Hoe Pootige Kees BEROEPSSPELER WERD d o or N.W.C.KUYK ^AMiu/iu „i, .-r— geïllustreerd door *J 7 nel 914 ÏIhJXI.WI HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD door N. W. C. KUYK met 25 teekeningen van D. A. BUENO DE MESQUITA alkmaar — gebr. kluitman Geïllustr. Jongensboeken van N. W. C. Kuyk: In prachtband ƒ2.90, Ing. ƒ2.—. (Leeftijd 10—15 jaar.) HOE POOTIOE KEES BEBOEPSSPELEB WEED. Geïllustreerd door D. A. BTJENO DE MESQTJITA. In prachtband a ƒ2.26, Ing. a ƒ1.50. (Leeftijd 10—15 jaar.) JIMMY SPEELT VOOB DE FILM, 2e dr. Geffl. door W. HABDENBEBG. VACANTLEDAGEN OP HET WATEB. Geïllustreerd door JAN EINKE. In prachtband a ƒ1.76, Ingenaaid in gekleurd omslag a ƒ1.—• (Leeftijd 10—14 jaar.) TOCH NAAE ZEE, 3e druk. Goülustr. door HENK POEDEB. TJIT DE VLEGELJAREN VAN HENKIE SNIP, 5e druk. Geïllustreerd door O. GEEELING. EEN WANDELTOCHT MET AVONTUREN. 3e druk. Geïllustr. door JAN BINKE. DE CLUB DEB JONGE KANTNEFATEN. 3e druk. Geïllustreerd door W. K. DE BRUIN. DBIE VEOOLLTKE WANDELAARS OP WEG NAAB HUIS, 2e druk. Geül. door JAN EINKE. EERSTE HOOFDSTUK. „Moeder! Moeder! Kom ereis kijken! Kom ereis hier! Kijk eens, wat ik gekregen heb! Ik heb den eer* sten prijs!' Zoo schreeuwde Kees Barger, toen hij voor de laat* ste maal in zijn leven uit de dagschool in huis terug» kwam. Hij was toen bijna dertien jaar en hij had de hoogste klasse van de lagere school voor den tweeden keer ge* heel doorloopen. Zijn moeder, een arme weduwe, moest met hard werken den kost verdienen voor zich en haar vier kinderen, waarvan Kees, op een na, de oudste was. Ook nü stond ze weer aan de waschtobbe. Zoodra Kees uit het voorportaaltje, waar de klompen netjes gerangschikt stonden, in het vertrek was getreden, dat tot huiskamer en tot keuken diende, zag hij haar reeds staan op het plaatsje, achter de huiskamer ge* legen, krom gebogen over de kuip, waarboven ze een zware wollen deken aan het uitwringen was. Moeder keek even op, toen ze Kees zoo hoorde schreeuwen, maar ze kon blijkbaar haar werk niet in den steek laten, althans, ze ging verder met den ar* beid. En omdat moeder niet naar binnen kwam, ging Kees maar naar buiten, want hij wilde haar toch zoo graag zijn prijs laten zien. Hij was er zoo dol blii mee! Alle jongens uit zijn klas benijdden hem er om! Hij stond dan ook al spoedig op het plaatsje, om aan moeder zijn schat te laten zien. „Kijk eens, moeder!" riep hij nog eens, terwijl hij een in bruin papier gewikkeld pakket omhoog hield, „kijk eens! Den eersten prijs!" 6 HOK POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. „Wat? Heb jij den eersten prijs? Ik wou, dat je hem maar niet had, of liever, dat je er nog een jaar op had moeten wachten!" Dat was niet erg hartelijk van vrouw Barger, zül je zeggen en je denkt natuurlijk, dat ze niet veel van haar jongen hield. Maar dan vergis je je toch. Juist het tegendeel was het geval. De arme vrouw hield heel veel van haar flinken jongen en juist omdat ze zoo gek op hem was, vond ze het zoo jammer, dat hij de school reeds had moeten verlaten, al was het dan ook met den eersten prijs. Want, wat moest ze nu met hem beginnen? Naar den een of-anderen baas sturen, kon ze hem nog niet. Die mochten geen jongens beneden de dertien jaar in hun werkplaatsen toelaten. Wat bleef er anders over voor haar jongen, dan de straat? Ja, misschien zou hij hier of daar als loopjongen in dienst kunnen treden. Maar ook dan zou haar zoontje den ganschen dag op straat zwerven, „en daar leerden die kinderen maar niets dan kwaad," meen* de moeder. Zie je, dat was het, wat haar hinderde, terwijl ze zoo in haar drukke bezigheden er aan werd herinnerd, dat ze haar jongen voorgoed had thuisgekregen en daarom was ze zoo uitgevallen, toen Kees haar met een stralend gezicht kwam meedeelen, dat hij op school den eersten prijs had gekregen. Maar toen ze zag, hoe het gezicht van haar jongen straalde van vreugde, vroeg ze toch: „En wat heb je dan wel gekregen, Kees?" „Een paar kikkers, Moe!" Ja, zóó zou Kees dat woord geschreven hebben, als hij het op papier had moeten zetten, want, zóó' sprak hij het uit. Geen wonder dan ook, dat zijn moeder, die er geen flauw besef van had, wat haar jongen met die „kikkers' bedoelde, dadelijk aan de kwakende bewoners van de poelen en de slooten in onze polderlanden dacht, en op een toon, waaruit afschuw sprak, zei ze tot HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 7 haar jongen: .Ajakkes! Is die meester van jullie nou heelemaal gek geworden? Wie geeft er nu een jongen, die van school gaat, een paar kikkers cadeau! Je brengt die vieze beesten maar zoo gauw moge* üjk weg, hoor! Ik wil ze geen oogenblik langer in huis hebben. Toen begon Kees onbedaarlijk te lachen. »Och, moeder, zulke kikkers zijn het niet!" riep hij, nadat hij een beetje tot bedaren was gekomen. Ik bedoel een paar schoenen om te „kikken. „Schoenen om te kikken?" vroeg moeder toen weer. „Schoenen om te kikken? Wat zijn dat voor schoenen?" Het goede mensch wist natuurlijk niet, dat Kees en zijn kornuiten het trappen tegen een bal „kikken** noemden. Zij was er nooit bij geweest, als de heeren onder elkaar waren en een van de kornuiten tot de anderen van het gezelschap zei: „Zeg, heb je misschien een bal bij je? Dan gaan we een beetje .Jokken." En daarmee bedoelde hij dan het schoppen van dien bal naar een bepaald doel, met het oogmerk, den bal langs den man, die het doel verdedigde, heen te drijven. Als je aan Kees of aan een van zijn vrienden ge* vraagd had, waarom ze dat werk .Jokken'' noemden, dan zouden ze het zelf niet geweten hebben, want geen van de vrienden sprak een woord Engelsch en ze wisten dus niet, dat de door hen gebruikte term een verbastering is van het Engelsche werkwoord „to kick, dat schoppen of trappen beteekent. Ze spraken ook wel van kooltje (Eng. goal) kikken, dat doeltrappen moest beteekenen. Omdat trappen met een bal nu hetzelfde was, als kikken, werden een paar voetbalschoenen een paar «kikkers genoemd. „Wat dat voor schoenen zijn, moeder? Wel, schoenen om te kikken, dat zijn voetbalschoenen. Van die schoenen met knobbels onder de zooien, om niet uit te glijden, 8 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. als het veld glad is." „Zei ik het niet, dat die meester van jullie niet recht snik is?" riep moeder toen. „Wie geeft er nou zoo'n aap van een jongen, die pas van school gaat, een paar voetbalschoenen? Inplaats dat die gekke meesters jullie dat voetballen verbieden, omdat je me» kaar maar de beenen en den buren de ruiten stuk* schopt, moedigen ze dat gemeene spelletje nog aan! Hoe komt de vent er bij?" „Hoe hij er bij komt, moeder? Ik heb hem zelf om voetbalschoenen gevraagd. Verleden week zei mijn* heer de Groot op een morgen tegen ons: „Jongens, nu zou ik toch wel eens willen weten, wat elk van jullie graag zou willen ontvangen, als je den eersten prijs kreeg na het examen. Weet je wat? Ik zal je ieder een stukje papier geven en dan schrijf je daarop: ten eerste, je naam en ten tweede den naam van het voorwerp, dat je graag als prijs zoudt willen hebben. Maar, denk er om, het ding mag op zijn hoogst een tientje kosten." „O ja, moeder," zoo viel Kees toen zich zelf in de rede, „dien morgen om twaalf uur vroeg ik aan Piet van den Oweeër, wat hij op zijn papiertje had gezet en, wat denkt U, dat hij zei?" ,JIoe kan ik dat nou weten?" hernam moeder. „Hij heeft er niemendal op gezet," lachte Kees, „want hij was er vast van overtuigd, dat hij toch geen prijs zou krijgen." „Nou, dat was nog zoo dom niet," meende moeder. „Dan heeft hij toch nog meer verstand, dan ik ooit heb gedacht. En bovendien, die menschen hebben geen prijzen noodig. Ze hebben centen genoeg! En heb jij toen om een paar voetbalschoenen ge* vraagd?" ♦ „Ja, moeder." „Dan neem ik mijn woorden aan het adres van den meester terug. Maar waarom heb jij mij daarover niet eerder gesproken?" „Ik was bang, dat U het niet goed zou vinden, moe, en ik wou toch zoo graag een paar kikkers hebben." HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 9 »Ju.ist! Daar komt de aap uit de mouw. Jij dacht: Als ik aan moeder zeg dat ik om voetbalschoenen heb gevraagd, dan gaat ze naar den meester, om dien te verzoeken, of hij je liever iets wil geven, waar je wat aan hebt. Een paar gewone schoenen, had je beter kunnen gebruiken, vooral, als je bij den een öf den ander loopjongen wordt. Ik vind het erg leelijk van je, dat je dit allemaal voor moeder verzwegen hebt. Maar, weet jij ook, waar die schoenen gekocht zijn?" Meteen keek ze naar het pakje, dat Kees nog altijd m de hand had en toen, zonder antwoord af te wachten, zei ze: „Geef eens hier, dat pak." Met tegenzin, dat kon je duidelijk aan de houding van Kees zien, overhandigde de jongen het pakket aan zijn moeder. Deze trok het touwtje' stuk, dat om het pakje ge* wikkeld was en ontdeed het van het papier, dat de schoenen omhulde. Dat papier was nog hetzelfde, als dat, waarin de winkelier, die de schoenen geleverd had, die voor* werpen had verpakt. j S4?^? en ,adres v*11 den schoenverkooper stonden duidelijk op het papier gedrukt. l. "{\h! L- ri^. ,vrouw Barger. „Die schoenen zijn ge* kocht bij Dick, in de Spuistraat. Dat is een goed adres ook. Ik zal die kikkers in de kast zetten en dan ga ik vanavond met jou naar Dick, om die voetbalschoenen in te ruilen voor een paar gewone laarzen. Voetballen is goed voor zoontjes van rijke lui, die mets anders te doen hebben, dan hun schoenen stuk te trappen, jnaar arme duvels, zooals Wij zijn, hebben wel wat anders te doen. „Toe moeder," smeekte Kees en de tranen liepen den jongen langs de wangen, terwijl zijn onderlip nu alstublieft houden! Ik ben er zoo blij mee! Ik zal zoo spoedig mogelijk een baas zoeken en ik zal 9 10 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. hard werken, dan verdien ik zelf gauw een paar ge* wone schoenen." Juist wilde moeder antwoord geven, toen een buurvrouw de voordeur opende en met een tamelijk krijschende stem naar binnen riep: „Vrouw Barger! Ben je daar nog?" „Ja, buurvrouw! Wat was er van je dienst?" riep de moeder van Kees terug en met de voetbalschoenen nog in de hand, ging ze naar voren. 't Was juffrouw Gaster, de vrouw van een zieke* lijken metselaar, die aan de deur stond. Ook deze had het niet breed, want haar man kon soms gedurende weken niet werken van de rheumatiek en dan waren er zes kinderen, waarvan de oudste, een jongen, on* geveer denzelfden leeftijd had als onze Kees. Geen van die kinderen bracht iets in, zoodat vrouw Gaster de schrale verdiensten van haar man moest trachten aan te vullen, door uit werken te gaan. Ook dien Zaterdag was ze weer tot twaalf uur bij een dame geweest en zoo kwam ze, met een paar oude, smoezelige kinderjurkjes opgerold onder den arm, aan buurvrouw Barger vragen, of ze die jurkjes even in het sop zou mogen duwen, als buurvrouw klaar zou zijn met de wasch. „Zie je" zei ze, ik heb vanmiddag geen tijd, om waschwater op te zetten en ik kan m'n twee meis* jes toch morgen niet met die vuile jurken laten loopen!" „Mensch, geef maar hier, hoor," antwoordde de moeder van Kees en ze trok de beide kleedingstukken onder den arm van buurvrouw weg. „Ik zal ze wel even een beurtje geven, ik ben toch aan den gang. Dat gaat in een moeite door!" Je ziet hieruit, dat vrouw Barger geen slecht hart had. Als ze een van de buren kon helpen, dan deed ze dat graag. Vrouw Gaster, die eerst nog wat tegen* stribbelde, gaf eindelijk toe, „want," zei ze, „ik heb dan toch, o, zooveel nog te doen vanmiddag. Maar, ondanks al haar werk, vond ze toch nog even den tijd, om een buurpraatje te maken. 10 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 11 Haar oog was gevallen op de spiksplinternieuwe voetbalschoenen, die buurvrouw nog steeds in de hand had en het gesprek op die schoenen brengend, zei ze- V"MZ \ie hebl leIijk ,dat, jij Je j°nSen een Paar van die schoenen hebt gekocht! Ik wou, dat ik aan mimi „ er ook een Paar kon geven" jaïe£ ™UW Barger uit' 'té? Vüld J'y het dan goed, dat die jongen van jou gaat voetballen en dat ze nem de beenen kapot trappen?" „Goedvinden? Goedvinden? Dat nou direct niet Ik MÏ-r-i dati. Jan, er niet aan meedeed, nie? mensch! J' ™ kten d°en Ze het toch En loop jij zoo'n lekkeren dot nou maar den heelen dag na, om te zien, of hij ook ergens aan het voetbal» lep is. Dat kun je immers niet. En of je ze den bal afneemt, dat helpt ook al niet. Ze moeten eïgens tegen trappen. Als ze geen elastieken bal hebben, dan iZe Cen bal Tan papier en daar d°en ze een ouden lap om en als ze dien ook niet hebben dan s^Hf fötCgen 1en Stuk Cokes' tegen een kS stronk of tegen een leeg groenteblikje. Maar schoppen motten ze! zitten*. SChijnt diCn aPen tegenwoordig in het bloed te t!,?it"Va4nim\trapt zoowat tegen alles. Zelfs in huis teh Ltï Snh°PPen 7* ni^ laten- Laat * hem nou SSrfT? snaPPen, toen hij met een kluwen wol stond te trappen, dat ik den vorigen avond had omgewonden! Maar toen heb ik hem een vr«zetter tegïn z n kersepit gegeven, dat hij een, oogenblik stond te waggelen op z'n kuierlatjes." buürtröuw6^ A°U vrouw Bar^ hier haar ouurvrouw m de rede, „zie je nou wel dat ie er £ueïri„1HSiVan heb> als> die ionlens tat voel ballen! En daarom... de mijne zal het laten! Ik vind hem rffht" t?*8 van Kees z'n mester datrdj y^tb^tenlfl^l^ de Sch001 als Prfjs een paÏÏ In ik T « gCeft Zooln m0est ^er wezen en üc zal ze gauw naar den winkelier terugbrengen" 11 12 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. „Heeft hij die van school gekregen?" vroeg vrouw Gaster op verbaasden toon. De moeder van Kees knikte van ja. „Maar mensch, doe ze dan toch niet weg!" riep buurvrouw toen. „Ze kosten je immers geen cent! Je zult eens zien, wat je dat uitwint aan schoenen repe* raasje, als je jongen een paar voetbalschoenen heeft. Verleden week laat ik een paar nieuwe neuzen zetten op de schoenen van Jan en je moet ze nou zien! Ze zijn finaal door. Schoppen doen ze toch, als dat er eenmaal in zit en dan kunnen ze nog maar het beste met zoo'n paar schoenen trappen, want die ben» nen d'r op gemaakt." Kees, die gedurende de eerste drie minuten van dit buurpraatje met den arm tegen den muur en het hoofd daarop geleund, al maar had staan snikken, ving ten slotte eenige woorden op van het gesprek, dat buurvrouw met moeder voerde en toen hij vernam, dat juffrouw Gaster meende, dat het veel beter zou zijn, als moeder hem de schoenen liet houden, droog* de hij z'n tranen en hij ging naar binnen. „Toe moeder!" smeekte hij nog eens, „geef mij de schoenen nu maar terug dan zal ik zorgen dat ik gauw een paar andere verdiend heb. En voor U ook een paar en voor de zusjes ookl" Toen werd het vrouw Barger een beetje week om het hart, want ze hield werkelijk dol veel van haar jongen en ze wist ook, dat Kees zijn woord zou hou» den en zijn best zou doen. Dat had hij altijd gedaan en als hij haar kon helpen, dan liep hij het vuur uit z'ri sloffen. Maar toch was ze het nog niet heelemaal met zich zelve eens en daarom vroeg ze aan buur» vrouw: „Nou? Wat zou ik doen?" „Laat ze hem houden, mensch! Wat ik je smoes: 't scheelt je een gulden in de week!" „Nou, vooruit dan maar," zei vrouw Barger, terwijl ze den jongen de schoenen toereikte. Kees pakte ze aan en toen vloog hij z'n moeder om den hals, en wel op zulk een onstuimige wijze, dat het mensch 12 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 13 moeite had, om op de been te blijven. Want pootige Kees droeg zyn bijnaam niet ten onrechte. „Ja zei vrouw Barger, toen Kees haar eindelijk los* zou 'het to^Jl6* bl8te Z°£ Want die goeie me^ter zou het toch ook niet prettig gevonden hebben, als 13 14 HOE POOTIGB KEES BEROEPSSPELER WERD. het geschenk niet welkom was geweest. Maar nou ga ik naar m'n waschtobbe terug. Mn sop zal wel koud geworden zijn. Ik zal je de jurkjes straks wel even laten brengen, hoor buurvrouw!" „Asjeblieft! Maar ik kan ze anders wel effe laten halen ook!" „Als ze droog zijn, krijg je ze thuis met de reke* ning d'r bij," riep vrouw Barger nog, toen ze alweer aan de tobbe stond. Kees ging met juffrouw Gaster de deur uit. Hij zei: „Je hebt me daar maar even fijn geholpen, buur* vrouw. Als jij niet was gekomen, dan zou ik m'n voetbalschoenen pijger zijn geweest. En als jouw Jan met ons gaat trappen, dan mag hij den linkervoet* balschoen gebruiken, want hij is links. En ik neem den rechter. Dan schopt ook hij voortaan de neuzen van zijn schoenen niet meer kapot." „Nou, graag hoor!" zei buurvrouw en ze ging naar binnen, want ze had nog o, zooveel te doen! 14 TWEEDE HOOFDSTUK. h^A waaL de gebeurtenissen in het voriee ^ SS VOOrvielen' was ee* achterbuurt van aen Loosdumschen wee te '&*Gr*vPnha*,> " 's V^terkonT fc*""**""*» Vaart vlak bij. eieren, vaak door de boeren 5 5« J ' a pi 2(£k, naar achter de vodden eezeten ^ °°r de koddebeiers „een sopper" ak J* foï en memgmaal hftald het weiES' over eén e^enaar van een tikje te breed was ™L dle ?genlijk wêI sche eendeneieren en k .JOnfie,n' Je kon de ver* voor grol Td verkoon.n bont^evlekte van de kievit daar had *weT eenPTCfie VOOrjaar en voeten voor over! P kag of een paar natte deELaanndvan V±7*^ deD ^sd™*chen Weg, broek^poldS en ds je d^'d"^^6^ den Seg* Zeeduinen, waar nlï«^ 16 HOK POOTIGB KEES BEROEPSSPELER WERD. Maar het meest waren de jongens ingenomen met een stuk weiland, niet ver van het kerkhof, aan den Loosduinschen weg gelegen Dat weiland was tot bouw» terrein bestemd. De eigenaar er van woonde aan een anderen kant van de stad en hij keek met zoo heel vaak naar zijn bezitting om. Koeien of paarden werden op dat weiland met toe* gelaten en dus kon het den eigenaar van den grond niet veel schelen, dat het gras door de jongens, die er vrij ronddartelden, vertrapt werd. De knapen hadden dat land al spoedig geannexeerd en ze hadden er hun voetbalterrein van gemaakt. Hadden ze het daarbij nu maar gelaten, dan had de eigenaar hun waarschijnlijk hun gang laten gaan. Maar, als je een liefhebber bent van voetballen, dan wil je ook wel een paar stel goal*palen hebben, niet Welnu, op dat stuk bouwterrein, stond, op lange staken, die geschoord werden door stevige latten, een groot bord, waarop met flinke letters geschilderd was: BOUWGROND TE KOOP. En op een middag, toen Kees Barger en zijn kor* mriten weer lustig aan het „lellen' waren met een tennisbal, die een van de vrinden toevallig „gevonden had bij de banen aan „de Bataaf," kwam Jan Gaster op het idee, dat er van de staken en de latten, waar* op dat bord rustte, heel goed een paar stel flinke „koolpalen," gemaakt konden worden. Hij deelde zijn meening aan zijn vrienden mee en zoodra het „haaf* tijm" was (Eng. half*time) werd het gesprek weer op die koolpalen gebracht en de meesten vonden, dat ze dien middag best. nog van de koolpalen konden profiteeren. . , Tot op dat oogenblik hadden ze zich beholpen met een viertal hoopjes steenen, die de beide doelen be* grensden en die konden dan worden opgeruimd. ..Koolpalen moest je hebbenl Vier! Dat was je ware! En alle vier even lang! Dan kreeg je tenminste nooit weer ruzie, of een bal „zat" of niet. Met die 16 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 17 steenen kon je nooit zien, of een bal te hoog was geweest. De jongen, die den bal in het doel schoot, zei altijd, dat de „kieper" (Eng. Keeper) er makkelijk bij had kunnen komen en de kieper beweerde altijd, dat de bal te hoog was geweest. De vrienden trachtten dus maar dadelijk de staken, waaraan het bord bevestigd was, uit den grond te rukken, maar dat ging zoo gemakkelijk niet en daarom zei Piet van den Oweeër: „Spelen jullie nou nog maar een beetje door, dan ga ik thuis even een zaag halen. Als ik terug ben, zaag ik die latten bij den grond af. Maar als ik daar* mee bezig ben, moet er een van jullie op den weg gaan staan, om te kijken, of er een „klabak" (d.i. een diender) aankomt!" Nu, dat werd goed gevonden. Piet tippelde naar huis en de vrinden gingen ver* der met hun „freetiekeetje." Zoo noemden zij een vriendschappelijk partijtje (Eng. Friendly*game) een par* nj, die geen echte wedstrijd, geen „mets" (Eng match) was. ' Juist was er weer een „kool" gefokt, toen Piet terugkwam met een zaag en met een duimstok. Een van de knapen ging op den weg staan, om uit te kijken en weldra lag het bord in de weide Vier latten werden er gezaagd, elk van twee en een halven meter lengte. Dat was de maat voor kool* palen, had Kees gezegd. Die latten werden in den grond gezet en de jongens speelden dien middag een tijn partijtje. Maar wat was de eigenaar van den grond woedend toen hij een paar dagen daarna met een bouwer, die wei zm had in den grond, naar het terrein was gaan kijken en daar zijn bord in het gras en de palen verdwenen vond! Dadelijk liep hij naar de politie en die hield voort* aan veel scherper toezicht op het terrein, dan zij dat tot nog toe had gedaan. Als een politie*agent in het vervolg een van de knapen op het terrein zag spelen, werd deze er on* jruuLige jxees. 8 17 18 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. verbiddelijk afgejaagd. Maar toch waagden de vrienden er zich telkens en telkens weer op. Doch de koolpalen dorsten ze bij het voetballen niet meer te gebruiken. En zoo toog ook Kees Barger, op den bewusten Zaterdagmiddag, toen Jiij de school verlaten had, naar dat terrein, om eens te zien, of daar niet wat te „lellen" viet Hij moest zijn nieuwe „kikkers" toch eens pro* beeren, niet waar? Hij had de veters van de beide schoenen aan elkaar geknoopt en daaraan het heele stelletje om den nek gehangen. Pas was hij op den Loosduinschen weg gekomen, toen hij Piet van den Oweeër in de gaten kreeg. Piet stond, met een splinternieuwe fiets aan de hand, te praten met een paar kornuiten, die blijkbaar een en al bewondering waren voor de fiets, welke Piet bij het zadel vasthield. Piets vader was vroeger net zoo arm geweest, als al de lieden, die in het Rozenhof je woonden» maar men ver* telde, dat hij gedurende den oorlog dik had verdiend. Hij was uit het hofje getrokken en hij had daar dichtbij, op den Loosduinschen Weg, een flink huis gehuurd. Door iedereen in de buurt werd hij „de Oweeër genoemd. Hij hield er den laatsten tijd zelfs een auto op na, al was dat dan ook maar een tweedehands Fordje. De buren beweerden altijd dat hij vleesch, thee en zeep gesmokkeld had tijdens den oorlog, doch de Oweeër zelf hield vol, dat hij zijn voorspoed had te danken aan zijn kippetjes. Hij was voor eenige jaren met een kennis van hem een hoenderpark begonnen in den Segbroek*polder, onder Kijkduin, en die kip* pen leverden hem, volgens zijn zeggen, aardig wat op. Kees Barger was ondertusschen het troepje ge* naderd, dat bij Piet van den Oweeër stond en ook onze vriend voegde zich bij de bewonderaars van de fiets. Met de vraag: „Is dat wagentje van jou, Piet?" 18 20 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. wendde hij zich tot den zoon van den Oweeër. „Van wien anders?" antwoordde Piet op norschen toon. Piet kon Kees niet best zetten, want deze was hem in alles de baas; met vechten, voetballen, zwem* men en hardloopen moest hij het altijd afleggen tegen Kees en toch was Piet niim een jaar ouder dan Kees. Nu is het waar, dat Kees, voor zijn jaren, bijzonder flink ontwikkeld was. De jongen was niet alleen buitengewoon vlug, maar ook kolossaal sterk en daar» om werd hij door zijn kornuiten altijd „pootige Kees' genoemd. Al die eigenschappen van Kees verschaften hem een groot aanzien bij zijn kornuiten, op wie de jongen een zeker overwicht had. Piet daarentegen was allesbehalve vlug en lenig. Als er wat uitgehaald moest worden, kwam hij altijd ach* teraan. Hij stuurde er liever een paar kleine jongens op af, om zelf de kat uit den boom te kijken en om er het eerst vandoor te gaan, als er gevaar dreigde. Maar Piet was altijd ruim van zakgeld voorzien. Hij kon appels, peren en cigaretten koopen, zooveel hij maar wilde en daardoor had hij du weer eenige macht over de arme stakkerds, met wie hij meestal omging. Maar bij Kees moest hij niet aankomen met zn lekkernijen, 't Was, of die stelselmatig weigerde, als Piet hem een paar kastanjes of een handvol pinda's aanbood. En dat hinderde Piet nog meer, dan dat hij in Kees zijn meerdere moest erkennen, wat lichaams» kracht betrof. Piet voelde wel, dat hij op Kees geen vat had. En hij speelde zoo graag den baas! Piet had ontegenzeglijk het land aan Kees en daarom ant» woordde hij ook toen weer op zoo'n schamperen toon: „Van wien anders?" alsof hij zeggen wilde: „Dacht je soms, dat die dure fiets aan een van deze arm* zalige schooiers toebehoort?" Kees deed maar net, alsof de toon, waarop Piet sprak, geen indruk op hem maakte, doch, om Piet 20 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 21 eens „op stang te jagen," zooals hij dat noemde, vroeg hij, zoo bij zijn neus weg: „Waar hebben jullie die nou weer geflescht?" Piet keek hem een oogenblik aan, alsof hij Kees wilde opeten en toen antwoordde hij: „Ik heb die fiets bij jullie uit het schuurtje ge* haald. Heb je je karretje nog niet gemist?" „Een fijn „reeskarretje," hé?" zoo wendde toen Jan Gaster, die ook tot het gezelschap behoorde, zich tot onzen vriend Kees. „Zeker," antwoordde deze, ,,'t is een goeie kar. Jam» mer alleen, dat hij — en hier wees Kees op Piet —: er toch niet op vooruit kan." „Nou, dat zul je dan straks eens zien," riep Piet uit. „Dit karretje loopt van zelf, man. Tweehonderd gulden heeft het mijn vader gekost. Daar kun je wel wat goeds voor hebben, denk ik." „Ja," dacht Kees, dat is zoo." In stilte stond hij de fiets te bewonderen. Een smal, diep naar beneden gebogen stuur! Dunne banden van rood rubber, zooals de lui die hebben, welke op de wielerbaan uitkomen. Geen spatborden! Natuurlijk niet! Die hielden maar tegen. En dan van die haken aan de trappers, om die niet te ver» liezen, als je met een flink gangetje over een hobbe* ligen weg ging. ( En fijn gelakt! Rood, met gele biezen afgezet! Ja, t was een echte „reeskar." Kees had er graag eens op gezeten! Weet je wat? Hij zou eens een kansje wagen! En met een doodleuk gezicht zei hij tot Piet: „Ja, dat zeg je nou zoo, dat die kar van zelf loopt maar toch wed ik met je, om alles wat je wilt, dat ik de tien kilometer op dat fietsje rijd in de helft van den tijd, die jij er voor noodig hebt." .„pat zou je wel willen hé? Neen, glimpieper, je blijft met je vurige nagels van mijn fiets af." Dat was het antwoord van Piet, en Kees, die wel be* greep, dat hij dien middag geen kans had, om op de fiets te komen, maakte een eind aan dat gesprek. 21 22 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. Zich tot de andere knapen wendend, vroeg hij: „Jongens, gaan jullie mee een beetje lellen?" „Die wil met z'n gekregen voetbalschoenen geuren," hoonde Piet. En hij vervolgde: ,,'t Is vandaag immers veel te warm, om te gaan voetballen. Laten we liever gaan poelen in het chocolade*slootje' achter het kerk* hof." „Kruip jij maar in die vuile moddersloot," hernam Kees. „Ik ga daar niet meer heen, nu ik meer vrijen tijd heb. Als ik wil poelen, ga ik naar het strand. Maar ik vind het heelemaal niet te warm, om een beetje te kikken. Wie van jullie gaat er mee?" Geen van de vrienden scheen iets te voelen voor een bad in het. chocolade*slootje, behalve Piet dan. Deze zag, dat hij alleen bleef staan en daarom zei hij: „Nou, adie dan. Dan ga ik maar een beetje „reese" Hij sprong op zijn fiets en na een paar trappen was hij een heel eind weg. „D'r zit een groote versnelling op die kar," zei Kees tot Jan, terwijl de beide jongens Piet naoogden. „Ja," zei deze „een fijn karretje. Je vader mot maar Oweeër wezenl Dan kun je zulke dure bullen koopen. Maar, weet je, wat wij moesten doen? Laten we even naar Dirk Deurlod gaan. Die heeft eergisteren bij „Quick" een ouden buitenzak van een voetbal gevon* den. Dien heeft hij laten oplappen en hij zou een binnenblaas koopen bij Maupie Fresco; die koopt al de oude voetballen op van H. V. V. en van H. B. S. en van Quick. Misschien heeft Dirk al een blaas ge* kocht en dan kunnen we vanmiddag een fijn partijtje lellen met een echten voetbal. „We kunnen in elk geval gaan hooren, of Dirk de blaas al heeft gekocht," meende Kees en de jongens keerden op hun schreden terug, om Dirk een bezoek te gaan brengen. Deze was gelukkig thuis en hij had de blaas al in zijn bezit. Maar de bal was nog niet opgepompt. Een fietspomp bezat Dirk niet, evenmin als een van de andere jongens. Ook moest Dirk nog het een en an* der doen voor moeder, eer hij naar het voetbalveld 22 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 23 mocht gaan. „Nou, weet je wat?" zei Kees, „geef ons den zak en de blaas maar mee. Dan zullen wij zorgen, dat de bal in orde komt. Onderwijl maak jij je karweitjes af en we wachten met spelen, totdat jij op het voetbal* veld bent. „Zouden we wel op het veld hier aan den weg gaan spelen?" vroeg Dirk nog. „Als er een klabak komt, dan ben ik mijn bal kwijt. Die blaas alleen kost me al een „maffie." „We spreken af," zei Kees, „dat, als er een agent komt, we in de eerste plaats den bal zullen redden. En, mocht de bal toch in beslag genomen worden, dan zullen we zorgen, dat jij je centen terugkrijgt." Nu, Dirk vertrouwde Kees volkomen en daarom gaf hij hem de bullen mee. Toen liepen de jongens even naar Maupie Fresco, die ook aan den Loosduinschen weg woonde, om dien te vragen of hij den bal even wilde oppompen. Weldra stonden de jongens in den winkel van Fresco. Het oog van den koopman viel direct op de voet* balschoenen, die Kees op de borst bengelden. „Schoe* nen van Dick," zei Maupie, „zwaar, maar sterk." „Dat laatste moet ik juist hebben," zei Kees en toen kwam hij met zijn verzoek voor den dag. „Ga maar naar Dick," zei Maupie. „Bij hem je schoenen koopen en hier gratis*cadeau*voor*niemendal je bal laten oppompen! Zulke klanten mot ik hebben! Wat heb ik aan den last? Wat verdien ik er mee?" Maar toen vertelde Kees, dat hij de schoenen op school als prijs gekregen had en daardoor scheen Maupie tot andere gedachten te komen. „Nou, omdat je dan zoon geleerde leerling bent geweest op school. Geef maar op, dat lor!" En toen was de bal spoedig in orde. „Dat is nou de eerste maal van m'n leven, dat ik met een echten voetbal ga lellen," zei Jan tot Kees en meteen vroeg hij, of de bal wel goed hard was. Nu, Maupie had hem keihard opgepompt en de jon* 23 24 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. gens beloofden zich voor dien middag heel wat pret. In den looppas trokken ze naar het veld bij de be» graafplaats. Onderweg groeide het gezelschap nog met een man of vier aan. Ook Dirk werd opgepikt, zoodat ze met hun twaalven waren, toen ze het veld eindelijk hadden bereikt. Even gekeken, of er geen klabak naderde! Neen hoor! Het terrein was veilig! Eerst moest er toen „gepoot" worden, om de par* tijen te kiezen. Daartoe werden Kees en Jan aan» gewezen, want die speelden het best, meenden de an* dere jongens. Maar Kees zei: „Neen, doen jullie dat nou maar even, dan trek ik onderwijl m'n voetbalschoenen aan. Hij dacht op dat oogenblik heelemaal niet aan wat hij vrouw Gaster had beloofd en toen het hem later te binnen schoot, zei hij bij zich zelf: „Nou, dan zal ik Jan den volgenden keer den linkerschoen wel leenen. Ik heb ze nu eenmaal allebei aan." Goalpalen bezaten de jongens niet meer. Ze hadden die vroeger verstopt onder allerlei rommel in een droge sloot, maar ze waren door den eigenaar van het terrein opgespeurd en hij had er zijn bord weer aan bevestigd. Weldra waren de partijen gevormd. Van elke groep zou er een „kiepen," twee zouden er „bekken" en de drie overigen zouden de aanvalslinie vormen. De jongens gebruikten hun kielen, om de beide doelen af te bakenen en weldra was het spel in vollen gang. Kees speelde rechtsbuiten. De jongen liep als een hazewind en met z'n voetbalschoenen aan, kon hij „lellen," dat het een lust was. Lenig en vlug als hij was, dreef hij al zijn tegenstanders den bal voorbij en het spel was nog geen tien minuten aan den gang, toen hij alleen reeds drie „kooltjes had gefokt." Juist was, na het maken van de derde goal de bal weer in het midden van het speelterrein gelegd, toen een lang gerekt: „Jo*o»o*ngens!" de aandacht trok van de jeugdige sportbeoefenaars. 24 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 25 Ze keken naar den Loosduinschen weg en daar hand* ™ ^ ^ °weeër staan' de fiets aa» de w',fuiju freis! Kom eens 111611 I« dat even pech!" Klonk het toen en verscheidene voetballers liepen naar riet, om te zien, wat er gebeurd was. Ja je fiets stuk? Ben je gevallen, Piet?" klonk het. „Neen, dat niet! Maar ik rijd daar kort onder Loos* duinen en daar zie ik wat aan m'n voorband hangen iets, dat maar al meedraaide. Ik dacht, dat het vuü m?rtrïn,l,Wei 7aS-.en * Lreed door' maar even later merkte ik, dat mijn voorband slap werd. Ik sprong van m n kar en toen zag ik, dat er een stuk zoolleer aan mijn band hing. De koperen spijkertjes van de zoowaren in den band gedrongen. Is dat even nu ga,je den band zeker plakken?" doen* Tk\ll iCk WCZen! Dat kan de fietsenmaker nïar h™ $L ^ Jaa£ * breng de fiets naar hem toe en dan kom ik hier meetrappen." „Goed! Haast je dan wat!" de fietV^n6^11»!"^^ w?*? -wefi' te™W Piet met Na e^ Lff6 ha,?d m de "ch«ng van de stad ging. iNa een half uurtje was hij terug. „Hoe staat het?" riep hij al uit de verte. „ Vijt*een, voor ons!" schreeuwde Kees terug sleïfiFSt °P h6t ^eld was gekomen, zei Kees nog: m£ L-JIJ maar met de tegenpartij, die is de zwakste Mmchien kunnen jullie dan nog ophalen." I\u Piet speelde liever tegen, dan met Kees. Zij SJTvSSS- tegen "* De zoude" Maar van dat ophalen kwam niets. Integendeel Pief dTÏok vn£°g ee? doelpunt bii en j2rE rier die ook vóór speelde, een opgelegde kans had «Jongens! Een klabakf" i*«rllteSLW6eS Dirk ?