ÜRf\ siraat (Leeftijd 12—16 jaar.) HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD door JO NEBBEN MET 25 TEBKENINGEN VAN HENRI PIECK alkmaar — gebr. kluitman EERSTE HOOFDSTUK. „Als ik ooit in m'n leven nieuwsgierig ben geweest, dan is het nu!" verklaarde Lo van Brechistein, terwijl ze het riempje van haar schooltasch wat vaster sjorde. „Razend nieuwsgierig gewoon, en reusachtig bh] ook. Zie je, we hebben nu al zoolang met dien dikken goeierd van 'n Reinders gesukkeld, ^dat ik eindelijk wel eens naar wat anders verlang." „Heb je dan geen spijt, dat Mopsy weg is?" vroeg Floor Reden, ,jk dacht toch, dat je, na zijn hartroerend afscheid, zei, dat we nooit zoo'n goedzak van 'n directeur terug zouden krijgen." m . ,Ja, dat zei ik ook," bekende Lo, „maar, zie je, toen maakte z'n speech me ook wel 'n beetje van streek. Hij was een beste vent, dat beweer ik nog, maar echt saai en altijd dezelfde. Nooit maakte hij in de les eens 'n grapje en dat hoort er toch warempel bij. Nu hoop ik op een gezellig baasje, dat tegen grappen kan, en ons een beetje begrijpt. Een les zonder een mop, nu en dan, is ijselijk droog en ik hoop ook vurig, dat hij niet zoo onmogelijk veel huiswerk opgeeft." „Jij noemt daar heel wat goeie eigenschappen op, en ik hoop met je dat 't een model directeur zal zijn!" riep Floor opgewonden. „Zeg Steffy, hoe denk jij er over? Jij loopt maar stilletjes naast ons, zonder een mond open te doen en je hebt er toch zeker net zooveel belang bij als wij!" Steffy Manor trok onverschillig de schouders op. „*k Zal wel zien, wie we krijgen," antwoordde ze leukjes, „maar groote verwachtingen heb ik niet. En dat is goed ook, dan valt hij allicht nog wat mee. 8 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. Ik stel me hem voor, als een klein mannetje met 'n oe-hoe-bril op z'n neus en met een kraakstemmetje!" „O Stef, hoe kun je zoo praten!" riepen de béide anderen uit, „wil je ons nu allen moed benemen, verbeeld je, zoo'n soort torretje dus!" „Juist," knikte Steffy voldaan. „Nee, als jou voorspelling mocht uitkomen, had ik honderdmaal liever onze dikke Mopsy gehouden," riep Lo verschrikt. „Had maar niets gezegd, Stef, dan had er misschien nog wat moed in m'n ekstersoog gezeten, maar nu... Floor keek al even benauwd en greep, als om steun te zoeken, haar vriendin bij den arm vast „Die Stef zou je de koorts op 't lijf jagen met haar sombere voorspelling," klaagde ze. Op 't zelfde oogenblik gleed haar propvolle schooltasch onder haar arm uit, met 't treurig gevolg dat ze midden in een plas water terecht kwam. Stef en Lo stonden krom van 't lachen. Floor schrok even, maar lachte al gauw hartelijk mee. „'t Komt allemaal terecht," voorspelde ze, „en we krijgen ook vast 'n schat van 'n directeur, ziezoo geel me allebei dankbaar de hand, want ik ben het, die jullie van Steffy's schrikbeeld heb afgebracht." »Ja goed, maar raap nu gauw je tasch op, 't is al bij negenen. Vooruit, we komen te laat Raap op, Floor," drong Stef aan. „Nou, doe jij het dan, als je zoo'n haast hebt. Dat ding is natuurlijk kletsnat aan den anderen kant Maar Tc zal de drenkeling toch moeten opvisschen. Brr, kijk eens hoe vuil dat water is, maar dat kan geen kwaad, als de boeken maar geen modderbad hebben gekregen. Je moet toch maar ongelukkig zijn." . Floor pakte de tasch op en keek even naar den inhoud. „Alles is er best afgekomen," lachte ze. Met den zakdoek werd 't leer hier en daar haastig afgeveegd, terwijl Lo en Stef stonden te trappelen van ongeduld. HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHÜJD. 9 recht voor me uithouden," besloot Floor. Hoewel Lo die vertooning wel een beetje belachelijk vond, hield ze zich stil om verder opont- 10 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. houd te voorkomen en zoo stoorde ze zich ook niet aan de weinig vleiende opmerkingen, die de straatjongens maakten. „We hebben nog een minuut, verbeeld je, als we eens te laat kwamen. We moeten er toch bij zijn, als onze nieuwe held zich in de klas komt voorstellen," hijgde Lo onder 't harde loopen. „Op den eersten indruk komt 't aan." Daarmee waren Floor en Stef 't volmaakt eens. De laatste maakte zich al zoo zenuwachtig, dat ze over een steen struikelde en bijna kwam te vallen. „Help!" riep ze in haar wanhoop, maar de twee anderen waren haar al vooruitgehold en hoorden den noodkreet niet. Gelukkig wist Stef zich nog op de been te houden, maar daarbij had ze 't ongeluk een deftige dame een flinken stoot tegen den arm te geven. „Foei, foei, wat is de jeugd tegenwoordig toch onhebbelijk," Hoorde Stef haar mopperen, „inplaats van behoorlijk excuus te maken..." Steffy kon het mishandelde deftigheidje geen ongelijk geven, maar ze had nu onmogelijk tijd haar fout goed te maken. Voort holde ze, om de vriendinnen weer in te halen en dit kostte haar geen moeite, daar Floor opeens stilstond en beweerde, dat ze gewoon niet meer kön. „Gelukkig, we komen op tijd," zei Lo tevreden, „en daar is het toch maar om te doen. Wat zeg je, Stef? Heb je pijn in je zij? 't Beste geneesmiddel is, er niet aan te denken." „Dank je voor je raad,"* zei Steffy met een buiging. „Daar slaat 't negen uur, we zijn op 't nippertje, zeg! Maak voort jongens, die mantels en aanverwante artikelen houden nog zoo op." .»Ja/' zuchtte Lo, de school binnenstuivend, „van nrijn jasje missen wel drie knoopen, dat helpt." „En de mijne zijn er juist met ijzergaren aan genaaid!" gilde Floor, bang in al die drukte niet verstaan te worden. „Stilte s. v. p. De lessen beginnen dadelijk, wat HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 11 zijn jullie weer hopeloos druk," waarschuwde de leeraar in 't Nederlandsen, het vroolijke drietal voorbijgaande. „Zeker, mijnheer Delden, we zullen zoo stil als muisjes zijn," beloofde Lo. De man lachte alweer, en Lo kon niet laten hem om zijn goedigheid te prijzen. „Toe, zijn jullie nu klaar?" vroeg Stef ongeduldig. „Als we niet gauw zorgen in de bank te zitten, zijn we er gloeiend bij." Maar Lo opende de deur der vijfde klas al en vloog naar haar plaats. — Lo van Brechtstein was een slank meisje met een aardig gezichtje en mooi donker haar, dat altijd nogal slordig zat. „Die korte pieken kan ik onmogelijk in bedwang houden," placht Lo te zeggen, als er een aanmerking op haar kapselwerd gemaakt, maar verder trok ze zich bitter weinig van 't geval aan. Op haar kleeding was ze echter een beetje netter en haar goed figuurtje kwam haar dikwijls te hulp. Wat ze ook aantrok, alles stond haar goed en wat deed 't er dan toe, als er hier of daar eens een haakje of een lusje miste? 't Goed hoorde tegenwoordig immers toch zoo los mogelijk om je lichaam te zitten! Daarbij was Lo heel wat jurken rijk, ja, ze bezat ze in allerhande kleuren. Mutsen had ze ook in soorten, dien rijkdom dankte ze aan Dolly, haar drie jaar oudere zuster. Die wist^ van een overgeschoten lapje altijd nog wel een lief, los modelletje te maken, waar Lo haar heel dankbaar voor was. „Eerst als ik negentien ben, word ik een „dame," zei ze, „dus mag ik nog bijna twee jaar die maaksels a la Dolly dragen." Heel anders dan Lo was Steffy Manor. Haar mooie, blonde krullen had ze, na veel strijd met de ouders daarover gevoerd te nebben, laten afknippen. Het opmaken van dat lange, weerspannige haar vroeg immers veel te veel van haar kostbaren tijd! 12 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. Ze kon vaak heel vroolijk zijn, maar op het blanke gezichtje lag niet die guitige, ondeugende trek, welke men op Lo's lichtbruin snuitje kon lezen. Steffy was minder druk, maar ook niet zoo hartelijk en open als Lo. Floor hield 't midden tusschen deze twee. Ze was donker blond en haar mooie, lichtbruine oogen keken al even ondeugend de wereld in als die van Lo. Daarom voelde Floor zich ook het meest tot haar aangetrokken en deelde ze met Lo lief en leed. — Toen ze de klas in kwamen, was 't daar een leven van belang. „Zeg, weten jullie 't al?" riep Lien Dokkers haar toe. „De conciërge zegt, dat de nieuwe baas Rüdestein heet; hij moet van deftige, Duitsche afkomst zijn. Hij is pas zevenentwintig jaar en... nog niet verheiratet. Een heel sympathiek gezicht moet hij hebben en een zacht karakter, dus zal zijn heerschappij ons niet te zwaar drukken." „Heb ik het straks niet gezegd!" riep Floor triomfantelijk. ,,'t Is gewoonweg 'n schat." „Fijn, 'k wou dat hij zich nu maar gauw vertoonde," lachte Lo, niet minder in haar nopjes. „Zou hij klein of groot zijn? Een directeur moet een mooie houding hebben, hij moet indruk maken, dan krijgt hij van ons gedaan wat hij wil." „Hoor Ló eens, die wil nu al de onderdanige dienares spelen, zonder dat ze nog maar een tipje van haar heer en meester heeft gezien," spotte Steffy. „Ik zou me nog maar niet zoo blij maken, dan is de teleurstelling ook minder groot. We hebben wel meer den lof van 'n leeraar hooren verkondigen, die later erg tegen viel, en..." „Maar nog nooit van een directeur, wijsneus," viel Lo haar in de rede, „heusch, je moet niet zoozwartgallig zijn." De komst van den heer Ronde, de natuurkundeleeraar, maakte een einde aan het gebabbel. „Stilte jongedames," zei hij, „en luister eens een HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 13 oogenblik. Mijnheer Rüdestein kan, wegens bijzondere omstandigheden, van morgen nog niet hier zijn en zal eerst vanmiddag komen. Hij geeft jullie les in Duitsch en Boekhouden, maar zorg ervoor, dat het hier geen ordelooze troep is. Vanmorgen zijn de lessen nog als van ouds. Dadelijk komt Monsieur Darcant dus. Ik moet nu naar mijn klas terug en reken op volmaakte stilte, nu jullie even zonder toezicht bent." Nadat mijnheer Ronde nog even een vermanenden blik naar Floor en Lo had geworpen, verdween hij weer. Weldra ontstond er opnieuw een levendig gesprek. „Zeg, dat hadden we ook moeten weten, nu hebben we ons 'n ongeluk gehaast voor niemendal," zei Floor tegen Lo. „Ja, 'k ben doodmoe in m'n beenen. Vanmiddag loop ik geen stap harder voor den nieuwen baas," antwoordde Lo verontwaardigd. ,,'t Is toch maar fijn, dat we zoo'n puikje van 'n directeur krijgen," vond Lien Dokkers. „Daar weet je niets van. Steenman is een beste conciërge, maar hij bekijkt zoo'n baas anders dan wij. Steenman noemt hem zacht, maar of dat zevenentwintig jarige heerschap slag heeft, met zeven jonge dames van de vijfde klas om te springen, staat nog te bezien!" riep Floor. „Daar heb je wel gelijk in, kind, maar 'k heb een voorgevoel, dat hij met ons, lieverdjes, best zal opschieten. Zou hij dik of dun zijn, en een baard of een snor hebben?" liet Lien er nieuwsgierig op volgen. Hierop kwam geen antwoord meer, daar mijnheer Darcant haastig binnenstapte. Hij merkte dadelijk dat de meisjes in een opgewonden stemming waren en nam zich voor, op z'n hoede te zijn. Omdat ze in de hoogste klas zaten, werd haar wél wat meer vrijheid toegestaan, maar daarvan probeerde het jeugdige troepje wel eens een al te onbescheiden gebruik te maken. Zoo was de vorige directeur ook 14 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. wel eens streng in de vijfde opgetreden en menigmaal had hij met een geduchte straf gedreigd, maar 't hielp weinig of niets. De meisjes waren ongevoelig voor zijn vermaningen en hij had, ondanks alles, toch een zwak voor die zeven oudste leerlingen. Langzamerhand waren deze leeraren ook aan die vrije manier van omgang gewend geraakt en dus had de hoogste klas een heel gezellig leventje. Natuurlijk regende het soms standjes, maar de meisjes wisten precies, hoe ver ze met iederen leeraar konden gaan. Was het wonder, dat ze nu groote belangstelling voor den nieuwen directeur hadden? Van zijn toegevendheid en goed humeur hing het immers groot endeels af, of dit genoeglijk leventje kon worden voortgezet. De lessen van monsieur Darcant waren altijd heel prettig en rustig, maar nu kon hij de meisjes onmogelijk boeien. Onophoudelijk werd hij in zijn voordracht gestoord en zijn herhaald en wanhopig geroep „Silence s. v.p.1" vond bij niemand gehoor. Monsieur verlangde dan ook hartelijk naar 't einde van de les en gaf een diepe zucht van verlichting, toen de bel eindelijk ging. Tusschen elk lesuur werd vijf minuten vrij gegeven, een heerlijke uitkomst voor die zeven babbelaarsters. Al het nieuws, bij de eerste begroeting in den morgen nog vergeten, moest in dat korte oogenblik worden verteld. Nauwelijks was de deur dan ook achter monsieur Darcant gesloten, of het heele gezelschap begon het gesprek, zoo wreed door den Franschen leeraar gestoord, te vervolgen. Als naar gewoonte zaten ze boven op de lessenaars, om zich vooral een losse, ongedwongen houding te geven. Lo tikte met een lange liniaal op de leuning van haar bank. „Luister eens, manschappen, als Rüdestein ons bevalt, geven we vanmiddag, na schooltijd, een gloeiende fuif bij Blinkers. Afgesproken?" »Ja> ja»" klonk het als uit één mond. „Bravo Lo! Dat doen we!" het einde van lo's bakvischtijd. 15 De oudste van de klas, Kit Tervuur, stond, met uitgestoken armen, al boven op haar lessenaar en riep: „Een drievoudig hoeratje voor Lo en den nieuwen directeur. Hiep, hiep, hiep..." „Hoeraaaah!" juichten de anderen luid mee. Nog eens en nog eens. Lq had Kitty's voorbeeld gevolgd en stond nu, 16 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. even hoog als zij, potsierlijke buigingen te maken. „Daar komt Delden!" waarschuwde Lien Dokkers, die juist bijtijds naar de deur was gegaan, om de wacht te honden. Lo en Kit sprongen vlug op den grond en zochten, evenals de andere klasgenooten, haar plaats weer op. Mijnheer Delden had het leven al in de gang gehoord; hij keek het troepje onderzoekend aan en schudde even het hoofd. De ongewone drukte en ongedurigheid van de meisjes maakte het lesgeven, ook voor hem, buitengewoon moeilijk, maar hij begreep de reden en was daarom zoo vergevensgezind. Bij 't eindigen van de les kon hij niet nalaten, de klas op 't hart te drukken, toch vooral te zorgen, een goeden indruk op den heer Rüdestein te maken. „Die is ook al bang voor onze reputatie, net als Ronde," lachte Steffy. En toen ook mijnheer Twilfidge, de Engelsche leeraar, eenzelfde vermaning gaf, kwam er even een gevoel van wantrouwen bij de meisjes op. Zou de conciërge den nieuwen directeur misschien mooier hebben afgeschilderd dan hij werkelijk was? Enfin, nog een paar uur geduld, dan konden ze hem zelf zien en... beoordeelen. TWEEDE HOOFDSTUK. „Stef!" riep Paul, haar broer, onder aan de trap, „hier zijn Floor en Lo. Ben je klaar?" „Wees toch beleefd en laat die twee niet zoo ongezellig in de gang staan, jongen!" fluisterde mevrouw Manor hem in 't oor. „Doe de kamerdeur maar eens netjes open en laat ze binnen." t „Och al die complimenten," mopperde Paul, maar hij gehoorzaamde toch. Daar kwam Stef al aangehold. Ze liep haar galanten broer haast onderstboven en gaf de vriendinnen nauwelijks gelegenheid, de ouders te begroeten. „Wat zijn jullie ongewoon vroeg," zei mevrouw Manor, op de klok kijkend. « „Dat is ter eere van de groote gebeurtenis. Als de baas nu ook maar zoo vriendelijk is vanmiddag te verschijnen," antwoordde Lo. „Verbeeld je, als hij 't weer in z'n bol haalt, weg te blijven, gaan we met ons zevenen in optocht naar hem toe om hem naar de school te geleiden!" riep Floor. „Die geweldige eer zal hem nog nooit overkomen zijn en ik ben er zeker van, dat hij zoo'n bewijs van hulde met mooie cijfers zal beantwoorden. We kunnen hem dan onderweg meteen eens goed bekijken, zóó goed, dat hij kleurt van verlegenheid." „Zijn jullie zóó verlangend naar den nieuwen directeur?" vroeg Steffy's vader lachend. „O dol, meneer! We hopen zoo, dat het een echt leuke man is, hij moet een grapje kunnen velen, begrijpt u. Als we bij hem ook opgeprikt in de bank moeten zitten, zooals de meeste leeraren dat van zeventienjarige jonge dames verlangen, zal hij Het einde van Lo's Bakvischtijd. 2 18 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. ons gauw ergeren en vervelen. Hij moet weten, dat bij de jeugd vrooUjkheid hoort," zei Floor opgewonden. ,Ja, maar bij meisjes van de vijfde klas Burgerschool zal mijnheer Rüdestein wel wat meer ernst verwachten," zei mevrouw Manor lachend, ,,'t Kost mij al moeite, Stef in toom te houden en die is nog kalm bij jullie beidjes vergeleken. Geloof me, zeven van die bakvischjes vragen heel wat geduld." „Ik ben klaar," zei Steffy opeens. Ze was bang dat moeder wat preekerig zou worden en achtte nu 't geschikte oogenbük gekomen, op te stappen. Moeder had wel eens meer over de opgewondenheid van Floor en Lo het hoofd geschud en haar afkeuring niet onduidelijk te kennen gegeven. Echt vervelend vond Stef die ouderwetsche ideeën, ja, ze meende dat de vriendinnen daar ook maar zoo weinig mogelijk van moesten merken. Paul begreep de ergernis van zijn zuster volkomen en gaf haar een knipoogje, toen hij het drietal uitliet. „Hoewel ik reeds het genoegen had, de poort u te ontsluiten..." declameerde hij met eeft diepe buiging. „Je bent een hoffelijk man," spotte Lo, „zeker veel met dames omgegaan?" ,,'k Heb geen leerschool noodig gehad, die goede eigenschap is me aangeboren," zei Paul met een ernstig gezicht, alsof hij 't meende. „Vraag maar eens aan Stef wat een model broer ik ben." „Nu, dan hopen we je nog eens beter te leeren kennen," riep Floor op haar beurt. „Toe, laten we nou gaan," zei Steffy ongeduldig, „anders wordt 't weer net zoo'n gevlieg als vanmorgen." Floor en Lo hadden het gesprek met dien grappigen Paul nog graag wat voortgezet, maar nu Stef haar tot spoed aanmaande, knikten ze hem vroolijk lachend goeden dag en verdiepten zich weer in 't nieuwe, dat haar op school wachtte. HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 19 „Zeg, laten we nu zóó hard loopen, dat we 't heertje daarginds, inhalen,*' stelde Steffy voor. „Wat 'n onzin, we zijn immers vroeg genoeg, we loopen dan toch maar de kans de school gesloten te vinden. Bovendien heb jij nog 't meest 't land aan dat gevlieg," zei Lo, een beetje plagend. „Ja... ja maar..." fluisterde Stef geheimzinnig, ,,'t kon best zijn, dat..." Lo liet haar niet uitpraten, opeens begreep ze wat Steffy bedoelde. „Ja, dat moet hem zijn, dat heertje daar is onze directeur, Floor, je hoeft er geen oogenblik meer aan te twijfelen," klonk 't beslist. „Kijk, kijk, wat kuiert bij daar parmantig heen." Floor geloofde ook direct wat'haar vriendin zei en begon al harder te loopen. „Natuurlijk moeten we hem nu inhalen en vlak langs hem gaan," riep ze, dol van opgewondenheid. „Zou hij z'n hoed afnemen als we hem, alle drie tegelijk, strak aankeken?" „Natuurlijk en diep ook. Die vertooning moeten we hebben. Vooruit en flink den pas er in," commandeerde Lo. Graag hadden ze 't op een hollen gezet, maar bang, te veel de aandacht te trekken, hielden ze zich in. Gelukkig kreeg het heertje den goeden inval, voor een boekwinkel te blijven staan, zoodat de meisjes, eerder dan ze hadden durven verwachten, haar doel bereikten. „Als we nu naast hem zijn en ik kuch, kijk je hem meteen aan," zei Floor, die 't noodig vond op dit gewichtige oogenblik de leiding te nemen. Stef begon 't geval wel een beetje eng te vinden, maar beloofde toch te doen, wat haar werd opgedragen. Doch hoewel ze hem al haast voorbij waren, gebeurde er niets. „Kuch dan," fluisterde Lo, haar buurvrouw met den elleboog aanstootend. ,Je laat de gelegenheid voorbijgaan, dom kuikentje." 20 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. Maar bij Floor was alle aardigheid van de grap af, toen ze dat kleine, onaanzienlijke heertje in 't gezicht had gekeken. Als die man met z'n roede, pokdalige wangen de directeur was, dan mochten ze hem, wat haar betrof, present hebben. „Loop door, we hebben ons vergist, 't kan hem onmogelijk zijn," zei Floor teleurgesteld. Lo en Stef, die de oogen evenmin in den zak hadden, waren van dezelfde opinie. Een heel, heel andere voorstelling hadden ze zich van den baas gemaakt, en, zooals ze hem zich dachten, zou hij ook stellig zijn. „Stel je voor, zóó'n type te moeten gehoorzamen!" riep Lo, in lachen uitbarstend. „Hij hield 't geen week bij ons uit." ,,'k Vind 't toch verdacht, dat hij nog steeds achter ons loopt," zei Stef, voortdurend omkijkend. „Als hij niet gauw een zijstraat inslaat, zie ik hem de schooldeur nog binnenstappen." De onrust had de meisjes zoo te pakken, dat ze niet ophielden, naar hem te kijken. Natuurlijk had het mannetje het onbescheiden drietal al lang opgemerkt en hoe meer ze hem opnamen, hoe meer hij zich ergerde. Eindelijk kon hij zich niet meer inhouden en riep woedend: „Kijk voor je, brutale nesten." Verschrikt draaiden ze het hoofd om, maar toen konden ze zich onmogelijk meer goed houden en proestten 't uit van 't lachen. Zelfs Steffy, die toch nog vreesde, met den directeur te doen te hebben, was niet tot bedaren te brengen. „Dadelijk springt m'n ceintuur," snikte Floor, „ik kan niet meer." „Kijk, kijk, hij draait de Bakkerstraat in, nu is 't gevaar geweken!" riep Stef, geheel opgelucht. Sommige menschen glimlachten even bij het zien van die uitbundige pret. Anderen vonden het ergerlijk. „Pas op, we zijn er haast, laten we ons nu koest HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 21 houden," waarschuwde Stef, de tranen van haar wangen vegend, ,,'k Schaam me, dat we ons zoo hebben aangesteld." Ze waren tien minuten te vroeg op school en vonden niemand in de klas. „Even drinken, Tc heb een reusachtige dorst," zuchtte Lo, en samen gingen ze, met een glas gewapend, de gang in naar de kraan. De vreeselijke dorst was spoedig gelescht en Lo spoot Steffy overmoedig een straal water in 't gezicht, door haar duim half tegen de kraanopening te houden. Stef gaf een gil van schrik. „Wat 'n mop, ga weg Lo, zoo'n fontein moet ik ook maken," riep Floor. „Gelukkig heb ik m'n regenmantel nog aan, die kan er tegen." Terwijl de beide anderen, hartelijk lachend, de vlucht namen, spoot Floor er lustig op los. „Nu ben ik aan de beurt," riep Steffy. Voorzichtig kwam ze naderbij, maar natuurlijk werd ze niet bij de kraan toegelaten, als ze er geen tweede stortbad voor over had. ,3rrr> ^ ben gewoon klets, schei uit met sp..." „Wat beteekent dat?" klonk 't plotseling streng achter den rug van de drie boosdoensters. „Wie heeft u permissie gegeven de gang zoo nat te spuiten?" Verschrikt keerden ze zich om en keken in 't verontwaardigde gezicht van... den nieuwen directeur 1 Lo was, van den eersten schrik bekomen, hartelijk blij, in hem niet het pokdalige mannetje van straks te herkennen. Ze bewonderde in stilte z'n prachtige, donkere oogen en de leuke, hooge kuif. Onbegrijpelijk vond ze het, dat Floor en Stef hem niet beter opnamen, bij Ronde of Delden keken ze toch ook niet naar den grond als ze een standje kregen. Verbeeldde zij het zich of was het waar, dat er even een lachje op zijn gezicht kwam, toen hij vroeg: „Is dat leven hier zoo de gewoonte?" 22 HST EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. „Nee... ja, nee... meneer," stotterde Lo, in haar verbouwereerdheid. „Hoe het zij, ik wensch hier, ook vóór de les, behoorlijke orde. Begrepen? Waar hoort u thuis?" „In de vijfde, meneer." „Zoo, ga daar dan onmiddellijk heen, en breng dat glas weer op z'n plaats." „Ja meneer." Nog even bleef hij aarzelend staan, toen wipte hij vlug de trap op. „Lieve hemel," fluisterde Floor, ,,'t is om je 'n aap te schrikken. Wat 'n oogen, zeg, en hoe vind je dat keurig nieuwe pak? Dat heeft hij ter eere van ons aangetrokken. Hij spreekt goed Hollandsch, al is 't nog met een beetje Duitsch accent." „We hoeven voor vanavond geen fuif op touw te zetten, nu we bij de eerste kennismaking meteen al een standje beet hebben," lachte Steffy. „Gek, dat we hem niet hoorden." „Och, hij zat natuurlijk op de leeraren te wachten en ergerde zich, dat ze allemaal zoo op 't laatste nippertje kwamen," legde Lo uit. „Toen hoorde hij beneden die herrie en ging er, voor tijdverdrijf, op af. Wij stonden met den rug naar de trap en waren te veel in onze spuit verdiept, om ook maar iets van z'n overval te merken." „We komen wel weer over de droefheid heen!" riep Floor, door een gangraam kijkend. „Gelukkig, daar komt een troepje leeraren aan. Nu heeft Herr Rüdestein tenminste wat te doen. Anders kreeg hij 't misschien in zijn hoofd ons nog eens met 'n bezoek te vereeren. Enfin, wij zijn niet bang voor een uitbrander. Kijk die kleuters van de laagste klassen 't daarbuiten eens druk hebben. Straks gaat de bel en dan zijn ze er leelijk bij." „Toe, laten we nu eerst het glas wegbrengen en onze mantels uitdoen, anders verrast hij ons nog voor 'n tweeden keer," zei de voorzichtige Steffy. Floor wierp Lo haar mantel toe en holde met het HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 23 glas weg. Ze hoopte zoo, de andere vijfde-klassers 't eerst over 't gebeurde in te lichten, maar bij haar terugkomst vond ze Stef, in de kleedkamer, al druk in gesprek. „O, kinderen, we hebben hem gezien en... gesproken!" riep ze met 'n kleur van opgewondenheid. „Wat zeg je?" „Is het waar?" „Hoe was hij?" „Toe vertel op," klonk het door elkaar. „Of 't waar is, vraag je? O, maar al te waar! En hoe hij was? Om te stelen! Doddig gewoon." Maar Lo, die er ook bij stond, keek op dat oogenblik zóó ernstig, dat de anderen niet wisten wat ze van al dien ophef moesten gelooven. Floor dischte dan het avontuur met den baas in geuren en kleuren op. De meisjes luisterden in gespannen aandacht en het eind-oordeel was: „Wat een draak!" „Gebruik asjeblieft zijn moedertaal en zeg „Ungeheuer," lachte Floor. „Maar," vervolgde ze toen, „knap is hij, dat staat vast Hij heeft echte detectiveoogen, maar huiverig koel. Ik geloof, dat Steenman vanmorgen ijlde met zijn mooie woorden, vriendelijk en sympathiek. Heusch, we kunnen Mopsy niet genoeg betreuren! Grooter verschil dan tusschen deze twee is er, geloof ik, niet denkbaar. Mopsy is op zeventien en een half sprietje na kaal en onze nieuwe lieveling heeft een weelderigen, donkerblonden haardos met een pracht van 'n kuif. Dan heeft Mopsy van die echt moppige krentenoogjes, Rüdestein groote, bruine. Mopsy is dik, die geurt met a£n deftig burgemeestersbuikje en de baas is tamelijk mager en slank. Tot slot en besluit heeft Mopsy nog 'n gewoon vollemaans gezicht en deze meer lang en smal. Ziedaar z'n portret." „Ik dacht, dat jij en Stef hem niet zoo goed bekeken hadden," zei Lo wat ontstemd. „We moesten vanmiddag ook maar geen fuif hebben, vind ik. Nog eens afwachten, de eerste ontmoeting was nou niet zoo erg leuk." 24 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. „Ja, maar misschien is hij in de les wel heel anders," zei Kit, die niet veel zin had, zoo gauw van de taartjes afstand te doen. „Laten we toch opschieten en in de klas gaan/' stelde Henny Verdijk voor. ,,'t Is al over tweeën en nou staan we hier nog. Verbeeld je, dat Rüdestein op ons wachtte!" Verschrikt vlogen ze weg. Lo viel haast over de mat. May Witlo, de „baby" van de vijfde, stootte in haar vaart haar hoofd tegen de deurpost. Ieder wou het eerst binnen zijn, maar gelukkig was er nog niemand in de klas. Haastig namen ze haar plaatsen in. ,,'k Ben gewoon buiten adem, en m'n hoofd doet zoo'n pijn,'' klaagde May. ,,'k Ben bang dat er een bult op komt." „Sstt, 'k hoor voetstappen in de gang," fluisterde Lien, haar vinger op den/ mond leggend. Daar ging de deur open en kwam mijnheer Delden met den directeur binnen. „Daar heb je 'm nou," waagde Floor nog te zeggen, waarop mijnheer Delden haar met een verpletterenden blik aankeek. Maar toen hij zich tot den directeur wendde, kwam het gewone, goedige trekje weer op zijn gezicht. „De vijfde klas' heeft zeven leerlingen, zooals u ziet. We zullen hopen, dat ze 't volgend jaar met succes haar eindexamen zullen doen." Rüdestein boog even en de meisjes stonden op. „Bah," dacht Lo, „wat gaat dat stijf en vormelijk. Ze hoorde maar half, wat Delden verder zei en de korte toespraak van den directeur maakte haar, ze begreep zelf niet waarom, wat zenuwachtig. Even later ging Delden heen. „Ik heb uw namen wel alphabetisch, maar niet volgens de zitplaatsen. Daarom zou ik ze graag ook even zóó noteeren," zei de heer Rüdestein. Zijn stem klonk kalm en niet onvriendelijk. Het gebeurde in de gang scheen hij vergeten te zijn. HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 25 Eerst richtte bij zich tot Floor. „Mag ik misschien uw naam weten?" „Floor Reden, mijnheer." „Hoe?" „Floor Reden." „Ik houd niet van afkortingen. Uw volle naam, asjeblieft." „Flora, mijnheer, dat is de naam der lentegodin, weet u." „Zoo? En u?" Hij richtte zich tot Lo, die naast Floor zat. „Lo van Brechtstein, mijnheer." „U hoorde toch wel, wat ik zoo juist zei?" ,Jawel, meneer!" „Waarom doet u dan niet wat ik vraag?" „O, Carolina van Brechtstein, mijnheer." „Goed, en u?" „Henny Verdijk, meneer." „Uw volle naam. Is dat u nu nog niet duidelijk?" Z'n toon was allesbehalve vriendelijk meer. Henny lachte ondeugend. „Ik word nooit anders den Henny genoemd," antwoordde ze leukjes, „Henny of