13 Rie stootte zich steeds weer aan tante's korte, wat heerschzuchtige bevelen ... liet zich ook dadelijk bij het minste, dat er was, afschrikken; of verschanste zich achter 'n koppig zwijgen met een gezicht van: „wat kan mij het ook schelen," dat tante wel moest verharden in- haar slechte opinie omtrent Rie's karakter. De goede verstandhouding geraakte ongelukkig al meer en meer in de knel en het liet zich werkelijk aanzien, dat Rie, als 't zoo voortging, nog eens worden zou, wat ze nu alleen nog maar scheen: 'n brutaal, koppig nest. O, op zulke oogenblikken als alles verkeerd ging, dan miste Rie haar moedertje weer zóó hevig ... dat lieve, geduldig moedertje, dat nu al twee jaar op het kerkhof rustte. Rie was juist tien jaar geworden, toen het heel verschrikkelijke, dat: om nooit, nooit te vergeten, gebeurde. Tom was twaalf toen en hun aller schatje Frits nauwelijks anderhalf jaar. Al was de ergste droefheid ook geleden, Rie en Tom misten het vroolijke, blijmoedige moedertje, dat steeds zoo van harte met de kinders meegeleefd had, voor wie nooit iets te veel of te zwaar was geweest, nog altijd. Hoe leeg, hoe akelig leeg en stil was het in huis geweest, toen de spil, waarom alles draaide, bij wien men zoo onbevreesd zijn hart kon uitstorten, 14 zijn kleine vergrijpen kon biechten, zonder bang behoeven te zijn, ruw teruggestooten of verkeerd begrepen te worden, voor goed heengegaan was. Mijnheer van Vloten met zijne drukke bezigheden, die hem iederen dag naar de naburige stad riepen, waarvan hij pas tegen etenstijd terugkeerde, kon zich niet zooveel, als hij wel wilde en eigenlijk ook gewenscht was, met zijne kinderen bezighouden. Wel was 't een ware en welkome uitkomst geweest, toen grootmama, de moeder van hun eigen moedertje, had voorgesteld: voorloopig het huishouden te komen waarnemen. Zij was door allen als „reddende engel" begroet geworden; en niettegenstaande alle droefheid en gemis had er eene aangename prettige geest in huis geheerscht, en had geen wanklank hun huiselijk leventje verstoord. Met angst en vreeze zag men echter den tijd naderen, dat jongere krachten grootmoeders zware taak zouden moeten overnemen. Grootvader, die zich zoo alleen wel wat achteraf gezet voelde, begon sterker aan te dringen op grootmoeders terugkeer. En zoo deed dan al spoedig mejuffrouw Geertruida Vaazen haar intrede in den huize van Vloten. Juffrouw Truus begon haar taak met zóóveel vurigen ijver en toewijding, dat ze den geheelen 15 dag aan 't zwoegen en draven bleef; nooit tot rust kwam, vóór zij 's avonds om half elf haar moede lichaam onder de dekens uitstrekte. Het was 'n goed, eenvoudig mensch; maar al die zenuwachtige haast en noodelooze drukte begonnen haar op 't laatst te overstelpen. Om haar taak eenigszins te verlichten, liet ze dan ook al spoedig Tom en Rie aan hun lot over en besteedde al haar zorgen aan Fritsje en de van Vlotensche meubelen, die nog nooit zulk eene grondige poets- en wrijfbeurt hadden gekend. Rie noch Tom hadden op zulk 'n regeling, die hen zooveel meer vrijheid liet, iets aan te merken. Hun boterham vonden ze op tijd klaar en hij smaakte hen er niet minder om, of ze die nu met vuile- of schoone handen naar hun mond brachten. Dat was een vrij en onbezorgd leventje! zonder lastige aanmaningen tot orde en netheid, of meer van die vervelende dingen. Er bleef niets te wenschen over voor de twee. Zij konden zich werkelijk heel best in alles schikken, behoefden niet meer zoo akelig peuterig precies met aankleeden te doen of zoo echt pietluttig op alles te letten. „Luchtig en vluchtig" werd hun lijfspreuk en daarin wenschten ze heusch geen verandering. 