BIJ J. B. WOLTERS — GRONINGEN, DEN HAAG, 1923. UITGAVE VAN J. B. WOLTERS — GRONINGEN, DEN HAAG. JAN LIGTHART, H. SCHEEPSTRA en W. WALSTRA, ET VOLLE LEVEN. PLATEN VOOR HET ZAAKONDERWIJS :: IN DE EERSTE SCHOOLJAREN :: (Grootte 75 bij 105 cM.). oorspronkelijke schilderijen van W. K. DE BRUIN en C. JETS ES. WINTERHALFJAAR: 2 SERIES. — ZOMERHALFJAAR: 2 SERIES. per serie van zes platen, geplakt op zwaar carton, met metalen hoeken f 24,75 Geplakt op linnen kosten de platen per stuk f 1,90 meer. I. WINTERHALFJAAR, TIMMEREN. 1. In het bosch. 2. In den houtzaagmolen. Jtr Bij den houtkooper. HANDLEIDING, geïllustreerd i Marten de Jong .... II. ZOMERI li In de weide. 2. Bos aan 't schaapscheren. 3. Aan 't maaien en hooien. HANDLEIDING, geïllustreerd ï Marten de Jong .... III. WINTEt 1. Bij den kleimolen. 2. Om de steenovens. 3. In de steengroeve. HANDLEIDING, geïllustreerd r IV. ZOMERI 1. De lente op den akker. 2. De heide in Mei. 3. Junimorgen in de bouwlandc HANDLEIDING, geïllustreerd Marten de Jong UITGAVE VAN J. B. W( <£X 4*; | / v/ WA . maar wat is dat? pim kijkt naar zijn hand. en kijk, daar op zijn hand zit een krab. er komt bloed uit. och, wat doet dat zeer! op eens huilt pim. daar komt moe aan. ze kijkt naar zijn hand. „dat deed poes," zegt pim. „en wat deed pim?" zegt moe. 10 L mien maakt haar pop schoon. de hand van pim doet niet meer zeer. het bloed is er al af. hij lacht er zelf om. daar heb je mien met haar pop. hoor je wel, dat ze praat? en wat zegt ze dan? hoor maar eens. „hé fien, wat ben je vuil! kijk je neus eens en je kin. en daar ook op je wang. pacht ik weet wat. je moet schoon." mien loopt naar de pomp. daar staat een tob. die is vol tot den rand. mien neemt een doek. 11 ze maakt hem goed nat. en dan veegt ze fien af. maar ach, wat is dat? wat is die fien op eens bleek, al haar kleur is weg. en die kleur zit op den doek. de doek is er rood van. wat is dat naar! moe komt er bij. „dat moet je niet doen," zegt ze. „fien is geen echt kind. al de verf gaat er zoo af." 12 5. hier doet elk wat. de pop van mien was heel bleek, en de kleur kwam niet weer. „och, dat is niets," zei mien. „kom maar fien, je bent toch lief." zoo praat mien met haar pop. k@ 13 „kijk eens moe," zegt pim. „ik raak dien bal maar zoo. kijk maar eens goed, moe!" hij legt een bal op den vloer, daar gaat hij een eind af staan, en dan mikt hij er op. hij mikt en mikt. wip, daar vliegt de bal voort. „dat is mis, pim," zegt moe. och, dat was mis. en pim kan het zoo goed. vlug pakt hij den bal weer. en dan mikt hij nog eens. pats! die was raak. „ferm!" zegt moe. „jij kunt het." en pim lacht. 