ook wel Hens. Vader zegt..." Rüdestein werd ongeduldig en keek op z'n horloge. „Dat alles gaat mij niets aan, u heet precies?" Z'n stem klonk nu vreeselijk boos. „Nou, Henriëtte dan, maar eerlijk waar, mijnheer, geen sterveling noemt me zoo," zei Henny verontwaardigd. „Eindelijk. Henriëtte Verdijk dus, niet waar? Jullie bent niet op je mondje gevallen. Die brutale toon moet er zoo gauw mogelijk uit. Begrepen?" „Merk je wel, eerst was 't „u" en nou „jullie," fluisterde Floor haar buurvrouw toe. „Wat wordt zoo'n man gauw familiaar." „Ja, maar snap jij Floor, hoe Henny zoo durft? En dat nog wel tegen den baas." „Geen gebabbel daar!" klonk 't opeens streng. Lo en Floor keken beteuterd voor zich en durfden 26 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. ook niet lachen, toen Steffy, op de vraag hoe zij heette, gewoon bleef zwijgen, 't Arme kind zat daar met een vuurroode kleur en kuchte van verlegenheid. „Ben je je naam soms vergeten? Het lijkt hier wel een bewaarschool," zei Rüdestein, de schouders ophalend. Die beleediging was al te groot. „Een bewaarschool nog wel en we zijn warempel al zeventien," had Floor den moed te zeggen. „Zwijg, ik duld geen brutaliteiten!" De man zette zulke vervaarlijke oogen op, dat Lien Dokkers ineenkromp van angst. „Ziezoo, nu je naam of... de klas uit," klonk 't dreigend tot Steffy. Deze had zich intusschen hersteld en antwoordde met heldere stem: „Stephanie Manor, meneer." Lien Dokkers, May en Kit waren wel zoo verstandig haar volle namen vlot te noemen, dus was de rust in de gemoederen teruggekeerd. „Hadden we Mopsy toch in 's hemelsnaam maar weer terug," jammerde Henny, terwijl Rüdestein zich met Kit bezig hield. „De gulden tijden zijn voorbij! Verzonken in den nacht der eeuwen... Wat een man," antwoordde Lien met een zucht. Toch scheen de toon wat prettiger, toen er over verschillende zaken, de school betreffende, werd gepraat. Die gepaste vrijmoedigheid beviel den directeur wel, maar in dit korte oogenblik had hij begrepen, dat 't jolige troepje hem gauw de baas zou zijn, als hij zijn gezag niet op z'n tijd deed gelden. Onder 't praten liet hij zijn oogen steeds rondgaan, opdat er geen ongerechtigheden zouden gebeuren. Daar viel zijn blik op Lo's hand, die, naar hij dacht, ongemerkt naar Stef werd uitgestoken. „Moet je iets van Stephanie hebben?" vroeg hij haar. „Gaf ze je wat in je hand?" HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 27 „Ja, meneer." „Wat dan?" , .Pepermuntjes." „Pepermuntjes? Kom, 't is hier de plaats niet om pepermuntjes te eten. Doe die dingen maar gauw weg." Terwijl hij dit zei, streek hij zn kuif hoog op. „Die heeft niemand zoo mooi als* hij," dacht Lo. „Maar waar moet ik zoo gauw die pepermuntjes laten? Ik kan ze, in zijn bijzijn, toch moeilijk in den zak van m'n onderjurk stoppen." Met een half verontwaardigden, half verbaasden blik, bleef hij haar aankijken. „Hij snapt niet, waar ik de brutaliteit vandaan haal, zijn bevelen te trotseeren. Wat zal ik doen?" overwoog Lo en ten einde raad, stopte ze de pepermuntjes allemaal tegelijk in haar mond. Floor beet op haar lippen om het niet uit te proesten. Lo voelde zich beschaamd onder zijn koelen, afkeurenden blik. Ze wilde de pepermuntjes doorslikken, maar kreeg daarbij zoo'n hoestbui, dat ze rood en paars werd. Hij keek geërgerd naar haar. „Ga even drinken," zei hij kalm. Lo werd woedend. Bah, wat deed die nare man onverschillig en koud! Ze héétte hem Strakjes, bij de kraan, had hij Floor, Stef en haar als kinderen behandeld. Hij had haar ook geërgerd met zijn mal vooroordeel tegen een verkorten naam. En hij liet haar nu een gek figuur slaan. Eenvoudig vreeselijk was die nieuwe baas! Ze deed wanhopige pogingen, haar hoesten in te houden en zich verstaanbaar te maken. „O nee, 't gaat al over," zei ze, zoo onverschillig mogelijk. „Zooals je wilt," klonk het leukjes terug. „Hij is hardvochtig ook," stelde Lo bij zichzelf vast. „Ziezoo, nu zullen we eindelijk eens met de Duitsche les beginnen," zei hij. 28 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. De meisjes namen haar boeken. Floor fluisterde Lo toe, dat het boek van „de nieuwe" veel netter was dan dat van Mopsy. ,,'t Is ook 'n klein kunstje, hij heeft 't natuurlijk pas gekocht," antwoordde Lo nijdig. ,,'t Schijnt hier werkelijk gewoonte te zijn, dat de leerlingen onder de les conversatie houden," riep Rüdestein verbaasd» toen ook de anderen een levendig gesprek begonnen. „Dan wacht ik liever, en zal jullie eerst aan het woord laten. We kunnen wel tegelijk zingen, maar niet praten. Wil je mij misschien waarschuwen, 'als je met babbelen klaar bent?" Hij zweeg even en vervolgde dan. ,,'t Zou echter verstandiger zijn als je dadelijk ophield met dien nonsens. Ik geloof, dat geen van jullie ook maar één oogenblik stil gezeten heeft in 't kwartier dat ik hier ben. Doe je thuis ook zoo?" Deze vraag gold Steffy, die half omgekeerd in haar bank zat. Verschrikt en verlegen ging ze recht zitten. Allen zwegen. Zelfs het geschuifel met de voeten hield op. „Nu kan ik tenminste mijn eigen woorden verstaan. Sla bladzijde vierentwintig maar eens op." „Wat zal hij saai les geven," dacht Lo verdrietig. Maar het viel mee. Hij las een gedeelte van Wilhelm Teil voor. Er lag gevoel in zijn sonore stem Lo voelde een vreemde gewaarwording in zich opkomen. Hij reciteerde oneindig veel beter dan Mopsy. „Zou hij toch nog eenig menschelijk gevoel hebben?" vroeg ze zich, met meer vertrouwen, af. „Hij draagt prachtig voor," hoorde ze Floor zeggen. „Zou hij mooi kunnen zingen ook? Wat voor stem zou hij hebben? Toen hij strakjes zei: „We kunnen wel samen zingen, maar niet praten, was ik graag begonnen en jij? Bijvoorbeeld met: „Du, du liegst mir am Herzen," en dan zou ik hem smachtend hebben aangekeken. Denk je eens in, Lo, dien man!" Ze proestten 't allebei uit. Rüdestein hield plotseling op met lezen en keek de beide meisjes strak aan. HET EINDE VAM LO'S BAKVISCHTIJD. 29 „Jullie schijnt er niets van te begrijpen, dat is wel jammer," zei hij in 't Duitsch. „Dan hoor je ook niet in deze klas, maar dat zal gauw genoeg blijken. Word ik nog eens gestoord, dan zal ik strenge maatregelen nemen. Je bent dus gewaarschuwd." Ze voelden zich allebei diep beleedigd en de lachlust was opeens verdwenen. Was dat een optreden tegen leerlingen van de vijfde? Ze waren toch met glans overgegaan? 30 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. Rüdestein legde hier en daar nog wat uit en begon toen vragen te stellen over de Duitsche letterkunde. „Nennen Sie mal einige Werke Schiller's?" vroeg hij onverwacht aan Lien Dokkers, die in diep gepeins verzonken was. Ze schrok op. „Zegt u wat, meneer?" Hij keek haar vragend aan. „Ik heb u niet verstaan, meneer." „Sprechen Sie Deutsch, bitte?" „Dat vergaten we bij Mopsy altijd, maar bij deze wordt het natuurlijk „verplichting," fluisterde Floor achter haar hand. Lo knikte toestemmend. „Bitte, Herr Direktor?" zei Lien nu onderdanig. Hij herhaalde zijn vraag. „Wilhelm Teil," antwoordde ze, zich geen ander herinnerend. „Ja, natürlich, das haben wir schon gelesen. Es sind ja viel mehrl" „Wel mogelijk," dacht Lien, „maar die wéét ik niet. Ik ben ze zoo totaal vergeten als den smaak van kippensoep 1" „Die Kraniche des Ibykus," fluisterde Kitty haar toe, blij, zich dat nog te herinneren. „Die Kraniche des Ibykus, ich habe es schon gehort, nennen Sie ein anderes." Maar de arme Lien wist geen ander. „Erlkönig," zei ze ten slotte. „Ich habe Sie die Werke Schüler's gefragt." „Ich habe sie vergessen." „Ah, so," zei hij kort en ging door met vragen. Het werd een formeel examen dat bedroevend slecht ging. En toen Lo, ze had een gevoel of haar hersens op den loop waren, met den moed der wanhoop verkondigde dat Uhland nog leefde, zei hij spottend: „Ja, er ist jetzt hunderd neun und dreiszig Jahre alt, nicht wahr?" Toen Henny Goethe ook nog een blijspeldichter noemde, had hij de lust niet meer daarover verder te vragen en begon met het grammaticaal gedeelte, waarvan de antwoorden HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 31 hem ook al weinig schenen te bevredigen. Lo verlangde vurig naar het einde van de les en was dolblij, toen hij het huiswerk voor de volgende week opgaf. ,,'t Is bijna driemaal zooveel als vroeger," zei May, de bladzijden tellend. „Driemaal zooveel als vroeger," herhaalde ze nog wat luider. „Ja, maar je moet ook driemaal zoo hard leeren als vroeger, wil je door je examen komen. En verder verkies ik geen aanmerkingen op het huiswerk te hooren," zei Rüdestein beslist. „Ik heb het te zeggen en niemand anders. May boog zich vuurrood over haar agenda. Daarop verliet de directeur ontstemd de klas, zonder, zooals ze dat van Mopsy gewend waren, de meisjes goeden dag te zeggen. Hij had den rug nog niet gekeerd, of er verhief zich een storm van verontwaardiging onder de zeven slachtoffers. „Het wordt hier een hel!" riep Lo wanhopig en driftig stampte ze met haar voet op den grond, terwijl Henny zei het onbegrijpelijk te vinden, dat zóó'n nare man zóó'n knap uiterlijk kon hebben. „Dat voorrecht gun ik hem nou gewoon niet!" riep ze, met haar vuist op de tafel slaande. Juist wou Floor ook haar meening ten beste geven, toen Rüdestein, tot grooten schrik van allemaal, opeens weer binnenkwam „Pardon, heb ik mijn portefeuille bier misschien laten liggen?" Hij had haar bij het binnenkomen op de vensterbank gelegd. „Toe Lo, geef jij 't ding even, je zit er 't dichtste bij," fluisterde Floor haar toe. Lo reikte hem de portefeuille over. „O, lag ze daar? Dank je wel." Hij glimlachte... Lo glimlachte ook en kleurde, omdat hij nu zoo héél, héél anders keek... DERDE HOOFDSTUK. „Ga je vanavond mee winkelen, Lo?" vroeg mevrouw van Brechtstein. ,,'t Spijt me, moeder, maar ik kan niet. We hebben zoo'n massa huiswerk. Een reuzenhoeveelheid Boekhouden van den baas, en de andere leeraren schijnen ook al aangestoken te zijn door die huiswerkwoede. Het is haast niet meer om door te komen, en vroeger..." „Dus die directeur valt niet mee?" vroeg haar vader nu. „O, hij is gewoon verschrikkelijk! Zoo kort aangebonden en stuursch en alles moet even precies zijn. Het begon den eersten dag al en in deze twee weken is hij geen haar veranderd." „Dat is wel eens goed voor jullie. Je bent heusch verwend door den vorigen directeur, die was te toegevend. Nu beginnen jullie den ernst des levens te begrijpen," plaagde mijnheer van Brechtstein. „Maar kom, ik moet nog even naar m'n ouden Johnny, — dit was Floors vader, en een handelsvriend. „Breng je me een eindje, Lo? Je zult nu toch wel niet dadelijk aan je huiswerk beginnen, wel?" „Nee, Tc moet altijd even uitrusten van de schoolvermoeienissen, voor ik weer opnieuw begin. Over een kwartier ben ik thuis, moeder. U vindt 't toch goed?" „Natuurlijk kind, zoo'n opfrisschertje heb jenoodig, maar waar is Dolly toch?" „Boven moes, ze zit fijn te lezen. Zal ik haar vragen of zij met u meegaat?" ,Ja, graag." HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 33 „Vijf minuten later waren vader en dochter op weg naar de Redens. „Gezellig zoo saampjes, vadertje!" „Wat je maar gezellig noemt! Nu moet ik voor elke étalage stilstaan," zuchtte hij, quasi wanhopig. „Kom, alleen even bij Dijk, omdat daar zoon schat van 'n muts lag. Ik heb net een muts noodig. Toevallig, hè?" „O ja?" vroeg mijnheer van Brechtstein zich van den domme houdend. „Toe, doe nou niet zoo onnoozel, vadertje. U begrijpt me best. Zal ik straks maar aan moeder zeggen, dat ze die schattige muts voor me meebrengt, als ze gaat winkelen?" ,Je bent een geboren bedelaarster. Wat moet je met al die mutsen doen? Bovendien zie ik je meer zonder dan met muts naar school gaan. Wil je soms een winkel opzetten?" „U maakt overal grapjes van al is de zaak ook nög zoo ernstig. Maar die muts geeft u me wel, hè? Toe, zeg nou „ja" want verder breng ik u niet," drong Lo aan. „Nu, voor dezen keer dan." „U bent een snoes van 'n vadertje," juichte Lo en zoo ongegeneerd mogelijk kuste ze hem midden op straat. „Da-ag, tot straks, ouwetje!" „Dag, kind. Zeg moeder dat ik tegen acht uur thuis kom" Lo liep vlug terug. Vader is de goedheid zelve, dacht ze. Een betere man bestaat er niet. Toen ze met groote stappen de straat overstak, zag ze, o schrik, Rüdestein aankomen. Ze had wel 'k weet niet wat willen geven, als ze de opkomende kleur had kunnen verbergen. Afschuwelijk gewoon, ze voelde zich rood worden tot achter de ooren. Toch zag ze in haar verlegenheid nog, dat 't grijze colbertje hem leuk stond. „En van dat keurige heertje hebben we nu maar alle luimen af te wachten," dacht ze verontwaardigd. Het einde van Lo's Bakvischtijd. S 34 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. Intusschen was bij haar, uiterst beleefd groetend, voorbijgegaan. Lo's wangen gloeiden. „Hij zette toch maar reuzediep z'n hoed af. Wat zullen Floor en Stef wel zeggen als ik 't vertel," dacht Lo, nu vergenoegd lachend. Waar zou hij heengaan? Naar de comedie? Nee, daar was het nog te vroeg voor. Dan naar een feestje of... naar z'n meisje? Hij was immers, als 't kon, nog meer in de puntjes gekleed dan op school. Maar hij droeg geen verlovingsring, dus zou hij ook wel geen meisje hebben. Lo ergerde zich er over dat ze daar blij om was. Nog harder dan gewoonlijk belde ze thuis aan. Mevrouw en Dolly stonden juist klaar om uit te gaan. Lo vertelde dat ze vader een muts had afgebedeld, legde uit, in welken winkel en voor welk raam ze lag, zoodat moeder zich bij 't koopen niet zou kunnen vergissen. „U bent 'n lieve schat als u 'm meebrengt, moes," vleide ze. „En ik dan?" vroeg Dolly verontwaardigd. „Ja, jij ook. Maar nu ga ik als de wind naar boven, daar wacht me 'n hoop huiswerk. Dag moes, dag aangebeden zuster." Ze gaf Dolly een kneepje in haar arm en stormde dan, twee treden tegelijk nemend, de trap op. Dolly liep haar op 'n holletje na, om 't kneepje terug te geven. „Je krijgt me niet, Dolleman, dadelijk lig je nog op je neus," lachte Lo, zich over de trapleuning heenbuigend. „Maak je niet bezorgd, m'n neus kan er tegen. En een „Dolleman" ben ik niet, hoor. Wacht maar, 'k zal je wel krijgen!" „Kom nou Dolly. Doe toch niet zoo kinderachtig. Als ik bedenk hoe wij vroeger op dien leeftijd waren..." zei mevrouw van Brechtstein hoofdschuddend. HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 39 „Zoete boontjes, zeker, hè?" lachte Lo. „Weet u nog dat tante Wies vertelde..." „Rakker!" riep moes. . Toen ging ze met Dolly uit en sloot Lo zich in haar kamer op. Ze begon ijverig te werken. Drommels, die balans kwam niet uit, hoe ze ook ploeterde. Boos gooide ze haar op zij. Ze zou maar aan het journaal beginnen. Even schreef ze door. Dan vloog ook het journaal naar het andere eind der tafel. Daar wist ze óók al niet mee klaar te komen! Alles wat de baas opgaf was ook zoo moeilijk. Ze zou dat werk maar voor 't laatst bewaren. . Kregelig begon ze aan het Engelsen. Gelukkig schoot dit beter op. Haast was ze er mee klaar, toen beneden de bel ging. Ze luisterde. Wie zou daar zijn? Maar ze hoorde al een vroolijke, bekende stem en dan vlugge voetstappen op de trap. „'t Was Floor! Haar slecht humeur vergetend, opende ze de deur en ging haar vriendin tegemoet. „Dag, aan 't studecren?" riep Floor haar opgewekt toe. „ „Ja, tot m'n spijt wel. Kom binnen, asjeblieft. „Is het geoorloofd?" vroeg Floor, waarna ze zich behaaglijk in een klein schommelstoeltje op en neer wiegde. ,,'k Ben blij, dat je komt, Floor. „Hoe zoo? Heb je 't land? Een standje gehad, misschien?" „Nee, maar die ellendige balans...' „Daar kom ik juist om, lieverd. Tc Heb er me gewoon suf op gewerkt en nou geef ik 't op. Zou je me de jouwe willen leenen?" „Als ik 'm zelf had, met alle genoegen, 't Journaal vind ik al even vreesehjk. Ik heb 't heele zaakje opzij gegooid en ben met Engelsch begonnen." „Wat 'n pech," zuchtte Floor, zich zacht schommelend. „We moeten 'm toch zien te krijgen. De baas zal anders razend zijn. Hij is al vervelend 36 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. genoeg. Zonder een spier van z'n gezicht te vertrekken, debiteert hij allerlei hatelijkheden. Je zoudt hem aanvliegen... als je durfde." „En wat ging het vroeger gemakkelijk met zoo'n balans," zei Lo ontstemd. „Mopsy legde alles uit en wij hoefden 's avonds maar op te schrijven, wat hij ons voorgepraat had. Hemeltje, wat voor gezicht zou de baas trekken, als hij zulk werk kreeg als Mopsy vroeger. Zelfs nu heeft Rüdestein er nog wat op aan te merken. — Hier, kan ik je dienen met 'n bonbon. Ze smaken wat fijn, maar je moet er lang mee doen, want je krijgt nog maar eentje na deze. 'k Heb ze nog niet gekocht of ze zijn meteen alweer op ook." Floor stak de tractatie in haar mond en leunde weer schommelend achterover. „We moeten die balans toch hebben," zei ze dan. „Straks gaan we even naar Steffy," besloot Lo. „Maar... Stef heeft er zoo'n handje van hem door een fout te laten kloppen. Natuurlijk niet expres, maar onderwijl hebben we dan alle drie dezelfde fout. Wat zou Rüdestein dan wel zeggen?" „Ja, het is beslist droevig. De goede tijden zijn voorbij, het heden is droevig en de toekomst ligt in 't duister. We moeten ons ongelukkig lot geduldig dragen," verkondigde Floor treurig, „Schei maar uit. Hier, ieder nog een bonbon en dan gaan we naar Stef. O ja, raad eens wie ik straks tegenkwam?'* „Nou?" vroeg Floor nieuwsgierig. „Raad maar." „Toe, vertel op. Iemand leuks?" „Ja, snoezig gewoon!" „Mij misschien?" „Wat een verbeelding! Nee, het was een man." „O zoo... toe zeg het maar." „De baas!" „Rüdestein?" „In hoogst eigen persoon. Hij was piekfijn. Ik 38 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. schrok me natuurlijk 'n ongeluk." „Dat snap ik. Groette hij?" „Ja, reusachtig diep." „Hij wandelt, terwijl wij ons suf kunnen zoeken op zijn balans," zei Floor. „Ja, maar ik wandelde op dat oogenblik ook. Ongetwijfeld heeft ie gedacht: „Hoe waagt Carolina van Brechtstein het zich op straat te vertoonen? Ze deed beter in de eenzaamheid over haar tekortkomingen na te denken of te studeeren." „Natuurlijk, maar Lo, vind je niet, dat de man het zichzelf en ons lastig maakt? Mopsy gaf nergens om maar... we waren vast allemaal gezakt, als het zoo door was gegaan." „Ja, misschien wel. Rüdestein is tenminste niet onverschillig," antwoordde Lo nadenkend. Floor lachte alweer. „Maar hij is en blijft toch een naarling, al heeft hij ook enkele goeie eigenschappen. Dat eeuwige gevit is zoo onuitstaanbaar. Ga je nu mee naar Stef?" „Ja, op hoop van zegen, Floortje. Steffy's wijsheid heeft ons anders nog nooit uit den brand geholpen, maar... je kunt nooit weten." Lo schoot een, twee, drie haar mantel aan en samen gingen ze op stap. Nauwelijks hadden ze echter een paar passen gedaan of... daar kwam Steffy aan. „Dag menschen, wat 'n geluk, dat ik jullie tref. want ik was net op weg naar jou, Lo. Ik krijg de balans niet uit, snap je." „Wij óók niet, en nou hadden we alle hoop op joü," lachte Floor. „Ja, dan ben je best af, maar wat moeten we dan aanvangen?" vroeg Steffy wanhopig. „Zullen we even bij Lien Dokkers aanloopen," stelde Lo voor. „Heeft die 'm ook niet, dan geven we het op. Met z'n vieren komen we den storm wel door." HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 39 „Goed, maar laten we dan wat aanstappen, ik heb nog niks van m'n huiswerk af, zei Met. ..Allo, dan flink den pas er in, eén, twee, een twee? commandeerde Floor. „We zijn weer zoo uitgelaten. Als Rüdestein onzen soldatenstap zag, zou hij zich nog meer aan ons ergeren. 't Is 'n koopje, zoo'n tiran als directeur te hebben Ik zie hem iedcren nacht in m'n droomen en dan krijg ik 't zoo benauwd, zóó benauwd. Dat moet nou 'n opvoeder verbeelden, maar zoon zevenentwintig jarig ventje kan ook nog ^geen verstand hebben met bakvisschen om te gaan. We moeten hem voor de mop eens vragen ot hij, voor onze ontwikkeling, hier of daar eens met ons heengaat," zei Stef. , , ;' „Dat gebeurt op andere scholen ook wel, en wie weet, hoe hij op 'n uitstapje meevalt. Zoon man is op school vaak heel anders," meende Lo. Floor keek haar verbaasd aan. „Hoe kun je t denken," lachte ze spottend. „Hij, met zn buldogoogen, is overal dezelfde." Intusschen waren ze bij Liens huis aangeland. Floor drukte nijdig op 't electrwche knopje. Ze kon die malle ideeën van Lo soms met begrijpen en maakte zich er warm over. Straks zou ze zoon bullebak van 'n directeur nog gaan verdedigen. Ja,, dat moest er warempel nog maar bijkomen! „Hooren ze die bel nou niet?" zei ze ongeduldig, toen niemand opendeed. Lo duwde haar op zij. ,,'t Duurt hier altijd zoo lang," zuchtte ze, ,,'t meisje is geloof ik, n beetje doof." Meteen drukte ze zóó lang op t belletje, dat Stef zich voor die euveldaad schaamde. Maar binnen bleef 't doodstil. „Zou er niemand thuis zijn?" vroeg Floor, even door 't eetkanterraam glurend. _. „. Niet wetend, wat nu te doen, keek Lo toevallig „Heb je ooit van je leven. Daar komt Lien aan, 40 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. waar zou die gezeten hebben?" riep ze büj. ,,'t Wordt tijd dat we opschieten met die ellendige balans. Lien is nogal 'n kei, bij ons vergeleken, die helpt ons wel." Hijgend kwam ze aangehold. „Hè, hè, is dat vliegen! Kom binnen, er is niemand thuis. Pa en ma zijn uit en Keetje ook. Ik moest op de bel letten, maar ik zat zoo met boekhouden te sukkelen, dat ik even naar Kit ben gevlogen." „Alweer mis!" riep Floor ten einde raad. „Ja, Kit had de balans ook niet uit en die was al bij May en Henny geweest, maar zonder resultaat natuurlijk." Floor begon de zaak nu van den vroolijken kant te beschouwen. „O kind, wij hoopten zóó 'm bij jou te krijgen want wij hebben hem ook niet!" Lien had echt schik in 't geval. „Gelukkig, zeg! „Met z'n zevenen is toch altijd beter dan alleen. Wat zal onze Heer en Meester woedend zijn. Ik wil het niet beleven!" „Je zult het wel móéten beleven," zei Lo kort en bondig. „Maar kom, laten we sterk zijn in de uren des gevaars. En daarbij, gedeelde smart is halve smart." „Wat word jij verheven, zeg!" „De toestand is er ook naar, Lien Dokkers." Die drie waren wel over de ramp heen, maar Steffy? Die arme stakker zocht nog steeds naar een goede oplossing en zei eindelijk geen raad te weten. „Geen raad?" vroeg Lien, ,,mal kind, we hebben foch ook geen raad meer noodig! We maken 'm niet! We kunnen toch niet op werk zitten te ploeteren, dat boven onze krachten gaat." „Bravo Lien." „Kom, we stappen op, we verbabbelen veel te veel tijd en 'n bende huiswerk als we nog hebben! t Hoofd loopt me om van alle zorgen en 'k ben nog zóó jong," jammerde Lo. Lien liet het drietal uit en nam lachend afscheid. HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 41 ,,'t Is wat moois, me hier in de eenzaamheid achter te laten, en dan in zóó'n toestand," gilde ze hét gezelschap nog wuivend na, zonder zich aan de voorbijgangers te storen. „Atjuus, atjuus, allemaal. Wapen je maar voor morgen!" „Misschien komt de een of andere prins haar nog wel gezelschap houden, zoo'n avontuurtje zou den geest meteen wat opfrisschen. Je beleeft niet veel als je nog op de schoolbanken Zit, 't is leeren en nog eens leeren. Kom Stef, je bent zoo stil, zit je nou heusch om die balans in de penarie, arm kind?" zei Floor goedig. „Wel 'n beetje, 't is zoo vervelend eeuwig en altijd standjes te krijgen. Kon ik maar wegblijven en zeggen dat ik buikpijn had." „Doe 't, dan houd ik je gezelschap," beloofde Lo. „Floor, kijk 's daar heb je Paul, bloos je niet?" „Doe nu niet zoo mal! Ik Wil Steffy heusch niet als schoonzuster hebben." „Ik jóu zeker wel. Verbeeld je dat maar niet, hoor." „Mag ik mee?" vroeg Paul, die intusschen met groote stappen naar de meisjes was toegekomen. „Kun je niet groeten, onbeleefd heerschap?" vroeg Steffy met 'n air van boosheid. „Goedenavond dames," lachte Paul, overdreven beleefd z'n hoed afnemend. „Mag ik de eer hebben, u te vergezellen?" „Waar naar toe? We gaan naar huis. Wij hebben geen tijd om te lanterfanten, zooals jij," merkte Floor niet heel vriendelijk op. „Lanterfanten doe ik nooit, dat laat ik aan de jonge dames over. Je hebt je neus nog niet buiten de deur gestoken, of je ziet ze alweer op straat flaneeren. Hoe jullie door je eindexamen moet komen, is me 'n raadsel." „Daar heb jij je niet dik over te maken, zoo'n licht ben jij ook niet," zei Steffy snibbig. 42 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. „Een jongen van negentien kon heel wat wijzer zijn!" Bijna was 't nog op een kibbelpartij tusschen broer en zuster uitgeloopen, als Paul niet zoo verstandig was geweest, weg te gaan. „Galante ridder!" riep Stef hem spottend na, maar hij lachte er om en ging fluitend verder. ,,'t Is nog net 'n kwajongen soms, van hoffelijkheid heeft hij geen begrip," klaagde Steffy, „en geloof ook maar niet, dat hij van z'n zuster ooit een goeden raad aanneemt." „Dan was hij ook wel mal!" riep Floor, z'n partij opnemend, ,,'k Vind Paul een van de leukste jongens, dien ik ken. Op dien leeftijd zijn ze over 't algemeen nog zoo slungelig en saai. Als ze aan 'n meisje worden voorgesteld, doen ze zoo stijf als een hark en staan met den mond vol tanden." „Hoor die Floor eens, 'k vertrouw 't toch niet heelemaal," zei Lo ondeugend. Floor maakte een eind aan *t gesprek, door de vriendinnen voor te stellen, nog gauw even naar Vermeer te gaan. ,,'k Heb van tante Wies 'n gulden gekregen," vertelde ze, „en die moet noodig op." , Ja maar... ons huiswerk dan ..." zei Stef aarzelend. „Daar heb je haar weer met haar muizenissen. Als je de noga van Vermeer proeft, denk je aan geen balans of journaal meer. 'k Had eerst een paar stukken lavendelzeep voor 't geld willen koopen, maar jullie moest er toch ook 'n bofje van hebben. Gek hè, als ik geld heb, danst 't gewoon in m'n zak. Moeder vindt 't vreeselijk, maar bij ons allemaal is dat toch zoo? Maak ik 't niet op, dan verlies ik 't immers." „Natuurlijk," stemde Lo toe, „mijn weekgeld slingert ook altijd rond en als moeder 't niet in veilige bewaring bracht, zou ik nooit een verjaarscadeautje voor jullie kunnen koopen." HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 43 Na nog even voor de ramen gekeken te hebben, gingen ze den winkel van Vermeer binnen en Floor deed haar inkoopen. „We zullen maar vergeten, dat wij vijfde-klassers zijn en nette jonge dames," zei ze, buiten haar pakje openmakend en de stukken noga eerlijk verdeelend. ,,'t Ziet er zalig uit," vond Stef, een groot stuk in den mond stekend. „Verrukkelijk," smakte Lo. Haar dikke wang belette haar haast te praten. „Goeden avond," klonk het opeens achter haar en, beleefd z'n hoed lichtend, schoot Rüdestein haar voorbij. „Die heeft ook niets anders te doen, dan de stad rond te drentelen," bromde Lo, zoo opeens verrast, terwijl Floor en Steffy moeite hadden haar lachen in te houden. „Wat zal ie wel van ons denken? Niet veel goeds zeker," veronderstelde Floor. „Hij moest eens weten, dat wij de balans niet hadden. Dan zou hij leelijk geraasd hebben, inplaats van zoo netjes te groeten. Toch vervelend, dat hij ons nu zoo als kwajongens gezien heeft, dat doet onze waardigheid geen goed, zie je." „Ph, onze waardigheid, ik dacht, dat hij die maar alleen bezat" spotte Lo. „Maar als je vindt, dat wij daar ook maar 'n tikje van hebben, moeten we die vooral tegenover zoo'n tiran hoog houden. We zullen hem met het noodige air behandelen en hem laten voelen, dat we beschaafde, ontwikkelde jongedames zijn." „Ja, ja, dat is prachtig, maar begin jij er asjeblieft mee. Ik heb er, ondanks al mijn waardigheid, niet den moed toe," bekende Stef. „Ik ben maar blij, dat de Engelschman niet zoo onhandelbaar is als de baas en Duikje met zich laat sollen," zuchtte Floor, „want van Engelsen of Geschiedenis zal vanavond maar weinig komen. Ik moet nog met Ma naar de naaister en dat duurt 44 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. altijd eeuwen. Hadden we nou den tijd maar niet verprutst of „misbruikt," zou Rüdestein zeggen, 't Is treurig, als wij met z'n drieën op stap zijn, blijven we uren weg. Maar vanavond is het onze schuld niet, want als Rüdestein niet zoo'n reuzenbalans had opgegeven, zouden wij niet de heele stad hebben rondgeloopen om 'm te krijgen. Wij wasschen nu onze handen in onschuld." „Zeg hem dat morgen ook maar, hij moet nog leeren, want hij is jong," meende Stef. „We zijn maar even anderhalf uur uitgebleven," zei Lo, toch wat ongerust. „Toen Floor bij me kwam, was het half zeven en nu is het acht uur. Hemel, vader en moeder zullen niet weten, waar ik gebleven ben. Kom, stap wat aan. 