20 „Kranig ook, hè?" De hoogere burger uit de 3de zette 'nhooge borst; dan boog hij onderdanig en zei met overdreven deftigheid: „dag mejuffrouw van Vloten, uw dienaar... dag, Frits, lekkere baas! zus zal je voorlezen, hoor!" ,,Da-a-g!" riep Frits handenwuivend, terwijl hij gauw bij Rie op schoot klom. Rie trok hem hoog in hare armen tot zijn zacht, blozend wangetje tegen de hare lag en bedelde: „Wat krijgt zus...?" ,,'n Evugü pakked..." Frits sprong nog wat vreemd met sommige medeklinkers om. „Ste-vi-ge pak-kerd..." moet je zeggen... wat 'n klein dom jongetje ben je toch nog ..." Tot straf moest Rie hem eens even in zijn mollig halsje kietelen. „E-vü-gü — pak-ked!" Frits schaterde het uit. Hij vond 't zóó wel 'nleuk spelletje, en kreeg er niet spoedig genoeg van. „Kom nu gaan we lezen, baasje..." Rie maakte er maar gauw een eind aan, nu Frits al te uitgelaten dreigde te worden. Voor de zooveelste maal begon ze maar weer zijn meest geliefkoosde versjes op te dreunen; daarvan scheen hij nooit genoeg te zullen krijgen... die schenen hem integendeel wel hoe langer hoe liever te worden. 25 'n blijde glans over zijn gezicht: „Daar doe je goed aan, tante An!" zei hij hartelijk, haar beide handen toestekend. 't Was of mét tante An de blijde, zonnige Lente binnen was gekomen. Alle gezichten klaarden als bij too ver slag op; zelfs tante Christien kon zich niet geheel onttrekken aan 't warm zonnige, dat van tante An's geheele persoontje afstraalde. „Nu kom ik eens dicht bij jou zitten, tante Chris en zal die wol voor je ophouden ... geef maar gauw hier... we kunnen wel werken en praten te gelijk," zei ze opgewekt, de daad bij het woord voegend. „Of stoor ik...? je kijkt zoo ernstig, tante Chris!" „Wij waren juist aan 't beraadslagen of wij het verzoek van mijnheer en mevrouw Latums: of Rie morgen daar den dag mocht doorbrengen, zouden inwilligen," nam mijnheer van Vloten in plaats van tante het woord. „En als ik mijn zin had, gebeurde het niet..." zei tante nu opeens beslist: „dat bederven van die kinderen tegenwoordig! kregen wij vroeger om den haverklap vrij voor zulke pretjes? en daarenboven: dat malle gezwier over het ijs staat me al lang tegen en voor Rie deugt het niet." 't Was n pijnlijk oogenblik. Rie stond het huilen nader dan het lachen; m. Al heel vroeg stapte Rie den volgenden morgen eens gauw uit bed, om te kijken: hoe het weer zich gehouden had. Verbeeldt je toch eens, dat het had gedooid of dat er een heele berg sneeuw gevallen was! Huiverend van koude, zoo maar op haar bloote voeten, liep ze door de nog half duistere kamer naar het raam, trok het crème lancaster gordijn wat op. De dik-bevroren ruiten stelden haar al heel gauw gerust, wat het dooien betrof en toen ze met haar warmen adem een rond kijkgaatje in de ijsbloemen geademd had, zag ze ook tot haar groote verlichting, dat er van sneeuw gelukkig niets te bespeuren viel. O, Rie kon wel juichen van pleizier. Dit werd dus eens een dag, die allerlei prettigs beloofde. Met 'n zucht van voldoening en innig welbehagen wipte ze weer vlug in haar lekker warm bed, trok de dekens hoog op, stopte haar rug nog eens ter dege in. 29 Brr! wat had ze 'tkoud gekregen, zoo in haar nachtjapon voor het raam en haar voeten leken gerust wel klompjes ijs door het staan op 't koude, kille vloerzeil. Heerlijk! ze bleef nog n heele poos liggen droomen. Zoo echt knus onder de warme dekens! met geen zorg voor lessen of ander schoolwerk en met het heerlijke vooruitzicht van n prettigen dag. Tante kwam gewoonlijk nooit heel vroeg beneden; zij kon het er dus ook wel eens van nemen, vond Rie. Om kwart voor acht tikte Trui volgens gewoonte op de kamerdeur, wachtte even tot Rie, ten teeken dat ze wakker was, „ja" geroepen had. Dan hoorde Rie haar weer sloffend naar beneden sukkelen. Rie maakte volstrekt geen haast met opstaan, 't kon best nog n kwartiertje lijden, vond ze ook nu nog. Om acht uur stoof Fritsje in zijn wit flanellen nachtponnetje de kamer in en Rie nog in bed vindend, kroop hij vol jolige pret bij haar onder de dekens; vroeg toen, zijn mooie blauwe kijkers groot van verbazing: „Waajom sta jij niet op... jij ejjig lui vandaag, hooj, al zóó laat!" Meteen schoof hij zich nog wat dichter tegen Rie aan, nestelde zich als n lui poesje in haar arm, 31 't Klonk niet bepaald aanmoedigend; maar Rie sloeg daar in haar tevreden, zonnige stemming weinig acht op. Ze kon nu tegen een stootje. „Heeft U