELLE EN SIGRID terwijl mevrouw al aan het rondscharrelen was. En die stumper van een Sigrid was ook niet gewend, zoo vroeg het bed uit te moeten, volgens Dien. ,., . Moest ze dat dan? Neen, dat wilde ze. Want Gabrielle had er niets op tegen gehad, alleen met haar man te ontbijten, het kind kon gerust wat later opstaan, het was immers nog vacantie. Maar Sigrid, hoe graag ze ook lang in bed bleef liggen 's morgens, maakte, dat ze op tijd beneden was voor een gezamenlijk ontbijt. Op een dag plaagde haar vader haar een beetje met haar matineusheid. „Hoe is het, meiske, slaap je tegenwoordig zoo goed' of zoo slecht, dat je zoo vroeg bij de hand bent?" Gabrielle lachte even om die woorden en dat gaf Sigrid het minder aardige antwoord in den mond: „O, ik slaap best, dat heb ik altijd gedaan. Dat ik vroeger niet samen met u ontbeet, kwam, doordat ik u zoo vroeg in den morgen niet lastig wilde vallen met mijn praatjes. U heeft 's morgens zooveel aan uw hoofd, dat ik dacht, dat u liever alleen bleef, voor u aan het werk ging."' Gabrielle schrok er van. „Blijf je liever alleen 's morgens? Dat wist ik niet, had dat maar even gezegd." Maar haar man verzekerde haar, dat hij het allerliefst van haar vond, dat ze zich de moeite gaf zoo vroeg op te staan voor zijn genoegen. Hij vond dat echt gezellig. „Ik ben bang, dat Sigrid zich zelf iets wijs heeft willen maken, dat ze wel graag gelooven wilde, want ik heb me daar nooit over uitgelaten." Sigrid werd rood van boosheid en verlegenheid. GABRIELLE EN SIGRID 101 Eerst werd ze boos, omdat Vader zoo iets van haar denken kon en na eenig nadenken verlegen, omdat ze, als ze eerlijk was, bekennen moest, dat ze het wel prettig gevonden had, dat Vader er zoo over dacht, of liever, dat ze het daarvoor hield. Gabrielle gaf haar man een wenk, niet langer over dat onderwerp door te gaan. Ze zag heel goed, hoe Sigrid van kleur wisselde en was bang voor een uitbarsting. Toen de dokter vertrokken was, begon ze een gewoon praatje, maar Sigrid ging daar weinig op in en antwoordde kort en stug. Kort daarop stond ze op. „Blijf je me niet even gezelschap houden, Sigrid, ik ben nog niet heelemaal klaar," zei Gabrielle. „Ik wel," antwoordde Sigrid en wilde de kamer verlaten. Gabrielle kreeg nu op haar beurt een kleur. «3k heb liever, dat je nog even blijft zitten. Als jij niet klaar was, zou ik je ook gezelschap blijven houden." „Dat zou ik heelemaal niet verlangen." Dat antwoord was alles behalve vriendelijk, maar haar plaats aan tafel nam Sigrid toch weer in. Tot de gezelligheid bracht ze niet veel bij. Ze sprak geen woord, schopte van tijd tot tijd tegen den tafelpoot en staarde naar buiten. Gabrielle haastte zich haar laatste reepje brood op te eten en dronk toen vlug haar kopje leeg. „Zie zoo, nu zijn we klaar," zei ze kwasi opgewekt. Sigrid sprong op en gaf daarbij nog een flinken duw tegen de tafel, zoodat de trekpot wankelde en gevaar liep te vallen. Gabrielle had al een boos woord op haar lippen, maar hield het terug. Het zou maar weer een scherp antwoord hebben uitgelokt 102 GABRIELLE EN SIGRID Toen Sigrid al bij de deur was, vroeg ze: „Waar ga je heen? Wat ga je vanochtend doen?" „Wat gaat dat..." begon Sigrid, maar ook zij hield haar woorden in en antwoordde: „Piano studeeren." „O ja? Ik heb je nog heelemaal niet hooren spelen. Als ik hier klaar ben, kom ik eens luisteren." „Och neen, als 't u blieft niet," en weg was Sigrid, terwijl de deur onnoodig hard in het slot geduwd werd. Gabrielle schrok er van. Wat had ze nu weer misdaan? Waarom bleef dat kind toch zoo vreemd tegenover haar. Zij deed haar niets, was altijd vriendelijk en aardig tegen haar. Toen ze Sigrid leerde kennen bij Annie aan huis, had ze haar een hef meisje gevonden. En vroolijk was ze daar ook geweest Wat hadden ze soms niet met hun allen gelachen. Al de dagen, dat ze nu van haar reisje terug was, had ze nog geen vroolijk, ja eigenlijk zelfs geen vriendelijk gezichtje van Sigrid gezien. Zou ze nog altijd een hekel aan haar hebben? Ze had indertijd dien brief niet veel geteld, hem beschouwd als geschreven in een eerste opwelling. Maar ze zag nu in, dat Sigrid hem' wel degelijk gemeend had. Zou ze niet kunnen verdragen, dat ze haar moeder's plaats was komen innemen? Dat kon 't toch niet zijn, ze herinnerde zich immers haar eigen moeder niet meer. Daarenboven beschouwde Sigrid haar volstrekt niet als haar tweede moeder. Ze was ook nog zoo jong. Ze noemden elkaar als vriendinnen bij den naam. Toch had ze zich wel voorgenomen haar uiterste best te doen, een beetje invloed ten goede uit te oefenen op het dochtertje van den man, waarvan ze zooveel hield. Maar dan moest het kind eerst van mm GABRIELLE EN SIGRID 103 haar houden en daar scheen geen kwestie van te zijn. Waarom toch niet? Het meisje had zelfs een hekel aan haar, dat toonde ze genoeg. Toen ze het ontbijt weggeniimd had, onder welke bezigheid haar geest voortdurend met Sigrid bezig was geweest, besloot ze haar te gaan opzoeken. Ze scheen geen gevolg te hebben gegeven aan haar voornemen om te gaan studeeren, want daar de piano in de voorkamer stond, zou ze het natuurlijk gehoord hebben. Zij zelf had heelemaal nog niet gespeeld, sinds ze van haar huwelijksreis terug was. Haar vleugel, die opnieuw opgemaakt werd, was er nog niet en de piano hier was niet veel waard. Die moest maar weggedaan worden, als haar vleugel kwam, er zou geen plaats voor zijn, want haar eigen instrument moest in de voorkamer staan. Op haar boudoirtje ging het natuurlijk niet, dat was een gezellig, maar klein hokje. Eigenlijk was het huis wat klein; ze had bepaald een groote kamer noodig gehad voor haar vleugel. Dan had ze ook rustiger kunnen studeeren. De piano eenmaal weg, moest Sigrid zich op haar vleugel oefenen, dat vond ze heelemaal niet prettig. Enfin, 't was zooals het was, ze moest er zich dus in schikken. Nu moest ze toch eens gaan kijken, wat Sigrid eigenlijk uitvoerde, nu ze niet was gaan studeeren; ze ging dus op zoek naar haar „dochter" en kwam Suus in de gang tegen. „Weet jij ook, waar Sigrid is, Suus?" vroeg ze. „Jawel mevrouw, in de keuken bij Dien, als ik het goed heb. Die twee zetten zeker weer eens als vanouds een boom op," en lachend liep Suus door. Gabrielle kreeg een onaangenaam gevoel, ze 104 GABRIELLE EN SIGRID voelde zelfs, dat het bloed naar haar wangen steeg. Waarom? Wat kon het haar schelen, of Sigrid en Dien samen praatten, een boom opzetten, zooals Suus het noemde. Waarom zou Sigrid niet als vanouds een praatje in de keuken mogen maken. En toch... Zouden ze het over haar hebben? Zouden ze... kwaad van haar spreken? Dien was wel vriendelijk tegen haar, maar Sigrid mocht haar helaas niet. Die hield niet van haar, daarvan was ze maar al te zeker. Als Sigrid Dien eens opstookte, als die dan ook eens wat tegen haar kreeg. Dan moest ze maar gaan. Opeens schoot Gabrielle in een lach. Wat een mal schepsel was ze toch, hoe kwam ze op al die dwaze gedachten, leelijke gedachten, mocht ze wel zeggen. Wat gaf haar het recht, Sigrid ler van te verdenken, kwaad van haar te spreken? En waarom zou Dien, die altijd zoo vriendelijk was, niet te vertrouwen zijn? Neen, ze ging niet naar de keuken, zooals eerst haar plan was geweest, ze wilde die twee niet verhinderen samen te praten, ze mocht niet toegeven aan zulke booze gedachten. Dus ging ze naar de huiskamer terug, schreef even een paar boekjes in en liep toen naar de voorkamer, waar ze de piano opende. Even probeeren, of haar vingers niet stijf waren, ze had in zoolang niet gespeeld. Ze begon met een paar gamma's, maar al spoedig ging ze over in een van haar geliefde thema's en even daarna klonk de Sonate Pathétiquq door de kamer. Ze raakte zoo verdiept in haar spel, dat ze niet merkte, dat de deur der achterkamer geopend was. GABRIELLE EN SIGRID 105 Ze hoorde Sigrid niet naderen, die langzaam naar voren kwam, aangetrokken door het mooie spel. Opeens voelde ze, dat er iemand achter haar stond en onwillekeurig hield ze met spelen op en keek om. Het was Sigrid. „O, ben jij het? Wilde je nog wat studeeren?" „Ik? Weineen." „Ik dacht toch, dat je straks gezegd had, dat je dat van plan was." „Ja, dat was ik ook eerst wel. Maar waarom zou ik me die moeite geven, nu we zoo'n pianiste in huis hebben." Gabrielle keek haar onderzoekend aan. Meende ze, wat ze zei, of spotte ze? Ze kon er geen wijs uit, ze begreep dat kind niet. En Sigrid begreep zich zelf misschien nog minder. Want ze wilde spotten, dat was haar bedoeling, maar ze voelde tevens, dat ze de waarheid sprak, dat het spel van Gabrielle mooi en artistiek was en dat zij het nooit zoo leeren zou. „Waarom speel je niet door?" vroeg Sigrid, toen Gabby van het pianostoeltje opstond. „Och neen, nu maar niet meer. Toe, speel jij nu eens iets voor mij, ik heb je eigenlijk nooit goed gehoord en je hebt in den laatsten tijd nog al gestudeerd, niet waar?" Sigrid aarzelde. Ze had zich werkelijk voorgenomen dien ochtend te studeeren, ze wilde dat Adagio doornemen, dat ze vóór Vader's huwehjk met hem geprobeerd had en dat toen niet erg goed gedaan was. „Dat ken je nog niet, vrouwtje," had Vader gezegd en,toen had ze zich voorgenomen er zoolang op te werken, tot ze het naar zijn zin spelen kon. Ze had er hard op gestudeerd en nu dacht ze wel, dat het goed ging. Ze had het vanochtend nog een 106 GABRIELLE EN SIGRID paar maal willen doornemen, want ze wist, dat Gabby dien avond alleen naar een concert zou gaanZe hoopte, dat haar vader wel een uurtje thuis zou zijn vanavond en misschien wilde hij dan wel even met haar spelen. Want Gabby mocht er niet bij zijn, ze wist niet, wat ze liever zou doen, dan met Vader spelen, terwijl Gabby zat te luisteren. Ze wist zeker, dat ze er dan niets van terecht zou brengen. „Waar ben je aan bezig?" vroeg Gabrielle. „Och, eigenlijk aan niets/' „Aan niets?" „Nu ja aan niets bizonders, bedoel ik." Toen een beetje aarzelend: „Ken je dit?' Gabrielle keek naar de muziek, die haar voorgehouden werd en knikte toestemmend. „Ja zeker, dat is heel mooi; de vioolpartij ervan is ook zoo prachtig." Toen een beetje verrast: „Speel jij dat? Dat is niet gemakkelijk." „Neen, het is vreeselijk moeielijk." „Speel je dat wel eens met je vader?" Sigrid knikte van ja. „Ja? O, maar dat moet ik eens hooren. Morgenavond? Vanavond ben ik niet thuis." Sigrid schudde heftig van neen. „Ik speel enkel met Vader, als we heel alleen zijn. We spelen nooit samen, wanneer er iemand bij is." Dat was in zoover waar, dat ze nooit iets anders met haar vader gespeeld had, dan dit enkele adagio; vóór Gabby Vader er toegebracht had, zijn viool weer eens op te nemen, speelde hij immers zoo goed als nooit meer. „Wil ik het je eens voorspelen?" vroeg Gabrielle. Even aarzelde Sigrid. Gabby moest zich liever GABRIELLE EN SIGRID 107 maar niet met haar spel bemoeien. Maar haar verlangen, dat adagio goed te spelen, kreeg de overhand. Als ze hoorde, wat een pianiste als Gabby er van maakte, kon ze probeeren het ook zoo te spelen. „Ja," zei ze dus, „ik wil het graag eens van je hooren." Gabrielle speelde het adagio, speelde het zelfs tweemaal en zei toen: „Nu jij eens, laat me nu eens hooren, wat jij er van maakt." „Ik? Ik denk er niet aan, ik kan er gewoon niets van." „Niets? Ik dacht, dat je er zoo'n tijd op gestudeerd hadt. Je wil me wat wijs maken. Dat je het niet zóó spelen kunt, als ik, is heel natuurlijk. Kom, laat me het eens hooren, misschien kan ik je wat op streek helpen hier en daar." Weer aarzelde Sigrid. Ze had er een hekel aan voor Gabby te spelen. Maar wat zou het heerlijk zijn, dat adagio goed te kennen, het te laten klinken, zooals Gabby het daareven gedaan had. Dan zou Vader er wel tevreden mee zijn. En nu gebeurde, wat Sigrid kort geleden niet mogelijk geacht zou hebben, ze speelde voor Gabby, deze maakte haar op- en aanmerkingen en Sigrid verdroeg die niet alleen, maar volgde de wenken nauwkeurig op en toen ze na een tijdje de piano sloot, voelde ze, dat het nu heel wat beter ging, dan toen ze er vandaag mee begon. Ze vergat Gabrielle voor haar moeite te bedanken, maar deze was al heel bhj, dat ize het samen zoo goed hadden kunnen vinden, al was het dan ook maar voor een uurtje geweest. Want met het eindigen van de muziek, scheen de betoovering gebroken. Sigrid kroop weer in haar schelp terug en was den verderen dag stil en stug. 108 GABRIELLE EN SIGRID Wat Sigrid gehoopt had, gebeurde. Toen Gabrielle goed en wel naar haar concert was, En speelde voor Gabby... (blz. 107). zei Vader, dat hij goeden moed had, dien avond eens rustig thuis te kunnen blijven. Het speet hem alleen, GABRIELLE EN SIGRID 109 dat het nu juist zoo trof, dat Gabrielle een kaart voor dat concert genomen had. „Ik had eigenlijk mee moeten gaan," zei hij, „maar ik kon vooruit zoo moeiehjk weten, of ik vrij was. Daarbij komt nog, dat ik eigenlijk niet van zomerconcerten in een warme zaal houd. Maar het spijt me, dat ze nu juist vanavond uit is." „Ze had bij u thuis moeten blijven, als u het niet prettig vond, dat ze ging," zei Sigrid vrij snibbig. „Dat wilde ik niet. De soliste is een pianiste, die ze al lang verlangd had eens te hooren. Ik zal het wel niet altijd zoo druk hebben als tegenwoordig. Ik hoop nog wel eens met haar samen van goede muziek te kunnen genieten." Sigrid antwoordde niet, ze streed alweer tegen haar jaloezie. Het was altijd over Gabby, dat Vader sprak, zij telde niet meer mee. Maar ze wilde zich haar prettigen avond niet laten vergallen, ze wilde niet. „Ik vind het in ieder geval heerhjk, dat we weer eens met ons beidjes alleen zijn," zei ze. Haar vader klopte haar lachend op den rug. „Overdreven meiske, je doet, alsof we het met ons drietjes niet gezellig samen hebben. Maar als jij tevreden bent, ben ik het ook," voegde hij er gekscherend bij. Ze dronken dus samen thee, als vanouds, met boek en courant en toen de theeboel weggezet was, wist Sigrid het werkelijk zoover te brengen, dat haar vader zijn viool te voorschijn haalde. „Nu zullen wij een concert hebben in de koele tuinkamer en niet in een warme zaal," zei Sigrid. Ze zag wel, dat haar vader niet zoo heel veel lust in muziekmaken had, maar ze was al bhj, dat ze er hem toe gekregen had, toe te geven. Ze wilde hem 110 GABRIELLE EN SIGRID zoo graag eens toonen, dat ze dat adagio wel spelen kon. „Wat moet het zijn?" vroeg hij, na zijn viool gestemd te hebben. „Heb je wat nieuws ingestudeerd?" „Niet bepaald iets nieuws, maar ik heb dat adagio, u weet wel, dat ik eerst niet kon, eens flink onder handen genomen. Herinnert u zich, dat het niet naar uw zin was?" Haar vader herinnerde het zich niet bepaald. Wat hij Wel wist, was, dat zijn dochtertje nog maar een matig pianistje was en dat het spelen met haar nu niet bepaald een genot was. „Vooruit dan maar," zei hij. Sigrid's handen trilden een beetje, toen ze de eerste accoorden aansloeg. Ze durfde niet goed, op het punt van muziek was Vader niet gauw tevreden. Maar na een paar maten herstelde ze zich, ze deed haar uiterste best, het ging ook niet slecht, vond ze. Maar zoo goed als vanochtend speelde ze niet, dat voelde ze wel. Toen het slotaccoord geklonken had, keek ze vol verwachting haar vader aan. Deze wreef zijn strijkstok af en zei: „Nu, het gaat nog al, het gaat nog al. Willen we het nog eens probeeren, dan lukt het misschien beter." Maar het lukte niet beter, integendeel. Sigrid was nu angstig geworden en begon daardoor zelfs een beetje te knoeien. Haar vader liet den strijkstok zakken. „Het gaat niet, vrouwtje, laten we er maar uitscheiden. Je bent nog niet ver genoeg voor dat adagio. Je moet je voorloopig bij wat minder moeielijke muziek houden." Zonder een woord te antwoorden, stond Sigrid van haar pianostoeltje op en liep naar de boeken- GABRIELLE EN SIGRID 111 kast, waar ze ijverig naar een boek begon te zoeken. Ze kon haar tranen niet inhouden en Vader mocht niet zien, dat ze schreide. Toen ze zich zelf weer wat meester was, ging ze met een boek aan de tafel zitten. Haar vader was alweer verdiept in zijn lectuur. Zoo zaten ze daar dan weer als van ouds, maar voor Sigrid was alles heel anders dan vroeger. Na een uurtje kwam Gabby thuis. Ze keek wat verwonderd, Sigrid nog op te vinden. „Zoolang muziek gemaakt?" vroeg ze, op de viool wijzend, die nog op de piano lag. Haar man lachte goedig. „Ja, we hebben een beetje samen gespeeld." „En ging het goed?" „Och jawel. Maar voorloopig zal ik me toch maar aan jouw begeleiding houden, wijfje, tusschen ons beiden lukt het toch nog beter." Het speet Gabrielle heel erg, dat haar man dat zei, het speet haar vooral voor Sigrid. Maar ook voor haar zelf en daar had ze gelijk in. Voor haar was het ook beter geweest, als hij niet zoo gesproken had. Want Sigrid voelde bij die woorden een haat bij zich opkomen, een haat tegen Gabrielle, die er toch volmaakt onschuldig aan was. X. „IK WIL NIET LIEF VOOR HAAR ZIJN." Gabrielle Wadenburg had de laatste hand gelegd aan de koffietafel en ging nu even in den grooten stoel bij het raam zitten. Ze was moe. Ze begreep zelf niet, hoe dat zoo kwam, want zóóveel had ze dien ochtend werkelijk niet gedaan. Maar ze was dikwijls moe in den laatsten tijd. Ze vreesde, 112 „IK WIL NIET LIEF VOOR HAAR ZIJN." dat de voortdurende strijd, dien ze te voeren had tegen de onredelijkheid van haar aangetrouwd dochtertje, te veel voor haar was. Al deed ze nog zoo haar best, ze kon er niet in slagen, verbetering te brengen in de verhouding tusschen hun beiden. Al haar goede bedoelingen stuitten af op den onwil van het kind. Den heelen winter door had die strijd nu al geduurd, een bedekte strijd, want op één punt waren ze het eens, hun man en vader mocht daarvan zoo min mogelijk merken. Dat was zoowat het eenige punt, waarin ze niet van meening verschilden. Wat had ze het heerhjk gehad met haar man alleen, toen Sigrid in de Paaschvacantie uit logeeren was geweest bij een vriendinnetje, dat eenige maanden geleden met haar ouders naar Arnhem verhuisd was. Maar het was wel kort geweest, één week maar en dat was nu alweer een maand geleden. Daar ging de bel, daar zou je haar hebben. Ja, het was Sigrid en haar man was daar ook, ze hoorde vader en dochter samen praten. Ze stond op en wilde hen tegemoet gaan in de gang, toen de kamerdeur openging en Sigrid gearmd met haar vader binnen kwam. Zoodra dokter Wadenburg zag, dat zijn vrouw hem tegemoet kwam, maakte hij Sigrid's arm uit den zijne los en liep naar haar toe. „Wel wijfje, hoe heb je het gehad vanmorgen?" vroeg hij, na haar eerst een hartelijken kus gegeven te hebben. „Best en jij ?" Haar man legde zijn hand onder haar kin en beurde haar gezichtje wat in de hoogte. Hij keek haar onderzoekend aan. „Toch geen hoofdpijn?" „IK WIL NIET LIEF VOOR HAAR ZIJN." 113 „Neen, heelemaal niet." „Werkelijk niet?" „Waarom moet Gabby nu weer met geweld iets mankeeren, ze ziet er uit als 's lands welvaren," viel Sigrid uit. Haar vader keek haar wat overbluft aan. Wat was dat nu weer voor een uitval? „Maar Sigrid," begon hij, maar zijn vrouwtje viel hem in de rede. „Ik ben best in orde, hoor; willen we nu gaan koffiedrinken ?" Haar man keek nog eens naar Sigrid en haalde zijn schouders op. Wat zag die er onvriendelijk uit vandaag. Ze leek duchtig uit haar humeur. Misschien onaangenaamheden op school gehad. Hij zette zich aan de gedekte tafel en begon met Gabrielle te praten. Deze gaf uitgebreid antwoord, sprak van haar kant ook druk, met het doel, het norsche zwijgen van Sigrid, dat ze voorzag, niet te doen opvallen. ■, Ze bedoelde het goed, maar Sigrid dacht: „Wat heeft ze weer een praats, ze is zeker bang, dat Vader een woord tegen mij^zal zeggen. Maar het zal haar niets helpen, ik wil ook deelnemen aan het gesprek, ik bedank er voor hier voor spek en boonen te zitten." Terwijl dat alles door haar hoofd ging, lette ze heelemaal niet op wat Gabrielle vertelde en waarnaar haar vader geïnteresseerd luisterde en begon opeens: „Vader, hoor eens." Haar vader maakte een afwerend gebaar. „Ja vrouwtje, dadelijk, wacht even. Ga door, als 't je blieft, Gabrielle." Sigrid trok haastig haar hand terug, die ze op haar vaders arm gelegd had. Sigrid. 114 „IK WIL NIET LIEF VOOR HAAR ZIJN." Daar had je het weer, wat zij te vertellen had, was niet van belang, Gabby ging natuurlijk voor, dat sprak van zelf. Maar daar nam zij geen genoegen mee. Ze begon dus weer: „Toe luister nu eens even naar mij, ik..." Gabby hield midden in een zin op. Sigrid's vader maakte een gebaar van ongeduld. „Hoe kun je toch zoo onbeleefd zijn, Sigrid, je hoort toch wel, dat Gabrielle me iets vertelt. Je bent, dunkt me, oud genoeg om te weten, dat je iemand zoo maar niet in de rede mag vallen. Zwijg dus, als 't je blieft, totdat Gabrielle uitgesproken heeft." Sigrid zag er uit als de beleedigde onschuld. „Ik zal liever maar heelemaal zwijgen, dat zal het beste zijn," zei ze. Haar vader, die niet op de uitdrukking van haar gezicht lette, zei lachend: „Ja, en het rustigste ook, want als Gabrielle telkens afbreken moet, raakt ze de draad van haar verhaal kwijt Weet je nog, waar je gebleven was, wijfje?" Gabrielle slikte wat zenuwachtig, dat geharrewar vond ze zoo iets vreeselijks. Toen begon ze haar verhaal weer, waar het afgebroken was, maar het vertellen ging niet vlot meer, want ze voelde den sarcastischen blik, waarmee Sigrid haar voortdurend aankeek. Die blik dwong haar op te kijken en toen ze het uitdagende, spottende trekje om Sigrid's mond zag, begon ze te stotteren. Haar man keek haar ongerust aan. „Wat is dat nu? Scheelt er toch wat aan? Dan heb ik toch goed gezien, toen ik vond, dat je wat betrokken zag." Gabrielle was zich zelve niet meer meester; haar lippen begonnen te trillen en vlug met haar oogleden knippend, poogde ze de tranen terug te drin- „IK WIL NIET LIEF VOOR HAAR ZIJN." 115 gen, die met alle geweld te voorschijn wilden komen. Wat ellendig nu, dat ze zich niet goed kon houden, meestal gelukte het haar, haar man niets te laten merken van de onaangename stemming tusschen haar en Sigrid. Die Sigrid, die daar maar met dat verstarde spotlachje om haar mond zat! Ze kon het niet langer verdragen, ze kon niet, en vlug opstaande liep ze de kamer uit, gevolgd door haar man, die haar verschrikt achterna liep. Sigrid bleef dus alleen achter, een beetje geschrokken van de uitwerking van haar plagerij. Zóó had ze Gabby nog nooit gezien, gewoonlijk deed ze, of ze niet eens merkte, dat Sigrid haar plagen wilde. De leelijke, spottende uitdrukking van mond en oogen was nu geheel verdwenen, haar lippen beefden en lang duurde het niet, of haar zakdoek moest dienst doen om de tranen af te vegen, die haar oogleden niet langer terug konden houden. Daar zat ze nu alleen; Vader liep natuurlijk haar na. Ze was er bijna zeker van, dat als zij het geweest was, die huilend weggeloopen was, Vader haar niet achterna gegaan zou zijn. Vroeger misschien, toen Gabrielle er nog niet was. Maar toen kwam zoo iets nooit voor, toen deed niemand haar verdriet en was er geen reden om schreiend de kamer uit te loopen. Even staarde ze in gedachten voor zich uit. Had Gabby wel reden om te schreien? Och, weineen, dat wegloopen was niets dan aanstellerij. Hè, wat was het nu vervelend stil in de kamer. Zou Vader niet terugkomen om af te eten? Hoe vervelend, dat hij niet eens rustig zijn boterham eten kon. Waarom stelde die Gabby zich ook zoo aan, waarom deed ze Vader verdriet. 116 „IK WIL NIET LIEF VOOR HAAR ZIJN." „Wie denk je, dat Vader het meest verdriet gedaan heeft?" Wat klonk dat in haar hoofd, waar kwam die gedachte nu ineens vandaan? Nare gedachte, die zich niet meer terug het dringen. En het antwoord? Het antwoord, dat zich even sterk opdrong als de gedachte zelf? Ik... ik... ik doe Vader verdriet, ik, die zoo dol veel van hem houd! Maar ik kan het niet helpen, ik kan niet anders. Niet? Werkelijk niet? Neen, neen, ik vind alles zoo vreeselijk, ik houd zooveel van Vader, ik wil hem geen verdriet doen, maar die Gabby... die Gabby. Ze neemt hem heelemaal in beslag. Maar Vader mag geen verdriet hebben... ik wil... mijn best doen... mijn best voor Vader... Daar ging de kamerdeur open en haar vader kwam binnen. Hij ging weer op zijn plaats zitten en zei koel: „Gabrielle is naar bed gedaan, ze had te veel hoofdpijn om op te blijven. Je moet maar niet naar haar toe gaan. Maar dat behoef ik je eigenlijk niet te zeggen, want ik geloof niet, dat het je iets schelen kan, of mijn lieve vrouw ziek is of niet." Sigrid rilde even. Wat sprak Vader anders tegen haar dan vroeger, ze wist niet, dat zijn stem zoo ijskoud klinken kon. „Och Vader..." begon ze. „Neen, zeg nu maar niets meer. Ik had nooit gedacht, dat je je zoo zoudt kunnen gedragen tegen over iemand, die mij zoo lief is. Ik merkte wel eens iets van een minder prettige verhouding zoo nu en dan, maar ik trok me daar niet veel van aan, omdat ik dacht, dat je je nog moest leeren aanpassen. Maar nu is Gabrielle al bijna een jaar mijn vrouw en nu hoor ik van haar, dat je haar nergens in tegemoet „IK WIL NIET LIEF VOOR HAAR ZIJN." \YJ komt. Je maakt het haar integendeel zoo moeielijk als je kunt." Weg waren Sigrid's goede voornemens. Zoo, had Gabby kwaad van haar gesproken tegen Vader? Welja, waarom niet, daar was ze niets te goed voor. „Heeft ze u opgestookt?" viel ze uit. Wat keek Vader haar nu weer akelig koel aan. „Wie bedoel je met die „ze"?" vroeg hij. „Dat weet u best." Toen opeens: „Houd u dan heelemaal niet meer van mij?" Van die woorden schrok haar vader. Verbeeldde het kind zich dat? Hij stond op, ging naar haar toe en zijn arm om haar heenslaand, zei hij: „Hoe heb ik het nu met mijn meiske, zou ik niet meer van mijn dochtertje houden? Hoe kom je aan die dwaasheid?" „U houdt alleen nog maar van Gabby," snikte Sigrid, „u geeft haar altijd gelijk tegenover mij." „Sigrid, kind, hoe kom je toch aan zulke gedachten. Gabrielle is altijd lief voor jou, maar het schijnt, dat jij haar het leven zuur maakt. Hoe kan ik dan jouw partij nemen? Als je eens wist, hoe je me tegenvalt. In het begin heb ik wel eens gemerkt, dat je niet altijd zoo Hef voor haar was, als ze verdient, maar toen dacht ik, dat je zeker eerst wennen moest aan de verandering in huis. Ik hoopte, dat het nu beter ging, ik dacht het ook zeker en nu vertelt Gabrielle me schreiend, dat ze bang is, dat je haar niet uit kunt staan, want dat je zoo dikwijls onaangenaam tegen haar bent. Maar ik weet zeker, dat ze zich vergist, niet waar? Hoe zou je nu zoo'n Hef schepseltje niet uit kunnen staan. Ze ziet natuurlijk 118 „IK WIL NIET LIEF VOOR HAAR ZIJN." de zaken te zwaar in, ze is wat zenuwachtig tegenwoordig, dat komt wel weer terecht. Ik kan me niet voorstellen, dat iemand het niet met haar zou kunnen vinden op den duur. Mag ik haar zeggen, dat ze zich niets dan dwaasheid in haar hoofdje heeft gehaald? Wil je me beloven, hef voor haar te zijn? Ze verdient dat zoo dubbel en dwars." Sigrid antwoordde niet, ze schreide enkel maar. Als Vader alleen met haar was en lief tegen haar sprak, vond ze zich zelf een naar, slecht meisje. Ja, ze was slecht, want ze was niet in staat Vader te beloven, wat hij toch zoo dringend vroeg. Want ze wist zeker, dat ze die belofte niet houden zou. Omdat ze niet van Gabby hield, niet van haar houden kon. Had het haar niet voortdurend pijn gedaan, toen Vader lieve dingen van haar zei? Wist ze niet zeker, dat ze niet meer gelukkig zou kunnen zijn, zoolang Gabby tusschen Vader en haar stond? Hoe kon ze beloven, lief te zijn tegen iemand, die haar zóó in den weg stond, dat ze niets liever wenschte, dan dat die persoon weer verdween uit haar leven. „Hoe is het Sigrid, krijg ik geen antwoord?" hoorde ze opeens Vader's stem. „Je behoeft er toch zeker niet zoolang over te denken, om mij te beloven, wat ik je vraag?" Sigrid schudde langzaam van neen, zonder haar vader aan te zien. „Ik kan het u niet beloven." Haar vader nam zijn hand weg van haar gebogen hoofd. „Wat heb ik je tot nog toe slecht gekend, Sigrid, wat val je me tegen." Even een kleine stilte, waarin de woorden, die „IK WIL NIET LIEF VOOR HAAR ZIJN." 119 zoo'n pijn deden, in Sigrid's hart doordrongen. Toen vloog ze op. „Och Vader... Vader dan..." maar de kamerdeur viel in het slot, ze was alleen. Na een oogenblik van verbijstering gooide ze zich languit op de rustbank neer en begroef haar gezicht in de kussens. In haar hersenen woelde het: „Ik kan niet beloven lief voor haar te zijn, want ik wil het niet. Het is haar schuld, dat Vader zoo tegen me is, haar schuld alleen. Ik heb een hekel aan haar, waarom moest ze tusschen ons komen, ik haat haar, ik wou, dat ze..." Sigrid schrok van haar gedachtegang. Meende ze dat? Neen, neen, zoo iets mocht ze niet denken, zoo iets wilde ze toch niet. „O, wat word ik slecht, wat word ik slecht! Ik ben niet lief meer/ en niet goed, ik verdien, dat Vader niet meer van me houd, als ik zulke dingen denk. Maar hoe kom ik er aan? Vroeger zou zoo iets niet bij me opgekomen zijn. Dat is toch wel de schuld van Gabrielle, waarom heeft ze Vader van me afgetrokken, waarom kon ze ons niet met rust laten, waarom moest ze juist hem trouwen... we waren zoo gelukkig met ons beidjes... neen, ik wil niet lief voor haar zijn, ik wil niet..." XI. DE CRISIS. Het was in de groote zomervacantie, dat de crisis kwam. Toen stormde op een dag Sigrid bij haar tante Annie binnen, zonder hoed en met fladderende haren en wierp zich snikkend om haar hals. 120 DE CRISIS „O, tante Annie, tante Annie, wat moet ik beginnen, Vader houdt niet meer van me, heelemaal niet meer." „Maar Sigrid, wat praat je nu, wat scheelt er aan? Kindje, bedaar toch, vertel eerst eens, wat er gebeurd is, dat je zoo overstuur gemaakt heeft." Sigrid snikte maar. Ze mompelde wel iets, maar haar tante kon haar niet verstaan. „Toe dan, mijn beste, huÜ nu zoo niet, ik kan je zoo met verstaan. Als ik weet. wat er aan scheelt, kan ik je misschien helpen." „Vader geeft niets meer om me," klonk het nu wat duidelijker. „Kom, kom, wat een mallepraat, daar is natuurlijk mets van waar." „Jawel Tante, jawel, het is de waarheid," snikte Sigrid, „hij houdt niet meer van me, want hij wil me het huis uit hebben." Nu schrok tante Annie toch. Zoo iets zou het kind toch niet verzinnen. Er was dus werkelijk iets ernstigs voorgevallen. „Ga je met me mee naar mijn kamer, Sigrid dan kun je me alles vertellen. Ik hoop, dat ik je dan zal kunnen overtuigen, dat alles niet zoo erg is, als het nu lijkt." Sigrid het zich meevoeren naar tante Annie's rustige kamer en toen deze haar in een gemakkelijk stoeltje gezet had en zelf tegenover haar plaats genomen had, kwam het er bij stukken en brokken uit Er waren weer eens onaangenaamheden voorgevallen tusschen Gabrielle en Sigrid. „Ze kan niets meer van me verdragen," zei Sigrid tusschen een paar snikken in. „Ik wilde piano studeeren en toen zei ze, dat ze zoo'n hoofdpijn had en verzocht me er uit te scheiden. Ze beweert telkens hoofdpijn te hebben, als ik studeeren wil, nonsens DE CRISIS 121 natuurlijk, ze is zeker bang, 'dat ik te veel vooruit zal gaan, ze wil liever zelf..." Hier werden haar woorden afgebroken, doordat haar tante hartelijk begon te lachen. Sigrid keek haar boos aan en zweeg. „Neem me niet kwalijk, kindlief, maar ik kan me heusch niet goed houden. Als je even nadenkt, zul je zelf moeten lachen, om wat je me daar vertelt. Stel je voor, dat je beweren wilt, dat Gabby, die zoo'n uitstekende pianiste is, bang zou zijn, dat jij het te ver zoudt brengen. Je meent immers, dat ze bang zou zijn, dat je haar te veel concurrentie zoudt aandoen?" Sigrid schudde ontkennend haar hoofd, terwijl ze heusch even moeite had, ook niet te lachen. „Concurrentie aandoen, dat meen ik natuurlijk niet, maar als ik heel goed leer spelen, kan ik Vader accompagneeren en dat zou ze niet graag zien. Heusch tante Annie, het is zoo, u behoeft niet zoo ongeloovig te kijken, zé vindt het heerhjk, dat Vader mijn spel nog niet goed genoeg vindt. Gabby zou..." „Kom dwaas kind, laat dat malle punt rusten en ga door met je verhaal." O, wat zag Sigrid er nu weer terneergeslagen uit, een oogenblik had ze er niet aangedacht, waarom het hier eigenlijk ging. „Och, tante Annie, het is allemaal zoo vreeselijk. Moet u hooren. Ze zei dus, dat ze hoofdpijn had en op het oogenblik geen piano studeeren verdragen kon. Ik antwoordde, dat ik er niets van geloofde. Ik werd brutaal, dat weet ik wel, maar..." „Hoe durfde je dat zeggen, dat was toch hetzelfde alsof je zei: je liegt." Sigrid kreeg een kleur. „Ik zeg immers, dat ik best weet, dat ik brutaal ben tegen Gabby, maar daar kan ik nu eenmaal niets 122 DE CRISIS aan doen. Kijk maar niet zoo ongeloovig, ik kan het werkelijk niet laten. Ik neem me zoo dikwijls voor, niet meer brutaal te zijn, ter wille van Vader, maar op een gegeven oogenblik zeg ik leelijke dingen, vóór ik het zelf weet." „Kom, kom, je probeert mij en jezelf wat wijs te maken, we weten beiden wel beter." Sigrid zei niets meer. Als tante Annie haar niet geloofde, kon ze verder wel zwijgen. Na eenige oogenblikken zei haar tante:, „Je was dus brutaal en wat verder?" Sigrid slaakte een diepen zucht, als slot van de overpeinzing, waarin ze vervallen was. „Ja, ik was brutaal, heel erg zelfs, ik zei... maar dat zeg ik liever niet» Nu, Gabby zei wat terug, die is tegenwoordig ook niet van de gemakkelijksten, ze wordt dadelijk kwaad. En toen antwoordde ik weer wat, u weet, hoe dat gaat, we werden allebei driftig en toen... werd Gabby opeens heel bleek en liep naar de rustbank en tuimelde daarop neer." Tante Annie's gezicht stond nu heel bezorgd. „Maar Sigrid, wat had ze? Had ze pijn?" „Ze was flauw gevallen, u kunt begrijpen, hoe ik schrok. Ik gilde het huis bij elkaar, Dien kwam aangeloopen en Suus en Vader was gelukkig thuis en kwam ook dadelijk en allemaal hielden ze zich met Gabby bezig. Naar mij keek niemand om en ik was toch zoo vreeselijk geschrokken. Pas toen Gabby weer bij was en lekker in bed lag, dachten ze aan mij en toen kwam Vader bij me en wilde weten, wat er eigenlijk gebeurd was. Ik vertelde hem natuurlijk alles, ik vond het wel moeielijk, maar tegen Vader zou ik voor niets ter wereld willen jokken. En toen ik alles verteld had, was Vader erg bleek geworden en ik werd bang voor zijn oogen, zóó als hij me aankeek. Ik zie ze nog voor me," en Sigrid bedekte haar DE CRISIS 123 eigen oogen met haar hand, om dat vreesehjke niet meer te zien. Tante Annie keek heel ernstig, die kwestie was veel erger, dan ze eerst gedacht had. „En toen, Sigrid?" „Eerst zei Vader niets en keek me maar aan. Allerakeligst was het, ik had wel zoo in den grond willen zinken. Ik hoopte maar, dat hij nu wat zeggen zou en toch was ik bang voor wat er komen zou. Toen zei hij opeens: „We zullen hopen, dat je dezen keer nog niet al te veel kwaad gesticht hebt, maar ik zal er voor moeten zorgen, dat je niet in de gelegenheid zult zijn voor een herhaling." Ik begreep niet, wat Vader bedoelde, maar toen zei hij nog, dat ik niet langer thuis zou kunnen blijven, hij wist nog niet precies, wat hij met me doen moest, maar in ieder geval moest ik zoo gauw mogelijk het huis uit. Ik mocht geen gelegenheid hebben, zijn vrouw nog meer kwaad te doen. Dat zei Vader tegen mij, vindt u het niet vreeselijk?" En weer schreiend voegde ze er nog bij: „Ziet u nu zelf wel, dat Vader niet meer van me houdt, anders zou hij me toch niet weg willen hebben." Tante Annie zuchtte diep. Dat was me een toestand! Ze vond wel, dat Sigrid zich sinds het huwelijk van haar vader heel verkeerd gedragen had, ze was meer dan eens zelf boos op haar geweest en had haar heelemaal niet lief gevonden, maar nu had ze toch medelijden met haar. Ze kon niet vergeten, wat haar broer voor zijn kind geweest was en nog1 was natuurlijk. Sigrid, nu weer overweldigd door haar verdriet, zat ineengedoken te schreien. 