« den Loosduinschen weg en jawel, toen zagen ze den diender allemaal gelijk 25 26 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. Een elk vloog naar zijn kiel en zoodra de jongens die kleedingstukken te pakken hadden, zetten ze het op een loopen, de velden door, in de richting van Loosduinen. . „Naar het duin, jongens!" riep er een. „Allemaal bij elkaar blijven!" Kees was de achterste van de vluchtelingen. Plotse» ling dacht hij aan den bal! Had een van de jongens hem misschien onder den arm? Neen, geen van de vrinden voerde den bal met zich! Toen keek Kees om en... jawel, hoor! Daar lag de bal nog op het veld, vlak bij het doel, dat het dichtst bij de stad was. Meteen zag Kees, dat de dien» der, zoo hard als zijn dikke buik hem dat veroorloof» de, zich voortbewoog in de richting van den bal! "„Ah!" dacht Kees, „die wil daarop beslag leggen. Maar ik reken, dat ik toch eerder (bij den bal ben, dan hij, als ik mij een beetje haast." Hij keerde zich om en hij holde naar den bal. Toen hij daar dichtbij was gekomen, bemerkte hij, dat hij zich toch eenigszins in den afstand had vergist. De agent was dichter bij den bal dan hij en juist zou de diender dien van den grond rapen, de man had zich al gebukt, toen Kees den bal met den rechter» voet zoo'n schop gaf, dat het ding een honderd meter verder weer op den grond terechtkwam, vrij dicht bij een breede sloot. Kees natuurlijk den bal achterna. De diender, die niet weinig verbolgen was over dit brutale staaltje van voetbalkunst, volgde den jongen en er bleef onzen vriend niets anders over, wilde hij tenminste den bal niet in den steek laten, dan den sprong over de sloot te wagen. Kees greep dus eerst den bal, wierp dien over de sloot, nam een aanloop, en... kwam aan de overzijde van het water, tot aan de knieën in de modder te» recht. Maar dat had hij er voor over: de bal was gered! 26 28 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. De politiesagent zag blijkbaar geen kans, den jon* gen te volgen en zoo stond hij dus aan de eene zijde en Kees aan den anderen kant van de sloot. De jongen had op dat oogenblik heelemaal geen haast meer. Bedaard ging hij in het gras zitten, om zijn schoenen wat schoon te maken. „Wacht maar, galgenaas!" zei de diender. „Ik krijg jou nog wel eens tusschen m'n vingers en dan ben je nog niet gelukkig! „Dan moet je toch eerst een beetje harder leeren loopen," antwoordde Kees, terwijl hij opstond. Zijn plan was, om dwars door de velden, achter de begraafplaats om, naar het duin te gaan, waar hij de jongens wel weer zou vinden. 28 DERDE HOOFDSTUK. De andere knapen, die al spoedig opmerkten, dat ze niet achtervolgd werden, bleven staan, toen ze zagen, dat de diender zich van den bal wilde mees* ter maken en er ging een oorverdoovend gejuich op, toen Kees den bal onder de handen van den klabak wegtrapte. Allen waren een en al bewondering voor Kees. Al* len, behalve Piet natuurlijk. Die vond, wat Kees gedaan had, heel gewoonl „Jij zou, in dat geval, toch ook zoo gehandeld heb* ben," zei hij tot Jan. „Dat weet ik nog niet," antwoordde deze. „Nou, ik dan wel," hernam Piet. „Ja, jij natuurlijk wel, maar jij hebt toch ook niet aan den bal gedacht, toen we overvallen werden." „Wat een wonder! 't Is mijn bal niet," was het antwoord van Piet. „Nou! De bal is toch ook niet van Kees en die dacht er wel aan. De bal is van Dirk!" Daarop wist Piet niet veel meer te zeggen en hij zweeg dus maar. De jongens zagen, dat Kees door de velden naar het duin ging en zij besloten dus, om hun tocht voort te zetten. Dan zouden ze, na Kees te hebben op* gepikt, in het duin een vlak terrein opzoeken, waar ze dan nog wat zouden trappen. Piet en zijn kornuiten waren heel wat eerder in het duin, dan Kees. Geen wonder! Kees moest, om weer bij zijn kameraden te komen, over heel wat slooten springen. De vrienden gingen liggen op den top van een duintje, vanwaar ze de velden konden overzien en waar ze Kees stellig in 30 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. de gaten zouden krijgen, als deze om de begraafplaats heen was getrokken. „D'r is toch niet veel aan, om op die manier te voetballen," zei Jan. „Net ben je goed aan den gang en je denkt te gaan ophalen en dan komt er zoo'n dooie diender, die den heelen boel in de war stuurt." „Ja," zei Piet daarop, „ik zou juist een „kooltje fokken," ik had den bal maar voor het intrappen en daar komt me die klabak aanzetten. Weg was m'n kansl En nou Kees dien diender den bal voor den neus heeft weggetrapt, zal die kerel nog wel beter gaan op* letten, of we weer op het terrein zijn. Nu hebben we „gaar" geen kans meer, om nog eens rustig een partijtje te spélen. 't Is indertijd dom van ons geweest, dat we die palen uit den grond hebben gehaald. Hadden we die maar laten staan, dan zouden ze ons wel met rust hebben gelaten. Wat heb je nou aan dat voetballen, als je telkens wordt weggejaagd? Je kan nooit een „mets" uitspelen. Je weet nooit, welke partij gewonnen heeft." „Weet je, wat ik doe? Mijn vader heeft, naast zijn hoenderpark, nog een groot stuk grond liggen. Ik zal hem vragen, of wij daar mogen voetballen, 't Is wel een heel eind weg, maar daar speel je tenminste rustig." „Ja," riep Dirk. „En dan gaan we een club oprich» ten en dan nemen we „metsjes" aan tegen andere „clubben" of we spelen een „freetiekeetje" tegen zei En dan moeten we allemaal elke week een paar centen geven, om een mooien, nieuwen bal en „kool* palen" te koopen!" „Goed," hernam Piet. „En dan moeten jullie mij die centen maar in bewaring geven, want bij jullie zijn ze niet veilig. Als je vader of moeder het geld bij je vindt, ben je het kwijt, daarop kun je rekenen. Weet je, wat we doen? We gaan nu vast eens kijken naar het terrein. Dan weet je meteen den weg er heen. Misschien is vader wel bij de kippen, dan 30 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 31 kunnen we het hem meteen vragen. Gaan jullie mee?" „Nou, we moeten toch eerst op Kees wachten," gaf Jan ten antwoord. „Kijk, daar komt hij al aan! Over vijf minuten is hij bij ons!" „Neen; Kees blijft er buiten," zei Piet op vastbe* raden toon. „Dien wil ik er niet bij hebben." „En hij is de beste speler van ons allemaal," bracht Jan daartegen in. „We kunnen hem gewoonweg niet missen. Als we een „mets" spelen tegen een andere club, zal hij wel voor de „kooltjes" zorgen. Neen, als Kees niet mag meedoen, dan word ik geen lid. Kees hoort er bij. Hij kent het best de regels van het spel." „Nou, die kunnen wij toch ook te weten komen," zei Piet toen weer. „Laat mij daar maar voor zor* gen. Ik koop een boekje, waar alles in staat. Gaan jullie nou mee, of niet?" „Neen," zei Jan, „als Kees niet mee doet, dan wil ik ook niet. Dan ga ik nog liever met hem een club oprichten." Ook de andere jongens spraken in dien geest en daarom zei Piet: „Nou, goed dan. Laat hij voor mijn part meedoen, maar (ten moeten jullie mij beloven, dat je mij tot „keptin (Eng. captain, aanvoerder) zult kiezen. Doe ie dat? „WelJa, dat is goed. Wat komt het er op aan, wie „keptin is. Als Kees maar mee mag doen," zei Dirk. .Afgesproken!" riep Piet. En toen vroeg hij aan zijn kameraden, of ze maar niet aan Kees wilden ver* tellen, dat hij hem eerst niet had willen laten mee* doen. Dat behoefde Kees niet te weten. Juist toen dat zaakje beklonken was, kreeg Kees zijn makkers in de gaten. Dirk en Jan waren opgestaan en ze wenkten Kees met den arm, dat hij moest voortmaken. Kees zette den pas er in en toen hij nog een honderd meter van de knapen verwijderd was, gooide hij den bal in de hoogte, ving dien weer op met den voet en gaf het 31 32 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. ding zoo'n lel, dat het te midden van zijn vrienden terecht kwam. , . Met een luid gejubel begroetten de knapen den bal. „Zeg, was*ie even fijn?" zei Jan tot Kees, toen de laatste zich weer bij de jongens had gevoegd. „Pikte je dat balletje eventjes netjes weg voor den neus van dien klabak?" ï\ , +JLi „Ja," zei Kees, „ik heb dan bal geleend van Dirk en ik moest dus zorgen, dat hij hem terugkreeg. Het heeft me wel een paar soppers gekost, maar dat is niet erg. M'n schoenen kunnen er tegen en mn kousen zijn al lang weer droog, voor ik thuis ben. Toen werd Kees op de hoogte gebracht, yan wat er was afgesproken en de jongens begaven zich op pad. Onderweg dacht Kees zoo bij zich zelf: „Die Piet is toch niet zoo'n akeligheid, als ik altijd heb gedacht. Als z'n vader^het nou maar goed vindt, dat we daar gaan trappen." Na een goed half uur loopen waren de jongens m de onnuddellijke nabijheid van het hoenderpark ge* komen. Dit was te bereiken over een landweg, die rechthoekig op den Zeeweg tusschen Loosduinen en Kijk* duin, een eindje door de velden liep. Dat landwegje eindigde bij het hek, dat toegang gaf tot het hoender* park. Het geheele hoenderpark was omringd door een breede sloot. Over die sloot lag een vonder. Onder aanvoering van Piet liepen de jongens over dien von* der en toen stonden ze voor het hek, maar... dat was gesloten! De jongens zagen echter in de verte een man op het terrein, die bezig was, de kippen te voeren. Piet herkende dien man; het was zijn_ vader. „Vader! Vader!" schreeuwde hij. De Oweeër keek op. „Ik kom!" riep hij terug. „Maar het duurde nog wel vijf minuten, voor hij eindelijk kwam aanslenteren. Onderwijl had Piet zijn kornuiten het stuk grond aangewezen, waarop hij dacht te gaan voetballen. Het lag vlak achter het hek, waarvoor de jongens 32 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 33 stonden en allen waren van meening, dat het groot genoeg was, om er een voetbalterrein van te maken. Op het terrein was, vlak bij het hek, een paal in den grond geslagen met een bord er aan, waarop ge* schilderd stond: Terrein, bestemd tot uitbreiding van het HOENDERPARK „DE LEGHORN." Als Piets vader het nu maar goed vond, dat ze daar gingen trappen, dan was alles in orde. Eindelijk stond de Oweeër voor het hek. Terwijl hij een grooten sleutel uit den zak nam, dien in het slot stak en hem omdraaide, zei hij tot zijn zoon: „Wat kom je hier doen, Piet? Er is toch niets ge* beurd met moeder?" „Wel neen, vader. AVe komen alleen vragen, of we hier, op het open terrein, een beetje mogen trappen." „Nou," was het antwoord, „dat weet ik nog niet. Daarover moet ik eerst eens praten met m'n com* pagnon. Ik heb er niet op tegen, maar Vink moet hêt natuurlijk ook goedvinden." „Toe vader, laat ons er nou maar opl Daar bij 't kerkhof worden we altijd weggejaagd. Vanmiddag had een klabak haast onzen bal ingepikt. Vraag het nou even aan Vink, vader, of hij het goedvindt. „Vink is niet hier. Hij is ziek," was het antwoord. „Nou, dan kunt U ons er vanmiddag in ieder ge* val wel op laten spelen," vond Kees. „Vooruit dan maar!" zei de Oweeër. Vanmiddag kun je je gang gaan. En dan zal ik er vanavond met Vink over spreken. Als hij het goedvindt, kun je voor mijn part eiken dag komen trappen. Maar, denk er aan: je blijft op dit open stuk. Ach* ter dat hek (hij wees op een afsluiting, die het open terrein scheidde van het eigenlijke hoenderpark) mag nooit iemand komen. En je zorgt maar, dat je den bal niet tusschen de kippen trapt, want dan is het voorgoed uit! Begrepen?" „Maar we mogen toch wel even gaan drinken, vader, aan de pomp bij de keet?" Pootige Kees. o 33 34 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. „Neen. Geen kwestie van. Je blijft op dit terrein. Ik zal je een emmer water geven en een kommetje. Dan kun je je dorst lesschen. Onthoudt het goed: als ik één van jullie ooit aan den anderen kant van dat hek zie, dan is het met het voetballen gedaan." Kees dacht zoo bij zich zelf, dat het ook niet zoo makkelijk zou gaan, om bij de kippetjes te komen, want de omrastering was hoog en sterk, en gemaakt van prikkeldraad, dat aan stevige palen was bevestigd. Terwijl de jongens met Bosser, zoo was de naam van den Oweeër, meeliepen, om het water in ont* vangst te nemen, zei Kees tot den vader van Piet: „U hebt het hier secuur afgesloten, mijnheer. Ze zullen niet makkelijk op uw terrein komen." „Ja, dat moest ik wel doen," was het antwoord. ,,'s Nachts is hier nooit een van de eigenaars aan* wezig en als de heeren stroopers nu zoo heel makke* lijk bij de kippen konden komen, dan zou ik mijn beestjes gauw kwijt zijn. Toen we hier pas begonnen, en die hooge hekken nog niet vlak bij de slooten ston* den, hebben de dieven ons al eens 'n vijftigtal van de beste legsters ontstolen. Maar nu zullen die heeren niet meer zoo makkelijk op mijn grond komen en mocht de een of andere liefhebber het toch wagen, dan krijgt hij met de honden te doen, die 's nachts los loopen. En dan is zoo'n kerel nog niet gelukkig, dat beloof ik jel De beesten zouden hem verscheuren." Toen ging Bosser door het hek, dat toegang gaf tot het hoenderpark en de jongens wierpen zich in het gras, om eens even uit te blazen. Weldra was de Oweeër terug met een kit vol water en een kopje. Hij zette een en ander bij de jongens neer, ging weer naar het hoenderpark terug en... sloot het hek achter zich. Na eens lekker te hebben gedronken, zei Piet: „Nu moesten we maar beginnen, met het speelter* rein af te bakenen. Kees weet wel, hoe lang en hoe breed dat moet wezen." „Ja," antwoordde deze, „dat weet ik, maar zouden we daarmee niet wachten, totdat we weten, of we 34 36 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. het veld voor goed kunnen krijgen? 't Is nu al laat. Gaan we nu nog passen en meten, dan komt er van voetballen niets meer. En als we hier niet mogen terugkomen, dan doen we werk voor niemendal. Ja," zei Piet, „dat is waar. Maar we moeten^tocn eerst'een „keptin" kiezen en een penningmeester. „Laten we dat doen, als we naar huis teruggaan, vond Kees. „Dan hebben we tijd genoeg." „Ook al weer goed!" riep Piet. En toen vroeg hij: „Wie gaan er pooten?" „Willen wij dat doen, Piet?" vroeg Dirk hem. „Best!" was het antwoord en de beide jongens gin* gen een eind van elkaar staan. Toen zetten ze beurte* lings den hiel van den eenen voet tegen de teenen van den anderen en zoo naderden ze elkaar voetje voor voetje. Wie het laatst zijn voet kon plaatsen, had de eerste keus. Dat was Piet. „Ik kies Jan!" riep hij. Alle jongens keken verwonderd op, want ze hadden niet anders gedacht, dan dat hij Kees zou kiezen. Maar Piet had dat met opzet niet gedaan! Hij zou dien middag eens laten zien, dat hij best tegen Kees op kon! , Weldra waren de partijen gevormd en het spel be* gon. Maar de jongens waren nog niet tang aan den gang, toen de Oweeër uit de keet te voorschijn kwam en tot de jongens riep: „Zeg! denkt er aan, dat je me de ruiten van mijn auto niet stuktrapt, hoor!" Juist op dat oogenblik werd de bal tegen het rech* ter*voorwiel van den wagen getrapt! „Zie je, daar heb je het bijna al," dacht Bosser. Hij liep naar zijn Fordje, zette den motor aan en liep toen: _ . „Jongens! Wacht eens even met trappen. Ik zal den wagen buiten het terrein op den weg zetten. An* ders gebeuren er nog ongelukken!" De jongens staakten hun spel. Piets vader ging aan 36 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 37 het stuurrad zitten en na een paar seconden stond de wagen op den weg, vlak bij den vonder. Toen werd het spel voortgezet, maar, hoe Piet zijn best ook deed, hij was zelf vóór gaan spelen, het mocht hem niet gelukken, ook maar één tegenpuntje te maken. En Kees had er al drie op zijn naam staan. Piet kookte inwendig, maar hoe meer hij zich opwond, hoe meer hij begon te knoeien en op het laatst begon het spel hem danig te vervelen. Daarom stelde hij voor, om er voor dien dag een eind aan te maken. „Hoe laat is het?" vroeg Dirk hem toen. „Ik weet het niet, maar ik zal het even aan vader vragen." Piet liep dus in de richting van de keet en bij het hek gekomen, riep hij z'n vader. Wat schrokken de jongens, toen ze hoorden, dat het al half zes was. „Ik moet naar huis!" riep Kees. „Jongen, wat is het al laat en wat zal moeder mopperen! We moeten maar hard loopen!" „Eerst nog wat drinken!" vond Dirk. „Mogen we nog een beet ie water van U hebben, mijnheer?" vroeg Kees aan Bosser. „Zoo! Staken jullie het spel? Zeker moe, hé? Ja, jongens, 't is eigenlijk nog veel te warm, om te voet* ballen. Jk zal je nog wat water geven, doch drink maar niet te veel, nu je zoo bezweet bent." Toen Bosser het water had gebracht, zei hij tot zijn zoon: „Piet, jij moet me even helpen, een paar manden met eieren naar den wagen te brengen. Die staat me te ver af, om ze er alleen heen te sjouwen. En dan kunnen er wel een paar van jullie mee rijden naar huis. Maar allemaal kan ik je natuurlijk niet bergen." „Neen, vader, we gaan liever loopen," zei Piet, „want we moeten onderweg nog een „keptin" kiezen en over allerlei dingen praten." „Mij ook goed!" antwoordde Bosser, „wacht dan nog even, dan zal ik de manden hier bij het hek zetten." Weldra kwam Bosser met de eerste mand aanzet* 37 38 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. ten. Het ding scheen zwaar te zijn: de man kon de mand slechts met moeite tillen. Bij het hek gekomen, werd Piet geroepen. Deze vatte de mand bij een oor, en krom gebogen, kon Piet slechts voetje voor voetje vooruit komen. Een paar minuten hield hij het vol, toen schreeuwde hij plotse* ling: „Vader! VaderÜ Zet neer! Ik kan niet meer!" De jongen had nog juist fut genoeg, om de mand wat tegen te houden, zoodat deze gelukkig niet met een schok op den grond kwam. „Wil ik U even helpen, mijnheer?" vroeg Kees toen. „Nu," zei de Oweeër daarop, „wat Piet niet kan. die toch een stuk grooter is dan jij, dat zul jij ook wel niet kunnen." „Dat kon nog wel eens meevallen," lachte Kees, en meteen pakte hij de mand bij een oor en hij voelde eens even, hoe zwaar die wel was. „Het zal wel gaan, hoor!" zei hij tot Bosser en met hun beiden droegen ze de mand toen naar den wagen. „Ik dacht niet, dat eieren zóó zwaar waren," zei Kees onderweg tot den Oweeër. „Ja, dat valt niet mee, hé?" antwoordde deze. „Zijn die nu allemaal van één dag?" vroeg Kees. „Neen, nu m'n compagnon ziek is, heb ik ze een paar dagen bewaard," was het antwoord. „We krijgen er zoo ongeveer vijfhonderd per dag." „Een goed zaakje!" vond Kees. „Maar, mijnheer," vervolgde hij tot Bosser, „er kun* nen toch geen eieren gebroken zijn? 't Is net, of ik geklots hoor in de mand." Als Kees op dat oogenblik den Oweeër had aange* keken, zou hij den man van kleur hebben zien ver* schieten. 't Was of Bosser in de war raakte en op weifelen* den toon antwoordde hij: ,,'t Is mogelijk, dat, er een paar gebroken zijn. Maarre... och neen... dat denk ik toch niet. Ik pak ze altijd secuur in. Misschien schuiven ze wat langs het stroo!" HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 39 De Oweeër was blij, toen ze bij den wagen waren en het geklots ophield Toen moest de andere mand nog gehaald worden en het viel Kees op, dat hij, met die mand zeulend, weer hetzelfde geluid hoorde. Maar hij sprak er niet meer over. „Nu," zei de Oweeër, toen ook de tweede mand in den wagen stond, „nu, jij bent me wat mans, hoor! Als ik weer eens een knecht noodig heb, zal ik aan je denken." „Misschien kunt u me wel altijd gebruiken als knecht, antwoordde Kees daarop. „Ik heb vandaag de school voorgoed verlaten en ik ben voorloopig vrij. Zoolang ik geen dertien ben, kan ik niet bij een baas terecht." „Neen, hoor! Ik kan je niet gebruiken, 't Is, dat mijn compagnon nu ziek is en dat ik het daardoor wat druk heb. Maar anders kunnen wij het werk best af."* ,,'t Spijt me," zei Kees. „Ik zal dan maar wat an* ders zoeken." Toen voegde de jongen zich weer bij zijn kame* raden en in den looppas ging hé* naar huis. Op weg naar huis werd Piet tot „keptin" gekozen. Ook Kees stemde op hem, want hij vond, dat Piet zich voor de club zoo verdienstelijk had gemaakt, dat hem die onderscheiding wel te beurt mocht vallen. Ook werd er besloten, dat ze per week vijf cent contributie zouden betalen, waarvoor in de eerste plaats een nieuwen bal gekocht zou worden en Piet bood zich aan, om het geld te beheeren. Hij beloofde, dat hij nog dienzelfden avond aan zijn vader zou vragen, of hij het geld voor een nieuwen bal wilde voorschieten, dan zou Piet hem elke week terugbe* talen, wat de jongen aan contributie ontving. Nadat de knapen nog hadden afgesproken, dat ze den vol* genden morgen om tien uur voor het hofje op den Loosduinschen weg bij elkaar zouden komen, waar ze dan zouden hooren, of ze het terrein mochten blijven gebruiken, namen de vrienden afscheid van elkaar. 39 VIERDE HOOFDSTUK. Toen Kees dien avond thuiskwam, werd hij lang niet vriendelijk ontvangen. Moeder en de zusjes zaten al aan tafel. Een pan met rijst stond daarop en Kees ontdekte tot zijn groote vreugde, dat die nog niet heelemaal leeg was. De jongen had een honger als een wolf! Maar voor hij kon toetasten, had hij nog een ge» duchten uitbrander in ontvangst te nemen. „Zeg, als dat nu iederen dag zoo gaat, dan ben je die nieuwe voetbalschoenen gauw kwijt," zei moeder. „Is me dat laat thuiskomen. Wat heb ik een spijt, dat ik die ongelukkige dingen maar niet dadelijk in de kast heb gesloten. Nu moet je nog eten, dan moet je nog boodschappen doen en dan moet je nog in de kuip. Ik wil je nu één ding zeggen: Je bent voortaan om zes uur thuis en den eersten den besten keer, dat je te laat bent, neem ik je die „kikkers af en ik ver* koop ze. Heb je dat begrepen?" „Ja, moeder," zei Kees, „maar... „Geen maren. Je weet, dat we om zes uur eten. En dan ben je thuis!" Meteen schepte moeder haar jongen een bord rijst op. Ze deed het goed vol, want ze dacht, dat Kees wel honger zou hebben. Nadat Kees gegeten had, ging hij de boodschappen doen en toen hij daarmee klaar was, moest hij in de kuip. Wat keek moeder vreemd op, toen ze hem, nadat hij zich gewasschen had, geheel gekleed weer te voor* schijn zag komen. „Wat heb ik nu aan de hand?" vroeg ze. „Waarom heb jij je weer aangekleed? 't Is half tien. 't Is bed* 42 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. tijd, hoor! Ga jij maar gauw naar boven." „Ik wou nog even naar Willemse gaan, moeder, om te vragen, of ik de krant even ter leen mag hebben. Ik wil de advertenties eens doorzien. Misschien wordt er wel een loopjongen gevraagd." „O, dat is goed," zei moeder. „Ga dan maar even, maar zóó terug, hoor! Ik hoop maar, dat er wat in de krant staat. Dan ben ik meteen van dat ellendige voetballen af." Kees liep de deur uit en al spoedig stond hü voor de woning van Willemse. Er was nog licht op, dus belde de jongen aan. Juffrouw Willemse deed zelf open. „Och, juffrouw zou ik even de krant van dezen avond mogen nebben? U krijgt ze zóó terug." „M'n man is nog niet thuis," was het antwoord, „en die heeft de krant nog niet gelezen, 't Is het eerste, waar hij naar vraagt, als hij thuiskomt." „Ik wou alleen maar de advertenties inzien, hernam Kees. „Nou, doe dat hier dan maar even," stelde juffrouw Willemse voor. „Als dat mag, heel graag," zei Kees en hij stapte naar binnen. De Zaterdagavond=krant bestond uit vijf bladen en ër waren een massa advertenties, maar Kees vond niet, wat hij zocht. Hij wilde de krant al dichtslaan en juffrouw Willemse bedanken, toen zijn oog viel op drie vet gedrukte letters. „V. V. O." las Kees. De jongen wist, dat dit de beginletters waren van den naam eener voetbalvereeniging, die in de eerste klasse speelde. Hij dacht: „Wat? Zou V. V. O. nu alweer wedstrijden gaan spelen? Dan zal ik zien, dat ik morgen voor „noppes" op het terrein kom." Hij begon dus te lezen, maar de inhoud van de advertentie was van geheel anderen aard, dan Kees had verwacht. Hij las: 42 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 43 V. V. O. Het bestuur van bovengenoemde vereeniaing vraagt, om dadelijk in dienst te treden, een ter* reinknecht. Personen met eenige kennis van het voetbalspel genieten de voorkeur. Gegadigden ge* "fY.?1^.2"^ aan te melden bij den secretaris van V. V. O., Zijdestraat 180. „Zijdestraat 180?" dacht Kees. „Daar woont ook mijnheer de Groot, mijn vroegeren onderwijzer, de man, aan wien ik de voetbalschoenen te danken heb. Zou hij de secretaris van V.V.O. zijn? Hij doet aan voetbal* fFkrn ^e,et Maar dat hiJ' in het bestuur zit van V. V. O. heb ik nooit gehoord. Jongen dat moest nu eens waar zijn, dat mijnheer de Groot dit baantje te vergeven had! Dan zou hij, Kees, wel kans hebben, om het te krijgen, want mees* ter hield van hem, dat wist hij zeker! Zeg zoo iets zou hem lijken! De kalklijnen trekken op het voetbalveld, voor de ballen zorgen, de hoek* vlaggen uitzetten, de netten heel houden! Wat zou het ™ 5f uUltzien op het terrein> aIs hiJ da* in orde mocht houden! En, wat ook niet viel uit te bezemen, zoo nu en ook! Z°U Cr n°g Wd CenS Cen ballet'e te trappen zijn ,„ffEn' hefi7-.,e al WP fievonden, Kees?" aldus brak juffrouw Willemse den gedachtengang van den jon* gen at. „Ja, buurvrouw," antwoordde Kees, „ik heb hier iets, Z?-Z°U hïeD' maark,of * het baantJ'e zal Knjgen, dat is nog de vraag. Maar... ik ga er op af Goeden avond, juffrouw, en wel bedankt" ujfu* SUCC?S' hoorl" zei buurvrouw en Kees ver* net naar woning. , wiUiSii7aS hij.0p de?■&ék van den Loosduinschen hSffS^S^ van den °weeër tefien „Zeg, Kees! We mogen, hoor! Vink vindt het goed. Ik heb vader meteen tien gulden te leén gevraagd 43 44 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. en ik heb een bal gekocht en een pomp en plakmid* delen. Kijk eens, wat een fijne „metsbal." Zeven gul* den vijftig kost hij, maar, 't is ook een echte „mets* bal." Het staat er op. Voel eens! Zoo hard als een kei! En lang zoo zwaar niet, als die van Dirk. Dien kun je haast niet vooruit krijgen. En ik krijg schoenen ook, zeg! De volgende week. Vader had nu geen tijd, om ze met me te gaan koopen!" 0„ „Mocht je den bal dan wel alleen gaan loopent Zoo brak Kees den woordenstroom van Piet af. „Ja, want het geld voor den bal en de pomp krijgt vader terug. Dat heeft hij maar voorgeschoten. Ik heb nogal niet moeten zeuren, voor hij het gaf. Maar nu kunnen we morgen fijn lellen, zegl Jij komt toch ook?" „Ja," zei Kees, „maar ik kom wat later. Waar heb je den bal gekocht?" „In de Wagenstraat," antwoordde Piet. „Bij wien?" „Ja, dat weet ik niet, hoe die vent heet, maar hij heeft een grooten winkel en hij verkoopt beste ballen. Hij zegt, dat H. B.S. daar ook koopt, 't Is een „Em* piere*bal." Kijk maar, 't staat er op ook, hier, aan dezen kant." , Kees zag inderdaad het woord: „Empire' staan. ,,'t Is een mooie bal," zei hij, „en ik verlang er naar, om hem eens een lik te geven, maar ik zal mor* gen om tien uur niet present kunnen zijn. Ik moet eerst nog een boodschap doen in de stad. Ben ik er niet, dan gaan jullie maar weg. Ik kom dan wel al* leen naar het hoenderpark. Maar nu ga ik naar huis. Moeder zal niet weten, waar ik blijf." „Zoo! Ben je daar al?" Met deze woorden verwelkomde vrouw Barger haar zoon. En zij vervolgde: „En waar is nu je krant? Zeker weer aan het trappen geweest, hè?" Doch toen vertelde Kees haar, hoe de vork in den steel zat en ook, dat hij al wat gevonden had. ' „Ik moet me melden aan hetzelfde huis, waarin 44 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 45 ook onze meester woont," zei Kees, „en als hij het is, die over dat baantje te beschikken heeft, dan krijg ik het vast!" „Ik hoop het," zei moeder, „maar, wat moet je daar dan doen?" „Ja, precies weet ik dat nog niet, maar ik zal in elk geval het voetbalterrein in orde moeten houden." „Ajakkes; alweer dat voetballen. Maar afijn, als je voorloopig maar wat hebt. Als je dertien bent, kunnen we altijd nog zien. Want je blijft daar niet! Je zult een vak leeren." ^„Zal ik er dan morgen maar heen gaan, moeder?" „Mij goed. En ga nu maar als de weerga naar boven!" Kees zoende zijn moeder goedennacht, want hij hield veel van haar, niettegenstaande zij wel eens wat ruw tegen hem uitpakte en hij klom de ladder op, die naar het zoldertje leidde. Binnen drie minuten lag hij in bed. Maar slapen kon hij nog niet. Er ging hem van alles door het hoofd. Ook vroeg hij zich af, hoeveel dat baantje wel zou geven. Toch zeker wel vijf of zes gulden in de week, meende hij. Hè, had hij het maar vast: dan zou moeder niet meer zoo hard behoeven te werken. Ja, want daarom vooral wilde hij zoo graag wat gaan verdienen. Ten slotte echter deed de natuur haar rechten gel* den en onze vriend viel in een diepen slaap. Maar het was net, alsof de gedachte, dat hij zich met mocht verslapen, hem gedurende de nachtelijke uren bijbleef en den volgenden morgen werd hij al vroeg wakker. Heel zachtjes stond hij op en behoedzaam sloop hij naar beneden. Hij wilde moeder en de zusjes niet wakker maken. Beneden gekomen, zocht hij de schoenen bij elkaar en bracht die naar het plaatsje. Toen liet hij, met een rijn straaltje, water in den ketel loopen' en hij stak het petroleumtoestel aan, waarop Jiij den ketel plaatste 45 46 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. Vervolgens begon hij aan het poetsen. Juist waren de schoenen klaar, toen Kees zag, dat het water kookte en hij naar binnen, om thee te zetten Terwijl hij den theepot van het lichtje nam, zag hij, dat moeder zich bewoog in de bedstede. „Is U al wakker, moe?" vroeg hij. „Ja, Kees. Hoe laat is het?" „Bij zevenen, Moe. Ik heb U toch niet wakker gemaakt?" „Neen, Kees. Ik ben uit me zelf wakker geworden. Maar het is tijd. Ik moet er uit." „Toe, moeder, wacht nu nog een oogenblikje. Dan krijgt u een kopje thee op bed. Dat hebt U immers zoo graag!" „Nu, goed dan. Nog tien minuten, maar langer met, hoor." En Kees ging verder met het theezetten. Na een poosje bracht hij moeder een lekker kopje thee op bed en toen deze dat genuttigd had, trok ze Kees naar zich toe en ze kuste hem recht hartelijk. „Je bent een beste jongen, hoor!" zei ze. „Over een paar uurtjes heb ik misschien al een baantje, moe," antwoordde Kees daarop. Precies half negen stapte de jongen de deur uit. „Mischien," zoo dacht hij, „ben ik dan nog voor tienen terug, zoodat ik gelijk met de jongens naar ons terrein kan gaan. Maar dat kwam anders uit. Na in de Zijdestraat te hebben aangebeld, werd de deur van dat perceel al spoedig geopend door een dienstmeisje, aan wie Kees vroeg: „Woont hier de secretaris van V. V. O. juffrouw?' „Ja. Die woont hier, maar, mijnheer is niet thuis. Een kwartiertje geleden is hij uitgegaan." „Dat spijt me," zei Kees, „ik had hem graag even gesproken.' „Je zult mijnheer wel op het voetbalveld kunnen vinden. Daar is hij 's Zondags^ meestal. Je vraagt daar maar naar mijnheer de Groot." „Mijnheer de Groot?" zei Kees. „O, dien ken ik 46 hoe pootige kees beroepsspeler werd. 47 wel. Ik heb bij hem in de klas gezeten. Maar ik wist met, dat hij de secretaris is van V. V. O." „Ja, mijnheer is onderwijzer," zei het meisje. „Nu, dan vind ik hem wel, hoor!" hernam Kees en na gegroet te hebben, vertrok hij vol goeden moed naar het terrein van V. V. O. Na ruim een uur flink doorgestapt te hebben, stond hij voor den ingang van het terrein van V.V.O., dat ook in den Segbroek* polder was gelegen, doch veel dichter bij de stad dan net hoenderpark van Bosser. , .P«* Kees niemand bij den ingang vond, stapte.' hij brutaalweg het terrein op en hij begaf zich naar een der goals, waar een aantal voetballers aan het doel* trappen was. Dichterbij gekomen, herkende Kees in een van de spelers al spoedig zijn vorigen onderwijzer. De jongen ging vlak achter het doel staan en toen hij zag, dat mijnheer naar hem keek, nam hij heel beleefd de pet af. Mijnheer de Groot herkende hem, wuifde hem toe met de hand, gaf den bal, die juist voor zijn voeten kwam, een geduchten lel, zoodat het ding suizend in het net vloog en kwam toen naar Kees toe geloopen. .„Zoo, Kees! Wat kom jij hier doen? Wou je ie nieuwe schoenen eens komen probeeren?" Zoo sprak mijnheer en hij wees op een pakje, dat Kees onder den arm had en waarin inderdaad zijn „kikkers* geborgen waren. „Neen, mijnheer," antwoordde de jongen, „ik kom hier niet om te trappen. Wij hebben ons eigen veld Daar! Een eind verderop!" En hij wees in dq richting van het hoenderpark. „O, dan kom je ons waarschijnlijk uitdagen, om een partijtje tegen jullie te spelen!" «Neen mijnheer ook dat niet. Ik heb de adver* tentie gelezen in de Haagsche Courant, waarin U te"einknecht vraagt en nu kom ik mij zelf hS? wSV-ï h°°P' dat U mij W kruiken, Jmi£* hT/fl w V j ou ^aag wat gftan verdienen. Moeder neeit net hard noodig. 47 48 HOE POOTIOE KEES BEROEPSSPELER WERD. „Ja, dat wil ik wel gelooven, jongen," hernam! mijn* heer de Groot, „maar ik geloof niet, dat dit baantje iets voor jou is. We hebben voor dat werk een vol* slagen kracht noodig." „Maar ik ben sterk, mijnheer; ze noemen mij „pootige Kees" en ik zal erg mijn best doen." „Daaraan twijfel ik niet," was het antwoord, „maar ik kan niet gelooven, dat de overige bestuursleden jou zullen willen aannemen. Je bent wat heel jong nog, weet je. Doch kom maar eens mee naar het club*gebouw; daar bevindt zich mijnheer Dievers, de voorzitter. We zullen eens met hem praten." Kees liep met mijnheer de Groot mee en al spoedig stonden beiden in het club*gebouw, een gezellig inge* richt lokaaltje, waarin een buffet en tal van tafeltjes en stoelen. Aan de wanden prijkten kiekjes van ver* schillende elftallen en van beroemde voetballers. Om enkele van die kieken hingen lauwerkransen. „Mijnheer Dievers," zei de Groot tot een persoon, die aan een tafeltje zat te schrijven, „ik breng u hier een ouden kennis van me, Kees Barger, die bij mij in de klas heeft gezeten en die altijd mijn beste leer* ling was. De jongen heeft onze advertentie gelezen en nu komt hij zich aanbieden voor terreinknecht. Ik durf hem wel aanbevelen, want hij is kloek en sterk. Alleen, mij dunkt, dat hij wat jong is." De heer Dievers staakte het schrijven, draaide zich om en bekeek onzen vriend van het hoofd tot de voeten. Er kwam een lachje om zijn lippen spelen, terwijl hij zei: „Neen, ventje, dat is niets voor jou. De betrekking van terreinknecht is een post van vertrouwen. Wij moeten veel aan zoo iemand overlaten. En nu wil ik wel gelooven, dat jij met de beste bedoelingen be* zield bent, maar ik denk, dat je het hier niet zult klaarspelen. Wij moeten iemand hebben, die over veel technische vaardigheid beschikt. Als er iets breekt op het terrein, moet onze knecht dat herstellen en^ jij bezit daartoe natuurlijk niet de noodige bekwaamheid." 48 4 50 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. „Maar mijnheer, ik zie er best kans toe, om den boel te herstellen, als er wat mocht breken. Mijn moe* der is weduwe en ik ben de eenige man in huis. Als er thuis wat breekt, moet ik het maken. Toe mijnheer, probeert U het maar eens met mij. Ik zou zoo graag mijn moeder wat willen steunen.