hoofdpijn, tante?" Rie had tante al npaar maal met moe gebaar naar het hoofd zien grijpen. Tante bromde iets terug, wat „ja" moest beduiden, dat geloofde Rie ten minste en daarom zei ze: „Toe, gaat u dan wat in dien grooten stoel liggen; ik zal verder alles wel opredderen... heusch waar, ik kan 't wat goed... zal ik wat eau-de-cologne van boven halen? zoo heerlijk frisch, ja?" Tante, niet gewend zoo vertroeteld te worden en wel allerminst door Rietje, kon moeilijk op eens aan de echtheid van zooveel vriendelijke gedienstigheid gelooven. En zóó verbaasd keek ze Rie aan, dat het bijna een beleediging werd. Toen zei ze kort: „Doe niet zoo overdreven, Rie, stel je niet aan," En de spottende blik waarmede zij tegelijkertijd Rietje van 't hoofd tot de voeten opnam, maakte haar woorden nog des te krenkender. O, o, o, Rie kon wel schreien, nu haar goede bedoeling zóó miskend werd! Nu ja: ze was dikwijls niet lief en hartelijk, lastig misschien wel; maar nu meende ze het toch zoo eerlijk en oprecht; ze 32 had echt medelijden met tante gevoeld en had dat willen toonen ook. 0, dat tante het haar toch zóó moeilijk maakte lief te zijn! En Rie kreeg nonzegbaar medelijden met het arme Rietje van Vloten, dat zoo onbarmhartig teruggestooten werd, nu het eens goed en lief wilde zijn. Groote dikke tranen drongen haar in de oogen. Maar toen zij tante's spottenden blik opving, toen ineens waren alle goede voornemens, alle zachtere gevoelens gevlogen, 'n Woedende drift overmeesterde haar; en 't was de oude Rietje weer die den vaatdoek over de tafel slingerend, de kamer uitholde. „Hier blijven!" gebood tante streng: „of je komt vandaag de deur niet uit, verstaan? Wat jullie tegenwoordig voor kinderen zijn!... dadelijk op de teentjes getrapt... dadelijk Holland in last... en wat 'n heerlijk onbezorgd leven genieten jullie ..., als ik daar mijn jeugd bij vergelijk!... maar jullie moet met glacé handschoentjes aangepakt worden, hè? Weet jij wel, kind, dat tante, nauwelijks ouder dan jij, al voor een heel huishouden te zorgen had? Nee, zet maar niet zulke groote oogen op, 't is alles waar, wat ik je zeg en 't kan geen kwaad, dat je eens leert inzien, wat een prinsesseleven jij eigenlijk hebt. Er waren vijf kinderen bij ons. Jouw grootvader Frits was de „Doe niet zoo overdreven, Rie? Stel je niet zoo aan." Rie. 2e dr. 3 37 niet onvriendelijk, terwijl ze het dekservet netjes in de plooien vouwde. „En later, tante, toen de kinderen groot waren, hoe ging het toen?" vroeg Rie, die nog graag wat meer wilde weten, nog gauw, vóór tante misschien de kamer uit zou gaan. „Toen de kinderen groot waren, vloog het nestje leeg en bleef Chris alleen bij vader en moeder achter, die beiden maar al te zeer haar zorgen behoefden. En nauwelijks was ook moeder heengegaan naar 't land van waar niemand weerkeert, of broer Frits kwam ongeneeslijk ziek uit Indië terug en bracht mij zijn moederloos zoontje, dat weldra ook vaderloos zou zijn..." „Dat was vader, hè tante?" vroeg Rie in spanning. „Dat zou jaren later jouw vader worden, ja Rie... toén was het n verwend, grillig Indisch kindje en kreeg tante Chris weer nieuwe plichten te vervullen. Klein neefje werd groot en vloog ook de wereld in en tante bleef alleen achter. En dat was het ergste van alles: oud en eenzaam, na een druk werkzaam leven," 't Klonk Rie als een klacht in haar gretig luisterende oortjes; daarbij was het zóó iets ongewoons tante's stroef, streng gezicht door 'nweeke trek als verzacht te zien, dat 'n teer, medelijdend gevoel in Rie's hartje sloop. 38 O, ze kon het niet helpen, ze moest eens even haar wang tegen tante's arm vleien en in innig meevoelen haar hand streelen. Maar gek, die liefde-uiting was zóó iets vreemds, zóó iets ongekends tusschen tante en Rie, dat beiden zich er wat beschaamd onder gevoelden. Rie trok zich met n kleur wat onbeholpen terug en tante begon oudergewoonte te haasten: „Kom vooruit... 