'k Heb moeder nog wel gezegd, dat ik door 't vele werk geen tijd had met haar te winkelen. Ze zal niets van m'n uitblijven begrijpen. Enfin, 't zal wel weer losloopen, moeder en Dol zijn nu samen boodschappen gaan doen en misschien nog niet terug." Toen Lo thuiskwam, vond zij mijnheer van Brechtstein in z'n kamer. „Dag, vadertje," groette ze, blij dat moes en Dolly er nog niet waren. „Dag kind, waar ben je zoolang geweest? Ik heb het heele huis afgezocht, toen ben üc naar Stien in de keuken gegaan, maar die wist alleen dat Floor bij je was geweest, niet dat je samen waart weggegaan. Je hadt het haar wel even kunnen zeggen, kind." „Ik zal het in *t vervolg doen, vadertje, Tc heb het heusch vergeten. Maar is het goed, dat ik hier bij u mijn huiswerk kom maken? Het is boven zoo vervelend, 's avonds!" „Best hoor. Dan gaan we meteen maar naar de huiskamer, om moeder en Dolly daar op te wachten. Als die voor huishoudelijke zaken uit zijn, komen ze nog niet dadelijk terug." „Wees dan maar blij, vadertje, dat ik niet zoo HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 45 huishoudelijk ben aangelegd. U bent toch wel trotsch op me?" „Natuurlijk, kind." „Dan is het goed," riep Lo, de trap ophollend om boeken en schriften te halen. Na anderhalf uur flink gewerkt te hebben, was ze op de balans na klaar. Het journaal had ze, met veel moeite en de noodige hulp van vader, in elkaar geflanst. Juist waren de boeken dichtgeflapt, toen moeder en Dolly thuiskwamen. „Zoo, zijn jullie daar eindelijk. En je arme man laat je maar alleen tobben, ondeugend vrouwtje!" „Dat is Dolly's schuld, die wou overal kijken en... koopen." „Net als jij vroeger," plaagde haar man. „Was moeder, als jong meisje, een nufje en vond u dat leuk?" vroeg Lo belangstellend. „Nou, of ze er graag mooi uitzag en altijd vroeg ze me om raad, als ze wat nieuws noodig had. Maar van dameskleeren was ik niet zoo goed op de hoogte. Later leerde ik dat wel." „Daarom geeft u ons ook zoo graag wat nieuws!" riep Dolly, haar vader omhelzend. „O ja, hebt u de muts gekocht, moeder?" vroeg Lo opeens. , Ja r-Duizendmaal dank, hoor." „Pas 'm eens even, kind." u „Ja, dat is 'm. Wat 'n schat, hè moeder. Staat ie zóó goed? Even kijken!" Lo bekeek zich aandachtig in den spiegel. „Hoe vind u 'm?" ,,'t Gaat nogal," plaagde moeder. „Moet je daarmee dien mallen directeur bekoren?" vroeg Dolly. „Nee zusje. Daar heb ik geen muts voor noodig. Hij kan al niet meer van me scheiden. Ik had het genoegen hem vanavond twee maal, zegge twee maal, te ontmoeten." „En was hij lief?" 46 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. „Hij viel me, sprakeloos van vreugde, om den hals/' „Je bloost al, bij de gedachte alleen, Lo." „Och kind, je zeurt, ik had al 'n kleur van 't harde werken. Je kunt jou ook geen grapje vertellen, of je zoekt er wat achter." VIERDE HOOFDSTUK. „Jullie hebt vanmorgen vergeten de balansen klaar te leggen," zei meneer Rüdestein, met een ontevreden blik naar het zoogenaamde huiswerktafeltje kijkend, waarop de journaalschriften lagen. „Zooiets móést je niet vergeten. Je bent toch^ met je zevenen; er zal waarlijk allicht één zijn, die er aan denkt. Bovendien, als je de journalen inlevert, denk je mijns inziens, ook wel aan de balansen. Ik moet er om vragen, jullie zoekt er naar in je tasch en dat alles kost maar weer tijd. In een klas als deze moet iedere minuut nuttig besteed worden. Haal ze even op," zei hij tegen Floor. Floor schrok er van en kreeg 't niet weinig benauwd. Ze kuchte even, dan begon ze: „Ik heb 'm niet, meneer en de anderen ook niet." „Wat zeg je?" „Wij hebben 'm niet, meneer," herhaalde Floor. „Bedoel je, dat de opgegeven balans gewoon niet gemaakt is?" Hij kreeg een kleur van boosheid en de aderen op zijn voorhoofd zwollen. „Eindelijk verliest hij zijn kalmte eens," dacht Lo. Maar hij beheerschte zich dadelijk weer en vroeg met zijn gewone, rustige stem: „Bedoel je, dat ze niet gemaakt is?" „Ja," knikte Floor; ze haatte zijn heldere, scherpe oogen, die haar schenen te willen doorboren. Haar vingers speelden zenuwachtig met de kwastjes van haar jurk. „Welke reden hadden jullie, het werk niet te maken?" „Tfc... wij... wij hebben er lang genoeg op gezeten, maar 't was zoo moeilijk. Niemand kreeg 'm uit." 48 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. „Flora, hoe wist je, dat de anderen er ook mee sukkelden?" „We zijn gisteren bij elkaar gaan vragen. De een kwam de ander al tegen. Niemand kende 'm." „Dus ieder was op de wandeling, vanwege de balans. En als één van jullie er nu eens goed mee klaar was gekomen, wat hadden de andere zes dan gedaan?" Hij vroeg het nu in het algemeen Floor zei niets meer. Ze had echt 't land. Het bleef stil, een halve, een heele minuut. De toestand werd heusch benauwend. Lo keek even naar Floor, die met een gezicht als 'n oorworm voor zich uitstaarde. „Kan niemand daar antwoord op geven?" Scherp klonk zijn stem in de pijnlijke stilte. „Durft niemand het?" Lo werd verontwaardigd. Dacht hij soms, dat ze bang waren, de waarheid te bekennen? „Ik wel," zei ze plotseling. „Wat praat ik mal hoog," dacht ze even. Ze schrok er zelf van, maar was verder vol moed. Hij keek haar eenigszins verbaasd aan. „Zoo, zal er eindelijk een antwoord komen?" „Ja, meneer." „En dat is?" „Dan zouden de zes anderen de balans hebben overgeschreven." En zijn strengen blik ziende, vervolgde ze snel, bang dat ze anders niet me«r zou durven: „Dat vindt u misschien vreemd, maar wij niet, en ik geloof, dat er geen school is, waar het niet wordt gedaan. Ja, 't is oneerlijk, 't is knoeien en niet goed, elkaar door voorzeggen en overschrijven te helpen, maar geeft het ook geen bhjk van vriendschap, als men iets, dat men zelf met moeite klaar gekregen heeft, aan een ander geeft? Elkaar op zoo'n manier uit den nood te helpen, vat u misschien wèl als iets leelijks op, maar wij beschouwen dat anders." HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 49 Ze zweeg. Ze wist dat ze geen woord meer zou kunnen zeggen, maar ze bleef hem aankijken met haar donkere oogen en vocht tegen de plotseling opkomende tranen. t „Dadelijk stuurt hij me weg," dacht ze, maar er gebeurde niets. Weer was het stil. Toen zei hij: „Neem je boekhoudschriften en maak de balans. Op de school; waar ik vroeger was, werd dit soort balansen aan de meisjes van de vierde klas opgegeven. Dus is 't werk voor de vijfde volstrekt niet te moeilijk, begin er nu maar dadelijk aan. Deze les wordt aanstaanden Woensdag ingehaald. Ik verwacht juffie dan 's middags om drie uur hier." Toen begon bij tegen Henny uit te varen, die met bewonderende oogen naar Lo keek. „Neem nu toch eindelijk je schrift en boek en zit niet te droomen. Ben je nog niet slecht genoeg in boekhouden? Die balans staat heusch op geen enkel gezicht, dus kijk je maar voor je. Je hebt op 't oogenblik alleen maar na te denken, begrepen?" „Wat is hij verschrikkelijk uit z'n hm," dacht Lo. Ze begonnen te werken. Het eerste kwartier werd alleen het krassen der pennen gehoord. Toen stond de directeur achter zijn lessenaar op en begon, met de handen in z'n zakken, door de klas te wandelen. Nu en dan onderdrukte z'n bevelend: „Ik wensch stilte!" een zacht gefluister. De arme slachtoffers werden steeds zenuwachtiger. Weer kreeg geen van allen de ongeluksbalans uit. „Zijn jullie er mee klaar?" vroeg hij, na een goed half uur. Ze antwoordden ontkennend. „Werk dan door." De meisjes bogen zich weer diep over de schriften. Ze werden moedeloos en zuchtten, omdat ze wisten, de balans toch niet uit te krijgen. Als het gisteravond al niet lukte, hoe zou het dan hier gaan, in een klas waar zooveel electriciteit in de lucht zat, Het einde van Lo's Bakvischt^jd. 4 50 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. dat er ieder oogenblik een zwaar onweer kon losbarsten? De afgemeten voetstappen Van den directeur maakten, met het tikken der klok, een troostelooze muziek. Lo voelde zich ongelukkig. Had ze maar niets gezegd. Nu was hij natuurlijk woedend op haar. En dan die ellendige balans! Ze kreeg dat ding immers nooit uit, al werkte ze er ook een jaar op. „Schiet je op?" vroeg ze aan Floor. „Nee niks. Ik vind het hier afschuwelijk vervelend, en jij?" „Ja, ik ook. Stil, hij kijkt." Lo verwachtte, alweer z'n afkeurende stem te zullen hooren, maar hij had schijnbaar niets gemerkt. „Gelukkig!" dacht ze. Daar hoorde ze plotseling z'n voetstappen vlakbij en wees z'n lange vinger naar een cijfer op haar schrift. „Kijk nu toch eens, wat een fout! 't Is schande, ben jij een leerling van de vijfde klas? 'k Zou me schamen." Lo had wel kunnen huilen. Ze durfde niet opkijken, want ze voelde de tranen in haar oogen opwellen. Wat een hekel moest die man aan haar hebben. Als hij op iemand wou vitten, pikte hij juist haar er voor uit! „Zie je de fout niet?" klonk 't boos in haar oor. Lo staarde op haar schrift; de cijfers dansten voor haar oogen en ze wist niets te zeggen. „Weet je niet waarom dit fout is?" vroeg hij, steeds ongeduldiger wordend. „Nee mijnheer," zei ze nu, héél zacht. „Niet? Dan ken je ook geen steek van boekhouden !" Toen wandelde hij, z'n schouders ophalend, verder. Daar viel zijn blik op May, die zich voorover boog, om te kunnen zien, wat er met Lo aan de hand was. „Heb jij de balans uit?" vroeg bij. „O nee... ik... nee," stotterde ze verschrikt. HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 51 „Waarom werk je dan niet door?" May begon weer te cijferen. Ze wist met den warboel geen raad. Om te doen voorkomen of ze ijverig rekende, zette ze niets dan nulletjes op haar kladblaadje. Daar kwam de baas al naar haar toe. ,,'k Ben er haast" jokte May in haar wanhoop. Hij keek op haar schrift. Niet wetend, wat in dit benauwde oogenblik te doen, ging May door met nulletjes maken. Voor geen geld van de wereld had ze nu durven opkijken. „Ben je gek?" snauwde hij. „Heb je niets beters te doen? Je zit hier toch niet om al die idiote nullen te maken? Alles, wat daar staat is nonsens. Begin in vredesnaam maar weer opnieuw aan de balans." 52 HST EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. Z'n potlood zette dikke strepen, onder enkele getallen. May keek er naar en slaakte een diepe zucht. „Je moet niet zuchten, alsof je verongelijkt bent! Je bént niet verongelijkt! De zaak is alleen, dat deze heele klas hoegenaamd geen begrip van boekhouden heeft." „We krijgen om de beurt een uitbrander van onzen sympathieken directeur," fluisterde Lien, met 'n minachtend lachje. Het uur was eindelijk om „Er moeten hier extra boekhoudlessen gegeven worden," zei Rüdestein bij 't heengaan. „Daarmee kunnen we de volgende week beginnen." „Extra boekhouden!" dacht Lo, toen ze dien avond in bed lag. Nu kregen ze hem dus nog meer. Wat was hij soms uit z'n huisje! Maar... ze kon het niet zoo heel onbillijk vinden. Ja, ze waren moeilijk geweest, de laatste weken. Veel moeilijker dan in de dagen van Mopsy. De dagen van Mopsy... Zou ze die nog terug willen hebben? „Nee," dacht ze beslist, „nee!" „Waarom niet?" vroeg ze zich dan af, „waarom niet?" Ze sloot haar oogen om te gaan slapen. Maar ze kon niet slapen. Ze werd onrustig en wierp zich om en om Dan gooide ze de dekens van zich af, o, wat kreeg ze 't benauwd, maar al gauw begon ze te rillen, 't Was immers ook herfst en koud. Eindelijk sliep ze in, maar ze droomde van reuzebalansen, die de baas haar opdroeg te maken. Ze kwamen niet uit en boos schudde Rüdestein haar door elkaar. Hij had geen medelijden; steeds hardhandiger pakte hij haar aan. Lo gaf een gil, werd wakker en staarde met verschrikte oogen in de door de maan zwak verlichte kamer. „O Lo, als ik nog denk aan den dag, toen we, vol verwachting naar den nieuwen baas, naar school gingen," zei Floor, den volgenden morgen. „Toen HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 53 kon ik nog lachen, nu ben ik het verleerd!" „Arm land," beklaagde Lo haar. „Maar wat ik zeggen wou, Lo, wat bezielde je gisteren toch om zoo maar ineens „Den Gevreesde" te durven trotseeren? Hemeltje, waar haalde je den moed vandaan?" „Och, ik kon niet hebben dat hij ons verdacht, niet voor de waarheid te willen uitkomen. Ik had 't gezegd, voor ik het zelf eigenlijk wist." „Enfin, het was in ieder geval kranig van je! Ik denk dat de baas het ook kranig vond." „Och, onzin." „Nee heusch." „Ben je mal? Hij vond het eenvoudig brutaal, anders had hij niet zoo de pik op me!" Ze waren het schoolgebouw binnengegaan en even later begon de Aardrijkskunde-les. Lo's oogen dwaalden naar buiten, naar de boomen, die al leelijk kaal begonnen te worden. „Jammer dat de zomer om is," droomde ze, „hij is toch zoo mooi, de zomer. Was het maar weer lente. Ik kan niet hebben dat alles in de natuur sterft. De herfst is de ziekte en de winter de dood. De koude, onverbiddelijke dood! Koud en onverbiddelijk als Rüdestein. Rüdestein? Was de baas werke- 54 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. lijk zoo koud en hard? „Ja," besloot ze, „koel en onverschillig is hij, tegen iedereen, ja, maar... tegen mij toch het meest. Mij kan hij heelemaal niet uitstaan." En Lo voelde iets als pijn, héél, héél diep in haar jong hart. Plotseling werd ze uit haar droom wakker geschud. Ze kreeg een beurt. Lieve tijd, wat had de aardrijkskundeman gevraagd? Ze wist het niet. Floor hielp haar uit den nood. „Plaatsen van Italië," fluisterde deze. Gelukkig, die kende Lo wel zoowat! „Waar dacht je straks aan?" vroeg Floor, toen Lo van de kaart terugkwam „Ik? O, aan niks bijzonders. Aan de jaargetijden." „Wat zeg je? Wou je gaan dichten?" „Wie weet!" „Lo, toe, zeg me gauw even alle rivieren, ik krijg ze vast, 'k weet het zeker! Hij loert telkens naar me," fluisterde Henny gejaagd. Lo kende ze half en half en Henny nam haar wijsheid dankbaar aan. Ze had goed gezien, want ze moest alle rivieren noemen. Triomfantelijk zei ze op, wat Lo haar zoo hulpvaardig in 't oor had geblazen. ,Juist, dat gaat nogal aardig," zei de aardrijkskundeleeraar, een vriendelijke, niet veel-eischende man. „Op die manier is 't nog eens makkelijk lessen leeren," lachte Henny, Floor een duw gevend. Maar deze antwoordde niet. Ze keek bezorgd naar Lo's gezicht, waarop zoo'n vreemde, peinzende trek lag. „Zeg Lo, wat scheelt je tegenwoordig toch? Je bent zoo stil! Doe je je best, ernstig te worden?" ,,'k Zou je danken, nee Floor, Tc heb alleen wat hoofdpijn." ,Ja, dat zal wel. Als jij ook gaat dichten over de verschillende jaargetijden en wie weet wat nog meer, kan je hoofd onmogelijk gezond blijven, meisje!" „Och jij." Lo lachte alweer. Ze maakte een beweging als HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 55 wilde ze alle zwaarmoedigheid van zich afschudden. Van dien dag af was ze onhandelbaarder dan ooit en de leeraren waren het er over eens, dat Lo van Brechtstein wel altijd een lastpost zou blijven. Er kwam weer veel meer leven in de klas, de dagen van pret en jool, zooals vroeger bij Mopsy, moesten weer terugkomen. Nee, die saaie geest mocht met voortduren. Lo en Floor waren de grappenmaaksters, zij gaven het voorbeeld en de anderen volgden graag. De goede orde die onder Rüdestein langzamerhand tot stand was gekomen, dreigde opnieuw verstoord te zullen worden. Maar nu werden de grappen duurder geboet dan vroeger, want Rüdestein toonde geen Mopsy te zijn. Hij wist, dat het vorige jaar drie van de acht leerlingen voor het eindexamen gezakt waren, en hij wist ook, dat deze klas er niet beter voorstond, 't Werd vechten tusschen den directeur en de vijfde. Maar de strijd was vermoeiend, vooral voor de laatste. Op een avond was Lo, na een drukken dag, vroeg naar bed gegaan. Ze duwde haar gloeiend hoofdje diep in het kussen en snikte: „Ik geef het op, tiran. Nu, na de onderwerping van de heele klas, leg ik me ook neer. Kwel ons dan maar met je afschuwelijke orde en tucht, ik zal alles van je verdragen en je niet meer hinderen." Ze voelde zich klein, o, zoo klein. Een paar dagen later wenschte de directeur zichzelf geluk met zijn overwinning op die rumoerige vijfde. VIJFDE HOOFDSTUK. Lo ging naar Floor. 't Was Woensdag en ze had haar huiswerk 's middags zoo gauw mogelijk afgemaakt, om nog wat vrij te zijn. Floor maakte haar zelf de deur open en riep, toen ze Lo zag: „O fijn, ben jij het? Kom gauw binnen, dan kunnen we nog eens ouderwetsch babbelen na zoo'n langen middag van blokken, 't Is tegenwoordig maar 'n ingespannen leven voor ons; 'n pleziertje? — ho maar! Je mantel hang ik wel op. Ga maar vast naar de huiskamer, daar is ma, maar kijk niet naar den rommel." Lo lachte. Ze hield van die gezellige slordigheid bij de Redens. Hondermaal meer dan van de stijve netheid en over-degelijkheid, die in zooveel huizen heerschte. Vroolijk ging ze de huiskamer in. „Daar doe je goed aan, kind, ons nog eens op te zoeken! Verbazend, wat ben je al lang niet meer hier geweest. En de kinderen houden zoo van tante Lo," klonk mevrouws vriendelijke stem haar al tegen. „Dag mevrouw. Past u maar op, anders kom ik zoo dikwijls, dat u de deur op slot doet, als u me ziet aankomen! Dag schat van 'n pukje," en Lo boog zich hartelijk naar het jongste lid der familie Reden over. Het ventje timmerde met een houten lepel op z'n kinderstoeltje, maar toen hij Lo zag, gooide hij de lepel weg en strekte juichend beide poezele armpjes naar haar uit. Lo bedekte het lieve engelentoetje met kussen. „Dag mijn schattige, kleine man. Wat zie je er gezond uit." HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 57 „Heppe, heppe, itte pelen!" Kraaiend greep het kleintje naar Lo's haar en trok er uit alle macht aan. „Au, au!" riep Lo plagend. ,Je mishandelt mijn pruik, kleine bengel! Gauw loslaten hoor, anders trek je 't haar er nog uit en moet ik m'n heele verdere leven met een kaal hoofd pronken." Maar 't kleine baasje toonde een groote volharding te bezitten, want hij hield z'n prooi stevig vast. „Loslaten, Bibet! En dadelijk! Je doet tante Lo pijn en dan komt ze nooit bij je terug," kwam mevrouw er nu tusschen. De jongen geloofde het maar half; hij deed nu pogingen een uitstekende haarspeld te pakken te krijgen. „Foei Bibet, wat ben je stout," en mevrouw gaf hem een tikje op het mollige handje. Dadelijk liet hij los, trok een pruilmondje en keek z'n moeder met booze oogen aan. „Och mevrouw, dat had u niet moeten doen," eet Lo spijtig, „hij trok niet hard en hij is zoo schattig!" „Nee, hij mag niet zoo lastig zijn en hij moet gehoorzamen. Het is hier tóch al zoo'n huishouden van Jan Steen. Kinderen moeten discipline leeren, zou tante Barby zeggen. Is 't niet, Bibet?" Maar Bibet kon het verdriet, hem aangedaan, nog niet vergeten. Zijn lipje begon te trillen en een paar dikke tranen blonken in zijn mooie kijkers. In een wip had Lo hem op den arm en kuste de traantjes weg. „Ziezoo, nu gaan we saampjes naar de anderen, hè schat? Is het goed, mevrouw? Ze zijn zeker in de kinderkamer?" „Ja, maar Floor heeft ze al geroepen. Hoor maar, daar komt de bende de trap af. Geef mij Bibet maar zoolang, m'n kind, tot de storm bedaard is." Lo gaf haar het kleintje over, dat z'n boosheid vergeten scheen, toen moeder hem met haar kettinkje liet spelen. 58 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. „Wim," hoorden ze Floor opeens roepen, „wil je wel eens fatsoenlijk de trap afgaan? Je lijkt wel een halve wilde. Vooruit, Pu, doe jij hem die malle kunsten nu niet na." ,Je bent zelf soms een halve wilde!" schreeuwde een heldere jongensstem terug. „Dat is waar," dacht Lo, die lachend luisterde. De kamerdeur vloog open en het vroolijke troepje kwam binnen. „Dag jongens." „Dag, dag, dag!" gilden de Redentjes terug, „kom je met ons spelen? Roovertje soms, achter in den tuin?" vroeg de zevenjarige Paul, die meestal Pu werd genoemd. „Och, malle jongen!" viel Timpy, met haar achtjarige wijsheid in. „Het is veel te koud. Nee, we gaan koken, hè tante Lo?" „Ja, ja, we doen alles," beloofde Lo, die zich nauwelijks kon bewegen, daar de heele bende aan haar hing. Floor wilde haar van de lastposten bevrijden. „Vooruit, laat Lo toch met rust. Kannibalen, die jullie zijn." „Nee, want ze komt met ons spelen. Met ons springen en pret maken, hè Lo?" vroeg Wim, die tien jaar en de aanvoerder van het troepje was. Mevrouw genoot van het tooneeltje. Ze was een vroolijke, knappe dame, die, ondanks haar zes-endertig jaren, nog dikwijls met de kinderen mee ravotte. Ze kwam zelf uit een groot gezin en was reeds als kind aan wanorde en drukte gewend. Zoo kon ze er nu ook niet meer buiten. Als haar tante, die zich dikwijls aan het zoogenaamde „zottenhuishouden" ergerde, haar voorhield, dat de kinderen geen orde kenden, lachte mevrouw Reden er om. „M'n lieve tante Bab, die heb ik immers óók niet gekend. En toch had ik bovenbeste ouders, van wie üc ontzettend veel hield. Ik weet best, dat we bier geen model menschen zijn, maar wat er aan te doen? M'n moeder was zoo, ik ben zoo, Floor is zoo en HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 59 de anderen worden ook allemaal 't zelfde. Men kan toch niet om elke kleinigheid tobben of huilen. Dat doe je als er reden voor is, tante Barby, ik ben blij, als ik lachen kan. De goede God heeft ons toch niet voor niets blijdschap gegeven 1 En lach ik misschien een beetje te veel... welnu, dan moet een ander zich daar maar niet aan ergeren." Als mevrouw Reden zoo praatte, schudde tante plechtig haar hoofd en zei ernstig: „Zeker nicht, de mensch moet bij tijden opgewekt en blij zijn. Maar die eeuwige vroolijkheid van jou is uit den booze. En dan, die ergerlijke verbasteringen van fatsoenlijke namen. Begin maar bij Bibet; het kind is Berthus gedoopt. Timpy van Mathea, terwijl Trifri den fatsoenlijken naam van Siegfried heeft gekregen. Pu moet Paul verbeelden en Mupy Wim. 't Is om van te rillen, nicht Maar daar zou ik nog niets van zeggen, als je bij de anderen die malligheid ook niet deed. Ik heb van m'n ouders den christelijken naam van Barbara ontvangen en nu heet ik niet Bab of Barby of weet ik, hoe je hem nog meer radbraakt." „Maar, lieve tante, die afkortingen klinken immers veel aardiger dan die lange, vormelijke namen? Ze zouden raar opkijken als ik „de bende" plotseling ging omdoopen. Verbeeld u toch eens, tante Barby, dat ik tegen Trifri „Siegfried" zei. Hij is nu eenmaal geen krijgsheld, mijn teer, zwak kindje." Op die woorden zuchtte tante dan heel diep en zei verdrietig, dat men hier met goeden raad nooit verder kwam. Lo hield veel van het luchthartige mevrouwtje, dat, ondanks haar schijnbare oppervlakkigheid, een hart van goud bezat. „Wat gaan we nu spelen?" vroeg Mupy. „Waar ze allemaal aan mee kunnen doen," zei Lo. „Verstoppertje dan?" ,Ja, best, tel jij maar ai, Mupy." Weldra was 't een leven in 't groote huis dat 60 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. hooren en zien verging en zegevierende kreten gingen op als er weer iemand gevonden werd. Tenslotte ging het verstoppertje over in krijgertje. Het was een vreeselijk spektakel. Zelfs mevrouw deed, met Bibet op den arm, aan 't spelletje mee. Midden in die verwarring kwam mijnheer Reden thuis. Zijn vrouw, die door Lo achtervolgd, hijgend de vestibule inrende, liep hem haast omver. „Wat is hier nou aan de hand, Floor?" vroeg hij lachend. „Kan ik ook wat te eten krijgen, want ik val om van den honger! Zoo Lo, ben je er ook weer eens, Juffertje Wildzang?" „Nu kalm zijn," riep mevrouw tot de inmiddels uit alle hoeken en gaten te voorschijn gekomen kinderen. „We gaan gauw eten. Wie 't eerst er is," en meteen liep ze al vooruit naar de huiskamer. De kinderen moesten behoorlijk de handen wasschen, waarna ze zich om de gedekte tafel schaarden. Lo was door mijnheer en mevrouw met allerlei vreesehjke dingen bedreigd, indien ze het waagde, naar huis te gaan. Het werd een rumoerige maaltijd. De kinderen waren nog doller dan anders, zoodat de ouders nu en dan zelfs even streng moesten optreden, om de levenmakers tot kalmte te dwingen. Toen Bibet zout over Lo's eten strooide, keek mevrouw even verschrikt, maar Lo lachte hartelijk om 't grapje en gaf 't ventje er zelfs een dikken zoen voor. „Ik heb een leuk plannetje," zei mijnheer Reden opeens. „Br wil Lo's moeder even opbellen en vragen of het goed is, dat Lo vanavond bij ons blijft. Wij gaan dan met ons vieren uit. Mijn vrouwtje, jtj Lo, Floor en ik." „Fijn!" riep Floor. Lo vond het ook leuk, vooral toen moeder 't plannetje dadelijk goed vond. „Mag ik niet mee?" vroeg Wim spijtig. ,Je bent nog veel te klein, Mupy." HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 61 „Ik ben al tien!" verdedigde hij zich. „Wat je zegt! Tien? Jongen, wat 'n leeftijd al. Tien heele jaren! Hoe kreeg je ze om, Mupy?" plaagde Floor. „Houd jij een ander voor den gek, flauwerd," zei Mupy boos. „Toen jij tien was, ben je eens naar de opera geweest, dat heb je me zelf laatst verteld, en je broer gun je niks." „Dan mag m'n broer naar Hans en Grietje gaan kijken," beloofde Floor, „zooiets is wel geschikt voor kleine jongens." „Ga d'r zelf naar toe! Dan kun je misschien voor heks spelen." „Dank je, kereltje. Hoe oud ben je ook weer?" „'k Zal je dadelijk wel 's toonen hoe oud ik ben," riep Mupy driftig. Hij schoof z'n stoel al achteruit om op haar toe te vliegen. „Begin maar," plaagde Floor. Mupy, nu nog woedender geworden, vloog met gebalde vuisten op haar af. „Stil Mupy," zei mijnheer kalmeerend. Floor had intusschen al de vlucht genomen en stoof de trap op. Mupy liep haar na, twee treden tegelijk nemend. „Dadelijk val je en breek je armen en beenen," riep mevrouw hem na. Maar hij hoorde het niet. Floor deed haar best, aan Mupy's woede te ontkomen. Ze wist wel, dat ze hem, om zijn driftig karakter, niet zoo plagen mocht. „Waarom doet Floor nu ook zoo flauw," zei mevrouw wat misnoegd, „dadelijk geeft Mupy haar in z'n drift een Hinken stomp en dan is 't een ruzie van heb-ik-jou-daar." Mijnheer Reden ging naar boven en wist den woesten Mupy eindelijk te pakken te krijgen. „Bedaar, bedaar, kleine driftkop. Ga maar eens gauw met je vader mee en laat je spinnige zuster met rust. Het is maar goed, dat jullie niet allebei mee gaat. Dan kregen we nog last met de politie 62 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. wegens een straatgevecht. En nu naar moeder." Lachend liet hij Mupy op zijn rug klauteren en zoo droeg mijnheer Reden zijn veelbelovenden zoon de trap af. Floor kwam hijgend achter het tweetal aan. Mupy was alweer bedaard en kreeg van moeder, die de kinderen niet weing bedierf, een handvol koekjes. De vrede was weer geteekend en nu ging de familie, zooals was afgesproken, de stad in. Lo en Floor liepen een eindje vooruit. „Dat bevalt ons beter dan huiswerk maken, hè Floor?" „En of. Maar over huiswerk gesproken, heb jij de geschiedenis geleerd? Ik vond het zoo veel en heb een gedeelte gewoonweg overgeslagen. Verbeeld je, als we de les eens op schrift kregen, dan bracht ik er geen sikkepit van terecht." „Och, dat gebeurt niet, 't moet immers allemaal weer nagekeken worden ook," antwoordde Lo. „We rollen er wel weer doorheen, als we elkaar maar goed voorzeggen, Floor." , Ja, maar sinds Rüdesteins bewind zijn de leeraren veel strenger geworden. Verschrikkelijk gewoon! Wat zou de baas wel zeggen, als hij wist dat we uitgingen, zonder de geschiedenis goed te kennen?" „Nou ja, daar is hij ook directeur voor. Hij moet wel streng zijn, anders kreeg z'n school een slechten naam." „Hoor eens aan, voel jij je weer eens geroepen Rüdestein te verdedigen, Lo?" „Meisjes, zijn jullie doof? — kom dan toch!" hoorden ze opeens achter zich roepen. De vriendinnen maakten dadelijk rechtsomkeert. „Leuk, we gaan naar „Excelsior." Daar hebben ze zulke verrukkelijke roomtaartjes," zei Floor, met de tong smakkend. Toen ze aan een tafeltje zaten en ieder zich een lekker gebakje had uitgezocht, vroeg Floor opeens: „Was u vroeger een brave jongen, vader?" HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 63 „Héél braaf." „Nee, zeg 's eerlijk." „Ik zeg 't toch. Ik was gewoon een schat, en altijd de eerste van m'n klas, kind." „Dat geloof ik niet." „Je beleedigt me." „U bent vervelend, vadertje, 't Kan niet." „En waarom niet? Waarom kan ik geen brave jongen en daarbij nog 'n bolleboos geweest zijn?" „Ja, een bolleboos misschien wel, want u bent nóg knap, maar braaf niet." „Waarom toch niet, kind?" „Hoe zou ik dan aan m'n ondeugende streken komen?" „Van je moeder natuurlijk, Floor." „Je bent wel vriendelijk, man," lachte mevrouw, „maar je weet er niets van, baasje, want je kende me nog niet, toen ik op de schoolbanken zat." „Dat denk je maar, 'k ben je toch dikwijls genoeg tegengekomen, en dan keek je zoo guitig als 'n kwajongen." „O, wat eenig!" riep Lo, „toe mijnheer, vertelt u nog eens wat. Bent u op de jongens-H. B. S. geweest en was u toen al 'n beetje verliefd?" „Hoor dat nieuwsgierig-aagje toch eens," schaterde mijnheer Reden. „Dacht je, dat ik m'n hartsgeheimen hier zoo maar vertelde?" „Nee, 'k wou alleen maar weten, of je bijvoorbeeld in de vijfde al echt verliefd zoudt kunnen zijn, ik bedoel..." aarzelde Lo. Tot haar spijt kreeg ze geen antwoord op haar vraag, daar de winkeldeur openging en twee heeren binnenstapten. „Bonjour, Verzijlen, ik wist niet dat je in de stad was," zei mijnheer Reden, plotseling opstaande. „Moet je hier zijn voor handelszaken?" Een hartelijke handdruk tusschen de beide heeren volgde, waarna, tot grooten schrik van de bakvischjes, de wederzijdsche voorstelling plaats vond. «4 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. „Ik had niet gedacht hier zulk lief gezelschap te vinden," zei de vriend van Verzijlen, mijnheer Palco, de beide meisjes met z'n donkere oogen opnemend. Lo en Floor gaven elkaar ongemerkt een duwtje en keken, verlegen onder den blik, naar den grond. De heeren namen een stoel. Verzijlen ging haast mevrouw en Floor zitten, terwijl Palco zorgde, zich een plaatsje tusschen de jonge meisjes te veroveren. Het werd een levendig gesprek. De beide heeren konden onderhoudend vertellen, maar Lo dacht: „waren we die vervelende salonhelden maar kwijt." Plotseling riep Floor, van haar stoel opspringend: „Lo, gauw, kijk 's naar buiten. Daar loopt ie!" „Wie?" vroeg Lo, haar niet zoo gauw begrijpend. „De tiran!" Lo voelde dat ze een kleur kreeg. Wat een vervelende man was die baas toch, waarom moest hij nu net weer langs komen?" Rüdestein zag haar en groette beleefd. Lo meende te zien, dat ook hij een kleur kreeg, maar nee, ze vergiste zich vast. Waarom zou hij nu in 's hemelsnaam blozen? Toch zeker niet voor 'n paar leerlingen van de vijfde klas... „Hij denkt er natuurlijk weer 't zijne van, dat we hier zitten," zei Floor, zich achter den rug van Palco naar Lo buigend. Deze trok onverschillig de schouders op en bleef door de glazen deur naar buiten kijken. Maar, o schrik, wat gebeurde? Even later kwam Rüdestein met een vreemden heer terug en wandelde de lunchroom binnen. Ze namen ginds, in 't uiterste hoekje, plaats en bestelden een kop thee. „Ken je die meisjes?" vroeg Rüdesteins vriend. „Ja, dat zijn leerlingen van me." „Lachebekjes zeker?" „Ja, tot vervelends toe." „Wel lieve gezichtjes. Raakt je hoofd daar niet van op hol, Luit?" HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 65 Rüdestein werd, om zijn militaire houding, door de vrienden „Luit" genoemd. Hij lachte even. „Waar denk je aan? 