P'flh dfenst boek ^ ieuöd postbus 93054 I!g!g^509 AB den Raad 11 Jaapje, dat er maar niet toe komen kon, zijn spaarpot aan te spreken. Alle kinderen hadden een spaarpot, maar geen hunner was er zóó zuinig op als Jaapje. Als die spaarpotten eens hadden kunnen spreken, dan zouden ze heel wat te vertellen gehad hebben en niet weinig trotsch zijn op hun inhoud, want het was allemaal „verdiend" geld, wat er in zat. Hadden de kinderen een bijzonder mooi rapport, dan stopte Vader er wat in; brachten zij een briefje in de stad weg, dan „verdienden" zij den postzegel; deden zij een boodschap, dan kwam dit den spaarpot ten goede. In één woord: er waren allerlei dingen, waardoor hun spaarpot gevuld werd en als er dan een verjaardag was, gaven zij een cadeautje van hun eigen verdiend geld. Wat vonden ze dat aardig! Allen waren het er over eens, dat een zelf verdiend dubbeltje veel leuker was dan een gekregen kwartje en de cadeautjes, die zij uit hun spaarpot kochten, hadden voor degenen, die ze kregen, altijd groote waarde. Allen konden best wat missen, vonden het zelfs prettig wat te geven, allen behalve Jaapje, die altijd heel moeilijk afstand kon Jaapje kroop onder de dekens, maar zelfs daar meende hij de stem van de klok nog duidelijk te hooren. „Als ik eens," dacht Jaapje weer, „een dubbeltje uit mijn spaarpot nam om dat aan Oma te geven?" „Waarom het nieuwe kwartje niet?" liet het lastige stemmetje zich weer hooren. „Nee, dat is al te jammer en ik heb het nog wel verdiend met wieden in den tuin! 'k Heb er een heelen Woensdag- 'k Heb er een heelen Woensdagmiddag voor gewerkt!" Met deze woorden verdedigde Jaapje zijn kostbare bezitting. „Oma zal er zoo blij mee zijn en 't glimt zoo mooi! Niemand zal je dan meer gierig Jaapje noemen," klonk het opnieuw. Op eens, met een ruk, had Jaapje zijn dekens weggetrokken. Zijn besluit was genomen: h ij zou Oma zijn nieuwe kwartje geven. Oma was altijd zoo lief voor hem en hij wilde haar nu eens iets geven, dat ze echt mooi zou vinden, al moest hij het zelf er dan natuurlijk voor missen. Behoedzaam, zonder zijn broertjes wakker te maken, stond hij op en ging naar het kastje. 13 Al was het donker, hij wist toch precies waar zijn spaarpot stond op zijn plank: achter het stapeltje hemden en broeken. Daar had hij hem al! Op het gevoel draaide hij het sleuteltje om en juist op dit oogenblik kwam de maan achter de wolken te voorschijn en gluurde, vriendelijk lachend, tusschen de gordijnen door, naar binnen. Jaapje zag nu duidelijk het nieuwe kwartje en nam het uit zijn spaarpot. Voorzichtig wikkelde hij het in een stukje wit vloei; daarna knoopte hij het in zijn zakdoek, die heel diep in zijn broekzak verdween. „Morgen zal ik het wel in mijn beste broek steken," dacht Jaapje, terwijl hij zijn daagsche weer op den stoel legde. Zoo, nu zou hij morgen toch opstaan en dan zijn teekening maken. Oma zal wel blij zijn! 't Duurde niet lang, of Jaapje was stevig in den dut en toen hij den volgenden morgen wakker werd, meende hij eerst, dat hij het allemaal gedroomd had van het nieuwe kwartje. Maar toen hij den zakdoek met den knoop in zijn broekzak voelde, begreep hij maar al te goed, dat het geen droom geweest was. Vlug kleedde hij zich aan en begon hij te teekenen: een schip met een hoogen mast, dat 14 werden de kinderen op limonade en taartjes getrakteerd en begonnen zij allerlei spelletjes te doen. Jarige Oma was natuurlijk de heldin van het feest en de vreugde steeg ten top, toen Oma „in den put" moest zitten. „Wie moet u verlossen, Oma?" vroeg Truus. „Een, twee, drie, allemaal!" luidde het antwoord, waarop allen tegelijk Oma uit den put hielpen. Toen het eindelijk vijf uur sloeg, moest er afscheid worden genomen. De middag was omgevlogen. „Veel te gauw," vonden allen, toen Oma hen nog nawuifde vóór het raam. ,,'k Wou, dat Oma heel gauw weer jarig was! Volgende week, Moeder?" vroeg Koos je, toen het troepje met veel lawaai thuis kwam. Allen lachten en vertelden Vader en Moeder van de pret, die zij gehad hadden. Toen Jaapje 's avonds naar bed ging, sloeg hij zijn arm om Moeders hals en vertelde hij, wat hij Oma — behalve zijn teekening — gegeven had en hoe blij Oma geweest was net het nieuwe kwartje. „Dat is flink van je, vent!" zei Moeder en zij knikte hem vriendelijk toe. Na zoo'n drukken dag duurde het natuurlijk liet lang, vóór het Zandmannetje in aantocht Ons Boekje. 2 17 was, maar toch had de oude klok nog net den tijd om in Jaapje's ooren te tikken: „O-ma's Jaap-je; O-ma's Jaap-je!" Dat klonk heel anders dan gisteravond! Twee Poppenmoedertjes. — Och Wiesje, mag ik alsjeblieft — Ook eens met Loesje spelen? — Vraagt Jetje aan haar zusje Wies. — Ik ga me zoo vervelen! — 18 — Ik dank je lekker! — antwoordt Wies, — Loes is mijn eigen popje, — 'k Weet zeker, als j ij met haar speelt, — Bederft haar krullekopje. — — 'k Zal heusch voorzichtig wezen, Wies .. Maar... Wies zet 't op een loopen Met Loesje, 't is haar lieveling; De deur heeft zij al open. Ze brengt nu Loes in veiligheid, Wil haar in 't bedje leggen, Maar Loes kijkt heel verwonderd en ... Doet net, of z'iets wil zeggen. Ze staart haar Moesje smeekend aan En zegt: — Hoe zou 't jou lijken 2* 19 20 — Als je naar Tante Jetje's pop — Niet anders dan mocht k ij k e n? — Je vindt juist Hans, haar jongenspop, — Zoo leuk om te verkleeden. — En Doffie dan, de negerin, — Haal j'altijd naar beneden! — Toe Moedertje, wees nu eens lief, — Ik hou van Tante Jetje — En als ze met me spelen wil, — Is dat voor mij een pretje. — Zus Wies bedenkt zich nu niet lang, Loopt vlug weer naar haar zusje En zegt: — Speel jij nu maar met Loes, — Maar ... geef mij eerst een kusje! — Zoo is de vrede dus hersteld En heel den langen morgen Gaan Wies en Jetje om de beurt Het poppenkind verzorgen. Moeders Oude Paardje. Op zolder in een hoekje, Daar staat een heel oud paard, 't Is nog van Koosje's Moeder, Die 't altijd heeft bewaard. Toen Moes nog was een kindje, Reed zij er wat graag op. Wat kon haar paardje loopen, Stapvoets en in galop! — Zeg Bles, — vraagt Koos aan t paardje, — Nu ben je oud en stijf, — Maar hadt je, toen Moes klein was, — Ook al zoo'n houten lijf? — Vertel m'eens van die tijden, — Toe, klap eens uit de school. — Was Moes een aardig kindje, — Hield zij van pret en jool? — Was Moes altijd gehoorzaam, — Heel enkel maar eens stout? — Deed zij haar best op school, Bles, — Had zij nooit sommen fout? — Zeg Blesje, 'k wou graag weten: — Was Moeder heel gauw boos? — En werd zij wel eens driftig, — Net als — nou ja, als Koos? — Het paardje blijft maar staren En Koos roept vroolijk uit: — O, wil je niets verklappen? — Je bent een echte guit! — Natuurlijk was mijn Moesje — Het allerliefste kind, — Zooals op heel de wereld — Je vast geen tweede vindt. 