't is al tien uur... ga je groenfluweelen jurk aantrekken met de witten kraag, maar netjes er op zijn, hoor! Je kunt je langen bruinen mantel er dan over heen doen." Dat was 'n meevallertje voor Rie, haar fluweelen jurk, een cadeau van vader en waar ze heel trotsch op was, aan te mogen. Neuriënd liep ze naar boven, borstelde haar haar nog eens terdege, nam het op met 'n donkergroen zijden vlinderstrik, liet daarna haar mooie jurk door Trui dicht haken en een Rietje in Zondagsche jurk en in een Zondagsch humeur liep daarna de trap weer af, om zich verder klaar te maken voor den ijstocht, die dank zij het prachtige weer, schitterend beloofde te worden. 55 wat zeien ze toch tegen je dat je, zoo gauw weg liep hè, kind je vertelt nou ook niets..." Non was heelemaal niet tevreden. „Kind, weet ik 't? 't was bar eng, daar... en 'k hoop die naarlingen nooit van m'n leven meer te zien..." zei Rie en zuchtte er welgemeend bij. „Maar daar komen ze al aan!" riep Door opeens: „kijk ze eens om het hardst met de slee willen rijden!" Rie, nog wat verlegen over die malle val, trachtte gauw achter Non en Els weg te duiken. Maar toen de jongelui, zonder malle gekheid, zooals Rie het zou noemen, beleefd groetend passeerden, geraakte ook Rie met haar avontuur verzoend en kon ze al even hartelijk meelachen om 't dwaze geval als de anderen. Voor den schrik werd er nog even in de tent 'n kopje chocolade genomen; toen gingen de schaatsen weer aan en werd de terugtocht aanvaard. 't Ging niet zoo vlot, als heen. Hoewel de meisjes beweerden volstrekt niet moe te zijn, voor mijnheer Latums, die de dames nogal eens voort moest trekken, was het maar al te zeer merkbaar: dat de krachten zoo langzamerhand verbruikt geraakten. Er was wind gekomen, het zonnetje was schuil gegaan en daarmede het glanzend-vroolijke, wat 56 de heenreis zoo vreugdevol en gemakkelijk had gemaakt. Het werd ook kouder. Er kwam zelfs iets kilvochtigs in de lucht, wat op weersverandering duidde. Mijnheer Latums voorspelde: n flink pak sneeuw, te meer daar grauw-grijze wolkgevaarten al meer en meer de lucht bedekten. Allen waren dus blij bij de houten bank, die het beginpunt van den genotrijken tocht was geweest, de schaatsen weer van de voeten te kunnen doen. Door en Els werden netjes thuisgebracht, maar voor Rie was de pret nog niet ten einde; haar wachtte nog het heerlijke: het mogen-blijven-eten bij Non! V. Wie als gast hier binnen gaat. Komt nooit te vroeg, maar wel te laat... die spreuk, als aangenaam welkom in zoo menige gang of vestibule te vinden, had ook op „Zonneheuvel," de villa der Latums, een plaatsje gevonden. Daar echter dienden die woorden, in artistieke omlijsting gevat, niet voor pronk en statie alleen; de gulle hartelijkheid van mevrouw Latums of: Indische moeke — zooals hare kinderen haar in een dolle bui gedoopt hadden, — omdat moeders zinsbouw met de zangerige stopwoordjes, in Indië niet opgemerkt, hier maar al te zeer haar Indische afkomst verrieden — die gulle hartelijkheid van Indische moeke was bijna tot iets spreekwoordelijks in 't dorp geworden. Die ongeëvenaarde gastvrijheid, den meesten Indischen eigen, kwam bij haar dan ook zóó uit 't hart, dat n ieder wel moest voelen, dat die mooie spreuk daar in huis althans geen ijdel vertoon maakte. 59 volgend, daarheen getrokken en ook Sophie, de oudste dochter van negentien jaar, verloofd met een Indisch officier, zou weldra volgen. Maar Guust, die zeventien en Non, die twaalf jaar telden, dachten gelukkig nog aan geen heengaan. En wat had moeder ook moeten beginnen, wanneer die twee drukke klanten haar ook al zouden verlaten. Was het al niet erg genoeg, dat zij haar oudste had moeten afstaan en hetzelfde lot haar van 'r tweede spruit dreigde te berooven? Want als n zorgzame kloek zag ze haar kuikentjes maar 't allerliefst veilig onder moeders hoede. In de groote voorsuite van huize „Zonneheuvel", waar een hooge koperen schemerlamp met gekleurd zijden kap slechts ten deele de kamer verlichtte, zaten mevrouw en Fie de komst van papa en de twee meisjes af te wachten. Of liever gezegd: zitten deed Fie alleen, want mevrouw Latums ongerust en ongedurig, omdat het zoo laat werd — 't was al op slag van half vijf en nog waren ze er niet — hipte telkens weer op uit de rood-zijden crapaud, waarin ze voor 'n oogenblik tot rust was gekomen, om opnieuw naar het uitgebouwde raam te loopen, vanwaar men de geheele laan kon overzien. 