124 DE CRISIS Haar tante ging naar haar toe en streelde haar over het hoofd. „Arm kind, het is alles wel je eigen schuld, maar ik Voel toch met je mee." Sigrid liet zich liefkoozen en haar snikken bedaarde een beetje. Ze greep de hand van haar tante en drukte er een kus op. „Zoudt u niet een goed woordje voor me kunnen doen? Of misschien is dat niet eens noodig. Vader kan het niet meenen. Zeg u zelf, kan Vader zoo iets meen en?" Vol angstige spanning keek ze naar haar tante op, die niet wist wat te zeggen en haar schouders optrok. „U gelooft ook niet, dat Vader het werkelijk meent, wel?" drong Sigrid aan. En toen haar tante nog altijd zweeg: „Toe, zeg dan wat, waarom zegt u niets?" „Omdat ik bang ben, dat Vader wel degelijk meent, wat hij gezegd heeft" Sigrid begon alweer te schreien. „Och neen, och neen, hoe kunt u dat nu gelooven. En anders zult u toch moeten bekennen, dat Vader niet meer van me houden moet. O, o, wat vreeselijk toch," en Sigrid snikte het uit. Haar tante liet haar even uithuilen en toen ze weer wat bedaard was, zei ze: „Luister nu eens goed naar me en wind je niet zoo op. Als jij, van jouw kant, echt veel van je vader houdt dan moet je het hem nu niet moeielijk maken. Gabby is niet heel goed in den laatsten tijd, zoo'n scène, als die van vanmorgen is heel slecht voor haar. Als zoo iets nog eens gebeurde, zou het haar blijvend kwaad kunnen doen. En haar niet alleen. Heeft Vader je dus niets bizonders verteld?" DE CRISIS 125 „Mij iets bizonders verteld? Wat voor bizonders zou Vader mij te vertellen hebben?" „Neen, dat weet ik ook niet, ik vroeg dat zoo maar, het was een malle vraag, daar heb je gelijk aan. Maar heusch, Gabby moet rust hebben, ze heeft die op het oogenblik noodig. Daarom kan ik me best begrijpen, dat je vader het beter vindt, dat je voor een poosje het huis uitgaat." Met oogen, groot van schrik, hoorde Sigrid haar tante aan. „Zegt u dat nu ook al," stotterde ze. „Ja, ik ben het op dat punt met je vader eens, je moet een poosje van Gabby af." „MaaT waar moet ik dan heen?" Dat kwam er zoo benauwd uit, dat tante Annie even glimlachen moest. Het leek wel, of het kind dacht, dat de wereld bestond uit haar vaderlijk huis. „Daar wil Vader immers nog eens over nadenken, heeft hij gezegd, niet waar? Ik zal vanavond eens komen praten, zeg hem dat straks maar." „Ja, maar Tante..." en opeens kwamen de tranen weer. „Ik zie er zoo tegenop, Vader weer te zien, ik... durf..." „Kom meisjelief, dat is zoo erg niet. Je vader is niet iemand, die lang boos blijft, dat weet je ook wel." „Neen... maar... ik schaam me zoo!" Tante Annie knikte goedkeurend. „Dat doet me plezier, dat bewijst, dat je je schuld inziet. Ik begrijp ook best, dat je er een beetje tegenop ziet, je vader terug te zien, je hebt hem veel verdriet gedaan door je houding tegenover Gabby, maar daar moet je overheen. Zeg hem dus, dat ik vanavond bij hem kom." Sigrid knikte van ja. 126 DE CRISIS „Wil je nog even naar Wies gaan?" „Zou ik niet hier mogen blijven eten." Even dacht haar tante na. „Beter van niet Het mag niet den schijn hebben, dat ik je in deze kwestie in bescherming neem." „Een beetje doet u dat toch wel, niet?" vleide Sigrid. Haar tante begon te lachen. „Ik weet het niet ik geloof het niet, al heb ik wel een beetje medelijden met je. Eigen schuld weegt soms heel zwaar." Sigrid zat al weer in gedachte. „Kom meisjelief, sta nu eens op en ga naar Wies en als je daar geen lust in hebt, ga dan naar huis." „Ik heb in geen van beide trek. Ik kan nu niet gewoon met Wies praten, ik ben veel te bezwaard. En thuis, wat moet ik thuis doen? Ik zal maar een beetje op mijn eentje gaan wandelen." „Zooals je wilt. Maar ik heb geen tijd meer voor je." „Ja Tante, dat begrijp ik wel, ik ga al. Maar... ik zou u nog zoo graag iets vragen." „Gauw dan maar." „Ik durf niet goed. Zou ik niet... als ik toch niet thuis mag blijven, het is toch maar zoolang Gabby niet goed is, niet waar, zou ik niet bij u mogen komen?" Haar tante antwoordde niet dadelijk. Ze had zelf ook al aan die oplossing gedacht, maar ze wist niet, of haar man het goed zou vinden. En haar broer moest natuurlijk in deze beslissen. Misschien vond hij het wel niet veilig, haar hier in de stad te houden, zoodat ze ieder oogenblik thuis zou kunnen komen. „Ik kan daar nog niets van zeggen," zei ze dus. „Hè toe, vind het maar goed, toe als 't u blieft." „Beste meid, ik kan daar niet alleen in beslissen. DE CRISIS 127 Ik zal mijn best voor je doen, meer kan ik niet beloven. Ga nu maar een frisch loopje doen en als je dan je vader aan tafel ontmoet, wees dan verstandig en schik je in wat hij van je verlangt." „Zou Gabby ook aan tafel zijn?" „Neen, dat denk ik niet. Die zal vandaag wel te bed moeten blijven. Tot vanavond dus, als ik met je vader gepraat heb, zie je me nog wel." Ze waren al pratende tot bij de voordeur gekomen en tante Annie liet Sigrid uit. Ze keek haar na en op den hoek van de straat wuifde Sigrid haar nog eens toe. Wat bedrukt ging ze weer naar binnen. Het was geen kwaad kind, alleen wat heftig soms en dan... jaloersch. Daar zat het kwaad. Waarom kon ze anders zoo slecht met Gabby opschieten, die toch een allerliefst persoontje was. Enkel uit jaloezie, jaloezie op de hefde van haar vader. Dat was een dwaasheid, maar heelemaal onbegrijpelijk was het niet. Haar vader was altijd alles voor haar geweest en zij voor hem. Ze had zich natuurlijk voorgesteld, dat het altijd zoo blijven zou, haar heele leven lang. Over scheiding door den dood denkt een kind niet na. En nu was Gabby tusschen hen gekomen. Het had alles goed en prettig kunnen zijn, maar Sigrid was nu eenmaal, zooals ze was, de hefde van haar vader voor zich alleen eischend. Overdreven? Egoïst zelfs? Ja zeker, maar toch ook om medelijden mee te hebben. En medelijden had ze met haar nichtje, ondanks alles. Ondertusschen had Sigrid een beetje loopen dwalen, onrustig en bezwaard en eindelijk was ze den weg naar huis maar ingeslagen. 128 DE CRISIS Daar gekomen hoorde ze, dat Gabby nog te bed lag. „Ze is toch niet erg ziek?" vroeg ze aan Dien. Haar geweten sprak een beetje. „Neen, het zal wel schikken. Ik begrijp niet, hoe ze zoo ineens van derzelve gevallen is. Jij was er bij, hoe kwam het toch?" „Ik weet het niet," mompelde Sigrid en ging de keuken uit. Ze had geen lust om Dien alles te vertellen. Dien middag aan tafel werd er niet veel gesproken tusschen vader en dochter. Het teere punt werd heelemaal niet aangeroerd. Sigrid durfde er niet naar vragen, hoe ze ook op heete kolen zat om te weten, wat haar vader beslist had. Misschien was deze het nog niet met zichzelven eens, misschien wilde hij nog niets zeggen. Hoe het zij, ze kwam niets te weten. Toen ze van tafel opstonden, was Sigrid vervuld met de flauwe hoop, dat hij misschien toch niet gemeend had, wat hij gezegd had. Men zegt zoo iets wel eens onder een eersten indruk. Wie weet, wié weet, hij zweeg er nu zoo heelemaal over. „O ja, Vader, tante Annie heeft gezegd, dat ze vanavond even aankwam. Is u thuis?" „Voor zoover ik weet, wel." En meteen verliet hij de kamer, Sigrid hoorde hem naar boven gaan. Zeker naar Gabby. Enfin, dat sprak van zelf, die was immers ziek. Als zij ziek geweest was, zou Vader na het eten vast ook een beetje bij haar gekomen zijn. Was ze maar ziek! Ze benijdde Gabrielle, die rustig in bed kon hggen en door Vader getroost werd. Tegen acht uur kwam tante Annie en Suus ging dokter Wadenburg roepen. Hij kwam dadelijk en DE CRISIS 129 toen de eerste begroeting voorbij was, vroeg hij: „Je man uit vanavond, dat je zoo alleen komt?" „Neen, dat niet, maar ik wilde je graag eens spreken." „Mij spreken? Alleen soms?" Dit met een blik op Sigrid. „Ja, liefst even alleen." „Willen we dan naar mijn studeerkamer gaan?" „Best. Maar kunnen we niet eerst een kopje thee drinken?" „Gabby ligt helaas te bed. Wist je dat, dat je zoo heelemaal niet naar haar vraagt?" Tante Annie kleurde een beetje en lachte. ,Ja, eerlijk gezegd, wist ik het. Sigrid is vanmiddag bij me geweest. Maar laten we onder ons kopje thee liever wat over koetjes en kalfjes praten. Schenk jij thee, Sigrid?" Sigrid haastte zich aan dat verzoek te voldoen, blij met iets bezig te kunnen zijn. Ze had het benauwd gekregen/ onder dat gesprek tusschen Vader en Tante. Veel hadden die elkaar in dat theeuurtje niet te vertellen vanavond, ze waren te veel vervuld met de kwestie, die hen bezig hield en waarover ze samen spreken wilden. Na dus wat haastig hun kopjes te hebben leeggedronken, stonden ze op en verlieten de kamer. Sigrid bleef met een zenuwachtig gevoel achter. Ze was niets op haar gemak. Zou Vader veel kwaad van haar vertellen? Ze was niet Hef in den laatsten tijd, ze was veranderd, sinds Vader hertrouwd was, maar was dat nu niet te begrijpen? Waarom moest zij maar alles goed vinden, wat Vader doen wilde? Vroeger was dat niet moeielijk geweest, toen Vader alleen aan haar en haar geluk dacht. Nu was Gabrielle altijd nummer één. Dat was niet billijk, Vader kende Sigrid. 9 130 DE CRISIS Gabby nog zoo kort vergeleken bij haar, die haar leven lang bij hem geweest was. Wat zouden ze nu over haar beslissen? Misschien wel niets, Vader had immers heelemaal niet meer over zijn voornemen gesproken, het was vast maar een dreigement geweest. En zelfs als hij het gemeend had, zou tante Annie het hem wel uit zijn hoofd praten. In het ergste geval, als ze werkelijk niet thuis mocht blijven, kon ze bij tante Annie en oom Jan gaan. En dan kon ze altijd naar Vader gaan, als hij alleen was. Ze zou daar wel achter weten te komen. Gabby verlangde ze niet te zien, hoe minder, hoe liever.; Die prikkelde haar en maakte, dat ze zich gedroeg op een manier, waarover ze zich later wel eens een beetje schamen moest. Het zou wel leuk zijn, weer eens bij Wies te zijn en Vader zou ook wel bij haar komen, dat wist ze zeker. Wat zou Gab toch schelen, dat ze niet meer tegen .een beetje gekibbel kon. Ze beet anders genoeg van zich af. In het begin was ze veel minder kribbig en had dikwijls haar best gedaan, den vrede te bewaren. En dan had zij niet gewild. Dat was niet aardig van haar geweest, dat wist ze best, maar wat behoefde Gabby haar Vader's hefde te ontstelen. Daar ging de deur open, in spanning keek Sigrid op. Het was Dien maar. „Zit je hier zoo alleen, kind? Ik dacht nog wel, dat je het gezellig hadt met je tante op visite. Zijn ze allebei naar boven?" Sigrid knikte van ja. Ze had op het oogenblik niets geen zin in praatjes met Dien. „Waarom was dat nu noodig, zou 'k zoo zeggen," ging Dien voort. „Dat je tante eens naar mevrouw wil gaan kijken, dat is te begrijpen, maar dan had DE CRISIS 131 meneer toch wel bij jou kunnen blijven voor de gezelligheid. Meneer heeft na het eten al zoo'n tijd bij mevrouw gezeten." „Och," was alles, wat Sigrid antwoordde. „Ben jij al eris boven geweest?" ging Dien weer voort. Sigrid schudde van neen. O zoo, is de juffer weer eens... „Dat vind ik nou niet aardig van je. Al ben je nu niet zoo bar op mevrouw gesteld, het mensch is nou ziek en je mocht wel eens naar haar omkijken. Als was het alleen maar om meneer plezier te doen." Sigrid boog zich over haar boek en antwoordde niet. Dien zette haar handen in haar zij. „O zoo, is de juffer weer eens uit haar hum. 132 DE CRISIS Welja, waarom niet, dat's maar eens tegenwoordig. Daar kommen ze van boven, je mag wel een beetje vriendelijker kijken, as je 't mijn vraagt." Ja, het was zoo, de deur van de kamer ging open en Vader en tante Annie kwamen binnen. Dien deed, alsof ze iets in de lade van het buffet gelegd had en verdween. Sigrid verbeeldde zich, dat zoo een gevangene zich moest voelen, als hem zijn vonnis zou worden meegedeeld. Vader en Tante gingen zitten. „Heb je nog thee, Sigrid?" vroeg deze, alsof ze niet op heete kolen zat. „Jawel," antwoordde ze en stond met zenuwachtige haast op. „U ook, Vader?" , Ja, graag." Onder diep stilzwijgen schonk Sigrid de kopjes vol en reikte ze over. Langzaam dronk haar vader het zijne uit en zette het, een beetje aarzelend weer neer. „Wil ik het haar zeggen?" vroeg tante Annie, toen haar broer bleef zwijgen. „Neen, ik zal het zelf wel doen. Kun je even naar me luisteren, Sigrid?" „Natuurlijk, Vader." „Kijk eens," zei hij en boog zich naar haar over, „je weet, wat er vanmiddag gebeurd is. Ik begrijp wel, dat je daar spijt over zult hebben, je zult wel hevig geschrokken zijn van de uitwerking van je brutaliteit. Je hebt je nu natuurlijk voorgenomen, dat zoo iets niet meer gebeuren zal, maar ik ben heel bang, dat je na een poosje je goede voornemens vergeten zult en, wanneer de gelegenheid zich voordoet, opnieuw leelijk tegen Gabrielle zult zijn." Sigrid boog haar hoofd en zweeg. DE CRISIS 133 Wat moest ze daarop antwoorden? Haar vader had gelijk, zoo zou het zeker gaan. „Door niet te antwoorden geef je me gelijk," begon haar vader weer. „Dat is ook niet meer, dan eerlijk van je. Maar nu begrijp je misschien zelf wel, dat zoo iets niet meer voor mag komen. Gabrielle is niet heel goed in den laatsten tijd, dat wil zeggen, ze moet wat ontzien worden in de komende maanden. Ik mag haar niet blootstellen aan de gevolgen, die je brutaal optreden tegenover haar zou kunnen hebben en dus moeten we ons houden aan wat ik vanmiddag al tegen je gezegd heb: je moet voor een poosje het huis uit." Sigrid was bleek geworden. Dus toch. Ze keek haar tante aan, die haar blik vermeed, en toen haar vader. Deze greep haar hand. „Vat dat nu niet verkeerd op, mijn meisje. Het zal me hard vallen, je te missen, maar werkelijk, het kan niet anders." Sigrid liet haar hand onverschillig in die van haar vader en zei: „Als ik bij tante Annie ben, kunnen we elkaar toch eiken dag zien." Haar vader keek zijn zuster vragend aan en deze zei: „Ja, zie je, beste Sigrid, dat gaat juist niet, je kunt niet bij mij komen." Sigrid keek verschrikt op. „Wil oom Jan me niet hebben?" „Oom Jan? Neen, die was er niet tegen, die vond het zelfs wel aardig voor Wies, als je bij ons kwaamt, maar het gaat toch niet." „Waarom niet?" vroeg Sigrid op het punt van te gaan schreien. „Omdat het beter is, dat je niet hier in de stad 134 DE CRISIS blijft," nam nu haar vader weer het woord. Sigrid kon niet gelooven goed gehoord te hebben. „Niet hier in de stad?" „Neen mijn kind, als je hier bleef, zou dat toch te onrustig voor Gabrielle zijn. Die moet volkomen rust hebben en mag absoluut niets hebben, dat haar opwindt." Sigrid voelde een koude rilling over haar rug loopen. Nu wist ze het, ze was niets meer voor Vader en Gabrielle was alles. Dat wist ze nu zeker, zij moest immers geofferd worden ter wille van Gabby. Goed, dan zou ze haar best doen, ook niets meer voor Vader te voelen. Het was afschuwelijk, ze was veel liever dood, ze was... Maar als Vader niet meer om haar gaf, dan moest ze hem immers wel loslaten. Die kon dan al zijn hefde aan Gabrielle geven, die zou er niet ongelukkig door worden, maar zij... Met een doffen snik zakte haar hoofd op de tafel. Haar tante legde liefkoozend de hand op haar schouder, maar ze duwde die weg. „Waar moet ik heen?" vroeg ze, haar hoofd opheffend. „Dat weten we nog niet precies. Vader en ik zullen samen iets zoeken, waar je het goed en prettig zult hebben. En misschien is het maar voor een tijdje, niet Vader?" „We zullen wel zien en alles ten beste schikken. Kom eens bij me, kleine meid. Niet? Geloof me, kind, je neemt de zaak verkeerd op. Het is niet, om je verdriet te doen, maar het kan niet anders. Later zul je dat beter begrijpen. Je moet me vertrouwen, denk je, dat ik niet onder de scheiding lijden zal?" Even aarzelde Sigrid. Toen barstte ze in snikken uit en mompelde: „Dat geloof ik juist niet, u geeft niets meer om me, nu u Gabby hebt." DE CRISIS 135 Toen. driftig: „Dat is de heks, die u betooverd heeft, ze is expres flauw gevallen om mij te plagen en u van me af te trekken. Maar het kan me niets meer schelen, ik... houd niet meer van u,... niet meer van u... o, Vader!" Haar vader ging naar haar toe en drukte haar hoofd tegen zich aan. „Daar meen je niets van, heelemaal niets. Je moet naar bed en rusten. Morgen als je weer kalm bent, zullen we nog eens samen praten. Je zult wel verstandig en lief zijn. Ik kan me toch niet zóó in mijn meisje vergist hebben." Sigrid drukte haar nat beschreid gezichtje in zijn jas. „Laat me toch bij u blijven." „Dat gaat nu eenmaal niet." „Niet?" en Sigrid Het haar vader los en sprong op. „Gaat u dan maar naar Gabby!" Meteen Hep ze de kamer uit, naar boven, naar haar slaapkamer, die ze van binnen afsloot. Lang spraken broeder en zuster nog over het geval, maar ze kwamen weer tot het besluit, dat het niet anders kon, Sigrid moest weg. Ter wille van Gabrielle, maar ook ter wille van haar zelf. Het zou goed voor haar zijn eens onder vreemden te zijn. Ze was zoo onbeheerscht, misschien zou ze zich, wanneer ze van huis was, wat leeren inhouden Voor ze wegging liep tante Annie nog even naar boven, maar ze vond Sigrid's deur gesloten. „Ik kom morgen nog wel eens aan," beloofde ze haar broer en ging toen met een bezwaard hart naar huis. Het kon niet anders, dat was wel zoo, maar ach, wat had ze een medelijden met dat verwende en opgewonden schepseltje. Als het haar Wiesje eens was! XII. WAAR SIGRID HEEN GING. Sigrid schreide zich dien avond in slaap, maar toen ze eenmaal zoover was, werd ze niet wakker voor den volgenden morgen. De zon scheen haar in het gezicht, zoodat ze verblind met de oogleden knipperde, toen ze haar oogen openen wilde. Wat was dat? Hoe kwam ze hier op dien stoel in slaap? Was het morgen? Was het middag? Waarom zat ze hier te slapen? Het heldere zonlicht had haar al gauw volkomen wakker gemaakt en toen werd ze zich bewust, dat het ochtend moest zijn en ze wist weer, hoe het kwam, dat ze in haar fauteuiltje had zitten slapen. Ze had zich daar gisterenavond in laten zakken, nadat ze in boosheid den sleutel van haar deur had om gedraaid en wanhopig had ze zitten schreien, schreien totdat ze zich als lam geslagen voelde, te afgemat om op te staan en zich uit te kleeden. Toen had ze zich voorgenomen, nog één kwartiertje te blijven zitten om wat tot zich zelf te komen. Ze begreep nu, dat ze van vermoeidheid in slaap gevallen moest zijn en den heelen nacht doorgeslapen had. Ze rekte zich eens flink uit, de armen boven het hoofd gestrekt. Hè, ze was stijf van het zitten in dat stoeltje. En moe was ze ook, heelemaal niet uitgerust. Zou ze nog wat naar bed gaan? Het was eigenlijk wel tijd van opstaan, maar zij kon op haar beurt zich wel eens ziek verklaren, waarom niet. Dan kwam Vader ook bij haar zitten en dan... Maar neen, dat zou haar niets kunnen WAAR SIGRID HEEN GING 137 schelen. Want terwijl hij bij haar zat, zou hij denken aan Gabby en dan had zijn gezelschap vooi4 haar geen waarde. Ach neen, Vader was voor haar verloren. Ze worstelde alweer met haar tranen, ze worstelde en bedwong ze. Ze wilde niet meer huilen, ze wflde zich nergens meer iets van aantrekken. Ze zou haar eigen leven wel leven zonder — een snikje — Vader. Ze zou nu kalm naar beneden gaan, Vader een koelen morgenkus geven, nergens meer over spreken, onverschillig doen. Niemand behoefde te weten, dat ze zoo'n vreeselijk verdriet had, die Gabby lag zich nu zeker te verkneukelen van pret bij de gedachte, dat zij nu eens flink gestraft werd voor haar brutaliteit. Maar ze zou net doen, alsof alles haar niets kon schelen, niemand zou er eer van hebben. Wacht, even een andere jurk aantrekken, anders zou ze net een gevoel hebben, of ze zoo uit haar bed gekomen was. Stel je voor, den heelen nacht was ze niet uit haar kleeren geweest. Eventjes alles uittrekken, zich friach wasschen en toen, met een andere jurk aan, voelde ze zich flink opgeknapt. Ze kon naar beneden gaan, gereed haar rol tegenover haar vader te spelen. Even aarzelend opende ze de deur, het was alles toch wel heel moeielijk. Schuw keek ze naar binnen. Haar vader was niet in de kamer. Zou hij alweer bij Gabby zijn? Daar had je Suus met haar warme melk. „Complementen van meneer en as dat ie vanochtend vroeg al uit geroepen was. Ik meen, dat ie zei, dat ie naar Breda most om direct iemand te opereeren. Dat heb ik tenminste zoo begrepen. Wanneer ie terug kon zijn, wist ie niet." 138 WAAR SIGRID HEEN GING Suus ging weer weg en Sigrid Weef in gepeins achter. Ze had er zoo vast op gerekend, Vader vanochtend te zien, ze had hem willen toonen, dat ze er zich niets meer van aantrok, dat hij meer van Gabby hield, dan van haar, ze had hem dat dadelijk willen toonen, ze voelde er zich nu toe in staat en nu was hij er niet. Nu zat ze hier alleen en ze miste hem. Ze dacht niet meer aan haar voornemen, onverschillig en koud te zijn, ze verlangde alleen maar naar hem, ze wilde, dat hij bij haar was en ze hier niet zoo alleen moest zitten. Ze voelde zich even eenzaam en verdrietig als vroeger, wanneer hij haar plotseling had moeten verlaten. Ze vergat te eten, haar thee werd koud en op haar melk kwam het dikke vel, waarvan ze zoo'n afkeer had. Ze dacht aan geen boterdham, melk of thee. Daar kwam Dien haar storen. „Heeft Suus je al gezegd, dat de dokter vanochtend al vroeg op reis is moeten gaan? Een telegram uit Breda." „Ja," knikte Sigrid. „Maar toch niet de boodschap, die meneer mij speciaal heeft opgedragen, denk ik." Sigrid haalde haar schouders op, ze wist niet, wat Dien bedoelde. „Meneer zei, as dat je vandaag maar naar je tante most gaan, want meneer wist heelemaal niet, wanneer ie terug zou zijn. En ie zei ook nog, as dat ik er voor zorgen most, dat je vooral niet bij mevrouw ging." Sigrid keek Dien boos aan. „Ik. geloof er niets van, dat Vader dat gezegd heeft, 't Idee alleen, dat ik naar Gabby zou gaan." Dien deed, of ze erg verbaasd was. „Dat zou toch nog al natuurlijk geweest zijn, zou WAAR SIGRID HEEN GING 139 ik zoo zeggen, dat je eens naar het zieke menschje omgekeken had. Maar ik begrijp het al, er is vast weer wat tusschen jullie voorgevallen. Misschien ben jij er wel de schuld van, dat ze gisteren van der zelve gevallen is. Wie weet..." „Zeur niet," barstte Sigrid uit. „Afijn, je weet het nou, ik heb m'n boodschap overgebracht. As ik jou was, ging ik eerst maar eris lekker ontbijten. Geef dat kopje maar hier, dan gooi ik de koude thee weg, dat's geen kost. Er is nog genoeg in de trekpot voor een lekker warm kopje. Wil je soms graag een eitje? Ik heb er voor boven ook een motten koken, dus licht, dat jij er ook eentje neemt. Daar zal ik wel eens vlugjes voor zorgen." Weg was Dien en Sigrid keek haar na. Dat was heelemaal Dien, zooals ze vroeger altijd voor haar was, in den laatsten tijd had ze niet meer zooveel zorg voor haar gehad. Maar, och, daar had ze zoo ook geen gelegenheid voor; ze deed nu niet meer alleen het huishouden. Even later kwam Dien terug met het eitje, precies gekookt, zooals Sigrid het lekker vond en ze ontbeet met meer smaak, dan ze mogelijk geacht had. Toen ze daarmee klaar was, wist ze niets beters te doen, dan maar naar tante Annie te gaan, zooals Vader gezegd had, dat ze doen moest. Haar tante keek een beetje gek op, toen ze haar daar alweer zoo vroeg zag aankomen, maar Sigrid vertelde haar, hoe dat kwam en toen zei tante Annie dadelijk, dat ze dan den heelen dag blijven moest en riep Wiesje, die boven was. Over de zaak, waarvan Sigrid geheel vervuld was, werd niet gesproken. Alleen zei Sigrid, toen haar tante vroeg, hoe Gabby het maakte en of die nu alleen lag, dat Vader de boodschap had achtergelaten, dat zij niet bij haar gaan mocht. 140 WAAR SIGRID HEEN GING „Alsof ik daar een oogenblik over denken zou," zei ze, met een trotsch mondje. Tante Annie schudde afkeurend haar hoofd. „Ik zou het heel wat liever van je gevonden hebben, als je daar wel over gedacht had." „Ik ben niet hef," zei Sigrid, half ernstig, half spottend. Wies sloeg haar armen om haar nichtje heen. „Dat ben je weL niet Moeder?" Even aarzelde haar moeder, voor te antwoorden. Toen zei ze: „Lang niet altijd." Wiesje keek teleurgesteld. „Hè Moes," zei ze en stak haar arm door dien van Sigrid, om haar mee te nemen naar den tuin. Het leek wel of iedereen tegenwoordig den pik had op die arme Si. Sigrid keerde zich nog even naar haar tante. „Vader dacht zeker, dat ik bij Gabby zou gaan, om haar kwaad te doen, waarom anders die boodschap. Zóó denkt Vader tegenwoordig over mij," zei ze bitter. Voor haar tante iets had kunnen antwoorden liep ze met Wiesje weg, naar den tuin. Daar gekomen vroeg ze of Wies al wist, dat ze van hier wegging. Wegging? Neen, daar wist Wiesje niets van. ,,'t Is toch niet waar? Je maakt toch gekheid, niet?" Maar Sigrid verzekerde, dat het maar al te waar was en vertelde haar alles en Wiesje liepen de tranen langs haar wangen. „En waar ga je naar toe?" „Als ik dat maar wist." Wiesje gaf haar arm een medelijdend drukje en zuchtte: „Arme Si." Maar haar nichtje richtte zich op en zei met harde WAAR SIGRID HEEN GING 141 stem: „Je behoeft mij niet te beklagen, dat is heelemaal niet noodig. Ik zal er me best in weten te schikken. Alleen ben ik nieuwsgierig, waar ik naar toe gestuurd word. Als een doos met goed of een pak boeken," voegde ze er bitter bij. „Maar nu spreken we niet meer over die kwestie, laten we vandaag maar eens een gezelligen dag samen hebben." Een paar dagen later wist ze het. Haar vader was dien avond laat thuisgekomen, ze had hem niet meer gezien en den volgenden dag was hij, naar Sigrid het uitdrukte, „gewoon" tegen haar geweest. En zij zelf was ook „gewoon" geweest, naar ze dacht, alleen had ze moeite gehad om „koud" tegen Vader te zijn, zooals ze zich had voorgenomen. Er was menig oogenblikje, als ze met hem alleen was, Gabby lag nog te bed, dat ze haar „koudheid" heelemaal vergat. Toen vertelde Vader haar op een middag, dat ze de rest van de vacantie bij tante Annie zou gaan logeeren. Gabrielle was wel iets beter, ze mocht morgen weer beneden komen, maar ze moest het heel rustig en stil hebben, dat was bepaald noodig. Niemand kon van een meisje van dertien jaar vergen, dat ze zich voortdurend stil en bedaard hield en daarom was het beter en veel prettiger voor haar zelf, dat ze gezellig bij Wiesje ging logeeren. „En dan," hier aarzelde haar vader even, „moet ik je nog vertellen, dat je na de vacantie naar Amsterdam gaat." Sigrid schrok. Ze had wel geweten, dat het eenmaal komen zou, maar in de laatste dagen had ze er niet meer zoo voortdurend aan gedacht. Het was zoo prettig geweest, met Gabby boven en zij met Vader alleen 142 WAAR SIGRID HEEN GING aan de maaltijden en dikwijls ook een gedeelte van den avond. „Naar Amsterdam?" stamelde ze. „Ja vrouwtje. Ik heb daar een goed thuis voor je ontdekt. Je komt bij een dame, waar meer meisjes in huis zijn. Ik heb goed geïnformeerd, je zult het er prettig hebben. En je kunt dan in Amsterdam naar het Gymnasium gaan. Daarom heb ik je niet op een kostschool willen doen, je kunt nu toch de tweede klasse volgen en ik hoop, dat je na eenigen tijd weer hier op school zult kunnen gaan, als je weer thuis zult zijn. Zoo doende mis je niets." „Wanneer mag ik weer thuis komen?" vroeg Sigrid. „Dat kan ik nu nog onmogelijk bepalen. Laten we zeggen, als Gabby weer in orde is en jij je een beetje hebt leeren beheerschen." Sigrid was er stil van. Dus naar Amsterdam. Als ze toch weg moest, leek haar dat niet onaardig. Wat zou die Gabby toch schelen, hoe kwam ze zoo zwak opeens? Vroeger was ze heel sterk. Op Vader's verzoek was ze iederen dag even met hem naar haar toe gegaan, en toen ze haar zoo bleekjes in bed had zien liggen, had het haar niet veel moeite gekost, om niet al te stug te zijn. „Weet tante Annie het?" vroeg ze nog. „Ja, tante Annie heeft me geholpen met een keus te doen tusschen eenige families, die jonge meisjes in huis wilden nemen. Ons beiden leek dit het beste." „En Wies? Weet die het?" „Dat zou ik je niet kunnen zeggen, ga het haar maar eens vragen; als ze het nog niet weet, kun je het haar vertellen. En Sigrid, kindje, je begrijpt nu toch wel, dat alles zoo zijn moet, dat het niet anders kan?" WAAR SIGRID HEEN GING 143 Sigrid schudde heftig van neen. Dat begreep ze heelemaal niet. Als Vader nog zooveel van haar gehouden had als vroeger, zou hij haar niet kunnen missen en haar dus niet wegsturen. Haar vader slaakte een zucht; hij kwam er niet verder mee. Alsof het hem niets kostte haar te laten gaan. Hij hoopte maar op later. Als hier in huis alles weer in orde was en zijn meisje geleerd had, zich te schikken. „Ga het nu maar met Wies bepraten," zei hij. En Sigrid ging. XIII. DE BRIEF. Zoo bracht Sigrid dan de rest van haar vacantie bij tante Annie en Wies door. Het werd wel een gezellig tijdje. Vader zag ze iederen dag, al was het meestal maar een kwartiertje en het huisgezin van tante Annie gaf haar de afleiding, die ze noodig had om niet te veel te denken aan de komende dagen na de » vacantie. Janneman was een vroolijke guit, die haar graag eens plaagde, maar het nooit kwaad meende en op het kleintje was ze dol. Zoo'n kleine, levende pop, dat vond ze iets verrukkelijks. „Zou je zelf niet graag een klein broertje of zusje hebben?" vroeg haar tante, toen ze eens zag, hoe verrukt Sigrid was over de spartelende baby in zijn badje. „Dolgraag," antwoordde Sigrid. „En ik dacht, dat je zoo bhj was, dat je geen 144 DE BRIEF broertjes of zusjes had," zei nu Wiesje, die met Sigrid naar het baden van het kleintje keek. „Nu ja, geen groote, meen ik, geen van ongeveer mijn eigen leeftijd. Ik heb nu eenmaal altijd liever Vader voor mij alleen gehad. Maar zoo'n klein speelpopje is heel wat anders." Haar tante lachte. „Kleine kinderen worden groot, meisjelief. Of dacht je, dat onze baby altijd zoo'n klein molletje zou blijven?" Nu lachte Sigrid ook. „Neen, dat weet ik natuurlijk ook wel beter, zoo dom ben ik niet. Maar als dit kleintje een groot kind is geworden, ben ik al bijna volwassen, niet? Dat is dus heel wat anders. „Je zoudt er dus graag moedertje over spelen, als ik je goed begrijp. Jammer, dat je niet zoo'n klein zusje hebt." „Och ja, maar ik kan er best buiten. Als ik maar met Vader alleen had kunnen blijven, zou ik volmaakt tevreden geweest zijn. Waarom lacht u?" „Nergens om, omdat ik in een vroolijke bui ben, denk ik. Zie zoo, dat is alweer af geloopen, nu is baby dadelijk klaar en dan gaat mijn schatje lekker slapen. Ga jullie nu naar beneden, meisjes, zoolang je hier blijft, krijg ik het kleine ding niet in slaap." „Best Tante, we gaan." „Eerst een zoen," bedelde Wies. „Daar, malle meid. Zoo'n moedertjesgekje als dat groote meisje toch nog is. Neem haar gauw mee, Sigrid, anders bedelt ze nog om meer zoentjes." Lachend voerde Sigrid haar nichtje mee naar beneden. „Willen we een beetje achter in den tuin gaan zitten en lees jij me dan wat voor?" vroeg Wies. „Ja, dat's goed. Het is vandaag te warm om je DE BRIEF 145 veel te bewegen. Achter in den tuin, waar de bank staat, is nu schaduw." Ze zochten het boek, waaraan ze bezig waren en dat ergens lag te slingeren, want netheid was niet een van Wiesjes deugden en trokken naar de bank, die zoo heerlijk in de schaduw stond 's morgens. Maar dat viel niet mee. Broertje Jan had van die bank een winkel gemaakt, waar van alles verkocht werd, van rozenblaadjes af, tot wormen toe, die in een doosje lagen te kriemelen. „Hè Jan, wat heb je hier een boel gemaakt," zei Wiesje met een vies gezichtje, „ruim gauw op, we willen hier gaan zitten lezen." Dat was heelemaal niet, wat Jantje bedoeld had. „Kun je begrijpen, ik heb juist op jullie gewacht om samen te spelen. Vooruit, jullie zijn twee mevrouwen, die bij me komen koopen." Wies keek Sigrid aan, wat die er van zei. „Misschien zou het leuk zijn. Wat vin' jij, Si?" ,,'t Is eigenlijk te warm om te spelen," vond Sigrid. „Ben je bang, dat je smelten zult, suikerjuffertje," plaagde Jantje, ,,'t Is niks warm," en onderwijl veegde hij znn rood bezweet gezichtje met zijn mouw af." „Je ziet er zoo echt koel uit," plaagde Sigrid terug. „O, dat wil ik wel gelooven, ik heb het warm van het sjouwen, dat ik gedaan heb, om alles in orde te maken. Jullie behoeft niets te doen, dan kalm in mijn winkel te komen koopen. Voor geld heb ik ook al gezorgd, ik heb een hoop platte kiezelsteentjes gezocht, groote voor guldens en kleintjes voor kwartjes en dubbeltjes." De beide meisjes antwoordden niets, groot was de lust tot spelen niet. „Zeur jullie nou niet over de warmte," ging Sigrid. 10 146 DE BRIEF Jantje door, „meisjes moeten altijd zeuren, voor ze prettig gaan spelen." „Zoo wijsneus, dan zou ik maar niet aan meisjes vragen om met je te spelen," zei Wies snibbig. Maar Sigrid had medelijden met Janneman, die alles zoo netjes in orde gemaakt had. „Laten we dan maar even meespelen," stelde ze voor. „Een poosje hoor, niet te lang. En daarna ruim je hier alles op en laat ons de bank om er rustig op te zitten lezen." „Goed," beloofde Jan dadelijk, zonder er bij te denken, wat hij beloofde. Hij wilde met de meisjes Spelen, dat was het eenige, waaraan hij op het oogenblik dacht. Op heel wat moeielijker dingen zou hij ja en amen gezegd hebben, om zijn zin te krijgen. Wiesje had ondertusschen Jan's winkel eens opgenomen en de koopwaar eens goed bekeken. „Jakkes, neen," riep ze opeens, „gooi die weer, waar je ze vandaan gehaald hebt. Ik kan dat gekronkel van die stumpers niet aanzien." „M'n palingen weggooien," riep Jan verontwaardigd, „zeg, heb je ook nog meer? Ik weet niet, wat ik hever deed." „Dan speel ik niet," besloot Wies, „je weet, dat ik nooit met levende beesten speel. Die hooren in hun eigen element en zijn geen speelgoed." „Wat ben jij een flauwerd," riep Jan uit. „Dan maar een flauwerd, maar ik speel niet met je. Wie weet, wat je nog meer hebt. O jakkes, Si, kijk toch eens, daar heeft hij van die griezelige beesten ook," en ze wees op een doosje vol keldermotten. „Als hij daarmee speelt, gaan ze middendoor, de arme dieren." „Dat vinden ze juist leuk," verzekerde Jan. „Ze spelen graag met me." DE BRIEF 147 „Hebben ze je dat gezegd?" spotte zijn zusje. „Geef hier die beesten, die laat ik vrij en de wormen ook." Jan greep naar de doosjes vol keldermotten en wormen en riep driftig: „Je zult er wel afblijven, ze zijn van mij." „Geef hier," hield Wies vol. „Je krijgt ze niet, jij houdt meer van die beesten, dan van je eigen broertje, want of je mij plaagt, kan je niet schelen. Maar je zult ze niet hebben," en hij schopte van zich af, zoodat Wies niet dichterbij kon komen. Er zou vast en zeker een flink vechtpartijtje gevolgd zijn, als Sigrid niet tusschenbeide was gekomen. „Laat maar Wies, dat komt terecht. Als Jan zoo dolgraag even met ons spelen wil, laten we het dan maar doen." Meteen gaf ze Wies een knipoogje achter Jan's rug. Wies begreep, dat Sigrid iets in den zin had en stemde toe. „Kom Wies," zei Sigrid, „nu gaan we eerst een paadje om en dan komen we koopen," zei ze. „Goed," zei Wiesje en volgde Sigrid, nieuwsgierig, wat ze eigenlijk van plan was. Zou ze misschien stil willen wegloopen en Jan te vergeefs op hen laten wachten? Maar neen, na een paadje omgeloopen te hebben, kwam Sigrid met een deftig gezicht op de bank aanwandelen en liep naar den speudo-winkel, waar Jan met een niet minder ernstig gezichtje hen afwachtte. Hij maakte een diepe buiging en vroeg: „Wat blieft mevrouw?" „Heeft u vandaag paling?" „Zeker, mevrouw, heerlijke, vette paling. Ziet u maar eens, ie is springlevend," en tot grooten afkeer 148 DE BRIEF en griezel van Wiesje, nam Jan een dikke wurm tusschen duim en vinger en hield het kronkelende dier Sigrid voor. Deze keek er naar en zei: „Ja, prachtige paling, daar heeft u gelijk aan. Hoeveel zoudt u wel in die kuip hebben?" „O, een boel, wel twintig pond, mevrouw." „Die wil ik dan allemaal hebben, ik weet niet eens, of het wel genoeg is, want ik geef een groot diner. Heeft u nog andere visch?" Jan kwam met het doosje aandragen, waarvan de inhoud zoo het medelijden van Wies had opgewekt. „Kijk u eens hier, mevrouw, heerlijke, versche bot, ook springlevend. U kunt ze nergens mooier krijgen." „Ja, het is prachtige visch," stemde Sigrid toe met een volmaakt ernstig gezicht. „Goed, die zooi neem ik ook." Toen tot Wies, die stond te glunderen, want ze begreep, waar Sigrid heen wilde: „Hier Marie, neem jij die bot en die paling mee en breng ze vast naar huis, terwijl ik met den koopman afreken." Wiesje nam voorzichtig de beide doosjes op en liep er mee weg, terwijl Jantje al zijn aandacht had bij het uittellen van de kiezelsteentjes, waarmee „mevrouw" haar schuld afdeed. Toen ging ook Sigrid weg en Jantje bleef voldaan achter. Leuk speelde die Si, zoo echt, veel leuker dan Wies. Hij schikte zijn waar wat netter en keek uit, wie van de twee er nu zou komen koopen. Maar de beide meisjes waren verdwenen, hij zag ze niet meer. „Hallo! Kom jullie haast," riep hij zoo hard en zoo schel, hij maar kon. „Waar blijf je toch, hallo!" DE BRIEF 149 Een spottend lachen was alle antwoord, dat hij kreeg en toen werd Jantje zich opeens bewust, dat ze er met zijn doosjes vandoor waren. Driftig liep hij naar huis en vond de beide meisjes, gierend van het lachen, in de veranda. Ze gooiden hem de leege doosjes toe en riepen: „Hier zijn je vischkuipen terug, baas, de visch was lekker hoor, je hebt voortaan onze klandisie." Jantje werd dol van drift. Daar hadden hem die nare meiden al zijn beesten afgepakt! Hij vloog op de meisjes toe en wilde zich schoppend en met gebalde vuistjes op Sigrid werpen, toen de kamerdeur open ging en zijn oom binnen kwam. „Hallo, jongeheer, ransel jij hier de dames af? Je bent een galant jongmensen," en dokter Wadenburg trok hem achteruit, waardoor de afstand tusschen het vechtersbaasje en Sigrid te groot werd, dan dat hij haar raken kon. Jantje spartelde nog wel even, maar bedaarde toen, zoodat zijn oom hem met een vriendschappelijk klapje tegen zijn broek losliet. „Wat bent u vroeg vandaag, Vader," zei Sigrid, na hem even gepakt te hebben, „komt u koffiedrinken?" „Neen, dat niet, maar ik wilde, je even wat brengen, dat vanmorgen voor je gekomen is," en hij haalde uit een van zijn zakken een brief, die hij Sigrid overreikte. „Een brief voor mij ? Van wie? O, van tante Li via Zat die in een brief aan u?" „Precies. We hadden in lang niets van tante Livia gehoord, hè? Gelukkig enkel goed nieuws. Maar nu ga ik maar weer, ik moet naar huis voor de koffie." 