22 — En Blesje, omdat Moeder — Zoo heel veel van je hield, — Haal ik voor jou een klontje, — Zegt Koos, vóór 't paard geknield. Vlug loopt zij nu naar Moeder En fluistert in haar oor. — Goed, — antwoordt Moes, — hier heb je — Een klont voor Blesje, hoor! Maar — als Bles niet wil eten, Neemt Koos de groote klont En zegt: — Jij niet, ik graag, hoor! — En steekt haar in haar mond. — Zeg Bles, ik breng je dikwijls — Op zolder een bezoek. — Ik kom dan met je praten — In dezen donk'ren hoek. — Als j ij dan wilt vertellen — Van Moes als kleine meid, — Geef i k je lekk're haver, — 'k Denk, dat je daarin bijt. — Nu Blesje, wel te rusten, — Ik wensch je goeden nacht; — Ik ga ook lekker slapen Tot morgen kwart vóór acht. 23 24 Hoe het kwam, dat Ans en Stans geen Kastanjes vonden. Een hinde en haar jong lagen heerlijk in het zonnetje in het park. De grappige wit-engele vlekken op hun glad vel leken al heel veel op de lichte zonneplekken, die op de donkere aarde vielen. Zóó veel zelfs, dat Frans en Stans, die kastanjes zochten, de herten niet eerder zagen, vóór de hinde, angstig snuivend, opsprong en in het dichte kreupelhout verdween. Het jong keek met nieuwsgierige, verschrikte oogen naar de kinderen en sprong daarop zijn moeder achterna. Deze was niet ver gevlucht, want zij had reeds te dikwijls kinderen in het park gezien, om nog bang voor hen te zijn. De beide herten liepen even later langzaam onder de overhangende takken van een grooten kastanjeboom. De kinderen hoorden nü een eigenaardig gekraak en geritsel in de richting, waar de groote boom stond. Behoedzaam verscholen zij zich achter een anderen boom. En wat denken jullie, dat zij toen zagen? in slaap. Als nu één van jullie beidjes me komt storen en ik krijg haar te pakken, dan wordt ze in mijn kasteel opgesloten." Vader ging nu op zijn gemak in den stoel liggen en hield de oogen dicht. De meisjes slopen om den stoel heen en raakten heel even zijn hand aan. De reus bleef echter rustig doorslapen. Toen werden zij brutaler en schudden hem aan den arm, ja, Miek raakte met haar mond zelfs bijna zijn wang aan. Vader bleef schijnbaar doorslapen, tot op eens, heel plotseling, zijn oogen opengingen en hij, in een ommezientje opspringend, de 29 twee lastposten achterna zat. Maar de meisjes waren hem te vlug af en holden lachende weg. De oude reus liep daarna weer naar zijn kasteel, tot groot vermaak van het tweetal, dat er nu zeker van meende te zijn, dat zij niet gepakt zouden worden. Spoedig was de reus opnieuw in slaap en slopen de meisjes naderbij om hem weer te plagen en wakker te maken. Maar ditmaal werden ze gevangen. De reus moet zeker één oogvenster op een kiertje open hebben gehouden, die ondeugd! Want toen de meisjes heel behoedzaam kwamen aangeslopen, sprong hij plotseling op, pakte ze alle twee en hield ze stevig vast. Hoe ze ook worstelden, zij konden niet ontsnappen. Nu vertelde de reus het tweetal van zijn kasteel en de ouderwetsche holen, waarin hij ze gevangen zou zetten. Maar Beppie en Miek schenen heelemaal niet bang te zijn en boden den reus aan, zich met een kusje vrij te koopen. Doch daarvan wilde de bewoner van het kasteel niets weten en terwijl het drietal zat te lachen en te stoeien, ging plotseling de deur open en — kwamen Moeder en Oom Frederik de arme gevangenen verlossen. 30 Een Weekje op de Klaproos. Mijnheer en mevrouw Terwege zaten met hun dochtertje Guusje aan het ontbijt. Vader was verdiept in zijn krant en Moeder bezig een brief te lezen. Plotseling keek Moeder op en zei: „Een uitnoodiging voor je, Guusje, om "Donderdag een weekje bij Tante Christien en Oom Henri op de Klaproos te komen logeeren." „O Moeder, heerlijk!" juichte Guusje. „'t Is er altijd zoo gezellig, ten minste ..." „Nu?" zei mevrouw Terwege, terwijl zij haar dochtertje vragend aankeek, „ten minste wat?" „Als ze mij mijn zin geven en de spelletjes doen, die ik graag speel." „Koni, kom!" zei Guusje's Moeder nu, „dat is heelemaal niet goed voor je. Je moet juist leeren je naar anderen te schikken. Daarom vind ik het dubbel goed, als je weer eens op de Klaproos gaat logeeren. Ik zal dus maar aan Oom en Tante schrijven, dat je heel graag komt?" „Ja Moeder, alstublieft, 't Is hier ook wel erg saai in de vacantie en het duurt nog veertien dagen, vóór we naar zee gaan." Een half uur later bracht Guusje zelf den brief naar de post, waarin stond, dat zij heel graag bij Oom en Tante zou komen logeeren. Nog drie dagen duurde het, vóór Guusje gaan zou en in die drie dagen viel er nog van allerlei te doen, gezellige boodschappen met Moeder, zooals voor ieder der neefjes en nichtjes een kleine verrassing koopen. Guusje zocht voor allen iets verschillends uit, dat was veel aardiger, vond zij. Hè, hoe verlangde zij er naar, dat zij al bij hen was! 't Was altijd zoo gezellig op de Klaproos en Oom en Tante hadden zóó'n heerlijken tuin met veel vruchten en mooie bloemen, dat je je er nooit verveelde. Eindelijk was het dan toch Donderdag en bracht Vader Guusje zelf naar de Klaproos. Eerst reisden zij een eind met den trein en daarna stapten zij in de stoomtram. Aan de halte, waar de reizigers moesten uitstappen, zag Guusje Tante al staan met alle kinderen. Kijk, Els — Guusje's oudste nichtje — wuifde al met haar zakdoek en Lia, die op Els volgde, zwaaide met haar beide armen 45 door de lucht. .Lexje, net oudste neeije, toeterde iets door zijn hand, wat kon Guusje niet verstaan, maar 't was natuurlijk als welkom bedoeld en zelfs Christiaan, de jongste, klapte van plezier in zijn handjes. Dat was juist een kolfje naar Guusje's hand: zoo'n luidruchtige verwelkoming. En waarom denk je wel het meest? Maar jullie kent Guusje nog zoo weinig en daarom ben ik bang, dat je het onmogelijk raden kunt. Ik zal het je dus maar zeggen: Guusje was graag nummer één, het middelpunt waaromheen alles draaide. Misschien had zij het zich zelve nog niet eens willen bekennen, maar als je heel diep binnen in haar hartje had kunnen lezen, dan zou je gezien hebben, dat zij het juist zoo prettig vond op de Klaproos te gaan logeeren, omdat haar neefjes en nichtjes — echte buitenkinderen — haar, het stadsmeisje, zeker wel verwennen zouden en doen wat z ij graag wilde. In één woord, zij zou het Koninginnetje zijn, wier geringste wensch door de anderen vervuld werd. In minder dan geen tijd stond Guusje buiten de tram, werd door allen omhelsd en het geheele gezelschap wandelde nu onder druk 46 gebabbel en vroolijk gestoei naar de Klaproos, waar Oom — over de gezellige onderdeur leunend — al op het troepje stond te wachten. Guusje mocht nu zelf haar cadeautjes uitdeden en was blij, zooveel verrukte gezichten om zich heen te zien. Vol spanning keken allen haar aan. Maar Guusje was niet blij, omdat ze haar neefjes en nichtjes nu eens verraste, doch omdat z ij het middelpunt was, degene naar wie allen keken. 's Avonds ging Vader weer naar huis. Opgewekt nam hij afscheid van zijn dochtertje en bij zijn thuiskomst vertelde hij dadelijk aan Moeder, hoe hartelijk hun meisje in het kringetje op de Klaproos was opgenomen en daar stellig heel veel plezier zou hebben. En Guusje had ook plezier, de eerste twee dagen ten minste, doch op den derden dag... Maar ik wil mijn verhaal niet vooruitloopen en jullie eerst eens vertellen, hoe Guusje het de eerste dagen maakte. Toen zij 's morgens wakker werd en het zonnetje zoo vroolijk in haar kamer scheen, hoorde zij zachtjes aan de deur kloppen. „Binnen!" riep zij deftig. 