■ ~- r- Bewaarexemplaar dienst boek en jeugd postbus 93054 2509 AB den haag JOOP EN HAAR JONGEN Van ClSSY van marxveldt verschenen bij de uitgevers valkhoff ö Co. te Amersfoort: de h.b.s.-tijd van joop ter heul. joop ter heul's problemen. joop van dil-ter heul. de kingfordschool. vriendinnen. rekel. de stormers. caprices. het nieuwe begin. JOOP EN HAAR JONGEN DOOR CISSY VAN MARXVELDT MET TEEKENINGEN VAN IS. VAN MENS VALKHOFF 6 Co. ~ AMERSFOORT HOOFDSTUK ï Schoonpapa van Dil zei: „Nee maar, nu geloof ik Zéker, dat hij in zijn slaap gelachen heeft." Leo zei: „Papa, als U dat lachen noemt, dan heeft hij tegen mij verleden week wakker al gelachen." Grietje zei uit de veiligheid van haar keuken sottovoce: „Hij lachte al, toen hij veertien dagen was." En ik boog* me over het roode knuistje van Hans van Dil, oud vijf weken, en kuste het. „Kom Papa," zei Leo, en hij nam Schoonpapa onder zijn arm, „gaat U weer mee achter in de tuin zitten? Of wilt U liever een stoel vlak naast de wagen van Uw kleinzoon hebben?" „Dat mag hij niet eens," zei ik en stak een hand door Schoonpapa's nog vrije arm. „Zoo'n kleine schat moet rust hebben. En als jullie aldoor over die wagen hangt — de lieve dot kan wel onder hypnose raken." Schoonpapa schaterde het uit. Hij heeft zoo'n volle lach, die uit zijn buik schijnt te komen. Hij klapte me op mijn hand. „Je neemt me niet kwalijk, hè Jopie? Maar die nieuwe waardigheid van jou vind ik zoo verdraaid aardig." „Hoe zou U het vinden," informeerde ik, „wanneer Tante Suzanna aldoor over Uw aanschijn hing, als U slaap hadt? En dan als maar lofliederen zong op Uw neus en Uw lach en Uw haar?" Schoonpapa streek over zijn gansch kale schedel. „Over dit laatste zou anders weinig te zingen zijn. 6 Maar ik geef je toe, dat ik het toch criant vervelend vinden zou." „O zoo," zei ik, „nu zoo denkt Uw naamgenoot er precies over." Leo trachtte achter Schoonpapa's rug om aan mijn oor te trekken. „Joost, je bent verschrikkelijk." Ik knipoogde tegen hem, en plofte met een zucht van verrukking neer in een van onze witte tuinstoelen. „Joop, neem deze makkelijke stoel. Wil je nog een kussen hebben?" Ik zoende Leo gauw even op zijn kin. „Nee, dank je wel, ik zit zalig." En Schoonpapa trok met zijn teenen een voetebankje bij, en liet dit voor mijn beenen nederdalen. Hij stak omzichtig een sigaar op, en zei: „Ik kan nog niet zien op wie hij lijkt." „Nu vischt U naar complimentjes," plaagde ik. „Ik? Hoe kom je erbij Joop?" Hij woei de rook van zijn sigaar weg. „Hoe bedoel je dat?" „Ik heb gehoord, dat U door de telefoon tegen Tante Suzanna zei, dat hij op U leek. Daarom." Leo gooide zijn hoofd achterover, en proestte. „Nee, dat kan niet," zei Schoonpapa. „Ik kan misschien, gezegd hebben, dat ik me verbeeldde, dat hij op Leo leek, maarre..." j' "„Zoet maar, hij lijkt op U. Hij heeft veel weelderiger haardos, maar toch lijkt hij op U." Ik knikte tegen Schoonpapa. „Ja, wat heeft dat kind een massa haar," beaamde de trotsche Grootvader. „Dus, je vindt werkelijk, dat hij op mij..." „Leo, heb ik het niet meteen gezegd, toen hij geboren was, en Zuster hem op het kussen had, dat hij sprekend op Papa leek? En profiel." „Ja, maar jij hebt zulke schokkende dingen beweerd," zei Leo. „Ik moest de Zuster gewoonweg kalmeeren." „O, ik was dol van blijdschap, toen ik onze kleine jongen zag." Ik vouwde de armen achter mijn hoofd. 7 „Als ik er nog aan denk. Ik was heelemaal niet de traditioneele jonge Moeder, die op apegapen ligt." Schoonpapa kneep me even in mijn knie. „Ja maar Jopie, jij bent onder de meeste omstandigheden anders, dan men gewoonlijk verwacht. Dat is een complimentje hoor." Ik stak mijn nagel onder de spitsgeknipte nagel van Schoonpapa's wijsvinger. „O, dank U wel." Toen stond Leo op. Hij gooide zijn sigaret weg, en hield me zijn armbandhorloge voor. „Drie uur. Jopie, nu kun je nog twee uur rusten voor Pien en de Bobbel komen." >. „Leo, ik voel me hier als een koningin." „Kindjelief, wees nu verstandig, je hebt er niets aan vanavond, als je nu niet rust." „Nee, daar heb je gelijk in." Ik stond gehoorzaam op. „Ik ga wel even met je mee," zei Leo. Hij sloeg zijn arm om mijn casaque. We liepen op onze teenen, opdat het grint niet kraken zou, voorbij de wagen van Hans. Ik keek even door het tullen gordijn, dat ik over de kap had gehangen voor de vliegen. Onze jongen lag nog even rustig óp zijn rechterzijdje te slapen. Een groote pluim pikzwart haar vlijde zich over het witte kussen. Ik voelde mijn oogen vochtig worden. Dit had ik meer, wanneer ik het slapende snuitje van onze jongen zag. „Ik vind het heerlijk, dat onze trappen zoo breed zijn, dat we gearmd naar boven kunnen wandelen," constateerde ik. „Ja, dat is heerlijk," beaamde Leo plagend. Dan zei hij bezorgd: „Kleine meid, je ziet heusch een beetje moe." „O Leo, je lijkt Jog wel." „Nu, is dat geen vooruitgang? Jog is toch altijd je mannelijk ideaal geweest." Ik bleef op de overloop staan, en pakte zijn gezicht tusschen mijn handen. Zoo trachtte ik hem heen en weer te schudden. Maar dat lukte me niet. Leo 8 stond als een rots. Hij greep mijn beide handen vast. „Zal ik je maar verder naar boven dragen? Een veertje ben je." Ik wilde net verrukt de armen om zijn hals slaan, toen onze hit, die we sedert een half jaar bezitten, en die luistert naar de welluidende naam van Gijbertje, met haar arm vol babygoederen van de kinderkamer kwam, en, ons ziend, verrukt en blozend en stokstijf boven aan de trap bleef staan. Gijbertje is een inboorling met zulk peenig haar, dat het net uitgerafeld touw lijkt, en met de gang van een kameel. Maar ze is heel lief en goed, ofschoon dom, en Grietje tyranniseert haar. Gijbertje ziend, liepen we natuurlijk opwaarts, zooals het Mijnheer en Mevrouw van Dil betaamt, en ik stak gauw even mijn vinger in een afhangend truimouwtje van onze erfgenaam, waarom Gijbertje lachte. Trouwens Gijbertje kan om de gewoonste gezegdes in vreeselijke lachbuien kronkelen, wat wel eens lastig is. Op onze slaapkamer stonden de ramen wijd open. Leo liet de markies verder zakken. „Wil ie de overgordijnen dicht?" „Nee Leo, 't is juist zoo heerlijk, om vanuit mijn bed de lucht te kunnen zien, en de hooggebergten. Wolken," verduidelijkte ik. „Ja, maar je moet slapen." „O, dat doe ik ook," beloofde ik zoet. Ik stond al in mijn kimono, toen Leo me wenkte. „Kom eens kijken Joop, gauw." Door de tuin schreed Papa van Dil op zijn teenspitsen. Hij zwaaide met zijn armen als een balletdanseres om zijn gang nog geruischloozer te maken. Verstolen blikte hij naar boven, maar zag ons niet achter de gordijnen staan. Bij de wagen van zijn naamgenoot hield hij halt. En heel voorzichtig zagen we hem het kanten gordijn oplichten. „Ga maar gauw naar beneden Leo," zei ik. „Wie weet, wat Papa nog meer uitspookt, als hij zich onbespied waant." 9 Ik vlijde me op mijn bed neer. „Die zat nu het allerliefst met Hans Jr. op zijn knie in de zon/* voorspelde Leo somber, en spreidde heel zorgzaam de zijden deken over mijn voeten. „Klein moedertje." Ik groef met mijn handen in' Door de tuin schreed Papa van Dil op zijn teenspitsen. zijn haar. „Wat is alles goed/' zuchtte ik. Toen klonk van beneden Grietjes afgepaste stem: „Ja, als je de hersenen van een garnaal hebt, daar kun je ook niets aan doen." Waarop volgde een gesmoorde lachuitbarsting van de kameel. „Nee, daar zou ik nu maar niet om lachen," sprak Grietje deftig verder. „Het is schuw, zooveel als..." de rest ging voor 10 ons verloren, doordat Grietje zich vermoedelijk in de bijkeuken begaf. De lachstuip brak plotseling af. Leo legde mijn kussen terecht. „Joop, ik ga onze Zoon redden van te veel genegenheid." Ik wierp hem nog een kushand toe, en draaide me behaaglijk om. Wat was alles goed! Ik sloot mijn oogen, maar de gedachten kwamen aanstormen als jolige soldaten. Een bij, die kwam aanzoemen, tikte met zijn vleugels tegen het raam. De bladeren van de boomen in de tuin ritselden. De tuin was beslist weelderig geworden in de twee voorbije jaren. De garage kon al schuilevinkje spelen achter het groen. En aan alle kanten van het huis kroop een ondeugende klimroos onhoog, die schoonpapa eigenhandig met de tuinman — nog altijd dezelfde van de Laddies — gepoot had. Ik had al vaak gehoord van passagierende stadsmenschen: „O kijk eens, wat is dat een schattig huis." Ja, dan voelde ik me trotsch en schreed door de kamers met fiere tred. Schoonpapa en ik waren beslist verknocht geraakt, nadat ik een jaar in het privékantoor voor de schrijfmachine had gezeten. Tegenover de buitenwereld deed schoonpapa, alsof het maar een grappige bevlieging van me was. Maar in werkelijkheid liet hij mij geducht aanpakken en bulderde, als ik fouten maakte. Ik voelde, dat hij dan dacht: „Je hebt dit nu gewild, dolle Dries die je bent, maar nu zul je er ook van lusten." Ik glimlachte bij het herdenken. Het was toch een goeie tijd geweest, 's Avonds reden we samen naar huis, Leo en ik, en aan het eind van onze tochten wachtte S. & M. ons als een trouwe, veilige Moeder. En Grietje met haar breede glimlach stond in de Hall, nam onze jassen aan, en ontving ons zoo verrukt, alsof steeds weer onze binnenkomste een feestelijke intocht was. En nu stond beneden in zijn witte wagen Hans Willem van Dil, oud vijf weken! „Het zal me eens benieuwen," had Schoonpapa XI gezegd, „of Jopie een even goede kinderopvoedster is als privé-secretaresse. Trouwens aan dat laatste ontbrak nog wel eens wat/' En Jog, die dit hoorde, had er haastig, met voorbijzien van het slot der .zin, uitgestooten: „O, vast! Weet je nog wel Julie, hoe Joop met Mol omsprong? Onverbeterlijk." Waarop Julie, tot mijn groote verwondering antwoordde: tJa, Joop heeft werkelijk tact om met kinderen om te gaan," en ik vanuit mijn bed „Hoera" riep. Toen was Hans een week. Julie en Jog woonden nog steeds in ons oude huis, maar Julie sprak ervan, ergens in ons land, liefst aan zee, een hut neer te zetten, waar ze 's zomers vier maanden zou kunnen neerstrijken. Omdat het Zoo goed voor Mol was. Jog had al angstig weerstreefd, of de acht weken van de zomervacantie niet voldoende waren, hij zag zich natuurlijk de overige twee losloopende maanden al in ons voorvaderlijke huis wonen met alleen het onovertroffen Juweel, dat hij haat. Doch Julie zei, dat in de zomervacantie iedereen naar buiten ging, dat zij ook van de rust • buiten wilde profiteeren, dat dit bovendien voor Mols nerven ook zoo uitstekend zou zijn, enfin dat zij wilde! Schlussü Maar Jog — dit alles speelde zich in tegenwoordigheid van Leo en mij af — hield vol, 'dat hij geen hut wilde bouwen. De oolijkerd wist natuurlijk wel, dat Julies hut wel zou uitdijen tot een behoorlijk landhuis van alle gemakken voorzien. Waarop ik hem te hulp kwam, en annonceerde, dat het veel genoeglijker was om geen vast zomer-pied a terre te hebben, omdat je dan het eene jaar naar Noordwijk, het andere naar Scheveningen en het derde naar Biarritz kon gaan. „Ja," zei Jog, „dit laatste lijkt me buitengewoon verstandig, zoo gemakkelijk voor mij om de week-ends in de schoot mijner familie door te brengen." Julie keek, of ze de schoot van een familie ordinair vond, maar helde toch tot mijn voorstel over. En nu hebben ze gehuurd in Bergen van half Juni tot eind September: 12 een villa met centrale verwarming, twee salons, een billartkamer en een eigen tennis-court. Ik grijnsde nog in mezelf om Jogs slachtoffergezicht, toen Julie de pracht van deze villa voor ons opsomde. Ik zei: „Ja jongen, aan de billartkamer ontkom je nu ook niet in de stad. Misschien kunnen jullie de mangelkamer daarvoor inrichten." ^ „Ik biljart niet, ik dans niet,' ik chauffeer niet en ik rijd niet paard. En ik wil 't niet leeren ook," Zei Jog moedig, waarop Julie haar neusvleugels liet sidderen, en een gezicht trok, alsof zij andere plannen had met Joachim Marinus. Het eene moment dacht ik nog met plezier aan Julie, toen hoorde ik als een verwijderde stoomfluit het hinniken Van de Kameel, het gefluit van een vogel, die eerst uitdagend vlak voor mijn raam zong, dan zachter en zachter te fluiten scheen, dan niets meer ... Ik werd wakker door het opengaan van de deur. Leo keek om de hoek, en boven zijn schouders wuifde een lichtgrijze handschoen. Ik ging overeind zitten, en wreef mijn oogen uit. „Joop, 't is vijf uur. Kijk eens, wie ik heb meegebracht?" „Dat weet ik allang. Pien!" Pien, met een lange lichtgrijze handschoen aan, en de andere als een vaandel in haar hand, begroette me uitbundig. Pien viel op het voeteneind van mijn bed neer, en schudde mijn beenen. „Waar is de Bobbel?" vroeg ik. „O, die wou ook mee naar boven. Die hebben Leo en ik gewoon hardhandig moeten weren. Nu laat je schoonvader hem Hans Jr. zien." „Leo!" kreet ik, „ga asjeblieft naar beneden. Twee zulke ontoerekenbare mannen bij onze jongen. Ik zie de Bobbel in staat om onze telg aan zijn teenen uit de wagen te lichten." Leo rende naar beneden, en Pien zuchtte. „Wat is het weer heerlijk om hier te zijn Joost. En jullie jongen is een schat. Ik kan echt zien, dat 13 hij gegroeid is." Ik keek trotsch naar Pien, en stopte mijn hoofd in de waschbak. Pien trok met voorzichtige halen haar handschoen uit, en zette haar hoed af. Sedert eenige maanden was Pien ook kortgeknipt, en het stond haar om te gappen met de geestige banden, die ze er artistiek omheen slingerde. „We troffen Kit nog aan het station," zei Pien. „Die ging met baas en familie week-enden in Scheveningen. Ze riep natuurlijk zoo maar over het perron, dat ze liever met ons was meegegaan." „O eenig." Ik schuierde mijn korte lokkenpracht. „Heb jij nog iets van Connie gehoord?" „Nee, van Connie niet. Wel van Loutje, die komt volgende maand voor goed thuis. Enfin, dat weet jij natuurlijk ook. Kaki vost als een bezetene. Ze zullen wel niet lang meer met trouwen wachten, als Kaki klaar is." „O Pien," zei ik verrukt, terwijl ik een beeldige zwartzijden jurk over mijn korte manen wierp, „ik geniet dol van al die toekomstige trouwerijen. Wanneer trouw jij?" „Over drie maanden," zei Pien, en knikte fier vanaf het bed. „Nee," gilde ik. „Ja," zei Pien. Ik stortte me ook weer op het bed en schudde Piens arm. „Heeft de Bobbel plotseling een lucratieve positie gekregen?" „Ja, sedert eergister. Secretaris bij de Directie van een scheepvaartmaatschappij. Op voorspraak van — je raadt het nooit." „Zeg het dan maar. Ik ben een ezel in raden." „Van Pa Helmer." „O, wat zalig, wist die nog, dat jij bestond?" „Pop en ik zijn een heele avond bezig geweest om hem de duistere relatie tusschen de Bobbel en mij uit te leggen. Toen heeft Pop alle antecedenten van de Bobbel op een papier geschreven, en Pa 14 Helmer gesmeekt of hij die van buiten wilde leeren. Een van de Directeuren is nog een studievriend van Pa, zie je. O Joop, ik ben in de zevende hemel." „Ik ook. Ik zal het je de heele avond in woord en daad laten blijken. Maar nu moet ik naar beneden. Mijn zoon verzorgen. Ga je mee?" „Natuurlijk," jubelde Pien. „Ik kwam hier toch alleen voor die zoon van jullie." Op de trap zei ze: „Zeg nog niets van onze geweldige plannen hoor! Ik geloof, dat de Bobbel het plechtig aan tafel wil aankondigen." Beneden vond ik de wagen al in de serre gereden, en Schoonpapa die in een van de korfstoelen zat, deed alsof hij zijn krant las. Op het terras zaten Leo en de Bobbel. „Jopie, het is kwart over vijf." Schoonpapa haalde zijn horloge uit. „Ik dacht, dat je zoon om vijf uur moest worden geholpen." „O engel," zei ik, en streek in het voorbijgaan over zijn kale kruintje. Hans werd wakker, toen ik de kap naar beneden deed. Hij knipte even met zijn oogjes en gaapte dan. „O, net een groot mensch," juichte Pien. „Mag ik hem er uitnemen Joost?" Nu is het-een van mijn heerlijkste momenten, als ik het warme, nog slaapdronken lijfje van mijn zoon uit wieg of wagen visch. Maar ik zag hoe Pien keek, en ik sloeg uitnoodigend de dekentjes weg. Pien schoof handig een arm onder zijn hoofdje, en een onder zijn reeds mollige beentjes. Ze legde haar gezicht tegen het kleine ronde wangetje. En ik draafde naar de keuken voor het fleschje, dat Grietje al had klaargemaakt. „'t Is goed op temperatuur," zei Grietje voldaan. „Voelt U maar." „Je zult nog makkelijk baker kunnen worden," prees ik. De kameel viel flauw in een waschmand.- In de serre vond ik Hans op het babykussen, terwijl Pien en Schoonpapa zich over hem heen bogen. Hans' zwarte kijkers blikten doelloos naar Schoon- 15 papa's neus. Die constateerde: „Hij kijkt me al aan, zie je wel Joop?" Pien zei nuchter: „Ik dacht, dat zoo'n heel jong kind nog niet bewust kijken kon." „Onzin, waar haal je die wijsheid vandaan Pientje?" zei Schoonpapa ontevreden. „Nee, ik dacht.. ♦" begon Pien. Maar ik trapte haar. „Schatten van oogen heeft die kleine vent," vervolgde ze als resultaat van mijn trap. „Hij heeft Leo's oogen, hè?" „Ja," zei Schoonpapa trotsch. „En nu gaat Hansepans schoon weer in zijn équipage," kirde ik boven het rosige gezichtje. „En in Zijn wagen krijgt hij het fleschje, hè jongen?" Ik keerde zijn kussentje om. Toen zei Pien: „O kijk eens Joost, wat een schattig onderlipje hij trekt. Gaat hij huilen? O wat engelachtig." „Het duurt hem te lang." „De snuit," zuchtte Pien. „Ja, en nu is zijn fleschje natuurlijk inmiddels koud geworden," zei Schoonpapa. „Natuurlijk niet. Voelt U maar. Tegen Uw ooglid." Ik duwde de flesch in Schoonpapa's gezicht. Die knorde: „Geef dat kind toch wat te eten." Hierop kwam Leo binnen. „Waarom huilt die Zoon van ons?" „Och, ze laten de jongen hongerlijden," bromde Schoonpapa weer. Maar Hans dronk al met groote, gretige teugen, twee kleine gebalde vuistjes naast de flesch. De Bobbel riep vanaf het terras: „Dag Jopie, kan'ik misschien de jeugdige van Dil in slaap zingen?" „Zoo meteen, dan roep ik je wel." „Accoord." „Pien, ga naar die vrijer van je toe" drong ik. „Anders houden we hem niet uit de serre." „Ik vind Hans veel interessanter," zuchtte Pien. „Ja, daar kan ik inkomen," leefde ik mee» „Ga nu maar." i6 Hans dronk rustig en onverschillig zijn fleschje leeg. Ik veegde zijn mondje schoon- Hij trok even een onderlipje. Ik kriebelde hem onder het zijzachte kinnetje. „Stoute, stoute jongen" zei ik. Toen verbreedde zich zijn mondje. Ik greep Leo's hand. „Zag je dat Leo? Nu heeft hij werkelijk gelachen. Zag je het?" Leo knikte. Hij boog zich over Hans, zei wat nonsenswoordjes, stopte het lakentje bij zijn voetjes in. „Rijdt U Uw kleinzoon naar buiten Schoonpapa?" „Zou het niet te koud worden?" „Weineen. We zitten toch midden in de hondsdagen! Of niet? Enfin, 't is smoorheet." ^ Schoonpapa wandelde achter de witte wagen de serre uit, keek in de lucht, keek om zich heen, waar het mooiste plekje in onze tuin was, zon en schaduw en luwte betreffend. „Papa is eenig," lachte Leo, en stak zijn arm door de mijne. „Ja, en daar siddert nu een heele Bank voor," opperde ik tragisch. „Zoo Jopie, kom je nog?" begroette de Bobbel mij. Ik schudde zijn dikke hand. „Zoo Breedman." „Ik kan wel merken, dat ik nu de tweede plaats in je hart inneem," zuchtte de Bobbel. „Anders was je niet bij mij weg te slaan en nu..." Aan zulke taal ergerde Leo zich vroeger, maar, aangezien hij er langzamerhand achter gekomen is, dat een dergelijke conversatie op de roerselen van mijn gemoed geen grein invloed heeft, hoort hij zulke woorden nu stil, doch niet misprijzend aan. „Je ziet er goed uit Jodocus," prees de Bobbel. „Jammer, dat ik van jou hetzelfde niet zeggen kan." De Bobbel sloeg op zijn knie. Hij is sedert zijn verloving nog dikker, ronder en bolliger geworden. „Zorgen kind. En mijn verloofde" — dit zei de 17 Bobbel met pathos — „maakt me het leven zoo Zwaar." „Ja Pien was altijd lastig," stemde ik grif toe. „Wat zeg je van zoo'n afvallige?" vroeg Pien in het algemeen. Grietje kwam met de theetafel aanrijden. „Wilt U hem in de tuin hebben, of op het terras?" „In de tuin is het lekkerder," constateerde ik. „Kom jongelui." „Moet ik me alweer verplaatsen?" zuchtte de Bobbel. „Heb je het ook zoo warm Margaretha? Jij kunt het best met me meevoelen." „Gaat nogal Meneer," zei Grietje en wandelde als een vaandeldraagster voor ons uit. „Uitgerust vrouwtje?" vroeg Leo. Ik wreef mijn gezicht langs zijn mouw. „Heerlijk." We passeerden Schoonpapa, die Hans ten slotte tusschen de Laddies gedeponeerd had. „'n Lollige kleine vent is dat," prees de Bobbel. „Vin je ook niet Pien?" Pien, die genoegelijk meezeilt met alle buien des Bobbels, zei: „Een schat! Bob, er is een knoop van je vest los." „Sssst," fluisterde de Bobbel. „Jongen, doe niet zoo dwaas." Pien trachtte hem aan haar hand mee te trekken. „Je kunt op het oogenblik beter een rhinoceros verplaatsen dan mij," weerde de Bobbel af. „Nee Pienekind, ik doe vandaag geen buitensporige lichaamsbewegingen. Waar jullie me nu neerzet, blijf ik zitten. Kan ik mijn diner daar wellicht ook geserveerd krijgen Grietje?" „Zeker Meneer," lachte Grietje, die een favoriet is bij al onze vrienden. Inmiddels kwam Gijbertje over het tuinpad aan met het kokende water, 's Middags is ze in een zwarte japon gehuld, op bevel van Grietje, met een schort van borduursel voorzien. Ze ontweek met een haarbreed tusschenruimte Schoonpapa's teenen, en belandde met haar kameelentred in ons midden. Joop en haar Jongen. 2 i8 „Ziezoo, nu hebt U alles/' constateerde Grietje, en overzag het geheel. „Je was vanmiddag weer erg grappig Grietje," Zei ik. „Ik heb Gijbertje boven op de slaapkamer hooren lachen." Grietje zei: „Och die. Die lacht al, als de poes Zijn poot likt!" Waarop Gijbertje in een wanhopige schater losbarstte, en Grietje haar, met een-vinger midden in haar zeer smalle rug, streng wegleidde. Bobbel keek ze vergenoegd na. „De zeven vette en de zeven magere jaren van Pharao. Je kunt ze laten optreden in een tableau Jopie. Och Pientje, schuif jij die sandwiches eens naar me toe. Ik heb een vreeselijke honger." „Schoonpapa, komt U nog zitten?" riep ik. „Of blijft U daar staan als de Wacht am Rhein?" „Moet je nog niet eens kijken, of hij goed ligt Joop?" „Neen papaatje, dat maakt hem maar onrustig." Ik knikte tegen Leo. We knikken veel tegen mekaar de laatste tijd. Hij glimlachte terug. „Zeg, weet je wat ik leuk zou vinden?" zei ik dan opeens. „Onze heele vroegere ouwe club vergaard in deze tuin. Dat is nog nooit gebeurd. Altijd misten er wel een paar." „Dan zal ik zorgen, dat ik schitter door afwezigheid. Lekker zijn die sandwiches Joop." „Je mag niet eens komen," dreigde Pien en trok de Bobbel aan zijn welontwikkeld oor. „Waar zit die adellijke jongedame toch?" vroeg de Bobbel. „Daar merk ik niets meer van de laatste tijd." „Noortje? O, die kon het hier niet langer uithouden. Weet je niet, dat de bezitting weer verkocht is? Zèfwonen nu in den Haag. Ik hoor nog geregeld van haar." „Dat was nu niet direct mijn genre. Trouwens,, ik was haar genre ook niet dunkt me." De Bobbel keek verongelijkt. „Het klinkt wel heel onwaarschijnlijk, maar toch was het zoo, hè Pientje?" 19 „Och eigenwijs, onmogelijk jongetje/' Pien trok de band uit haar haar tot bijna op haar neus. Het stond haar ook. „En dan dat sproetige medelid. Zie je wel, dat De zeven vette en de zeven magere jaren. ik ze nog ken? Woont die ook in den Haag?" „Neen." Pien en ik lachten tegelijk. „Waarom lachen jullie?" vroeg de Bobbel natuurlijk wantrouwig. 20 „Nergens om/' zeiden we. We dachten natuurlijk allebei hetzelfde. Hoe Connie letterlijk door Ma Ralandt onder de invloed van een zwarte weduwnaar met drie huwbare dochters was weggevoerd, en nu met de vroegere Juf in een plaatsje van driehonderd zielen in Limburg woonde. Als straf. „Hier Bob, de bonbons," zei Pien. „Hier Bobbel, de toast," zei Leo. „Bobbeltje, de biscuits," bood ik aan. „Er is wat met die vriendin van jullie," snoof de Bobbel, „'t Kan me niets schelen." „Ze woont in Limburg. Zoet nu maar," troostte ik. „Zeg het dan. Ja, lekker is die toast. Als ik me nu niet toevallig met jou verloofd had Pientje, dan trouwde ik Grietje," zei de Bobbel. „Je kunt het nog doen," bood Pien gul aan. „Als je haar maar niet van me wegkaapt later, als je getrouwd bent," dreigde ik. De Bobbel ging hierop niet in. Maar later, toen we aan tafel zaten en hij eerst hemelhoog Grietjes kookkunst geprezen had in overdadige woorden, werd hij opeens ernstig. Hij tikte aan zijn wijnglas. „Mag ik even iets zeggen?" „Ga je gang," zei Leo vaderlijk. En met een paar korte woorden deelde de Bobbel ons mee, dat hij een veel lucratiever betrekking gekregen had, en „over een paar maanden zijn Pientje een eigen home kon aanbieden." Leo klopte hem op de schouder. „Malle kerel, waarom heb je dat niet eerder gezegd?" „'t Was me straks te warm." De Bobbel veegde over zijn voorhoofd. „Bovendien, ik ben erg gevoelig voor entourage. Zoo'n gezellig dinertje, een lekker wijntje — de Bobbel hief zijn glas — vroolijke gezichten, alles bij elkaar geeft de noodige Schwung aan mijn woorden." We hieven ook onze glazen, klonken met elkaar. 31 „Op jullie mooie toekomst/' zei Leo. De glazen van Leo en mij tinkelden tegen elkaar. „Joost!" „Leo/' zei ik. Als een kind was ik, zoo blij, en zoo zorgeloos gelukkig. Toen hief Schoonpapa zijn hoofd. „Hoor ik daar niet iets? Huilt de jongen?" We luisterden allemaal. „Neen," zei ik, en zette mijn wijnglas neer, „het is alleen maar Gijbertje, die lacht." HOOFDSTUK II. Een paar dagen daarna belde Julie me 's middags op, toen ik net te rusten lag. Gijbertje kwam ademloos boven hollen, hijgde voor mijn sleutelgat: „Mevrouw, de telefoon." Als de telefoon gaat, denk ik altijd, dat het Leo is, dus ik vloog in een simpel saut-de-lit naar beneden. Maar het was Julie's stem, die zei: „Hallo Joop, ben je daar? Ik heb al een heele poos gewacht." „Ja, ik rustte," annonceerde ik, en ging er bij zitten. „Wat deed je?" vroeg Julie, en haar stem klonk verbaasd. „Rusten. Slapen. Om mijn dagelijksch schoon te bevorderen." „O," zei Julie. „Zeg Joop, kunnen Jog en ik morgen bij je komen dineeren? Ik moet je iets heel dringends vragen." „Kun je dat niet door de telefoon doen?" vroeg ik. „Ik bedoel, je kunt natuurlijk komen eten, maar dan lig ik de halve nacht wakker om te bedenken* wat die dringende vraag kan zijn." „Ach nee, 't is te lang om het je allemaal uit te leggen. Maar het is niet ernstig." „Iets grappigs?" „Ook niet direct. Enfin, je hoort het morgen wel. We komen tegen een uur of zes." „Dan kan Leo jullie in de auto meepikken," ontdekte ik. „Heb je 't druk?" 23 „Mijn hoofd loopt om. En Baby is zoo lastig de laatste dagen." „Neem ze mee. Misschien heeft Hans een goede invloed op haar." „Nee," zuchtte Julie. „Ze blijft bij Nurse. Ik ben veel te blij, dat ik er eens even alleen uit ben. Ik sta heusch voor een nervous breakdown." „Voor een wat?" vroeg ik, want ik wist niet, dat Julie in Engelsch oversloeg. „Voor een zenuwuitputting," vertaalde Julie vrij. „Nu in Bergen bloei je wel weer op," troostte ik haar. „Tot morgen. Ik zal Leo wel de noodige instructies geven." „O graag. Want het duurt zoo lang, voor ik Leo aan de telefoon heb." „Ja, dank zij de omvang der Bank." „Dag Joop. Kus je jongen,"zei Julie. Julie doet altijd melodramatisch over Hans. „Dank je wel," zei ik. „Tot morgen." Ik hing de hoorn op, en terwijl ik weer naar boven liep, piekerde ik toch over JuhVs zending. Het kon niets te maken hebben met Pa en Ma in Noord wijk, want ik had pas nog een opgewekte brief van Juffrouw Greet gekregen. Misschien iets met Mol. Och nee, wat een dwaasheid. Het Juweel kon wellicht een menschelijke fout gedemonstreerd hebben, die Julie onder onze aandacht wilde brengen. Uit de kinderkamer kwam een klein geluidje... Ik vergat Julie onmiddellijk geheel en al en keek voorzichtig om de hoek van de deur. Net kon ik het rose wiegje zien, en de fiere pluim haar. Het was niets dan een slaapgeluidje geweest — twee gebalde miniatuurvuistjes lagen op de sprei. Ik zuchtte van verrukking en bleef even voor mijn plezier nog in de open balcondeuren staan. De tuin was zoo lief en zoo stil. De rozen bloeiden. Over de hei in de verte lag een blauwig waas. Grietje maakte achter in de tuin de theetafel al in orde. Nog een half uurtje maar, en dan hield ik mijn kleine jongen weer even in mijn armen. 24 De volgende middag om zes uur, toen ik net Gijbertje verrast had, dubbelgevouwen over de keukentafel, omdat er aan Grietje's onberispelijke coiffure een onwaarschijnlijk piekje was ontsnapt* dat dartel onder Grietjes tullen muts vandaan hing, kwam de auto met het bekende hoorngeschal onze laan inzwenken, en achter Leo's rug prijkten Jog en Julie. Ik maakte een diepe buiging met loodrecht naar achter gestrekte armen, en Julie keek me even misprijzend aan, toen ze een teen op de treeplank Zette. Jog, die zich wilde haasten om haar te helpen, struikelde over een steen in de laan, en plofte als een bok, die stooten ging, tegen Julies arm op. Julie wankelde, greep het portier vast, en siste iets. Jog veegde zijn voorhoofd af, en ik juichte: „Ik heb altijd plezier, als jullie er zijn." „Dag Joop," zei Julie. „Neen Jog, je hebt me geen pijn gedaan. Neen, ik ben ook heelemaal niet boos." Toen klopten Jog en ik mekaars schouders, en volgden Julie, die voor ons uitschreed, terwijl Leo de auto de garage inreed. „En hoe is de boy?" vroeg Julie, toen we op het terras aanlandden, waar Grietje de lafenis had klaargezet. „Schitterend. Groeit als kool. En wordt bruin." „Je bedoelt toch zeker niet, dat hij daar nog in die wagen ligt?" vroeg Julie en wees met een vinger naar de équipage van Hans van Dil. „Dacht je dan dat ik die wagen tusschen de Laddies tentoonstelde?" „Ligt de boy daar in?" Onthutst. „Ja, wie anders? Of dacht je, dat ik er nog een reservekind op nahoud?" „Joop, een kind van vijfeneenhalve week in de Avondlucht!" kreet Julie. „'t Is zes uur." „'t Is vijf uur. Zomertijd." Ik knikte haar opgeruimd toe. „En je kunt op het dak zitten, zoo warm is het. Je lijkt Papa van Dil wel." „Mag ik even kijken?" vroeg Jog. 25 „Eventjes maar. We zijn hier stipter, dan jij destijds met het Pakje was, Joachim." - „Was ik dan soms niet stipt?" Jog keek verschrikt. „Kom, kom, je vischte Mol bij het minste geluid uit de wieg." Jog knipte met zijn oogen en Julie zei over haar schouder: „Daarom is ze nu misschien zoo lastig." Ik stak mijn hand door Jogs arm, en kneep hem eens even. „Stil maar Jog, je was een ideale Vader en Mol is een schat. Hier is mijn zoon. Je mag geluidloos om het hoekje kijken." Julie verklaarde, na de blik om de hoek: „Hij ziet er werkelijk goed uit Joop. Alleen, ligt hij niet te laag met zijn hoofdje?" „Neen geliefde, hij ligt net goed. Zoo heb jij vroeger ook gelegen." „En is hij wel behoorlijk toegedekt? Neen Joop, lach niet. Zoo'n kind heeft nog absoluut geen weerstandsvermogen. '' „O, maar dit kind wel," zei ik. Hierop kwam Leo door de tuin aangeloopen, en riep al van verre: „En, hoe is de zoon geweest Joop?" Ik voerde Jog, die steeds nog eens en nog eens wilde kijken, hardhandig mee naar het terras. Daar Zei Jog: „Wat zijn ze toch lief hè, die kleuters. Elke leeftijd is even aardig. Mol ook, die kan nu zulke geestige dingen zeggen, ik geniet er van." Leo keek Jog aan met een haast teedere blik. En Julie vlijde haar zeer kleine voeten naar de terrastreden toe, en zuchtte: „Ja, Baby is een geestig kindje. Maar zoo tiranniek." „Ja, daar kan ze niets aan doen," — ik schoof een bankje onder haar beenen — „die vrouwelijke aanleg heeft ze van jou." „O, denk je ..." begon Julie en zweeg dan. Lachte Zelfs liefjes. Toen wist ik meteen, dat ze me iets te vragen had. En na tafel, toen we nog buiten in de a6 tuin'zaten, met de staande lamp achter onze stoelen, en de oneindige rust van een zomeravond om ons, Zei Julie:, Ja Joop, je zult wel denken, wat er is. ♦ ." Julie haperde. „Ga door," moedigde ik aan. Ik voerde Jog mee naar het terras. „Nu kijk," Julie bekeek haar spitsgeknipte nagels — „je weet, dat ik volgende week naar Bergen ga." Ik smoorde een „O ja?" — Julie had aan tafel vruchtbaar gekout over de villa met de twee salons, de billartkamer, en wat dies meer zij — 27 „en in dat groote huis moet ik Lena meenemen/' „Nu, daarmee doe je Jog ongetwijfeld plezier/' zei ik, „Die leek er me heelemaal niet gecharmeerd van om met het Juweel achter te blijven." „Kom, dat is wat te ver gezocht," vond Julie. „Lena is een meisje, dat zich voor ons uitslooft." „Ja, dat kan wel, maar ze is zoo onaantastbaar." Hierop gooide Leo zijn hoofd achterover en schaterde. En Jog verstopte zijn neus in een zakdoek. Leo legde zijn hand op mijn hand op de stoelleuning. „Ga door Joop." „Nee, Julie moet doorgaan." Julie keek kippig naar de pose onzer handen, en ik lichtte ze demonstratief even op. „Ja, en nu zit ik met Jog!" besloot Julie eenigszins tam. „Want *.." „Hè vrouwtje, dat klinkt heelemaal niet aardig," Zuchtte Jog en stak zijn zakdoek weg. „Nu ja, 't is toch zoo. Als je Ma of Else in de stad waren, zou je daar kunnen logeeren." „Maar Jog kan toch hier komen," zei ik. „Niet waar Leo? Jij neemt hem 's avonds en 's morgens mee en ik voed hem." „Maar natuurlijk kerel," Leo drukte mijn hand. „Natuurlijk kan dat. Dat lijkt me een prachtoplossing. Je kunt ons lichte wenken geven, de opvoeding van onze zoon betreffend." „En ik corrigeer je schriften wel voor je." „Vooral dit laatste lokt me erg aan." Jog keek dankbaar naar me. „'k Vind het buitengewoon aardig van jullie," zei Julie. „Kijk, het is wel lang twee maanden een logé te hebben, maar Jog komt de week-ends in Bergen." „Ja, dat denk je maar," zei Jog moedig, „als ik het erg naar mijn zin heb Juliette..." „En dan kan ik altijd nog voor een paar weken bij Pop en Kees belet vragen," vulde Julie kalm haar zin aan. Jog trok even.een gezicht, dat hij dadelijk weer 28 rechtzette, maar ik vertolkte fier zijn onuitgesproken gedachten: „Dat zou ik maar niet doen Julie» Pop en Kees zijn nog in een periode, dat ze niemand zien dan mekaar. Die zouden gewoonweg vergeten, om Jog 's morgens te wekken of 's avonds de deur op het nachtslot doen als Jog nog lustig door de stad zwierde." „Maar zoo laat komt Jog 's avonds niet thuis!" kreet Julie. „Jog behoeft heelemaal niet uit te gaan trouwens." „Hmmmm, in de stad!" Ik keek bedenkelijk. „Hij kan toch best eens naar een bioscoop gaan, of naar een cabaret. Ja, dat kan toch!" „Natuurlijk!" zei Jog. „Jog!" kreet Julie. „Nu ja vrouwtje, als jij mij zoo lang alleen laat." „Jog, doe niet zoo dwaas. Dat is een noodzaak. Voor Mol! Ja, en voor mezelf ook." „Nu, hier is hij best bewaard," troostte ik Julie. „We hebben hier geen mondaine genoegens. Hij mag hier 's avonds naar de nachtegalen luisteren en ik zal wel zorgen, dat hij niet te veel rookt." „Ik vind wel," sprong Julie tactvol op een ander onderwerp over, „dat Kees heel erg met zichzelf is ingenomen tegenwoordig." „O ja?" vroeg ik onschuldig. „Ja, vind jij dat soms niet?" „Gaat nogal. Vergeet niet, dat hij pas een half jaar getrouwd is." „Nu ja" — Julie trok een minachtend mondje. „Alsof dat een reden is." „O, voor Kees wel." Leo kneep in mijn hand. Hij schudde lichtelijk. Hij dacht natuurlijk ook aan de waanzinnige woorden, die Kees sprak, zijn bezittingen betreffend, als de auto van Pops vader hem naar S & M had gevoerd. „Ik vind het zelfs een weinig vulgair, dat Kees alles zoo roemt..." begon Julie en haperde. „Wat des Keezen is," vulde ik prompt aan. „Och, 29 laat hem. Ik heb er wel plezier in. Soms. Nee, Jog kan beter bij ons logeeren. Leo en ik zijn over dat vulgaire roemen al jaren heen." „Ik vind het buitengewoon aardig," herhaalde Julie. „Ik zal nu echt kunnen genieten buiten. En Jog vindt het ook zoo prettig." | „Wat?" vroeg ik. „Om bij jullie te logeeren." „Ja Jog was altijd dol op mij," zuchtte ik. „Nietwaar Yoghurt?" Jog keek theatraal, en bloosde dan over die onverwachte moed. Julie schopte een voetebankje om en snauwde lichtelijk: „Als Jog niet zoo abnormaal conservatief was, had hij al lang een auto gekocht. Dan had hij nu een paar maal in de week bij me kunnen komen, behalve de week-ends." „Nee, dat denk je maar," zei Jog. „Als ik een auto had, zou ik rustig halfweg Alkmaar blijven staan met een panne of iets dergelijks. Nee vrouwtje, ik geloof dat je me dan nog minder te zien zou krijgen." „En hoeveel vrouwen chauffeeren er niet," viel Julie uit. „Die krijgen toch ook niet allemaal pannen." „Pannes," verbeterde Jog. „Schat!" „Joop chauffeert toch ook. En Leo dan. Leo, die elke dag op en neer gaat. Heb jij ooit iets met je auto gehad Leo?" „Neen Julie, ik niet gelukkig. Maar je kunt met een auto voor zotte gevallen komen te staan." „Ik weet van een kennis," zei Jog. „Nee Julie, jij kent hem niet. Die heeft pas leeren chauffeeren. En de eerste keer, dat hij uitging — hij reed zoo langzaam, dat alles op den weg hem voorbijstoof, tot voetgangers toe — zag hij toch nog kans om met zijn Ford middenin een Rolls Royce terecht te komen. Die tocht kostte hem een paarhonderd gulden. Ja vrouwtje, dat kan mij toch ook gebeuren. En dan Zou jij geen huis kunnen huren met centrale verwarming en een biljartkamer." 