^ ,,'t Spijt me, jongen, maar ik durf het niet aan," antwoordde de voorzitter van V.V. O. En zich toen tot den heer de Groot wendend, zei hij: „We zouden niet verantwoord zijn tegenover de leden." Toen mengde zich een vierde in het gesprek, 't Was de man, die gedurende al dien tijd achter de toon* bank in het buffet stond, en daar een paar koppen cacao had klaargemaakt. „Neem mij niet kwalijk, heéren," aldus richtte hij zich tot de beide bestuursleden, maar misschien kan ik dien knaap wel gebruiken. Ik heb er al lang over gedacht om op de oefeningsdagen en tijdens de wed* strijden op het veld met limonade, chocolade, cigaret* ten, enz. te laten venten. Tenminste, als U daar niets tegen hebt en als dit jonge mensch zin heeft in dat baantje, dan kan hij bij mij in dienst komen. Hij lijkt me een flinke, pientere jongen." „Dat is hij, Hendriks; daar sta ik voor in," zei mijnheer de Groot. „Welnu, als de heeren het dan goedvinden, dat ik laat venten, wil ik dat jongmaatje in dienst nemen." „Ik denk, dat geen enkel bestuurslid daar iets tegen zal hebben," sprak de heer de Groot, die zijn ouden leerling graag wilde helpen. „Ik ook niet," zei' de voorzitter. „Neem jij den jon* gen dus voorloopig in dienst, Hendriks, als hij ten* minste zin heeft in het baantje., Wie weet, wat wij dan later nog eens doen, als hij goed oppast." Nu, Kees bedacht zich niet lang. Dankbaar aan* vaardde hij de betrekking. „Je hebt groot gelijk, dat je het aanneemt," zei de heer Dievers. „En, wat je nu verder te bespreken hebt, dat moet je maar met Hendriks afdoen. Dag vent'." Kees groette den voorzitter, gaf mijnheer de Groot 50 HOE POOTIOE KEES BEROEPSSPELER WERD. 51 een hand en ging toen met Hendriks mee, die hem nadere inlichtingen zouj geven over de werkzaamheden, die Kees zou moeten verrichten. Op vier middagen in de week, en wel des Dinsdags, des Donderdags en des Zaterdags — de meeste leden van V.V.O. waren op de H.B.S. en hadden die na* middagen vrijaf, — alsook des Zondags zou hij zich te half één moeten vervoegen aan het huis van Hendriks. Dan zouden ze met hun beiden eerst den hand* wagen met versnaperingen naar het veld brengen. Ver* volgens moest Kees helpen het buffet in orde bren* gen, hij moest water pompen, kopjes en glazen schoonmaken, enz. Wanneer eenmaal de spelers en de gasten op het terrein verschenen moest hij, voor* zien van een marsje, het veld op gaan, om choco* lade, sinaasappelen, cigaretten en limonade aan den man te brengen en na afloop van het spel zou hij weer moeten helpen, om den boel in het club*lokaal in orde te brengen. „En, wat het loon betreft," zei Hendriks nog tot onzen vriend, „je krijgt twee gulden vast in de week en bovendien tien procent van wat je verkoopt." „Dus, mijnheer, als ik op eèn middag voor vijf gul* den verkoop, dan krijg ik nog vijftig centen extra!" nep Kees. „Je rekent goed; dat bevalt me," zei Hendriks en Kees dacht hij zich zelf: „Voor vijf gulden verkoop ik al gauw op een middag. Viermaal vijftig cent is twee gulden. En dan nog twee gulden vast, dat is samen vier! Moeder moet daarvoor twee dagen lang hard werken!" „Wat sta je te piekeren?" vroeg Hendriks toen. „Is het je te weinig? Meer kan ik niet geven, hoor! Neem je het aan, of niet?" „Wat graag!" zei Kees. „Zal ik meteen maar blijven?^ „Vandaag kan ik je nog niet gebruiken," was het antwoord. Ten eerste heb ik nog lang niet alles nier, wat ik noodig heb en ten tweede komen er nog maar heel weinig-spelers op het veld. Maar de vol* gende week begint het geregelde oefenen weer. Kom 51 52 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. dus Dinsdag om half een bij me aan huis. Ik woon Zuiderstraat 97." „O, dat is dicht bij ons in de buurt. Ik woon aan den Loosduinschen weg. „Mooi. Schrijf je adres even op," zei Hendriks. „Misschien heb ik je nog wat te vertellen voor Dinsdag." Kees deed, wat hem gevraagd was en toen nam hij afscheid van zijn patroon. Met een vroolijk hart ver* liet hij het clubslokaal. Hij wilde nog even naar mijnheer de Groot, om hem te vertellen, hoe blij hij was. Nog een dertig meter was hij van de goal ver* wijderd, waar de heeren weer aan het doeltrappen waren, toen de keeper een bal in het veld terug* zond, die, met een grooten boog, hoog door de lucht recht op Kees aankwam. De jongen kon zich niet bedwingen. Juist zou de bal den grond raken, toen Kees met kracht zijn rech* terbeen naar voren bracht. Rang! hoorden alle spelers en met duizelingwekkend de vaart stoof het bruine monster naar den uitersten hoek van de goal. De keeper viel nog uit, om de bal te stoppen, maar hij kon hem niet bereiken. De bal zat! Alle spelers klapten in de handen na dat mooie schot. Kees kreeg een kleur. „Dat was een mooi schot, Kees!" zei mijnheer de Groot. „Wou jij eens even meetrappen? Je moogt wel, hoorl" „Neen, mijnheer, ik ga gauw naar huis, om moe* der te vertellen, dat ik een betrekking heb. „Zoo! Zijn jullie het eens geworden? Gefeliciteerd, hoor! Wat zal je moeder blij zijn!" „Nou, en of," zei Kees. Dag, mijnheer! Tot ziens!" „Dag Kees!" En op een drafje liep de jongen naar huis, om aan moeder het goede nieuws te gaan mededeelen. Hij dacht er op dat oogenblik heelemaal niet aan, om naar het terrein bij het hoenderpark te snellen. 52 VIJFDE HOOFDSTUK. Wat was vrouw Barger blij, toen Kees haar alles had verteld. Ze gaf dan ook gereedelijk haar toestemming, toen Kees haar vroeg, of hij nu gauw zijn boterham mocht gaan eten. om dan noö een naar uurties te Paan vnets ballen. De andere knapen hadden, naar hij onderweg had ver* nomen, hun brood meegenomen naar het terrein, om* dat ze van plan waren, daar den heelen dag te blijven. Haastig verorberde Kees zijn boterhammen en hij weg; naar het hoenderpark. Reeds uit de verte zag hij, dat er veel meer jon* gens op het veld waren, dan den vorigen dag. Ook merkte hij op, dat de jongens reeds over goalpalen beschikten. Ze schenen warempel een geregeld partijtje te spelen! Hè, als er nu voor hem nog maar een plaats* je open was! Zoo niet, dan zou hij maar voor scheids* rechter gaan spelen. Kees zette het op een drafje en stond toen al spoedig voor het hek, dat toegang gaf tot het terrein. Hij wilde het hek openen, maar, mis hoor! 't Was gesloten! ,3é, jongens! Doet eens even open! schreeuwde Kees. Toen kregen de kameraden, die in het vuur van het spel den nieuw*aangekomene niet hadden op* gemerkt, den jongen in de gaten en een algemeen gejuich ging op, toen ze hun vriend herkenden. „Daar is Kees! Daar is Kees," riepen ze. „Nu heb* ben beide partijen evenveel spelers!" De meesten staakten dan ook het spel, om op Kees te wachten, doch Piet van den Oweeër schreeuwde: V 54 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. „Doorspelen! Ja, we zullen stoppen, juist nou we kans hebben, om gelijk te maken! Laat Kees maar even wachten. Als de bal out is, dan zal ik hem bin* nenlaten." Nu, de bal was al spoedig out, maar de door Piet verwachte gelijkmaker was niet gekomen. Terwijl een van de jongens den bal haalde, om dien strakjes in te gooien, liep Piet naar zijn kiel. Hij haalde daaruit een grooten sleutel en daarmee gewapend, begaf hij zich naar het hek. „Waarom laat je het hek niet open? Dat is toch veel gemakkelijker," zei Kees tot Piet, terwijl deze bezig was, den sleutel om te draaien." „Dat mag niet van vader," was het antwoord en toen bracht hij het gesprek in eens op het spel. „Jij komt bij mijn partij, Kees, want de anderen hebben een speler meer. Jij gaat vanmiddag „kiepen," want de .kieper," die wij nou hebben, die kent er geen snars van. Hij heeft er al vier ballen doorge* laten, die hij makkelijk had kunnen houden. Het staat 4—3 op het oogenblik. Dat viel Kees wel een beetje tegen, want hij voelde zich het best thuis op één van de plaatsen vóór, maar, Piet was de „keptin," hij, Kees, had zelf voor* gesteld, om hem dat te maken en de „keptin" had het maar voor het zeggen, dat was in elke club zoo. „Mij goed," zei Kees dus. Toen de beide jongens bij hun kameraden waren aangeland, zei Piet nog tot Kees: „Kijk eens! Allemaal nieuwe leden. Ik heb er van* morgen nog een stuk of wat bij elkaar getrommeld. Kees keek den kring eens rond. De nieuwelingen waren meest allen jongens, die hij wel kende. Met een handbeweging groette hij hen. „De meesten hebben al betaald ook," hernam Piet. „Heb jij nog geld meegebracht, Kees?" „Neen," antwoordde deze. „Ik heb nog niets ver* diend. De volgende week zal ik dubbel betalen." .„Als je er dan maar aan denkt," hernam Piet en zich tot een ander wendend, zei hij: „Nou ga jij, 54 Hein, „linkshaaf" spelen en Kees gaat in jouw plaats „kiepen." En dan zullen wij toch eens kijken, of ik niet gelijk zal maken." „Ga jij kiepen, Piet en laat Kees vóór spelen, dan maken we zeker gelijk," stelde Jan voor, waarop Piet nijdig uitviel: „Neen. Kees moet kiepen. Ik ben keptin en ik zal dus zeggen, waar ieder zijn plaats heeft. Ik vind het beter zoo!" „Trek jij mijn voetbalschoenen maar aan, Jan," zei Kees toen tot zijn vriend. „Ik heb ze niet noodig, als ik moet kiepen. Dat kan ik wel zonder voetbalschoen nen. Maar de schoenen waren Jan veel te groot en dus trok Kees ze zelf maar aan. De jongen vond het erg jammer, toen hij dien mooien, nieuwen bal daar op net veld zag liggen, dat hij tusschen de palen moest gaan staan en hij den bal dus slechts een enkelen keer een lel zou kunnen geven, maar, hij gehoor»' zaamde. Eerst dacht hij: „Ik zal van dat keepen maar wat maken. Als ik er een paar ballen doorlaat, haalt Piet mij misschien uit de goal, om er weer een ander in te zetten, maar juist toen hij daarover stond te pieke* ren, kwamen de voorspelers van de tegenpartij heel aardig samenspelend op hem af. Een achterspeler van Piets partij viel aan, maar, hij miste en... de vijandelijke voorhoede had vrij spel. Rang! Daar loste de rechtsbinnen een schot. Suizend vloog de bal op den rechterbovenhoek van het doel af. Maar toen kon Kees het toch niet over zijn hart verkrijgen, om dien bal te laten gaan. Dat was zijn eer te na! Daar vloog hij een eind de lucht in en met z'n twee vuisten stompte hij den bal terug, het veld inl De partijgenooten van Kees juichten en klapten in de handen; zijn tegenstanders keken op hun neus: zij hadden al op 5—3 gerekend. Na dit succes kreeg Kees schik in 't keepen. Hij zag al spoedig in, dat de tegenpartij sterker was, dan de zijne en dat het dus voor een groot deel van hem zou afhangen of zijn HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 55 56 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. partij „er nog dieper zou ingaan," En daarom deed hij z'n uiterste best. Geen bal kwam er meer door, nadat hij tusschen de palen was gaan staan, maar van gelijkmaken was toch ook geen sprake. De achterspelers van de tegen* partij waren zijn voorhoede de baas. Ook Jan zag dat in en daarom zei hij nog eens tot Piet op een oogenblik, dat het spel even gestaakt werd, omdat een van de jongens een trap had op* geloopen: „Laat ik nou even gaan kiepen en zet Kees dan vóór. Dan zijn we zóó gelijk!" „Neen," zei Piet „Kees blijft kiepen!" En, hoewel het niet van harte ging, liet hij er op volgen: „Je ziet immers zelf, hoe goed of hij kiept! En als ik hem uit de „kool" haal, dan zet ik hem toch niet vóór. Dan moet hij „bekken," want de „bek," die we nou hebben, die kent er geen snars van." «Neen, d'r is er maar één, die het kan, en dat ben jij," zei Jan, terwijl hij zich omkeerde en naar zijn plaats liep, want het spel zou weer beginnen. De bal werd door Piet omhoog gegooid; deze kwam op den grond terecht en... daar ging het weer. De jongens zullen daarna nog zoo ongeveer een mi* nuut of tien gespeeld hebben, toen Dirk Deurloo riep: „Zeg Piet, nu mag je eerst wel eens kijken, hoe laat het is. Om kwart voor twee in het „tijm." We zijn om één uur precies begonnen en jij zou, geloof ik, wel willen doorspelen, totdat je gelijk staat, of, totdat je gewonnen hebt, maar dat zal niet gaan!" Piet, die meteen zoo'n beetje voor scheidsrechter speelde, floot toen juist, omdat de bal out was. Hij wilde doen ingooien, maar al de jongens van de win* nende partij schreeuwden: „Neen, eerst den tijd opnemen." En ze gingen in het gras liggen. Piet was zoo goed niet, of hij moest naar zijn kiel loopen, om zijn. horloge te voorschijn te halen. „Nog vijf minuten!" riep hij zijn medespelers toe. 56 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 57 „Dat jok je!" schreeuwde er een, ,,'t is al lang „tijm! Toen liep Jan naar Piet toe en hij keek ook op diens horloge. „Als hij z'n knol niet achteruit heeft gezet, dan heeft hij gelijk!" schreeuwde Jan. Natuurlijk werd Piet toen kwaad en hij gaf Jan een stomp tegen, den arm. „Zeg, lange slamiel, mot jij mij stompen!" riep Jan, en bij gaf den keptin een mep op de wang, die klonk als een klok. „Jongens! Een knokpartijtje!" riepen de anderen en ze holden allemaal naar de plek, waar Jan en Piet als een paar jonge Engelsche vechthanen tegenover elkaar stonden. a °uka Kiees Iiep naar de kampplaats, echter niet met de bedoeling, om de beide tegenstanders aan te hitsen. „Zreg, zijn jullie nou heelemaal gek geworden?" vroeg hij. De wedstrijd is nog niet eens afgeloopen fn ,nou WY le mekaar in de haren vliegen. Wacht totdat we klaar zijn, dan kun je altijd nog zien, wat je doet. Gauw, jongens, allemaal naar je plaats, an* ders zal ik eens even voor scheidsrechter spelen en die twee kemphanen allebei buiten het veld zetten" mA'\Tu' asoad A"'" zei Piet' die weI een groóten mond had, doch die ook erg laf was, „maar dan moet er tijd afgetrokken worden voor dit oponthoud We SPvi nu tot minuten voor tweeën." Meteen liep hij naar den bal, om in te gooien Bii toeval kreeg een van de spelers van zijn tegenpartij aen bal te pakken en het ,ging op het doel af, waar» in Kees alweer had plaats genomen. ten van de vijandelijke voorspelers kwam, den bal voor zich uit drijvend, op Kees aan. Deze Hen uit viel aan, de vijand ging tegen de vlakte en Kees, dê keeper, gmg er met den bal vandoor, regelrecht op het tegenovergestelde doel aan. P Drie, vier tegenstanders vielen hem aan, hij dreef n^V™ W ,V^rbij' Ze >dden *een schS van kans om hem het leder te ontfutselen. Zes meter nog stond 57 98 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. hij van het vijandelijk doel. Hij loste een schot... de bal vloog recht op den „kieper" aan, deze kreeg het ding tegen het lichaam, juist in de maagstreek; hij sloeg bijna dubbel en tuimelde met bal en al achter* overl „Hoezee!" schreeuwden de partijgenooten van Rees, want de eer was gered: de stand was gelijk. Maar Piet had het land. Daar had hij nu al meer dan een half uur loopen zwoegen, om gelijk te maken en wat hij niet had kun* nen volbrengen, dat gelukte dien ellendigen Kees in een paar minuten. Hij kon zijn ergernis niet verbergen en terwijl de, door Kees omver gekogelde, kieper nog over zijn maagstreek stond te strijken, riep hij tot Kees: „Zeg, jij loopt niet weer zoo ver uit je doel, hoor! Dat is te gevaarlijk!" „Je ziet het, hoe gevaarlijk dat is!" lachte Kees. „We staan nu tenminste gelijk. We hadden nog maar vijf minuten!" „Ja, maarre 't „kooltjes*fokken," moet je maar . aan de voorspelers overlaten. Jij moet in je „kool" blijven en als je dat niet bevalt, dan mag je niet meer kiepen." „Dan heb ik net m'n zin; ik speel veel liever vóór!" hernam Kees. „Ja, maar dat zal je niet glad zitten. Als ik je uit de kool haal den zet ik je toch niet vóór. Dan zet ik je „bek." „Heb je nog geen bek genoeg?" vroeg Kees en hij hield zijn beide handen, één links en één rechts, een eindje van zijn hoofd ter hoogte van zijn mond. De kameraden begrepen de woordspeling en ze barst* ten in schaterlachen uit. Piet was woedend. Eerst wist hij niet, wat hij zeg* gen moest, maar eindelijk kwam er giftig uit: „Of je doet heelemaal niet meer mee! Je hebt toch nog niet betaald ook!" „Als Kees niet meer mee mag doen, dan bedan* ken wij ook!" riepen verscheidene jongens en Jan' liep 98 60 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. naar zijn kiel die een eind verderop in het gras lag. Hij zocht even in een van de zakken. Al spoedig had hij daaruit vijf centen bijeen gescharreld. Daarmee liep hij naar den zoon van den Oweeër en hem het geld aanbiedende, ze hij: „Hier. Ik betaal zoolang voor Kees. Ik vertrouw hem wel. Hij zal mij die vijf spie wel teruggeven." Eerst aarzelde. Piet even, maar toen nam hij het geld toch aan en borg het in den zak. „En wat doen we nu?" vroeg Kees. „Spelen we nog verder?" De meeste jongens echter waren bek«af. Ze hadden al eenige uren gevoetbald en ze wilden liever een poosje in het gras gaan liggen. Maar Jan, Dirk en nog een paar anderen wilden nog wel wat „kooltje kikken." Kees, die nog heelemaal niet moe was, deed natuur* lijk ook mee. Pas waren zij weer aan het trappen, toen de auto van Piets vader stilhield voor het hek. Piet sprong op, om dat te gaan openen, maar dit was niet noodig, want vader had ook een sleutel. Hij was al op het terrein, nog voor Piet bij hem was. Zorgvuldig deed hij het hek weer op slot. Toen wenkte hij Piet. De jongen vloog naar hem toe en zijn vader vroeg hem. „Is Kees Barger op het terrein?" „Ja vader, die is daar aan het „kooltje kikken." „Vraag hem, of hij eens even bij me wil komen." „Kees! Kees!" schreeuwde Piet. „Je moet bij vader komen!" Kees kwam op een drafje aanloopen. „Moet ik U weer helpen, mijnheer?" vroeg hij. „Neen, dat niet. Ik wilde je wat vragen. Loop jij eens even met me mee." Kees deed dat, en, nieuwsgierig, kwamen de andere jongens dichterbij, doch Bosser sprak: „Hoepelen jullie maar op, jongens. Gaan jullie maar trappen. Ik heb jullie niet noodig." Toen zei Bosser tot onzen vriend: 60 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 61 „Zeg, Kees, je zei gisteren, dat je wel bij mij in dienst zou willen treden. Heb je daar nog zin in?" „Zeker," antwoordde Kees, „ik zou het wat leuk vinden, om U te helpen bij het verzorgen van de kippen, maar, mijn tijd is al gedeeltelijk bezet. Ik heb al een baantje gevonden. Op vier middagen in de week moet ik voortaan met versnaperingen venten op het terrein van V.V.O." „O, dus je bent daar niet den heelen dag in touw? s Morgens ben je vrij, als ik het goed begrijp?" „Ja, mijnheer, en nog drie middagen ook!" v „Nu, misschien kun je mij wel helpen in je vrijen tijd. Wat mij betreft, ik ben van plan, een knechtje te nemen, zoolang mijn compagnon ziek is. Maar die moet het natuurlijk ook goedvinden. Zoodra ik de Jappen gevoerd heb, rijd ik naar Vink, om er met hem over te spreken. Stemt hij toe, dan kom ik van» avond nog even bij je aan huis, om je den uitslag mede te deelen." «Heel graag, mijnheer!'' was het antwoord van Kees. Toen Piet zag, dat zijn vader naar de kippen wilde gaan, riep hij: "^Ste?' Krijgen we nog een kannetje drinken van U? „Ik zal er voor zorgen!" was het antwoord. Nadat Bosser in de keet was verdwenen, zei Piet tot zijn kameraden: „Komt nu allemaal mee, jongens, dan zal ik het vader vragen, zoodra hij het water brengt." Weldra verscheen de Oweeër met een kan water bij het. hek. „Vader," zei Piet toen, „U hebt daar naast de keet nog zooveel oud hout en zink liggen. Wilt U daarvan voor, ons een tentje opslaan, waarin we onze bullen kunnen bergen en waarin we kunnen schuilen, als het hard regent?" „Ik zal er eens over denken, hoor! Maar voor* loopig heb ik geen tijd."- ' „Toe vader, doe het nu maar!" „Zeur niet, jongen. Ik zal zien, wat ik doe." En 61 62 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. Bosser verwijderde zich, om z'n kippen te gaan voeren. Nadat de jongens eens lekker hadden gedronken, gevoelden de meesten weer lust, om nog wat te voet* ballen. We laten hen trappen en rijden met den Oweeër mee, die, na zijn werkzaamheden op het terrein te nebben beëindigd, in zijn auto stapte en dat voertuig naar de stad terugbracht. Op den Loosduinschen weg gekomen, reed hij een steegje in, dat naast zijn huis lag, deed de auto rechts* om zwenken en bracht die door een poort en over zijn erf naar de garage, die hij daar zelf had ge* timmerd. Toen sloot hij de poort en ging daarna door de keukendeur zijn woning binnen, waar hij zijn* vrouw in de huiskamer vond. „Ik loop nog even naar Vink, moeder, om daar te informeer en, hoe het met hem gaat. Met een uurtje ben ik terug en dan gaan > we samen een eindje toeren." „Goed," was het antwoord van zijn vrouw. Ik zal een kopje thee zetten, dan krijg je een lekker bakje, als je terugkomt." De Oweeër verliet zijn Woning. Alvorens echter naar Vink te gaan, die even verderop woonde,' liep hij een eind den Loosduinschen weg op, totdat hij aan een slop kwam, op welks hoek, met het front naar den Loosduinschen Weg gekeerd, zich een kroeg bevond. Die kroeg ging hij echter niet binnen, maar hij' liep het slop in, totdat hij aan een groengeverfde tuin* deur kwam. Die deur; opende hij, kwam toen op een binnenplaatsje, dat hij over liep, opende weer een deur en stond toen in de keuken van het huis,' waar* in ook de kroeg gevestigd was. Uit de keuken ging' hij door een gangetje naar de huiskamer, die achter de gelagkamer was gelegen. „Zoo, Bosser!" zei een verbazend dikke en groote vrouw, die, in deze kamer bij het raam gezeten, met een handwerkje bezig was, „zoo Bosser, je moet den baas zeker spreken, hè?" „Ja, Fientje," antwoordde Bosser,1 „ik moet eens 62 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 63 even met Frits praten." „Dan zal ik zoolang achter het buffet plaats nemen," zei Fientje. i Ze rees met moeite op, de dame woog minstens tweehonderd vijftig pond, en ze schommelde naar de gelagkamer, waar een vreeselijke stank hing van slechte tabak en van sterken drank, maar zij lette daar niet eens op. „Ik kom je even aflossen, Frits," zei ze tot haar echtgenoot, een grove kerel met een zeer ongunstig uiterlijk. _,„Zoo! Staat mijn kliekje klaar?" vroeg1 Frits aan znn wederhelft „Ja, ik heb een lekker hapje voor je neergezet '• Ga maar gauw naar binnen." Toen schoof Frits een papiertje, waarop allerlei namen prijkten als: de neus, de rooie, toffe Tinus, en de meloen, naar zijn echtgenoote toe. Achter die namen stonden kruisjes, stippen en vierkantjes, die aangaven, hoe* veel glaasjes bier, jenever of cognac de eigenaars van die bijnamen gebruikt hadden. Dit was de boekhouderij van den kastelein, eq zijn vrouw, die in de geheimen van het vak was ingewijd, bekeek dat papiertje en schudde toen, begrijpend, het nootd. Ondertusschen verdween Frits naar de huiskamer „Zoo vriend, zei Bosser op fluisterenden toon tot den kastelein, „ik kom eens even hooren, hoe het met den voorraad staat" „Die is haast schoon op, man, ik heb geen twintig hter meer in huis. Dat is nog op zijn hoogst voor twee dagen. Ik hoop dus, dat je spoedig wat kunt laten bezorgen, want ik kan nu niet weer naar mijn ouden leverancier terugkeeren. Dat is me te lastig!" „JNou ja, vóór wat, hoort wat! Je verdient genoeg aan ons en je mag er dus wel een beetje last voor over hebben. „Verdienen jullie dan niet,1 jij en Vink? Je levert mij den hter voor twee gulden. Wat kost die jullie? Een cent of vuffaen? Daar komt nog bij, dat ik eiken dag 63 64 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. de kans loop van gesnord te worden." „Ja, jij bent er naar aan toe!" hernam Bosser. „Maar genoeg daarover. Ik zal zien, dat ik je Woensdag weer wat lever. Als Vink dan nog niet beter is, neem ik maar een knechtje, die het werk in het hoender* park kan doen en dan blijf ik in de werkplaats. Ik zal nu maar direct naar Vink loopen, om er met hem over te spreken." Bosser nam zijn hoed, schudde vriend Frits de hand en stapte op. Vijf minuten later stond hij voor een groot huis aan den Loosduinschen weg, waar een bord boven de deur hing, waarop geschilderd was: M. VINK. Handelaar in kippenvoeder. Specialiteit in ochtendvoer. „Dag Rikal" zei hij tot de juffrouw, die de deur nad geopend, nadat hij had aangebeld, „is je man nofi altijd m bed? „Helaas, ja! Hij zal er de eerste weken niet uit* komen, was het antwoord. De dokter is bang voör een maagzweer. „Zoo! Zoo! Dat is leelijk genoeg! Be kan hem toch zeker wel even spreken. Ik heb dringende zaken met hem te behandelen. Nadat juffrouw Vink haar toestemming had ge* geven, hep Bosser naar boven. Hij wist precies den weg m huis en weldra klopte hij aan de deur van de kamer, waarin Vink lag. Op een zwak „ja" van den zieke opende Bosser de deur en hij trad binnen. „Zoo, Hein, hoe gaat het er mee?" vroeg Bosser. »Dat is maar zoo*zoo," antwoordde de zieke Ik denk, dat ik wel een week of zes in bed zal moeten blijven. „Daar was ik al bang voor," hernam Bosser, „en daarom kom ik eens met je praten. Zóó gaat het met langer. Ik alleen kan het werk niet af en er wordt met verdiend. Er moet op het oogenblik geld 64 66 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. michSïam^ m°et er ï.aad geschaft worden. De machine moet weer aan het werk en daarom wil ik een knechtje nemen. Die moet het werk doen mhet slaren^ïn0SdaV^ °P daar keer op straat gezien, maar hij wilde den op> ichter ontmaskeren, als alle jongens er bij waren. Toen moeder weer beter was en Kees dus wal neer vrijen tijd kreeg, begon het te vriezen en wel 5Óó hard, dat er aan voetballen niet te denken viel De zanderige gronden bij de duinstreek waren zoc lard als een kei. Als je daarop viel, zouden er ds grootste ongelukken kunnen gebeuren. Die wintertijd «ras voor Kees zeer onvoordeelig. Zoolang er ijs lag n de grachten en in de kanalen, werden de wed= strijden uitgesteld. En ook op de oefeningsdagen ver. scheen er bijna niemand op het voetbalveld, wanl iedereen; ging natuurlijk schaatsenrijden. Wel kreeg Kees geregeld zijn twee gulden vast loon maar hij was er aan gewend geraakt, elke week meei Jan die twee gulden thuis te brengen. En moeder kon het ook heel goed merken, dal ïr niet gespeeld werd. Ze deed tenminste haar best om er maar weer een paar werkhuizen bij te krijgen Maar Kees wilde niet, dat moeder zich weer zoc ging afsloven. Hij had toen al meer dan tien gulder opgespaard en toen hij nu zag, dat moeder zoo moes scharrelen, om van den eenen dag in den anderer te komen, kwam op zekeren Zaterdagavond het linnei 94 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. zakje, waarin hij zijn spaarpenningen bewaarde, voor den dag. Hij schudde het leeg in moeders schoot, terwijl hij zei: „Hier moeder! Dit geld heb ik bespaard. Nu hoef je er tenminste de volgende weken nog geen werk* huizen bij te nemen!" En nu moet je niet denken, jongens, dat Kees later spijt gevoelde, over wat hij gedaan had. Integendeel, hij voelde, dat het zijn plicht was. Moeder was im* mers pas ziek geweest! Vrouw Barger woelde met de hand het geld'bijeen en zonder nog te kijken, hoeveel er wel was, legde ze het op tafel en ze sloeg haar armen om den hals van haar jongen. Terwijl ze hem eens lekker knuf* felde, zei ze: „Je bent een beste jongen, Kees. Ik wil het geld nu van je aannemen, maar, als we weer wat ruimer zit* ten, dan krijg je het terug hoor! Tot den laatsten cent. Want jij verdient het, een fiets te hebben. En een mooie ook!" „U mag het gerust houden, moeder. Ik wou maar, dat het ging dooien. Dan zou er weer wat meer geld binnenkomen." „En ik wou maar, dat we een baas vonden voor jou," hernam moeder. „Daar is nu weinig kans op," antwoordde Kees. „Nu het zoo vriest, staat alles stil. Er worden op het oogenblik meer knechts ontslagen, dan aangenomen." „Ja, dat is zoo!" zuchtte moeder. Maar als de nood hoog is, is de redding heel vaak nabij. Den volgenden Dinsdag was de wind een beetje omgeloopen, hij was Zuidelijk en het leek te willen gaan dooien. Daarom besloot Kees, om eens naar Hendriks te gaan, aan wien hij wilde vragen, of hij dien middag op het terrein van V. V. O. moest komen; misschien zou er gevoetbald worden. Toen Kees had aangebeld bij zijn baas, deed deze zelf de voordeur voor hem open. 94 zak ie HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 95 „Nu, dat is ook toevallig," zei Hendriks, zoodra' hij den jongen zag. „Ik stond juist op het punt, van naar jou toe te gaan. Ik heb je noodig, want ik ga verhuizen en daarbij moet jij me helpen." „Gaan we dan vanmiddag niet naar het veld?" vroeg Kees. „Ja, we zullen er even heen gaan, maar het zal wel vergeefsche moeite zijn, want er komt vanmiddag natuurlijk toch nog niemand. Het dooit wel een beetje, maar het ijs is nog sterk genoeg; er kan nog best gereden worden. En de grond zal nog wel te hard zijn, om er op te voetballen. Maar, nu eens over wat anders. „Ik zei je al, dat ik ga verhuizen. Ik ga een zaak beginnen in visch, limonade, bier en dergelijke artike* len. De heeren van de club hebben me beloofd, dat ik hun mag leveren. Dus die zaak zal wel gaan en nu heb ik een knechtje noodig. Ik heb direct aan jou gedacht, maar, blijft je moeder er nog altijd bij, dat je een vak moet leeren?" * „Ja, dat zou ze heel graag willen," hernam Kees, „maar het zal nog wel een poosje duren, voor ik een baas vind, want naar ik hoor, is het slap met het werk Dus als U mij gebruiken kunt als knecht, dan wat graag!" „Gebruiken kan ik je," zei Hendriks, „maar ik wil geen knecht, die over een paar weken wegloopt, als Mj wat anders kan vinden. Wil je bij mij in dienst komen, dan móet je je voor een jaar verbinden. Ik geef voorloopig vijf gulden in de week. Dat zou dus voor jou, de twee gulden van V.V.O. daarbij geteld, zeven gulden worden. Als de zaken goed gaan, kan k wat meer geven. „Ga jij nu nog even naar huis en praat er over met je moeder. Als zij het goedvindt, dat je je voor een jaar verbindt, kom me dat dan even zeggen. Dan cun je dadelijk in dienst treden en dan gaan we straks samen naar het winkelhuis, dat ik gehuurd heb, ym dat eens terdege schoon te maken." „Moet ik U 's avonds ook helpen?" vroeg Kees 95 90 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. nog, voor hij naar huis terugliep. „Dat zou wel eens kunnen gebeuren, als het druk loopt in den winkel," was het antwoord. „Maar ik ga twee keer in de week naar de avond* school," zei Kees. „Die avondschool kun je blijven bezoeken," was het antwoord. Toen holde Kees als de wind naar huis en hij ver* telde moeder, wat Hendriks hem had voorgesteld. Hij legde er vooral den nadruk op, dat hij zich voor een geheel jaar moest verbinden en moeder vond dat een groot bezwaar. Maar Kees zei: „We moesten het maar aannemen, moeder. Als ik leerjongen word bij een baas, krijg ik hoogstens vijf cent per uur. Je mag tegenwoordig niet langer dan acht en veertig uur werken per week. Ga ik dus naar een baas, dan breng ik 's Zaterdags nog geen rijksdaalder thuis en als ik bij Hendriks in dienst kom, maak ik wel tien gulden per week. En dan, ik kan bij Hendriks toch ook een vak leeren, al is het er niet een, zooals u bedoelt." „Nu, vooruit dan maar," hernam vrouw Barger.' We zullen het voor een jaar probeeren. Dan ben je ruim veertien en dan kunnen we altijd nog zien. Ga dus maar gauw terug en zeg, dat ik het goedvind." Kees vloog terug naar de woning van Hendriks en met een stralend gezicht deelde de jongen hem mede, dat moeder had toegestemd. Er brak toen een drukke tijd aan voor onzen vriend. Het was blijven dooien en de voetbalvelden waren weer bespeelbaar, maar Kees kon geen oogenblik vinden, om eens naar het terrein van „Klein*Sparta" te gaan. Doch eindelijk, 't was op een Zondagmorgen en het liep al naar het eind van het seizoen, had hij dan toch weer eens gelegenheid, om een beetje te gaan trappen, en in gezelschap van Dirk Deurloo en Jan Gaster begaf hij zich dien dag om half elf naar het terrein. De andere jongens waren daarheen al vertrokken, had Dirk gezegd en van Jan vernam onzen vriend, 90 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 97 dat de club zich den laatsten tijd flink had uitge* breid en dat de jongens besloten hadden, om het volgend jaar in de tweede klasse van den Haagschen Voetbalbond te gaan spelen. Kees vond het wel jammer, toen hij dat hoorde, dat hij zoo weinig tijd had. Maar hij troostte zich met de gedachte, dat hij bij V.V.O. ook nog wel eens een balletje kon trappen en dat adspiranten van die vereeniging hem meermalen uitnoodigden, om een partijtje mee te doen. Reeds uit de verte zagen onze vrienden, dat het spel in vollen gang was op het terrein van „Klein* Sparta." „Er is misschien niet eens plaats voor ons," zei Kees, terwijl de jongens het voetbalveld naderden. „Nou, als er nog één plaatsje open is, dan is dat voor jou," zei Jan. „Jij hebt zoo weinig gelegenheid om te spelen, dat jij warempel wel mee moogt doen, als je op het veld bent. Maar als ik goed zie, dan zijn de elftallen niet volledig. Ik tel op het oogenblik twintig jongens in het veld." Weldra stonden de drie knapen toen voor het hek, dat natuurlijk gesloten was. „Hallo! Doe eens open!" riep Jan. Piet wachtte, zooals gewoonlijk, totdat de bal „out" was en toen kwam hij op zijn gemak aansloffen. Daar ontdekte hij Kees! „Zoo! Wat kom je hier doen?" vroeg Piet hem. „Ik denk, hetzelfde, dat jij hier doet," antwoordde Kees, die de vraag van den „keptin" wel een beetje vreemd vond. „Goed, je kunt meedoen, maar..." „Het is nogal glad, dat ik meedoe," viel Kees den aanvoerder in de rede. Ik heb toch trouw m'n con* tributie betaald! Jan heeft je immers het geld voor mij gegeven?" „Ja, dat is in orde," hernam Piet, „maarre... maarre ... je bent nu al in zoo lang niet hier geweest... je zult er niet veel meer van kunnen en daarom heb ik je uit het eerste elftal gezet. Jij moet voortaan in het Pootige Kees. 7 97 98 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. tweede spelen." „Dan zul je toch eerst zeker onderzoeken, of hij er nog wat van kan," meende Dirk. „Ik denk zoo," ver* volgde hij, dat Kees toch nog altijd heel wat beter speelt dan jij." „Best mogelijk," hernam Piet, „maar ik kan iemand, die zoo weinig op het veld komt, niet gebruiken in het eerste. Daarin moet je spelers hebben, die trouw komen oefenen. Ze moeten immers leeren samenspelen! Vooral nu, nu we in den Bond gaan spelen. Wat heb ik aan een speler, die altijd wegblijft?" Ofschoon Kees zeker wist, dat dit de eigenlijke reden niet was, waarom hij naar het tweede elftal werd gestuurd, voelde hij toch, dat er een kern van waarheid lag in hetgeen Piet had beweerd en daarom zei hij: „Nu, goed! Dan speel ik in het tweede, 't Is mij er alleen maar om te doen, een beetje te trappen. We zullen dan vandaag het tweede eens laten winnen van het eerste." „Dat zal niet gaan, geurpijp!" riep Piet, „want ik heb de achterspelers van het eerste tegen de voor* spelers van datzelfde elftal gezet en de voorhoede van het tweede speelt tegen de achterspelers van het tweede elftal. Jij speelt vandaag in de voorhoede van het tweede en die wordt dus* gesteund door de achter* spelers van het eerste." Kees moest bij zich zelf bekennen, dat hij dit nog zoo dom niet vond van Piet. Dat deden ze bij V.V.O. ook wel. Zoo kreeg de sterkste achterhoede de beste voorspelers tegenover zich en dat kon niet anders dan in het voordeel van de spelers zijn. Maar toch had Kees een beetje het land. Niet, om* dat hij uit het eerste elftal was gezet; dat kon hem betrekkelijk weinig schelen. Maar dat aanmatigende optreden van Piet, dat alles alleen bedisselen van den captain, zonder er ooit een ander in te kennen, dat kon Kees niet uitstaan. En als hij er dan aan dacht, dat diezelfde Piet, die zoo'n hoogen toon aansloeg een gemeene... dief was, 98 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 99 dan liep hem de gal wel eens over. Zoo ook op dit oogenblik. Plotseling van onderwerp veranderend, vroeg Kees aan den aanvoerder: „Zeg eens, Piet, is dat nog altijd dezelfde bal, waar* mee jullie spelen?" „Ja," antwoordde deze. „Hoe vraag je dat zoo?" „Een beste bal!" hernam Kees. „Bij V.V.O. doen ze niet zoo lang met een bal. Je hebt me toen eens ver* teld, dat je hem in de Wagenstraat hebt gekocht, is t niet?" Piet keek eens schuin naar Kees. „Wat zou die akeligheid nu weer willen?" dacht hij. Ondertusschen deed hij, of hij de vraag van Kees niet had gehoord. Althans hij gaf geen antwoord. „Was het niet in de Wagenstraat, Piet?" vroeg Kees nog eens. „Wat leuter je toch over die Wagenstraat!" riep Piet uit. „Ik wou weten, waar de winkel is, waarin je dien „Empire*bal" hebt gekocht," zei Kees, terwijl hij vlak voor Piet ging staan. Piet kreeg een kleur als vuur. „Wa*wa*waar ik die*dien b*b*al gekocht heb*heb?" stotterde hij. „W*w*w*aar..." Kees wist genoeg. „Ja," zei hij, „w*w*w*aar je die*die*dien b*b*b*b*bal ge*ge*ge*kocht hebt en*ne en*ne hoe*hoe*hoeveel of*of* of d*d*die ook*ook w*w*weer k*k;k*kostte!" De andere jongens, nieuwsgierig, waarover die twee het toch hadden, kwamen toeloopen en ze vormden een kring om de beide tegenstanders. „Die bal heeft zeven gulden vijftig gekost," hernam Piet, die zich een weinig hersteld had. „Jongens!" aldus richtte Kees zich toen tot zijn clubgenooten, „ik wil je een goeden raad geven. Je moogt wel op je centen passen, want die meneer de penningmeester is een gemeene dief!" „Zeg dat nog eens, als je durft!" brulde Piet. „Jij bent een gemeene dief!'' herhaalde Kees. En 7» 99 100 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. een papiertje uit zijn zak halend en dat openvouwend, vervolgde hij: ' „Ik zal jelui bewijzen, jongens, wat ik zeg. Kijkt eens: deze advertentie heb ik in het „Sportblad" gevonden." En toen las hij de advertentie van den heer Peter* sen in haar geheel voor. Nog had Kees het papiertje niet weer opgevouwen, of Piet sprong op hem af en rukte hem het blaadje uit de handen. Meteen scheurde hij het in tal van stukken. Maar dat bekwam hem slecht! Kees tilde z'n vuist op en gaf zijn „keptin" toen zoo'n geduchten stomp tegen den arm, dat deze een schreeuw gaf van pijn. „Van mijn eigendom moet je afblijven," zei Kees. „Je hebt mij en de anderen al genoeg bestolen." Piet, die door het dolle heen was, vloog op Kees aan. Maar eer hij zijn tegenstander een opstopper kon toedienen, had hij zelf er alweer een te pakken, en wel in de maagstreek. Toen bracht Piet een van zijn lange kuierlatten naar voren, om Kees een schop te geven, doch voor* dat hij Kees geraakt had, pakte deze het been van den „keptin" beet, ter hoogte van de Achilles*pees en dat been hield hij stevig vast. Piet deed alle moeite, om zijn been los te krijgen, maar wat pootige Kees in zijn knuisten had, dat kwam er niet makkelijk weer uit. Zoo bleef Piet op zijn eene been staan hinken en terwijl de andere jongens zich krom lachten, om de bokkesprongen, die Piet maakte, hield Kees tot den gevangene de volgende toespraak: „Ja, je wilt los, hè? Dat merk ik wel, ventje..Maar je komt niet vrij, vóór alle jongens weten, wat een gemeen sujet jij bent. Weten jullie, wat zoo'n bal kost, jongens? Dat zal ik je zeggen. — Hup, een sprong van Piet. — Zoo'n bal kost — een ruk van Piet — zes gulden. En die lekkere dot heeft er jullie drie rijksdaalders voor in rekening gebracht. — Sta nu stil ventje, anders ga ik nog harder knijpen! — Hoe vinden jullie dat? Hij besteelt jullie voor een daalder. 