62 „O, moeke, we hebben zoo'n pret gehad! niet waar, Rie?" En moeder werd gekust en gepakt, alsof Non op z n minst een reis naar de Noordpool achter den rug had. „Hei, heil krijgen Rie en ik ook nog eens n beurt?" Vader schoof Non kalmpjes van moeder ai. „En ik!" En Guust sloeg zijn arm rond moeders hals. En ook Hans liet zich niet onbetuigd. Moeder werd formeel belegerd. Maar eindelijk kon ze zich toch weer bevrijden van al die opdringende liefdesbetuigingen. „Jullie wel mal lijkt, ja? Ajo, soedah! Fie gauw 'nkop thee voor die plagen, ja?" zei ze met een voorgewende boosheid, die haar al heel slecht afging. „En dan ga ik me eens vlug in concerttoilet steken, hoor moeke. Anders komen Hans en ik nooit in Amsterdam, want de trein wacht niet. Moet u hooren, vaderl ik kon gewoon niet wegkomen, moeder hield me maar aan den praat, had zich natuurlijk weer allerlei perkara's1) in 't hoofd gehaald..." „Diam, stil.. 2) niet nakal3) wezen jij!" Moeder wilde niet, dat Fie nog meer zou verklikken; dus 1) geschiedenissen. 2) stil. 3) ondeugend. 63 begon ze maar gauw te haasten: „Jij lekas, gauw je kleeden, ja? anders jij vindt hond in den pot straks, betoel waar!" „O, ik vlieg al, ouwetje... wees maar niet bang..." riep Fie, de kamer al bijna uit: „Hans jij mag de dames wel een beetje het hof maken, ik geef genadig permissie ..." „Dat zaakje kan ik anders best alleen af... behoef je niet aan dien glimworm op te dragen!" zei Guust plagend terug. „Wat jij branischopper... kom jij eens op!" Hans, in zijn keurig uniform, hield de vuisten al klaar. „O, ld, geen gekheid hier!" Mevrouw Latums voorkwam nog juist bijtijds de stoeipartij, bang voor haar mooie spulletjes. En den gebakschotel grijpend, hield ze dien den strijdenden als zoenoffer onder den neus. „Allöh! kwee-kwee *) om jullie monden te stoppen." Het middel bleek probaat. De strijdenden, op eens strijdensmoe, grepen met een gulzigheid in de roomsoezen, dat Non er gevaar in begon te zien. „Zeg 's jullie ... laat er nog wat voor ons in, als je blieft!" riep ze vanaf de canapee, waar zij en Rie, lui achterovergeleund, ieder in n hoekje zich te goed hadden gedaan aan n geurig kopje thee. 1) gebak. 64 „Ah! duizendmaal pardon, dames!" Hans, overgedienstig, kwam met den schotel aandragen, geholpen door even gedienstigen Guust; dan jongensachtig wild lieten zij zich pardoes tusschen de meisjes op de canapee neervallen. „En nu gaan we dit eens netjes met z n vieren soldaat maken, wat?" Hap! Rie kreeg 'nsoes in 'r mond gestopt; en happen moest ook Non, terwijl 'n tweede soes al heel gauw de eerste volgde. „Gekkerd, ben je niet wijs... ik stik compleet ...!" Non stootte den arm van Hans met zulk 'n kracht van zich, dat het taartje ontglipte en over de canapee heen op het bronzen afgodsbeeldje terecht kwam. Daar lag het als een zoenoffer tusschen de gekruiste beenen van het dikke Chineesche figuurtje, tot Guust het maar weer naar zich toehaalde en gezellig begon op te peuzelen. „Da's gemeen, wat 'n gauwdief ben jij!" Hans pakte Guust bij z n kraag en schudde hem eens flink door elkander. „Rie! eerlijke dochter van neven eerlijken vader, wien komt dit taartje toe, dat dit jongemensch zich zoo wederrechterlijk toegeëigend heeft?" vroeg hij toen. „Natuurlijk mij!" Rie greep het wat onoogelijke restje uit Guust's ter afwering opgeheven hand en stak het in haar mond. 65 „Bravo!" juichte Guust, wat hem 'n draai om zijn ooren kostte. „En jou, nietig aardwormpje, jou moest ik maar zonder pardon tot moes knijpen, wat?" Maar moeke schoot angstig toe, wat bang voor woest gestoei. Rie en Non konden echter best voor zich zelf zorgen. En Hans, bevreesd voor zijn keurig uniform, oordeelde het veiliger, maar het hazenpad te kiezen, „Moedig, hoor! 