30 „Her de Wilde rijdt paard/' zei Julie opeens onlogisch en keek ons allen uitdagend aan. Ik legde mijn hoofd op Leo's schouder en weende. „O Julie, weet je 't zeker? Heb je hem al eens op een paard gezien? Zou hij ook heen en weer wiegen als bij zijn gezang?" „Kom Joop, doe niet zoo dwaas. Hij heeft een uitstekend figuur te paard. Ik ben met Lotte meegeweest naar de manége, en ik vond het zoo aardig. Lotte gaat het ook leeren, 't is een buitengewoon gezonde sport." Jog keek afwachtend naar Julie. „Moet ik er ook aan gelooven vrouwtje?" „Neen, jij gaat deze winter danslessen nemen," zei Julie en ze begon forsch, om tam te eindigen: „Nietwaar manneke? Je kunt al zoo aardig walsen, en ik weet zeker, dat je het zoo prettig zult vinden, als je de moderne dansen kent." „Daarvan zou ik maar niet al te zeker zijn," weerstreefde Jog. „Als we in Noordwijk zijn, nooit kunnen we 's avonds eens naar een dancing gaan. Altijd moet ik maar zitten toekijken, en ik ben veel te jong, om nu al.. p Jog streelde Julie over haar schouder. „Kom vrouwtje, wat draaf je door." „Weet je wat?" ontdekte ik, „ik zal Jog de edele beginselen van de fox-trott en de blues wel bijbrengen als hij hier logeert. En als hij goed onderlegd is, dan stort ik je in het volle leven Joachim." * Julie lachte zoetjes: „O, dat is niet direct noodig Joop." Ik keek eens naar Julie, zooals ze achterovergeleund lag in de diepe stoel. Ze zag er wat moe uit en ze had een ontevreden trekje om haar mond. En Jog was wat magerder en jongensachtiger geworden. Zijn beenen, vanaf zijn knie, slingerden hem soms zoo uitgelaten na. Ik dacht: „Jog, ik zal je een leuke tijd geven, als je bij ons logeert." Leo bracht ze samen in de auto naar de trein. 3i Ik bleef thuis om Hans Willem te helpen. Ik kreeg weer het breede, doellooze lachje, toen hij de flesch met zoo'n zichtbaar welbehagen leeggedronken had. Ik had hém net weer in zijn wiegje gelegd, en de oogleden langzaam zien neerzakken over de zwarte oogjes, toen Leo thuiskwam. Stil ruimde ik op, legde de kam en de poppeschuier in de blauwzijden doos. „Scheelt er iets aan Joost?" vroeg Leo. „Je kijkt zoo nadenkend." „Vin jij 't erg, dat Jog hier komt logeeren?" „Weineen kindje, hoe kom je er bij? Ik vind het prettig, dat we hem dat plezier kunnen doen. Was je daar bang voor Joost? Domme kleine meid." „Nee, eigenlijk niet. Maar weet je, waar ik over * dacht?" Ik plukte aan de mouw van het poppige truitje van Hans. „Nu? Vertel het maar." „Kijk, ik heb aldoor wel geweten, dat Jog het vervelend vond bij dat nare Juweel thuis te blijven. En ik heb er nooit een moment aan gedacht om hem hier te vragen. Dat is toch erg zelfzuchtig van me geweest, Leo." „En dacht je daarover zoo ernstig, mijn kleine meid?" „Ja, omdat ik het zoo onaardig van mezelf vind. Nu moest Julie er mij nog om vragen. Ik had het gul moeten aanbieden. Zoo zijn er misschien zooveel dingen, die ik maar egoïst voorbij zie, omdat ik zoo opga in Hans en..." „En?" „En in jou." Het was even stil tusschen ons. Toen zei Leo: „Lief ben je. O Joop, je weet niet, hoe lief je bent." „Welnee jongen, ik ben nog vaak een zelfzuchtig exemplaar. Dat weet ik veel te goed. Maar ik zal trachten..." De rest fluisterde ik in Leo's oor. Lang zaten we daarna nog samen buiten bij de 32 schemerlamp, en spraken haast niet. Een vleermuis vloog laag langs de lamp en in de struiken ritselde een late vogel. En ik keek naar boven naar de ramen, waarvoor nu de gordijnen gesloten waren. „O Joop, je weet niet, hoe lief je bent.' Daar lag onze jongen in zijn rose wiegje en sliep met zijn kleine handjes tot vuisten gebald. De volgende morgen kwam er een brief van Connie voor mij. Connie schreef: „Lieve Joost. Lang heb ik het willen en kunnen volhouden, maar 33 nu is het met mijn lijdzaamheid gedaan. Joop, ik word dol, als ik hier nog langer moet blijven. Juf is heel lief en goed, maar ik heb niets meer met haar te praten, en de dagen zijn zoo lang, en de avonden zijn zoo gruwbaar. Ik sterf van verlangen naar leven en vroolijkheid. Ik heb het Ma al ettelijke keeren geschreven, maar Ma antwoordt, dat het voor mijn gezondheid zoo goed is, dat ik hier blijf. Als ik geld had, dan stapte ik op de eerste de beste trein, die dit monsterlijke dorp passeert. Maar Juf is de schatbewaarder en van mijn toegemeten zakgeld kan ik net tot een volgend gruwbaar dorp komen, en me dan misschien nog te buiten gaan aan een glas karnemelk. Ik moet me eens tegen jou alleen uitspreken Joop. Ik weet wel, dat de anderen ook met me meevoelen, maar misschien omdat jij me — jaren geleden —- met mijn eerste excursie op het pad der liefde geholpen hebt (herinner jij je nog dat telefoongesprek met Ru Duyff) is het me net, alsof jij me nu van allen het allerbeste begrijpen zult. Ik weet wel, dat ik onwijs gedaan heb over Mijnheer Lafaille, die Ma zoo hoonend de weduwnaar met de huwbare dochters noemt. Maar Meneer Lafaille interesseerde zich voor me, lachte met me, vond me aardig. En in het begin wist ik niet, dat hij werkelijk huwbare dochters had. Voor ik dat wist, was ik hem al gaan beschouwen als de zwarte man van over het water. Gek Joop, ik heb er haast niet met je over kunnen spreken, toen ik bij je was, voor ik naar deze uithoek werd geëxpediëerd. Misschien omdat ik me bij al het geluk, wat jij bezit, schaamde over het surrogaat, wat ik me als de echte ware liefde had gedacht. Toen zag ik wel in, dat het werkelijk een surrogaat was. En Ma had me heusch niet hierheen behoeven te sturen, om kalm en evenwichtig te worden, dat was ik onder andere, minder radicale omstandigheden ook wel geworden. En nu ben ik als een vogel, die met zijn vleugels tegen de tralies slaat, en zijn vleugels breekt in de Joop en haar Jongen. 3 34 hardnekkige pogingen, om zijn gevangenschap te verbreken. Joop, de eindelooze dagen hier en de eindelooze nachten, en altijd hetzelfde nietszeggende gezicht van Juf tegenover me. En haar baardje is een stevige baard geworden. Nu zie ik je glimlachen. Jij kunt om al die dingen lachen, omdat je niets hebt, waarom je huilen moet. Ik zie heelemaal geen uitweg Joop. O, ik wensch soms, dat er iemand komt, die mé helpt. Die zich over me ontfermt, is haast beter gezegd. Want stel, dat mijn verbanning wordt opgeheven, dan moet ik naar huis. Je weet, hoe mijn huis is. Ma, rechtop en statig met haar lorgnet zoo stevig op haar neus, en Pa, die zich nu alleen nog maar interesseert voor philosofische werken, en niet meer de vruchtelooze moed heeft om tegen Ma op te staan. En Broer met zijn allures van toekomstig student en zijn daverende stappen op de trap. Van Broer kan Ma alles dulden. Wil je wel gelooven, dat ik me alle mogelijke toekomsten voorstel. Soms denk ik er aan verpleegster te worden. Maar ik val flauw bij het zien van bloed. Dan wil ik de huishouding gaan waarnemen in een gezin, waarvan de Moeder ziek is, en de kinderen Zoo heel veel missen. Koken kan ik tenminste. Maar denk je dat Ma dat ooit goed zou vinden? Neen, advocaat had ik moeten worden, zoodat Ma had kunnen spreken over haar dochter Mr. Connie Ralandt. Nee Joop, dat meen ik niet. Ma wil me toch ook wel het liefst gelukkig zien. Alleen, ze heeft zoo'n vreemde beschouwing over geluk. Deze brief moet je maar niet aan de club laten lezen, die is alleen voor jou. Joop. Is het nog goed met je? En groeit de kleine troonopvolger naar wensch? JCit schreef laatst heel opgetogen over hem. Stel je voor Joop, en nu heb ik je zoon nog niet eens gezien. Ik kan me jou zelfs niet eens voorstellen in deze nieuwe, groote waardigheid. Misschien komt mijn brief als een douche op je blijheid. Maar dat heb ik niet gewild hoor Joost. Ik heb me alleen maar eens éven willen uitspreken.. 35 Schrijf me, als je kunt gauw terug, en vertel me alles, alles. Zelfs de onbenulligste aanleiding tot Gijbertjes lach interesseert me. Dag Joop. Je eenzame Connie. Langzaam vouwde ik de brief dicht en stopte hem weer in de enveloppe. Toen dacht ik er opeens aan, hoe Pien en ik om Connie hadden gelachen. En ik schaamde mij. HOOFDSTUK HL 's Avonds liet ik Leo de brief van Connie lezen, „Nu, Connie schijnt niet bepaald e^en vroolijke tijd te hebben," zei Leo, toen hij de brief gelezen had. „Neen, en daarom ..." „Ga door Joost," moedigde Leo me aan, „Hoe zou jij het vinden, als ze hier eens een tijdje kwam?" Ik vroeg het bepaald schuchter. „Hoe denk je dat aan te leggen Jopie?" wedervroeg Leo. „Wou je haar in onze auto ontvoeren, nadat je eerst Juf verslagen hebt?" „Neen, ik wilde gewoon naar Ma Ralandt trekken, en dan diplomatiek te werk gaan. Enfin, dat zal ik nog wel zien." „Dus je hebt het heele plan al in mekaar gezet?" „Ja, maar alleen als jij het goed vindt." Ik schopte een kiezelsteentje weg. „Weet je wel, dat, nog niet eens zoo heel lang geieden, Connie hier al in deze stoel zou hebben gezeten, zonder dat ik iets van haar brief zou hebben afgeweten?" „Je rijmt Leo," prees ik. „Ja, dat is zoo." Toen boog Leo zich over mijn stoel heen. „Kind, ik wil je niet plagen. Doe jij. maar, wat je goeddunkt hoor. Als je het maar niet te druk Icrijgt, Want vergeet niet, dat Jog ook komt," „Ik voel me in staat om een weeshuis te bestieren, dus,, 1 37 „Nu, dat klinkt nog al hoopvol. En ik zal je wel helpen hoor!" „Ik moet twee voedingen van Hans aan Grietje overlaten," peinsde ik. „Wanneer ik tegen elf uur bij Ma Ralandt binnen val, kan ik die tot de koffie bewerken. Ga dan gauw even bij Pop en Kees koffiedrinken, en ben om drie uur weer thuis." Leo hield me in mijn stoel gevangen. „Mag ik ook bij Pop en Kees komen?" „Als Kees met zijn gehannes maar niet maakt, dat een groote bankspeculatie mislukt, dan graag! Of heb je liever, dat ik me aan Tante Suzanna vertoon?" „Och nee, dat kan een volgende keer wel. Hoewel Tante Suzanna altijd heel belangstellend naar je vraagt." „Vergeet niet, ik ben nu de moeder van de stamhouder der van Dils. Ik ben in waarde gestegen." „Toch is ze zielig die Tante Suzanna," peinsde Leo. „Ze gaat zoo- eenzaam en dor door het leven. Nu die vriendin van haar gestorven is, heeft ze feitelijk niemand meer, waarmee ze vertrouwelijk omgaat." Ik heesch me uit mijn stoelj dook onder Leo's armen door. „Ze moet hier ook maar eens komen logeeren, Leo. Zou je S & M niet kunnen uitbreiden met bijgebouwen?" Toen schaterde Leo, en ik sprong weg. Grietje en Gijbertje zaten in de keuken. Grietje met een breiwerk, dat ze geheimzinnig wegmoffelde, toen ik binnenkwam. Ik vermoedde direct een surprise-kleedingstuk voor Hans van Dil op deze pennen. En Gijbertje las met twee vingers in haar ooren. Ik tikte Gijbertje op haar kruin. „Is het mooi, G 2?" Gijbertje schoot overeind. „Ja prachtig, maar erg treurig." „Een grappig boek mag ze van mij niet lezen," decreteerde G i. „Dan zit ze maar te giechelen, en te 38 draaien op haar stoel. Ik kan er tureluursch van worden." „Foei, wat ben je streng. Laat dat kind toch lachen Grietje. Dat is de Jeugd!" „Och wat Jeugd!" knorde Grietje verachtelijk. „Ja, als je zoo baloorig bent, durf ik je morgen mijn zoon niet toe te vertrouwen," zuchtte ik. „Stel je voor, als hij eens bij ongeluk lacht. Je zou best in staat zijn om hem voor straf zijn fleschje te onthouden." Gijbertje hief haar schouders en kronkelde zich. Grietje knikte me verheerlijkt toe. „Gaat U morgen uit, Mevrouw?" „Dat schijnt je erg veel plezier te doen," zei ik tragisch. „En moet ik dan Hans helpen? Och, die kleine schat, hebt U wel gezien, hoe zijn haar uitvalt?" „Nee," kreet ik ontdaan. „Op zijn wagenkussentje liggen allemaal kleine zwarte haartjes. Ik zag het vanavond, toen ik de wagen wegreed." „Misschien wordt hij blond na deze uitval," voorspelde ik. „Grietje, om elf uur en om twee uur moet hij geholpen worden. Kijk niet zoo verontwaardigd G. i. Ik weet wel, dat jij dit wel weet. Ik zeg het je alleen voor mijn eigen genoegen. Je kunt alles wel vinden hè? En denk je eraan hem goed te poeieren?" „U kunt het mij gerust overlaten," zei Grietje met pathos. „Gerust Mevrouw. Ik heb toch vaak genoeg gezien, hoe U het doet." Toen ik de keuken uitliep, hoorde ik Gijbertje zeggen: „Mag ik er bij kijken, als je hem helpt?" „Nee," zei Grietje fier. „Dat mag je niet. Het is heelemaal niet goed om over zoo'n jong kind heen te hangen. Je kunt veel beter aan je werk blijven en..." De rest ging voor me verloren. Arme G 2. Ik besloot direct haar de volgende morgen te roepen, wanneer ik Hans in het bad had. En ze zou Hans eventjes mogen vasthouden, wanneer ik zijn fleschje 39 ging halen. Zingend liep ik naar boven... maar waarom ik opeens zoo innig blij was, dat wist ik niet ♦... De volgende dag om half twaalf stond ik bij Huize Ralandt op de stoep. Het was een warme zonnige dag, en de jalouzieën waren voor alle ramen neergelaten. Het gaf het huis een echt Ma Ralandt aanzien. Ik klemde mijn taschje onder mijn arm, en zakte in mijn linkerheup over. Achter me reed een wagen door de stille, deftige straat. Ik gaapte verstolen, en probeerde dan vanaf de stoep de jalouzie van het rechtsche raam wat op te tillen om naar binnen te kijken. Acrobatisch helde ik over en had net een hoek van de salon met een stijve canapé in het vizier, toen de deur werd opengedaan, en een mij onbekende dienstbode met rossig haar me wantrouwig bekeek. Ik bracht mezelf met moeite weer in evenwicht en zei: „Ik zou graag Mevrouw Ralandt even willen spreken." „Wie kan ik zeggen, dat er is?" vroeg de maagd. „Mevrouw ter Heul," zei ik afwezig* „O nee, van Dil." De maagd hield de deur op een kier en leek niet met me ingenomen. Maar ik duwde de deur open, en wandelde vastberaden naar binnen. Op de vestibulebank ging ïk zitten. Misschien bracht de onbe- ^ rispelijke coupe van mijn mantelpak met Julie gekocht op aandrang van Ma, en wat me erg be- O. nauwde — de maagd tot nobeler gedachten. In elk geval ze wendde zich, en vroeg nog vriendelijk: „Kan ik ook zeggen, waarvoor U komt?" „Neen," zei ik fier. Ik hoorde hoe de maagd om de hoek van een deur prevelde: „Hier is een dame, die zegt dat ze Mevrouw van Til is en die U spreken wil, Mevrouw." „Mevrouw van Til?" herhaalde de afgemeten stem van Connie's moeder. „Die ken ik niet. Waarvoor komt die dame?" „Ja, dat wil de dame niet zeggen," zei de maagd blij. 4° Ik genöot hevig op mijn bank. „Cato, je weet eens en voor al/' klonk weer de afgemeten stem, „dat ik geen dames ontvang, die ik niet ken, als ik niet weet, waarvoor ze komen." „Dat heb ik al gezegd Mevrouw." „Nu, zeg het dan nog eens Cato." Maar ik was al opgestaan, en wandelde voorbij de ontdane maagd, en ik klopte hoorbaar aan. De maagd stond pal achter me en ademde in mijn hals. Ze had nu een houding, alsof ze Ma Ralandt wel graag overrompeld en uitgemoord zag worden. „Ja," klonk de stem. Ik duwde de deur open. „Dag Mevrouw," zei ik vriendelijk. „Ik ben het." Mevrouw Ralandt, die voor een bureau in de hoek zat, draaide zich ontstemd om en keek me onderzoekend aan. Dan stond ze op. „O ben jij het Jo? Het meisje sprak van een Mevrouw van Til." „Ja, dat was een dichterlijke vrijheid. Hoe maakt U het?" Achter me werd de deur teleurgesteld gesloten. „Dat gaat wel. En hoe gaat het met jou?" „Bloeiend," zei ik, en dan, aan mijn diplomatieke Zending denkend, „tenminste dat gaat nog al." „Thuis ook alles goed? Je hebt een zoon hè?" Ma bekeek me eenigszins afkeurend. „Ja," knikte ik, en keek eens even om me heen. Er was geen grein vroolijkheid in de kamer. De groote, deftige meubels stonden zoo stijf en recht tegen de muur, en zelfs de serre zag er, ondanks een paar fiere palmen, koud en ongezellig uit. Ik dacht aan Connie met haar groote, liefderijke hart, Connie, die hunkerde naar zonnigheid, vertrouwelijkheid, liefde. En ik ging rechterop zitten. „Mevrouw Ralandt, ik kom U een heele groote dienst vragen." „Zoo Jo." Het klonk niet aanmoedigend. „Ja, U weet, dat ik buiten woon hè? Nogal eenzaam," — dit was diplomatiek — „maar heel ge- 4i noeglijk. Ik krijg deze zomer veel logé's, mijn ouders, mijn zwager, U kent hem wel, Dn Smidt, mijn zuster zit de heele zomer in Bergen ziet U, dan de tante van mijn echtgenoot en mijn schoonvader, en mijn Mevrouw Ralandt draaide zich ontstemd om. broer en zijn vrouw" — ik somde al deze zeer degelijke logé's met pathos op — „en nu zie ik er tegen op, omdat ik behalve het toezicht op de huishouding (ik verbleekte niet) ook nog de zorg voor mijn jongen heb, zoo héél alleen al deze gasten te ontvangen/' Mevrouw knikte een paar maal statig. Dit gaf 42 me moed om de sprong in de politieke wateren te wagen. „En daarom wilde ik U vragen, of U mij Connie misschien dezen zomer zoudt willen afstaan, om mij in mijn gastvrouwelijke plichten te assisteeren." Ik bedwong een vergenoegde zucht. Mevrouw nam haar lorgnet af, en tikte daarmee tegen haar neus. „Je weet natuurlijk, dat Connie nog in Limburg is met Juf?" „Ik wist het niet zeker," loog ik onvervaard. „Ik heb in heel lang niets van haar gehoord." „Wij hadden er over gedacht Jo, om haar volgende maand te laten thuiskomen. Maar hier is weinig voor Connie te doen. Ik heb uitstekend geschoold personeel." „Ja, en ik niet zoo bar," viel ik valschelijk mijn beide trouwe G's af. Mevrouw knikte een paar maal peinzend. „Kijk Jo, als Connie zich bij jou nuttig kan maken, dan is er dunkt me geen bezwaar, dat ze dezen zomer bij jou gaat doorbrengen. Hoe lang denk je, dat ze jou van dienst zal kunnen zijn?" „O toch zeker wel een maand of vier," zei ik, iets te gretig misschien, want Mevrouw keek me eenigszins achterdochtig aan. „Gaat dit ook met instemming van je man, Jo?" „Ja natuurlijk Mevrouw. We hebben er samen lang en breed over gesproken. En nu moet ik ook even de teere salariskwestie met U behandelen. ♦." Mevrouw hief een welverzorgde blanke hand. „Neen Jo, daarover geen woord." „Maar Mevrouw, Connie krijgt veel bij me te doen. En ik kan toch Connie's diensten maar niet Zoo klakkeloos aannemen." „Dat kun je wel Jo," zei Ma. „Connie is heel lang je vriendin geweest, en ik ben veel te blij, dat ze zich dezen Zomer nuttig kan maken. Wij kunnen gelukkig onze dochter financieel wel geven, wat ze noodig heeft." „O, daaraan twijfel ik niet. Maar ik dacht, dat het voor Connie een aanmoediging zou zijn. Enfin, ik 43 weet niet... e ..." ik eindigde hulpeloos en keek naar mijn schoenen. „En wanneer zou je Connie het liefst willen hebben?" „O graag, zoo gauw mogelijk Mevrouw. Als U het tenminste goedvindt." „Zeker kind, zeker," zei Mevrouw genadig. „Ik ben blij, dat ik je hiermee van dienst kan zijn." Opeens kreeg ik een innerlijke gilbui, maar ik bedwong die manhaftig. „Mag ik Connie's adres Mevrouw, dat ben ik kwijtgeraakt, en mag ik het haar dan vandaag nog schrijven?" „Zeker Jo." Mevrouw trok een keurig laadje van haar bureau open, en gaf mij Connie's maar al te bekende adres. „Dank U wel." Ik stond op. „Misschien mag ik het genoegen hebben U en Meneer dezen zomer ook eens bij ons te zien?" „Als het je niet te druk wordt, Jo ..." „Nu ik Connie tot Stütze krijg, zie ik nergens tegen op," kondigde ik moedig aan. „Ik ben U erg dankbaar Mevrouw." „Wil je niet blijven koffiedrinken?" „Neen, dank U wel. Ik ga koffiedrinken bij mijn broer. Een volgend keer heel graag." „Goed, doe dat Jo. Daar doe je me werkelijk plezier mee." Ik keek eenigszins verbaasd naar Ma Ralandt, die nooit zulke lichtzinnigheden prevelt zonder ze te meenen. Ze knikte me zelfs vriendelijk toe, en ik lachte onmiddellijk opgewekt terug. „Prettig, dat het goed gaat met je zoon," zei Ma nog. „Ik heb een kiek van hem. Wilt U 't eens "zien?" Ik rommelde in mijn tasch en diepte Hans Willem op, liggende op het babykussen, verzadigd na een extra groote, tegen alle doktersvoorschriften indruischende flesch. „Hier was hij net een maand." 44 „Och wat een lieve baby. Donker hè? Lijkt hij op je man? Ja? Ik hoop werkelijk dezen zomer met je zoon te komen kennismaken." „Ik zal het echt genoeglijk vinden, Mevrouw. Doet U de groeten aan Meneer? En aan Broer?" Mevrouw liet me zelf uit, en ik bedwong een danspas, die in mijn beenen kriebelde. Liep recht en statig, zooals het iemand met een toekomstige Stütze betaamt, de stille deftige straat uit. Eenmaal de hoek om, kronkelde ik me in een paar vroolijke bochten, en zette dan in stralende stemming koers naar de stulp van Pop en Kees. Daar aangeland — ze wonen nog al dicht bij in een stille straat met zeven landhuisachtige huizen op een rijtje — belde ik overdadig en koerste direct naar de eetkamer, waar Pop en Kees reeds naast elkaar hand in hand zaten te koffiedrinken. „Zoo Parkieten," jubelde ik. „Zit jullie altijd zoo op 'n kluitje? Wat benauwd. Heb jullie nog wat voor me te eten?" „Natuurlijk," zei Pop laconiek. „Lotte kan een paar eieren bakken." „Hoe kom jij zoo onverwacht hier?" informeerde Kees onbroederlijk, en liet ongaarne Pops vingers los. „Heeft mijn echtgenoot mijn komst dan niet telefonisch aangekondigd? O, dan heeft hij 't vergeten. Hij komt aanstonds ook." Ik knikte Kees, die naar me staarde, aanminnig toe en mikte mijn jas op de divan. Kees stond op en gaf mijn mantel plus hoed ostentatief aan de Duitsche Lotte, die de orders voor de gebakken eieren in ontvangst kwam nemen. „Je moet niet altijd alles zoo laten slingeren Jo," zei Kees misprijzend. „Je lijkt Julie wel," — ik knikte Kees, die al weer Pops wijsvinger in zijn hand knelde, zusterlijk toe — „jif liet vroeger ook altijd alles slingeren. Weet je dat nog wel? Dit illustere voorbeeld heeft op mij een slechte invloed gehad." 45 „Je bent niet wijs/' zei Kees kernachtig. „Wil je je even verfrisschen Joop?" vroeg Pop. „Dolgraag." Ik wipte handig het vingerdoekringetje van Kees over den grond, zoodat Kees Pops wijsvinger noodgedwongen moest loslaten. Pop leidde me naar boven over den Looper, zooals er — volgens Kees — in heel Europa geen tweede bestaat.^ In de badkamer trof me de reinheid van twee nieuwe badmatten en van een nieuwe scheerspiegel. „Hier is een schoone handdoek," zei Pop. „Vang." „Gelukkig, het Huwelijk heeft jou nog menschelijk gelaten Pop," zuchtte ik. „Ik ben erg blij, dat Kees niet aangetrouwd is." Pops viooltjesoogen scholen weg onder de lange wimpers. „Och, hij verandert wel. Hij is nu nog zoo kinderlijk met alles ingenomen. Ik vind het heusch wel moppig." Ik boende mijn gezicht. „Nu, als jij het moppig vindt, hindert het niet. Jij moet Kees dag en nacht meemaken. Ik zie hem maar zoo eens te hooi en te gras." „Ik vind het wel verkwikkelijk hoe jij met hem vecht," glimlachte Pop. „O gelukkig maar. Want, als het je maar een krummeltje hinderde, zou ik mijn tong wel beteugelen hoor. En rustig met de lofliederen van Kees instemmen." „Zot kind," zei Pop, en liet de waschbak leegloopen. Toen kwam de stem van de Duitsche Lotte voor het sleutelgat: „Telefon für Mevrouw von Til." Ik roetste over de looper naar beneden. Daar mag je anders slechts met heilige teenspitsen overheen Zweven. „Leo voor jou," kondigde Kees laconiek aan. „Zeg Joost, ik had heelemaal vergeten om Pop op te bellen. Ik heb tegen Kees mijn excuses al gemaakt." 46 „Nu, hij kijkt me geen grein minzamer aan." „Je bent niet boos hè vrouwtje?" „Weineen, schattige boy. Je komt toch aanstonds ook?" „Neen, het spijt me heel erg. Maar het is zoo druk. Papa en ik drinken op kantoor koffie. Ik vind het heel jammer Joop." „Ik ook. Maar Kees vergoedt me gelukkig veel." „Ja, dat denk ik wel. Hoe was de zoon vanmorgen?" „Schattiger dan ooit." „En de diplomatieke zending?" „Gelukt!" juichte ik. „Als we eens een moeilijk probleem hebben op te lossen," lachte Leo, „zullen wij jouw hulp inroepen Joost." „Ja graag. Ik ben sterk in problemen. Nu jongetje, ik ruik de eieren al, die voor mij gebakken zijn. Tot vanavond. Groet Schoonpapa." „Dag Joosje," zei Leo. Ik draaide me zelfbewust om, en schaarde me aan de eetkamertafel. Pop en Kees zaten al weer dicht naast elkaar, en ik verdacht er ze direct van, dat ze, als ik er niet was, samen van éen cadetje aten. „Waar is je zoon nu?" vroeg Kees. „In mijn tasch," zei ik rap. „Geestig ben je," knikte Kees. „Kom Poppie, laat ik nu een boterhammetje voor je smeren." Ik wipte een gebakken ei op mijn bord, en verklaarde nader: „Een kiek van mijn zoon zit in mijn tasch, uil!" „Laat eens zien," drong Pop. „Heeft hij nog van die schattige dikke wangetjes Joop?" „Oui." Ik blies mijn wangen op. „Net zijn Moeder. Wat wou je zeggen Kees?" „Heb je onze badmatten gezien?" „Och jongetje," zei Pop, „denk je, dat Joop daarop let? Ze zijn voor ons zoo bijzonder, omdat wij ze gekocht hebben van mijn overgespaarde huishoudgeld." 47 „Spaar jij .. .?" begon ik en strooide kwistiglijk peper over mijn ei, „nee Pop/' „Ja heusch. Het is heelemaal niet moeilijk/' „Pop heeft overleg/' zei Kees. „Dat heeft niet iedere vrouw." „Een waarheid als een koe/' knikte ik. „Ik zie jullie nog in een korte spanne tijds deze heele straat afhuren, of een renstal aanleggen of zoo iets," „Toe nu maar," snauwde Kees. „Je hebt ook een nieuwe scheerspiegel he?" informeerde ik onschuldig. „En hoe vin je 'm?" Pop knipoogde tegen mij. „Nog nooit eerder zoo'n scheerspiegel gezien," zwoer ik. „Ja, hij is wel aardig. Pop, heb jij Joop nog mijn nieuwe pyjamazak laten zien?" Pop grinnikte: „Welnee, dwaze jongen." „Die heeft Pop gemaakt en geborduurd in de kleuren van onze slaapkamer." „Pop had er een parkiet op moeten werken in rose en groen," ontdekte ik. „En dan op Pops nachtzak ook een parkiet. Dat zou toepasselijk zijn. Weet je wat, als mijn tijd het me toelaat, krijgen jullie dergelijke reservezakken van mij." /„Kees, vertel dat kind toch niets," smeekte Pop. „Juist wel. Ik vind het zoo ontzaglijk keurig! Leo's pyjama's hangen de heele dag aan een spijker in de badkamer." Kees keek me eenigszins onthutst aan, en vlijde dan zijn wang tegen Pops wang. „Kunnen jullie zoo kauwen?" informeerde ik belangstellend. „Kinderen, wat leer ik toch veel van jullie." „Jij weet niet, wat liefhebben is," zei Kees. „Neen, dat kan wel. Pop, ik neem nog een boterham." „Joop, laat nu asjeblieft die kiek van Hans zien." „O ja." Ik vlijde Hans van Dil tusschen het schaaltje met ham en de eieren neer. 48 „Kees, vin je 'm geen dot?" vroeg Pop enthousiast. Kees verwaardigde Hans met een korte, koele blik. „Och ja, wel een aardig kind. Voor mij hebben baby's van luttele weken nog niet direct bekoring!" „Hè, je bent naar," zei Pop. „Het is een snoezig kereltje." „Ben ik naar?" vroeg Kees, en stoeide met Pops oor. Ik at onafgeleid verder. „Breken jullie wel eens iets aan tafel?" Ik keek onschuldig naar Kees en redde Hans van Dil. „Nee, hoe kom je daarbij?" „Ik vind jullie nogal gevaarlijk samen. Daarom! Pien en de Bobbel gaan trouwen. Ze waren deze week-end bij ons. Ik kan er me nu al op verheugen. Ik vind jonggetrouwde menschen zoo interessant." „Jij hebt zelf ook al zooveel moeilijke jaren achter de rug," schertste Pop. „Ik zar tegen Pientje zeggen, dat jij haar wel met de inrichting van haar huis wilt helpen, Pop. Hoe vind je de serre geworden Joop, met die nieuwe schemerlamp?" , „Adorabel. Maar Pops luxjeuse smaak zal Pien wel niet van nut zijn. Ze gaan zich heel bescheiden inrichten. En Pien is artistiek genoeg om het toch heel aardig voor mekaar te boksen." „Och natuurlijk," zei Pop. „Kees denkt maar, dat het nergens idealer is dan bij ons." „Dat is het ook niet. Vrouwtje gauw, doe boete. Mag jij zoo brutaal worden? Heb je dan geen mooi huis, en geen verdraagzaam mannetje en geen..." „Wil ik ook in de serre afeten?" interrumpeerde ik Kees, terwijl ik dacht aan de lijdensdagen, die Jog bij hem zou hebben doorgebracht, wanneer S. & M. haar poorten niet voor hem zou hebben geopend. „Weineen Joop. Kees is een beetje baldadig. Kom, neem eens wat van mijn eigengemaakte aardbeienjam." Kees keek met een veldheersblik door de enorme suite. „Mooi is dat tapijt in de voorkamer. Zeldzaam mooi zijn die kleuren, vin je ook niet 49 Joop? En ze blijven zoo levend, die helle kleuren/' „Het ligt bok al vijfentwintig jaar/' beaamde ik gretig. „Moet je niet naar kantoor? Vindt de Wilde Her dat goed, dat je 's middags zoo'n paar uur met Pop in tête a tête doorbrengt?" Kees haalde zijn horloge uit de zak, en vergeleek dat met de bronzen klok op de schoorsteenmantel. „Natuurlijk, ik ben toch mijn eigen baas. We krijgen al een heel aardige practijk, Joop." „Gelukkig. Nu, als ik eens wettelijke geschillen heb uit te vechten, dan kom ik ook bij jullie hoor," beloofde ik grif. „Wil je eens zien, hoe de schemerlamp in de serre brandt?" vroeg Kees. „Dan moet ik even de gordijnen dichttrekken." „Daar heb ik aldoor gewoonweg naar zitten hunkeren." „Een kleine jongen is hij," zei Pop zacht en lachte teeder. Toen ik later op straat liep (ik had nog een visitie gesimuleerd, omdat Pop me anders naar de trein had willen brengen, en ik Kees niet van zijn after-lunch sigaar met Pop in éen stoel wilde berooven) gnoof ik nog van Kees' uitbundigheid bij het rose stralen van de rieten schemerlamp. Thuis vond ik Hans en de twee G's in de grootste eensgezindheid en de twee G's vol lof over de voorbeeldigheid van mijn zoon. Ik kladde nog dezelfde middag aan Connie: „Liebes Kind, Als je een brief van je Ma krijgt, 'waarin ze je meedeelt, dat je deze zomer mijn Stütze wordt, dan ben je voorbereid, want het is zoo. Ik krijg een klimmende reeks logé's, en ben vanmorgen naar je Ma getogen om te vragen, of jij me helpen . wilt, om die aangenaam bezig te houden, alsof ik weinig van je afwist, en zelfs gejokt, dat ik je adres niet meer had. Je Ma is zoo pienter, en ze behoeft niet te weten, dat je me net een wijde blik in je tragische dagen hadt gegund. Dus Connie, je ballingJoop en haar Jongen. 4 5° schap zal spoedig geëindigd zijn. En wie weet welke wonderen de vier maanden onder het dak van S & M doorgebracht, aan jou zullen verrichten. Ingesloten een kiekje van mijn zoon, die je nu spoedig in levende lijve zult zien. Schrijf me even, wanneer je komt. De vlag staat op de nok van het dak om jouw blijde binnenkomste te vieren. Dag Con. Joop. P.S. Het zou misschien wel aanbeveling verdienen, als je in de trein nog een paar oude wis- en. natuurkundevraagstukken doornam. Want Jog is mijn. eerste logé, omdat Julie met al haar dienstboden en. Mol naar Bergen vertrekt de 15de. Laat dit je evenwel niet afschrikken. Jog is heel genoeglijk en je Ma vond Doctor J. M. Smidt — ik gaf hem zijn volle titel — een heel degelijke aanvang. In elk geval is hij stukken beter dan Juf met de Baard. Alzoo resumeerend: zet je op de eerste de beste trein en maak ons allen gelukkig! HOOFDSTUK IV. „Joop, je mag honderd keer beweren, dat ik hier ben als Stütze, of weet ik wat, maar ik zeg je, dat daar geen lor van waar is. Ik ben hier nu al ruim twee weken, en ik heb nog geen slag uitgevoerd." , Ja, kan ik het helpen, dat mijn beide G's plotseling zoo actief geworden zijn?" „Onzin Joop, die waren altijd actief. Ik ben net Zoo goed logé als Jog en je schoonvader of weet ik wie." „Tob nu niet Connie," ik boog me even naar haar over, „wat komt het er op aan in welke hoedanigheid je hier bent. We hebben je allebei heel graag, Leo en ik." Ik duwde de theemuts dieper over de trekpot. We zaten buiten. Leo en Jog maakten een wandeling over de hei, en ik had Connie voorspeld, dat het een avond werd van maanlicht en nachtegalenzang. Opeens zag ik, hoe stil langs Connie's afgewend gezicht de tranen neerdrupten. „Connie, huil je daarom? Heb ik iets onaardigs gezegd Con?" Connie stak een hand naar me uit. „Nee Joost, hoe kom je erbij? Laat me maar even. Het is zoo goed om eens even uit te huilen." Ik greep naar een van de vele tijdschriften, die naast ons op een tafeltje lagen, en bladerde er wat in rond, tot Connie haar gezicht afveegde, en met een triest glimlachje zei: „Nu is het wel over Joop." „Voel jij je dan zoo ongelukkig, Con?" „Nee, nu niet. Nu ik bij jou ben niet, Joost. Het is nog de reactie, geloof ik. Toen jouw brief kwam, was ik de radeloosheid nabij. Je weet niet, wat toen 53 jouw brief voor mij geweest is. Je vraagt me nergens naar Joop. En ik kan zoo moeilijk over mezelf spreken. Dat is wel heel anders dan vroeger hè? Toen wist de gansche club altijd al mijn geheimen, weet je nog wel?" „En of! We leefden altijd erg met je mee." Nu lachte Connie. „Dat jok je Joop. Jullie vonden mijn Schwarmereien alleen maar lastig, geloof ik. Weet je nog, welke vreeselijke dingen Kit altijd over mijn aanbidders debiteerde?" „Maar, we hebben je ook wel eens geholpen!" Connie staarde even peinzend voor zich uit. „Ja, dat is zoo," zei ze dan. „Kom, laat ik eens voor je inschenken, dan doe ik toch wat." „Connie, denk je nog wel eens aan de zwarte man over het water?" Vol keek Connie me aan. Ze was mager en bruin geworden, en ze leek heelemaal niet meer op de dolle Connie, die lachte om alles en alles! „Neen Joop," zei ze dan. „Aan hem denk ik nooit meer. Die heele geschiedenis is absurd geweest, en ik voel me vernederd als ik erover spreek." Boven de boomen uit klom de volle maan en toonde onbekommerd haar bol oolijk gezicht. „De maan, die ik je beloofd had," wees ik Connie. „En het nachtegalengezang volgt. Dat wacht op de mise en scène." „Joop," zei Connie opeens, „weet je, wie mij toch altijd het liefst geweest is? Je kunt het raden, want jij hebt nog je best gedaan om de relatie te bevorderen." Mijn gedachten sprongen jaren terug. „Ru Duyfï," zei ik. „Ja, gek he? Ondanks alles heb ik toch aan hem altijd het meest gedacht. Nooit heb ik hem meer teruggezien, en ik weet niet eens wat er van hem geworden is. Hij kan best getrouwd zijn. En toch..." Connie brak af. Het leek, of vlak naast ons de £ nachtegaal losbarstte in een schaterende jubel. Ik Zag, hoe Connie haar handen klemde om de leunin- 53 gen van haar stoel, We bewogen niet, en we luisterden, ademloos,.. Zoo vonden Jog en Leo ons, die van hun heiwandeling terugkwamen. Het knerpen van het grint deed de nachtegaal verstommen. En wij ploften weer in het gewone leven terug. „Nog post van Julie?" vroeg Jog. „Neen Meneer, je bent net éen dag hier. Dan had Julie haar billets d'amour met de luchtpost moeten dirigeeren." „Neen, ik dacht soms..." begon Jog, en woei met een gekleurde borstzakdoek. „De gedachte was loffelijk Jog. Ik plaagde je maar even. Daaraan zul je wel wennen gedurende je verblijf ten mijnen huize. Mannen, nog thee?" „Graag," zeiden de mannen en Connie lichtte met haastige vingers de theemuts van de trekpot. „Jullie forsche schreden hebben de nachtegaal het Zwijgen opgelegd," klaagde ik dan. „Werkelijk?" vroeg Leo en hij keek me onderzoekend aan, fluisterde dan aan mijn oor: „Moe? Je ziet bleek Joost." „Komt van de maan," blies ik terug in zijn oorschelp. „Zal ik eens een nachtegaaltriller nabootsen?" vroeg Jog, en hij keek wat verlegen. „Kun je dat Joachim? Heusch? Jog, ik ken je vanaf de schoolbanken, en dat heb je me nooit verteld." „Het is niets bijzonders. Kijk me niet zoo aan Joop, dan word ik afgeleid." „Ik kijk, omdat ik zulke talenten in je ontdek. Weet Julie het?" „Maar kind, je hebt me nog niet eens gehoord!" weerstreefde Jog. Ik borg mijn hoofd achter Leo's arm. „Kom dan Jog." Toen floot Jog door de stille avond een zoete, lang aangehouden triller. En alsof hij daarop alleen had gewacht, antwoordde de nachtegaal jubelend, 54 juichend, rap en uitdagend klom zijn fluiten langs een octaaf van tonnen, en hoog, heel hoog trillerde zijn keeltje luchtig en licht en zuiver als glas. Ik voelde hoe Leo zijn arm zacht om me heensloeg. Ik kroop wat dichter naar hem toe. En ik smeekte stil om Connie's geluk. Het was Grietje, die de betoovering verbrak. „Mevrouw, moet ik het fleschje nog gaan klaarmaken?" Het was, of ik uren was weggeweest. „Hoe laat is het dan?" „Bij elven Mevrouw." „Grietje, we hadden de tijd heelemaal vergeten." „Kan ik je nog helpen Joop?" vroeg Connie. „Ga maar mee naar boven. Dan kun jij de nachtkleertjes klaarleggen, terwijl ik Hans help. Wil je?" Op de trap stak Connie haar arm door de mijne. „Zulke avonden maken me goed," zei ze ernstig. En toen was er weer het feest van het wakker worden van onze jongen. Ik sloeg zacht de dekentjes weg. De kleine rosige beentjes strekten zich, en de oogleden knipperden. „O Joost, wat schattig. Daar kan ik uren naar kijken." Connie's stem klonk heesch. Opeens zoende ik haar. En terwijl ik voorzichtig, voorzichtig mijn jongen uit zijn veilige nestje nam, zei ik zacht en nadrukkelijk: „Jij zult ook nog eens zoo rijk en gelukkig worden, Connie." „Dan zal ik me voorbereiden om dat waard te worden," zei Connie, en er was een plechtige klank in haar stem. Het werd elke avond een eeredienst, gewijd aan onze jongen. Grietje kwam boven, en ging voor de lamp staan. „Anders schijnt het licht misschien in zijn oogjes." En ik boog me over de geurigheid van zijn halsje, over zijn gansche hulpelooze lijfje met de nog doellooze armen en beentjes, en aanbad hem, mijn jongen. Ook Leo en Jog stapten voorzichtig naar 55 binnen. Als een prinsje lag Hans op zijn kussen. Grietje hief de flesch. Neen* die zag hij nog niet. Maar zijn oogen sloten zich half, en het onderlipje trilde verdacht. „Och engel, wat plagen we je, kom maar hier mijn groote jongen." Nog even de weelde van zijn wangetje tegen de mijne. Toen lag hij in zijn wieg, en gretig dronk hij. Langzaam zakten de oogleden neer. „Hij slaapt," fluisterde Connie. Voorzichtig, voorzichtig dekte ik hem toe. Grietje schoof geruischloos weg. En wij praatten in Leo's kamer nog even na. „Die eerste tijd met Mol staat me nu weer zoo levendig voor de geest," zei Jog. „Weet je nog wel Joop?" „Of ik het weet. Wat heeft die dochter van jou ons getiranniseerd/' „Ja," zuchtte Jog. „Jullie zoon is voorbeeldiger." „Och, dat zegt nog niets. Zijn stoute hoedanigheden sluimeren natuurlijk nog." Toen stond Connie op. „Kinderen, ik ga naar bed. Ik heb een heerlijke avond gehad." „Jog, heb je nog meer van die onvermoede gaven?" informeerde ik opeens. „Geen enkele, tot mijn spijt." „Je bent haast de rattevanger van Hameln. Die floot toch ook zoo meesleepend, dat alle ratten van de stad achter hem aanhopsten?" „De vergelijking is niet kwaad. Maar die Meneer floot op een fluitje, en wat ik presteer is eigen kunst. Joop, je zult me nog ijdel maken. Merk je wel, hoe theatraal ik me uitdruk?" „Ik geloof, dat onze Joop naar bed moet Jog," zei Leo. „Als ze dergelijke dingen gaat beweren.. t enfin, je kent dat nog wel van vroeger." „Dag Meneer," zei Connie. „Wat?" yroeg Jog, en deed of hij haar uitgestoken hand niet zag. 56 „Dag Jog!" Connie lachte even, als van ouds. „Wie had dat vroeger gedacht/' zei ze, „toen ik altijd maar hoopte op school, dat Uw proeven zouden mislukken." „Dat Uw?" zei Jog. ,;Dat jouw proeven zouden mislukken," verbeterde Connie. Ze wuifde ons toe vanaf de deur. Ze liep leniger, en zag er al beter uit, dan toen ze bij ons kwam. Dankbaar w^ts ik. Maar toen we op onze kamer kwamen, en ik nog vanaf het balcon uitkeek over de hei, die een rustige, blauwe, eindelooze zee leek, zei ik tegen Leo, die naast me kwam staan: „Ik voel soms, dat ik onze jongen een beetje mis, nu we niet meer samen met hem zijn. Ik bedoel, ik geniet meer van hem, wanneer wij hem 's avonds samen helpen en ..." Ik keek naar Leo op. „Begrijp je wel, wat ik meen? Ik klaag niet hoor. Denk dat niet Leo. Ik vind het heerlijk, dat Connie het hier zoo naar haar zin heeft, en Jog vindt het ook prettig, denk je niet?" „Jog is enthousiast. Hij zei het vanavond nog. Maar je bent ook een lieve gastvrouw Joost." Ik blies mijn wangen op. Gek, dat ik zoo gauw bewogen word de laatste tijd. „Zie je wel Leo, ik croei van trots." Juli deed zijn intrede met storm en regen. Hans Willem bleef binnen in zijn wiegje, en sliep onbekommerd door, de gansche, lange dag. „Je ziet, dat hij groeit van de slaap," zei Grietje, waarom Gijbertje het weer uitbulkte. „Heb je ooit zoo'n mal schaap gezien?" vroeg G i me verbaasd. „Nee, zegt U zelf Mevrouw, is daarom nu wat te lachen?" Ik klopte G 2 bedarend op haar schouder. „Dat gaat wel over met het klimmen der jaren." „Nu, 't is te hopen," zei Grietje hartgrondig. Connie en ik wandelden, ondanks de regen, ge- 57 huid in regencapes en stormhoeden, mijlen over de hei. Soms liepen we om het hardst. Of we zongen onze oude Engelsche moppen, waar Connie een valsche, maar welgemeende tweede stem bij fantaseerde. Dan kwamen we thuis verwaaid en verwilderd, en Grietje die onze natte schoenen meenam, en de druipende jassen, schudde haar bezadigde hoofd. „Dat U daar nou plezier in hebt." „Joost, ik geniet uitbundig," verklaarde Connie, en viel scheef op het pianostoeltje neer, terwijl ze opgewekt een valsche fox-trott aanhief. Ze eindigde met een daverend accoord. „Zou Hans daarvan wakker kunnen worden? Nee? O gelukkig. Zeg Joop, welke tooverkracht zit hier in de lucht, die alle muizenissen spoorslags verjaagt. Ik pieker haast niet meer, ik slaap uitstekend, en ik voel me weer de oude worden." „O, dat komt, omdat je door de heilzame invloed van S. & M. evenwichtiger wordt. Ja, dat is mij zoo vaak voorgepreveld Con, dat ik het droomen kan." „Ik krijg zelfs moed, om deze winter ons saaie huis in de stad levendiger te maken." „Hiep ho!" zei ik. „Maar je blijft hier zoo lang, tot dit een hartsverlangen van je geworden is. En daar komt Grietje met de koffie. Con, hebben we nog meer te begeeren?" Het was op een van deze wilde regendagen, dat Jog na een week-end wat stil en triest weer bij ons kwam. „Heimwee naar vrouw en telg?" vroeg ik schertsend, om hem op te wekken. Jog knikte afwezig. En ik wist meteen, Julie kennend, dat hier meer achter stak. Toen na den eten Leo en Connie zaten te schaken — Ma Ralandt had Connie in haar prille jeugd gedwongen om schaken te leeren, waar Connie nu de zoete vruchten van plukte — schoof ik naar Jog, die verscholen in de erker boven zijn krant uitstaarde. Ik tikte hem op zijn knie. „Is er iets Joachim?" Jog schrok op. 58 „Vertel het je zuster maar. Heb je 't niet orettiff gehad in Bergen?" 