14 6. waar de bal van pim bleef. maar waar is de bal toch.? pim heeft één bal in de hand. maar er moet er nog een zijn. die ziet hij niet. niet. kijkt hier. hij kijkt daar. is geen bal te zien. „moe,mijnbalisweg.' ..dat kan niet. kijk nog maar eens goed." pim kijkt weer. hij zoekt bij een stoel, daar is hij ook niet. waar is de bal toch? „hij is er niet, moe!" pim kijkt in den hoek. 15 is daar een gat? wel, daar is een gat in den vloer. „moe, moe!" roept pim. „hier is een gat in den vloer, mijn bal viel vast door dat gat." moe ziet van haar werk op. ze hoort, wat pim zegt. en ze gaat naar hem toe. ze zet den stoel op zij. mien komt er ook bij. en ze zien het gat. 16 7. de bal kan er moe en pim en mien staan n „het zal van een muis zijn „en mijn bal dan, moe?: „je bal is weg, pim! die ging door het gat." „en krijg ik hem niet wee „ik weet het niet. maar ik denk van niet. ik kan er niet bij. roep saar maar eens." niet uit. iog bij het gat. n," zegt moe. sr, moe? 17 komt met een tang. maar de tang is te groot, hij kan niet in het gat. „het gaat niet," zegt saar. en ze gaat weer weg. de bal blijft in het gat. er is niets aan te doen. pim huilt, de bal is weg. en hij heeft er maar één meer. „wees maar stil," zegt moe. „neem je boek maar." en dat doet pim dan maar. jan komt te huis. en dan komt hen ook. het duurt niet lang meer, dan gaan ze naar bed lióthart en scheepstra, Pim en Mien, II. 20e druk. 2 18 8. wie er bij het gat zat. maar hoor ik daar nog wat? hoor: piep, piep. er zijn er vast nog meer. ze zijn bij het gat. daar is vast hun nest. hoor al weer: piep, piep. zoo pas at pim zijn brood, en jan en hen en mien ook. toen zat er al een muis op de loer. het is stil in huis. pim en mien zijn in bed. moe en zus ook. en jan en hen ook. was dat geen muis? WÉ. 19 die vond ook den bal. daar rook ze eens aan. en er kwam nog een muis bij. een heel jong ding nog. dat rook ook aan den bal. en het beet er in. maar de bal was te hard. daar beet het geen stuk af. maar toen kroop het door het gat. en het keek eens rond. maar wie beet het daar in den rug? piep, piep! wat deed dat zeer. wie deed dat? dat deed zijn moe. die wil ook eens zien. ze kijkt rond. hè, wat ruikt dat fijn! brood en kaas en melk! ze wil heel graag door het gat. maar ze waagt het nog niet. 20 9. piep, piep! wat is dat fijn! de muis wacht nog een poos. dan kijkt ze weer eens rond. het is toch zoo stil. ze waagt zich uit het gat. ze hipt op den vloer, „piep, piep!" roept ze. ze meent: „kom maar hier. pim en mien zijn naar bed. en poes is er ook niet." wip! daar is haar man. en dan hipt een kind uit het gat. en nog een, en nog een. wel zes! a 21 hier staat de stoel van pim. daar zat hij zoo pas op. toen at hij daar zijn brood met kaas. maar op dit uur ligt hij in bed. en kijk eens, wie daar zijn. en zie ook eens, wat ze daar doen. op het kleed ligt brood en kaas van pim. piep, piep! wat is dat fijn! hap, hap! knap, knap! brood met kaas, dat is voor een muis maar wat fijn! daar eet een muis zoo graag van. 22 10. dat was net op tijd. maar een muis lust ook graag melk. waar is de kan met melk? die staat niet op den vloer, toch staat hij op een kleed, en op welk kleed dan? een muis gaat er naar toe. ze gaat op een stoel, ze pakt zich vast aan het kleed. en zoo komt ze op de dan is ze bij de kan met melk. „maar ik kan er niet bij," zegt ze. „toch steek ik mijn nèus in de kan." daar komt nog een jong ding. dat wil er ook wat van. maar het kan er ook