'n officier, die op den loop gaat..." riep Non smalend. „En dat nog wel voor twee dames!" zei Rie eigenwijs. „Wat? dames! Wat moeten mijn ooren daar hooren? durven zulke piep-kuikens zich al da-mes te noemen? wat verbeelding toch al niet doen kan!" „Soedah! nu mooi geweest, ja? wij eens rustig zitten, ja? ... ik nog heelemaal niets van dien ijstocht gehoord..." zei mevrouw nu, die vond, dat er genoeg gekheid gemaakt was. „Kom Non, Rie, elk aan een kant van mij pret gehad, Rie?" „O, eenig, mevrouw... 't was alles zóó heerlijk!" „Moeder.,. moet u hooren ... mag wel vertellen, hè Rie?" Nu kreeg moeder 'n opgewonden relaas van de tuimelpartij op 't ijs te hooren: Rie. 2e dr. C 66 „En verbeeldt je moeder, tot dank noemde ze dien vriendelijken jongen n monjet.., 'n aap!" ,,'n Monjet... betoel, Rie? O, o, hoe durf jij! jij nakal, hoor!... zoo'n aardige jongen, Kassian!" „Maar 't waren er twee, mevrouw!" verdedigde Rie zich niet heel gelukkig: „en ik zei het niet tegen hen, maar later tegen mijnheer." „Wat ondeugd! jij mijn man monjet noemen? nu alles nog mooier!" „Hoe verrukkelijk loop je daar nu toch in, ja?" riep Non één en al lach. „Ik jou best begrijp, hoor kind!" stelde mevrouw maar gauw gerust: „hoef mij niets meer te vertellen Ken Rietje van Vloten wel en betoel waar... ik houd van haar..." En mevrouw Latums trok Rie nog wat dichter tot zich. „U hieldt van moeder ook, waar mevrouw?" vroeg Rie zacht. „Jouw moedertje, Rie? moest wel van 'r houden ... willen of niet... zoo n vriendelijk hartje, ja? En wat had Indische moeke moeten beginnen, zij dat beste mensch niet gehad had, neen, vergeet ik m'n leven niet!... zoo pas in Holland, ik betoel dom nog... en Rie ik zeg: jij op moedertje lijken gaat even goed hartje, ja?" „Meent u 't, meent u 't heusch?" vroeg Rie verrast, die niet alle dagen zoon pluimpje kreeg. „Ik meen, hoor! of is soms niet waar?" 68 drukken... ze kón het niet laten... ze moest het wel doen. „O, schat van n moeke mijn!" Non moest moeder ook eens stevig pakken; ze kon dat ook al niet laten. „Is 't geen lieve schatte-dikkert, Rie?" Non danste de vroolijkheid er maar weer in, die zich nooit lang in het huis der van Latums liet wachten. „Non toch! niets geen eerbied voor moeder, hè Rie?" „Meent moeke niets van... en weet moeke wel beter ook ..." „Nu soedah, kind... de gong, hoor je? moeten naar de eetkamer, ja?" „Mama, waar blijven jullie toch? Zooveel geheimen te verhandelen?" Mijnheer Latums kwam zijn dames al halen. En deftig buigend voor zijn vrouw, vroeg hij gekscherend: „Mag ik U mijn arm aanbieden, mevrouw Latums?" Fie, in keurig avondtoilet nu, volgde gearmd met Hans; en Non hing zich, als van zelfsprekend, aan zijn anderen arm. Guust met Rie sloten de rij. „Het jong verloofde paar..." zei Hans spottend over zijn schouders heen. „Lach jij maar, hoor! We zijn dan maar verloofd, hè Rie? nee, niet terugtrekken je arm, veel te interessant: een veelbelovend jongmensch van zeventien en een kippetje op hooge pooten, pardon, 70 uur thuis zijn, dus bleef er niet veel tijd meer over. „Speel jij dan?" Guust die zoo prettig accompagneeren kon, vond 't best. Non met haar lief, zuiver stemmetje maakte zich al allerlei illusies voor later, als ze op 't conservatoire zou zijn en voor nog veel later: als ze misschien en misschien wel een beroemde zangeres zou zijn geworden. „O, eenig! en dan krijgen jullie voor al mijn concerten vrijkaarten! O! en dan n zaal stampvol menschen, die juichen en in de handen klappen, omdat Alexandrine Latums zoo beeldig gezongen heeft... en daarna in n rijtuig naar huis vol met bloemen... naar moeke " Non eindigde in 'n zucht van verlangen naar al het heerlijks, dat haar verbeelding haar zoo rijk voorspiegelde. Maar met een: „Of... 'n zaal vol menschen en geen kwestie van gejuich of geklap, omdat alles zoo verduveld leelijk was en mejuffrouw Alexandrine Latums zonder bloemen, maar mét haar vrijkaarten, die ze onmogelijk kwijt kon worden, naar huis... naar moeke ...," liet Guust de keerzijde van de medaille eens zien. „Och jij, akelige jongen!" zei Non pruilend: „nou soedah! hier.... speel op... meezingen, hoor Rie!" Non was alweer over haar teleurstelling heen en begon vol goeden moed haar liedjes te zingen. 