150 DE BRIEF „Wilt u Moeder niet even zien?" vroeg Wiesje. „Wil ik haar roepen?" „Neen, neen, laat maar, ik heb zoo weinig tijd. Lees prettig, dochtertje, en vertel me morgen maar, wat tante Livia je zooal schrijft." • • .begon ze haastig aan haar brief... (blz. 151) „Komt u dan vandaag heelemaal niet meer?" „Ik ben bang, dat daar niets van komen zal, ik heb een drukken dag." Toen tot Wies: „Groet Moeder" en tot Jantje: „En jij een beetje minder ruw tegenover de dames, hoor, deugniet." DE BRIEF 151 Sigrid liet haar vader uit en toen ze weer binnen was, begon ze haastig aan baar brief. Tante Livia was de zuster van haar moeder. Ze was ook met een Hollander getrouwd, die een betrekking in Zweden had. Zoo kwam het, dat tante Livia Hollandsch sprak en ook schreef. Als klein kind had ze haar wel eens gezien, maar daar herinnerde ze zich niet veel meer van. Van tijd tot tijd schreef Tante haar, maar nu had ze in lang niets van haar gehoord. Vol belangstelling begon ze dan ook te lezen. Mijn lieve Sigrid, Eindelijk weer eens een brief van tante Livia, zul je zeggen. Ik dacht heusch, dat die niet meer wist, dat ze nog een nichtje in Holland had. Ja, mijn beste, dat weet tante Livia heel goed, maar als ze dat niet vergeten is, dan is dat niet de schuld van dat nichtje, want eens aan haar familie in Zweden schrijven, daar bezondigt dat nichtje zich niet dikwijls aan. Je moet weten, beste Sigrkl> dat wij allen zoo heel erg verlangen, de kennismaking eens te hernieuwen, want och, wat is het lang geleden, dat ik de lieve, kleine Sigrid gezien heb. Dat was vóór den vreeselijken oorlog, die het leven zooveel moeiehjker voor ons allen gemaakt heeft en het reizen zoolang verhinderd. „Maar dezen zomer zal het gaan," dachten we verleden winter. Dan hoopten we onzen besten zwager met zijn dochtertje eens bq ons te zien. Maar vóór we met ons plan voor den dag konden komen, schreef je vader ons, dat hij een hef meisje ontmoet had, dat wel zijn vrouw wilde worden en waar hij tegen den zomer mee dacht te trouwen. Nu, toen hielden we ons voorstel maar stil voor ons, nu zou het niet gaan. Alleen kon je niet komen, daarvoor is de reis te groot en voor jou was het ook aardiger 152 DE BRIEF niet dadelijk weg te gaan, nu Vader je zoo'n prettig gezelschap bezorgd had. Want het nieuwe Mamatje is nog zoo jong, naar Vader me schreef, dat ze zeker meer een vriendinnetje, dan een moeder voor je zal zijn. Zoo kwam het dus, dat we tot nog toe onze familie uit Holland niet bij ons kregen. Maar een volgenden zomer moet er toch eens iets van komen. Het is hier heel mooi in den zomertijd. Oom's werk eischt, dat we op een klein plaatsje wonen, veel vertier is er dus niet, maar toch vinden we het hier allen even heerhjk. Zóó heerlijk, dat we er met angst aan denken, dat de tijd komen zal, dat we hier weg zullen moeten, doordat Oom's werk hier dan afgeloopen is. We hopen maar, dat het nog wat duurt en dat Oom daarna weer wat in de nabijheid te doen krijgt, zoodat we hier kunnen blijven. Alleen, als de kinderen, vooral de jongens, grooter zullen zijn, moeten ze naar de stad, om daar school te kunnen gaan. En ik zou ze maar heel noode van me af laten gaan. Grappig eigenlijk, dat jullie elkaar heelemaal niet kent. Dat moet veranderen; nu het dochtertje van mijn heve zuster niet meer zoo'n heel klein kindje is, moet ze haar moeder's familie leeren kennen. Dat zijn wij alleen, je weet, we waren maar met ons twee zusjes, de heve Sigrid en ik. Op hoop van elkaar spoedig te zullen zien, zal ik je maar eens iets van de kinderen vertellen, want ik wed, dat je niet eens precies weet, hoeveel het er zijn en hoe oud ze zijn. Het is ook een heel troepje. Ik begin van voren of aan. Dan hebben we ten eerste Valla, onze oudste, die net zoo oud is, als jij. Dan volgt Solveig, 12 jaar oud. Dat tweetalletje zal dus geschikt zijn om goede kameraadjes met je te worden. Valla en Solveig verlangen zoo naar je, sinds ik ze verteld heb, dat ze je mogehjk spoedig zouden zien. Nu hebben de omstandigheden gewild, dat je komst nog wat uit- DE BRIEF 153 gesteld is,, maar ik troost mijn twee ongeduldige meisjes met de waarheid, dat de tijd zoo gauw voorbij gaat en je bij ze zult zijn, vóór ze het weten. Op Solveig volgt de tienjarige Niels en dan de negenjarige Henk, de naamgenoot van zijn Hollandschen vader. Dat is me een stelletje, zoo'n paar druktemakers kun je je niet voorstellen. Dat viertal gaat niet naar school, daar is hier geen geschikte gelegenheid'voor, maar heeft les van onze lieve gouvernante, een klein persoontje, maar dat o zooveel van mijn twee wildebrassen gedaan kan krijgen. En eindelijk het nestkuikentje, kleine Kersti, onze driejarige Benjamine. Je ziet het, Sigridlief, een huisje vol om kennis mee te komen maken. Want het volgend jaar rekenen we vast op je. Eén ding moet je nog weten, anders vind je het misschien niet prettig om te komen, mijn heele stelletje spreekt, behalve natuurlijk hun eigen taal, Holland sch. Dat heeft hun vader zoo gewild, die o zooveel van zijn geboorteland houdt en die ons voortdurend dreigt — ik noem het dreigen, want we willen misschien wel niet graag — dat we later, over vele jaren, naar zijn land gaan, om daar onze verdere dagen te slijten. Of daar ooit iets van komen zal? Och, daar denk ik nog maar niet over, dat is nog toekomstmuziek. Ofschoon we dus de gewenschte logée's niet bij ons gehad hebben, was de zomer tot nog toe heel plezierig. Zoo koud en lang de winter hier soms is, zoo heerhjk is de zomer. Niet ver van ons huis ligt een groot bosch en wat we daarin genoten hebben! Neen maar, dat weet je niet. We trokken er met z'n allen dikwijls een heelen dag naar toe en sjouwden een massa proviand mee en heel wat f lesschen met melk. We zijn met zoovelen, want zoo'n dag gaan onze twee dienstmeisjes, Lisa en Stine, ook mee, dat 154 DE BRIEF het niets geen bezwaar is, wat veel mee te nemen. En noodig is dat wel, want o, wat hebben we allemaal een honger, zoo'n dag buiten. En als Oom dan ook mee kan, wat genieten we dan met z'n allen. Soms komt hij alleen voor de maaltijden, want thuis vindt de arme man op zulke dagen niets. In dat bosch is een open vlakte, waarop prachtig gras groeit. Daar hebben we dan onze eetkamer. Ik vertel je dat alles, omdat je dan een beetje weet wat je hier te wachten staat, als je bij ons komt, sjouwen en draven en niet eens een stoel, om op uit te rusten. Alleen maar een mollig, zacht grastapijt, of als je liever wat hooger zit, gemakkelijke boomen om in te klimmen. Daar doen de kinderen hier druk aan, zelfs kleine Kersti wil op een niet te hoogen tak getild worden. Ik durf haar beentjes dan nooit goed loslaten, waarom al de anderen me uitlachen. Maar als het wilde kleintje van haar tak tuimelde en een ongeluk kreeg, zou haar moeder zich dat nooit vergeven, dus laat ze de anderen maar lachen, en houdt Kersti stevig vast. Zie zoo, heve Sigrid, nu heb je dan toch een brief van tante Livia en wat voor een! Ik hoop, dat je tijd zult vinden om hem te lezen, want daar is heusch tijd voor noodig. Zoo'n babbelkous als die tante Livia toch is, zelfs op het papier. De meisjes voegen hier een klein briefje bij. Ze durfden eerst niet goed, ze beweerden, dat ze geen Hollandsen konden schrijven. Heel goed kunnen ze het ook niet en ik zal de briefjes maar een beetje corrigeeren, anders schamen ze er zich te veel over. Een flinke omhelzing van TANTE LIVIA. Onderaan den brief stonden de volgende regels: Lieve Sigrid, wij zijn Valla en Solveig en we wil- DE BRIEF 155 len je even zeggen, dat we het zoo prettig zullen vinden, als je eens bij ons komt. Niels en Henk zeggen, dat ze het zoo jammer vinden, dat je geen jongen bent en dat ze je erg plagen zullen en voor den gek houden. Maar wees maar niet bang, wij zullen je wel beschermen. Moeder zegt, dat het beste jongens zijn en dat het plagen wel los zal loopen. Kleine Kersti is zoo'n dotje, je vindt haar vast een schatje. Later komen we ook allemaal eens bij jou, hoor. Nu is het papier bijna vol. Dag Sigrid. Zal je ons niet uitlachen, als we niet zoo heel mooi Hollandsen spreken? Vader zegt, dat het best gaat, als we maar een beetje ons best doen en opletten. Als jij er bent, zullen we dat vast doen. Maar we zullen wel een beetje verlegen voor je zijn in het eerst. Dag, Heve Sigrid, vele kussen van Valla en Solveig. XIV. ARME, DOMME SIGRID. Het einde der vacantie naderde, nog maar een week en de scholen zouden weer beginnen. Andere jaren had Sigrid zich daar niet veel van aangetrokken, aUes op zijn tijd, was haar leuze geweest, de vacantie kon heerlijk zijn, maar het schoolleven, de dageUjksche omgang met zooveel vriendinnetjes had ook veel aantrekkelijks. Hoewel dit jaar de vacantie niet zóó geweest was als andere jaren, ze had immers haar veertiendaagsch reisje met haar vader moeten missen, omdat die zijn vacantie voor zijn huwelijksreis gebruikt had, zag ze toch heel erg op tegen het einde van dien vrijen tijd. Want als de scholen weer begonnen, zou 156 ARME, DOMME SIGRID ze weg zijn van huis, weg van Vader. Tot nog toe had ze hem toch iederen dag minstens éénmaal gezien. Ze vond het een vreeselijke gedachte, dat ze zóó ver van hem af zou zijn. Haar tante lachte haar een beetje uit. „Zóó ver van hem af? Maar lieve kind, met den sneltrein is het maar een goed uurtje van hier naar Amsterdam." „Goed, maar ik kan toch niet iederen dag even thuis komen om Vader te zien. Wat dat betreft is het dus hetzelfde, of ik in Amerika zit of in Amsterdam." Dat was Wiesje niet met haar eens. „Als jullie een van beiden eens ziek werd, was je toch dadelijk bij elkaar," zei ze. Die woorden wekten een nieuw schrikbeeld bij Sigrid op. Vader ziek en zij niet bij hem! Want als het niet heel erg was, zouden ze haar niet laten overkomen, daar zou Gabby wel voor zorgen. Die was maar al te blij, als ze Vader voor zich alleen kon houden, dat sprak vanzelf. Nu ze eenmaal aan de mogelijkheid gedacht had, dat haar vader ziek zou kunnen worden, terwijl ze niet thuis was, had ze geen rust meer. Ze kon niet weggaan, onmogelijk, ze wilde niet. Dienzelfden dag ging ze na het eten even naar huis, ze wilde haar vader spreken. Hij was niet thuis. Uit wandelen met mevrouw, vertelde Dien. Of Dien dan vragen wilde, of Vader morgenochtend vooral even aan wilde komen, ze moest hem noodzakelijk spreken. Dien zou de boodschap overbrengen. Den volgenden morgen kwam haar vader haastig even aan, zijn auto wachtte om hem verder te brengen. ARME, DOMME SIGRID 157 „Wat is er, vrouwtje, iets niet in orde? Wees vooral kort, want ik heb weinig tijd." Sigrid raakte in de war, nu haar vader zoo gehaast deed. Ze wist niet, hoe te beginnen. „Toe, dan, meisjelief," verbrak haar vader het stilzwijgen. „Och Vader, ik kan dat niet zoo vlug zeggen, want u zult niet begrijpen, waarom ik daar nu weer opeens over begin. Maar ik..." Weer aarzelde Sigrid. „Wat kan je niet zeggen?" vroeg haar vader, op zijn horloge kijkend, „toe dan, ik heb werkelijk geen tijd voor je vanochtend, ik ben toch al wat laat." Sigrid kreeg een kleur; natuurlijk was Vader laat, die Gabby zou hem wel ophouden 's morgens, die Gabby... „Nu, als je niets zeggen kunt, dan ga ik maar," zei haar vader, ,,'t Zal wel niet van zoo heel veel belang zijn, denk ik." Nog eens op zijn horloge kijkend, hep dokter Wadenburg vlug naar de deur. Sigrid vloog hem achterna en kon nog net haar arm om hem heen slaan. „Neen, niet gaan, eerst luisteren, ik zal kort zijn. Mag ik thuisblijven? Ik wil niet graag naar Amsterdam." Haar vader was zóó verbaasd, dat hij een oogenblik zijn haast vergat. „Maar meiske, hoe heb ik het nu met je? Wat haal je je nu weer in dat dwaze bolletje? Daar is toch immers geen sprake van, nu alles zoo goed geregeld is. Moest je me daarvoor nu zoo ophouden?" En weg was de dokter en het een dochtertje achter, dat vocht met haar tranen, die met alle geweld te voorschijn wilden komen. Vader had nauwelijks naar haar geluisterd en 158 ARME, DOMME SIGRID zonder zich ook maar even te bedenken haar verzoek afgeslagen. Als hij er ten minste maar even over had willen spreken, de zaak even in beraad houden. Ja, zelfs als hij haar nog eens uitgelegd had, waarom ze met blijven kon, zou haar dat een beetje getroost hebben. Vroeger zou hij haar zoo niet hebben laten staan, zoo heelemaal zonder de minste troost. Maar hij was niet meer de vader van vroeger en dat was de schuld van Gabby, van niemand anders, dan van Gabby, Die wilde haar weg hebben, met Vader alleen blijven. O, die Gabby! Ze balde haar vuisten, toen ze er aan dacht, dat die daar nu rustig zat in haar huis en de baas speelde over Vader. Toen ze een beetje over haar groote teleurstelhhg heen was, ging ze Wies opzoeken en deed haar best met meer te denken aan haar gaan van hier, naar Amsterdam. Maar het lukte haar slecht, door alles heen kwam de gedachte haar plagen, dat ze er toch zoo vreeselijk tegenop zag. En tegelijkertijd werd haar verlangen om niet te gaan sterker. Wat kon ze toch doen om te verhinderen, dat ze weg moest? Ze kwam tot het besluit, dat Vader totaal onder den invloed van Gabby stond en alleen als deze het hem vroeg, zou hij haar toestaan thuis te blijven. Ze zou Gabrielle dus moeten zien over te halen, dat aan Vader te vragen. Aan Gabby dus een gunst vragen? Ze wierp die gedachte eerst ver van zich. Ze wist niet, wat ze liever deed. Maar langzamerhand begreep ze, dat het toch het eenige was, wat er opzat en na een paar dagen, toen de dag van haar vertrek al bepaald was, stond het bij haar vast: ze moest naar Gabrielle gaan op een uur, dat ze wist, dat Vader niet thuis was en haar ARME, DOMME SIGRID 159 overhalen voor haar in de bres te springen. Ze had Vader wel beloofd, Gabby niet alleen op te zoeken, iets wat ze altijd idioot gevonden had, maar in dit bizondere geval moest ze dan haar belofte maar eens breken. Ze zou haar vader later wel alles uitleggen. Ze stapte dus op een morgen naar huis zoo tegen een uur of elf, ze dacht Gabby dan zeker alleen aan te treffen. „Gabby thuis?" vroeg ze aan Dien, die opendeed. „Mevrouw? Jawel, maar meneer is uit en je weet..." Sigrid duwde haar opzij. „Zeur niet, ik moet Gabby even spreken. In de huiskamer zeker?" Dien knikte van ja, maar protesteerde. „Luister nou effen, Sigrid, je weet..." Maar Sigrid was al doorgeloopen en had de deur van de huiskamer geopend. Daar zat Gabby in de serre te naaien. Bij het openen van de deur, stopte ze haar werk vlug in de naaimand en deed het deksel er op. Toen keek ze verbaasd naar Sigrid, die op haar afstapte. Sigrid stak haar hand uit. Ze moest vriendelijk doen, ze wilde immers een gunst vragen. Een gunst aan Gabby vragen, wat haar dat kostte! En toch moest het, er zat niets anders op. „Dag Sigrid," zei deze, even opstaande. Daarna ging ze weer zitten en zag haar bezoekstertje vragend aan, terwijl ze met zenuwachtig gebaar haar handen wreef. Sigrid, van haar kant, wist niet hoe te beginnen. Waarom zei die Gabby nu niets? Sigrid had moeite kalm te blijven, ze schoof op en neer op haar stoel en ook Gabby deed onrustig. 160 ARME, DOMME SIGRID „Vader is zeker niet thuis,*' begon Sigrid. „Neen, nooit op dit uur, niet waar. Wil je een kopje koffie?" „Ja,... neen toch liever niet." Als er koffie moest komen, zou Dien die brengen en dan zouden ze gestoord worden. Ze keek Gabrielle eens goed aan. Ze zag er best uit, ze was bepaald dik geworden. Nu kon je toch eens zien, dat het maar praatjes waren, dat ze ziek was en rust moest hebben. Ze wilden haar niet thuis hebben, dat was de kwestie, daarvan was Sigrid nu overtuigd. Ze had veel lust, dat eens even ronduit te zeggen, maar ze bedacht zich, dat ze gekomen was, om een gunst te vragen, ze moest dus niet beginnen met onaangenaam te zijn. „Maak je het goed?" vroeg ze dus, om het gesprek aan den gang te brengen. „Och jawel, ja zeker, ik ben nu weer goed." „Je wordt ten minste dik," zei Sigrid en lachte een beetje spottend. Gabrielle kreeg een kleur. „Vin' je? Ja, ik ben wel wat dikker geworden. Wil je nu niet een kopje koffie? Ik zal er maar even om bellen." Ze wilde opstaan, maar Sigrid vroeg haar, geen moeite te doen, ze had geen trék in koffie. Toen op eenmaal, bang, dat ze toch gestoord zouden worden: „Ik ben gekomen om je wat te vragen." Waarom kleurde Gabby nu weer? „Mij?" vroeg ze. Kom, vooruit, ze moest nu niet langer talmen, ze moest nu doorgaan. „Ja, ik wilde je vragen om Vader over te halen, mij niet naar Amsterdam te laten gaan. Dit is mijn thuis, hier hoor ik, hier wil ik dus blijven." ARME, DOMME SIGRID 161 Gabrielle bewoog zich onrustig in haar grooten stoel. Het rood op haar wangen wisselde af met een groote bleekheid en daarna kleurde ze weer, terwijl ze zenuwachtig op haar lippen beet. Ze antwoordde niets en Sigrid begreep opeens, dat dit niet de juiste toon was, om een verzoek te doen. „Zeg nu eens zelf, Gabby," zei ze dus wat vriendelijker, „ben je het niet met me eens, dat ik thuis hoor,«bij Vader?" Gabrielle zuchtte en drukte haar gevouwen handen zoo tegen elkaar, dat de kneukels wit zagen. Sigrid zweeg en wachtte op antwoord. „Ja, zie je... hoe zal ik je dat nu zeggen," begon Gabrielle. „Ik begrijp wel, dat je liever thuis zoudt blijven, al dacht ik, dat je het hier met mij toch niet prettig vondt." Nu kreeg Sigrid een kleur. „Je begrijpt," ging Gabrielle voort, met een flauw lachje, „dat ik hier niet weg kan gaan." Sigrid keek star voor zich uit. Neen, dat was zoo, dat begreep ze. Daarom had ze juist het besluit genomen, er zich bij neer te leggen en Gabby in huis te dulden. Daarom moest die weten te bewerken, dat zij niet naar Amsterdam behoefde. » „Er zal wel eens een tijd komen," ging Gabrielle voort, „dat we weer samen zullen wonen, maar nu kan het nog niet... neen, nu kan het nog niet." „Ik zou niet weten, waarom niet," viel Sigrid teleurgesteld uit. „Ik moet immers rust hebben," zei Gabby, „ik ben nog niet sterk... ik..." Sigrid verloor haar geduld en meteen haar goede voornemens. Die Gabby met haar gezanik over rust, ze zag er toch uit als 's lands welvaren. Sigrid. 11 1^2 ARME, DOMME SIGRID „Wil je het aan Vader vragen of niet?" vroesr ze ruw, ,Ja of neen?" ^Even aarzelde Gabrielle; toen zei ze zacht: Hoe zacht dat neen werd uitgesproken, Sigrid voelde toch, dat het onherroepelijk was. Dat maakte haar razend. Die Gabby zat daar gezond en wel op haar plaats m de huiskamer niet alleen, maar joeg haar er uit, wilde haar niet naast zich dulden. Driftig viel ze uit: „Ik had het wel vooruit kunnen zeggen, je wüt Vader voor jou alleen houden, je wilt mij met naast je dulden, omdat je bang bent, dat Vader op den duur meer van mij zal houden, dan van jou. Vader en ik behooren immers bij elkaar Daarom moet ik weg, liefst de stad uit, dan voel jé je veihg, welzeker, waarom niet? Is Amsterdam wel ver genoeg? In een groot uurtje zou ik weer hier kunnen zijn. Je lacht, waarom lach je? Je denkt zeker, dat ze me daar wel vast zullen houden, maar dat zal je niet lukken, dat..." Gabrielle, die eerst zenuwachtig gelachen had, begon opeens te schreien. „Ga weg," smeekte ze, „toe, ga weg." Sigrid keek haar vol minachting aan. „Huil je alweer? Wat ben je toch geweldig flauw. Maar goed, ik zal weggaan, ik... Wat moet jij Dien. wat wil je hier?" Dien was, op het hooren van de van drift schelklinkende stem van Sigrid, komen aanloopen. „Wel, heb je ooit!" riep ze uit, „daar is me die ondeugende meid al weer aan het opspelen. Het is wat moois, mevrouw aan 't huilen te maken. Wil je wel eens vlug maken, dat je hier vandaan komt." Sigrid beefde van drift. „Welja, wor' jij ook maar brutaal tegen me. Het ARME, DOMME SIGRID 163 kan geen kwaad, nu iedereen toch tegen me is. Maar goed, ik zal weggaan, ik zie, dat ik hier niet meer hoor. Ik kom hier nooit meer terug, ik zal jullie het rijk alleen laten." En met overdreven opgeheven hoofd stapte Sigrid de kamer uit, terwijl Dien zich bezig hield met het „Ga weg" (blz. 162) schreiende vrouwtje en haar een glas water voorhield. „Drink eris, mevrouw, dat zal u goed doen," zei ze. „Ik had het haar willen vertellen," snikte Gabrielle, tusschen twee slokken door, terwijl haar tanden tegen het glas klapperden, „vóór ze wegging, maar nu wil ik niet, dat ze iets weet. Ze heeft te veel hekel aan me, ze denkt te leelijk over me, het 164 ARME, DOMME SIGRID zou niet goed voor me zijn, als ze het wist." Dien deed haar best haar jong mevrouwtje te sussen. „Weineen, weineen, we vertellen die ondeugende meid niks, ze heeft er niks niemendal mee te maken. Huil u nou maar niet meer, as meneer u in tranen vindt, heeft hij er zoo'n verdriet van." Gabrielle veegde haar oogen af. „Hoe kwam Sigrid zoo ineens bij me?" Dien voelde zich wel een beetje schuldig. „Ze is me opeens voorbij geloopen, recht door naar binnen, ik kon haar niet tegenhouden. Al had ik haar vastgehouden, dan had me dat nog niks geholpen, ze had zich wel weten los te rukken. Dat is er een, die doet, wat ze wil. Zeg dat als 't u blieft aan den dokter, want warempel, ik kon het kind niet beletten naar u toe te gaan." „Mijn man moet er liever maar heelemaal niets van weten," besloot Gabrielle. Maar ze had buiten het spiedende oog van haar man en dokter gerekend. Hij zag dadelijk, toen hij thuis kwam, dat er wat aan scheelde en lang duurde het niet, of hij wist, wat er gebeurd was. Het gevolg daarvan was, dat Sigrid dien avond een geweldig standje opliep, een, naar haar idee, onverdiend standje, waarin haar vader weer eens toonde, dat Gabby alles voor hem was en zij niets. Behoefde Vader zóó boos te zijn, omdat dat flauwe schepsel dadelijk begon te huilen? Zij was degeen, met wie hij medelijden had moeten hebben, zij, de arme verstootene. Ze poogde haar hevig verdriet meester te worden, door zich zelve op te dringen, dat alles haar nu niets meer schelen kon. Ze had immers weer een nieuw bewijs, dat Vader alleen maar om Gabby gaf, dat zij niets voor hem was. ARME, DOMME SIGRID 165 Best, dan. zou zij het zoover trachten te brengen, dat Vader haar ook onverschillig werd. Ze maakte zich zelve wijs, dat ze lang zooveel niet meer van haar vader hield, als ze gedaan had. O, lang zooveel niet meer... maar ach, wat deed die gedachte een pijn! Waarom moest zij toch zoo ongelukkig zijn? Wies had Vader en Moeder, waar ze dol van hield en die niet minder van haar hielden en zij mocht niet eens de hefde van haar vader behouden. En als iemand niet van haar hield, dan liet ze hem los, dan werd hij haar ook onverschillig. Vader hield blijkbaar niet meer van haar en dus... Arme, dwaze Sigrid, dom meisje! XV. SIGRID'S NIEUW TEHUIS. Mevrouw de Ruijter zat even uit te blazen van haar drukken ochtend. Ze had eerst geholpen, de verschillende slaapkamers in orde te brengen en op elk een aardig bouquetje gezet als welkom voor de meisjes, die vandaag die kamers weer zouden gebruiken. Daarna had ze nog het een en ander in de keuken gedaan, want vanmiddag zouden ze weer met hun zessen aan tafel zitten, haar vier kostmeisjes, Lientje en zij zelve. Mevrouw de Ruijter had vier jaar geleden haar man verloren en was toen in vrij benarde omstandigheden achter gebleven met haar toen tienjarig dochtertje, Lientje. In den beginne was ze door het verlies van haar man totaal verslagen geweest en had ze aan niets anders kunnen denken, dan aan haar verdriet. 166 SIGRID'S NIEUW TEHUIS Maar al spoedig zag ze in, dat ze niet bij de pakken kon blijven neerzitten, dat ze zich zou moeten vermannen en flink aanpakken, wilde ze voor haar kind en zichzelf een mensonwaardig bestaan veroveren. Ze had een goed gemeubeld huis in Amsterdam, dat was haar voornaamste bezit, dat moest ze dus rentegevend maken. Dus een pension opzetten? Ze zag daar vreeselijk tegenop. Ze was daar niet geschikt voor, dat voelde ze; om uit zoo iets profijt te "trekken, moest men een andere persoonhjkheid zijn, dan zij was. Toen was de redding gekomen in het aanbod van vrienden, die naar Indië terug moesten keeren en hun beide dochtertjes achter wilden laten in Nederland, voor hun verdere opleiding. Wilde ze beide meisjes tot zich nemen en een moeder voor hen zijn, als hun eigen moeder te ver weg zou wezen, om hun belangen te behartigen en hun de zorgen te geven, die ze behoefden? Dat had ze graag aangenomen, dat leek haar een prettige en mogelijk ook een dankbare taak. Voor Lientje zou het ook niet kwaad zijn, zoo'n paar kameraadjes in huis, al waren ze eenige jaren ouder dan zij. Ze nam dus het aanbod dankbaar aan en de komst van de beide meisjes was een begin geweest van haar Tehuis voor schoolgaande meisjes. Binnen niet al te langen tijd waren er nog een paar bijgekomen. Meer dan vier kon ze niet logeeren en een grooter huis nemen, leek haar te gewaagd. Want wie kon haar waarborgen, dat ze altijd een voldoend aantal pupilletjes zou kunnen vinden? Ze had er zelfs al tegenop gezien, dat de beide Indische huisgenootjes naar hun ouders terug zouden gaan. Dat was nu dezen zomer gebeurd en het geluk had haar gediend: al dadelijk had ze twee plaatsvervangstertjes gevon- SIGRID'S NIEUW TEHUIS 167 den: Sigrid Wadenburg, die de eerste klasse van het gymnasium in den Haag al had doorgemaakt en nu in Amsterdam de tweede klasse zou volgen en Mary den Dolder. Mary was al vijftien en zou een gewone meisjesschool, een Mulo-school, bezoeken. Ze hoopte maar, dat ze het weer goed getroffen had, tot nog toe had ze weinig moeite gehad met haar meisjes. Ze hielden van haar en zij hield van hen. Mary had ze persoonlijk gezien en gesproken en die kennismaking deed haar niet heelemaal zonder zorg de komst van dat meisje tegemoet zien. Haar donkere oogen hadden een uitdrukking, die haar niet heelemaal aanstond. Met Sigrid had ze nog niet persoonlijk kennis gemaakt. Ze had haar als huisgenootje aangenomen, omdat ze juist een plaats open had, maar de wetenschap, dat haar verblijf in Amsterdam waarschijnlijk niet van langen duur zou zijn, maakte dat Sigrid haar minder interesseerde dan Mary, die, als alles goed ging, jaren bij haar zou blijven, daar ze een wees was en eigenlijk geen thuis had. Een ongetrouwde, al wat bejaarde voogd behartigde haar belangen en had haar hier geplaatst, nadat ze eenige jaren in een familie was geweest, waar ze, door omstandigheden, niet langer blijven kon. Zie zoo, ze was uitgerust, nu vlug voor de koffietafel zorgen, het zou voorloopig het laatste maal met Lientje alleen zijn. Daar werd gebeld, daar zou je haar hebben. Even later kwam een lang opgeschoten meisje van veertien jaar de kamer binnen. „Dag Moesje, ben ik lang uitgebleven? Ik heb een beetje gewetenswroeging, maar het was zulk heerhjk weer en morgen is het uit met de pret, dan zit ik weer opgesloten in die vervelende school." 168 SIGRID'S NIEUW TEHUIS „Foei Lien, dat mag je niet zeggen, je meent er niets van." „En of! Maar goed, niet zeggen dan, alleen maar denken. Zoo goed, Moes?" Haar moeder schudde lachend haar hoofd. „Niet denken ook." „Ja maar schattebout, daar kan ik niets aan doen, ik vind de vacantie nu eenmaal zoo'n zaligen tijd. En u bent dat met me eens, dat weet ik zeker." „Ja, de vacantie is heerlijk, ook omdat we dan een poosje met ons beidjes alleen zijn, Lieneman. Maar je moet niet spreken van die „vervelende" school. Je zult waarschijnlijk je leven lang met de school te maken hebben. Vergeet niet, dat je bestemming is, onderwijzeres te worden." Sientje rekte zich eventjes uit en zuchtte diep. „O hemeltje, laten we daar nu niet over praten, ons laatste koffiemaaltje samen moet gezellig zijn. U heeft zich toch niet te moe gemaakt vanochtend. Het was echt leelijk van me, zoolang uit te blijven, maar ik ben nu eenmaal een zwak vat en het was zoo verrukkelijk buiten." Haar moeder gaf haar een kus. „Het doet me plezier, dat je nog eens hebt kunnen genieten. Over mij behoef je niet verder te denken, ik kan best tegen een beetje drukte. De vacantierust heeft me heerlijk opgeknapt. Wil je misschien even de melk voor de koffie warmen! We moeten wat voortmaken. Dora komt al om half twee aan en ik heb beloofd, dat ze afgehaald zou worden." Lientje lachte vroolijk. „O Moes, dat vind ik toch altijd zoo komisch, dien angst van Dora's ouders, dat ze een ongeluk zal krijgen. Door is toch al twaalf, zoo'n baby is ze dus niet meer." „Och, haar ouders wonen zelf zoo stil en rustig, SIORID'S NIEUW TEHUIS 169 dat in hun oogen Amsterdam gevaarlijk druk is. Ik kan me best begrijpen, dat ze wat bang zijn, de herrie op het Stationsplein kan heel erg zijn." „Als ze eenmaal hier is, loopt ze ook wel alleen rond," lachte Lientje. „Nu ja, dat is weer iets anders. De binnenstad laat ik haar, op het verzoek van haar ouders, toch ook niet alleen ingaan." „Neen, gek genoeg. Hoe laat komt Riek?" „Een uurtje later, maar die komt wel alleen, die is mans genoeg." „En die nieuwe kinderen?" „Foei Lien, wat een gezicht. Zóó moet je ze niet ontvangen." „Och Moes, als u eens wist, hoe vervelend ik het vind, zoo'n paar nieuwen er bij. Aan de anderen zijn we heelemaal gewend en zij aan ons. Door en Riek zijn bijna zusjes van me, maar zoo'n paar meisjes, waar je niets van afweet! Wie weet wat voor spoken het zijn." „Ik denk, dat ze wel lief zullen zijn. In ieder geval mogen we niet vooruit oordeelen, we moeten ze eerst leeren kennen. Ben je klaar? Wil je vandaag even afwasschen, dan ga ik me kleeden, anders kom ik nog te laat." „Goed Moes, ga maar." Vlug waschte Lientje den koffieboel af, ruimde de kamer wat op en ging toen even naar boven om te zien, hoe mooi Moes de slaapkamers van de meisjes wel weer gemaakt zou hebben. Die lieve Moes was altijd zoo hartelijk voor haar pleegdochtertjes, zooals ze de meisjes liefst noemde. Jawel hoor, op beide kamers een mooi bouquetje; op de kamer, die de nieuwelingen samen zouden deelen natuurlijk een extra mooi. Dat was net iets 170 SIGRID'S NIEUW TEHUIS voor Moes, die had die nieuwe kinderen al in haar hart gesloten. 't Was gek, maar zij had zoo'n gevoel, dat ze het met die nieuwelingen niet goed zou kunnen vinden. Dom van haar, want ze wist niets van hen af. Maar Non en Toeti waren zulke snoezen. Ze waren altijd zoo op hun kamer gesteld geweest en zoo bhj, als Moes er bloemen neergezet had. Nu hinderde het haar, dat er nu zoo'n paar vreemde meisjes in zouden slapen. Moes had liever gehad, dat Riek Mary den Dolder op haar kamer genomen had, omdat die zoowat van haar leeftijd was. En dan Dora met Sigrid. Maar Door had geweldig geprotesteerd, ze wilde niet met een nieuweling, die ze niet kende, op één kamer slapen, ze wilde bij Riek blijven. En natuurlijk had ze haar zin gekregen. Door was Moeder's troetelkindje, zeker omdat ze de baby van het gezin was. Ze was nu wel niet zoo klein meer, maar toen ze kwam, was ze nog geen negen geweest; een lief, klein ding, dat zich al gauw in Moeder's hart genesteld had. Nu, zij hield ook veel van Dora en ze vond het echt prettig, toen ze haar een uurtje later eens flink pakken kon, ter verwelkoming. Nog een uurtje en Riek rukte aan de bel, vloog naar binnen en riep, vóór ze tijd gehad had, iemand goedendag te zeggen: „Daar komt er een met een mevrouw. Ik zat met ze in de tram en ik hoorde, dat ze er over spraken. Die mevrouw vroeg aan den conducteur, waar ze precies uit moest stappen voor hier. Ik ben vooruit gerend, want ik wou niet tegelijk aankomen. Daar gaat de bel, daar zul je ze hebben." Mevrouw de Ruijter ging de nieuw aangekomenen in de gang tegemoet en de drie meisjes duwden elkaar weg van de kier van de deur, om te kunnen zien, hoe het nieuwelingetje er uitzag. Sigrid deed, op verzoek van mevrouw de Ruijter, SIGRID'S NIEUW TEHUIS 171 haar goed maar dadelijk af, tante Annie daarentegen verklaarde, dat het voor haar niet de moeite waard was, ze kon maar een half uurtje blijven, ze wilde graag voor het eten weer thuis zijn. Het was heel plotseling opgekomen, dat zij haar nichtje brengen zou. Sigrid's vader was vast van plan geweest, dat zelf te doen, maar hij was plotseling verhinderd. Bij een dokter moest men daarop altijd voorbereid zijn, niet waar en vooral bij een chirurg. Toen het drietal de huiskamer binnen ging, stoof het tweede drietal achteruit en trok, verlegen, zich wat terug. | „Laat ik jullie even met elkaar in kennis brengen," zei mevrouw de Ruijter. „Dit is mevrouw Bernard, meisjes, de tante van Sigrid Wadenburg. Dat zijn Riekje van der Poel en Dora Brandson en dit is mijn dochtertje Lientje. Ik hoop, dat je het goed met ons allen zult kunnen vinden, Sigrid. Straks, tegen het eten, komt er nog een huisgenootje bij, Mary den Dolder en dan zijn we voltallig. Wilt u misschien even de slaapkamer van Sigrid zien, mevrouw Bernard?" „Ja, heel graag." „Ga jij dan even met mevrouw mee naar boven, Lien, dan zet ik gauw thee, want mevrouw Bernard zegt, dat ze maar een half uurtje blijven kan. Wil je misschien ook mee naar boven gaan, Sigrid?" Dat sprak vanzelf, vond Sigrid, ze voelde zich niets op haar gemak met al die vreemde meisjes. Zoolang tante Annie er nog was, bleef ze bij haar. De slaapkamer vond ze wel leuk, maar minder beviel het haar, dat ze die niet voor zich alleen kon houden. Ze fluisterde dat haar tante in. Ze was niet gewoon met een ander op één kamer te slapen. Haar tante lachte haar een beetje uit. 172 SIGRID'S NIEUW TEHUIS „En Wies dan?" „Nu ja, maar toen was ik uit logeeren, niet thuis. Maar het is waar, hier ben ik ook niet thuis." Haar stem trilde een beetje en tante Annie, die bang was, dat ze zou gaan schreien, durfde haar niet eens troostend liefkoozen. Het was zoo onaangenaam tegenover dat dochtertje, als Sigrid toonde, dat het tegen haar zin was, dat ze hier kwam. Toen ze weer beneden kwamen, vonden ze de thee gereed en een poosje later ging tante Annie heel tevreden naar den trein. Ze was er van overtuigd, dat ze Sigrid in goede handen achterliet, ze geloofde zeker, dat ze bij mevrouw de Ruijter werkelijk een thuis zou vinden. Sigrid voelde zich minder prettig gestemd. Toen ze tante Annie nog eens nagewuifd had en haar nagekeken, zoolang ze kon, ging ze met een bezwaard hart weer naar binnen. De menschen leken haar wel niet naar, neen, ze dacht zelfs, dat mevrouw de Ruijter wel een lief mensch was, maar ze voelde zich zoo vreemd, o, zoo vreemd. En ze was nog niet over de teleursteUing heen, dat Vader haar niet had kunnen brengen. Hij kon dat wel niet helpen, neen, natuurlijk niet, zijn zieken gingen voor, dat sprak. Och, eigenlijk ging tegenwoordig iedereen voor bij Vader, zij kwam achteraan, och ja, daar wende ze al aan. Vanmorgen was Vader wel hartelijk geweest, maar hij had, als gewoonlijk, haast gehad. En Gabby had ze niet meer gezien, die was weer minder goed, scheen het. Enfin, nu zij maar eenmaal weg was, zou die wel beter worden, die had nu haar zin, Vader was nu van haar alleen. Mevrouw de Ruijter en de meisjes vonden het SIGRID'S NIEUW TEHUIS 173 nieuwelingetje niet erg toeschietelijk, ze zat maar met een somber gezichtje voor zich uit te kijken en reageerde heel weinig op de vriendelijke tegemoetkoming van haar gastvrouw. Deze werd bang, dat het geen gemakkelijk huisgenootje zou zijn. Er was haar gezegd, dat het meisje tijdelijk uit huis moest, omdat de jonge stiefmoeder rust moest hebben, daar ze niet sterk was. De huiselijke omgeving zou dus voor een jong meisje als Sigrid niet opgewekt en vroolijk genoeg zijn. Daarom was het beter, dat ze eens voor een poosje in een gezellig tehuis kwam, waar ze andere meisjes om zich heen zou hebben. Zou dat precies de waarheid geweest zijn? Misschien was het wel een onaangenaam, stug persoontje, dat haar jonge stiefmoeder niet behandelde, zooals het behoorde. Ze had wel een knap gezichtje, maar er lag een uitdrukking op, die mevrouw de Ruijter maar matig beviel. Misschien voelde het kind zich erg vreemd in haar nieuwe omgeving, dan zou ze wel veranderen, als ze zich meer thuis begon te voelen. In ieder geval moest ze afwachten en nu nog niet over het meisje oordeelen. Op een gegeven oogenblik fluisterde Dora Lientje in: „Vin' jij haar ook zoo?" en trok haar aardig neusje in de hoogte. „Pas toch op," fluisterde Lientje terug en keek naar Sigrid. Deze kreeg een kleur. , Jullie moet er aan denken, dat ik niet doof en niet blind ben," zei ze. „Maar het kan me anders niets schelen, hoe dat kind over me denkt," en ze verviel weer in haar stilzwijgen, al deed mevrouw de Ruijter ook nog zoo haar best, haar in het gesprek te mengen. 174 SIGRID'S NIEUW TEHUIS „Ik heb je koffer al wat uitgepakt, Doortje," zei mevrouw de Ruijter nu, „maar als ik jou was, zou ik voor het eten nog even mijn kastje wat ordenen. Laat Lientje je maar wat helpen." Lientje begreep dadelijk, dat haar moeder met Sigrid alleen wüde blijven. Riek was al naar boven gegaan en dus nam ze Lientje mee naar haar kamer. Sigrid keek de beide meisjes na. „Ik behoef toch zeker niet met dat kind op een kamer te slapen?" vroeg ze. „Wie bedoel je met „dat kind", Lien of Dora?" informeerde mevrouw de Ruijter lachend. „Natuurlijk die Dora. Als ze haar neus voor me optrekken wil, staat haar dat vrij, maar u begrijpt wel, dat ik me met zoo'n wicht niet verder bemoei." Mevrouw de Ruijter trok haar stoel wat dichter bij Sigrid en zei, terwijl ze haar hand op die van het meisje legde: „Neen, Dora wordt je kamergenootje niet, dat wordt Mary den Dolder, ons tweede nieuwe huisgenootje." „Waar is die? Die heb ik nog niet gezien." „Ze komt straks, tegen het eten." Het leek wel, of Sigrid vond, dat ze nu belangstelling genoeg getoond had. Ze verviel tenminste weer in haar stilzwijgen en antwoordde kort en stug op eenige vragen van mevrouw de Ruijter. Deze durfde ook niet ver te gaan met haar vragen, ze wist zoo weinig van de werkelijke huiselijke Omstandigheden van dit meisje af. Om wat vriendelijks en troostends te zeggen, het leek haar, dat Sigrid sterk onder den indruk was van haar weggaan van thuis, zei ze: „Je verblijf hier in huis zal wel niet van zoo'n langen duur zijn, als van de andere meisjes, vrees ik. Je vader heeft me tenminste dadelijk gezegd dat hij je na een poosje graag SIGRID'S NIEUW TEHUIS 175 weer thuis wilde hebben. Daar moet je maar aan denken, als het je in de eerste dagen wat hard valt onder vreemden te zijn. Want dat zijn we natuurlijk nog voor je." Sigrid's hppen trilden, ze beet er zenuwachtig op, zweeg nog even en viel toen uit: „Ik verlang heelemaal niet naar huis. Hoe ik het bij u zal vinden, weet ik natuurlijk nog niet, maar naar huis verlang ik niet. Ze hebben me daar niet noodig en ik hen niet." Mevrouw de Ruijter1 schrok van dezen uitval. Daar moest meer achter steken, maar ze wilde nu niet verder vragen. Dat meisje was verbitterd door het een of ander, ze voelde medelijden met haar. Schuld of geen schuld, het kind was op het oogenblik niet gelukkig. Ze nam zich voor, haar best te doen, het haar hier zoo prettig mogelijk te maken. Ze hoopte na een poosje haar vertrouwen te winnen. Zonder onderling vertrouwen kon hun samenleven niet prettig zijn en ook niet goed. Tegen het eten, toen de drie anderen weer beneden waren, kwam Mary den Dolder. Die deed een heel ander entrée dan Sigrid. Ze was gewoon geen eigen thuis te hebben. Haar voogd bracht haar en dat scheen ze heel amusant te vinden, een beetje dwaas zelfs. Toen de eerste begroeting achter den rug was, klopte ze hem op zijn schouder en zei wat spottend:, „Zie zoo, ik ben veilig gearriveerd, ouwetje, u kunt vanmiddag met een gerust hart dineeren. Mijn waarde voogd was zeker bang, dat ik ontsnappen zou," voegde zij er lachend bij tegen mevrouw de Ruijter, „hij wilde me met alle geweld persoonlijk afleveren." 176 SIGRID'S NIEUW TEHUIS Haar voogd lachte ook, maar men kon zien, dat hij dat spotten maar matig aardig vond. Wat moest die vreemde dame wel van hem denken, als ze hoorde dat zijn pupil hem ouwetje noemde. Hij had haar al zoo dikwijls gezegd, dat hij dat niet gepast vond, maar het meisje deed maar, alsof hij er nooit aanmerking op gemaakt had en ging er mee door, liefst waar vreemden bij waren. „Kalm een beetje," vermaande hij. „Hou je wat rustig, anders krijgt de familie hier dadelijk zoo'n vreemden indruk van je. Straks zeg je nog ouwetje tegen mevrouw de Ruijter." Mary schaterde het uit. „Een juisten indruk, moet u liever zeggen, ik doe me precies voor, zooals ik ben. Maar tegen mevrouw de Ruijter zal ik geen ouwetje zeggen, want die is nog niet oud. Of vindt u dat wel?" Het oude heertje bloosde zoowaar. „Weineen, weineen, hoe kom je daarbij, ik zou zoo iets niet in mijn hoofd krijgen, en het zeggen zou ik het toch in geen geval." „Dus wel denken," gierde Mary. „O, Oompje, wat werkt u er zich in." Haar voogd deed onrustig. „Heelemaal niet, heelemaal niet, mevrouw weet wel beter, die jonge meisjes doen altijd hun best ons er in te laten loopen. Mevrouw weet heel goed, dat ik haar charmant..." Hier werden zijn woorden afgebroken door een algemeen lachsalvo. Zelfs Sigrid deed mee, het werd haar te machtig. Alleen mevrouw de Ruijter wist zich, zij het dan ook met wat moeite, te beheerschen. „Ik begrijp u best," zei ze goedig, „verontschuldigt u zich maar niet. U heeft gelijk; die jonge meisjes kunnen zoo ondeugend zijn." SIGRID'S NIEUW TEHUIS 177 Verlucht stond het oude heertje van zijn stoel op. Die vrouw begreep ten minste, wat hij bedoelde. Het opstaan ging niet meer zoo heel gemakkelijk, de knieën waren waf stijf, als hij een poosje gezeten had. Maar eenmaal op, ging het loopen nog best, naar hij verzekerde. „En of!" riep Mary. „Oom wandelt nog van hier naar Haarlem, dat wil zeggen, hij maakt voor een gedeelte gebruik van den trein." „Is het echt?' vroeg Lientje verwonderd. „Kan mijnheer nog zoover loopen?" Mary lachte alweer. „Ik zeg immers, dat hij voor een gedeelte gebruik maakt van den trein. Hoe groot dat gedeelte is, heb ik er niet bij verteld." Nu lachten ze weer allemaal. Het oude heertje schudde zijn hoofd. „Ik maak, dat ik wegkom; tegen zooveel jeugd kan ik niet op. Ik ben u zeer dankbaar, mevrouw de Ruijter, dat u mijn nichtje in uw huis hebt willen opnemen. Het is een pak van mijn hart, dat ze nu weer een goed thuis heeft." Hij zuchtte zoo voldaan, dat zelfs mevrouw de Ruijter er om glimlachen moest. „Ik kan me begrijpen, dat zoo'n jonge pupil een heele zorg voor u is," zei ze. „Maar wees u nu maar gerust, ze zal het goed hebben hier in huis." Daarop vertrok de voogd, na deftig afscheid van allen genomen te hebben. Mary zond hem een reeks kushanden na. Haar donkere oogen schitterden van pret. „Is het geen type?" vroeg ze, toen ze weer binnen was. „O, 't is bepaald een eenig ventje!" Dat kwam er zoo geestdriftig uit, dat de meisjes alweer vroolijk lachen moesten. Maar mevrouw bewaarde haar ernst. Het kostte haar wel een beetje Sigrid. 