IIJKERK — Q. F- GflMiEflBACH <5X <€>* DIT BOEK IS EEN GESCHENK VAN TOMMIE'S KERSTFEEST DOOR ALETTA HOOG DERDE DRUK NIJKERK — G. F. CALLENBACH en oude Teunis, de portier, deed open. blz. 9 Aan een ztfwegje van een aardig dorp stonden twee kleine huisjes met tuintjes er omheen. Op donkere winteravonden konden de ramen van die huisjes zoo helder verlicht zijn, dat je er vroohjk van werdt. En wie er overdag voorbij kwam, die zag hagelwitte gordijntjes voor de ramen en die hoorde er drukke, vroolgke kinderstemmen. 't Was een koude Novemberdag. Nu was er maar één huisje verlicht: in het andere was 't donker en stil. Want de weduwe, die daar met haar eenig zoontje Tommie woonde, was gestorven. Tommie logeerde nu bij buurvrouw. Buurvrouw was de moeder van Ida, Just en Kees. Ida was tien jaar, Just negen en Kees zes. Eerst had Tommie erg gehuild, omdat Moesje naar den hemel was gegaan en hij er nog niet heen mocht. |Tommie kon maar niet begrepen waarom je niet naar den hemel gaan kon, zoodra je maar wou. Kwam dat misschien, omdat hij pas v*jf jaar was? „Maar je kan toch wèl naar't groote bosch toe, en waarom dan niet naar den hemel?" vroeg hij met tranen nog op zijn dikke ronde wangetjes. 4 Tommie's Kerstfeest Buurvrouw wist niet wat ze hierop zeggen moest. Gelukkig kwam Kees met zijn groote paard en zei dat Tommie daarmee spelen mocht. Toen droogde Tommie zjjn traantjes af, en een heel poosje dacht hij niet aan Moesje of aan den hemel. Al gauw was Tommie gewend by buurvrouw, en zijn klein hoofdje dacht er niet over, wat er verder met hem gebeuren zou. Maar op een middag kwamen er twee deftige heeren om met buurvrouw te spreken over Tommie. Hij en Kees moesten de kamer uit en toen de heeren weg waren, riep Ida: „O Tommie, je moet morgen naar 't Huis I" ,,'t Huis" was een groot gebouw aan 't eind van het dorp. Er woonden oude mannen en oude vrouwtjes met witte mutsjes op, en er woonde ook een troepje weeskinderen. En Tommie was nu ook een weesje, omdat hy geen vader en ook geen moesje meer had. Den volgenden middag maakte buurvrouw zich klaar om Tommie naar 't Huis te brengen. De waterlanders kwamen te voorschijn, toen hij Ida, Just en Kees goedendag moest zeggen. „Moeder zal vragen of je eiken Zondag hier mag komen," zei Ida om hem te troosten. „En mag ik dan den heelen dag met Kees z'n groote paard spelen?" vroeg Tommie. ,Ja," zei Kees. Dat was wat voor Kees, want hij speelde zelf Tommie's Kerstfeest 5 zoo graag met zyn paard. Maar hij had zoo'n meelij met Tommie, omdat hij naar 't Huis moest en heelemaal geen moesje meer had. De kindermoeder van 't Huis was een lief mensch. Al gauw hield Tommie van haar. En de grootere weesjongens waren ook aardig voor hem en plaagden hem niet, en de meisjes speelden wel eens met hem. Tommie sliep op een groote kamer met nog zes andere weesjongens. En na een poosje kende Tommie al de kamers en de gangen van 't Huis. De Zondagen, die waren 't prettigst. Dan mocht hij altyd naar buurvrouw toe, en daar mocht hij spelen met Kees en z'n paard. Soms keek Ida plaatjes met hem uit een boekje, waarop stond: „Geschiedenissen uit den Bijbel." Ida kon prachtig vertellen, vond Tommie. 