100 102 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. Hij strijkt van jullie, arme slokkers, de centen op. Maar ik heb er genoeg van. Ik speel met dat sujet niet meer. Nu weten jullie allemaal wat voor een merk dat heer is en nu kan hij voor mijn part ophoepelen." Toen duwde Kees het been, dat hij al dien tijd rus* schen de vingers had gehouden, met kracht van zich af, zoodat Pietje languit op den rug in het gras kwam te liggen, en alle jongens verdrongen elkaar om Kees. „Is het waar, Kees, dat zoo'n bal maar zes gulden kost?" vroegen ze hem. „Zoo warempel, als ik hier voor je sta," zei Kees. „Maar misschien zijn ze den laatsten tijd wel af* geslagen," zei Jan toen. „Neen, want dat ben ik juist bij Petersen gaan vragen," zei Kees daarop, en die heeft mij verzekerd, dat hij alleen die ballen verkoopt. Er is hier niemand in de stad, behalve Petersen dan, die ze in zijn win* kei heeft. En duurder dan zes gulden heeft hij ze nog nooit verkocht." „Wat een schurk is die Piet toch!" riep Jan toen uit. „Ja, en dan wilde hij me nog wijs maken, dat hij den bal in de Wagenstraat heeft gekocht," ging Kees verder, „maar ik ben de heele Wagenstraat doorge* loopen, doch er is geen winkel te vinden, waar ze voetballen verkoopen. Dat heeft hij natuurlijk maar gezegd, om ons op een dwaalspoor te brengen!" „Wat een schooier!" riep er toen een uit de troep. „Maar wat moeten we nu doen?" vroeg Dirk daarop. „Hem uit de club trappen!" meende een van de knapen. „Ja, maar dan ben je je terrein kwijt," zei een ander. Je begrijpt toch wel, dat Piets vader ons hier niet meer laat spelen, als we dien knappen jongen van hem uit de club gooien!" „Mij een zorg!" zei Kees, „maar ik speel niet meer met dat sujet. Ik bedank als lid van de club." „Ik ook!' zei Jan, „maar ik zal toch zien, dat ik • 102 TTï; _ HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 103 mijn gestolen centen terugkrijg." Meteen liep hij naar den bal, die daar nu al langer Jan een kwartier onaangeroerd lag en hij nam dien onder den arm, terwijl hij zei: „Dien zullen we meedragen, dan hebben we ten* minste een bal, als we een nieuwe club gaan oprich* tenl En anders verkoopen we hem en dan krijgt elk z'n deel van de opbrengst. Behalve Piet natuurlijk. Die heeft al meer, dan hem toekomt." „Loopen jullie mee, jongens?" zei Kees toen, „dan gaan we ergens anders een beetje trappen. De meeste jongens sloten zich bij Kees aan. Slechts een drietal knapen, die pas lid van de club waren geworden en Jie dus nog maar weinig contributie hadden betaald, liepen naar Piet, die de vlucht had genomen en die zich vlak bij de keet van zijn vader had opgesteld. Toen begaven de anderen zich onder aanvoering van Kees en van Jan naar den uitgang. Maar... het hek was natuurlijk gesloten! „Hoe komen we er uit?" vroeg een van de jongens. „O, we zullen Pietje wel dwingen, om het hek voor ons open te maken," zei Kees. „En als hij niet wil, dan neem ik den sleutel uit zijn zak."- „De knapen keerden dus terug op hun schreden sn ze marcheerden op Piet aan. Plotseling zette deze het op een schreeuwen. „Vader! Vader! Ze willen den bal gappen!" Hij had van een van de achterblijvers vernomen, dat Jan zich van den bal had meester gemaakt. Hoe dichter Kees en zijn makkers den jongen naderden, hoe harder deze begon te schreeuwen: „Vader! V*a*a*a*der! Kees heeft me zoo geslagen! Hij wil den bal gappen! V*a»a*a*a*der! HeWep!" Maar al zijn schreeuwen Was vergeefsch. In het vuur van het spel had hij niet opgemerkt, dat zijn «rader een half uurtje geleden het terrein had verlaten. Kees, die wel begreep, dat de Oweeër zich niet meer in de keet bevond, anders was hij immers al lang op het geblèr komen toesnellen, zei tot Piet, toen tüj dien tot op een paar meter genaderd was: 103 104 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. „Schreeuw maar niet om je paatje, Pietje. We zullen je geen kwaad doen, hoor ventje! Je moet alleen even het hek voor ons openmaken." „Dat vertrap ik!" siste Piet. „Dan zal ik den sleutel uit je zak moeten halen, jongetje," hernam Kees toen. En hij stapte al naar Piet toe. Deze koos eieren voor zijn geld. „Ik zal het hek wel openmaken," zei hij, „want ik zal blij zijn, als ik jullie kwijt ben, voetballers van den kouden grond!" „Hoeveel heb je op de goalpalen verdiend, Pietje?" was het eenige, dat Kees daarop zei. „O ja, dat is waar ook," riep Jan. „We zullen ook nog een paar „koolpalen" meenemen, dan zijn we heelemaal gedekt! Laat eens kijken: zij zijn nog met hun vieren en wij met ons achttienen. Wij den bal en een stel palen en zij de andere palen: dat klopt precies." Dirk en Jan trokken elk een goalpaal uit den, grond en legden dien over den schouder. Toen voegden zij zich weer bij de andere jongens en met elkaar ver: Ueten zij het terrein. Zij zochten een vlak stuk duin* grond op, zetten daar de palen in den grond *en gin* gen een beetje doeltrappen. Terwijl ze daarmee bezig waren, dacht Kees opeens aan zijn voetbalschoenen. Die lagen nog in de tent van „Klein*Sparta." Wat schrok hij! Omdat hij het zoo lastig vond, de schoenen altijd mee te dragen, had hij ze onder een losse plank van den vloer verstopt en hij had, door al die beredde* ring met Piet, vergeten, ze te voorschijn te halen! Hij begreep, dat hij niet aan Piet behoefde te vragen, om het hek nog eens voor hem te openen. Maar wat dan? Hij besloot, om aan niemand te vertellen, dat zijn schoenen nog in de tent warem Waarschijnlijk zou de een of ander het aan Piet vertellen, want Kees begreep wel, dat al de jongens, die met hem het terrein hadden verlaten, niet steeds aan zijn zijde zouden blijven. Hij 104 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 105 kende den invloed, dien Piet door middel van zijn zakcenten op de arme stakkers uitoefende. Als Piet er iets van hoorde, dan zou hij natuurlijk gaan zoeken, totdat hij de schoenen gevonden had. En dan zou hij, Kees, er naar kunnen fluiten. Hij zou maar een geschikt oogenblik afwachten en dan zijn schoenen zelf gaan halen. Hij zag wel kans, om over het hek te komen, en hoe de sleutel van de kleedtent er uitzag, dat wist hij precies. Hij had dat ding immers gedurende weken in zijn zak gehad. Op de markt zou hij een sleutel koopen, die over* eenkwam met dien van de kleedtent. Desnoods zou hij dien een beetje bijvijlen. En dan zou hij z'n schoe» nen wel terugkrijgen! 105 NEGENDE HOOFDSTUK. Het duurde echter nog eenige dagen, vóór Kees een geschikt oogenblik vond, om zijn eigendom te gaan halen. Daar hij van andere jongens had gehoord, dat Piet een nieuwe club had opgericht, begreep hij, dat hij overdag niet naar het terrein bij „De Leghorn" be< hoefde te gaan, want dan zou hij groote kans loopen, een vergeefsche reis te maken, immers Piet zou hem in geen geval op het veld toelaten. En 's avonds had Kees geen gelegenheid om te gaan. Dan was hij óf bij Hendriks, óf op school. Maar ziet, eindelijk kwam het toeval hem te hulp. Op zekeren Maandagavond te zeven uur het .«chook gebouw binnentredend, vernam Kees, dat zijn onder» wijzer, mijnheer de Groot, ongesteld was, zoodat zijn leerlingen dien avond vrijaf hadden. En daar de ad* spiranten van V.V.O. onzen vriend hadden gevraagd, of hij den daarop volgenden Dinsdags weer met hen wilde meespelen, omdat ze een mannetje te kort kwamen en Kees dat had aangenomen, besloot hij, om maar eens van de gelegenheid gebruik te maken en op dien vrijen avond naar het terrein bij het hoenders park te gaan, om zijn schoenen te halen, want die zou hij den volgenden dag noodig hebben. Een sleutel, waarvan hij vermoedde, dat die wel op het slot van de kleedtent zou passen, had hij al in gereedheid gebracht. De daad bij het woord voegend, zette hij den pas er in, want het was een heel eind loopen en hij wilde niet graag later thuiskomen dan gewoonlijk, omdat moeder anders ongerust zou worden, 't Liep toen al tegen het einde van April, 't Was dien dag heerlijk weer geweest en ook des avonds was het heelemaal HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 107 niet Jcoud. 't Had meer van een zwoele zomeravond, z°tv!si men dat in het vooriaar wel eens kan hebben. Dikke wolken onttrokken de sterren aan het oog, zoodat het op de velden langs de binnenvoet van de dumen pikdonker was. Maar Kees kende den weg op een prik. Zonder ook maar een oogenblik van den rechten weg te zijn afgeweken, stond hij, na bijna een uur gewandeld te hebben, voor het hek, dat het voetbalterrein van den weg afsloot. Juist toen Kees een aanvang wilde maken met het beklimmen van het hek, dacht hij aan de honden. Maar och, die zouden hem niet deren; de beesten kenden hem zoo goed. Ze roken al uit de verte, wie het was, die het terrein betrad. En bovendien, ze hepen op het terrein van het hoenderpark. Op het voetbalveld konden ze niet komen. Toen Kees de handen aan de spijlen van het hek sloeg, keek hij on* willekeurig eens naar boven. Jongen, makkelijk zou het toch niet gaan, om daar overheen te komen! Die omgebogen stangen daar boven, met dat prik* keidraad er aan, vormden een leelijke hindernis. Maar Kees was er de jongen niet naar, om zich zoo spoedig te laten afschrikken. Hij wilde in ieder geval probeeren, de hindernis te nemen. En dus begon hij zich zelf omhoog te werken. Zijn schoenen moest en zou hij terughebben, al zou het hem een schram over de huid of een scheur in de broek kosten! De jongen kwam aan de andere zijde van het hek. Wel reet hij zich een van de vingers open aan de scherpe stekels van het prikkeldraad, maar hij was eindelijk zóó ver, dat hij zich naar beneden kon laten vallen. Hij stond op en wachtte een oogenblik. „Neen, hij hoorde de honden heelemaal niet. Geluk* kig! Bosser of Vink mochten eens op onderzoek uit* gaan, als de honden gingen aanslaan. Toen loerde hij scherp rond. Zijn oogen trachtten de duisternis te doorboren, maar hoe hij ook keek, er was niemand in den omtrek te bekennen. 107 108 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. Toch was hij niet op zijn gemak. Zijn hart klopte veel luider dan gewoonlijk. Hij had een gevoel over zich, alsof hij bezig was, iets te doen, dat niet door den beugel kon en daarom trachtte hij zijn geweten in slaap te sussen. £ „Kwaad doe ik niet," mompelde hij bij zich zelf. „Ik ga alleen mijn schoenen, m'n eigen schoenen uit die schuur halen. Aan den boel van een ander zal ik niet raken. Ik mag toch zeker wel iets uit die tent halen, dat van mij is?" Maar of hij daarvan nu wel zoo heel zeker was, dat weet ik toch niet, althans hij sloop als een dief langs het hek naar de schuur. Even hoorde hij een van de honden grommen, en toen begon zijn hart nog luider te bonzen, maar Kees liep door, en weldra stond hij voor de deur van de voetbaltent. Schuw keek hij naar de keet op het terrein van het hoenderpark, die vlak bij stond. Er kwam rook uit den schoorsteen op het dak. Ongetwijfeld was dus één van de beide compagnons, ja misschien waren ze wel allebei daar binnen in de keet. Hij moest toch voorzichtig zijn, als hij den sleutel omdraaide! Als het slot maar niet knarste! Dan zouden ze hem misschien hooren, de lui daar in de keet. Verbeeld je, dat ze kwamen kijken en hem in de schuur aantroffen! Daar zou hij toch niet van terug hebben! Had hij er maar aan gedacht, een oliespuitje mee te nemen! Dan zou hij wat olie in het slot kunnen doen, en ze zouden het geknars niet hooren. Weet je wat! Hij zou op den sleutel spuwen, mis* schien dat hij dan geen leven zou maken, als hij de deur opende. Dat deed hij, en stak den sleutel heel voorzichtig in het slot. Ja! Dat had hij wel gedacht, de sleutel ging er makkelijk in! Nu even dat ding zoo laten zitten! Misschien werd de boel van binnen dan ook wat vochtig door het 108 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 109 speeksel en dan maar voorzichtig draaien. Eindelijk besloot hij een poging te wagen, om bin* nen te komen. Heel langzaam en den sleutel goed aandrukkend, draaide hij dezen om en... het slot ging over. Kees sloop naar binnen en deed de deur weer achter zich dicht. Ja, natuurlijk. Stel je voor, dat Bosser of Vink het terrein gingen verlaten en dat ze de deur van de kleedtent zagen openstaan! Dan zouden ze direct aan onraad denken en op onderzoek uitgaan! Zoodra de deur gesloten was, sloop Kees naar den hoek, waar hij zijn schoenen had verstopt. Hij wist immers precies den weg in de kleedtent. Ja, dat dacht hij. Maar er was daarbinnen veel veranderd, sedert den dag, waarop hij het laatst in de schuur was geweest. Piet had het inwendige van de tent een heele ver* andering doen ondergaan en daarvan was Kees natuur* lijk niet op de hoogte. Terwijl de jongen zoo voortschuifelde, bang, dat hij ergens tegenaan zou loopen, stootte hij op zeker oogenblik met de knie tegen een hard en puntig voor* werp. Bijna was hem een kreet van pijn ontsnapt, maar gelukkig bedwong hij zich nog. -Toch stond hij een poosje met de hand over de knie te wrijven en hij voelde, dat zijn kous vochtig werd op de plek, waar hij zich gestooten had. „Dat is de tweede wond, die ik oploop," dacht Kees, terwijl hij in het donker zijn tocht voortzette. Hé! Daar had hij bijna den nek gebroken! Kees wist natuurlijk niet, dat Piet den laatsten tijd ook de goalpalen in de tent opborg en omdat die dingen niet rechtop in een hoek konden staan, daartoe waren ze te laag, had hij ze schuin tegen den wand gezet en Kees, die in dat pikkedonker geen hand voor oogen kon zien, was over de uiteinden van die palen ge* struikeld. Gelukkig bleven die dingen staan; waren ze omver getuimeld, dan had dat waarschijnlijk zoo'n lawaai gemaakt, dat de kippenboeren in de andere 109 110 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. keet het hadden moeten hooren. Kees scharrelde weer overeind en na nog eens met het hoofd in vrij onzachte aanraking te zijn gekomen met zoo'n goalpaal, belandde hij eindelijk in den hoek, waar hij zijn schoenen onder een losse plank van den vloer had verstopt. Met alle kracht trok hij die plank een eindje om* hoog. Hij stak zijn linkerarm in de opening, die ont* staan was en graaide met de hand onder den vloer rond, om zijn schoenen te zoeken. Ha! Gelukkig! Ze waren er nog, hoor! Ja, dat had hij wel gedacht! Hij verstopte ze er immers nooit, als er nog iemand in de keet was! En dan, er was geen jongen in de club, die, zooals hij, met één hand die losse plank omhoog kon trekken! Zijn moeite was gelukkig niet vergeefsch geweest! En nu maar als de weerga daar vandaan! Maar... voorzichtig, opdat hij niet opnieuw bijna den nek zou breken. Wacht, eerst zou hij even die schoenen aan de veters om den nek hangen, dan had hij beide armen vrij, om voor zich uit te tasten. De terugtocht ging voorspoediger, dan de heenreis was geweest: zonder verdere ongelukken stond Kees eindelijk weer bij de deur. Hij had den knop daarvan al in de hand en juist zou hij dien omdraaien, toen potseling een woedend geblaf tot ver over de velden klonk. Kees stond te trillen op zijn beenen. „De honden zullen mij geroken hebben," dacht hij: „maar vreemd, dat ze dan zoo gaan blaffen! De dieren kennen mij toch! Ik zal maar even wachten, totdat ze weer stil zijn, want er zal daar uit de keet wel iemand naar buiten komen, om te zien, wat er gaande is. Ze denken daar natuurlijk, dat er onraad is en dat het om de kippetjes te doen is." Doch de honden hielden aan met blaffen, totdat er eindelijk... twee schoten vielen. De schrik sloeg onzen vriend om het hart! Toen hij, na een poosje, weer wat tot zich zelf kwam, bedacht hij, dat Vink 110 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 111 of de Oweeër op dieven hadden geschoten, die een bezoek brachten aan het hoenderpark. Maar reeds spoedig begreep hij, dat hij zich vergist ftad: een hartverscheurend gejank weerklonk over het veld, een akelig geluid trof zijn oor, een'geluid, dat met door menschen, maar dat door de honden werd voortgebracht Er was dus niet op dieven, er was op de beide honden geschoten! Het gejank van de dieren stierf langzamerhand weg en daaruit maakte Kees op, dat de honden óf zich verwijderden van de plaats, waar op hen was gescho* ten, of dat zij den Iaatsten adem hadden uitgeblazen Een oogenblik stond Kees daar roerloos, geheel ver* viüd als hij was van medelijden met de arme dieren, mpnC.£1ii--E0tSfllngJw^er werd opgeschrikt door een menschehjke stem, die riep: „Ik naam der Koningin! Doe open!" hooren khmk ^ maBnestem' die Kees in de De jongen stond te trillen als een juffershondje rly dacht niet anders, dan dat dit bevel hem gold. in"£ k £Ch watu^as hij toch begonnen met daar m te breken! Was hij maar naar huis gegaan! Had hii ^JL enen maa7 in den steek gelaten! Nu zou hij meegenomen worden! Misschien moest hij de doos ^JfY-f°Vn wel van hem denken? En Hen* 2ft te was hij kwijt*daaraan behoefde „In naam der Koningin!" had die man geroeoen Die was vast en zeker van de politie! groepen. ' j had .to£h niets weggenomen! Die schoenen 3££ Van ?ij ,kon °«nh*« de Groot en het Smeïl H« J?6^11001 en aUe iongens tot getuigen nemen! Hij hoefde immers niet bang te zijn Ze zouden hem niets maken! Hij zou aan de politie vertellen, dat hij ruzie had gekregen met Piet en dat die hem dl boenen natuurhjk niet teruggegeven zou hebben, als hij er om gevraagd had en dat hij ze daarom zelf was gaan halen 111 112 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. Maar... was het wel om hem te doen? ■ Dan behoefden die pohtie*mannen de honden toch niet dood te schieten! . L . Die liepen immers op het andere terrein; bij de kippen! „ . Weet je wat! Hij zou de deur maar openen. unt* vluchten kon hij toch niet en dat wilde hij ook niet. Dan zou de politie natuurlijk denken, dat hij een dief was; dat hij wat gestolen had. En misschien zouden ze wel op hem schieten, als hij trachtte te ontvluchten. Was het om hem te doen en werd hij gepakt, dan zou hij alles eerlijk vertellen. Kees opende dus de deur van de kleedtent, maar... hij zag niets! , Wel hoorde hij op het terrem van het hoenderpark bij de keet een geluid, alsof er met een sleutel in een slot werd gemorreld. Ook meende hij daar te hooren praten. Plotseling vernam hij weer dezelfde mannestem van zooeven, die nogmaals riep: „In naam der Wet, doe open!" Maar er werd blijkbaar niet opengedaan, want een oogenblik later klönk het: „Trap dan die deur maar inl" „Gelukkig," dacht Kees. ,,'t Is niet om mij te doen! Laat ik nu maken, dat ik weg kom! Ik moet over het hek zijn, eer die pohtie*mannen terugkomen! Kees vloog dus over het voetbalveld naar het hek en dadelijk begon hij daar tegenop te klauteren. Maar de terugtocht ging met nog meer moeite ge* paard, dan de heenreis had opgeleverd, immers de stangen, waaraan het prikkeldraad was bevestigd, warén naar binnen omgebogen. Had de jongen geweten, dat hij de kruk van het hek maar had behoeven om te draaien en dat hij dan vrij zou zijn geweest, dan had hij natuurlijk dien ge* makkelijken weg gekozen, om op publiek terrein te komen. , ,,., . . Hoe het kwam, dat het hek op dat oogenblik met was afgesloten, zullen we later zien. 112 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 113 Juist was Kees zoo ver gevorderd, dat hij het eene >een over het prikkeldraad kon slaan, toen er een weede persoon over het voetbalveld kwam hollen en aar het hek toesnelde, waaraan onze vriend zijn unsten vertoonde. Maar Kees, die zich inspande, om oo spoedig mogelijk zonder kleurscheuren over 'de Pootige Kees. g 114 HOE POOTÏGE KEES BEROEPSSPELER WERD. hindernis te komen, merkte daarvan niets. Hij schrok zich dan ook bijna dood, toen hij zich plotseling van achter bij de kleeren voelde grijpen en zich naar beneden voelde rukken. Een oogenblik daarna stond hij voor... den Oweeër! Kees herkende hem dadelijk aan zijn houding. „Ik... ik... m'n... m'n... sch... schoenen," stot* terde hij Zijn vroegere baas scheen hem herkend te hebben. „O, ben jij het, aterling! Ben jij het, die mij ver* raden hebt, siste de man en je kon aan zijn geluid hooren, dat hij kookte van woede. Hij bracht zijn arm omhoog en hij gaf Kees zoo'n geduchten vuistslag op den slaap vlak bij het oog, dat de jongen op den grond viel en daar be* wusteloos bleef liggen. Toen opende de Oweeër het hek en hij holde het landwegje af naar den Zeeweg. Daar aangekomen, sloeg hij de richting in naar Loos* duinen. Juist, toen hij het dorp bereikte, zag hij, dat de stoomtram naar Den Haag op het punt stond van vertrekken. Hij versnelde den pas en, terwijl de tram reeds op gang was, kon hij nog juist een handvatsel van den laatsten wagen grijpen en zich in dat rijtuig hijschen, waarna hij bijna ademloos op een bank neerviel. Toen hij een beetje tot zich zelf was. gekomen, be* gon hij te overleggen, wat hem te doen stond en hij kwam tot het besluit, dat hij eerst naar het café van Frits zou gaan, om dien te waarschuwen. Die moest oogenblikkelijk alles, wat hij van hen, van Bosser en Vink, betrokken had, verbergen of, beter nog: weg laten loopen. En als Frits er misschien een boekhouding op nahield, dan moest hij direct die boeken ver* nietigen. Als hij dan Frits gewaarschuwd had, zou hij naar Vink gaan, om dien op de hoogte te brengen en om met hem af te spreken, wat ze zouden zeggen, als ze voor den rechter moesten verschijnen. Want daar* toe zou het wel komen! Alles was immers ontdekt! 114 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 115 „O, die Kees! Die ellendeling! Die ondankbare schooier! Dien had hij, Bosser, nu zoo vaak goed gedaan! En die had hem beloofd, dat hij nooit zou spreken over wat hij om en bij het hoenderpark had gezien! En die had hem verraden! Hij zou dien ellen* deling wel kunnen wurgen! Bij de halte Beeklaan sprong de Oweeër uit de tram. Hij was toen dicht bij het café van zijn vriend Fnts gekomen. Maar reeds uit de verte zag de Oweeër, dat er geen hcht brandde in de gelagkamer van het café. «Zou ook hij bezoek hebben gehad van de politie?" dacht Bosser. ,,'t Is toch pas negen uur. Anders sluit trits nooit voor half één." Voor het café gekomen, greep hij de deurkruk en trachtte hij naar binnen te komen, maar dat ging wet, want de deur was op het nachtslot. Zijn eerste gedachte was toen, om er vandoor te gaan. Maar neen! Hij wilde zekerheid hebben! Hij wilde weten, of de politie ook bij Frits was geweest. Zoo ja, dan was het hèele complot ontdekt en dan zou het onzin zijn, om aan den haal te gaan. De politie zou hem toch wel weten te vinden. Weet je wat? Hij zou door het steegje en over het erf van Frits naar binnen gaan! En weldra stond hij weer in de huiskamer van zijn kameraad. Daar vond hij echter alleen de dikke Fien* tje, die, badend in haar tranen, op de canapé lag. „Hoe is het, Fientje," aldus bëgon Bosser het ge* sprek, „is de politie ook bij jullie geweest?" „Ja!' barstte Fientje uit. „Ja! En ze hebben m'n {•ritsje, mn besten man, meegenomen. Meegenomen hebben ze hem! „En dat is jullie schuld. Jullie hebben hem overge* naald! Jullie, jij en Vink hebben hem op het slechte pad geholpen! O, ik zou jullie wel de oogen uit. " En Fientje stond reeds op, alsof ze uitvoering wilde gaan geven aan haar bedreiging. Maar Bosser zei op tergenden toon: „Dat zou ik maar niet doen, lieve Fientje. Er was 8* 115 116 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. zoo heel veel niet te bederven aan je Fritsje. „Heeft hij, vóór hij met ons in kennis kwam, ook al niet eens drie jaar in 't gevang gezeten wegens smokkelarij?" Fientje werd blijkbaar woedend. „Kerel ga weg! Of ik..." „Ik ga al, hoor!" zei Bosser. „Ik wensch je sterkte toe en een aangename nachtrust!" „Moet je nog wat," mompelde Bosser, toen hij door het steegje hep. „Die verdiende meer aan het zaakje, dan Vink en ik en nu zullen wij de schuld krijgen." Toen besloot Bosser, om naar het huis van Vink te gaan. Ook daar vond hij een huilende echtgenoote en met haar had hij medelijden, want zoowel Vink als hij zelf hadden nooit aan hunne vrouwen verteld, op welke wijze zij gedurende den laatsten tijd zoo veel geld hadden verdiend. De beide vrouwen wisten niet beter, of dat werd ontvangen voor de eieren en voor het ochtendvoer. Al spoedig vernam Bosser, dat ook zijn compagnon door de politie was weggevoerd. Hij trachtte juffrouw Vink nog zoo'n beetje te troosten en hij haastte zich toen naar huis, in de hoop, dat hij zelf misschien den dans nog zoo ontspringen. Hij zou zijn vrouw en zijn jongen oogenblikkelijk in de auto zetten en al het geld, dat hij in huis had, bij zich steken. En dan er maar vandoor! Naar het buitenland! Aan passen en alles wat daarmede in verband staat, dacht hij in zijn verbouwereerdheid niet. Wel* dra hep Bosser voor zijn woning. Ook dien avond ging hij, zooals hij meestal deed, het' straatje in, naast zijn woning gelegen, om dan door de poort zijn erf te betreden. Juist wilde hij den sleutel in het slot van de poortdeur steken, toen van de andere zijde een persoon op hem toestapte, die zich daar verdekt had opgesteld en die door Bosser niet was opgemerkt. De Oweeër voelde welk lot hem boven het hoofd hing. Hij deed echter net, of hij niets merkte en hij stak den sleutel in het slot. 116 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 117 „Pardon," zei de onbekende, „U is immers mijnheel Bosser?" „Nee... Ja... Dat ben * ik," stotterde de aange= sprokene. „Dan zijt ge mijn arrestant," hernam1 de onbekende ;n hij haalde van onder zijn jas een oranjekleurig int te voorschijn, waaraan een penning hing. Hij hield Bosser dit voorwerp onder den neus, terwijl hij vroeg: „U kent dit dingetje zeker wel?" Dat Bosser begreep, met wien hij te doen' had volgde uit de wedervraag, die hij den onbekende itelde: „Mijnheer is zeker' van de politie?" „Zoo is het," antwoordde de rechercheur. „U wilt :eker wel met mij medegaan?" „Zeker! Zeker!" stotterde Bosser, „maar ■ ik mag och eerst wel even mijn vrouw op de hoogte stellen?" „Neen; dat kan ik u niet toestaan. Wij hebben uw rrouw reeds in verhoor genomen en zij is van alles *p^ de hoogte gebracht. Ü moet oogenblikkelijk met nij meegaan." „In 's Hemelsnaam dan!" antwoordde Bosser. „Waar >rengt U mij heen?" „Voorloopig naar het bureau op de Riviervisch* narkt," was het antwoord. Wanneer U mij belooft, >ehoorlijk met mij mede te zullen gaan, dan kunt U jewoon naast mij voortwandelen. Zoodra U echter Jen poging waagt, om te ontvluchten, dan moet ik U ie boeien aandoen. En denk er aan, een paar van nijn collega's volgen ons." „Ik zal niet probeer en, om te ontsnappen," ant= voordde Bosser. „Mooi! Dan stappen we maar op," hernam de echercheur. Op den Loosduinschen Weg gekomen, blies de [eleider van Bosser even op een fluitje en in. een (Ogenblik verschenen er nog drie politiedienaren in mrger, waarvan er twee vóór en één achter Bosser en rijn geleider gingen loopen. De Oweeër was, bij al 117 118 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. rijn angst, toch nog blij, dat de mannen, die hem be* «raakten, in burgerkleeding waren. Wat zou hij zich geschaamd hebben voor de buren, als zij hem daar loor agenten in uniform hadden zien wegbrengen! In het bureau gekomen, werd den Oweeër daar door len commissaris een voorloopig verhoor afgenomen ;n daarna werd hem, nadat hij gefouilleerd was, een :el aangewezen, waarin hij den nacht mocht door* Hengen. 118 TIENDE HOOFDSTUK. Keeren wij thans naar onzen vriend Kees terug, dier wij verlaten hebben, nadat hij door den Oweeër teger den grond was geslagen. Een kwartier zal hij daar ongeveer in bewusteloozer toestand gelegen hebben, toen er uit de keet van der Oweeër een man te voorschijn trad, die zich dwars over het voetbalveld, naar het hek begaf, waardooi men op den weg kon komen. Het was ondertusschei zoo donker geworden, dat de bewuste persoon geer hand voor oogen kon zien, en daardoor kwam he dat hij, tot vlak bij het hek genaderd, ergens tegei aan schopte en vervolgens bijna struikelde over eer voorwerp, dat op het veld lag. „Wat is dat nu?" bromde de man. „Het leek wel of ik tegen een mensch schopte. Zou hier misschiet de persoon liggen, die uit dat gebouwtje is ontsnapt? Meteen nam hij een electrische lantaarn uit den zak Hij drukte op een knopje, een bundel lichtstralen vie door de lens en dezen bundel richtte hij naar dei bodem. En jawell Daar lag iemand. Maar de ontvlucht keetbewoner was het niet. Het was een knaap van eei jaar of dertien, veertien. Maar wat lag daar toch naast dien jongen in he gras? De onbekende belichtte het voorwerp, dat hij op da oogenblik nog maar vaag onderscheiden had. 't Waren een paar voetbalschoenen! Zou die jongen een ongeluk gekregen hebben bij he voetballen en daar onbarmhartig door zijn kameradei zijn achtergelaten? Maar dat, zou toch onmenschelijk zijn! „Hoe 't«k>k zij, die jongen kan hier niet blijve 120 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. iggen," aldus vervolgde de onbekende tot zich zelf. ,Dc zal hem even naar mijn collega's in de keet bren» 'en. Die moeten dan maar zien, of ze wat voor hem cunnen doen, want ik moet weg." En de daad bij het voord voegend, tilde hij onzen vriend Kees van den «rond — hij vergat ook de schoenen niet — en trans» >orteerde dat vrachtje naar de keet. Maar 't karweitje was hem niet meegevallen: 't cheen een flink uit de kluiten gewassen knaap te :ijn, dien hij vervoerd had, want de last was tamelijk waar geweest. Maar eindelijk kon hij den jongen dan toch op den [rond leggen voor de deur van het gebouwtje en de mlp van zijn collega's inroepen. Na even te hebben litgeblazèn, opende hij de deur en hij riep naar tinnen: „Steenderts! Kom eens even hier! Ik heb daar vlak >ij den uitgang een jongen in bewusteloozen toestand langetroffen. Help mij eens even, om hem naar bin* len te brengen." Steenderts verscheen al spoedig in de deuropening. „Hé," zei hij, „hoe zou die knaap daar zijn gekomen. „Hij heeft een paar voetbalschoenen bij zich," was iet antwoord, „dus ik vermoed, dat hij een ongeluk ieeft gekregen bij het voetballen." „Als dat zoo is," antwoordde Steenderts, „dan moet lij toch eerst ergens anders hebben gelegen, want toen /ij het hek, waarbij jij hem gevonden hebt, open» naakten, lag de jongen daar nog niet. 