13 178 SIGRID'S NIEUW TEHUIS moeite, niet in te stemmen, met dat vroolijke lachen, maar het lukte. Want aardig vond ze het niet van Mary, den spot te drijven met haar voogd, die een goed en vriendelijk man leek. Ze zei dat ook ronduit en Mary keek boetvaardig. „Ze speelt komedie," dacht Sigrid, „het kan haar niets schelen, wat mevrouw zegt. Het oude heertje is een type, maar toch heeft mevrouw gelijk, van Mary is het niet aardig om hem tegenover ons bespottelijk te maken." Nauwelijks had mevrouw de Ruijter uitgesproken, of het boetvaardige gezicht van Mary veranderde plotseling. „Zie zoo, dat is alweer afgeloopen," drukte haar heele wezen uit. Mevrouw de Ruijter verliet de kamer en niet lang daarna kwam ze terug, om de meisjes aan tafel te noodigen. Het was een gezellig middagmaal. Wel had Mary het hoogste woord en benam daardoor de anderen de gelegenheid om veel te zeggen, maar wat ze vertelde was meestal grappig, zoodat het maal vroolijk verliep. Na het eten nam mevrouw de Ruijter Mary mee naar boven, om haar de kamer te laten zien, waar ze slapen zou. Daar was nog geen tijd voor geweest. Nieuwsgierig keek Mary naar binnen. „Wel leuk," zei ze. „Met wie ben ik samen?" en ze wees op de twee bedden. „Met Sigrid Wadenburg." „Sigrid? O, dat is dat blondje, dat niet veel zegt. Een beetje stijf, hè? Maar ik zal haar wel los maken." „Niemand heeft vanmiddag aan tafel veel gezegd, uitgezonderd een zekere Mary den Dolder," zei mevrouw de Ruijter. Mary schaterde het uit. , SIGRID'S NIEUW TEHUIS 179 „Ja, ik was druk, hè? Als ik te veel snater naar uw zin, dan zegt u het maar." „Ik zal zoo vrij zijn," beloofde mevrouw de Ruijter. „Vandaag was alles nog zoo nieuw voor je, niet waar? Je zult wel niet altijd zooveel te vertellen hebben, denk ik." „Dat weet ik nog zoo niet," zei Mary. „Welk van die kastjes is het mijne?" „Dit, ik hoop, dat het er altijd netjes uit zal zien." Mary scheen dat erg aardig te vinden, ten minste zé schaterde het alweer uit. „Wat zegt u dat plechtig. Och ja, dat hopen ze altijd, maar ik ben niet erg netjes van aard, stel er u dus maar niet te veel van voor." „Dan zal ik maar hopen, dat je bij mij wat netter zult worden." „Hopen is altijd een prettig iets. O, Heve deugd, nu heb ik mijn mond weer voorbij gepraat, dat zie ik aan uw gezicht. Ik meen het zoo kwaad niet, maar ik ben een echte flapuit. U moet maar niet letten, op wat ik zoo al zeg." „Daar zullen we het later wel eens over hebben. ' Pak nu je goed maar uit, ik zal Sigrid ook naar boven sturen, dan kan ze ook wat redderen en jullie kunt dan meteen eens nader kennismaken." „Best," zei Mary en ging boven op haar koffer zitten, zoodra mevrouw de Ruijter vertrokken was. Ze trommelde een vroohjken marsch met haar hielen tegen den voorwand en diepte uit een zak, die ze onder haar japon verborgen had, een reep chocolade op, waaraan ze begon te knabbelen. Zoo vond Sigrid haar, toen ze even later bovenkwam. „Doe de deur goed dicht, zeg," verzocht Mary, „anders hooren ze ieder woord, dat we zeggen." 180 SIGRID'S NIEUW TEHUIS Toen wat opschuivend om plaats te maken voor Sigrid: „Kom naast me zitten. Wil je ook een stuk chocolade?" en meteen brak ze haar lekkers midden door. Sigrid had niets geen lust in praatjes. Straks, beneden, had ze wel even moeten lachen, maar nu was haar sombere stemming haar weer de baas. „Ik ben naar boven gestuurd om mijn goed uit te pakken," zei ze. „Over drie kwartier gaat de bel voor de thee. Dat moest ik jou ook zeggen." „Over drie kwartier, o, dan hebben we nog een zee van tijd. Kom nu effen naast me zitten. Niet? Je bent toch, hoop ik, niet zoo'n zoete, die enkel leeft om gehoorzaam te zijn en zich te laten drillen. De hemel beware me voor zoo'n kamergenoot!" Toen met een kritischen blik op Sigrid; „Je ziet daar toch niet naar uit." Sigrid trok haar schouders op. „Ik ben heelemaal niet, wat jij een zoete noemt, maar ik heb op het oogenblik absoluut geen lust in praatjes. En ik vind het een billijken eisch, dat we onzen koffer vanavond uitpakken, want morgen moeten we naar school." Mary zoog een poosje zwijgend op haar chocolade en keek naar Sigrid, die aan het uitpakken was en haar kastje begon in te schikken. „Och, och, dat me dat overkomen moet," zuchtte Mary, „een degelijke, brave kamergenoote!" en ze zag er zoo komisch-neerslachtig uit, dat Sigrid in een lach schoot. „Wees maar niet bang, ik zal je wel meevallen. Als je meer van me wist, zou je je niet ongerust maken over mijn braafheid." Mary was opeens een en al belangstelling. Er ging haar een licht op. „Waarom ben je eigenlijk hier?" vroeg ze. „Voor SIGRID'S NIEUW TEHUIS 181 de school natuurlijk niet, want je komt uit den Haag en je ouders leven nog, niet?" „Mijn moeder niet." „O, heb je alleen nog maar een vader. Je moeder pas verloren?" „O neen, al toen ik nog een kleine baby was." „Dan ben je toch al lang alleen met je vader geweest, waarom moest je dan nu opeens hier naar toe? Zeker iets bizonders gebeurd." vDat gaat je niet aan." „Nou, aangaan doet het me wel niet precies, maar een beetje vertrouwelijk kun je toch wel met me zijn. Als we maar tijd van leven hebben, zul je van mij alles haarfijn weten. Je hebt trouwens al kennis gemaakt met mijn geëerbiedigden voogd." Sigrid ging zwijgend door met uitpakken. „Ik ben bijna klaar," zei ze. „Zou je ook niet eens beginnen? We hebben nog maar een kwartier." „Is 't heusch?" En Mary sprong van haar zitplaats. Ze opende nu haar koffer en begon haastig den inhoud er uit te halen. De kleeren gooide ze op haar bed en de kleinere zaken werden door elkaar in haar kastje gestopt. „Dat komt later wel terecht," beweerde ze, toen ze zag, hoe verbaasd Sigrid naar haar keek. Toen een poosje later de bel voor de thee ging, waren de koffers leeg. Met een zucht van voldoening duwde Mary de deur van haar kastje dicht en sloot het af. Haar kleeren had ze in de hangkast gehangen en voldaan keek ze de kamer rond. „Zie zoo, dat hebben we alweer gehad. Zou je zeggen, dat ik er maar een kwartiertje voor gebruikt heb?" Sigrid schoot in een lach om haar voldaan gezicht. 182 SIGRID'S NIEUW TEHUIS „Als je maar niet achter de deur kijkt," zei ze en wees op het gesloten kastje. „Nieuwsgierigheid wordt altijd gestraft. Ik ben van systeem: oogen uit mijn kast. Daar luiden ze waarempel alweer, vooruit maar, ik hoop» dat ze wat lekkers bij de thee hebben, dat doen ze zoo'n eersten avond nog wel eens." Wat het lekkers betreft, werden ze niet teleurgesteld. Mevrouw de Ruijter tracteerde werkelijk ter eere van de twee nieuwelingetjes. „Heelemaal klaar, meisjes?" vroeg ze vriendelijk. „Ik heb nog maar eens gebeld, want ik dacht, dat je misschien de bel niet gehoord had door het drukke werken." „Ik moest nog even iets opruimen," zei Mary, „maar nu ben ik dan ook klaar." „Dat is best. Jij ook Sigrid?" „Ja mevrouw." „Jullie bent een paar vlugge meisjes. Als je straks naar bed gaat, mag ik zeker wel even zien, hoe tietjes de kastjes zijn." Sigrid keek naar Mary, die er doodonschuldig uitzag, toen ze antwoordde: „Heel graag mevrouw, ik hoop, dat het naar uw zin zal zijn. Sigrid's kastje is zoo keurig, daar zult u van staan te kijken." „Dat doet me plezier, want ik ben er bizonder op gesteld, dat mijn meisjes niet slordig zijn." Riekje begon te lachen. „Weet u nog wel, wat een sloddervos ik was, toen ik bij u kwam?" Mevrouw de Ruijter lachte ook. „Ja, dat weet ik nog best." „En is ze nu netjes?" vroeg Mary belangstellend. „Jawel, dat gaat nog al." „Omdat u altijd alles nakijkt. Als ik aan mezelf was overgelaten, nou!" SIGRID'S NIEUW TEHUIS 183 „Geen kwaad van Riekje van der Poel spreken," verzocht mevrouw de Ruijter met komischen ernst, waardoor Dora in een lach schoot. „Wat is u geestig," zei Mary volkomen ernstig, maar Lientje keek haar onderzoekend aan. De klank van Mary's stem beviel haar niet. Ze zou Moes toch niet voor den gek houden? Dan kreeg ze met haar te doen. Moes zelf beviel die opmerking ook niet, dat zag ze duidelijk, maar daar deze niets zei, zweeg ze ook. Toen de meisjes dien avond naar boven gingen, wilde mevrouw de Ruijter meegaan om de kastjes te zien. Maar Mary wendde voor, dat ze doodop was. „Zoudt u niet tot morgen willen wachten, ik verlang zoo vreeselijk naar bed." Mevrouw de Ruijter begon te vreezen, dat het kastje van Mary nog niet zóó in orde was, als ze wilde beweren. Ze wilde niet graag zoo'n eersten avond al aanmerkingen maken, ze had juist mee naar boven willen gaan om te kunnen prijzen. Dus zei ze, dat er morgen weer een dag kwam en dat ze dus maar vlug naar bed moest gaan, als ze zoo moe was. „Ik behoef zeker niet te vragen, of jullie niet meer praten wilt, als je er in ligt," zei ze nog. Mary gaapte achter haar hand en verzekerde, dat ze bhj zou zijn, als ze onder de dekens lag. Ze ging dus met Sigrid naar boven en Lientje ging even mee om het licht op te draaien. De koffers waren al weggebracht en de kamer zag er werkelijk keurig uit. Lientje zei goedennacht en de beide meisjes bleven alleen. Dadelijk maakte Mary een paar luchtsprongetjes en wreef zich de handen. Van haar moeheid was niets meer te bemerken. „Enfin seules!" declameerde ze. „Hou je van bonbons? Ik heb er zalige! Van Oompje afgezet. 184 SIGRID'S NIEUW TEHUIS Waar heb ik ze ook? In mijn kastje zeker. Ik mag de deur wel voorzichtig openen, anders rolt alles er notr uit." s Dat deed ze dan ook en gelukkig vielen er maar een paar voorwerpen op den grond. Mary stopte ze haastig weer in haar kastje en sloot het af. ^ „Willen we ons eerst uitkleeden, er in kruipen en dan snoepen, dat is zoo eenig. Deed je dat thuis ook wel?" „Met Wiesje wel eens, alleen zijn al die dingen niet leuk." s „Wie is Wiesje? Je zusje?" „Neen, ik heb geen zusje." „Ook geen broertjes?" „Neen, ook niet." „Dan ben je net zoo ver als ik. Zie zoo, ik ga er in, maak ook wat voort, dan kunnen we hét licht nog wat aanlaten, zonder dat ze het merken. Het lang laten branden van het licht, zal hier ook wel nagegaan worden, dat doen ze overal." Sigrid lachte. „Wat denk je toch aan alles. Ik zou het niet in mijn hoofd krijgen, op dat licht te letten." „Gewoonte, mijn waarde. Jij hebt op dat gebied nog totaal geen ondervuiding. Hier, pak aan." Een handvol bonbons werd Sigrid toegestoken „Lekker, hè?" „Verrukkehjk, zoo fijn van smaak." „Ja, 't zijn dure. Ik ben er op uitgeslapen, Oompje wat goeds af te zetten." Zwijgend knabbelden de meisjes een paar bonbons. Toen zei Mary opeens: „Zeg eens, Sigrid, een stiefmoeder soms ?" Sigrid voelde, dat ze een kleur kreeg. „Wat bedoel je?" SIGRID'S NIEUW TEHUIS 185 „Nou, of je vader soms hertrouwd is en dat je daarna het huis uit moest. Zoo iets zie je meer." Toen Sigrid zweeg, drong Mary aan: „Is het zoo?" „Wel zoo iets." „Zie je wel! O mensch, ik ben zoo uitgeslapen. Zoo'n stiefmoeder, een jonge zeker, wil geen groote dochter in huis. Och, ze zijn allemaal eender, naarlingen zijn het." Sigrid's rechtvaardigheidsgevoel kwam daar tegenop. ,,'t Is niet precies, zooals je denkt. Vader is wel hertrouwd en ze is nog jong ook, maar het kan haar niets schelen, om een groote dochter te hebben Ik noemde haar niet eens Mama." „Noemde je haar dan bij den naam?" „Ja." „Wat echt! Maar wat mankeerde er dan aan?" „Ik kon het niet met haar vinden." Sigrid nam zich voor, verder niets los te laten. Maar na nog wat vragen en antwoorden was Mary er toch heel aardig achter en Sigrid had het land, dat ze zooveel verteld had. Gelukkig gaf Mary haar gelijk. Zij zou het ook niet kunnen verdragen, om van haar plaats verdrongen te worden, beweerde ze. „Daar is bij mij nooit geen gevaar voor geweest," zei ze wat bitter, „want ik heb nooit een eerste plaats in iemands hart ingenomen. Ik was al een wees, toen ik nog geen twee jaar was." Dat vond Sigrid vreeselijk en ze nam zich voor, iets voor Mary te zijn. Toch vond ze zich zelf minstens even beklagenswaardig als Mary, want zij had een vader gehad tot voor kort en nu had ze hem verloren. Ja verloren, dat was het woord, want Vader Het haar los, liet 186 SIGRID'S NIEUW TEHUIS haar heelemaal los, al beweerde ook iedereen, dat het niet waar was, zij voelde het zoo. Mary sliep al lang gerust, toen Sigrid nog lag te woelen en zacht te schreien. Heel zacht, want Mary mocht het niet merken. Die raadde haar aan, zich van de heele kwestie niets meer aan te trekken en een nieuw leven te beginnen. Mary zou haar wel helrjen. Ze zouden samen een boel pret maken, had ze beloofd. Pret maken, daar was ze altijd voor te vinden geweest, maar wilde ze dat nu ook? Ze was immers zoo ongelukkig. Maar toonen wilde ze dat immers niet? Och, ze wist zelf niet meer, wat ze eigenlijk wilde, ze kon niet meer denken, ze sliep al half. En kort daarna haalde ze even regelmatig adem als haar kamergenootje; beide meisjes sliepen gerust. XVI. MARY. Toen Sigrid ongeveer een week in Amsterdam was en dus wat gewend aan de verandering van huis en school, voelde ze zich tamelijk wel tevreden. Het groote verdriet, de scheiding van haar vader, de breuk met haar vader, zooals ze zich in een Sombere bui wijs wilde maken, dat de toestand eigelijk heeten moest, bleef, maar ze had niet veel lijd om er aan te denken. Daar zorgde haar kamergenootje voor. Overdag hielden school en werk haar bezig. Ook had ze onder haar klasgenooten er een paar aangetroffen, die ze wel lijden mocht. En 's avonds, als ze dacht, dat ze zich nu eens echt ellendig ging voelen en zich voornam zich in slaap te MARY 187 schreien, maakte Mary haar dat onmogelijk. Die hield haar zoolang bezig met een van haar malle verhalen, dat ze vergat, dat ze zich „ellendig" voelde en als Mary dan eindelijk zweeg, viel ze van vermoeidheid al gauw in slaap. Ja, als ze Mary niet bij zich gehad had, zou ze haar verdriet veel meer gecultiveerd hebben, het was een waar geluk, dat de vroohjke Mary haar dat belette. Die Mary was wel een eigenaardig type. Ze hielden allemaal van haar in huis, mevrouw incluis en toch was ze eigenlijk voortdurend veel te vrij, ja zelfs brutaal. Ze durfde alles zeggen op haar eigenaardige manier en eigenlijk alles doen ook. Ze kon zoo smakelijk lachen om haar eigen woorden of daden, dat men onwillekeurig meelachte en wie de lachers op zijn hand heeft, wint daardoor maar al te dikwijls zijn zaak. Daar had je bijvoorbeeld de geschiedenis van de kastjes. Ze had er zelfs niet over gedacht haar kastje netjes in te schikken, zooals de andere meisjes gedaan hadden en dagen lang had ze onder allerlei voorwendsels mevrouw de Ruijter weten te beletten, het na te zien. Maar eindelijk, op een Zondagmorgen, had ze geen uitvlucht meer geweten. Ze had mevrouw dus haar sleutel gegeven. „Doet u het maar gerust open, u zult er verbaasd van staan," zei ze en trok zich toen wat terug. Sigrid, die ook boven was, keek nieuwsgierig toe. Ze wist toch, hoe het kastje er van binnen uitzag. Mevrouw de Ruijter stak den sleutel in het slot, draaide hem om, het slot sprong open, de deur week en mevrouw de Ruijter week ook. Ze stoof achteruit, want een stroom van allerlei voorwerpen kwam haar tegemoet en rolde over den grond. 188 MARY Mary kneep Sigrid zóó van louter pret, dat deze moeite had om geen gil te laten. „Maar Mary!" zei mevrouw de Ruijter verwijtend, terwijl nog een schoen en een doos met kralen uit de kast rolden. De doos was niet goed gesloten geweest en ging door den val open, zoodat de kralen in alle richtingen voortrolden. Dat was Mary en Sigrid te sterk, ze gierden het uit Mevrouw de Ruijter stond perplex. „Ik heb immers gezegd, dat u verbaasd zou staan," riep Mary. Maar mevrouw de Ruijter was nu over haar schrik heen en zei ernstig: „Vinden jullie dat nu werkelijk aardig?" Sigrid voelde heel goed, dat dit alles het tegenovergestelde van aardig was en zei op verontschuldigenden toon: „Ik kan het niet helpen, dat ik zoo lachen moet, mevrouw, heusch niet" „Misschien wel niet," stemde mevrouw de Ruijter toe. „Ga jij maar liever naar beneden. Ik kom dadelijk ook. Mary zal natuurlijk den boel hier aan kant maken. Het is gelukkig Zondag, ze heeft er dus den heelen dag voor." Mary keek met komische wanhoop naar den chaos op den vloer en naar haar kastje, waarin nog het een en ander door elkander lag. „Ja, het ziet er schandelijk uit" bekende ze, „maar u moet niet denken, dat ik er Wat aan doen kan, ik ben nu eenmaal zoo geweldig slordig aangelegd. Mag Sigrid me niet een beetje helpen, alleen breng ik er vast niets van terecht" „Neen, neen, daar komt niets van in, want met je beidjes zie ik er nog minder van terecht komen, jullie verbabbelt dan natuurlijk weer den heelen ochtend. Sigrid gaat mee naar beneden en jij ruimt MARY 189 hier op. Begin maar gauw, over een half uurtje kom ik wel eens kijken, of je goed opgeschoten bent. Maak, dat je klaar bent, voor de koffie, want ik meen het, hoor, ik wil je niet beneden hebben, voor alles hier in orde is." Daarop! stak ze haar arm door dien van Sigrid en voerde haar mee de kamer uit. Na een goed half uurtje... Toen mevrouw de Ruijter na een goed half uurtje weer boven kwam, vond ze Mary midden in de kamer op den grond zitten, omringd van al haar schatten. Op haar schoot lag een album, waarvan ze de portretten bekeek. Mevrouw de Ruijter bleef in de deur staan. 190 MARY „Maar Mary," begon ze op strengen toon, Mary keek verschrikt op. Toen begon ze te jammeren. „Och mevrouw, kijk toch eens, hoe naar, mijn mooiste vaasje is gebroken, vindt u dat niet vreeselijk jammer? Het was zoo'n schat je," en meteen hield ze de helft van een gebroken vaasje in de hoogte. „Jammer is het zeker," zei mevrouw de Ruijter, naderbij komend, „het verbaast me alleen maar, dat er niet nog meer gebroken is. Dat zou trouwens je verdiende loon zijn. Ik heb niets geen medelijden met je." Mary, nog steeds met de scherf in haar hand, jammerde weer: „Zoo zat Job ook eens op de puinhopen van zijn geluk." Ze zag er zoo grappig uit, zooals ze daar zat, dat mevrouw de Ruijter zich bijna niet goed kon houden. Maar ze slaagde er toch in, niet te lachen en op vasten toon te zeggen: „Schei nu uit met die dwaasheid en sta op. Je bent nog niet eens begonnen, terwijl ik dacht, je bijna klaar te vinden." Volgzaam als een lam verrees Mary uit haar zittende houding, waardoor verschillende doosjes, die op haar schoot lagen, over den grond rolden. Ook het album viel van haar schoot. „Voorzichtig toch, moet er nog meer breken?" „Daar ben ik wel bang voor," zuchtte Mary. Toen met een gebaar, dat uitdrukken moest, dat ze geen uitweg zag: „Hoe kan ik, dom slordig meisje, daar nu ooit iets van terecht brengen." „Het ontbreekt je tenminste niet aan zelfkennis," zei mevrouw de Ruijter." „Ach ja, u ziet het, de minstwaardigen hebben nog wel eens goede eigenschappen." Opeens sloeg ze haar arm om mevrouw de Ruijter MARY 191 heen en vroeg vleiend: „Zoudt u me niet een beetje willen helpen? Dan leer ik meteen, hoe ik een kastje netjes moet inschikken. Ik weet er niets van, maar ik ben heel gewillig om te leeren." Mevrouw de Ruijter schudde afkeurend haar hoofd. Ze was bang, dat het meisje haar een beetje voor den gek hield, maar toch... als ze je zoo smeekend aankeek met die donkere oogen, was het moeielijk haar iets te weigeren. Ze was ook bang, dat, als ze haar niet een handje hielp, er nooit orde in dien chaos zou komen. „Nu goed dan, ik zal je wat op weg helpen, Ik zie, je hebt je kastje heelemaal leeg gehaald, dat is ten minste een begin. Maar vertel me eens, hoe legde je het aan, om iets uit je kast te krijgen, zonder dat alles er uitviel?" Mary lachte vroolijk. „Ja, dat was niet gemakkelijk. Ik deed de deur een heel klein eindje open, stak mijn arm in de kast en voelde net zoo lang, totdat ik te pakken kreeg, wat ik noodig had." „De ware manier, als je wat haast hebt," beweerde mevrouw de Ruijter. „Ja, natuurlijk, als ik weinig tijd had, viel er wel eens wat uit," bekende Mary. „En dan moest ik er dat weer vlug instoppen en zoo werd de rommel hoe langer hoe erger. Ik zal het heusch eenig vinden, als de boel een beetje opgeruimd is." „Nu, laten we dan maar beginnen. En als je kastje er dan netjes uitziet, zorg er dan voor, dat het zoo blijft." „Ik zal mijn uiterste best doen," beloofde Mary nederig. „Wat moet ik nu doen?" „Geef me maar eens aan, waar ik om vraag. Het beste zal zijn, dat ik voor dezen keer de planken maar eens inschik." 192 MARY Vol ijver werkten mevrouw de Ruijter en Mary wel een uur lang, maar toen was het kastje dan ook keurig in orde. Mary was er verrukt over. Ze stond er voor te dansen van plezier en vloog toen naar de trap en riep: „Sigrid, Lien, Door, Riek, kom toch eens boven, er is een wonder te zien!" En toen de meisjes kwamen aangeloopen, declameerde ze met plechtig handgebaar: „Aanschouwt het wonder dezer eeuw, het keurig ingeschikte kastje van Mary den Dolder, de grootste sloddervos, die er bestaat." „Daar schijn je een eer in te stellen," lachte Riek en Lientje zei bewonderend: ,,'t Is keurig, hoor." Sigrid vroeg ongeloovig: „Heb jij dat zoo netjes in orde gemaakt?" Mary vloog mevrouw de Ruijter om den hals. „Met behulp van deze goede engel, die haar beschermende hand over mij heeft uitgestrekt." En ze omhelsde haar slachtoffer zoo stevig, dat dit een gevoel kreeg, of ze stikken zou en haar uiterste best deed, om zich te bevrijden. „Laat je goede engel nog een poosje leven, als 't je blieft, je zult haar nog wel eens meer noodig hebben." En toen dat vriendelijk verzoek niet hielp: „Laat los, malle meid, je kraakt me." Lachend ging het heele troepje naar beneden. Mary in haar schik, want haar kastje zag er keurig uit en ze had er zelf zoowat geen hand aan uitgestoken. En daarenboven wist ze zeker, dat mevrouw de Ruijter volstrekt niet ontevreden over haar was, bhj zelfs, dat de moeielijkheid zich opgelost had zonder onaangenaamheden. Zoo wist Mary de dingen meestal naar haar eigen zin te schikken, zonder dat iemand er haar minder vriendelijk om aan keek. MARY 193 Sigrid dacht wel eens, dat Mary de kwestie bij haar thuis ook wel klaargespeeld zou hebben. Maar zij was Mary niet, ze was heel anders aangelegd en kon nu eenmaal het leven niet zoo luchtig opnemen. Ze had een brief van haar vader gehad, een paar dagen na haar vertrek naar Amsterdam, een hartelijken, langen brief, maar waarin domme Sigrid toch alweer wat vond, dat haar verdriet deed. Of liever, waarin ze iets zocht, dat er niet in stond. Vader schreef, dat Gabby weer veel beter was, en Sigrid dacht dadelijk: „natuurlijk, als ik er maar niet ben, nu behoeft ze zich niet meer ziek voor te doen." Ook hinderde het haar, dat haar vader zoo echt opgewekt schreef, hij scheen haar heelemaal niet te missen. Hij schreef niet eens, dat het hem speet, dat ze weg was. Hij vertelde haar van alles, maar waar ze naar verlangde, eenige woorden van leed over hun scheiding, zocht ze tevergeefs. Het deed hem zoo'n plezier, van tante Annie gehoord te hebben, dat ze prettig ontvangen was en het vast heel goed zou hebben. Hij vond het zoo gezellig voor haar, dat samenzijn met die jonge meisjes, dat had ze toch altijd gemist. Dat alles schreef hij, maar geen enkel woord van troost, omdat ze weg van huis moest zijn. Sigrid begon zich zelf wijs te maken, dat haar vader niet wist, ja, nooit geweten had, hoeveel ze van hem gehouden had. Gehouden had? Ja, zeker, want ze kon onmogelijk meer zoo dol op hem zijn als vroeger, nu hij haar losliet. Ze wilde hem nu eenmaal niet met een ander deelen. Na hem een week niet gezien of gesproken te hebben, maakte ze zich wijs» dat ze best zou leeren het buiten hem te stellen. Als het haar lot moest wezen, zich verder ongelukkig te voelen, dan zou ze daarin berusten. Sigrid. 18 194 MARY Nadat die brief, hoe goed gemeend, haar dus teleurstelling gebracht had, meende ze, dat ze nooit meer vroolijk zou kunnen zijn, arm, eenzaam meisje, dat ze was. Maar geen uur later lachte ze alweer om een verhaal van Mary, die vertelde, hoe ze eens de heele familie Koster, waar ze in pension was geweest, voor zt hier kwam, thee met zout had laten drinken. Ze had namelijk eerst het suikerpotje leeg gesnoept en er toen fijn zout in gedaan. „Ik wou, dat je die gezichten eens gezien had, toen ze die zoute thee proefden. Suus, het jongste dochtertje van tien, begon. Nu had Suusje nog al eens kuren en toen ze dus een leelijk gezicht trok en haar kopje vol afschuw weer neerzette, volgde er een algemeene uitval: „O, Suusje heeft weer kuren, is er geen suiker genoeg in, zoetekauw?" Haar moeder bood goedig aan er nog een schepje in te doen. Suus had nog geen tijd gehad, om een uitleg te geven van haar leehjk gezicht, toen Marie, de oudste dochter riep: „Maar dat kind heeft gelijk, die thee smaakt afschuwelijk, ze smaakt zout!" Nu proefde ook de rest van de familie en de een trok al leelijker gezicht dan de ander. Ik protesteerde het heftigst van allemaal, dat sprak vanzelf, anders waren ze op het idéé gekomen, dat ik de schuldige was. Nu werd de tweede dochter Gusta er voor gehouden, want die had den suikerpot dien zelfden ochtend gevuld. Ze dachten natuurlijk, dat zij zich vergist had. Het hielp haar niets, of ze al zei, dat het een onmogelijkheid was, ze is er nog een heel tijdje mee geplaagd." „En is het nooit uitgekomen?" „Weineen, hoe zou het, ik zorg er altijd voor, dat niemand het ziet, als ik een grap uithaal." „Ik moest wel om je verhaal lachen," zei Sigrid, MARY 195 „maar ik vind, dat je het later had moeten bekennen." „Ben je niet wijs, kind, ik zal mezelf verraden! Neen, zoo dom is Mary den Dolder niet." „Of zoo eerlijk," zei Sigrid. „Ga je preeken, dan maak ik, dat ik weg kom." „Neen, bhjf maar, je moet het ook zelf weten. Waren daar nog meer meisjes in huis?" „Neen, ik was het eenige kostooilam. Dat is niets leuk, want de dochters hokten altijd samen, je hoort er eigenlijk zoo niet bij, zie je. Ik ben er maar een jaar geweest, toen hadden ze al genoeg van me." „Heb je dan nog meer gekke dingen gedaan?" „Om u te dienen, ik kan nu eenmaal niet tegen een saai leven. Als ik me verveel, moet ik een beetje leven in de brouwerij brengen, dat kan ik gewoon niet laten. Maar dat bevalt de menschen meestal niet. Die suikergeschiedenis was m'n eerste mop, daarvan verdacht niemand me. Ik was toen nog „de lieve Mary". Maar later kon er niets gebeuren, of ik had het gedaan, de standjes waren niet van de lucht. Daar trek ik me wel niet veel van aan, maar ik vond het saai nooit eens met een ander samen wat te kunnen uithalen. En niemand vond m'n grappen ooit leuk, behalve dan ik zelf. Neen, het was daar een vervelende boel, ik was blij, toen ze genoeg van me hadden. „Ben je bij meer families in huis geweest?" „En of." „En wat zegt je voogd dan wel, als je weer weg moet?" „Die vindt het vervelend, want dan moet hij weer een ander thuis voor me zoeken. Het is ook lastig voor zoo'n oudje, maar wat kan ik er aan doen." Sigrid keek naar het kwasi-onschuldige gezicht van Mary en schoot alweer in een lach. 196 MARY „Wat zou jij een goede actrice zijn," zei ze. „O, ik ben dol op komediespelen. Heb jij het wel eens gedaan?" „Jawel, maar niet in het dagelijksch leven. Om je de waarheid te zeggen, houd ik daar niet van. Waarom je anders voor te doen, dan je bent." „Wil ik je eens wat zeggen, als jij dat kunstje meer machtig was, zat je nu goed en wel thuis, vleide je kleine stiefmoeder en nam na een poosje weer de eerste plaats in je vader's hart in." Sigrid dacht even na. Zou dat werkelijk waar zijn? Had ze zóó haar vader s hefde kunnen behouden? Lief tegen Gabby zijn, terwijl ze niet van haar hield. Dat was toch valsch en onoprecht. Het kwam niet in haar op, dat men, als men zijn best deed om lief te zijn voor iemand, van wie men niet hield, dat nog niet valsch behoefde te zijn en ook niet onoprecht, integendeel. Maar dan moest dat streven geen ander doel hebben, dan de bewuste persoon plezier te doen en de gedachte, er zelf iets door te winnen, moest dan niet voorzitten. In zoover had Sigrid dus gelijk, dat ze het valsch en onoprecht noemde, te doen, zooals Mary haar voorstelde. XVII. EEN KLEINE WRAAKNEMING. Hoe langer Sigrid met Mary samen was, hoe meer ze inzag, dat deze niet oprecht was. Zoo vond Mary er haar voordeel in, om goede vrienden te zijn met Lientje, het dochtertje des huizes. Ze hielp haar aan haar werk, ze had een veel beter rekenhoofd, dan Lien en 's avonds zei ze tegen Sigrid, dat die Lien toch zoo'n dom schaap was. EEN KLEINE WRAAKNEMING 197 „Mogelijk, als ze het ten, minste niet eens buiten jouw hulp kan stellen," zei Sigrid scherp. Mary schaterde het uit. „Wat ben jij toch van een beminnelijke oprechtheid." „Ik vlei de menschen niet, dat is waar." „Slaat dat op mij?" „Om je te dienen. Je bent niets op Lien gesteld, dat weet ik zeker en toch ben je poeslief tegen haar. Dat doe je, omdat zij hier het dochtertje is en je daar licht een of ander voordeel uit kunt trekken." Mary was op den rand van haar bed gaan zitten en lachte nog steeds, maar het was geen echte, prettige lach. Ze was niet gewend, dat anderen haar zoo doorzagen. , Jij mocht dan wel eens een beetje toeschietelijker zijn, je bent meestal stug tegen haar. Ik weet, dat Lien een hekel aan je heeft." „Best mogelijk, ik geef ook niets om haar. Ik geef eigenlijk om niemand hier. „Dank je, je bent heel vriendelijk. Maar ik dacht, dat je mevrouw wel mocht, dat heb je altijd gezegd en Riek von' je ook wel leuk." Sigrid had ook plaats genomen op haar bedrand. „Ja, eerst mocht ik haar wel." „En nu niet meer?" „Och, ze is niet onaardig voor me, maar ik vind ze hier allemaal zoo dom, omdat ze geen van allen jou doorzien." Mary lachte zoo schel, dat Sigrid verschrikt naar de deur keek. „Pas toch op, mevrouw zal je hooren en komen kijken, of we nog niet in bed liggen." Mary drukte haar hand tegen haar mond, alsof ze niet uit kon scheiden met lachen, maar haar donkere oogen lachten niet. Die keken Sigrid boos aan. 198 EEN KLEINE WRAAKNEMING „Je oordeel over me is buitengewoon vleiend. Mag ik ook weten in welk opzicht ze me doorzien moeten?" „Kom, dat weet je zelf best. Je vleit iedereen, zonder dat je iets om hen geeft en in je hart lach je ze uit, als je je zin weer eens hebt weten te krijgen." „Lieve deugd, wat heb jij een menschenkennis," spotte Mary. „Als ik jou was, zou ik daar wat meer gebruik van maken. Je zult toch moeten bekennen, dat ik veel meer gedaan kan krijgen van iedereen, dan jij." Nu barstte Sigrid los. „Dat is het juist, jij bent valsch en ik ben oprecht en voor jou heeft iedereen veel meer over, dan voor mij. Het zou me niets verwonderen, als ze meer van je hielden ook." „Mij ook niet. Wees er maar van overtuigd, dat het zoo is. Ben je soms jaloersch, dat je me zoo aanvalt?" Sigrid werd opeens stil. Daar had je het weer, nu werd er weer gezegd, dat ze jaloersch was. Wies had dat ook al een paar keer gedaan, vroeger. Was ze dan werkelijk jaloersch van aard? Thuis was ze dat misschien wel geweest, op de hefde van Vader, maar hier? „Ik ben heelemaal niet jaloersch," barstte ze los. „Ik kan net zoo goed zeggen, dat jij jaloersch bent op Dora." „Door wordt ook schandelijk voorgetrokken." „Zie je wel, dat je jaloersch op haar bent." Mary scheen al weer vergeten te hebben, wat Sigrid haar daarstraks al zoo had toegevoegd. Ze stond op, ging naast Sigrid zitten en sloeg een arm om haar heen. „Ja, je hebt gelijk, een beetje jaloersch ben ik wel van Door. Misschien is het ook geen echte jaloezie, EEN KLEINE WRAAKNEMING 199 maar ik kan niet uitstaan, dat die Door zoo vertroeteld wordt. Als wij eens een keer te laat zijn aan het ontbijt, steekt niemand een hand uit om ons vlug te helpen. We krijgen nog een standje op den koop toe en moeten maar zien, dat we op tijd naar school komen. Maar Dora heeft er een gewoonte van gemaakt, te laat beneden te komen en dan zijn alle hens aan dek om haar toch maar vol te stoppen en te maken, dat het schatje bijtijds weg komt Ze moest op school eens een standje oploopen, het lieverdje." „Dora is geen onaardig kind," merkte Sigrid op. „Dat beweer ik ook niet. Maar ik begrijp toch niet, dat jij haar verdedigt. Vanavond nog, toen jullie het oneens waren over een potlood en aan het kibbelen raakten, kreeg jij ongelijk, want het dierbare Doortje kon het niet anders, dan aan het rechte eind hebben. Ik kan dat getroetel nu eenmaal niet uitstaan, zie je." „Och," zei Sigrid en trok haar schouders op, „wat kan het je schelen. Als ik nu zelf bizonder op mevrouw gesteld was, maar nu!" „Op mevrouw gesteld of niet, dat heeft hier niets mee te maken. De kwestie is, dat ik vanochtend W laat op school ben gekomen, omdat ik me verlaat had en niemand me een handje hielp. Ik mocht niet gaan zitten, het eerste uur, ik kon lekker blijven staan." „Wat een rare manier van straffen," vond Sigrid. „Ja, dat kan wel, daar denk ik niet hard overna. Maar opletten kon ik niet, daartoe was ik veel te veel uit mijn humeur en toen heb ik me hoe langer hoe nijdiger gemaakt door te denken aan de manier, waarop Door voorgetrokken wordt. Mijn pap kan ik koud opslokken, terwijl die van Door, lekker warm, liefst naar boven gebracht wordt." 200 EEN KLEINE WRAAKNEMING „Mevrouw zegt dat Dora zwak is en 's ochtends nog zoo moe." „Welja, waarom niet. Als het wicht behoefte heeft aan veel slaap, laat het dan 's avonds een uurtje vroeger naar bed gaan. Maar dat wil het troetelkindje niet" Sigrid sprong van haar zitplaats op het bed en rekte zich eens uit. „Als wij niet maken, dat we er in komen, dan kunnen we er morgen geen van beiden uit komen. Ik praat niet langer, heve deugd, wat hebben we vanavond een boom opgezet." Niettegenstaande het late uur van inslapen, scheen Mary bizonder vroeg wakker te zijn geweest want toen Sigrid haar oogen openden en na een paar minuten tot bewustzijn kwam, dat ze op zou moeten staan, viel het haar op, dat het nog zoo stil was in de kamer. Mary sliep zeker nog gerust. Maar toen ze zich oprichtte en rondkeek, zag ze, dat in de heele kamer geen Mary meer te zien was. Zou het al zoo laat zijn? Een blik op het klokje op den schoorsteenmantel overtuigde haar van het tegendeel. Het was nog geen zeven uur, ze waren dus nog niet eens geroepen. Juist ging de deur voorzichtig open en verscheen Mary, een regenmantel over haar nachtpon. Toen ze Sigrid rechtop in bed zag zitten, leek het wel, of ze even schrok. „Waar ben jij zoo vroeg naar toe geweest?" vroeg Sigrid. Mary gooide haar mantel op een stoel, schopte haar pantoffels uit en kroop weer in bed. „Nog een half uurtje," zei ze. ,,'t Wordt al koud 's morgens vroeg." „Dat is geen antwoord op mijn vraag," hield Sigrid aan. „Waar kom je vandaan?" EEN KLEINE WRAAKNEMING 201 Mary gichelde onder de dekens. „Wat een indiscretie! Foei Sigrid." Opeens schoot Sigrid ook in een lach. „Nu ja, ik begreep niet, waar je zoo vroeg naar toe kondt zijn geweest. Ik schrok, toen ik je niet meer zag, ik dacht, dat ik me verslapen had." „En dat ik je stil had laten liggen? Wat een booze gedachte. Nu nog effen maffen, hoor," en Mary trok de dekens nog wat hooger op. „Je roept me wel, als het tijd is, niet?" Maar dat was niet noodig, Mary scheen niet meer in te slapen, want van tijd tot tijd hoorde Sigrid een geluid, als van iemand, die het van pret uitproest. Wat of die Mary nu weer had? Ze waren dien ochtend prachtig op tijd aan het ontbijt. Lientje en Riek waren dat altijd, dus ook vandaag en mevrouw had er voor gezorgd, dat ze alles gereed vonden. Nu was ze even naar boven met de havermout van Doortje. Onder den invloed van het gesprek met Mary van gisterenavond, zei Sigrid: ,/t Is toch bespottelijk zooals jullie hier die Door bederven. Waarom kan dat kind niet bijtijds beneden zijn, om haar pap op te eten?" Riek begon te lachen. „Omdat ze het prettiger vindt, als die haar boven gebracht wordt," zei ze. Lientje beweerde verontschuldigend, dat Door niet sterk was en 's morgens altijd zoo vreeselijk slaperig, dat ze er gewoon niet uit kon komen. „Een slecht aanwendseL" beweerde Riek wijs. Ze was bijna zestien en vond, dat ze eigenlijk boven al die kinderen stond. Zelfs Mary was nog zoo'n echt kind, al was ze ook vijftien. „Het is voor ons niét prettig, als er één zoo voorgetrokken wordt," zei Sigrid. 