47 En daar kwam Lexje binnen gestapt. „Slaap je nog?" vroeg hij. „Hier zijn je schoentjes. Zal ik vast een boterham voor je maken?" „Alsjeblieft," antwoordde Guusje en vlug sprong zij het bed uit. O, wat een heerlijk weer en wat een prachtig uitzicht hadt je hier toch over de velden, op den kerktoren en den molen! Toen zij beneden kwam, was Tante al druk bezig bekers melk en boterhammen uit te deelen en onder vroolijk gebabbel werd het ontbijt genuttigd. „Wat gaan jullie vanmorgen doen, kinderen?" vroeg Tante Christien. „Guusje den tuin laten zien, Moeder, den bloementuin en den moestuin. Mogen we bloemen plukken voor de vazen?" „Dat is goed," zei Tante, „maar denk er aan: geen van allen het hek uit, als ik het niet weet." v,Nee Moeder! Nee Tante!" klonk het, en lachend en springend ging het vijftal den tuin in, waar het den geheelen morgen bleef rondloopen en spelen. Hè, wat smaakten die boterhammen aan de koffie lekker! 's Middags werd een mooie wandeling ge- 48 maakt en daarna schreef Guusje een langen brief naar huis. Wat had ze al veel te vertellen en ze was nog maar precies één dag op de Klaproos! De tweede dag ging als de eerste prettig voorbij, maar toen het den daarop volgenden dag regende en de kleuters van de Klaproos aan het nichtje uit de stad gewend waren, haar zelfs al een paar keer hadden toegegeven, begon Guusje het spelen in de veranda plotseling te vervelen en wilde zij den tuin in. „Ik wil krijgertje spelen in den tuin. Wie doet er mee?" vroeg ze eensklaps. „Als 't droog wordt, maar 't regent, dat het giet en Moeder heeft gezegd, dat we moeten wachten met in den tuin te gaan, totdat het heelemaal droog is!" zei Els, de oudste en dus ook de verstandigste van het troepje. „Ja, maar ik w i 1 het!" hield Guusje koppig vol. „Ga jij dan maar op je ééntje," zei Els flink. „Nee, ik wil, dat jullie meegaat. Hè, wat zijn jullie saai en zoet! Ik doe thuis altijd lekker, wat ik wil, hoor! Ik wou, dat ik thuis was!" Ons Boekje. 4 49 Och, och, wat was dat Guusje toch onaardig! Elsje en Lia, Lexje en Christiaan keken vreemd op naar het driftige, huilende Guusje, dat op haar ééntje den natten tuin in stapte. „Zou Moeder goedvinden, dat we meegingen, denk je, Els?" vroeg Lia nu. „Moeder heeft gezegd, dat we lief voor Guusje moesten zijn." „Nee, dat denk ik niet," antwoordde Elsje. „Moeder zou 't vast niet goedvinden, dat wij in den natten tuin gingen. En Moeder heeft 50 nog tegen ons gezegd, vóór zij uitging, dat we in de veranda moesten blijven, zoolang het regende." „Ja, dat is waar ook," zeiden Lia en Lexje nu. „Laat haar dan maar alleen gaan. Ze zal wel gauw terugkomen, als 't zoo hard regent," meende Lia verstandig. Maar wie er terugkwam, geen Guusje! Boos en uit haar humeur, ja huilende was zij den tuin ingeloopen. 't Hek stond open. Wel dacht zij er nog even aan, dat Tante verboden, had buiten het hek te gaan, maar zij wilde nu toch eens net doen, wat zij verkoos! Je mocht hier ook geen steek! In zichzelf mopperend en met een lip, die bijna op haar jurk hing, liep zij steeds verder. Hu, wat sloeg die akelige regen haar in 't gezicht! Ze zou nu maar eens terugkeeren, maar... liep ze zoo wel goed? Alles leek zoo anders! O, ze was stellig verdwaald! Hoe kwam ze ooit weer op de Klaproos terug?! Doodmoe en huilend van angst, ging Guusje eindelijk op een grooten, natten steen zitten aan den kant van den weg. Ze had daar nog niet lang gezeten, of ze voelde plotseling een hand op haar schouder leggen. 4* 51 Guusje keek nu op en zag door een mist van tranen heen Tante Christien. O, wat was ze toen blij! Want och, ons eigenzinnig en ongehoorzaam meisje voelde zich zoo heel eenzaam en verlangde toch zoo vreeselijk naar een bekend gezicht! Toen Tante Christien zich voorover boog, vertelde Guusje al snikkende, wat er gebeurd was. „En heb je nu geen spijt, dat je je eigen zin hebt doorgezet?" vroeg Tante. „Ja Tante, ik zal het nooit weer doen," fluisterde Guusje. Tante gaf haar een zoen en gearmd liepen zij nu den kortsten weg naar de Klaproos terug. Toen zij thuiskwamen, ging Guusje eerst even haar gezicht wasschen en nauwelijks was zij hiermee klaar, of Els kwam vragen, of zij beneden kwam: Moeder ging voorlezen. Samen met Els kwam Guusje beneden en over het gebeurde werd niet meer gesproken. Gretig luisterden de kinderen naar het mooie verhaal en toen het na den eten droog was, mochten zij nog een half uurtje in den tuin spelen. 's Avonds toen Tante Christien de ronde 52 deed en alle kinderen, ook Guusje, die nu toch tijdelijk haar kindje was, toestopte, voelde zij op de logeerkamer twee armen om haar hals slaan en hoorde zij een stemmetje fluisteren: „Ik zal heusch mijn best doen, niet altijd mijn eigen zin te volgen." „Goed, kindje;" antwoordde Tante, „iedereen zal dan veel meer van je houden. Heb je wel opgemerkt, hoe we op de Klaproos onzen eigen leelijken wil goed opgeborgen hebben? Die zit in een kist op zolder en komt er nooit ongestraft uit." „Ja Tante," zei Guusje nog en sliep weldra in. De overige dagen had Guusje weer volop plezier. Zij deed echt haar best om te doen wat de anderen graag hadden, 't Speet dan ook allen — en haarzelve niet het minst — dat Vader haar weer kwam halen en alleen de belofte, dat Elsje en Lia in de Kerstvacantie bij haar mochten komen logeeren, verzachtte het afscheid. Toen Guusje weer thuis was, vonden Vader en Moeder, dat de logeerpartij op de Klaproos in meer dan één opzicht hun dochtertje goed had gedaan. 53 Schuitje-varen. Mies en Toos, de tweelingzusjes, Eén in 't wit en één in 't rood, D'één een blondje, d'ander donker, Roeien samen in een boot. Maar het is geen echte, weet je, 't Is maar Moeders groote tob, Die zij huurden voor een kusje, Doch natuurlijk zonder sop. Vlak voor Moeders huis dient 't wegje Mies en Toos tot groote plas, En de guiten roeien beiden, Of het heusch in 't water was. Ieder heeft haar eigen roeispaan: Een heel oude paraplu, En de kleuters juichen blijde: — Moes, er is nog plaats vooru! — Moeder schudt haar hoofd eens even, Zegt dan: — nee, ik ben te zwaar. 'k Heb ook heel wat nog te werken, — Vaar dus liever samen maar. — En waar gaat de reis wel henen? — Heelemaal naar Engeland? — Blijf vooral heel rustig zitten, — Kom te dicht niet aan den kant. — — Moes, — roept Toos nu opgewonden — Ziet u wel de mooie vlag? — 'n Zakdoek aan een stok gebonden, — Kijk, hij wuift u goedendag. — Ja, mijn kleuters, — antwoordt Moeder, — 't Scheepj' is keurig, net en licht, Water zal er niet in komen, — Want mijn tob' is waterdicht.