6 „Hoe weet je dat?" vroeg Jog onhandig. „Helderziendheid. Wat mankeert er aan?" „Och met dit weer vindt Julie het zoo triest in Bergen. Daar schijnt ze onder te lijden. En ja, dat slaat op mij terug natuurlijk." »Is er iets Joacbim?" „Mol was toch goed, he?" „Best. 't Is alleen — Julie ziet er bok niets goed uit. Heb jij dat ook Joost, dat dit weer," —en Jog knikte naar buiten, waar onze laan reeds in een gezellige modderpoel herschapen lag — „invloed heeft op je stemming?" „Ik voel me inwendig als een brieschende leeuw," zwoer ik. „Maar ik kan me beheerschen." 59 „Nu, en dat lukt Julie niet, blijkbaar." Jog zuchtte. , Ja, en wat kan ik er aan doen? Ik heb haar al voorgesteld om een week in Noordwijk te gaan logeeren. Maar ze zegt, dat ze daar nog triester wordt. Dwaasheid natuurlijk, doch wat geeft het, dat ik al tracht haar dit aan het verstand te brengen? Julie wil niet naar rede luisteren." Jog zuchtte. „Nee, dat heb je meer met vrouwen," troostte ik hem. „Ga nooit voorgoed met Julie buiten wonen Joachim. Want dan lijdt ze een heel jaar onder de wispelturigheid der elementen." Ik dacht even na. „Zegt Julie ook niet, wat ze dan wel het liefst wil?" „Nee ... ee," Jog aarzelde. „Jawel Jog!" „Nu, het liefst wil ze, dat ik probeer het huis weer te verhuren. Dan komt ze weer in de stad terug, en wil in mijn vacantie met Mol en Nurse naar Scheveningen en pension." „En jij dan?" „Ja, ik ook natuurlijk," zei Jog wat lamlendig. „Wacht nu eerst nog een weekje, tot het weer misschien opnieuw gaat opbloeien. Dan trekt Julie wel bij. Of leer biljarten dan kun je het Julie weer leeren, en kan ze zich gedurende je afwezigheid oefenen." Jog glimlachte triest. „Je maakt er een grapje van Joost." „Jongen, ik ben in bittere ernst. Ik verzin middelen om je te helpen. Heusch! Ik wou dat ik een familie wist, waaraan je het huis met winst kon overdoen. Dan zou je nog een lichtelijke huizemakelaar kunnen worden Joachim." „Ik wou, dat ik het Julie niet had toegestaan om dat enorme huis te huren." Jog vouwde zijn krant dicht. „Maar lieve jongen, dan had je een andere hartewensch moeten vervullen. Zoo zijn wij nu eenmaal." „Spreekt Julie wel eens intiem met je Joop?" „Nooit!" zei ik. 6o „Maar de laatste keer, dat we hier waren, heb je toch zeker ook wel gemerkt, dat Julie ontevreden was. Zoo is ze al een heele tijd. Niets schijnt haar blijvend te voldoen/' Opeens had ik een heldere ingeving. „Jog, leer dansen. Leer in elk geval dansen. En tracht Julie dan lichtelijk jaloersch te maken. Ja, dat hoeft meteen niet, maar over een paar maanden bijvoorbeeld, als jij je in het mondaine leven hebt gestort. Je zult eens zien, hoe gauw Julie dan weer tevreden met jou wordt." „Dus je denkt, dat ze ontevreden met mij is?" Jog keek onthutst. „Och, ik zeg het misschien een beetje raar. Maar,, ik bedoel het goed. En ik zal je wel helpen." „Maar, moet ik Julie jaloersch maken?" vroeg Jog weer, en hij had een ontdaan gebaar, alsof ik hem vo°rstelde Julie meteen een kopje kleiner te maken. „Ja!" knikte ik. „Is dat zoo erg? Je kunt je misschien voor mij gaan interesseeren, en mijn lof zingen bijvoorbeeld." „O, maar dat doe ik al," zei Jog blij. „Nu, dat geeft dan niet voldoende, omdat ik in de familie ben. Maar we zullen wel een ander uitpikken voor jou. Laat dat maar aan mij over," knikte ik bemoedigend. „Joop, je bent een gevaarlijke vrouw," zuchtte Jog. „En de ellende komt over jouw hoofd hoor." *-^KAfgesProken/' stemde ik toe. En toen stak ik f beide armen omhoog, want door de laan kwam Kit aanbaggeren. Kit met een koffertje aan de hand en een parapluie onder de armen, terwijl het water van haar schouders stroomde. kjQ, tja," zei ze, toen ze in onze zitkamer stond, en haar ondeugende oogen tintelden, „ik heb een onverwacht vierdaagsch extra verlof, omdat ik mijn vacantie pas in September krijg. En ik verlangde Zoo naar jullie allemaal," — Kit had een breed armgebaar — „dat ik op de eerste de beste trein ben 6i gestapt om jullie te verrassen. Vin je 't erg Joop?" „Kind, ik vind het heerlijk. Je kunt bij Connie in het lits-jumeaux sluimeren, je kunt voor ons Zingen, en je kunt Jog leeren dansen. We hadden je bitter noodig." „En, hoe vindt de heer des huizes het?" „Ik sluit me volkomen bij Jopie aan." „Gelukkig," zuchtte Kit. „Ik wist niet, dat je al twee logé's had Joost, anders..." „Anders was je ook gekomen hè?" En Kit lachte. Toen zei Connie: „Zou je je huis maar niet herdoopen in de „Zoete Inval" Joost?" En Leo zei: „Als nu morgen de andere clubleden ook zoo onverwacht verschijnen, heeft Jog weer bijna zijn oudé H.B.S.klas compleet." „Mijn liefste H.B.S.klas bedoel je," verbeterde Jog, en hij bloosde. En ik trapte hem tegen zijn voetZool, en fluisterde: „Zoo ben je op de goede weg Joachim." HOOFDSTUK V. De zomer vloog voorbij. We hadden een lange wisselende reeks logé's, die allen Hans Willem aanbaden. We leerden Jog dansen, Connie en ik — Julie was toch in Bergen gebleven, waar ze gelukkig kennis gemaakt had met een Barones — en ik smaakte paradijsvreugden, als ik met Jog over de parketvloer van de Hall hopste, en Jog een angstige vinger in mijn rug prikte en een meter van me af een fox-trot danste van eigen vinding. Leo op de Halltafel gezeten gaf luide instructies en Connie trachtte piano te spelen en tegelijk naar ons te kijken, wat een onwelluidend resultaat had. „Jog, je moet me beter vasthouden," smeekte ik. „Nee, ik dring me niet op. Maar je doet net, of ik je partner niet ben. Zoo zullen wij nooit in de moderne dancings kunnen optreden." Jog veegde over zijn voorhoofd. „Joost, ik leer het nooit." C. „O, toch wel. Dat zijstapje doe je al heel aardig." „Ik verfoei het zijstapje," tierde Jog lichtelijk. „Ben ik erg ondankbaar Joop?" „Heelemaal niet. Je bent slechts eerlijk. Leo, laaf ons asjeblieft." Maar, na zoo'n dolle avond slipte ik soms uit mijn bed naar de wieg van Hans. En dan ging ik in het donker bij zijn bedje zitten, en luisterde naar zijn ademhaling, die zacht en regelmatig was. Een avond AfcjkGt.ïrf \J )^\ ,r praat jij asjeblieft met haar. Ik kan niet meer," weende Julie. „Ik heb toch niets anders gewild vrouwtjelief. Jij bent direct zoo van streek. En er is toch immers nog niets gebeurd?" Julie stampvoette zwijgend. „Joop, welke sleutel heb jij van Pop gekregen?" „Van jullie huisdeur," zei ik met klem. „Hier is hij," en ik vischte hem uit mijn tasch, die over een eetkamerstoel bungelde. „Ja, maar dat is de sleutel niet van onze huisdeur," zei Jog. „Zie je wel?" riep Julie. „Heb ik het niet gezegd? Zooiets kun je van Joop verwachten." „Wat kun je nu van Joop verwachten?" Ik ging er bij zitten. „Dat je natuurlijk met een glad verkeerde sleutel ons slot hebt kapotgemaakt." „Maar lieve deugd, dat kan ik toch niet helpen. Die sleutel hebben Pop en Kees me in overgroote liefdesverstrooidheid gegeven gisteravond. En bovendien, wat zanik je toch van een kapot slot of een huisdeur, die niet open wil. Er zijn toch zeker smeden op de wereld om sloten open te breken." „Zie je nu wel vrouwtje, nu heb je al die drukte gemaakt voor niets," zei Jog. „Lena is al naar een smid. Over een half uur kunnen we in ons huis, en dan is alle leed geleden." 102 „Ja, en dan moeten we nog dineeren," huilde Julie. '„O", ik kan nog furieus worden, als ik denk aan het figuur, wat jij daar voor de deur sloeg." „Maar waarom hebben jullie die Barones direct meegesleept?" zei ik nuchter. Hierop verwaardigde Julie niet eens te antwoorden. Ik had evenwel medelijden met Jogs ongelukkige gezicht, en ik zei: „Weet je wat? Visch die Barones nu maar gauw uit de tax, en, wie zitten er nog meer in? Nurse en Mol ook? Dan zal ik jullie verfrisschen. Kijk, daar komt Tante Suzanna ook al aanstappen, die vindt het vast goed. Dan blijven jullie hier, tot het Juweel en de smid en de hit het diner klaar hebben, en dan tax je naar huis. Opknappen kun jij je hier ook. Hoe lijkt je dat?" Ik vroeg het Julie, maar ik keek naar Jog. „Laten we dat dan maar doen," zuchtte Julie. „Haal jij de Barones even Jog?" „Staat ze erop, dat ik Barones zeg?" vroeg ik. „Ik doe het met plezier hoor." „Zeg asjeblieft Mevrouw," snauwde Julie. „Ik Zeg Clementine." „O aangenaam. Als ik me maar niet vergis. Nee, dat meen ik niet. Ik zal je niet nerveuser maken, dan je al bent. Wacht jij hier op Clementine, om je dan samen boven te gaan opknappen? Dan ontferm ik me wel over Nurse en Mol. En nu zal ik U de situatie uitleggen Tante Suzanna." „Me dunkt dat het tijd wordt," zei die ferm. In korte trekken deelde ik de geschiedenis van de huisdeur mee, en toen kwam Jog binnen met Clementine, en daarachter Nurse met Mol. Julie stelde ons voor aan Baronesse Graadt van der Putte, en de Barones boog haar volle hals. Ze was heel blond en Zeer statig, en het leek me onder alle omstandigheden moeilijk haar Clementine te noemen. Ze noemde Julie „m'n lieve kind". Jog bungelde echt achter die twee vrouwen aan, en ik kon me zonder veel moeite zijn ideale vacantie voorstellen. Clementine nam Julie 's arm, en samen togen ze naar boven. 103 Toen kon ik me wijden aan Mol, die met peinzende oogen naar haar vlammende Moeder gestaard had. Mol was opgegroeid tot een sluik, zeer zelfstandig allerleukst kind, dat de vreeselijkste dingen kon zeggen. Er bestond een groote sympathie tusschen Mol en mezelf. „Tante Joop, waarom huilt Mama?" zei Mol vanaf mijn knie. „Mama heeft zich een beetje pijn gedaan," zei ik. „Waar heeft Mama zich pijn gedaan?" met het schattigste zangstemmetje van de wereld. „Aan haar hoofdje. Mama heeft hoofdpijn. Zul je lief en gehoorzaam zijn?" Dit beloofde Mol niets te grif en Nurse zei: „Kan ik nu Baby misschien ook wat gaan wasschen?" „Ik zal U mijn kamer wijzen. Kom maar." Met Mols kleine handje in mijn hand stegen we naar mijn appartementen. „Ze was een beetje lastig in de trein," zei Nurse. „Daardoor had ze Mevrouw al van streek gebracht." „En hoe is 't met U?" vroeg ik in de veiligheid van mijn kamer. „O heel goed. Dank U wel." Nurse bloosde. „Ik heb een heele goede tijd gehad in Bergen." „Gelukkig maar." En ik knikte hartelijk tegen Nurse. Beneden vond ik Jog in gesprek met de chauffeur, die nog steeds met de koffers voor de deur stond, en elke seconde berekende, terwijl Tante Suzanna orders gaf voor versche thee. Toen de Barones en Julie beneden kwamen, w^er, dank zij de uitgebreidheid van ons personeel, reeds warme toast en frissche sandwiches en een door Betje pas gebakken cake, die oorspronkelijk voor 's avonds bestemd was. En Julie, die het gesloten huis opbelde, kreeg gelukkig het Juweel aan de telefoon, dat al bezig was de instructies uit te voeren, welke Julie natuurlijk reeds dagen van te voren gegeven had. „Gelukkig, nu is alles in orde," zuchtte Julie. io4 „Je hadt je heusch niet zoo van streek moeten maken lieve kind/' zei de Barones uit de diepte harer keel. „Nee, dat zei ik ook al," ijverde ik meelevend, waarop Julie me een blik toewierp, die duidelijker dan woorden te kennen gaf, of ik asjeblieft mijn mond wilde houden. Gelukkig kwam hierop Mol binnen, die jubelde: „Tante Joop, waar is Hans?" „Och Nurse, gaat U met haar in de tuin?" kwijnde Julie. „Ja maar, daar staat onze jongen," Weerstreefde ik. „Hebt U een zoon?" vroeg de Barones, alsof ze me daartoe niet in staat achtte. Ik had bijna gezegd: „Ja, wel twee." Toen lachte ik valschelijk: „Ja Mevrouw. Kom maar Mol, ga met Tante mee in de serre plaatjes kijken." Nurse volgde ons ook, en ik ijlde trouweloos al weer terug om Tante Suzanna met theeschenken te helpen. Hierop kwam Jog ook weer binnen, die weer naar buiten ging om de chauffeur orders te geven de koffers naar het geopende huis te rijden. En ik draafde wederom naar de serre, om_Mol te helpen bezighouden. Nurse vroeg: „Het gaat uitstekend met Uw jongen, hè Mevrouw?" „Heerlijk." „Toe Tante Joop, mag ik nu Hans zien?" „Nu, kom dan maar mee. Maar zachtjes hoor. Stelt U ook belang in mijn zoon Nurse?" „Mevrouw, hoe kunt U dat vragen?" We liepen voorzichtig tot aan de wagen. Van verre Zei ik al: „Hij slaapt. Want anders schudt zijn rijtuig heen en weer. Zoo trappelt hij." En Hans sliep werkelijk, zijn wangetjes rood van de slaap, en zijn eene knuistje tegen zijn neus. Nurse was natuurlijk verrukt. Maar Mol zei: „Wat een klein kindje. Mag ik hem dragen Tante Joop?" „Ja, een volgend keer, als hij wakker is." „En wat heeft hij een gekke, kleine neus," kamde Mol mijn zoon af. „O maar die groeit wel," beloofde ik Mol. „Weet 105 je wat, je komt eens op een morgen met Nurse om tien uur. Dan baadt Tante Joop kleine Hans. En dan mag je Hans in zijn badje zien." „Dat vind ik niks leuk," zei Mol onverschillig. En ik hief haar in de hoogte. „O kind, wat een schat ben jij." Eindelijk reed de tax voor, die de familie Smidt naar het bereide diner zou brengen, en ik zuchtte haast van verlichting in het gezicht van de Barones. En 's avonds na den eten belde Jog op. „Zeg Joop, wat aardig, dat je overal bloemen hebt neergezet. Buitengewoon aardig hoor." „Ja bijzonder. Hing de vlag nog in je jas?" „Ja, maar die is op het hoofd van de Barones neer■gekomen." Ik brulde. „O eenig. Hoe lang blijft die adellijke dame bij jullie?" „Ik weet niet. Een dag of vier denk ik." „Nu, dan kom ik daarna wel eens aanwaaien. Hoe is het nu met Julie?" „Al weer aardig gekalmeerd gelukkig. Je neemt haar dat van vanmiddag wel niet kwalijk he Joop?" „Natuurlijk niet. Ik ken Julie beter dan jij. Zulke stormen deren mij niet." „Gelukkig maar. Voel je je eenzaam, nu Leo weg is, Joost? Ik wou het je vanmiddag niet vragen, waar ze allemaal bij waren." „Groot gelijk. Natuurlijk voel ik me eenzaam. Maar ik zal er me wel doorslaan. Vooral nu jij weer in de stad bent Jog." „Joost, ik bloos ervan." „Ja, daarom zei ik het ook Jog. Ik wou dat ik je Zag Joachim." „Nu, kom dan nog even aanstonds." „Ik zou je danken. Bovendien wordt er gebeld. Het is net een visitebel. Dag Yoghurt." „Dag Jopie." ' Het waren Pien en Kit. In de gang riep Pien al: „We gaan huizen kijken Joost, en jij moet zeggen io6 hoe je ze vindt." En Kit zei: „Trouweloos exemplaar, waarom zie ik je nooit?" Ik trachtte ze elk aan een hand naar binnen te trekken. „Wees nu asjeblieft even lief tegen Tante Suzanna, anders ga ik niet mee." „Alleen op voorwaarde, dat ik ons clubkind zie," zei Kit. „Weet je, dat ik hem zoo gedoopt heb Joost? Hij is het eerste kind van de club, en hij behoort aan ons allemaal." „O, dat denk je maar." „Hè toe Joop, laten wij nu even naar boven gaan." „Maar het is zoo slecht voor zijn gemoedsrust," weerstreefde ik. „Och eventjes! En dan zal ik engelachtig tegen Tante Suzanna zijn. Heusch." Toen Kit het clubkind, zooals ze hem volhardend noemde, geadoreerd had, zei ze: „Nu ga ik alvast naar beneden. Tante Suzanna mag me nog al. Dan kan Pien je inmiddels van haar aanstaande stulp vertellen, want die geschiedenis kan ik wel droomen." Pien en ik vlijden ons elk in een immense stoel. „Is dit nu jouw speciale zitkamer Joop?" „Ja, enorm hè?" „Zit je er wel?" „Nee, natuurlijk niet. Maar Schoonpapa en Leo hebben het zoo geregeld. O, heel verstandig hoor. Hier kan ik mijn visite ontvangen en mijn brieven schrijven en meer van die gezellige dingen doen." „Joop, je ziet bleek," zei Pien. „Smart," zei ik. „Kind, ben je er zoo ellendig van, dat Leo weg is?" „Hoe zou jij het vinden, als de Bobbel naar Indië moest?" „Niet om te dragen." „Nu, zoo voel ik het ook." „Arme jongen," zei Pien. „Als we getrouwd zijn, moet je maar vaak bij ons komen. Bob wekt je nog al op hè?" „Ja geweldig. Vertel nu van je huis Pientje?" io7 „Nu ik sta in dubio tusschen een alleraardigste étage met een zolder, waar ik een atelier kan maken, en een schattig benedenhuis met een tuin en een prieel. Ik ben idolaat van het prieel." „Ja, begrijpelijk. Wat zegt de Bobbel?" „Die zegt, dat hij het aan mij overlaat. Want dan draagt hij niet de verantwoordelijkheid als ik over drie maanden tot de conclusie kom, dat ik het verkeerde huis gekozen heb." „'n Verstandige man heb jij," prees ik. Pien glimlachte. „Maar o Joost, het is zoo moeilijk om te kiezen." „Het is net, of je tusschen twee mannen een keuze moet maken," leefde ik mee. „Stel je voor Pien, de eene dag denk je: „Ik houd van Piet," en de andere dag: „Nee ik bemin Jaap." En dan eindelijk trouw je Piet, en na een maand ontdek je, dat het toch Jaap had moeten zijn. Maar dan kun je zoo gemakkelijk niet meer veranderen." „Nee, maar de Bobbel zegt, dat hij hecht aan een huis, en aan zijn stoel en aan zijn plaatsje bij de haard. Dus die wil beslist niet verhuizen als ik het verkeerde pied a terre kies." „Nu, dan kom ik hem wel bewerken. Zoo ongezien denk ik dat het de benedenwoning wordt met het prieel. Is daar ruimte voor een atelier?" „Ja, er is een gezellige uitbouw in de tuin. Maar ik geloof niet, dat het licht.daar zoo goed zal zijn." „Enfin, laat ons gaan kijken." Ik stond op. ,/n Gezellige poef is dit," zei Pien, die er ook over struikelde. Beneden deed Kit aan Tante Suzanna een duizeligmakend effectenverhaal, dat wij gelukkig bij de grootste onwaarschijnlijkheid kwamen onderbreken. Op straat zei Kit: „Je bent erg chic Joop. Feitelijk veel te deftig voor ons." „Och, wat een onzin," ik werd meteen wrevelig „dit simpele shantungpakje?" Kit klopte me op mijn arm. „Kom domme meid, io8 word je daar boos om? Ik mag je toch wel even plagen. Hè, hè, die deftigheid bij je Schoonpapa benauwt me. Gelukkig, dat we op straat staan." „Laten we Con ook nog halen," stelde ik voor. „Zijn we al geweest. Maar Con was naar het Concertgebouw met haar Ma. En Pop en Kees waren ook uit. Daar zijn we eerst heengerend." Ik gilde om het uitzijn van Pop en Kees. Innig gearmd belandden we bij de étage, die een donkere trap had en een griezelig uitzicht van achteren, maar prachtige groote kamers. Vandaar tramden we naar het benedenhuis, dat zoo uit een bouwdoos leek weggewandeld te zijn. Poppige kamers, een serretje, dat slechts twee stoelen en een tafel bevatten kon, en een eenige kinderkamerkeuken. Maar de tuin was allerliefst. Alleen leek het prieel erg verwilderd, daar het begroeid was met wingerd, die zijn loten loodrecht naar de hemel stak. „Maar dat snoeien we wel," zei Pien en ging op de rustieke bank zitten. Ook was er een vaststaande tafel in. „Een prieelameublement behoef je tenminste al niet te koopen. Scheelt al weer zooveel," zei Kit practisch. „En hoe vin jullie de tuin?" dweepte Pien. „Ja, erg aardig. En zoo rustig. Heelemaal geen stadsgewoel. En die sloot, die zoo vredig langs je domein, kabbelt, doet ook erg aan buiten denken," dweepte ik mee. „En er zwemmen eendjes in," zei Pien. „O schattig. Die kan ik elke morgen voeren. Nu jongens, wat zeggen jullie ervan?" „Waarom heb je eigenlijk nog getwijfeld?" informeerde ik. „Omdat die andere kamers veel grooter zijn. En om het atelier. Maar als ik nu voor atelier die uitbouw neem ... Bob vond de kamers klein." „Net knus," zei Kit. „Nu, dan ben ik meteen gedecideerd." Pien sprong 109 op. „Ik ga nog even de sleutels naar de huisbaas terugbrengen. Ga jullie mee? Maar eerst nog eventjes de kamers zien." „Het behang is goed/' keurde Kit. „En als je nu niet al te forsche meubelen aanschaft Pien, dan kan het wat genoeglijk worden. Ik zie de Bobbel al aan het hoofd van de tafel zitten. Waar zet je de divan?" „O, daar in die hoek dunkt me. En de theetafel hier. Daar het buffet. O jongens, 't zal zoo leuk worden." Pien draaide eerst met mij, dan met Kit in het rond. „De badkamer is wel erg petieterig," zei Kit. „Als de Bobbel uit het bad stapt, tenminste als je een eenigszins florissante kuip koopt, dan is de kamer gevuld. Dan kan er geen scheerspiegel meer bij." „Hoeft ook niet," hielp ik Pien weer opleven. „De Bobbel kan zich in de slaapkamer scheren. En die verbindingsdeur naar de slaapkamer is erg gemakkelijk." „O, die haal ik er uit." Pien werd opnieuw enthousiast, „daar hang ik een gordijn voor. O jongens, jullie zult eens zien, hoe eenig het wordt. En de aanleg voor stroomend water is ook practisch hè?" Ik moest verrukte Pien even in haar wang knijpen. „Ik voel me in staat tot een speech. Alleen ik barst in weenen uit, zoo aangedaan voel ik me in je toekomstige Home. En nu ga ik Schoonpapa van de Bank halen." „Ga je niet even mee ergens neerstrijken?" vroeg Kit teleurgesteld. „Ik kan heusch niet. Werkelijk niet. Ik moet trouwens om half elf weer thuis zijn voor het clubkind." „Dat is een reden, waarvoor ik zwicht," zei Kit. „Ons clubkind moet goed verzorgd worden he Pien? En Pien beaamde het uit de volheid van haar gemoed. Bij Schoonpapa werd ik door de nachtportier binnengelaten. En Schoonpapa keek me zoo verbaasd aan, toen ik het Heiligdom binnenschreed, dat ik zei: IIO „U schijnt heelemaal niet blij te zijn, dat U me ziet," „Wat kom je hier doen?" „U halen. Maar als U zoo kijkt, maak ik rechtsomkeert." „Neen, ik dacht eerst werkelijk, dat er iets met Hans was." Schoonpapa schoof zijn papieren bij elkaar. „Met die beer is gelukkig nooit iets. En dan zou ik U getelefoneerd hebben Papaatje." „Och ja, natuurlijk." „Weet U, dat Kit Uw naamgenoot het clubkind heeft gedoopt?" „Heel aardig, heel aardig," zei Schoonpapa. „U bent er met Uw gedachten niet bij," dreigde ik hem, en ging in Leo's stoel zitten voor zijn gesloten bureau. Wat maakte me dat triest. Niet aan toegeven. Schoonpapa duwde lijsten in laden, en begon zijn bureau af te sluiten. „Ik geloof, dat ik U maar weer helpen moet 's avonds," begon ik en meende het. „Er komt volgende week een tijdelijke werkkracht. Maar ik vind het erg lief van je Joop." „Zeg Papaatje," zei ik opeens, de koe bij de horens vattend, „kent U een firma Duyff & Zn. in zuidvruchten?" „Duyff & Zn.?" herhaalde Schoonpapa. „Die naam komt me niet onbekend voor. Wat wou je daarmee Joop? Wou je ook in zuidvruchten gaan handelen?" „Neen, ik wil iets veel ergers. En U moet me helpen. Ik zal U iets in groot vertrouwen vertellen. En U mag niet schrikken." „Ik schrik niet zoo erg gauw van je Jopie." „Prachtig. Nu dan ..." En ik vertelde Schoonpapa van Connie en Ru Duyff, toen ze nog op de H.B.S. waren, terwijl ik de latere jaren doorvloog om bij de tegenwoordige Connie en de hedendaagsche Ru Duyff te belanden. Ik vertelde ook van het telefoongesprek, waarom Schoonpapa grinnikte. III „Alleen zie ik nog niet in, wat ik hiermee te maken heb/' „Wilt U het geluk van twee menschen bevorderen?" vroeg ik plechtig» „Graag," zei Schoonpapa» „Ik ben alleen bang, En U mag niet schrikken. dat het anders verloopt, dan jij je nu in je grenzeloos optimisme voorstelt. Bovendien weet ik nog altijd niet, wat ik moet doen." „U moet U met de Firma Duyff in verbinding stellen. Zou hij niet een klant van U zijn? En als dat Zoo is, kunt U dan zijn crediet niet verhoogen?" 112 Nu schaterde Schoonpapa het uit, , Ja, dat doe ik onmiddellijk/' „Papaatje, luister nu eens naar me. U hebt massa's Indische vrienden. Is er geen enkele, die in zuidvruchten doet? Kunt U niet een nieuwe relatie voor de firma Duyff tot stand brengen? Dan komt U toch immers met de firma in contact. Als U 't maar zoover hebt, kan ik U duizend middelen aan de hand doen, om Ru Duyff eens bij U thuis te laten komen. En dan is het oogenblik gekomen, dat ik voor het voetlicht treed." Schoonpapa wreef zijn handen. „Ik kan niet direct Zeggen, dat de rol van huwelijksmakelaar me aanlokt. Maar, ik zal wel eens zien, hoe het loopt. In elk geval zal ik beginnen met eens grondig naar de firma Duyff & Zoon te laten informeeren. Jij bent wel iemand, om me een zeer wankele zakenrelatie aan de hand te doen." En Schoonpapa sloeg me schertsend op mijn schouder. HOOFDSTUK VUL Een paar weken later nam Schoonpapa me mee naar zijn kamer. Hij strekte een uitnoodigende hand uit. „Waar wil je zitten Joop? Op de tafel, op het bureau, in de prullemand ..." „Het liefst op een stoel," zei ik. „En een beetje dicht bij U." Schoonpapa veegde een paar maal met een zijden zakdoek over zijn kruin, en zei: „Ik heb de informaties over de fa. Duyff & Zn. binnen gekregen. En ... ze zijn prima." „Wist ik wel," annonceerde ik onbewogen. Schoonpapa glimlachte. „Het is merkwaardig Jopie, hoe alles je meeloopt, in het geval Duyff-Ralandt. Heet je vriendin zoo niet? Want gisteren is een oudzakenvriend uit Bangkok, die ik in geen jaren ontmoet had, me komen opzoeken om bij mij te informeeren, of ik ..." „Nee," viel ik Schoonpapa met open mond in de rede. „Ja! Of ik geen relatie in zuidvruchten voor hem wist." „En wat hebt U gezegd?" „Het eenige, wat ik natuurlijk in dit geval kon Zeggen. Dat ik de firma Duyff & Zn. ten zeerste kon aanbevelen." „Nu hebt U het toch verkeerd ingepikt," knorde ik. „U hadt Ru Duyff hierheen moeten sleepen." Joop en haar Jongen. 8 ii4 „Stil nu maar. Ik heb vandaag geschreven naar Duyff & Zn. Ik heb geïnformeerd of de relatie van interesse voor hen is. En dat het me in dat geval zeer aangenaam zou zijn een der firmanten te mijnen huize, let wel Joost, te ontvangen, om hem met mijn Bangkoksche vriend in kennis te brengen." „Daarvoor kom ik even op de leuning van Uw stoel zitten. Zoo. Wat een geweldige schat bent U. En als Pa Duyff nu komt?" „Ja, hoor eens Joost, dan treft mij geen schuld. Ik heb mijn best gedaan." „U hebt meer dan Uw best gedaan. En ik heb zoo'n idee, dat de buitenlandsche Ru wel arriveeren Zal. Morgen kunt U al antwoord hebben hè? En wat is die Bangkokker voor een man? Heeft hij een baard? Ja? Dacht ik wel. Hoe stelt U zich het verloop nu voor, Schoonpapa?". „Neen, hoe stel jij je dat voor?" Ik dacht even na, terwijl ik Schoonpapa's manchet uithaalde. „Kijk, aangenomen, dat Ru komt, dan confereert U hier zeker. Zou ik dan na een tijdje binnen kunnen komen, alsof ik van de Prins geen kwaad weet? Dan kunt U mij voorstellen aan de Bangkokker." „Daar ben je dan al aan voorgesteld, want die dineert hier die dag." „Nog beter. Dan stelt U mij voor aan Rh. Als U dan kans ziet de Bangkokker even weg te loodsen, Zoodat ik even een half uurtje met Ru alleen ben, dan moet het al heel gek loopen, als ik me niet betreffende zijn hart georiënteerd heb." „Het is toch hoop ik niet een buitengewoon charmant jongmensch, waarvoor je vroeger nog een H.B.S.zwak had?" informeerde Schoonpapa eenigszins angstig. lilt; „Weineen Papaatje, hij had vroeger O-beenen, en ik vond hem absoluut oninteressant. Maar smaken verschillen. Zou die Bangkokker nog wat voor Tante Suzanna kunnen zijn?" H5 Hierop schudde Schoonpapa zoo, dat ik van de stoelleuning gleed. „Zou je dat zoo graag willen Joop?" „Och nee, maar ik heb zoo'n idee, dat het voor Tante Suzanna zoo goed zou zijn." „En ik heb zoo'n idee, dat je besmet bent door de koppelbacil. Maar dit zeg ik je Joost, ik bemoei me na vandaag, nergens meer mee hoor. Want ik zie jou wel in staat, als op een onnaspeurlijke wijze de verbintenis Duyfï-Ralandt gelukt, om echtgenooten te gaan zoeken voor alle ongehuwde jonge dames, en mij maar steeds voor de zakelijke kant te laten opkomen." „Ja, U moet me maar op de goede weg zien te houden Schoonpapa, nu Leo er niet is om dat te doen." „Kleine meid," zei Schoonpapa, „je houdt je flink hoor." Ik klom weer op de stoelleuning, en Schoonpapa sloeg zijn arm om me heen. Zoo zaten we een poosje stil, terwijl ik in de inktpot staarde. Toen zei ik: „Schoonpapa, zoudt U mij de sleutel kunnen geven tot Tante Suzanna's ziel?" Weer schudde Schoonpapa, maar ik knelde me aan zijn arm vast, en bleef zitten. „Je moet maar wat geduld hebben met Tante Suzanna," bracht hij er ten slotte uit. „O, dat heb ik wel. Maar Tante Suzanna is zoo gauw verbitterd. Zouden we haar eens flink voeden met room en zoo, dat ze opdikt? Rondere personen zijn meestal genoeglijk." „Zoo rond kan ik jou anders ook niet vinden, Jodocus." „O, maar ik heb ook een vinnige aanleg. Leo heeft een veredelende invloed op me gehad. Ik stel me werkelijk erg veel van die Bangkokker voor, Schoonpapa." „Joop, die man is getrouwd. Heeft zelfs al getrouwde zoons. Je wordt beslist een gevaarlijke vrouw." u6 Ik blies mijn wangen op. ,Ja, dat ben ik altijd geweest." a ■ . En daarmee was ons tête-a-tete geëindigd. De volgende dag toonde Schoonpapa me samenzweerderig een brief, waarin stond dat de heer R. Duyff Jr. het genoegen zou hebben de heer van Dil, indien het convenieerde, 's avonds om acht uur te bezoeken. En ik wilde dankbaar de brief op mijn hart bergen, wat Schoonpapa verhin¬ derde. De Bangkokker met de baard kwam dineeren, en ik was meteen blij, dat hij getrouwd was, want hij was heel klein en dik, en reikte Tante Suzanna tot aan haar heup. En ik houd niet van wanstaltige combinaties. Mijn hart klopte om acht uur, alsof ik een minnaar ontvangen moest. En toen de bel door het huis weerklonk, kleurde ik zoo, dat Tante Suzanna me vroeg, of ik me bezeerd had. Betje kondigde aan: „Een Meneer Druif om U te .... toonde Schoonpapa me spreken." Even kreeg ik samenzweerderig een brief. nQg een benauwdheid, dat Tante Suzanna Druif en Duyff zou combineeren, maar gelukkig niet. „Laat Meneer op mijn kamer," zei Schoonpapa en verdween toen daarna met de Bangkokker ook naar boven. „Een lieve man," zei ik tegen Tante om iets te zeggen. „Wie?" vroeg natuurlijk Tante Suzanna. „De Bangkokker." „Daar kan ik niets liefs aan vinden," zei Tante Suzanna fier. ii7 „O nee? Wat is eigenlijk Uw ideaal van man?" informeerde ik, terwijl ik met mijn vruchtenmesje in de schil van mijn peer kerfde. „Aan zulke zotte dingen denk ik nooit." Tante Suzanna stond op. „Is het nog geen tijd voor Hans?" „Ja, direct. Weet U, dat Leo altijd mijn ideaal geweest is?" „Dat is erg prettig voor je Jo," zei Tante Suzanna over haar schouder. „Ja, dat is het ook. Had U vroeger ook geen ideaal?" „Nee Jo. Ik had ernstiger zaken om me mee bezig te houden. En toen ik jong was, was het niet commeil-faut om zoo ongegeneerd over mannen en idealen te spreken." „Blij toe, dat ik toen niet geleefd heb," zuchtte ik. „Kom, gaat U mee naar boven naar Hans Willem?" Ik stak mijn arm door Tante Suzanna's, en ofschoon Tante tegenstribbelde om gearmd een trap te beklimmen, wat in haar jeugd natuurlijk ook niet comme-il-faut was, ik hield stevig vast, en leidde haar zoo naar de zoon, die wakker was, en vergenoegd met zijn vuist de zilveren rammelaar, die Schoonpapa in zijn wieg had opgehangen, berammeide. „Dag clubkind," zei ik. „Dag schattig clubkind! Neen, dat ben je niet hè? je bent Mama's jongen, en Tante Suzanna's jongen, en Papa's lieve, kleine baas, hè? Lach dan eens Hans Willem! Lach dan tegen Mama." Maar Hans keek me recht en strak aan, en bewoog geen spier. „Hoe vindt U dat Tante? Praat U eens tegen hem." „A ... dag ... a ... dag ... a ♦.. dag," kweelde die. „Moet hij dan komen? Komme-kommekomme-köm dan!" Tante strekte haar armen uit. Hans Willen fietste, kraaide en lachte tegelijk. En terwijl ik het babykussen klaarlegde, dacht ik, dat het voor Hans Willem heelemaal niet moeilijk scheen om de sleutel tot Tante Suzanna's ziel te vinden. n8 Om negen uur stond ik. voor de deur van Schoonpapa's kamer, en draaide fier de kruk om. Waarom Zou ik bevreesd zijn? Ru Düyff zou nog wel O-beenen nebben, en als er niets terecht kwam van mijn schoone plannen, mijn best had ik gedaan. Zoo sprak ik mezelf moed in, terwijl ik binnentrad. Natuurlijk deinsde ik een stap terug. „Ik wist niet, dat U bezoek hadt, Papa. Ik kwam U een postzegel vragen." Ziezoo, de goede toon had ik te pakken. „Even voorstellen," zei Schoonpapa. „Meneer Duyff, mijn schoondochter Mevrouw van Dil." Ik Zag aan Ru's snuit, dat ik geen enkele herinnering bij hem opwekte, en ik verkilde inwendig. Maar, terwijl ik zijn hand schudde, zei ik verrukt: „Bent U niet Ru Duyff? Die op het gym ging? Ik herkende U direct," —wat ik jokte, want behalve gelukkig de O-beenen, was Ru opgegroeid tot een zeer kranig, Engelsch uitziend jongmensch. „Herkent U mij niet?" Ik zag, hoe Ru in zijn gedachten langs volksstammen meisjes vloog. „Nee ... e ... of toch ..." ik trapte achteruit naar Schoonpapa. „Ik geloof, dat 'de jongelui mekaar kennen. Zou jij Meneer Duyff even willen bezig houden Joop? Dan kan ik Meneer Optenberg even die begrooting laten zien, waar ik aan tafel van sprak. Die heb ik beneden. Bel eens om thee Joop. Misschien drinkt U ook een kopje thee mee Meneer Duyff?" „O, heel graag," prevelde Ru, en keek me nog steeds onthutst aan. Nauwelijks was de deur achter de Bangkokker en Papa gesloten, of ik zei verbaasd: „Kent U me dan werkelijk niet meer? Ik was vroeger Joop ter Heul." Er ging een flauw lichtje op in Ru's brein. „Ja, die naam, die komt me wel bekend voor," prevelde hij. „Ik was een vriendin van Connie Ralandt," zei ik, en ging er bij zitten. „Och, nu ben ik er," jubelde Ru. „Maar Uw haar lig en zoo, en Uw nieuwe naam, dat alles bracht me in de war," „Zeer begrijpelijk," troostte ik, „Ja, maar nu herinner ik me U best, U was een van Connie 's vele vriendinnen. U was ook lid van die beroemde club nietwaar?" „Juist. Een pluim voor Uw geheugen," prees ik. „En ..." zei Ru Duyff, terwijl hij naar de punten van zijn schoenen keek, „hoe gaat het met Connie?" „O, heel goed. Ze heeft deze zomer vier maanden bij mij gelogeerd. Ik woon anders buiten, ziet U, maar nu logeer ik hier, omdat mijn echtgenoot in Indië zit." „Ah juist? En is Connie ook al getrouwd?" Ziezoo, hij toonde interesse. Ik vlijde mijn beenen over mekaar. „Neen, nog niet. Ook niet verloofd trouwens. Ze heeft wel veel aanzoeken gehad, maar ja, Connie schijnt nog al moeilijk te zijn." „Het was vroeger een alleraardigst meisje." Ru staarde ins Blaue hinein. Ik bekeek mijn nagels. „Dat is ze nog. Connie is allerliefst. En zoo vroolijk en genoegelijk." „Merkwaardig, dat ik haar de laatste jaren nooit meer heb gezien," peinsde Ru. „Niets merkwaardig. Connie heeft veel gereisd, is nu eigenlijk pas sedert een paar weken weer in de stad." „Och Zoo." Ru klapte zijn O-beenen tegen elkaar. „Trouwens, ik ben ook pas sedert kort uit het buitenland terug." „O ja?" vroeg ik valschelijk, en verrees dan, om politiek te toonen, dat hiermede voor mij het Connieincident had afgedaan. Dit had het succes, waarom ik inwendig vurig smeekte. Want Ru zei: „Ik zou Connie beslist graag eens terug willen zien." „Welnu, dat is toch heelemaal niet moeilijk. U wandelt haar stoep op, en belt aan." „Dat kunt U niet meenen," zei Ru Duyff. 