202 EEN KLEINE WRAAKNEMING Lientje werd onrustig; het leek wel, of ze Moeder wilden aanvallen, waar bemoeiden die meisjes zich mee. „Jij hebt altijd wat tegen Door," zei ze, „waarom weet ik niet, het kind is hef genoeg. Gisteravond nog vond ik je niets aardig, om met haar te gaan kibbelen om zoo'n kleinigheid." „Je kunt net zoo goed zeggen, dat Dora begon te kibbelen. Of is ze daar te heilig voor? Ik doe nooit mee aan zoo'n vergoding," zei Sigrid. Mary had al dien tijd gezwegen en kalm door gegeten. Nu zei ze: „Heb je nog een kopje thee voor me, Lien, ik heb was haast, want ik moet nog een les inzien, voor ik naar school ga." Op dat oogenblik ging de kamerdeur open en verscheen mevrouw de Ruijter met Dora. „Nu gauw je boterham en je kopje thee. Heb je het al ingeschonken, Lien, dat is goed, anders brandt ze haar mond nog. Ga je al Sigrid? En jij ook, Riek? Ja het is al laat. Ben je ook klaar, Lien? Goed, ga maar gauw en jij ook, Mary. Wat doe je toch, het is tijd voor je om te gaan." „Ja, mevrouw, ik ga al, ik moest nog even wat nakijken. Is Door ook klaar? Dan kunnen we samen gaan." „Ja, dadelijk. Toe Doortje, maak wat voort, kindje. Klaar? Mooi zoo. Ga dan maar gauw, als jullie vlug loopt, kom je nog wel op tijd." Ze volgde Doortje in de gang en hield haar mantel voor haar op. „Toe dan, kindje, steek je handen dan door de mouwen, wat teut je toch. Kun je niet? Wat is dat nu voor gekheid, je steekt zeker verkeerd." Dora stond te trappelen van ongeduld, zóó kwam ze zeker te laat. Het leek wel, of die mouwen betoo- EEN KLEINE WRAAKNEMING 203 verd waren, ze kon de opening gewoon niet vinden. Daar klonk Mary's stem: „Ik ga maar vast, anders kom ik ook nog te laat. Dag..." en weg was Mary. Nauwelijks op straat lachte ze zoo, dat een slagersjongen, dien ze bijna tegen het lijf liep, informeerde of er een bij haar op den loop was. Ze draafde naar school, maar slaagde er niet in, nog te komen, voor- nik ga maar vast..." dat de deur gesloten was. Dat was de tweede keer in twee dagen, daar zou wat opzitten. Enfin, dat had ze er graag voor over, lieve deugd, wat had ze daareven een pret gehad, wat stond die Door daar te zeuren en te trappelen, het was eenig geweest. Intusschen was mevrouw, die maar niet begreep, waarom Dora toch zoo teutte, er toe* overgegaan den mantel wat nader te bekijken en wat ontdekte ze toen? 204 EEN KLEINE WRAAKNEMING Beidé mouwen waren van onderen dicht genaaid. Wie kon dat gedaan hebben? Een van de meisjes natuurlijk, wie anders. Maar wie zou Dora zoo hebben willen plagen? Ja wie? Sigrid misschien. Die had gisterenavond nog met haar gekibbeld. Ze had toen ongelijk gekregen, maar dat was toch geen reden om nu nog boos op Dora te zijn. En toch was het waarschijnhjk, dat Sigrid dat flauwe stukje had uitgehaald. Terwijl die gedachten bliksemsnel door haar hoofd vlogen, had ze een schaartje uit haar sleutelmand genomen en vlug de dichtgenaaide mouwen open geknipt, waarna ze Dora haastig in haar mantel hielp. „Ik ben veel te laat," jammerde het kind, „en ik kan het niet helpen. Zeg nu zelf, mevrouw, kan ik daar nu iets aan doen?" „Neen, neen," suste mevrouw de Ruijter, „jij kunt het niet helpen, zeg dat maar op school tegen de juffrouw." „Ja maar, die neemt dat zoo maar niet aan. Toe breng u me even en zeg u het dan, u zullen ze natuurlijk gelooven." Mevrouw de Ruijter had er niets geen lust in, het zou haar zoo ophouden, ze had nog zooveel te doen. De heele ontbijttafel stond er nog. „Dat is nu toch niet noodig," begon ze. „Jawel, jawel, ik durf zóó niet naar school, ik ben zooveel te laat, moet u denken. Toe Moesje, breng me nu maar." Als Dora zóó begon, haar Moesje noemde en haar kuste, dan kon mevrouw de Ruijter haar pleegdochtertje niets weigeren. „Het was nog zoo'n kind," dacht ze altijd, ze vond het zoo zielig, dat zoo'n jong ding niet bij haar eigen moeder blijven kon. EEN KLEINE WRAAKNEMING 205 Het arme kind kon het niet helpen, dat de een of ander haar zoo leelijk behandeld had. En nu durfde ze niet naar school. „Nu, goed dan, ik zal je dan maar brengen. Wacht maar even, dan zal ik me klaar maken." Een hartelijke omhelzing beloonde haar voor haar bereidwilligheid. Zoo werd Dora dus dien ochtend naar school gebracht en de klassejuffrouw werd duidelijk gemaakt, dat ze het niet helpen kon, dat ze zoo laat was. Wat mevrouw de Ruijter precies vertelde, wist ze later zelf niet meer, maar de volle waarheid was het niet, want ze geneerde zich een beetje, dat zoo- iets in haar huis gebeuren kon. Vroeger, met Non en Toeti, zou zoo iets ook tot de onmogelijkheden behoord hebben. Toen de meisjes dien dag thuis kwamen voor het koffieuur, keken ze niet weinig verbaasd op van het verhaal van de dichtgenaaide mantelmouwen. Verbeeldde Sigrid zich dat, of keek elk op haar beurt even naar haar, toen de vraag geopperd werd, wie wel tot zoo'n flauwigheid in staat zou zijn , geweest. Ze bloosde onwillekeurig en toen ze er aan dacht, dat ze gisterenavond het oneens was geweest met Dora en toen in het ongelijk gesteld was, werd ze nog rooder. Ze begreep, waarom de meisjes haar aankeken en wat ze van haar dachten. En toch had zij het niet gedaan, dat wist ze zelf het best. i Maar wie dan? Eigenlijk twijfelde ze geen oogenblik, of ze kon die vraag naar waarheid beantwoorden. Mary natuurlijk, dat sprak vanzelf. Die zou zich niet schamen, zoo iets te doen en ja, nu wist ze het zeker; was die van- 206 EEN KLEINE WRAAKNEMING ochtend niet de kamer uitgeslopen, toen zij nog sliep? Ze bloosde weer zóó, bij die gedachte, dat mevrouw de Ruijter vroeg: „Wilde je iets zeggen, Sigrid?" „Ik, mevrouw? Neen, heelemaal niet." „O, ik dacht het." Zoodra Sigrid dien dag Mary alleen te spreken kreeg, vroeg ze haar ronduit, of zij Door die poets gespeeld had. Mary begon te lachen, maar antwoordde niet. „Ik verdenk er je heusch van." „Ga je gang, ik kan het je niet beletten, gedachten zijn tolvrij." „Ik vind het een flauwe wraakneming, want eigenhjk kan Door niet helpen, dat mevrouw haar verwent." „Neen, daar heb je gelijk aan," zei Mary volkomen ernstig. „Ik vond het ook een flauwe aardigheid." „Waarom heb je het dan gedaan?" „Heb ik het gedaan? Weet je dat zeker?" Sigrid kreeg een kleur. „Neen, zeker weet ik het natuurlijk niet, ik ben er niet bij geweest." „Welnou, zeg dan geen dingen, die je niet verantwoorden kunt." „Maar er is genoeg, dat er op duidt, dat jij die knappe naaister bent.' „Ja?" „Je hebt het natuurlijk vanochtend vroeg gedaan, toen je de kamer uit geweest bent." „Wat is die Sigrid Wadenburg toch een slimmerdje." „Ben je het soms niet met me eens, dat alles er op wijst, dat jij het gedaan hebt?" „Alles." „Dus je bekent?" EEN KLEINE WRAAKNEMING 207 „Heb ik dat gezegd?" „Ontken je het dan?" „Ik ontken niets en ik beken niets. Dat doe ik trouwens nooit, ik houd me altijd heelemaal buiten zoo'n kwestie. Ik ben nu eenmaal onder een ongelukkig gesternte geboren, als ik eenmaal bekende zoo iets gedaan te hebben, zou er niets meer in huis kunnen gebeuren, of ik werd er van beschuldigd, 't Is veel beter, om neutraal te blijven, je nergens mee te bemoeien. Dan bloedt zoo'n zaakje vanzelf dood." Eenige oogenblikken zwegen beide meisjes. Toen begon Sigrid weer: „Je kunt nu zeggen, wat je wilt, ik geloof toch zeker, dat jij het gedaan hebt." „Wel kind, ga je gang, ik zal het je niet beletten. Waarom je er zoo'n drukte over maakt, begrijp ik niet." „Begrijp je dat niet? Ik word er van verdacht, daarvan ben ik overtuigd." „Och kom!" „Heb je niet gemerkt, hoe ze me allemaal aankeken, toen mevrouw er over sprak aan de koffie!" „Neen, dat heb ik niet opgemerkt." „Ze denken het, omdat ik gisteren juist zoo boos op Doortje geweest ben." Even zweeg Mary en beet op haar nagels, een gewoonte, die ze had, als ze over iets nadacht. „Zouden ze er jou echt van verdenken?" „Vast." „Enfjn, het is mogelijk. Maar wat kan het je schelen?" „Heel veel; ik vind het een flauwe aardigheid, ik zou die niet willen uithalen en ze denken natuurlijk, dat het een soort wraakneming van me is. Dat hindert me, want ik zou zoo iets nooit doen." 208 EEN KLEINE WRAAKNEMING „En mij verdenk je er van." Weer schoot het bloed Sigrid naar de wangen. „Ja, dat doe ik." Werden Mary's wangen ook een tintje donkerder, of verbeeldde Sigrid zich dat? „Als je zeker weet, dat ik de flauwe aardigheid en de laffe wraakneming, waarover je het zoo druk hebt, op mijn geweten heb, waarom ga je het ze dan niet vertellen?" „Omdat, wat je heel goed weet, ik geen klikster ben. Zooveel ken je me toch wel." „Ja, eerlijk gezegd, geloofde ik geen oogenblik, dat je het doen zou. Maar wat wil je dan eigenlijk?" „Dat je het zelf gaat vertellen." „Ik? Moet ik er dan om jokken? Jij zegt, dat ik het gedaan heb, maar ik zelf zeg dat niet." Wat keek die Mary valsch, vond Sigrid, ze sarde haar gewoon. Daar kon ze niet tegen, ze werd driftig. „Hou je mond nu maar," viel ze uit. „Dat is juist, wat ik van plan ben. Ik wil niets liever, maar dat valt niet in jouw smaak. Jij spoort me juist aan, om mijn mond niet te houden. Ik moet immers gaan vertellen, dat ik de misdaad gedaan heb en dat het zieltje van Sigrid Wadenburg zoo blank is als zilver. Foei, hoe kon nu zoo'n buitengewoon oprecht, eerlijk en hoogstaand meisje, als jij je verbeeldt te zijn, iemand aansporen om leugens te gaan vertellen, hoe... zeg, ben je gek geworden!" Sigrid was woedend van drift op Mary afgevlogen en had haar een paar klappen gegeven, die aankwamen. Mary het dat niet onder zich. Wilde Sigrid vechten, zij was gereed. Toen even later Riek en Lientje op het leven aan kwamen loopen, bewerkten de beide meisjes elkan- EEN KLEINE WRAAKNEMING 209 der met hun vuisten, als een paar straatjongens. Riek pakte Mary van achteren bij haar schouders en trok haar achteruit Lientje poogde Sigrid terug te trekken en daar stonden de beide meisjes hijgend van boosheid en inspanning tegenover elkaar. „Wat mankeert jullie?" vroeg Riek, „jullie lijkt wel een paar vechtende straatjongens." Mary keek met booze oogen naar Sigrid, die daar met loshangend haar, haar strik lag op den grond, stond te zieden van woede en er op wachtte, dat ze haar kans schoon zag om opnieuw aan te vallen. Opeens begon ze te lachen. „Laat maar los, Riek," zei ze, „we zullen den strijd wel eens hervatten, als we alleen zijn. 't Was maar een spiegelgevecht, we wilden weten, wie de sterkste was. Eigenlijk begrijp ik niet, waar jullie je mee bemoeit." Ze rukte zich los en begon haar gehavend toilet wat in orde te brengen. „Een lieve manier om een spiegelgevecht te leveren," vond Riek. „Als we niet tusschenbeide gekomen waren, hadden jullie elkaar een ongeluk gestompt." En Lientje voegde er bij: „Gelukkig, dat Moeder het niet gezien heeft, wat zou ze geschrokken zijn. Nu behoeft ze er niets van te weten." Sigrid was ondertusschenj ook gekalmeerd, en draaide Mary haar rug toe. Met zoo'n schepsel wilde ze niet meer omgaan. Ze zou aan mevrouw vragen, of ze niet meer met haar op één kamer behoefde te slapen. Dien heelen dag sprak ze geen woord tegen Mary. Haar vraag aan mevrouw de Ruijter had ze nog niet kunnen doen, ze kon er niet toe komen om een gunst te vragen, nu mevrouw zoo stijf en zoo vreemd tegen Sigrid. 14 210 EEN KLEINE WRAAKNEMING haar was. Die verdacht haar dus ook, nu dat had ze wel verwacht. 's Avonds, met Mary, samen op hun kamer, hield Sigrid zich eerst stug en ongenaakbaar. Maar Mary deed, alsof ze daar niets van merkte en was de vriendelijkheid zelve. Toen Sigrid daar niet op inging, begon ze op haar gevoel te werken. Sigrid moest niet boos op haar zijn, ze was toch al zoo'n eenzame ziel, altijd geweest, wie had zij nu eigenlijk, die werkelijk van haar hield? Sigrid moest weer goed op haar zijn, ze hield zooveel van haar, ze kon heelemaal niet buiten haar. Sigrid verklaarde, daar niets van te gelooven. „Niet? Dan zal ik het je bewijzen. Ik zal aan al de anderen laten zien, dat jij die mouwen niet dichtgenaaid kunt hebben." „Wil je dan bekennen, dat jij het gedaan hebt?" „Dat zeg ik niet, want je weet, ik beken nooit iets. Van dat principe mag ik niet afwijken. Laat dat zaakje maar aan mij over, morgen zal niemand meer jou verdenken." Sigrid kon heelemaab, niet raden, wat Mary nu weer voor plannen had, ze besloot dus af te wachten Als ze werkelijk die blaam van haar afnam, zou ze weer goed op haar wezen. Den volgenden morgen, toen ze haar mantel wilde aantrekken, om naar school te gaan, merkte ze, dat zij dezen keer niet door haar mouwen kon, ze waren dichtgenaaid. Ze keek Mary aan, die lachend stond toe te kijken, en liep naar binnen om een schaar te halen en de draden door te knippen, zonder de aandacht van de andere meisjes te trekken, maar Mary riep: „Neen maar, nu kan toch iedereen zien, dat Sigrid het niet gedaan heeft, ze zal toch haar eigen mouwen niet dichtnaaien." Neen, dat was mevrouw de Ruijter met haar eens. EEN KLEINE WRAAKNEMING 211 Ze vond, dat de manier, waarop Sigrid dadelijk naar binnen liep, om een schaar te halen, zonder ook maar in het minst de aandacht van haar of de meisjes op dit vreemde feit te vestigen, duidelijk bewees, dat zij niet verder verdacht behoefde te worden. Maar tevens toonde haar manier, van de zaak op te vatten, haar weinige verbazing vooral, dat ze wist, wie hier aan het werk geweest was. „Ik ben benieuwd, hoeveel mouwen er nog dichtgenaaid zullen worden," zei Lientje en Dora vertelde dat ze haar mantel 's avonds mee naar boven nam. „Ben je bang, dat de kaboutertjes 's avonds aan het werk zijn?" lachte Mary. „Pas maar op, daar helpt geen wegbergen voor. Ik ben in ieder geval bhj, dat nu niemand meer Sigrid verdenken zal, zoo kinderachtig te zijn," zei ze nog. Mevrouw de Ruijter keek naar Sigrid, die zich klaar maakte om naar school te gaan. „Maar niemand heeft Sigrid toch beschuldigd," zei ze. „Wat mij betreft, ik verdenk heel iemand anders, Mary." „Is 't heusch?" vroeg Mary ernstig, „hoe is dat mogelijk. Ik ben er zeker van, dat de kaboutertjes er mee gemoeid zijn. Ga je zoover mee, Sigrid!" En meteen stak ze haar arm door dien van Sigrid en voerde haar mee de straat op. „Tevreden?" vroeg ze, toen ze buiten waren. „Je bent toch een type," was Sigrid's antwoord. „Dus weer goede vrienden en daarmee basta," en Mary begon over wat anders, alsof er geen sprake was geweest van oneenigheid en boosheid. XVIII. SIGRID GAAT OP REIS. Het was midden December en de Kerstvacantie kwam zoo zoetjes aan in zicht. Sigrid wist niet, of ze zich daarop verheugen kon of niet. Natuurlijk ging ze in dien tijd naar huis; gedurende de intieme feestdagen, die het jaar afsloten, hoorde ze daar, die wilde ze bij haar vader vieren. Maar zou dat prettig voor haar zijn? Ze was al die maanden niet thuis geweest en ze had Vader in al dien tijd maar een half uurtje gezien. Hij was toen in de buurt geweest voor een operatieve behandeling van een patiënt en had een uitwippertje naar Amsterdam gemaakt om haar even te zien en te spreken. Vader was toen heel hartelijk geweest, och ja, dat wel, maar het was zoo'n kort bezoekje, ze had zich niet echt gezellig met hem kunnen voelen, niet zooals vroeger. Toen ze hem vroeg, of hij nooit naar haar verlangde, had hij gezegd: heel dikwijls, maar toen ze daarop wilde weten, wanneer ze weer thuis zou kunnen komen, had hij een beetje verlegen gelachen en gezegd, dat ze toch niet ieder kwartaal van school kon veranderen. Eén jaar moest ze toch minstens de klasse hier volgen. Uit dat antwoord was haar duidelijk geworden, dat hij dus van plan was, haar minstens tot de groote vacantie hier te laten, misschien zelfs langer, misschien wel haar heele verdere schooltijd. In ieder geval, met de Kerstvacantie ging ze naar huis, dat liet ze zich niet afnemen, al zag ze daar eigenlijk wel tegenop. Want ze had het ellendige gevoel, dat het Vader niet schelen kon, of ze thuis kwam, ja, ze was zelfs bang, dat hij het liever niet had. Waarom ze dat dacht? SIGRID GAAT OP REIS 213 Dat kon ze niet onder woorden brengen, dat was een gevoel. '-Mêé Ze zag dus wel op tegen het naar huis gaan en toch verlangde ze er naar. Ze was zelfs bang, dat er iets tusschen zou komen. Want ze had bij zich zelf uitgemaakt, dat, als Vader haar nu niet thuis het komen, het een bewijs zou zijn, dat hij niets meer om haar gaf. Als hij haar op die echte familiedagen, Kerstmis, Oud- en Nieuwjaar missen kon, dan zou haar dat een teeken zijn, dat Gabby hem heelemaal van haar had afgetrokken. En waar zou ze moeten blijven? Tante Annie ging met Oom en de kinderen logeeren bij Oom's moeder in Arnhem, bij hen kon ze dus niet te recht. Hier blijven ging ook niet, want mevrouw de Ruijter stelde altijd de voorwaarde, dat ze met de vacantie vrij moest zijn, om zelf uit logeeren te kunnen gaan. Vader moest haar dus wel thuis laten komen en dat was goed, want als hij het niet deed... als hij het niet deed... Neen, daar wilde Sigrid niet aan denken, neen, neen, Vader zou haar in die dagen niet kunnen missen. Zoo rekende Sigrid er dus op, met de feestdagen naar huis te kunnen gaan en ze bereidde zich voor, om de harmonie in huis niet te storen. Ze wilde haar best doen den vrede met Gabby te bewaren, om den wille van Vader, ze wilde zich inhouden, ze mocht haar niet opwinden, want ze scheen nog altijd niet heelemaal in orde te zijn. Vader schreef daar onlangs iets over, ze wist niet meer precies wat, want ze had er niet erg op gelet, ze was al gewend aan den minder goeden gezondheidstoestand van Gabby, die als voorwendsel gebruikt werd, om haar uit huis te houden, naar ze dacht. 214 SIGRID GAAT OP REIS Het zou alles niet gemakkelijk voor haar zijn, want als Vader hef tegen Gabby was, irriteerde haar dat hevig, ze kon zich dan bijna niet inhouden. Maar ze zou heel erg haar best doen, dat nam ze zich vast voor. Als alles dan goed ging, zou Vader inzien, dat er geen enkel bezwaar was tegen haar thuiskomen. Zoo was Sigrid vervuld van goede voornemens, tot op een morgen daaraan de bodem werd ingeslagen door een brief, dien ze van haar vader ontving. Deze luidde: Mijn eigen meisje, nu kom ik je iets vertellen, dat ik denk, dat je heel prettig zult vinden. Als je eens wist, welke verrassing je te wachten staat. Waar denk je wel, dat je de Kerstvacantie mag gaan doorbrengen? Ik zal je maar niet in spanning laten en het je dus ineens vertellen: bij tante Livia en oom Henk! Wat zeg je daar nu wel van? Je weet, er wordt veel werk gemaakt van het Kerstfeest in de Noordsche landen, je zult er dus vast heerlijke dagen doorbrengen. Maar wat me het meest plezier doet, is, dat je nu eindelijk eens nader kennis zult maken met tante Livia en oom Henk en met je nichtjes en neefjes. Kindje, je weet niet, hoeveel genoegen me dat doet. Nu ben je zeker nieuwsgierig te weten, hoe dat zoo opeens gekomen is. Wel, ik schreef een poosje geleden aan tante Livia en had het er toen over, dat het zoo jammer was, dat ze jou, de dochter van haar eenige zuster, niet kende, te meer, omdat je zoo op je moeder lijkt en het haar dus prettig zou aandoen, je te zien. En ook, dat ik het betreurde, dat jij nog altijd de familie van je moedertje niet persoonlijk kende. Verder schreef ik, dat ik hoopte, dat de zomer ons de gelegenheid zou geven, elkaar eens te zien. SIGRID GAAT OP REIS 215 Ik dacht toen niet, dat het mogelijk zou zijn, dat je de Kerstvacantie daar ging doorbrengen, want hoe zou je er moeten komen, niet waar. Maar nu wil een gelukkig toeval, dat de dochter van een bevriende familie sinds eenigen tijd in betrekking is in ons land en de feestdagen thuis gaat doorbrengen. Met haar zul je dus de reis kunnen doen, heen en terug. Kan het mooier? Tante vroeg dus, of ik je wilde laten gaan en ik mocht dat niet weigeren. Ik ben veel te bhj, dat deze gelegenheid zich aanbiedt. Schrijf me maar heel gauw, dat ook jij het heerlijk vindt. Want al twijfel ik daar niet aan, zoo zal ik het toch prettig vinden om te hooren, dat je bhj bent met het vooruitzicht. Juffrouw Nortensen, die in Amsterdam haar werk heeft, zal je een dezer dagen bezoeken om kennis te maken en alles met je af te spreken. Als je het een of ander voor je toilet noodig hebt, koop het dan gerust. Vraag haar maar alles, ze is gaarne bereid, je in allen opzichte te helpen. Zorg er vooral voor, dat je goed wat warme kleeren meeneemt, want je gaat naar het Noorden en daar is het kouder dan hier, wat je trouwens zelf wel weet. Als het eenigszins kan, kom ik nog even in Amsterdam, vóór je vertrekt, om afscheid te nemen en je een recht prettig tijdje toe te wenschen. Ik schrijf ook een woordje aan mevrouw de Ruijter, om haar op de hoogte te brengen van onze plannen. Gabby zendt je haar groeten. Een omhelzing van JE VADER. Nadat Sigrid dezen brief gelezen had, bleef ze eenige oogenblikken stil voor zich uit zitten kijken. Dus toch niet naar huis! Dat was de voornaamste indruk, dien haar vader's schrijven haar gegeven had. Dus toch niet naar huis. Vader wilde liever alleen blijven met Gabby, haar kon hij zelfs op dagen als 216 SIGRID GAAT OP REIS Kerstmis en Oudejaar missen. Had hij haar dan heelemaal niet meer noodig? Dan moest zij ook leeren, het buiten Vader te stellen. Want dat Vader niet ronduit aan tante Livia gevraagd had, haar met de Kerstvacantie bij zich te nemen, dat geloofde ze niet. Maar neen, dat mocht ze niet denken, neen, ze moest zich schamen om Vader te verdenken van leugens aan haar te schrij ven. Dat dus niet, maar Vader had de uitnoodiging wel met beide handen aangegrepen, hij had waarschijnlijk al niet geweten, waar hij haar laten zou met de feestdagen. Want thuis wilde hij haar niet hebben, dat voelde ze, ze moest weg, liefst zoo ver mogehjk. Daar ging haar een licht op. Misschien had Gabby wel aan tante Livia geschreven, omdat ze met Vader alleen wilde blijven. Dat kon. En toen Vader allicht geaarzeld had, of hij haar wel zou laten gaan, had Gabby er hem toe aangespoord. Dat was alles heel goed mogehjk. Maar Vader had moeten zeggen: „Neen, Sigrid hoort die feestdagen thuis, ze moet die met haar vader vieren." Hij had dat niet gedaan, het leek een verluchting voor hem, dat ze niet kwam. Ze had dat uit zijn brief gelezen. Sigrid loosde een diepen, langen zucht Nu was alles uit tusschen Vader en haar, nu wist ze meteen, waar ze zich voortaan aan te houden had. Ze wist precies, wat ze doen zou. Ze bleef hier in Amsterdam, tot ze het Gymnasium had afgeloopen, langer nog, want ze kon hier ook studeeren, als ze wilde. Het was altijd haar illusie geweest, dokter te worden, net als haar vader. Het zou voor hem zoo SIGRID GAAT OP REIS 217 prettig geweest zijn, alles met haar te kunnen bepraten. Nu wist ze niet meer zeker, of het niet beter zou zijn, een ander vak te kiezen. Enfin, dat was van later zorg. Nog dienzelfden dag schreef ze een koel briefje aan haar vader, waarin ze hem zeide, dat ze er zich in schikken zou naar haar moeder's familie te gaan. Hij scheen haar goed te kunnen missen. Ze was wel eenzaam, had broers noch zusters, niets. Daarom leek het haar wel goed, baar oom en tante en de nichtjes en neefjes eens te leeren kennen. Ze zou dus gaan. Toen haar vader dat briefje gelezen had, glimlachte hij. Overdreven schepseltje toch. Geen broers of zusters, niets. Wat zou ze wel zeggen, als ze verrast werd door het groote nieuws? Eigenaardig, dat Gabby er zoo op stond, dat hij er niets van aan Sigrid vertelde. Het leek wel, of ze op dat punt bijgeloovig was. Enfin, de verrassing zou er des te grooter om zijn. Het leek wel, of ze een beetje krak was, dat hij haar met de feestdagen weg liet gaan. Maar ze wist ook niet, wat er in dien tijd gebeuren moest en hoe hij haar, onbeheerscht en onevenwichtig, als ze was, niet thuis had durven laten komen. De invitatie van tante Livia was een ware uitkomst geweest. Over de toekomst maakte hij zich niet ongerust, alles zou later wel in orde komen. Wat hem hinderde, was, dat hij den indruk gekregen had, alsof er een misverstand bestond tusschen hem en zijn kind. Hij moest haar vast nog eens hier over spreken, vóór ze op reis ging. Hij schreef haar dag en uur van zijn komst. Het zou 218 SIGRID GAAT OP REIS de dag vóór haar vertrek zijn, eerder kon hij het niet schikken. Toen Sigrid gekleed en gereed stond om naar het station te gaan om haar vader af te halen, kwam er een telegram: Verhinderd. Gabrielle ongesteld. Voorspoedige reis en prettige dagen. Vader. Sigrid las het, verscheurde het in kleine stukjes en trok haar mantel uit. Gunde Gabby haar zelfs geen afscheid? En liet Vader zich door die kuren daarvan afhouden? Goed. Ook daar zou ze wel overheen komen, ze wist nu, waar ze zich voortaan aan te houden had. Toen ze de huiskamer van mevrouw de Ruijter weer binnen kwam, zonder hoed en mantel, keek deze niet weinig gek op. „Wat is dat nu? Moet je niet naar het station? Ik dacht, dat je al weg was. Ben je niet goed, je ziet zoo bleek. Je bent toch niet ziek?" Sigrid schudde van neen, hoewel ze zich heusch niet lekker voelde, een beetje duizelig, ze was zoo geschrokken van dat telegram. „Ik behoef niet te gaan, Vader komt niet." „Niet? Hoe weet je dat?" „Ik heb een telegram gehad." „O, was dat die harde bel daar net, ik dacht, dat het weer een of ander koopman was, die zoo aan de bel rukte. Een telegram dus. Ik kan aan je zien, dat je er van geschrokken bent. Toch zeker geen kwaad? Je vader toch niet ziek?" „Neen, Vader is niet ziek. Het schijnt, dat Gabrielle niet goed is." „Och ja? Toch niets ergs? Wat stond er? Waar heb je dat telegram?" „Er stond: ongesteld. Het telegram heb ik al verscheurd." SIGRID GAAT OP REIS 219 Mevrouw de Ruijter keek haar oplettend aan. Vreemd kon dat meisje doen, ze begreep haar nooit goed. „Het is natuurlijk jammer voor je," zei ze, „dat je je vader nu niet meer ziet, maar je gaat niet voor lang weg, zoo'n paar weken zijn zoo gauw om. Dat mag ik eigenlijk niet als een voordeel beschouwen, want vacantieweken duren nooit te lang, vin' je wel?" voegde ze er lachend bij. „Neen," zei Sigrid en lachte ook, of liever, ze maakte een grimas, die een lach verbeelden moest. Daarna ging ze de kamer uit en liep naar boven, naar haar kamertje, waar ze zich veilig voelde. Mary was al weg, die was een uurtje geleden vertrokken naar kennissen van haar voogd, waar ze logeeren zou gedurende de vacantie. Ja, veilig voelde ze zich wel alleen, maar och, zoo eenzaam. Mary gaf haar nog al eens afleiding, als ze zich somber en ongelukkig voelde. Kom, ze moest wat gaan uitvoeren, ze wilde nu aan niets meer denken, dan aan haar reis van morgen. Al het andere was afgedaan. Ze zocht een paar kleinigheden bij elkaar, die ze mee wilde nemen. Eenige oogenblikken stond ze met het portret van haar vader in handen. Meenemen? Ze aarzelde. Toen zette ze het met een zucht weer neer. Neen, ze nam het niet mee, het zou haar telkens herinneren aan Vader en dat ze hem eigenlijk verloren had. Even verzachtte zich haar star gezichtje en haar hand streek als liefkoozend over het glas, waarachter het portret haar aankeek. „Ach, Vader!" 220 SIGRID GAAT OP REIS Maar toen werd de uitdrukking van haar oogen weer hard en om haar mond kwam het bekende, Ze aarzelde. (BIz. 219). koppige trekje. Ze nam het portret en legde het in haar kastje. Heel den verderen dag was ze stil en zag ze er SIGRID GAAT OP REIS 221 betrokken uit, zoodat mevrouw de Ruijter haar een beetje plaagde en vroeg, of ze nu al bang was, zeeziek te worden. „Ja," zei Sigrid, „dat is het," en ze deed haar best om mee te lachen. „Ik kan me best begrijpen, dat je er tegenop ziet," beweerde Lientje, „je gaat zoover weg en eigenlijk naar menschen, die je niet kent. Maar het zal je wel meevallen." „Daar ben ik niet bang voor," verzekerde Sigrid. „Ik denk, dat het heel prettig zal zijn, Ik ken tante Livia en de kinderen wel uit de brieven." Ze ging vroeg naar bed dien avond en sliep in met het vaste besluit, te genieten van haar reisje. Ze zou afleiding genoeg hebben, om niet te veel te kunnen nadenken en tobben. Juist omdat alles nieuw voor haar zou zijn. En daarna... over wat daarna komen zou, wilde ze nu nog niet denken. XIX. TANTE LIVIA EN HAAR GEZIN. Tante Livia deed de lamp uit en trok de gordijnen open. Het was al tien uur in den ochtend, maar het was vandaag zoo donker, dat ze het niet zonder kunstlicht had kunnen doen. Valla, haar oudste, stond naast haar en keek naar buiten, waar een grijswitte, gelijke lucht hing, die geen enkel zonnestraaltje doorliet. Opwekkend weer was het niet, maar Valla scheen tevreden met wat ze zag. Ze klapte vroolijk in haar handen en riep: „Solveig, Solveig, kom toch eens 222 TANTE LIVIA EN HAAR GEZIN gauw, we krijgen bepaald sneeuw, kijk eens naar die lucht!" Solveig kwam kalm aangeloopen. Ze rolde een van haar lange, blonde vlechten in en uit, een beweging, die al de huisgenooten van haar kende. Ze was er aan gewoon, dat Valla drukte maakte voor niets en haastte zich dus niet. „Waarom schreeuw je zoo, kind?" vroeg ze. „Solveig, we krijgen toch nog sneeuw met Kerstmis. Kijk eens naar die lucht. Niet, Moeder, we krijgen nog sneeuw." Haar moeder keek naar de witte, wollige massa, die over alles heen hing en zei, dat ze het ook wel dacht. Het was kouder ook vandaag, het vroor, wat het dezen winter nog weinig gedaan had. Solveig rilde even. „Ja, het is koud vandaag. Ik zou liever lekkere zonneschijn hebben, dan sneeuw. Die nare mist van de laatste dagen was zoo vochtig en kil." Valla was één verbazing. „Zou jij liever zon dan sneeuw hebben in den Kersttijd?" Solveig knikte van ja. „Ik houd het allermeest van warmen zonneschijn." Haar moeder streelde haar blond hoofdje en zei: „Het een sluit het ander niet uit. Ik heb zoo'n idéé, dat jullie allebei je zin krijgt, alleen geeft de zon in dezen tijd van het jaar niet zoo heel veel warmte. Ik voorspel Kerstdagen met sneeuw en zonneschijn." Valla klapte al weer in haar handen. „Dat zou verrukkelijk zijn, juist nu Sigrid komt. Zou het niet heerhjk zijn, Moeder?" „Dat zou het. We hopen allemaal, dat Sigrid hier een echt Noordsch Kerstfeest zal kunnen vieren." „Zweedsch, Moesje," verbeterde Solveig. TANTE LIVIA EN HAAR GEZIN 223 „Dat is toch hetzelfde," lachte Valla. „Bijna," zei haar moeder, „vooral bij ons. Wij voegen de gebruiken van Zweden en Noorwegen zoo'n beetje bijeen." „U moet Sigrid ook veel vertellen uit het hooge Noorden, Moes. Dat zal ze wel interessant vinden. Eigenlijk jammer, dat we daar niet wonen, dan zou alles nog vreemder en dus belangrijker voor haar zijn, dan nu." „Wat zal ik je zeggen, beste meid, ik ben bang, dat we dan Sigrid heelemaal niet te zien hadden gekregen. Dan was de reis al licht te moeielijk en te ver geweest." „Zou u denken? Nu, dan ben ik maar bhj, dat we hier wonen, want ik vind het verrukkelijk, dat Sigrid komt." „Ik ook," verklaarde een hooge jongensstem en Niels kwam op zijn moeder toegevlogen, gevolgd door Henk. Henk was Vader's naamgenoot en hij was bizonder trotsch op zijn Hollandschen naam. „Is het waar, Moes, dat we toch nog sneeuw krijgen. Lisa zegt het, maar ze heeft het al meer beloofd en dan kwam er toch maar regen." „Ik geloof, dat Lisa nu goed voorspeld heeft, vent. Ik hoop het, want een Kerstfeest zonder sneeuw is voor mij altijd een teleurstelling. Dat hadden we thuis nooit." „Neen, hè?" zei Henk. „Dat had u nooit, toen u nog een klein meisje was. Nu is het heelemaal donker bij u, niet?" „Weineen, mijn jongen, ik kan je best zien, hoor." De jongens schaterden het uit. „U begrijpt best, wat ik bedoel," zei toen Henk, „al doet u net, of u een heve, domme Moes bent. Zeg Niels, zou jij niet graag eens Kerstmis vieren in Moeder's eigen land? Stel je voor, den heelen dag 224 TANTE LIVIA EN HAAR GEZIN de lamp op, net of het altijd avond is. Het moet precies zijn, of je alle dagen op mag blijven en vreeselijk laat naar bed gaat." „Ik zou zeggen, dat je hier genoeg kunt genieten van donkerte en lamplicht," merkte Solveig op. „Als we het tot vanmiddag drie uur uithouden zonder lamp, is het mooi." „Zie zoo, nu moeten jullie je fortuin maar zoeken, Ik heb nog een massa te doen, voor Vader en Sigrid komen," zei Moeder. „Wij ook," zei Valla. „Ga je mee, Solveig, we komen anders nooit klaar." Henk stond nog naar buiten te kijken, waar het donkerder in plaats van lichter werd. Als het ging sneeuwen, moest hij naar buiten, dat sprak vanzelf. Hij moest ook nog pakjes maken voor het feest en niet alleen pakjes. Het vouwbeen, dat hij voor Vader gesneden had, moest nog gebeitst worden en hij had nog meer kleinigheden te doen. „Ga je mee, Niels," zei hij tot zijn broertje, dat ook al voor het raam stond te kijken, „als het straks begint te sneeuwen, hebben we geen tijd meer en we moeten nog een boel afmaken." „Ja... wacht even... ja toch! Hoera, Henk het sneeuwt, het sneeuwt! Zie je weL fijne vlokjes. Moeder, Moesje, waar bent u, het sneeuwt, het sneeuwt!" Gelukkig kende Moeder haar jongens, ze schrok dus niet al te erg van de kreten, die in de keuken tot haar doordrongen. Ze keek ook niet verbaasd op, toen de keukendeur opengegooid werd en het tweetal op haar afsprong, elkaar overschreeuwend, om toch vooral degeen te zijn, die Moeder het goede nieuws vertelde. „Is het waar, jongens, dat moet ik zien," en haar met droog meel bedekte handen aan haar schort TANTE LIVIA EN HAAR GEZIN 225 afvegend, liet ze zich door de kinderen naar de tuindeur trekken om het wonder van de eerste sneeuwvlokken te zien. Daar daalden ze zachtjes neer, de eerst zoo ijle vlokjes hadden zich verdicht, men kon nu de witte donsjes duidelijk zien. Ze bleven liggen ook, de tuinpaden zagen al gauw wit. „Ziet u het wel, Moeder?" vroeg Niels, wel wat overbodig, wat Henk deed uitroepen: „Dacht je, dat Moeder blind was?"1 „Zeg..." begon Niels, maar Moeder zei: „Niet kibbelen, jongens, je weet, dat mag niet in dezen tijd." „Anders wel?" lachte Niels, maar voor zijn moeder had kunnen antwoorden, hoorde ze dribbelpasjes over den keukenvloer. Ze keerde zich haastig om. „Is Kersti daar? Komt mijn kleintje ook eens kijken naar de mooie sneeuw? Kom maar gauw bij Moeder." In minder dan geen tijd, zat kleine Kersti op Moeder's arm en probeerde de zwevende vlokjes te vangen. „Ebben, ebben," riep ze. Maar haar moeder deed de deur dicht, het was te koud voor het kleine ding. Kersti bonsde met haar vuistje tegen het glas. „Open, open," riep ze. „Neen, neen, dicht," zei haar moeder en ging wat achteruit, zoodat de stevige vuistjes het glas van de deur niet meer konden bereiken. „Straks mag Kersti naar buiten, met haar manteltje aan en haar mutsje op, zóó is het te koud voor het kindje." „Mag ze een beetje bij u blijven, mevrouw?" vroeg Lisa, het dienstmeisje, dat met Kersti meegekomen was. „Stine en ik hebben nog zooveel te doen." „Ik ook," verzekerde lachend haar meesteres. 226 TANTE LIVIA EN HAAR GEZIN „Maar goed, laat haar maar hier, ik zal haar wel bezighouden." „Ze loopt bij ons zoo licht op de tocht," zei Lisa. „Ja, daar heb je gehjk aan, hier zit ze veilig en warm." „O," zei Henk, met stralende oogen, „nu mag ze vast koekjes maken. We blijven ook hier om u te helpen, Moeder." „Dat kun je begrijpen," zei hun moeder en duwde hen lachend de deur uit. „Marsch jullie, ik heb geen tijd en geen deeg genoeg voor zoo'n paar knoeiertjes. Ga jij nu ook maar, Lisa, Stine wacht bepaald op je. Zoodra ik jullie allemaal kwijt ben, sluit ik de deur van binnen af, anders ben ik geen oogenblik veilig." „Ze hebben vacantie, moet u maar denken," zei Lisa goedig, toen de jongens de gang door holden en daarbij een geweldig rumoer maakten. „Je kunt het altijd goed merken, als de juffrouw naar huis is. Maar die mag ook wel eens rust hebben, ze heeft het druk genoeg met al onze kinders." Lisa trok af en kleine Kersti kreeg een plaatsje op een stoof in een hoekje van de keuken, met een houten stoel voor zich, die voor tafel dienen moest. Een balletje deeg werd een groote schat. Kersti zou koekjes maken, die Moeder dan voor haar bakken zou. Maar het deeg was zoo lekker, telkens verdween een stukje in het kleine mondje. En toen het laatste, wat vuil geworden propje, verdwenen was, stond Kersti van haar stoof op en liep naar de glazen tuindeur om naar het neerzweven van de hu dichte sneeuwvlokken te kijken. Moeder zei later, dat ze er geen kind aan gehad had, zoo'n schat was kleine Kersti. Wat waren allen vol verwachting, toen het uur naderde, waarop Vader, die Sigrid tegemoet gereisd was, verwacht kon worden. TANTE LIVIA EN HAAR GEZIN 227 De sneeuw lag nu al aardig hoog en nog maar altijd daalden de witte vlokken regelmatig neer. Niels en Henk hadden een heerhjk half uurtje in de sneeuw gespeeld en toen Moeder hen naar binnen haalde, waren ze zoo nat, dat ze heelemaal verkleed moesten worden. Nu mochten ze niet meer naar buiten, ze begonnen zich te vervelen, want ze waren te ongeduldig om wat uit te voeren, nu Vader zoo gauw thuis verwacht werd met het vreemde nichtje. Ze hadden veel lust om eens eventjes te vechten, maar... het was Kersttijd. Ook zouden ze dolgraag Valla en Solveig een beetje geplaagd hebben. Even werd het Henk te machtig en kon hij gewoon niet nalaten, Solveig aan haar verleidelijk lange vlechten te trekken, maar Solveig zei, dat ze nu geen lust had in paardje spelen, een anderen keer eens, en| een beetje beschaamd liet Henk de vlechten los. Solveig scheen zelfs niet aan de mogelijkheid te denken, dat hij haar plagen wilde. De tijd ging langzaam, maar hij kwam toch om en op een gegeven oogenblik stond het vreemde nichtje in de kamer, omringd door al de kinderen, die haar aanstaarden, tot ze er verlegen van werd. Het was voor Sigrid een vreemde gewaarwording, zoover te zijn van haar huis en zelfs van haar land, met niemand in de nabijheid, die ze kende. Oom Henk en tante Livia waren heel hartelijk geweest, voor Oom was ze een beetje verlegen, maar Tante trok haar sterk aan. Ze durfde haar nichtjes nog niet goed opnemen, want als ze haar oogen opsloeg, keek ze dadelijk in een paar andere kijkers, die haar aanstaarden, welke richting ze ook uit keek. „Zie zoo," zei tante Livia, „nu hebben jullie het nichtje uit Nederland genoeg bekeken. Als Valla en 228 TANTE LIVIA EN HAAR GEZIN Solveig haar nu eens meenamen naar boven, dan kan ze zich een beetje opfrisschen, voor we aan tafel gaan. Je bent toch niet al te moe, mijn kind? Als je liever eerst wat rusten wilt, zal ik het eten wel voor je bewaren. Wij kunnen niet zoo heel laat eten met dat kleine goed, begrijp je. Zulke jongens hebben altijd honger, dat zul je misschien ook wel weten." „Ze heeft toch geen broertjes," waagde Niels te zeggen en kreeg toen een kleur, om zijn durf. „Neen," schudde Sigrid, „broertjes heb ik niet. Maar ik heb Janneman van tante Annie, die is net zoowat zoo oud als jullie, denk ik." „Dan ben je aan jongens gewend, dat is gemakkelijk," lachte tante Livia. Henkje vatte moed en kwam wat naderbij. Hij trok Sigrid, die juist met Valla en Solveig mee wilde gaan, aan haar rok. Sigrid keek om. „Ja? Wat is er?" „Vertel je eens wat van dien jongen?" „Van dien jongen? Van Jan bedoel je?" „Kom," zei Valla, „ga nu met ons mee. Die Henk met zijn malle vragen." Boven gekomen, op het lieve, gezellige kamertje, dat tante Livia voor haar had in orde gebracht, liet Sigrid zich, met een zucht, op een stoel neervallen. „Ben je moe?" vroeg Valla. „Een beetje, niet erg." „We zijn zoo blij, dat je gekomen bent," zei Solveig en greep Sigrid's band, om er een kus op te drukken. „Ja, dat zijn we," zei Valla en raakte de andere hand met haar lippen aan. Sigrid keek een beetje verbaasd op. „Je kent me toch niet, wie weet, hoe vervelend jullie me zullen vinden." TANTE LIVIA EN HAAR GEZIN 229 „Neen," zei Valla en Solveig schudde ontkennend haar hoofd. „Wat spreek, je mooi Hollandsen," zei ze toen, „net zoo mooi als Vader." „Wij spreken het lang zoo mooi niet," verzekerde Valla. Nu moest Sigrid toch lachen. „Dat is nog al natuurlijk, zou ik zoo zeggen, Hollandsen is mijn eigen taal. Jullie bent veel knapper dan ik, want ik ken de taal van jullie heelemaal niet." „Kun je ons goed verstaan?" vroeg Valla. „O ja, verstaan best, maar heelemaal zuiver spreken jullie niet. Dat doet tante Livia ook niet, alleen Oom, die spreekt het heelemaal goed. Die is immers een Hollander, niet waar?" „Ja," zei Valla. „Wil je nu je goed afdoen en je wat verfrisschen?" Dat wilde Sigrid graag. Valla hielp haar met een en ander en Solveig stond er in gepeins bij. „Als we nu alle dagen met jou spreken, zullen we het ook wel beter gaan uitspreken," zei ze. „Met Vader spreken we niet altijd Hollandsen, moet je denken." Sigrid schoot in een lach. „Praat je daar nu nog over? Wat komt het er op aan, of je zuiver Hollandsen spreekt of niet." Solveig kreeg een kleur. „Vader wil dat zoo graag," zei ze. Nu bloosde Sigrid op haar beurt. Ja, dat gevoel kende ze, vroeger zou ze er ook alles voor over gehad hebben, om Vader plezier te doen. Vroeger, ach ja! Opeens vulden haar oogen zich met tranen. 