't Zijn echte nestkuikens nog. Lacherige bakvisschen." „Toch schijnen die twee heeren ze niet onaardig te vinden." Eet einde van Lo's Bakvischtijd. 5 66 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. „Hemel, wat stel jij 'n belang in die kinderen. Laat ze coquetteeren, als ze daar plezier in hebben. Ze deden anders beter te werken. Met de heele klas is het droevig gesteld. Ze voeren geen steek uit en zakken vast voor 't eindexamen als ze zoo doorgaan. Zij moeten 't weten. Kijk toch niet zoo naar die donkere, Hans, je lijkt wel idioot, haar zoo aan te staren." „Wat ben je vanavond vriendelijk, Luit." Rüdestein haalde ongeduldig de schouders op. „Schrikkelijk, wat is die zwarte van Brechtstein een coquette," viel hij dan nijdig uit. ,,'k Heb 't nooit achter haar gezocht. Als jij nu maar zorgt, haar niet zoo aan te gapen, Hans, anders krijgt ze nög meer verbeelding." Onderwijl was Lo druk in gesprek en werd zelfs een oogenblik bekoord van Palco's donkere oogen. Maar dan lachte ze om haar dwaasheid. „Daar heb ik een idee," riep mijnheer Reden opeens, „de Exelsior bioscoop begint om acht uur. We hebben nog juist tijd, een goed plaatsje uit te zoeken." „Accoord," viel mijnheer Verzijlen hem bij, „en wat zeggen de dames ervan?" Mevrouw Reden knikte toestemmend, evenals de beidé meisjes, die het zelfs reuzeleuk vonden. „Zeg, Luit, die aardige bakvischjes gaan naar de bioscoop," zei Rüdesteins vriend, toen het levendige groepje zich door een zijdeur verwijderd had. „Mogen ze dat van jou? — Als ik je was, zou ik die twee er van terughouden. Toe Luitje, haal ze eens hier, ik vind het pracht-exemplaren, zie je, toe, doe het, dan kan ik er nog een praatje mee maken. Meisjes op dien leeftijd zijn dikwijls zoo aardig, maar daar heb jij, als schoolmeester, zeker geen oog voor?" „Je lijkt wel niet wijs, ik snap anders niet, hoe je zoo'n nonsens in je hoofd haalt, 't Zijn immers nog kinderen, onnoozele kinderen," antwoordde Rüdestein niet erg vriendelijk. HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 67 De ander lachte hem hartelijk uit. „Ben je op school ook zoo prikkelbaar? Dan zullen ze het daar ook niet erg op je begrepen hebben, baasje!" „Je moest me zien op school," bromde Rüdestein nijdig. „Dan zal ik daar maar met vertellen van een gedenkwaardigen Carnavalsavond toen..." begon Hans plagend. „Schei uit met dien gekkepraat. Ik ben sinds dat feest heel wat ouder en wijzer geworden. Ik hoop, dat je dat niet vergeet." „Kerel, kerel, je hebt wel een verkwikkelijk humeur!" „Dank je. Het wordt tijd dat ik opstap. M'n broer komt vanavond bij me. Hij is notaris en heeft, in 't betrekkelijk kleine dorp waar hij woont, weinig afleiding. Hem met mijn allerliefste hospita alleen te laten, zou onmenscheüjk zijn." Intusschen voelde Lo zich niet erg op haar gemak met haar hoff elijken buurman Palco. Deze keek haar nu en dan van terzijde aan. Hij vond haar veel minder spraakzaam dan straks en vroeg zich af, wat de reden kon zijn. Lo merkte zijn onderzoekenden blik. „Heb ik soms iets geks aan me?" vroeg ze eenvoudig. „Zit mijn haar misschien slordig? Of mijn muts scheef? U kijkt telkens naar me." Palco haastte zich te antwoorden dat alles in de beste orde was. Lo keek hem verbaasd aan. „Heusch?" „Ja, heusch. Het kan niet beter." „Zoo?" antwoordde Lo niet erg vriendelijk, daar zijn brutale blik haar ergerde. Ze keek nu onafgebroken naar de film en raakte geheel in 't spel verdiept. Palco lachte om dat kind. Ze had nog niet geleerd met heeren om te gaan. Maar... ze was toch heel 5» 68 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. aardig en Palco hield juist wel van dat slag meisjes. „Juffrouw Lo," begon hij. „Ja?" vroeg ze achteloos daar er op 't doek juist een spannende scène werd gegeven. „U bent het mooiste meisje dat ik ooit heb gezien." Lo kon haar ooren niet gelooven. Ze keek hem verschrikt aan en barstte dan in lachen uit. „Wat doet u mal," zei ze op minachtenden toon. „Mal, waarom, jonge dame?" „Daarom, ik ben heel gewoon, ja, net als de andere meisjes van m'n klas. 'k Vind 't ook gek iemand zooiets in 't gezicht te zeggen, 'k Houd niets van zulke flauwiteiten." Ei, ei, die is niet op haar mondje gevallen, dacht Palco beleedigd. Zoo'n dom, onnoozel kind, zoo'n eigenwijze bakvisch, zal mij leeren, wat ik zeggen of zwijgen moet. Hij bromde nog iets onverstaanbaars en zweeg dan, waar Lo volstrekt geen spijt van had. Ze was blij toen het stuk uit was en ze Palco, tot afscheid, de hand kon geven. Nee, zoo iemand begeerde ze nooit meer naast zich te hebben. Op weg naar huis vertelde ze het gevalletje aan de Redens, die er hartelijk om lachten. Mijnheer van Brechtstein stond erop, dat de familie nog even binnen zou komen, toen ze Lo thuisbracht, maar Floors vader beweerde, dat het dan voor zijn dochter te laat werd. „Het is nog maar een kind," voegde hij er plagend bij. „Hè vader, wat een beleediging," riep „het kind" verontwaardigd. Mevrouw van Brechtstein kwam ook de vestibule in en trad handelend op, door doodeenvoudig de huisdeur achter het gezelschap te sluiten. „Dat is verraad!" riep mevrouw Reden, toen ze even later in een leunstoel werd gezet. „Ik vind het dolletjes," zei Floor, „nu babbelen we gezellig nog wat na." HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 69 „Jonge meisjes houden nu eenmaal van nachtbraken, hoe later 't wordt, hoe mooier ze 't vinden. Gelukkig dat wij oudjes ons verstand gebruiken en ze bijtijds in bed stoppen," lachte haar moeder. Na nog een kwartiertje gepraat te hebben, namen de Redens afscheid en liet Lo ze, dankend voor den heerlijken avond, uit. ZESDE HOOFDSTUK. „Als ze 't nou nog niet hoort..." bromde de oude, trouwe gedienstige der van Brechtsteins, nadat ze, den volgenden morgen, tweemaal met haar vuist op de deur van Lo's kamer had gebonst. Maar daarbinnen bleef het doodstil. ' .Juffer Lo, het is hoog tijd om op te staan," riep ze nu door een kiertje van de deur. Zacht gebrom was 't antwoord. .Juffer Lo, het is tijd!" riep ze nog eens. „Ja," klonk het nu knorrig terug. ,Jk hoor je wel Stien, je hoeft niet zoo'n kabaal te maken." „U mot opstaan, juffer Lo," herhaalde Stien onverstoord. Lo gaapte en rekte zich uit. „Ik heb nog veel te veel slaap," mopperde ze. ,,'k Was zoo heerlijk aan 't droomen en nou..." „Dat kan wel waar zijn," viel Stien haar in de rede, „maar u mot toch naar school! Afijn, u mot het verder zeivers maar weten. U bent nou tenminste wakker." „Zeur toch niet, Stien," zei Lo boos. „Da's nou de dank voor al me moeite!" mokte de oude, de. trap afgaande. „M'n hoofd er af als ze opstaat." „Ze zouden je zenuwen gewoon in de war brengen met al dat ellendige gewerk. 's Morgens vóór dag en dauw moet je er uit," klaagde Lo, de dekens nog wat hooger ophalend. „Wat is slapen toch zalig," dacht ze dan, terwijl ze haar neus diep in het donzige kussen duwde. Zoetjesaan dommelde ze weer in. Maar Stien vertrouwde het zaakje nog niet en 'n HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 71 kwartiertje later sukkelde ze weer de trap op. „Bent u opgestaan?" riep ze, weer door het kiertje. Lo schrok wakker. „Nee, maar nu doe ik 't heusch, Stien!" „Gauw dan toch. Het is al acht uur." „Ja, ik sta op. Maak je toch niet zoo dik, ik kom er nog best." Langzaam richtte Lo zich op. Stien, die het bed hoorde kraken, was gerustgesteld en ging naar beneden. Met slaperige oogen keek Lo rond. Loom liet ze zich weer terugvallen in de kussens. Ze kon gewoon niet opstaan, 's morgens. En nu was ze gisteren ook nog laat naar bed gegaan. Ze sloot haar oogen om niet te zien hoe licht het al was en sluimerde waarlijk weer in. Tegen half negen riep haar vader onder aan de trap: „Lo, kom je haast beneden?" Natuurlijk kreeg hij geen antwoord en z'n stem uitzettend, riep hij nog eens: „Lóóóó, kom je haast?" Nu drong het geroep eindelijk,tot haar door. Met één sprong was ze uit bed. „Jaaaa!" riep ze terug. Ze wierp een snellen blik op het kleine klokje op 't nachttafeltje. Lieve deugd, half negen! Ze kwam nooit op tijd klaar! Haastig begon ze zich te kleeden, maar alles liep tegen. En dat vervelende haar was vanmorgen zoo weerbarstig! Ze stond op 't punt naar beneden te gaan, toen Dolly de trap kwam opvliegen. „Maak toch voort, Lo. Je hebt nog maar tien minuten. Ben je nu heelemaal stapel om zóó lang boven te blijven," riep ze, buiten adem van 't harde loopen. Nauwelijks zat Lo aan de ontbijttafel, toen Floor haar kwam halen. „Zoo slaapkop, ik kom maar naar jou toe. Je bleef zoo lang." „Lo heeft vanmorgen van den zonsopgang genoten 72 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. en vergat zoodoende haar tijd," spotte haar vader. „Ik ben klaar," zei Lo, met een propvollen mond. Maar met een paar slokjes thee was dit restje gauw naar binnen gespoeld. „Als jullie nu nog naar Steffy wilt, kom je er niet," waarschuwde mevrouw, naar de klok kijkend, die onverbiddelijk vijf minuten voor negen aanwees. ,,'t Zal nog wel gaan. We maken groote stappen met onze ooievaarsbeenen," zei Floor vroolijk, „en daarbij hebben we het eerste uur les van Delden, dat is zoo'n goeierd. Die kijkt niet op 'n enkel minuutje." „Kom, we verdwijnen," riep Lo, „morgen sta ik heusch reuzevroeg op. Dag vader, dag moeder!" In draf holden ze naar Steffy. Maar dat arme kind had den heelen nacht wakker gelegen van de kiespijn en zou vanmorgen naar den tandarts gaan. Het dienstmeisje had al een briefje naar school gebracht. Steffy zag er, met haar gezwollen wang, beklagenswaardig uit. „Beterschap en sterkte straks," zei Lo haastig, „we moeten weg, willen we niet komen als de school uit is." „Ja, wat is het al laat!" riep mevrouw verschrikt. „Jullie haalt 't onmogelijk meer." Ze hoorden de klok slaan, een... twee ... 't Werd een hopeloos gevlieg. Hijgend en blazend stonden ze zeven minuten over negen in de kleedkamer van de H. B. S. „Hè, hè," zuchtte Floor. „Ben je klaar met je mantel?" „Ja, kom maar. Nu we eenmaal binnen zijn, is het zoo erg niet. Als de poort dicht was geweest, hadden wé weer gezanik met den conciërge gehad. Nu komt het nog maar alleen op Delden aan. Wat zal hij opkijken!" Ze holden de gang door en Lo opende vlug de deur van de vijfde. Maar plotseling verdween de vroolijke lach op haar gezichtje, toen ze, inplaats van den goedigen HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 73 Delden, den baas, in eigen persoon, voor de klas zag staan. „O, bent u..." „Sluit de deur asjeblieft, het tocht," viel hij haar ongeduldig in de rede. „Maar ik moet er ook nog in," mompelde Floor, die nog achter Lo in de gang stond en al aan de stem had gehoord wie daar binnen was. Lo deed de deur weer wat verder open, om Floor gelegenheid te geven ook binnen te komen. Beduusd gingen ze allebei naar haar plaats. „Ik ben al tien minuten met de les bezig," zei Rüdestein ijzig kalm. Ze voelden beiden het hart in de keel kloppen en wachtten met gebogen hoofd af, wat hij verder zeggen zou. Op 't standje zou natuurlijk nog straf volgen, daar twijfelden ze geen oogenblik aan. „Je dacht zeker, die tien minuten wel te kunnen missen en je verwachtte mijnheer Delden hier, nietwaar? 't Is schande, zooals jullie, groote meisjes, je gedraagt. Be duld niet dat je te laat komt, daarmee stoor je de les en dat komt niet te pas. Welke reden had je zoo over tijd te komen?" Er volgde geen antwoord. „Welke reden had je?" herhaalde hij z'n vraag. Floor keek Lo wanhopig aan. Wat moesten ze zeggen? Lo wist 't evenmin. Het hengsel van haar schooltasch had ze in haar zenuwachtigheid al kapot getrokken. Begreep die vervelende vent dan niet, dat er geen geldige reden was?" „Geef dan toch in 's hemelsnaam antwoord," riep Rüdestein, van de een naar de ander kijkend. „Je komt toch niet voor je plezier te laat?" 't Was een oogenblik doodstil in de klas. Lo had wel door den grond willen zinken, zoo verlegen was ze met zichzelf en Floor snoot haar neus, om zich een houding te geven. „Best, als jullie stommetje blijft spelen, moet je de gevolgen maar ondervinden," klonk ^ nu dreigend. 74 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. „Zeg maar wat, dan ben je van z'n gezeur af, hoorde Floor achter zich fluisteren, 't Was Kit, die zoo bereidwillig raad schafte. „Ik geef je nog éénmaal gelegenheid te antwoorden, maar dan ook beslist voor 't laatst," hield Rüdestein aan. Ingehouden drift trilde in zijn stem en zijn booze blik voorspelde niet veel goeds. „We waren vanmorgen wat laat!" zei Floor eindelijk. Op dat oogenblik was ze onder een hoedje te vangen, evenals haar schuldige vriendin. „Dat is geen reden. Enfin, jullie teekent allebei maar eens keurig netjes de kaart van Groningen, Friesland en Drente. Verder hoop ik, dat je voortaan de lessen niet meer zult storen en ook je gedrag niets te wenschen overlaat." Na die speech ging hij kalm door met de les. Lo vond hem nu weer onverdraaglijk en vreesdij k overdreven. Was de kleine fout, door haar en Floor bedreven nu een reden, zóó geweldig uit te varen? Een driftkop was hij, ja, een onredelijke driftkop, dat bleek immers telkens weer. Toen het uur eindelijk om was, zocht ze zenuwachtig naar haar zakdoek, want de tranen liepen telkens weer over haar wangen, hoe ze er ook tegen vocht. Lo, toe, huil er niet om. Hij is het niet waard. Trek het je niet aan, Lo. Wat geeft dat nou? Mopsy was vroeger zoo dikwijls nijdig. En die kaartjes krijgen we wel af. Die trekken we natuurlijk over. Vind je het nou zóó erg, Lo?" vroeg Floor een beetje verbaasd, daar Lo nooit zoo gauw in tranen was. Ook de anderen deden alle moeite haar te troosten. ,,'t Trof ook zoo ongelukkig, dat Delden nu juist ziek moest zijn en we dien vervelenden ijskegel op ons dak kregen!" riep Henny medelijdend. Lo lachte een beetje verlegen. Haastig veegde ze haar oogen af. „Flauw van me, hè, om nou te huilen. Maar 't is nu al over!" HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 75 „Hoera, ze lacht weer," juichte Lien. „Weg met alle muizenissen. En dien man zonder hart wenschen we van harte naar de maan!" „Ja, daar hoort hij thuis," vond May. „Kun je erg zien dat ik gehuild heb?" vroeg Lo ongerust, „en is m'n wang ook vuil? Goed kijken, Floor." „Welnee kind, geen sikkepitje. Stil, daar komt de Franschman." Monsieur Darcant stapte met opgeheven hoofd binnen. Verwonderd keek hij Lo aan. „Tranen?" vroeg hij. „Ik? O nee, monsieur. Ik had wat in mijn oog. Een beestje weet u, nu heb ik net zoo lang gewreven tot het weg is," jokte Lo. „Ja, dat is lastig. Gelukkig dat het er uit is." „Ja monsieur, het is nu heelemaal weg." De voor de meisjes gezellige Fransche les begon. „Zoo'n zachte behandeling is een ware opluchting na de vreeselijke tirannie van straks," fluisterde Floor. „Is me dat ook een ongeluksdag!" bromde Lo terug, „ik begon me te verslapen en samen liepen we ons een ongeluk, met 't gevolg dat we toch nog te laat kwamen en Rüdestein van de meest zachtmoedigste zijde leerden kennen." „Ja, Lo, maar nou zal er verder ook wel niets meer gebeuren." ,,'t Is warempel te hopen, maar 'k vrees 't ergste, voorspelde Lo. „We kennen de Geschiedenis voor vanmiddag niet." „Och kind, het is Duikje immers maar." „Vanmorgen zeiden we ook, het is Delden maar." „Laat maar waaien, 't loopt wel goed af. We hebben nog geen zorgen," zong Floor zacht. „En we hebben geen verdriet," vulde Lo, nu weer wat opgewekt, aan. „Wat zijn jullie vroolijk," mengde May zich in het gesprek. 76 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. „Dat is ter eere van den baas," lachte Floor. „Zou hij daarop gesteld zijn?" „May, May, wat ben jij toch een dom gansje. Welke jonge man hoort nu niet graag jonge meisjes als vogeltjes kweelen" „Zou hij nu werkelijk een sikkepitje om ons geven?" vroeg Lo opeens. „Zeg jij nou eens eerlijk je meening, Floor." „Dat spreekt vanzelf. Wie zou nu niet houden van zoo'n eenig lief spannetje als wij zijn? We maken 't hem wel eens lastig, maar zóó erg is dat toch ook weer niet. Maar waarom vraag je dat zoo, Lo? Ben je soms 'n beetje op z'n liefde gesteld? Tc Zou het haast gaan gelooven." „Och onzin," klonk 't kribbig terug, „hij mag voor mijn part naar de pomp loopen. Maar hoe laat is het?" liet Lo er dadelijk op volgen, „m'n horloge is wel een half uur achter, geloof ik." „Kwart voor elf." „Zoo vroeg nog? Deze morgen gaat niet om. Dansant is ook zoo innig saai, als ik later nog eens voor 'n klas kom te staan, zal ik 't wel anders inpikken," verzekerde Lo. Floor trok de schouders op. „Och, aan dien tijd denk ik nog maar niet," zuchtte ze. „Ik kan me niet voorstellen, hoe 't zal worden, als ik eenmaal van de school af ben. We zijn aan dit leventje van werken, babbelen en lachen zoo gewend. Maar laten we ons Franschmannetje nu niet langer tot vertwijfeling brengen. Hij staat al een half uur grimassen te maken om ons te beduiden, dat we op moeten houden met „causeeren." „Och, wat word jij opeens braaf en juist nu we zoo genoeglijk aan de conversatie zijn," antwoordde Lo. „Maar eigenlijk heb je gelijk. Niet dat ik medelijden met Darcant heb, maar met mezelf, want ik zou geen woord van de les kunnen navertellen. En dit heeft het treurige gevolg, dat ik vanavond weer niets van m'n huiswerk terecht breng. Ik ben toch HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHIJD. 77 al zoo'n held in 't Fransen." Tooi de les eindelijk uit was en Darcant, met een bevalligen groet en 'n eeuwigen glimlach op het gezicht, afscheid genomen had, ging er een luid hoera op. „Gelukkig weer een uur van den heerlijken morgen om!" riep Kit, evenals de anderen haar boek dichtklappend. ,,'k Moet nog even m'n Natuurkunde overkijken," gilde Henny, „och Lien, leen me eens gauw jou 78 HST SINDS VAN LO'S BAKVISCHTIJD. boek. Ik kan net mijne niet vinden. Of nee, laat maar, ik moet het toch hebben." Meteen haalde ze haar boeken één voor één uit den lessenaar en gooide ze naast zich op den grond, ,,'t Is om uit je vel te springen," zei ze, ongeduldig wordend. „Netheid is 'n last, maar slordigheid nog meer." „De fanfare trekt met muziek door het dorp," riep Lien, lustig op Henny's rug trommelend. „Laat dat asjeblieft, 'k ben vreeselijk uit m'n hum," zei Henny ernstig, ,^en dan kan ik geen gekheid verdragen." „Boem, boem, boem, boem," begon Lien opnieuw, waarop Henny een liniaal nam, om haar plaaggeest te tuchtigen. Er ontstond een verwoed gevecht, zoodat de heele Natuurkunde in het vuur van den strijd werd vergeten. Lien vloog uit de bank en rende de klas door, terwijl haar tegenstandster, nog steeds met de liniaal gewapend, op een holletje volgde. De toeschouwsters hadden een pret van belang en merkten niet, dat de deur van 't lokaal openging. „Ga zitten asjeblieft Zooiets verkies ik niet jullie lijkt wel kwajongens," zei Kitty nog, Rüdesteins stem op meesterlijke wijze nabootsend. Lien en Henny keken verschrikt om Kitty lag bijna onder haar lessenaar van 't lachen, en werd nu door beiden bestormd. Het binnenkomen van den leeraar bespaarde haar de wraak der kemphanen. „Wacht maar, ondeugd. Weldra zal onze straffende hand op je neerdalen," dreigde Lien met theatraal gebaar, maar dan haastte ze zich, op haar plaats te komen. „Die drukte tusschen de lesuren moet nu uit zijn," zei de natuurkunde-leeraar gezagvol. „Het lijkt hier wel kermis." „Praat jij maar! We laten het toch niet" mompelde Kit die een ware antipathie tegen hem had. „Zei je wat Kitty?" „Ik meneer?" HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 79 »Ja M' Ik meende dat je lippen bewogen." „Ik zei bij mezelf een versje op, meneer. „Een versje? Wel,, wel!" ,Ja, een versje," bevestigde Kit nog eens. „Je moet luisteren inplaats van versjes op te zeggen»* „O, ik hoor het toch wel, meneer. „Jij moet altijd 't laatste woord hebben, dat is trouwens de jeugd eigen tegenwoordig. Nu, we beginnen met de les." „Als ik maar geen beurt krijg, anders ben ik er gloeiend bij," mompelde Henny. „Zeg jij ook al versjes op?" vroeg de leeraar ironisch. „Ik zeg bij me zelf de les op, meneer," verklaarde Henny. „Nu, dan zullen we ook maar bij jou beginnen." „Fijn," dacht Henny, want het eerste stukje kende ze zoowat. Door de vele opmerkingen verliep de les tamelijk gauw. „Ik zeg maar, er gaat niets boven kaalkop Kees," lachte Kit, den vertrekkenden leeraar nakijkend, tot de deur achter hem dicht was. „Kaalkop Kees zat in het bad, Dacht dat hij lange lokken had," zong ze dan, met haar vingers op de lessenaar trommelend. „Ja, bezing je lieveling maar," plaagde Lo. „O, wat je nu hoort is nog niets. Mijn schoonste oden dicht ik 's nachts. Dan zit ik rechtop in bed met dweepende oogen en de meest verheven gedachten komen bij me op. Allemaal van liefde, zie je." „Laat je zoo kieken en stuur hem een portret," stelde Lo voor. „Wat zou je hem gelukkig maken!" „Beslist. Kom jij me dan fotografeeren, zeg Lo?" „Graag. Of ik de kunst versta of niet, dat blijft hetzelfde." „Dat spreekt. Daar hoor ik de voetstappen van 80 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. den koperen Knikker. Dadelijk komt hij binnen. „Ik had liever dat hij maar weg bleef. Vreeselijk, wat kost 't toch een moeite al die geleerdheid in je hoofd te stampen," klaagde Lo. „Och, 't schoolleven is toch echt gezellig, als we ons eindexamen hebben gedaan en dan verschillende kanten uitgaan, zullen we naar dezen tijd terug verlangen," voorspelde Kit. „Ongezellig, elkaar dan niet meer dagelijks te zien en te spreken. Maar.. ?■ De les begon en de strenge blik van den leeraar was ditmaal voldoende, Kit het zwijgen op te leggen. „Stef kan blij zijn met haar kiespijn, anders had ze vanmorgen ook van de vriendelijke ontvangst genoten," zei Floor tegen Lo, toen ze om half een in de kleedkamer stonden. „Ja, dat is waar ook. Die arme stakkerd zouden we haast vergeten. Staat mijn muts goed? Dit noemen ze hier nu 'n kleedkamer, en er hangt niet eens een spiegel." „Die heeft er toch gehangen," verzekerde Floor. „Weet je niet meer hoe boos Mopsy keek, toen we dat ongelukkige ding stuk gestooten hadden? En we konden het toch heusch niet helpen." „Ik hoop, dat er eindelijk eens een nieuwe komt. Jonge meisjes kunnen 't onmogelijk zonder spiegel stellen, maar een heer heeft daar geen begrip van." „En deze directeur allerminst," zei Floor, haar neusje minachtend optrekkend. Gearmd gingen ze naar buiten. „Zullen we nog even bij Stef aanloopen?" stelde Lo voor. „Och, we gaan haar vanmiddag toch halen. Nu hebben we zoo weinig tijd." „Ja, stel je voor, dat we vanmiddag weer te laat kwamen. Ik ging regelrecht naar huis terug. Je zult zien Floor, dat deze baas de orde vrij wat beter zal handhaven dan Mopsy." „Wat een wonder 1" riep Floor, „hij heeft ook 'n paar oogen in z'n hoofd om van te droomen. Die HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 81 dwingen je tenslotte tot gehoorzaamheid." „Ja, zoo vind ik 't ook." „Nu, je bent alweer thuis, Lo, eet smakelijk. Da-agl" Met 'n ruk trok Lo aan de bel. „Ben je vanmorgen nog op tijd gekomen?" vroeg mevrouw van Brechtstein haar, toen ze vroolijk zingend in de huiskamer kwam. „Nee, we waren veel te laat en we hadden nog wel den baas. Delden was ziek, de arme kerel. Maar nijdig als Rüdestein was! Enfin, dat is alweer voorbij. Is Pa al thuis?" „Nee, die komt wat later vanmiddag. Het is ontzettend druk op 't kantoor. Een bediende is nog al erg ziek en de boekhouder heeft vrij gevraagd om een begrafenis bij te wonen. Dat treft, juist nu, wel heel ongelukkig. „Arm vadertje. Over een jaar ga ik hem helpen/' „Je zult hem wat helpen!" spotte haar moeder. „Heusch, den volgenden winter ga ik werken, of ik geslaagd ben of niet. 't Lijkt me echt gezellig, vader en ik samen op 't privé-kantoor." „Daar wil hij jou niet hebben." „Dat geloof ik toch wel, moes." „Ik zou jou wel eens willen zien werken! Jij zoudt het niet lang bij de kantoorboeken uithouden. Toen Dolly van kostschool kwam, had ze ook zoo'n plotselingen ijver. Maar ze hield het precies vijf dagen vol. Ik ben bang dat het met jou ook zoo zal gaan!" „Nee moeder, u zult van m'n werklust verbaasd staan." Mevrouw keek haar ongeloovig aan. „Ik ben er benieuwd naar," zei ze lachend. „Kom, Dolly zal wel klaar zijn met dekken." „Fijn, 'k heb 'n reuzenhonger," zei Lo, haar arm in dien van haar moeder stekend. In de kleine zijkamer liet Dolly haar blikken tevreden over de gedekte tafel gaan. „Is het niet gezellig zoo?" vroeg ze, toen moeder Het einde van Lo's Bakvisehtijd. 6 82 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIjp. en Lo binnenkwamen. „Eenig, hoor," prees mevrouw haar, „je doet het vrij wat netter dan Stien." Dolly was met dat pluimpje niet weinig in haar nopjes. „Dat is ook het eenige wat je uitvoert en dit werkje doe je nog niet eens geregeld," merkte Lo niet heel vriendelijk op. „En jij dan? Jij hebt, geloof ik, nog nooit een kopje omgewasschen." „Ik studeer. Als dat geen werken is," riep Lo verontwaardigd. „Dat heb ik ook gedaan. En bovendien ben ik bij vader op 't kantoor geweest." „Ha, ha, 't is ook de moeite waard." „Ik ben er toch geweest 1" „Dat betwist ik je niet, m'n waarde. En ik wil zelfs wel bekennen, dat je heel verdienstelijk mijn jurken en mantels vermaakt." Dadelijk na het koffiedrinken maakte Lo zich klaar om naar school te gaan. „De angst heeft haar leelijk te pakken," spotte Dolly. „Ik zie er al wit van, hè zusjelief?" „Groen zie je, kind." „Dat is de kleur der hoop. Heusch, het ziet er nog niet zoo kwaad voor me uit." „Heb je soms een afspraakje?" informeerde Dolly. ,Je bent zeker bang, dat ik je de aanbidders voor den neus wegkaap? Wees maar gerust! zoo ver is het nog niet met me gekomen. Vermoei je hoofd niet met wantrouwende gedachten, Dol. Zorg jij maar, dat je geen oude vrijster wordt, daarvoor ben je al goed op weg. En nu ga ik. Dag moes. Kijkt u Dol nou maar niet zoo medelijdend aan, ik zal haar niet meer plagen, den heelen middag niet, want dan ben ik weg. Vergeef me 't kwaad maar, moedertje, ik ben nu eenmaal geen zacht lam Groet vader van me. O... daar is hij juist. Dag goeie, het einde van lo's bakvischtijd. 83 beste vent, overwerk je maar niet, hoor! Adé Dol Denk aan je lieveling met rood haar,'* en na haar zuster hard in het oor getoeterd te hebben, ging Lo eindelijk heen. „Spook, riep Dolly haar nog na. Lo schaterde 't uit in de gang, dan trok ze de huisdeur met een smak achter zich dicht. Floor kwam haar al een eindje tegemoet. „Ik was heel vroeg klaar vanmiddag," vertelde ze. ',,Zoo, ben jij je ook al zoo verwoed aan 't beteren, Floortje? Kijk, mijn vinger piept weer eens voor *n keertje door mijn handschoen. Die dingen verslijten ook zoo wanhopig gauw. Ik moest eigenlijk een paar hebben dat me een el te groot was, dan keken die verwenschte vingertoppen er tenminste niet zoo gauw doorheen." .. „Wees maar niet bedroefd, Lo. 