niet bij . het bijt zijn zus in den poot. dat doet pijn. en de muis roept: schei uit? schei uit!" 23 dat hoort hun moe. die komt en jaagt ze weg van de kan. och, daar valt een kop om. een muis klom er in. ze was te zwaar, en de kop valt om. wat een plof! dat hoort poes. daar piept de deur. weg, weg! poes komt. hip, hip, hip, hip, hip! vlug op den vloer, en dan naar het gat in den hoek. poes komt te laat. er is geen muis meer te zien. piep, piep! dat was net op tijd. 24 11. mien doet ook mee. moe en mien en zus zijn in huis. moe lei zus in de wieg. Je bent zoo bleek," zei moe. „slaap jij maar wat." en zus doet het ook. mien is bij moe. zoo pas had ze haar pop nog. maar die was ook zoo bleek, „slaap jij ook maar wat," pim is in den tuin. hij heeft zijn schop. en hij maakt een gat. h. dat gaat zoo leuk. 25 moe heeft een doek. ze maakt een stoel schoon, en nog een. ze veegt ze af. de lamp ook. ' en de kast en de deur ook. „mag ik ook een doek, moe ?" dat mag wel. kijk, daar heeft mien er al een. ze veegt ook een stoel af. net als moe. poot voor poot. en dan den rug en de mat. zoo is de stoel vlug schoon, en dan loopt ze naar de deur. en ook naar de kast. en zoo maar al door. ze doet net als moe. 26 veegt de lamp af. mien is nog bij moe. „ik help moe, hè? dat wil moe zoo graag, hè ?' zoo praat mien. en moe lacht er om. ze geeft mien een kus. „je bent al zoo groot," zegt moe. en mien is blij. moe gaat weg. ze gaat naar saar. mien is nog bij zus. die is nog al door in slaap, en pop ook. mien heeft den doek nog in de hand. de deur en de kast zijn al klaar, mien kijkt naar de lamp. moe kon er wel bij. 12. mien 27 maar zij kan er niet bij. en de lamp wil ze ook graag doen. „wacht, ik pak een stoel," zegt mien. „en daar klim ik op." en dat doet ze ook. ze gaat op den stoel staan. ze reikt naar de lamp. ze kan er bij, hoor! en ze maakt de lamp ook schoon, 28 13. het gaat leuk, maar het mag niet. maar de lamp wil niet stil zijn. ze gaat heen en weer. kijk maar! och, wat leuk! wat gaat de lamp ver. kijk, een heel eind, 29 mien hoort moe in de gang. „kijk eens, moe," roept ze. „kijk eens, de lamp gaat heen en weer." daar is moe al. „kind, kind, dat moet je niet doen!" moe tilt mien van den stoel, en dan pakt ze de lamp vast. „maar mien, dat mag je niet doen. de lamp gaat er stuk van. of ze valt op den vloer, en dan is ze ook stuk. kom niet meer aan de lamp. dat mag niet." mien kijkt moe aan. ze staat daar nog met den doek in de hand. en toch mag het niet. „zal je het niet weer doen?" zegt moe. „nee moe," zegt mien. en het ging toch zoo leuk. ze hielp moe zoo goed. dat vat mien niet. 30 14. wat zus met haar pop doet. zus zit in haar stoel. ze heeft een pop. die is zacht en week. voel maar eens. en aan de pop zit een bel. zus slaat met de pop. en dan hoor je de bel. dat gaat van bim bam. zus wipt er bij op en neer. daar slaat ze al weer. en ze roept: hoe, hoe! kijk, daar bijt ze op de pop. och, daar valt hij. de pop ligt op den vloer, zus kijkt er naar. ze reikt er naar met de hand. maar ze kan