120 „O, ik heb heelemaal vergeten om thee te bellen," Zei ik, en begaf me, inwendig krij schend van plezier, naar het belletje in de muur. „Wat dom van me." Ik belde de theebel naar beneden. En vanaf de muur draaide ik me om. Ru keek me aan, alsof hij uit mijn handen alle zegeningen der aarde verwachtte. „Dat kunt U niet meenen," herhaalde hij weer. „Tja," ik legde peinzend een vinger tegen mijn neus, „het zou natuurlijk verstandiger zijn, wanneer U Connie eens bij mij ontmoette. Maar — in principe moedig ik niet graag zoo iets aan," zei ik fier, terwijl ik ongelooflijk dankbaar was, dat Ru Duyff niet de gave der helderziendheid bezat. „U bent wel zeer vriendelijk Mevrouw van Dil," zei Ru, die zenuwachtig leek te worden, „ik kan het niet genoeg op prijs stellen. Heeft Connie wel eens over mij gesproken?" „Nooit!" loog ik onvervaard, waarmee ik zijn mannelijke ijdelheid kwetste, en zijn belangstelling voor Connie tegelijkertijd aanwakkerde. Toen kwam Betje binnen met de thee; terwijl ik Ru laafde, begon ik onverschillig over andere onderwerpen te kouten. Hetwelk Ru opwekte om weer tot Connie terug te keeren. „Ik vind het een merkwaardige samenloop van omstandigheden," zei hij, zijn kopje neerzettend, „dat ik U vanavond, nadat een voor onze firma zeer belangrijke zakenrelatie tot stand is gebracht, waarover ik natuurlijk zeer verheugd ben, ook nog ontmoet heb. ïk had niet kunnen droomen, toen ik straks- naar vde conferentie ging, dat deze zoo in elk opzicht belangrijk verloopen zou." „Ja, maar hoort U eens," brak ik koel Ru's plechtige woorden af, „ik zei U straks, dat ik in principe niet graag meehelp tot een ontmoeting, zooals U zich nu met Connie voorstelt. Want kijk, ik mag er van overtuigd zijn, dat U zich voor Connie interesseert nietwaar?" — Ru knikte en keek lichtelijk schaapachtig — „want anders zou U er dunkt me 121 geen prijs op stellen haar weer te zien. Daar staat nu tegenover, dat ik absoluut niet weet, hoe Connie over U denkt. Connie is een heel gevierd meisje, zé heeft veel van de wereld gezien, ze heeft overal veel opgang gemaakt, misschien laat het haar totaal onverschillig, om U weer te zien. U neemt het mij niet kwalijk nietwaar, dat ik zoo openhartig met U spreek? Ik heb niet graag, dat mijn weg over gebroken harten moet gaan." Ru voelde, dat het gebroken hart het zijne zou worden, en werd onmiddellijk nog enthousiaster. „U zoudt Connie misschien eens kunnen polsen." Ik speelde met mijn theelepeltje. „Ik geloof niet, dat dat verstandig zou zijn." Ik keek naar Ru als de Godin Minerva. „Neen, laat de ontmoeting impromptu wezen." Ik hoorde de stappen van Bangkok en Schoonpapa op de trap. En terwijl ik me naar Ru overboog, zei ik zacht en welgemeend: „Ik hoop natuurlijk van harte, dat het mag leiden tot Uw geluk," waarop Ru meteen tragisch keek, over zijn haar streek, kuchte en dan mijn hand drukte met een dankbare, krachtige druk. Hierop kwam Schoonpapa-samenzweerder binnen, en ik verdween naar mijn eigen zitkamer, waar ik me op de divan wierp, en me langdurig kronkelde van plezier. De volgende dag had ik Ru al aan de telefoon, wat ik hoopvol had vermoed. „Mevrouw van Dil, U neemt me hopelijk niet kwalijk, dat ik U opbel?" Ik gilde om het deftige „hopelijk" en zei ernstig: „O, heelemaal niet Meneer Duyff," terwijl ik te laat zag, dat Tante Suzanna in de serre haar ooren spitste. „Neen, ziet U, U hebt me gisteravond wel buitengewoon vriendelijk toegezegd, dat ik Connie eens bij U zou mogen ontmoeten, maar we hebben geen nadere afspraak gemaakt." Ik trapte achteruit als een jolig paard, terwijl ik dacht: „Nee jongetje, dat was mijn politiek. Kom jij 122 maar over de brug." Ik zei evenwel koel: „Nee Meneer." Ru Duyff kuchte. „Zoudt U misschien een dag en uur willen bepalen, waarop U dit convenieert?" „Tja," begon ik, en zweeg, wat Ru natuurlijk nerveus maakte. „Wat zei U?" vroeg hij haastig. „Ik zei nog niets," zei ik beminnelijk. „Ik dacht even na. Ik geloof, dat morgenavond me wel zou schikken om half negen." „O, dat is prachtig. Ik kan U niet genoeg zeggen, hoe ik Uw vriendelijkheid waardeer, Mevrouw van Dil." Ik dacht: „Als alles goed gaat, ben ik over een maand Joop." Maar ik zei vorstelijk: „Ik ben blij, dat ik U helpen kan Meneer Duyff," waarop ik de telefoon ophing. Natuurlijk was het eerste, wat Tante Suzanna vroeg: „Sprak je daar met een Meneer Duyff?" „Ja, de banketbakker," zei ik, terwijl ik met mijn handen losjes op mijn rug naar de serre wandelde. „Joop, wat heb jij met een banketbakker te telefoneeren?" deed Tante Suzanna direct onthutst. „En de man belde jou op." „O, iets over een taart," deed ik vaag, terwijl ik in de lucht staarde. „Iets over een taart?" vroeg Tante Suzanna. „En hoe verklaar je dan de woorden: „Ik ben blij, dat ik U helpen kan." Ik kan niet helpen, dat ik dit gehoord heb." „Nee, natuurlijk kunt U dat niet. U zat er levend bij. Nu, heel eenvoudig, ik help hem met de taart." „Jo, spreek niet zoo'n onzin asjeblieft." „Heelemaal geen onzin. Die brave banketbakker zit met een taart in zijn maag. Daar help ik hem mee." Tante Suzanna neep haar lip binnenwaarts, en zweeg. Ik viel over de serretafel heen, en tastte naar Tante Suzanna's onwillige hand. „Zoet maar," 123 smeekte ik, „het was de tenniskampioen Duyff. Weet U wel?" „Het interesseert me hoegenaamd niet welke Duyff het was Jo/' zei Tante Suzanna ijzig. „Liefje," zei ik. „Het interesseert U wel. Maar dat is zuiver menschelijk. Nu, ik beloof U, over twee, hoogstens drie weken, zal ik U het Duivegeheim kunnen uitleggen. Ik speel er een nobele rol in." „Ja, dat zal wel." Tante Suzanna keek me onhartelijk aan. Ik dreigde met mijn vinger. „Wait and see." 's Middags maakte ik van Tante Suzanna's afternoon-dut gebruik om Connie op te bellen. „Con, ik reken er op, dat je morgenavond bij me komt om acht uur, En trek je allerbeste gewaad aan, want ik krijg meer visite." „Leuke visite?" vroeg Con. „Buitengewoon." „Wie?" „Dat zul je wel zien. Geen onbekendheden. Maak je je mooi? Ik verschijn in gris-perle." Connie proestte. „Ik heb altijd zoo'n idee, dat je ons voor de mal houdt, als je zulke gewichtige uitdrukkingen gebruikt Joop." „Ik ben doodernstig," zwoer ik. „Ik doe verschijn in gris-perle. Dat zegt Julie soms om haar woorden klem bij te zetten. Daar was Jog eerst zoo verrukt van, dat hij haar in zijn armen vouwde, als ze het Zei. Nu slijt het. Nog nieuws Con?" „Niets. Ik typ voor Ma een brochure over het vrouwekiesrecht over.'' „Een leerzame bezigheid jongedochter." „Joop, schei uit," zei Con. „Ik kom dolgraag hoor." „Dat dacht ik ook. Dag Connekie." „Joost." In mijn eentje maakte ik een paar danspassen, terwijl ik aan mijn vinger een denkbeeldige Jog op een Meter afstand ronddraaide. Gijbertje, die me hierin natuurlijk verraste, greep een punt van het kolossale buffet vast, en grijnsde, waarop ik haar 124 bij haar schouders, die o zoo schriel en hoekig aanvoelden, even heen en weer schudde. , Je moet flink eten G 2. Doe je dat wel? Achtentwintig boterhammen op een dag? En tien borden pap? G 2, wat is er?" „'t Is zoo fijn, dat ik hier ben," ademde G 2, en verdween struikelend weer over de drempel. De volgende avond om acht uur — voor die gelegenheid had ik het clubkind wat vroeger geholpen, ofschoon èn Schoonpapa-samenzweerder, èn Tante Suzanna protesteerden — zat ik in gris-perle gehuld in mijn eigen zitkamer, en wachtte met kloppend hart Connie's bel. Dat heb ik meer, dat ik op critieke momenten terug deins, en wel graag als een konijn in een holletje zou willen wegkruipen. Prompt acht uur luidde Connie en G 2 leidde haar naar boven. Ze had een wit en zwart gestreept japonnetje aan, dat haar jolig stond, en ze maakte een diepe révérence. „Zoo naar Uw zin Hoogheid?" „Een plaatje ben je," zei ik. Connie bloosde. „Ik had zoo'n taaie dag vandaag, maar nu ik weer hier ben ... Dag Joost!" „Con, ga zitten. Somewhere. Op die poef bijvoorbeeld. Dat flatteert. Dan zal ik je wat vertellen, als je mij maar belooft, dat je niet krijschen zult." . Cdnnie vouwde haar handen om haar knieën. „Ik zal het probeeren. Wie komen er nog meer?" „Zit je nog al stevig, Con? Ja? Nu dan, aanstonds, om half negen, komt hier Ru Duyff." Al het bloed trok weg uit Connie's wangen. Ze zat stil en bleek als een verslagen poppetje. „Nee," zei ze zacht, terwijl ze rilde. „Ja. Heusch. Ik kan je nu niet alles uitleggen. Dat komt later wel. Maar je moet weten, om zelfvertrouwen te krijgen, dat Ru zich nog voor je interesseert, en dat hij me gevraagd heeft om je hier te ontmoeten. Connie, huil asjeblieft niet," smeekte ik. „Je bent toch niet boos?" 125 „Boos!" herhaalde Connie en wreef haar hoofd tegen mijn gris-perleknie. „Kom Connekie, droog je tranen en luister naar me. Ik heb Ru verteld, dat je een gevierd meisje bent Ze zat stil en bleek als een verslagen poppetje. met vele aanzoeken, daar moet je naar opleven," Connie bette haar oogen. „Maar Joop, waar heb jij Ru gesproken?" „Lieve kind, dat leg ik je allemaal later wel uit. Nu houden wij ons even bij de feiten, die van belang 126 zijn. Ik heb Ru gezegd, dat ik heelemaal niet wist, hoe jij over hem dacht, dat je nooit over hem sprak en dat je frivool door het leven dartelt." „O Joop." Connie kreeg een zenuwachtige schater te verwerken. „Ziezoo, dat is beter," knikte ik. „Als hij nu aanstonds komt, ook met kloppend hart, en bevende beenen, laat dat je een troost zijn, dan doe je fier en koel en verstrooid. Ik zal wel converseeren. En rol weer bevallig op dat kussen neer, want daarop kom je voordeelig uit." „Hoe ziet hij eruit Joost?" Nu straalden Connie's oogen, en haar smalle gezichtje was bijna mooi. „O, heel leuk en flink en Engelsch. En hij heeft ook nog O-beenen." „Dat had hij nooit," zei Connie verontwaardigd. „Gelukkig, nu leef je heelemaal. Ik zei het maar om je te plagen. Daar heb je zijn bel. Hoor je hoe hij bibbert? Connie, blijf fier en op een afstand en zeg maar niet te veel. Ik kout wel." Een klamkoud handje legde Connie op mijn pols. „O Joost." „Here the conquering Hero comes," declameerde ik en Connie moest nog gauw even proesten op haar bestreepte knie. En daar ging de deur open, en op de drempel stond Ru Duyff, Langs mij vlogen zijn blikken naar Connie, die vlug en losjes opsprong. „Mevrouw van Dil." Hij keek langs me. Al mijn jonkvrouwelijke ij delheid geraakt in de loop der jaren verstikt. „Meneer Duyff. Herkent U mijn vriendin nog? Connie Ralandt?" „Dag ... dag ... Connie," zei Ru Duyff en zijn stem haperde. „Dag Ru," zei Connie, en haar stem was vast en koel. „Wilt U plaats nemen?" Ik wees Ru een diepe stoel met onbeperkt gezicht op Connie en de poef. 127 Ik schonk thee en converseerde en gaf af en toe onder de poef een onzichtbaar bemoedigend schopje. Connie was vroolijk en charmant en een beetje coquet en soms wat uit de hoogte. Ik zag Ru nu en dan van kleur verschieten, en zijn oogen straalden naar tegen. Om half tien sprong Connie op. „Joost, ik moet nu gaan. Ik heb Ma beloofd niet te laat thuis te komen. Het was heel erg gezellig." We keken mekaar recht in de oogen, en vast kneep Connie mijn hand. Natuurlijk verhief Ru zich en Zwiepte in zijn haast bijna het bonbonmandje van een kleine tafel. , Je vindt het zeker wel goed, dat ik je even thuis breng ... Connie?" Even uitdagend gooide Connie haar hoofd achterover. Dan zei ze: „Als het je niet te veel ophoudt... Ru!" F Ik drukte mijn neus zoo plat tegen de ramen, dat hij aan de achterkant van mijn hoofd haast te voorschijn kwam. Daar gingen ze: Connie liep flink en rechtop, en een beetje zwaaiend en wat struikelend, door dat hij steeds op zij naar haar keek, liep Ru ... Een week later stortte Connie op een avond bij me binnen, terwijl ik net alleen op de divan in mijn zitkamer lag. Ze viel op een punt neer. „Joost, hij heeft me gevraagd. O Jopie, je kunt je niet indenken, hoe gelukkig ik ben. Joop!" „Con, van harte hoor!" zei ik, en omhelsde haar voor deze feestelijke gelegenheid twee keer. „Je bent een toovergodin Joop. En nu weet ik nog niet, hoe je het voor elkaar hebt gebokst. Ru heeft me iets van Bangkok verteld. Maar ik begrijp er niets van. Ik ben vèèl te gelukkig om iets te begrijpen." „Ik zal het je dan ook niet trachten uit te leggen. Veel te prozaisch. Vertel jij maar van je geluk." , "Het is te groot om er veel van te vertellen. Het is onbeschrijfelijk en wonderbaarlijk, en er is nog 128 nooit, nog nooit een meisje zoo gelukkig geweest als ik." „Nee, dat gevoel ken ik." Ik knikte wijs, en keek naar Connie's blijde gezichtje. „En Ru zweeft natuurlijk ook boven de wolken." Connie bloosde. „We zijn als kinderen Joop. We kunnen het beiden niet bevatten. O Joost, het rijke leven, dat ik tegemoet ga. En nog geen half jaar geleden ..." „Daar mag je nu niet meer aan denken," viel ik haar in de rede. „Nu je oog op het Heden en de Toekomst gericht. Hoe zeg ik dat? O, ik zie jullie best in staat om Pop en Kees later nog in Parkieterigheid te overtreffen." Connie lachte, maar met een veraffe blik in haar oogen. „Nu moet ik naar huis. Ze voorbereiden op Ru's aanzoek. Dat wordt nog een bibber dag Joop!" „Ik voorspel, dat je Ma van aandoening ettelijke tranen zal plengen. Die ziet jou ook het liefst gelukkig." Connie strekte haar armen uit. „De heele wereld zou ik aan mijn hart kunnen drukken. Kan ik niets voor jou doen Joop?" „No Sir, niets. Je straalt nu al van je geluk op mij af. Kom, ik zal er je even uitgooien." Met dansende pasjes liep Connie over straat. Ze wuifde tegen me, en nog eens en nog eens. Ik liep naar Schoonpapa's kamer, die gehuld lag in een waas van rook. „Papaatje, U bent de eerste, die weet, dat de combinatie Duyff—Ralandt tot stand gekomen is." „Wel allemenschen. Nu al?" vroeg Schoonpapa verbaasd. „Ja, wij moderne menschen leven vlug. Wat zegt U er van?" „Nu, ik hoop, dat die vriendin je niet over een paar jaar het aandeel, dat jij in deze geschiedenis gehad hebt, verwijt." „Nu bent U niet hartelijk," zei ik en klom op zijn bureau. 129 Toen lachte Schoonpapa. Zijn kin schudde. Ontelbare rimpeltjes groefden zich naast zijn oogen. „O ja, apropos, ik heb vandaag een schrijven gehad dat de firma Duyff & Zn. in het vervolg de financieele kant van haar zaken wenscht behandeld te zien door onze Bank. Wat zeg je daarvan Joop?" „Dat ik hoop, dat U zichzelf niet over een paar jaar het aandeel, dat U in deze geschiedenis hebt gehad, verwijt!" zei ik met klem. „Neen, daar is geen kans op," schudde Schoonpapa. „Nu, zoo denk ik er precies over," triomfeerde ik en kamde Schoonpapa's Amerikaansche snor met een penhouder uit. Joop en haar Jongen. 9 HOOFDSTUK DC. Dearest of AU, Alle gordijnen in mijn immense zitkamer heb ik dichtgetrokken en de haard roodgloeiend gestookt,, want het is hier koud, al is het pas begin November. En nu zit ik, terwijl bmtfn de hagel tegen, de ramen geeselt, aan jou te schrijven. Naast me liggen al jouw brieven. Die slingeren niet meer, zooals vroeger, en toch bewaar ik ze niet in de cassette met het feillooze slot. Ze hebben een veel betere plaats. Je kunt nooit vermoeden, Leo, wat jouw brieven voor me zijn. Schoonpapa zegt, dat ik op maildagen onze jongen niet meer mag helpen, omdat hij me eens verrast heeft met Hans op het babykussen, terwijl Hans bezig was uit jouw envelop al de inkt en de gom te zuigen, en ik me voor de zooveelste maal, naast hem gezeten met de hand op zijn buikje — dat was nog mijn Moederinstinct — in jouw brief begraven had. Je vraagt me, om je veel van onze jongen te vertellen. Ingesloten eenige eigengemaakte kieken. Het kiekje, waar ik Hans in mijn armen houd, is door Kit gemaakt, hoe vind je zijn strakke roerlooze snuitje? Hij is zoo allerliefst, lacht, brabbelt a-ta,a-ta,en mum-mum-mum, schenkt kwistig van Zijn liefheid en zijn lachjes aan iedereen, maar ja^ de waarheid moet me van mijn hart, zijn absolute liefde geeft hij alleen aan Tante Suzanna. Voor haar i3i legt hij zijn kopje coquet op zij, naar haar strekt hij het gretigst zijn armpjes uit, haar aanblik alleen doet hem kraaien van enthousiasme. Zijn haar wordt dikker en donkerder, en de pluim op zijn kruin krult uitdagend. Maar naar zijn schattige oogen kan ik niet genoeg kijken. Ze zijn zoo helder en diep, zoo ernstig en tegelijk schalksch, zoo eerlijk en open en rein. Papa zingt odes aan zijn neus, die niet meer een onbestemd knobbeltje is, maar een rechte, zelfstandige lijn gaat vertoonen. Maar Tante ouzanna zegt, aat zijn weeke mondje van onweerstaanbare liefheid is — ze zegt het iets anders — en ik ben dol op het kleine wilskrachtige kinnetje, dat hij regelrecht van gansche van Dilgeslachten heeft overgenomen. O, hij is zoo'n innige dot. Haast nooit huilt hij. Uren kan hij met ZÜn handieslis,p-en snelen. , cjo 1 J clan beweegt hij zijn ving- bn ntt at lk aan )°u te schrijven, ertjes heen en weer, en het eigenwijze duimpje, en kraait daarbij, of brabbelt in zijn kindertaaltje. Of — plotseling schiet zijn hand uit naar de rammelaar van Grootpapa, die met veel lawaai en buitelingen terugvliegt in zijn wieg. Dan kirt hij als een jonge duif. Hij eet nu ook heel parmant een banaan per dag, wat soep en compote, waar hij dol op is. Grootpapa geeft hem bij voorkeur de banaan; het is aandoenlijk hoe geduldig Grootpapa dan over Hans Willem heengebogen staat, en ik geloof, dat hij wel wenschte, dat elke banaan honderd partjes had. Soms kan ik het zoo ellendig vinden, dat wij niet samen de groei van onze jongen kunnen volgen. Zijn bewustwording, zijn oprichten, zijn lach, ze zijn van zoo'n onbeschrijfelijke bekoring. O Leo, het dons 132 van zijn zijzachte wangetjes te beroeren is een zaligheid. Merk je wel, dat ik, als ik eens met adoreeren begin, niet meer kan ophouden? En ik moet je nog eenige nieuwtjes vertellen. We hebben Pien en de Bobbel verleden week naar behooren getrouwd. Ze zijn nu op een huwelijksreis naar Brussel, en Kit, Con en ik draven om de dag naar het aanstaande Breedhuis, om al de planten en bloemen, die Pien reeds in haar woning een plaats gegeven had, te verzorgen, en om het prieel te reinigen. Connie straalt van een- innerlijk geluk, en zelfs Kits dwaaste plagerijen houden de geluksglimlach op haar gezicht. Kit rent nog steeds alle vergaderingen af, en ik voorzie, dat die op een goeie dag te voorschijn treedt met een jongmensch in een bruinfluweelen jasje en met lange lokken. Ze doet af en toe geheimzinnig en verstrooid, en beweert, dat ze, behalve jou!, nog nooit een man jn een gewoon colbertje de moeite waard heeft gevonden. Noortje, die lang, heel lang gezwegen had, is ook weer met een brief op de proppen gekomen. Ze is de ster van de Haagsche uitgaande wereld, en een heuschige jonkheer maakt serieuze avances. Ik geloof, dat dit bij lezing niet lief klinkt, maar jongen, ik meen het heel goed, ik zal werkelijk heel blij zijn wanneer de Jonkheer zijn hart in beide handen neemt, en dit aan Noortjes voeten nedervlijt. Met Papa en Mama in Noordwijk gaat het best, af en toe luncht Papa hier, en dan heeft Schoonpapa de uitdagende blik van de eerste grootvader van Hans te zijn. Papa blijft gelukkig nog al gemoedelijk daaronder, en ik laveer tusschen de beide Grootvaders door en beweer dat hij tegen de een gelachen, en tegen de ander gekraaid heeft. Tante Suzanna zegt, dat ze als kleine kinderen zijn. De toon, en het gebaar, waarmee ze dat beweert laat ik aan jouw verbeeldingskracht over. En zoo gaan mijn dagen voorbij ... elke avond streep ik op mijn kalender als een kostschoolmeisje 133 met een vinnig, blij streepje de vergane dag af. Je schrijft zoo heelemaal niet, hoe lang je denkt, dat je verblijf in Batavia duren zal. Weet je, wat ik me soms voorstel, als ik 's avonds tegenover Tante Suzanna Zit met mijn werk — ik brei voor Hans!!!! — of met een boek? Dat er plotseling op een avond stappen zullen komen door de gang, en dat de deur van de -huiskamer zal worden opengedraaid, en dat jij op de drempel zult staan. Ik leef me daar zoo in, dat ik me soms moet omdraaien om even naar de deur te kijken, waardoor jij binnen zult komen. Leo, wat Zal dat een weerzien zijn! Jog danst! Hij heeft de duurste danslessen uit de stad, en hij danst al aardig, ofschoon hij er bij telt. Nu hindert dat niets bij Julie of bij een familielid, maar een wildvreemde dame zal dunkt me een tellende partner niet kunnen apprecieeren. Jog zegt blijmoedig, dat dit wel voorbijgaat. Hij stelt het zich Zoo voor, dat hij nu danst en hardop telt, over een week danst en geluidloos telt, over nog een week danst en niet telt, maar nog niet de gave tot converseeren in zich voelt, maar dat hij na een korte spanne tijds dansen en converseeren zal kunnen combineeren. Een feit is het, dat de dansduivel Jog te pakken heeft. Hij wordt beslist frivool en als ik eens onverwacht hun huiskamer binnentreed, dan grijpt hij me om mijn taille — hij houdt je ook iets minder angstvallig vast — en hopst met me om de tafel, onder het gezoem van: een-twee, een-twee-drie. Julie vindt Jogs dansbeenen, nu hij ze eindelijk gekregen heeft, vermoeiend, en staat kwijnend tegenover Jogs jolijt. En met deze vroolijke tirade zal ik voor vanavond besluiten. Morgen schrijf ik verder, zoodat de mail weer een dagboekje van me mee te torsen heeft. Nacht lieve, lieve jongen! Natuurlijk vergeet ik nog je de belangrijke KakiLoutje gebeurtenis mede te deelen. Ze zijn tot half September in Schotland gebleven, en in die tijd 134 heeft de Zeeuwsche Oom van Kaki ingezien, dat hij niet beter kon doen dan Kaki zijn practijk en zijn huis en zijn goede naam over te dragen. Bijgevolg zijn Kaki en Loutje op het moment in Domburg om het oude doktershuis in te richten, waarna ze met gezwinde spoed ook in het Huwelijk zullen treden. Het is een jaar van Liefde en Trouwen en Gelukkig zijn. Ik knel mijn armen om je hals. Good-night dearest of all! Ik sloot mijn begonnen brief in de cassette én prikte wat rond in mijn vloeiboek. De klok in Schoonpapa's kamer sloeg tien bedaarde slagen. En luidruchtig en opgewonden volgden de andere klokken in het groote huis. Ik streek eens over mijn voorhoofd en door mijn haar, dat recht en uitdagend overeind bleef staan. En ik dacht er aan, hoe ik twee jaar geleden gehunkerd had naar de stad, gesmacht naar de gezelligheid van vriendinnen en afternoonteas en schouwburgen. En nu waren al die genoegens van hun luister beroofd. Ik stond op, en strekte mijn armen boven mijn hoofd. Ik zou nog maar even naar beneden gaan. In de huiskamer zaten Schoonpapa en Tante Suzanna^elk aan een kant van de haard met een boek. Ik trok een' laag haardstoeltje bij, en vlijde me tusschen de onwillige knie van Tante Suzanna en de meevoelende knie van Schoonpapa neer. En ik knikte: „Dag jongelui." „Is het dagboek af," informeerde Schoonpapa. „Nog pas in de knop," knikte ik. Tante Suzanna zei ongemotiveerd: „Je schijnt er je nogal in te kunnen schikken, dat Leo weg is. Elke avond ben je haasf uit." Ik slikte eens: „Och ja." Maar Schoonpapa gaf mijn arm een veilig kneepje. „Het is goed, om de zinnen eens wat te verzetten Joop." Ik keek in het vuur, wat door mijn plotselinge tranen spookachtige gestalten te vormen scheen. Zoo vreemd en koud stond Tante Suzanna tegenover 135 mij. Zoo weinig begreep ze van al, wat ik voelde. Ik schokte mijn schouders. Het was toch immers mijn eigen schuld. „Ik zou wel zin hebben in iets warms." Schoonpapa huiverde even. „Luister eens, wat een weer." Tante Suzanna stond al plichtmatig op. „Wat moet het zijn Hans, een warme groc?" Maar ik sprong van mijn kruk, en duwde Tante Suzanna met mijn handen op haar hoekige, ongezellige schouders weer naar beneden. „Blijft U nu zitten, en laat ik eens voor alles zorgen. Warm water is hier. Ik kan alles vinden, geloof me. En ik heb zoo'n idee Papaatje, dat U ook nog wel wat eten wilt." „Je befaamde doorzicht laat je weer niet in de steek," plaagde Schoonpapa. Ziezoo, nu kon ik bezig zijn, dat leidde af. Ik dekte de tafel volgens alle regelen der kunst. „Ik wil het liefst warme melk," zei Tante Suzanna statig. „U kunt een heele koe krijgen," ijverde ik vurig. „Ik groc met U mee Schoonpapa." Toen alles klaar was, boog ik voor de diepe stoelen naast de haard, en bood aan de inzittenden elk een arm, die Schoonpapa hartelijk greep, maar die door Tante Suzanna werd versmaad. Maar ik liet me niet ontmoedigen, en terwijl ik van een sandwich hapte, vertelde ik van Jogs danswoede en van Piens schattige huisje, en van Noortjes Jonkheer. Schoonpapa klonk met zijn glas tegen het mijne. „Gezellig je hier te hebben Joost. Als Leo terugkomt, zal ik geloof ik maar bedingen, dat hij jou en Hans hier laat, en dat hij alleen weer naar de wildernis trekt." Ik boog me naar Tante Suzanna over, en terwijl ik een vinger op haar hand plaatste, smeekte ik: „Toe, zegt U nu eens: „Ik sluit me gaarne bij de vorige spreker aan." Astublieft Tante Suzanna." Of het de gezamenlijke invloed van de melk en de beschuitjes met kaas was — ik zal het nooit weten — 136 maar Tante Suzanna glimlachte en zei: „O dwaas kind, dat je bent/' Scheef gearmd, en zonder eenig protest van Tante Suzanna's kant, liepen we later gedrieën de trap op naar Hans. De gansche wereld baadde in een rozig licht. „Ik begrijp niet Joop," zei Julie strak, „dat we Zoo weinig van je zien. Je hebt toch niets te doen, dunkt me." Ik zat in Juhe's boudoir, een oog op de klok, omdat ik om 5 uur weer thuis moest zijn voor Hans. „Ja, dat denk je maar," zuchtte ik. „Ik doe niets dan allemaal gelukkige menschen afdraven de heele dag.". Julie fronste haar wenkbrauwen. „Hoe maakt Connie het?" zei ze dan lusteloos. „Die is haast niet te benaderen van geluk," zei ik met pathos. „Ik vind haar verloofde heelemaal niet interessant." Julie bekeek haar nagels. „Hoeft ook niet," prevelde ik, „als Connie hem maar interessant vindt." „He, dat is nu weer zoo'n echte leege opmerking van je," zuchtte Julie. Ik gaapte verstolen. „De Barones schrijft me zulke allerliefste brieven," herbegon Julie. „Ja, zoo ziet ze eruit," zei ik onschuldig. „Vond je haar dan niet charmant?" vroeg Julie, direct geraakt. „Meer dan charmant. Onweerstaanbaar, 't Was een gevaarlijke, dikke vrouw." „Nee," kreet Julie. „Toch," knikte ik. „Daarop heb ik een heele goeie kijk. Was Jog niet weg van verrukking?" „O Jog," zei Julie. „Ik weet tegenwoordig niet, wat ik aan Jog heb. Hij wordt... hij wordt beslist frivool Joop." „Ja, dat kan," beaamde ik, terwijl ik plezierig aan mijn goede raadgevingen in S. & M. dacht. 137 „Je weet toch, dat hij zich nooit zoo erg voor Lotte de Wilde heeft geïnteresseerd. En nu, als ze eens hier zijn, wil hij direct dansen. En dan zegt hij soms frivole dingen. Als ik niet beter wist, zou ik heusch gaan denken, dat Jog een flirt is." „Dat zal hij dan wel zijn ook. Trouwens, ik heb Jog altijd een flirt gevonden," zei ik onbekommerd. „Heusch?" vroeg Julie. „Ja, waarom niet. Jog is een interessante man. Ik ben altijd dol op Jog" geweest." Ik keek uitdagend naar Julie. „Zeg toch niet zulke onmogelijke nonsens," snauwde Julie. „Ja, de waarheid wordt niet graag gehoord," filosofeerde ik. Julie strekte zich gemakkelijker op de divan uit. Ze antwoordde me niet. Ze sloot haar oogen, dan zei Ze langzaam en nadrukkelijk: „O, wat verveel ik me tegenwoordig." „Schaam jij je niet?" tierde ik meteen. „Je hebt toch alle denkbare geneuchten. Partijen, schouwburgen, een hartsvriendin-barones, een man die flirt, een dot van een kind, er blijft je gewoonweg niets te wenschen over." „Doe niet zoo onwijs," verzocht Julie mij. „Ik kan niet helpen, dat ik me onbevredigd gevoel." „Lariekoek," zei ik fier. Met voorbijzien van dit kernachtige woord, zuchtte Julie: „Ik ben geestelijk onbevredigd. Dat begrijp jij misschien zoo niet. Ik verdor in dit saaie milieu. Ik zou willen reizen, zooals Clementine, een maand in Monaco, een maand in Egypte, een maand in Noorwegen. Ik snak ernaar, indrukken op te doen, mijn geest te vullen met het schoons van alle tijden." „Heeft Clementine je dat voorgepreveld?" informeerde ik. „Neen Joop. Clementine is in mijn leven gekomen, toen ik bijna ziek was van onbevredigdheid. Zij heeft me gered van een geestelijk debacle. Je kunt z38 niet bevroeden, welke steun Clementine me gegeven heeft." „Ik wensch je toe, dat Jog voor de school twee jaar naar Lapland wordt gestuurd," zei ik hartgrondig. „Dan zul je wel anders piepen." „Wanneer je ordinair wilt gaan worden, zeg het dan, want dan beschouw ik ons gesprek als geëindigd." Julie vlijde haar hoofd beter op de pauw op het kussen en sloot haar lippen. Ik huiverde opeens voor de leegte in Julie's leven en voor de moeilijke dagen, die ik voor Jog in de toekomst zag. Ik stond' op, en ik reikte naar mijn bontjas, die ik naast me op een stoel had gelegd. „Ik hoop niet, dat jij ooit met innig berouw zult moeten terugdenken aan wat je straks hebt gezegd." Ik schoot in mijn jas. „Werkelijk Julie, ik meen het goed met je. Jog is een man uit duizenden. Wat hij je redelijkerwijs geven kan, geeft hij je. En als je geest daarbij onbevredigd blijft, berg je dan op in museums, in leesbibliotheken, of nog beter doe Nurse weg, en geef je tijd aan Mol." „Dan zou jij Nurse zeker meteen annexeeren," zei Julie hatelijk. „Neen," zei ik. „Ik vind haar heel lief. En ik heb haar graag om me heen, maar onze jongen verzorg ik zelf.... Die heerlijkheid laat ik me niet ontnemen." Julie lachte smadelijk. „Overdreven. Dat zijn natuurlijk ideeën van Leo, die jij napraat." „Nee, dat zijn ze niet. Maar zelfs, als ze dat wel waren, dan kun je nog beter de gezonde ideeën van je man napraten, dan de ziekelijke verzinsels van een vriendin. Dag Julie." „Adieu." — Op de trap kwam ik Jog tegen. „Zeg Joost, had Julie nog iets bijzonders?" Jog hield me aan een knoop vast. „Ze zegt, dat ze geestelijk onbevredigd is." „Maar waarnaar verlangt ze dan?" „Naar de maan," zei ik. „Omdat ze alles heeft, 139 wat ze ooit heeft kunnen verlangen. Toe Jog, kijk niet zoo ongelukkig." „Maar Joop, als Julie op deze manier doorgaat" — Jog kneep zijn hand om de trapleuning — „dan verknoeit ze al het moois, dat er tusschen ons is geweest. En al wat ik zeg, geeft niets." „Neen, nogal logisch. Zelfs wat ik tegen haar gezegd heb, geeft niets." Jog glimlachte pijnlijk. „De goeie raad, die jij me eens gegeven hebt Joop, die volg ik op. Al gaat het me wat ongelukkig af." Ik klopte hem op zijn schouder. „Toch maak je daarmee indruk op Julie. Ga er mee door, het wordt vanzelf wel gemakkelijker. En ik zal probeeren elke dag even aan te komen, om Julie van advies te dienen. En nog een raad, Jog, gooi de Barones, als die weer komt opdagen, het raam uit." „Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan," zuchtte Jog, maar toch was zijn gezicht even verhelderd. Op straat ontmoette ik vlak bij Julie's huis Ru Duyff en Connie. Zoo innig gearmd, dat ik elk oogenblik vreesde, dat ze in mekaars beenen verward zouden raken. Ru schudde mijn hand zoo stevig, dat mijn trouwring in mijn vleesch kerfde, maar ik verdroeg het blijmoedig. En Connie, van onder haar leuke fluweelen dopje verrukt naar Ru opkijkend, stak direct haar arm door de mijne. „Joost, ga met ons mee teaen. Toe." „Lieve schatten, ik kan niet. Het clubkind roept me. Een volgend keer graag. Kon jij weg van de zuidvruchten Ru?" „Connie heeft de ouwe heer totaal betooverd," zei Ru. „Ja, daar is Connie sterk in," prees ik en woei een handwuif naar de gelukkige verloofden. Met iets moederlijks keek ik de naar mekaar toegebogen ruggen van Connie en Ru na. 's Avonds zei Grietje, terwijl ze met het fleschje 140 van Hans manoeuvreerde: „Ik was vanmiddag even bij Hillegonda. U moet de groeten van haar hebben Mevrouw." Nu was Hillegonda zoo totaal uit mijn gedachten verdwenen, alsof er nooit een jaar in mijn leven geweest was, dat ik die Kenau haast met de vuist moest bewerken. Maar bij Grietjes simpele woorden stond Hillegonda levensgroot voor me op. „Och, en hoe gaat het haar?" „Nou, zoo'n gangetje," zei Grietje. „De vischboer is een nare man. Maar dat weet Mevrouw ook wel." „En de tweeling?" „Nou, schraaltjes hoor. Bloedarme stumpers. Maar hoe kan 't ook anders? Ze zitten maar zoo'n heele dag in een achterkamertje, waar nooit de zon komt. De stakkers." En Grietje schudde haar ronde, genoeglijke hoofd en ik zag een traan in haar goede, trouwe oogen. „Ik zal Hillegonda eens gauw gaan opzoeken. Heeft ze 't arm, denk je?" „Och, ik geloof wel, dat het scharrelen is. Maar ze is erg helder, 't Ziet er altijd netjes uit." Grietje schudde haar hoofd weer. „Ik heb zoo'n idee Mevrouw,, dat Hillegonda heel wat zou willen geven als Ze terug kon." Grietje verbloemde niet de grenzelooze minachting voor de vischboer. „Ik zal eens zien, of ik morgen naar haar toe kan," besloot ik. „'s Middags is ze nog al eens alleen, dan is hij er met visch op uit," ried Grietje mij. „O, maar ik ben niet bang voor het lieflijk humeur van de vischboer," lachte ik. En de volgende middag, nadat ik Hans aan Tante Suzanna had toevertrouwd, toog ik naar Hillegonda's woning. Ik kocht wat speelgoed en lekkers voor de tweeling, en in mijn tasch zat een kiek van Hans voor Hillegonda. De vroegere huzaar weende haast toen Ze mij tusschen de schelvisch en de botjes door zag schrijden. „Ik had niet gedacht, dat U nog an me 141 denken zou," zei Hillegonda, en klemde haar beide handen om mijn rechterhand. „Dat is niets lief van je. Je hebt wel zoo'n indruk op me gemaakt Hillegonda, dat ik jou niet zoo gemakkelijk meer vergeet. En hoe is de tweeling?" „Die slaapt nou effentjes. Ik zal ze aanstonds wel halen. Maar ik zal eerst een koppie thee zetten." In de achterkamer, waar de vischlucht hinderlijk doordrong, zette Hillegonda de eenige makkelijke stoel, die natuurlijk des vischboers was, voor me neer. Ze leek zenuwachtig. Haar handen beefden. „U bent niets veranderd," zei ze dan opeens, terwijl ze thee uit het busje in de trekpot deed. „Niets. U bent nog net dezelfde als toen ik bij Mevrouw Smidt was." „Ik dacht, dat ik stukken waardiger was geworden," deed ik teleurgesteld. „Nou, maar U niet hoor," hoofdschudde Hillegonda. „Ik heb wat voor je meegenomen. Een kiek van mijn zoon. Asjeblieft." „Is die voor mijn?" vroeg Hillegonda. „Ik zet hem in een lijstje. Och, wat een lieve jongen Mevrouw. Hij lijkt op Meneer." Hillegonda lag bijna met haar neus op Hans. „Wat een engel," zei ze nog eens en zette hem voorzichtig op de schoorsteenmantel tegen de spiegel aan. v Mijn medelijden met Hillegonda werd grooter. Ze zag er slecht uit, en ze liep wat voorover. Haar vroegere huzarentred was gansch verdwenen. Ook was Ze zoo verrukt over mijn bezoek, dat ik daaruit gemakkelijk kon afleiden, dat ze al heel weinig vreugdes bezat. „En hoe is de tweeling?" vroeg ik weer, toen Hillegonda uit de keuken terug kwam met kokend water. „Och, slapjes," Hillegonda zuchtte. „Ze tieren niet. Ik weet niet." Ze vouwde haar handen in haar schoot met een gebaar van berusting, dat Hillegonda steeds was vreemd geweest. „Ik doe er alles an. Ze 142 krijgen hun koppie melk op tijd en ik ga nog wel 'es Zondags naar 't park, maar 't geeft niks. Wat ze noodig hebben, kan ik ze niet geven," „En wat hebben ze dan noodig?" „De dokter zegt, ze moeten 's zomers naar buiten en flink melk drinken en pap eten. Pap krijg ik er niet in. Met geen stokken. En elke dag een ei, dat kan er niet af. Maar 't is wel hard voor een Moeder, als je je kinderen zoo mager en slapjes ziet." Ik dacht aan Hans, hoe die de gansche, stralende zomer in onze tuin had gestaan, terwijl de bloesems van de boomen in zijn wagen stoven. „Ze huilen nooit," zei Hillegonda. „Ze jengelen maar zoo'n beetje. En ze lachen en spelen nooit 'es, Zooals je dat graag ziet. Hoort U nou wel, zoo worden Ze wakker." Een drenzerig, klagend geluidje hoorde ik. „Ik zal ze maar hier halen," Hillegonda stond op. „Als er een begint, beginnen ze alle twee." Ik bleef Zwijgen, omdat ik geen woorden vond voor de triestheid van Hillegonda's leven. Ik keek naar het vloerkleed met de roodzwarte strepen. Het was kaal, maar keurig gestopt. De vischlucht benauwde me Zoo, dat ik mijn mantel terugsloeg. En ik dacht aan Julie in haar verfijnde boudoir, die op haar divan lag, en klaagde dat haar leven zoo geestelijk leeg was. Hillegonda kwam binnen met aan elke hand een smal, bleek poppetje met rooie oogjes en dun, pluizig haar. „Dit is Annie," zei ze, „en dat is Greetje." Ik nam de kinderen bij me, en pakte het speelgoed uit. Ze gingen zoet op een stoof zitten met het poppetje en het beertje en de auto's. „Ze weten niet, wat spelen is," zei Hillegonda. „O toch wel, maar je moet ze een beetje helpen." Ik wond de auto's op en liet ze door de kamer rijden. De bloedlooze mondjes lachten. Weer wond ik ze op. Ze snorden tegen de tafelpoot. „Ik mag ze wel wegbergen, als hun Vader thuiskomt. Die moet niks van zulk speelgoed hebben, zegt hij," zei Hillegonda bitter.^ 143 Onwennig morrelden de kleine handjes aan de auto's, die ze wel het mooiste schenen te vinden. Ik boog me naar Hillegonda over. „Heb je dan zoo'n moeilijk leven? Wil je er mij Ik^liet haar uithuilen misscmen van vertellen, als je denkt, dat het je goed doet?" Opeens legde Hillegonda haar hoofd op tafel en haar lichaam schokte van de gierende snikken. Ik liet haar uithuilen en praatte tegen de twee kleine meisjes, die Moeders huilen zoo eenvoudig opnamen, 144 alsof ze dit wel veel vaker hadden gehoord. Met een van haar oude, driftige bewegingen bette Hillegonda li33.r gc^iclit* „Wat moet U wel van me denken?" haperde ze. „Kan ik je helpen Hillegonda?" „Niemand kan me helpen," zei ze bitter. „Ik moet mijn lot dragen. Als hij me maar eens een goed woord gaf, dan ging het wel. Ik vind het niks erg om de heele dag te sjouwen en te draven en amper je brood te verdienen. In 't begin toen ging de zaak goed, konden we nog 'es wat overleggen. Maar nou... alles hebben we ingeteerd, en je komt niks verder met al je sjouwen. En dan maar snauwen en grauwen tegen de kinderen, tegen mij. Hoe hou ik het nog uit? Hoe hou ik het nog uit?" „Kom Hillegonda, je was vroeger zoo flink. Als je man onaangenaam «tegen je is, praat dan eens met hem. Zeg hem dan eens kalm, waar het op staat. Hij ziet toch zeker wel, dat jij je best doet?" „O, dat wil hij niet zien. En... praten met hem... je kunt net zoo'goed praten tegen de lamp." Hillegonda lachte hoonend, en ik voelde me als een jong, onervaren kind tegenover haar staan. Dan zei ze: „Och, ik zal mijn lot wel dragen." Haar berusting ontroerde me meer dan haar wanhoop. Ik stond op, en nam de kleine magere snuitjes van de beide meisjes in mijn handen. „Volgend voorjaar," zei ik, „dan komen jouw dochtertjes bij me buiten. Je weet niet half, hoe heerlijk ik woon Hillegonda. En dan blijven ze net zoo lang bij me, tot ze rooie, dikke stevige wangen hebben gekregen, en beenen om in te bijten." „Meent U dat?" vroeg Hillegonda. „Denk je, dat ik zoo iets zou zeggen als ik het met meende? Tracht jij ze nu deze winter flink te voeden. Grietje zal je morgen van alles brengen. Spreek niet tegen Hillegonda. En dan... volgend voorjaar spelen jouw dochtertjes in een zalige zandbak in mijn tuin. Huil je nu al weer Hillegonda?" 