't Waren meest geschiedenissen, die zij op de Zondagsschool had gehoord. Op een van de plaatjes zag je een herder met een lammetje in zijn armen. „Dat is de Heer Jezus," zei Ida, „en dat lammetje ben jij, Tommie." Tommie begreep wel niet best hoe hij Tommie wezen kon en tegelijk dat lammetje zijn, maar 't leek hem prettig om zoo door dien herder gedragen te worden, en daarom wou hij wel graag dat lammetje wezen. Toen het de eerste Zondag in December was, zei Ida, terwijl ze in 't schemeruurtje by elkaar zaten: „Nu is de Kerstmaand begonnen, heernjk! 6 Tommie's Kerstfeest nu krijgen we gauw een Kerstboom van de Zondagsschool, en dan mag jy er bij zijn, Tommie, want de kinderen van 't Huis komen er ook altijd." „Is een Kerstboom mooi?" vroeg Tommie. ,Ja prachtig!" zei Kees, „allemaal lichtjes aan een groenen boom." „En weet Tommie wel waar we op Kerstmis aan denken?" vroeg buurvrouw. Neen, dat wist Tommie niet. „'t Is iets van den Heer Jezus," zei Kees. „Van 't lammetje?" vroeg Tommie. „Nee, niet van 't lammetje," zei Ida, ,,'t is van toen de Heer Jezus als een klein kindje in de kribbe van Bethlehem lag. Zie je, Tommie, een kribbe, dat is een houten bak, waar de beesten voêr uit eten. Ik heb er een plaatje van in mijn boekje, ik zal 't je straks laten kijken." Toen de lamp was aangestoken, haalde Ida het boekje voor den dag en z\j ging met Tommie aan een punt van de tafel zitten. Just ging zitten lezen en Kees nam zyn kleurboekje met kleurkrijtjes, die hij op zyn verjaardag van Opoe gekregen had. Ida liet Tommie het plaatje zien. Een moeder hield haar armen om een kindje, dat ergens op lag, en een schaapje stond er bij. Fluisterend ging Ida er van vertellen. „Kijk Tommie, dat is Maria, de moeder van den Heer Jezus, en dat kindje is de Heer Jezus zelf. Je kan op 't plaatje niet zoo erg goed zien, waar het kindje op ligt, maar 't is een kribbe, dat weet ik van de Zondagsschool. Kijk Tommie''s Kerstfeest 7 maar, 't hooi steekt er uit, en 't schaapje staat er bij." „Wat een klein kindje!" zeiTommie. „En wat is dat?" en zijn vingertje wees naar een licht plekje op het plaatje. „Dat is een lichtje. Daar staat iemand, geloof ik; zeker Jozef, want die was er ook bij. De juffrouw van de Zondagsschool zegt, dat de Heer Jezus op aarde is gekomen om 't in onze hartjes licht en blij te maken, en dat er daarom zulke vroolijke lichtjes aan den Kerstboom branden." Licht en blij en vroohjk, dat klonk prettig, vond Tommie. Hij was wel eens niet blij als hij aan Moesje dacht, maar hij vond 't veel prettiger om 8 Tommie's Kerstfeest vrooüjk te zyn, en van licht hield hij ook veel meer dan van donker. Den volgenden Zondag kon Tommie niet bij buurvrouw komen, want hij was ziek. „Mazelen", zei de dokter. Tommie werd van de groote kamer gebracht naar een klein kamertje, dat naast de kamer van kindermoeder was. Eerst dacht en droomde Tommie over nare dingen: over Moesje, die hij niet vinden kon, en over een donker hol, waar hij in moest kruipen, en hy was erg onrustig, zoodat kindermoeder telkens bij hem moest komen om hem weer onder de dekens te stoppen. Dat kwam doordat Tommie zoo ziek was. Toen Tommie beter werd, ging hij veel prettiger droomen: over 't paard van Kees, en over Ida, die naast hem zat en hem vertelde van een Kerstboom met mooie lichtjes er aan, en over het kindje in de kribbe, dat 't licht en blij wou maken in zijn hartje. 