't Gaat mij net als jou. Kom hier, lieve lotgenoot, laat ik je omhelzen. „Nee, dan wordt Stef jaloersch, die staat voor het raam," zei Lo, haar vriendin haastig afwerend. „Kijk wat ziet ze er blozend en gelukkig uit! De kies is er zeker uitgetrokken. We zullen haar van alles vertellen, natuurlijk verlangt ze vreeselijk naar ons." Steffy, die het tweetal had zien aankomen, zwaaide zoolang met beide armen, tot Lo en Floor het raam genaderd waren. „Ben je weer beter?" riep Lo zoo hard mogelijk, opdat Stef haar achter de ruit zou kunnen verstaan. Deze knikte. „Ik kom jullie opendoen," beduidde ze. „Mijn kies is er gelukkig uit, maar 't was geen pretje. Jullie weet niet hoe opgelucht ik me nu weer voel," vertelde Stef. „Kom maar gauw binnen, dan maak ik me klaar." Paul, die meestal in de buurt was, als de vriendinnen verwacht werden, deed de huiskamerdeur reeds open. „Daar heb je de gratiën weer. Zijn jullie ook zoo kleinzeerig? Onze Stef was 't vanmorgen geen klein beetje." a. 84 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. „Malle jongen, ik laat zeker voor m'n plezier 'n kies trekken," riep z'n zuster van uit de gang. „Zie je, zooiets hoort ze nu wel, al is ze ook ginds in de vestibule, en als ik haar eens vraag, wat voor me te doen of zoo, houdt ze zich doof." Intusschen was Lo de kamer ingegaan. „We komen de zieke halen," lachte ze, mevrouw, die aan het raam zat, een hand gevend. „Nu is 't leed weer geleden, maar vanmorgen... Ga je niet even zitten, meiskes?" „Stef is al klaar, mevrouw, we verdwijnen meteen maar weer." „Blij toe," plaagde Paul. „Zeg Floor, wat vroeg je. Of ik jullie tot aan de deur bracht? Vooruit dan maar, kind. Als ik er je zóó'n genoegen mee doe." „Verbeeld jij je maar niets, baby! Jongens als jij, zijn bü ons, vijfde klassers, geen zier in teL Dat moest je nu eindelijk toch weten," zei Floor, hem minachtend aankijkend. Paul kreeg even een kleur en werd verlegen, maar dadelijk herstelde hij zich weer. „*k Weet, dat je niet meent wat je zegt," antwoordde hij met overtuiging. Toen liet hij de drie meisjes beleefd de voordeur uit, maar daarbij vergat hij niet, Floor een extra groetje te geven. Hij bewonderde haar mooie, lichte bruine oogen en haar klein, nuffig mondje. Voor hem bestond er geen aardiger, aantrekkelyker meisje dan zij, maar hij verweet zichzelf altijd, het haar te veel te laten merken. „Is er vanmorgen niets bijzonders gebeurd?" vroeg Steffy, verlangend naar nieuws. „Iets bijzonders? Nee, alleen dat we te laat kwamen. Je weet, dat we vanmorgen het eerste uur Nederlandsen hadden, dus Delden. Nu was hij ziek en viel de baas in. Je begrijpt hoe hij was!" zei Floor opgewonden. „Lieve deugd! Wat kregen jullie?" „Kaartjes. Drie provincies." HE EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 85 .Jakkes r „' , . „ „Zeg, en gisteren was Rüdestein bij Excelsior, vervolgde Lo het gesprek. „We hebben hem gezien, hij was met een vnend. We schrokken geweldig, toen hij zoo deftig binnen kwam stappen. „Wat zei hij wel, dat jullie daar ook waren? Hij dacht je natuurlijk aan de studie." „O kind, hij zag ons nauwelijks, want hij had het veel te druk. Verbeeld je, hij nam gebakjes bij z'n thee, 'n roomhoorn en 'n soes. Stel je voor, de baas gebakjes," lachte Lo. Stef sloeg de handen in de lucht van verbazing. „Nou zie je toch dat die man, al is hij ook honderdmaal directeur, even snoeplustig is als wij," riep ze. „Bah, kinderachtig vind ik het." „Misschien rookt hij niet, je hoort wel meer, dat 'n man dan heel veel van zoetigheid houdt," bracht Lo in 't midden. „Je raaskalt, kind," beet Stef haar toe. Lo vond 't raadzaam het gesprek op wat anders te brengen en vroeg Floor naar de Geschiedenisles. „De weet er zoo goed als niets van," zei ze wanhopig. ,,'t Begint met een ministerie, geloof ik. Ik ken 'm zelf ook niet," vertelde Floor. „We moeten maar dadeüjk naar binnen gaan, dan kunnen we de les nog eens nakijken." „AU right." In de klas waren Kit en Lien, die zich onledig hielden met het verscheuren van kladpapier. Ze heetten de binnenkomenden hartelijk welkom „Zoo, weer beter Stef? Gefeliciteerd," riep Lien haar de hand gevend. „Dank je." „Helpen jullie soms mee? Als ik de kast open doe, komt de rommel op m'n plank mij al tegemoet rollen, 'k Ga nu opruiming houden, maar alleen is 't geen doen. Als jullie nu even vriendelijk bent als Kit, zijn we in 'n wip klaar. Toe, doe me dat pleziertje nou maar," smeekte Lien. 86 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. Floor schudde geweldig met haar hoofd; hoe kon Lien juist nu zoo'n voorstel doen? „We gaan de Geschiedenis leeren. Die kennen we natuurlijk niet," zei ze, in de tasch naar haar boek zoekend. „Wij ook niet, maar het is nu te laat om den boel er nog in te pompen, 'k Wed, dat de les niet eens wordt overhoord," zei Kit onverschillig. „Drommels, 'k heb mijn boek thuis, wat ben ik tegenwoordig toch aan 't suffen. Vind je goed, dat ik bij jou inkijk, Floor?" vroeg Lo, zoo vriendelijk mogelijk. „Je kunt het boek wel krijgen, 'k heb niks geen puf meer om te leeren, nu Kit voorspelt, dat we 't toch voor niemendal doen." „Dan bedank ik er ook voor, me zoo in te spannen, dat kan niemand van me verlangen. Houd je boek maar," lachte Lo, blij van die vervelende taak af te zijn. „Het zal ons allemaal nog berouwen," profeteerde Lien, terwijl ze haar boeken netjes in de kast schikte. „Ben je dan bang voor Duikje?" vroeg Kit verwonderd. „Nee, voor Duik niet, maar voor Rüdestein..." „Die heeft er toch niets mee te maken?" „Als Duik niet klikt heb je gelijk, maar de man heeft soms zulke rare buien." „Nu, dan hopen we er maar 't beste van," lachte Kit. „We laten ons in elk geval niet door den baas noch door Duik ringelooren. We zijn warempel toch haast volwassen en..." „Hei, zijn jullie tweetjes daar ook, houd jij nu verder maar je mond, Kit," viel Lien haar opeens in de rede, toen May en Henny de klas binnenstapten. „Jullie ziet, we zijn druk aan 't werk en je bent wel bereid ook 'n handje uit te steken?" „Tot je dienst, ik snap alleen niet, hoe je zoo'n rommel bij elkaar krijgt," zei May verbaasd. „Wat 'n papieren! — zitten er soms liefdesbrieven tusschen?" ' HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 87 Nee, daarvoor heb ik een beter plaatsje bestemd, ik "merk wel, May, dat jij zulke dierbare epistels nog niet bezit, anders zou je zóó'n domme vraag niet doen. Liefdesbrieven draag je desnoods op je hart..." , . . .Hoor eens, Lien schijnt er verstand van te hebben!" riep Lo, die met belangstelling geluisterd had. „Wij zijn nog zoo groen als gras, helaas." „De tijd zal voor jou ook wel komen, zei Floor veelbeteekenend. Lo zocht naar een antwoord, maar de komst van den geschiedenisleeraar bracht haar uit de verlegenheid. , ., .„ ... Wat moet die rommel beduiden? vroeg nu, „vooruit, allemaal op je plaats. Van wie is die hoop papier? Van jou Lien? Hoe kom je daaraan? ,,'t Is kladpapier, meneer." • „Kladpapier? Dat hoef je toch met zoo klein te verscheuren, 't gaat immers allemaal in de prullenmand. Berg op dat boeltje en zoo gauw mogelijk. „Zeg Lo, wat zou Duik mankeeren? Zoo heb ik hem nog nooit gezien!" fluisterde Floor. „Weet ik het? Misschien heeft hij thuis n kibbelpartijtje gehad. Hij ziet er zoo opgeblazen uit." „Help jij Lien even opruimen, Lo," klonk Duik]es bevelende stem „Met alle plezier, meneer." ,Je hoeft me zoo'n brutaal antwoord met te geven, begrepen? Lo trok een hoogst ernstig gezicht en knielde naast Lien op den grond, om alle snippers op te rapen. „De stakkerd heeft het zeker op de zenuwen, zoo wonderlijk is hij nooit," fluisterde Lien de gedienstige Lo in 't oor. .... „Wat zal hij strakjes woedend zijn als hij merkt dat niemand de les kent." „Kom, dan zullen we wel wéér zien, laten we nou maar eerst probeeren dit rommeltje in de mand te stoppen." 88 het einde van lo's bakvischtijd. Lien wilde de heele bezending op een groot stuk papier wegdragen, maar een heeleboel snippers vielen er af. „Wat ben jij handig," beet Duikje haar toe. „Ga maar zitten, het heeft lang genoeg geduurd. Toe. tloor Reden, houd nu toch eens op met praten, je doet niets anders. Maar dit zeg ik jullie, het blijft hier verder stil vanmiddag. Mijnheer Rüdestein klaagt over de onordelijkheid in mijn les. In de andere klassen kan hij het lawaai hoor en! Maar nu is het uit, zeg ik! Uit! Totaal uit!" „Hij heeft 'n standje van den baas gehad," zei Lo zachtjes tegen Floor. „Wat dom, ons dat zoo te laten merken. „Praten jullie nu nog? Hoor je dan niet wat ik zeg? Of kennen jullie de les zóó goed dat je behoefte hebt aan praten? Begin jij dan maar eens, Flora Reden, en vertel me iets van de Aprilbeweging. „Je krijgt je Zondagschen naam," gichelde Lo Floor vertelde wat ze wist. „De April-bewegine was in April, en ..." 5 ft „Ga door, asjeblieft." „Nou, enne... hm," zei Floor, om aan 't praten te blijven. ^ „Ja wat en?" „Hm... enne..." „Heb je je les niet geleerd?" „Ja meneer." „Dat zal dan wel een bedroefd klein beetje geweest zijn. Je schrijft de drie bladzijden maar na. Je weet er totaal mets van. Babbelen, ja, dat kun je. Ga jij door, Lo van Brechtstein." Lo wist natuurlijk ook niets te vertellen. Duikie lette scherp op 't voorzeggen en wat Lo toch nog toe gefluisterd werd, verstond ze niet. „Maar begin dan toch. Br sta hier niet voor gek of dacht je dat soms?" „U kon best wat beleefder zijn tegen jonge dames," HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 89 riep Henny opeens. „Zei je wat, Hendrika?" „Hendrika, Hendrika, ik héét geen Hendrika," mompelde Henny, „alleen mijnheer Rüdestein noemt me zoo." „Zwijg, of ik stuur je de les uit!" riep de leeraar woedend en zich tot Lo wendend, vroeg hij spottend: „Begin je dit jaar nog?" Lo glimlachte even. Duikjes woede liet haar koud. Nu hij door Rüdestein gekapitteld was, zou hij er den baas toch niet in betrekken. „Zeker wel meneer," antwoordde ze vriendelijk. Duikje was even gekalmeerd. Dan barstte hij opeens weer los: „Ik laat me niet voor den gek houden door zoo'n nest als jij bent. Je begint nu dadelijk, zeg ik je." „Ik weet niets," bekende Lo, met een ondeugend lachend gezicht de schouders ophalend. „Weet je niets?" „Absoluut niets." „Waarom niet? Als je je maar de moeite geeft, na te denken. Nu zeg ik voor 't laatst dat je beginnen moet." „Hoe kan ik dat nou, als ik niets weet." De klas had schik in 't geval 't Was ook alweer 'n poosje geleden, dat er 'n ruzietje tusschen den leeraar en een der meisjes was geweest. En nu vonden ze zoo'n afwisseling kostelijk. „Je wÜt dus zeggen, dat je geen oog in 't boek hebt gehad?" vroeg Duikje rood van drift. „Ja meneer," was 't leuke antwoord. Lo trotseerde zijn woedenden blik, durfde zelfs even te lachen, toen ze hem half den rug toe keerde. „Ga recht zitten," gebood hij kwaad. „Asjeblieft, je zult doen wat ik je zeg!" Zoo langzaam mogelijk gehoorzaamde ze nu. „Schaam je, je stelt je aan als een klein kind," riep de man, haar met diepe verachting aankijkend. Lo voelde zich vernederd, 't Was geen manier 90 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. een meisje om zóó'n kleinigheid aan te vallen. Had hij' vroeger dan zoo braaf geleerd en altijd z'n lessen gekend? Dat zou ze wel eens willen weten. ,,'t Lijkt warempel wel of ik een misdaad heb gedaan," spotte ze. „U bent vroeger zeker zoo'n lieve jongen geweest." Daar begonnen de meisjes onbedaarlijk te lachen en nu was 't geduld van den leeraar ook op. „Er uit!" schreeuwde hij. „Er uit! Ga naar den directeur en vertel hem waarom je komt. Zeg hem dat je brutaliteit grenzenloos is." Muisjesstil werd 't opeens, want de meisjes waren nu erg geschrokken. Sinds Rüdestein er was, hadden de leeraren nog nooit iemand uit de les gestuurd, 't Stond immers ook zoo kinderachtig tegenover zóó'n jonge man... Lo was niet weinig verlegen met de zaak en overlegde bij zich zelf, wat te doen. Ze wilde hem in elk geval niet laten merken, hoe afschuwelijk ze deze straf vond. „Wat kan 't jou schelen, ik ging maar," raadde Floor haar. „Hij speelt toch net zoolang op tot je verdwijnt.* „Houd jij je mond," riep Duikje; toen gebood hij Lo opnieuw, te vertrekken. Ze stond op en ging met een kloppend hart naar de deur. Toch had ze al vaker een bezoek aan de directeurskamer gebracht, maar toen was Mopsy er geweest en nu... Bij 't verlaten van 't locaal keek ze nog even om en Duikje zag haar uitdagenden, boozen blik. Haar voetstappen in de lange, steenen gang waren duidelijk te hooren, vooral nu er in de klas een volslagen stüte heerschte. Met looden schoenen liep ze naar boven. Op de laatste trede van de trap bleef ze echter besluiteloos staan. Een akelig, bang gevoel overviel naar. „Kom vooruit, wees niet laf. Zooveel te eerder is het voorbij," zei ze tot zichzelf. Op haar teenen ging ze verder, hu, 't was toch HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 91 wel 'n enge geschiedenis! Ze sprak zichzelf steeds meer moed in, maar voor de deur der directeurskamer bleef ze opnieuw staan. „Ik ga er vandoor," dacht ze plotseling, doch al gauw zag ze in, dat ze de zaak nog erger zou maken. Dus... moed gevat! Verbeeld je, als ze nu eens bofte en de baas er niet was... Ze klopte op de deur. Haar vingers beefden en ze voelde haar hart in de keel kloppen. Gek, anders was ze toch nooit zoo bang voor 'n standje. Waarom maakte ze zich dan nu zoo zenuwachtig? Ze luisterde. Binnen bleef het stil. Even vleide ze zich met de hoop, dat hij er werkelijk niet zou zijn, maar dan kwam ze tot de overtuiging, dat hij het zachte kloppen niet gehoord kon hebben. Ze deed het nu wat harder en luisterde met ingehouden adem „Ja," klonk 't opeens. Het was Rüdesteins stem. Lo schrok er van. Ze beefde als een schoothondje en durfde niet binnen gaan. Maar ze begreep dat ze moest. Haastig opende ze de deur en kwam bedeesd de kamer in. Ze had gedacht den baas schrijvende te vinden. Maar hij stond aan het halfgeopende raam en keek naar buiten. Lo bleef bij de deur staan, in afwachting wat komen zou. O, ze had wel ik weet niet wat willen geven, als ze meteen weer rechtsomkeert had kunnen maken. Rüdestein draaide zich langzaam om en nam het kleine, donkere figuurtje van 't hoofd tot de voeten op. Lo deed moeite iets te zeggen, maar haar keel was als dichtgeschroefd. In deze benauwde oogenblikken voelde ze zich werkelijk schuldig en de groote, vragende oogen van den directeur maakten haar nog meer verlegen. Een korte stilte volgde. Rüdestein verwachtte zeker dat zij iets zou zeggen. „Wat kom je doen?" vroeg hij eindelijk, toen Lo onbeweeglijk bij de deur bleef staan. 92 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. Ze gaf geen antwoord. „Heb je me soms iets te zeggen?" vroeg bij zoo vriendelijk mogelijk, om haar over haar verlegenheid heen te helpen. Lo haalde diep adem Zijn buitengewone voorkomendheid gaf haar weer moed. „Och mijnheer," zei ze, „ik kende m'n geschiedenisles niet en toen ben ik weggestuurd. „Ik... ik..." Zijn gezicht betrok. „Zoo," zei hij koel, „je maakt 't wel mooi, vandaag. Tc Zou me op jou leeftijd toch schamen, me zoo te gedragen... Lo wist niet waarheen te kijken en groote tranen stonden in haar oogen. Vond de baas haar dan zoo kinderachtig en flauw?" ,,'k Zag jou werkelijk voor een verstandig meisje aan, maar ik schijn me deerlijk vergist te hebben," vervolgde Rüdestein zonder mededoogen. Daar vielen twee dikke tranen naar beneden; Lo voelde zich diep ongelukkig, nu ze hem zoo tegenviel. „Waarom leerde je je les niet, had je daar een grondige reden voor?" klonk de vraag. „Ik had geen tijd, mijnheer." „Geen tijd?" „Nee, heusch niet," zei Lo steeds zachter. „Ja, hoor eens," riep de directeur, nu plotseling ongeduldig wordend, „het is mij natuurlijk onverschillig wat je na schooltijd doet, maar als je naar den bioscoop kunt gaan, heb je tóch, dunkt me, ook wel tijd je lessen behoorlijk te leeren. Die moeten voor gaan en zeker als je voor je eindexamen staat." Lo bleef onafgebroken naar den grond kijken en draaide het gespje van haar horlogearmband in haar zenuwachtigheid al stuk. „Ik ga anders nooit naar den bioscoop," vertelde ze. „Gisteren werd ik meegevraagd door mijnheer Reden, dat vond ik gezellig. En die les... die les leerde ik niet, omdat ik dacht er toch wel doorheen 94 HST SINDS VAN LO'S BAKVISCHTIJD. te rollen. Het uitgangetje had daarmee niets te maken." „Dat je geen tijd had, is dus maar een verzinsel?" „Nee, mijnheer, eigenlijk ook weer niet. Ik ging naar Floor Reden en toen liep alles anders dan ik dacht. Voor de geschiedenis was later geen tijd meer, ook al had ik die willen leeren." ,Je hadt geen zin?" Lo zweeg. „Je moet toch eens bedenken, dat er ook nog plichten zijn in de wereld. Iedereen moet op z'n tijd werken, waarom jij dan niet?" zei Rüdestein boos. Lo was nu bezig, ook het riempje van haar armband stuk te draaien en ze bleef zwijgen. „Je kunt nu wel gaan, ik zal je geen straf geven. Dat helpt toch niet. Maar als jullie zóó doet, kom je nooit door je examen. En jij bent nog zoowat de beste. Je moest er een eer in stellen, mooie cijfers te halen, Lo." „De vroegere directeur zei nooit iets van onze klas," waagde ze nu te zeggen. „Maar ik zeg er wel wat van. Daar heb ik 't recht toe. En ga nu heen, asjeblieft." „Ik zal m'n best doen en meer werken," beloofde Lo, geheel uit 't veld geslagen, omdat ze als 'n klein kind werd weggejaagd. „Goed, je voorbeeld wordt door de anderen gevolgd, dat weet ik zeker," zei Rüdestein, nu opeen geheel anderen toon. „Gelukkig, daar ben ik ai," dacht Lo, toen ze weer in de gang stond, ,,'k Zal Duikje goed laten weten, dat ik geen straf heb. En het andere... het andere ... och, dat kan me niks schelen... niks... niks!" Triomfantelijk ging ze de klas in, waar Duikje bezig was, tegen Lien uit te varen. „Zoo, ben je daar?" bromde bij, toen Lo binnenkwam „Wat zei de directeur?" HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 95 „O, ik heb geen straf," vertelde Lo met een zegevierend knikje. Duikje gaf niet onduidelijk z'n ongenoegen te kennen en was nog uit z'n hum, toen de les uit was en hij met korte pasjes wegdribbelde. „Geen straf? Maar die man is gewoonweg een engel!" riep Floor stom van verbazing. „Leve de baas!" juichte Lien. „Hoeraaah!" „Stil, hij mocht het eens hooren," waarschuwde Henny. Doch Rüdestein hoorde het niet; hij was op dat oogenblik in gedachten verdiept en staarde, met z'n handen diep in de zakken gestoken, naar buiten. ZEVENDE HOOFDSTUK. „Hoe vind je het salon zoo, Stef?" „Eenig, zoo feestelijk.'' „Dat hebben Ma en Dolly gedaan. Wat komt jullie prachtmand daar mooi uit in den hoek, hè?" „Ja, heel mooi, Lo." „Ma en Dolly zijn zich aan 't kleeden. Die lossen ons dadelijk af. Dan steken wij ons in feestkleedij. Je hebt je jurk zeker op mijn kamer gebracht, Stef?" „Ik ben maar zoo vrij geweest." „Wat blijft Floor lang weg." „Daar is ze misschien, er wordt juist gebeld." „Ja, ik geloof het ook. Ik hoor haar al lachen en praten. „Floor, Floor, breng eerst je jurk naar mijn kamer en kom dan hier!" riep Lo haar toe. „Zeker, feestvarken, antwoordde de nieuw aangekomene en meteen verdween ze naar boven. Het was de avond van Lo's verjaardag en ze had Floor en Steffy gevraagd haar met 't een en ander te helpen voor de ontvangst der gasten. Het zou maar een eenvoudig feestje zijn, maar het bracht toch heel wat drukte mee. Even later kwam Floor terug. „Wat heb je voor me te doen, jarige?" vroeg ze opgewekt. „Je moogt bouquetjes schikken. Wacht, ik zal eerst water halen. Geef me die groote karaf eens even aan, Stef. Ik ben dadelijk terug. Zoo Dol, ben jij al klaar?" „Zooals je ziet. Dag Floor, dag Steffy, laat ze jullie ook al meewerken, die jarige despoot?" „Wat zie je er schattig uit, Dol," zei Floor, het HET EINDE VAN LO*8 BAKVISCHTIJD. 97 smaakvolle japonnetje, dat het slanke figuurtje strak omsloot, bewonderend. „Zeer vereerd. Wanneer mag ik jullie in gala aanschouwen? Maar Lo, wat moet je met die boordevolle karaf in 't salon. Je bent toch zeker niet van plan de vaasjes hier te vullen en alles nat en vuil te maken?" „Nat? Ik zal heusch niet knoeien, maar jij moogt 't werkje gerust overnemen, als je zoo onberispelijk netjes bent. Dan kunnen wij naar boven gaan." „O best, ga je gang. Wat een idee, hier die bloemen te willen schikken, dat moest moeder eens zien!" „Erger je niet, kind. Kom Stef en Floor, gaan jullie mee? Gezellig, ons met ons drietjes zoo mooi op te takelen. We kunnen elkaar dan meteen nog helpen." Vlug gingen ze de trap op naar Lo's kamer. „Zie je, ik heb m'n toiletartikelen netjes voor jullie klaargelegd. We zullen ons best doen, er zoo lieftallig mogelijk uit te zien," lachte de jarige. „Kan ik die zeep gebruiken Lo?" vroeg Stef. „Natuurlijk, en je moogt zoo lang in den spiegel kijken als je lust hebt." „En jij dan, Lo?" „O, ik heb den tijd nog. Ik bewonder jullie jurken vast Wat hebben jullie mooie toiletjes meegebracht voor zoo'n eenvoudig feestje! Voorzichtig, spat er niet op, Stef. Ik zal mijn jurk ook eens te voorschijn halen. De naaister heeft zoo lang over al die strookjes gedaan, ze werd er zenuwachtig van. En 't rimpelen van de rok hield ook 'n heele poos op." ,,'k Vind 't 'n dotje," zei Floor, Lo's japonnetje in de hand nemend om 't toch vooral goed te bekijken. Intusschen trok Stef, voor den grooten spiegel staande, haar galakleed aan. Hier en daar verschikte ze nog wat. Dan onderwierp ze zich aan het oordeel der anderen. „Als je dat plooitje op zij nog een beetje rechter Het einde van Lo'a Bakvischtjjd. 7 98 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. trekt, ben je volmaakt!" riep Lo verrukt. „Zoo dan?" , Ja, zoo is 't goed. Ga nu opzij, dan kunnen Floor en ik ons ook klaar maken. Zit m'n haar nog behoorlijk?" „Onberispelijk. Zal ik jullie jurken vastmaken? Dat kun je zelf moeilijk," zei Stef, blij, zoo in de puntjes te zijn. Dolly kwam ook nog kijken of ze niet helpen kon. „We zijn net klaar en op ons Paaschbest," lachte Lo, met een diepe buiging. „Kom dan maar naar beneden, vader is ook al thuis. Hij heeft 't kantoor voor de feestelijkheid maar wat vroeger in den steek gelaten." ,Ja Dol, ons vadertje is 'n schat. Kom, jij en ik gaan voorop. Lachend greep Lo haar zuster bij den arm en holde met haar het portaal over en de trap af. „Laat los, Lo, jij vergeet natuurlijk alweer, dat je nü heel bedaard en voorzichtig moet zijn," zei Dolly. „Kom, kom, ouwetje, niet zoo grootmoederachtig doen. Wie 't meest bang voor z'n plunje is, krijgt er 't eerst een scheur in. „Dat is ook 'n theorie die kant noch wal raakt," spotte Dol. Toen gaf ze de jubilaris een dikken zoen, om haar bedillerigheid weer goed te maken. Toen het viertal in de vestibule kwam, werd er juist gebeld. „Blijf maar, ik zal wel zien wie er is!" riep Lo het dienstmeisje toe. Maar inplaats van te doen wat ze beloofde, begon ze eerst nog eens een gesprek met Stef. ,,'k Durf wedden dat 't je vader en moeder zijn," zei ze, overtuigd van haar voorspellenden geest. „Ja, dat kan best zijn," antwoordde Stef leukjes. „Zullen we wedden?" „Laat ze nu geen uren op de stoep staan," riep Dolly verontwaardigd. HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 99 ,Ja, ja, ik ben er al. Houd je gemak," kalmeerde Lo haar, terwijl ze de deur opende en zich zelf er achter verstopte. „Ik dacht al, dat we geen gehoor kregen," bromde mijnheer, met zijn zware stem „Lo moest eerst eens bedenken, of ze ze wel zou binnen laten," zei Dolly, weer wat geërgerd. „Waar zit de jarige?" vroeg mevrouw Manor. „Ik heb me in rook opgelost," maakte Lo van achter de deur bekend. „Aldus kunt ge mij niet zien, aardsche stervelingen 1" Mijnheer Manor gaf zijn vrouw een knipoogje en opende de deur nog verder, zoodat Lo in de verdrukking kwam. „Au! au! vadertje Manor, strakjes heeft u nog een ongeluk op uw geweten," zei Lo, eindelijk te voorschijn komend. „Kom, laat ik u eens helpen met uw jas." „Ja, mijn vrouw is al van allen overlast ontdaan en ik, arme man, sta hier nog." „Klaag maar niet," zei Lo troostend. „Hadden we maar een huisknecht, dan zoudt u gauwer geholpen zijn geweest. Maar zoo deftig doen we 't hier niet. Mijnheer en mevrouw van Brechtstein kwamen de vestibule in. „Gefeliciteerd met de jarige dochter," zeiden de gasten, terwijl ze Lo's ouders hartelijk de handdrukten. „Waren wij ook nog maar zulke lentebloempjes," lachte mijnheer Manor, Lo even in de wang knijpend. „Helaas, die tijd is lang voorbij." Intusschen had Lo de begroeting met komische verbazing aangezien. „Wel, wel," riep ze opeens. „Nu feliciteeren ze vader en moeder en mij, de jubilarisse, vergeten ze. Is het niet om te huilen?" Ze stonden alle twee verbaasd over hun nalatigheid. Mijnheer Manor zette zich in postuur. „Juffrouw van Brechtstein, het spijt me geweldig, 100 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. dat ik u vergeten heb. Hier, een pootje, een extra stevig pootje. En mijn vrouw biedt u ook haar excuses aan." „Ik zal het u beiden maar vergeven." Genadig drukte Lo de haar toegestoken handen. „Maar waar is Paul nu? Hij zou toch meekomen?" vroeg ze opeens. „Ja kind, hij komt wat later. De arme jongen had vanavond juist zooveel huiswerk, zie je," antwoordde mevrouw Manor met wat medelijden in haar stem. Toen het gezelschap naar binnen ging, werd de jarige plotseling een klein pakje in de hand gestopt. „Je moogt 't ruilen als 't met naar den zin is," fluisterde Steffy's moeder haar in 't oor. Lo dacht er echter niet over. Het fijne kanten waaiertje, dat ze haastig uit 't vloeipapier te voorschijn haalde was juist een hartewensch. Een kwartiertje later kwamen ook de Redens. Mevrouw, druk en beweeglijk, omhelsde Lo hartelijk en kuste haar op beide wangen. „M'n beste kind, nog vele jaren, hoor, en we hopen dat je dit kleinigheidje gebruiken kunt," voegde ze aan haar gelukwensen toe. „Dank u wel. Ik zal het maar dadelijk openmaken," zei Lo verrast. De snoezige, geborduurde zakdoekjes waren niet minder welkom dan 't waaiertje. „En je klas, Lo? Komt die ook nog vanavond?" vroeg mevrouw Manor, toen allen een plaatsje in de met bloemen versierde kamer hadden gekregen en 't dienstmeisje de thee en de koekjes presenteerde. „Mijn klas, mevrouw? Ja die komt nog. We hadden vanavond juist reusachtig veel huiswerk, daarom zijn de stakkers een beetje laat," „En jullie drietjes dan?" „O, wij kregen voor vanavond dispensatie. We hebben 't maar gewaagd, bij den baas aan te kloppen en om vrijstelling van huiswerk te vragen. We bibberden zoo dat de grond onder ons dreunde," vertelde Lo. HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 101 „En wat zei mijnheer Rüdestein wel van jullie bezoek? Je durft toch 'n heeleboel!" riep Dolly. „Hij zei... ja, wat zei hij ook weer? Ik weet het niet meer zoo precies. In ieder geval feliciteerde hij me en stak me een hand toe. Hij mompelde er ook nog wat bij, maar dat ben ik vergeten." „Hoe is 't mogelijk, zooiets is juist pikant. Je bent toch nog een echt kuiken," zei Dolly plagend. „Dank je, als ik jou leeftijd en ervaring heb, wie weet, hoe wijs ik dan ben," was 't snibbige antwoord. „De baas heeft mpoie handen, net dameshanden, je moet er eens op letten, Lo," raadde Stef haar. „Die kijkt nog naar z'n handen, hoe bedenk je 'tl" spotte Floor. ,,'t Volgend jaar zijn we gelukkig van zijn heerschappij af en dan vergeet ik hem, hoop ik, zoo gauw mogelijk." „Och, zoo erg als eerst vind ik hem niet meer," bekende Stef. „Waarom niet?" vroeg Lo haastig. „In de eerste plaats 'is hij een echt heer, een genüe- ' man! En als je hem eens vergelijkt met de leeraren, met Duiken bijvoorbeeld..." Floor knikte toestemmend. „Zeker, Duikje is een lomperd en Rüdestein, o, die is zoo correct. Altijd kalm. Die man raakt nooit in drift. Zooals je beweerde, een gentleman. Maar dit zeg ik je toch, Stef, als hij zulke hatelijkheden verkondigt, dan..." „Toe praat asjeblieft over iets anders, ik vind dit onderwerp nou niks leuk," viel Lo haar in de rede. Floor lachte ondeugend en zweeg. De tijd ging snel voorbij. Tegen negen uur kwamen Henny, May, Lien en Kitty, even later verscheen ook Paul. Aan het souper stond mijnheer Reden op, en hield een korte, grappige toespraak. „Ik voel me echt gewichtig," verklaarde Lo. „Zoo'n woord, tot mij alleen gericht, maakt me wel 'n 102 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. beetje verlegen. Die eer is me nog nooit overkomen. Had ik maar wat meer spraakwater, dan bedankte ik u plechtig." „Nee maar, aan spraakwater mankeert 't bij de tegenwoordige meisjes anders niet," meende Paul te moeten opmerken. „Een jongmensch van jullie leeftijd heeft niets in te brengen." „Natuurlijk, een jongen van twintig staat gelijk met een meisje van achttien, wist je dat niet eens?" plaagde Stef. Na het souper moest May, die in het kringetje bewonderd werd om haar muzikaal talent, een paar stukjes spelen. Ze was dadelijk bereid; Dolly zocht met haar de muziek uit. Daarna zette May zich aan den prachtigen vleugel. Ze genoot zelf niet 't minst van haar spel. Op haar wangen kwam een kleurtje, als ze de vlugge vingers over de toetsen liet gaan. Ze speelde zoo wonderlijk mooi en met bijzonder veel gevoel, nee, niemand zou dit achter die eenvoudige, bescheiden May gezocht hebben. Het was doodstil in de kamer; toen ze haar stuk geëindigd had, brak een storm van toejuichingen los. Ze werd er verlegen onder en met een eenigszins onhandige beweging ging ze naar haar plaats terug. Lo was een en al geestdrift en gaf May, in haar spontaniteit, een stevigen zoen. Floor, die een mooie stem had, moest ook wat ten beste geven en was graag bereid, een paar vroolijke liedjes te laten hooren. Lo stelde voor wat te dansen, hetgeen met algemeene stemmen werd goed gevonden. In de groote gang moest de looper worden opgenomen; het gladde marmer leende zich nog 't best voor dansvloer. „Partie de dance," kondigde mijnheer Reden aan, met Lo het bal openend. De ruimte was wel een beetje klein voor de verschillende paren, zoodat een botsing nu en dan niet vermeden kon worden. 