145 Mijn oogen stonden vol tranen* toen ik eindelijk op straat stond, in de nauwe, duffe straat, waar nooit de Zon de huizen binnendartelde, en waar de lucht, zelfs op deze koude Novemberdag, dik en benauwd tusschen de muren hangen bleef, 's Avonds, toen Tante Suzanna en ik, nadat we onze jongen hadden geholpen — als een kleine, fijne prins lag hij in zijn wieg, met een glans van gezondheid en welverzorgdheid op zijn ronde, zijzachte wangetjes — weer naast elkaar zaten bij de haard, vertelde ik haar opeens van Hillegonda en haar beide zielige dochtertjes. Ik zei ook, dat ik ze in het voorjaar bij me zou nemen om ze te koesteren, zooals teere kasplantjes verzorgd moeten worden. Tante Suzanna nam haar lorgnet van haar neus, en zette het dan weer steviger op. Dan zei Ze: „Er zijn duizenden kinderen hier in de stad, die noodig hebben, wat je deze beide kinderen geven wilt." „Maar Tante, ik kan toch niet al die. kindertjes bij me nemen?" „Neen, dat bedoel ik ook niet." „Wat bedoelt U dan?" „Dat het goed is, dat je oog en oor krijgt voor de ellende, die er in de wereld is." Ik keek lichtelijk verbaasd naar Tante Suzanna's strenge gezicht. Ik had nooit kunnen vermoeden, dat zij zich hiervoor zou interesseeren. Ik zette mijn voeten op het haardijzer. Mijn keel zwol weer van tranen, die wilden vallen. Ik wendde mijn gezicht af van Tante Suzanna. Eindelijk zei ik: „Morgen Zal ik Grietje met versterkende middelen naar Hillegonda sturen. Wat vruchten zal ik er ook in doen, en geld, dat Hillegonda nog eens wat koopen kan." „En doe er een flinke flesch levertraan bij," zei Tante Suzanna. „Ik ga wel eens met je mee Joop, om de toestand daar op te nemen." „Wat lief van U," zei ik zacht. Joop en haar Jongen. 10 146 Tante Suzanna gromde een beetje, en stopte energiek haar neus weer in het boek. Maar de volgende dag pakte zij in de mand voor Hillegonda een paar wollen jurkjes, die ze 's middags nog gekocht had, en een groote bus cacao. HOOFDSTUK X. De Novemberdagen sloomden voorbij. Van Leo kwamen lieve, innige, opgewekte brieven, die ik las, en nog eens las, en nog weer eens las, en die me troostten als ik me zoo ongelooflijk eenzaam voelde. Ik verdeelde mijn tijd tusschen Hans, de vriendinnen, Julie en thuis. Maar waren ooit het vorige jaar op S. & M. de dagen zoo lang geweest? En toch zwierf ik de heele dag rond; bij Pien, die net zoo verwilderd ronddraafde als ik gedurende mijn eerste huwelijksjaar, was ik nog haast het liefst. Pien ging niet zoo absoluut in de Bobbel op, dat ze tijdens zijn aanwezigheid andere bestaande personen genoeglijk vergat, zooals Pop en Connie het deden. Connie verontschuldigde zich nog, en kwam soms even 's middags bij me aanwippen: „De schaarsche kwartieren, die ik heb, zijn voor jou Joost. Heb jij ooit kunnen vermoeden, dat een verloving iemand zoo in beslag kan nemen? Ik wandel nu elke middag met Ru's Moeder. Zoo'n schat zeg Joost. En zijn vader is een dot. Ru is net zijn vader vind je ook niet?" „Ja precies," dweepte ik maar mee, en prikte mijn wijsvinger in Connie's wang, die letterlijk was opgebloeid van geluk. Dan draaide Connie rond op haar hiel, en zei: „Ik ga bij Ru's tante theedrinken, die is ook zoo lief, net zijn moeder. En Ru haalt me daar vandaan." Ze was al bij de deur, toen kwam 148 ze nog even terug. „En Ma is zoo aardig voor me Joost. Ze leeft heelemaal met me mee. Had je dat ooit gedacht?" „Ik heb het je zelfs nog voorspeld," knorde ik. „Ga nu maar gauw. Je straalt gewoonweg. De kamer wordt licht van je glans." En ik zag Connie met nauw bedwongen huppelstapjes door de verregende kille straat gaan. Haar deerde het trieste sombere Novemberweer niet. Dan zuchtte ik een weinig, en schoot in mijn jas om naar Julie te gaan, die heele dagen verknoeide in haar warme boudoir, en die me amper een groet gaf, als ik binnenkwam. Maar Jogs trieste gezicht gaf me de moed om steeds weer opnieuw te trachten Julie uit haar befaamde apathie te wekken. Ik had haar verteld van Hillegonda, maar met een verveeld schoudergebaar had ze gezegd: „Spreek me asjeblieft niet van Hillegonda. Die heeft me zoo'n zeldzaam onaangename tijd gegeven, het interesseert me absoluut niet, in welke omstandigheden ze nu verkeert. „O, wat ben jij egoist," zei ik. „Hoe kan je zoo spreken? En al interesseer jij je nu niet voor Hillegonda, er zijn duizenden vrouwen hier in de stad* die nog ellendiger leven hebben dan zij. Denk daar dan eens aan." Hierop verwaardigde Julie zich niet eens te antwoorden. En ik snauwde: „Julie, ik zou je gewoonweg kunnen slaan. Hoe kom je zoo liefdeloos? Of speel je maar een beetje comedie? Ik kan me tenminste niet voorstellen, dat je zoo'n monster van ongevoeligheid bent." „Vleiend was je altijd," knikte Julie en gaapte achter haar hand met een blik op de klok. Ik sprong op. „Ik kan niet met je praten. En ik kom voorloopig ook niet meer bij je." „Waarom ben je eigenlijk gekomen?" vroeg Julie, en verlegde haar hoofd met een moe gebaar. „Omdat ik niet kan uitstaan, dat je Jogs leven bederft." 149 „Ik begrijp niet, hoe jij je het recht durft aanmatigen om 200 iets tegen me te zeggen. Ben jij dan altijd zoo'n ideale vrouw voor Leo geweest?" „Neen," zei ik eerlijk, „ook niet altijd. Maar juist daarom begrijp ik nu des te beter hoe jij Jog kwelt. En ik begrijp werkelijk niet, hoe je het doen kunt." „Jog is toch altijd even lief voor me," glimlachte Julie. „O, hij moest je ranselen," zei ik en ik balde achter mijn rug mijn handen tot vuisten. Zonder een vinger tot afscheid uit te steken, liep ik het boudoir door. Ik trilde van kwaadaardigheid. Ik had de deurknop al omgedraaid, toen riep Julie: „Zeg Joop, over twee weken is er een gemaskerd bal in het Paviljoen. Doe je ook mee?" „Ja, ik ben mal," snauwde ik. Toen richtte Julie zich op. „Och, och, al die mooie groote woorden van je. Je wilt me helpen, zeg je elke keer, als je bij me komt. Èn wanneer ik je dan heel gewoon vraag om met me mee te gaan naar een gemaskerd bal, dan snauw je me af." „Gaat Jog ook?" „Neen, die voelt er niets voor. Maar als jij nu gaat...." „O, je bent net een valsche poes," zei ik. „Wat slim, om er op deze manier Jog bij te sleepen." Julie ging weer liggen. „Och, je hoeft niet te gaan hoorl Als Jog njet wil, en jij wilt niet, dan ga ik alleen. Simple comme bonjour." „O, ik zal wel meegaan," stampvoette ik haast. „Je moet toch je zin hebben," „Bereid jij er dan Jog op voor? Dat is jou wel toevertrouwd," zei Julie liefjes. Ze schoof haar armbanden heen en weer, en speelde met haar ringen. „Zeg Joop!" ♦Ja?" „Kom eens even hier!" i5o „Wat is er?" „Doe nu eens even niet zoo snauwerig. Luister eens. Ik heb vanmorgen een brief van Clementine gekregen, of ik Januari en Februari'bij haar kom doorbrengen in Monte Carlo. Daar heeft ze een villa gehuurd." „En?;' „Ja, ik voel, dat dat me een wereld van goed zal doen. Nieuwe indrukken, nieuwe surroundings, dat is net, wat ik noodig heb. Maar.... ik weet niet, hoe Jog er over denkt." „Nu, dat weet ik dan wel. Jog bindt je nog liever hier aan de divan met twintig touwen vast, dan dat hij jou naar Monte Carlo laat gaan. Want zal ik je eens wat zeggen? Dan kom je absoluut ongenietbaar terug." „We zullen eens zien," Julie glimlachte raadselachtig. „Het is nog zoo ver niet. Maak jij nu eerst maar, dat het bal-masqué in orde komt, en spreek asjeblieft niet over Monte Carlo. Dag Joop." Ik keilde de deur van het boudoir achter me dicht. Misschien wekte de schok Julie uit haar apathie. Ik stoof naar beneden, zonder Jog nog even te begroeten. Mijn hart hamerde, alsof ik mijlen gehold had. En, terwijl ik door de modderige straat waadde — het had 's morgens gesneeuwd en 's middags plezierig geregend — betrapte ik er me op, dat ik steeds in mijn gedachten herhaalde: „O, Leo, kom toch bij me. Kom toch bij me terug. Ik kan niet meer alleen zijn. Alles is zoo moeilijk, zoo moeilijk..." Twee bekende ruggen, gloênd aaneengesmeed, voor een winkelruit, troffen me in de verte. Het waren Pop en Kees. Ik wilde al schichtig voorbijschuiven, toen Pop zich omdraaide: „Hé, daar is Joost." Kees had me natuurlijk broederlijk laten schieten. „Parkieten," groette ik. „Wat zie jij er verhit uit," zei Kees misprijzend. i5i „Enthousiasme. Wat zoek jullie hier zoo broederlijk samen uit. Een zilveren theeservies?" „Ja, zoo iets," zei Kees. „Loop jullie een eindje mee op? Anders ren ik weer weg." „Kom Kees," drong Pop. „We hebben Joost in Zoo lang niet gezien." „Neen, ik wil jullie 's avonds niet storen in jullie beroemde tête a têtes. Geef jullie nog altijd niet thuis?" Kees hing scheef in Pop's arm. Zijn schouder raakte bijna haar nek. „Wij weten wat het beteekent gelukkig te zijn, hè Poppie?" kweelde Kees. „Die slagersjongen weet het nu ook," zei ik en wees op een bedienaar van het vleesch, die net voorbij fietste en bij Kees' voorbeeldige woorden grijnsde. „Het is geen genoegen om met jou op straat te loopen." Kees bloosde er van. Ik duwde mijn kin dieper in mijn bontkraag. „Ik dacht van jou precies hetzelfde. Hier ga ik rechts af." Maar Pop hield me bij een mantelmouw vast. „Zeg Joop, Kees vertelde me vanmiddag, dat er een verbazend leuk bal-masqué in het Paviljoen zal worden gegeven. Wij hebben wel zin, om er heen te gaan. Toe, ga met ons mee." „Ik ga al met Jog en Julie. Maar misschien kunnen wij combineeren." „Hè ja," animeerde Pop. „Laten we er een groote club van maken. Pien en de Bobbel doen zeker mee, en Connie en Ru ook. Lijkt je dat niet leuk?" „Geweldig. Alleen Kees kijkt sip. Maak het maar gauw met hem in orde Pop. Dag parkieten!" Pien, die ik de volgende dag aantrof op een stoel in haar keuken zittend, terwijl ze af en toe in een pan keek, waarin runderlapjes te sputteren lagen, was zoo enthousiast over het bal-masqué, dat de stoel kraakte. „Joop, ik vind het zalig. En ik zal wel een origineel pak voor je ontwerpen. Ik ga als Car- 152 men met een wilde, zwarte pruik, en de Bobbel als Don José, Weet jij hoe lang runderlappen precies moeten braden?" „Een uur of drie geloof ik. Je moet ze eens omdraaien, en af en toe bedruipen." Pien prikte erin. „Ze zijn als zoolleer. Gek he? Ik heb ze precies volgens het kookboek behandeld. Die hit van mij weet letterlijk van toeten noch blazen. En Bob is zoo dol op runderlappen. Zouden ze te eten zijn Joop?" Ik prikte er ook eens in. Ze weigerden alle toegang, zelfs voor de vork met scherpe punten. „Je kunt er mee voetballen," zei ik. „Durf je ze zoo je Heer Gemaal voor te zetten?" „Natuurlijk niet. Bob is dol op goed eten." „Nu, dat heb je altijd geweten," troostte ik haar. „Ik zou maar gauw wat biefstuk halen, en sla morgen met de runderlapjes de hit om de ooren, als ze ongezeggelijk is. Wat een knusse keuken is dit," besloot ik als troost. Pien boog zich weer over de pan met de runderlapjes, alsof ze een baby in een wieg bekeek, „'t Is oer-jammer. „Weggegooid geld," zou de Bobbel zeggen. Ja, we moeten erg zuinig zijn Joost." „Je vindt het natuurlijk te zot, dat ik je op biefstuk fuif, hoewel het feitelijk na dit runderlap-drama heel gewoon zou zijn. Maar — heb je al iets toegemaakt? Nee? Dan ga ik straks zoo'n taartje van Tindal voor je bestellen. En die lapkens ... tracht ze morgenmiddag in een kerry-schoteltje te verwerken." „O, reddende engel," juichte Pien. „Ik was heusch de wanhoop nabij, toen jij kwam. En nu zou ik kunnen dansen. Kom gauw mee, dan gaan we gezellig theedrinken, als tenminste de haard niet uit is." Nee, de haard was nog aan, en Pien gooide een oude schildersjas, die nu als overgooier dienstdoet, af, en beijverde zich om thee te zetten. „'t Is hier wel klein hè?" zei ze en keek eens spiedend door haar kamer. 153 „Juist leuk. Zoo gemakkelijk. Je kunt zittende en liggende alles bereiken, wat je maar noodig hebt." Pien lachte, terwijl ze zich over de trekpot boog. ,Je kunt het niet zoo gek verzinnen, of jij weet er nog wel iets goeds uit te halen Joop." „Brr," blies ik, en trok Bobs reisdeken over mijn knieën. Bij het eerste kopje thee laaide Pien weer van enthousiasme over het bal-masqué. „We gaan de pakjes zelf maken. Lijkt je dat niet leuk?" „Als je maar weet, dat ik net zooveel verstand van naaien heb als dit kopje." „Hindert niets. We flodderen het wel in mekaar. Weet je wat ik leuk voor jou vind Joost? Een vlinder. Een gekleurd gazen rokje en een glinsterend lijfje met twee vleugels en sprieten van zilvergaas. En een kapje op met een trillende spriet. Hoe lijkt je dat zeg?" „Zoo op het gehoor wel aardig. Maar ik moet het eerst zien." „Je bent niets enthousiast," pruilde Pien. „Nee, jij zou bar enthousiast zijn, als je alleen moest gaan zonder de Bobbel." Pien stak de punt van een vriendschapsvoet naar mijn divan uit, die ze zittende kon bereiken. „Arme jongen," zei ze. ,/t Is zoo gek Joost, omdat je altijd zoo heel gewoon bent, denk ik er nooit aan dat het natuurlijk verdrietig voor je is, dat Leo in Indië zit." „Ik kan toch moeilijk de heele dag weenen. Dan Zouden jullie wel bijzonder op mijn opwekkend gezelschap gesteld zijn." „Weet je al, wanneer Leo terugkomt?" „Hij denkt, dat hij nog wel een maand of drie in Batavia zal moeten blijven. Het was er een bende gewoonweg. Schoonpapa heeft een schrijven gekregen van de nieuwe procuratiehouder. Die schreef, dat Leo dag en nacht werkte, om maar zoo gauw 154 mogelijk de boel weer op pooten te hebben. En hij voert zijn personeel natuurlijk ook tot het uiterste Pien krulde haar tongpuntje om haar grappige tanden. „Wat hebben wij toch een schatten van mannen," Zei ze ongemotiveerd. „We zijn toch wel bevoorrecht, Joost." Ik klopte op Piens vriendschapsvoet. „Dat zijn we Pientje." 's Avonds nog belde Jog me op. „Dag Joost, ik hoor daar van Julie, dat jullie naar dat bal-masqué wilt." Jog haperde. „Ga door Joachim." „Ik begrijp niet, dat je daar wat voor voelt." „Vrouwen zijn raadselachtig," stemde ik toe. „Neen maar Joop, meen je 't heusch? Heb je daar zin in?" „Dol. Ik ga als Papillon." „Als wat?" „Als vlinder. Hoe ga jij?" „Ik ben niet van plan om me bespottelijk aan te stellen," zei Jog fier. „Jööögggü" riep ik* want ik was bang, dat Jog na deze ontboezeming de hoorn zou ophangen. „Ja, wat is er?" „Luister nu eens kalm. naar me. Julie voelt er heel veel voor. Waarom wil je dat nu tegenwerken? Het Zal haar zeker een paar weken afleiding geven. En wie weet, waar de heele Géschichte goed voor is." „Nu ja, van Julie kan ik het me begrijpen," -Jogs stem klonk norsch. „Maar ze zeifme, dat jij ook zoo enthousiast was. Dat begrijp ik niet." Wanneer Julie naast me gestaan had, had ik de telefoonhoorn op haar hoofd laten nederdalen. Nu bepaalde ik me slechts tot een geheimzinnig: „Het is niet zoo gemakkelijk om tot de roerselen van een vrouweziel door te dringen. Maar waarom voel jij er niets voor?" 155 „Omdat ik niet zoo'n heele avond voor pias wil spelen. Daarom." „Dus, je gaat beslist niet?" „Och, jullie zult me wel weer zoo ver krijgen, dat ik wel ga. Maar ik vind het een schamele overwinning Joop." „O, ik niet. Pien en de Bobbel gaan ook. Pien als Carmen, en de Bobbel als José. En Kit ga ik straks om elf uur nog opbellen, dan is ze thuis. Zelfs Pop en Kees gaan, Joachim, als parkieten. Dat heb ik ze aangeraden. Hoor je me wel Jog?" „Jawel. Dag Joop." „Dag Yoghurt. Ben je boos?" „O, heelemaal niet." Koel. Jog hing de hoorn op. Ik ook. En ik keek recht in Tante Suzanna's booze oogen. „Waar ga jij naar toe Jo?" „Naar een bal-masqué, als U het tenminste goedvindt." „Ik denk wel, dat je aan mijn goed- of niet goedvinden weinig waarde zult hechten," zei Tante Suzanna. „Maar ik wil je toch zeggen, dat ik het niet te pas vind komen, als een jong vrouwtje alleen naar een bal-masqué gaat." „Gechaperonneerd door haar zuster en zwager, en broer en schoonzuster, en bosjes vriendinnen. Ik kan moeilijk vinden, dat ik dan alleen ga." „Je begrijpt me wel nietwaar?^' zei Tante Suzanna. „Je bent natuurlijk vrij om te doen en te laten, wat je zelf goeddunkt, maar, eerlijk gezegd, ik had niet gedacht, dat je daarin plezier zou hebben." „Ja maar, ziet U, Julie ..." begon ik al. Doch toen dacht ik eraan, hoe ik dan alles aan Tante Suzanna zou moeten vertellen, en daarmee zou ik Jog zeker geen genoegen doen. „Och, het spijt me, dat U dat niet begrijpt," eindigde ik lamlendig. Die avond voor het eerst bleef Tante Suzanna beneden, toen ik Hans hielp. Ik waagde nog een toenaderende poging, voor ik naar boven ging. i56 „Kom Tante Suzanna, wees vergevensgezind, moet Hans in tranen baden, omdat hij U niet ziet? Dat is wreed van U." „Ik moet de portefeuille uitlezen. Die wordt morgen gehaald," zei Tante ijzig. „Denkt U dan heusch dat ik voor mijn plezier naar dat bal-masque ga? waagde ik nog onhandig. „Nee, voor je verdriet," sloot Tante Suzanna zonder opkijken mijn schuchtere toenadering af. Boven vertelde ik onze jongen, die me vanaf zijn babykussen wijsgeerig bestaarde, dat Tante Suzanna zoo boos was, zoo boos, en dat Mamma het heusch niet kon helpen. „Aguu, aguu, aguu," zei Hans. Ik nam zijn kleine voetjes in mijn handen, en kuste de teentjes. Hans blies een triomfantelijke groote bel. Ik verstopte mijn hoofd in zijn mollige halsje, en ik ging met mijn vinger langs zijn wenkbrauwtjes, die als smalle Zwarte streepjes waren boven zijn zonnige oogen. „Nu heb ik je eens eindelijk alleen mijn jongen," Zuchtte ik verrukt. En wreef zacht met mijn neus over zijn klein moppertje. „Nu ben je heelemaal van Mamma alleen. Grijp dan naar mijn haar Hansepans. Pak Mamma dan." Hans schaterde. Ik gleed met mijn vinger over zijn borstje. Hij kraaide en trappelde met zijn beentjes. Ik nam hem in mijn armen. Zijn halsje rekte zich al en rechtop stond zijn kopje op Ik nam hem in mijn armen. 157 het mollige nekje. En ik praatte tegen hem: „Nu gaan we samen wandelen. Een heel eind weg. Op een groote, groote boot. Naar Pappa toe." Opeens dacht ik: „Zou dat niet kunnen, nu Hans al zoo flink is?" Mijn hart sprong op in mijn borst. Ik knelde zijn lijfje in mijn armen. „Naar Pappa Hans, we gaan naar Pappa toe." Ik dacht aan de lange reis in de winter. Natuurlijk was het dwaasheid, wat ik daar zoo even dacht. Hans greep in mijn haar, en trok er aan. Krachtige handjes had hij. „Trek maar raak, trek maar raak mijn jongen," zei ik. „Een domme moeder heb jij." Toen hij later in zijn wiegje lag, en ik de wieg van het licht had afgekeerd, bleef ik van uit een hoekje naar hem kijken. Was er iets wondermooiers te zien dan het langzaam sluiten van de zijzachte oogleden over de pas nog zoo heldere kijkers? En dan de zachte, heel zachte adem, die het zoete mondje doorliet. Ik vouwde mijn handen. En ik kon me aan het slapende kopje van onze jongen niet verzadigen. Toen ik beneden kwam, zei Tante Suzanna: „Wat ben je verschrikkelijk lang boven gebleven Jo."* Ik antwoordde maar niet hierop. En toch had ik wel graag even met mijn vinger gedreigd en geplaagd: „Bent U dan zoo jaloersch Tante Suzanna? Waarom hebt U mij met Uw kleine liefste dan zoo lang alleen gelaten?..." De dagen, die volgden, gingen in een bal-masquéwarreling voorbij. Ik konv ten slotte het woord niet meer hooren. Het werkte op me als oude gruyère. En, of het noodlot er mee speelde, elk oogenblik werd ik erover opgebeld, alsof ik de hoofdaanstichtster van dat ongelukkige bal was. Was ik even uitgeweest, dan zei Tante Suzanna met een genepen mondje: „Kitty heeft opgebeld, dat ze leuke maskers op de kop heeft getikt," Tante herhaalde de boodschap vijandig en statig i58 en had ik in gunstiger oogenblikken hierom geschaterd, nu zei ik zachtzinnig: „Zoo, dat is prettig voor Kit/' En een volgend moment, als ik op mijn kamer mijn goed afdeed, kwam G 2 naar boven rennen, en hijgde: „Daar is Mevrouw ter Heul voor U aan de telefoon, 't Is over het bal, zei de Juffrouw." Dan moest ik, ten aanhoore van Tante Suzanna, door de telefoon meedwepen over Kees, die eindelijk besloten was te gaan als de Maharadja van Odipoer met, afwijkend van de heerschende zeden der Maharadja's, Pop als eenige bestaande lievelingsvrouw in zalmrose met paarlen stiksels, aan zijn zij. Of Pien telefoneerde: „Zeg Joost, ik bel je van bij de bakker. Kun je vanavond komen passen? Je pakje wordt schattig, Bob zegt het ook. En wist je, dat een pruik zoo duur was zeg? Ik ga nu maar met mijn eigen haardos." Of Julie kwijnde: „Jo, waar heb jij destijds dat gouddraad voor het divankussen op Leo's kamer gekocht? Ik heb net zoo iets noodig voor mijn gewaad." „Dat weet ik niet," tierde ik. „Dat kussen heb ik gekregen. Ik word nog dol van dat malle bal." „En je hadt er zelf zoo'n zin in," deed Julie verbaasd. Toen zag ik de misdaad in het gezicht, en mijn stem begaf me bijna van razernij. „Julie, als je hier was, zoo waar als ik hier sta ... ik sloeg je tegen de grond" — bij deze uitbarsting was Tante Suzanna niet aanwezig — „wat ben jij voor een gevaarlijke intrigante. O Julie, lach niet, want ik ren naar je huis, en doe iets wanhopigs. Wie heeft er me toe overgehaald om mee te gaan doen? Jij! jij! jij! Dacht je dan soms, dat ik er een krummelig greintje zin in had? Je weet wel beter. En nu heb je Jog voorgesteld, alsof het van mij is uitgegaan. Dat is al razend min van je, maar dat je het nu ook — tegen beter weten in — rustig door de telefoon beweert, ik vind het, nee ik kan er geen woorden voor vinden." Ik hijgde letterlijk naar adem. 159 „Maar als je dan geen zin hebt/' zei Julie, „waarom ga je dan mee?" „Neen, daarin heb je gelijk/' Ik veegde over mijn kokend voorhoofd. „Joo-oop zei Julie, — o, die stem kende ik nog van vroeger — „ik plaagde je maar een beetje. Kom, wees toch niet zoo'n kruidje-roer-me-niet. Dat veroordeel je altijd in mij, nietwaar? Toe, ik meende het heusch niet kwaad. We hebben er nu allemaal op gerekend, dat je meegaat. Je mag ons nu niet meer teleurstellen. En kom je vanavond even met Jog praten? Die wil alleen maar als domino." „Gelijk heeft hij," zei ik. „Kom je nog even?" „Ik zal wel eens zien." Doodmoe voelde ik me en verslagen. O, als Julie mijn zuster niet was... de band des bloeds, waarover de Bobbel altijd hoogdravend sprak, naar aanleiding van Piens uitgebreide, verknochte familie, knelde me. 's Avonds toog ik toch nog maar even naar Jog, die wel wat was bijgedraaid, maar toch nog niet de oude warmte in stem en handdruk herkregen had. „Gaan Connie en Ru nog?" begroette Julie me, die met Latest Fashions onder de lamp in onze oude huiskamer zat. „Ja, als Siameesche tweelingen of zoo iets," zei ik. „En gaat Kit alleen?" „Welnee, die sleept een van haar vele vrienden mee." Ik zag Julie lichtelijk glimlachen, alsof ze een klein, prettig visioentje had. Maar op dat oogenblik begreep ik het niet. „We gaan met een heele club. Gezellig. Zeg, Lotte gaat als de Sneeuwkoningin. Vin je 't iets voor Lotte?" „O, jawel. Ijzig genoeg. En de wilde Her?" „Ik weet niet. Hij is nogal geheimzinnig. Wat i6o was jij vanmiddag opgewonden over zoo'n onnoozel gezegdetje." „Ja, wat jij maar onnoozel noemt. Komt Jog haast? Ik heb niet veel tijd." Alsof dit het wachtwoord was voor Jog's binnenkomste, duwde hij hierop de deur open. „Dag Joop." „Dag Jog." „Gaat het goed?" „Schitterend." „Zoon ook?" „Best." „Zeg manneke," zei Julie, „vind je dit geen flatteerend costuumpje?" Tot mijn genoegen zag ik, dat Julie uit haar apathie was opgeleefd. „Maar ik dacht, dat je als zonnebloem ging," zei Jog, zonder veel oog voor het flatteerende gewaad. „Dat doe ik ook, maar daarom interesseer ik me nog wel voor iets anders ook." „En hoe ga jij Jog?" pakte ik de koe bij de horens. „Zoo. In mijn colbertje, met een domino." „Dat kun je niet meenen." „Waarom niet? Is er voor mij een reden om me toetetakelen, als ik er heelemaal niets voor voel?" „Maar jongetje, eenmaal in dé feestvreugde glijdt alle vooroordeel van je af. Wanneer je allemaal ridders om je heen ziet, dan snak je ernaar, om ook een ridder te zijn." „Laat dat maar aan mij over," verzocht Jog me koel. Ik stond op. Wat kon het me ook eigenlijk schelen, al wilde Jog in zijn pyjama's gaan, „Ik ben moe, en ik heb hoofdpijn, 'k Ga naar huis." „Dat was een kort genoegen," zei Julie liefjes. „Ik breng je wel even naar huis." Jog hield de deur voor me open, terwijl hij over me heenkeek. Op straat stak ik mijn hand door Jog's onwillige arm. „Weet je, wat ik op het oogenblik het liefst deed Joachim?" „Dansen misschien," veronderstelde Jog zoetsappig. . „Nee, bulken." Hierop verwaardigde Jog zich niet te antwoorden. En terwijl ik naar Jogs groote, i6i weinig meelevende passen, de mijne zoo'n beetje trachtte te regelen, zei ik: „Je bent nog nooit zoo weinig blij met me geweest, hè Jog?" „Ik ben nog nooit zoo verbaasd geweest, als toen Julie me vertelde, dat jij zoo dolgraag naar dat balmasqué ging." „Misschien ga ik wel niet zoo erg graag," opperde ik schuchter. Jog bleef staan, midden op het trottoir. „Joop, verdedig je nu niet. Je bent geen klein kind meer. Als je er geen zin in hadt gehad, zou je er toch bij Julie niet op hebben aangedrongen." „Neen, dat is wel zoo." Ik wachtte even. „Je moet maar zoo denken Jog, er zijn geheime machten aan het werk, waartegenover ik weerloos sta." Even glimlachte Jog. Toen zei hij: „Och, ik zal maar denken, dat je nog een jong, onervaren vrouwtje bent." „Ja, asjeblieft," verzocht ik hem, en kneep even in zijn arm. „Zeg Jog, je hebt een prachtig arbeidsveld die avond." „Wat is dat nu weer?" „Nu, je kunt dansen met haremdames en edelvrouwen en vlinders en geisha's, zonder je te blameeren. En ik zou het doen ook, als ik jou was." „Neen, daarin zit voor mij geen bekoring meer," weerde Jog af. „Trouwens, al die onzin heeft nooit eenige bekoring voor mij gehad." „En al mijn goede raadgevingen dan..." „Die heb ik aanvaard, voor wat ze waard waren," Zei Jog raadselachtig. „Dus je gaat Julie niet meer een klein, klein beetje jaloersch maken?" Jog zuchtte. „Och, dat spel, dat geeft toch immers niets. Dat is zoo banaal, en brengt ons niets verder. Neen Joop, ik ben eindelijk zoo ver gekomen, dat ik ben gaan inzien, dat ik Julie alleen zal kunnen genezen met geduld en liefde. Want ik heb geleerd om Julie te beschouwen als een zieke, die Joop en haar Jongen. II i6a veel meer toewijding noodig heeft dan een vrouw, die gezond is van lichaam en geest/' „Ja, als je er zoo over denkt," zei ik, „dan heb je natuurlijk mijn luchthartige adviezen grondig veroordeeld/' „Och neen," zei Jog en hij belde voor me aan bij Schoonpapa van Dil, omdat ik natuurlijk weer de sleutel vergeten had, „och neen, ik heb zelfs getracht deze op te volgen. Maar het is bij een enkele wankele poging gebleven." Toen ik later eenzaam in het groote lits-jumeaux lag, dacht ik nog eens na over Jogs woorden. En plotseling zag ik Julie weer voor me, zooals ze zich glimlachend voorovergebogen had, toen ik haar Zei, dat Kit een van haar vele vrienden meesleepte naar het gemaskerde bal. Waarom had Julie zoo raadselachtig gekeken? HOOFDSTUK XL Eindelijk was dan de dag van het bal-masqué aangebroken, en terwijl ik me kleedde in mijn vlinderpakje en het korte, gazen rokje aantrok, dat maar tot mijn knieën reikte, dacht ik weer aan het gesprek met Schoonpapa. Hoe hij mij bij zich op de kamer geroepen had, en gezegd: „Ik hoor, dat je naar een gemaskerd bal gaat Joop!" „Ja Papa." „Luister eens Joop, het is heelemaal mijn bedoeling niet om je onaangenaam te zijn, maar ik zou wel eens willen weten, hoe je daar nu plezier in kunt hebben." „Och, wie zegt dat? Ik heb er werkelijk niet Zooveel puf in." „Maar, waarom ga je dan?" f,Ze drongen er allemaal zoo op aan," zei ik flauwtjes. „Dus, je hadt er toch wel zin in." „Neen, maar ik laat me gemakkelijk overhalen." Schoonpapa zweeg, en tikte met een briefopener op zijn bureau. „Me dunkt, het zou toch voor jou ook oneindig prettiger zijn, als Leo er bij was." Ik beet op mijn onderlip. „Natuurlijk Papaatje. Och, het is een domme streek van me. Ik heb het Leo allemaal eerlijk geschreven," — dat had ik ook — met een volledige verklaring van Julie's houding — „en Leo zal het wel begrijpen." 164 „Dat is geen compliment voor ttUjV* „Als U alles wist, zou U ook alles begrijpen/' „Beraam je misschien weer plannen, om voor een van je vriendinnen een echtgenoot te vinden? Is Kitty nu misschien aan de beurt?" „U bent prachtig op weg om het té raden. Maar ik vertel het U niet. U hebt mij immers snoodelijk alle medewerking ontzegd Papaatje." Opeens legde Schoonpapa zijn hand op mijn schouder. „Het zal wel goed zijn Jopie, wat jij doet. Ik aaide Schoonpapa's kruin, met mijn beenen in de prullemand. En nu stond ik voor de spiegel, en zette het vlinderlichte kapje met de trillende sprieten op mijn korte haar. Opeens kwam er een gevoel van vreugde over me en voor de groote spiegel maakte ik een paar danspassen. Het dunne rokje danste mee. Ik dacht: „Zoo zou ik door de wereld kunnen dansen. Ik wou, dat Leo me zag." Ik huppelde naar beneden. Ga stond bij de onderste traptree en opende wijd haar mond. „Wat ben U mooi," zei ze. „Moet je niet lachen G 2?" vroeg ik. „Nee ..." schudde ze, en raakte even voorzichtig met haar vinger mijn trillende kleurige vleugels aan. Schoonpapa en Tante Suzanna zaten in de huiskamer. „Kom, daar is de fee," zei Schoonpapa, en nam zijn lorgnet als een lorgnon voor zijn oogen. „Wat stelt het voor Joop?" Ik schudde mijn spriet. „Wat denkt „Ik zou zeggen een elf, maar wat denk ju ervan Suzanna? Vrouwen hebben daarvan doorgaans meer verstand." „Van zulke zaken heb ik óók geen verstand, zei Tante Suzanna fier. i65 „Ik stel een vlinder voor. Een pauwoog/' haastte ik me maar gauw te zeggen. „Ziet U die kleuren wel? Die heeft Pien erop geschilderd. Trouwens Pien heeft ook het heele pakje ontworpen. Vindt U 't niet lief?" „Je lijkt twaalf jaar. Niet ouder/' prees Schoonpapa. „Zul je niet te veel mannenharten op hol brengen Jopie?" „Neen, alleen die der vriendenschaar/' beloofde ik. „En van Jog." „Ik vind het rokje veel te kort/' snibde Tante Suzanna. „En hooren er geen mouwen in dat ding?" „Hebt U ooit gehoord van een vlinder, die mouwen draagt?" Ik viel over de tafel heen. „Vindt U 't niet heerlijk om Hans vanavond samen te helpen? Zult U Schoonpapa controleèren Tante Suzanna? Dat hij niet onder het kweelen van de Lorelei de halve nacht met Hans door de kamer spaziert?". „Ondeugd." Schoonpapa kneep me in mijn oor. „Kan dat vervaarlijke getoeter voor jou zijn?" „Ja, natuurlijk. Daar is de auto. Dag kinderen!" Ik wipte de kamer uit. Buiten wuifde Pops arm al uit de auto. „Hier is nog een plaatsje voor je Joop." De Maharadja met een parelsnoer om zijn nek, zat kaarsrecht in een hoek en hield angstvallig de corner voor zijn lievelingsvrouw open. Ik viel over de knie van Don José, die zijn degen gevaarlijk vooruitstak, en vlijde me naast Pien neer, die moederlijk zei: „Heb je je masker bij je, Papillon? Dat is iets voor jou om te vergeten." Ik zwaaide er mee. „Voila." „Hoe vin je Pop?" vroeg Kees. „Jongen, ik zie er niets van. Pops pracht wordt door de bonten cape van haar Moeder ganschelijk bedekt." „Sla hem eens een beetje open," verzocht Kees liefderijk. „Het is hier niet koud, lieveling." Pop vertoonde ons de zalmrose glorie, en ik zei plagerig: „Nu Pop, al ben je dan van Kees de eenige favorite, je zult vanavond nog wel door andere sultans worden aanbeden." i66 „Neen, Pop danst alleen met mij/' zwoer Kees. „En ik met haar." „Nou, dat kan een gezellige boel worden/' zuchtte de Bobbel. „Pientje, wat zit dat buis me nauw." „Ja, ik heb het niet te wijd gemaakt, om een slanker effect te bereiken, mijn engel," zei Pien. „Zoo, dan is het goed. Dan zal ik het mij tenminste getroosten om der schoonheidswille. Maar, wat ik Zeggen wou Kees, ik geloof niet, dat jij er direct op uit bent om eens flink pret te maken. Ik bezweer je tenminste, dat ik me vanavond aan ettelijke jongedames wijden zal. Op hoeveel van jouw dansen mag ik beslag leggen Jopie?" „Op allemaal," zei ik fier. „Dat wist je niet hè," zei de Bobbel tegen Kees, „dat Joop en ik zooveel van mekaar houden. En Pientje kan er best tegen, nietwaar Pientje? Kind, dat kraagje is me ook te nauw." „Coquetteer toch niet aldoor met je lichaamsschoon Bobbel! O, hij is zoo'n ijdel ventje," en Pien legde even haar vinger onder des Bobbels kin. „Wat zie jij er waardig uit Kees," plaagde ik. „En zoo norsch. Heb je een kromzwaard bij je, om elke belager van Pop's charme af te weren?" „Ik voorspel vele huiselijke drama's vanavond," voorspelde de Bobbel. „Je mag van geluk spreken jopie, dat jouw heer en meester niet aanwezig is." „Ik snap niet, wat Joop er aan vindt om alleen naar zoo'n gemaskerd bal te gaan. Als ik in Leo's plaats was..." „Och, stil toch boy," zei Pop. „Een gezellige, opwekkende schutter ben jij," prees de Bobbel. „Je zegt zulke plezierige dingen, die de stemming er zoo echt in brengen. Wil je op mijn knie zitten Jopie?" „Ik vind het erg aanlokkelijk. Maar ik zit hier best. Ik bind mijn masker voor kinderen." De leuke maskers, die Kit op de kop had getikt, 167 waren heelemaal van dichte zwarte kant, die geen gelaatstrek doorlieten. „Wachten de anderen ons in de Hall van het Paviljoen?" vroeg Pop. „Ja, natuurlijk. Waar anders," zei Pien. „Pop, wat ben je slecht op de hoogte." „Ja, maar met zoo'n Maharadja, die al haar gedachten beheerscht..." plaagde ik. „We zijn er," zei Kees, en hij zette zijn tulband recht. „Nu zou ik die alleenheerschersbegrippen maar op zij zetten, Vadertje" zei de Bobbel. „Jongen, je gaat toch uit om plezier te maken." „Zou je dat aan mij willen overlaten?" vroeg Kees hoog. „Nu, 't begint al goed," lachte Pien. „Jongens, doe niet zoo dwaas." Maar Pop sloeg even een stukje van haar bonten cape om Kees heen, en keek hem teeder aan. „Ik word er nerveus van," blies de Bobbel. „Zou die chauffeur nooit het portier openmaken?" „Wat een lange rij auto's," riep Pien, die uit het raampje keek. „O, daar gaat een Paljas, en daar een Russische boer, Bobbel, en ik zie wel zes haremdames.". „Dat moet je tegen Kees zeggen Pientje. Ik ben geen Maharadja. Mij interesseeren haremdames niet." De weelderige Hall van het Paviljoen was al gevuld met gemaskerden. „Hoe vinden we hier ooit de rest van de club?" klaagde Pien. „Laat dat maar aan mij over." De Bobbel sloeg zich op zijn borst, en zette zijn baret schuin. „Wie zie ik daar ginds op die canapé zitten? Jopie, kijk ook eens." „Ja, dat is Julie, als zonnebloem. En naast haar staat Jog in die rooie domino. O, en zou dat Her de Wilde zijn, die vervaarlijke cowboy? 