't Was drie dagen vóór Kerstmis. Just, Ida en Kees waren in het bosch geweest, waar 't nu zoo mooi was met al die sneeuw op de boomen. Zij hadden gezocht naar hulst met roode besjes. Moeder zei dat die by' 't Kerstfeest hoorden, en moeder had verteld van toen ze nog diende bij mevrouw Sanders, van wie de kinderen nu nog altqd een pakje kregen op Sinterklaas. By Tommie's Kerstfeest 9 mevrouw Sanders, daar versierden ze tegen Kerstmis de lamp en de spiegels en de schilderijen met klimop en hulst met roode besjes er aan, zei moeder. Kees noemde ze „prikkeltjes". Ze droegen nu alle drie zoo'n tak hulst. In de verte zagen zij 't Huis. „Wat jammer, dat Tommie nu niet bij den Kerstboom kan komen," zei Ida. „En hij heeft er nooit een gezien," zei Kees. „Ik wou dat wij er hem een konden bezorgen," zei Just. „Weet je wat ik doen zal? ik zal den boschwachter vragen om zoo'n heel klein peuter tje van een dennetje, dat zal hy wel willen geven, en dan zetten we 't in een bloempot en sturen 'taan Tommie." „Zou 't mogen van kindermoeder?" zei Ida. „Laten we 't nu dadelijk gaan vragen," vond Just. „Hè ja." Daar stonden ze voor de groote deur van 't Huis. Er was geen bel, maar een zware klopper, zooals de menschen vroeger overal op hun deuren hadden. De klopper was zoo hoog dat Ida er niet bij kon. „Geef 's op, Just." Just en Kees legden hun takken hulst neer en samen sjorden zij Ida een eindje de hoogte in. Ida liet den klopper op de deur vallen: Boem Even wachten en luisteren. Slof, slof, klonk 't in de gang, en oude Teunis, de portier, deed open. LO Tommie's Kerstfeest „Wat moet je?" „Wil u aan kindermoeder vragen of we Tommie met Kerstmis een Kerstboompje magge brengen?" vroeg Ida zoo beleefd mogelijk. „'k Zal 't vragen, hoor, als ik 'r zie, kom morgen maar 's hooren," antwoordde Teunis en deed meteen de deur toe. Morgen pas! dat viel niet mee. Dan maar naar huis om het plannetje aan moeder te vertellen. Moeder vond 't heel aardig bedacht en geloofde wel, dat kindermoeder 't goed zou vinden. En moeder kreeg gelijk. Toen ze dat van Teunis gehoord hadden, gingen zij naar den boschwachter, die heel vriendelijk was, en een snoeperig dennetje voor hen uit den grond haalde. Just had een leegen bloempot meegebracht. Daar werd het dennetje in gezet, en zoo kwamen zy er mee thuis. Moeder gaf een dubbeltje om kaarsjes bij den kruidenier te halen. „Bij een Kerstboom hooren presenten," zei Kees. ,Ja maar, daar hebben we geen centen voor," zei moeder. „Misschien krijgt Tommie wel wat van 't Huis." Maar daar was Kees niet mee tevreden. Hy' dacht en dacht natuurlijk dacht hij ook aan 't groote paard, waar Tommie zoo graag mee speelde. Dat kon Kees niet afstaan, maar — daar wist hy wat! 'tkleine paardje. Van't kleine paardje hield Kees ook veel. Toch kwanThij er mee aandragen, en hij vroeg aan moeder of hij dat aan Tommie's Kerstfeest 11 Tommie mocht geven. Dat vond moeder best. Ida haalde de watten uit het doosje met de eendjes, dat ze vroeger eens van mevrouw Sanders gekregen hadden, en die watten legden ze onder 't dennetje op den rand van den bloempot. Dat moest sneeuw verbeelden, en 't stond heel echt. Op Kerstdag ging het drietal naar 't Huis. Just droeg het Kerstboompje, en Kees het paardje. Nu behoefden zij niet te kloppen, want de deur stond op een kier, omdat de portier hen verwachtte. Hij beloofde er voor te zorgen dat alles goed overkwam. Wat hadden zij graag zelf naar boven gegaan om Tommie het Kerstboompje te brengen, maar dat mocht niet, omdat Tommie nog niet