— 55 — Moeder, dag! We zijn op zee nu, — Kijk, de golven spoelen aan, — Ziet u ons wel in de verte? — Blijft u op den uitkijk staan? — Zoo, nu roeien uw twee bengels — Samen weer naar Holland's kust. — Zijn wij te lang uitgebleven? — Was u soms wat ongerust? — Moeder, u moet altijd denken: — Vast komt 't tweetal bij u thuis, — Want het liefste plekj' op aarde — Is voor hen steeds Moeders huis. — 56 Te slim af. Koos Laane, de dokter, komt Jetje bezoeken En zegt met een ernstig, deelnemend gezicht: — Vertelt u mij eerst eens, wat of er aan hapert, — Mevrouw. Heeft u hoofdpijn of slaapt u te licht? — Zus Jetje zegt: —Dokter, ik heb soms zoo'n honger — Zoo'n trek in een koekje of lekkere taart, — Maar niet in een bot'ram; dat is zoo gewoon, hè, — En toch voor den honger ook eig'lijk niets waard. — Maar jam, chocolade, koek, room en amand'len, — Daarvan krijg ik heusch nooit genoeg naar mijn zin. — De „dokter" denkt na, kucht een paar maal heel ernstig En zegt dan: — Daar valt mij een middel voor in. — Hier heeft u een drankje, 't smaakt heerlijk, mevrouwtje, — 'k Geloof haast naar alles, wat u daar wel noemt. — Ik zal 't u maar zeggen: voor lekkeren honger, — Die ziekte, ben ik reeds als dokter beroemd. — — O nee, dokter, dank u! — zegt eensklaps 't mevrouwtje, 58 Dat ziek is. Ze valt uit haar rol en roept boos: — Je wilt mij toch niet van mijn honger genezen? — En denkt daarbij slim: dan is alles voor Koos! — Koos Laane, de dokter, moet nu toch wel lachen En zegt: — Zus, jij bent toch ook nooit er eens dom! — Het spijt mij: ik had graag je portie gekregen; — Bij zoo'n slimme dame kom ik niet weerom! — 59 Een Onwelkome Gast, „O, wat regent het nog altijd!" mopperde Kitty, terwijl zij met een ontevreden gezichtje op straat keek. „Moeder heeft geen rozijnen en krenten meer in huis en wat is er nou aan om winkeltje te spelen alleen met rijst en macaroni? Die kun je later immers niet eens opeten!" „Zullen we het poppengoed eens wasschen?" stelde haar zusje Dora voor. „Hè ja!" riep Kitty opgetogen uit. „Dat is leuk bedacht! Kijk Constance eens; wat is haar schort vuil en de arme Lucie heeft al in geen drie weken een schoone jurk aangehad! Als jij de waschkom van onze slaapkamer haalt, dan zal ik warm water en zeep uit de badkamer gaan halen." In het volgende half uurtje verveelden de beide kleine meisjes zich geen oogenblik en zij dachten er heelemaal niet aan, dat het nog steeds regende. Zij waren zoo druk bezig, dat zij geen tijd hadden om naar buiten te kijken. Zij waschten en plasten naar harte- lust. Toen alle poppekleertjes — ten minste die daar tegen konden — gewasschen waren, kreeg Kitty een inval: ze moesten ook hun eigen schortjes wasschen. „Dan hoeft Juf het niet te doen en heeft zij minder werk," zei zij. Maar toen Juf in de kinderkamer kwam, scheen zij heelemaal niet dankbaar te zijn voor hun hulp. Zij bromde zelfs, dat de grond en Kitty en Dora zelf kletsnat waren en moest beginnen met hun droge kleeren aan te trekken. „Waarom kunnen jullie toch niet rustig spelen?" vroeg Juf knorrig. „Neem je theeserviesje uit de kast en ga samen thee-visite spelen." Daar hadden Kitty en Dora wel ooren naar en zij waren weldra druk bezig met alles klaar te zetten. Daarna moesten de verschillende gasten uitgenoodigd worden. Het spreekt vanzelf, dat deze graag kwamen. Kitty was bezig de poppen om het tafeltje te zetten. „Constance moet het mooiste plaatsje hebben," zei ze, „en Lucie moet natuurlijk ook komen en Dolly, jouw Indische pop en Doffie, mijn negerin. De baby-poppen zijn te klein: 61 die mogen nog geen thee drinken. „Maar Béri moet ook van de partij zijn," zei Dora nu, „en Miesje, mijn lieve, witte poesje ook, want van die twee houd ik eigenlijk nog veel meer dan van Constance. Ze is zoo deftig!" „Ja," vond Kitty. „Béri mag natuurlijk komen, omdat hij eigenlijk half een pop is. Maar wie heeft er nou ooit gehoord van een poes, die op theevisite gevraagd werd?" Dora wist niet dadelijk, wat zij hierop antwoorden moest en gaf dus maar toe, al was het eigenlijk tegen haar zin. De visite begon. De gasten zaten onbewegelijk en gedroegen zich heel bedaard en beleefd, hoewel Béri wel wat dikwijls om een kopje thee vroeg. Kitty schonk juist zijn vijftiende kopje in, toen zij plotseling den heelen theepot uit haar hand liet vallen, de tafel omgooide, boven op haar stoel sprong en angstig gilde: „O, een muis! Een muis!" Het was een vreeselijke verwarring. Het theeservies lag op den grond — gelukkig was er geen echte thee meer in den pot en de melk en de suiker waren juist op. Béri brulde van angst. Lucie werd duizelig van schrik en 62 maar, toch wel een beetje bezorgd voor haar poppekind. Met Annie stijf tegen zich aan geklemd, ging Loekie nu weer in het zonnetje zitten. Hans, die zijn kousen en schoenen weer aangetrokken had, kwam naast haar zitten en Loek las hem uit dankbaarheid voor uit het leuke boek en liet hem de grappige plaatjes zien. Tip ging met een schuldig hondensnuitje aan den anderen kant van zijn kleine vrouwtje zitten. Hij hoopte maar, dat het vrouwtje niet lang boos op hem bleef, al had hij eigenlijk wel straf verdiend. Drie Domme, Kleine Kleuters. O, domme, kleine kleuters, Wat kijk je vrees'lijk boos. 'k Zou bang haast voor je worden, Marietje, Ans en Koos! Waarom heb je gekibbeld? Was 't heusch zoo vrees'lijk, zeg? 't Is net, of 't vroolijk zonlicht Ging uit de kamer weg. 70 Vertel me eens, Marietje, Waardoor ontstond de twist? — Och, — zucht Marietje brommig, — Als ik d a t nog maar wist! — Misschien dat jij, klein Ansje, Het mij wel zeggen kunt, Tlr wppt a11p«»n nriiïlt Ansïi» — 't Is steeds op mij gemunt! Kom Koos, vertel m'eens even: J ij weet misschien waarom Je allen zit te mokken ... — De zusjes zijn zoo dom! — 71 Zegt Koos, maar Ans en Rietje Beweren: — Dom is Koos! — Als je niet doet, wat h ij zegt, — Wordt hij verschrik'lijk boos! — Och kleuters, kleine kleuters, Ik vind je allen dom: Zoo boos te zijn en zonder Je eig'lijk weet waarom! Ik zal tot zeven tellen, En wie er dan niet lacht, Die wordt — 't is heusch geen gekheid! — Heel vlug naar bed gebracht. Drie kleine kleuters lachen, Vóór 'k zeven heb gezegd. Ze gaan weer zoet aan 't spelen, De twist is bijgelegd. 72 „Even voorbij den molen loopt de weg naar beneden," zei Mieke; „het wagentje zal de helling heel gemakkelijk afrijden, Suusje." Zij had niet gehoord, dat Moeder gezegd had, dat zij niet verder dan den molen mochten gaan, want juist toen Moeder dit zei, was zij de kamer uitgegaan om haar pop te halen. „Ja — ja," gaf Suusje nadenkend toe; „ja, dat zal het natuurlijk." Nu was er vlak bij den molen een heel mooi uitzicht, waar men verscheiden torens kon zien. „Moeder zal wel goedvinden, dat wij zóó ver gaan," maakte Suusje zichzelve wijs. Zij spande al haar krachten in om het karretje er heen te trekken en de hoop den witten molenaar en de spitse torentjes te zien, gaven haar moed. Na een tijdje waren zij bij den molen. De molenaar zag er even wit uit als meel. Maar — waar was het uitzicht? O ja, nu herinnerde zij het zich op eens: dat kwam pas daar, waar de weg een hoek maakte. Zou zij verder gaan? Moeder had immers gezegd: „tot den molen." Maar Moeder zou misschien wel goedvinden, dat zij naar de torens gingen kijken, nu zij er al zóó dicht bij waren. 