't Zou ten» ainste wel toevallig zijn, als we hem toen voorbij iraren geloopen." „Dat is waar," hernam de ander. „Zou het dan mis» chien toch de persoon zijn, die uit dit gebouwtje is ntvlucht? Want dat hier iemand aanwezig was, toen rij probeerden naar binnen te komen, dat staat als en paal boven water." „Enfin," dat zullen we wel nderzoeken," zei Steenderts. „Laten we hem nu maar erst naar binnen brengen." Dat deden de beide mannen. Voorzichtig werd Kees p den vloer van de keet gelegd en toen sprak de 120 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 121 man, die onzen vriend gevonden had: ,.Nu moet jullie maar zien, dat je dien knaap weer tot bewustzijn brengt. Ik ga nu maar heen en morgen, bij het krieken van den dag ben ik weer hier met een auto, om alles, waarop beslag gelegd is. naar Den Haag te brengen. Adieu, hoor!" Steenderts sloot de deur en hij sprak tot een der* den persoon, die ook in de keet aanwezig was: „Ik zal dat jongemensch eens even onderzoeken, Boomsma. Je weet, ik heb mijn diploma voor eerste hulp bij ongelukken. Misschien kan ik wel ontdekken, waar* door die knaap zoo buiten westen is geraakt, 't Is jammer, dat we geen trommel met 'verbandstoffen bij de hand hebben, want die kon hier wel eens noodig zijn. Steenderts draaide de pit van de petroleumlamp, die aan den zolder hing, nog wat naar boven, zoodat hij meer licht kreeg en legde toen met behulp van zijn collega den jongen vlak onder de lamp. „Ah!" riep hij uit, nog vóór hij zich weer oprichtte, ik zie het al! De jongen schijnt een trap gekregen te hebben tegen den slaap, en die is aangekomen ook! Maar ik zal toch even onderzoeken, of hij ook wat gebroken heeft." Hij betastte toen de armen en beenen van onzen vriend, en maakte diens bovenkleeren los, om ook de borst van den jongen te kunnen bevoelen, maar hij kon niets vinden, dat niet in orde was. „Ik kan niet anders vinden, dan die blauwe plek bij den slaap," zei hij tot Boomsma, terwijl hij een zaklantaarn te voorschijn bracht en het licht daarvan op het gelaat van Kees richtte. „Jongen, jongen, dat is aangekomen!" riep hij uit. Kijk eens Boomsma, wat een bloeduitstorting daar heeft plaats gehad onder de huid! De jongen heeft warempel een grooten, blauwen zak onder het oog hangen." „Nou!" zei Boomsma, „die is raak geweest. Geen wonder, dat die knaap van zijn stokje is gevalen!" „We zullen eens probeeren, of we hem spoedig weer bij zijn positieven kunnen brengen," hernam Steenderts. 121 122 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERP. „Zeg, Boomsma, haal jij in dien emmer eens even wa frisch water. Ik heb hier, links, tegen de keet, eei Nortonpomp zien staan." Boomsma ging met den emmer naar buiten en a spoedig kwam hij terug met helder, frisch water. Toen nam Steenderts een handdoek, die aan eei spijker hing; hij maakte dien kletsnat en hij begon he voorhoofd en de slapen van onzen vriend daarmede t bevochtigen. Af en toe wrong hij den doek uit ei dompelde dien dan in het koude water, waarna hi maar weer opnieuw begon te betten. Na dit een mi nuut of wat te hebben volgehouden, begon er eenig ontspanning te komen in de wezenlooze trekken va: den jongen. „We zijn op den goeden weg, hoor! zei Steendert tot zijn kameraad en hij verzocht dezen, een komm< tje versch water te gaan halen, dan zou hij trachte den jongen wat water tusschen de lippen te gieten. Boomsma vloog naar buiten en was weldra met h« gevraagde terug. Toen goot Steenderts onzen vriend wat ijskou water in den mond. Dat scheen den jongen goed te doen, althans h opende na eenige oogenblikken zijn kijkers en, ee beetje verwilderd in het rond ziende, vroeg h plotseling: „Waar zijn m'n voetbalschoenen?" „Hier, vent! Kijk eens, hier zijn ze, hoor!" an woordde Steenderts en hij tilde de schoenen omhoo zoodat Kees ze kon zien. Kees stak de hand er naar uit en Steenderts reikt hem de schoenen toe. „Waar ben ik?" vroeg de jongen toen. „Je bent hier in de keet van het hoenderpark „L Leghorn," antwoordde de politie*man. Toen kwam er een uitdrukking van angst op b gelaat van den jongen. „Ik wil weg!" riep hij. „Is Bosser hier nog? „Neen, Bosser is hier niet meer," was het antwoor „maar waarom wil je weg? Ben je bang voor Bosser' 122 124 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. „Hij heeft me geslagen!" zei Kees. „Is hij heusch weg?" , , „Ja, hij is verdwenen. Hij kan je geen kwaad meer doen, hoor! Hoe laat was het, toen hij je geslagen heeft?" Kees, die rechtop was gaan zitten, gaf op die vraag niet dadelijk antwoord. Hij bracht de hand naar het voorhoofd en keek, alsof hij trachtte, zich iets te herinneren. Toen zei hij eensklaps: „O ja, nu weet ik het weer! De meester is ziek. Om zeven uur ben ik van school gegaan. Om acht uur ongeveer was ik hier. Toen heb ik m'n schoenen gehaald, 't Zal ongeveer kwart over acht zijn geweest, toen Bosser mij dien stomp gaf." Toen Kees dit zei, wisselden Steenderts en Booms* ma een blik van verstandhouding. „Weet je zeker, dat het Bosser was, die je zoo trakteerde?" vroeg Steenderts aan den jongen. „Ja, dat weet ik zeker," antwoordde Kees. „Ik her* kende hem dadelijkl Ja, ik zou hem niet kennen! Ik heb acht weken bij hem gewerkt, hier in het hoender* park." „Zoo! Heb je bij hem gewerkt? Heb je dan je best niet gedaan bij hem, of heb je den boel bedor* ven, dat hij je zoo mishandeld heeft?" „Neen; dat niet," zei Kees. „Dat heelemaal niet. Hij was altijd best over me tevreden. Maar hij dacht... ja, wat zei hij ook weer? O ja, hij dacht, dat ik hem verraden heb." „Verraden? Verraden?" lachte Steenderts, die zich van den domme hield. „Weet je dan wat van hem?" „Niets," zei Kees, „dan dat hij kippen houdt. Ik deed het werk in het hoenderpark en hij was meestal in de keet." „En als hij in de keet was, wat deed hij dans' vroeg Steenderts. 1 „Ochtendvoer klaarmaken, voor de kippen, ant* woordde de jongen. „En niets anders?" „Ja, dat weet ik niet. Ik mocht in de keet met 124 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 125 komen. Weer wisselden de beide mannen een blik met elkaar en wel juist op het oogenblik, dat Kees zich oprichtte. De jongen stond een oogenblik te waggelen op zijn beenen. Daarom greep hij zich aan een tafeltje vast en meteen viel zijn blik op een wekker, die zich op dat tafeltje bevond. De wijzers van dat klokje wezen kwart over nege* nen aan. „Is het al zóó laat, mijnheer?" vroeg hij, zich tot Steenderts wendend. Deze haalde zijn horloge voor den dag en het met den wekker vergelijkend, zei hij: „Ja, die wekker is gelijk." „Dan moet ik weg! Ik moet naar huis!" riep Kees en, als tot zich zelf sprekend, zei hij: „Wat zal moeder ongerust zijn!" „Ik zou je raden, nog maar een poosje hier te blijven, vriendje," zei toen Steenderts. Je hebt daar in het veld zeker wel een half uur buiten kennis ge* legen, en het heeft mij tamelijk wat moeite gekost, om je bij te brengen. En kijk eens, wat een oog je hebt!" De man haalde een zakspiegeltje te voorschijn en het Kees daarin kijken. „Heusch," zei hij, „je doet beter, bier nog een half uurtje te blijven rusten." Eerst begon Kees een beetje te lachen, toen hij dat blauwe oog zag, maar spoedig betrok zijn gezicht weer. „Wat zal moeder schrikken, als ze me zóó ziet," zei hij. „Heb je een zakdoek bij je? Dan zal ik dien om je hoofd binden; het is beter, dat je dit oog voor* loopig niet gebruikt," zei Steenderts. Ja, Kees had er een bij zich, een schoonen. Moe* der gaf hem altijd een schoonen zakdoek mee, als hij naar school ging. De jongen reikte den doek over aan Steenderts en terwijl deze hem opvouwde en hem den jongen om het hoofd bond, vroeg hij: 125 126 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. „Maar vertel me nu eens, hoe kwam jij vanavond in het gezelschap van Bosser? Was jij hier op het veld? Wachtte je op hem?" „Neen," zei Kees, „ik moest vanavond naar school, maar onze meester was ziek en zoo had ik onver* wacht een paar uur vrij. Toen dacht ik: ik ga even mijn voetbalschoenen halen. Die lagen nog in het tentje op het voetbalterrein. Ik had wel een sleutel van de tent, maar niet een van het hek. Daar moest ik dus overheen klimmen. Ik was juist in de kleed* tent, toen ik hoorde schieten. Ik werd bang en ik ging aan den haal. en net toen ik bezig was, weer over het hek te klimmen, ik zat er bijna bovenop, werd ik bij m'n kleeren gevat en van het hek afgesleurd." . ^ „En vroeg hij toen, of jij hem verraden hadt?" vroeg Steenderts. „Neen, hij zei, dat ik het gedaan had," antwoordde Kees, „en toen gaf hij me meteen een stomp. Maar, mag ik nu asjeblieft naar huis, mijnheer?" „Neen," zei Steenderts, „je moet nog even wachten. Ik moet je nog het een en ander vragen. Maar eerst zal ik je wat vertellen. „Die Bosser is een gemeen sujet. Hij hield er een geheime distilleerderij op na. Al de werktuigen, die je hier ziet, had hij daarbij noodig. Misschien weet je, dat het streng verboden is bij de wet, om in 't ge* heim sterken drank te maken. „Wij hebben hem echter in de gaten gekregen, wij zijn van de politie, weet je, en nu zijn we vanavond hierheen gekomen, om hem in te rekenen en om zijn werktuigen in beslag te nemen. Maar hij is ons te slim af geweest. Terwijl wij bezig waren, die tweede deur daar van dat portaaltje open te maken, is hij door die deur — hier wees Steenderts op een uitgang, waarvan zelfs Kees nooit het bestaan had vermoed — ontkomen. Maar dat is zoo erg niet; we vinden hem toch well „Nu schijnt die Bosser te denken, dat jij iets van hem weet. Hij was immers bang, dat jij hem hebt verraden? 126 HOÈ POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 127 „En omdat het nu best mogelijk is, dat jij met het een en ander op de hoogte bent, immers je hebt bij hem gewerkt, moet je mij eens precies vertellen, hoe je heet en waar je woont, want het zou best kunnen zijn, dat we jou nog eens noodig hebben. Als ik dat allemaal opgeschreven heb, zal mijn collega je naar huis brengen; dat is beter, dan dat je alleen gaat, nu je zoo'n poosje buiten westen bent geweest. Wie weet, of je onderweg niet weer van je stokje zoudt gaan." „Is dat nu wel noodig, mijnheer, dat ik mijn naam zeg? Ik vertel toch niets, want ik heb Bosser be* loofd, dat ik nooit met iemand zal spreken, over het* geen ik hier heb gezien en mijn belofte moet ik houden, niet waar?" „Heb je dan wel eens wat gezien?" vroeg Steenderts nog eens. „Neen. mijnheer, maar Bosser scheen te meenen van wel, en daarom heeft hij me laten beloven, dat ik nooit ergens over zou spreken. En dat doe ik ook niet, want hij is vroeger altijd heel goed voor mij geweest" „Maar als je niets weet, dan kun je toch ook ner* gens over praten) Waarom heeft Bosser je dan die belofte afgeperst?" „Hij was bang, dat anderen achter het geheim zouden komen, hoe hij zijn ochtendvoer klaarmaakt," zei Kees. „Nu, goed!" hernam Steenderts. „We zullen voor* loopig daarop niet verder ingaan. Geef me nu maar even op, hoe je heet, waar je woont en hoe oud je bent Kees deed dat. Toen vroeg de politiebeambte ook nog den naam van den vader van Kees en dien van zijn moeder. „Vader is overleden," zei Kees en er kwam een droevige trek op zijn gelaat. Daarna gaf Kees moeders naam op, en zoodra alles was genoteerd, zei Steenderts tot Boomsma: „Zeg, breng jij onzen vriend nu even naar huis 127 128 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. en ga dan naar het bureau, om verslag uit te bren* gen. Ik zal hier de wacht houden, totdat de wagen komt, om de bewijsstukken te vervoeren. Je weet het adres van den jongen, niet waar?" „Ja, dat heb ik goed in het oor geknoopt,' ant* i woordde Boomsma. Toen richtte deze zich tot Kees met de vraag: „Ben je klaar om te vertrekken, vriend?" „Al lang, mijnheer," zei Kees, die zich weer heel wat sterker gevoelde. Hij raapte z'n voetbalschoenen van den grond, hing die aan de veters om den nek, groette Steenderts, en in gezelschap van Boomsma verliet bij de keet. „Geef me maar een arm, jongen," zei de laatste, toen ze buiten stonden, „dan kun je je aan mij vast* houden, als je niet lekker mocht worden." Kees vond dat heelemaal niet noodig, doch Booms* ma blijkbaar wel, want toen de jongen zijn arm niet in dien van den rechercheur legde, greep deze Kees bij de mouw en zoo gingen ze verder. Kees vond dat vasthouden lang niet prettig. Hij kreeg zoo'n gevoel over zich, alsof hij werd opge* bracht en gedurende eenigen tijd ging hij dan ook zwijgend verder naast zijn begeleider. Maar toch was hij het, die een gesprek begon. Boomsma wilde namelijk langs den Zeeweg naar, Loosduinen gaan, om dan vandaar Den Haag te be* reiken en Kees, die toch al zoo bang was, dat moe* der in groote ongerustheid zou zitten, had daar niet veel zin in. Daarom zei hij: „Als we zóó gaan, mijnheer, dwars door de velden op de Laan van Eik*en*Duinen aan, dan zijn we veel eerder thuis." „Zoo! Maar ik ken dien weg nietl" antwoordde Boomsma. „Ik ken hem op een prik!" zei Kees, „al was het nog tienmaal zoo donker, dan zou ik nog niet verdwalen. Gaat u maar gerust met me mee, hoor!" „Nu, vooruit dan maar," sprak Boomsma. 128 HOE POOTJGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 129 Onderweg probeerde deze telkens, den jongen aan het praten te krijgen, over hetgeen er daar in de keet bij het hoenderpark omging, maar hij werd niet veel wijzer. Hij begon met er naar te informeeren, hoe lang de jongen bij Bosser had gewerkt en wat hij daar had verdiend. Nu, dat wilde Kees hem wel vertellen. Toen vroeg' Boomsma, waarom Bosser hem had be* dankt en Kees zei: „Omdat er geen werk meer was voor mij. Ik heb Bosser geholpen, zoolang zijn compagnon ziek was en toen die weer beter was, hadden ze mij niet meer noodig. „Hoe lang waren Bosser en zijn compagnon daar eiken dag in de keet?" „Dat weet ik niet, mijnheer. Toen ik bij Bosser werkte, ging ik 's morgens naar de keet Om de kippen te voeren en om de hokken schoon te maken en dan kwam hij me 's middags aflossen." „Ben je nooit samen met hem op het terrein geweest?" „Ja, we gingen wel eens samen met de auto," was het antwoord. „Waarom ging hij dan met je mee? Je kon toch het werk wel alleen af?" „O, dan moest er kippenvoer naar het terrein ge* bracht worden." „Kon hij dat dan niet alleen doen?" „Neen, de zakken met gerst waren nogal zwaar." „Hoeveel zakken brachten jullie daar' gewoonlijk?" „Meestal twee of drie, mijnheer." En hoeveel keer in de week gebeurde dat?" „Dat weet ik niet precies. U begrijpt, dat ik de zakken niet ging tellen." Toen, den schijn aannemend, alsof hij zijn onder* zoek ging staken, gooide Boomsma het gesprek in* eens op iets anders. „Een aardig bedrijf, zoo'n hoenderpark, hé" zei hij. „Ja, mijnheer. Ik had het er best naar mijn zin, en Pootige Kees. 9 129 130 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 't speet me, dat ik weg moest, 't Leukste vond ik om de eieren uit de nesten te halen. Ik heb 't een paar keer gehad, dat ik twaalf eieren had van de twaalf kippen." „Zoo, legden ze zoo goed? Ik heb ook kippen, weet je, maar ik krijg van mijn tien hennetjes maar twee of drie eieren per dag." „Wat hebt U voor kippen?" vroeg Kees „Orpingtons," was het antwoord. „U moet witte leghorns nemen," zei Kees, „dat zegt Bosser ook. Als je je kippen vast houdt, moet je leghorns hebben. Én dan moet U ze het ochtendvoer geven van Bosser en Vink. „Ik denk, dat Bosser en Co., voorloopig niet veel ochtendvoer meer zullen fabriceeren," lachte Boomsma. „Maar," zoo ging hij verder, een kennis van mij zegt, dat mijn kippen te vet zijn, dat ik ze te veel voer geef. Hoeveel graan, denk je, dat Bosser eiken dag aan iedere kip gaf?" Kees dacht: „Nu wil hij weer achter de geheimen van het hoenderpark komen, maar ik verraad de ge* heimen van mijn ouden baas niet en daarom zei hij: „Dat weet ik niet zoo precies. U moet niet ver* geten, dat ik daar niet den heelen dag was." Al pratend waren ze aardig opgeschoten. Ze hadden de Laan van Eik«en*Duinen al bereikt. Nog een groot kwartier en ze zouden aan de woning van Kees zijn. De jongen schrok, toen een torenklok een doffen slag deed hooren. „Hoe laat is dat, mijnheer?" vroeg Kees. „Half elf," was het antwoord. „Willen we wat vlugger doorstappen?" vroeg Kees. „Mijn moeder zal niet weten, waar ik blijf." „Mij goed!" zei Boomsma. Meteen liet hij den jongen los. Hij had onderweg opgemerkt, dat Kees geen en* kele poging in het werk had gesteld om te ontvluch* ten. En daarvoor was hij bang geweest. Omdat hij be* greep, dat het voor den jongen niet prettig moest zijn, als kennissen hem mochten zien op den druk* ken Loosduinschen Weg, liet hij hem los. 130 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 131 Bij den ingang van het hofje gekomen, waarin Kees woonde, bleek den jongen al spoedig, dat zijn vrees gegrond was geweest: moeder stond; natuurlijk aan de deur, om naar haar jongen uit te kijken. „Moeder! Hier ben ik!" riep Kees en hij" holde naar haar toe. Boomsma volgde in den gewonen wandelpas. Bang, dat de jongen hem zou ontsnappen, was hij toen heelemaal niet*meer. „Maar, Kees! Waar ben je zoo lang geweest? En waarom heb je dien doek om je hoofd?" vroeg vrouw Barger op angstigen toon. Kees was juist begonnen, dat allemaal te vertellen, toen Boomsma zich bij het tweetal voegde. „Goedenavond, juffrouw," zoo wendde hij zich tot vrouw Barger. „Ik breng U hier uw zoon terug, dien een collega van mij een paar uur geleden in bewuste» loozen toestand gevonden heeft op het veld bij het , hoenderpark „De Leghorn." Ik zou u nog wel even nader willen spreken over die zaak. Hebt U een oogenblikje den tijd?" „Wel zeker, mijnheer. Komt u binnen!" In het huiskamertje gekomen, werd de lamp aan* gestoken. „Doe dien doek eens van je hoofd, Kees," zei vrouw Barger tot haar jongen, toen het licht was in de kamer. Kees deed, wat hem bevolen was. Wat schrok moeder, toen ze. dat oog zag! De tranen kwamen haar in de oogen, zoon medelijden voelde ze met haar zoon. „Och! Och! Die jongens ook!" riep ze. „Nu denk je, dat zoo'n kind goed en wel op school zit en dan krijg je het zoo thuis! Dat duivelsche voetballen ook! Kees moest lachen, ofschoon hij veel pijn voelde als hij z'n gezicht vertrok. „Maar, moeder," zei hij, „ik heb dat blauwe oog met aan het voetballen te danken. Ik ben naar het veld gegaan, om m'n schoenen te halen. Die lagen nog m de kleedtent en ik had ze daar juist uitgehaald 9* 131 132 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. en ik was bezig over het hek te klimmen, toen Bos» ser me bij m'n kleeren vatte en mij een opstopper op m'n oog gaf." „Dat mag nu zoo zijn," zei moeder daarop, „maar als je niet aan voetballen deed, dan had je geen „kik» v kers" noodig en dan hoefde je die niet te gaan halen, 't Is dus wel degelijk de schuld van dat ellendige voetballen." En toen, zich tot Boomsma wendend, vroeg zij: „Maar wat zal ik in 's Hemelsnaam aan dat oog doen, mijnheer? Ik kan nu toch niet meer met den jongen naar een dokter loopen! „Als ik U was, deed ik er niets aan. Bind den jongen een schoonen doek om het hoofd en stuur hem dan naar bed. Dat oog moet rust hebben en ik zou graag nog even met U onder vier oogen spreken." Moeder bond Kees weer een doek voor het oog, sneed hem toen een paar boterhammen, die hij met graagte verslond, wat moeder een goed teeken vond en stuurde hem toen naar bed. Zoodra de jongen verdwenen was, vertelde Booms» ma aan vrouw Barger het een en ander omtrent Bos* ser en zijn practijken en hij vroeg haar, of Kees zich misschien wel eens had uitgelaten omtrent dit of dat, hetwelk met de handelingen van Bosser in verband kon worden gebracht. Maar vrouw Barger kon zich niet herinneren, dat haar zoon ooit iets had medegedeeld, dat haar ver* dacht was voorgekomen. Wel had Kees haar verteld, dat hij nooit in de keet mocht komen en, voor zoo* ver zij wist, had de jongen zich daaraan ook gehouden. Toen vroeg Boomsma haar nog, of zijl verlang* de, dat hij procesverbaal zou opmaken tegen Bos* ser wegens de mishandeling, die deze haar jongen had doen ondergaan en vrouw Barger had daarnaar eerst wel ooren, want ze vond het een lage streek van den Oweeër, om een kind zóó te slaan, maar toen bedacht ze, hoe vaak diezelfde Bosser haar jongen een royale fooi had gegeven en hoe dikwijls Kees een aantal lekkere, versche eieren had medegebracht naar huis 132 134 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. en daarom zei ze ten slotte: „Och neen, doet u dat ook maar niet. Wij allen doen in drift wel eens wat, waarvan we later spijt hebben en mij is altijd geleerd, dat we moeten ver* geven en vergetën." „Zooals U wilt," zei Boomsma. „Het is misschien wel beter ook, zóó. Want dat uw zoon door Bosser werd mishandeld, is natuurlijk moeielijk te bewijzen, omdat er geen getuigen bij waren. En bovendien zou U er zelf veel moeite en last door kunnen hebben, als de zaak aanhangig wordt gemaakt. Nadat Boomsma vrouw Barger nog had medegedeeld, dat haar zoon waarschijnlijk zou worden opgeroepen, om aan de autoriteiten mede te deelen, wat hij om* trent Bosser wist, nam de politiebeambte afscheid van vrouw Barger. Toen hij vertrokken was, sloot de moeder van Kees haar voordeur en daarna sloop ze nog even naar boven, om te zien, hoe het met haar jongen ging. Kees sliep reeds als een roos. Zacht drukte moeder hem een kus op de wang en toen begaf ook zij zich ter ruste. 134 en d ELFDE HOOFDSTUK. Den volgenden morgen was Kees op den gewonen tijd wakker. Het eerste, wat hij deed, was: den doek van het hoofd rukken en töen keek hij in het spiegeltje, dat boven een kastje aan den wand hing. Kees moest om zich zelf lachen, zóó zag hij er uit. Een dikke, blauwe blaas had hij onder het rechter* oog en om dat oog en op de slaap zag zijn huid blauw, groen en geel. Doch pijn voelde hij bijna niet meer. Hij ging zich beneden, aan den gootsteen, wasschen en hij deed den doek maar niet meer om het hoofd, 't Zou zoo wel weer beteren, meende hij. Maar moeder dacht er anders over. „Je kunt toch vanmorgen niet zoo bij de klanten van je baas komen," zei ze. „Die zullen denken, dat je van Hendriks een pak slaag hebt gehad. En boven» dien, dat oog moet rust hebben. De doek gaat er weer om en je hebt niet het hart, dat je hem er af haalt, hoor!" En zoo kwam het, dat Kees dien morgen met een verbonden oog den winkel van Hendriks binnenstapte. „Wat heb ik nu aan de hand?" vroeg deze aan zijn knechtje. „Ben je aan het knokken geweest." „Neen, mijnheer, dat niet," antwoordde Kees. „Bos* ser, m'n vorige patroon, heeft me zoo opgeknapt." „Dat kan niet," zei Hendriks,' „want ik heb zoo even in het ochtendblad gelezen, dat een zekere B., eigenaar van een hoenderpark en handelaar in kippen* voer, gisterenavond gevangen is genomen. En toen was jij toch op de avondschool?" „Staat dat nu al in de krant, mijnheer," vroeg Kees aan Hendriks. HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. „Zeker! Hoe zou ik het anders weten? De krant staat er vol van. Ze hebben niet alleen Bosser, maar ook een zekeren V..." „Dat is Vink," viel Kees den baas hier in de rede. ... en ook een kastelein van den Loosduinschen Weg in arrest gesteld," aldus vervolgde Hendriks zijn verhaal. „Wie dat kan zijn, weet ik niet," antwoordde Kees, „maar, mag ik dat bericht eens even lezen, mijnheer?" „Wel zeker, maar dan moet je me eerst eens vertellen, hoe jij nu kunt beweren, dat Bosser jou geslagen heeft. „En toch is hij het, die mij heeft toegetakeld en niet zoo'n beetje ook" zei Kees. Meteen trok hij den doek van het hoofd en Hen* driks schrok, toen hij dat oog zag. „Ga eens mee naar binnen," zei de baas. „Laat dat eens aan mijn vrouw zien." Ook deze sloeg de handen in elkaar en nadat juf» frouw Hendriks den jongen den doek weer om het hoofd had gebonden, ging Kees aan het vertellen. „Jullie hebben er toch zeker werk van gemaakt bij de politie?" vroeg juffrouw Hendriks, toen ze alles wist. „Wel neen," zei Kees, „hij is al ongelukkig genoeg. Ik mocht hem wel, want hij is altijd heel goed voor ons geweest en nu ik nog eens over alles heb gedacht, kan ik me best begrijpen, dat hij mij dien oplawaai heeft gegeven. Hij zit daar stil in zijn keet en is zich niet bewust van het gevaar, dat hem bedreigt. Daar wordt hij door de politie overvallen, die hem beveelt, de deur te openen. Hij doet dat niet, maar vlucht door een geheimen uitgang. Daar vindt hij mij op zijn terrein. Be heb bij hem gewerkt. En wat denkt hij nu natuurlijk? Dat ik de politie daarheen heb ge* bracht; dat ik hem verraden heb. Ëh als iemand, voor wien je goed bent geweest, je verraadt, dan vind je dat ellendig en dan word je boos. Dat spreekt van* zelf. Ik zou zoo'n akeligheid vast en zeker ook een opstopper geven." 136 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. „Ja, zei Hendriks, „daar is wel wat van aan. Maar, hier neb je de krant. Lees dat bericht nu gauw even, want er is vandaag veel werk aan den winkel." Kees zette zich op een stoel bij het raam. Juf» frouw Hendriks schonk bem een kop thee in en Kees vouwde het ochtendblad open. In de rubriek: „Ge» mengd Nieuws" vond hij het volgende bericht: : Sensationeele arrestatie in Den Haagl „De politie te 's*Gravenhage heeft, op aanwijzing: en geholpen door ambtenaren van den belastingdienst, de hand weten te leggen op enkele individuen, die er een geheime distUleerinrichting op na hielden. Het zijn een zekere B. en zijn compagnon V., eigenaars van een hoenderpark en handelaars in kippenvoer. Een kastelein van den Loosduinschen Weg, die als handlanger optrad van bovengenoemd tweetal * is mede aangehouden." Daaronder stond een bericht van den volgenden inhoud: „Wij vernemen omtrent bovenstaande zaak nog het volgende: Reeds«jaren woont aan den Loosduinschen Weg een zekere B., èen persoon, die vroeger eert kommer* vol bestaan voortsleepte. Gedurende het laatste jaar van den oorlog schijnt hij echter, in vereeniging met een kameraad van hem, een zekeren V., wat oorlogs* winst gemaakt te hebben. Zij kwamen tenminste in het bezit van eenig kapitaal en de beide mannen huur* den een groot stuk grond, bij de grens van Loos* duinen gelegen, waarop zij een hoenderpark vestigden. De zaken schijnen best te zijn gegaan, want al spoedig trokken zoowel B. als V. naar een veel gerief* lijker woning. Ook werden de Zaken uitgebreid. De beide compagnons gingen handel drijven in kippenvoer. Nog niet lang woonde B. in zijn nieuwe woning, of hij zette op zijn erf een garage en hij schafte zich een Fordje aan. Natuurlijk wekte dit een en ander de afgunst van de buren, en B. die hun graag Bet merken, dat hij 137 138 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. een man in bonus was geworden, kreeg dan ook al spoedig den bijnaam van: „De Oweeër." De buren dachten niet anders, dan dat de beide compagnons op eerlijke wijze aan den kost kwamen en niemand vermoedde, dat de heeren er een geheime distilleerderij op na hielden in een gebouwtje, dat op het terrein van het hoenderpark staat: De groote winsten kwamen niet van den handel in kippenvoer en in eieren, maar van den verkoop van sterken drank, die de heeren zelf fabriceerden en waarvoor ze geen cent belasting betaalden, zoodat er grove winsten gemaakt werden. Waarschijnlijk zouden zij hun strafbare handelingen nog jaren hebben voortgezet, want niemand had eenig vermoeden, van wat er daar in het hoenderpark om* ging, als een toeval de politie nicf op het spoor had gebracht van wat de heeren bekokstoofden daar aan de grens van Loosduinen. Met recht mag hier van een toeval gesproken wor* den, want het zaakje was zoo in elkaar gezet, dat nog nooit iemand argwaan tegen B. en V. had opgevat. Om niet in de gaten te loopen, hadden de beide compagnons een derden persoon in dén arm genomen en wel een waterstoker, die vlak naast B. woont. Wanneer de beide compagnons in hun afgelegen keet de noodige voorraad sterken drank hadden ge* fabriceerd, werd deze in een paar blikken bussen, die juist pasten in de onderste helft van de manden, waarin zij de eieren vervoerden, per auto naar de garage van B. vervoerd. De manden, die schijnbaar niets dan eieren bevatten, Werden in de garage uit* gepakt en dan werd de sterke drank overgegoten in een paar vaten, die denzelfden vorm en dezelfde kleur hadden, als die, waarin de waterstoker zijn warm waschwater bij de buurtgenooten bracht. Nu is de garage van B. tegen een schutting gebouwd, die den tuin van den waterstoker scheidt van het erf van B. In den tuin van den waterstoker staat tegen die schutting een schuurtje en nu hebben de heeren in 138 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 139 die heining een deurtje gemaakt, zoodat B. als hij in zijn garage staat, door het deurtje de met drank ge* vulde vaatjes aan zijn buurman kan overreiken, die zich dan in zijn schuurtje moet bevinden. Waren de vaatjes eenmaal bij den waterstoker, dan laadde deze ze heel gewoon op zijn wagen, alsof ze gevuld waren met warm water en bracht ze naar een kastelein, die een eind verder op den Loosduinschen Weg woont en die er voor zorgde, dat de drank aan den man kwam. Niemand vermoedde natuurlijk, dat de vaatjes, die door den waterstoker bij den kastelein werden afge* leverd, spiritualiën bevatten in plaats van warm water. Men ziet, 't was alles heel vernuftig in elkaar gezet en de heeren zouden den Staat waarschijnlijk nog voor groote sommen benadeeld hebben, als er geen kink in den kabel was gekomen. Wat toch geschiedde? De waterstoker werd ziek, ernstig ziek. De man kon onmogelijk de straat op. De zaak kon echter niet stilstaan en daarom werd er een knecht gehuurd, die den klanten hef warme water aan huis moest bezorgen. De aflevering van sterken drank aan den kastelein werd zoo lang mogelijk uitgesteld, doch eindelijk had deze geen voorraad meer en er moest raad geschaft worden. Bertus, de knecht, zou twee vaatjes brengen. Men zou b.em wijsmaken, dat hij bij de vrouw van den kas* telein twee vaten koud sodawater, moest afleveren. De vrouw van den waterstoker hielp den knecht bij het opladen der vaten en ze drukte hem op het hart, om er toch goed aan te denken, dat die twee vaatjes vóór op den wagen, bij den kastelein moesten zijn. „Vergis je nu niet, jongen!" zei ze nog, „want de klanten zouden het kwalijk nemen, als je ze, in plaats van warm waschwater, koud soda*water bij hen brengt." Met die vermaning ging Bertus op pad. Maar op den Loosduinschen Weg gekomen, vlak bij het huis van een klant, waar hij wezen moest, werd 139 140 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. zijn handwagen aangereden door een vrachtsauto. Gelukkig wist Bertus zijn wagen op de wielen te houden, maar de kar had toch zoo'n opstopper ge* kregen, dat ze kiepte, zoodat er verschillende vaatjes afrolden. Woedend stond Bertus de vrachtsauto na te kijken, vrij luid allerlei verwenschingen richtend aan het adres van den bestuurder van dat voertuig. Dit maakte eerst een vreemden slinger, doch de chauffeur had z'n wagen al spoedig weer in z'n macht en hij reed ver* der. Zooals altijd, wanneer er op straat wat gaande is, waren er dadelijk tal van nieuwsgierigen, die het geval druk bespraken en waarvan er ook enkelen hielpen, om de vaatjes weer op den wagen te laden. Mopperend ging Bertus verder, vergezeld van een paar jongens, die hem aanraadden, er werk van te maken. Daar was Bertus bij zijn klant. Al pratend met de jongens, nam hij een vaatje op den schouder, duwde de deur van het huis, waar hij moest wezen, open, zette het vaatje in de gang en riep: „Waschwater, juffrouw!" „Zet maar neer!" klonk het uit de keuken, een bevel, dat Bertus niet meer behoefde op te volgen, want het vaatje stond reeds. Nog steeds mopperend en den chauffeur Verwen* schend, trok Bertus de deur toe en hij vervolgde zijn tocht. Al spoedig kwam toen juffrouw Brongers, de vrouw van een politieagent, uit haar keuken, om het wasch* water te halen. Ze pakte het vaatje op, om het naar de binnen* plaats te brengen, waar de waschtobbe al klaar stond. „Nou," bromde ze, op weg daarheen, „dat water is ook niet bijzonder warm. Moet ik daarmee nu wasschen? 't Is, geloof ik, steenkoud!" Op het plaatsje gekomen, zette ze het vaatje op den grond en ze legde de vlakke hand tegen de dui* gen van het vat, om de warmtegraad van het water te onderzoeken. 