230 TANTE LIVIA EN HAAR GEZIN Solveig keek ontsteld naar Valla. Had ze iets gezegd, dat Sigrid aan het huilen bracht? Toen opeens, alsof haar een licht op ging, liep ze naar Sigrid toe en gaf haar een kus. „Je bent over een paar weken weer bij je vader," zei ze. Nauwelijks had ze die woorden uitgesproken, of ze herinnerde zich, dat Sigrid niet bij haar vader thuis was, maar op school in een andere stad. Dat had Moeder haar verteld. „Ik bedoel, weer dicht bij je vader," stotterde ze. Sigrid veegde haar oogen af. „Ik ben klaar," zei ze, „willen we maar weer naar beneden gaan?" Bij haar oom en tante voelde ze zich veiliger, dan zoo alleen met de nichtjes. In de huiskamer vonden ze de tafel gedekt en zoodra ze gezeten waren, werd het eten opgedragen. Sigrid begon zich al gauw op haar gemak te voelen en toen ze niet lang daarna op raad van tante Livia naar bed gegaan was, om eens goed uit te rusten, voelde ze zich heel tevreden en niet eens zoo heel vreemd meer. Ze sliep spoedig in, vervuld van verlangen naar den dag van morgen en benieuwd naar wat die haar brengen zou. Toen Sigrid den volgenden morgen beneden kwam, opgefrischt en uitgerust, werd ze met groote vreugde ontvangen. De kinderen waren nu niet meer verlegen voor haar en de jongens hadden zelfs zoo'n praats, dat hun vader het noodig vond ze van tijd tot tijd een beetje te kalmeeren. „Zeg, Sigrid, vin' je het hier in huis niet vreeselijk schoon?" vroeg Niels en Henk voegde er bij: „Heb TANTE LIVIA EN HAAR GEZIN 231 je wel gezien, wat voor prachtige witte gordijnen er voor de ramen hangen?" Om de waarheid te zeggen, de bizondere zindelijkheid van het heele huis was Sigrid niet bepaald opgevallen. Wel had ze een behagelijken indruk gekregen van de heele omgeving, waarin ze nu was. „Ruikt het hier niet lekker frisch?" begon Niels weer en haalde zijn neusje snuivend op. Henk snoof dadelijk nog harder. „Maar jongens," zei hun moeder, „wat moet Sigrid wel van ons denken." „Dat het hier anders erg vuil is," lachte Valla. „En dat het hier anders onfrisch ruikt," zei Solveig. „Precies, daar ben ik ook bang voor." „Maar Moes," zei Henk verontwaardigd, „u heeft toch alles pas schoon gemaakt en de gordijnen zijn gisteren pas schoon opgehangen." „Stil een beetje," verzocht Vader. „Jullie praat zoo druk, dat niemand anders een woord zeggen kan. En dat met een uitspraak, waar Sigrid van schrikken zal." Sigrid lachte. „O, ik versta ze best," zei ze. „Waarom moeten we ook Hollandsen praten," bromde Niels. „Vader wü, dat we, zoolang jij bij ons bent, Hollandsch praten," zei Solveig. „Omdat je onze gast bent," lichtte Valla toe. „Dat hoeft niet, ik wil graag Zweedsch of Noordsch leeren," beweerde Sigrid. „Hoor eens lieve kind," mengde tante Livia zich nu in het gesprek, „je moet in den zomer eens een langen tijd bij ons komen en dan leeren we je onze taal ook. Maar nu ben je hier veel te kort; we vinden het nu prettiger voor je, als je je niet behoeft in te spannen om een vreemde taal te leeren. Daarom 232 TANTE LIVIA EN HAAR GEZIN zijn we overeengekomen, allen zoo goed mogelijk Hollandsen te spreken, zoolang je bij ons bent." „En Vader hoopt, dat we er meteen van profiteeren zullen om zijn geliefde taal wat beter te leeren spreken," lachte Valla. Haar vader .dreigde haar schertsend met zijn vinger: „Valla, Valla, wat een beschuldiging. Schaam je je niet?" Sigrid, eenmaal opmerkzaam gemaakt op de schoone gordijnen en de keurige netheid van de kamer, vroeg: „Heeft u heusch pas schoongemaakt, Tante?" „Ja, het heele huis heeft een goede beurt gehad, we zijn gisteren juist klaar gekomen." Sigrid keek gek op. „Dus de groote schoonmaak?" „Ja, zoo noemen ze dat, meen ik, bij jullie." „Maar bij ons doen we dat in het voorjaar, soms ook nog eens in het najaar, maar nooit midden in den winter." „Wij wel, dat is hier een algemeen gebruik. Tegen het Kerstfeest moet alles zuiver en frisch zijn. Vandaag versieren we de kamers, dat is een leuk werkje, daar mag je ook aan helpen. We zullen het heel druk hebben vandaag, als je dat maar weet." „Morgenavond is het Kerstavond, weet je dat wel?" vroeg Henk met een gewichtig gezichtje. „Natuurlijk weet ik dat," lachte Sigrid. „O," zuchtte Solveig, „die verrukkelijke Kerstavond." „Vandaag komt de boom," kondigde Niels aan. „Vanavond moeten we vroeg naar bed en dan versieren Vader en Moes hem." „En morgen mogen we heelemaal niet in de voorkamer komen," vertelde Henk, „daar mag je wel aan denken." TANTE LIVIA EN HAAR GEZIN 233 Vader stond op. „We zijn klaar, niet jongelui? Ik ga wat werken op mijn kamer, maar wat later op den dag, als de zon de ovenirinning behaald heeft, gaan we allemaal samen naar buiten. Het vriest flink en ik denk, dat we wel geen sneeuw meer krijgen. Het zal heerhjk buiten zijn." * „Je mag op mijn sleedje rijden, hoor Sigrid," beloofde Henk. „We gaan een reuze sneeuwpop maken," nam Valla zich voor. „Eenig, dat we toch nog sneeuw hebben, we waren er dit jaar zoo bang voor, toen het aldoor zoo mistig en weinig koud bleef." „Nu vlug het ontbijt opruimen," zei Moeder. „Wie helpt me?" „Ik," riep Solveig. „En ik," zei Valla. Sigrid liet ook een beetje verlegen „ik" hooren. „Heerhjk," vond Moeder. „Als jullie me allemaal helpen, zijn we in een oogenblik klaar." „En dan gaan we het huis mooi maken," zei Solveig. „Zoo zalig! Is het groen er al?" „Nog niet. Dat komt wel over een uurtje. Maar we kunnen beginnen met de kandelaartjes in orde te maken en het servies af te wasschen." Sigrid begreep er weer niet veel van. Tante sprak van het servies afwasschen. Zouden ze dat alleen met Kerstmis doen? Onzin, natuurlijk, maar ze vond het een grappige gedachte. Zou ze haar hardop durven uitspreken? „Wordt dat servies alleen met Kerstmis afgewasschen?" vroeg ze lachend. „Ja," zei tante Livia en ze scheen het te meenen. Daar begreep ze nu niets van. Ze had haar vraag maar voor de grap gedaan. 234 TANTE LIVIA EN HAAR GEZIN „Maar Tante," begon ze aarzelend, „u wascht toch uw servies alle dagen af?" Waarom lachten ze nu allemaal zoo, Tante incluis. „Maar Sigrid," zei deze, toen ze uitgelachen had, „wat denk je toch van ons? Dat we het heele jaar van een vuil servies eten?" „We vegen het nu en dan wel een beetje af," gierde Valla. „We likken het schoon," gilde Niels, die tot nog toe stil toegeluisterd had, in een hoekje bezig met Henk samen een vers te maken bij een pakje voor Moeder. Met de versjes waren ze nog lang niet klaar. Valla raakte buiten adem van het lachen, maar Solveig kreeg een kleur. „Hou je toch stil, Sigrid zal nog denken, dat het waar is." „Neen, maak je niet ongerust, zoo dom ben ik niet," verzekerde Sigrid. „Maar toch wel een klein beetje dom," vond tante Livia. „Als je even nadenkt, begrijp je er alles van, dat weet ik zeker." Sigrid werd verlegen. Ze begreep wel, dat er iets achter dit alles stak, maar ze wist niet wat. Ze moest het toch vinden, ze wilde niet voor dom doorgaan. Opeens ging haar een licht op, ze wist het Ja, het was dom van haar, daar niet eerder aan te denken. „Ik weet het," zei ze, met een verlegen lachje, „u gebruikt met Kerstmis een apart servies." Haar tante klapte in de handen en al de kinderen volgden dat voorbeeld. „Bravo, bravo, onze Sigrid is er achter. Ze is niet dom, hoor, dat mogen we niet zeggen." „Nu ja," zei Sigrid, „wij doen zulke dingen niet TANTE LIVIA EN HAAR GEZIN 235 ziet u, hoe kon. ik het dan weten, niet waar." „Ik vind het knap, dat je het geraden hebt," zei Solveig. „Mogen we het servies nu halen, Moes?" „Zoo dadelijk. Toe Valla, breng jij dit vuile water even weg en vraag aan Stine, of ze een groote teil met warm water wil vullen. We gaan het servies in de keuken afwasschen. Nu mogen jullie me allemaal helpen, het daar naar toe te brengen en ook met afwasschen. Vooruit, meisjes, vlug en voorzichtig, als 't je blieft." Wat was dat een leuk servies! Het waè geheel bedekt met aardige tafreeltjes, waarvan het Kerstmannetje het hoofdmotief vormde. Het was zoo vermakelijk om naar te kijken, dat Sigrid, voor wie het natuurlijk een nieuwtje was, de verschillende stukken bijna niet uit haar handen kon leggen, zoo gezellig vond ze die vroolijke, mooi gekleurde teekeningen. „Is het niet eenig?" vroeg Valla en Solveig genoot van de zichtbare bewondering van Sigrid. Ze hielden allemaal zooveel van hun Kerstservies. Zoolang ze zich herinneren konden, was ieder Kerstfeest er door opgeluisterd geweest. Ieder stukje er van, hadden ze in hun hoofd en het zou hun bepaald verdriet gedaan hebben, als Sigrid het niet bewonderd had. Toen begon het afwasschen en weer afdrogen. Eigenlijk was het volstrekt niet vuil, alleen een beetje stoffig. Sigrid was er zeker van, dat Dien het alleen maar wat afgeveegd zou hebben, maar tante Livia waschte het in warm zeepwater, alsof het pas gebruikt was. Het was een heel werkje, maar vele handen maken het werk licht en het duurde dan ook niet lang, of het stond in de keukenkast, die daarvoor ook al extra schoongemaakt was. „En een beetje leeggemaakt, begrijp je," zei tante Livia. „Gelukkig hebben we hier ruime kasten." 236 TANTE LIVIA EN HAAR GEZIN Wat vond Sigrid dat alles echt gezellig, ze wilde wel, dat ze ook in Zweden woonde, in zoo'n heerlijk ruim buitenhuis met een grooten tuin er bij en dan met een boel lieve menschen. „En je hadt altijd alleen met Vader willen blijven," schoot haar door het hoofd. Nu ja, maar dat was toch uit. En ze vond het hier heerhjk, dat was zeker. Ze waren hier allemaal zoo leuk en het kleintje was ook zoo'n schat. Zoo gezellig, zoo'n kleine pop in huis. En tante Livia sprong er zoo leuk mee om. Ze mocht zoowaar mee afdrogen, een enkel klein stukje. En ze deedj het keurig, nooit liet ze iets vallen, het handige, kleine ding. Veel praten kon ze niet met kleine Kersti, want die verstond haar niet best, evenmin als zij wijs kon worden uit het brabbeltaaltje van het kind. „Zie zoo," zei tante Livia, „dat hebben we alweer gehad. Ik dank jullie wel voor je hulp, hoor. Wil je eens lief zijn, Valla? Ga dan even kijken, wat de jongens uitvoeren. Ik ga nu nog vlug wat bakken, den middag besteden we dan aan het groenmaken van de kamer." Valla ging en kwam al gauw terug met de boodschap, dat de jongens met hun sleedjes in den tuin waren. Ze had ze in de verte gezien. „Dan zijn ze veilig," zei hun moeder, „hoogstens maken ze zich nat en vuil. Wat willen jullie nu het liefst doen, hier bhjven en me wat helpen of je samen ergens gaan amuseeren, in den tuin bijvoorbeeld." Neen, ze wilden veel liever hier blijven en helpen bakken. „Een poosje tenminste," zei Valla. „Best, je gaat maar weg, als het je begint te vervelen." Al spoedig waren ze allen druk bezig. Stine kwam ook helpen, die moest het deeg kneden en uitrollen, TANTE LIVIA EN HAAR GEZIN 237 dat was een te zwaar werk voor de meisjes en Moeder moest bakken. Als Stine de bollen deeg terdege uitgerold had, moest Valla ze in stukken snijden. Sigrid en Solveig kregen dan elk hun deel om koekjes van te maken, in welken vorm ze maar wilden. Ze kregen elk een dun stokje en teekende daarmee de figuren in het deeg. Het werd een ware wedstrijd, wie de mooiste figuurtjes leveren zou en na een poosje kreeg Valla genoeg van het eentonige in stukken snijden van het deeg, dat moest Stine er nog maar bij doen, ze wilde ook figuurtjes maken. Een prachtig uitgevallen varkentje van Sigrid werd hevig toegejuicht en een Kerstmannetje van Valla viel niet minder in den smaak. Solveig was een heel tijdje bezig aan een tamelijk groote figuur, een. pop, een soort dame. Telkens veegde ze met een plat houtje haar teekening weer uit en begon opnieuw, haar werk scheen haar nooit te voldoen. „Wat doe je toch?" vroeg Valla en keek over den schouder van haar zuster heen, nadat ze aan Moeder een bord vol deegfiguurtjes gebracht had, om te bakken. „Wat een leuke pop, vin' je ook niet, Sigrid?" Sigrid kwam ook even kijken en Solveig week wat achteruit om haar werk met een kunstenaarsoog op een afstand te kunnen bezien. „Wie is dat?" vroeg ze. „Een vrouw," zei Valla. „Een dame," zei Sigrid. „Ja, goed, maar wie is het?" Sigrid wist het niet, maar Valla riep: ,,'t Is Moeder! Dat kun je zien aan haar japon." Solveig lachte gevleid. Haar teekening scheen toch maar goed te gelijken. 258 TANTE LIVIA EN HAAR GEZIN „Ja, 't is Moeder," zei ze voldaan. Haar moeder, die niet van het baksel af kon, vroeg: „Toe, laat me ook eens kijken." Heel voorzichtig droeg Solveig het plankje met haar deegfiguur naar haar moeder, die met een rood en warm gezicht voor de kachel stond. „Ben ik dat?" „Ja, lijkt het niet?" „O prachtig, vooral mijn neus. Maar je hadt me niet zoo moeten flatteeren. Maar misschien heb je me genomen, als ik uit ben geweest in de felle kou en dan weer een poosje in de warme kamer. Dan zwellen mijn neus en ooren op en worden mijn oogen niet veel meer dan streepjes." De meisjes lachten allen hartelijk om die voorstelling, Solveig het hardst van allen. „Hoe moet ik dat wonder nu in de pan krijgen? Het is te groot voor onzen schep, ik ben bang, dat ik middendoor zal breken." „Laten we het met twee scheppen probeeren," stelde Solveig voor. „Ik zou u zoo dol graag gebakken zien om aan Vader te geven." „Die zijn vrouw dan lekker op zou peuzelen. Het is nog al aardig, om me op zoo'n manier te willen kwijtraken. Neen, pas op, nu niet kussen, o, mijn baksel, als het verbrand is het mijn schuld niet." Wat kostte het een moeite, om „Moeder" netjes in de pan te krijgen. Ze knakte wel even in het midden, maar dat kwam terecht met een beetje soldeeren met dun deeg. Al de meisjes stonden er rond, toen „Moeder" gebakken werd en ze gilden van plezier, toen het baksel mooi bruin en in zijn geheel uit de pan gelicht kon worden en op een apart bord werd neergelegd, voor Vader. Juist kwam deze aangeloopen, hij verklaarde, dat TANTE LIVIA EN HAAR GEZIN 239 hij het op zijn kamer niet meer uit kon houden, de lekkere baklucht drong tot daar door. Hij kwam eens eventjes proeven. Nu, dat mocht hij. „Wilt u Moeder opeten?" bood zijn oudste dochter aan. „Moeder?" Dat kwam er zoo'verbaasd uit, dat zijn vrouw in een lach schoot. „Die verbazing is niet bepaald vleiend voor me," zei ze. „Ja man, ik weet wel, dat ik geen jong meisje meer ben. Toen je me pas leerde kennen, dacht je er anders over." Vader schudde zijn hoofd. „Ik begrijp er niet veel van. Maar zeg jullie eens eerlijk meisjes, waarom je me dat aanbod doet. Zie ik er uit, als een menscheneter?" „Ja," gierde Valla, maar Solveig zei volkomen ernstig: „We vroegen het, omdat Moeder juist gebakken is." Haar vader keek kwasi ontsteld. „Wat vertel je me nu? Heeft die arme moeder zoolang voor het vuur moeten staan, tot ze zelf gebakken is?" Toen met een kritischen blik op zijn vrouw: „Je ziet er warm genoeg uit, wijfje. Is dat hier nog niet haast afgeloopen? Kan Stine dat niet verder doen?" Zijn vrouw lachte vroolijk. „Beval ik je niet zoo rood? Ik ben dadelijk klaar, hoor. Kom meisjes, geef Vader vlug een proefje." „Ja vlug als 't je blieft, want het water komt me in den mond, als ik dien berg heerhjke koekjes zie. Geef me die groote maar, daar is ten minste iets aan te eten." Valla en Sigrid schaterden het alweer uit. 240 KERSTVIERING BIJ TANTE LIVIA „Dat is juist Moeder," gierde Valla, „die bood ik u juist aan." Haar vader bekeek de gebakken pop wat nauwkeuriger. „O zoo, nu ben ik er, dat is dus het laatste portret van mijn vrouw. Bizonder goed gelijkend, wie heeft dat zoo mooi gemaakt?" „Solveig." „Knap hoor. En het mooiste is, dat het net zoo goed Sigrid kan voorstellen." „Mis, mis," riep Valla, „Sigrid's beenen komen nog onder haar rokken uit en bij Moeder enkel maar haar voeten, dat kun je op haar portret goed zien." Vader gaf zich een oogenblik gewonnen; maar al gauw vroeg hij plagend aan Solveig: „Zeg meisje, wie heeft je bij het maken van dat kunstgewrocht, door het hoofd gespeeld, Stine of Lisa?" „Lijkt het heelemaal niet?" vroeg Solveig teleurgesteld. Haar moeder had juist de laatste koekjes uit de pan op den schotel gedaan en trok haar dochtertje nu naar zich toe. „Het lijkt wel degelijk, hoor en ik vind het een leuk idéé van je, schat. En ik wil ook niet, dat mijn portret dadelijk in een maag verdwijnt Geef hetrmj, dan bewaar ik het nog een poosje." Haar man had zich ondertusschen te goed gedaan aan meer dan één koekje en verklaarde, dat ze verrukkelijk waren. „Zalig, hè?" zei Valla, wat haar moeder de opmerking ontlokte: „Niet zoo overdrijven, Valla, wie noemt er nu iets om te eten, zalig." Ze deed eenige koekjes op een paar bordjes en zei: „Zie zoo, nu ruimen we op. Dit is een proefje voor Lisa en Stine en die zijn voor de jongens. Heb jullie allemaal genoeg geproefd? Wil Kersti er nog TANTE LIVIA EN HAAR GEZIN 241 eentje? Niet? Je hebt haar toch niet te dikwijls laten proeven?" „Ik heb er haar maar drie gegeven, Tante," zei Sigrid. „En ik ook drie," zei Valla. „En jij, Solveig?" „Ook drie, geloof ik." „Dat is dan negen. Nu, ik hoop, dat Kersti morgenavond mee ons Kerstfeest zal kunnen vieren." „O, Moes, dat komt terecht. Als ze te veel gehad heeft, is ze morgenavond toch al weer beter," stelde Valla gerust. Haar moeder's gezicht stond niet zonder zorg. „Het is mijn eigen schuld, ik had beter op haar moeten letten, toen ze zoo bizonder rustig en zoet was. Dat is wel eens een beetje verdacht." „Lach nu weer, schat," verzocht Solveig. „Als u zoo ernstig kijkt, is het niets leuk." „Dan prikt je geweten, niet?" plaagde Moeder. „We zullen maar hopen, dat Kersti's maagje flink wat verdragen kan. Ga nu vlug nog een mondje frissche lucht happen. Laat Sigrid zich vooral warm aankleed en en doe zelf ook iets warms aan. Jullie komt uit de warme' keuken en het is flink koud vandaag." „Ja Moes." „En vergeet niet je overschoenen aan te doen, meisjes." „Ik zal er voor zorgen," beloofde Valla en Solveig keerde nog even terug en fluisterde haar moeder in, dat ze op zich zelf moest passen, ze had het zoo vreeselijk warm van het bakken. Haar moeder pakte haar even stevig en stuurde haar toen de anderen achterna. In den tuin was al gauw een sneeuwbombardement in vollen gang. Sigrid kon zich niet herinneren Sigrid. 16 242 TANTE LIVIA EN HAAR GEZIN in langen tijd zoo uitgelaten te zijn geweest en met zoo'n honger aan tafel te zijn gegaan. Ze waren nog niet heelemaal gereed, toen de wagen met den boom en het groen voor de versiering het hek doorreed. Al de kinderen vlogen naar de ramen en juichten van plezier. „Een reuzeboom," riep Niels. „En een reuzehoop groen," kondigde Henk aan. „Zitten en afeten," commandeerde Vader. „Ik moet bij het afladen gaan." Vader verliet dus de kamer en Moeder kon alleen haar opgewonden troepje niet in bedwang houden. Ze drongen allen mee de gang in en de boom werd onder gejuich en gejoel naar de voorkamer gebracht. Toen ook het groen was afgeladen, joeg Vader ze allen weer naar binnen. Ze moesten nog afeten. Zoo vlug ze konden, slokten ze door, wat nog op hun bord lag en haastten Lisa, die af kwam nemen, de tafel moest vrij zijn. Ze wilden guirlanden binden en kransen, met rood lint er door gevlochten. Wat een prettig werk was dat, vond Sigrid, toen haar gewezen was, hoe ze doen moest. Ze was niet onhandig en had den slag al gauw beet. En nu ging het er maar om wie de langste slingers het vlugst afleverde. Maar Moeder moest ze telkens even zien, want als ze niet stevig in elkaar zaten, konden ze niet dienen. Toen ze zoover waren, kwam Vader helpen met ophangen en daar stonden ze allen vol verbazing naar te kijken. Prachtig zagen de kamers er uit, toen ze klaar waren en zoo heerhjk vroolijk, dacht Sigrid. Behalve met de mooie guirlanden en kransen, waren ze nog versierd met kleine, rood geschilderde, houten kandelaars, die bier en daar waren neer- TANTE LIVIA EN HAAR GEZIN 243 gezet. Daarin stonden dikke, roode kaarsjes. Prachtig zou het zijn, als die aangestoken waren. Sigrid verheugde zich daar al op. Ze moesten dien dag vroeg naar bed, want Vader en Moeder wilden de handen vrij hebben voor het versieren van den boom. Daaraan mocht niemand meehelpen, dat moest ieder jaar weer een verrassing voor de kinderen zijn. „Hoe vin' je het bij ons?" vroeg Solveig, toen ze dien avond met Valla hun nichtje naar haar kamertje bracht. „Heerhjk," zei Sigrid, uit de volte van haar hart. „Ik wist niet, dat ik het hier zóó leuk zou vinden." XX. KERSTVIERING BIJ TANTE LIVIA. Vier en twintig December was voor de kinderen van tante Livia en oom Henk de heerlijkste dag van het jaar. „Eenig, dat je dien dag juist bij ons kunt zijn," zei Solveig op haar hartelijke manier tegen Sigrid en Sigrid was het met haar eens. Ze was vol verwachting van wat de dag brengen zou. Ze had al heel wat Kerstboomen in haar leven gezien en ook menig Kerstfeestje bijgewoond, dus dat kon het niet zijn, waar ze zoo naar uitkeek. Maar ze voelde als het ware, dat de viering van het Kerstfeest hier anders zou zijn, dan thuis. De toebereidselen waren geheimzinniger geweest, ieder was er op zich zelf mee bezig, het deed haar denken aan de dagen, die aan 5 December voorafgingen. Daar moest het iets van hebben, want Valla had haar toevertrouwd, dat ze elkaar pakjes gaven met versjes er in, juist zooals ze thuis op St. Nicolaas- 244 KERSTVIERING BIJ TANTE LIVIA avond deden bij tante Annie, waar Vader en zij dien avond altijd gevierd hadden. Ze had ook nog vlug een paar versjes in elkaar gezet om te voegen bij de cadeautjes, die ze meegebracht had uit Amsterdam. Voor elk van de kinderen een presentje en ook voor Oom en Tante. Ja, zelfs voor Lisa en Stine had ze een kleinigheid. Dat had juffrouw Morensen haar aangeraden. Het eerste, wat haar opviel, was, dat men hier 24 December geheel als feestdag beschouwde, een dag, waarop niet meer gewerkt werd, dan hoog noodig was. Om te beginnen bleef het heele gezin wat langer in bed. Morgenochtend zouden ze dat niet kunnen doen, dan moesten ze allen vroeg op, om den morgendienst in de kerk bij te wonen. Dat leek Sigrid wel vermoeiend» omdat het vanavond toch zeker ook later werd. Tante Livia had gezegd, dat wie te moe was, desnoods thuis mocht blijven, maar niemand wilde dat. Alleen Moeder kon niet gaan, zoolang Kersti nog te klein was, om mee te gaan. Om een uur of acht, op 24 December, stak Valla haar hoofd door Sigrid's deur. „Slaap je nog?" „Neen, ik ben wakker." „Je weet, we bhjven vanochtend wat liggen, maar we vinden het zoo ongezellig voor je, dat je alleen bent. Kom bij ons, mijn bed is ruim genoeg, dan hebben we het leuk met ons drietjes." Sigrid ging dadehjk mee, ze vond het veel prettiger naar de nichtjes te gaan, dan hier alleen te liggen denken. Slapen kon ze toch niet meer. „Weet je het al?" vroeg Solveig, toen ze weer warm en wel onder de dekens lagen. „Wat bedoel je?" „We krijgen vandaag ons ontbijt op bed. Moeder KERSTVIERING BIJ TANTE LIVIA 245 heeft het ons gisteren beloofd. Dat vinden we zoo verschrikkelijk prettig." „Dien bracht me dat vroeger iederen Zondag," zei Sigrid. Solveig keek bepaald teleurgesteld. „Dan is het voor jou niets bizonders. Bij ons doet Moes dat maar eens in het jaar." Sigrid haastte zich te zeggen, die Solveig zag er bepaald teleurgesteld uit: „O jawel hoor, met jullie samen is het wel iets bizonders voor me. Wat had ik er op mijn eentje aan, zeg nu zelf." „Als je het maar prettig vindt," zei Solveig, alweer tevreden en Valla begon een verhaal over kleine Kerstie die verleden jaar bang was geweest voor den Kerstman. „De Kerstman? Komt er hier dan een Kerstman?" Solveig riep verschrikt: „Wist je dat niet? O, wat jammer, dat Valla het verteld heeft." Sigrid schaterde het uit. „Dacht je dan, dat ik daaraan geloofde?" Solveig lachte nu ook. „Neen, dat niet precies, maar ik vind het zoo aardig, als alles een verrassing voor je is." „Dat is het toch, want ik heb nog nooit in mijn leven een Kerstman gezien." Daar ging de deur open en tante Livia verscheen met een groot blad, waarop het ontbijt van ons drietal stond. Solveig sprong uit bed, om haar moeder te helpen, maar Valla trok de dekens lekker omhoog, ze wilde ten volle genieten van het zeldzaam gebodene. „Jij ook hier, Sigrid?" zei haar tante, „wel komaan, dat is gemakkelijk voor me. Kruip maar vlug weer onder de dekens, Solveig, lieveling, en eet je pap op, voor die koud wordt. Zie zoo, dat is in orde, eet smakelijk, meisjes." 246 KERSTVIERING BIJ TANTE LIVIA Solveig greep haar moeders hand. „Ik schaam me eigenlijk ieder jaar een beetje, als u ons zoo bedient." „En toch neem je het ieder jaar weer aan," lachte Valla. „Ik neem me 's avonds altijd voor om op te staan en Moes te helpen, maar 's morgens vind ik het dan zoo verrukkelijk om te bhjven liggen," bekende Solveig. Haar moeder gaf haar een kus. „Heb maar geen gewetenswroeging, kleintje. Toen ik nog zoo'n meiske was, bracht Moeder mij het ontbijt op bed, op 24 December. En wie weet, later doe jij het misschien je eigen kinderen." Nog een kus en Moeder was alweer weg met het leege blad. Sigrid tuurde naar de deur, die zich achter haar tante gesloten had. „Tante Livia is wel heel Hef," zuchtte ze. ,,'t Is een schat!" riep Valla en Solveig zei, zoo innig tevreden: „Moeder is de liefste vrouw van heel de wereld." Sigrid at zwijgend een paar happen en toen zei ze: „Als Moeder was blijven leven, was ze vast ook wel zoo Hef geweest." „O, dat was ze zeker," viel Solveig geestdriftig bij, „tante Sigrid moet een schatje geweest zijn. Daar moet je Moes over hooren." „Ik herinner me niets meer van haar," zei Sigrid, „misschien is dat maar beter, nu ik haar toch verloren heb." Maar dat waren de nichtjes niet met haar eens. Het zou natuurlijk onzegbaar vreeselijk zijn geweest, als ze Moeder niet meer hadden, maar ze zouden toch altijd aan haar kunnen denken. Het zou alles gemakkelijker maken, want ze zouden weten, hoe KERSTVIERING BIJ TANTE LIVIA 247 Moeder iets gewild of gedaan zou hebben, als ze zelf eens geen raad met iets wisten. Net zoo goed, als ze nu al zoo dikwijls dachten, als ze eens iets onaardigs wilden doen: „Neen, niet doen, het zou Moeder verdrietig maken. Of bij iets goeds, dat wat moeielijk was: Toch doen, want Moeder zal het zoo heerhjk vinden." Sigrid was er stil van, het leek wel, dat ze nu pas tot het besef kwam, wat ze in haar leven gemist had. Maar ze had altijd Vader gehad. „Houden jullie meer van je moeder, dan van je vader?" vroeg ze. „Weineen," zei Valla dadelijk, „natuurlijk niet," maar Solveig dacht even na en zei toen: „Niet meer, maar anders. Een vader is iets heel anders, dan een moeder." Voor Sigrid tijd had gehad, over dat antwoord na te denken, schrokken de meisjes op, van een roffel op de deur en het volgend oogenblik stormden een paar kabouters naar binnen, met maskers voor, waaraan lange, witte baarden en vlogen op de meisjes af. Niels en Henk, nog in hun hanssoppen, sprongen onder het uiten van barbaarsche gillen, de kamer rond. ,,'t Is Kerstavond, hier is de Kerstman, zijn jullie wel zoet geweest het heele jaar?" riepen ze. „Kerstmannetjes in hanssoppen," lachte Solveig, maar Valla hield haar hand voor haar oogen en zei kwasi ernstig: „Wat akelig is dat, ik ben opeens scheel gaan zien, want ik zie er duidelijk twee." Dat vonden de jongens zoo aardig, dat ze een nieuwen dans begonnen en ze werden zóó uitgelaten, dat hun zusjes uit bed sprongen en er ieder één de kamer uitduwden. Valla deed daarna veiligheidshalve de deur op slot. 248 KERSTVIERING BIJ TANTE LIVIA „Zie zoo, dat hebben we al weer gehad. Leuke, kleine apen, de jongens, niet?" Sigrid, die nog nalachte om de malle sprongen van het gemaskerde tweetal, beaamde dit ten volle. „Jullie hebben hier allemaal iets leuks," zei ze. Valla maakte een diepe, potsierlijke buiging: „Te veel eer, mijn waarde nicht Ik blijf er nu uit, jij ook Solveig?" „Ja zeker, het is meer dan tijd om aan opstaan te denken." Sigrid uitte zoowaar een diepen zucht. „Ja," zei ze, „dan zal ik ook wel moeten gaan, saai" „Blijf nog maar even liggen," zei Valla, „als ik mijn kousen aanheb, ga ik jouw goed halen, dan kun je je hier aankleeden, dat is veel gezelliger. Ik breng je tanden- en nagelborstel ook mee, we kunnen best om beurten de waschtafel gebruiken." „En mijn kam en borstel ook? En de strik voor mijn haar?" „Ja, ik zal alles meebrengen." Dat werd een gezellige aankleedpartij, van tijd tot tijd afgewisseld door een stoeipartijtje. Het was dan ook aardig laat, toen ze beneden kwamen, de laatsten van allen. Vader plaagde het drietal een beetje, maar hij meende het niet kwaad en stelde voor een mooie wandeling te maken vóór het eten, want het was heerlijk weer. „Heb ik geen zonneschijn en sneeuw beloofd," schertste Moeder. „Wist ik het niet?" „U gaat toch mee, Moesje?" vroeg Solveig. Voor Moeder bedenkingen kon maken, zei Vader: „Dat spreekt vanzelf, zonder Moedertje hebben we geen plezier, wel jongens?" „Neen, Moeder moet mee, Moes moet mee!" riepen ze om het hardst. Zelfs Sigrid het haar: tante KERSTVIERING BIJ TANTE LIVIA 249 Livia moet mee! in het stemmenkoor klinken. Het werd een prachtwandeling over de met zon overstraalde witte vlakten en door het heerhjk besneeuwde bosch! Sigrid was verrukt. Ze was nooit veel sneeuw gewoon en als die er al eens een enkelen keer was, duurde de vreugde nooit lang. Meestal maakte het zuivere wit al gauw plaats voor een vieze modderpap. Maar hier kraakte de bevroren sneeuw zoo gezellig onder je voeten. „Loopen jullie hier geen ski?" vroeg ze. „Jawel, maar niet veel, het is hier te vlak, dat doen we bij ons in het Noorden meer," zei tante Livia. „Hoor Moeder eens," lachte Vader, „die is hier maar logée, bij haar in het Noorden hoort ze thuis." Tante Livia lachte haar man toe, maar toen zei ze ernstig: „Ja, ik hoor eigenlijk in het Noorden thuis. Daar ben ik geboren en opgegroeid. En al heb ik het nog zoo heerhjk hier met jullie allemaal, ik zal toch altijd spreken van bij ons in het Noorden." „Hield Moeder daar ook zooveel van?" vroeg Sigrid. „Ja lieverd, je moedertje was ook een echt kind van het Noorden." „Dan zal ze het bij ons wel niet prettig gevonden hebben. Nederland is wel mooi, maar zoo heel anders natuurlijk, dan het land, waar ze vandaan kwam. Ik vind het verschil hier al zoo groot." „Je moet denken, je moedertje was niet alleen in het vreemde land, ze had je vader en een paar jaar later ook jou, mijn kind. Ze was zoo gelukkig met haar dochtertje. Als we eens een rustig uurtje samen hebben, vertel ik je wel meer van je moeder en van het thuis van haar kinder- en meisjesjaren. Vandaag mag ik niet te ernstig zijn, op 24 December regeert 250 KERSTVIERING BIJ TANTE LIVIA de vreugde en we moeten allemaal haar trouwe onderdanen zijn. O, kijk Vader eens!" Oom Henk had kleine Kersti, die wat moe werd, op zijn schouder gezet en deed nu de malste sprongen met het van pret kraaiende kind. Moeder had op de lippen: „voorzichtig toch, man," maar ze hield de woorden in, hij hield immers evenveel van de kinderen als zij, en zou dus niets doen, waardoor ze benadeeld konden worden. Toen ze thuiskwamen, hadden allen een flinken honger opgedaan voor het eerste Kerstmaal, dat op hen wachtte. Sigrid keek wel vreemd op van de samenstelling van dat diner: het was maar goed, dat ze zoo'n eetlust hadden, want de eene schotel was nog machtiger en voedzamer, dan de andere. De eereplaats werd ingenomen door een reuzeham en een groot stuk pekelvleesch. Daarenboven was er nog een zeer groote schotel met worst en een hoofdkaas. Daaromheen groepeerden zich de bijgerechten. Alles stond op de groote tafel, niets behoefde binnen gebracht te worden. Op het buffet stonden een paar lekkere, eigengebakken taarten en een schaal met krakelingen. Maar wat er in die groote kom kon zijn, die midden op de tafel stond, dat begreep' Sigrid niet. Het leek wel een soort bouillon, maar dat kon het toch niet zijn, want elk had op zijn plaats een bord vol groentesoep vinden staan. Toen allen gezeten waren, zag Sigrid, dat er nog twee plaatsen open waren naast elkander. Zouden er nog gasten verwacht worden? Als antwoord op die vraag kwamen Lisa en Stine binnen, keurig gekleed in hun nationaal costuum en namen de beide plaatsen in. Dus die aten vandaag mee aan tafel. Zou dat hier zoo de gewoonte zijn? KERSTVIERING BIJ TANTE LIVIA 251 Gisteren hadden ze toch in de keuken gegeten. Aan haar overpeinzing werd een eind gemaakt, doordat tante Livia zei: „Zie je, Sigrid, dat is bij ons gewoonte. Op 24 December eten de meisjes aan onze tafel. Is dat geen aardig gebruik? En omdat Lisa en Stine zoo goed als geen Hollandsen kennen, ze weten maar een paar woorden, die de kinderen hun geleerd hebben, zal je wel goedvinden, dat we vandaag niet uitsluitend Hollandsen spreken, want dan zouden de meisjes er zoo weinig aan hebben. En ze moeten deel kunnen nemen aan het gesprek, zich niet vreemd voelen aan onze tafel. Vin' je het goed?" Natuurlijk antwoordde Sigrid, „ja best, tante Livia," wat zou ze anders hebben kunnen antwoorden. Maar een beetje saai, dacht ze wel, datj het zijn zou. „Tegen jou spreken we Hollandsen, dat begrijp je wel," zei Valla. „Als er wat gezegd wordt, waarom we lachen moeten, vertaal ik het voor je," beloofde Solveig. Het viel alles nog al mee. Sigrid vond het zelfs wel aardig, zoo eens echt Zweedsch te hooren praten, het klonk wel een beetje als Hollandsen. Iets kon ze er wel van verstaan, verbeeldde ze zich, maar als dan voor haar vertaald werd, wat er gezegd was, bleek het, dat ze er zoowat niets van begrepen had en er over heel iets anders gesproken was, dan ze gedacht had. Ze kwam er ook al spoedig achter, wat er in die groote kom vol vocht zat en waar dat voor diende. Het was het water, waarin de worst gekookt was en ieder kreeg er een klein kommetje vol van, om brood in te soppen. „Dat is nu een echt nationaal gebruik," legde oom Henk uit. „Eigenlijk hooren we allemaal ons brood 252 KERSTVIERING BIJ TANTE LIVIA in de groote kom te doopen, maar dat geeft nog al een knoeiboel, daarom doen wij het hier aan huis maar zoo." Sigrid vond dat een grappig gebruik. Ze was bhj, dat elk hier zijn eigen kommetje kreeg, want dat doopen in een schotel en dan telkens het geweekte afhappen, vond ze nog al een vies iets. Haar oom keek naar haar en begon te lachen. Hij scheen haar gedachtegang op haar gezicht gelezen te hebben. „Je treft het, meisje met je Hollandsche begrippen, dat je oom er ook zoo eentje is. Anders had je vanavond de rijstebrij ook uit een groote schaal moeten lepelen, dat is hier een algemeen gebruik met Kerstmis." Toen, lachend om den afkeer, die duidelijk op Sigrid's gezicht te lezen stond: „Wees maar niet bang, je krijgt een eigen bord." Sigrid lachte nu ook. Hoe kon Oom toch zoo precies raden, wat ze dacht. Het was bepaald grappig. Het maal verliep vroolijk. Als er schoone borden noodig waren, stonden Valla en Solveig op, om die te krijgen. Lisa en Stine mochten bhjven zitten. Die hadden gezorgd, dat alles netjes op tafel en buffet stond, nu mochten ze genieten van de rust, die gedane arbeid geeft. Sigrid vond het vreemd, dat dit de meisjes niet een beetje verlegen maakte, maar ze schenen het iets heel gewoons te vinden. Toen ze later op den dag tegen haar tante die opmerking maakte, verzekerde deze haar, dat het op den dag van Kerstavond ook iets heel gewoons was. Dat gebeurde in elk gezin, dat zich aan de nationale gebruiken hield. Op een anderen dag zouden de meisjes het zelf niet willen, en als ze er toe gedwon- KERSTVIERING BIJ TANTE LIVIA 253 gen werden, zouden ze het niets plezierig vinden. Maar op 24 December zouden ze raar hebben opgekeken, als ze niet kregen, wat hun als een recht toekwam. Na het eten raadde Moeder de kinderen aan, een beetje te gaan rusten, ze moesten frisch zijn voor het avondfeest. Ze hadden er geen van allen lust in. „Houdt je dan kalm met het een of ander bezig en wees niet druk, vooral niet stoeien hoor. Anders zie ik straks, als de boom brandt, niets dan slaperige gezichten." „Hè Moes!" riepen Niels en Henk, „wie zou niet wakker zijn bij zooveel heerlijks," en Vader zei lachend, dat de arme Moes zeker zelf moe was en het graag een beetje rustig in huis wilde hebben. Moeder stemde toe, dat ze daar werkelijk niet afkeerig van zou zijn. „We zullen heel stil en rustig zijn," beloofde Solveig. „Ga u maar even op bed liggen. U is het eerst van ons allemaal opgeweest vandaag." „En het laatst naar bed gisteren," verzekerde Moeder en onderdrukte eeu geeuw. „Gapen?" vroeg Vader kwasi ernstig, „naar bed, vrouw en er niet uitkomen voor je een flink dutje gedaan hebt." Ja, Moeder geloofde ook, dat ze niet beter doen kon. Ze nam kleine Kersti mee, die moest ook haar middagslaapje hebben. Wilden de kinderen dus Hef zijn en zich rustig houden? „Jullie ook, jongens?" Niels en Henk waren heusch een beetje verontwaardigd over die vraag. Dacht Moes soms, dat ze vandaag kibbelen zouden? „Neen, neen, niet kibbelen," suste Moeder, „maar druk zijn en leven maken, dat behoeft nog geen 254 KERSTVIERING BIJ TANTE LIVIA kibbelen te zijn. Maar ik ben heel gerust, hoor en ga een lekker dutje doen. Om vijf uur ben ik weer beneden voor de thee en daarna gaan we ons allemaal mooi maken voor het avondfeest. De tijd komt wel om, Valla." Valla lachte. „Waarom zegt u dat zoo precies tegen mij ?" „Omdat je er uitziet, alsof je daaraan twijfelt," plaagde Moeder. De tijd viel lang, daar ging niets van af. Ze konden geen van allen hun aandacht goed bepalen bij wat ze deden, ze moesten maar aldoor denken aan de pret, die hun te wachten stond. En die was niet gering: de Kerstboom, cadeautjes krijgen en cadeautjes geven. Dat laatste was ook zoo iets heerlijks, vonden ze. De blijdschap van Vader en Moeder met wat de kinderen zelf voor hen gemaakt hadden, vond Solveig eigenlijk het toppunt van den avond. En dan het voorlezen van de versjes, waarop ze zooveel moeite gehad hadden, en waarop ze zóó hun best gedaan hadden. Wat waren ze blij, toen Moeder met het kleintje aan de hand naar beneden kwam. Nu was het ergste geleden, nu gingen ze extragezellig theedrinken met het lekkere gebak er bij, daarna zich verkleeden en dan... Het was een echt prettig theeuurtje vond Sigrid. Tante Livia kon zoo mooi vertellen. Sigrid maakte kennis met gewoonte en gebruiken, waar ze nooit van gehoord had. Zoo vertelde tante Livia, hoe in den nacht van 12 op 13 December St. Lucia op klokslag