76 De kleintjes spoorden Suusje aan door te rijden. Dolf had in de voorpret van uit te gaan heelemaal niet gehoord, wat Moeder tegen Suusje gezegd had. Langzaam trok de laatste het karretje weer voort, bij eiken stap hopende, dat zij niet t e ver voorbij den molen gingen. „Suusje, daar komt een rijtuig achter ons aan!" riep Dolf, die met zijn rug naar het „paardje" zat, plotseling uit. Suusje schrikte erg en trok het wagentje haastig naar den kant van den weg, terwijl op hetzelfde oogenblik een rijtuig vlak langs hen heen reed en zoowel de kleintjes als haarzelve erg deed schrikken. Aan dit gevaar waren zij echter gelukkig ontsnapt. Suusje trok haar vrachtje weer verder en het duurde niet lang, of zij bereikten het punt, waar zij de torens heel duidelijk konden zien. „Nog een klein eindje verder," dacht Suusje, ,,'t gaat hier zoo gemakkelijk en het karretje wordt veel lichter." Zij begon steeds harder te loopen, totdat haar beentjes in draf waren en zij zichzelve wat een flink paardje vond. Op dit oogenblik vergat zij heelemaal, wat 77 ons boekje: O00R. C.C.DC L' LLErHOGERWA AR.D ALKMAAR, SEBR..KLUITMAM DIT BOEK IS EEN GESCHENK VAN: ONS BOEKJE versjes en verhaaltjes door G E. DE LILLE HOGERWAARD met 30 teekeningen van SIJTJE AAFJES ALKMAAR — GEBR. KLUITMAN. (Leeftijd 5—7 jaar.) Van C. E. DB t.tt.t.t! HOGERWAARD verschenen: (Leeftijd 5—7 jaar.) Prijs gebonden ƒ 1.25. 'K VERTEL JE WAT UIT DIERENSTAD. Geïllustreerd door SIJTJE AAFJES. ANS EN FRANS. Geülustreerd door SIJTJE AAFJES. ONS BOEKJE. Geïll. door SIJTJE AAFJES. Bellen Blazen. Vier kleuters op een muurtje, Die hebben wat een pret! Zij heeten Mies, Catootje, Johan en kleine Net. Ze zijn aan 't bellen blazen, Ken je dat aardig spel? Een pijp, een kom met zeepsop, Je blaast en krijgt een bel. Johan — zie hem eens trotsch zijn! Blaast als een groote vent En Nettie wil probeeren, Of zij de kunst ook kent. 6 Mies heeft er drie geblazen; Ze kijkt er zelf van op: Drie bellen na elkander Van schuimend, glinst'rend sop! De zeepbel van Catootje Spat heel gauw uit elkaar. Och kijk, de stoute rakker Vliegt haar pardoes in 't haar. Zeg, kleuters op het muurtje, Ik teeken jullie uit, Dan ziet je in „Ons Boekje" Nog menig kleine guit. Bij den Kapper. — Och kapper, 'k ben ten einde raad! — Mijn lieve beer wordt kaal. — Geen van mijn kind'ren — is 't niet vreemd? — — Heeft last van deze kwaal. — Mijn oudste dochtertje, Margo, — Heeft wat een lange vlecht. — En van de tweede, Carolien, — Zegt iedereen terecht: 7 — Wat heeft dat kind een beeld'rig haar, -—Het heele kopje vol! — — Zelfs Bert, mijn zoon, noemt men op school: — De zwarte krullebol. — Nu dacht ik zoo, misschien doet u — M'een middel aan de hand. — Je leest iets over haaruitval — Zoo dikwijls in de krant. — — Mevrouw, ik heb een potje zalf, — Dat is de beste smeer. — Wrijf daarmee 't arme hoofdje in — Van uwen kalen beer. ■—M een middel aan de hand. 1 8 — 'k Geloof wel, dat het helpen zal, — In geen geval kan 't kwaad, — Maar helpt het niet, denkt u dan maar: — Ik kwam ook wel wat laat! — Een Ongeluk, Moeder had haar kleine kleuters Met een kan naar stad gestuurd, Versche melk moest 't drietal halen, 't Was een eindje uit de buurt. Vroolijk sprongen. Lies, klein Koosje En hun oudste broertje Jan, 9 Steeds herhaalden zij hun boodschap, Droegen elk om beurt de kan. Maar och, weer op weg naar huis toe Is het vrees'lijke gebeurd: Lag op eens de kan aan scherven, Was de grond plots wit gekleurd! Allen zetten 't op een schreien: — Hu — hu — hu! — met open mond. Was 't ook niet om bij te huilen: Kan èn melk zóó op den grond! Kinders, ga maar vlug naar Moeder, Huil niet langer, 't geeft geen zier, Want door jullie tranen-regen Wordt 't nog grooter knoeiboel hier. 'k Ken je Moeder wel een beetje, 'k Denk, zij zegt: — Jan, Lies en Koos, Als je eerlijk spreekt de waarheid, Is je Moedertje nooit boos. Jaapje's Kwartje. Al weken te voren hadden de kinderen overlegd, wat zij Oma op haar verjaardag zouden geven. Moeder had hen heelemaal vrij gelaten en gezegd, dat ieder zelf maar wat bedenken moest. Truus, de oudste, had een mooi kussen gewerkt; Leo, die op haar volgde, had een vloeiboek gemaakt. Dick en Dientje, de tweelingen, zouden natuurlijk samen iets geven. Dat sprak vanzelf en hun keuze was op een stofdoekmandje gevallen, dat Dick van raffia gevlochten had, terwijl Dientje het met rood satinet gevoerd en met een strik van dezelfde kleur versierd had. Zelfs Koosje, de jongste van het troepje, wilde het matje dat zij in de fröbelles gemaakt had en zóó beelderig vond, dat zij het maar het liefst zelf zou willen houden, aan Oma geven. Wat zou Oma daar blij mee zijn! Alleen Jaapje, op één na de jongste, had nog steeds geen besluit kunnen nemen. Oma zou morgen jarig zijn en 't werd dus heusch meer dan tijd, dat hij iets bedacht, maar — bijna alles kostte geld en daar zat 'm de moeilijkheid, want Jaapje was een gierig 12 doen van zijn schatten. Maar nu het avond was en de kinderen in bed lagen, vond Jaapje, dat hij toch niet met leege handen op Oma's feest kon verschijnen. Als hij eens... heel vroeg opstond en dan een teekening voor Oma maakte? Ja, dat zou hij doen en blij, dat hij wat bedacht had, wilde hij nu gaan slapen. Doch Jaapje kon den slaap maar niet vatten, 't Was, alsof hij een stemmetje in zijn oor hoorde fluisteren: „Heb je zóó weinig over voor Oma. Taan ie?" „Gie-rig Jaap-ie; gie-rig Jaapje!" tikte nu de oude klok in Jaapje's ooren. Hè, die vervelende klok! Waarom hield zij zich niet stil als al¬ tijd? Dom Jaapje, dacht je heusch, dat de klok andere avonden niet tikte? Jawel,hoor! Maar dan lette je er niet op, omdat zij je niets te zeggen had. N u had zij echter wat op het hart en k o n zij er niet over zwijgen, vandaar dat zij zonder ophouden tikte: „Gie-rig Jaap-je; gie-rig Jaap-je!" danste op de golven, 't Werd werkelijk mooi. Toen Moeder de jongens kwam roepen, werden Leo en Dick juist wakker en was Jaapje's teekening bijna af. Jaapje zei niets van het nieuwe kwartje. Dat moest zelfs voor Moeder een geheim blijven. Gelukkig was het juist Woensdagmiddag en toog het zestal in optocht naar jarige Oma. De kamer was al vol: alle neefjes en nichtjes van Hoek en Vlietstra en Jan en Mies van tante Doortje waren er. Jarige Oma zat in haar „feestjapon" op de canapé. Overal stonden bloemen en Oma zei lachend, dat de kamer bijna te klein was. Eén voor één gingen de kinderen naar Oma toe om haar geluk te wenschen en hun geschenk aan te bieden. Oma prees het kussen van Truus. „Wat heb je dat keurig gewerkt. Een echt geduldwerkje," zei Oma met een vriendelijk knipoogje tegen de geefster, hetgeen Truus een kleur van plezier deed krijgen. Leo's vloeiboek kon Oma best gebruiken; zij had haar oude juist weggedaan, omdat het zoo vuil en versleten was. En wat was Oma in haar schik met het stofdoekmandje van Dick en Dientje. 