er niet bij. L. en S., Pim en Mien, II och zus, viel de pop? J. B. Wolters. Groningen, Den Haag. 31 mien ziet wat zus doet. ze staat vlug op. „och zus, viel de pop? wil je hem weer?" mien raapt de pop op. en ze geeft hem aan zus. zus kijkt mien aan. ze slaat nog weer hard met de pop. en dan smijt ze hem op den vloer. ze lacht er luid om. mien geeft nog eens de pop aan zus. „niet weer doen, hoor!" a plof! daar ligt hii toch. 32 15. Mien is hier boos en zus huilt. och, zus huilt, die mien roept ook zoo hard. „huil niet," zegt mien weer. en ze geeft zus een klap met de pop. en dan loopt ze weg. zus huilt heel hard. dat hoort moe. ze komt er vlug aan. en ze pakt haar schat uit den stoel mien is boos. „niet doen zus," „ik geef je hem niet weer, hoor!" zegt ze hard. 33 ze neemt haar op den afin» „wat is er toch? heb je pijn? wees maar stil, mijn schat!" en wat doet zus? ze huilt maar al door. haar pop is ze kwijt, daar ligt hij nog. moe ziet hem op den vloer. ze raapt hem op. en ze geeft hem aan zus. en nog is zus niet stil. dat komt zeker van de klap van mien. maar dat wist moe niet. ligthart en scheepstra, Pim en Mien, II. 20e druk. 34 16. zus zegt: da, da. moe loopt wat rond met zus. ze gaat voor het raam staan, „kijk zus, daar loopt een hond. zie je hem wel? is dat torn? neen hè, dat is torn niet. hoe doet de hond? woef, woef! woef, woef!" zoo roept moe. en dan is zus stil. ze kijkt naar den hond. moe zegt nog eens: „woef, woef! woef, woef!" en zus lacht er om. maar de hond loopt weg. 35 wie komt daar aan? dat is lien. „zie je lien wel, zus?" lien komt uit school, ze ziet moe en zus. kijk, hen lacht, ze komt voor het raam. „zeg maar dag! zegmaar: daghen!" zoo zegt moe zus voor. en moe wuift er bij met de hand. hen doet het ook. en ze roept luid: „dag, dag!" en wat doet zus? ze doet haar hand op en neer. en dan zegt ze: „da, da." moe is er blij om. wat is haar schat al knap. ze geeft zus een kus. en zus is weer zoet. 36 17. van baas hoek en van pim* baas hoek is in het huis van pim. hij heeft een pot met verf bij zich. zijn jas legt hij op de trap. en dan gaat hij aan het werk. daar komt pim aan. „dag baas hoek!" „dag pim! kom je eens zien?" dat wil pim juist graag, hij kijkt naar wat baas hoek doet. en hij praat wat met hem. „verf je de deur ook, baas? of doe je niets dan de trap? mag ik het ook eens doen?" „neen, neen, vent! kijk jij maar. en pas maar op voor je broek. 37 die is net zoo schoon, krijg er maar geen verf op. want die gaat er niet weer uit." baas hoek gaat maar al door. en pim staat er al door bij. hij kijkt er heel graag naar. en hij roert eens in de verf. hè, mocht hij ook maar eens een smeer doen zoo echt met dien kwast, maar dat mag niet. 38 18. pim aan het werk. de baas is naar huis. de pot met verf staat nog in de gang. de kwast is er in. pim komt door de gang. hij kijkt naar den pot. „zal ik eens één smeer doen?" pim heeft den kwast al beet. maar daar komt saar aan. „niet doen, pim," zegt ze. „blijf er af! je maakt je vuil." pim gaat weg. maar die verf laat hem niet met rust. hij gaat er weer heen. en kijk, daar is hij al aan het werk. de kwast gaat op en neer. al op en neer op de deur. och, daar valt een kwak verf op den vloer. 