twaalf in vele gezinnen een bezoek kwam brengen. „Ze komt dan met een kroon van brandende kaarsjes op het hoofd en in het wit gekleed in den KERSTVIERING BIJ TANTE LIVIA 255 nacht van de eerste der twaalf dagen, die in Nederland de donkere dagen voor Kerstmis genoemd worden. Ze is het symbool van het licht, dat al gauw weer zal regeeren over de duisternis. Ook is er een St. Lucia. (BIz. 254). legende aan haar verbonden. Er wordt verteld, dat om haar naamgenoot te redden van den toorn van haar man, omdat ze hem in den ochtend zijn morgendrank niet kon brengen, daar ze alles, wat ze in huis 256 KERSTVIERING BIJ TANTE LIVIA had, aan de arme gegeven had, St. Lucia op aarde afdaalde en omstraald van licht den man een heerlijke teug morgenwijn reikte. St. Lucia reikt ook altijd een warmen, verkwikkenden drank aan degenen, die ze bezoekt." „Jammer dat je op 13 December niet hier was," zei Solveig. ,,'t Is zoo leuk, om opeens wakker gemaakt te worden, doordat de kamer vol licht is en dan St. Lucia voor je te zien staan met een stralenkrans op het hoofd en een blad vol lekkers en warme dranken. Ze zegt niets, maar ze reikt je een bordje toe, met van alles er op. Dat laat ze bij je achter en het smaakt verrukkelijk in bed." „Ze laat ook een kandelaar met twee brandende kaarsen op tafel staan," zei Valla. „Bij dat hcht kun je dan smullen, je weet niet hoe leuk en gezellig dat is." Haar oom begon plotseling te lachen. „Weet je, hoe Sigrid er uitziet op dit oogenblik? Alsof ze ons erg dwaas vindt. Dat dokterskind denkt natuurlijk dadelijk, wat een ongezonde gewoonte om de kinderen 's nachts uit hun slaap te halen en ze dan vol te stoppen met lekkers. Heb ik geen gelijk, Sigrid?" Sigrid lachte ook, ze had werkelijk zoo iets gedacht. ,,'t Is maar eens in het jaar," vergoehjkte tante Livia. „Wie is dan St. Lucia?" vroeg Sigrid. „St. Lucia natuurhjk, wie anders?" zei haar oom. Maar Niels verklapte: „Het was Lisa, ze had een witte jurk aan en hangende haren, ze zag er prachtig uit, hoor." Dat kon Sigrid zich best voorstellen. Lisa was nog jong en ze had een lief, frisch gezicht. KERSTVIERING BIJ TANTE LIVIA 257 „Ja," zei tante Livia, „dit jaar is Lisa St. Lucia geweest en dat is nog een heele taak. Want je moet niet denken, dat met dat nachtelijk bezoek haar werk afgeloopen is. Den volgenden dag gaat ze het heele plaatsje door van huis tot huis met een schaal om gaven te vragen voor de arme blinden. Ze is de fee van het licht, niet waar, de patrones van de blinden, die ze wat licht in hun duisternis wil brengen. Zoo'n dag haalt ze heel wat op en de arme blinden varen er wel bij." „Moet ze dan in December in die dunne kleeren rondloopen?" vroeg Sigrid. „O, daar doet ze goed wat warms onder," zei tante Livia. „Maar Lisa is er toch leelijk verkouden van geworden," beweerde Valla. „Och, dat had ze er wel voor over," zei Solveig. Het theeuur was om, voor ze het wisten en daarna gingen allen naar boven, om zich mooi te maken voor het feest. Sigrid deed haar beste japonnetje aan, een mooi, blauw zijdje. Ze was bhj, dat ze het bij zich had, want ze voelde wel, dat van haar verwacht werd, dat ze er vanavond recht feestelijk zou uitzien. Valla en Solveig zagen er ook allerliefst uit en tante Livia, die er anders van hield zoo eenvoudig en praktisch mogelijk gekleed te zijn, had zoowaar een prachtige, fluweelen japon aan, die haar heel mooi stond. „O Tante, wat bent u keurig!" riep Sigrid, toen haar tante haar in de gang voorbij liep. „Laat me u eens bekijken." s „Geen tijd," lachte tante Livia en verdween in de geheimzinnige kamer, om haar man te helpen, den boom aan te steken. Het heele troepje stond stil bij elkaar voor de 258 KERSTVIERING BIJ TANTE LIVIA vleugeldeur, die hen nog scheidde van de feestzaal, zooals* Valla het noemde. Al gauw zou die opengaan en dan zouden ze alles mogen zien, wat zoo geheimzinnig voor hen verborgen was gehouden. Ze stonden in het donker, om de overgang des te treffender te doen zijn Nog onverwacht werd de deur opengeschoven. Hadden ze voor de gesloten deur nog staan lachen en gekheid maken, nu hoorde men op eenmaal geen geluid meer. Ze waren zóó onder den indruk van den plotselingen overgang van duisternis tot licht, dat ze, in plaats van naar binnen te gaan, stil bleven staan kijken naar den schitterenden boom. „Kom toch binnen," noodde Moeder en tilde Kersti op, om haar al het moois te laten zien, waarmee de boom behangen was. Wat was hij mooi dit jaar! „Zijn de Kerstboomen bij jullie precies eender versierd?" vroeg tante Livia aan Sigrid. „Wel zoo wat, maar ik vind die kleine vlaggetjes er tusschen zoo leuk, dat heb ik nog nooit gezien." „Ik vind de engeltjes het mooist," beweerde Solveig. „Zie je ze wel?" en ze wees Sigrid de kleine wassen figuurtjes, die tusschen de takken zweefden. Van stilte was nu geen sprake meer, allen praatten zoo wat door elkaar. Niels en Henk konden niet langer stil staan en begonnen rond den boom te springen, telkens iets nieuws ontdekkend, dat ze toch zoo prachtig vonden. „O Moes, wat een schattig papegaaitje op- dien tak, je zoudt zeggen, dat het leefde," riep Niels. „Mag ik straks dat paardje van chocola?" vroeg Henk met begeerige oogen. Solveig keek tersluiks naar Sigrid, of ze het gehoord had. Ze hoopte van niet, want wie is nu zoo KERSTVIERING BIJ TANTE LIVIA 259 onbescheiden, om dadelijk te vragen om iets moois of lekkers van den boom. Gelukkig, Sigrid stond bij Vader en Kersti en genoot van het plezier, dat het kleine ding had, nu ze al die fonkelende lichtjes zag. Verleden jaar was ze nog zoo klein, ze wist er natuurlijk niets meer van, zoodat voor haar de verrassing waarschijnlijk nog het grootst was. Ondertusschen waren de meisjes Lisa en Stine ook binnengekomen en Vader vroeg om een oogenblik stilte, bij wilde even vertehen, hoe het Kerstkindje geboren was, vele, vele jaren geleden in een stal in Bethlehem. Allen kenden natuurlijk dat verhaal, ze hoorden het ieder jaar, maar niet een, die niet met aandacht luisterde. Vader maakte het niet lang, hij kende zijn volkje en wist, wat het verder van den avond verwachtte. „Nu even wat moois zingen," verzocht Moeder, toen Vader uitgesproken had. Dat deden ze graag en uit volle borst en daarna zongen Valla en Solveig samen een mooi lied, waarbij Moeder hen accompagneerde. Ondertusschen was Vader verdwenen. Die scheen niet van zingen te houden, want ieder jaar verdween hij onder het gezang en bleef dan een heel poosje weg. „Nu komt de Kerstman," fluisterde Henk Sigrid in. „Vader is bepaald bang voor den Kerstman," zei Valla lachend, „want hij komt altijd pas weer te voorschijn, als die weer verdwenen is." Ze gaf Sigrid een knipoogje en deze antwoordde met een lachje van verstandhouding. Waarom opeens die schrik onder het woelige volkje? Wie klopte daar? Moeder hield dadelijk op met spelen en stond van 260 KERSTVIERING BIJ TANTE LIVIA de piano op, waaraan ze een oogenblik had zitten phantaseeren. Ondertusschen was Lisa naar de deur geloopen en had die wijd geopend. Daar stond de Kerstman, precies als Sigrid hem wel eens op plaatjes had afgebeeld gezien, met den grooten zak op zijn rug. Zijn lange baard was wit en jas en muts waren omzoomd met wit bont. „Kom binnen, als 't u blieft, Kerstman," zei Moeder en ging hem tegemoet „We heeten u welkom en zijn bhj, dat u van 't jaar weer gekomen is." „Dat doet me genoegen," zei de Kerstman, naar binnenstappend, „want als de kinderen blij zijn me te zien, dan valt er zeker niet te brommen. Dat doe ik nooit voor mijn plezier." Henk en Niels zagen er wat verlegen uit. Ze waren zich wel geen erge dingen bewust maar Niels dacht er opeens aan, dat hij Lisa en Stine zoo dol • graag plaagde, niet zoo maar met een grapje, maar bezems weghalen en verstoppen en tegen emmers vol water schoppen, dat waren dingen, waaraan hij zich nog al eens bezondigd had. En Henkje schoot het in de gedachte, dat hij, niet lang geleden, zoo driftig was geworden, toen Lisa hem wasschen moest, dat hij haar schortje zoo maar van den band getrokken had. „Die jongens hebben toch niets op hun geweten?" vroeg de Kerstman en keek naar de verlegen gezichtjes van het tweetal. Henk en Niels haastten zich om heftig neen te schudden, maar ze keken toch even tersluiks naar hun moeder, wat die er wel van zeggen zou. Moeder lachte en zei niets. Een zucht van verlichting ontsnapte aan de broertjes. „En dat kleintje daar op Moeder's arm, is dat L „Die jongens hebben toch niets op hun geweten". (Blz. 260.) 262 KERSTVIERING BIJ TANTE LIVIA een zoet kindje?" vroeg de Kerstman verder. Kersti keek hem aan met haar heldere oogjes en zei: „Huilen is stout." Nu volgde er zooveel uitroepen van verrukking omdat kleine Kersti haar eigen zonden verklapte, dat de Kerstman niet door kon gaan. „Zoo'n schat!" „Zoo'n heveling!" „Hooren jullie het, jongens, hoe eerlijk het kleine zusje is?" Kersti begreep natuurlijk heelemaal niet, waarom ze zoo gepakt werd en verborg haar hoofdje in Moeder's hals, toen de Kerstman haar ook al omhelzen wilde. Deze praatte nog een beetjVmet de oudere meisjes en toen bleek het, dat hij ook Hollandsen kende. Maar daar lette niemand op, niisschien vonden de kinderen het vanzelf sprekend, dat zoo iemand alle talen sprak. Eindelijk kwam het groote oogenblik, dat de zak openging en er voor elk een cadeautje uitkwam. En juist voor ieder iets, wat op het verlanglijstje gestaan had. Ja, die Kerstman wist het wel. Kort daarop verdween hij en nam de spanning mee, die wel een beetje geheerscht had onder het jonge goed. De tongen van Niels en Henk kwamen geweldig los en Kersti zei maar aldoor, haar pas verworven schat, een pop, in haar armpjes gekneld: „zoete man, mooie man, Heve man." Ze waren nog niet klaar met het bewonderen van de cadeautjes, toen Vader ineens weer binnen was. „De Kerstman is er geweest," riep Henk, zoodra hij zijn vader zag. KERSTVIERING BIJ TANTE LIVIA 263 „Dat spijt me. Dat ik dien nu toch altijd moet misloopen," zei Vader. Niels keek strak naar zijn vader's oogen en neus en riep zich het beeld van den Kerstman weer voor oogen. Er was een twijfel bij hem ontstaan, maar hij durfde niets zeggen. Hij zou toch eens goed opletten, of Vader een volgend jaar weer niet binnen was, als de Kerstman kwam. „Zie zoo," zei Vader, „nu moeten jullie eens allemaal rustig gaan zitten, dan zal ik eens zien, wat er onder dat kleed op die tafel in den hoek verborgen is." „Nu krijgen we de cadeautjes," fluisterde Solveig. „Zou u de versjes wel voorlezen dit jaar?" vroeg Valla. „Er zijn maar een paar Hollandsche bij, het was zoo moeilijk om die te maken, ziet u en aan de andere heeft Sigrid niets." „Ik lees ze toch allemaal voor, dat is veel te aardig. Dat zal Sigrid niet kwalijk nemen, wel mijn kind?" Natuurlijk verzocht Sigrid, dat men zich aan haar niet storen zou en haar oom begon met de pakjes uit te deelen. De versjes zaten alle buitenop en werden voorgelezen, voor dat de pakjes overgereikt werden. Er 'schenen heel wat grapjes gemaakt te zijn, er brak ten minste nog al eens een lachsalvo los en Sigrid nam zich voor, om zoodra ze weer thuis was, Zweedsch en Noordsch te gaan leeren. Een volgend jaar wilde ze er zoo niet bijzitten. Of zou ze dan het Kerstfeest thuis vieren? Och neen, natuurlijk niet. Vader wilde haar immers niet meer thuis hebben. Even verduisterden de lichten van den stralenden boom voor Sigrid, even trilde haar mond en ontsnapte haar een zucht. Maar niemand merkte daar iets van, ze hadden het 264 KERSTVIERING BIJ TANTE LIVIA veel te druk met luisteren en uitpakken en juichen. En ook Sigrid kreeg haar deel. Voor haar waren wanhopige pogingen gedaan, om Hollandsche versjes te maken. Ze waren wel niet altijd heel duidelijk, maar Sigrid was er toch bhj mee. Het eenzame gevoel van daareven werd er door verdreven. Haar cadeautjes aan de anderen wekten ook veel vreugde. Iets meegebracht uit een ver land geeft altijd een bizonder plezier. Lisa en Stine hadden nog nooit iets bezeten, dat niet in Zweden gekocht was. Die waren dus niet weinig trotsch op de cadeautjes, die het vreemde nichtje van de familie voor hen meegebracht had. En Sigrid was toch zoo bhj, dat juffrouw Nortensen haar zoo goed geraden had. Het duurde een heel poosje, er waren zooveel pakjes dit jaar, vóór Vader het laatste pakje uitgereikt had, zijn eigen cadeau aan Moeder. En wat voor een cadeau! Een mooie gouden horlogearmband. Moeder had het tot nog toe gedaan met het horloge, dat ze als jong meisje gekregen had. Daaraan haperde in den laatsten tijd nog al eens iets en Vader, die dit wist, verraste haar nu met dat armbandhorloge. Er was een aardig vers bij, waarvan de inhoud hierop neerkwam, dat iemand, die het altijd zoo druk had en voor wie de tijd zooveel waarde had, precies moest kunnen zien, hoe laat het was. Moeder was er heel bhj mee, maar vond, dat Vader haar niet zoo'n groot cadeau had moeten geven. Dat had ze nergens aan verdiend. Ze kon haar zin nauwelijks voleindigen, zoo'n geschreeuw en gejuich ging er op. Ieder gilde om het hardst, dat Moeder nog veel meer moois verdiend had, één beweerde zelfs met KERSTVIERING BIJ TANTE LIVIA 265 luider stem, dat al het moois op de wereld nog niet genoeg was voor Moeder. „Pak Moeder," riep Vader plagend en de jeugd stormde op haar af, tot ze om genade smeekte. Toen Heten ze haar vrij, één voor één, en Moeder haalde eens diep adem. „Pak Vader nu ook eens," zei ze ondeugend, „anders wordt die jaloersch." Maar Vader vluchtte in een hoek, vanwaar hij zich het jonge goed gemakkehjk van het Hjf kon houden. Hij had aan Moeder's voorbeeld genoeg gehad. Nu keek Moeder op haar nieuw horloge en riep uit: „Kinderen, wat is het al laat! Waar zijn de meisjes?" Maar Lisa en Stine waren al naar de keuken verdwenen om voor het avondeten te zorgen en niet lang daarna kon men aan tafel gaan. Er was weer allerlei lekkers, maar twee gerechten kwamen onze Sigrid toch vreemd voor. Ze zag een groote schaal met rijstebrij en een... met stokvisch! Haar oom lachte alweer om haar verbaasd gezichtje. „Kersteten, meisjehef, het traditioneele Zweedsche Kersteten. En je moet er van gebruiken ook, anders wordt het komende jaar geen voorspoedig jaar voor je. Let eens op Lisa en Stine, die eten bijna niet anders." Dat was waar, de meisjes, die ook nu mee aan tafel zaten, deden zich te goed aan de beide Kerstgerechten en het scheen hun best te smaken. Sigrid nam een bordje rijstebrij, dat ging er wel in, maar stokvisch, nadat ze dien dag al zooveel gebruikt had! Toch at ze een heel klein stukje, omdat iedereen dat van haar scheen te verwachten. Hoewel er nog druk gelachen en gepraat werd, 266 KERSTVIERING BIJ TANTE LIVIA begonnen allen er toch vermoeid uit te zien en toen het maal afgeloopen was, werden de kinderen vlugnaar bed gebracht Kleine Kersti lag er natuurlijk al ui, maar de jongens hadden mogen opblijven en verklaarden nog heelemaal niet moe te zijn, hoewel ze hun oogen wijd moesten opensperren, omdat ze anders dicht gevallen zouden zijn. Nu, moe waren ze allen, Sigrid vond het wat heerhjk, toen ze zoover was, dat ze de dekens over haar ooren kon trekken. En ze konden morgen niet eens uitslapen' Gekke gewoonte, waarom begon die kerk morgen zoo vroeg? Zij behoefde niet mee, als ze niet wilde, ze mocht gerust bhjven liggen, héd Tante gezegd. Enfin, ze zou wel eens zien, hoe ze... Verder kwamen haar gedachten 'niet, want ze sliep gerust vóór ze haar zin had kunnen uitdenken. XXI. TANTE LIVIA VERTELT. Ja, het was den volgenden morgen al weer vroeg dag voor de heele familie. Tante Livia had gezegd, dat ze Sigrid niet mochten roepen, als ze niet uit zich zelve wakker werd, moesten ze haar rustig laten doorslapen. Ze zou toch zoo weinig hebben aan dien kerkgang, ze «ou immers niets van den preek verstaan. Maar Signd was wel degelijk van plan, mee te gaan. Als iedereen vroeg op was, wilde zij niet bhjven liggen. Het was ook vroeg onrustig in huis, ze sliep daar met doorheen en toen Valla voorzichtig even om de deur kwam kijken, hoe het met haar stond, was ze al opgestaan. maasrsxmr mi TANTE LIVIA VERTELT 267 „Ben je op, leuk," zei Valla. „Veel aardiger, dat je meegaat." Ja, dat vond Sigrid ook, ze wilde alles meemaken, wie weet, of ze ooit met Kerstmis weer hier zou zijn. Beneden gekomen vonden ze tante Livia daar al en het ontbijt was gereed. Niemand zag er meer slaperig uit, ze waren allen vroolijk en opgewekt. Solveig vond het alleen wat verdrietig, dat Moeder nu weer niet mee kon. Moeder zei, dat ze het graag gedaan had, maar dat het nu eenmaal niet ging. Sigrid bood aan, of zij bij Kersti wilde blijven, tante Livia zou er veel meer aan hebben, dan zij. Ze zou met genoegen thuis bhjven, als Tante mee naar de kerk wilde gaan. Maar tante Livia antwoordde, dat het heel Hef van haar was, maar dat het nu eenmaal niet ging. De meisjes mochten vanochtend ook samen naar de kerk, zoodat Sigrid heel alleen thuis zou zijn met het kind. „Dat kan toch best," vond Valla. Maar Moeder beweerde van niet. Ze had ook nog het een en ander te doen. Ze moest den Kerstboom voor de vogels nog in orde brengen. „Een Kerstboom voor de vogels?" vroeg Sigrid verbaasd. „Ik wist wel, dat in Zweden en Noorwegen de dieren, dus ook de vogels met Kerstmis getracteerd werden, maar ik heb nog nooit gehoord, dat er voor die beestjes een boom werd gereed gemaakt." „O, getracteerd zijn ze al een paar dagen," zei tante Livia, „vogelzaad, broodkruimels, stukjes kaas krijgen ze trouwens den heelen winter door en in al onze boomen hangen halve klapperdoppen met vet er in. Gisteren zijn er hier en daar bundels haverhalmen, met de korrels er nog in, opgehangen, maar 268 TANTE LIVIA VERTELT met den Kerstboom ben ik nog niet klaar gekomen. Daar zorg ik vanochtend voor. Als jullie straks thuis komt, zul je hem zien." „Daar ben ik nieuwsgierig naar," zei Sigrid en Valla en Solveig vonden het leuk, dat er weer iets was, dat Sigrid niet kende. . Opgewekt ging het troepje naar de kerk. Het was er lekker warm, Sigrid voelde zich niet onbehagelijk, maar Tante had gelijk gehad, veel had ze er niet aan, zoodat haar gedachten al spoedig aan het dwalen gingen. En waar zouden ze op dezen ochtend anders heen gaan, dan naar huis, naar Vader. Ze had zoo zeker gedacht, een brief van hem te krijgen, waarin hij haar een prettig Kerstfeest toewenschte en haar zeide, dat hij op de feestdagen aan haar denken zou.. Het had haar een zehoverwinning gekost, hem te schrijven, maar ze had geen rust gehad, voor ze het gedaan had. Maar van hem had ze tot nog toe niets ontvangen. Hoe zou Vader zijn Kerstfeest vieren? Zou hij een boom gemaakt hebben voor Gabby? Of liever, zou die een boom versierd hebben voor hem? Ze dacht wel van niet, zoo twee volwassen menschen, wat hadden ze er aan. Misschien was Vader wel niet eens thuis, misschien moest hij wel plotseling uit om een menschenleven te redden, dat was nog eens gebeurd op Kerstdag. Een plotseling geval, waarbij Vader dadelijk in moest grijpen. Ze wist nog zoo goed, wat een verdriet ze toen gehad had. Tante Annie was toen ook juist weg geweest, met de heele familie en zij had een klein boompje gereed gemaakt voor Vader en haar zelf. Toen had ze daar heel alleen mee gezeten. Dien was ook uit geweest en Suus had een vriendin bij zich gehad in de keuken. TANTE LIVIA VERTELT 269 Die waren toen wel even komen, kijken naar het brandende boompje, maar wat had ze daaraan gehad. Ze had maar gauw de kaarsjes weer uitgeblazen en zich heel ongelukkig gevoeld. Zou Gabby nu misschien ook alleen zitten? Wie weet? Als ze haar thuis hadden laten komen, zou ze nu gezelschap gehad hebben. Als Gabby haar verdriet had willen doen, was de bom verkeerd gesprongen, want zij had het hier heerhjk. Als Vader hier ook geweest was, zou ze zich niets prettigers hebben kunnen denken. Want Vader vergeten kon ze niet, geen oogenblik. Hij was wel niet meer voor haar als vroeger, had geen behoefte meer aan haar, maar zij wel aan hem. Och ja, zij wel aan hem. Een hevig verlangen naar haar vader beving haar, wat zou het nog lang duren, vóór ze hem weer zou zien. En dan nog! Een kort bezoekje misschien. Ze ging immers niet meer naar huis, ze bleef in Amsterdam, heel haar schooltijd en nog langer. Moest dat nu zoo zijn, moest ze Vader voortaan missen? Ja, want ze wilde zijn liefde - niet deelen, niet tevreden zijn met het kleinste deel daarvan. Wat waren de kinderen hier toch gelukkig! Zoo'n vader en zoo'n moeder als Oom en Tante waren; en daar altijd mee samen te zijn. Ze werd uit haar gepeins opgeschrikt, doordat er gezongen werd. Daarna was de dienst geëindigd en gingen ze allen over de in zonneschijn schitterende sneeuw naar huis, waar ze opgewacht werden door tante Livia met lekkere, warme chocolade en krakelingen. Eigenlijk was het de gewoonte nu warmen, ge- 270 TANTE LIVIA VERTELT kruiden wijn te schenken, vertelde oom Henk, maar daar wilde tante Livia niet van hooren. „Chocolade is lekkerder en gezonder," beweerde deze. „Smaakt het jullie soms niet?" Nu, dat zouden ze niet graag zeggen, ze smulden er aan, ze hadden ook zoo vroeg ontbeten. „Ja," zei tante Livia, „dat is hier een vreemde gewoonte. Sommige menschen drinken al een paar glazen warmen kruidenwijn, vóór ze naar de kerk gaan. Tegen de kou, naar het heet" „Je dut er zoo lekker op," zei oom Henk lachend. „Maar ik weet iemand, die dat ook zonder kruidenwijn kan." „Echt Vader? Wie dan? Ik toch niet?" vroeg Valla en zag er een beetje schuldig uit „Die vraag verraad veel, dochtertje, maar ik bedoelde jou niet" „U kijkt naar Sigrid," zei Solveig, „maar daarin vergist u zich. Sigrid heeft niet geslapen, dat weet ik zeker, alleen maar een beetje zitten denken." Sigrid had een kleur gekregen. „Ik verstond er ook niets van, niet waar." „Daarom had ik het je ook heelemaal niet kwalijk genomen, beste meid, als je een dutje gedaan hadt." „En nu moeten jullie mijn boompje gaan zien," zei tante Livia. „Kersti en ik hebben daar vanochtend voor gezorgd. Ga maar mee." Allen volgden tante Livia den tuin in. „Daar is het zie jullie het wel?" In de verte leek het op een besneeuwd, dood dennetje, waarop verscheidene donkere, bewegehjke figuurtjes zaten. Dicht bij gekomen bleek het ook werkelijk een kleine, doode den te zijn, maar wat Sigrid voor sneeuw gehouden had, was gestolde reuzel, vermengd met gekneusde hennepzaadjes, broodkruimels, krenten, rozijnen en kleine stukjes TANTE LIVIA VERTELT 271 kaas. Verscheidene vogels zaten op de takken en deden zich te goed. Ze waren heelemaal niet schuw en bleven rustig doorpikken, toen het gezelschap naderbij gekomen was. „Wat verbazend aardig," zei Sigrid. „Hoe heeft u dien boom zoo klaar gekregen?" „Daar is niet veel kunst aan," antwoordde haar tante. „We koken daarvoor een lekkere warme brij van reuzel, met van alles er in. Gisteren hadden Stine en ik die al samen klaar gemaakt, maar we hadden geen tijd om den boom er mee te bedekken. Dat doe vik meestal op eersten Kerstdag. Ik warm dan de brij weer op, zoodat die vloeibaar wordt en overgiet den boom er mee." „Hoe kan u dat? Klimt u er dan bij?" „Weieen, ik neem een grooten, houten pollepel en daarmee kwak ik de brij op den kalen boom. Die stolt er dadelijk op van de kou. Er is al heel wat afgepikt, zooals je ziet, maar ze hebben er toch een goed tijdje plezier van." Sigrid nam zich voor, als ze weer thuis was, ook eens zoo'n boom te maken. Maar zou ze het volgend jaar met Kerstmis thuis zijn? Dat ze toch niet eens een brief van Vader gehad had. Hij had haar vergeten. Dat ze er toch maar niet aan wennen kon te denken, dat zij afgedaan had bij Vader. „Komt er vandaag nog een post?" vroeg ze aan haar tante. „Neen beste, morgenochtend, eerder niet. Met Zon- en feestdagen is er maar één bestelling.'' „Dan morgenochtend misschien," troostte Sigrid zich. „Neen morgenochtend zeker." Toen die gedachte zich eenmaal bij haar had vastgezet, kon Sigrid weer vroolijk zijn en van de gezelligheid genieten, die hier inheemsen scheen te zijn. 272 TANTE LIVIA VERTELT Na het middagmaal gingen ze allemaal sleden, met kleine sleedjes en Oom beloofde morgenochtend, als het weer het toeliet, de ski's voor den dag te halen. Dan zouden ze naar een naburigen heuvel gaan en dan zou Sigrid moeten toonen, of ze aanleg had voor de skisport. Het sleden in den tuin was ook al heel prettig. Maar het werd al gauw donker en ze moesten zich nog wat opknappen voor de thee. Daardoor kon het geen lange vreugd zijn vandaag. Wat een gezellig theeuurtje werd dat. De boom prijkte weer in vollen glans en op verzoek van de kinderen vertelde tante Livia van haar jeugd in het Noorden. „Ja kinderen, ik wil vandaag wel eens vertellen over mijn geboorteland, Sigrid zal dat misschien wel aardig vinden, maar voor jullie zal er niet veel nieuws te hooren zijn." „O, dat is niets,' zei Valla, „we vinden het altijd weer prettig, als u er vin vertelt." Niels vroeg: „Vertel u van die beide winden, die zooveel verschillen?" „En van als de zon wegloopt," viel Henkje bij. „En van de middernachtszon?' vroeg Solveig. Sigrid schoot in een lach. „Tante kan toch niet alles tegelijk vertellen," „Neen, dat vind ik nu ook," beaamde tante Livia. „Ik zal maar beginnen met Niels zijn zin te geven. Want de beide winden, zooals Niels het uitdrukt zijn van heel veel belang voor de bewoners van het Noorden. Hij bedoelt den oosten- en den zuidenwind." „U moet eerst vertellen van als de zon wegloopt," hield Henkje vol, „dat gebeurt toch vóór de oostenwind komt." Zijn moeder streelde hem glimlachend over zijn bol. TANTE LIVIA VERTELT 273 „Je ziet, dat ze er al alles van weten," zei ze tegen Sigrid. „Het ventje heeft gelijk. Eerst moesten we afscheid nemen van de zon. O, meisjelief, jij, die dat nooit beleefd hebt, weet niet, wat het is, acht weken zonder een enkelen zonnestraal. De achttiende November was voor ons altijd een treurige dag. Je moeder, Sigridlief, was daar vooral heel gevoelig voor. Ik geloof niet, dat er een achttiende November geweest is, die geen tranen van onze oudste gezien heeft, zoolang ze bij ons was. En de laatste dagen, die aan het verdwijnen van het licht vooraf gingen, waren juist zoo verrukkelijk. De kleuren, die de zon dan uitstraalde, waren onvergelijkelijk mooi, roodgoud, violet-groen, ja, zelfs zacht blauw. De wolken zijn bepaald bont gekleurd en dan moet je die lucht denken boven besneeuwde bergtoppen! Zoo iets zien jullie hier nooit." „Neen," zuchtte Solveig. „Wat een zucht. Ja, het was mooi en heerlijk, maar wat er volgde zou je minder bevallen. Je weet niet, wat een weemoedig gevoel het geeft, als de stralen schuiner en schuiner vallen en eindelijk nog maar een enkele hoék van de kamer verlicht is. Die vreemde verlichting geeft altijd weer opnieuw een weemoedig, ja zelfs een beetje angstig gevoel. Als het zoover was, dan wisten we, dat de zon op het punt was, ons te verlaten. Dan gingen we allen voor een der ramen staan, waar we de zon konden zien ondergaan. O, wat ging dat dalen vlug, veel te vlug, we hadden haar wel willen vasthouden, onze lieve zon. Eerst hadden we in het licht van de laatste stralen gestaan, maar al gauw stonden we in het donker en zagen de allerlaatste stralen nog even over het water strijken. Niemand sprak een woord, maar wij meisjes hielden altijd ieder een hand van onze moeder vast. Sigrid 18 274 TANTE LIVIA VERTELT Dan begon de zon te verdwijnen achter de bergen; ze zakte, zakte en opeens was er niets meer, dan een paar rose wolkjes boven de besneeuwde toppen. Maar ook die waren niet lang meer te zien en een akelig gevoel van kou en duisternis was op ons neergedaald. Dat was het oogenblik waarop het onze Sigrid te machtig werd en ze zich snikkend tegen Moeder aandrukte." „Huilde u niet?" vroeg Niels. „Neen, ik geloof niet dat ik daarom ooit geschreid heb. Ik dacht er maar dadelijk aan, hoe heerhjk het zou zijn, als de zon terugkwam. Als we haar niet een poosje hadden moeten missen, zouden we ook nooit de dankbaarheid en het geluk gekend hebben, die haar terugkeer ons gaf." „Ik zou toch liever niet in het Noorden leven," zei Solveig. Haar moeder streelde het handje, dat de hare gegrepen had onder het vertellen en zei: „Toch wel, lieverd, het zou je wel meevallen. Maar je bent net zoo'n gevoelsmenschje, als mijn Heve zuster was." „Moeder hield toch wel van haar thuis, niet?" vroeg Sigrid en greep ook een van tante Livia's handen; ze had ook zoo'n behoefte eens even aangehaald te worden. Tante Livia trok haar naar zich toe en gaf haar een zoen. „Veel, mijn kind, je moedertje was een heel gelukkig en tevreden meisje." „Nu van den wind," drong Niels-aan. „Ja, nu van den wind, den vreeseUjken oostenwind. We verwachtten hem ieder jaar en elk jaar schrokken we er toch weer van, als we dat fluitende geluid door de lucht hoorden suizen. Kort daarop werd het huis geschud door een hevigen rukwind. TANTE LIVIA VERTELT 275 Meestal kwam hij in den nacht en dan doken we zoo diep we konden onder de dekens, want het was, alsof we ineens uit de warme kamer in de koude nachtlucht gebracht waren. En toch hadden we alle reten zoo goed mogehjk dichtgestopt en dubbele ramen ingezet, zoodra de zon afscheid van ons genomen had. Maar o, om dan 's morgens op te moeten staan, rillend en klappertandend. Gauw even op de thermometer kijken. Nul graden in de kamer. Nog maar vlug even in bed, want Moeder liet vast de kachel aanmaken, met oostenwind stookten we op de slaapkamers. Alles werd zoo dicht mogehjk gehouden, overal gordijnen en overgordijnen gesloten en toch voelde je door het heele huis den kouden tocht. In de huiskamer was het nog het best, daar stond den heelen dag de kachel rood, maar terwijl je je van voren roosterde, bleef je van achteren koud. Want de storm loeide nu om het huis en het was niet mogehjk hem buiten te houden." „Duurde dat lang, Tante?" vroeg Sigrid en rilde onwillekeurig, hoewel ze het toch heerhjk warm had. „Dat hing er van af, een paar dagen op zijn minst, soms wel een week, een enkelen keer nog wel langer. Het ergste was, dat je niet buiten de deur kondt komen, het was onmogelijk om op je beenen te bhjven staan, We zorgden er natuurlijk voor, dat we van alles voorzien waren en het in huis zoo goed mogehjk hadden. Maar bhj, dat we waren, als de storm zich eindelijk legde en we dat akelige gieren niet meer hoorde en weer eens heelemaal warm konden worden. Dan was het ergste geleden en als dan de zon weer te voorschijn kwam, dan waren we echt gelukkig, al was het dan ook nog geen voorjaar 276 TANTE LIVIA VERTELT en al zouden jullie, verwende luitjes, nog van een hevige kou gesproken hebben." „Nu van den anderen wind," zei Niels. „Ja, nu over den anderen wind. Die kwam even plotseling aansuizen als zijn strenge broer en je moet niet denken, dat er dan geen storm woel Die rukte ook geweldig aan het huis en had evenveel lust je eens even tegen den grond te gooien. Maar toch, wat een verschil met den oostenwind. Leven en warmte bracht de zuidenwind mee, sneeuw en ijs joeg hij op de vlucht en al gauw konden we genieten van een heerlijke, blauwe lucht en begon alles uit te loopen. Wat we verlangden naar de eerste groene blaadjes! En danj de eerste bloempjes, die we ontdekten. Je moet zoo lang in kou en duisternis gezeten hebben, om zóó blij te kunnen zijn, als het weer warm en licht wordt." „En is de zomer daar een echte zomer, Tante?" vroeg Sigrid. „Ja, zoo echt, als je maar wenschen kunt. Hij komt niet gauw en blijft niet lang, maar hij kan verrukkelijk zijn. Ik heb het wel beleefd, dat het in begin Juni nog sneeuwde. Dan werden Sigrid en ik wel eens mismoedig en moest Moeder ons troosten met het vooruitzicht, dat het nu toch onmogelijk lang meer duren kon. Soms werden we plotseling door de komst van den zomer verrast. Dan was de lucht den vorigen dag nog bedekt en somber geweest en werden we 's morgens ineens verrast door een heerlijken, warmen zonneschijn. Onze dikke kleeren waren dan plotseling veel te warm en innig blij, trokken we dunnere japonnetjes aan. Onze echte zomerkleeren mochten we dan nog niet aandoen, de overgang zou te groot geweest zijn, je moet denken, er lag nog TANTE LIVIA VERTELT 277 sneeuw op den grond. Maar die verdween natuurlijk al gauw onder den invloed van de warme zonnestralen en nauw was die weg, of we plukten al viooltjes. Dan nog een paar dagen en we waren midden in den zomer, we konden den heelen dag buiten zitten, zelfs eten deden we dikwijls in den tuin." „En zag u de middernachtszon ook?" „Weineen, om middernacht sliepen we, ook in den tijd, dat de zon juist in het Noorden stond om twaalf uur 's nachts. Ten minste, toen we nog kleine meisjes waren. Later hebben we de middernachtszon natuurlijk wel gezien." „Was dat niet iets prachtigs?" „Ja," zei tante Livia en ze werd stil. Want ze dacht aan den laatsten keer, toen ze met Sigrid's moeder samen van dat heerlijke schouwspel genoten had. Kort daarop was Sigrid getrouwd en ver weggegaan. Hun moeder hadden ze toen al verloren en ze was alleen met haar vader achter gebleven. „Toe Moesje, vertel eens hoe het was," drong Solveig aan. „Sigrid heeft dat nog nooit gehoord." „Dat is haast niet te vertellen, mijn kind. Als de zon zoo recht in het Noorden staat, lijkt het of ze een heel ander licht geeft dan gewoonlijk. Schaduw en licht wisselen af op een manier, als we overdag nooit zien, over alles ligt een geheimzinnige glans, een zachte roode gloed verguldt de sneeuwtoppen van de hooge bergen. Het is wel wonderheerlijk dat alles te zien. Precies twaalf uur 's nachts staat de zon dan vlak in het Noorden. Maar even daarna is het wonder van dit prachtige rniddernachtsuur al weer voorbij. Dan stijgt de zon hooger en hooger, de dag is gekomen." „Mogen we dat niet eens gaan zien, Moes?" vroeg Solveig zacht. 278 TANTE LIVIA VERTELT „Misschien wel, liefje, later eens. Het is een heele reis hier vandaan, want men moet naar den allernoordehjksten ^unt Maar toch, ja, eens moeten jullie het allemaal zien." „En Sigrid ook," zei Solveig. „En Sigrid ook," herhaalde Moeder. Even was het heel stil in de kamer. Maar al gauw stonden de jongens op van hun bankjes en hepen naar den Kerstboom, waar ze er over begonnen te redeneeren, welke vlaggetjes het mooist waren en welke ze straks aan Moeder zouden vragen. Tante Livia verbrak het zwijgen door te zeggen: „Zie zoo, nu ga ik nog een kopje thee schenken en dan moeten we samen nog eens zingen, kinderen." Ja, dat wilden ze allen graag. „Vroohjke liedjes, Moesje," vleide Valla. Ja, dat vond haar moeder ook, ze waren vanmiddag zoo ernstig geweest, bij het Kerstfeest hoorde vroohjkheid. Nu daar was geen gebrek aan de rest van den dag. De vroohjkheid werd zelfs uitgelatenheid, toen Vader ook mee deed aan allerlei spelletjes. En weer ging Sigrid 's avonds moe en tevreden naar bed. „Morgen is er vast een brief van Vader," dacht ze, voor ze insliep. Maar met de morgenpost was er geen brief gekomen en Sigrid, die met een prettig gevoel ontwaakt was, verloor haar vroohjkheid en was zóó stil aan het ontbijt, dat het een ieder opviel. Toen Solveig het glas van haar nichtje nog eens met melk vulde, fluisterde ze haar in: „Hij komt morgen vast wel." Sigrid lachte flauwtjes en zei: „Dat denk ik ook wel." Maar ze dacht het niet TANTE LIVIA VERTELT 279 Zij voor zich wist zeker, dat Vader niet schrijven zou, hij dacht gewoon niet aan haar, hij had nu immers Gabby. Hoe kon ze toch telkens nog dingen verwachten van Vader, waar hij zelfs niet aan dacht. Het was haar eigen schuld, dat ze iederen keer teleurgesteld werd. Na het ontbijt vervulde oom Henk zijn belofte en togen ze met hun allen er op uit, om ski te loopen. Vol verbazing keek Sigrid, hoe haar nichtjes voortgleden op de lange houten, zij kon er onmogelijk op vooruit. Maar al gauw ging het wat beter en gleed ook zij' voort, tusschen haar oom en tante in en vond het een vermakelijke beweging. Ze vergat alle zorgen en lachte zoo vroolijk en was zoo druk, dat het haar tante goed deed. Want die had heel goed het strakke gezichtje aan de ontbijttafel opgemerkt, al had ze het beter gevonden er maar geen acht op te slaan. XXII. EEN PREEKJE VAN TANTE LIVIA. Heel den tweeden Kerstdag bleef Sigrid opgewekt en vroolijk. Hoe kon het ook anders in het huis van oom Henk en tante Livia, waar zoo'n echt prettige geest heerschte. Ze waren ook allemaal even hef voor elkaar. Natuurlijk kibbelden de kinderen wel eens samen, maar meestal waren ze heel gauw weer goed, een enkel verzoenend woord van tante Livia was meestal voldoende, om den vrede te herstellen. Ze waren ook allen zoo dol op elkaar. Het amuseerde Sigrid telkens weer, te zien, hoe ze elkander verdedigden, als een van allen van iets beschuldigd werd. En tusschen de vroohjkheid in 280 EEN PREEK VAN TANTE LIVIA schoot het Sigrid door het hoofd, dat het mogelijk scheen heel veel te houden van meer dan een mensch, zonder dien daardoor te kort te doen. Maar ze had geen tijd om die vluchtige gedachte uit te spinnen, want heel den dag was er een of ander spel, dat haar aandacht vroeg, of werd er gezongen en muziek gemaakt. Solveig speelde mooi viool en Valla heel aardig piano. En zingen deden de kinderen allen even goed. Zoo ging ook de tweede Kerstdag voorbij en op 27 December was de eerste gedachte van Sigrid toen ze wakker werd: „Straks, als ik beneden kom,' vind ik den brief van Vader." Helaas, ze werd weer teleurgesteld. De post had heel wat gebracht, tante Livia had, zoodra ze beneden gekomen was, de bezending nagekeken, in de hoop, Sigrid nog op haar kamertje met een brief te kunnen verblijden. Maar er was geen schrijven van haar zwager bij. Zoodra Sigrid de ontbijtkamer binnen kwam, keek ze naar haar plaats aan tafel. Bij haar bordje lag geen enveloppe. Ze keek haar tante aan en vroeg zacht: „Niets!" Tante Livia knikte van neen. „Er zijn vandaag weer meer bestellingen," zei ze. „O," was al, wat Sigrid antwoordde. Wat konden die postbestellingen haar schelen. Als Vader haar met Kerstmis had willen schrijven, zou die brief er nu toch zeker geweest zijn. Neen, ze gaf het op. Ze was nu niet stÜ of treurig, ze praatte en lachte. Maar haar tante keek wat bezorgd naar het bleeke gezichtje en vond haar praten te druk en haar lachen overdreven. En midden onder een grappig verhaal, dat ze deed, EEN PREEK VAN TANTE LIVIA 281 hield Sigrid op. Het leek wel of ze plotseling iets zag, dat haar bang maakte. „Wat is er?" vroeg Valla, „waarom ga je niet door met je verhaal?" En Solveig vroeg: „Schrok je ergens van?" Sigrid schudde van neen. Ze streek met haar hand over haar oogen, om zich te bevrijden van een vreeselijke gedachte, die plotseling bij haar opgekomen was. Vader schreef niet, omdat hij ziek was! Dat ze niet eerder aan die mogelijkheid gedacht had. „Wat scheelt er aan, lieve kind?" vroeg tante Livia, toen Sigrid bleef zwijgen. „Ben je niet goed?" Neen, dat was het niet. Maar die gedachte, die vreeselijke gedachte, zé kon haar niet voor zich houden. „Tante, Vader kan toch niet ziek zijn?" Och, was het dat, wat het kind zoo ontsteld had. Solveig had de hand van haar nichtje gegrepen en streelde die vertroostend, en Valla vroeg, ook verschrikt: „Waarom denk je dat zoo opeens?" „Dat weet ik zelf niet." Haar lippen begonnen te beven. „Omdat ik niets hoor. Misschien is Vader wel erg ziek. O, tante Livia, dat houd ik niet uit!" en ze begon te snikken. Haar tante zocht den blik van haar man en toen hun oogen elkaar ontmoet hadden, knikte hij van ja. „Spreek maar eens met haar, dat is beter," zei hij zacht. Sigrid schreide nu zoo, dat ze niets hoorde of zag. Het deed haar goed, ze vond het heerhjk eens te kunnen uithuilen, ze had) daar al een paar dagen behoefte aan gehad, maar haar tranen ingehouden, omdat ze er zich over schaamde. 