142 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. „Nou, maar dat water wil ik niet hebben, hoor!" gromde ze. „Ik voel geen warmte aan het vat!" Onderwijl kwam haar man, die nachtdienst had gedaan, in de keuken, om zich te wasschen. „Man," zei juffrouw Brongers, „kijk jij eens even aan de deur, of je dien waterstoker nog ziet. Die brengt me daar een vat water, dat zoo goed als koud is." In plaats van naar de voordeur te loopen, ging Brongers naar het plaatsje en ook hij legde de hand tegen het vat. Vervolgens trok hij de kurk uit het gat, om zijn hand in het water te steken. Maar wat een vreemde lucht kreeg hij toen in den neus! „Hé, dat waschwater ruikt naar... naarre... naar brandewijn of naar jenever," zei hij. En zich tot zijn echtgenoote wendend, zei hij: „Geef mij eens een glaasje, vrouw." Alvorens aan dit verzoek te voldoen, bracht ook juffrouw Brongers haar neus boven de opening in het vat en ze riep uit: „Ajakkes, ja! Dat ruikt naar jenever! Goed, dat we het merken! Er heeft zeker vroeger sterke drank in dat vat gezeten. Maar dan hadden ze het toch eerst wel eens beter schoon mogen maken!" Daar juffrouw Brongers nog steeds had vergeten, om een glaasje te gaan halen, stapte haar man zelf naar binnen en al spoedig kwam hij terug met een wijnglas. Hij bracht dit door de opening in het vat en vulde het met het vocht uit het tonnetje. Zoodra hij het glas buiten het vat had, bracht hij het onder zijn neus. „Dit zaakje is niet in orde, vrouw!" zei hij. „Dat is klinkklare jenever. Dat is geen zuivere koffie! Ik moet er het mijne van hebben!" _ „Je zult dat vocht toch niet gaan drinken, man!" riep juffrouw Brongers in doodsangst uit. „Misschien is het wel vergif!" HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 143 „Dat is het zeker," hernam haar man, „maar zoo bedoel ik het niet. Ik wil dat zaakje eens onderzoe* ken. Weet je, wat jij moet doen? Als de waterstoker hier komt, want hij zal zijn ver* gissing natuurlijk bemerken, en hij vraagt of jij mis* schien een verkeerd vaatje hebt ontvangen, dan zeg je maar, dat je de helft van het water al op het waschgoed hebt gegooid, en dat je niets hebt ge* merkt. Je spreekt dan wel geen waarheid, maar dat moet dan maar eens voor 'n keer. Ik vertrouw dit zaakje heelemaal niet. Welke waterstoker heeft er nu een vat met — nu, laten we niet te ruim schatten — met een liter of vijftien jenever in huis? Als hij om het vaatje komt vragen, zeg dan maar, dat het nog niet leeg is. Geef het in geen geval terug, vóór ik weer hier ben; want ik ga dadelijk naar mijn chef, om over dit zaakje te spreken." Zonder zich nog gewasschen te hebben, sprong Brongers op de fiets en hij reed naar zijn chef. Nadat hij dezen alles had medegedeeld, belde de commissaris den ontvanger van de accijnzen op en ook deze vond het een vreemd geval. Hij beloofde den commissaris, dat hij direct een paar van zijn kommiezen naar het politiebureau zou sturen, die dan met Brongers zou* den meegaan, om een verder onderzoek in te stellen. Denzelfden middag nog lag er, schuin tegenover het huis van den waterstoker, een aardappelschuit in de Loosduinsche vaart. De aardappels echter, die daar te koop werden geboden, waren zóó hoog in prijs, dat^ niemand er kwam koopen en_ zoo hadden de schipper en zijn knecht — de laatste was niemand anders dan Brongers, — allen tijd, om het huis van den waterstoker goed in de gaten te houden. Brongers had het vat met sterken drank zelf naar den waterstoker teruggebracht, nadat hij zich met de kommiezen ervan overtuigd had, dat de inhoud wer* kelijk uit sterken drank bestond en hij had bij den water* stoker niet zuinig op zijn poot gespeeld, omdat die zijn vrouw koud in plaats van warm water had bezorgd. 144 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. Denzelfden middag tegen een uur of vier zag Brongers, die met den schipper — een kommies van de belastingen — trouw op den uitkijk zat, dat de dikke echtgenoote van den herbergier aan den Loos* duinschen weg bij den waterstoker naar binnen ging. Die dame bleef niet in den winkel staan, maar ze stapte naar achter, naar de huiskamer. Haar bezoek duurde vrij lang, maar eindelijk kwam ze toch weer te voorschijn en toen ging ze een bezoek brengen aan de woning van B. Terwijl zij daar nog was, kwam Bertus uit het huis van den waterstoker te voorschijn. Hij droeg een vaatje op den schouder. Natuurlijk brachten de schipper en zijn knecht het een en ander met elkaar in verband. De beide man* nen lieten de schuit de schuit en ze slenterden op hun gemak achter den knecht van den waterstoker aan. Wat ze vermoed hadden, werd bewaarheid. Bertus richtte zich naar de woning van den kastelein. Toen versnelden de schipper en zijn knecht hun schreden en juist toen Bertus het vaatje in de gelag* kamer op den grond had gezet, traden zij binnen. Beiden bestelden een kop koffie en Brongers vroeg • aan Bertus, of die ook trek had in een kopje. „Nou, asjeblieft," zei deze. Hij herkende den dien* der heelemaal niet, want Brongers had zijn snor af* geschoren en een bril opgezet. „Jij komt den kastelein zeker weer eens nieuwen voorraad brengen, hé?" vroeg toen de schipper aan den knecht. „Nieuwen voorraad," zei Bertus, „nieuwen voor* raad? Ik breng een vaatje soda*water, dat de vrouw van den kastelein besteld heeft. Ze moet daarmee, naar ik meen, den vloer schoonmaken." Nog voor de kastelein zijn bezoekers een kop koffie inschonk, liep hij naar het vaatje en hij wilde dat op* nemen en naar achter brengen, doch dat was heele* maal niet naar den zin van den schipper. „Nou, dat is ook wat moois," zei deze tot den kas* HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 145 telein. „Behandel jij eerst je eigen zaken, vóór je je klanten helpt?" „Mijn vrouw heeft dat water noodig!" zei de kas* telein. „En toch moet je dat vaatje nog even laten staan," Pootige Kees. 10 146 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. hernam de schipper. „Jouw vrouw is immers met thuis!" De kastelein werd zoo bleek als een doek, maar hij beheerschte zich. „Ik zou wel eens willen weten, wie mij zal beletten, dat vaatje naar achter te brengen!" riep hij en hij richtte zich in z'n volle lengte op. „Ik!" zei de schipper, en een penning aan een oranjeskleurig lint te voorschijn halend, vroeg hij aan den kastelein: „Dit ken je zeker wel hé?" De kastelein gaf op die vraag geen antwoord. Het eenige, wat hij Zei was: „Ezel" en deze scheldnaam was voor Bertus bestemd. „Neen maar," zei Bertus, „nou wordt*ie goed! „Nou ben ik een ezel! Me dunkt, dat ik dit vrachtje hier netjes naar toe heb gebracht." „Zeker; dat heb je!" zei de schipper, „en daarom krijg jij een kop koffie van mij. Ik ben best over jou tevreden!" „Jullie krijgen geen koffie! Geen van drieën!" riep de kastelein. Ondertusschen opende de schipper het vaatje. Hij nam een steekproef en... het vat bleek alcohol van 40% te bevatten. Toen werd er zoowel tegen den kastelein, als tegen Bertus processverbaal opgemaakt. De laatste stond daarvan vreemd op te kijken, doch de schipper sprak: „Maak jij je maar niet ongerust, hoor, jongen! Als jij inderdaad niet wist, wat je vervoerde, dan kom jij er wel goed af." Toen waarschuwde Brongers telefonisch de autoris teiten en al spoedig kwamen een commisaris van politie met een inspecteur van de belastingen, benevens een paar rechercheurs in een auto naar het huis van den kastelein, om een nader onderzoek in te stellen. De uitslag daarvan was, dat er termen gevonden werden, om den kastelein gevangen te nemen, terwijl zijn vrouw, die intusschen was thuisgekomen, bevolen HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 147 werd, het café tot nader order te sluiten. Toen trokken de ambtenaren naar de woning van den waterstoker, die eveneens in verhoor werd ge» nomen en die al spoedig door de mand viel. Hij legde een volledige bekentenis af en noemde ook de namen van de heden, voor wie hij den alcohol ver* voerde. Daar de waterstoker te ziek was, om hem naar het bureau te brengen, het men hem in zijn woning. Zijn huis werd echter onder bewaking gesteld. Vervolgens brachten de ambtenaren een bezoek aan V. Die wilde eerst ontkennen, maar toen hem het proces*verbaal van het verhoor, dat de waterstoker Was afgenomen, werd voorgelezen, bekende hij al spoedig en ook hij werd gevankelijk weggebracht. Nu moest de compagnon nog worden opgespoord, en de politie begaf zich dus eerst naar de woning van B. Deze was echter niet thuis, doch zijn vrouw verklaarde, dat hij naar het hoenderpark was gegaan en daarom werden nog op denzelfden avond een paar mannetjes daarheen gestuurd. Ofschoon B. daar inderdaad aanwezig was, wist hij aanvankelijk te ontsnappen, doch het is de politie gelukt, hem later op den avond bij zijn woning aan te houden. Naar wij vernemen, heeft ook hij reeds bekend." „Ziet U nu wel," zei Kees, terwijl hij de krant dichtvouwde, „ziet u nu wel, dat ik er part noch deel aan heb? Dat ik hem niet verraden heb? 't Is eigen» lijk allemaal de schuld van dien chauffeur, die den wagen van Bertus heeft aangereden. En daarom heb ik nou dien opstopper gekregen, 't Zal me toch be* nieuwen, of ik ook nog word opgeroepen, om te getuigen." Nu, lang zat hij daaromtrent niet in de onzekerheid. Nog dienzelfden morgen kwam • een rechercheur hem uitnoodigen, om even mee te gaan naar het bureau. Daar werd hem op het hart gedrukt, om alle vragen, die hem zouden worden gesteld, zóó nauw» keurig mogelijk en naar waarheid te beantwoorden. 10* 148 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. „Ik weet niet, of ik op alle vragen zal kunnen antwoorden, mijnheer," was het bescheid, dat Kees gaf, „want," liet hij er op volgen, ik heb Bosser be* loofd, dat ik nooit met iemand zou spreken, over wat ik gezien heb in het hoenderpark. En ik moet mijn belofte toch houden, vindt u ook niet?" „Zeker," antwoordde de commissaris, „belofte maakt schuld. Maar... er zijn grenzen. Soms is het plicht om te spreken. En dat is hier het geval. Je zult toch zeker niet willen, dat misdadigers, die iedereen benadeelen..." „Bosser is voor mij altijd heel goed geweest," viel Kees hier den commissaris, wel een beetje onbeleefd, in de rede. „Betaalt je moeder belasting?" vroeg deze daarop aan den jongen. „Ja, mijnheer, en ze heeft dikwijls moeite genoeg, om het belastinggeld bijeen te krijgen." „Nu," hernam de commissaris, „als alle menschen, die sterken drank stoken, net zoo deden, als die Bos* ser en zijn kornuiten, dan zou jouw moeder wel tweemaal zooveel belasting moeten betalen. „Weet je wel, vent, dat voor eiken hectoliter sterken drank, die er gestookt wordt, bijna driehonderd gulden belasting moet worden betaald?" „De belastinggelden moeten worden opgebracht. Die heeft de Staat noodig en als deze niet krijgt, wat hem toekomt, dan moet de belasting worden verhoogd en... dan moet ook je moeder meer betalen. Vind je het nu billijk, dat die Bosser en zijn vrienden in hun zakken steken, wat andere menschen te veel betalen?" .Jïeelemaal niet, mijnheer, maar Bosser heeft mij dikwijls een goede fooi gegeven en ook kreeg moeder wel eens eieren van hem." „Als je anderen voor duizenden besteelt, dan kun Ije makkelijk aan een enkele eens wat weggeven," hernam de commissaris. „Maar dat allemaal nu daar gelaten, die Bosser en zijn handlangers zijn groote deugnieten en ze zullen streng gestraft worden en nu antwoord jij HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 149 maar, op wat je gevraagd wordt, anders zou jij zelf ook nog last kunnen krijgen." Maar, zooals wij wel weten, veel kon Kees niet mededeelen. De commissaris wilde allereerst vernemen, hoeveel graan er wekelijks naar het hoenderpark werd gebracht en Kees kon dit wel zoo'n beetje schatten, maar met zekerheid kon hij het toch niet zeggen. Ook vernam zijn ondervrager nog, dat de jongen meermalen een vreemd geluid had gehoord, als hij behulpzaam was bij het vervoeren van de manden met eieren, maar dat was dan ook vrijwel alles, wat hij kon mededeelen. Eindelijk mocht Kees gaan en hij holde naar zijn baas, om den verloren tijd in te halen. w TWAALFDE HOOFDSTUK. Vier jaren gingen er voorbij, na hetgeen er in het vorige hoofdstuk is vermeld. Bosser en zijn kornuiten hadden de hun opgelegde gevangenisstraf ondergaan. Zij waren tot een kolos» sale boete veroordeeld en daar zij die niet konden betalen, ofschoon al hun bezittingen gerechtelijk waren verkocht, hadden zij hun misdrijf met gevangenis* straf moeten boeten. Kees was nog altijd bij Hendriks. Zijn weekloon was al meermalen verhoogd, want de baas, die het druk had gekregen in zijn zaak, kon den jongen een* voudig niet missen. Kees was als het ware de rech* terhand geworden van Hendriks en als deze eens, om welke reden dan ook, gedurende eenige maanden uit zijn zaak was geroepen, dan zou alles, ook zonder den baas, ovengoed hebben geloopen. Kees behandelde de haring en de stokvisch, de uitjes en de augurken, alsof hij jaren lang in het vak was geweest. Op het terrein van V.V.O. deed Kees ook nog al* tijd dienst. Niet alleen de spelers, ook het pubhek kende den vroolijken, vriendelijken jongen en men kocht graag bij hem. Zoo kwam het, dat Kees soms weken maakte van vijftien, zestien gulden. De eerste jaren had moeder er nog wel eens op aangedrongen, dat Kees een vak zou leeren, maar als zij daarover begon, dan zei Kees altijd: „Maar moeder, ik ben daar al mee bezig. Ik stu* deer op het oogenblik voor koopman. U zult eens zien, als ik genoeg heb overgespaard, dan zetten we zelf een winkel op en dan zult U zien, hoe goed U het bij me zult hebben." De jongen had toen al over de honderd gulden op de HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. spaarbank, doch hij dacht er niet meer aan, om een race* wagen te koopen. Hij zat toen meer op de fiets, dan hem lief was, want dagelijks moest hij de talrijke bestellingen, die bij Hendriks inkwamen, op de fiets bij de klanten aan huis bezorgen. En om een flink wielrenner te Worden, moest je je al maar oefenen, steeds maar trainen en daartoe had hij geen tijd. Den ganschen dag was hij in den winkel of op het voetbalveld en, hoeveel moeite en tijd het kostte, om het in een tak van sport een eind te brengen, dat zag hij wel op het terrein van V. V. O. Het bestuur van die vereeni* ging had een oefenmeester laten komen uit Engeland, een persoon, die zelf als beroepsspeler in een van de beste clubs uit Engeland het spel had beoefend en die dat tot in bijzonderheden kende. Wat vergde die Parker, zooals de trainer heette, toch veel van de spelers van V. V. O. Heele oefeningsdagen gingen er voorbij, zonder dat er een partijtje gespeeld werd. De man liet de spelers touwtje springen,, diepe knie* buigingen maken en hardloopen met of zonder bal. Hij eischte, dat iedere voorspeler de honderd meter Hep in hoogstens dertien seconden. Ook plaatste hij de spelers vaak in een grooten kring en dan moest de bal, op bevel, van den een naar den ander ge* plaatst worden, zonder dat dit ding den grond mocht raken. Kees was er altijd als de kippen bij, wanneer de trainer zijn spelers aan het oefenen was en het ge* beurde menigmaal, dat de jongen mee mocht doen, als er geen werk voor hem was op het veld. Wat was Kees toen blij, dat hij wat Engelsch had geleerd. Hij kon den trainer best verstaan, want Kees had de studie van het Engelsch niet laten schieten. Wel was hij niet meer op de avondschool, maar mijnheer de Groot, die altijd schik had in den ijver, waarmede Kees zich op het Engelsch toelegde, had den jongen aangeboden, hem kosteloos een uurtje privaatles te geven in die taal, en Kees had van dat aanbod een dankbaar gebruik gemaakt. 151 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. De trainer en Kees waren spoedig dikke vrienden geworden. De eerste had, als uitstekend voetballer, reeds dadelijk gezien, wat er in den jongen stak. ,,'t Is jammer, dat die boy geen lid is van de ver» eeniging," zei Parker eens tot mijnheer de Groot. „Als die jongen zich geregeld oefende, dan werd hij een van de beste spelers uit dit land." „Dat heb ik drie jaar geleden al gezegd," antwoord* de de aangesprokene. „Ik had hem al in de gaten, toen hij voor de eerste maal speelde met onze ad* spiranten en ik zei toen tot mijn vrienden, dat die Kees een geboren voetballer is. „In Engeland zouden ze hem, zooals hij nu speelt, drie pond in de week bieden," hernam Parker. „U vindt het toch goed, dat ik hem laat meedoen, als ik de jongelui aan het trainen ben? 't Zou jammer zijn, als iemand met zooveel aanleg, voor het voet* balspel verloren ging." „Je gaat je gang maar," was het antwoord van mijnheer de Groot. „Alle leden van V. V. O. mogen den jongen graag er hij gedraagt zich altijd heel fat* soenlijk. Een slechten invloed zal hij dus niet uitfe oefenen op onze adspiranten en, wat het spel betreft, kunnen ze nog heel wat van hem leeren." Nu, dat was niet aan doovemans*ooren gezegd en Parker sleepte Kees er zooveel mogelijk bij, om hem van de lessen te doen profiteeren. Dat de jongen daarmee in zijn schik was, zul je begrijpen. Doch helaas, er had dien winter op het terrein van V.V.O. een betreurenswaardig voorval plaats, waarin onze vriend Kees werd betrokken en dat den jongen eenigé hoogst onaangename oogenblikken bezorgde. Wat toch was het geval? Everts, de terreinknecht, werd ziek. De man had op een guren winterdag kou gevat. Eerst leek het, alsof hij weer spoedig zijn werkzaamheden zou kunnen her* vatten, maar, na eenige weken bedlegerig te zijn ge* weest, werd er longontsteking bij hem geconstateerd en er zouden waarschijnlijk eenige maanden mee heen* gaan, vóór hij zijn werkzaamheden weer zou kunnen 152 154 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. hervatten. Ondertusschen zat het bestuur van V. V. O. hier erg mee in. Natuurlijk dachten de heeren er niet over, om Everts te ontslaan. De man had altijd trouw zijn plicht gedaan en meer dan dat. Men moest dus iemand zoeken, die tijdelijk zijn baantje zou willen waarnemen, maar, waar vond men zoo spoedig iemand, die er voor geschikt was? Toen dacht de heer de Groot aan onzen Kees en hij stelde zijn medebestuurders voor, den jongen tijde* lijk met de werkzaamheden van den terreinknecht te belasten. „Dat zou misschien een goede oplossing van de kwestie zijn," antwoordde de voorzitter, de heer Die* vers. „Die Kees is een handige duvel, dat heb ik al lang gemerkt, maar, de jongen is in dienst bij Hen* driks. 't Is de vraag, of die hem wil missen." „We kunnen er in ieder geval over spreken met Hendriks," meende mijnheer de Groot en daartoe werd besloten. Hendriks maakte heelemaal geen bezwaren. Op oefeningsdagen zou hij dén jongen om half twaalf naar het terrein zenden, dan had deze tijd genoeg, om de verschillende karweitjes op te knappen, die er te verrichten waren en des Zondags kon hij naar het terrein gaan, wanneer hij verkoos, want dan was hij toch vrij. Toen dat was afgesproken, vroeg de heer de Groot aan onzen vriend, of hij zin had in het baantje. Nu, dat kun je begrijpen en toen Kees hoorde, dat hij dan nog een rijksdaalder in de week extra zou ontvangen, was hij den koning te rijk! „Ik zal wel zorgen, mijnheer, dat alles op het terrein keurig is orde is en dat het werk in den winkel van Hendriks er niet onder lijdt." „Daar vertrouw ik op,' zei de heer de Groot en daarmee was Kees Barger aangesteld tot tijdelijk ter* reinknecht bij V. V. O. Hij ontving den sleutel van de bergplaats voor het materiaal en die van de kleedtenten. Voortaan hing HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 155 de goede gang van zaken op het speelterrein voor een groot deel van hem af. Wat deed de jongen zijn best! Hij dacht letterlijk overal aan en zoowel het be* stuur als de spelers waren vol lof over hem. Doch ook Hendriks had niet te klagen, want de jongen ging nimmer naar huis, zoolang er nog iets was te doen in den winkel. Alleen de verkoop van versnaperingen op het veld bracht niet zooveel op, als gewoonlijk en dat kon natuurlijk niet anders. Toen Kees nog niet belast was met de werkzaamheden op het terrein, ging hij al om half twee het veld op, met zijn marsje, maar nu hij terreinknecht was, werd het meestal over tweeën, want hij had ook het toe* zicht over de kleedtenten en hij kon niet vertrekken, voordat de laatste speler zich in zijn voetbalplunje had gestoken. En in den rusttijd, het kwartiertje, waarin hij anders het meest omzette, werd hij vaak weggeroepen van het veld. Nu was er een bal te zacht en moest die opge* pompt worden, dan weer was er een veter stuk, zoo* dat Kees naar zijn magazijn moest gaan, om uit zijn voorraad te putten. Maar Hendriks merkte op, dat de zaken in het ver* verschingslokaal zooveel te beter gingen en daarom trok hij zich van den kleinen omzet op het veld maar weinig aan. Reeds zes weken was Kees in zijn nieuwen werkkring aan den gang, toen op zekeren Zondagmiddag na af* loop van den wedstrijd, die door duizenden personen was bijgewoond, de voorzitter van v. V. O. nog even bij Hendriks in het club*lokaal verscheen en tot onzen vriend, die bezig was, kopjes en glazen om te was* schen, de volgende woorden sprak: „Kees, ga jij eens even met mij mede naar de kleedtent. Ik heb een appeltje met jou te schillen.'' Kees dacht niet anders, dan dat mijnheer gekscheer* de en dat hij een pluimpje zou krijgen, omdat de boel zoo fijn in orde was geweest. Hij liep dus dade* 155 156 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. ijk mét den heer Dievers mede naar de kleedtent, «vaar hij, behalve eenige bestuursleden, ook nog een srreemden heer aantrof, iemand, dien hij, voor zoo* /er hij wist, nog nooit op het terrein van V. V. O. lad gezien. Zoodra de voorzitter met Kees was bin* lengetreden, nam de eerste het woord en op ernstigen toon zei hij tot onzen vriend: „Kees Barger, er gebeuren hier in de kleedtent ge* iurende de laatste weken leelijke dingen. Weet jij daaromtrent misschien nadere inlichtingen te geven?" Terwijl hij dit zei, keek hij Kees strak in de oogen ;n ook de andere heeren hadden allen den blik op iet gelaat van onzen vriend gericht. „Leelijke dingen, mijnheer?" vroeg Kees. „Leelijke iingen? Het is voor het eerst, dat ik er van hoor ;n ik heb er ook nooit iets van opgemerkt?" Terwijl hij dit zei, keek hij den voorzitter onbe* ichroomd in de oogen. „Zoo, dus jij weet niet, wat hier gedurende de aatste weken voorvalt. Dan zal ik het je maar zeg* 'en: er wordt geld gestolen uit de zakken van de ïeeren, die hier hun kleeren bergen gedurende den wedstrijd." „Zoo," zei Kees, „dat is niet prettig voor de heeren. t Zal misschien beter zijn, dat ze voortaan hun geld jn alles wat ze aan waarde bij zich hebben, aan mij n bewaring geven. Dan kan ik het in het geldkistje «in Hendriks sluiten en het den heeren na afloop ran den wedstrijd teruggeven." De voorzitter ging niet in op dit gezegde van Kees, loch zich opnieuw tot den jongen wendend, zei hij: Toen Everts hier nog was als terreinknecht, kwamen lie diefstallen niet voor." Kees gaf op deze opmerking geen direct antwoord. Jij vroeg: „Wanneer hebt U voor het eerst klachten gekregen, nijnheer?" „Nu juist zes weken geleden, dus even na het tijd* itip, waarop jij begonnen bent, de zaken hier waar e nemen voor Everts." 156 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 157 „Ik wilde, dat U me toen maar dadelijk gewaar» schuwd hadt," zei Kees. „Dan had ik den dief waar* schijnlijk al gesnapt." „Wij zelf hebben getracht, hem te snappen," her* nam de heer Dievers en wij zijn van meening, dat we daarmede een goed eind op weg zijn. Wij hebben gedurende den geheelen middag de kleedtent in het oog laten houden door de poltitie en wij zijn tot de overtuiging gekomen, dat het geld door jou ontvreemd moet zijn, Kees Barger!" „Door mij?" vroeg de jongen op een toon van de hoogste verbazing. „Ja, daar jou!" „Wie durft dat zeggen!" riep Kees verontwaardigd uit. „Als. ik dien schooier... „Geen bedreigingen, Kees! We gaan niet over één nacht ijs, als we iemand beschuldigen. Ik zal je ver* tellen, hoe wij tot het besluit zijn gekomen, dat jij hét geld ontvreemd moet hebben. Misschien heb je wel opgemerkt, dat al onze spelers dezen middag op hetzelfde oogenblik de kleedtent hebben verlaten. Zij deden dat op mijn verzoek en wel nadat ik hun eerst gevraagd had, al hun kostbaarheden bij mij in be* waring te geven. Slechts één speler het, alweer op mijn verzoek, zijn portemonnaie in zijn broekzak zit* ten. In die portemonnaie hebben wij een geldstuk ver* stopt, dat gekenmerkt is. Even voor half*time begaven deze heer, die rechercheur bij de politie is, en ik ons naar de kleedtent en de portemonnaie met het ge* kenmerkte geld was verdwenen! Jij bent het laatst in de tent geweest en dus..." „Mag ik U even in de rede vallen, mijnheer?" vroeg Kees. „U zei zooeven, dat alle spelers tegelijkertijd de tent verlaten hebben. Dat is niet zoo. Mijnheer Aberg, de tijdelijke keeper, is, zooals altijd, heel laat gekomen. Ik-heb voor hem de kleedtent weer moeten openen, toen alle spelers reeds op het veld waren." „Juist! En het is dezelfde mijnheer Aberg, die het eerst bij mij erover geklaagd heeft, dat hem geld ont* stolen was. Dat geschiedde vandaag voor zes weken. 157 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. Hedenmiddag kwam hij in de pauze op hetzelfde oogenblik als de andere spelers in de tent. Dadelijk liep hij naar zijn kleeren en... zijn portemonnaie was verdwenen! Dat is nu al de derde keer, dat hem dit overkomt, Kees!" Toevallig heb ik hem vanmiddag niet gevraagd,:. zijn bezittingen aan mij in bewaring te geven, doordat hij, zooals je weet, wat laat was. Ook de portemonnaie met het gekenmerkte geldstuk was verdwenen!" ,,'t Spijt mij verschrikkelijk voor de heeren," zei Kees, maar ik heb geen schuld daaraan." „We weten zeker, jongen, dat er, voordat het geld vermist werd, niemand anders in de kleedtent is ge* weest dan jij. De rechercheur heeft de tent geen mo* ment uit het oog verloren." Plotseling ontspanden zich de trekken van onzen vriend, die gedurende de laatste tien minuten zeer ernstig had gekeken. ,,'t Zal mij niet moeilijk vallen, om aan te toonen, dat ik onschuldig ben," zei hij. „Ik heb nog niet af* gerekend met Hendriks. Al het geld, dat ik van middag heb ontvangen, is nog in mijn bezit. Hier is het.' Hij trok een lederen buidel, door middel van een touwtje dichtgebonden, uit zijn zak en legde dien op tafel. „O ja!" zei hij toen, „hier onder mijn kiel heb ik ook nog een zakje, waarin ik mijn spaargeld bewaar. Daarin zit echter niet anders dan een briefje van tien." Toen Kees van een briefje van tien sprak, keken de voorzitter en de heer de Groot elkaar eens aan en vervolgens wisselden zij een blik met den recher* cheur. „Geef dat zakje eens hier, Kees," zei de heer Die* vers tot onzen vriend. Dadelijk knoopte Kees zijn jasje los. Hij bracht het linnen zakje te voorschijn, wierp dat op de tafel en zei: 158 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 159 „Meer geld heb ik niet bij me. Als de heeren dat willen, zal ik al mijn zakken omkeeren." En wat Kees zeer vreemd vond, omdat de voor* zitter van een geldstuk had gesproken: den leeren buidel liet deze onaangeroerd, ofschoon zich in dien buidel niet anders dan geldstukken bevonden. En het linnen zakje, waarin zich slechts dat briefje van tien bevond, maakte hij open. Er kwam een in vieren gevouwen bankbiljet van tien gulden uit. Hij ontvouwde dit biljet... keek Kees gedurende eenige oogenblikken strak in de oogen, zonder dat de jongen die ook maar gedurende een seconde neersloeg en reikte toen het biljet aan den heer de Groot over, die het weer aan den rechercheur gaf. Deze bekeek het even en zei toen tot Kees: „Vrindje, jij bent mijn arrestant. Jij gaat met mij mede naar het bureau, want dit is het biljet, dat wij gekenmerkt hebben. Zie hier: op de achterzijde van dit biljet staan drie letters afgedrukt, die door elkaar geslingerd zijn. Een J., een D. en een G. Dat zijn de initialen van mijnheer de Groot. Gister pas heeft deze het stempeltje, waarmee de letters gedrukt zijn, laten maken en hij heeft het voor 't eerst gebruikt, om dit biljet te kenmerken; niet waar, mijnheer?" „Zoo is het," antwoordde deze. „Ik heb, een mi* nuut of tien, voordat de wedstrijd begon, die letters op dit biljet gedrukt. Vervolgens heb ik het biljet in mijn portemonnaie gedaan en die in den achterzak van mijn pantalon gestoken. Met half*time was het biljet uit de portemonnaie verdwenen." „U gelooft toch niet, dat ik u bestolen heb?" vroeg Kees toen aan den heer de Groot. De jongen drukte bijzonder op de woorden u en ik. Toen pakte de heer de Groot hem onder de kin, zooals hij dat op school wel meer had gedaan, als Kees een kwajongensstreek had uitgehaald. Hij keek den knaap gedurende eenige oogenblikken recht in de oogen. Vervolgens Het hij de kin van zijn oud*leerling los 159 160 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. ;n hij stak Kees de hand toe, terwijl bij sprak: „Ik twijfel niet meer aan je onschuld, Kees!" Toen werd het onzen vriend te machtig. Terwijl tüj de hand van den heer de Groot greep en die drukte, alsof hij er mosterd van wilde maken, barstte liij in snikken uit. De heer de Groot zette hem op een stoel bij de tafel. „Laat hem maar even zitten," zei hij tot de an* dere heeren. „Ik zal een glas water voor hem halen. De jongen is óp van de zenuwen. Maar, hij is on* schuldig, dat verzeker ik U. Meteen liep hij naar de waschtafel, om een glas water voor Kees te halen." ,,'t Is mij onverklaarbaar," zei de heer Dievers tot den rechercheur, „maar als mijnheer de Groot zoo . 1 zeker weet, dat de jongen onschuldig is, dan moet ik dat wel aannemen, want hij kent den jongen reeds jaren lang. Hij heeft hem geruimen tijd in zijn klas gehad en hij geeft hem, naar ik meen, op het oogen* blik nog privaat*les." „Ja... ja... ja," snikte Kees. „Ik ... ik... ik... zal toch... toch mijn... mijn on... on ... onderwijzer niet gaan bestelen. Ik... ik... ken toch zijn kleeren wel! Ik heb dat biljet ont... ontvangen van... van; een mijnheer, die ci... cigaretten gekocht heeft op... op het veld." „Drink nu eerst eens, Kees," zei de heer de Groot, die ondertusschen terug was gekomen met water. Hij hield den jongen het glas voor. Kees dronk met moeite een paar slokken water. Het frissche vocht had een kalmeerenden invloed op hem. Toen ging de heer de Groot naast hem zitten en hij vroeg aan Kees: „Wat hoor ik daar, jongen? Heb je dat biljet van een mijnheer ontvangen op het veld?" „Ja, mijnheer," antwoordde Kees, die nog een slok water nam en die toen weer vrij geregeld kon spre* ken. „Van iemand, die cigaretten kocht en ik geloof, dat ik nu ook wel weet, wie het geld gestolen heeft!' 160 162 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. „Zool Wie dan?" riepen zoowel mijnheer Dievers als de rechercheur uit. „Dat zeg ik liever nog niet," antwoordde Kees, „want ik weet niet zeker, of hij het gedaan heeft. Ik tieb het niet gezien." Toen Kees dat zei, keek de heer de Groot zijn menden eens even aan en hij zag, dat verschillende van hen een kleur kregen. „Ken jenden persoon, van wien jij dit biljet hebt mtvangen," vroeg mijnheer de Groot vervolgens aan ■Cees. „Ik weet zijn naam niet," was het antwoord, „maar k ken hem van aanzien. Hij komt hier de laatste veken veel in gezelschap van een van de spelers uit iet eerste elftal „En kocht die cigaretten van je?" „Ja, mijnheer. Ik was pas met mijn marsje op het reld, toen hij me al riep. „Welke cigaretten verkoop je?" vroeg hij mij en k noemde de merken op: Dubec, Caravelhs, Abdullah's „Geef mij maar een doosje Dubec van 10 stuks," :ei lnj. Dat was een kwartje. Toen ik hem het doosje had overhandigd, stak hij aij een biljet van tien gulden toe. Daar ik nog niets Lad verkocht, en ik maar voor een guldén wisselgeld a mijn zak had gestoken, haalde ik mijn spaargelo ■oor den dag, dat ik altijd in een zakje bij mij draag. Vat ik aan fooien krijg, mag ik houden van moeder, /eet u. Zoodra ik tien gulden heb opgespaard breng c die naar de spaarbank. Ik heb al over de hon* erd gulden op de bank. Maar met mijn spaargeld ïee kon ik het toch niet verder brengen dan tot 9.40. En mijnheer moest ƒ9.75 terughebben. Toen mijnheer zag, dat ik er niet kwam, zei hij: Nu, geef mij die ƒ9.40 maar. Het restje is voor jou. Natuurlijk was ik blij met die royale fooi; maar toch ond ik het vreemd. Wie geeft er nu, als hij voor en kwartje koopt, zeven stuivers fooi? Ik dacht bij ie zelf: „Die is niet recht snik of hij is een million* HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 163 iair." Ik borg ondertusschen het biljet in mijn zakje, ;n zoo ben ik aan dat briefje gekomen." „Maar hoe is die mijnheer dan in het bezit gekomen /an dit briefje?" vroeg de heer de Groot. „Hij is toch Met in de kleedtent geweest. „Neen, dat is hij ook niet," beaamde Kees, „maar k heb gezien, dat een van^de spelers van het eerste kern iets in de hand stopte." Toen liep mijnheer de Groot naar de deur van de kleedtent en keek eens, of die wel goed dicht was. Vervolgens ging hij weer naar Kees en dezen strak in de oogen kijkend, vroeg hij: „Was het de heer Aberg, Kees, die iets aan dien onbekende overreikte?" „Ja, mijnheer, die was het!" riep Kees en toen begon hij verder te vertellen. Maar daarover in het volgende hoofdstuk. 163 DERTIENDE HOOFDSTUK. „Ik had juist de kleedtent achter den heer Aberg gesloten, aldus verhaalde Kees, toen ik als de weerga naar Hendriks Hep, om mijn mars te halen. Ik was wat boos, omdat ik zoo laat was. Hè, dacht ik, die mijnheer Aberg komt nou altijd op net nippertje; als mijnheer Voorman keept, heb ik om dezen tijd, t was reeds over tweeën, al voor een paar gulden verkocht. Intusschen had ik mijn mars voorgehangen en verliet ik het clublokaal. lc-en zag ik, dat mijnheer Aberg nog niet op het speelterrein was. Hij stond ongeveer halverwege de kleedtent en het publiek, dat zich achter de goal bevond en hij keek rond, alsof hij iemand zocht. ik wilde al naar hem toeloopen, om hem te vragen ot ik hem misschien van dienst kon zijn, om dat dan ÏÏSÜ VuOIjhem ï? orde te maken' want de scheids* rechter had al gefloten, toen hij eindelijk den persoon gevonden scheen te hebben, naar wien hij had gezocht Hij hep naar iemand toe, die achter de goal stond en tikte dien op den schouder. Die persoon keerde zich om en ik zag direct, dat het dezelfde heer was, met wien ik mijnheer Aberg al meermalen gedurende de pauze heb zien praten. „Vandaag heeft hij dat toch niet gedaan." viel de heer Dievers hier den jongen in de rede, „want mijn* Jeriaten in de PaUZe de Weedtent ^et „Neen," hernam Kees, „vandaag hebben ze geduren* le half*time met met elkaar gesproken en dat konden se ook met want die vreemde mijnheer had het ter* rem al verlaten. Toen de beide heeren een oogenblik met elkaar {esproken hadden, floot de scheidsrechter nog eens HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 165 Ik ergerde mij een beetje aan mijnheer Aberg, want ik vond het niet netjes van hem, om alle spelers en ook het pubhek zoo lang te laten wachten en ik dacht: ... , , 't Zal me toch benieuwen, wanneer hij net nu eindelijk tijd vindt, om te beginnen. De captain scheen ook ongeduldig te worden, want hij riep: „Aberg, waar blijf je toch? „Ja," zei de heer de Groot, die ook had medege* speeld, dat is waar. Dat heeft Van Donke geroepen. Toen zag ik mijnheer Aberg de rechterhand m den zak van zijn voetbalbroek steken en een oogenblik daarna overhandigde hij iets aan zijn vriend, en deze stak dat in den zak van zijn winterjas. Vervolgens drong mijnheer Aberg tusschen het pu* bliek door, hij sprong over het hek en hij stond op het speelterrein. Een oogenblik daarna werd er begon* nen. Intusschen was ook ik het pubhek genaderd en Üet alvast eens hooren, wat ik allemaal te koop had. Zoodra ik: Chocoladel Cigarettenl Limonadel" had geroepen, keek de persoon, met wien mijnheer Aberg had staan praten, in de richting, vanwaar mijn geluid kwam en hij wenkte mij. Vlug liep ik naar hem ioe, blij, dat ik wat zou verkoopen. , Manheer wilde, zooals ik U reeds heb gezegd, cigaretten koopen en toen het op betalen aankwam, stak hij mij het biljet toe, dat hij uit denzelfden zak nam, als waarin hij het voorwerp had gestoken, dat mijnheer Aberg hem overhandigde. Zooals U reeds weet, kon ik maar ƒ 9.40 teruggeven en mocht ik de rest houden. Ik bedankte natuurlijk beleefd en omdat hij het cigaretten*doosje openmaakte en dus wilde rooken, bood ik hem een lucifer aan. Nadat hij had opgestoken, keerde hij zich om en verliet het veld. Dat vond ik wel wat vreemd van hem, want, wie koopt er nu een toegangsbewijs om al weer op te ^stappen, nog vóór het spel goed en wel begonnen is?" 165 166 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. „Misschien heeft hij wel gedacht: 't Is makkelijk nemen snijden van een andermans leer," zei de heer de (jroot. ,,'t Kan ook zijn, dat hij een vrijbiljet had," meende de voorzitter. „Zou U dan denken, dat die twee onder één hoedie spelen mijnheer?' vroeg de rechercheur toen aan den neer de Groot. "Fr ?ermoed het," antwoordde deze. «„«u-K mjj..inunersJ verteld, heeren, dat deze jonge* dïlro endnks m dlenst is?" vroeg de rechercheur H:,^'"-uZeiv?lijnh^er de Gr°ot. „Kees is in dienst bij Hendriks. Maar, hoe vraagt u dit zoo?" w»Tw°U,ilen "endriks wel even willen spreken," wézig Sjn?