't Flatteert hem." i68 „Zouden we niet probeeren om bij hen te komen?" stelde Pien voor. „We verwekken beslist opschudding zoo op zoo'n kluitje." „Bewondering bedoel je." De Bobbel had een fier armgebaar. „Joop is ook zoo'n opzichtige vlinder." Hij keek om zich heen, en zag de Maharadja met een arm om de taille zijner lievelingsvrouw gevlijd, als een pilaar daar staan. Zijn oogen straalden van pret. „Zouden we ze daar maar niet laten staan?" lachte hij. „Kom jongens." We wrongen ons heen door de rijen gemaskerden. De Bobbel baande ons een vrije doortocht. De witte veer op zijn baret trilde. „Komen jullie nog?" vroeg Julie. „We zijn hier wel een kwartier." „Ja, Kees wou niet uit de auto," zei de Bobbel. „Kees wou niet uit de auto?" herhaalde Julie. „Nee, op 't laatste moment verkoos hij het balmasqué met Pop in de tax te vieren. We hebben hem er uit moeten sleuren. Daar komt hij." „Wat ben jij koninklijk" prees ik Lotte. „Beeldig. En jou had ik niet eens herkend Her. Je ziet er beslist bloeddorstig uit." „O, daar komen Kit en een Meneer," jubelde Pien. „Is dat Kit niet? Dat apachenmeisje? O, wat ziet ze er schattig uit." „Ik vind, dat ze een wonderlijke meneer bij zich heeft," zei Julie met een tuitmondje. Ik woei met mijn vlinderkapje naar Kit en de Meneer, en ik zei: „Ja, je kunt moeilijk van een apachenmeneer verwachten, dat hij in rok is gehuld met een orchidee in zijn knoopsgat. Nee, wat zeg jij Jog?" „Ik vind alles best," zei Jog. Achter het apachenpaar kwamen Kees en Pop aangeschreden. Kit deed een luchtsprong voor onze canapé. „Broeders en zusters gemaskerden, mag ik jullie voorstellen mijn apachenhelft: Francois au petit nez?" Ik nam Kits apachenhelft eens op. Zij waren, niettegenstaande de op de kop getikte mas- 169 kers, geschminkt. Francois had een aardig open gezicht en een lok haar viel op apachenmanier onder zijn pet uit over zijn voorhoofd. Zijn oogen keken vol bewondering naar Kit. Die zong al: „J'aime ta casquette, tes deux rouflaquettes et ton bout d'mégot." „Jij hebt de stemming al te pakken hoor," prees de Bobbel. „Weet je wel, wat je zingt Kit?" En Kit, luidruchtig zingend, vertaalde: „ Ik hou van je pet, van je lok op zij, en je sigaret. En daar nadert het echtpaar Duyff," vervolgde ze opgewonden. Julie prees: „O, wat zijn Connie en Meneer Duyff stijlvol." „Vanavond dragen we allemaal een naam hoor," zei de Bobbel. „Ik ben Bob of Johan, en Duyff is Ru. En ik vermeet me zelfs om Julie te zeggen. Morgen wil ik volgaarne weer Meneer Breed voor U zijn. Dag Con." Connie en Ru als edelman en edelvrouw met gepoederde pruiken — Connie in een zachtglanzende wijde groenzijden rok met keurs en Ru in een dito kuitbroek, die wel erg zijn O-beenen toonde, maar toch de gave van het flatteeren had — kwamen een beetje verlegen naderbij. < „Zijn we erg laat?" vroeg Connie. „Dat schminken hield zoo op zeg." „En bleef de tax ook niet aldoor stilstaan?" informeerde de Bobbel. » „Ja ook," schertste\Ru. „Ik hoor de muziek al... La Java. Ter eere van ons, Francois. Komen jullie mee?" De enorme zalen van het Paviljoen vulden zich. Kit en Franoois-au-petit-nez (hoe hij werkelijk heette, wist ik ook niet) hadden al gauw een knusse hoek ontdekt met gezellige zitjes. „Hoe vinden jullie dit? Ga gauw zitten, en bezet onze stoelen. Wij gaan dansen. Kom Francois." Ik keek naar Kitty's lenige figuurtje. Ze dansten goed samen. Haar roodzijden jakje op het sluike zwartzijden rokje stond haar om te gappen. Ik zag 170 naar haar kleine voetjes in zwarte lakschoenen, die vlogen over de gladde parketvloer, „Nu Jopie, mag ik alvast een van de lange rij dansen hebben?" vroeg de Bobbel, „Pientje, je hebt carte-blanche hoor. Zie je, daar danst de Maharadja ook al heen. Dat loopt vanavond op moord en doodslag uit. Ik wist niet, dat die broer van jou zoo'n saaie hark was Joop." Ik lachte. „Dat was hij vroeger ook niet. Maar sedert de Houlycksche staat is die jongen gewoonweg ongenietbaar geworden." „Dan ben ik fideeler hè?" zei de Bobbel. „Trouwens, die Kaki ook, vroeger een gezellige baas, en nu, alleen blikken en gedachten voor Loutje. Wanneer trouwen ze?" „Ze zijn nog altijd in Domburg. Daar is Loutjes Vader ziek geworden. Dat wist je toch ook wel?" „O ja, dat is waar ook," „Nu, als die beter is, komen ze naar hier en trouwen met gezwinde spoed," „Pien danst al," juichte ik opeens, „Zie je Bobbel? Met dat Indianenopperhoofd. O, wat een zotte combinatie, O Bob, ik geloof, dat ik onder je masker je gezicht verstrakken zie." „Dan zou je al heel knap moeten zijn." „In elk geval heb je me maar voor een kwart meer vast. Ik ben al tegen die Paljas opgevlogen." „Dat Pientje zoo'n succes fou heeft," zei de Bobbel, „Wat had je dan anders gedacht? Ze is een alleraardigste Carmen. Ik weet zeker, dat ze achter haar masker stikt van de lach." „Een idioot van een vent heeft ze bij zich," bromde de Bobbel. Én ik schaterde zoo luid, dat een edelman verschrikt omkeek. „O Bobbel," zei ik, „je bent meer dan vermakelijk. Wil je de dans afbreken? En Pien wegsleuren uit de armen van het opperhoofd?" „Joop, wat een dwaasheid. We dansen tot het bittere eind." 171 „Je bent wel vleiend/' zei ik. En toen lachte de Bobbel ook. „Het klinkt misschien minder vleiend. Maar het is goed gemeend." „Ja, toe maar. Hoe vindt je die schattige Geisha daar Bob? Neen, daar met die Mexicaner." „Het is hier warm," zei de Bobbel. Drie strijkjes speelden tegen mekaar. De muziek Zweeg niet. „Joop, ik ga er even bij zitten hoor." We vielen in ons hoekje neer. „Het opperhoofd heeft Ausdauer. Kijk, daar gaat Pientje." „Wat een lamme vent om te zien," bromde de Bobbel weer. „Jongen, hoe kun je 't zeggen? Je ziet nog niet eens de punt van zijn neus." „Houdt die muziek nooit op?" informeerde de Bobbel. „Ik denk, dat Pien de gansche avond met dat opperhoofd zal blijven doorhopsen," plaagde ik. „Pien weet niet van ophouden." „Nu, ik wel," baste de Bobbel, en had een beweging, alsof hij zijn masker af wilde doen. „Het démasqué is om twaalf uur," zei ik strak. Toen lachte de Bobbel. En de anderen kwamen naar ons hoekje getroept. Behalve Pien. „Hoe vond je het Poppie?" vroeg Kees weeïg. „O zalig" zei Pop. Connie riep: „Waar is Pien?" „Danst met een opperhoofd," wees ik. „Kijk, daar gaat ze net voorbij." „En ziet maar heelemaal onze kant niet uit." klaagde de Bobbel. „Wat zijn jullie een dot van een edelpaar," keurde ik Ru en Connie. „Zelf gewrocht?" „Neen, gehuurd. Maar ze zijn leuk hè?" „Schitterend." Ru boog zich naar Connie over. „Warm, meiske?" „Een beetje." Met welgevallen keek ik naar het 172 verloofde paar. Dan boog Ru zich naar mij over. „Zullen wij deze dans Joop?" „Dans jij maar met je fiancee," zei ik. „Deze dans zit ik uit met de Bobbel. Pop, daar komt een belager aan. Wat is dat voor een sinjeur?" „Michiel de Ruyter geloof ik," prevelde de Bobbel. „In elk geval een ouwe zeeheld. Kees, stroop je mouwen op." De Bobbel gnoof. Maar de zeeheld sloeg zijn cape terug, en boog met een zwierige zwaai voor mij tot bijna op de grond. De vlammen sloegen me uit. „Ik heb deze dans besproken," zei ik, achter mijn masker verlegen als een jong meisje. „Pardon," prevelde de zeeheld, en retireerde achterwaarts. Ik greep de arm van Kees. „Kom, je moet je opofferen. Even." „Dank je feestelijk," zei die. „Mag ik dan deze dans?" vroeg Ru. Ik yoejde me opeens woest over-compleet. „Nu, vooruit dan maar. Om de zeeheld te toonen, dat ik waarheid spreek." We dansten weg, en even later zag ik, hoe Bobbel en Connie ons volgden. Maar toen we al weer waren teruggekeerd in ons hoekje, zwierde nog Pien met het opperhoofd voorbij. Julie en Jog zaten ook. Ik merkte, hoe Julie steeds spiedend rondkeek. Het was, alsof ze uitkeek naar iemand, die ze verwacht had. „Amuseer jij je?" vroeg ik Jog. „Bijzonder, 't Is alleen te vol." * „Joop heeft al een zeeheldeverovering gemaakt, plaagde de Bobbel. „O ja?" Julie lachte fijntjes. „Ik heb hem evenwel afgewezen." Uitdagend keek ik Julie aan. Als zij dacht, dat ik op zoo'n dolle avond de van Dil naam te grabbel zou gooien, dan had ze het mis. Ik had wel eenigszins geleerd wat waardigheid was. Toen leidde het opperhoofd 173 Pien dwars door de zaal naar ons toe. Hij boog Indianig, en Pien viel boven over een voet van de Bobbel in haar haast om te gaan zitten. Ze had haar zakdoek al klaar. „O, wat een enge man," proestte ze. ,Je scheen je anders nog al met hem te amuseeren," gromde de Bobbel. „Schèèn," grinnikte Pien. „Jongen, weet je, waar hij met me over koutte? Over graan." „Zoo'n sukkel," zei de Bobbel hartgrondig. „Ja, hoe vin je? Hij schijnt een graanmakelaar te zijn. En hij heet... enfin, zijn naam weet ik niet meer. Hij heeft zich braaf voorgesteld." „Hij kan beter met je over graan dan over liefde spreken," peinsde ik. „Als hij weer komt, kruip ik onder de tafel," dreigde Pien. En de Bobbel zei: „Braaf zoo Pientje." „Kees, neem asjeblieft die opzichtige hand van Pops schouder," verzocht ik. „Daar komt een collega van je aan." Een met valsche steenen behangen Sultan naderde onze tafel. Lotte zei kwijnend: „Her, ik geloof toch, dat ik voor jou een Maharadja pak aardiger gevonden had. Die zijn bijzonder flatteus." De Sultan was tot voor ons getreden. Ik keek al plezierig naar Pop en Kees. Maar Pien trapte me. „Joop, voor jou." Kees' collega boog voor me. „Deze dans heb ik besproken," en ik nam Jog onder zijn arm, terwijl ik opstond. „Mag ik U dan voor de volgende vragen?" Een onderdrukt gegrinnik van de Bobbel. Ik boog en prevelde iets. De Bobbel proestte in mijn rug: „Kolossaal wat slaat die Joop een furore." Ik trapte achteruit naar hem. Jog, die maatvast is in een huiskamer en al tellende, was hevig onmaatvast in de volte der gemaskerden, waar haast geen ruimte 174 tot tellen overbleef. We boksten overal tegenop, en door vele maskers werden booze blikken naar de roode domino geworpen. Terwijl ik Jog veilig langs gevaarlijke klippen trachtte te laveeren, zag ik een edelman in zwart zijden costuum met kanten kraag en manchetten naar onze hoek stevenen, waar alleen Julie nog zat. Met een zwierige zwaai nam hij zijn zwaarbevederde hoed af. En ik zag hoe Julie een diepe coquette neiging maakte. „Julie heeft ook een verovering gemaakt," wees ik Jog argeloos. „Ja, de veroveringen zijn niet van de lucht," zei °^e* „ „En hoe voel jij je nu, roode domino? ' „Ontzaglijk warm." „Jog, niet zoo prozaisch." „Wat wil je dan van me hooren?" „Dat je gelukkig bent natuurlijk." „O, ik ben bar gelukkig Joop. Zouden we er maar niet mee ophouden?" „Dan verval ik nog eerder in de armen van de Sultan." . „Joop, ik ben absoluut de maat kwijt. En iedereen trapt me op mijn teenen." „Nu, kom dan maar." Ik nam Jog bij de hand, en leidde hem naar onze hoek die ledig was. „Kijk, daar danst Julie. Die ridder danst goed hoor. Wat stelt hij eigenlijk voor?" „Een raadpensionaris dunkt me. Het is een costuum a la Johan de Wit." „Jog, laat mij nu maar alleen. De Sultan komt aanstonds wel opdagen. En vraag^ jij dat schattige Italiaansche boerinnetje ten dans." „Ik denk er niet aan," zei Jog. „Ik ben veel te blij, dat ik zit." J . „ „Kijk, daar stevent Kees voorbij. Zie je, met welk een aanbiddende houding hij danst? O, ik vind Kees om te ranselen gewoonweg." 175 „Och waarom? Omdat hij toont, dat hij van Pop houdt?" „Ik wil er niet eens over disputeeren»" „Je hebt er trouwens ook geen tijd voor. Daar komt je Sultan al aan» Hij is met juweelen behangen Joop." „Ja, ook dat nog," zuchtte ik en stond bij zijn buiging op. Na drie passen prevelde de Sultan: „Mag ik-me even voorstellen. Mijn naam is van Manen." „Ik ben Mevrouw van den Berg," zei ik. Ik voelde dat de Sultan door mijn masker trachtte heen te gluren. „U danst uitstekend, vlindertje." „Het spijt me, dat ik U niet hetzelfde compliment maken kan," zei ik fier. Want de Sultan trachtte hardnekkig op een foxtrott melodie een boston te dansen. Hij lachte hierover vroolijk, en bèweerde boud: „Ik dacht werkelijk niet, dat U getrouwd was, petite papillon." „Ik heb al een groote zpon, die hier danst," zei ik. „Die collega van U daarginder. Hij stelt de Maharadja van Odipoer voor. En die haremdame is in werkelijkheid zijn vrouw." Door zijn masker bekeek de Sultan me ongeloovig en ik zei wijs en moederlijk: „Men kan voor vreemde gevallen komen te staan op een bal-masqué»" Ik voelde letterlijk de passen des Sultans minder enthousiast worden. Ik dacht: „Zou ik hem ook nog vertellen, dat ik reeds Grootmoeder ben van eenige kleinkinderen. Och nee, dat kan ik beter voor Michiel de Ruyter bewaren als die weer komt opdagen." Het gesprek met de Sultan taande. En ik vond het heel verstandig om op te merken: „Zullen we het niet te lang maken? Ik kan het niet zoo erg goed meer volhouden." De Sultan vergiste zich voortdurend van afgrijzen, en leidde me dan naar mijn plaats, waar Jog nog steeds alleen troonde. 176 „Ben je daar al terug Joop?" „Ik heb de Sultan voor de heele verdere avond afgeschrikt." „En hoe heb je dat gedaan?" „Ik heb hem gezegd, dat Kees mijn zoon is. En alle verdere pretendenten zal ik iets dergelijks gaan opdisschen." „Dan mag jij je masker wel de heele avond voorhouden," ried Jog me en hij schudde. „Tegen het démasqué zijn ze me allang vergeten," blagueerde ik» „Wat zullen Schoonpapa en Leo genieten, als ze dit hooren." „Julie schijnt ook van geen ophouden te weten," zei Jog. „Daar komen ze net aan. Julie loopt, alsof ze hem aan ons gaat voorstellen." Mijn intuïtie bedroog me niet. Want, bij ons gekomen, zei Julie — haar stem trilde van bedwongen opwinding — „mag ik even voorstellen: Baron, Graadt van de Putte, een broer van Clementine." Ik voelde, dat Jog onnoozel keek. Ik was heel blij, dat hij een masker voor had. We bogen. En de raadpensionaris beweerde, dat het een zeer geanimeerd bal was, en, alweer buigend: „Mevrouw, mag ik het genoegen hebben?" Weg danste Julie. Verstomd bleven Jog en ik zitten. „Hoe hebben die twee mekaar hier gevonden?" vroeg Jog, en hij prikte een vinger onder zijn masker. Ik had medelijden met zijn onhandige bewegingen. „Toeval natuurlijk," zei ik. Maar ik klemde mijn handen om mijn knieën. Ik wist opeens, dat Julie geweten had, dat de broer van Clementine er zou zijn. En dat hij wist van haar zonnebloemgewaad. „Had je die broer al eens ontmoet?" vroeg ik Jog. „Hij is niet zoo omvangrijk als zijn zuster." „Neen, ik kende hem niet," zei Jog. En dan, na even zwijgen: „Die correspondentie met de Barones is me ook veel te druk." 177 Ik dacht: , Je moest eens weten van Julie's Monte Door zijn masker bekeek de Sultan me ongeloovig. Garlo-plan." Ik trok Jog aan de mouw van zijn do- i Joop en haar Jongen. 12 178 mino. „Kom, kom, met zoo'n sombere toon op dit geanimeerde bal. Daar komt de Ruyter aanstappen; Wedden, dat ik binnen de vijf minuten weer iiier ben? Maar de Ruyter stelde zich niet voor, en hief meteen een lofzang aan over mijn „allercharmantst gewaad. En hij zaagde er zoo aan een adem over door, dat ik er geen woord tusschen kon krijgen. Toen hij eindelijk prevelde: „Weet U, wat ik zoo verbazend origineel vind aan Uw costuum* Die vleugels. Het is, of ze leven." „Ta, dat zei mijn kleindochtertje ook vanavond, knikte ik. „Ze zei het natuurlijk minder poëtisch, want ze is pas acht jaar, maar ze bedoelde hetzelfde. De Ruyter verkilde, en leverde me na drie minuten weer bij Jog af. ' 1 Ik heb bezoek gehad van het apachenpaar, en van Carmen en José. Maar ze zijn al weer ver- dV?Opgenomen m de mallemolen van het leven," zei ik. „Vind je dat hier niet toepasselijk? Ik ben al tot Grootmoeder bevorderd." Jog zweeg. Ik dacht: „Daarom wilde Julie dat ik mee zou gaan. Ze wist natuurlijk, dat hij er zijn zou, en Jopie moest als bliksemafleider dienen. Om Jog bezig te houden. Tog zei: „Ik heb wat hoofdpijn Joop. Zullen we even in de foyer gaan zitten? Daar is het koeler. Dan kun je meteen iets gebruiken. 1 . En Tulie... O, daar komt de Ijskoningin aan. Die kan Julie bij ons sturen." Maar ik wist wel, dat Tulie niet komen zou. , In de foyer zaten we lang, Jog en ik. Ik vertelde hem van Hans, van G 2. Verzon maar wat, °m hem af te leiden. Opeens greep Jog over de tafel heen naar mijn hand. „Joop, is dit bal van jou uitgegaan? Zooals Julie het voorgesteld heelt*? „Natuurlijk," zei ik. „Merk je niet, hoe ik me amuseer." . | „Joop, wees even ernstig. 179 „Maar dat ben ik Jog." „Heeft Julie er niet bij jou op aangedrongen, dat jij mee zou gaan, omdat zij het zoo graag wilde?" „Weineen Jog. Jij weet toch wel, dat ik niet iemand ben, die me gauw laat meesleepen." Jog stond opeens op. „Ik ga naar huis. Er gebeuren hier dingen, die ik niet begrijp. Hoe kun je 't zeggen Joop, dat het toeval is, dat Julie hier die Graadt van de Putte ontmoet heeft? Of wist jij er van Joop?" „Hoe kun je dat vragen?" Jog rukte zijn masker weg. „Ik stik hier." „Ik heb je nooit zoo gezien Jog." Hij nam zijn hoofd in zijn handen. „Ik begrijp mets meer. Ik weet niets meer. Alles gaat me ontzinken Joop." Vanuit de zaal klonken nog de tonen van de muziek flauw door. Ik legde mijn hand op Jogs schouder. „Jog, beheersch je. Laten de anderen je zoo niet zien. Doe niet zoo tragisch over een onnoozel huppelpartijtje van Julie en de Baron. Ik ken je met meer Jog." „Je weet toch ook, hoe Julie geweest is al die maanden. Als éen het weet, dan ben jij het wel, hoe ik met haar getobd heb, en haar heb ontzien. Heb je straks haar stem gehoord Joop? Zoo heeft die stem van haar in maanden niet geklonken. Julie is niet meer tevreden met mij Joop, dat is het." »Jog, wat een onzin. Je overdrijft schromelijk. Zoo was Julie vroeger ook. Apatisch en lusteloos. Dat gaat weer voorbij. Heusch. Je zult zien na dit bal-masqué is ze weer maanden vroolijk en genoeglijk. Jog, daar komen menschen. Bestel maar iets. Champagne voor mijn part. Dat zal je opwekken." En zoo bleven we daar samen zitten, en hoe lang het wel duurde, ik wist het niet. Julie zagen we niet. En ik praatte maar tegen Jog, ik ratelde maar door om hem af te leiden. Eindelijk stond hij op. „Laten we in de zaal teruggaan, Joop." „Ben je weer kalm Jog?" i8o Toen nam hij mijn hand in de zijne met de oude hartelijke greep. „Ja Joost, dank je wel." De rest van de avond was als een droom. Nog even zagen we Julie. Ze riep van de arm van de Raadpensionaris: „Ik heb jullie overal gezocht. Ze dreigde ons met de vinger. „Waar waren jullie? En zonder ons antwoord af te wachten: „Ik ga soupeeren met Baron , Graadt van de Putte, Jog, ontferm jij je over Joop?" Om ons heen barstte de muziek weer los in nieuwe schetterende klanken. En ik lachte maar mee met Kitty, die aan mijn oor fluisterde: „Na het démasqué wordt het pas genoeglijk. Dan mag Kees Pop wel aan zijn mouw vastlijmen. Anders raakt hij haar Zeker kwijt." Ik bleef bij Jog na het démasqué. Ik soupeerde met Jog. Julie zagen we niet. Jog spande zich in, om nog opgewekt te zijn. We lachten om het verbouwereerde gezicht van Kees' collega, die me passeerde met een snoezig herderinnetje. Hij lachte ook ... daverend. Om vier uur stonden we in de Hall. Kit zei: „Joop, wat zie jij er verpieterd uit." En de Bobbel, met een breed armgebaar betoogde: „Ja, fuiven kan met iedereen." Ik dacht: „Leo, als jij er geweest was, ik had een dag en een nacht kunnen doordansen." Toen keek ik naar Julie, die door de Raadpensionaris beavondmanteld werd. Ze lachte zoo blij, alsof ze nooit geestelijk onbevredigd geweest was... En ik stak mijn hand door Jogs arm, en ik zei hard en uitdagend: „Kom Julie, ik ga met jullie in de tax mee naar huis." HOOFDSTUK XII. De volgende dag — ik wist, dat Jog les had — was ik al vroeg bij Julie. Nurse stond net op de stoep om met Mol uit te gaan. „Dag Tante Joop," zei Mol, en plakte twee gehandschoende handjes tegen mijn wang, terwijl ik bij haar neerhurkte. „Slaapt ze niet meer 's middags?" vroeg ik en wreef met mijn neus langs Mols zachte wangetjes, waarom ze schaterde. „Ja, anders wel, maar het weer is nu zoo mooi, toen vond Mevrouw het beter, dat we een uurtje gingen wandelen." „Slaapt Hans?" vroeg Mol. „Als een roos. Hans is nog zoo klein hè? Die moet nog veel slapen." „Hans slaapt altijd," stemde Mol ontevreden toe, en wipte de stoep af, leuk, pittig, fluweelen figuurtje. Ik keek haar na, en dacht: „Hoe waagt Julie het om te klagen en ontevreden te zijn, als ze zoo'n schat bezit." „Mevrouw rust," zei het Juweel, dat me binnenliet. „Mevrouw ontvangt niemand." „O, maar mij wel," zei ik onverschillig voor de geaffecteerde stem van het Juweel. „Is Mevrouw op haar slaapkamer?" „Ja Mevrouw." Ik tikte boven aan. Een geprikkelde stem riep: „Wat is er? Ik wil niet gestoord worden Lena, dat weet je toch." Ik draaide de deurknop om, en trad binnen. i8a „Ik ben het. Ik kom maar even met je praten.*' Julie viel in de kussens terug. „Ik heb een vreeselijke migraine Joop." „Kom, dat treft, daar lijd ik ook aan." Ik ging op de stoel voor het bed zitten, en trok mijn handschoenen uit. Julie zweeg. Ik ook. Ik fatsoeneerde de toppen van mijn handschoenen. Dan zuchtte Julie: „Als je me wat te vertellen hebt Joop, doe het dan gauw, want ik ben op het oogenblik werkelijk niet in staat, om me lang te vermoeien." „Heb jij je geamuseerd gisteravond?" vroeg ik. „O buitengewoon." Julie glimlachte met dichte oogen. „Je wist natuurlijk, dat de Baron er zou zijn nietwaar?" Mijn stem hield ik onverschillig. „Weineen," zei Julie. „Daar heeft Jog ook de heele morgen over gezeurd." „Dan is 'twel heel merkwaardig, dat jullie mekaar ontdekt hebben," zei ik en trok weer een handschoen aan. Julie richtte zich wat op. „Heelemaal niet. Ik had Clementine over het bal geschreven. En ook van mijn zonnebloemcostuum verteld. Heel gewoon." „O, en Clementine heeft die inlichtingen doorgegeven," peinsde ik. „Nee, dat is heel begrijpelijk. Snapte Jog het ook?" „Wat willen jullie toch van mij?" klaagde Julie. „Natuurlijk begrijpt Jog het." „Gelukkig maar." Ik deed, alsof ik wilde opstaan. „Joop, je bent een vervelend kind," snauwde Julie. „Heb jij misschien Jog op het idee gebracht?" „Och, schei toch uit" tierde ik. „Zal ik je eens wat zeggen Julie? Je wist het wel, dat de Baron op het bal zou komen als Johan de Wit." Julie hief haar hand. Maar ik sloeg er naar met mijn handschoen, en opeens keek Julie mij met verwilderde oogen aan. „Stel je niet aan Julie. Ik doorzie je toch immers. Daarom moest ik mee naar het bal-masqué, om Jog zoet te houden, als jij danste. 'tWas wel m gemakkelijk zoo'n overcomplete zuster er bij te hebben hè? Daarom vroeg je mij die avond, of Kit alleen kwam, dat zou een beetje lastig geweest zijn. En daarom lachte je, toen ik zei, dat Kit een vriend meenam." „Je bent toquée," zei Julie en kneep het geborduurde laken tusschen haar dunne vingers. „En ik zal je maar niet zeggen, wat jij bent. Dat jij je niet schaamt! O, 't is niets erg om eens wat pret te maken met een ander, dat doe ik ook, met de Bobbel, en ja zelfs met Jog. En Leo plaagt Kitty en Con en Pientje. Dat beteekent allemaal niets. Maar wat jij doet is leelijk. Je hebt zoo'n zachte gladde manier om achter Jogs rug om dingen voor mekaar te boksen, die onwaar en oneerlijk zijn. Bah, ik schaam me over je." „Is dat alles?" vroeg Julie. Twee vuurroode plekken brandden op haar wangen. „Neen." „Ik luister niet meer." „O, toch wel. Je gaat naar Monte Carlo hè, in Januari?" „Wie heeft je dat gezegd?" „Neen, dat weet ik! Heb ik ongelijk?" Julie zweeg. „Nu, ik zal je dit zeggen, wat je trouwens zelf ook wel weet: Jog vindt het beslist niet goed! En als je het toch doordrijft, dan zal ik er stokken voor steken; desnoods schrijf ik aan Papa in Noord wijk, en dan vertel ik hem alles." „Je kunt doen, wat je wilt," zei Julie snijdend. „Maar naar Monte Carlo ga ik. Denk je, dat Papa de macht heeft me hier te houden?" Ik huilde haast van opwinding. „Julie, luister eens. Toen ik hier straks kwam, ging net Mol uit met Nurse. En ik dacht, wat een schattig, fier kindje ze is. Als je dan niet hier wilt blijven om Jog, blijf dan tenminste om Mol. Toe Julie, wat heb je aan die malle Barones. In Monte Carlo zul je nog wel eens 184 komen. En je zult nog gelegenheid genoeg krijgen om Jogs fortuin te verspelen." Julie antwoordde niet. Ik legde mijn hand op haar arm. „Kom Julie, gooi al die malle dingen, diefde Barones je voorgepreveld heeft, over boord." Maar Julie schudde mijn arm af. „Ik ben geen gewone vrouw, die dolgelukkig is, als haar huishouding maar goed marcheert en haar man tevreden is. Ik heb afleiding noodig, ik moet mijn geest verfrisschen, verrijken ..." Ze strekte haar handen uit. Ik hield een razende opmerking binnenboord, en ik stond op. „Ten slotte moet je het zelf weten, maar, denk er aan, ik zal je tegenwerken zooveel ik maar kan." „Dan zul je me een heel groot plezier doen met niet meer hier te komen." JuhVs oogen sproeiden vuur. „Je begrijpt niets van me. Niets." „O, ik begrijp je best. Maar naar Monte Carlo ga je niet." „We zullen zien." Ik stampvoette. „Je bent wreed en ongevoelig. Je bent een ijdele, wreede vrouw." Ik rende de trappen af. Op de overloop hoorde ik nog Julie's hoonende lach. Ik dacht. „O, ze is nog gevleid, omdat ik haar wreed heb genoemd. Zoo is Julie." De tranen stroomden over mijn wangen. In de vestibule bleef ik even op de bank zitten. Ik trok mijn schouders op, en boende mijn wangen droog, Dan trok ik zacht de straatdeur dicht. Ik gooide mijn . hoofd achterover. Wat deed me die prikkelende, koude lucht goed. Toen ik thuiskwam zei Tante Suzanna, die met een sjaaltje om in de serre zat: „Wat zie jij er vreemd uit Jo." „Ik was laat naar bed, dat weet U toch?" Tante Suzanna gromde iets binnenmonds. Dan hief ze haar hoofd. „Hoor ik niet iets? Nee, ik verbeeld het me. Ga zitten Jo. Sta daar niet zoo rond i85 te hangen. Hillegonda is hier zoopas geweest/' „Och ja? Is ze al weg? En hoe gaat het met de dochtertjes?" „Hillegonda vond, dat ze wat opfleurden/' „O, wat heerlijk Tante Suzanna/' zei ik verrukt. „Ik vind/' zei Tante Suzanna „dat je belangstelling voor Hillegonda en haar familie danig verflauwd is." Ik kleurde zoo, dat mijn ooren er van prikten. „Hè, hoe kunt U dat zeggen?" „Heb ik dan geen gelijk? In 't begin was je opgewonden en je wilde de twee kleine meisjes bij je nemen volgend voorjaar, en je scheen je te interesseeren voor alles wat er om je heen geleden wordt. En nu, pfft... weg is je belangstelling. Ik hoor je nooit meer over Hillegonda spreken." „Is dat dan noodig?" „Neen," zei Tante Suzanna ijzig. „Maar ik houd niet van die naturen, die het eene oogenblik in lichte laaie voor iets zijn, en het volgend oogenblik zelfs vergeten zijn, dat ze zich daarvoor ooit hebben geïnteresseerd." „Heeft Hillegonda iets gezegd?" „Weineen. Ik heb haar maar even gesproken. Ik leid het zelf af uit je houding." Tante keek me fier en een weinig minachtend aan, „Het spijt me, dat mijn houding U aanleiding geeft tot verkeerde gevolgtrekkingen Tante Suzanna," Ik stond op, „Ik ga elke week, als U misschien denkt, dat ik vermaken najaag, of bij een van de vriendinnen ben, een middag naar Hillegonda, Soms wel eens 's avonds ook, als de vischboer er niet is. Ik heb het heelemaal niet noodig gevonden, om dat steeds uit te bazuinen. Maar, als U misschien aan mijn woorden twijfelt, vraagt U het dan aan Grietje. Die weet het wel." Ik liep naar de deur. „Ik ga naar boven Tante Suzanna." „Joop, kom eens hier," zei Tante. Even onwillig draaide ik me om. i86 „Kom eens hier bij me. Het spijt me, dat ik onvriendelijk tegen je geweest ben Joop. Ik had het eerst maar eens moeten onderzoeken. Ik ben te voorbarig geweest. En dat spijt me." Ik knelde Tante Suzanna's uitgestoken hand. „Dat is lief van U." Ik legde even mijn wang tegen de dorre koude hand. Die hand streelde me nog niet, zooals ik verwacht had. Ik sprong uit de serre. „En nu ga ik gauw theezetten." „Zul je er aan denken, dat je eerst de trekpot omspoelt met kokend water?" Koel en bevelend. „Ja engel," riep ik, „en het melkkannetje ook. En de suikerpot ook." Tante Suzanna's mond vertrok in een vluchtig glimlachje. Op een middag, dat ik — het liep tegen St. Nicolaas — met G2 thuiskwam, die ik voorzichtig, want G 2 struikelde over alles, in en langs de prachtige winkels geleid had, waar ze me naïef had bekend, wat ze wel allemaal graag wilde hebben, allemaal wenschen die ik prompt had genoteerd, kwam Tante Suzanna me. al in de gang tegemoet. „Ben je daar eindelijk Joop? Meneer Breed heeft al drie keer opgebeld." „De Bobbel? Hoe zot. Waarom?" „Kom nu maar mee in de kamer," zei Tante Suzanna ongeduldig. Ik keek naar G 2, die nog met gloeiende wangen in de gang stond. „Genoten?" G 2 knikte verzaligd. „Dat doet me plezier. Ga je nu maar gauw verkleeden." G 2 verdween met nog een laatste dankbare blik. „Je bent natuurlijk met haar in een lunchroom geweest," knorde Tante Suzanna. „En je hebt haar met taartjes volgestopt. Is 't niet zoo?" Ik bekende schuldig. j „Kom nu maar, Meneer Breed zei... o, daar gaat de telefoon weer." i87 „Hallo/' riep ik. „Ben jij daar Bobbel? Jongen, wat is er dan?" „Zeg Joost," zei de Bobbel, „Pien is ziek. Nog al hooge koorts. 39.8, toen ik vanmiddag wegging. Ik denk, dat het influenza is. Zou jij even naar haar toe kunnen gaan?" „Maar natuurlijk jongen, ik ga direct. In twintig minuten ben ik bij haar." „Ben je niet bang, dat je 't ook krijgt?" „Ik? Weineen. Hoe kom je erbij? Neen, ik vlieg naar haar toe hoor." „Jopie, ik ben je erg dankbaar." „Och dwaze jongen, als ik ziek was, zou Pien toch ook bij mij komen." „Ze vroeg vanmiddag aldoor naar je. Blijf je bij haar, tot ik thuiskom? Maar dat kan wel zes uur worden." „Natuurlijk. Dag Bobbel." „Joost." Ik knoopte mijn jas weer dicht. „Tante Suzanna, wilt U voor Hans zorgen? Ik ga naar Pientje. Misschien kom ik wel niet thuis eten. Maar dan bel ik nog wel even op." „Ik zou maar voorzichtig zijn," knorde Tante Suzanna. „Kom, niet zoo brommen. Had U dan liever, dat ik niet ging?" „Nee, natuurlijk had ik dat niet liever." „Nu, daarom. Dag Tante Suzanna. Kan ik U met een kus dienen?" Ik kuste Tante Suzanna op beide wangen. Toen ik bij de deur was, had Tante zich omgedraaid en pookte in de haard. Ik stoof naar boven om nog even naar Hans te kijken. Maar die sliep, met een uitdagend voetje buiten de wieg. Ik vlijde voorzichtig het voetje weer onder de dekens. Even opende Hans zijn oogen, maar hij sloot ze onmiddellijk weer... Bij Pien deed het slordige, wilde hitje me open. „Zoo jongedame, hoe is 't met je Mevrouw?" „Ik weet niet. Ze is zoo rood. En Mevrouw wil i88 niets gebruiken. En ik ben al twee uur over mijn tijd/' ,Je bent een braaf kind" prees ik. „Ga je anders om drie uur naar huis? Nu, dan krijg je deze twee uur extra betaald. Je mag je schort wel eens maken Jan Klaassen." . „Ja; daar heb ik nog al tijd voor/' vinnigde de hit. „Niet zoo brutaal. Je moet nog even hier blijven. Want misschien moet je nog wat voor me halen. Lach eens gauw. Toe dan." De hit grijnsde en klapperde op oude pantoffels voor me uit naar de keuken. Ik liep door naar Piens slaapkamer. Pien lag naar de deur te kijken, toen ik binnenkwam. „Ben je daar Joop? Eindelijk." Ze fluisterde. Ik legde mijn hand op haar gloeiend hoofd. „Arme jongen. Heb je zoo lang gewacht?" Ik schudde het kussen op, keerde het om. „Ga nu gauw lekker liggen. Ik blijf bij je hoor! En praat maar met tegen me." tt „Zoo'n keelpijn," zei Pien. „En zoo n dorst. , Ja, dat dacht ik wel. Ik zal iets heerlijks voor je klaarmaken." Ik trok het dek recht, en de overgordijnen toe. Het kleine schemerlampje op de schoorsteen deed ik aangloeien, terwijl ik het licht van Pien afkeerde. „Zoo, dat is gezellig hè? Als een koningin lig je." Pien tastte naar mijn hand. „Neen, handjes eronder kleine meid. En doe je oogen dicht. Als je ze weer open doet, sta ik hier met een lafenis. Pien fluisterde: „Jansje zal wel brutaal tegen je zijn." . . „Dat is net leuk. Opwindend. Maak je daarover niet bezorgd Pientje. Ik heb meer brutale hitten gedrild." Pien glimlachte flauwtjes. In de keuken vond ik Jansje op een stoel zitten naast een ontredderd gasfornuis en een slordig aanrecht. „Als je nu die twee uur besteed had om hier de boel wat op te ruimen had je verstandiger gedaan 189 pierewiet/' zei ik. „Wat een rommel is dat hier. Heb je nog wat eten klaargemaakt?" „Nee. ik ken toch niet koke." „Zoo. Dat wist ik niet. Wat zouden jullie eten?" „Biefstuk en zoete appeltjes en een griesmeelpudding toe. Dat is de pudding." Ze wees naar een viezig papje. „Goed, dat je 't er bij zegt/' zei ik. „Ik zou het nooit voor pudding hebben versleten. Doe je jas aan, gauw. En je hoed op. O, heb je een muts. Dat is hetzelfde. Kun je boodschappen onthouden?" „Jewel." „Knap kind. Luister" — ik somde de boodschappen op — „en zoek mooie sinaasappelen uit hoor." „Me Moeder zal niet wete, waar ik blijf." „Ze weet wel, dat jij niet wegloopt. Daar ben je een veel te aardig kind voor. Weet je alles Jansje? Vooruit dan maar." Toen ik de keuken alleen had, stapelde ik de vuile bordjes en kopjes in elkaar, en veegde het gasfornuis af met een krant. Het kleedje legde ik netjes op het tafeltje, en een paar proppen papier nam ik mee naar de prullemand in de huiskamer. Daar vond ik de schoorsteenmantel en het buffet bezaaid met stof en de divan in verwaarloosde staat. Ik vond een stofdoek in de keuken en zwaaide die heerschzuchtig over alle meubelstukken heen. Dé serredeuren Zette ik open, en de haard, die nog heel flauw gloeide, blies ik nieuw leven in. Ik schudde net de divankussens op, toen de hit weer binnenkwam met de mand vol boodschappen. „Jij hebt vanmiddag zeker een genoeglijk tukje gedaan hè schutter?" informeerde ik. De hit grijnsde weer, maar zei niets. „En nu als de wind om bloemen. Ken je die groote winkel van van Swinden? Daar ga je tien groote chrysanten halen, en een groote bos kleine chrysantjes. Zeg maar, dat het voor Mevrouw van Dil is. Meneer kent me wel." igo Ik perste de sinaasappels uit op de citroenpers, en laadde er suiker in. Met die lafenis ging ik naar Pien, die woelde en wat kreunde. .... toen de hit weer binnenkwam met de mand vol boodschappen. „Hiervan wordt je een ander mensch kind. Kom eens hier, dan steun ik je. Zoo, in mijn arm. Drink eens op," „Joop, dat doet goed," zuchtte Pien, terwijl ze igi even tegen me aan bleef liggen. „Moet je al weg?" „Weineen kind, ik blijf hier." „En het eten Joop?" „We krijgen een vorstelijk diner vanmiddag. Bekommer je nergens om Pientje." Ik hoorde de hit op de trap. Ik nam de bloemen van haar aan, en zette de groote chrysanten in een vaas bij Piens bed. Pien keek er naar. „Heerlijk om naar te kijken," zei ze. Ik zwaaide met de bos kleine chrysantjes. „Die zijn voor je echtgenoot, om zijn kamer op te vroolijken, nu jij er niet bent. En probeer nu rustig te blijven liggen woelwater." Ik stopte het dek bij haar in. „Wat een koude pootjes. Te krijgt dadelijk een kruik." „We hebben geen kruik," fluisterde Pien heesch. „O, dan bevorderen we wel een leege melkflesch tot deze functie." Toen ik beneden kwam zat de hit weer op haar stoel in de keuken, maar ik drilde haar tot actie, en om zes uur toen de Bobbel arriveerde, was de tafel keurig gedekt, het eten klaar, en had Pien haar koude voeten behaaglijk tegen de in een kous gewikkelde melkflesch gevlijd. Zelfs de hit straalde, omdat ze mocht blijven eten, wat ze eerst nog met twee trammetjes naar huis was gaan vertellen. „Me Moeder was nies ongerust," verklaarde Ze toen ze weer kwam. „Nee, dat wist ik wel." Ik trok aan haar pony, die kwistig en ongeregeld over haar voorhoofd Zwierde. „Wij zullen het samen wel kunnen vinden, denk je ook niet? Maar je zult aanpakken Jan Klaassen. Anders krijg je met de stok." Dat was humor, die de hit apprecieerde en ze blies van genoegen. „Pien wil niets eten," zei de Bobbel bekommerd naar beneden komend. „Ik heb van kantoor de dokter getelefoneerd, die komt straks om zeven uur. Ik wilde er bij zijn, zie je." „Ja, dat begrijp ik. Ik zal nog maar eens zoo'n sinaasappeldrankje klaar maken. Dat verfrischt haar." 192 „Het eten is heerlijk/' zei de Bobbel. Ik bloosde er van. „Heeft Jansje gekookt?" . „Natuurlijk/' zei ik. Waa/hU ^ „Zie je wel/' zei de Bobbel, terwijl hij zich nog eens bediende. „Jansje kan het wel. Al beweert Pientje altijd van niet." „Een hit wordt door haar eigen Mevrouw nooit geëerd/' varieerde ik het bekende spreekwoord. Om zeven uur kwam de dokter en later kwam de Bobbel ontmoedigd beneden. Zijn ronde blozende gezicht stond strak. „Ja, 'tis influenza en keelontsteking. En een kwestie van een week of drie zegt de dokter. Als ze maar goed verzorgd wordt." „Nu, dat wordt ze toch," troostte ik hem. „Ut ben je niet over me tevreden Bobbel?" „Jij? Jij bent de beste," zei hij. „Blijf je nog even* Dan ga ik Piens Moeder halen. Die kan wel moeilijk weg,°en ze maakt zich heel gauw nerveus, maar 'tis toch de eenige oplossing." De Bobbel streek over zijn voorhoofd. „Domme jongen," lachte ik — want nu had ik wel mijn besluit genomen — „heb je dan nog niet begrepen, dat ik hier blijf? Ik zou me het geluk niet graag laten ontnemen om Pientje te verzorgen.