39 ook goed, dan moet hij dien maar doen. en pim gaat vlug aan het werk. hè, zijn hand is vuil. hij veegt hem schoon aan zijn broek. kijk, daar zit ook al een lik verf op zijn kiel. pim geeft er niet veel om. „die verf kan er wel weer af," meent hij. hij duwt den kwast weer in den pot. en dan gaat hij weer aan den gang. wat zal baas hoek blij zijn. dan hoeft hij dit stuk niet te doen. 40 en was moe blij? zij was juist heel boos op pim. zijn broek was erg vuil. en zijn kiel zat ook vol verf. saar boent den kiel en de broek goed af. maar het geeft niet veel. de verf zit er veel te vast in. ze wil er haast niet uit. dat is naar voor pim. 41 ,ik verf niet weer," zegt hij. „ik kijk naar den baas. dat mag wel, hè moe?" mien komt ook eens zien. en daar is torn ook. hij ruikt aan de verf. „je rug, torn, je rug," roept mien. pim ziet het ook. tom hftftft fif»n lilc VAff nn ■ziin mor „het gaat er niet af," zegt pim. „dat weet ik wel van mijn kiel." kijk, daar heb je mies ook. die heeft ook al een lik beet. en wat doet zij? «=» ze likt de verf af. poes wil niet vujl zijn. 42 20. wat wil zus toch? moe heeft zus op den arm. lien staat er bij. „zeg nog eens dag," zegt lien. en ze doet haar hand op en neer. ze doet het zus voor. „toe zus, zeg nog eens dag." maar zus ziet het boek van pim. „uu, uu!" roept ze. en ze slaat haar voet op en neer. en ze wijst met haar hand. ze wijst maar naar het boek van pim. moe weet wel, wat zus wil. ze bukt zich. kijk, daar zit ze met zus bij pim. 43 „toe pim, laat zus je boek eens zien." dat wil pim wel graag doen. „kijk zus, hier heb je een hert," zegt pim. „maar moe, ze komt er aan. dat mag niet, hè moe?" zus pakt maar toe. daar had ze het boek haast. pim loopt vlug met zijn boek weg. daar is mien met haar pop. zus roept de pop. weer roept ze: „uu, uu!" „jij klein ding," zegt moe. „wil je die pop ook al? mag ze hem, mien?" mien laat zus de pop zien. maar ze geeft hem niet. want zus maakt hem stuk, zegt mien. 44 21. moe zet zus neer. „zet zus eens neer, moe! toe, zet ze eens neer." zoo zegt lien. en moe doet het ook. ze zet zus op den vloer, maar ze pakt haar goed vastv zus is nog zoo klein. 4S kijk die zus toch eens! ze lacht, ze is blij. ze graag op den vloer, zie maar, ze slaat met haar voet. het is net, of ze vlug loopt. maar moe laat haar niet los. „dat durf ik nog niet doen," zegt ze. „zus is nog zoo klein." zie, daar staat ze toch. pim en mien zien het ook. „zus cl cl t, zus kan staan." zoo roept lien. „kijk, kijk! ze doet een stap." en zoo is het. zus doet niet één stap, maar twee, en drie. dat valt moe mee. 46 22. zus kan staan. lien zit een eind van zus af. „loop eens naar mij toe. kom eens bij mij, zus!" zoo zegt lien. „toe moe, laat haar eens los.' „neen," zegt moe. „ik laat haar niet los. dat durf ik nog niet." „bij een stoel staan dan, moe dat kan ze wel doen." moe zet zus bij