104 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. Lo wierp soms een heimelijken blik naar de Hok. Heerlijk, het werd laat. Tot haar groote spijt zagen de anderen dit ook en werd er door de gasten langzamerhand van vertrekken gesproken. May, Henny, Kitty en Lien werden nu ook gehaald en Lo moest zich daar wel in schikken. „Wel te rusten!" riep ze het gezelschap nog na, toen het de stille, donkere straat inging. „Ga maar gauw naar je bed," raadde mijnheer Manor en Floor voegde erbij: „Dan kom je er morgen weer bijtijds uit." Lo wilde nog wat terugroepen, maar vader trok haar naar binnen. „Wou je nu op 't laatste oogenblik nog even kou vatten?" vroeg hij. „Gelukkig dat de oudjes er zijn, om voor dat onverstandige, jonge volkje te waken." ,Ja, zonder u en moedertje zou 't slecht met me gaan," antwoordde Lo met overtuiging. Vertrouwelijk stak ze haar arm door dien van haar vader en zoo stapten ze samen, met opgewekte, gelukkige gezichten, de huiskamer in. ACHTSTE HOOFDSTUK. Op een kouden herfstdag werd Lo wakker met de alleronaangenaamste gewaarwording dat ze kiespijn had. Eerst voelde ze voorzichtig met haar tong aan de pijnlijke kies, wreef een paar maal met de hand over haar wang en ging dan rechtop in bed zitten. „O, 't is niet om uit te houden," zuchtte ze half schreiend, en toen ze merkte, dat de pijn niet overging, kroop ze weer diep onder de dekens. Na een paar minuten hoorde ze Stiens welbekend geklop. „Ik heb kiespijn!" riep Lo boos. „Wel heerementijd, dat is naar voor je, juffer Lo," antwoordde Stien met een meewarige stem „Ja, 'k verga gewoon van pijn, kom maar even binnen, Stien. Weet je soms ook een middeltje om er met goed fatsoen af te komen?" Stien schommelde de kamer binnen. „Kruidnagelen zijn best," verklaarde ze. „Kruidnagelen? Bah, die smaak is zoo naar! Jij weet ook nooit eens afdoenden raad te geven." „Kamille is ook best," zei Stien, niet gauw beleedigd. „Dacht je, dat ik kamillethee wou drinken? Dank je feestelijk!" riep Lo verontwaardigd. „Take you away!" „Wat is dat, juffer Lo?" „Engelsch, weet je dat nog niet eens?" was 't ongeduldige antwoord. „Nee, dat is me te geleerd ai, juffer." „Weet je niks anders voor de kiespijn, Stien?" Jawel." „Wat dan?" 106 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. „Kijk, als je nou op de kachel gaat zitten, juffer Lo en dan wat water in den mond neemt, ben je de kiespijn kwijt, wanneer dat water kookt. Dat zeggen ze tenminste, ik zelf heb 't nog nooit gedaan," „Vreeselijk leuk," bromde Lo, niet erg lacherig. ,Jij kunt op jou manier ook nog grappig zijn, zeg." „Ik ga maar," zei Stien wijs. „Stien." „Ja?" „Toe, vraag of moeder even komt." „Ik zal 't doen, is 't dan goed?" „Ja, niet vergeten hoor!" „Ik vergeet nooit niks," bromde Stien. „Behalve de keeren, dat je 't wel... au, au, wat 'n pijn." „Beterschap," zei Stien goedhartig. Lo kreunde als een zware zieke, toen mevrouw van Brechtstein binnenkwam. „Gelukkig, bent u daar? — 't is om dood te gaan van de pijn," kwam een klagende sterri uit 't kussen. „Is het zoo erg? Zal ik je een aspirin geven?" „Aspirin. Jakkes, dat vreeselijke goed? Ik word er missehjk van, 't smaakt zoo wrang." „Het helpt toch goed, kindje. Enfin, misschien gaat het ook wel vanzelf over." „Van zelf? Bij mij gaat niets vanzelf over. U hebt zeker nooit zoo'n kiespijn gehad als ik, anders zoudt u er niet zoo leukjes over praten, 't Is om dol te worden, m'n heele wang doet zeer." „Och kom, dacht je kind, dat ik die pijn niet kende? 'k Heb er vroeger heel wat meer last van gehad dan jij. Heusch, er zijn zooveel dingen in de wereld, die duizendmaal erger zijn dan kiespijn! Doe je mond eens open. Welke kies is het?" „Die daar," wees Lo met haar vinger. „Ja, die is slecht. Het zal 't beste zijn, even naar den tandarts te gaan." „Zooals die moedige Stef heeft gedaan? Nee moe- HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 107 der, ik laat me geen kies trekken. Dat durf ik niet. Als je zoo'n tang in je mond krijgt, ben je reddeloos verloren. Dat trekken doet zeer, Stef heeft 't me zelf verteld. En tegenspartelen kun je niet." „Dan weet ik je geen beteren raad te geven, dan rustig af te wachten," zei mevrouw van Brechtstein vriendelijk. „Is het vanmiddag nog zoo treurig met je eesteld, dan kun je weer zien. Ik ga nu naar beneden. Wat wil je hebben? Een kopje thee en een beschuitje? Dolly brengt het wel even boven en dan probeer je maar, nog wat te slapen." „U stuurt wel een boodschap naar school?" „Daar hoef je je niet bezorgd over te maken. Dat komt in orde. Dag kind." „Dag best moedertje, de groeten aan vader." „Ja, dat zal ik doen, hoor. Dag!" „Da-ag," zei Lo nog eens. „Nu kan Rüdestein zich vandaag met de andere zes amuseeren. Ik ben tenminste vrij van standjes, dat voordeel heb ik er van. Wat zal hij wel denken? Ik ben al de tweede, die voor kiespijn verzuimt. Floor zal me vanavond mijn huiswerk wel brengen. De baas is er natuurlijk als de kippen bij, dat ik het maak." Dolly bracht haar een kopje thee met een paar beschuitjes en zoo werd Lo in haar gedachten gestoord. „Als ik er mee klaar ben, sta ik op," zei ze beslist, „dan heb ik wat meer afleiding." „Ben je mal? Blijf er nog wat in. Misschien slaap je je kiespijn wel weg." „Ik kan toch niet meer slapen. Zeg Dol, blijf je een poosje hier? Heb je niet het een of ander nieuwtje?" „Een nieuwtje? ... o ... ja... maar je moet het niet aan vader of moeder vertellen." „Op mijn woord," beloofde Lo, een en al nieuwsgierigheid. „Het is wel 'n beetje gek, maar, verbeeld je, ik 108 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. ben verliefd. Echt waar, Lo. 't Is alleen zoo lam, zie je, ik ken 'm niet eens.** „Hoe kan dat dan? — toe Dol, vertel óp.** „Moet je hooren. Gisterenavond ging ik naar de krans bij Mia Gr oom. Nu, je weet wat een weer het was! Ik had dan ook m'n regenjas aan, m'n regenhoed op en ten overvloede nog een paraplu. Dom van me, maar enfin, ik was zoowat bij den fietsenwinkel op den hoek, toen een rukwind van heb-ikjou-daar mijn paraplu uit m'n hand trok. Een heel eind vloog dat akelige ding weg, tot het midden in een plas terecht kwam Ik zette het op *n holletje, om m'n paraplu geen gelegenheid te geven, er opnieuw vandoor te gaan, maar zie, daar kwam een galante ridder me te hulp. Hij greep nog juist bijtijds den stok beet en bood mi], met 'n diepe buiging, de paraplu aan. Ik voelde dat ik een kleur kreeg, toen hij zoo vriendelijk tegen me lachte. O, Lo, hij had 'n eenig leuk gezicht en zoo'n diepe stem Echt manlijk al. Ik stond paf, dat snap je en ik heb hem in de consternatie wel erg onwijs bedankt Toen hij wegging, nam hij reusachtig diep z'n hoed af en vriendelijk als hij daarbij keek... Dien blik zal ik nooit vergeten.** „Is dat alles?" vroeg Lo verbaasd, „en ben je nou tot over je oor en verliefd?** ,Ja, hopeloos verliefd. Vind je 't gek? — je kijkt zoo raar. „Een beetje wel, je weet verder niets van hem af." „Maar hij was zoo knap. Dat gezicht komt me steeds weer voor oogen. Heusch Lo, jij zoudt net zoo verrukt van hem geweest zijn, als ik." „Dat betwijfel ik... maar... au... au, wat 'n steek!" gilde Lo opeens. „Laat 'm dan trekken, domoor." „Jij praat goed, jij voelt er niks van." „Ik zeg het toch uit bestwil voor jou." „Och ja, je bent een lieve, goeie zus," jammerde Lo, „maar van kiespijn heb je absoluut geen begrip." 110 HBT EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. Dolly keek een beetje beteuterd. Ze had nog zoo graag even over haar eigen belangen gepraat. „Ziezoo, nou weet je 't nieuws," zei ze. „Ik ga nu maar weer. Het blaadje kan ik wel meenemen, hè?" or Toen Dolly weg was, kon Lo het in bed niet meer uithouden en stond op. Haar moeder was erg verbaasd, haar al zoo vroeg beneden te zien. „Is 't al een beetje beter?" vroeg ze belangstellend. „Ik heb er een hekel aan zoolang in bed te liggen, als je toch niet slapen kunt en verder gezond bent," antwoordde Lo. „Is Floor er al geweest?" „Nee, ik had Stien gezegd even bij Floor aan te gaan als ze toch het briefje naar de H. B. S. bracht. Floor zou anders tevergeefs op je wachten en daardoor te laat op school komen. Heb je honger? De ontbijttafel is nog gedekt." „Och, 't gaat nogal." „Hoe is het met de kiespijn." „Nog hetzelfde." „Ga je vanmiddag naar den tandarts of ben je er nog altijd zoo erg tegen?" „Br ga niet. Tenminste... ik geloof dat ik geen moed heb. 't Is zoo'n pijnlijke geschiedenis." „Kom, kom, niet zoo kinderachtig zijn. De kies hoeft misschien niet eens getrokken te worden. Hoe laat zullen we gaan?" vroeg mevrouw van Brechtstein, om meteen maar tot een besluit te komen. „Och, ik zeg toch niet dat ik 't doe, moeder," was 't eenigszins korzelige antwoord, 's Middags was Lo echter tot den grooten stap besloten. Wat zenuwachtig ging ze, met de beste wenschen van vader en Dolly, de deur uit. „Als ik hier nu weer binnenstap, ben ik van alles af," troostte ze zich. Mevrouw van Brechtstein, die toch een paar boodschappen moest doen, vergezelde haar. Lo mocht zich nog eens bedenken en dit zou onverstandig zijn. HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 111 „Gek, nu voel ik niets meer," zei ze, toen ze voor de deur van den tandarts stonden. „We kunnen wel weer terug gaan, moeder." „Dat is te gek, ik heb al gebeld. Bovendien komt de pijn stellig weer." „Ik beet me nog liever mijn neus af... zoo zie ik tegen die ijselijke tang op," zei Lo huiverend. Daar ging de deur open en een aardig dienstmeisje liet de dames binnen. Gelukkig waren er niet veel patiënten, zoodat het arme slachtoffer gauw aan de beurt kon komen. Ze hield zich dapper, voor geen geld had ze den tandarts haar angst willen toonen. Maar deze merkte wel, hoe haar handen beefden. — Zooals Lo gedacht had, brachten Floor en Steffy 's avonds het huiswerk. „Dit heeft de baas ons meegegeven, uit vrees dat je misschien achter zoudt komen," zei Floor. „Ja, we moeten slagen, anders doen we zijn school oneer aan," meende Lo. „Allemaal egoïsme. Hoe was z'n humeur vandaag?" „Zooals altijd," zei Stef. „Er was weer niets met hem te beginnen. We zaten te klappertanden van angst toen hij de les overhoorde. Die man is heusch ongenietbaar. Ik haat hem meer dan ooit." „Toe maar," lachte Lo, wat verlegen. „O, en met Duikje was het ook al hommeles," vertelde Stef verder. „Hij deed gewoon als een idioot. Gek van nijd was ie. En morgen moeten we allemaal blijven. Verbeeld je! Jij zult dat buitenkansje ook wel hebben, Lo, al was je er vandaag niet eens." „Fijn, dat verhoogt de gezelligheid!" riep Floor, haar vriendin op den schouder kloppend. „We nemen wat lekkers mee." Lo knikte toestemmend. Voor zoo'n extra smulpartijtje was ze altijd wel te vinden. Toen ze Floor en Steffy had uitgelaten, ging ze dadelijk naar haar kamer en begon ijverig aan haar lessen. Ze schoot nogal goed op. Thuis kon ze altijd 112 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. veel beter werken dan op school. Om zes uur riep Dolly beneden aan de trap of ze kwam eten. „Ik kom zoo," riep ze terug. Haastig stopte ze een paar boeken in de tasch. „Daar heb ik tenminste mee afgedaan," zuchtte ze. „Moet je vanavond veel werk maken?" vroeg mijnheer van Brechtstein aan tafel. „Als u een aardig plannetje heeft... dan niet, vadertje." „Je bent 'n diplomaat in den dop," lachte hij ondeugend. „Ik wilde je een voorstel doen." „Dus zullen we maar vast zeggen dat ik weinig heb," besloot Lo dadelijk. „Nee kind, plichten gaan voor. Ken je je lessen grondig, dan zullen we weer zien." „Kom, ouwetje, wees nu niet zoo vreeselijk ouderwetsch. Dat werk komt best terecht. Wat ik niet weet, zegt 'n ander wel voor. Dat zijn we in de klas zoo gewend." ,,'t Is schande en oliedom van jullie, zoo bitter weinig uit te voeren," mengde mevrouw zich nu in 't gesprek. „Als je voor 't eindexamen zakt, is 't je eigen schuld." „Wat was u van plan, vader?" vroeg Dolly, dit pijnlijke gesprek liefst zoo gauw mogelijk afbrekend. „Och, ik wilde het herstel van mijn jongste dochter vieren en jullie ergens tracteeren." Lo hief een hoeraatje aan. „Waar gaan we dan heen?" vroeg ze blij. „Dat mag je zelf uitmaken." „Leuk. Daar denk ik dan wel eens over, als ik strakjes m'n geschiedenis leer." „Later dan negen uur kunnen we natuurlijk niet gaan, Lo. Als je dan nog niet klaar bent, stellen we het plannetje liever tot morgen uit. Je moet je vooral niet haasten, hoor! De school gaat vóór alles." „Om negen uur ben ik present, vader. Van uitstel komt afstel! Maar heusch, ik zal beslist zorgen goed HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 113 klaar te zijn." „Ga dan ook direct na tafel naar je kamer," drong Dolly aan. Iets later op den avond belde Lien Dokkers op. Lo, door haar moeder gewaarschuwd holde de trap af. Een telefoontje van Lien beteekende altijd iets bijzonders. „Hei Lien. „Ben je daar, Lo? Wel, daar had ik haast een stommiteit begaan. Ik heb namelijk nieuws, snap je, en nu had ik het bijna aan je moeder verklapt, in de meening, dat ik met jou praatte." „Gelukkig merkte ik de vergissing en nu vroeg ik Het einde van Lo's Bakvischtjjd. 8 114 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. maar om toch 'n praatje te hebben, hoe 't met je gezondheid was." „Dus die belangstelling was niet zoo heel erg gemeend? Dat valt me geweldig van je tegen." „Vooruit dan maar, je weet, dat 't me dikwijls aan de noodige hartelijkheid ontbreekt, Lo. Maar luister eerst even naar het nieuwste nieuws. Het betreft een van je grootste vrienden." „Vertel op, Lien. Is het iemand van de H. B. S.?" ,Ja." „Ik zet mijn ooren al wagenwijd open. „Nu dan. Duikje is bang voor spoken!" „Wat zeg je?" „Duikje is bang voor spoken. Eerlijk waar, hoor!" „Hoe kom je daar in 's hemelsnaam aan, Lien?" „Heel eenvoudig. Je weet dat vader nogal met Delden bevriend is, hè? Nu, zoo juist was Delden hier. Ik zat ijverig op mijn kamer te pennen, toen ik hoorde, dat vader met hem op de studeerkamer was. Je weet, dat die naast mijn gezellig hokje is. Ze praatten tamelijk hard. Kon ik het helpen, dat ik een groot deel van 't gesprek opving?" „Nee, natuurlijk niet, maar ga door." „Ze hadden het over Duikje. Ik meende op te merken, dat Delden en Duik geen groote vrienden waren. Enfin, dat doet er niet toe. Delden zei, dat Duik een eigenaardig man was en toen hoorde ik van z*n angst voor spoken, 't Is niet om te gelooven en toch is 't waar. Toen Delden goed en wel weg was, heb ik jou opgebeld. Hoe vind je het?" „Om te gillen!" riep Lo, zoo hard als ze kon. „Ja, en nu dacht ik zoo dat we daar een grap mee moesten hebben," ging Lien voort, „maar hoe, dat moeten we nog met elkaar overleggen. De anderen bel ik ook even op, dan kunnen ze vast wat bedenken, als ze er lust in hebben. Lijkt je dat niet 't beste?" „Natuurlijk, we vinden wel wat leuks uit. Een spookhistorie! Dol gewoon!" HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 115 „Dag Lo. Geluk met je huiswerk." „Dank je, 't zelfde hoor!" Lo holde weer naar boven. „Waarom was je toch zoo opgewonden en had je 't over een srjookhistorie?" vroeg Dolly, die Lo op de trap tegemoet kwam „Toe, vertel eens gauw." Lo schudde bedenkelijk haar hoofd. „Dat is geen verhaal voor kleine kinderen, schat," was 't antwoord. „Ik ga weer gauw aan m'n werk, anders ben ik straks niet klaar.' 8* NEGENDE HOOFDSTUK. Buiten liet de torenklok vier korte, heldere slagen hooren. Mijnheer Delden, die het laatste uur les had gegeven, zocht zijn boeken bij elkaar, en verliet even later de vijfde klas. Nauwelijks was hij weg, of Lo stond op. „Ik ga nu maar gauw, alles is immers in orde? Als ik tegen de ruit van de deur getikt heb, begint Lien met haar verhaal. Floor vergeet je niet, het nog wat aan te dikken? Als het zoover is, moet je hard hoesten. Goed hard, Floor, anders hoor ik het misschien niet, en niet lachen, dat snap je." „Nee, maar Lo denk er aan, dat er vooral geen licht in 't kamertje brandt," zei Floor ernstig. „Ik zal er voor zorgen. Nu maak ik, dat ik weg kom Hij kan ons ieder oogenblik overvallen." „Da-ag, veel succes en niet zenuwachtig zijn," raadde Lien haar nog. „Je moet maar dadelijk, na de vertooning, naar huis gaan, Lo, tenminste als Duikje geen beenen maakt. In dat geval kom je maar hier bij ons, want dan is er geen gevaar dat we hem zien." Ja, ja, het is toch zeker, dat de andere leeraren dadelijk na de school naar huis gaan?" , Ja echt." „De baas ook?" „Beslist zeker. Maar ga nu. Het is al vijf minuten over vier." Lo liep op 'n drafje de klas uit. In de gang keek ze voorzichtig rond. De leerlingen van de vierde, die hun klaslokaal op dezelfde verdieping hadden, waren HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 117 al naar huis en in de teekenzaal zag ze ook niemand. Plotseling hoorde ze voetstappen op de trap. „Daar is Duikje," dacht ze en vlug glipte ze de vroegere kleedkamer in, die naast de vijfde klas was. Zachtjes sloot ze de deur en luisterde. Ze hoorde mijnheer Duiken de gang door loopen en de klas binnengaan. Nu Lo den weg veilig wist, kwam ze weer te voorschijn. Voor een gangraam bleef ze staan en keek de straat op, om te zien of alle leeraren weggingen. Daar op den hoek liepen Delden en Rüdestein al. Delden herkende ze dadelijk, maar of 't Rüdestein werkelijk was? Ze twijfelde even en keek nog eens goed. Hij had toch ook een grijze jas en zwarten hoed. Aan z'n manier van loopen meende ze hem stellig te kennen, maar hij leek haar nu zoo wonderlijk klein... Even later zag ze ook de aardrijkskundeleeraar gaan. „Dat is nummer drie," dacht Lo tevreden. Na een minuut of tien waren ze allemaal weg. „Duikje moet dus straks de poort sluiten," overlegde Lo, „zou hij den sleutel van den baas hebben gekregen? Misschien ook dat de conciërge het doet." Toen ging ze naar de tegenwoordige kleedkamer, heel aan 't einde van de gang en haalde uit den paraplustandaard een pakje te voorschijn. Het bevatte een wit laken, wat phosphor en twee kleine, electrisches zaklantaarns. Dit alles nam ze mee naar het kleine kamertje, naast de vijfde klas. Dit vertrek had vroeger dienst gedaan als kleedkamer, maar nu was het leeg. Door een glazen deur stond het met de klas in verbinding. Die deur kwam uitstekend te pas, want daarvoor zou Lo, de eenige, die zonder achterdocht te wekken, van het strafuur kon wegblijven, verschijnen, na zich als spook te hebben verkleed. Daar het reeds eind November was, en een sombere dag, werd het al aardig donker in 't kamertje. Haastig nam Lo het witte laken en teekende met phosphor, oogen, neus en mond. Het gloeide akelig 118 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. in oen scnemer van net vertreKje. uaa wicip w het laken over het hoofd er voor zorgend, dat de geteekende oogen, neus en mond voor haar gezicht kwamen. Even aarzelde ze nog, maar toen nam ze een kloek besluit, tikte voorzichtig tegen de ruit van de deur, om zich daarna snel terug te trekken. In de klas was met ongeduld op dit teeken gewacht. Honderdmaal hadden de meisjes van het geschiedenisboek opgekeken en blikken van verstandhouding met elkaar gewisseld. Duikje merkte wel op, hoe ongeduldig de nablijfsters werden, en daar hij zelf nooit prettig gestemd was als de namiddagen zoo troosteloos en mistig waren, maakten die lastposten hem meer dan boos. „Zit toch stil," snauwde hij ze herhaaldelijk toe. Een halve minuut hoorde hij niets, maar dan werd er weer met de voeten geschuifeld of trommelde iemand met haar vingers op de lessenaar Eindelijk, even vóór half vijf, klonken de tikjes tegen de ruit. Duikje, die naar de witte overgordijnen keek, waarop het lamplicht de schaduwen der meisjes teekende, schrok op. „Werd er geklopt?" vroeg hij. „Nee mijnheer," antwoordde Lien, „wie zou er nu kunnen kloppen? het geluid kwam van buiten, geloof ik." Haar stem beefde, want ze deed voorkomen of ze zenuwachtiger was dan ooit „Is er dan iemand in het kamertje?" vroeg de leeraar, nog niet gerustgesteld. „Nee meneer, zoover ik weet niet" „Ga eens kijken, Floor," commandeerde hij. Floor ging. Lo schrok geweldig toen de deur van het kamertje werd geopend, maar herstelde zich gauw weer. „O, ben jij 't maar," fluisterde ze Floor toe. Deze legde gauw haar vinger op den mond, uit vrees, dat de leeraar stemmen zou hooren en verdween meteen HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 119 weer. Lo bleef hoogst verwonderd achter. „Er was niemand," jokte Floor. „Niet? Dan zal het wel verbeelding geweest zijn." Mijnheer Duiken deed zoo onverschillig mogelijk, maar zijn stem en bewegingen getuigden van groote zenuwachtigheid. „O," begon Lien opeens, „ik... ik zou wel graag naar huis gaan." „Naar huis? Dacht je zoo gauw van je straf af te komen? Dat zal je niet meevallen, jonge dame." „Och meneer, heusch, ik blijf liever om twaalf uur na, al is het ook nog zoo lastig, 't Wordt nu zoo griezelig donker." „Nonsens, je bent toch geen klein kind? 't Lijkt waarlijk wel of je bang bent." „Nee meneer, anders... anders niet... maar ... maar..." „Wat maar?" „Ik kan het niet helpen... dat 't hart me op 't oogenblik in de keel klopt. Zulke ongure middagen vind ik benauwend. Hoort u den wind niet buiten? Is het niet, of hij een doodenlied zingt? Hu, je huivert ervan." Liens Stem ging in een angstig gefluister over. „En, o, meneer, gisteren las ik in een boek dat... dat..." Ze zweeg plotseling en rilde. „Wat?" vroeg Duikje, een tikje bleeker. „Dat met zulk weer de geesten uitgaan over de wereld. En nu ben ik zoo bang, dat... Laat ons naar huis gaan, meneer, 't wordt hier steeds griezeliger." „Kom, kom, wat een onzin vertel je toch," zei Duikje schijnbaar kalm, maar zijn stem beefde nog mee*. „Ik vind 't net als Lien, meneer," fluisterde Floor. „Ik kan haast niet slikken van angst. Toe, laat ons 'n ander keertje terugkomen, bij klaarlichten dag, of, nog beter, schenk ons de straf. Als we hier door booze geesten overvallen worden..." „Wat 'n dom gepraat," mompelde de leeraar, na- 120 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. denkend voor zich uitkijkend. „Maar hoe verklaart u dat tikken dan?" vroeg Kitty op haar beurt. „Sst, luistert u maar eens goed, 't komt telkens terug, 't is zoo vreeselijk eng. En er was toch immers niemand, toen Floor ging kijken." Mijnheer Duiken werd steeds bleeker en maakte zich boos. ,,'k Word dol van jullie gezanik!" riep hij. „Hazeharten heb je. Doe je werk nu maar, dat is beter." „Daar, o kijk, daar," hijgde Henny opeens, naar de glazen deur wijzend, maar er was niets te zien. ,Jij bent zeker niet goed wijs? Als je niet ophoudt met die kunsten, stuur ik je eruit," schreeuwde Duikje met schorre stem, want hij was vreeselijk geschrokken. „Ja, ja, laat me gaan," smeekte Henny half schreiend, „ik meende iets wits te zien en..." „VY«t huilt die wind, brrr!" viel Steffy haar in de rede. Ze hield beide handen voor 't gezicht om haar lachlust te verbergen. Allen luisterden aandachtig naar den herfstwind, die met de kale boomen voor de H. B. S. speelde. „De geesten naderen, ik ga, ik moet weg," jammerde Lien. Toen achtte Floor het oogenblik gekomen, het sein te geven en hoestte met veel misbaar. „Spaar me, ik... ik..." Mijnheer Duiken kon geen woord meer uitbrengen, want daar vóór de glazen deur, die donker afstak tegen de verlichte klas, vertoonde zich een witte gedaante. De oogen gloeiden als van een kat en in den mond meende hij vuur te zien. De verschijning bewoog zich ttiet en de fonkelende oogen staarden recht voor zich uit. Slechts enkele seconden bleef het spook staan, dan verdween het plotseling. Duikje werd wit als krijt en zijn hand wees naar de glazen deur. De meisjes, die moeite hadden zich goed te houden 122 HUT EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. en haastig omkeken, zagen nog even iets wits, waaruit ze begrepen, dat de grap mooi was opgegaan. Maar wat toen gebeurde, hadden ze niet verwacht. Mijnheer Duiken nam zijn hoed en verliet met groote stappen de klas. Een mooier slot had deze historie niet kunnen hebben, ja, het plotseling verdwijnen van den bijgeloovigen leeraar, bracht heel wat drukte teweeg. Lien rende naar de glazen deur en trommelde er een marsch op, zoodat Lo begreep, dat ze zonder gevaar te voorschijn kon komen. „Als hij maar wegblijft, die held," zei Floor nog, maar Lien lachte haar hartelijk uit. Zegevierend werd „het spook" de klas binnen geleid. Terwijl ze het laken opvouwde en in haar tasch stopte, hoorde ze de verhalen van de vriendinnen, die eigenlijk meer van de grap hadden genoten, aan. Maar zoo vroolijk als de anderen, lachte ze niet. „Hij trilde gewoon als een espenblad. Hij is vast naar huis gerend," vertelde Kit opgewonden. „Dat moet ook, want hij mag me hier natuurlijk niet zien," antwoordde Lo. „We dienen nu wel aan de conciërge te zeggen, dat hij de school moet sluiten." „Hoor eens, Lo, Duik zag spierwit, hij had wel 'n flauwte kunnen krijgen!" riep May, door 't rumoer heen. Deze woorden maakten echter een anderen indruk op Lo, dan May verwacht had. „Schrok hij zóó erg?" vroeg ze met nadruk. De meisjes knikten om 't hardst. „Heel erg?" „Ja, ja!" klonk 't van alle kanten. „Dan... dan wou ik dat we het niet gedaan hadden," zei Lo opeens. Allen zwegen verbaasd. „Maar waarom?" vroeg Henny. Lo antwoordde eerst niet; nadenkend staarde ze voor zich uit. HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 123 „Och, 't was als een grapje bedoeld, maar als Duikje zóó ontzettend van streek is geraakt, dat hij krijtwit zag, spijt 't me, het gedaan te hebben," zei Lo berouwvol. „Het kan gevaarlijk zijn, iemand zóó vreeselijk te laten schrikken." „O, maar zoo erg was het met Duikje niet," troostte Floor haar. „In ieder geval hadden we wijzer moeten zijn. We hebben dikwijls samen jolige, onschuldige grappen uitgehaald, maar dit keer zijn we te ver gegaan. We nebben het geen van allen zoo gevoeld, toen we het deden. Ik ook niet. Heusch! Maar nu... Vinden jullie niet, dat ik 'n klein beetje gelijk heb, al ben ik zelf de hoofdschuldige? Had ik m'n lafheid maar eerder ingezien, al m'n pret is er af." ,Je hebt eigenlijk gelijk," zei Floor, „we hebben de gevolgen niet genoeg bedacht, maar we hebben allemaal evenveel schuld, al speelde jij voor spook. We zetten gezamenlijk het plannetje op touw en zullen ook met ons allen de schuld dragen. Laten we beginnen, morgen naar Duiken te gaan en hem onze excuses aanbieden. Misschien heeft onze zoogenaamde grap nog dit gevolg, dat hij van zijn bijgeloof genezen is." De anderen gaven zich gewonnen. „Maar we moeten Duiken vragen, niets aan den baas te zeggen, want jullie begrijpt dat we anders verloren zijn," riep May. „Ik hoop, dat Duik ons sparen zal, maar ik vrees, dat hij te boos zal zijn,*' zuchtte Lo. „Enfin, we hebben een flink standje verdiend. Strakjes meende ik nog een heele heldin te zijn, maar nu zie ik in, hoe minderwaardig de grap is geweest." „Ik zal 't woord voeren, want ik bedacht de mop!" riep Lien edelmoedig. „Jij bent de beste van 't heele troepje, Lo, want jij was de eerste, die het leelijke van onze flauwe daad inzag." „Ja, ik ben nogal 'n lieverdje," spotte Lo, „maar 124 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. we zeuren er niet meer over, leve de vijfde!'' „Voortaan zullen onze grappen zóó zijn, dat we er royaal voor durven uitkomen. Hiep, hiep, hoeraaah!" juichte Floor. „Moeten we daar geen fuif op houden?" vroeg Lien, die dol van zoetigheid hield. Maar niemand kon hier meer antwoord op geven, daar de deur plotseling geopend werd en... Rüdestein in hoogst eigen persoon verscheen. Van Duikje was niets te bekennen. Toen deze de vlucht had genomen en door de gang rende, bonsde hij, bij de trap, tegen den directeur aan, die juist van boven kwam. Lo verweet zich nog lang daarna, dat ze, toen ze op den uitkijk voor het gangraam stond, de vertrekkende leeraren niet goed genoeg had opgenomen. Zeker zou ze zich met den directeur dan niet vergist hebben. Ademloos had Duikje een verward verhaal opgedischt van een spook, dat het op hem gemunt scheen te hebben. „Moest de heele vijfde klas vanmiddag voor u nablijven?" vroeg de directeur hem. „Ja, behalve Lo van Brechtstein, die was er gisteren niet en daarom had ze nu ook geen straf. De meisjes waren al erg onrustig, 't was of ze voelden, dat er iets bijzonders zou gebeuren." De man zag er nog geheel ontdaan uit en nam zoo haastig mogelijk afscheid, om verdere vragen te