^ „Maar Joost, kan dat wel? Je jongen ... en ... „Mijn jongen wordt door Tante Suzanna prompt verzorgd. Die leeft op, als ik er niet ben. En Schoonpapa zingt voor hem. Nee, dat is best in orde Bobbel. „En... als je ziek wordt," aarzelde de Bobbel n°„Dan mag jij me verplegen. Afgesproken? Bobbel maak niet zoo veel bezwaren, 'tis toch niets bijzonders." [ • . I \ Toen ik 's avonds in het kleine logeerkamertje in bed kroop — ik had naar huis getelefoneerd en Tante Suzanna had me grommend en kortaf te woord gestaan — in een van Piens pyjama s, dacht ik nog aan Piens verrukte koortsige gezichtje: 193 „Joost, wat heerlijk dat je bij me blijft. Ik heb jou het allerliefst hier, Joost." De volgende morgen kwam G 2 al vroeg met mijn toiletgerei en een paar japonnen en nachtgewaden. En uit de mand volgden een flesch ananas, een flesch kersen, vruchten en een warmwaterkruik. Plus een briefje met Tante Suzanna's spitse letters: „Als je wat noodig hebt, telefoneer je maar. En denk eraan, dat je spoelt met peroxyde." De weken bij Pientje waren van de allerbeste. We vierden Sint-Nikolaas aan Pientjes sponde, en lachten om de nonsens, die de Bobbel verzonnen had. De hit en ik leefden als gelijken naast elkaar en ik trachtte, zoo goed en zoo kwaad als het ging, wat orde te stellen op Piens artisitiek-ontredderde huishoudinkje. Wanneer de hit en ik 's morgens de huiskamer hadden gedaan — ik zwierf overal achter de hit aan en veegde de gestofte plekken met mijn wijsvinger na, terwijl ik stofrestanten onder haar brutale neus wreef — dan ging ik naar boven om Pientje te verzorgen, die al, voormalig gewasschen, ontbeten had. En terwijl ik Pien hielp, babbelde ik wat met haar. Ze lag maar stil en lachte zachtjes en schudde haar hoofd over de hit, die een onuitputtelijke bron van vermaken opleverde. „Hoe kun je zoo met haar omspringen Joop?" „Omdat ik natuurlijk, als ik onder andere omstandigheden geboren was, ook zoo'n hitteaanleg zou hebben vertoond." De morgen vloog met al die kleine, prettige bezigheden voorbij. En eens, toetijk de bloemen op de slaapkamer verzorgde en de mooiste bloemen zoo schikte, dat Pien ze het best kon zien, zei ze opeens: „Joop, je hadt verpleegster moeten worden." „Kind, wee mijn arme patiënten." „Neen Joop, ik meen het." „Ja Pientje, ik ook." Joop en haar Jongen. l3 194 „Wat had ik zonder jou moeten beginnen?" „Kom, kom, niet zoo tragisch Pientje, dat zijn de bedenkingen van een influenzahart." „Je wilt er maar nooit wat van hooren," zei Pien. „Natuurlijk niet. Ik ben veel te gelukkig hier. Ga je niet prachtig vooruit? Mag je al niet over twee dagen opstaan? Is de Bobbel niet even rond en blozend als toen jij hem verzorgde? En klopt de hit al niet heel braaf aan, wanneer ze dit heiligdom wil betreden? Pien, ik ben de koning te rijk." „Verlang je dan niet erg naar ons clubkind?" „Natuurlijk. Maar heusch, die is in zulke prima handen, je moest eens hooren, wat Tante Suzanna voor wonderen van hem vertelt. En Schoonpapa komt me elke dag even begroeten voor het raam. De schat." De dag, dat Pien eventjes op mocht staan, was een feestdag. Toen de tafel was afgeruimd en de hit naar huis, zette ik de groote stoel met kussens bij de haard en het haardbankje er voor. Bob en ik hadden alle vazen met bloemen gevuld en de kamer straalde. Ik wikkelde Pien in een warme flanellen ochtendjas van Tante Suzanna met een sjaal van de Bobbel om haar hoofd. En de Bobbel zei: — zoo lief en teeder klonk zijn stem — „Ik zal je naar beneden dragen vrouwtje. Sla je armen maar om mijn hals." „En als je valt Bobbie?" zei Pien wat schor. „Denk je, dat ik vallen ga met die lieve last?" De Bobbel boog zich over haar heen. Ik liep maar gauw naar beneden, en stortte de bonbons in het zilveren bakje, wat mijn beterschapgroet voor Pientje was. Pien was nog wat bleek en wat zwakjes, maar ze keek zoo innig-vergenoegd rond. Ze streelde Bobs haar met haar fijne, witte vingers. „Zoo wil ik nog wel eens ziek zijn," lachte ze zacht. „Ik ben nog nooit zoo verwend geworden." „Nog altijd goede berichten van de baas?" vroeg Bob. In al die dagen had Bob er nooit naar gein- 195 formeerd. Ik knikte blij: „Uitstekend. Hij zal nu wel gauw thuiskomen. Nog een paar maanden misschien." Ik keek maar optimistisch. Toen Pien weer naar bed was gedragen, en de Bobbel nog boven bij haar was, werd er gebeld. Het was Kit, die ik aan haar hand naar binnentrok. Er was tijdens Piens ziekte veel bezoek van de vriendinnen geweest, en het was net, alsof we weer veel dichter bij elkaar waren gekomen. „Ben je alleen?" vroeg Kit. „Tenminste momenteel. De Bobbel is boven." Kit volgde me in de huiskamer. Ze had de handen in de zakken van haar kort bonten jasje gestoken en ze keek me onder het licht van de lamp stralend en overmoedig aan. „Je kunt het wel raden zeker," zei ze, en knipoogde oolijk. „Francois-au-petit-nez?" vroeg ik. „Eindelijk?" „Ja, eindelijk. Hij heeft me vandaag voor de twaalfde keer gevraagd. Nu heb ik hem maar aangenomen. Hij heet Frits Donckers, als hij apache af is, en 't is een neef van de Baas." „Dus toch geen jonge man in een fluweelen jasje en lange manen?" „Nee, toch niet. Zou je me niet eens feliciteeren Joop?" Ik strekte mijn armen uit. „Kom aan mijn hart. Ik borrel over van blijdschap." Kit plofte op de divan neer. „O, ik ook. Ik heb zoo lang geweifeld. Maar Frits is een ferme schat, zoo iets als Leo. Ik kan tegen hem opzien. Dat heb ik noodig." „Je was nooit vertrouwelijk over je affaires de coeur. Ik wist nooit wat van je af, Kit." „Neen gek, daarover kon ik nooit praten. Maar je bent nu toch de eerste, die het weet Joop. En" Ze strekte haar armen boven haar hoofd — „nu ben ik toch zoo vreeselijk gelukkig Joost." „Doe dat jasje uit," zei ik. „Dan gaan we een lichtelijk fuifje aanrichten. Pien is zoo pas opge- ig6 weest. Als ze nu niet te vermoeid is, sleep ik alles naar boven/' „O, gezellige schat/' juichte Kit. En daarop kwam de Bobbel naar beneden. „Zoo Katharina, wat verschaft ons de eer van dit late bezoek?" „Dat kind heeft haar Herrlichste von Allen gevonden. Die gaat ook trouwen." „Met de apachenmeneer?" zei de Bobbel snugger. „Pienter ventje/^' prees ik. „Zullen we dat heugelijke feit vieren Bobbel? Zou Pientje ook te moe zijn? Sluit jij Kit nu in je armen, dan ren ik naar boven om het Pieneman te vragen." En zoo geviel het, dat we op Piens lits-jumeaux gezeten Kits verloving vierden. En de Bobbel zei, zijn glas heffend: „Nu de adellijke juffrouw nog, en dan is jullie heele beroemde club Gelukkig aan de Man\\\\" HOOFDSTUK XIII. Toen ik weer thuiskwam in de tax met al mijn bezittingen — ik had Pien beloofd, dat ik elke dag nog even zou aankomen, al was het alleen maar voor de hit, zooals Pien zuchtte — kwam Tante Suzanna me al in de vestibule tegemoet, „Hoe is het met je? Heb je flink gespoeld?" „Dag Tante Suzanna, ik geloof wel, dat ik bacterievrij ben, maar ik durf U nog niet te zoenen. U bent dik geworden in die drie weken. Slaapt mijn schat?" „Nee," zei Tante Suzanna geheimzinnig. „Kom maar mee. Als je maar niet te dicht bij hem komt." „Maar Tante Suzanna, 't is toch zeker mijn bloedeigen kind." „Ja, dat kan wel," veronderstelde Tante Suzanna, „maar waarom denk je eigenlijk, dat wij jou zoo geïsoleerd hebben?" „O, voor de keel- en influenzabesmetting. Ik vond het erg overdreven. Dat heb ik U trouwens ettelijke keeren telefonisch gezegd." „Juist, en ik heb je geantwoord, dat Papa noch ik voor besmetting ook maar eenigszins bevreesd zijn. Doch dat we te denken hebben;om Hans." Onder dit opwekkend gesprek klommen we naar boven. Opeens vond ik het toch wel aandoenlijk en teeder van Tante Suzanna. In al de voorbije dagen J 198 had ik het alleen maar comisch-overdreven gevonden, hierin natuurlijk gesterkt door de Bobbel. Tante opende de slaapkamerdeur met een gebaar, alsof ze mij de schatten van Koning Salomo toonen ging. En daar — rechtop in zijn wiegje, met aan elke kant van de wiegerand parmant een klein handje met putjes erin — zat Hans Willem van Dil. Tante Suzanna wenkte me. „Blijf daar even." Ik gehoorzaamde maar weer. De tranen stonden in mijn oogen. Tante liep op de wieg toe, en boog er zich overheen. Hans kraaide: „a-ta a-ta a-ta." Toen liet ik me door geen tien Tante Suzanna's meer weerhouden. Ik stortte letterlijk achter haar voeten neer. „Hans," zei ik. „Kleine Hansepans." Tante Suzanna ging onwillig wat op zij. „Niet te dicht," zei ze nog. „Toe nu Jo." Maar Hans keek naar die vreemde vrouw, die zijn Moeder was, en vertrok geen spier. „Hij kent me niet meer," zei ik zacht. „O jawel. Doe niet zoo overdreven Joop," zei Tante Suzanna. Maar Hans strekte zijn armpjes uit naar Tante Suzanna en dit manuaal deed hem weer achterover in zijn kussens terugvallen. Doch Tante Suzanna stak een vinger naar voren, en daaraan trok Hans zich weer op, tot hij zat. Ja, daarmee zouden wel veel proefnemingen genomen zijn. En Hans zou wel schandelijk verwend zijn. Maar och — nu was ik er weer, en, een paar dagen maar, en hij zou mijn eigen kleine jongen weer zijn, die lachte als ik me over hem heenboog en naar mijn haren greep en naar mijn neus. En aan mijn vinger zou hij zich ook wel optrekken. ♦. „Sterk is hij, vin je niet?" vroeg Tante Suzanna vol trots. „Voor U 't weet ligt hij op de grond inplaats van in zijn wieg." „Ja, dat heb ik ook al gedacht," prevelde Tante Suzanna. De oolijkerd, ze zei niets van het beeldige 199 ledikantje, dat Grootpapa voor zijn kleinzoon had gekocht, en dat 's avonds kwam. Schoonpapa was Zoo trotsch hierop gelijk Kees op zijn diverse bezittingen, en hij trok Hans zoo vaak en zoo vurig aan een vinger overeind, dat ik er stokken voor stak. „U hoeft geen circuskind van hem te maken, Grootpapa/' plaagde ik maar. De volgende dag, toen ik net naar Noordwijk pende, dat ik met Kerstmis zou komen met een ontzaglijk ingebakerde Hans, en met lichtelijke omhaaltjes — voor Ma — vroeg of het ook te druk was als Tante Suzanna en Schoonpapa meekwamen (dit was een plan van eigen vinding) liet G 2 Jog bij me binnen. „Hallo," zei ik, „ik heb je in geen eeuwen gezien. Ontdoe je vanr jas en hoed. Verlangde je naar me?" „Ik ben nog op weg naar Pien geweest verleden week, maar Tante Suzanna maakte me nog al bang, een keelontsteking kan besmettelijk zijn. Toen ben ik toch maar niet gegaan." Ik sperde mijn mond wijd open. „Ik ben absoluut niet besmet, zie je wel? Je kunt gerust dicht bij me komen zitten Yoghurt." Ik dachU „Wat ziet Jog bleek en triest." Ik zei: „Kom val in deze stoel neder, dan zal ik je gauw betheeën. En dan zetten we een gezellige babbel op. Thuis alles goed? Mol nog zoo fier? Een leuk zelfstandig kind is dat toch." Jog wreef zijn handen, bekeek zijn nagels. Haalde zijn zakdoek te voorschijn en stak hem weer weg. Ik beijverde mij met theezetten, schoof cigaretten naar Jog. „Die heeft Schoonpapa hier bij zijn laatste bezoek vergeten. Doe of je thuis bent Joachim." Toen ik de eerste kopjes thee had ingeschonken, en me in een diepe stoel had opgekruld, zei Jog: „Jij weet natuurlijk ook, dat Julie naar Monte Carlo wil." „Ja, natuurlijk." „Voor drie maanden." „O, ik dacht voor twee." „Neen, nu is het drie." 200 „Misschien vergaart ze daar aan de speeltafel een fortuin voor je/' trachtte ik te bemoedigen. „Joop, spot er niet mee asjeblieft." „Maar Jog..." Ik roerde mijn thee en keek Jog niet aan. „Gister heb ik een brief van de Barones gekregen. Een honneponnige brief. Noemen jullie dat zoo niet?" „Ik nooit. Maar ga door." „Ik heb hem voor je meegebracht. Lees maar zelf." De Barones schreef, dat ze zoo innig hoopte dat Dr. Smidt zijn lieve charmante jonge vrouwtje zou toestaan om een séjour in Monte Carlo door te brengen. Zij — de Barones — was zoo eenzaam, en verlangde naar het sympathieke gezelschap van die lieve Juliette. Ze was er van overtuigd, dat het séjour haar lief klein vriendinnetje veel goed zou doen ... Zoo ging de brief in verschillende toonaarden, waarvan het Leitmotiv eenzaam en lief en charmant was, vier zijdjes door. Ik vouwde het epistel keurig weer in de geparfumeerde envelop. „Toen je binnenkwam Jog troffen me viooltjesgeuren. Nu begrijp ik het" — ik hief de brief — „de Duften van Clementine." „Wat zeg je ervan?" vroeg Jog. „'t Is merkwaardig," peinsde ik, „hoeveel vrouwen er tegenwoordig eenzaam zijn." „Och suggestie," zei Jog, „geen enkele vrouw behoeft immers eenzaam te zijn." „Neen, natuurlijk niet. En zeker niet zoo'n weldoorvoede Barones. Wat zegt Julie?" „Dat ze gaat." „Ja natuurlijk." Ik wipte mijn huisschoentje op mijn teenen omhoog. „En wat zeg jij ervan Jog?" Jog vouwde zijn handen tusschen zijn knieën. „Ik kan haar niet met geweld hier houden. Trouwens, dat wil ik ook niet. Daarmee zou ik haar bovenmatig verbitteren. En je weet wat dan het resultaat 20I zou zijn: de heele dag boudeeren en onaangenaam Zijn, en zich tenslotte nog ziek maken. Neen joop, dat wensch ik niet." ^g&ê Ik schoot overeind. „Dus Jog, ze gaat wel." „Ik weet niet op welke wijze ik haar dwingen kan om hier te blijven." Jog had een triest gebaar. „Zal ik Papa schrijven? Die heeft wel invloed op Julie." F „Neen Joop. Ik kan niet tegenover Papa staan als een slappeling, die niet eens de macht heeft zijnvrouw dusdanig te boeien..." „Jog, nonsens..." viel ik hem in de rede. „Om Julie te boeien moet je geloof ik de charmes van een Adonis en de rijkdommen van een Rothschild hebben. Och nee, dat is ook overdreven," liet ik er maar haastig op volgen, toen ik zag hoe deze pessimistische woorden Jog niet direct opfleurden, „ik bedoel dat Julie heel moeilijk is. Maar toch, de eenige man, die invloed op haar heeft, dat ben jij Jog." „Denk je dat werkelijk Joop?" „Ik weet het. Maar wees dan nu ook ferm. Sta op je stuk Jog. Neem Julie in de Kerstvacantie mee naar Parijs. Verwen haar, laat haar genieten. Dan praat je die Monte Carlo-bevlieging wel uit haar hoofd. Maar wacht ermee, tot je in Parijs in het Bal Ta#arin of hoe heet het, met haar rondzweeft. Je moet een klein beetje politiek zijn Jog." „Joop, dat is een idee." Jog sprong op en beende door de kamer. „Een pracht idee. Mol en Nurse kunnen naar Noordwijk" — ik keek naar mijn -onaf gemaakte brief en besloot onmiddellijk die over te schrijven en Schoonpapa, Tante Suzanna en Hans uit te schakelen — „we sluiten het huis en ..." hij sloeg me op mijn schouder ... „ik zal wel zorgen, dat we in Parijs een heerlijke tijd hebben." „Koop haar een paar japonnen bij Paquin," ried ik nog. „Stel dat zelf voor Jog." Jog viel met een jongensachtige plof weer in zijn stoel neer. 202 „Je bent toch een kraan, Joop» Aan zoo'n oplossing zou ik nooit gedacht hebben»" „Neen, daaraan denkt geen enkele man ooit. Dat is vrouwelijke intuïtie," zei ik bescheiden. Jog lachte. „Je moet weten, dat ik hier ben gekomen om je te vragen, of jij met Hans bij mij zou willen komen als Julie naar Monte Carlo zou gaan. Hoe is 't met de jongen?" „O, heel best. Hij zit. Ga door Jog, ik met Hans bij jou." „Ja, voor gezelligheid. Zuiver egoïsme» Had je 't gedaan, Joop?" „O natuurlijk. Als Schoonpapa me had laten gaan tenminste. Die is nog al despotisch, waar het zijn kleinzoon betreft." „Gek zeg," zei Jog en hij streek over zijn haar, „dat ik altijd alles met jou bespreken kan Joop. Is er iets wat me hindert, dan denk ik direct: „Ik zal 't Joop vertellen, die zal me wel weten te helpen. En je bent nota bene nog zoo'n piepjong ding." „Maar in wijsheid groot," schertste ik. „Dat had je vroeger ook niet gedacht Joachim, als je me de klas uitstuurde, dat wij nog eens geestelijke parkieten Zouden worden." Jog schaterde. „Neen, zeg dat wel. Maar ik geloof Joop, dat het komt, omdat je dat jaar bij ons in huis bent geweest. Dat was toch een goeie tijd he?" Ik glimlachte. „En of. Ik denk er nog vaak aan terug Joachim." „Je moest eigelijk maar weer bij ons komen," plaagde Jog. „Ja, onmiddellijk. Mijn beide jongens kunnen wel in S. &. M. worden ondergebracht." „Wanneer komt Leo thuis?" „Nog een paar maanden, denk ik." Ik rekte mijn armen. „Neen Jog, dan verdwijn ik weer als een haas uit jullie wereldsche omgeving. En ga weer een prachtige tijd tegemoet daarbuiten." „Jij bent nooit onevenwichtig hè Joop?" vroeg Jog belangstellend. 203 „Jongen, natuurlijk wel. Ik kan een spook zijn. In de schaarsche momenten, dat jij me ziet, doe ik me op mijn voordeeligst voor." Jog lachte weer, terwijl hij opsprong. „Kleine kameraad," zei hij, „ik dank je voor je hulp. Ik zal het Julie vanavond direct voorstellen." „Maar denk aan de mise en scène," ried ik nog. „Daar is Julie zoo gevoelig voor. Neem haar bloemen mee en bonbons. En steek een schemerlamp aan Jog, als je 't zegt. Je zou je ook in rok kunnen steken. Dag Jog. Succes." „Kom morgen even hooren, wat er besloten is. Doe je 't?" „Ja, dat is goed. Je hebt je hoed in je hand Jog." „Verstrooid ben ik hè?" Jog bloosde. „Dat komt van opwinding. Dag Joost." „Joachim." Ik keek naar mijn brief. Zou ik hem al overschrijven? Neen, toch maar wachten tot morgen. Want Julie... ik werd opeens triest. Goeie Jog. Als een kind zoo blij was hij. Als Julie nu maar wilde ... Tante Suzanna schreed binnen. „Weet je wel, dat het al over vijf is Joop? Toen ik voor Hans zorgde, werd hij altijd prompt op tijd geholpen." Ik zuchtte even. „Ja Tante, ik ga met U mee." De volgende dag stond ik na weken weer op Julie's stoep. Het was koud, pittig winterweer en er heerschte in de stad een stemming van het naderende Kerstfeest. Eerst was ik nog even bij Pien geweest, waar de hit me in overmaat van vreugde aan mijn hand naar binnen getrokken had, terwijl haar voorhoofdshaarflarden opwoeien. En nu stond ik op de stoep van Julie's huis. Het kille Juweel opende de deur. „Mevrouw wacht U in de salon." „Hoe plechtig," dacht ik, en opeens vergenoegd keek ik in de Hall-spiegel naar mijn beeldige paarsfluweelen japonnetje, dat Leo en ik samen hadden gekocht. Het Juweel opende de salondeur en in het 204 vieux rose troonde Julie, gehuld in taupe fluweel met een zilveren band in haar lokken. „Wat ben je keurig aangedaan," prees ik. „Ik stel het buitengewoon op prijs dat je me zoo naar alle eischen der conventie ontvangt. Dag Julie." „Dag Joop. In lang niet gezien." „Neen. Ik heb als verpleegster gefungeerd. Maar dat weet je." „Je wilt zeker wel thee hè?" „Graag, zal ik schenken?" „Neen, blijf maar zitten, dat doe ik wel." Ik begon me wat ongerust te gevoelen. Julie deed zoo waardig en statig en schopte met zoo'n bestudeerd gebaar haar sleepje op zij. Ik kon toch niet direct over Parijs beginnen. Neen, nog maar even afwachten. „Deze kamer doet me altijd zoo prettig aan," prees ik en ik nam het air aan van een toevallige bezoekster. „Ja, het is een heel| lieve kamer," beaamde Julie vanaf de theetafel. Trip-trip-trip. Kleine stapjes in de gang. De stem van Nurse: „Ja, je mag wel binnengaan Baby." Een klop op de deur. Binnen wandelde Mol in een zwart fluweelen jurkje met een pagekraag. „We zijn allemaal in fluweelen gewaden gehuld," ontdekte ik. „Wat ben jij prachtig Mollekie. Kom eens hier." Mol klom op mijn schoot, en vlijde zich daar neer, alsof ze nooit weer weg wilde. „Och zet mijn kopje neer," verzocht ik Julie, die met het zilveren blaadje bij me post vatte. „Wat doe je hangerig Mol." „Ja, ze is vandaag wat vervelend," zei Julie. „Kom Baby, ga rechtop zitten." „Och, laat ze maar. Ze heeft ook warme handjes." „Misschien wat kou gevat. Ze is nogal vatbaar. Kom Baby doe die duim uit je mond." „Ben jij nog zoo'n kleine baby," plaagde ik haar. „Je bent net zoo klein als Hans. Die zuigt ook nog op zijn duim." 2C-5 „Ik ben een groote meid." Mol lichtte even haar hoofdje uit mijn omarming. „Hans is klein." „Dat kind gaat slapen," zei ik. „Nu, dan moet ze maar weer naar boven." Julie stond ongeduldig op. „Kom Baby als je slapen wilt, moet Nurse je maar in je bedje leggen." „Ik wil bij Tante Joop blijven," zeurde Mol. „Laat ze nu Julie. Ze zeurt immers anders nooit. Ze is nu toch zoet." Mol legde haar kopje weer tegen me aan. Ik stopte even mijn gezicht in haar korte, geurige blonde haar. Ik voelde me wat angstig worden. Waarom begon Julie dan niet over Parijs? „Heeft Jog les?" informeerde ik als inleiding. „Ja Joop." „Komt hij aanstonds thuis?" „Wat een belangstelling. Ja Joop." „Julie, doe niet zoo onmogelijk," zei ik opeens. „Je weet best, waarom ik hier ben. Dat zal Jog je wel hebben verteld. Gaat de Parijsche feestreis door?" Julie roerde haar thee. „Natuurlijk niet," zei ze koel. „Maar Julie." „Ja, wat dacht jij dan?" Ik wilde driftig worden. Maar ik bedwong me. Met drift bereikte ik toch niets. „Hè Julie, hoe kun je zoo zijn?" „Had je werkelijk gedacht, dat dat Parijsche plan me in vervoering zou brengen? Zoo'n weekje in Parijs. De moeite waard." „Ja, gek hè, dat ik dat van jou gedacht had. Ik had zoo'n idee, dat het een groot genoegen voor je Zou zijn om samen met je man uit te gaan. Hoe kwam ik zoo dom, hè?" „Joop, wordt asjeblieft niet sarcastisch. Je weet dat ik daar niet tegen kan." „Och, waar kun jij wel tegen?" snauwde ik. Julie knabbelde vergenoegd een bonbon. 20Ö „O, jullie hadden het samen zoo mooi bedacht. Het zal wel van jou zijn uitgegaan is het niet? In de Kerstvacantie naar Parijs, en daarvoor zal ze dan Monte Carlo wel opgeven. Hoe kom je zoo ongelooflijk naïef Joop?" „Ja, achteraf beschouwd begrijp ik het zelf ook niet," stemde ik toe. „Begrijp je dan niet, dat ik Monte Carlo niet opgeef? Voor niemand, voor niets. Zoo'n invitatie krijg ik misschien nooit meer." „O, toch wel," zei ik. „Je doet, alsof je aan het eind van je leven staat. Je hebt nog een reeks van jaren voor de boeg." „Ik bedoel, dat een dergelijk séjour in een prachtige villa — en Clementine schreef me, dat ze al een kamenier voor me hadt aangenomen — me nooit weer zal worden aangeboden." Opeens zag ik mijn onmacht. Het gaf niets, om er nog langer over te praten. „O, ik wil wel naar Parijs," zei Julie dan liefjes. „Graag. Als Jog daar zoo op staat. Maar dan meteen door naar Monte Carlo." „Dat heb je Jog zeker voorgesteld, hè?" „Ja, hoezoo?" „Nee, 't is goed." Ik stond op en nam Mol, die nog met open oogjes tegen me aanlag met haar duimpje in de mond, op mijn arm. „Kom, ik zal Nurse even bellen." „Dank je, ik kan jouw kind nog wel alleen naar boven dragen Julie." Boven zei Nurse: „Ik weet niet, Baby is al een paar dagen niet prettig. Mevrouw denkt, dat ze wat kou heeft gevat. Maar gister was ze bijvoorbeeld weer heel goed, terwijl ze de dag daarvoor ook zoo vervelend was. En nu... ziet U wel, hoe vreemd ze er uitziet?" „Ik geloof beslist, dat ze koorts heeft. U moet haar aanstonds eens even temperaturen. „Eergister had ze verhooging. Niet veel. 37.6. 207 Maar gister was de temperatuur weer normaal." Nurse nam Mol van me over. „Och, er is 200 weinig van te zeggen bij een kind. Maar ik zou haar toch maar naar bed brengen als ik U was. En als Mijnheer straks thuiskomt, waarschuw die dan even." „Ik wil niet naar bed," verklaarde Mol. „Jawel. Zal Tante Joop je uitkleeden Mollekie?" „Neen. En ik wil niet naar bed." ,7En als ik je dan een heel mooi verhaaltje vertel." „Ik wil niet naar bed." „O, ze is zoo'n eigenwijze kleine dot," zei Nurse met eenige trots. „Ziet U wel, opeens is ze weer heelemaal normaal. Zullen we treintje spelen, Baby?" „Ja." Mol juichte. „Nu, dan ga ik maar. Dag Mol. Krijg ik geen kusje?" Ik knuffelde haar even dicht tegen me aan. Beneden in de salon zat Julie nog in de hoek van de enorme canapé. „Ik ga naar huis." „Ben je met Kerstmis in de stad?" „Neen, ik ga naar Noordwijk." „Zie ik je nog, voor je weggaat? Want ik vertrek 2 Januari al, zie je. Dan ben jij misschien nog niet terug." Opeens klemde ik me aan de salontafel vast, en terwijl ik me naar Julie overboog, zei ik: „Ik hoop niet, omdat je mijn zuster bent, dat je ooit berouw Zult krijgen, dat je naar Monte Carlo bent gegaan. Want o, als je ..." „Doe asjeblieft niet zoo melodramatisch," viel Julie me in de rede. Met een ruk keerde ik me om. „Dan ga ik maar. Goeiendag." Regelrecht liep ik naar huis. De gedachten joegen door mijn hoofd. Wat kon ik nog doen? Jog vond niet goed, dat ik Papa schreef. Als ik het toch eens deed... als ik eens meeging naar Monte Carlo. 208 Wanneer de Raadpensionaris daar dan ook rondzwierf, zou ik wel kans zien om hem op een afstand te houden. Ik leefde me hier even volkomen in. Toen ontdekte ik, dat de Barones natuurlijk niets op mij gesteld zou zijn, en ik kon toch niet de invitatie forceeren met het mes op haar forsche keel. Ik zou Tante Suzanna kunnen bewerken om met mij en Hans naar het Zuiden te trekken. Ja, daarin zou ik zeker wel slagen! Tante Suzanna zou onmiddellijk bereid zijn om zoo'n Don Quichotte-feis te ondernemen. Ik hoonde mezelf. Neen, ik wist niets ... Er zou niets meer aan te doen zijn. Misschien stelden we het ons ook te somber voor. Kwam Julie terug bloeiend en stralend ... Een eigen kamenier zou ze dan natuurlijk zeker moeten hebben. Nu, dat was het ergste nog niet. Een geluk tenminste, dat Jog gefortuneerd was, en een dergelijke gril nog wel kon inwilligen. Ach, het zou alles wel meevallen. Maar toen dacht ik aan Jogs jongensachtige blijdschap bij mijn Parijsche plan. O, wat zou hij doodelijk teleurgesteld zijn. En op dat moment haatte ik Julie zoo vurig, dat ik er zelf van schrok. Toen we 's avonds Hans hadden geholpen — hij beschouwde me nog steeds als een vreemde eend in de bijt, en daarom had ik wat langer met hem gedold en gestoeid dan ik gewoonlijk deed, zoo zelfs, dat Tante Suzanna meesterachtig tusschenbeide gekomen was, terwijl Schoonpapa op een punt van de tafel het tooneel gnuivend te bezien zat — en we beneden weer om de tafel zaten, ging de telefoon. Ik was bezig met onwennige vingeren een broekje voor Hans te breien, en Tante Suzanna hielp me af en toe onvriendelijk terecht. „Het^al wel voor jou zijn Joop," zei Schoonpapa, „ik blijf tenminste maar zitten." Ik legde de broek op tafel zoo haastig, dat een heele pen er uit vloog en Tante Suzanna haar mond naar binnen neep. „Hallo," riep ik. zog „Joop, ben jij daar?" Het was de stem van Jog. , Ja jongen, wat is er?" „Zeg Joop, we hebben zoo pas de dokter bij Mol laten halen," „Ja en?" „Hij zegt, dat het wel mazelen worden zal." „O Jog," zei ik, en ik dacht er onmiddellijk aan, hoe ik haar in mijn armen gehouden had en haar gekust had. En daarna met Hans had gestoeid. „Ja Joop, 't is beroerd, dat je nu net vanmiddag komen moest," „O, dat beteekent niets, Hoe is de kleine pop?" „Heel onrustig. En koortsig, 39.8 zoo pas." „Zoo'n kindje heeft direct flink verhooging, Jog." „Ja, dat weet ik wel." „Kom Jog, niet zoo triest. De mazelen is een heele gewone kinderziekte. Die heb jij ook gehad in je jeugd." • „Natuurlijk. Ik bel je morgen wel weer even op. Kom nu maar met meer Joop." .„Neen." Ik aarzelde even. „Hoe is Julie?" „Ze maakt zich nogal ongerust." „Nu jongen, het beste hoor. Als ik helpen kan met iets, dan zeg je 't maar. En bel je wat vroeg morgenochtend? Dag Jog," Toen ik me omdraaide keek ik in twee verschrikte gezichten, „Was dat je zwager?" vroeg Schoonpapa, „Ja, heb je dat niet begrepen?" Tante Suzanna Zei het vinnig, „Dokter is bang, dat Mol de mazelen krijgt," Zei ik. „Heb je 't kind vanmiddag gezien?" Tante Suzanna nam haar lorgnet af. ,Ja." „En er natuurlijk mee gespeeld." „Kom kom, Suzanna, waarom val je Joop nu zoo aan? Dat wist Joop toch niet." „Neen, natuurlijk wist ze dat niet. Maar als ze Joop en haar Jongen. 14 2IO een beetje doorzicht had, zou ze vanmiddag wel gemerkt hebben, dat het kind hangerig was. En niet prettig. Dan was ze, als ze tenminste haar verstand had gebruikt..." Nu hief Schoonpapa zijn hand. „Suzanna, je .... keek ik in twee verschrikte gezichten. draaft door. En je verwijt Joop de dwaaste dingen." „Óch," zei ik, terwijl ik met bevende vingers trachtte de steken van Hans zijn broekje weer op mijn onwühge breipen te verzamelen, „och Papa, laat Tante Suzanna maar. Het is alleen haar angst om Hans, die haar dit allemaal zeggen doet. We denken toch op het oogenblik alle drie aan Hans." Tante Suzanna liep de kamer uit. Bij de deur 211 Zei ze: „Waar heb ik toch mijn tasch gelaten?" Schoonpapa vouwde zijn groote, koele hand om mijn bevende vingers „We zullen er maar het beste van hopen Joop/' Zei hij zacht. HOOFDSTUK XIV. De volgende morgen al vroeg belde Jog weer op. „We hebben een ellendige nacht gehad Joop. De temperatuur liep gisteravond op tot 404." „Is dokter vanmorgen al geweest?" „Ja net. Hij zegt nog niet veel." " „Als de mazelen maar eerst doorkomen; begon ik. „Kom, je moet het niet te ernstig inzien Jog." „Neen, dat kan wel, maar het is zoo ellendig om bij haar bedje te staan en ..." Jog brak af. „Jongen, ik voel met jullie mee," zei ik. „En Julie..." hernam Jog weer, „Julie is wanhopig. Ik weet niet, wat ik met Julie moet beginnen. Eerst was het gisteravond, alsof ze niet wilde begrijpen, dat het nogal ernstig was. Toen ging ze er zoo licht overheen. Maar later ... och, en je weet hoe Julie dan is. Ze vervalt zoo licht in excessen." „Ja, dat weet ik. Tracht haar zoo kalm mogelijk te houden," zei ik lammerig. „Natuurlijk, dat doe ik ook. Maar... nu aanstonds moet ik naar school. Dan blijft ze zoo alleen achter met dat zieke kind." „Kom, kom, ze heeft toch Nurse, die zoo vertrouwd is," troostte ik nog. _ „In de toestand, waarin ze nu verkeert, irriteert Nurse haar." j . Ik begreep dit wel niet, maar ik zei: „Och ja, dat kan wel." „Nu Joop, ik bel nog wel eens." „Graag Jog. Je begrijpt, dat ik wel graag zou 213 komen, hè, als het maar geen mazelen waren. Ik kan nu niet, om Hans," „Neen, natuurlijk niet., ♦" Verbeeldde ik het me, of klonk Jogs stem teleurgesteld? Zou hij dan toch verwacht hebben, dat ik naar Julie zou zijn gegaan? Kom, dat was overdreven van me. Ik hing de telefoon op, en bladerde wat in het telefoonboek zonder een naam te zien. Tante Suzanna kwam binnen, mager en recht en onaangedaan, „Heeft Jog al opgebeld?" „Ja. Het is nog hetzelfde, Hooge koorts en,.." „Ik zal je dit zeggen Joop," viel Tante Suzanna me in de rede, „het wordt natuurlijk mazelen. Er is alle kans, dat je de besmetting al hebt overgebracht op Hans* Dat weten we tenminste met twaalf dagen." „U bent goed op de hoogte," prees ik lusteloos, „Ik heb er een medisch boek op nageslagen Joop," Zei Tante Suzanna zonder hartelijkheid. De dagen, die volgden waren als een benauwde droom. Daar was elke dag Jog, die opbelde, en met zijn moedelooze stem zei, dat Mol zieker en zieker werd. De mazelen waren wel door gekomen, maar de koorts teisterde haar kleine lichaampje, dat nog dapper tegen die verraderlijke vijand streed. En steeds meende ik in Jogs woorden de onuitgesproken wensch te onderkennen, dat hij van me verwachtte, dat ik komen zou om te helpen, nu ze me noodig hadden ♦.. En dan sloop ik naar het bedje van Hans en keek naar zijn rustige, slapende kopje, of zag hem als een parmante, kleine schutter in zijn bedje zitten met zijn handjes wijduit om de spijlen geklemd. Neen... Hans bleef nog gezond... Zoo kwam de eerste Kerstdag met een lauwe miezerige regen en dreigende, laaghangende luchten. Ik had naar Noordwijk geschreven, dat ik niet kwam nu Mol zoo ziek was, en ik nog steeds vreesde voor Hans. De Piepert had me geantwoord, dat hij dit best begreep. De eerste Kerstdag stond ik in de groote salon voor het raam 214 naar buiten te kijken. De straat was zoo stil en verlaten, en eentonig gleden de regenbaantjes bij de ruiten neer. Schoonpapa legde zijn hand op mijn schouder. „Zoo in gedachten verdiept, dochtertje?" Ik vlijde mijn wang op Schoonpapa's hand: „Ja, en niet van de vroolijkste Papaatje." „Kom kind, laat jij je hoofd nu ook al hangen? Hoe lang is Mol ziek? Een week? Nu, en gisteravond was de koorts toch al minder. De mazelen hebben de kleine meid in 't begin wat hard aangepakt, dat is alles." Ik knikte alleen maar. „Kom Jopie, niet zoo somber. Met een paar dagen is Mol weer hupsch, en onze jongen is vrijgebleven. Feitelijk moest je heel dankbaar zijn, inplaats van zoo ongezellig je neus tegen het raam te duwen. Ik wed, dat je er heelemaal niet aan denkt, dat over een paar weken je man weer op de terugweg is." „Neen, daaraan denk ik nooit," zei ik en glimlachte. „Kom, zullen we een beetje op en neer wandelen Papaatje? Het wandelterrein is in deze kamer ruim genoeg." „Vooruit dan maar. Je bent zeker bang, dat ik geen lichaamsoefening genoeg krijg , hè Joost?" „Juist. U wordt te omvangrijk. Zoo'n kalme polonaise zal U goed doen." Toen rinkelde de telefoon. Ik zette mijn vingers in Schoonpapa's jas. „Schrik je daar zoo van, Joop?" „O, de telefoon is mijn nachtmerrie geworden. Neen, laat U maar Papa. Ik zal wel gaan." Het was Jog, zooals ik verwacht had. „En? Hoe is het vannacht gegaan?" Ik dwong mijn stem tot opgewektheid. „Slecht," zei Jog. „40,4. En nu vreest de dokter complicaties. Longontsteking." „O Jog," was al wat ik zeggen kon. „Julie is radeloos, radeloos. En ze begrijpt niet, dat jij nu niet bij haar komt, nu ze jou noodig heeft." „Maar jij begrijpt toch wel, dat ik allang gekomen 215 was, wanneer ik niet zoo bang was voor Hans." „Zeker Joop, natuurlijk. Alleen... Ja Julie vat het anders op. Maar voornamelijk omdat ze naar je verlangt. Ze schijnt te denken, dat Mol gauwer beter Zal worden, als jij er maar eerst bent. Ik weet wel, dat het overdreven is, maar Julie is zoo overspannen door al die slapelooze nachten ..." „Jog, éen ding," zei ik. „Wanneer ik in mijn hart niet zoo doodsbang was, dat Hans ook ziek zal worden, was ik toch al lang gekomen. Maar als Hans ziek wordt, moet ik toch hier zijn." „Ja, dat begrijp ik ook wel Joop." Opeens nam ik een besluit. Als Julie me noodig had, moest ik toch gaan. Schermen met mooie woorden gaf niets. Nu was Julie ongelukkig en bang, zoo bang... „Jog, ben je daar nog?" riep ik. „Ik kom direct bij jullie hoor. Maar dan ben ik natuurlijk genoodzaakt te blijven. Ik zal gauw wat pakken. Zeg maar tegen Julie, dat ik met een half uur bij jullie ben." „Maar Joost, kan dat wel?" „Ja natuurlijk. Laten we er maar niet meer over praten. Ik kom. Dag Jog." Ik draaide me om naar Schoonpapa. „Ik schijn voorbeschikt te zijn om ver van huis en haard te leven," zei ik, terwijl ik onwillekeurig mijn wangen roodboende. „Julie en Jog hebben graag dat ik kom." „Lieve kind, als jij denkt dat het je plicht is om te gaan, dan zal ik je niet weerhouden. Hans is nog steeds in goede handen." „Ja, dat weet ik wel. En toch... Nu, ik zal me maar gauw gaan kleeden. Waar is Tante Suzanna?" Schoonpapa keek rond, alsof Tante zich in jeugdige speekchheid achter de stoelen of de piano verborgen had. Maar tegelijkertijd ging de deur al open en Tante Suzanna kwam binnen. Ik dacht eraan, hoe spits en grauw ze er uitzag. Toen zei ze: „Ik ben 2l6 even bij Hans geweest. Die ligt maar rond te woelen, en zijn hoofdje is zoo warm." Schoonpapa keek me aan. Ik leunde tegen de tafel. „Denkt U, dat het mazelen wordt?" Mijn stem klonk mezelf vreemd in mijn ooren. „Natuurlijk," zei Tante Suzanna hard, „wat anders? Je moet dokter maar even telefoneeren Hans." Ik slikte een paar maal wanhopig. „En nu heb ik beloofd ..." begon ik. „Wat heb je beloofd?" Tante Suzanna klemde haar lorgnet vaster. „Dokter vreest bij Mol voor longontsteking. Ik moet er heen Tante Suzanna." „Als je eigen kind ziek is, is je plaats hier." „O, dacht U dat ik dat niet wist? Mijn kleine jongen..." Ik bedwong mijn snikken met mannemoed, „hoe kunt U zoo onnatuurlijk wreed tegen me zijn Tante Suzanna?" „Ja, maar ik houd niet van die geëxalteerde begrippen van noodig te zijn bij je zuster, die nota bene voldoende steun om zich heen heeft. Haar man en de Nurse; en je Vader is er haast iedere dag. Dat heb je toch zelf verteld. Waarom moet jij daar nu ook nog zijn? Jouw plaats is hier." Toen zei Schoonpapa: „Suzanna, je moet Joop niet zoo aanvallen. Denk je dan misschien, dat ze dat zelf ook niet weet?" Tante haalde haar schouders op, en ze klemde weer met dat zenuwachtige gebaar haar lorgnet vaster. Opeens liep ik op haar toe. „U meent het zoo niet, hè Tante Suzanna? U vindt het vreemd dat ik naar zieke Mol zou gaan, als onze kleine jongen ook ziek wordt... Geloof me Tante Suzanna. ik moet gaan. Julie wil het zoo graag en..." Twee dorre rechte armen werden plotseling op mijn schouders gelegd. Even stond ik verwonderd stil in die onverwachte omarming. Dan legde ik mijn hoofd tegen Tante's schouder. Als tegen een kind 217 zei Tante Suzanna: „Stil nu maar, stil nu maar. We hebben het zoo kwaad niet bedoeld, hè Joop? Huil maar eens even flink. Dat zal je goed doen." Met een verlichte zucht wreef ik mijn betraande wangen. Ik kuste Tante Suzanna: „U bent lief. Nu ga ik me klaarmaken. Eerst gauw naar Hans." Schoonpapa, die binnenkwam zei: „Ja, hij is niet Ik viel op mijn knieën bij het ledikantje neer. Zoo levendig als anders. En ook is zijn hoofdje erg warm." Even stond ik besluiteloos. Toen liep ik naar boven en ik boog me over het ledikantje. Ik streelde zijn warme wangetjes en streek voorzichtig zijn haar, dat warm op zijn voorhoofd plekte, naar achteren. Ik wiesch zijn mondje en zijn handjes. De tijd vergat ik. Ik moest bij mijn jongen blijven. Ik kon niet weggaan. Ik viel op mijn knieën bij het ledikantje neer. 2l8 Hans gooide zich om en hij kreunde even. Hoe kon ik weggaan, als onze jongen.;. Julie zou het wel begrijpen. Hoe lang ik zoo lag met mijn smeekende, wanhopige oogen op Hans' ongewone gezichtje gericht, ik weet het niet. Ik schrok op, toen Schoonpapa binnenkwam. „Je zwager heeft weer getelefoneerd Joop. Julie vraagt steeds, waarom je niet komt. Ik heb alvast een auto getelefoneerd. Hij staat al voor de deur, Joop." Toen stond ik op. „Nog niets heb ik gepakt." Ik streek over mijn voorhoofd. „Wat moet ik meenemen? Ik weet niets... niets. Komt de dokter aanstonds Papa?" Heel kalm zei Schoonpapa: „Ik zou maar niets meenemen Joop. Als het bij Hans werkelijk mazelen wordt, kun je immers elk oogenblik thuiskomen." Tante Suzanna hield mijn jas al voor me klaar en mijn hoed. „Nu, dan ga ik maar. Blijft U binnen Tante." Ik schudde haar hand. Met een opgewektheid, die ik bij verre na niet voelde, zei ik: „Het zal allemaal wel losloopen Tante Suzanna." Met een snerpende schreeuw van de claxon schoot de auto onze straat uit. Toen kwamen de dagen, waaraan ik nu nog met een huivering terugdenk. Hans kreeg werkelijk mazelen, hij werd er heel ziek van. En in onze oude slaapkamer, die Julie en ik zooveel jaren onder strijd «n getwist hadden gedeeld, lag nu Mol in haar witte bedje en vocht elke dag zwakker tegen de koorts, die haar dreigde te overmeesteren. Als een strakke, levenlooze pop zat Julie aan Mols bedje en staarde naar het waswitte gezichtje. Slordig had ze een kimono omgevouwen en heur haar zag er glansloos en onverzorgd uit. Het was me soms of ik in de stilte van die ziekekamer, waar alleen Mols hijgende ademhaling joeg, stikken zou. Dan stond ik op en liep 219 naar beneden, waar ik niets ziend bleef uitkijken in de dorre wintersche tuin, of ik ging naar Jogs kamer. Jog zat bij zijn bureau en rolde aandachtig een penhouder heen en weer over het groene laken. Hij vond — zeer terecht — dat te veel menschen in Mols kamer de kleine zieke maar onrustig maakten. Hij keek op, als ik binnenkwam. Daar was altijd die angstige blik in zijn oogen. „Ik kom even bij je," zei ik, terwijl ik tegen zijn bureau bleef leunen. „Hoe is het nu?" „Nog hetzelfde, hoewel ik vind, dat ze minder hoest." Ik moest altijd iets hoopvols zeggen, wanneer ik Jogs stille, berustende houding zag. „Weet Julie, dat je hier bent?" „Neen, maar ik wilde even bij jou zi$n. Mijn hart is zwaar Jog." / „Och Joop." Jog stak me zijn hand toe. „Met Hans gaat het goed hè?" „Ja, nu wel, goddank." Ik keek naar de penhouder, die Jog weer heen en weer rolde, heen en weer, en ik dacht eraan, hoe niet ik het koortsige lichaampje verfrischt had, maar Tante Suzanna, hoe niet Ik de heetejdoelloos heen-en-weer zwervende handjes gegrepen en gekoesterd had, maar Tante Suzanna, en hoe ook ik niet de eerste was geweest die van de dokter de blijde woorden had gehoord, dat onze jongen beter werd, maar Tante Suzanna... En ik dacht weer aan de avond, nu twee dagen geleden, toen ik weg had willen vliegen naar Hans, toen ik had willen draven met loshangende mantel in de wind, die me om de ooren zou jagen, om even vrij te zijn, vrij van de dwang, die ik me oplegde, vrij van de zelfbeheersching, die mijn zenuwen vernielde. En hoe Julie toen met haar dunne, nerveuse vingers mijn mantel vastgegrepen had en met haar nu zoo schorre stem gefluisterd: „Je mag niet weggaan Joop. Je moet hier blijven." Anders zei ze niets, maar haar vingers knepen, knepen... En thuis lag 220 Hans.... „Je mag niet weggaan Joop." Ik rilde van Julie's schorre stem en met een zucht, die mijn hart pijn deed, trok ik langzaam mijn mantel weer uit... en bleef. „Het is zoo vreemd," zei Jog opeens, „dat ik me steeds tracht voor te stellen, hoe het hier wezen zal, wanneer Mol niet meer bij ons zal zijn." Ik gleed, neer in een stoel naast het bureau. „Maar dat mag jij je niet voorstellen Jog. Dokter heeft toch immers nog aldoor hoop." „Hij heeft niet de moed om ons alle hoop te ontnemen." „Jog, ik geloof in de dokter. Je mag zoo niet spreken." Jog legde de penhouder weg. Hij leunde achterover in zijn stoel. „Wat wordt alles, wat me eens zoo ongelooflijk bitter geschenen heeft, klein bij dit ontzettende," Zei hij alsof hij mijn woorden niet had verstaan. Ik klemde mijn handen om mijn knieën. „Weet je wel, Julie's reis ... welke datum hebben we vandaag?" „De dertigste." „Dus morgen Oudjaar. Dan wil je zeker wel thuis zijn, Joop?" „Natuurlijk niet." Ik stond op, streek over Jog s haar. „Tracht moedig te blijven Jog." Toen werd er geklopt. Jog sprong op. Maar Nurse kwam binnen en zacht zei ze: „Mevrouw vraagt of Mevrouw van Dil weer bij haar komt." „Ja, ik kom." Ik liep naar de deur. Daar keek ik nog eens naar Jog, die weer gebogen over zijn bureau zat. Over het groene laken rolde hij de penhouder heen en weer.... Toen dokter Oudjaarsavond om elf uur wegging, zei hij tegen me — ik liet hem uit —: „Vannacht kunnen we de crisis verwachten. Ik heb maar niets tegen de ouders gezegd." Hij schoot in zijn jas. „Maar U bent flink Mevrouw van Dil. Telefoneer me onmiddellijk wanneer U eenige verandering ten 231 ongunste bespeurt. Anders kom ik morgenochtend vroeg weer kijken. Adieu Mevrouwtje, ik kan op U rekenen nietwaar?" „Zeker dokter." Ik duwde zacht de deur dicht. Ik rilde zoo, dat mijn tanden klapperden. Ik wilde me bedwingen, ik hoestte eens even, ademde diep ♦.. Maar mijn tanden sloegen op elkaar, en ik zag hoe mijn handen, die langs mijn zijden hingen, beefden... Ik liep door naar de eetkamer, en schonk water in een glas, en dronk het op, langzaam ♦ ♦ ♦ Nu denken: „Ik wil me beheerschen. Kalm zijn, rustig kijken." Ik kneep mijn handen samen om het beven tegen te gaan. Langzaam klom ik naar boven. „Wat ben je lang weggebleven Joop," zei Julie. „Zei dokter nog iets?" „Neen niets." Ik kon geen hoopvolle leugen zeggen, „Wat heb je dan zoo lang beneden gedaan?" Ik legde mijn hand op Julie's kleine, ineengeklemde handen, en ik streek een losse vlok haar van haar voorhoofd weg. „Niets Julie," zei ik dan, „ik heb alleen even naar de haarden gekeken." „Hoor je hoe de wind om het huis giert?" Julie huiverde. Ze trok de plaid nauwer om haar kimono heen. Jog vouwde de plaid dichter tegen haar hals aan. „Zoo beter vrouwtje?" zei hij zacht. Ik zag de blik waarmee Julie naar Jog keek, en opeens was het me, alsof ik wist, dat uit al deze droefheid iets goeds zou worden geboren. Maar dan hoorde ik Mols hijgende, stootende ademhaling en huiverend wreef ik mijn kille handen over elkaar. Zoo zaten wij die eindelooze nacht in Mols kamer. Af en toe fluisterde het stemmetje drukke, onsamenhangende woordjes. En het was of elk woord me kerfde midden in mijn hart. Soms opende ze half de oogjes, dan smakte het droge mondje van de verterende koortsige dorst en behoedzaam legde ik dan de smalle stukjes ijs tusschen de gebarsten lipjes. Julie, dicht tegen Jog geleund, scheen weer in 222 slaap gevallen te zijn. Af en toe liep er een siddering door haar heele lichaam. En terwijl ik me over Mol heenboog en doodvoorzichtig het lakentje, dat ze weggetrapt had, weer over haar heenlegde, was het opeens of een kramp het heele lichaampje samentrok. Ik durfde me niet oprichten. Het bloed suisde in mijn ooren. Ik keek, mijn adem stokte in mijn keel, en mijn hart bonsde, bonsde... Toen opende Mol de oogen wijd, heel wijd, en met al mijn krachtsinspanning bedwong ik de schreeuw van angst, die zich uit mijn keel wilde losmaken. Dan sloten de oogjes zich... en nu stond mijn hart even stil en mijn krampachtige vingers verstijfden. Nog dieper boog ik me over Mol heen... ik ving het lichte Zuchtje dat tusschen de lippen doorkwam ... ik zag hoe de wimpers op de wangen rustten, ze trilden even, lagen dan stil. Nog eens een zuchtje, wat dieper ... Het was of Mol haar hoofdje verder in de kussens drukte, ik luisterde, ik keek... ik zag de hoogroode koortskleur1 wegtrekken ... dan waagde ik het een van de broze polsjes tusschen mijn angstige vingers te nemen, dat klopte zacht en nadrukkelijk, alsof het me de blijde boodschap wilde geven van Mols eerste rustige slaap. Toen pas durfde ik me op te richten, maar ik wankelde, alsof ik doodziek was. Ik stortte neer bij Jog. „Ze slaapt," zei ik, voordat hij tijd had om iets anders te denken. Met een schok zat Julie rechtop. „Zei je, dat ze slaapt?" „Ja Julie. Ze slaapt rustig. Voor het eerst." Jog richtte Julie op. Samen bogen ze zich over het bedje. Ik lag oog altijd bij de stoel geknield, en vocht, vocht met mijn tranen. Toen zag ik Juliejwankelen en Jog wenkte me: „Joop, help even." We brachten Julie naar haar kamer. Julie snikte, alsof haar hart zou breken. Ik streelde haar voorhoofd en fluisterde steeds weer: „Word nu kalm, Julie, word nu kalm. Nu kun je slapen Julie, want Mol is gered. Mol wordt beter en nu kun je eindelijk gaan slapen." 