79 En dat ijzige stilzwijgen met strak, koel gezicht maakte dat Rie zich ook minder op 'r gemak ging voelen en geen mond open durfde doen. Tom, die onraad rook, telegrapheerde eens met mond en oogen: of het weer mis was! — en onder voorwendsel: nog iets na te moeten zien, poetste hij maar zoo gauw mogelijk de plaat, vóór de bom tot uitbarsting kwam. Rie kón het op 't laatst onmogelijk langer uithouden, moest vragen: of tante als je blieft maar weer goed wilde zijn: ,,'k vind het zóó naar... en heusch, ik zal mijn best doen niet meer zoo gauw driftig te worden." „Jawel... jij en beloven... dat kennen we...," was tante's bescheid. „Maar ik meen 't, tante... echt... echt waar... Rie trachtte tante met heel ernstig gezicht te overtuigen. Tante was niet te overtuigen en evenmin geneigd zoo spoedig te vergeten en te vergeven. „Dat heb ik van morgen weer eens gezien," zei ze liever vinnig: „Neen, hoor! ik geef het op, laten anderen het nu maar eens met jou probeeren." „U bedoelt toch niet, dat ik naar kostschool moet... O, nee, tante ... dat niet... dat als-jeblieft niet!" Weg van vader, van Tom en Fritsje... van al 81 't Maakte Rie kriegel. „Bah! net weer iets voor jou om niets te willen zeggen... maar 'k weet het toch lekker al," zei Bets pochend op haar nieuwtje. „Wat dan ..." „Nou, dat je Pa weer trouwen gaat... dat jij 'n tweede moeder krijgt!" zei Bets niet zonder leedvermaak. „Hoe valsch, hoe vreeselijk valsch... dat jok je!" „Dat jok ik niet, hoor, 't is echt." „Wel waar ... wel waar... wel waar! je jokt... alleen om me te plagen." Rie zag er zóó woedend uit, dat Bets het veiliger oordeelde, wat van haar af te gaan loopen. „Phu! vlieg me niet aan, kind ... wat 'n valsche kat jij toch bent!" zei Bets n beetje bang toch. „Zeg dan, dat het niet waar is ... dat je gejokt hebt..." Rie was buiten zich zelf van drift. „En toch is 't waar, ik heb het zelf Pa aan Ma hooren zeggen!" Maar Bets vergat: dat alles niet voor haar oortjes bestemd was geweest en dat, toen moeder bemerkte aan Bets: dat zij gehoord had, haar uitdrukkelijk had verboden: iets aan Rie te vertellen. Bets echter, veel te blij met 't nieuwtje, vond het zonde er geen gebruik van te maken; te meer daar ze wel bemerkt had, dat Rie nog niets wist of: zich anders zoo maar hield. RU. 2e dr. g 83 „Ben je ziek? hart, wat zie jij der uit... nou as ik dat niet docht van morge: mijn hoofd er af as dat goed afloopt vandaag... en kijk nou ... je ziet zoo wit as me schort..." „Is vader thuis?" vroeg Rie verwonderd, zonder veel op Trui's woordenstroom te letten. Ze zag vaders hoed en -jas aan den kapstok hangen en vader kwam gewoonlijk niet zoo vroeg. „Ja. vroeg thuisgekomme en tante maak 'n loopie.., nee... la mij nou je goed ophange... zóó... en nou 'n heet koppie thee da zal je opknappe ... en nou doen we die natte schoenen uit en trekke je warme toffels an... je het zeker met dien sneeuwboel kou gevat, ziel..." Trui bedisselde maar met moederlijke bezorgdheid en Rie liet het zich graag welgevallen: het was of ze 'r rustiger onder werd, onder die hartelijke zorg van Trui en of dat „erge" uit haar wegging. „Rie of je bij vader komt!" Wat zag Tom er vroolijk uit, toen hij dat kwam vragen, zóó vroolijk, dat het Trui deed zeggen: „Jongen, wa kijk jij vroolijk... hei je de honderdduzend bijgeval?" „Dat raadt je nou eens drommels goed, ouwe!" Tom knikte Trui vergenoegd toe, zei: „Vooruit, Rie, vader wacht!" Rie kón er niet toe komen op te staan. Ze zag er opeens zoo vreeselijk tegenop vader te zien. O, als tegen 'nhoogen, steilen berg! 93 Vader lachte haar toestemmend toe. Toen vroeg hij: „Zullen we samen gaan, Rie?... kleedt je dan maar gauw." Tante An's leuke kuiltjes dansten weer in haar wangen, toen Rie haar om den hals vloog; maar haar oogen kregen n vochtigen glans, toen Rie openhartig zei: „Tante An ik ben zóó blij... ik dacht, dat er zoo n vreemd mensch