een stoel, ze past goed op haar. ze wil niet, dat zus valt. want dan doet ze zich zeer. 47 „ze staat, ze staat echt!" zoo roept lien luid. mien en pim zien het ook. en moe lacht. och, daar valt ze op zij. maar moe pakt haar vlug beet. . en ze tilt haar van den vloer. ze neemt zus op den arm. „al te lang, dat mag niet," zegt moe. „dat is niet goed voor haar." 48 23. hier gaan ze heen* het boek is al weer uit. dat zijn er al twee. wil je er nog een lees dan Pim en Mien III in dit boek gaan ze weg. daar is moe met zus. zus zegt: da, da. en moe lacht. daar heb je pim en mien ook. en saar staat er bij. met jan en lien. dag, dag! dag, dag! en dat zegt de pop ook. -UJTGAV£JiL-VAN-X. B. WOLTERS - GRONINGEN, DEN HAAG. H. SCHEEPSTRA en W. WALSTRA, miG PLATEN ÏUOR MCMKSIDMI (Grootte 58 bg 75 cM.). » VIERDE DRUK. Prijs, geplakt op zwaar carton, met metalen, hoeken f 32,75 INHOUD. 1. De stoel. — 2. De haan. — S. Het paard. — 4. De koe! - 5. De boom. — 6. Het huis. — 7. De molen.—8. Het schip. —S. De trog. - 10. Dèhond en de kat. —11. Het varken en het schaap. —12. De kip en de eend. —18. Vrachtkar met voerman. — 14. De fruitvrouw. — 15. Moeder en kind. — 16. De huiskamer. — 17. De lente. — 18. De zomer. — 19. De herfst. — 20. De winter. t*W Be Schoolplaten TWINTIG PLATEN voor Aanschonwlngsonderwljs xijii ook afzonderlijk maar keuze te bekomen. . Prffs per plaat, geplakt op zwaar carton, met metalen hoeken , f ƒ (00 HANDLEIDING, behoorende bij de 20 platen voor aanschouwingsonderwijs. ■ . . go druk f 1,90 Geplakt op linnen kosten de platen per stuk f 1,90 meer. H. SCHEEPSTRA en W. WALSTRA, AMBACHTEN EN BEDRIJVEN. VIJFTIEN PLATEN VOOR AANSCHOUWINGSONDERWIJS. (Grootte 58 bfl 75 ciW.). TWEEDE DRUK. Pifls, geplakt op zwaar carton, met metalen hoeken f 29,75 INHOUD 1 Op de boerderij. - 2 Op de heide. - 8. In de veenderij. - 4. De lïhtiï~ a % bï.k —• " 6-^e schoeQ«iaker. - 7. De kleermaker. - 8. De visto rïïtr S 60 h™i5 aanbouw. - 10. Op de werf. -11. In de papierfabriek. 12. De glasblazer. - 18. Bri den pottenbakker. - 14. De zeepzieder. -15. De handel w» »e Schoolplaten AMBACHTEN EN BEDRIJVEN, Vijftien platen voor Aanschonwingsonderwljs, zijn ook afzonderlWfc naar keuze te bekomen. Prffs per plaat, geplakt op zwaar carton, met metalen «oeken . 12,25 HANDLEIDING, behoorende bij de 15 platen „Ambachten en Bedrijven". . . 3b druk f 1 90 Geplakt op linnen kosten de platen per stuk f 1,90 meer. i UITGAVEN VAN J. B. WOLTERS — GRONINGEN, DEN HAAG. M. B. HOOGEVEEN, JAN LIGTHART en H. SCHEEPSTRA, Eerste leesboekje | GeïUustr. met i ^ Ar Vierde leesboekje \ Geïiiustr. met l M dr Tweede leesboekje } «warte plaatjes l ■' vijfde leesboekje > zwarte plaatjes > . * Derde leesboekje» enleekleurd I 'U,D0 Zesde leesboekje) en 1 gekleurd | rwo ===== Geïllustreerd door C. JETSES. ===== JAN LIGTHART en H. SCHEEPSTRA, PIM EN MIEN. NOG BIJ MOEDER. Voorlooper van „NOG BIJ MOEDER". Verzorgd door J. EIGENHUIS. Verzorgd door J. EIGENHUIS. _ a. , Geïllustreerd met zwarte en Geïllustreerd met zwarte en gekleurde plaatjes door C. JETSES. gekleurde plaatjes door C. JETSES. 