^ " hij n°g' °P het terrein aana dehetr Diëvers^611- ^ " maar mede'" s*rak De beide mannen verwijderden zich en al spoedig waaV H^I0°r de toonbank ^ het clubgebouw: S",endnks aanwezig was. De voorzitter bracht dezen met een paar woorden op de hoogte cheVhem"* ™ ^ hij ^ ™* de „Acht U dien bediende van U tot diefstal in staat?" drii!« M-trouw hfm yolkomen!" antwoordde Hen* 2rfWir-,« T aI e,emge jaren b« mij in dienst. Ik ga eiken avond nauwkeung jnijn zaken na en ik kan met een gerust geweten verklaren, dat de iongen mii ehëïr, ^anï11I^JP ^ fi Soft SUS?" V°3r °*schuldig houd. Ik heb al heef wat misdadigers onder de oogen gehad en ik heb, gedurende mijn diensttijd bij de recherche, heel wat men schenkennis opgedaan Op grond daarvan «J ik: Die knaap is onschuldig. Zulke oogen liegen nietNaar myn meemng zullen we in een andere8 richöng moe* 166 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 167 ten zoeken." . , . Toen begaven de beide heeren zich weer naar de Zoodra zij binnentraden, zei de heer de Groot tot ^Terwijl gij beiden afwezig waart, heeft Kees ons een plan voorgelegd, om den dief er m te laten loopen. En dat plan biedt, naar ik meen, wel kans van slagen. , , , „En dat plan is?" vroeg de rechercheur. „Hij wil, tegen den tijd, dat hier weer een wed* strijd gespeeld zal worden, en dat is over veertien dagen, een paar kijkgaatjes in dezen wand van de kleedtent doen boren. Die wand scheidt het club* gebouw van de kleedtent. Wanneer zich dan, tegen den tijd, dat de wedstrijd een aanvang zal nemen, een paar personen, waaronder natuurlijk een politie* man moet zijn, verdekt opstellen in het clubgebouw, kunnen dezen op hun gemak alle personen bespieden, die zich in de kleedtent ophouden, om na te gaan, wie van hen fzich aan ongeoorloofde handelingen schuldig maakt." , „Het zou te probeeren zijn,' meende de rechercheur. Maar over veertien dagen is Voorman misschien weer heelemaal hersteld en dan hebben we Aberg niet noodig om te keepen," bracht de heer Dievers daartegen in. ... , „U moet weten," aldus vervolgde hij tot den rechercheur, dat Aberg maar tijdelijk voor ons keept. Voorman is veel beter dan Aberg, maar de eerste heeft eenigen tijd geleden een spier gescheurd en mag daarom nog niet spelen. We laten nu telkens Aberg overkomen uit Arnhem. Hij heeft vroeger ook voor ons gekeept, toen we Voorman nog met hadden. Nu heb ik gisteren Voorman nog gesproken en toen vertelde hij mij, dat hij over veertien dagen waar* schijnHjk weer zal kunnen spelen en als dat zoo is, laten we Aberg natuurlijk niet overkomen. „We kunnen eerst afwachten, of Voorman' over veertien dagen in staat zal zijn, om te spelen, zei 167 168 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. de heer de Groot daarop. „Zoo ja, wel nu dan zolen ILheS Cen en ander, mee ™ ™ ™ wü^r'aan' Aber^ W k~*' plaats Want er moet klaarheid komen in deze vuile zaak Vandaag is Kees verdacht. Over een paaweken rvo^lTJf^11* weer een «Sïen dat Ik moet ï n Pennen hoogs* onaangenaam' ik moet u tenmmste verklaren, dat ik geen rust ™i ^bben, vóór ik weet, wie de dief is? vr£f iCn i! hteren dit iongemensch nog noodig?" Mp,n »reCh^rche^toen aan de bestuursleden. „l\een antwoordde de voorzitter, „het is maar SSS.'ta.*» ff OPS'aPt We k»»-VveX iï^lTSlJEr vroe8 Kee. „Zeker! Maar voor dit biljet zal ik ie een ander geven ' zd de voorzitter, 't is beter, dat ït geker? merkte biljet onder mijn berusting blijft" * loen vertrok onze vriend en de bestuursleden bleven met den rechercheur achter Destuursleden Zoodra Kees de deur achter zich gesloten har! K?JeT?0li^be,ambte aan den heer D?evers? ' mijnheer AbSg ï?" Wat V°°r 6en persoon die ^H®S Veel weet * ^e* van hem," antwoordde de voorZltter want Aberg heeft nooit tot ^TïïïïxS verUeTddatbhhr^ maar t0ch heb ^^"SS Toen™-"' nT in L HgCr met f00 best °PPastei oen nij nog m Den Haag woonde, was hij on de HBS maar aan studeeren deed h j weüüg zoodat dl dheerden klas Held** d- toj de sï£ ïn A u Lme¥..mee^ van darten, dan van hSizen Ziin O?,! vaak büjarten in de koffS nuizen. z,ijn ouders hebben hem ten slotte van «srWl ersst*»ta Arnhem bti op™^! rectackT' U hÖ «" vroefi de 168 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 169 „Hoe dat op het oogenblik is, weet ik niet," her* nam de voorzitter, „maar toen hij hier nog woonde en geregeld op het terrein verscheen, trachtte hij op regenachtige dagen altijd een stelletje spelers bij elkaar te scharrelen, om een partijtje te kaarten. En het ging hem* nooit grof genoeg, zoodat het bestuur ten laaste het kaartspelen in het clubgebouw ver* boden heeft." „Ja, ja," zei de rechercheur, „dat ziet men meer ge* beuren in de wereld. De jongelui beginnen te dobbe* len, maken schulden en vergrijpen zich' ten slotte aan het goed van een ander. Wij zullen moeten trachten, heeren, dien sinjeur op heeterdaad te be* trappen; niet alleen in het belang van uwe vereem* ging, maar ook in zijn eigen belang. Misschien dat hij, als hij hier, ten overstaan van al zijn kennissen, eens een goed lesje ontvangt, zijn leven nog betert. Ge* beurt dat niet, dan vervalt hij waarschijnlijk van kwaad tot erger. Zoo hij alle schaamtegevoel nog niet heeft afgeschud, is hij misschien nog te redden. De zou U dus raden, dien mijnheer nog een paar wed* strijden te doen meespelen en dan moesten we, dunkt me, den raad van den terreinknecht maar opvolgen en hier of daar, waar dat het beste is, een paar kijk* gaatjes boren. Ik zelf zal me dan voor een van de gaten opstellen en misschien heeft een van de heeren wel zin, om voor het andere plaats te nemen." „Zeker," zei de heer Dievers, „die taak neem ik op mij. Maar, zou het geen zaak zijn, om nog een twééden rechercheur hierheen te doen komen, om ook den vriend van Aberg, den man, die aan Kees dat biljet in betaling gaf, in het oog te houden?" „Zeker, dat zullen we doen," antwoordde de recher* cheur, „want het is best mogelijk, dat die twee diefje en diefjesmaat zijn. Uw knecht kent dien persoon. Mij dunkt, u moest hem bij den ingang van het ter* rein zetten, als er hier weer een wedstrijd wordt ge* speeld. Zoodra hij dan den bewusten persoon ziet, kan hij dien mijn coÜega aanwijzen. Maar, nu wilde ik U nog iets vragen, en wel dit: 169 170 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. De spelers van de bezoekende vereeniging, hebben die er ook wel eens over geklaagd, dat er iets ont* vreemd werd?" „Neen, die hebben nog nooit klachten bij ons inge* diend, zei de voorzitter. „En werd er op gewone oefeningsdagen wel eens iets ontvreemd?" „Neen. Toevallig geschiedde dat altijd op dagen, dat hier een wedstrijd werd gespeeld." „Ik kom hoe langer hoe meer tot de overtuiging, dat die Aberg de dief is," merkte de rechercheur toen op. ,,'t Is wel toevallig, dat er alleen maar ge* stolen wordt, als hij op het terrein is en dan steeds in de tent, waarin hij zich heeft bevonden. Ik zou nu gaarne de verschillende lokaliteiten eens even gaan bekijken, om te zien, waar wij het best onze kijkgaten aanbrengen. De kleeren van de spelers worden waarschijnlijk op* gehangen aan die haken daar in den langen wand?" De voorzitter knikte van ja. „Mooi. En daar, tegen dien korten wand, die de scheiding vormt tusschen het clublokaal en deze tent, staan de waschtafels. Hoe is dat in de kleedtent van de bezoekers, die aan de andere zijde aan deze tent grenst?" „Daar bevinden de waschtafels zich juist aan de tegenovergestelde zijde," was het antwoord. „Dan zal het 't beste zijn, om ons in die kleedtent te verschuilen," meende de rechercheur. „Uw spelers maken waarschijnlijk nog wel eens gebruik van de waschtafels, eer zij zich naar het veld begeven en net zou dus mogelijk zijn, dat zij, voor 'n waschtafel staande, de kijkgaten ontdekten. Ook komt er in het cJub*lokaal waarschijnlijk wel eens iemand binnen* loopen vóór de wedstrijd begonnen is en zoo iemand moet het vreemd vinden, als hij daar een paar per* sonen door een kiertje ziet staan gluren. i - i Uo» eens even in de kleedtent hier naast mogen kijken? „Welzeker!" zei de voorzitter en alle heeren gingen 170 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 171 met elkaar naar de aangrenzende kleedtent. De rechercheur gaf aanwijzingen, waar hij de gaten ge* boord wilde hebben. Ze zouden op een halven meter boven manshoogte aangebracht worden en ze behoef* den niet groot er te zijn dan een cent. Het bestuur besloot toen, om op een meter afstand van dien wand een loozen wand aan te brengen met een deur er in. Het zou dan heeten, dat die afge* schoten ruimte bestemd was tot berging van materiaal. Nadat men toen nog even het clublokaal was bin* nengeloopen, om Hendriks en Kees op het hart te drukken, toch vooral met niemand ergens over te spreken, verlieten de bestuursleden met den recher* cheur het terrein. Op weg naar de stad spraken zij nog af, dat de secretaris van V.V.O. een brief zou zenden aan den heer Aberg, om hem uit te noodigen, nog een paar malen voor V.V.O. te willen komen keepen. Hij zou in dat schrijven ook nog even over de diefstallen spreken en aan Aberg mededeelen, dat hij den volgenden keer den sleutel maar bij Hendriks moest gaan halen, als hij wat laat mocht zijn, want dat men den tijdelijken- terreinknecht verboden had, in de kleedtenten te komen, omdat er tegen dien knecht vermoedens waren gerezen. Dat laatste werd er in gezet, om bij Aberg de meening te doen postvatten, dat men reeds iemand verdacht. Hij moest vooral niet gaan denken, dat men tegen hem zelf argwaan voedde. Wat verlangde die Kees naar den eerstvolgenden wedstrijd, die op het terrein van V. V. O. in. den Haag gespeeld zou worden, of eigenlijk, hij verlangde niet naar de match, maar naar het oogenblik, waarop de dief ontmaskerd zou worden. Kees was er stellig van overtuigd, dat die Aberg de dief was. De diefstallen waren begonnen, toen hij weer op het terrein was verschenen. Als hij er niet was, werd er niet gestolen. Bij de bezoekers werd ook nooit iets vermist. En dat hij zelf bestolen was, dat had die Aberg er maar om gezegd, om de aandacht niet op zich zelf te vestigen. 171 172 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. , °'. t z°u den jongen zoo'n genoegdoening zijn, als de dief op heeterdaad werd betrapt, want, hij voelde het wel: er waren een paar bestuursleden, die hem nog met vertrouwden, die hem gedurende dé laatste dagen scherp in het oog hielden en dat was den jon* gen een marteling. Hoe eerder er klaarheid kwam in die duistere zaak, hoe liever het hem zou zijn. fcn eindelijk was de lang verwachte Zondag daar. L)e beide rechercheurs en de bestuursleden; van v. v. V. waren, evenals Hendriks, diens vrouw en onze vnend Kees, reeds om één uur op het terrein aanwezig. Hendriks zou dien middag de heeren in de kleed* tent van dienst zijn, terwijl zijn vrouw in het buffet van het clublokaal zou plaats nemen en Kees zou met den tweeden rechercheur, die van een plaatsbe* wijs eerste rang was voorzien, bij den ingang postvat* ten, om daar scherp op te letten, of de persoon, die hem zoon royale fooi had gegeven, den wedstrijd kwam bijwonen. Toen allen hun posten hadden betrokken, werden de hekken geopend en kon het publiek naar binnen stroomen. De voorzitter van V. V. O. was ondertusschen met den rechercheur naar de kleedtent van dé bezoekers gegaan en het dezen zien, hoe het bestuur een ge* deeite van dat lokaal door een loozen wand, waarin een deur was aangebracht, had laten afscheiden van de overige ruimte, zoodat de beide verspieders niet door de leden van de bezoekende vereeniging konden worden opgemerkt. Met dikke letters had men: Bergplaats voor mate* naai op de deur doen schilderen. a de- leden van de bezoekende vereeniging „Achüles m zicht waren, betraden de voorzitter van nl C recherchfur hun vrijwillige gevangenis. Debeer Dievers sloot de deur achter zich Beide mannen beklommen al vast eens de bank, die het bestuur had doen plaatsen tegen den doorboorden wand, om te zien, of zij door de aangebrachte ope* 172 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 173 rangen het daarnaast gelegen lokaal goed konden over* zien. Zij waren over den uitslag tevreden. „Als ik maar niet moet hoesten, want ik ben nogal verkouden»" fluisterde de heer Dievers tot den politie* man, doch deze merkte op, dat dit zoo erg niet zou zijn, omdat de dief dat hoesten natuurlijk zou toe* schrijven aan een van de bezoekers uit de andere tent. Ondertusschen waren er al eenige spelers van 7. V. O. op het terrein verschenen, die allen bij d leur van de kleedtent door den heer de Groot aaj [en praat werden gehouden. Toen allen, die den wedstrijd moesten meespelen anwezig waren, behalve Aberg natuurlijk, die altij< lat kwam, betraden zij de kleedteht en zij gingei iun gewone kleeren verwisselen voor hun voetbalplunje Zoodra de meesten daarmee gereed waren, hoordei le beide verspieders den heer de Groot zeggen: „Ze£ ui, jullie weet, dat er hier den laatsten tijd noga ens wat gestolen wordt. We hebben den dief no 173 174 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. niet kunnen snappen, doch we hebben sterke ver* moedens tegen zeker iemand. We hopen, dat we hem vanmiddag op heeterdaad zullen betrappen, en jullie kunnen daaraan meehelpen, door zoo spoedig mogelijk dit lokaal te verlaten en naar het veld te gaan. Maar geeft me eerst al je kostbaarheden, dan zal ik die voor jelui bewaren." De heer de Groot opende een koffertje, legde daar alles m, wat hij ontving, sloot het en liet het door een van de spelers bij juffrouw Hendriks brengen. De verspieders zagen toen, hoe de Groot twee por* temonnaies uit den zak haalde. Eerst stopte hij één daarvan in den achterzak van een pantalon, die vlak bij de waschtafel hing en daarna de andere in een pantalon, die wat dichter bij de verspieders was op* gehangen. Vervolgens ging de Groot op een stoel zitten, wach* tend op de dingen, die komen zouden. Vijf minuten voor tweeën ging de deur van de Kleedtent open en Aberg trad binnen. De heer de Groot bukte zich plotseling en hij begon den linkerschoen vast te maken, die hij met opzet nog niet had aangeregen. Even keek hij op. „Zoo! Aberg, ben je daar? Kerel, wat ben je laat! Je haast je zeker wel een beetje, hè? Zeg, hier op de tafel ligt de sleutel. Als je je verkleed hebt, sluit jij de tent wel, hè? Alle spelers zijn al op het veld t^ja! Breng jij den sleutel dan nog even bij Hen* „Ik zal er voor zorgen," was het antwoord. loen stond de Groot op en liep naar de deur. Met de kruk nog in de hand, vroeg hij nog eens aan Aberg: ^„Zeg, denk je er aan, den boel af te sluiten?" „les, antwoordde deze en hij begon zich te ont* Kleedelij Wat stonden de beide mannen te turen door de kijkgaatjes, toen Aberg eindelijk alleen was. Geen van njn bewegingen ontging hun! Zij zagen, hoe hij haas* ag zun bovenkleeren uittrok en zijn schoenen uit* 174 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 175 gooide en hoe hij zich in zijn voetbalplunje stak. Zoo* dra hij gekleed was voor den strijd, hep hij naar de tafel en hij greep naar den sleutel, waarmee hij naar de deur liep. De beide verspieders dachten reeds, dat hij de tent ging verlaten. Zou die Kees hen dan toch bij den neus hebben genomen? Hadden ze Aberg onschuldig verdacht? Of zou deze lont hebben geroken? Maar, wat ging Aberg nu dóen? Hij stak den sleutel in het slot, maar... aan den binnenkant van de deurl Behoedzaam draaide hij den sleutel om! De deur was van binnen afgesloten ! Toen haastte Aberg zich naar de kleeren van zijn clubgenooten. Zenuwachtig graaide hij in eenige zak* ken! Ha! Daar vond hij wat! Een portemonnaie! Het ding verdween in den achterzak van zijn voet* balbroek. Toen haastte hij zich naar de deur, opende deze en verdween. De beide verspieders hoorden hem nog den sleutel in het slot steken en dien omdraaien. Toen sprongen zij van hun bank. De voorzitter opende de deur van de gevangenis, even daarna die van de kleedtent en beiden spoedden zich naar het clubsgebouw. Juist, toen zij daar naar binnen wilden gaan, kwam Aberg naar buiten. De heer Dievers sprak hem aan en zei tot hem: „Aberg, jij kunt vanmiddag niet medespelen; jij bent niet goed in orde." „Hoe dat zoo?' riep Aberg. „Ssst! Schreeuw niet zoo," hernam de voorzitter. „Wij hebben alles gezien. Deze mijnheer is recher* cheur van politie. Ga met ons mee!" Toen schreeuwde de voorzitter zoo luid, dat menig* een het kon hooren: „Hendriks! Waarschuw mijnheer van Noppen even. 175 176 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. Hij moet vanmiddag keepen. Mijnheer Aberg is plot» sehng onwel gewordenl" Aberg was zoo bleek geworden als een doek. Toen de rechercheur tot hem zei: „Wilt u maar even mee* gaan naar de kleedtent," stond hij te trillen op zijn beenen. Vlak voor de deur van de tent gekomen, stak Aberg de hand in den achterzak van zijn voetbalbroek. Hij haalde daar zijn zakdoek uit en... tegelijkertijd de gestolen portemonnaie. Terwijl hij den doek naar het hoofd bracht, als om zich het zweet van het ge* laat te wisschen, het hij de portemonnaie vallen. De rechercheur zag dat echter en hij raapte het ding op. „Zoo," zei hij, wilt u je ontdoen van het voorwerp, dat tegen u zal getuigen? U voelt u zeker bezwaard, hé! Treed binnen, mijnheer!" Aberg trad de kleedtent binnen. De heer Dievers zette een stoel bij de tafel en zei tot Aberg: „Neem plaats, alsjeblieft!" Aberg het zich op den stoel vallen. Hij legde de armen op tafel, verborg zijn aangezicht daartus* schen en barstte toen in een zenuwachtig gesnik uit. De voorzitter liep naar een waschtafel, vulde een glas met water en sprak toen tot zijn clubgenoot: „Toe, drink eens, Aberg. Kerel, hoe ben je tot zoo iets kunnen komen?" De toon, waarop deze woorden geuit werden, scheen te werken op het gemoed van den jongeman, die nog niet heelemaal bedorven was. „Spaar mijn ouders! Maak hen niet ongelukkig!" snikte hij. ,Ik zal alles weer goedmaken!" „Wat mij betreft," sprak de heer Dievers, „ik zou je daarin graag ter wille zijn, maar ik weet niet, of dat wel zal gaan. Wij hebben de politie in deze zaak gemoeid en deze heer, die rechercheur is, zal zijn plicht moeten doen. Weet je wel, dat wij ver* leden week reeds een onschuldige verdacht en aan* gehouden hebben?" „O, mijn arme moeder! Mijn arme moeder!" snikte 17< 178 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. Aberg. „Wij zullen beginnen, mijnheer een voorloopig ver* hoor te doen ondergaan en daarvan procesverbaal op te maken," zei de rechercheur, die een notitie* boek en een vulpenhouder voor den dag had gehaald, „en als hij dan een volledige bekentenis aflegt en op* recht berouw toont over zijn lage streken, en schrif* telijk wil bevestigen, alles terug te zullen geven, wat hij anderen wederrechtelijk heeft ontnomen, dan wil ook ik wel meewerken, om verdere gevolgen voor hem te voorkomen, maar... mijn superieuren moeten dat goedvinden. Van hen hangt alles af!" Aberg, in wiens hart waarschijnlijk een sprankje hoop begon te gloren, bedaarde toen een weinig en de politiebeambte ving zijn verhoor aan. De misdadiger moest allereerst zijn naam, geboorte* datum en woonplaats opgeven en vervolgens die van zijn vader en moeder. Hoe schaamde Aberg zich, toen hij in verband met deze vuile zaak de namen zijner ouders moest noe* men. Toen werd er onderzocht, hoevele malen en tot welke bedragen hij geld had ontvreemd en of hij medeplichtigen had. Op de laatste vraag antwoordde hij ontkennend. „Dus de persoon, aan wien gij voor veertien dagen, daar, achter de goal, een biljet van tien gulden ter hand hebt gesteld, was niet in het complot betrok* ken?" Aberg begreep niet, hoe hij het had. Wisten ze dan alles van hem? „Neen," zei hij, „die persoon moest geld van mij hebben. Hij heeft mij verleden jaar vijftig gulden ge* leend en ik heb hem daarvoor een schuldbekentenis gegeven. Omdat ik hem niet terugbetaalde, dreigde hij, naar mijn vader te zullen gaan. Toen heb ik hem beloofd, dat ik hem elke week wat terug zou betalen." „En als je het dan zelf niet had, nam je het maar van anderen," viel de voorzitter hem hier in de rede. „Waarom heb je ons wijs gemaakt, dat er van jou HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 179 ook gestolen is?" „Ik hoopte, dat daardoor de verdenking niet op mij zou vallen," antwoordde Aberg, terwijl een donker* rood zijn wangen bedekte. ,,'t Is min, 't is min," zei de heer Dievers. Nadat het verhoor was afgeloopen en Aberg met bevende hand zijn naam had gezet onder de verklas ringen, die hij had afgelegd en die door den recher* cheur waren opgeteekend, zei de laatste tot den voor* zitter van V.V.O.: „Mijnheer, wilt u nu even naar mijn collega loopen, om hem te vragen, of de persoon, die voor veertien dagen geld ontving van*ne... dezen heer... op het veld aanwezig is? Dan blijf ik hier nog even metste... meneer... praten." De voorzitter verwijderde zich. Dadelijk begaf hij zich naar het clubsgebouw, waar Kees zich bevond. Hij riep den jongen tot zich. „Is de dief gesnapt, mijnheer?" vroeg hij op fluis* terenden toon aan den heer Dievers. Deze knikte van. ja. „Gelukkig!" zei Kees. „Ik heb toch met hem te doen," zei de voorzitter. „Ik eigenlijk ook," hernam Kees, „maar, ik ben toch blij, dat het eindelijk is uitgekomen, dat ik de dief niet ben. Het had mij m'n baantje kunnen kosten. En dan mijn arme moeder!" „Mijnheer Aberg heeft ook een moeder!" zuchtte de voorzitter. Een paar tranen kwamen Kees in de oogen. „Maak er verder maar geen werk van, mijnheer," smeekte hij. „We zullen zien," was het antwoord, „maar dit wil ik je vast zeggen, Kees. Jij bent een van de weinigen, die omtrent deze zaak op de hoogte zijn. Spreek er met niemand over! Beloof je me dat?" „Ja," zei Kees en hij stak den heer Dievers de hand toe, die deze hartelijk drukte. Toen vroeg de jongen op een toon, waaruit diep medelijden sprak: „Nu wordt mijnheer Aberg misschien uit V. V. O. 12* 180 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. gezet?" „We zullen zien, hoe wij dat inpikken. Maar lid van V. V. O. kan hij natuurlijk niet blijven." „Dat is al straf genoeg voor hem," vond Kees. Ontslagen te worden uit een club als V. V. O. die op het punt stond kampioen te worden! „Maar nu over wat anders, Kees," zei de heer Dievers toen. „Is die vriend van mijnheer Aberg op het terrein aanwezig?" „Ja, mijnheer! Hij zit op den eersten rang. Die rechercheur heeft een plaatsje gezocht, vlak bij hem." ,Breng me even naar hem toe." Kees volgde den heer Dievers naar den eersten rang en wees hem daar den bewusten persoon aan. „Is het de heer met dien grijzen hoed en dien bril op zijn neus?" „Ja, mijnheer." „Mooi. Dan heb ik je op het oogenblik niet meer noodig. Ga jij maar naar het clubgebouw terug, Kees, en wacht daar op mij." Kees ging en de heer Dievers drong op den eersten rang door tot de plek, waar de heer met den grijzen hoed zat. Hij tikte dezen op den schouder, de heer keek om en de heer Dievers stelde zich aan hem voor als de voorzitter van V. V. O. De onbekende noemde zijn naam, hij heette Waller, en vroeg, waaraan hij de eer had te danken. „Ik zou u gaarne even onder vier oogen willen spreken," zei de heer Dievers. „Het gaat over iemand, dien wij beiden goed kennen, ik bedoel onzen keeper, den heer Aberg." „Dien heb ik al gemist," was het antwoord. „Ik hoor, dat hij onwel is geworden, 't Is toch niet ernstig met hem?" „Hij is niet erg lekker," zei de heer Dievers tame= lijk luid, omdat hij had opgemerkt, dat verschillende omzittenden het gesprek volgden. De heer Waller stond op en hij verliet met den voorzitter van V. V. O. den eersten rang. HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 181 Even daarna stond er nog een ander op, die de beide heeren op eenigen afstand volgde. Het was de rechercheur van politie. f Buiten het afgesloten terrein gekomen, deelde de voorzitter den heer Waller het een en ander mede en hij vertelde hem ook, hoe er was opgemerkt, dat hij vóór veertien dagen geld had ontvangen van Aberg op het terrein van V.V.O. „Zeker! Dat is waar!" antwoordde de heer Waller. Ik kreeg een gedeelte terug van een sommetje geld, dat ik aan Aberg heb geleend en dat hij nu bima heelemaal heeft terugbetaald. Vanmiddag zou ik het restant van hem ontvangen. Ongeveer een jaar geleden leende ik hem vut* tig gulden. Ik zou dat geld binnen drie maanden terugontvangen, doch betaling bleef uit. Toen heb ikhem gedreigd, mij tot zijn ouders te zullen wenden. Hij heeft me daarop beloofd, op geregelde tijden te zullen afbetalen en hij verzocht me, dat geld hier, op het terrein, in ontvangst te willen nemen, omdat hij, naar hij zei, wel van zijn medespelers zou kunnen leenen, als hij zelf niet over de noodige contanten be* schikte. Ik moet nu nog tien gulden van hem hebben. Ziet U maar eens; ik heb de data, waarop hij terugbetaalde, genoteerd op zijn schuldbekentenis." En de heer Waller haalde zijn portefeuille te voor* schijn, waaruit hij een papier nam, waarop Aberg zijn schuldbekentenis had geschreven. Terwijl de heer Dievers die inkeek, zei de heer Waller nog: „Ik was voor veertien dagen zoo blij, omdat ik het grootste deel van mijn geld terug had, dat ik aan den knaap, van wien ik cigaretten kocht, een goede fooi gaf." „Ik dank u voor uw inlichtingen, mijnheer. Ze klop* pen precies met de verklaringen van Aberg. Wilt U mij nu nog een pleizier doen en me uw adres op* geven? De politie is gemoeid in deze zaak en het zou kunnen zijn, dat zij U om inlichtingen wil vragen." „Met aUe genoegen," antwoordde de heer Waller. Hij overhandigde zijn naamkaartje, waarop zijn adres 182 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. was afgedrukt, aan den heer Dievers en nadat de laatste zijn spijt had betuigd, omdat hij den heer waller had moeten lastigvallen, namen de beide heeren afscheid van elkaar. Toen begaven zoowel de heer Dievers als de rechercheur, die steeds in de na* bijheid was gebleven, zich naar de kleedtent, waar de pohtie*man, die met Aberg was achtergebleven, tot den voorzitter van V.V.O. zei: „Mijnheer, ik heb met dezen persoon afgesproken, dat hy zich straks naar het huis zijner ouders zal begeven. Ik wil hem de schande besparen van door twee pohtie*beambten naar het bureau gebracht te worden Wij zullen hem op den voet volgen, om te zien, of hij zijn woord houdt. Hij moet in het huis ^V.0?!6" y^Iyven' totdat hiJ bericht krijgt van ons. Dat huis blijft, tot nader order, onder bewaking. Keurt u deze ^ regeling goed?" "Volkomen!" antwoordde de heer Dievers „Mooi, hernam de rechercheur, „en wilt Ü dan zoo SeSeS"^11 °nS mede te gaan naar het „Zeker," was het antwoord. „Me dunkt we kunnen SefW™ 5^ vertrekken' want er zal zoo dadelijk ffi - W°Ade,n voor rust en dan moe* de kleedtent KJ?u 0nderw.e£ moet Aberg er maar eens over li m» bpe bïJ Zlch tegenover zijn ouders gedragen het *°ï met kwaad 4°» als hij hun alles vertelde en oprecht berouw toonde." hJ-r& zich ^edurende de afwezigheid van den heer Dievers op last van den rechercheur weer S zijn gewone pakje had gestoken, verliet de kleedtent afstand * * V°lgden hem °p enkele meters Toen Aberg in het huis zijner ouders verdwenen 182 HOK POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 183 bezoek brengen aan het huis van den heer Aberg, om dezen, in het belang van' zijn zoon, op de hoogte te stellen en hem mede te deelen, hoe de commissaris van politie eischte, dat hij zijn jongen weer in huis zou nemen, om hem in het oog te kunnen houden. Slechts in dat geval zou er verder geen werk worden gemaakt van de zaak. Ook moest den jongen Aberg goed aan het ver» stand worden gebracht, dat er nu wel vergeven, maai niet vergeten werd en dat er, bij verder wangedraj van zijn kant, gebruik gemaakt zou worden van hel proces«verbaal. Hoe de ouders van Aberg zich voelden, toen ze alles wisten, behoef ik je zeker niet te vertellen. De oude heer beloofde, nog denzelfden avond aan zijr familie in Arnhem te zullen schrijven, om die mede te deelen, dat zijn zoon in Den Haag bleef en hi betaalde oogenblikkelijk alles terug, wat zijn zoon ont vreemd had. De jonge Aberg verzocht zijn vader, hem weer naai de H.B. S. te willen zenden. Door hard werken wilde hi trachten, het leed, dat hij zijn ouders had berokkend zooveel mogelijk te verzachten. En hij heeft woord gehouden. Hij had een lesj< ontvangen, dat diepen indruk op hem had gemaakt. Lid van V.V.O. kon hij echter niet blijven. O] de eerstvolgende bestuursvergadering werd er lang ei breed over gepraat, of men hem zou royeeren, ji dan neen. Sommige heeren, waaronder Dievers en d Groot, wilden het nog eens met hem probeeren, maa de meerderheid was daartegen. Op voorstel van den heer de Groot werd Aber; toen aangeraden, zijn ontslag te nemen als li van V.V.O. , Op dezelfde vergadering werd besloten, om aan de tijdelijken terreinknecht Kees Barger een loonsvei hooging toe te kennen van twee gulden per week. . 