223 Zoo viel ze ten slotte als een moegeweend kind in een diepe diepe slaap. En op mijn teenen ging ik terug naar Mols kamer, waar ik me in Julie's plaid wikkelde en ik ging zoo zitten, dat ik het nu zoo rustig slapende kindje kon zien. In mijn hart was een dankbaarheid, die te groot voor woorden was. De volgende dag — Nieuwjaarsdag — verklaarde de dokter Mol buiten gevaar. We zaten in de huiskamer achter de stapels post, die het Juweel had binnengebracht. Mijn hoofd was zoo wonderlijk, alsof ik nooit weer zou kunnen slapen. Julie had zich voor het eerst weer wat opgeknapt. Ze zat in een diepe stoel en sorteerde de brieven. Boven bij het bedje van slapende Mol zat Nurse. Ze schoof mij een stapeltje toe van de vriendinnen, die ik al dagen lang niet gezien had, omdat Julie geen enkel bezoek had willen ontvangen. Ik las de lieve, meevoelende woorden van Pop en Kit en Pien en Connie. Loutje schreef uit Domburg, dat ze eind Januari trouwde, en over een week in de stad zou komen, haar Vader was weer beter. En zelfs van Noortje was er een lief, geparfumeerd briefje met vele goeie wenschen. Maar ik keek aldoor naar de brief met de buitenlandsche postzegel, die nog op Julie's schoot lag. Ze hield hem even in haar handen. Dan stak ze hem Jog toe, met: een lief gebaar. „Hier lees jij die maar, die kan mij niets meer schelen." Als een haas verdween ik uit de kamer, en ik lachte even in mezelf, omdat het weer net was, of de tijd jaren terugsprong, toen ik als Joop ter Heul naar mijn kamer vluchtte om Jog en Julie in een van hun dierbare tête a têtes achtertelaten. Maar ik had wel kunnen zingen. En de volgende dag ging ik weer naar huis. Nog even keek ik om de hoek van Mols kamer, ze had 's morgens iets gegeten, en nu sliep ze al weer een lange gezondheidsslaap. Nurse knikte me toe, stralend. Jog was naar Noordwijk. En beneden zat 224 Julie en staarde in het vuur, maar er was een lach om haar mond. Met mijn mantel al aan kwam ik binnen. „Nu dag Julie. Dan ga ik nu maar. Ik zal elke dag nog even komen aanwippen hoor." „Dag Joop," Julie sprong op. We kusten mekaar, innig. Ik voelde me opeens de oudere zuster. „Zul je nu straks weer wat rusten gaan? Je bent mager geworden." „Ik zal je nooit genoeg dankbaar kunnen zijn voor al..." begon Julie. „Stil toch," zei ik. „Ik kan niet tegen lof. Daar heb ik nooit tegen gekund." „Joop ..." begon Julie. „Ja." „Wat ben ik een spook geweest hè?" Het woord spook klonk zoo mal uit Julie's mond. Ik moest e.r even om lachen. >Jk heb nu wel ingezien ..." ze brak weer af ♦.. „wat heb ik veel, om innig dankbaar voor te zijn Joop." „Ik wist wel, dat je vroeg of laat tot die erkenning zou komen. Gelukkig, dat het vroeg is, Juliette." „Maar het had te laat kunnen zijn Joop." „Niet meer over praten," suste ik haar. „Alleen maar over denken in de eenzaamheid van je kamer. En heb Jog lief, Julie." Ze kuste me weer. „Ik heb «en heele harde les gehad, Joop," Dan bloosde ze opeens, meisjesachtig en lief. „Maar van Jog heb ik altijd gehouden." „De liefde was door de Barones een beetje in de knel gekomen," plaagde ik. „Nu, ze was er omvangrijk genoeg voor." Maar Julie zei, en ze had even de veraffe blik van vroeger dagen in haar oogen: „Ik voel me herboren Joop, en nu gaat het zoo goed worden, zoo goed, als het misschien nog nooit is geweest..." Dan kuste ik haar op beide wangen. „Bravo," zei ik, „wat zal Jog zich zonnen in jouw liefde." En buiten dacht ik, wijs en blij als een oude tante, nog aan Julie's jonge, meisjesachtige, verrukte gezicht. 225 Mijn thuiskomst was een glorievolle. Er stonden overal bloemen. En Hans, die nog wat geschilferd was, maar vol levensvreugde, had een strik op de schouder van zijn trui. Hij keek er steeds naar met zijn kopje op zij als een jonge vogel. „Dat is allemaal het werk van Tante Suzanne," zei Schoonpapa, die me aan zijn arm door alle vertrekken voerde, alsof ik jaren was weggeweest. Hij leidde me ook naar het bedje van Hans, en prees overdadig nieuw aangekweekte verstandelijkheden uit Hans zijn mazelentijd. Tot Tante Suzanna tusschenbeide kwam en zei: „Nu zullen we eens beginnen met dit kind te laten slapen^ Zie je dan niet Hans, hoe moe ze is. Ze kan haast niet meer op haar beenen staan. Nooit Zullen mannen zoo iets uit zichzelf zien." „O, maar ik héb heelemaal geen slaap," protesteerde ik, „ik ben net Papus. Ik bedoel op slaapgebied." „Ja, je bent precies Papus," beaamde Tante Suzanna alsof ze tegen een stout kind sprak. „Hans, jij naar beneden. Joop, je warme bad is klaar. En er ligt een kruik in je bed." Toen liet ik maar met me omsollen. Ik dacht, als Tante weg is, ga ik in bed overeind zitten, en dan ga ik heerlijk naar Hans zitten kijken, — Maar Tante stopte mijn dekens in, flink, zoodat ik me niet verroeren kon. Dan kuste ze mijn voorhoofd. „Ziezoo en nu slapen. Nacht Joop." Verweg klonk mijn eigen stem... ik wilde me nog oprichten. Maar ik sliep ... sliep tot Tante Suzanna me 's avonds om zes uur wakker maakte. Mol knapte prachtig op. Op een van mijn bezoeken nam ik haar een blazer mee, die in opgeblazen toestand, een vol, welgedaan vrouwenhoofd toonde. Ik stond aan Mols sponde en blies uit alle macht het hoofd op. Mol kraaide het uit. Dan riep ze: „O Mammie, het is net Tante Clementine." En Julie, die lachte hierom, hartelijk en luid. Joop en haar Jongen. 15 HOOFDSTUK XV. In Januarie trouwde Loutje. Ze was een stille, lieve bruid, en Kaki een zeer nerveuse bruidegom. De Bobbel beweerde, dat op een trouwdag alle kinderlijke eigenschappen van een man te voorschijn kwamen. Ze zouden hun huwelijksreis naar Noorwegen maken, en eind Februari terugkomen. Twee dagen bleven ze dan nog in de stad, voor ze verder trokken naar Domburg. Toen stelde ik, in een overmaat van levensvreugde voor: „Laten we dan die eerste dag, wanneer is het, de 25ste?, in S. & M. nog een volledige reünie houden. Hoe lijkt jullie dat?" Ik annonceerde dit aan Loutjes trouwdiner, en er was een daverend applaus van instemming. „Maar hoe stel jij je dat dan voor?" vroeg Pop. „Kijk, ik ga half Februari weer naar huis, omdat Leo begin Maart terugkomt." : „Ik zou maar hier blijven, tot Leo terugkomt," sprak Kees me tegen. „Och stil toch boy," zei Pop. „Als jullie dan getrouwd en verloofd en wat dies meer zij, de 25ste Februari bij me komt, dan bied ik jullie een uitgezocht diner aan. Ik vind het veel te aardig om de jonggehuwden, die mekaar onder het dak van S. & M. hebben leeren kennen, nog eens, met al de anderen aan een feestdisch in S. & ,M. te vergaren." „Bravo, bravo," riep de Bobbel. „Joop, weet je wel, dat dat een speech was? Nu moet je verder je mond houden Jodocus, anders bederf je dit prachtig effect." 227 Zoo werd er dan beslist. Pop zei: „Ik schrijf Noortje wel. Die kan dan met of zonder Jonkheer komen, al naar de verhouding gevorderd is." En Kees trok een gezicht, alsof die wijze woorden hem met mijn plan — dat hij op de voorhand natuurlijk onwijs vond — verzoenden. — Nu buitelde ik letterlijk door de dagen. Zelfs Tante Suzanna sleepte ik in de buiteling mee. Kwam niet elke dag de Jan Pietersz. Coen nader. De scheepslijst had ik uit de krant geknipt, daarin stond: L. van Dil, en dat krantenuitknipseltje droeg ik in mijn taschje overal mee. Schoonpapa zei, en hij wreef zijn handen: „Flink beeft onze jongen daarginder de boel aangepakt. Je mocht hem eigenlijk wel tot Genua tegemoetreizen Joop." Ik zat in de vensterbank, en schommelde met mijn beenen. „Papaatje, 20 Februari trek ik weer met mijn hofstoet naar S. & M. Daar, en nergens anders wil ik mijn man voor het eerst weer ontmoeten." „Dus, dan hebben wij het maar weer zonder jou te stellen," zuchtte Schoonpapa. „Bijna een half jaar ben ik hier geweest. Bent U nu nog met blij, dat ik wegga Papaatje?" schertste ik maar. Papa zuchtte alleen even, en hij dreigde me: „We halen je met de auto terug, en ontvoeren je desnoods op gewelddadige manier, als we te eenzaam worden, Tante Suzanna en ik." „Nu, daarmee kan ik accoord gaan gelukkig," prees ik blij. „Ik zie U al als gemaskerde bandieten. Dol. Ik klakte met mijn tong. En dan sprong ik weer weg, rende naar boven, draafde naar beneden, zelfs het enorme huis van Schoonpapa was voor mij te klein. Mol was weer beter, alleen nog wat mager en bleek. En een avond, toen ik bij Jog en Julie kwam, vond ik ze samen op de divan onder de schemerlamp zitten, terwijl Jog speelde met Julie's ringen. Joop en haar Jongen. 228 „Ik rol van het eene parkietenhuis in het andere," wuifde ik vanaf de deur. „Ik ben net bij Pop en Kees weggekeken. Dag kinderen. Zal ik weer rechtsomkeert maken?" „Weineen Joop," zei Julie. „Je mag zelfs naast ons komen zitten."" „O, ik vlij me wel aan jullie beenen neer. Nog nieuws?" „Ja," zei Julie. „Nurse gaat weg." „Hè?" Ik veerde overeind. „Ja. In Mei." „Maar waarom? Toch om geen vervelende reden hoop ik?" Jog glimlachte en streelde Julie's hand. „Neen heelemaal niet." Julie vlijde haar hand over Jogs hand, en ik keek genietend toe. „Ik vind het erg naar voor Nurse, maar ik wil me liever heelemaal alleen aan Mol wijden." Ze zei het wat plechtig,, en Jog keek aanbiddend naar haar. Ik wipte overeind, en draaide rond op mijn hiel. „O, lieve engelen, ik geloof, dat de wereld te goed en te mooi wordt. Julie, ik moet je even omhelzen. Ik ben zoo kusserig aangelegd tegenwoordig. Ik Zoen iedereen. Ik heb bijna vanmorgen de vischboer omhelsd, zoo maar, van uitbundig plezier." „Maar Joop," kreet Julie, en nu was er toch eenige afschuw in haar stem. „Nu, gelukkig komt Leo gauw weer hier," plaagde Jog oolijk. „Dan kun je weer op hem experimenteeren." Ik klom nu op een hoek van de tafel, en slingerde mijn armen om mijn knieën. „Geloof jullie ook, dat men van geluk en opwinding sterven kan? Mijn hart klopt soms zoo raar. Het slaat dubbel, gewoonweg." „Ik zou de Jan Pietersz. Coen maar tegemoetzwemmen," ried Jog me. „Je houdt het anders nooit uit Jopie." Ik blies mijn wangen op. „O, toch wel." Ik sprong van de tafel. „Ik heb nergens rust meer kinderen.'" 229 „Ik herhaal mijn woorden van zoopas Jopie ..." begon Jog. „O zeg/' viel ik hem in de rede. „Nurse moet in Mei maar een tijdje bij mij komen logeeren. Dan kan ze langzaam naar wat anders uitkijken. Wil jij haar dat zeggen Julie? Dit was maar een klein filmbezoekje, want ik moet ook nog naar Pien en de Bobbel. Een nieuwe stoel bewonderen. En dan nog even naar Connie." „Je werkt zeker 's nachts door/' veronderstelde Jog. „O, ik zou het dolgraag doen. Want slapen is haast een luxe geworden." „Je ziet ook erg mager. Vin je niet Jog? Je moet heusch wat meer rusten Joop." „Als Leo terug is, dan rust ik gansche dagen, en drink Kilo's room." Ik zwaaide mijn armen boven mijn hoofd, en sloeg ze dan om de saamgeleunde hoofden van Julie en Jog, in een groote omhelzing. »Dag jongens, ik kom nog wel eens." Mijn voeten dansten over de straat, en ik neuriede het liedje van Kitty: „J'aime ta casquette, tes deux rouflaquettes, et ton bout d' mégot." Ik zou hardop kunnen zingen, ik zou ... Toen hoorde ik een stemmetje vlak naast me. „Weet U hoe laat het is Juffrouw?" Een klein jongetje en een klein meisje keken naar me op. Ik strekte mijn arm uit voor mijn horloge. „Half tien, kleine bazen. Jullie moesten al lang in bed liggen." „Wij magge niet voor elf uur thuiskomme," zei het meisje eenvoudig en een beetje onverschillig. „Wie zegt dat?" De verontwaardiging schoot uit in mijn stem. ' „Vader." Ik rilde in mijn bonten jasje. Dan stak ik mijn hand naar hen uit. „Wil jullie even met mij meegaan? Ik woon hier vlak bij." En zoo kwam ik thuis bij Tante Suzanna die rustig te lezen zat, haar grijze hoofd onder de leeslamp. Ze knipperde met haar oogen, alsof ze dacht zich te ver- 230 Ik strekte mijn arm uit voor mijn horloge. 231 gissen, toen ik de beide kinderen voor me uitschoof, de kamer in. „Wat is dat Joop?" Ik vertelde het, terwijl ik de slordige blonde piekjes van het kleine meisje om mijn vinger wond. Dan belde Tante Suzanna om chocola en boterhammen, en haar scherpe stem kreeg iets teeders, zooals ook, wanneer ze tegen Hans sprak. Ik had mijn ellebogen op de tafel geleund, en steunde mijn kin in mijn handen. Zoo keek ik naar het meisje dat een blauw gevlekt jurkje aanhad. Een puntig rood elleboogje stak er door. En het jongetje droeg zijn paarse gescheurde trui met een waardige onverschilligheid. „Nu kan Laurens" — Schoonpapa's chauffeur — „Ze aanstonds even thuisbrengen," besliste Tante Suzanna. „Als het elf uur is," zei ferm het kleine jongetje. Ik zweeg maar. Ik wist niets te zeggen. De roodontstoken oogjes, het korstige neusje, de magere, groezelige halsjes, een wereld van armoede en leed sprak er uit. „Ja," zei Tante Suzanna later, toen we weer samen Zaten, „wat heb ik je onlangs gezegd? Duizenden kinderen zijn er zooals de dochtertjes van Hillegonda, en duizenden zijn er nog veel erger aan toe." Ik richtte me op. „Maar, daaraan moet iets gedaan worden, Tante Suzanna. Ik kan niet deze zomer maar blij en vroolijk en zorgeloos daarbuiten leven, en me in weelde baden, terwijl hier in de stad al die arme kindertjes ..." „Ja, zoo is nu eenmaal het onrechtvaardige leven," Zei Tante Suzanna bitter. „O, maar ik wil het niet. Ik wil helpen. Er is toch wel wat op te vinden Tante Suzanna." „Je zou met geld kunnen steunen," stelde ze voor. „Neen, zoo bedoel ik het niet. Ik zou iets daadwerkelijks willen doen. O, ik zou mezelf kunnen slaan, dat ik maar altijd zoo onverschillig en egoïst al die ellende heb voorbijgezien." 232 Tante Suzanna zweeg. Ik had altijd wel geweten, dat zij aan liefdadigheid deed, zooals wij dat soms een weinig minachtend genoemd hadden. Maar omdat ze daar nooit over sprak, had ik ook nooit de moeite genomen er dieper op in te gaan. Ik sprong op en beende door de kamer. Bij Tante Suzanna s stoel bleef ik staan. „Weet U wel, dat aan het einde van onze laan een huis keg staat, zoo'n oud heerenhuis, „de Heemhoeve?" „Jawel. En?" „Wanneer we dat eens huurden, Tante buzanna. Er is een heerlijke groote tuin bij. Er zouden wel twintig kindertjes in kunnen worden ondergebracht. En we kunnen allemaal steunen met geld: Schoonpapa, Leo, Papa in Noordwijk, Jog, Kees. Dan maar een auto minder per jaar, of een landgoed, of een reis naar Egypte." i' „„ „Maar hoe stel jij je dat dan eigenlijk voor* Ik klom op Tante's stoel. „Dat weet ïktiog niet. Ik heb heelemaal geen .organisatietalent. Maar waar een goede wil is ... En U wilt me wel helpen he Tante Suzanna?" , „Er moet natuurlijk een verpleegster aan het hoofd staan," begon Tante Suzanna. „O!" jubelde ik, en schudde even Tante heen en weer. „Nurse gaat bij Julie vandaan. Julie wil zelf voor Mol zorgen. Nurse is allerliefst voor kinderen. Het zou echt iets voor haar zijn, dat weet ik zeker ... Ik zal er eens over nadenken en een becijfering maken," zei Tante Suzanna. Langzaam werd haar arm om mijn middel gelegd. Zoo bleven we zitten. De plannen dwarrelden door mijn hoofd. Ik zag het huis en de groote tuin. Veel kindertjes draafden door de tuin, de eens zoo fletse oogjes zouden stralen, en de magere halsjes zouden gebruind worden en rond. Juichende kinderstemmen zouden schateren en kwetteren en klinken als muziek... Had ik dan niet het geluk gekregen, om ervan mee te deelen met volle handen? 233 Toen kwam Schoonpapa binnen. Hij zag Tante Suzanna's arm om mijn middel liggen. Hij wreef Zijn handen. „Zoo laat nog op?" Ik sprong van de stoel. „Spreekt U er eens met Schoonpapa over?" fluisterde ik aan Tante Suzanna's oor. „Geheimen?" dreigde hij mij. „Ja Meneer, maar U zult er direct in deelen." Minder uitbundig dan gewoonlijk klom ik naar boven. Het zou een goede zomer worden voor mij, en voor vele, vele anderen. En toen kwam de dag, dat ik weer naar S. & M. terugging. Grietje was al vooruitgegaan om het huis op te knappen en te verwarmen. Ik zou volgen met Hans en G. 2. * "ie J5kt wel een bruidie/' plaagde Schoonpapa. Ze hadden allemaal bloemen gebracht, Pien en de Bobbel, Kit en Frits, Pop en Kees, Connie en Ru. Julie en Jog. „Toch overdreven," knorde Tante Suzanna. Maar ik hief de prachtige doos bonbons en ik knipoogde tegen haar. Schoonpapa lachte daverend. ? „Nu Joost, Zondag komen we wel eens even kijken hoor. „Prachtig." Nog eens wuifde ik en nog eens. De auto reed de straat uit. En behaaglijk vlijde ik me in de kussens. Wat was het goed weer naar mijn eigen huis te gaan. Met knippende oogjes lag Hans, vanaf mijn arm naar buiten te kijken, en tegenover me zat G2, die gegroeid was en glimlachte als ik naar haar keek. De auto reed langzaam, maar toch was daar de brug over het kanaal al, en daar de lange, rechte weg. Daar stond Heyendaal, waar nu een familie in woonde met twaalf kinderen, een zwenking, onze laan ... vIk het huis al> Giibertje." En ik voelde de blijdschap trillen in mijn stem. Het was of ik jaren 234 was weggeweest. In de deur stond Grietje, breeduit in haar beste zwarte japon met haar mooiste witte schort en haar mooiste witte mutsje op. „Welkom thuis Mevrouw. Welkom thuis." Ze nam Hans van me over, en ik laadde de bloemen uit de auto met G2. In de Hall stond ik even stil met mijn armen vol bloemen. De haard onder de groote schouw brandde, de Hallklok tikte, de boomen in de laan bewogen heen en weer, o, wat was het goed om weer thuis te zijn. De volgende morgen zwierf ik om de Heemhoeve heen. Ik trachtte door de vuile ruiten naar binnen te kijken, ik mat de verwaarloosde tuin met mijn öogen. Er was achter het huis een groote, heerlijke waranda, ik zag daar in mijn verbeelding de kindertjes al zitten aan een paar lange tafels met hun bordjes met boterhammen voor zich en hun kroesjes lekkere, versche melk. |«| Schoonpapa had zijn volle instemming betuigd met mijn plan, „maar," had hij gezegd, „geen aangelegde tuin Jopie, zooals jij je dat voorstelt. Een flink grasveld, waar ze kunnen hollen en stoeien en ballen. Dat hebben ze hafder noodig dan mooie bloemen." Ja, Schoonpapa had gelijk. Die kinderen moesten zich uitleven. Ik maakte een paar danspassen op de waranda, en breidde mijn armen uit. Ik had zoo al die kindertjes wel aan mijn hart willen drukken. Nu telde ik de dagen nog. Leo had me geschreven, dat hij dacht 2 Maart thuis te zijn. Ook mijn nieuwe kalender stond al weer vol vinnige, kleine krasjes. De dag van het diner naderde spoorslags. Noortje kwam ook, met de Jonkheer. Het engagement was reeds officieus. Zoodra de Jonkheer zijn doctoraal had gedaan, werd het officieel. Noortje scheen zoo ver van me af te staan... en vreemd, toch vond ik het leuk, dat ze kwam. Hans troonde nu elke dag een paar uur in de box. G2 groepeerde dan het speelgoed om hem heen, als 235 Ze met haar kameelentred voorbijschreed, en dat waf jm de haverklap. „Kijk eens Hans, je beer en je bal. En kijk eens, die mooie pop." Pats ... gooide Hans zijn bezittingen door de spijlen. „Och G2, laat hem maar," zei ik dan. „Je verwent Hans op die manier. Grietje sleept je toch zeker ook niet je stofdoeken en je zwabbers overal na?" Dan kronkelde G2 zich weer van haar geluidlooze, onbedwingbare lach, en bleef nog bij de deur naar Hans staan kijken. En ik zat in mijn stoel met een boek. P'lk .deed> of ik Hans niet zag: zijn parmantige kleine lijfje in de witte trui waarover zich een der gekleurde door mij gewrochte broeken slingerde met de eigenwijze schouderbandjes. Maar natuurlijk zag ik alles. De krul op zijn kruin, en de pientere donkere oogen, de kleine, bezige handen, die aan de beer plukten en aan de blokken. Soms rolde hij over-zij en viel zoo maar onverwacht in slaap met zijn hoofd op een pop. Dan kwam Gi met een deken, die ik over hem heenvlijde. „Och, die lieve hart," zei ze dan. „Het is goed om weer thuis te zijn, Mevrouw." En zoo werd het de 25ste Februari. Terwijl ik bezig was de kamers met versche bloemen te vullen, en uit de keuken het gezellig gerinkel van pannen kwam, dacht ik weer aan het dinertje, dat zoo jammerlijk geëindigd was met het Geheim van de Insteek. Toch glimlachte ik even: Kaki, die met mij eens de Insteek had gedeeld, had nu voor niemand oogen meer f&g-Loutje, Loutje, Loutje! Ik liep met mijn armen vol bloemen naar de kalender. Een zalige maand was Februari, maar 28 dagen. Gelukkig, dat het geen schrikkeljaar was. Nog 5 dagen, en dan was Leo weer hier. Waarom scheen nu plotseling de tijd stil te staan? Toen ik me om zes uur voor het dinertje gekleed had, in een goudbruin zijden japonnetje, dat Leo het liefst van me zag — in mijn haar tusschen de goudfluweelen band had ik een van de prachtige 236 rozen gestoken, die Schoonpapa me gestuurd had, de engel — liep ik nog even door de kamers. In Leo's kamer stonden de sigaren en de sigaretten klaar. Ik streelde even het leer van zijn stoel. En ik gooide de kussens wat nonchalanter op de divan. Nog vijf dagen ... eigenlijk maar vier. Want 2 Maart kon ik gevoeglijk wegrekenen. Ik nam zijn pijp op, die in de aschbak lag op het lage Moorsche tafeltje naast zijn stoel. Ik legde even de pijp tegen mijn wang. Ik dacht: „Ik zal zijn oude jasje over zijn stoel hangen." Ik wilde wel graag even dat oude jasje weer in mijn handen nebben. Ik stond te droomen in Leo's kamer. Toen hoorde ik in de verte reeds het getoeter van de feestauto's. Ze kwamen allen per auto, eigen of geleend. Ja, daar waren de gasten, en nog vijf dagen, o neen, vier, dan was Leo weer bij me. In de Hall bleef ik onwillekeurig op de trap staan, terwijl Grietje opendeed. Natuurlijk dolde direct Kit's luidruchtige stem: „O Joost, wat plechtig, moeten we naar boven loopen om jou te begroeten?" Toen sprong ik de trappen af met beide armen uitgestrekt: „Dag jongens." Noortje, slank en deftig, stelde me^voof**»»- haar Jonkheer, die bleek en eenigszins verpieterd leek, maar wel verliefdf Kaki en Loutje stonden gearmd. „Ze hebben aldoor gearmd gezeten, die tortelduiven," bromde de Bobbel. „Net als trouwens die broer van jou, Jodocus. Ik weet wel, dat ik in een andere auto terugga. Ben jij ook van dat soort, Katharina?" „Natuurlijk niet," riep Kit. „Nietwaar Frits? Wij kussen niet in het openbaar." „Dat doen wij ook niet," zei Kaki verontwaardigd. „Al dat handjesdrukken is even erg," vond de Bobbel. „Kom kinderen laten we dit dispuut binnen voortzetten." „Maar eerst het clubkind," verzocht Kit. „Het clubkind wordt straks vertoond," beloofde ik. 237 „Joop, je bent net zoo'n groote, blijde moederkip, die al haar kiekens om zich heen heeft verzameld," Zei de Bobbel. „O, vleiend ben je wel," vond Pien. „Och, ik hoor niet eens wat hij zegt. ik kan toch niet naar alle kleine jongetjes luisteren." Connie gooide me een kersebonbon toe, en ik knikte tegen haar. Ik had wel tegen iedereen willen knikken, en al de mannen had ik kunnen omhelzen. Gi kwam binnen met het clubkind in een schoone trui en een schoone paarsgekleurde broek. Hij hield angstvallig met zijn eene hand Grietje's haardot vast. Grietje verdroeg het als een heldin. Een gejuich van bewondering ging op. Mijn wangen brandden van gelukzaligheid. Maar het clubkind legde zijn hoofd op Grietje's schouder en krijschte! „Och, de dot," riepen al de vriendinnen. Ook Noortje. Maar Kees zei: „Breng dat kind toch weg," waarop Kit tegen zijn schoen schopte en verontwaardigd prevelde: „Kwaadaardig jongetje." Pop streelde Kees z'n lok'ken. „Och," zei ze zacht en keek Kees teeder aan, „hij meent het zoo kwaad niet." „Ohboe," zuchtte de Bobbel. „Ze beginnen weer. Hoe laat vangt het diner aan?" Ik drukte het kopje van Hans tegen me aan. „Zoo direct," beloofde ik. „Als Grietje het clubkind naar bed heeft gebracht." „Zouden we de Ehe- en verloofde paren maar niet scheiden?" vroeg de Bobbel. „Kit en Frits mogen wel naast elkaar blijven zitten, en ik wil me best aan jouw zijde neervlijen Pientje. Maar de rest..." De Bobbel had een breed, welsprekend gebaar. Het was een zalig dinertje. Zelfs de Jonkheer fleurde wat op, en kreeg eenige glans op zijn verpieterde wangen. Toen we aan het dessert genaderd waren, stond de Bobbel op. Hij tikte aan zijn wijnglas. „Is het me vergund gastvrouwe een woordje te spreken aan deze disch?" „Als je maar niet tragisch wordt Bobbel." 238 „Natuurlijk niet. Dan huil ik zelf het hardst. Ik heb ook niet veel te zeggen. Ik wil alleen even een dronk wijden aan onze gastvrouw, en dan wensch ik meteen even te memoreeren, wat zij voor ons allen in het afgeloopen jaar is geweest, namelijk de lieve, vroolijke Joop, die altijd voor iedereen haar gastvrije woning wijd heeft opengezet, die altijd klaar is geweest met een vroolijk, opbeurend woord, als je in de put zat of vervelende dingen aan je hoofd had, en die nooit een oogenblik heeft geweifeld om naar je toe te snellen, wanneer je haar noodig had in ziekte en verdriet..." Ik zag hoe Kees me verwonderd bestaarde. Dat deed me bijna proesten. Maar ik hief mijn hand. „Bobbel, schei uit, ik kruip onder de tafel." „Ik ben klaar. Lof wil je nooit hooren, hè Jodocus? Dan besluit ik met deze dronk te wijden aan Leo, die heel spoedig weer hier zal zijn. En dan wensch ik, dat het trio van Dil, wat misschien een quartet zal worden, wellicht zelf s een quintet—who knows—nog vele, vele gelukkige rijke jaren mag doorbrengen onder het breede dak van Sweet & Merry. Ik heb gezegd." „Zie je wel Bobbel, ik ween al," klaagde ik. „Ik kan niet tegen gevoeligheid." We klonken onze glazen tegen elkaar. Connie kneep mijn hand. Ze boog zich naar me over: „De Bobbel heeft de woorden uit mijn hart gegrepen Joost." £ „Nu zou ik ook nog graag iets willen zeggen," zei ik. „Het is maar heel kort. Ik vind het heerlijk, dat jullie allen hier bent. Het zou natuurlijk nog veel heerlijker voor me zijn, als Leo hier ook was. Daarom wilde ik jullie' voorstellen, om éen dag in het jaar vast te stellen voor onze gezamenlijke reünie hier. Zal dat dan de 25ste Februari blijven? Een andere datum is natuurlijk ook goed. Dat laat ik aan jullie over." Er klonk gebons op tafel, geklink van glazen, voetengestamp. En dan tot slot nog dit: „Jullie 239 weet allen, dat de Heemhoeve deze zomer zal worden ingericht tot Kinderhuis. Ik wilde jullie nog even vragen, om er bij familie, vrienden en kennissen een beetje propaganda voor te maken. Er is veel geld voor noodig. En elke gift is welkom. Tante Suzanna zal getrouw verslag uitbrengen van de ingekomen giften. We hopen, dat we i Mei het Kinderhuis zullen kunnen openen. En ik besluit met de wensch, dat de Heemhoeve veel kleine, zwakke, stumperige kindertjes tot zegen moge zijn." „Joop, je bent een geboren redenaar," fluisterde de Bobbel plagend. „Ja," zei ik, „ik heb me altijd met Demosthenes verwant gevoeld." Even lachte hij. Dan zei hij zacht: „En alles zal goed gaan Joop. Ik weet het. Er kan jou niets mislukken." Maar Kees legde zijn arm om Pop heen, en ze dronken samen uit één glas. De Bobbel deed of hij flauw viel op Piens' schouder, en Kit mikte naar de parkieten met een amandel. Onder gejuich werd de tafel opgeheven. „We trekken ons maar even terug hoor," zei de Bobbel. „Om een half sigaartje te rooken. Dus behandel maar vlug al jullie geheimen." Toen zaten we met ons zevenen — de oude vriendinnen — om de groote haard in de zitkamer. „Als van ouds," zei Loutje, en stak haar smalle voeten uit naar het vuur. „Toch is er veel veranderd," vond Noortje. Ze schikte de zij-lokjes over haar ooren. „Hoe vinden jullie Eugène?" „O, een engel," zei Kit. „En hoe vind jij mijn Frits?" „Heel aardig. Zoo Engelsen," vond Noortje. Toen zei Pien: „Ik heb altijd gedacht, dat die jeugdvriendschappen verdwenen als sneeuw voor de zon. Wij schijnen hierop een gelukkige uitzondering te zijn." Ze gaf mijn knie een kneepje. „Hè Joost?" 240 Pop leunde achterover in haar stoeL Ze glimlachte met dichte oogen. „Het is goed weer allemaal bij elkaar te zijn." Connie zei: „Toch wordt elk jaar ons leven anders. O. ik ben dankbaar, dat ik zoo gelukkig ben." Achter Pien om, tikte ze me even op mijn schouder. „Hè Joop?" „Toch ben jij altijd het middelpunt gebleven Joost," zei Kit opeens. „Ik geloof zeker, dat we, als jij er niet geweest was, verstrooid zouden zijn als kaf voor de wind." „Och dwaasheid Kit," ik wuifde afwerend met beide handen. „Neen, dat voel ik precies zoo," zei Connie. „En ik ook," riep Pien. „En ik ook," zeiden Pop en Loutje. Zelfs Noortje knikte me toe: „Ja Joop, waarom verzet jij je daar tegen. Het is zoo." „Ik verzet er me tegen omdat ik mezelf ken. Ik zou zoo ij del worden als de Koningin van Sheba. Heusch." Maar ik dacht, hoe goed het was, hoe innig-goed om zoo weer met ons zevenen bij elkaar te zijn. Veertien schoentjes werden naar het haardvuur uitgestoken. Toen kwamen de heeren binnen. „Zijn onze zonden voldoende behandeld?" riep de Bobbel. „Dan wensch ik nu muziek en dans. En zang ... kom Kit, kweel eens iets." „Neen, eerst Joop," zei Kit. Ik liep al naar de piano. Ik zou wel kunnen zingen. Nog vijf dagen, o neen, maar vier ... „Ik weet niets," zei ik over mijn schouder. „Toe, dat negerliedje van Leo," zei Pop. • Ik legde mijn handen op de toetsen, preludeerde: „There was an old nigger, and they called him Uncle Ned, He is dead long ago, long ago ..." Ik zong, maar ik hoorde hoe een auto de laan kwam inrijden. De auto stopte. Het grint voor het huis knerpte. Ik lichtte mijn handen van de toetsen. Verbeeldde ik het mij? „Kom dan Joop," riep Kaki. 241 Nog eens begon ik: „There was an old nigger, and they called him Uncle Ned De slag van de buitendeur. Stappen in de Hall. Ik sprong op. Nu klopte het hart in mijn keel. De deur werd opengeduwd en op de drempel stond Leo .,, Ik hield me aan de piano vast. Dan zag ik de anderen opspringen. Ik hoorde gelach, vroolijke begroetingen. Maar met een paar groote stappen was Leo bij me. Hij knelde zijn armen om me heen. „Kleine vrouwtje," zei hij zacht, „o lieve, lieve kleine vrouw." „Zulke festijnen heeft Joop in je afwezigheid elke avond aangericht," plaagde de Bobbel later. „O, dat mocht ze doen," zei Leo. „Ze had carte blanche." „We zullen deze gevaarlijke jongen opbergen," lachte Pien. En Kit sprong op. „Frangois-au-petitnez, ons beider baas en jouw Oom verwacht ons morgen om negen uur weer in de effecten. We mogen het niet te laat maken." „O, ik zou hier niet eens meer willen blijven," knorde de Bobbel. „Joop heeft geen blik meer voor me over. Zien jullie wel? Maar ik hoop al, dat onze volgende reünie niet zoo plotseling wordt afgebroken." „Ben je moe Poppie?" kweelde Kees. „O gelukkig, hij begint weer. Ik bel Gi om onze goederen. Als je nog eens een huisknecht neemt, moet je hem Gerrit noemen, Joost. G3. Hè, ik ben nog in de war. Wat heb je ons doen schrikken, Leo." „Je bent natuurlijk van Genua over land gekomen, hè?" vroeg Kees. Leo knikte. Ik klemde nog steeds zijn hand tusschen de mijne. „Dat zou jij zeker ook gedaan hebben, hè?" vroeg de Bobbel Kees. Alle woorden gingen onbegrepen over me heen. Later stond ik met Leo in de deur. We wuifden de auto's na. De groote lantaarns gaven de laan een 242 zoeklichtenglans. Ze verdwenen, de een na de ander. „Lieve jongens/' dacht ik. „O, het was toch een goede avond geweest." En toen zaten we in Leo's kamer. Ik hief het oude jasje. Ik hief de pijp. „Woorden ontbreken me," zei ik zacht. „Nu moet ik onze jongen zien. Maar eerst moet je nog even bij me komen." Hij opende zijn armen wijd. Ik dacht: „Grooter geluk bestaat er niet." En dan liepen we samen naar het ledikantje van Hans. Hij lag te slapen met vuurroode wangetjes, en een handje gekneld om de spijlen van zijn ledikant. Zijn oogen gingen knippen van het licht. En opeens slaapdronken richtte hij zich op. Daar zat hij eventjes. Hij keek in de lamp. Hij keek over ons heen. Hij viel weer neer, rolde zich om, sliep rustig door. „O, jongen," zei Leo. Hij bleef gebogen over het bedje staan. Maar hij hield mij dicht tegen zich aan. Ik dacht aan mijn Kinderhuis, wat zou Leo ook daar een groote steun voor me zijn. Dan richtte Leo zich op. Hij nam mijn gezicht tusschen zijn beide handen. „O, wat ik naar jou verlangd heb," zei hij haast plechtig. „En ik dan ... en ik dan ♦.., maar nu . ♦.," ik verhief me op mijn teenen, en knelde mijn armen om zijn hals, „nu heb ik niets meer te wenschen!" Lieve Hollandsche en Overzeesche Vriendinnen, Op veler verzoek ben ik er dan toch eindelijk toe overgegaan om nog iets uit het leven van Joop ter Heul te vertellen. Maar ik zeg er meteen bij, dat dit nu wel het allerlaatste zal zijn, wat jullie van je vriendin Joop hooren zult. Want — waar ze in het derde boek nog is als een jong veulen, dat soms van louter baldadigheid op hol slaat, — het leven zelf heeft haar rustiger, gelijkmatiger, hoewel niet minder levensblij gemaakt. Natuurlijk — over Joop blijft nog altijd veel te vertellen, want het opgroeien van Hans gaat ook met vele avonturen gepaard, wat niet wegneemt, dat ik onder Joop's lotgevallen een dikke streep zet, en haar verdere leven samenvat in de eenvoudige woorden, waarmee alle sprookjes (hoewel dit geen sprookje is) steeds eindigen: En ze leefden verder tevreden en heel, heel gelukkig. ClSSY VAN MARXVELDT. Bergen, Juli 1924. «BS*?*