282 EEN PREEK VAN TANTE LIVIA Tante Livia stond op en legde een hand op het gebogen hoofdje van haar nichtje. „Ga eens met me mee," zei ze, „ik zou wel eens even met je willen praten." „Ga maar naar mijn kamer," zei oom Henk, „daar is het warm." Tante had haar iets te vertellen, Tante wist er meer van. Met een gil vloog ze haar tante om den hals, zoodat deze van schrik terug tuimelde. „Wat weet u, is Vader ziek? Erg ziek misschien? Erger nog..." Daar voelde ze de hand van haar oom, die haar van tante Livia aftrok. „Stel je zoo niet aan, Sigrid, wees eens gauw wat kalmer. Tante weet niets van je vader af. Je maakt ons allemaal overstuur, kijk de kinderen je eens verschrikt aanzien." Sigrid had alleen in zich opgenomen: Tante weet niets van je vader af. Waarom moest ze haar dan alleen spreken, waarom liet ze haar dan zoo schrikken? „Als u niets van Vader afweet, waarom moet ik dan met u mee? Laat me toch met rust, ik heb al verdriet genoeg." Haar oom zag er ontevreden uit en wildé weer wat zeggen, maar tante Livia sloeg haar arm om Sigrid's schouder en dwong haar zoo zachtjes mee te gaan. „Ik weet niets van je vader, daarin heeft Oom gelijk," zei ze. „Maar ik heb je wel wat te vertellen." „Een geheim?" vroeg Niels gretig. En Henkje zei: „Vertel je het ons straks, Si, als Moes het jou verteld heeft" Zijn moeder lachte even vroolijk om die twee nieuwsgierige jongens en Sigrid dacht, dat het mis- EEN PREEK VAN TANTE LIVIA 283 schien werkelijk niets ergs zou zijn, anders zou tante Livia toch niet lachen. „Als ik wilde, dat jullie het wisten, wat ik met Sigrid te bepraten heb, dan zou ik haar niet meenemen de kamer uit, kleine domooren," zei hun moeder. ,,'k Dacht, dat Kersti het niet hooren mocht," lachte Niels. , Jawel, dat begrijp ik. Je let wel even op het kleintje, niet meisjes?" „En op de lastige jongens ook," beloofde Valla. „Ik moet ten minste weg," zei haar vader. En toen tot Sigrid: „Als ik straks thuis kom, hoop ik weer een vroolijk gezichtje te zien. Ik wed, dat Moeder tooveren kan." „Hè Vader, u maakt ons ook nieuwsgierig," zei Solveig en Valla riep hem na. „Straks vertelt u het ons wel, niet?" Nog even stak haar vader zijn hoofd door de deur. „Dat kun je begrijpen. Zulke nieuwsgierige Aagjes behoeven niet alles te weten." Ondertusschen had tante Livia Sigrid meegenomen naar Oom's kamer en liet haar daar lekker plaats nemen bij den haard. „Is er heusch niets met Vader?" vroeg Sigrid met bevende stem. „Neen mijn kind, ten minste niets, dat ik weet. En omdat ik wel begrijp, dat zijn zwijgen je ongerust maakt en ik niet geloof, dat er reden is om angstig te zijn, wil ik eens even met je bepraten, wat wel de oorzaak kan zjjn, dat je nog niets van hem gehoord hebt." „Ja Tante." Tante Livia scheen een beetje naar haar woorden te zoeken. 284 EEN PREEK VAN TANTE LIVIA „Je hebt me verteld, dat Gabrielle nog al eens ongesteld is, niet waar?" „Ten minste ze deed alsof. Maar ik geloof vast, dat ze zich alleen zoo hield, om Vader van mij af te trekken." Haar tante schudde afkeurend het hoofd. „Foei, wat een leelijke gedachte en wat zul je je schamen, als je weet, hoe de zaak in elkaar zit." Sigrid keek haar verbaasd aan. „Wat moet ik dan weten?" Even zweeg tante Livia. Toen zei ze: „Ik geloof, dat ik er maar niet langer om heen praten moet en je ineens de waarheid vertellen. Gabrielle wil je een broertje of zusje geven." Zoo verbaasd als Sigrid nu haar tante zat aan te kijken! Sigrid schokte op. Dat ze nooit aan die mogelijkheid gedacht had! Dus ze zou een broertje of zusje krijgen. In de eerste oogenblikken wist ze heelemaal niet, hoe dat nieuws haar aandeed. Vond ze het prettig of was het een nieuw verdriet? Want als ze een broertje of zusje kreeg, dan beteekende dat, dat ze niet langer Vader's eenig kind zou zijn. Dan zou ze zijn liefde niet alleen moeten deelen met Gabby, maar ook nog met dat kind. Dat zou dus eigenlijk heel naar zijn. En toch! Zoo'n klein popje in huis, zoo'n aardig fijn schepseltje, ze hield zooveel van kinderen. O, ze was dol op kinderen. „Wat zeg je er van?" vroeg haar tante, die haar had zitten aankijken; Sigrid had zoo'n levendig gezichtje, elke aandoening spiegelde er zich op af. Sigrid bloosde heel sterk. „Ik weet zelf niet, of ik het prettig of naar vind." „Naar?" vroeg haar tante verbaasd. EEN PREEK VAN TANTE LIVIA 285 „Naar? Hoe kom je er bij, het zal heerlijk voor je zijn. Meisjes zijn altijd dol op poppen en nu je te groot wordt voor een gewone pop, krijg je zoo maar ineens een heerhjk levend popje om mee te spelen. Kindje, ik weet zeker, dat je er dol blij mee zult zijn." Sigrid zweeg, haar gedachten werkten druk. „Zou Vader het prettig vinden," vroeg ze. „Dat zal hij zeker; misschien is het wel een jongen, wat zou dat heerhjk voor hem zijn." Wat had ze nu miszegd, dat Sigrid opeens zoo somber keek? Wat was dat? Wat mankeerde haar? Ze begon zoowaar te schreien. „O, tante Livia, ik vind het afschuwelijk," barstte ze los. „Hoe heb ik het nu met je. Wat vin' je afschuwelijk? Dat je misschien een broertje krijgt?" „Ja, ja! Denkt u heusch, dat Vader liever een jongen had gehad, dan mij?" „Maar kind, hoe kom je daar nu bij?" „U zegt, dat hij zoo bhj Zal zijn met een jongen." „Dat is toch nog al natuurlijk." „Goed, maar ik vind dat afschuwehjk. Als het ten minste maar een meisje is." Haar tante keek heel ernstig. Ze begon iets te doorzien van al, wat Sigrid bezig hield. „Hoor eens, Sigrid," zei ze, „ik heb je dit alles verteld om je gerust te stellen, ofschoon ik eigenlijk beloofd had er niet over te spreken, vóór het kind er was. Gabby verlangde dat. Je vader heeft waarschijnlijk niet geschreven, omdat er andere dingen zijn, die hem bezig houden. Mogehjk zal het kindje een dezer dagen geboren worden en kan hij nu aan niets anders denken. Hij hoopt je zeker ineens het goede nieuws te kunnen vertellen. Ik heb nu geen 286 EEN PREEK VAN TANTE LIVIA tijd meer. Als ik jou was, bleef ik nog een half uurtje hier rustig bij den haard. Dan kun je het groote nieuws eens kalm overdenken. Straks, als ik tijd heb kom ik nog eens rustig met je praten. Want we moeten het samen eens over het een en ander hebben dat me nog niet recht duidelijk is, ik begrijp je niet altijd. Goed?" Sigrid knikte van ja. Ze wilde graag hier nog wat bhjven zitten, ze zou nu onmogelijk gewoon met de nichtjes kunnen praten of gekheid maken en stoeien met de jongens. Zelfs kleine Kersti trok haar nu met aan. Ze moest het met zich zelf eens zien te worden, alles eens goed overdenken. Over Vader behoefde ze dus niet meer ongerust te zijn, maar wat haar nu bezig hield, was even erg. Want als het kindje een jongen was, zou ze Vader heelemaal verliezen. Gabrielle en haar zoon, daar zou hij volkomen genoeg aan hebben. Ze had nooit geweten, dat Vader dat miste, een zoon! Was ze toch maar een jongen. Alles zou dan veel gemakkelijker geweest zijn. Maar ze was nu eenmaal een meisje en ze had altijd gedacht, dat Vader heel tevreden was met zijn dochtertje. Nu tante Livia eenmaal haar oogen had doen opengaan, nu wist ze beter. Als ze dien jongen maar nooit behoefde te zien! Zou ze hier niet kunnen blijven. Dan zou ze er gemakkelijker aan kunnen wennen, niet meer bij Vader te zijn, dan in Amsterdam, waar hij toch altijd betrekkelijk dicht bij haar was, zonder dat ze samen konden zijn. Zouden Tante en Oom haar bij zich willen 'houden? Maar och, ze zou toch geen rust hebben. Ze zou voortdurend aan Vader moeten denken en in EEN PREEK VAN TANTE LIVIA 287 angst zitten, dat hij mogehjk ziek kon zijn. Neen, het zou geen leven voor haar zijn, zoo ver weg en Vader, die zijn zoon bij zich had, met hem spelen kon, hem liefkoozen kon, en o, zoo trotsch op hem was. Bij die gedachte barstte ze in tranen uit en zoo vond haar tante haar, toen ze na een tijdje eens kwam kijken, hoe het er mee stond. „Maar Sigrid, hoe heb ik het nu met je? Ik dacht vast een vroolijk gezichtje te vinden en nu vind ik een waternimf. Kindje, kindje, hoe kom je toch zoo," en tante Livia schoof een stoel vlak naast dien van Sigrid en trok haar naar zich toe. „We moeten eens samen praten over dat verdriet, mijn kind. Dat leehjke verdriet." Sigrid keek haar verwonderd aan. „Leelijk verdriet?" herhaalde ze. „Ja, leelijk verdriet. Ik noem dat zoo, omdat ik bang ben, dat er een heel leelijk karaktertrekje aan ten gronde ligt." Sigrid's tranen waren opeens gestild. Wat een eigenaardige manier had tante Livia om iemand te troosten. „Valt u me ook al af?" vroeg ze ontsteld. „Weineen, beste meid, ik val je heelemaal niet af. Dat is een woord, dat hier geen zin heeft. Maar we moeten dat verdriet van je, de oorzaak van zooveel tranen, eens samen bekijken. Waarom huil je eigenlijk?" „Om wat u me verteld heeft van dat broertje." „Of zusje," vulde tante Livia aan. „Dus je vindt het zoo vreeselijk, dat een hef, klein kindje bij jullie in huis zal komen. Dat is het, niet waar?" Een lief, klein kindje, dat bij hen in huis zou komen, neen dat was het niet. Ten minste niet precies. 288 EEN PREEK VAN TANTE LIVÏA „Als het een vreemd kindje was, zou het me niet kunnen schelen," zei ze, „dan zou ik het zeker prettig vinden." „En waarom nu dan niet?" „Omdat ik bang ben, dat Vader er zoo dol op zal zijn. U heeft zelf gezegd, dat Vader er zoo bhj mee zal zijn, vooral, als het een jongen is." „Zeker, dat heb ik gezegd." „Dat Vader altijd liever een zoon gehad had, dan mij." „Heb ik dat gezegd? Ga je nu niet een beetje te ver? Denk eens goed na. Heb ik dat gezegd?" Sigrid kreeg een kleur. „Neen, niet woordelijk, maar u meende het toch wel Dat geloof ik zeker." „Dan vergis je je heel erg, want ik meende zoo iets heelemaal niet." „Ik ben toch bang, dat het zoo is. En als Vader nu een zoon heeft..." Op dat oogenblik werd er geklopt „Een telegram, mevrouw." „Een telegram, geef gauw hier." Tante Livia scheurde vlug de enveloppe open. „Ik feliciteer je, Sigridlief, geef me een zoen en wees bhj. Hoor maar eens: „Een flinke jongen. Alles goed. Hoera!" Sigrid zat met verschrikte oogen voor zich uit te staren. . Dus toch een jongen. Nu had Vader een zoon, dus... Ze barstte in tranen uit Dat was haar tante toch wat te kras. Moest dat kind daar nu zoo van overstuur zijn? „Sigrid," zei ze wat streng, „waarom huil je nu zoo?" „Dat weet u best." „Omdat je vader zoo gelukkig is?" EEN PREEK VAN TANTE LIVIA 289 Verschrikt keek Sigrid haar tante aan. „Natuurlijk niet," stamelde ze. Ze barstte in tranen uit (Blz. 288). „Natuurlijk wel," zei haar tante. „Je vader zendt ons een telegram met de goede tijding, en zet er achter: Hoera! Hij is dus heel bhj, beschouwt de Sigrid 1* 290 EEN PREEK VAN TANTE LIVIA geboorte van het kindje als een groot geluk en jij... huilt er om. Ik dacht, dat je zooveel van ie vader hield." „Maar dat doe ik toch ook." „Ik geloof er niet veel van. Als ik veel van iemand houd, wensch ik dien persoon niets dan goeds toe en ik ben bhj met alles, wat hem gelukkig maken kan. Van blijdschap bemerk ik bij jou niet veel. Of waren dat daarnet soms vreugdetranen?" „Och Tante, houd me nu niet voor den gek." „Ja, dat deed ik wel even, dat spreekt, voor vreugdetranen waren ze wel wat overvloedig. Maar nu in vollen ernst, verbeeld jij je veel van je vader te houden?" Sigrid zag er uit, of ze er niet meer bij kon. Stel je voor, zij niet veel van Vader houden. Ze wilde van tijd tot tijd wel beweren, dat haar liefde voor hem niet zoo groot meer was als vroeger, maar och, ze wist wel beter, als ze oprecht was,' moest ze bekennen, dat ze zichzelf was wijs wilde maken. „Wat een gekke vraag," zei ze. „Volstrekt geen gekke vraag. Want ik vind, dat uit alles blijkt, dat je meer van jezelf houdt, dan van je vader. Je huilt om wat hem plezier doet, omdat je alleen aan jezelf denkt. Daaruit komt ook je tegenzin tegen Gabrielle voort. Die maakt ook je vader gelukkig, maar dat kan jij niet velen." Sigrid was bepaald ontsteld. Wat zei tante Livia toch voor vreeselijke dingen. „Vader had mij toch," mompelde ze, „waarom had hij daaraan niet genoeg?" „Dat is iets, dat je vader zelf het best kon beoordeelen. De kwestie is, dat je vader gelukkig is met zifh^rouw en dat jij hem dat niet gunt." EEN PREEK VAN TANTE LIVIA 291 Sigrid drukte haar handen tegen haar ooreri „Schei toch uit, als 't u blieft, schei toch uit." „Ja, dat zijn geen prettige dingen om te hooren, maar het is de waarheid. Je wilt met alle geweld, dat je vader om niemand anders geven zal, dan om jou. Stel je eens voor, dat we allemaal zoo egoïst waren. Dat ik bijvoorbeeld van niemand mocht houden, dan van Oom of van een van de kinderen. Prettig zou dat niet zijn voor de anderen." „Vader had mij het eerst." „Dat is zoo, maar omdat Valla mijn oudste is, moet ik daarom alleen van haar houden?" „Och Tante!" „En Oom had ik nog eerder, maar hij gunt mij de liefde van al de kinderen, hoor en Valla zou het heel verdrietig vinden, als ik van de zusjes of broertjes minder hield, dan van haar. Dit is niets bizonders, iets heel gewoons, zelfs. Maai* jij gunt je vader niets, nu mag de arme man weer geen zoontje hebben, wat hij toch zoo heerlijk vindt." „Dat mag hij wel." „En je huilt er om." „Och neen, niet daarom, maar omdat... ik weet het zelf niet precies meer, u hebt me in de war gemaakt." Haar tante lachte eventjes. „In de war gemaakt? Ik geloof juist, dat ik iets voor je ontward heb. Je liefde voor je vader was een raar mengelmoesje, een echt verward kluwetje van alles dooreen; liefde, egoïsme en... jaloezie." Sigrid antwoordde niet. Nu zei tante Livia ook al, dat ze jaloersch was. Zou dat nu werkelijk zoo zijn? Ze dacht toch alleen maar, dat ze meer van Vader hield, dan iemand anders met mogelijkheid doen 292 EEN PREEK VAN TANTE LIVIA kon en dat Vader dus genoeg moest hebben aan haar. Was dat nu zoo erg? Tante beweerde, dat ze van al haar kinderen tegelijk evenveel kon houden. Zou Vader dan misschien toch niet minder om haar geven, al had hij Gabby en... een zoon? Eenige oogenblikken zaten ze nog stil bij elkander, toen stond tante Livia op. „Zie zoo, nu geloof ik wel, dat je me begrepen hebt, niet Sigridlief ? Al ben je het nu niet dadelijk heelemaal met me eens, ik geloof toch wel, dat je me niet geheel ongelijk geeft. Spreek er nu verder maar niet over, maar misschien wil je er wel zoo nu en dan eens over nadenken. Kom je straks eten met een opgewekt gezichtje? Zal ik het goede nieuws vertellen of wil je dat zelf doen? Niet? Nu goed, dan zal ik ze maar eens op de hoogte gaan brengen. En vanmiddag wat extra's, hoor, om de geboorte van mijn nieuw neefje te vieren. Ik benijd je een beetje, zoo'n klein kindje is zoo iets schattigs, ik zou wel met je willen meegaan, om er van te genieten. Als ik jou was, ging ik naar mijn kamertje en knapte me wat op. Als je je eens lekker verfrischt hebt, zul je je heel anders voelen." Tante Livia verliet de kamer en Sigrid zat nog even met haar handen ineengestrengeld om haar knieën in'het vuur van den haard te staren. Toen slaakte ze een diepen zucht, stond op, streek de verwarde haren van haar voorhoofd en ging naar boven, om de faad van haar tante op te volgen. Kort daarop kwam ze werkelijk verfrischt beneden en werd ontvangen met een salvo van gelukwenschen. Wat eenig, een broertje! Nu was ze nooit meer alleen. Valla zei, dat ze altijd medelijden met haar EEN PREEK VAN TANTE LIVIA 293 gehad had, omdat ze geen broertjes of zusjes had en Solveig merkte op, dat ze bijna een moeder voor het kleintje zou kunnen zijn, ze scheelden zooveel. Niels en Henk maakten plannen om met hun nieuwen neef eens flink te stoeien en kleine Kersti begreep alleen, dat er iets prettigs was en kraaide dus van plezier. Sigrid werd door dit alles een beetje overweldigd. Meenden ze dat allemaal? Had ze werkelijk geen reden om verdriet te hebben? Ze wist het niet meer, de vroolijkheid van het heele troepje stak haar aan en al gauw was ze even opgewekt als de rest. En tante Livia hoopte, dat ze niet heelemaal in den wind gesproken had. XXIII. SIGRID GUNT VADER ZIJN GELUK. Al spoedig volgde een brief van Vader aan Oom en Tante en een aan Sigrid. Ze liep er gauw mee naar boven, ze wilde dat schrijven, waar ze zoo naar verlangd had, alleen lezen. Ze las den brief en bleef toen voor zich uit zitten staren. Vader schreef heel hartelijk, maar heel de brief was één jubelen over de geboorte van zijn zoon. Hij scheen als vast aan te nemen, dat zij er zich niet minder in verheugde. Hij schreef, dat ze zich nu wel zou kunnen begrijpen, waarom Gabrielle rust had moeten hebben. Nu zou ze wel spoedig weer gezond en sterk zijn en dan moest Sigrid weer bij hen komen. Hij verlangde daar naar, maar natuurlijk 294 SIGRID GUNT VADER ZIJN GELUK kon ze niet zoo ineens weer uit Amsterdam weg, met het oog op de school. Het beste zou zijn, als ze er tot de zomervacantie bleef. Het sprak vanzelf, dat ze dan van tijd tot tijd van Zaterdag tot Maandag moest thuiskomen. Zpodra Gabrielle weer gezond en sterk was en wat drukte zou kunnen verdragen. „Gabby blijft toch nog nummer een," zuchtte Sigrid en staarde voor zich uit. Ze nam den brief weer op en keek dien nog eens door. „De lieve, kleine Theo, — zoo, heette het kind Theo, naar den vader van Vader, dien hij al jong verloren had — de lieve, kleine Theo verlangt al naar zijn zus, zooals zijn zusje zeker naar hem verlangt." Weer verzonk Sigrid in gepeins. Vader dacht, dat zij naar haar broertje verlangde, Vader hield haar dus niet voor jaloersch. Ach ja, als ze eerlijk was, moest ze bekennen, dat ze er wel naar verlangde het kleintje te zien, maar of ze heelemaal niet jaloersch zou zijn? Ze wist het niet; want dat Vader zoo voortdurend over het broertje schreef, dat deed haar een beetje pijn en die pijn was... jaloezie. Ze verlangde nu naar huis, naar Vader. O, wat verlangde ze plotseling naar Vader. En ook een beetje... naar het kleine broertje. Zoo'n klein kindje kon wel schattig zijn, daar had tante Livia gelijk in. Wat was Vader er blij mee, ze vond het heerhjk, dat Vader er zoo bhj mee was... Vond ze dat werkehjk heerhjk? Ze moest nu volkomen oprecht zijn tegenover zich zelf. En ja — ze gunde Vader zijn schat, ze gunde SIGRID GUNT VADER ZIJN GELUK 295 hem zijn zoon, ze wilde hem alles gunnen, wat hem gelukkig kon maken. Opeens vloog het bloed haar naar de wangen: Gabrielle had hem ook gelukkig gemaakt en toch... Sigrid kon niet rustig bhjven zitten^ ze begon haar kamertje op en neer te loopen. Als ze aan Gabby dacht, voelde ze nog altijd die nare jaloezie. 't Broertje was iets heel anders. Zoo'n klein, klein kindje, het zou ook voor haar een speelpopje kunnen zijn, ze zou er samen met Vader plezier in hebben. Maar Gabby was geen lief, klein kindje, die was de vrouw, die haar verdrongen had uit het hart van haar vader... Dat had ze ten minste altijd zoo gevoeld. Maar was het wel waar? Vader had Gabrielle wel altijd bespottelijk ontzien en haar het huis uitgestuurd ter wille van Gabby. Dat was alles waar, maar het was toch geen aanstellerij geweest om haar het huis uit te krijgen, als Gabby zich lijdende hield en zwak en zei, dat ze' rust noodig had. Ze wist nu beter. Ze begreep, waarom het beter geweest was, dat zij weg ging voor een tijd. Ach ja, veel werd haar nu duidelijk. Waarom had niemand haar ooit gezegd, dat ze een broertje of zusje krijgen zou? Waarom? Och, dat had haar toch maar verdriet gedaan. Was ze bhj geweest, toen dat telegram kwam? Heelemaal niet. Als tante Livia niet met haar gesproken had, was ze misschien nog wel boos en verdrietig geweest, wie weet. Maar nu gunde ze Vader zijn geluk, ze wilde dat. Ze gunde hem zijn zoon... en Gabby... En dat zou ze hem schrijven, vandaag nog. a üfflSSRÜM 296 SIGRID GUNT VADER ZIJN GELUK Daar keek tante Livia om de deur. „Je brief gelezen, meisjelief? Wat is je vader gelukkig, het deed me goed zijn brief te lezen. En wat een mooien naam heeft het kleintje. Theodoor, dat wil zeggen: gave Gods." „Hij heet naar Grootvader, die al lang geleden gestorven is," zei Sigrid. „Naar den vader van je vader? Dat wist ik niet. Je schrijft zeker gauw?" „Ja, vandaag nog." Zag tante Livia er verlucht uit door dat antwoord, of verbeeldde Sigrid zich dat? „Dat moet je doen," zei ze. „Wij schrijven ook spoedig, maar laat jouw brief eerst gaan. Die zal je vader meer plezier doen, dan de onze. Ga je nu mee naar beneden, dan kan je vanmiddag rustig schrijven." Zoo gebeurde het en toen Sigrid haar brief in de enveloppe deed loosde ze een zucht van verlichting. Want gemakkelijk had ze het niet gevonden, om precies te schrijven, wat ze voelde. Ze wilde volkomen oprecht zijn en niet maar wat neerpennen om Vader plezier te doen. Tusschen Vader en haar moest alles weer volmaakt goed worden. Zie hier het schrijven, dat haar vader vol vreugde ontving. Lief Vadertje, wat was ik blij met uw brief, ik had in zoolang geen schrijven van u gehad. U weet, dat ik het heerhjk heb bij Oom en Tante, maar nu verlang ik toch zóó weer dichter bij u te zijn. Ik verlang naar huis, naar u en naar het*kindje. Wat is u er blij mee. Ik ook. Nu ten minste. Ik wil eerlijk zijn. Eerst was ik even een beetje verdrietig. Vindt u dat erg leelijk van me? Ik was... jaloersch. Dat zegt tante Livia. Ik zelf dacht, dat alles alleen SIGRID GUNT VADER ZIJN GELUK 297 kwam, omdat ik zoo vreeselijk veel van u houd. Maar tante Livia zegt, dat het een reden te meer is, om blij te zijn met alles, wat u gelukkig kan maken. Dat vind ik nog altijd niet gemakkelijk. Met het kindje ben ik nu wel blij, maar ik wilde, dat het van ons beidjes alleen was en wij er samen voor zorgen konden. Nu denkt u misschien, daar heb je het al, dat is de oude Sigrid weer, die mij de liefde van Gabrielle niet gunt. Maar heusch Vader, dat doe ik wel, maar het moeielijkste is, dat u zooveel van Gabrielle houdt. Maar ook daar wil ik overheen komen. Hier in huis heerscht zooveel onderlinge liefde, dat ik heb leeren inzien, dat het menschelijk hart groot genoeg is, om heel veel van meer dan een te houden. Ik wil dus mijn best doen, niet meer jaloersch te zijn op Gabby en ook van haar te gaan houden, omdat ze u gelukkig maakt. Het kleine broertje heeft zich al een plaatsje veroverd in mijn hart en welk deel daarvan aan u toebehoort, dat weet u wel. Ik kom begin volgende week terug en dan mag ik zeker Zaterdag thuis komen, niet? Vader, ik ben heusch blij met kleinen Theo. Hartelijk omhelsd door SIGRID. XXIV. DE KLEINE VREDESTICHTER. Sigrid was weer in haar land terug. Ze was weer in Amsterdam en raakte niet uitgepraat over haar verblijf in Zweden en alles, wat ze daar gezien en ondervonden had. Ze vond het wel gezellig, weer met de meisjes samen te zijn, maar 298 DE KLEINE VREDESTICHTER door alles heen, kwam telkens de gedachte naar voren: Zaterdag ga ik naar huis! Bij haar aankomst had ze een brief van haar vader gevonden, waarin deze schreef, hoe bhj hij geweest was met haar lieven brief en hoe Gabby en hij het heerhjk zouden vinden, als ze Zaterdag overkwam. „Onze kleine jongen verlangt ook sterk naar zijn tweede moedertje. Wat zal dat ventje het goed hebben, want je zult eigenhjk meer een moeder voor hem zijn, dan een zuster, jullie schelen zooveel. Gabby wil hem graag met je deelen. Ze vindt het jammer, dat je niet dadelijk voor goed thuis kunt komen, maar staat er op, dat je in ieder geval elke week Zaterdag en Zondag overkomt." Toen Sigrid dat gelezen had, was het bloed wel naar haar wangen gestegen. Gabrielle wilde haar kindje, haar eerste, haar eenige, met haar deelen. En zij had Gabby niets gegund. Ze had zelfs aan Vader geschreven, dat ze wilde, dat het kindje van Vader en haar alleen was. Ze had Gabby dus liefst willen uitschakelen en deze wilde haar kindje met haar deelen. Ze schaamde zich zóó, dat ze, om zich zelf te rechtvaardigen, zich wijs maakte, dat Vader dat nu wel schreef, maar dat Gabby er misschien niets van gezegd had. En zou Gabby het meenen, dat ze haar graag iederen Zaterdag thuis wilde hebben? Dat had ze niet aan haar verdiend, ze was dikwijls leelijk tegen haar geweest, heel leelijk. Ze was zich dat nu heel goed bewust en zag er wel wat tegenop, Gabrielle te ontmoeten. Dat vergalde wel een beetje het genot, dat ze zich voorstelde, van weer naar huis te gaan. Toen de trein dien Zaterdag den Haag naderde, DB KLEINE VREDESTICHTER 299 gevoelde ze zich wat zenuwachtig. Ze wilde, dat de eerste ontmoeting al voorbij was. Wie zou haar komen halen? Vader? Maar die zou wel weer verhinderd zijn. Vader had nooit tijd voor iets prettigs. De trein stoomde het station binnen en Sigrid drukte haar neus tegen het raampje om te zien, of ze ook een bekend gezicht ontdekte. En jawel, heel even zag ze haar vader, die daar stond te wachten. Ze wilde wuiven, maar als een visioen was de gestalte verdwenen, de trein had nog zoo'n vaart. Maar nauwelijks stond deze stil, of Sigrid had het portier al opengerukt en keek uit. Daar kwam hij aan, ze greep haar valies en sprong op het perron en wuivend en knikkend liep ze op haar vader af, die ook haar in 't oog gekregen had en druk terug wuifde, ja zelfs even met zijn hoed zwaaide. Dat was me een weerzien! Zoo heel lang geleden was het niet, dat ze haar vader gezien had, maar het leek Sigrid een eeuwigheid. Want bij het laatste weerzien, dat ook maar zoo kort geweest was, had Sigrid een gevoel gehad, alsof ze hem eigenhjk verloren had. Hij was bij haar geweest, maar toch was ze niet met Vader samen geweest, niet met den echten vader van vroeger. Maar nu was alles anders, nu had ze hem terug, nu was hij weer voor haar, wat hij altijd geweest was, Vader, de eenige! Zijn auto wachtte en samen vlogen ze naar huis. „Je moet niet te veel verwachting hebben van kleinen Theo," waarschuwde haar vader. „Hij is nog zoo heel jong: zoo'n klein kindje heb je waarschijnhjk nog nooit gezien. Je stelt je wellicht een 300 DE KLEINE VREDESTICHTER dikke baby voor met een wit en rose gezichtje, een en al molligheid. Maar dat komt later, zoo'n heel jong menschje ziet er nog een beetje anders uit." „O, ik zal hem wel schattig vinden," verzekerde Sigrid, „daar ben ik niets bang voor." Maar toen ze haar broertje te zien kreeg, viel het haar tegen, al wilde ze dat niet bekennen,' ook niet aan zich zelf. Gabby trad met het kindje op den arm haar tegemoet, zoodra ze de huiskamer binnen kwam en alle verlegenheid en alle angst voor die eerste ontmoeting was verdwenen, er was gewoon geen tijd voor, aan iets anders te denken, dan aan de kleine pop,' die Gabby haar zoo vol trots voorhield. „Hoe vin' je hem?" vroeg het moedertje. „Schattig," zei Sigrid, maar haar gezicht drukte toch zeker wel wat teleurstelling uit, want haar vader zei lachend: „Beken maar eerlijk, dat je je het kleine wonder anders had voorgesteld." Sigrid schrok er van, dat ze zich verraden had. „Anders? Hoe komt u er bij, het is een dotje." „Ja, niet waar," viel Gabrielle bij, „het is een echt schatje. Zijn vader meent er niets van, die heeft vanochtend nog beweerd, dat het een zeldzaam hef kindje is, maar hij plaagt graag een beetje." Haar man streek haar liefkoozend over het nog smalle gezichtje. „Voor zijn leeftijd is het een wonderkind, wees daar maar van overtuigd." Toen tot Sigrid: „En jij, meisje, wacht maar eens een paar maanden, dan zul je wat zien." Sigrid, die nu al gewend was aan het zoo kleine, wat roode gezichtje, waarin de oogjes nog een uitdrukking hadden, alsof ze niet bewust zagen, verklaarde, dat ze geen maanden behoefde te wach- DE KLEINE VREDESTICHTER 301 ten, om de baby een snoesje te vinden en ze meende het. Haar hart ging zóó tot het kindje uit, dat ze het hoe langer hoe mooier vond. Telkens ontdekte ze er iets aan, dat ze „schattig" en „snoezig" vond. Het donkere donsje op het kruintje, het kleine mondje, dat een zuigbeweging maakte, al viel er op het oogenblik ook niets te drinken, de roode vuistjes, die uit de mouwtjes van het witte ponnetje te voorschijn kwamen, de voetjes met de kleine, kleine nageltjes op de teentjes. Ze raakte zoo in geestdrift, te zamen met Gabrielle, voor wat ze beiden als een klein wonder zagen, dat haar vader alle zorg omtrent die twee van zich voelde afvallen. Dat was in orde, die twee zouden het voortaan wel samen kunnen vinden. De kleine Theo had al het minder prettige tusschen hen beiden weggeveegd, voortaan zou er vrede zijn in zijn huis, vrede en geluk. Dat werden een paar prettige dagen voor Sigrid. Ze begreep nu zelf niet, hoe ze het toch zoo slecht met Gabby had kunnen vinden. In den trein, die haar naar Amsterdam terugbracht, dacht ze daar overna en opeens meende ze, dat de zaak haar duidelijk werd: nu Gabby haar kindje had, wijdde ze zich niet meer zoo uitsluitend aan Vader, ze had nu iets anders om haar zorgen aan te geven en Vader zou haar, Sigrid, weer meer noodig hebben. Ze zouden voortaan weer meer voor elkander kunnen zijn. Het was waar, hij had nu kleinen Theo ook, maar daar was ze niet jaloersch van, klein broertje zou aller speelpop worden, ook van Vader, nu ja, dat sprak van zelf. Ze voelde, dat ze voortaan weer gelukkig zou kunnen zijn thuis. En ze had goed gezien. Vol vreugde ging ze 302 DE KLEINE VREDESTICHTER iederen Zaterdag op reis, om een paar dagen bij Vader, Theo en... Gabby te kunnen zijn. Elke week vond ze klein broertje vooruit gegaan in groei en bewustwording. Verrukt was ze over zijn eerste echte lachje, zooals Sigrid het uitdrukte. Want in het begin hadden Gabby en zij ieder trekje van het mondje voor een lachje verklaard. Hoe boos waren ze op Dien geweest, toen die, nadat ze geroepen was om te zien, hoe snoezig kleine Theo al lachte, verklaarde: „Maar menschen, hoe kom je er bij, het schaap heeft een soort stuipie, dat hebben die wurmen zoo vaak." Maar toen de baby een week of zes was, had hij gelachen, echt gelachen, zooals Sigrid verrukt vertelde, toen ze in Amsterdam terug was. De paaschvacantie werd een heerhjke tijd. Toen was klein broertje al bijna vier maanden, het sliep niet zooveel meer en lag dikwijls zoet wakker in zijn wiegje. Hoe verrukt was Sigrid, toen het ventje, dat nu begon te grijpen naar alles, wat het te pakken kon krijgen, een van haar krullen beet had en daar stevig aan trok. Het deed pijn, dat was waar, het leek wel of het kereltje er zich aan wilde optrekken, maar was het niet eenig? Moeder Gabby was dat met haar eens. Met Juli kwam Sigrid weer voor goed thuis. Ze vond dat heerhjk en haar vader niet minder. Wat was die gelukkig, nu alles zoo goed ging tusschen Gabby en Sigrid. Hij was alleen maar bang, dat die twee zijn zoon te veel bederven zouden. Want de kleine Theo begon al een baasje te worden, dat duchtig schreeuwde, als het zijn zin niet kreeg en de verschillende zaakjes, die hij, onvermoeid op den DE KLEINE VREDESTICHTER KB 303 grond gooide, niet vlug genoeg werden opgeraapt. Nu, dat zou later wel weer te recht komen. Voorloopig was iedereen in huis gelukkig, dat hij gekomen was, de kleine vredestichter, die het geluk en de rust terug had gebracht in het huis van zijn vader en den band tusschen zijn moedertje en zijn groote zus vast had geknoopt. MEISJESBOEKEN VAN FELICIE JEHU Prijs: In prachtb. a ƒ 2.50, (Leeft. 10—15 jaar.) Ing. a ƒ 1.60. TREESKE, DE WILDEBRAS, Geïllustr. door Henri Pieck. Treeske is een wildebras. Ze is een kind uit een groot gezin. De familie gaat verhuizen naar „Het Oude Kasteeltje", een oud buitentje in (Jelderland. Haar vader, een kunstschilder, heeft het geërfd. Het gezin vertrekt uit den Haag, om het buitentje, dat tamelijk eenzaam gelegen is, te gaan bewonen. Hun leven daar en wat ze er ondervinden, maakt den verderen inhoud van het boek uit. DE DRIELINGEN, Geïllustreerd door Frans van Noorden. WAT NOORTJE BELEEFDE, 2e druk. Geïllustreerd. DE CLUB VAN ZES, Geïllustreerd door Frans van Noorden. NEL'S DOCHTERTJE, Geïllustreerd door Is. van Mens. DE KINDEREN VAN HAAR JONGEN, Geïllustreerd. DE „JONGENS" VAN PROF. VAN LEUVEN, Geïllustr. VAN ZEVEN MEISJES, 3e druk. Geïll. door H. M. Krabbe. NETTIE VAN DER SLEE, 3e druk. Geïll. d. Adri Ladenius. BLIND ZUSKE, 3e druk. Geïllustreerd door Netty Heyligers. HET CIRCUSKIND, 2e dr. Geïll. door Frans van Noorden. AGNES SLAWONSKI, 2e druk. Fraai geïllustreerd. EEN VERWAARLOOSD TROEPJE, 2e druk. Geïllustr. SIGRID, Geïllustreerd door Frans van Noorden. TDEE/kfE (Leeftijd 10—15 jaar.) ZONNEKIND, Geïll. door W. Heskes. Prijs: In prachtband ƒ 3.50, Ing. ƒ 2.50. In huis, op school en onder haar vriendinnen is Zonnekind de gelukkige, vertroetelde, en een bevoorrecht wezen. Maar geen geluk is bestendig. Vader moet, in verband met zjjn zaken, die minder goed gaan, vijf jaren naar Indië. Moeder met de kinderen en juf verhuizen nu naar eem bescheiden woning in Den Haag, waar Zonnekind op de H.B.S. een moeilijken tijd doormaakt door jaloersche vriendinnen. Het leven brengt haar dan teleurstellingen en lasten, waartegen ze veel te kampen heeft. (Nieuwsbl. v. h. Noorden.) Vraagt Catalogus! LIES EN LOEK- SERIE van TINE BRINKGREVE-WICHERINK: DE ZUSJES BREESMA, 4e druk. Geïllustreerd door NETTY HEYLIGERS. (Leeftijd 8-12 jaar.) Prijs in prachtb. ƒ 1.20, Ingenaaid in gekleurd omslag ƒ 0.75. Dit werkje is het stamverhaal, waaruit de vier grootere verhalen over Lies en Loek voortgevloeid zijn. De zusjes Breesma hebben aller hart veroverd. Het boek ademt een prettigen, rustigen, soms humoristischen geest; we leven mede met de geheele familie, met de jonge mevrouw Breesma, met Tante Mops, met den dokter, die later tante Mop's man wordt, met de oude tante, en met Bet, de trouwe gedienstige voor de familie. De kinderen zelf, Liesje en Loesje, zijn ook levende kinderen voor ons geworden, hoewel wij niet uit hun oogen zien, maar uit die der schrijfster. Tine Brinkgreve is hier op een zuiver standpunt blijven staan, en heeft ons geen verminkte kinderen gegeven, door een onvolledige verpersoonlijking. (De Holl. Lelie.) LIES EN LOEK OP DE H. B. S„ 4e druk. Geïll. door NETTY HEYLIGERS. (Leeftijd 10-16 jaar.) Prijs: In prachtband ƒ 2.90, Ingenaaid ƒ 2.—. Lies en Loek, de zusjes Breesma, zijn in dit boek al H.B.S.-scholiertjes geworden. Zij trappen langzaam maar zeker de kinderschoenen uit en naarmate zij ouder worden, brengt de tijd ook in het gezin Breesma groote veranderingen. LIES EN LOEK'S BAK- VISCHTIJD, 3c druk. Geïllustr. door NETTY HEYLIGERS. Prijs in prachtb. ƒ 2.90, Ing. ƒ 2.—. (Leeftijd 10—16 jaar.) 't Is een verrukkelijke tijd voor de jongedames Breesma, die een lief stiefbroertje, een sympathieken stiefvader en een goede moeder hebben. Er komt veel in van bakvisch-conversatie en voor wie de bakvischjaren reeds ontgroeide, is het lezen van dit frissche boek nog prettig tijdverdrijf. Loeki wordt een aewichtia- heidje, Lies blijft meer zich zelve en Bet is en blijft de juweelige keukenprinses — vin ze maar es zóó, tegenwoordig — die zelfs raadsverslagen blijkt te lezen en niet buiten d'r mevrouw en het gezin kan. (Alg. Handelsblad.) HOE HET LIES EN LOEK VERDER GING, 2e dr. Geïll. door NETTY HEYLIGERS. (Leeftijd 10—16 jaar.) Prijs In prachtb. ƒ 2.90, Ingenaaid ƒ 2.—. We hebben Lies en Loek eerst op de H.B.S. gezien, vervolgens in hun bakvischtijd; in dit derde boek uit de trilogie over de beide opgeruimde zusjes maken we haar verdere jongemeisjes-jaren mee. Mevrouw Brinkgreve-Wicherink is een prettige vertelster en Lies en Loek zijn een paar heel sympathieke meisjes, die ook op rijperen leetfijd haar heerlijke originaliteit hebben bewaard. De uitgave is keurig geïllustreerd en in zijn prachtband moet het boek, dat we met genoegen aanbevelen, een weelde zijn voor het meisjeshart. (De Maasbode.) LIES EN LOEK VERLOOFD, 3e druk. Geïll. door NETTY HEYLIGERS. (Leeftijd 10—16 jaar.) Prijs in prachtband ƒ 2.90, Ingenaaid ƒ 2.—. Dit verhaal, dat weder als een vervolg op de drie voorgaande beschouwd kan worden, doch tevens als afzonderlijk verhaal geheel compleet is, brengt ons de verdere lotgevallen van Lies en Loek, die, beschreven op de wijze zooals we dat van Mevr. Brinkgreve-Wicherink gewoon zijn, onze jonge meisjes ten zeerste zullen interesseeren. Beiden raken ze thans op gelukkige wijze verloofd en hebben daarmee het jongemeisjes-ideaal bereikt. Vraagt Catalogus! Prijs: In prachtband a ƒ 1.75, Ing. in gekl. omslag a ƒ 1.—. TILLY EN HAAR VRIENDINNEN. Geïllustreerd door NETTY HEYLIGERS, 2e druk. (Leeftijd 10—14 jaar.) Tilly en haar Vriendinnen is een goed voorbeeld van een boek voor meisjes „tusschen mal en dwaas". (Dat de volksmond zooveel uitdrukkingen voor dezen leeftijd weet te vinden, is wel het bewijs, dat de geest der volwassenen er zich ernstig mee bezig houdt, nietwaar?) Het is een aardig samengesteld verhaal, aantrekkelijk en eenvoudig geschreven, met wetenswaardige bizonderheden over het logeeren in een „kamphuis"; en de karakters der drie meisjes, de hoofdpersonen, zijn elk afzonderlijk goed geteekend en volgehouden. Er komen genoeg „avonturen" in voor, om de jeugdige lezeressen te boeien en toch is er in den gang van zaken niets onnatuurlijks. Tilly en haar vriendinnen zullen haar weg wel vinden. De platen van Netty Heyligers zijn lief, vooral slaagt zij goed in het teekenen van vergezichten en landschappen. (De Holl. Lelie.) VOOR T EERST VAN HUIS, 2e druk. Geïll. door ANNIE HOMAN. (Leeftijd 10—14 jaar.) HET NESTKUIKEN, 2e druk. Geïllustr. door NETTY HEYLIGERS. (Leeftijd 10—14 jaar. DE VAN DALENTJES, 2e druk. Geïll. door SIJTJE AAPJES. (Leeftijd 10—14 jaar.) Prijs: In prachtband a ƒ 1.20, Ing. in gekl. omslag a ƒ 0.75. DINA'S REISAVONTUUR, 2e dr. Geïll. door SIJTJE AAPJES. (Leeftijd 8—12 jaar.) NETTY'S EERSTE SCHOOLDAG. Geïllustr. door NETTY HEYLIGERS. (Leeftijd 8—12 jaar.) EEN DURE LES. Geïll. door NETTY HEYLIGERS. (Leeftijd 8—12 jaar.) Vraagt Catalogus! -