heelemaal beter was. En Tommie, wat voor een gezicht zette hy wel? Kindermoeder had schik, toen zy' het Kerstboompje zag. Zij hield 't in haar kamer, totdat 't donker was. Toen stak zij stilletjes de kaarsjes aan, en ze zei tot Tommie, die nu öp was: „Ga eens even in dien hoek staan, maar 't is geen straf." Dit zei ze, omdat hij wel eens voor straf in den hoek had moeten staan. „Er komt een verrassing. Tommie, doejeoogen dicht." Tommie's boezelaar zwabberde om hem heen, met zóó'n haast liep hij naar den hoek. Hy hoorde hoe kindermoeder naar haar kamer ging, terugkwam en iets op tafel zette — toen liep zij weer 12 Tommie's Kerstfeest weg en kwam terug, en hij hoorde: tik—tik op den grond. „Kom maar!" riep kindermoeder. Tommie draaide zich om. „Ooo!" klonk 't. En Tommie was zoo verrast, dat hij niets anders wist te doen dan in kindermoeders armen vliegen en zijn krulkopje tegen haar schouder aanvlijen. Dat vond kindermoeder een heel aardige manier van Tommie om zijn dankbaarheid te toonen, en zij kuste hem hartelijk. Toen maakte Tommie zich los uit haar armen en keek naar het Kerstboompje. „Weet je wel wat 't is?" vroeg kindermoeder. „Lichtjes," zei Tommie. „'t Is een Kerstboompje," zei kindermoeder. „Een Kerstboompje," herhaalde Tommie. „Licht en blij, zegt Ida." 't Woord „Kerstboompje" deed hem vanzelf aan „licht en blij" denken, omdat Ida dat zoo gezegd had. Van het Kerstboompje keek Tommie naar wat er op den grond stond. En weer klonk't: „Ooo!" Want daar stond een paardje. „Dat hoort van Kees," zei Tommie, die het dadelijk herkende. ,Ja, dat heeft Kees voor jou gebracht, dat mag je houden, en 't Kerstboompje is van hem en Ida en Just. En hier heb je wat van mij," zei kindermoeder en nam van tafel een doosje met chocolaadjes en een prentenboekje. Wat was Tommie gelukkig! Tommie's Kerstfeest 13 Toen hij zijn presentjes bekeken had en hij en kindermoeder een chocolaadje gegeten hadden, gingen zij aan tafel zitten. Het paardje moest tusschen hen in staan, op een stoel vlak naast Tommie zoodat hij zijn handje op den kop kon leggen en het paard aldoor voelen. Maar hij keek naar kindermoeder, en alleen af en toe eens naar de lichtjes van het Kerstboompje en naar zijn paard. Want kindermoeder ging vertellen, en vertellen hoorde hij graag, en hij wist wel, dat je iemand, die vertelt, aan moet kijken. „Tommie," zei kindermoeder, ,je kent Gijs den schaapherder immers wel?" Tommie knikte van ja. „Heel lang geleden waren er eens een paar van zulke schaapherders met hun schapen in 't veld. 't Was donker, want 't was nacht. Zij pasten op hun schapen, want 's nachts gebeurde 't wel eens dat een wolf probeerde een schaap of een lammetje weg te pakken. Opeens werd 't heel licht op 't veld, en een engel uit den hemel kwam bij de herders staan." „Uit den hemel, waar Moesje is?" vroeg Tommie. Ja, uit den hemel waar Moesje nu is, en waar de goede God woont. Je kan begrijpen dat de herders wel een beetje schrikten van dat ongewone licht midden in den nacht en omdat ze een engel zagen, waar ze wel over gelezen hadden, maar dien ze nog nooit gezien hadden. Maar de engel zei dat ze niet bang hoefden te wezen, want dat hij hun iets kwam vertellen, waar ze blij over 14 Tommie's Kerstfeest zouden zijn. En dat was, dat de Zaligmaker in Bethlehem geboren was. Bethlehem — dat was het stadje, dat ze daar in de verte