15 Nu was het Jaapje s beurt. In de eene hand hield hij de teekening vast en in de andere het nieuwe kwartje. Zoo stapte hij op Oma af. „Alstublieft, Oma, hartelijk gefeliciteerd!" zei Jaapje, terwijl hij de geschenken voor Oma in haar schoot legde en zijn beide armen om den hals der oude dame sloeg. „Maar jongen!" riep Oma verrast uit. „Krijg ik van jou twee cadeautjes?" „Ja Oma," antwoordde Jaapje, „het schip heb ik voor u geteekend, maar — ik wou u ook iets geven, iets — dat ik zelf prettig vond om te hebben — en ik dacht, — u zou wel blij zijn met mijn nieuwe kwartje. Ik — ik heb het verleden week met wieden verdiend." Oma pakte Jaapje hartelijk en zei: „Jongen, wat ben ik daar blij mee! Dat is mijn mooiste cadeau vandaag. Ik zal het altijd als een herinnering bewaren. En weet je," fluisterde zij Jaapje in het oor, „waarom ik het meest blij ben? Omdat mijn Jaapje zoo goed wat missen kan. Je bent Oma's Jaapje, hoor!" Nadat Oma ook Koosje's matje bewonderd en het kleintje er hartelijk voor bedankt had, 16 Een groepje herten, die snuffelden tusschen de bladeren op den grond en in hun midden een mooi, groot hert, dat met de voorpooten tegen den stam van een boom stond en met zijn prachtig gewei een tak heen en weer schudde. Nu en dan viel er een groene bolster naar beneden, welke door het vallen open barstte en zijn rood-bruine glanzende vrucht vertoonde. Haastig peuzelde één der herten de kastanje op. Toen Frans dit zag, fluisterde hij zijn zusje in het oor: „Nu begrijp ik, hoe het komt, dat wij maar zoo weinig kastanjes kunnen vinden!" 25 Uit Rijden. Hop — hop — hop, Wij rijden in galop! Ons rijtuig dan? Dat is het witte hek, Je weet toch wel, Dat is bij ons in trek. Hop — hop — hop, 't Gaat vroolijk in galop! Ons paardje Bles, 27 Dat is de houten paal, En broertje Wim Zit deftig in het zaêl. Hop — hop — hop, Wij rijden in galop! Ons popje Lijs Zit tusschen Mies en mij, Het lieve kind Is er zoo dolgraag bij. Hop — hop — hop, 't Gaat vroolijk in galop! Het doel der reis? Wel, dat 's heel gauw gezegd: Naar Tante Toos In Loenen aan de Vecht. Hop — hop — hop, Wij rijden in galop! Hu — Blesje! — paard, Wij zijn bij Tante al En brengen jou Dus naar den warmen stal. Gevangen en Verlost! Beppie en Miek mochten opblijven om Moeder te verwelkomen, die vier dagen uit de stad was geweest en dien avond om half tien thuis zou komen met haar broer, Oom Frederik. Dat was een pretje: tot half tien opblijven, als je anders al lang vóór achten in je mandje ligt! Maar — toen het tegen een uur of negen liep, begonnen de oogjes zóó klein en de mondjes nu en dan zóó groot te worden, dat Vader, die aan de ronde tafel zat te schrijven, begreep, dat hij wat doen moest om Klaas Vaak te verdrijven. Hij legde zijn werk op zij, riep zijn beide dochtertjes bij zich en vroeg: „Zullen we eens een aardig spelletje doen?" Bij deze woorden waren Beppie en Miek op eens weer helder wakker en klapten zij van blijdschap in de handen. „Hè ja, Vader, dat 's leuk! Een spelletje!" riepen zij. „Goed. Ik zal een heel groote, oude reus zijn en val in dien gemakkelijken, lagen stoel Floortje en de Ton. Robbe-de-bon, Robbe-de-bon, Floortje Lans zit op de ton. Naast de ton, daar zit de kloek; Moeder zei straks: — Wit is zoek; Want Moes wist volstrekt niet, dat... Witje juist te broeien zat. Robbe-de-bon, Robbe-de-bon, Floortje Lans zit op de ton, Buigt zich heelemaal op zij. — Hoeveel ei'ren krijgen wij? — Mompelt z'in zich zelf, — o wacht! — Eén, twee, drie, ik tel er acht! — Robbe-de-bon, Robbe-de-bon, Floortje Lans zit op de ton, Zegt: — 't Is minstens een dozijn, — Moes zal in haar nopjes zijn; — 't Wordt, zijn z'eenmaal uit het ei, — Een getrippel in de wei! — Robbe-de-bon, Robbe-de-bon, Floortje Lans zit op de ton, Denkt: — 't Is lief, dat Witje broeit, — En als 't kuikenvolkje groeit, — Worden 't kippen net als zij, — 'k Vraag dan Moeder één voor mij. — Robbe-de-bon, Robbe-de-bon, Floortje Lans zit op de ton, Maar, wat 's dat?! Och, lieve deugd, 32 Uit is 't met de kuiken vreugd: Floortje tuimelt mèt de ton! Dat zij ook zoo vallen kon! Robbe-de-bon, Robbe-de-bon, Floortje Lans valt van de ton, Wat een schrik voor arme Floor! Witje gaat er vlug van door, D'ei'ren zijn nu allen stuk, O, wat vrees'lijk ongeluk! Ons Boekje. 3 33 Robbe-de-bon, Robbe-de-bon, Floortje Lans viel van de ton! Koken. 't Is vandaag een groot diner, Alle zusjes spelen mee, Ja, zelfs onze groote Jan Helpt zoo hard als hij maar kan. Jan is wat een flinke vent: Bijna is hij al student! Maar vandaag, tot onze pret, Heeft hij 'n koksmuts opgezet. — Mien, probeer jij bij de buren — Eens wat pannen te gaan huren, — Want voor zulk een groot festijn — Zullen er te weinig zijn. — Jet, wil jij de bloemkool stoven? — Zet ze maar vast in den oven. — 'k Vind we moeten er om raden, — Wie het vleesch nu eens zal braden. 34 Zus Marietje maakt een vla Naar 't recept van Tante Da, Ook de soep heeft zij gekookt En de kachel flink gepookt. D'aardappels zijn nu ook gaar En 't diner dus kant en klaar. Nu maar lekkertjes gesmuld En de maagjes goed gevuld! 3* 35 De Gymnastiekzaal. Vader Muis was op zekeren dag langer dan gewoonlijk uitgebleven, maar eindelijk was hij toch gelukkig heelhuids in het gezellige holletje in een hoekje van den grooten zolder teruggekeerd. „Ik begon mij al ongerust te maken," zei Moeder Muis, „en was bang ..." „Nu, waar was je dan wel bang voor?" „Voor Minet natuurlijk!" „Oho! Dat heeft geen nood. Ik ben de oude, dikke Minet veel te slim af. 'k Geloof, dat z ij bang is voor m ij, want ik heb haar al in geen dagen gezien." En Vader Muis draaide verwaand zijn snor op. „Nu ja," zei Moeder Muis weer, ,,'t zou natuurlijk kunnen, maar i k zie Minet dan maar liever niet dan wel." „Ik zal jullie wel beschermen. Maar nu zou ik bijna nog vergeten te vertellen, hoe 't komt, dat ik zoo lang uitgebleven ben." „Hè ja, Vader, vertelt u dat eens," zei Knabbeltandje, het Muizenzoontje, met zijn fijn piepstemmetje. Hij was dol op vertellen. „Nu dan: ik heb een ontdekkingsreis gedaan!" „Een wat?" vroeg Knabbeltandje, die dat woord nog nooit gehoord had. „Een reis, waarop je iets ontdekt, iets bijzonders vindt," legde Vader Muis nu uit. „Oh! oh!" piepte 't Muizenkind nu. i „En wat heb je ontdekt? Is het iets lekkers om te eten?" vroeg Moeder. „Nee, dat is het heelemaal niet. Het is een soort gymnastiekzaal, 't Is een tamelijk ruim gebouw en boven aan den achterkant hangt een groote lus, die veel op een ring lijkt. Daar kun je aan zwaaien, dat het een lust is. Verder zijn er lange, zwarte touwen, waaraan 37 je elk aan een kant kunt trekKen om te zien, wie het sterkst is en je kunt er ook touwtje mee springen, al is dat natuurlijk meer een spelletje voor meisjes. Eindelijk hangt er nog een lange, smalle lap in, die aan één kant vast zit en waaraan je, als ik hem aan den anderen kant in mijn poot houd, prachtig hangen kunt en allerlei acrobatische toeren uitvoeren." ,,'t Lijkt me wel iets heel bijzonders, maar .. * begon Moeder Muis voorzichtig. „O dolletjes! Fijn!" riep het kleine Muisje uit. „Toe Vader, mag ik er dadelijk naar toe?" „Nu even dan, als je belooft zoet te gaan slapen, 'n Beetje gymnastiek is altijd gezond en 't is nog niet donker." Knabbeltandje beloofde het en dribbelde nu opgewonden vooruit, Vader en Moeder ongeduldig aan een poot meetrekkend, yjm „O, kijk eens!" riep Knabbeltandje uit, die het eerst de gymnastiekzaal — jullie hebt zeker al geraden, dat het een schoen was? — ontdekte. „Voorzichtig nu!" zei Moeder Muis waarschuwend. Vlug trippelden de Muisjes aan den buitenkant der zaal naar boven, waar de opening 38 was. O, wat ging dat leuk! Daar zagen zij reeds de lus, de touwen (de veters) en den lap. (het leertje.) Vader Muis had den weg gewezen en was voorgegaan. Op hem volgde