183 VEERTIENDE HOOFDSTUK. En... V.V.O. behaalde dat jaar het kampioen* schap. Natuurlijk werd die heuglijke gebeurtenis feestelijk herdacht: er werd een gloeiende fuif gegeven. Het bestuur voorzag, dat het gedurende het volgend seizoen druk zou worden op het terrein van V.V.O. Daarom waren er allerlei groote plannen in voor* bereiding. Ten eerste moest het terrein meer geëffend worden: er zaten nog eenige hinderlijke golvingen in u jem' Dan zouden er overdekte tribunes worden gebouwd, want de kampioensclub moest hare bezoe* kers waardiglijk kunnen ontvangen. En omdat er voortgang gemaakt moest worden met die werkzaamheden, werd het terrein dat jaar reeds vroeg gesloten. Daar de meeste spelers, echte liefhebbers, nog niet genoeg hadden van het voetballen, werd er besloten, dat het eerste elftal een toer zou maken door Enge* land, om daar tegen verschillende eerste*klasse*clubs te spelen. Het tweede elftal zou in enkele wedstrijden uitkomen tegen Belgische en Duitsche voetbalver* eenigmgen. Omstreeks Paschen, welk feest dat jaar tamelijk laat viel, zouden de beide elftallen op tournee gaan. Kees Barger, die tot aan het eind van het seizoen dienst had gedaan als terreinknecht — zijn voorgan* ger had, na de longontsteking pleuris gekregen en was daarvan nog niet hersteld, — had bij zich zelf een plannetje gemaakt. Hij had zich bij Parker den trainer, nauwkeurig op de hoogte gesteld van de dagen, waarop zijn club — de jongen voelde zich als lid van V.V.O. — de verschillende wedstrijden tegen de Engelschen moest spelen. HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 185 Den eersten wedstrijd, op Zaterdag 20 April zou liet gaan tegen de Corinthians, de beroemde Engel* sche amateurs. Dien wedstrijd wilde hij zien. Op het terrein van V.V.O. was voor hem niets meer te doen. In vier jaren tijd had hij nog geen enkelen dag verlof gehad. Nu zou hij aan Hendriks wagen, of die hem gedurende eenige dagen kon mis* sen en dan ging hij mee met zijn club naar Engeland. Hij had alle overwinningen van V.V.O. in Den Haag zien behalen, thans wilde hij er ook een in den vreemde zien bevechten. Want winnen zou V.V.O.; dat stond als een paal boven water! Er was immers geen betere club op gansch den aardbodem dan V. V. O.! Hij sprak met niemand, behalve dan met Parker, zijn vriend, over zijn voornemens. Den trainer had hij in den arm genomen, omdat hij wel begreep, dat hij in dat groote Londen zou staan als een kat in een vreemd pakhuis. „Parker," zei hij tot den trainer, nadat Hendriks hem beloofd had, dat hij een paar dagen verlof zou hebben, „Parker, ik ga met jullie mee naar Londen. Ik wil den wedstrijd tegen de Corinthians zien. Wil jij er voor zorgen, dat ik in Londen voor een paar dagen onderdak kom? Jij bent natuurlijk goed bekend in die groote stad." „Dat vind ik nu eens aardig," antwoordde Parker. „Ik zal er met de heeren over spreken. Die zullen er, dunkt me, niet tegen hebben, dat je je bij ons aan* sluit." „O. neen," zei Kees, „je mag er volstrekt niet over spreken met de heeren. Misschien zullen ze het niet goedvinden, dat ik meega en als ze het wel goed* vinden, dan denken ze misschien, dat ik het er op toeleg, om kosteloos te worden meegenomen. Neen, ik ga op me zelf en, ik betaal zelf mijn reiskosten. Ik heb een dikken spaarpot en dit moet er nu maar eens af. Ik ga met dezelfde boot, waar* mee de heeren reizen, maar ik neem natuurlijk een 185 186 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. derdesklas biljet. Als jij nu maar zorgt, dat ik hier of daar kan logeeren, dan zal ik je heel dankbaar zijn." Parker probeerde Kees nog tot andere gedachten te brengen, maar deze bleef op zijn stuk staan en hij perste den trainer de belofte af, dat hij met niemand zou spreken over de plannen van zijn vriend. „Wat dat logeeren betreft, dat laat je maar aan mij over," sprak Parker. „Zoodra de boot in Harwich aan den wal ligt en de douanen hun plicht hebben ge* daan, voeg jij je maar bij ons en dan zal ik wel zorgen, dat je goed en goedkoop onderdak komt, want ik ken Londen even goed als mijn porte*mon* naie. Ik zal ook zorgen, dat je een vrij*büjet krijgt voor den wedstrijd tegen de Corinthians." Kees was in de wolken met deze belofte. Wat ver* langde hij naar den avond van den 19en April! Dan zou hij met de Westlandsche stoomtram naar den Hoek van Holland reizen, om daar op de boot te stappen. De leden van V.V.O. zouden met de laatste tram gaan, naar hij had vernomen, maar hij ging een tram vroeger. De heeren mochten hem niet zien! Eindelijk was de lang verwachte Vrijdag daar. Vrouw Barger besteedde den geheelen ochtend aan het in orde brengen van de kleeren van haar jongen. Zij perste zijn broek op, streek zijn Zondagsche das glad, keek alles na, of er hier of daar ook een steekje te doen was en maakte toen een verbazend groot pak boterhammen voor hem klaar. Want Kees moest er netjes uitzien en hij zou geen honger mogen lijden, daar in dat vreemde land. Zij gunde haar zoon, die zoo flink voor haar werk* te, van ganscher harte dit pretje en zij hoopte, dat hij zich goed zou amuseeren. Kees zelf deed ook zijn best, om zoo voordeelig mogelijk voor den dag te komen. Des morgens nam hij eerst in het volksbadhuis een verfrisschend stortbad; hij poetste zijn tanden eens extra, verzorgde zijn nagels tot in de puntjes en liet zich daarna scheren en knippen. Eindelijk stapte hij, na een hartelijk afscheid van 186 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 187 moeder en zusjes, in de tram. Een, voor zijn doen, bijzonder goed gevulde portemonnaie, benevens een portefeuille met papieren, had hij in den zak. Te negen uur was hii al aan den Hoek en zoo* dra daartoe gelegenheid bestond, klom hij aan boord. Ofschoon er, vóór de afvaart, niet zoo streng op werd gelet, of elke passagier zich wel direct naar die af deeling van het schip begaf, waarvoor hij passage had genomen, hep onze vriend toch dadelijk naar het voorste gedeelte van het schip, want hij wilde voor* komen, dat de heeren hem toen reeds zouden zien. Maar hij wilde aan dek blijven, totdat de boot zou gaan vertrekken, want hij wilde kijken, of hij de heeren aan boord zou kunnen zien komen. Hij meen* de, dat hij hen, als het niet al te druk liep, wel zou herkennen van af de plek, waar hij zich had op* gesteld. Maar dat viel anders uit. De trein uit Rotterdam en de Westlander, die op de boot correspondeerden, voerden zooveel reizigers aan, dat Kees onmogelijk de leden van zijn vereeni* ging uit die groote menschenmassa kon herkennen. Nadat hij had gezien, dat de loopbrug werd weg* getrokken, waaruit hij opmaakte, dat de boot zou gaan vertrekken, besloot hij, om aan dek te blijven, totdat het schip in volle zee zou zijn. Het gezicht op de zoetjesaan in de verte verdwijnende kust wilde hij voor geen geld missen. Terwijl de boot dan tusschen de sterke hoofden doorgleed en Kees naar de lichtjes van den Hoek van Holland stond te turen, zaten de leden van V. V. O. in de eerste klasse rooksalon met elkaar te praten. De gezichten stonden lang niet vroolijk, heel anders, dan men van jongelui, die voor hun pleizier een tournée door het buitenland gingen maken, verwacht zou hebben. „Ik heb het wel gedacht," zei de heer de Groot op opgewonden toon. „Ik was er wel bang voor, toen ik dat telegram kreeg! Ik dacht bij mij zelf: Dat loopt mis! En ik ging direct naar hun kantoor en ik vroeg, 187 88 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. f ik Jaspers even mocht spreken. Nu, die kwam ei ij zei, dat het niet anders kon. De patroon had hm ezegd, dat het werk des avonds af moest zijn, en oo dat niet het geval was, de heeren den volgendei lag maar terug moesten komen op het kantoor. „Maar geloof me nu," zei Jaspers nog tegen me, w< ijn op tijd aan de boot. We zullen wel zorgen, da et werk af komt. Gaan jullie maar vooruit met d< ram. Wij drieën nemen een auto, en dan halen w« iillie misschien onderweg nog wel in." Ik wilde Jaspers nog bepraten en ik stelde hen oor, . om dan nog maar liever een paar lui uil et tweede mee te nemen, maar daarvan wilde hi iet hooren. Hij hield bij kris en bij kras vol, dat zi iet hun drieën op tijd zouden zijn. Maar nu zie j< et eens." ,,'t Is een geluk, dat we een paar invallers hebber ïeegenomen," merkte een van de leden op. „Nu kun en we tenminste nog met tien man spelen." „Ja! Je begint wat met tien man tegen de Corint: ians," bromde de Groot. „Als we met tien mar ïgen hen uitkomen, worden we finaal ingemaakt' : Wordt 10—0, dat zul je zien. Neen, dan moet Par er maar meespelen. Hoe denk jij daarover," Par= er?" „Als het moet, zal ik meespelen," zei deze, „maai ever doe ik dat niet. Men kent mij daar algemeen Is beroepsspeler en als ik nu eens het geluk mochl ebben, een paar goals te maken, dan zouden mijt indgenooten zeggen: „Nu ja, een Engelschman heefl oor die Hollanders den wedstrijd gewonnen. En dal oudt u natuurlijk niet prettig vinden. Maar, ik weel r misschien nog wel wat anders op te vinden. Ik toet daarover echter eerst nog eens denken. Lang raten helpt niet; daarmee krijgen we dê heeren niel an boord en nu ze er niet zijn, zal er van de aan rezigen natuurlijk meer gevergd moeten worden, dan nders het geval zou zijn. Daarom gaat gij allen nu oo spoedig mogelijk naar kooi; ge moet morgen •isch en uitgerust zijn. Denk er aan: het is een zware 188 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 189 wedstrijd morgen. Zijn er misschien nog heeren, die het een op ander menschen te gebruiken?" Neen, geen van de spelers had ergens behoefte aan. „Dan naar de kooi, heeren!" beval de trainer. En als en kudde schapen lieten zich de jongelui, die zich [ewoonlijk op het voetbalveld heelemaal geen lamme* jes betoonden, door den trainer naar hun slaapplaat* en geleiden. De Groot was de laatste, die door Parker naar zijn mt werd gebracht. „Hoe kon je nu zeggen, Parker, dat je er mis* ichien nog wat anders op weet? Of, ken je misschien n Londen het adres van een Hollander, die mee zou amnen doen?" „Ik zal het U vertellen," zei Parker, „maar op een voorwaarde en die is, dat U nu niet langer over iien tegenslag zit te piekeren, maar dat U direct |aat slapen." Toen bracht Parker zijn mond dicht bij het oor van den heer de Groot en hij zei op fluisterenden toon: „Er is waarschijnlijk hier aan boord een Hagenaar, mens naam ik niet mag noemen, maar die een heel goed speler is. De ben van plan, om aan hem te vra* gen, of hij wil meedoen en ik zou me sterk moeten vergissen, als hij dat weigerde." „Wie is het?" vroeg de Groot, brandend van nieuwsgierigheid. „Ik zal het u maar zeggen," antwoordde Parker, „anders slaapt u waarschijnlijk den ganschen nacht niet. Maar dit zeg ik u van te voren, ik deel u al» leen den naam van 'den persoon mede en anders niet, En dan gaat u als de weerga naar kooi. 't Is... Kees Barger!" „Die?" riep mijnheer de Groot op een toon van de hoogste verwondering. „Die?" Dan zijn we gered' Dan zijn we uit de penarie!" „Dat denk ik ook!" hernam Parker. „Gaat u nv slapen, dan zal ik me even gaan overtuigen, of Kees 189 190 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. aan boord is gekomen!" „Kom je het me dan nog even zeggen? Ik slaa] binnen vijf minuten, ais ik zekerheid daaromtren heb." „Dat moet dan maar," zei Parker en hij haastt zich naar den administrateur van de boot, om dien ti vragen, of de heer Kees Barger aan boord was ge komen. Ja, hoor! Kees was op het schip en Parker tenij naar de hut van den heer de Groot, om hem he heuglijke nieuws mede te deelen. Jongen, jongen, wat was die de Groot blij! In plaats van dadelijk te gaan slapen, lag hij zich no; wel een half uur lang, van louter blijdschap, in d. handen te wrijven. Wat stond die Kees vreemd te kijken, toen hij, m aankomst van de boot in Harwich, daar het gansch gezelschap op den wal bij de loopbrug, op hem wach tende vond. Mijnheer de Groot had den jongen het eerst in d< gaten gekregen en die holde al naar hem toe. „Kees! Je moet vandaag met ons meespelen!" riej hij al onderweg. „Ik, mijnheer?" vroeg Kees. „En ik heb niet een schoenen of een voetbalpakje bij me." „Dat is niets, jongen! Dat zullen we je allemaal we koopen. Maar meespelen moet je, want we komei een mannetje te kort. Drie lui van het eerste hebbel ons in den steek gelaten. Nu moeten de twee in vallers meespelen en jij neemt de plaats in van dei derden man. Je bent vandaag ook lid van V.V.O Je reist met ons en je logeert, waar wij logeeren. D< plaatsen in het hótel zijn al besproken. Die mijnheer de Groot was zoo opgewonden en hi praatte zoo rad, dat Kees er geen speld tusschen koi krijgen. Juist hadden de Groot en Kees zich bij de anderei gevoegd, toen op het schip een luide stem zich dee< hooren, die vroeg: „Is mijnheer de Groot nog aan boord?" 190 192 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. „Hier ben ik!" riep deze terug en hij hep de brug weer op, om zich nogmaals aan boord te begeven. Al spoedig kwam hij terug met een papier in de hand. „De marconist heeft zoo even een telegram voor mij opgenomen," zei hij tot zijn vrienden. Het komt van Jaspers. Luistert, ik zal het je voorlezen: De Groot. Aan boord Batavier III. Autospech gehad'. Boot gemist. Komen morgen. Wacht in Manchester. Jaspers. Toen begaf zich het gezelschap onder leiding van Parker naar den trein, die de voetballers naar Lon* den zou voeren, waar men 's middags in het Cristal Palace den eersten wedstrijd zou spelen tegen de Corinthians. In Londen aangekomen, zocht men eerst het hotel op, verfrischte zich daar wat, ontbeet en bestelde toen een paar auto's, om wat van Londen te gaan zien. Bij een sportmagazijn werd stilgehouden en daar werd Kees in de bullen gestoken. Toevallig waren er ook shirts te verkrijgen in de kleuren van V.V.O. In het hotel teruggekeerd en aan tafel gezeten, wer* den de plaatsen in het elftal verdeeld. De drie spelers, die de boot hadden gemist, waren alle drie vóórsspelers en er werd besloten,, dat zoowel Kees, als de beide invallers in de voorhoede zouden plaats nemen. Parker vond het beter om de achterhoede ongerept te laten, daar deze tegenover bijzonder sterke Engel» sche spelers zou komen te staan. Aan Kees werd de rechts*buiten*plaats toegewezen, en dat vooral, omdat hij zoo snel was. Je begrijpt, hoe onze vriend zich voelde. Hij was trotsch, omdat hij dien middag met het Nederlandsche kampioenselftal tegen de sterke Engel* sche voetballers zou uitkomen. Maar hij was ook 192 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 193 zenuwachtig. En niet zoo'n beetje! Als door zijn schuld de wedstrijd eens verloren werd! , , . Alle spelers aten, op raad van Parker, slechts zeer matig, maar toen zij zch op het terrein bevonden en zich in hun voetbalplunje hadden gestoken, gaf Par* ker hun allen een paar klontjes suiker te verorberen. Dat zou het mthoudingsvermogen van de spelers ver* grooten, zei hij. . Even voor de wedstrijd zou beginnen, hield Farker nog een toespraak, waarin hij zijn pupillen de noodige raadgevingen verstrekte en... vreemd, tot de voor* spelers zei hij het volgende: „My boys, tracht met Kees Barger op één lijn te blijven! Hij is de snelste van allen. Kijkt steeds naar hem, dan loop je geen kans, om ooit off*side te komen staan, want Kees let op alles?' Hij stelde dus onzen vriend Kees, die nog nooil in een eerste*klas wedstrijd was uitgekomen, ten voor* beeld aan die oudere, geoefende voetbalratten. Die Kees was ondertusschen heelemaal niet op ziju gemak. Toen er geloot werd, wie de keus van het terrem zou hebben, stond hij te trillen op zijn beenen. Mijnheer de Groot verloor de toss, zoodat de En gelsche aanvoerder mocht kiezen en deze besloot, on eerst met den wind in den rug te spelen. De beide elftallen stelden zich op; de vijf voor spelers van V.V.O. in een halven cirkel op bepaaldei afstand van den bal, dien de midvoor van de Engel schen bij den voet had. Toen klonk er een: „Three cheers for Holland! van den Engelschen aanvoerder, gevolgd door eei driewerf: „hoera!" van alle Engelsche spelers, welk beleefdheid op dezelfde wijze door de V.V.O.*er werd beantwoord, De scheidsrechter bracht de flui aan den mond, het signaal klonk... de bal vloog ove het veld en... Kees was zijn angst totaal vergeter Direct was hij met hart en ziel bij het spel. We zullen geen beschrijving geven van het verloo] Pootige Kees. " 193 194 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. van den geheelen wedstrijd. Voor halftime waren de Engelschen den onzen d baas. Toen het rust was, stonden de Hollanders me 2—0 achter. Maar dat was niet de schuld van onzen Kees. Al de overige Hollandsche voorspelers even vlug warei geweest als hij, en ook zoo'n moed en doortastend beid hadden betoond, dan zou het spel, ook vóór d rust, gelijkop zijn gegaan. Kees had dan ook reeds voor de pauze menij applausje in ontvangst te nemen van de talrijke toe schouwers, die, als kenners van het spel, reeds spoedi; zagen, dat hij de ster van het veld was. Parker, die den wedstrijd natuurlijk met spannin; volgde, maakte tijdens de rust onzen vriend zij] compliment. Hij meende, dat zijn jongens meer succes zoudei bebben, als de opstelling van de voorspelers een weini veranderd werd. Kees moest, na overleg met den captain, rechts=bin nen gaan spelen, omdat de speler, een invaller, di voor halftime die plaats had ingenomen, te langzaan was en te onzeker op het doel schoot. Op de rechts*binnen«plaats zou Kees meer gelegen beid hebben, het doel op te zoeken, want zijn-schotel waren altijd even zuiver gericht. De uitslag van dei wedstrijd bewees, dat Parker goed had gezien. Met den wind in den rug kwamen de Hollander in de meerderheid en zij wisten ten slotte gelijk t naken. Beide doelpunten waren aan Kees te danken. Voora bet laatste, gemaakt een minuut of vijf vóór het eim van den wedstrijd, was een juweeltje. De linksbinnen van de Hollanders had, van vri grooten afstand en geheel onverwacht een keihari schot gelost op het vijandelijk doel. De Engelsch doelwachter vond geen tijd meer, om den bal met di banden te stoppen, hij moest het ding met den voe wegmaaien. Maar ook die trap was raak: met duize lingwekkende vaart vloog de bal, tusschen een paa 194 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 195 Engelsche spelers door, recht op onzen vriend Kees aan. Toen de bal vlak bij hem was, zag men hem plot* seling eenigszins achterover hellen, de bal hep, door de vaart die het ding had, tegen het lichaam van den jongen op. Een kleine beweging met de knie en... hij had den bal op het hoofd. Twee Engelschen kwamen toeloopen, doch Kees gaf den bal met het voorhoofd een zetje de lucht in en hij slingerde zich, lenig als een slang, tusschen de Engelschen door. Weer kreeg hij den bal op het hoofd en nogmaals kwam er een Engelschman toe* loopen, om hem het leder te ontfutselen, doch Kees kopte den bal over hem heen, slingerde zich als het ware om zijn tegenstander, kopte nog eenmaal, het den bal op den grond komen, omdat hij toen vrij stond, dreef het ding bliksemsnel op het vijandelijk doel aan en loste op een afstand van ongeveer tien meter zoo'n vervaarlijk schot, dat men den bal niet meer zag, vóór hij het net van de vijandelijke goal deed trillen. Een stormachtig gejuich brak los na dit kranig staaltje van voetbalkunst. Parker hep het veld in, om den jongen de hand te drukken. Hij werd gevolgd door den heer de Groot en door verscheidene andere Hollandsche spelers en al zijn Engelsche tegenstanders klapten, als echte hef* hebbers van mooi voetbalspel, luide in de handen. Kees werd er verlegen onder. Kort daarop was het tijd. De eer was gered: V.V.O. had met den sterken tegenstander gelijk ge* speeld en dat was aan Kees te danken. Terwijl de Hollanders zich, begeleid door Parker, naar het zaaltje begaven, waar zij zich zouden ver* kleeden, naderden een paar Engelschen het groepje Hollanders. „Hallo Billy! How are you?" vroegen ze aan den trainer van de Hollanders. Deze stond een oogenblik verrast. Toen stak hij de beiden mannen de hand toe, waarna hij ze aan 13» 195 196 J_ T1 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. de Hollanders voorstelde. Het waren Mr. Smith en Mr. Baker, twee bestuurs* leden van de club, waarvoor Parker vroeger als be* roepsspeler was uitgekomen. Nadat de beide Engel* schen zich een poosje hadden onderhouden met de Hollanders en zij onzen vriend Kees een compliment hadden gemaakt om zijn spel, betraden de V. V. 0*ers het kleedlokaal en Parker bleef alleen met zijn beide vrienden achter. „t Is jammer," zei Mr. Smith toen tot Parker, „dat die rechtsbinnen van jullie een heer en geen werkman is. Is dat een speler! En dan zoo jong nog! Als hij een werkman was, zouden wij hem dadelijk vier pond per week bieden, als hij voor ons wilde uitkomen." Toen moest Parker eens even lachen. „Maar hij is een werkman!" riep hij. Hij is de ter* reinknecht van de club." En toen vertelde Parker aan zijn vrienden, hoe het kwam, dat Kees dien middag had meegespeeld. „Maar dan gaan wij hier niet vandaan, vóór we dien Kees Barger nog eens gesproken hebben!" riep Mr. Baker. „We zullen hem een mooi voorstel doen. Hij krijgt een handgeld van vijftig pond en een week* geld van vier pond als hij zich wil verbinden om voor Southampton te spelen. En dan zullen wij nog blij zijn, als hij toehapt. Hij zal een aanwinst voor ons zijn." „Ja," zei Parker, „ik heb ook al meermalen ge* zegd, dat de knaap in een vereeniging van beroeps* spelers een schitterend figuur zou maken." Intusschen kwam Kees naar buiten. Hij had zich reeds verkleed. „Ah! Mr. Barger!" riep Smith, „een woordje nog alsjeblieft." En toen stelde de Engelschman onzen Kees voor, om toe te treden als speler tot de beroemde club „Southampton," die in de eerste klasse van de com* petitie voor beroepsspelers uitkwam. Hij bood den jongen vier pond per week en toen Kees niet dadelijk toehapte, werd het handgeld zelfs verhoogd tot vijf en zeventig pond. Ook Parker mengde zich in het gesprek. Hij drong er bij Kees op aan, dat deze zou toestemmen. Maar Kees zei: „Heeren, wat mij betreft, ik zou uw aanbod dolgraag aannemen. Maar, ik ben pas zeventien jaar en ik ben dus nog minderjarig. Ik wil echter met mijn moeder over uw voorstel spreken en als die er niet tegen heeft en met mij mee wil gaan naar Southampton, dan kunt U over mij beschikken. Maar moeder moet meegaan, want haar alleen achter* laten, dat doe ik nooit. Geef mij dus uw adres maar op, en stemt moeder toe, dan zal ik U dat melden." „Afgesproken!" riep Mr. Smith en zich toen tot Parker wendend, vroeg hij dezen: „Waar logeeren de heeren vannacht?" „Wij verblijven tot morgenochtend tien uur| in het „Savoy*Hotel," antwoordde deze. „Dan vertrekken we naar Manchester, waar we overmorgen zullen spelen." „Dan komen we nog hedenavond met een voor* loopig contract bij u, Mr. Barger," zei Smith tot onzen Kees. „U kunt uw moeder dat dan eens laten lezen... „Dan zou ik haar eerst Engelsch moeten leeren," lachte Kees, „maar, ik zal het haar wel uitleggen, hoor." „En als ge het dan eens geworden zijt, kunt ge ons het contract onderteekend terugzenden, waarna we U een check van vijf en zeventig zullen doen toekomen." Toen namen de beide Engelschen afscheid van Par* ker en zijn vriend Kees. Met hun Engelsche tegenstanders in het hotel aan tafel gezeten, bracht de captain van V.V.O., de heer de Groot, een toast uit op onzen Kees, aan wien, naar hij zeide V.V.O. het te danken had, dat men dien middag gelijk had gespeeld. En opk de aanvoer* der van de Engelschen bracht hulde aan het spel van onzen vriend. 's Avonds deelde de heer de Groot aan Kees mede, dat de leden van V.V.O. besloten hadden, om hem mede te nemen op de geheele tournée door Engeland. HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 198 : HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 199 Maar Kees maakte tegenwerpingen. „Neen mijnheer," zei hij, „hoe graag ik ook van het vriendelijk aanbod gebruik zou maken, dat gaat niet. Ik heb van Hendriks een paar dagen verlof ge* kregen, waarvoor ik hem zeer dankbaar ben, maar nu moet ik zorgen, dat ik op tijd weer in den winkel sta. Ik zou niet gaarne willen, dat Hendriks onte* vreden op mij werd. Het zou mij misschien mijn be* trekking kosten." „Laat dat maar aan mij over," zei mijnheer de Groot. „Ik schrijf vanavond nog aan Hendriks en ik zeg hem, dat we je voorloopig niet kunnen missen. Het kan best gebeuren, dat je nog eens moet mee* spelen." Kees zwichtte voor den algemeenen aandrang en zoo maakte hij de geheele reis mede. Maar aan een wedstrijd nam hij niet weer deel. In Manchester voegden Jaspers en zijn beide vrienden zich bij hun clubgenooten en ofschoon er nog wel sprake van was, om Kees mee te laten doen, de jon* gen weigerde dat beslist. Hij wilde de leden van V.V.O. niet berooven van het genoegen, om zelf de wedstrijden te spelen tegen de uitstekende Engelsche Vijf wedstrijden werden er gespeeld door V.V.O. Drie waarvan werden gewonnen, één gelijk gespeeld, en één verloren, zoodat de V.V.O*ers best tevreden waren over de uitslagen van de door hen gespeelde wedstrijden. En eindelijk dan kwam Kees — hij had moeder er natuurlijk van verwittigd, dat hij langer weg zou blijven, na een afwezigheid van tien dagen weer in de ouderlijke woning aan den Loosduinschen Weg. Hartelijk was het weerzien. Voor moeder, zijn beide zusters en zijn broertje, had hij heel aardige presentjes meegebracht. Al heel spoedig sprak hij moeder over de voorstel* len, die de heeren Smith en Baker hem hadden ge* daan. , Moeder had er eerst heel weinig lust in, om naar 199 200 HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. Engeland te verhuizen. Ook vond ze dat voetballen nog altijd zoo'n gevaarlijk spel. Maar Kees wist haar te bepraten. „Ga toch eens na, moeder," zei hij, „ik begin met negenhonderd gulden te ontvangen. Voor dat geld kunnen we in Southampton een heel aardig, splinter* nieuw inboedeltje koopen. We huren een hef huisje, en we meubeleeren dat netjes. U hebt dan niet anders te doen, dan den boel in orde te houden. Uit wer* ken behoeft u niet meer te gaan, want ik verdien- dan acht en veertig gulden in de week. Later misschien nog meer. We kunnen kleinen Wim goed laten leeren en als Anna en Marie lust hebben, om mee te gaan naar Engeland, dan kunnen ze dat doen. Er zal daar voor hen ook wel een betrekking te vinden zijn. Denk er eens aan, dat U een dagje ouder wordt en dat u den laatsten tijd nogal eens sukkelt, zoo* dat het harde sloven voor u lang niet goed is. Ik zou maar meegaan, moeder." En het slot van het liedje was, dat juffrouw Barger zich het bepraten en dat zij Kees z'n zin gaf. Toen er een besluit was genomen, sprak Kees er dadelijk met Hendriks over en met het bestuur van V. V. O. Hij het het aan die heeren over, den datum te bepalen, waarop hij ontslag zou kunnen krijgen. En toen die dag was vastgesteld, onderteekende Kees het contract en zond dat op aan Mr. Smith. Een week daarna ontving hij zijn handgeld. Hij stak moeder, zichzelf en den kleinen Wim netjes in de kleeren, nam afscheid van vrienden en kennissen en stak de Noordzee over. Anna en Marie gingen niet mede. Die wilden in Holland in haar betrekkingen blijven. Het bestuur van „Southampton" had er voor ge* zorgd, dat er een aardig huisje leegstond voor de familie Barger en Kees betrok dat met zijn moeder en zijn broertje. Toen de familie eenmaal op orde was, kon het oefenen op het voetbalveld beginnen. Hoe Kees zich hield onder de Engelsche beroeps* voetballers, vertel ik je misschien een volgende maal. 200 ^^^^^^^^ HOE POOTIGE KEES BEROEPSSPELER WERD. 201 Alleen deel ik je nu nog mede, dat het bestuur van de vereeniging „Southampton" er nooit spijt over heeft gevoeld, dat ze den Hollander Kees Barger in hare gelederen heeft opgenomen. 201 GEÏLLUSTREERDE JONGENSBOEKEN VAN N. W. C. KUYK In prachtb. è ƒ2.25, (Leeftijd 10—15 jaar.) Ing. è ƒ1.50. JIMMY SPEELT VOOR DE FILM, 2e druk. Geïll. door Willem Hardenbcrg. Hoe de aardige straatjongen van Amsterdam naar Amerika gaat om een „filmster" te worden vertelt deze geschiedenis op vermakelijke manier. Jimmy is, met al z'n kattekwaad, bepaald een modeljongen, waarvan de jonge lezers niets dan goeds kunnen leeren. De geschiedenis houdt op als Jimmy naar de film gaat, maar hij heeft in Amsterdam al avonturen genoeg beleefd. Jongens van 10—15 jaar zullen 't boek heerlijk vinden. (Het Centrum.) VACANTIEDAGEN OP HET WATER, Geïllustr. door Jan Rinke. In prachtb. ft ƒ 1.75, Ingenaaid in gekleurd omslag a ƒ 1.—. (Leeftijd 10—14 jaar.) TOCH NAAR ZEE, 3e druk. Geïllustr. door Henk Poeder. UIT DE VLEGELJAREN VAN HENKIE SNIP, 5e druk. Geïllustreerd door O. Geerling. EEN WANDELTOCHT MET AVONTUREN, 3e druk. Geïllustreerd door Jan Rinke. DE CLUB DER JONGE KANINEFATEN, 3e druk. Geïll. door W. K. de Bruin. DRIE VROOLIJKE WANDELAARS OP WEG NAAR HUIS, 2e druk. Geïllustreerd door J. G. Kesler. Van Haarlem naar Leiden is een heele stap, maar Wim, Jan en John zien er niet tegenop. Vandaar „de drie vroolijke wandelaars" die het boek den titel geven. John lijkt uit Indië te komen, hij zegt voor Hillegom Gillegom. dat brengt de fantasie er in, die de wandeling tot een avontuur met allerhande zijwegen maakt, waarop veel is te beleven. Het is allemaal pleizierig verteld en de teekenaar heeft er slag van prentjes te maken die de stemming er in honden. (Algm. Handelsblad.) GEÏLLUSTREERDE JONGENSBOEKEN CHARLES KRIENEN Krienen is een jongensvriend. Je hebt houvast aan hem, en de jongens die hij beschrijft zg'n naar de werkelijkheid geteekend. We leven mee met de jongens, in huis, op school, en daarbuiten. Dikwijls moeten we hun prijzen om hun rondheid en dapperheid. — Zulke jongens weten zich door het leven te slaan, en komen, als de kat op haar pootjes, steeds goed terecht. — Het zijn boeken, waaruit een f rissche, opgewekte geest den lezer tegenstroomt. Gebonden ƒ 2.50, (Leeftijd 10—15 jaar.) Ingenaaid ƒ 1.60. FREEK VAN DEN GROENTENBOER, Geïll. door Pol Dom. In prachtb. a ƒ 1.75, Ingenaaid in gekl. omslag è ƒ 1.—. (Leeftijd 10—14 jaar.) KAREL VERMEER, 4e druk. Geïll. d. W. K. de Bruin. PRETTIGE DAGEN, 3e druk. Geïll. door J. G. Kesler. DE AVONTUREN VAN VIER PRETMAKERS, 5e druk. Geïllustr. door Joh. Braakensiek. TWEE ECHTE JONGENS, 5e druk. Geïllustreerd door M. L. Middelhoek. UIT DE JEUGD VAN KEES KOLVING, 4e druk. Geïllustreerd door Frans van Noorden. In prachtb. è ƒ 1.20- Ingenaaid in gekl. omslag a ƒ 0.75. (Leeftijd 8—12 jaar.) FRANK VRIJDAG, 2e druk. Geïll. door J. G. Kesler. POMMELMAN EN ZIJN PLEEGKIND, 3e druk. Geïllustreerd door J. G. Kesler. GEÏLLUSTREERDE JONGENSBOEKEN Prijs: In prachtb. è ƒ 3.50, (Leeft. 10—16 jaar.) Ing. a ƒ 2.50. DE KONING DER MENSCHENREDDERS. (Dorus Rijkers) door TJEERD ADEMA. Geïllustreerd door POL DOM. Een bóek vol avonturen op en aan de groote watervlakte. Het verhaal van een vroolijke groep Heldersche jongens, die telkens weer in aanraking komen met alles wat deze marinehaven op scheepvaartgebied kan bieden. De geschiedenis van den grootsten menschenredder van onzen tijd, den onverschrokken Dorus Rijkers, tot in de kleinste bijzonderheden door hem zelf verteld, is hierin verwerkt. De kustwacht, het reddingswezen, de marine, de visscherij, alles wat met schepen en varen in verband staat, wordt hier op aantrekkelijke wijze weergegeven. Steeds wordt getracht, moed, volharding en zelfopoffering, de karakter-eigenschappen van zoo velen onzer kustbewoners, naar voren te brengen en den lezers van de beteekenis ervan te doordringen. Dit boek zal het zelfvertrouwen van onze jongens vergrooten. „De Koning der Menschenredders" is een boeiend verhaal geworden, waarin ernst en luim elkaar onophoudelijk afwisselen. De schrijver weet tot het einde toe den juisten toon te treffen en zijn lezers in prettige spanning te houden. < JOHN PITT, Van Kranten"TT ~'TV #7 jongen tot Millionnair, door OIMI | üll HANS DOMINIK, bewerkt door ihn'h^unj^^ TJEERD ADEMA. Geïll. d. TJEERD ^ BOTTEMA. (Leeftijd 10—16 jaar.) ^^^IP^^|lij^8 Een interessant, onderhoudend, maar |^^^^^^^^|n| vooral ook zeer leerzaam boek voor jon^S^^^Jf^j gens. Op bijzonder handige wijze laat IwtË^miryl ttflB ^e schrijver telkens den jongen in de groote Amerikaansche bedrijven terecht L komen en uit gesprekken, die hij daar —"g» ™*° e°"*"» met chefs en personeel voert, volgt alAumAR5mRLurmfln| lcrfci wetenswaardigs, dat niet alleen voor jongeren, maar ook voor ouderen interessant moet zijn. Een boek, dat de energie bij de jeugd zal opwekken. (Bred. Crt.) GEÏLLUSTREERDE JONGENSBOEKEN Prijs: In prachtb. a ƒ 3.50, (Leeft. 10—16 jaar.) Ing. a ƒ 2.50. TON EN KEES OP 'N SLEEPBOOT NAAR SINGAPORE, door j. G. KRAMER. Geïll door POL DOM. (Leeft. 10—16 j.) Geb. ƒ 3.50, Ing. ƒ 2.50. Ton en Kees zijn een paar Amster- ( Zj^ Tl damsche jongens, leerlingen van \ I OU ©II l\.©e£> een H.B.S., die met hun familie de | °P \*^nore de zomervacantie in Scheveningen 1 Singapore doorbrengen. ^-1 Ton, die uitstekend zwemmen kan, ti^^^^-vi^" redt een meisje uit de visschers- ^ö^^É^^-i^^v*^^ haven. Ze gaan daarop met schip- 99 ^^v^?'-^ per Pronk een reisje doen naar • ^S^^^^jB^^:^^?-^ Yarmouth. maar op de terugreis W^J^^öfeSS^^^ wordt de logger tijdens een zware ^^^^^^^^^^OS mist overvaren. Gelukkig worden B^^^^S^iu/^^^SI de jongens op 't kantje af gered ljM\ door de bemanning van een zee- R j * \ ^J^^T^T sleepboot, die met een bagger- j " ™-- Vfr.^T^-^V I machine op reis is naar Singapore. Ze maken den tocht mee tot Sabang en leeren nu eerst waardeeren, hoeveel moed en zeemansschap er noodig is om met zoo'n kleine boot de groote reis over den Oceaan te ondernemen. Die tochten leggen een schitterend getuigenis af van Hollandschen ondernemingsgeest in den tegenwoordigen tijd. HELDEN DER NOORDPOOL, door J. G. KRAMER. Geïllustreerd door E. M. TEN HARMSEN v. d. BEEK. (Leeftijd 10—16 jaar.) Gebonden ƒ 3.50, Ing. ƒ2.50. ^_===========^ De stoute ontdekkingsreizigers die niet ge- !iMK-LÊISS schroomd hebben hun leven te wagen in de !|'"-j«^BÉ™^wS barre ijswereld van het Poolgebied, hebben ! mBo^^ÈmPS'' recht op een eereplaats onder de pioniers \v*Vl r^ï! der beschaving. Hun heldenmoed en zelf- *«KSif^W opoffering wekken de bewondering, en hun /^jsSjgjtó (Jij voorbeeld staalt de energie, terwijl hun ^S^wffi ^ avonturen voedsel geven aan de verbeel- "^^Sw/Pfff ding. Een boek dat de wederwaardigheden __^x^pjPr beschrijft der voornaamste Pooltochten kan mnw^im m-mif.i ongetwijfeld op een goede ontvangst bij onze ' jongens rekenen. GEÏLLUSTREERDE JONGENSBOEKEN Prijs: In prachtb. è ƒ 3.50, (Leeft. 10—16 jaar.) Ing. a ƒ 2.50. BAREND COOL, de Scheepsjongen van de „Nieuw Nederland," door j. G. KRAMER. Geïllustr. door TJEERD BOTTEMA. (Leeftijd 10—16 jaar.) ^ . . t i J - 1 wnispanmngsiectuui vau uc uuïhuk. plank zouden wij dit lijvige boek willen noemen. De schrijver bestemde het voor jongens van tien tot zestien jaar. Maar wij vermoeden, dat ook ouderen met belangstelling kennis zullen nemen van den boeienden inhoud. De geschiedenis van de eerste vaderlandsche nederzetting in de Nieuwe Wereld is immers zoo rijk aan avonturen en de heer Kramer weet de lotgevallen van onze landgenooten op een prettige, eenvoudige manier weer te geven. De levendige illustraties die de aantrekkelijkheid van het verhaal niet weinio verhoogen, danken wij aan Tjeerd Bottema. (Algm. Hbl.) DE DUBBELGANGERS, door joh. h. been. Geïll. door TJEERD BOTTEMA. (Leeftijd 10—16 jaar.) Een boeiend jongensverhaal, vol avonturen, uit den tijd van Michiel de Ruijter, waarin de schrijver gelegenheid heeft het glorietijdperk van het oudvaderlandsche zeewezen te doen herleven. Welk een verwikkelingen weet hij op te bouwen op de treffende gelijkenis tusschen Harmen Jansen, den zoon van een rijken boer uit het eiland Voorne, en Herman Jansen, een avonturier, die al heel wat achter den rug heeft, vooral bij zijn leven onder de Duinkerker kapers. Harmen voelt zich onweer- en het is tijdens den Engelschen oorlog die zij meemaken, dat de dubbelgangers met elkaar in aanraking komen. In het eind toont de Duinkerker edele karaktertrekken, die wij niet in hem hadden vermoed, en hij redt zijn dubbelganger, thans zijn makker, uit lijfs- en levensgevaar. IE VADERLANDSCHE JONGENSBOEKEN VAN JOH. H. BEEN DE DRIE MATROZEN VAN MICHIEL DE RUIJTER, 4e druk. Met 16 groote platen van J. H. ISINGS Jr. (Leeftijd 10—16 jaar.) Geb. ƒ3.50, Ing. ƒ2.50. I_ J.i 1 1. 1* 1 : I- _ _ door Joh. H. Been een tijdbeeld gegeven uit het leven van Michiel de - Ruijter. waarin tot hun recht komen diens nederigheid, kloekheid en gevoeligheid. De Ruijter was niet alleen een onvergetelijke zeeheld, doch ook een groot en goed en edel mensch. Onze jeugd zal genieten en het vele gebeuren in spanning mede doorleven. Wie dit boek reeds gelezen mocht hebben, kan uit de andere titels van Been een keuze doen, waarin dezelfde levendige verhaaltrant en vaderlandsche gevoelens uitblinken. PADDELTJE, De Scheepsjongen van Michiel de Ruijter, 4e druk. Geïllustreerd door J. H. ISINGS Jr. (Leeftijd 10—16 jaar.) Geb. ƒ3.50, Ing. ƒ2.50. Schrijver, teekenaar eh uitgever hebben hier samengewerkt om de jeugd een werk te geven van prima kwaliteit. „Paddeltje" is een mooi, frisch boek, dat van begin tot eind boeit, zonder de gemoederen op te winden en dat zonder effektbejag en overdreven patriottisme een aardigen kijk geeft op den kloeken geest der Hollanders in de 17e eeuw, en op het groote karakter van Michiel de Ruijter. De held van het verhaal. Paddeltje, is een echt kind van zijn tijd. Zijn lotgevallen bij de zeeroovers en Vooral zijn wederwaardigheden aan boord van schipper de Ruijter, zijn door Joh. Been met talent beschreven. (Comm. v. d. Kinderlectuur v. h. Onderw. Genootschap.) OM DE SCHATTEN VAN IL TIGRETTO 2e druk. Geïll. door J. H. Isings Jr. (Leeftijd 10—16 jaar.) Gebonden ƒ3.50, Ingenaaid ƒ2.50. Daar is nu reeds den tweeden druk van het langverwachte vervolg op „Paddeltje" waarin weder met vele spannende avonturen verteld wordt van het leven der Nederlandsche zeevaarders in de Zeventiende eeuw. Ofschoon het een „vervol a" is. kan het ook zelfstandia aelezen. èn aenoten worden.