voorkomen. Mijnheer Rüdestein was daarna regelrecht naar de vijfde klas gegaan. Dat de meisjes vóór de vertooning van den geest al zoo onrustig waren, Lo van Brechtstein toevallig mankeerde en tenslotte het spook zelf verscheen, deed hem de zaak dadelijk begrijpen. Met de grootste oplettendheid luisterde hij, zonder het gesprek te kunnen verstaan, naar de opgewonden stemmen, die tot hem doordrongen. Toen opende HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 125 hij de deur en stond voor de verschrikte meisjes. Snel nam hij het groepje op; zijn vermoeden werd bewaarheid, Lo van Brechtstein was erbij. „Hoe kom jij hier? Je hadt toch geen straf?" vroeg hij streng. Lo stond verslagen en beefde over al haar leden. „Hij was dus niet met Delden weggegaan, maar hier, hier, hier," jaagde het in haar hoofd. „Ik begrijp wel, dat jou aanwezigheid in verband staat met de fraaie geschiedenis, die mijnheer Duiken me zooeven vertelde," vervolgde de baas, zijn drift inhoudend. „Wie heeft hier voor spook gespeeld?" Lo deed een stap naar voren. „Ik, mijnheer," zei ze, met neergeslagen oogen. „Geef me nu maar den genadeslag. Ik word toch weggestuurd," dacht ze. Rüdestein keek haar ontstemd aan. ,,'t Is mooi, dat moet ik zeggen. Ga naar boven naar de directeurskamer, daar zal ik dadelijk met je praten," zei hij, terwijl hij opzij ging om haar te laten passeeren. Lo verdween. Ze keek Lien nog even aan, die plotseling begon te snikken: „Nee, nee, ik heb het bedacht, ik wilde het zoo," hoorde Lo haar zeggen en Floor verklaarde, dat ze allemaal evenveel schuld hadden. Verder verstond ze niets meer, want Rüdestein sloot de deur achter haar. Ze ging de trap op. Langzaam, héél langzaam Dan stond ze voor de tweede maal, sinds Rüdesteins komst, voor zijn kamerdeur. Maar nu aarzelde ze niet. Vlug wilde ze binnengaan, doch de deur was op slot. „Zou hij daar niet aan gedacht hebben, toen hij me naar boven stuurde?" vroeg ze zich af. In de breede vensterbank van een gangraam ging ze zitten. Ze voelde zich diep ellendig om die vervelende grap. Ellendig ook, omdat de baas nu wist, dat zij het spook was geweest. Ze drukte het heete voorhoofd tegen het koude glas, o, als het zenuwachtige beven van haar lippen nu maar wou ophouden. Een vreeselijk verlaten gevoel kwam over 126 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. haar, toen ze daar, op die breede, lange gang, zoo moederziel alleen was. Ze dacht aan thuis, waar ze gezegd had, dat ze een uur later kwam, omdat ze op de nablijfsters wilde wachten en Duiken haar had toegestaan, onder het strafuur, vast haar huiswerk te maken. „Als ik de waarheid had gezegd, zouden ze me van de grap teruggehouden hebben en was al die akeligheid niet gebeurd," zei ze bij zichzelf. Met angst in 't hart wachtte ze op de komst van den baas. Hij bleef lang weg. Ze luisterde naar wat er beneden gebeurde. Daar meende ze te hooren, dat de meisjes door de gang naar de kleedkamer gingen. Ze mochten zeker naar huis! Ja, het zware hek viel dicht en zij... bleef alleen achter. Een angstig gevoel, dat Rüdestein haar zou vergeten, overviel haar. Maar neen, daar hoorde ze zijn vlugge voetstappen op de trap. Langzaam stond ze op. Hij keek verwonderd, dat ze nog in de gang stond. „De deur was gesloten," mompelde Lo, van verlegenheid niet wetend waarheen te kijken, „daarom heb ik bier maar op u gewacht," „O pardon," zei Rüdestein beleefd. Hij zocht naar den sleutel en draaide hem om in het slot.' Met een handbeweging beduidde bij haar binnen te gaan. Lo kreeg een gevoel, of ze het grootste kwaad van de wereld had bedreven. „Ik vergat, tot m'n spijt, dat de deur op slot was, heb je 't in de gang erg koud gekregen?" vroeg de directeur bezorgd. ,,'t Kan jou ook wat schelen, al was ik bevroren," dacht Lo nijdig, maar ze antwoordde niet. Hij keek tersluiks naar haar, zag hoe ze de kleine handen tot vuistjes balde. „Ga eens zitten, Lo, en vertel me dan eens, hoe je er toe kwam de hoofdrol te spelen in deze zaak." Lo bleef onbeweeglijk staan. Haar angst, van HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 127 school gestuurd te worden, was weg, maar een koppige boosheid dwong haar zich niet te laten beïnvloeden door zijn vriendelijke manier van praten, die haar niet weinig verbaasde. „Hij zal zien, dat ik niet bang voor hem ben, al is hij ook honderdmaal directeur," dacht ze, haar lippen stijf op elkaar houdend. Rüdestein keek haar streng aan en liet zich door haar eigen optreden niet van z'n stuk brengen. „Ga hier zitten," zei hij nadrukkelijk, gebiedend bijna. Lo moest nu wel gehoorzamen, en nam op het uiterste puntje van den stoel plaats. Hij ging tegenover haar zitten. „Vertel me nu eens, hoe alles gebeurd is. Dat je werd opgebeld weet ik, anders niets," begon hij. Z'n stem klonk gewoon en gemoedelijk, alsof hij het gebeurde niet eens zoo heel erg meer vond. Lo werd er door getroffen en haar gemoed schoot vol. Zóó lief en goed had ze hem niet gedacht, al kwam, vreemd genoeg, ook buiten de schooltijden, dat fijn beschaafde gezicht haar dikwijls voor oogen. „Ik was de eenige die geen straf had, en dus de aangewezen persoon om voor spook te spelen," vertelde ze nu zoo rustig mogelijk. „Ik vond het erg leuk, totdat... totdat het voorbij was. Toen zag ik in, hoe flauw de grap was. Dat is alles." „Die bekentenis doet me groot plezier, we hoeven dan ook niet verder te praten. Het zal dus de laatste keer zijn, dat zooiets gebeurt?" „O ja, natuurlijk," zei Lo beslist. „Dat is dan afgesproken. Eerst denken en dan doen." Ze glimlachte. „Geef me de hand," zei Rüdestein vriendelijk, haar de zijne toestekend. Lo deed het... Vast omsloten zijn vingers de hare, als wilde hij het koude pootje verwarmen. „Is dat... de strenge baas?" vroeg Lo zich af. 128 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. Ze gingen weer naar beneden, naasug *w haar mantel aan ven trok het eenvoudige regenhoedje over de ooren. . . . Ze zag zijn glimlach toen hy haar uithet en de poort sloot. Ook zij lachte, omdat ze zich op dat oogenblik zoo innig gelukkig voelde. „Waarom... ja... waarom? Och, ze wilde zich daar maar niet in verdiepen. Buiten, in den neerplassenden regen, stond floor nog te wachten. Mantel en muts dreven van het water en haar handschoenen waren doorweekt. Lo voelde zich geroerd door dit bewijs van vriendschap; ze keek al even verbaasd als de directeur, die de beide meisjes vlug voorbijging. . „Maar Floor, schat, heb je nog gewacht in die gietbui!" riep ze opgetogen. „Och kind, het is de moeite met waard. Hoe is het afgeloopen?" B~4£ • J| , Ongelooflijk! Hij was zoo vnendekjk. Verbeeld ie "geen boos woord heeft hij gezegd en ik verwachtte natuurlijk een reuzeuitbrander te krijgen, 't Zou me niets verwonderd hebben, als hij me voor 'n week van school had gejaagd." „Mij ook niet, Lo, want toen hij jou had weggestuurd, begon hij schrikkelijk tegen ons uit te pakken. En driftig dat hij zich maakte, maar het duurde gelukkig niet lang. Hij zei alles kort maar krachtig. Aan 't slot moest ik de comedie haarlijn vertellen. Dat deed ik heel precies, hoor. Ik was bijna klaar met m'n verhaal, toen de baas zich opeens omkeerde. En hij lachte, stel je toch voor, hij lachte. Bang, dat we 't zouden merken, zei hij streng: „Houd maar op, Floor, ik weet genoeg. Toen prevelde hij nog zoowat van eerbied en ontzag, waarna hij ons liet gaan, om jou daarboven de les te lezen. We hadden diep medelijden met je.' En hij zei tegen mij, dat hij alleen wist, dat Lien getelefoneerd had," riep Lo alweer wat teleurgesteld. HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 129 Maar intusschen bleef ze de zekerheid behouden dat de baas bijzonder innemend kon zijn en dat stelde haar gerust. Rüdestein, die haastig voortstapte, dacht nog eens ernstig over 't geval na en maakte er zichzelf een verwijt van, dat hij tegenover Lo wel wat te goedig Het einde van Lo'» Bakvischt^jd. 9 130 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. was geweest. Gelukkig voor hem, had hij echter geen gelegenheid, lang bij' dat feit stil te staan, daar een vroolijke stem, achter hem, riep: „Ook nog uit in dit hondenweer, brave Luit? Rüdestein keerde zich om en keek in 't blijde gezicht van z'n vriend Dick Bruin. „Ei, ei, ben jij daar, je hadt beter gedaan, thuis te blijven," lachte hij, z'n kameraad de hand drukkend. Bruin sloeg de oogen ten hemel en zuchtte, in komische vervoering: „Kerel, ik ben verliefd." „Wat ga je nou beginnen?" „Gelukkig worden, beste Luit. Ik ben op weg naar mijn uitverkorene. Geen regen, hoe erg ook, kan mij tegenhouden, mijn ongezellige kamer te verwisselen met den intiemen, huiselijken kring, dien ik bij haar vind. Want ze heeft een hartelijke moeder, een alleraardigsten vader en een stelletje flinke broers en zusters. Ik houd van gezelschap. Dat weet je." „Wordt je liefde beantwoord?" „Gelukkig wel. Je kunt me bijna feliciteeren. In ernst, Luit, het is een groot voorrecht een lief, aanstaand vrouwtje gevonden te hebben. Liefhebben alleen is al zoo heerlijk. Wanneer begin jij er eens over te denken, ouwe jongen?" „Br doe er niet aan," zei Rüdestein kort. „Wel verbazend, wat een onzin." „Nee Dick, onzin is 't niet. Och, 't meisje, dat mij aantrekt, is nog een kind. Bovendien kan ze mij niet uitstaan, erger nog, ze beschouwt mij als een tiran." „Ik zou probeeren haar tot andere gedachten te brengen en m'n beste beentje voorzetten." „En als dat onmogelijk is?" „Ja... dan wordt 't moeilijk." „Nou, klèts dan niet." „Ik geloof, Luit, dat je..." „Bonjour Dick," viel Rüdestein hem ontstemd in de rede, „ik moet aan den overkant zijn." Dick staarde hem onthutst na en mompelde: „Rare kerel!" TIENDE HOOFDSTUK. De dagen kwamen en gingen, maar veel bijzonders gebeurde er niet, tot spijt van het vToolijke troepje in de vijfde. De spookhistorie was langzamerhand op den achtergrond geraakt en eindelijk geheel vergeten. Rüdesteins strenge heerschappij bleef gehandhaafd, wel was hij vriendelijk en rechtvaardig, maar hij eischte veel van z'n leerlingen. Alleen Lo dacht nog dikwijls aan dien gedenkwaardigen herfstavond, toen ze door den directeur apart was genomen en deze haar, boven verwachting, zoo vriendelijk had toegesproken. Hij meende het zoo echt goed met haar, zoodat ze zich» in die gevreesde directeurskamer, geheel op haar gemak gevoelde. En tot haar groote ergernis betrapte Lo er zich op, dat ze telkens weer met een gelukkig gevoel moest denken aan de manier, waarop hij haar een hand had gegeven. Zoo heel anders toonde hij zich, als de strenge directeur van nu. Nee, 't was niet goed, dat kwartiertje van samenzijn weer in herinnering te brengen en daarom zocht ze afleiding in haar werk, wat haar vaak gelukte. Maar er waren ook oogenblikken, dat ze aan hem moest blijven denken en steeds weer zijn innemende stem hoorde. Hoe dikwijls sliep ze 's avonds laat in, vooral ook, wanneer ze ingespannen had geleerd, want ze wilde inhalen, wat ze vroeger, zoo dom mogelijk, had verwaarloosd. Daar ze helder van hoofd was, gelukte haar dit goed. Ook in de les ging haar zoo goed als niets meer voorbij en haar huiswerk maakte ze heel nauwkeurig. Haar vader merkte dit met zekere voldoening op, want hij had een heimelijke vrees, dat Lo voor haar 9* 132 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. eindexamen zou zakken. Nu was daar geen reden meer voor, daar haar laatste rapporten niets te wenschen overlieten. ,Je wordt nog 'n bolleboos, als je zoo ijverig doorgaat," zei mevrouw van Brechtstein voldaan, ,,'t Is ook niet prettig aan 't einde van je schooltijd een slecht figuur te maken." De andere meisjes van de klas deden eveneens haar best. Rüdesteins invloed was overal merkbaar en de Meisjes-H. B. S. was goed op weg een „Modelschool" te worden. De Kerstvacantie begon met een mooie, heldere dag. 's Nachts had het gesneeuwd en de zon glansde en schitterde op de reinwitte aarde. Lo stond in den tuin, een warme, wollen sjaal had ze om den hals geslagen. Ze keek naar het prachtige landschap, daar vóór haar, naar de begraven bloembedden, de witte paden en de zwaar bevrachte boomen. Hun takken dreigden haast te breken onder den last. Ze nam een handvol sneeuw van den grond op, kneedde een stevigen bal en mikte op een puntigen ijskegel, die aan den dakrand hing, zoodat hij geruischloos op het zachte, witte kleed neerviel. Lo vond dat een aardig spelletje en herhaalde het nog verscheidene keeren, tot ze geen mikpunt aan de goot meer vond. Toen zocht ze iets anders om naar te gooien en keek naar 't raam van Dolly's kamer. „Wacht, 'k zal eens zien of ze er is," dacht Lo en weer drukte ze een hoopje sneeuw tot een bal. Met een. flinken slag kwam hij tegen de ruit, tot grooten schrik van Dol, die genoeglijk in een lui stoeltje zat te lezen. Ze begreep dadelijk wie de schuldige was en schoof het raam op, om ook een aanval te doen. Maar voor ze kans zag, de sneeuw op de vensterbank tot een hoopje te maken, had Lo haar den oorlog verklaard, en een paar ballen in den hals gegooid. Dolly verdedigde zich dapper, maar 134 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. moest den strijd gauw opgeven, daar ze maar weinig sneeüw te verzamelen had. „Ik geef het op, ik geef het op!" riep ze, toen Lo het bombardement bleef voortzetten, „op deze manier moet ik immers wel de nederlaag lijden." ' „Kom dan naar beneden en toon dat je geen lafaard bent!" gilde Lo terug, waarna haar zuster onmiddellijk het raam sloot en de trap afholde, om zich te wreken. Er volgde een waar gevecht, dat in een worstelpartij eindigde. Dolly, minder sterk, en ook minder vlug dan Lo, moest eindelijk het onderspit delven en haastig de vlucht nemen. Doch 't loopen ging moeilijk in de hooge sneeuw, zoodat de verslagene ook nog 't ongeluk had, languit te vallen. Lo schaterde van 't lachen en zond de stakkerd nog een paar flinke ballen na. „Dolly, 't is om te gieren," riep Lo. „Jij hebt natuurlijk „Schadenfreude," gaf het arme slachtoffer ten antwoord. „Ja, een beetje wel. Zal ik je naar binnen geleiden? O kijk eens, je lijkt wel een sneeuwpop, van boven tot onder ben je wit. Als nu 't zonnetje kwam, bleef er niet anders dan een plas van je over." Dolly klopte lachend de sneeuw van zich af en Lo hielp haar een handje. „Ziezoo, je snuitje is nu zoo schoon als glas, 't is of je een bad hebt genomen," spotte Lo. „Je haar druipt gewoon." „Lo," klonk mijnheer van Brechtsteins stem door den tuin. „Vader roept. Ga je mee naar binnen, Dol?" „Ja. Br moet moeder toch gaan helpen." Mijnheer van Brechtstein stond in de open suitedeuren. „Wil je dezen brief even naar accountant Doesburg brengen, Lo?" ,Ja vadertje." „Er is haast bij, hoor, je zorgt wel, dat hij HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 135 dadelijk gebracht wordt? ,Ja, ik ga direct." Een oogenblik later stapte Lo de straat op; ze zag er keurig uit met haar wit wollen mantel en dito muts en sjaal. De accountant woonde tamelijk ver en Lo liep vlug door. Toen ze den hoek omsloeg van de stille straat, waar ze den brief bezorgen moest, zag ze iets gebeuren, dat haar het bloed naar 't hoofd deed stijgen. Ongeveer in het midden van de straat stond een koopman met een hondenkar. De hond, die ervoor gespannen was, lag in de sneeuw. Het dier was met geschikt om een kar te trekken, want het was een mooie herdershond. Nu scheen hij echter uitgeput, hij hijgde vreeselijk en de tong hing ver uit zijn bek. De man stond er vloekend naast en wilde het doodmoede dier door schoppen dwingen, op te staan. Bij tusschenpoozen jankte het klagend, maar het had blijkbaar niet de kracht, zijn baas te gehoorzamen. ... TW ,• Lo voelde een dolle drift in zich opkomen. Ze liep zoo hard ze kon en bleef eindelijk hijgend bij de kar * „Martel dien hond niet zoo, dierenbeul!" riep ze, geheel ontdaan. , rj . De man keek om en nam haar van het noota tot de voeten op. „Hij mot trekken," zei hij ruw. j „Zie je dan niet, dat het beest óp is? „Nee, en daar hei jij ook niks mee te maken, kale mansel." „Zoo, heb ik daar niks mee te maken? En ik verbied je, dien hond nog eens aan te raken! De kerel lachte spottend. „Vort beest," snauwde hij dan den hond toe. „Hij kan niet" zei Lo. „Hij wil niet," gromde de schooier en meteen gat hij" het dier een schop, zoodat het met een akelig, doordringend gehuil langzaam opstond. Het magere 136 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. lichaam beefde vreeselijk en de zwakke, dunne poolen schenen het nauwelijks te kunnen dragen. „Hij is weer klaar," lachte het onmensen, de zweep op den rug van den stumperd leggend. „Je bent een monster," snikte Lo woedend. Ongelukkig zag ze op dat oogenblik niemand, maar vanuit een zijstraat klonken opeens voetstappen. Nu zou er hulp komen opdagen, meende Lo. Maar de man scheen haar gedachte te begrijpen, want met nóg harder slagen spoorde hij den hond tot loopen aan. ,,'k Zal hem de ribben breken, als hij niet wil," dreigde de beul. „Daar ben je toe in staat," riep Lo bijna huilend. Ze knielde naast den hond, die weer ineengezakt was, neer, en streelde voorzichtig zijn mooien kop. „Ga je weg, of ik ransel je weg," zei de man, dreigend op haar toetredend. Maar de voetstappen klonken héél dichtbij en nu kwam iemand den hoek om. Lo stond op, ze werd plotseling gloeiend rood, toen ze, in den heer, Rüdestein herkende. „Ga je weg of ik ransel je weg," zei de kerel nog eens en hief den arm op. Maar plotseling liet hij dien zakken, toen iemand op hem afkwam Lo durfde niet opkijken, waarom moest het toeval den directeur nu juist hier brengen? „Maak dien hond los," hoorde ze een gebiedende stem zeggen. Toen keek ze op en den nieuwaangekomene vlak in 't gezicht. „Hij mishandelde het arme beest vreeselijk," zei ze. „Bemoei jij er je ook-al mee, fijne meneer?" spotte de koopman. „Ga een end opzij of ik zal je mores leeren." „Maak dat dier los," herhaalde Rüdestein zoo bedaard mogelijk. „Dank je lekker." HET EINDE VAN LO'S BAKVI8CHTIJD. 137 „Dadelijk, of ik geef het aan. Begrepen^ Wonder boven wonder kwam er juist een agent den hoek om. De onverlaat keek rond als zocht hij naar een gelegenheid, te ontsnappen. Maar Rüdesteins vingers omsloten zijn arm als een schroef. „Hiér blijven!" gebood hij. Plotseling herinnerde Lo zich den brief, waar haast bij was. Kordaat stapte ze op den directeur toe en zei met nadruk: „U zult zorgen, dat die afschuwelijke man den hond niet mag houden, hè? Ik kan er toch op vertrouwen?" Hij glimlachte. „Ik neem den hond zelf," was t besliste antwoord. „O, heusch? Dan is het goed. Dank u wel. U... u bent..." Maar ze voleindde den zin niet. Beschaamd wendde ze zich plotseling om en holde weg. Haastig duwde ze bij den accountant den brief in de bus en liep dan zonder omkijken verder. Thuis verzweeg ze het geval. Slechts Floor maakte ze er deelgenoot van. „Het was nobel van den baas het arme dier te houden," vond Floor. ,Ja, maar ik heb me zoo aangesteld. Ik vrees, dat hij het vreeselijk gek vindt." „Ben je wijs? Juist leuk. Maar heusch, ik had zooiets nooit van Rüdestein verwacht. Het leven is toch vol verrassingen." En 's nachts droomde Lo van den koopman, die haar vastgreep en op haar lossloeg. Toen verscheen Rüdestein. Hartelijk lachend stond hij voor haar en hoe luider zij snikte, hoe harder Rüdestein lachte en in zijn handen klapte van plezier. Dan was opeens alles weg en stond ze in een groot bosch. De boomen waren dicht en donker, en vormden een dak boven haar hoofd. Ze had een gevoel of ze iets moest zoeken, maar wist niet wat. Om haar heen werd het steeds donkerder en het begon te waaien. 138 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. Hoei, hoei! gierde de wind. Fluitend streek hij langs haar heen. „Spook, spook, je bent het witte spóóók!" huilde hij haar toe. Lo keek naar boven en merkte dat het niet de wind was die het zei, maar Duikje. Hij zat in 't topje van een boom en gooide haar met dennenappels. Ze kwamen hard op haar hoofd neer. Lo wilde weghollen, maar Duikje vloog haar door de lucht na, almaar met dennenappels werpend. De dennenappels werden steeds grooter, harder en zwaarder. Ze deden haar pijn, op hoofd en handen kwamen groote wonden. Plotseling viel ze. Angstig sloot ze de oogen en wachtte, 't Was of ze opgenomen werd en de oogen openend, zag ze Rüdestein, die haar in zijn armen hield en lachend toeknikte. En weg was Duikje, weg ook het groote, donkere bosch, ja alles. De zon brak door en 't werd licht. Rüdestein hield haar stevig in zijn armen vast en juichend snelde hij met haar weg, de zon tegemoet. Ze strekte de armen uit, als wilde ze dit groote geluk geheel omvatten. Maar plotseling stortte ze al dieper en dieper naar de laagte. Toen, bons ... viel ze tegen iets hards. Met schrik werd ze wakker. Ze had zich gevoelig tegen het nachtkastje gestooten. Versuft keek ze de kamer rond. Daar was alles gewoon, heel gewoon... „Hoe kom ik aan al dien onzin?" mompelde ze. Gapend keerde ze zich om en sliep weer in. Den volgenden morgen stond alles haar nog duidelijk voor den geest. „Rüdestein moest eens weten, hoe ik over hem gedroomd heb," glimlachte ze. „Maar hij hoeft zich niet ongerust te maken. Droomen is bedrog!" 's Avonds ging ze met Dolly inkoopen doen voor het aanstaande Kerstfeest en wipten ze even een lunchroom binnen. Het was daar verbazend druk, maar toch hadden ze 't geluk nog een plaatsje bij 't raam te vinden. „Even uitblazen," zei Lo genoegüjk. Dolly bestudeerde de spijskaart. HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 139 „Wat had je graag, zusje?" ,,'t Is mij 't zelfde, ik houd van alles." ,,Plombière?" „Opperbest. Leuk zitje hier, hè?" ,Ja, aardig," bevestigde Dolly, terwijl ze een bediende wenkte en het gevraagde bestelde. „Het begint te sneeuwen," zei Lo, naar buiten kijkend. „Fijn, zusje, echt Kerstmisweer." „Och, in een stad vind ik het Kerstfeest toch niet zoo echt. In de kerken wel, maar denk je nu eens in een dorpje. Het is koud en boven de eenvoudige huisjes went zich de donkere hemel, want het is nacht. De maan en de sterren staan daar als trouwe wachters. Boven de huizen verheft zich het slanke torentje der dorpskerk. Alles is doodstil. Maar dan beginnen plotseling de klokken het Kerstfeest in te luiden. Ze roepen de menschen wakker, die even later, door de dikke sneeuw, opgaan naar het bedehuis. Het kerkje is helder verlicht, 't lijkt alles op een sprookje. De klokken jubelen en juichen, tot het gebimbam langzaam wegsterft. Vanuit de verlichte kerk klinkt een Kerstlied naar buiten, eenvoudig en toch zoo roerend schoon. Nóg schijnt het dorp te slapen, want de huizen en hutjes liggen doezelig in het nachtelijk duister. Maar het kerkje leeft en het is alsof er engelen uit den hemel, in den kouden winternacht zijn neergedaald, om den vrede op aarde te brengen. „Ontegenzeglijk is dat poëtischer, maar de bedoeling der menschen is toch overal goed," zei Dolly nadenkend. „Natuurlijk dat ontken ik ook niet. Wat worden we ernstig, hè? Over zooiets hebben we nog nooit geboomd." „Br houd van diepzinnige gesprekken, Lo, en jij toch ook op z'n tijd?" Lo knikte en zuchtte diep. „Gelukkig, daar komt eindelijk wat voor ons aan," riep Dolly blij. ,,'k Was 140 HET SINDS VAN LO'S BAKVISCHTIJD. al bang, dat ze ons in de drukte zouden vergeten." „Er gaat toch maar niets boven ijs, al is het nog zoo koud," vond Lo. „Word je je taartjes ontrouw?" „Nee, dat niet, het is allebei doL" „Is dat Toos van Dam, hier vlak bij ons?" fluisterde Dolly. „Ja. Wat heeft ze een beeldigen bontmantel aan, hè?" „Om jaloersch van te worden." „Aan wie moet de oude heer van Dam ook anders zijn geld geven dan aan zijn eenige dochter? Als Toos nog geen bontmantel rijk was, zou ik wel eens willen weten, wie er wèl een moest hebben." „Zou je met haar willen ruilen, Lo?" „Ben je wijs? Nee hoor! Den heelen dag samen te zijn met een brompot van 'n vader, zou me niet bevallen. Nooit is hem iets naar den zin," zei Lo verontwaardigd. „Maar hij houdt toch veel van haar. Ze krijgt alles." „Daarvoor heeft ze dan ook heel wat te verduren. Enfin, je hebt van die menschen..." Kijk toch eens wat een sneeuw. Fijn, nu buiten te zijn, al is 't een beetje koud." „Weet je nog, Dol, hoe heertijk we een paar jaar geleden, in de Kerstvacantie, bij grootvader logeerden? Daar waren we nu ook in een klein dorp, en 'n pret als we hadden, hè? Wat een sneeuw lag er, wel een meter hoog!" „En wat gezellig zaten we 's avonds met den ouden man bij het houtvuur, als hij van vaders jongensstreken vertelde, 't Was eenig gewoon," riep Dolly verrukt. „Of ridderverhalen, waar altijd bevallige jonkvrouwen in voorkwamen, die gevangen zaten en uit den kerker bevrijd moesten worden," vulde Lo aan. „Weet je nog, hoe bang we waren als het zoo hard waaide?" HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 141 „Maar 's zomers is het er ook heerlijk." „Ik verheug me tenminste al op het volgende ia***-" „Ik ook. Wil jij nog iets gebruiken, Dol? „Dank je. De ga er nu maar liever weer van door." „Ik ook." Buiten viel de sneeuw nog steeds neer. „Nu worden we Kerstpoppen. Ik verheug me altijd vreeselijk op zulke feestdagen. Je krijgt dan zoo'n gelukkig, dankbaar gevoel,' zei Lo. Haar zuster keek haar bij deze woorden eens van terzijde aan. Lo was toch zoo'n echt kind van stemmingen, vond Dol. Nu eens was ze uitgelaten vroolijk en dan wèer zoo ernstig. Vooral in den laatsten tijd kon Lo ontzettend stil en in zichzelf gekeerd zijn. „Heb je nog veel inkoopen te doenr' vroeg Lo. „Nee, alleen nog dat boek voor moeder." „Dan zijn we nog bijtijds thuis." ,Ja, dat is goed ook, want m'n voeten zijn kletsnat geworden, 't Staat niet voor jonge dames, zooals wij zijn, maar anders zouden een paar vetschoenen ons uitstekende diensten bewijzen." „Stel je voor, dat ik daarmee op school kwam!" riep Lo lachend. „Rüdestein zou me voor een boertje aanzien en me misschien wel naar huis terug sturen." „Die directeur is de boeman voor jullie," antwoordde Dolly plagend. „Ik snap niet, dat je je nog zooveel van z'n praatjes aantrekt. Jullie hoofd is vol van dien man." Lo kreeg een kleur en zweeg. Ze kon zich, tegenover Dolly, onmogelijk verdedigen, 't Was immers waar, dat ze voortdurend aan Rüdestein moest denken. Toen het boek gekocht was, haastten ze zich naar huis. 't Begon steeds harder te sneeuwen, zoodat Lo tot de overtuiging kwam, dat een paraplu niet overbodig geweest zou zijn. De fluweelen muts van Dolly was totaal bedorven, maar het handige 142 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. naaistertje treurde daar niet om. In een oogenblik had ze, van een overgeschoten lapje, immers weer een nieuw hoofddeksel gemaakt? „Jullie zult wel koud zijn, kinderen. Een kopje thee?" vroeg mevrouw van Brechtstein vriendelijk. „Graag, maar ik moet eerst mijn inkoopen in veiligheid brengen. Die moogt u niet zien," zei Dolly. „O, als ik maar geld genoeg had, kocht ik zoo'n heelen winkel leeg." „Dan mag ik het wel dubbel waardeeren, dat je mij zoo heerlijk getracteerd hebt," lachte Lo, haar zuster een dikken zoen gevend: ,,'t Smaakte wat fijn, kind." „Zoo, zoo, heb je gesnoept?" vroeg mevrouw van Brechtstein. „We zijn in de lunchroom geweest, moeder. Dol tracteerde op ijs." „Ijs? Nu ijs? 't Is om van te rillen!" Dolly lachte haar moeder hartelijk uit en liep gauw naar boven, om alle cadeautjes voor Kerstmis op te bergen. „U hebt een zwak voor gloeiende thee, moeder. Ik verbrand geregeld het puntje van mijn tong," zei Lo, terwijl ze, steeds blazend, haar kopje leeg dronk. „Wat blijft Dolly toch lang boven, ze heeft zeker een kast vol cadeautjes gekocht, is 't niet, Lo?" vroeg haar vader nu. „Nieuwsgierigaagje, dacht je, dat je ook maar 'n sikkepit te weten kwam? Niet eerder dan met Kerstmis, hoor," antwoordde z'n dochter vroolijk. „Wat zullen we 't weer prettig hebben, ik verheug er me nu al op." Intusschen was Dolly weer naar beneden gekomen, die dadelijk een aanval op 't koekjestrommeltje deed. „Ik ga vanavond vroeg naar bed," zei ze, met een vollen mond. „Waarom?" informeerde Lo. „Wel, omdat ik slaap heb natuurlijk. Ga jij ook vroeg?" HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 143 ,Jk zal de goedheid maar hebben. Alleen ben je toch bang." Dolly kleurde even, toen ze aan haar kinderachtigheid herinnerd werd. Ze voelde zich nooit op haar gemak als ze alleen naar bed ging. De tweede verdieping was heel ruim en verscheidene kamers werden niet gebruikt. Dolly deed dan ook trouw iederen avond een onderzoekingstocht en keek onder alle bedden. „De dieven zijn heusch niet zoo mager, dat ze onder een ledikant kunnen," had Lo herhaalde malen verzekerd, maar Dolly stoorde er zich niet aan en overtuigde zich zelf liever of alles veilig was. Lag ze in bed en meende ze ook maar iets te hooren, dan sloeg het hart van angst in de keeL Maar als ze daarmee geplaagd werd, wilde ze 't nooit volmondig bekennen. „Br ben niet bang, alleen voorzichtig," wierp Dolly haar aanvallers tegen, „en voorzichtigheid is een deugd." Tot Lo's overgroote verbazing maakte Dolly dien avond echter niet haar dagelijkschen tocht. „Moet je niet op verkenning uit?" vroeg Lo ondeugend. „Je lacht er altijd om, ik doe het niet meer, antwoordde Dolly moedig. „Br hoop, dat het je niet berouwen zal, zusje." „Maak je niet ongerust," klonk 't wat snibbig terug. Daarop gingen ze ieder naar haar eigen kamer. Hoewel Dolly moe was van den drukken avond, kon ze niet slapen. Ze tuurde naar het plafond, telde de bloemenslingers op het behang en kwam er maar niet toe, het licht uit te doen. Dolly vond het toch wel griezelig, dat ze niet in de onbewoonde kamers had gekeken. De deur tusschen haar en Lo's kamer was, als gewoonlijk, open en ze kon het donkere haar zien, dat scherp tegen het witte kussen afstak. Aan de geregelde adernlialing merkte ze dat Lo reeds sliep. 