Knabbeltandje en Moeder Muis sloot de rij. Maar op eens, wat was dat? Juist toen Moeder Muis tegen den wand opklauterde, zagen zij twee akelige, groene oogen en... Minet om een hoekje komen. Knabbeltandje keek juist boven den rand der „zaal" uit en dook onmiddellijk weg, Moeder hem achterna! Met kloppende hartjes wachtte de familie Muis nu af, wat er verder gebeuren zou. Zelfs Vader Muis kreeg het benauwd, nam 39 40 zijn vrouw en zijn zoontje ieder bij een poot en trok hen zoo diep mogelijk de „zaal" in, daar waar het heel donker was, maar toch nog licht door een kier naar binnen viel. Vader Muis, overtuigd van den ernst van den toestand, drong nu met zijn heele lichaam tegen den zijwand, die daar maar laag was en nee maar, wat er n u gebeurde, was werkelijk een uitkomst! Er kwam een opening aan den a c'h terkant der gymnastiekzaal! Vader Muis dacht, dat hij een deur opengeduwd had. De heele Muizenfamilie sprong er door en dat was maar gelukkig ook, want op hetzelfde oogenblik stak Minet haar kop door den hoofdingang der „zaal." Heelemaal kon zij er niet in, want zij was te dik van de vele melk, die zij kreeg. Juist toen Vader Muis, Moeder Muis en Knabbeltandje uit de gymnastiekzaal ontsnapt waren, stak Minet een klauw door de nooddeur, die door Vader Muis opengeduwd was. Zij waren maar net bijtijds gered en Minet, de dikke Minet, zat gevangen en kon niet vóór- of achteruit! „Kom nu maar mee!" zei Vader tegen Moeder Muis, die de schrik nog in de pootjes zat. Vader Muis trok haar en Knabbeltandje nu mee. Poot aan poot trippelde het drietal weer naar hun veilig holletje, natuurlijk nog wel wat van streek van de doorgestane angsten. „Gelukkig, dat de gymnastiekzaal een nooddeur had," zei Vader Muis. Moeder en Knabbeltandje waren het hiermede geheel eens. 41 Breistertje. Zeg, aardig meisk' uit Volendam, Wat ben je in de weer! Je pennen gaan: tik-tik, tik-tik, Gedurig op en neer. Voor wie brei jij die lange sok? Voor Vader? — 'k Dacht 't zoowaar Wat!? Is het zelfs de tweede al? Dan heb je dus een paar. 43 En krijg je dat vandaag nog af? Hoe mooi zal Vader zijn! 'k Wed, morgen met den Zondag is Er vast niet één zoo fijn. Dan ga je deftig wandelen En Vader geeft j'een hand; Je denkt: — Zoo'n nette Vader is Er niet in 't heele land. En weet je, wat ik zeggen zou, Als ik je tegen kwam? — Dag aardig, vlijtig breistertje, — Dag meisk' uit Volendam! viel op den grond en als de deftige Constance niet zoo'n mooie jurk had aangehad, zou zij misschien ook wel gevallen zijn. Nu spande zij al haar krachten in om netjes rechtop te blijven zitten. Dolly en Doffie waren samen ook op den grond gegleden. „O, o, zij komt er aan!" gilde Dora, die evenals haar zusje op een stoel stond. „Zij wil zeker ons laatste koekje opeten!" Plotseling gebeurde er echter iets, dat niemand verwacht had. Het muisje keek angstig naar den hoek der kamer, waar het arme Miesje treurig in haar ééntje zat en... verdween, angstig piepend, weer in het holletje, waaruit zij te voorschijn was gekomen. Toen de theetafel weer in orde gebracht was en allen er voor den tweeden keer omheen gezet werden, kreeg Miesje de mooiste plaats; En verdiend was het, vinden jullie ook niet? 64 Een Dubbele Verjaardag. Hoera! wij vieren dubbel feest, Want ons lief buurtje Klaar Wordt zes vandaag, — is dat niet leuk? — En Bert juist zeven jaar. Deez' dubb'le jaardag dient gevierd, Maar niet zoo heel gewoon; Hij eischt natuurlijk op zijn minst Een dubbel feestbetoon. Ons Boekje. 5 66 Wij hebben daarom saam bedacht: Zij zijn een Koningspaar; We spelen optocht in den tuin En zijn van zessen klaar. Voor beiden is een kroon gemaakt En voor de Koningin Van Moeders sjaal een mooien sleep, Die is wat naar haar zin. Muziek loopt voorop, ran-plan^plan, 't Gaat keurig in de maat; En tè-te-rè-tè, tè-tè-tè, Zoo klinkt 't van vroeg tot laat. Maar wordt het eind'lijk a 1 te laat, Zijn wij van 't spelen moe, Dan wordt de stoet ontbonden, hoor! Gaat elk naar huis weer toe. De kronen worden weggelegd Weer tot een volgend jaar, Want dan wordt onze Bert al acht En zeven buurtje Klaar. Nu z'éénmaal samen jarig zijn, Blijft dat ook in 't verschiet, Maar altijd met één jaar verschil.' Zeg eens, is 't waar of niet? Een spannend Verhaal. Op een mooien Woensdagmiddag was Loekie met Annie, haar lievelingspop, in den éénen arm en „De Avonturen van Pimmy en Jimmy," een grappig boek, in de andere hand, er op uit getrokken. 5* Zij ging naar een plekje, waar zij graag zat en waar zij meende ongestoord te kunnen zitten lezen. Annie had ze in het gras achter zich gelegd, maar ik denk, dat het poppekind wat slaperig werd van de lucht, want ze deed al heel gauw de oogjes dicht. Maar Moeder Loek was zóó in haar boek verdiept, dat ze hiervan niets bemerkte, ook niet, dat Tip, hun hondje, 't kleine vrouwtjeJ achterna geloopen was, heel zachtjes vlak achter Loekie en bij Annie kwam en... met de arme pop in zijn bek haastig wegholde in de richting van het vijvertje, dat niet ver was. Nu scheen Loekie toch iets te merken. Zij keek ten minste om en of... daar zag zij het verschrikkelijke. Zij holde nu den stouten Tip achterna, maar deze was vlugger dan zij meende en rende steeds verder met haar lieve Annie in den bek weg. Was dat niet vreeselijk? Nu was Tip het vijvertje genaderd en o, daar zwom hij met haar arme lieveling in het water! Aan schreeuwen geen gebrek! Maar of Loekie al stond te huilen en te roepen, 't 68 hielp niet, totdat er plotseling redding scheen te komen opdagen, want daar op eens kwam Hans van de buren aan. Hans trok vlug zijn schoenen en kousen uit, waadde door het ondiepe vijvertje en... pakte met zijn ééne hand Tip bij zijn hals¬ band, terwijl hij met zijn andere hand Annie greep. Gelukkig! Tip liet de pop los. In het volgend oogenblik kwam Hans met de geredde lieveling bij Loekie, die nog steeds aan den kant van het water stond. Wat was Loekie blij, toen Hans haar pop terugbracht! Annie was wel erg nat, maar 't was zomerdag en zij zou wel weer gauw opdrogen en geen kou vatten, hoopte Loekie 69 De Gevolgen van Ongehoorzaamheid. „Kom Suusje, neem het lage wagentje en rij kleine Zus in de laan heen en weer," zei mevrouw van Hoorn tegen haar dochtertje en zij voegde er nog aan toe: „Dolf en Mieke mogen ook mee." „Ja Moeder," antwoordde Suusje en „Ja Moeder," zeiden Dolf en Mieke, die veel zin in een wandeling hadden. Suusje reed dolgraag met het lage wagentje. Zij mocht dit echter niet dikwijls doen, wanneer Juf of Paula, haar oudste zusje, er niet bij was. Maar de laan was heel rustig: er kwamen daar bijna nooit rijtuigen of karren en heelemaal geen auto's. „Ze zullen er dus geen ongeluk krijgen," dacht mevrouw van Hoorn en zij zei tegen Suusje toch vooral niet verder dan den molen te gaan. Juf was bezig Zusje's jurk te strijken. Moeder had een brief te schrijven, waar groote haast bij was, en Paula, haar oudste dochtertje, dat een heel stuk met de vier kleineren scheelde, was uit. Bovendien bleven de kinderen in de buurt. Nadat Moeder Zusje dus in het wagentje gezet had, ging zij weer in huis, het troepje nog eens vroolijk nawuifend. Dolf en