bij ons zou komen en dat had ik vreeselijk akelig gevonden... mal, hè? ik dacht gewoon niet, dat vader u bedoelde en dan dat akelige kind van Broere ook — 'k was zóó boos, en verdrietig ... O, maar dat u bij ons komt, vind ik heerlijk, want ik houd van u." „Dank je Rie..." zei tante eenvoudig: „dat ik van jullie houd, weet je... en Rie we willen ons best doen, het zonnetje van liefde en tevredenheid nooit geheel schuil te laten gaan in ons hart, niet waar? Al komt er ook al eens n buitje opzetten, dat haar glans tracht te verduisteren, we zullen zorgen: dat die buitjes zoo gauw mogelijk weer aftrekken, om alles daarna met nog meer glans voor ons te doen schitteren." „Wil je me daarin helpen, Rie?" En Rie beloofde. NIEUWE OORSPRONKELIJKE, GOEDE SERIE VOOR RUSTIGE UURTJES Uitsluitend geheele verhalen. Met vier platen van B. MIDDERIGH—BOKHORST. §S5D2SD^5D2^K5D2CïS5D Hierin verschenen reeds: fSVooR Rustige Uurtjes! 8.T7irTiZT".H 1 heel lang k£U. rer deel stevig gebonden IkU fi.75. :| geleden |fe^^2^^B3aS^^ door KATH. LEO PO LD. NIS yË^^^ ^^^^^|ï^ Voor kinderen v»n 8—IC jaar zijn j^)* flêsÈjfy &^r~>. *É4 n'et Tee' moo'e boeken geschreven, ffJjlP*^?^ <^P^^*W maar ^it boek is uitetekend. {3 jj_jJJ^^j6f^ j^~^Ég|Éf*^2 Comm. v. Kinderlectuur 8sWfcP^t^.a H. dolly. Het Leven ^5^^5^^^^|^^2^^ van een Witten Poedel ra g.b.van goor zonen, gouda ^ door MARIE LEOPOLD. «fe^£2^K^5SS2£g 3e druk. (10—12 jaar). Hat ia een goed werk, boeiend geschreven. Ida Heyermans in De Vrouw. III. rie door MAREN KOSTER. 2e omgewerkte druk. (11 jaar en ouder). Een frisch, opwekkend, goed geschreven verhaal, eenvoudig van toon gehouden, aantrekkelijk van inhoud en strekking. Warm aanbevolen roor 10—11 jarigen. fa Trftfifffirf. IV. een jolig troepje a^s*^ door MARIE LEOPOLD. /^'^^^X 36 druk* (8—10 jaar). Het ia een lief gezin, waarin de schrijfster ons l ^C^^ WJS^I binnenleidt, waarin opgevoed wordt door het \ t^W^^/\\^ff roorbeeld van goed gehumeurde ouders, die ia \ ^.Jr'Ly^W alles met kaai kinderen meeleven. De Vrouw. DBZE SERIE WORDT VOORTGEZET. Uit: Me, De Canneheuveltjes zijn broertjes en zusjes van een overgroot aantal jongens en meisjes. Er zijn weinig boeken aan te wijzen in onze kinderboekliteratuur die de kinderen zoo na staan als de Ganneheuvel-Serie van Mevr. OVlNK-SOER. „De Canneheuveltjes in Indié" bereikten in korten tijd reeds een derden druk. En nu is er een nieuw of vijfde deel, dat is „huize CanneheüVEL", waar grootpa en grootma Canneheuvel wonen en kinderen en kleinkinderen als in een duiventil in- en uitvliegen. Het is daar op Canneheuvel allergenoeglijkst. De jongste I" | genef*tie der Canneheuveltjes beleeft L Jl 1 |[ volstrekt geen wonderlijke of zelfs i |j«%L buitengewone avonturen. Lief en ^ leed kleurt hun kinderbestaan niet iKsMSnÈÉi^ meer en niet minder dan 't leven van ik TZ: 'prWZ a"e doorsnee-kinderen. Maar Mevr. jff ifeMA^jl^ Ovink-Soer weet het zoo prettig te Wj^ s«K=s|p-yajl3i verteiierJ) zoo absoluut en volkomen ps^ 0 8 in de sfeer van kinderlijk denken ' * en voelen. De Telegraaf. DE CANNEHEUVELTJES IN INDIË . . 3e druk, DE CANNEHEUVELTJES IN HOLLAND 2e „ PUCK 2e „ HOE PUCK 'N CANNEHEUVELTJE WERD. HUIZE CANNEHEUVEL. Elk deel kost in prachtband f 2,50. MET PLATEN VAN RIE CRAMER, JOH. COSTER EN SIJTJE AAFJES. MEISJESBOEKEN van COR VAN OSENBRUGGEN I, ^ï] Trouwe HM TROUWE GS Bondéenooten IBONDGENOOTENI „T8f, ? IMIM^ëJi1 ■ I J^jJ^Ï (11-13 jaar.) 8 \ 0m l bwCWü Prijs in prachtb. slechts f2.25. I S nt^fJi o| i Mooie band en platen van l i j^^^Kl' Hf B.MIDDERIGH-BOKHORST. tl^^^^^^P^ ^nn*e's Duiveltje I Bandteekening en vier platen hl^^^^PK van SIJTJE AAFJES. S^^ÏÏffl^S (H—13 jaar) Geb. f 2.90 CORvanOSENBRUGGEN Wilde Jo C£a MET PLATEN VAN CDU (m .„ • » „ . . Ib-midderigh-bokhorst L£ J**1) *c QruK Igouda gb-van goor zonen! Géb f 2 25 Tante Doortje's Erfenis ^7=^ (13—15 jaar) Geb. f 2.90 xj^tf^jlraK De Tweelingen Flip en Henk [.,.'. ^^^^1 (8—10 jaar) 2e druk Geb. f 1.90 \-i^^v^jMV De laatste drie platen en bandteekening van XV ,%*.^uTv' B. MIDDERIGH-BOKHORST. ^