20e druk. *4e druk. Vier stukjes af 0,55 Vier stukjes a f 0,65 BUURKINDEREN. DICHT BIJ HUIS. Een vervolg op „NOG BIJ MOEDER". Voorlooper van „DE WERELD IN!" Verzorgd door J. EIGENHUIS. Verzorgd door .1. EIGENHUIS. Geïllustreerd met zwarte en Geïllustreerd met zwarte en gekleurde plaatjes door C. JETSES. gekleurde plaatjes door C. JETSES. 15e druk. 21e druk. Vier stukjes af 0,65 Vier stukjes af 0,65 DE WERELD IN! BLOND EN BRUIN. Verzorgd door J. EIGENHUIS. Parallel-serie van „DE WERELD IN!" GEHEEL OMGEWERKT. Verzorgd door J. EIGENHUIS. Geïllustreerd Geïllustreerd met zwarte en met zwarte en gekleurde plaatjes gekleurde plaatjes door C. JETSES. doorW.K. DE BRUIN enC.JETSES. 14e druk. 22e druk. vier stukJes4 f °'85 In deze serie wordt aan bet vernaai Acht stukjes & f 0,85 meer aandacht geschonken. VAN PLANTEN- EN DIEREN. I A en B. Op de Boerderij. i Geïllustreerd met zwarte en gekleurde II A en B. Bij den Boschwachter. ( plaatjes door C. JETSES. Verzorgd door J. EIGENHUIS. — Vier stukjes, 13e druk a f 0,80 3 t 3 9. c 0 JÉ I 4-* O) c o tj in (o O "O co, . £ en « P CM UITGAVE VAN J. B. WOLTERS — GRONINGEN, DEN HAAG. JAN LIGTHART, H. SCHEEPSTRA en W. WALSTRA, ET VOLLE LEVEN. PLATEN VOOR HET 2AAK0NDERWlJS :: IN DE EERSTE SCHOOLJAREN :: (Grootte 75 bij 105 cM.). oorspronkelijke schilderijen van W. K. DE BRUIN en C. JETSES. WINTERHALFJAAR: 2 SERIES. — ZOMERHALFJAAR: 2 SERIES. per serie van zes platen, geplakt op zwaar carton, met metalen hoeken f 24,75 Geplakt op linnen kosten de platen per stuk f 1,90 meer. 1. In het bosch. 2. In den houtzaagmolen. 3. Bij den houtkooper. I. WINTERHALFJAAR, TIMMEREN. 4. In het nieuwe huis. 5. Op de scheepstimmerwerf. 6. Het nieuwe huis klaar. HANDLEIDING, geïllustreerd met zwarte en gekleurde platen, verzorgd doi Marten de Jong 5e druk f ij II. ZOMERHALFJAAR, GRASLAND. tu In de weide. 2. Bos aan 't schaapscheren. 3. Aan 't maaien en hooien. 4. De laatste hooivracht. 5. De boterbereiding. 6. De kaasbereiding. HANDLEIDING, geïllustreerd met zwarte en gekleurde platen, verzorgd do( Marten de Jong 5e druk f i,« III. WINTERHALFJAAR, METSELEN. I. 2. 3. Bij den kleimolen. Om de steenovens. In de steengroeve. 4. Van schelpen tot kalk. 5. Een nieuwe stadswijk. 6. Kleine klei bewerkers. HANDLEIDING, geïllustreerd met zwarte en gekleurde platen, 3e druk f-1,1 IV. ZOMERHALFJAAR, BOUWLAND. 1. De lente op den akker. 2. De heide in Mei. 3. Junimorgen in de bouwlanden. 4. Een Julidag op 't land. 5. In Aug. op den dorschvloe: 6. Een Septemberkoeltje benu HANDLEIDING, geïllustreerd met zwarte en gekleurde platen, verzorgd doe Marten de Jong 4e druk f 1,9 UITGAVE VAN J. B. WOLTERS — GRONINGEN, DEN HAAG. iipesE èchooi voor gedrag, uncerw. genaamd REALENSCHOO L SCHJ^MANSTÏ^AAT 2. PIM EN MIEN. VOORLOOPER VAN „NOG BIJ MOEDER" DOOR JAN LIGTHART en H. SCHEEPSTRA. GEÏLLUSTREERD DOOR C. JETSES. 1- Openbare Lagere Montessorischool. ïede stukje. — twintigste druk. rzorgd door J. EIGENHUIS. f 0,50 LTERS' U. M. - GRONINGEN, DEN HAAG, 1923.