Mieke liepen ieder aan een kant van het wagentje. Maar het duurde niet lang, of Dolf zei met een vleiend stemmetje: „Laat ons er ook in stappen, Suusje, we kunnen er best met'ons vieren in." Suusje keek hem vragend aan. „Maar wie is de vierde dan?" vroeg ze eindelijk. „Molly," antwoordde Mieke. „Dolf rekent mijn pop altijd mee. Dat komt omdat hij nog zoo klein is." „Niet waar! Ik ben al groot!" zei Dolf beleedigd. „Vader heeft het gisteren zelf gezegd." „Stil maar," zei Suusje nu moederlijk, terwijl zij haar broertje in het karretje hielp. „Voor het wagentje ben je al bijna te groot. Maak je beenen zoo kort mogelijk, Dolf, anders kan Zusje niet zitten." Dolf begreep, dat het in zijn eigen belang was, wanneer hij zich inschikkelijk betoonde. Hij vouwde zijn beenen dus dubbel onder 74 zich en hielp op zijn beurt Mieke en haar pop in het wagentje, zoo goed en zoo kwaad als dit in zijn lastige houding ging. Zoo reden zij verder. Suusje trok dapper, al moest zij zichzelve bekennen, dat het noga 1 zwaar was. „Gaan we tot den molen, Suusje?" vroeg Dolf, die achteruit reed en zich omkeerde om eens te zien, hoe ver zij al waren. „Dan kunnen wij den molenaar in zijn witte pakje zien." „Ja," antwoordde Suusje, „maar je moet niet zoo leunen, want dan maak je het wagentje te zwaar." „Ik leun niet," verdedigde Dolf zich, die nu juist geen gemakkelijke houding had. 75 Moeder gezegd had. Zij dacht niet meer aan de laan en den molen. Voort, steeds voort holde zij en de kinderen juichten van plezier en klapten vroolijk in de handen. Op eens schrikte zij echter opnieuw. Het wagentje scheen vleugels gekregen te hebben. Hoe harder zij liep, hoe vlugger het achter haar aankwam, totdat zij het eindelijk tegen haar beenen voelde. Plotseling schoot de gedachte door haar hoofdje, dat zij eigenlijk heel ongehoorzaam was. Maar nu de wagen zoo'n vaart had, begreep ze wel, dat ze niet op eens stil kon blijven staan. Zij zou het onmogelijk gekund hebben en moest voorthollen. O, wat was dat vreeselijk! Steeds harder holde Suusje door, al haar krachten inspannend om de wielen vóór te blijven. Op eens daar stootte de wagen tegen haar voet aan, zij viel en... bovenop haar lag het karretje onderstboven, de kinderen er alle drie uit! Aan huilen was natuurlijk geen gebrek! Het rijtuig, dat hen voorbij gereden had, ging nu stapvoets verder. De dames, die er 78 in gezeten hadden, waren er uit gestapt om bloemen te plukken. Toen zij toevallig eens naar den steilen heuvel opkeken, ontdekte één harer het kleine groepje. Zij vermoedde, dat er een ongeluk gebeurd was en snelde er, zoo vlug als de steile weg dit mogelijk maakte, heen. Even later bereikte zij het schreiende viertal. Zij nam kleine Zus in haar armen, veegde haar traantjes af en keek, of zij zich ook bezeerd had. „Maar kind," zei zij tegen Suusje, die luid stond te snikken. „Je hadt dezen steilen weg nooit moeten gaan. Weet je Moeder wel, dat je hier bent?" „N-nee mevrouw," bekende Suusje. „Ik heb zoo'n spijt! Heeft — heeft Zusje zich niet bezeerd? Moeder is altijd zoo bezorgd voor haar. Weet u heel zeker, dat Zusje zich niet bezeerd heeft? O, wat moet ik doen en hoe komen we thuis?" en zij begon opnieuw heel hard te snikken. Zusje was er echter, wonder boven wonder, goed afgekomen. De vriendelijke dame bracht hen alle vier in haar rijtuig thuis, maar Suusje werd nog lang daarna aan haar ongehoorzaamheid her- 79 innerd, als zij Dolfs builen, Mieke's blauwen arm en het gebroken wagentje zag. Het duurde een heelen tijd vóór Moeder haar weer vertrouwen kon en dat was haar zwaarste straf. 80 DE KLOMPENMAKER EN DE PRINSES, door J. STAMPERIUS Geïllustreerd door SIJTJE AAFJES Prijs gecart ƒ 0.90 — (Leeft. 5—8 j.; Moeders! zet hier een streepje bij en zorgt dat dit aardige verhaaltje op de cadeautjestafel ligt van uw kleinste kindl Het is zoo grappig! Het vertelsel zelf, dat gemoedelijk begint met: „Er waren eens — heel, heel lang geleden — een koning en een koningin," is al leuk en vol verrassingen, en dan zijn er nog 32 allergeestigste teekeningen van Sijtje Aaf jes bij. (Het Vaderland.) 'K VERTEL JE WAT UIT door C. E. DE LILLE HOGERWAARD SIJTJE AAFJES — (Leeft. 5—8 j.) DE KLOMPEfl MAKER Etl DE PRINSES DOOR J- STAMPERIUS AUV-WVR OCBR-KUUITrlAn AMS ELN TRAMS C.E.OE L'LLE-HOGERWAARD DIERENSTAD -:- Geülustreerd door - Prijs gecart. ƒ0.90 Op hot bandje een dolknus plaatje van een muis, een eendje en een aap, alle drie menscheljjk deftig aangekleed. Is er iets verrukelijkers voor kinderen dan hun dier-vriendjes als mensch te zien optreden, zieh heelemaal in dit fantastische leventje in te denken? Mejuffrouw C. E. de Lille-Hogerwaard schreef een allergenoegelijkste geschiedenis over al die dieren, over hun school, hun markt hun spelletjes.... (De Telegraaf.) ANS EN FRANS door C. E. DE LILLE HOGERWAARD Geïllustreerd door SIJTJE AAFJES Prijs gecart. ƒ 0.90 — (Leeft. 5—8 j.) Deze schrijfster heeft reeds haar sporen verdiend op het gebied van kinder-lectuur. Ook in dit boekje een schat van versjes en verhaaltjes, waarmee de jeugd zich ongetwijfeld goed zal vermaken. Bijtje Aaf jes geeft ook hier weer blijk, het kind waargenomen te hebben. Er zit humor in dit werk en met haar sobere lijnen bereikt ze veel. (Holl. Eevue.) ONS BOEKJE, door C. DE LILLE HOGERWAARD Geïll. door SIJTJE AAFJES - (Leeft. 5-8 j.) - Prijs gecart. ƒ 0.90 Versjes en verhaaltjes, met niet minder dan 30 teekeningen van Sijtje Aaf jes, die hier bizonder, met geest en charme beide, op dreef is. Zij tëekent met een stevig contourtje toch fqn, echt voor kinderen, begrijpelijk en guitig. Het is voor kinderen, die nog met poppen spelen, maar af en toe al met broer uit rijden gaan. Niet op een echt paard, maar op een hek natuurlijk, die schuitje varen in een ton — in 't gras, doch die ook nog luisteren naar een aardig verhaal van avontuur van muizen, waarvoor zij een anderen keer, als echte kleine vrouwtjes, in werkelijkheid weer heel bang zijn. Sijtje Aaf jes heeft als teekenares echt den kindertoon te pakken. Op den stevigen, gecartonneerden omslag een f jjn-fleurige teekening in kleur van een dreumes, die met haar pop vóór zich op 't zadel, stokpaardje rijdt. (De Avondpost.) ALKMAAR GCBR.. KLUITMAM NELLIE-LEESBOEKJËS, voor School en Huis. Prijs per deeltje ƒ0.25 De onderstaande leesboekjes worden zeer aanbevolen voor beginnende lezers, als ontspanning naast de bestaande leermethoden. NELLIE: DRIE KLEINE KABOUTERS HHUgl KLEIN KLEUTERKE Arme Puck EEN GEHEIM DE HOEVE HET KRANSBROOD DE WITTE BEER C. ASSCHER-P1NKHOF: WIJ ZIJN ER ZOO BLIJ MEE EEN DAPPERE JONGEN HET EERSTE TANDJE Elk deeltje geïllustreerd met 20 keurige illustraties van NETTY HEYLIGERS sEtLLusraeeRo ow» ntrrv hcvugcqs Bovenstaande boekjes zijn ook verkrijgbaar in drie gecartonneerde deeltjes1: -:- ARME PUCK — ZOMER KINDERVERSJES, a ƒ 0.75 per deeltje Of gebonden in linnen prachtband in drie deeltjes: -:- VOOR DE KLEINTJES VOOR ALLEMAAL WAT KLOMPEVOETJES, ijfï.25 per deeltje Een betrouwbare gids voor het aanschaffen van Jengd-lectuur is: GEBK. KLUITMAN'S GEÏLLUSTREERDE CATALOGUS. Toezending op aanvrage gratis en franco. B Él