zagen liggen, maar de Zaligmaker, wie was dat? O! toen de herders nog kleine jongens waren, hadden ze al hooren voorlezen, dat er eens iemand zou komen, die Zaligmaker of Christus zou heeten, en die Zaligmaker zou de menschen gelukkig maken en dan zou 't een heerlijke tijd zijn. En nu vertelde de engel, dat die Zaligmaker op aarde was gekomen, en dat hij nog maar een klein kindje was, dat in doeken gewonden in een kribje lag. En de engel zei ook, dat de herders maar naar Bethlehem moesten gaan en dat zij dan het kindje wel vinden zouden. En toen de engel hun dat verteld had, waren er opeens een heeleboel engelen. En die engelen begonnen mooi te zingen, zoo mooi als de herders nog nooit hadden hooren zingen. De engelen zongen over God, Die in den hemel woont, en over de aarde waar vrede zijn zou, (en vrede is iets prettigs) en ze zongen er van, dat God zoo heel veel van de menschen houdt. Toen het zingen ophield en de engelen weer naar den hemel terug waren gegaan, toen zeiden de herders tegen elkaar: „Laten we gauw naar Bethlehem gaan en naar het kindje, waarvan de Heer ons door den engel heeft laten vertellen." Dat deden de herders, en toen ze in Bethlehem kwamen, vonden zij daar Jozef en Maria, en het Tommie's Kerstfeest 15 kindje in de kribbe. Dat kindje was de Heer Jezus. Toen de herders het kindje gezien hadden, gingen zij weer terug naar hun schaapjes. En 't was nog donker op het veld. Maar weet je waar 't nu licht was ? In hun hart. Daar was 't o zoo licht en blij, omdat zij den Zaligmaker gezien hadden. Zei je straks niet, dat Ida gezegd had: „licht en blij"? Ja, licht en blij kan 't in je hartje worden bij den Kerstboom. En dat komt, omdat de Heer Jezus al de stoutigheid uit Tommie's hartje weg wil nemen en uit de hartjes van alle kinderen. Als je stout bent, dan kijk je niet vroolijk, is 't wel? en dan ziet 't er in je hartje donker uit. Maar de Heer Jezus wil je helpen om de stoutigheid er uit te houden en Hij wil 't licht en blij maken in alle kinderharten, daarom branden er zulke vroolijke lichtjes aan het Kerstboompje." Toen kindermoeder dit verteld had, zei ze: „Nu gaan we het Kerstlied zingen." Voordat Tommie ziek werd, had kindermoeder hem en de andere jongens de woorden geleerd van „Stille Nacht". En toen Tommie beter werd, had kindermoeder 't dikwijls met hem gezongen: „Stille nacht, heilige nacht, Alles rust, sluimert zacht, Eenzaam waakt slechts het heilige paar. Lieflijk Kindje met goudblond haar, Rust in uw kribbetje zacht! Rust in uw kribbetje zacht! 16 Tommie's Kerstfeest Stille nacht, heilige nacht. Herders werd de maar gebracht, Dat in Bethlehems armen stal, Nederligt de God van 't Heelal, 't Kindje zoo lang verwacht! 't Kindje zoo lang verwacht! Stille nacht, heilige nacht. Zoon van God, o zoo zacht Stralen uw oogjes van liefdevuur, In dit zalig reddingsuur Van uw komst op aard, Van uw komst op aard." Toen mocht Tommie nog even met zijn paardje spelen, en toen was 't tijd om naar bed te gaan. En toen Tommie weer uit mocht, ging hij Zondags weer naar buurvrouw. En als Ida hem de plaatjes uit haar „Geschiedenissen uit den Bijbel" liet kijken, dan keek Tommie 't liefst naar het plaatje van het kindje in de kribbe, en dan dacht hij er altijd aan, dat de Heer Jezus uit den hemel is gekomen om 't licht en blij te maken in zijn hartje en in dat van andere kinderen.