144 HET EINDE VAM LO'S BAKVISCHTIJD. Deze was dan ook al lang in het land der droomen aangekomen en vond het daar best. Tegen twaalf uur werd ze echter opgeschrikt door , Dolly's angstige, gejaagde stem „Lo, Lo, ben je wakker? — er is iemand in de logeerkamer." Eerst drong het nog maar half tot haar door, maar toen Dolly het benauwde geroep herhaalde, werd Lo klaar wakker. „Hè, wat is er?" vroeg ze. „Gelukkig! Ben je nu eindelijk bij je positieven? Er is iemand in de logeerkamer. Echt waar, ik heb 't duidelijk gehoord." „Wat zeg je?" Lo ging van verbazing rechtop zitten. „Br heb het beslist gehoord," zei Dolly nog eens. „Was 't dan zóó'n leven dat je er wakker van werd?" „Ik weet 't niet. Ik kon vanavond niet slapen, maar eindelijk doezelde ik toch in en toen hoorde ik heel duidelijk voetstappen in de logeerkamer. Heel zware, o, zoo eng. Br bibber van angst." Lo stapte uit bed. Een blik op het bleeke gezichtje van haar zuster overtuigde Lo hoe ze geschrokken was. ,Je doezelde? Je zult toch niet gedroomd hebben?" „Nee... nee..." weifelde Dolly even en toen zei ze beslist: „Ik hoorde het heel duidelijk." „Wat zullen we dan doen?" „Ja, dat wou ik jou vragen!" „Wil je bij mij in bed soms?" „Och, ik kan toch niet slapen. De dief kan ieder oogenblik komen binnenstappen." „Br geloof het niet, je hebt 't je verbeeld, Dol. Het is nu zoo stil." „Maar ik heb het strakjes toch gehoord." Lo troonde Dolly naar haar kamer. „Vooruit, ga zoolang in mijn bed, dan haal ik je kousen en muiltjes en een sjaal ook," drong ze aan. HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 145 Lo rilde van de ijzige kou. Haastig schoot ze in haar pantoffeltjes en zocht het noodige bij elkaar. Dolly, die werkelijk in Lo's bed gekropen was en nog rilde als een juffershondje, het zich gewillig kousen en muiltjes aantrekken. „Kom er nu maar weer uit," zei Lo, „en wees niet bang." Ze sloeg eerst haar zuster en toen zichzelf een breede sjaal om hals en schouders. Besluiteloos stonden ze bij elkaar, luisterend of ze iets hoorden. „Als 't een inbreker is, gaat hij toch wel heel stil te werk," fluisterde Lo, ook niet erg op haar gemak. „Wat moeten we doen?" huilde Dolly. „Gaan kijken, natuurlijk." „Is het niet beter, dat we vader en moeder wekken?" „Och, dat geeft zoo'n opschudding. Ik geloof vast en zeker dat je gedroomd hebt." Dolly gaf geen antwoord. Bibberend trok ze de sjaal vaster om haar schouders. „We gaan kijken, Dolly," besloot Lo kordaat. „Zou... zou je niks... niks meenemen? Je kunt nooit weten." „Nee, dat is waar, maar een revolver heb ik niet en een zakmesje zal wel niet baten." . „De lampetkan," opperde Dolly. „Het is ijskoud en als de dief nu opeens een waterbad krijgt..." „Dan schrikt hij zich 'n ongeluk, dat voorspel ik je." Dolly maakte zich al meester van de boordevolle lampetkan en Lo haalde uit haar schooltasch, die in een hoek van de kamer lag, een lange, stevige liniaal te voorschijn. „Daarmee krijgt hij flink klop," dreigde Lo, met haar wapen in de lucht zwaaiend. „W... willen we nu maar gaan?" stotterde Dolly. „Hoe eerder we zekerheid hebben, hoe beter." Lo knikte toestemmend. „We durven toch veel," Het einde van Lo'a Bakvischtfld. 10 146 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. mompelde ze, terwijl ze Dolly een arm gaf. „Als 't nu maar niet tot een gevecht komt..." Ze zocht naar 't knopje op den overloop, om licht te maken, maar Dolly vond dit niet verstandig. „De dief moet ons niet in de gaten krijgen," fluisterde ze. Maar Lo bedankte er voor, in 't donker ook maar een stap verder te doen en volgde haar eigen zin. Achter elkaar gingen ze nu de gang door, twee witte gedaanten, met fladderende sjaals. Lo, die voorop liep, keek spiedend rond. Zoo'n inbreker kon zich immers overal schuil houden. Hu, een rilling liep haar over de leden. „O Dol, als er nu eens niets is. Eenig gewoon," zei ze eindelijk, na op den overloop alles afgezocht te hebben. Dolly zag er de vermakelijkheid niet van in. Ze voelde zich ziek van angst en kou. Voor de deur van de logeerkamer gekomen, stonden ze stil en luisterden... Ze hoorden hoegenaamd niets. Met kloppend hart legde Lo haar oor tegen het sleutelgat, maar ook nu was er geen onraad te bespeuren. „Er is niemand," zei ze zacht. „Hij verroert zich natuurlijk niet," meende Dolly. „Niet schrikken, ik zal de deur open doen," waarschuwde Lo weer. Haar metgezel kromp ineen van angst en greep Lo's arm vast, om haar tegen te houden. Maar Lo draaide de kruk om en knipte, haast op hetzelfde oogenblik, het electrisch licht in de kamer aan. Angstig keken beiden naar binnen. Het vertrek was leeg en alles in volmaakte orde. „Zie je nu wel! Er is geen levend wezen te bekennen," zei Lo triomfantelijk. „Oooo, maar ik dacht het toch echt. Zeg, zou het rumoer dan misschien op een andere kamer geweest zijn?" vroeg Dolly, toch nog niet van haar inbeelding overtuigd. „Denk je, dat ik nu nog eens op avontuur uitga? 148 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. Nee hoor, je hebt gedroomd en daarvoor haal je mij, arme stumperd, in het holst van den nacht uit bed." Dolly lachte even. „Och, brom nou maar niet, 't is toch goed dat we even gekeken hebben. Nu ben ik tenminste gerust," zei ze, geheel opgelucht. Gearmd werd de terugtocht ondernomen. Dolly, die nog steeds met de zware lampetkan sjouwde, liep voorop. „Wat een comedie," schaterde Lo, „om nooit te vergeten. Jij treedt op met de lampetkan, en ik met m n liniaal. Nu, wel te rusten. Ga maar door mijn kamer naar de jouwe en geef die kan maar hier. Droom zoet en stop je ooren dicht, als je weer wat meent te hooren." Dolly bedankte Lo hartelijk voor haar moedig optreden en ging naar haar kamer. Lo kroop zoo diep mogelijk onder de dekens, vast van plan, morgen het nachtelijk avontuur in geuren en kleuren te vertellen. Dolly nam echter nog de voorzorg een nachtlampje aan te steken, voor ze het electrisch licht uitdeed. Dan kon ze tenminste zien, als de dief, wanneer hij zich toch nog verstopt mocht hebben' haar kwam overvallen. Toen ging ook zij slapen maar met een minder rustig gevoel dan haar heldhaftige zuster. ELFDE HOOFDSTUK. De Kerstvacantie was voorbij en Lo stapte weer iederen dag met een volgepropte tasch onder den arm naar school. Rüdestein liet den schepter duchtig zwaaien en de meisjes onderwierpen zich, hoewel met tegenzin, aan zijn macht. Hoe meer het schriftelijk gedeelte van het eindexamen naderde, hoe strenger Rüdestein werd en hoe wanhopiger de meisjes zich voelden. Het was altijd maar hard werken op school en thuis. De boeken werden menigmaal naar de maan gewenscht en diep in de kast gestopt, maar wat baatte het? Ze moesten toch weer te voorschijn worden gehaald. De Paaschvacantie gaf een korte verpoozing, maar daarna werd er nog meer van de meisjes geëischt, daar het schriftelijk examen tegen Juni zou plaats hebben. Reeds werden de gewone gissingen gemaakt en de noodige klaagliederen geuit: „Jij? jij slaagt zeker, maar ik... o, kind, ik zak als een baksteen." Iederen dag nam de spanning toe, alleen de goedige, dikke Henny antwoordde op elke verbaasde vraag, hoe ze toch zoo ijzig kalm kon blijven, dat ze zich in 't minst niet druk maakte. Wat zou het baten als ik in angst zat," zei ze leukjes. „Ik verwacht geen oogenblik er door te komen, ik heb immers geen studiehoofd. De baas hoeft niet te denken, met mij eer te behalen en dus zou ik hem ook willen raden, me niet zoo na te rijden. Ik zal m'n best doen en daarmee uit." De klasgenooten wisten ook wel dat Henny met heel veel moeite de lessen in haar hoofd pompte en 150 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. ze bovendien ook weer gauw vergat. De directeur had echter toch nog hoop haar er door te halen en spoorde haar voortdurend tot werken aan. „Als ieder doet wat ze kan, ben ik tevreden," verzekerde hij herhaalde malen. Nu, Henny deed wat ze kon. Dat dit misschien niet het gewenschte resultaat zou hebben, was dus niet haar schuld. De anderen hadden een helder hoofd en het was wel waarschijnlijk, dat ze er zouden komen. Rüdestein was tevreden, hetgeen aan zijn optreden langzamerhand duidelijk merkbaar werd. Een week vóór het schriftelijk examen kwam er wat rust voor de vijfde-klassers, daar ze dan aan geen schooltijd meer gebonden waren. Zoo werden ze in de gelegenheid gesteld, thuis nog eens het een en ander na te zien, waarin ze zich zwak voelden. Vóór die vrije studiedagen besprak de directeur nog eenige belangrijke punten met de meisjes. Hij drukte haar op 't hart, vooral goed op tijd aanwezig te zijn en het noodige mee te brengen. Het schriftelijk examen zou in zijn eigen school plaats hebben, dit verheugde hem zeer, daar de leerlingen zich dan meer op haar gemak zouden voelen. „Zenuwachtig zijn jullie zeker niet?" vroeg hij, met een guitig lachje op zijn gezicht. ^„Wat praat hij nu aardig met ons, veel vertrouwelijker dan vroeger," vond Lo. Hij sprak bemoedigend en troostend; gaf de een nog een goede raad en de ander het noodige zelfvertrouwen. „We zullen het samen wel klaarspelen," zei hij vroolijk, toen de bel ging, „nu is toch alles goed afgesproken? Ik zou wel graag hebben, dat jullie om kwart voor negen hier waart. Het examen begint wel om negen uur, maar dan kunnen we eerst nog wat praten. En nu niet te veel meer doen, deze week; je hoofd moet frisch blijven, waarom je ook vooral bijtijds naar bed moet gaan. Antwoord je HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 151 eens slecht, dan niet den moed verhezen, en maar denken, kom, een ander keertje ben ik gelukkiger. Men zal heusch het onmogelijke met van jeeischen. Ze beloofden den raad van den directeur zooveel mogelijk op te volgen, maar veel rust gunde ze 21 Zoo" kwam Lo bijvoorbeeld telkens iets in de gedachte dat ze niet meer wist. Ze zocht het dan op, maar een half uurtje later zat ze weer over iets anders in de benauwdheid. Tenslotte begon ze naar het examen te verlangen. „Dan weet ik tenminste, wat ik weet," zuchtte ze. Maar toen de dag daar was, zag ze er toch tegen op. Eetlust had ze dien morgen volstrekt met en moeder moest alle moeite doen er wat bij haar in te krijgen. Vlak voor schooltijd fleurde ze echter weer heelemaal op. ,, , Floor Het zich door niets terneer drukken en de anderen deelden onwillekeurig in haar vroolrjkneid. Het was nog twintig minuten voor negen, toen alle slachtoffers reeds voor de school stonden. Lien riep al van verre: „Wat zien jullie er nog vroolijk uit op zoo'n ijselijk gev/ichtigen dag. „Och kind, laat ons dat beetje ,*chijn. Daar moeten we ons mee op de been houden, snap je? riep Floor. .... Lien kwam naderbij. t, , .Jongens, daar heb je de baas. De barometer staat op mooi weer." , „Die schijnt dan te weten, dat we troost en medelijden noodig hebben," merkte Henny op. Rüdestein groette vriendelijk, maar had blijkbaar geen tijd om te blijven praten. „Hij moet zeker bij de hand zijn als de acht vijfde klassers uit R. komen," veronderstelde Lien. „Hoe die het maken zullen? Allicht zijn ze knapper dan wii" De acht candidaten van de H.B.S. te R. kwamen om vijf rninuten voor negen. Ze keken, of ze hun 152 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. laatste oortje versnoept hadden en verklaarden eenparig, dat ze honderdmaal liever weer rechtsomkeert maakten, dan naar binnen te gaan. De groote zaal, die geregeld voor feestelijke gelegenheden werd gebruikt, had nu een geheel ander aanzien gekregen. Met flinke tusschenruimten waren er tafeltjes geplaatst, waarop het nummer van den candidaat stond aangegeven. „Hoe houd ik het hier twee dagen uit?" dacht Lo, terwijl ze naar haar plaats zocht Na een korte toespraak van den voorzitter werden de eerste opgaven rondgedeeld. Lo keek nog gauw even naar Floor, die schuin tegenover haar zat Deze streek met de hand over haar hoofd, en deed voorkomen, of ze al diepzinnig zat na te denken. Lo moest er inwendig om lachen, die Floor was toch een onbetaalbaar type, vond ze. . Een gewichtig uitziende surveillant legde nu voor ieder een groot vel papier neer. Het was de opgave Nederlandsche Taal. Lo deed haar best de woorden door het papier heen te lezen, want het vel lag omgekeerd. Maar jammer genoeg, schenen de letters met goed door' daar het papier te dik was. „Opgaven omslaan," klonk de duidelijke stem van den voorzitter die bij 't middenpad in de zaal stond. Vlug deed Lo het. Haar oogen vlogen over het papier. De opgave viel haar nogal mee. Ze wist er althans wel iets van te maken. Opgewekt begon ze te werken en dit eerste uur gaf haar den besten moed voor de volgende. De twee dagen gingen vlug om Toen het troepie na t laatste uur, nog al aardig tevreden uit de zaal kwam zei Floor: Jk kan maar niet begrijpen dat het schriftelijk nu al achter den rug is" Ziu je' tijd ook vlug kan omgaan als jc in ae oenauwaneid zit," nep Stef. „Ik ben innig HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 153 dankbaar dat we er af zijn. „Leve de vrijheid! Die ellende is weer geleden. Nu over een maand nog het mondeling en dan zijn we er af. Er wordt altijd gepraat van de onbezorgde jeugd, maar me dunkt, dat we heel wat hebben door te maken," klaagde Henny. ,,'t Zal me eens benieuwen, of ik er nog wat goeds van terecht heb gebracht. Komt de baas nog?" „Br denk het niet. Die geeft nu, geloof ik, les in de vierde. Gisteren zei hij, dat we naar huis konden gaan, als we hem niet bij de examenzaal zagen," vertelde May. Een paar leeraren kwamen nog even hooren en zoo stond er bij de poort, nog geruimen tijd, een heel gezelschap te praten. Plotseling ontdekte Lo, dat ze haar taschje kwijt was. „ „Misschien in de kleedkamer laten hggen? vroeg Floor. ,„ „Ja, dat kan wel. Ik zal eens even gaan kijken. Het handtaschje lag er en Lo wilde op den terugweg juist even over het matglas van de deur der vierde klas kijken, toen Rüdestein aan den binnenkant de kruk omdraaide en plotseling voor haar stond. „Ah," zei hij verrast, „nog hier? En hoe is het over het algemeen gegaan?" „O heel goed," zei ze verschrikt. „Dat doet me plezier. Zijn de andere meisjes er ook nog?" ,Ja, ze staan bij de poort met mijnheer Darcant en mijnheer Delden te praten." „Zoo, dan zal ik er ook even heengaan. *k Ben natuurlijk erg benieuwd." Lo ergerde zich over haar gloeiende kleur, toen ze samen de gang door gingen. Gelukkig waren ze gauw bij het levendige troepje aangekomen en Lo zag, hoe Floor haastig haar hoofd afwendde, toen ze haar zag. 154 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. „Ze moest zeker om ons lachen," dacht Lo boos. Ze hoorde nauwelijks meer wat er gezegd werd en keek zwijgend de stille straat in. „Een mooi paartje waren jullie," lachte Floor, die toch wat zeggen wou. „Afschuwelijk vervelend! Hij deed juist de deur van de vierde open, toen ik er langs ging. Moest jij me nu ook nog uitlachen, Floor?" „Ja, maar je keek ook zóó nijdig. Ik kon me niet goed houden." „Daar spreken we morgen nog wel over," hoorden ze Rüdestein zeggen, die in druk gesprek met May en Kit was. „Kom, ik ga naar huis, daar branden ze van nieuwsgierigheid, hoe ik 't gemaakt heb," zei Floor. Stef en Lo stapten met haar mee, zij waren niet minder verlangend thuis verslag van 't examen te doen. De leeraren liepen de gang in en ook de andere meisjes gingen uit elkaar. „Ik ben benieuwd of Rüdesteins goede luim stand houdt," zei Floor onderweg. „Ik ook. Maar het kan me niet veel meer schelen. We zijn nu toch haast van hem af," antwoordde Lo, zoo onverschillig mogelijk. „Maar ik moet nog een jaar meesukkelen, als ik zak," zei Steffy bedenkelijk. „O, maar je zakt niet. Het schriftelijk heb je „prima" gemaakt," stelde Floor haar gerust. Maar Stef schudde treurig haar hoofd. Ze had, bij. de bespreking met de andere meisjes al heel wat fouten in haar werk ontdekt. „Voorzichtig Lo, een auto. Waak voor je kostbaar leven," riep Floor opeens, angstig uitwijkend. Lo sprong haastig op 't trottoir. Ze was zóó in gedachten, dat ze 't getoeter, achter zich, niet eens had opgemerkt. „Kind, kind, waar pieker jij tegenwoordig toch over, je hoort of ziet niet wat er om je heen 156 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. gebeurt en de nieuwtjes, waarmee we komen aandragen, interesseeren je ook maar half," merkte Floor wat teleurgesteld op. Ze hoopte, dat haar vriendin zich nu eens wat meer zou uiten, maar Lo bracht 't gesprek dadelijk op iets anders. „Kijk die dikke dame daarginds eens, die heeft 't een beetje warmer dan wij," merkte ze lachend op. „Als je toch zóó'n figuur hebt, ben je maar slecht af. k Zou geen raad met mezelf weten en geen japon stond me meer," zei Stef, onwillekeurig met de hand langs haar heup strijkend. Lo en Floor moesten om de ijdele Stef lachen, maar zelf dachten ze er net zoo over als zij. Dicht bij huis gekomen, kwam het drietal eerst weer goed tot 't besef, dat daar met smart op haar gewacht werd. „Bonjour, ik groet je," zei Steffy, de straat overstekend. „Da-ag." Floor wil nu ook gauw thuis en Lo ging, blij alleen te zijn, verder. Ze vond 't nooit prettig, als Floor haar gepieker opmerkte, al was deze ook haar beste vriendin. Wie had er nu geen geheim hoekje in t hart, dat hij voor ieder verborgen hield, wie of t ook was? Terwijl ze zoo liep te soezen, zag ze den jongen met, die met een vaart tegen haar odbonsde. Hij begon te schelden en te dreigen, maar Lo stapte vlug verder, om een scène op straat te voorkomen. Als je 't met zulke opgeschoten jongens aan den stok kreeg, was je slecht af. Thuis gekomen, vond ze de kamer leeg. Moeder en Dolly zaten in de veranda op haar te wachten. „Dag kind, is 't goed afgeloopen vanmiddag?" vroeg mevrouw van Brechtstein met hartelijke belangstelling. J „Ja moes, dat gaat wel. Tc Ben dolblij dat het voorbij is. Toe, trakteert u mij, arme stakker, nou HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 157 eens op wat lekkers? Een glaasje limonade of ranja zou wat fijn smaken. Zeg Dolly, jij haalt het wel even?" „Wat krijg ik ervoor?" „Een flinke omhelzing en 'n bedankje." „Br vlieg aL Jij hebt altijd zulke reuzebelooningen." Dolly stond haastig op. Ze had Lo deze twee dagen zóó in stilte beklaagd, dat ze 't prettig vond, nu iets voor haar te doen. Slokje voor slokje dronk Lo haar glaasje leeg. Ze vond, de heerlijke versnapering ten volle verdiend te hebben. Toen nam ze haar gemak en leunde behaaglijk achterover in den rieten serrestoel, die kraakte, alsof hij ieder oogenblik zou kunnen breken. „Hemeltje, Dolly, hoe kun je nu met dit warme weer handwerken? vroeg ze verbaasd. „Br? — ik heb het niet warm." „Geluksvogel. Andere menschen waaronder mijn persoontje, smelten op 't oogenblik." „Dat is dom, ze kunnen; zich zelf sparen en 'n koud bad nemen," lachte Dolly. „Maar vertel nou eerst nog eens wat van je examen." „Och, 'k ben best tevreden, maar 't hangt me al lang de keel uit," zei Lo openhartig. „Nu moeten we warempel nog een maand voor 't mondeling blokken." Dolly keek haar medelijdend aan, „Dat is anders dan naar grootvader gaan, zooals ik," zei ze. „Maar voor jou komt die prettige tijd ook eenmaal." ,,'k Wil hopen, wanneer ga je?" „De volgende week Maandag." „Wat een leventje. Br kan niet over m'n droevig lot praten, zonder dat de tranen me in de oogen komen, Dol." „Maar jij gaat immers in Augustus, zóó erg beklaag ik je nou ook weer niet." „Als ik 't me zelf dan maar doe." „Och kom, zoo'n examentje, 't zou ook wat!" „Ja jij bent ook zoo'n professor, hè? Zoo iemand 158 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. telt een eindexamentje H. B. S. niet." „Jawel, hoor, ik maak maar 'n grapj'e," zei Dolly, haar plagerij' weer goed willende maken. „Wat bent u stil* moeder. Bent u niet goed?" vroeg Lo opeens. „O jawel, 'k heb alleen wat hoofdpijn, en ik luister naar jullie gebabbel. De wasch is vandaag thuisgekomen en dan maak ik me altijd wat •moe, vooral op zoo'n warmen dag. En jou examen agiteerde me ook wat, kind." „Kom, heb om mij geen zorgen P' riep Lo opgewekt, „ik kom er heusch wel, de directeur heeft 'tv zelf gezegd." „Br ga even voor 't eten zorgen," zei mevrouw, nu wat opgewekter. „Br zal u wel helpen, moeder," beloofde Dolly. „Br kan het best alleen, kindlief." „Br kan het óók best alleen, moes. Blijft u nu hier." „Nee, ik wil er graag bij zijn. Anders ben ik toch niet gerust" Om haar moeder toch nog wat werk uit de hand te nemen, volgde Dolly haar naar de keuken. Alleen gebleven liet Lo haar blikken dwalen over den zonnigen tuin. Bijen zoemden; vlinders speelden hun dartel spel en rustten nu eens op deze dan weer op gene bloem. Alles ademde zonnige blijheid en geluk. Lo voelde zich één met het zomersche landschap. Ze zou wel met de vogels hebben kunnen zingen. „Hij was vriendelijk voor me vandaag en hij is goed en gevoelig," zei ze, zacht voor zich heen. Toen stond ze op en liep met korte, driftige passen den tuin in. „Ben ik nou werkelijk blij met zijn vriendelijkheid of een bemoedigend woord van hem?" vroeg ze zich af. „Er zijn toch waarlijk menschen genoeg, die me alle mogeüjke hartelijkheid en liefde bewijzen. Wat zou ik meer verlangen? Heb ik dan geen allerliefste ouders en een beste zus? Waarom ben ik dan blij HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 159 met een vriendelijk woord van een vreemden man? O waarom, waarom? Ik zou soms willen, dat ik hem haatte en waarom doe ik het dan niet? O, ik begrijp me zelf niet" Ze werd moe van 't denken en wilde de stem die in haar binnenste sprak, niet verstaan. Langzaam ging ze den tuin door. Dicht bij de achterpoort onder een breedgetakten eik, stond een witte bank. Lo ging zitten, met haar eene arm om de leuning geslagen. Er lag een boek op de bank. Naar alle waarschijnüjkheid had Dolly dien middag ook op dat plekje gezeten. Lo begon te lezen. Het verhaal kon haar echter niet boeien en loom legde ze het boek weer neer. Haar voeten speelden met kiezelsteentjes; doelloos keek ze er naar. Och, waarom zat ze daar eigenlijk zoo moedeloos en vol wrevelige gedachten, terwijl haar schriftelijk examen toch goed was geweest? Ze vond zich zelf op dat oogenblik een levend raadsel Luid belgerinkel deed haar plotseling opschrikken. In woeste vaart kwam Floor op haar fiets aangereden. Lo ziende, remde ze dadelijk en stuurde op den langen tuinmuur aan. „Lo, kind, wat was jij daar ver buiten Westen, waar dacht je aan?" „Aan jou natuurlijk," jokte Lo. „Wacht ik zal het tuinpoortje even openmaken, dan kun je binnenkomen." „Asjeblieft niet, *k heb geen tijd. Ik moest een boodschap doen en nam de buitenwijk om harder te kunnen fietsen." Floor hield zich, met haar linkerhand, aan den muur vast om op haar stilstaand rijwiel in evenwicht te blijven. „Rijd je mee?" JOs weet niet is 't erg warm?" „Voel je dat zelf niet? Als ik met m'n boodschap klaar ben, kunnen we buiten de stad gaan uitpuffen. Daar is het koel. We kunnen ook best naar Eek- 160 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. bosch gaan. Het is maar een kippeneindje." „Ik zal 't even aan moeder zeggen, anders begrijpt ze niet, waar ik gebleven ben. Kom je heusch niet binnen? „Nee, dat houdt zoo op. Haal je fiets maar gauw." „Goed, ik ben zóó terug." Floor keek het wegijlende figuurtje na, dat weldra in de veranda verdween. Dan floot ze een deuntje, na zich verzekerd te hebben, dat niemand haar hoorde. Midden onder een vroolijk wijsje hoorde Floor voetstappen op den weg. Kwam er iemand aan? Haar solo werd, met een vreeselijken dissonant, plotseling afgebroken. „Het was een sergeant, die met z'n handen op den rug, een wandelingetje maakte. Hij sloeg voor Floor aan en lachte vriendelijk, waarop Floor, héél jonkvrouwelijk, een anderen kant opkeek. Intusschen kwam Lo, op haar fiets, over het tuinpaadje aanrijden. Ze trapte uit alle macht, want de kiezelsteentjes lagen dik gestrooid. „Ik ben klaar! riep ze, heel anders gestemd dan straks. Met een goed gangetje peddelden ze den weg af. Floor moest midden in de stad zijn. „Jij hebt ook geen omweg gemaakt!" riep Lo verbaasd. „Ja, ik had zin eens flink te racen." Ze waren nu in het drukke stadsgedeelte en hadden alle aandacht noodig. Floor slaagde gauw met haar boodschap; ze reden nu het park in, dat naar de afgelegen stadsgedeelten voerde. Ook deze hadden ze weldra achter ' zich en de landweg lag voor haar. Als vanzelf matigden ze haar gang en, druk pratend, reden ze verder. „Wanneer denk je dat we in het Eckbosch zijn?" vroeg Lo. „Nog twintig minuten, zoowat." „Om half zes dus ongeveer?" HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 161 ,Ja, dat komt wel uit. Heb jij al gegeten.' Ik wel, want vader moest op reis. Wat een mooie zon, Lo, kijk toch eens ^even! „Ja, prachtig, zoo bloedrood. | „Een dichter zou er op njrhen. Het einde van Lo's Bakvischtijd. 11 162 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. „Denk je? Wat is het hier nog warm," pufte Lo. „Troost je. In Indië is het nog warmer. „Toe Floor, zing eens wat," zei Lo opeens, na een oogenblik van stilte, ,,'t Zal hier zoo mooi klinken in de eenzaamheid." „Dan scheurt je trommelvlies maar, arm kind. Neem je dus in acht, zulke gevaarlijke dingen te vragen. „Bah, wat flauw. Je weet best, dat je mooi zingt Jij haakt naar 'n complimentje." „Br heb geen adem genoeg, om onder het fietsen te zingen." „Straks als we in 't bosch liggen dan?" „Lo, wat ben jij 'n dwingeland. Maar als je 't zoo prettig vindt zal ik het wel doen." „Leuk. Ik hoor je zoo graag zingen." Onderwijl waren ze reeds halfweg. Het pad werd smaller en zanderiger. Aan weerszijden strekten zich landerijen en korenvelden uit Ze sprongen even van de fiets om de goudgele korenhalmen, waartusschen de helblauwe korenbloemen en vuurroode klaprozen bloeiden, te bewonderen. „Willen we een ruiker plukken? Zoo'n veldbouquet is zoo mooi!" riep Lo verrukt. „We kunnen het beter doen, als we terug komen, de klaprozen zijn zoo gauw verwelkt." „Maar wat schitterend, wat eenig van kleur zijn ze. Straks plukken we er een heele boel, hoor!" zei Lo, vast besloten zich door niets van haar plan te laten afbrengen. „Zullen we nu weer gaan?" ,,Mij goed." Ze reden verder, stuur aan stuur bijna. Verscheidene boeren keerden van het veld terug. De gereedschappen droegen ze op den schouder en moe van den arbeid sjokten ze op hun klompen voort. Vriendelijk knikten de meisjes hen toe, maar de groet werd nauwelijks beantwoord. De brandende middagzon had 't humeur er niet op verbeterd. De HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 163 kikkers waren vroolijker gestemd, 't leek wel of heele gezelschap in de sloot had ^P"*"*** mooist! lied aan de voorbijgangers * ^eh°0"£ De vriendinnen zwegen geruimen tijd; ze waren onder den indruk van de vredige omgeving. „We zijn er zeker bijna," zei Lo eindelijk. Nog vijf minuten zoowat," antwoordde ™or. Weldra lag het oude bosch voor haar, vriendelijk zijn schaduw aanbiedend. . Ze liepen er een eindje in, de fietsen aan de hand leiOp een geschikt plekje werden de fietsen tegen een boom gezet en behaagüjk lieten de meisjes zich op het zachte mos neervallen, na eerst. onderzocht: te hebben, of er geen spin of ander kruipend gedierte aanwezig was. . „Hier is het goed," zei Lo. ,Ja, meer dan verrukkelijk, luister eens, Floor, hoor je dien nachtegaal wel?" Beiden luisterden. Vlak boven haar hoofden klonken trillende, zoete tonen. Liefelijk eerst, dan vlugger, heftiger, om weg te sterven in een zachten, zü- VCMet üigehouden adem had Lo geluisterd. Het lieve vogelgezang bracht een vreemde ontroering m haar binnenste teweeg en toch stemde het haar zoo vredig. De vogel zweeg. _, Vogeltje, geef nog één zoo'n bed," smeekte Floor. Het was alsof het diertje het verzoek gehoord had, want na eenige oogeriblikken hief het opnieuw een jubelend lied aan. Hij wierp de klanken dooreen, ordende ze weer, stapelde ze vhegensvlug op elkaar en gooide ze overmoedig weer omver; t was één mengelmoes van hooge, heldere klanken. , Plotseling hield hij op. Een zwak geritsel in de takken was het teeken dat .hij wegvloog. Eenig, zóó te kunnen zingen," zei Floor verlangend, „hoe eeuwig jammer dat hij weg is. 164 HBT EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. „Ja, 't is wèl spijtig, maar zing jij nu, Floor. Je hebt het beloofd." „Ik durf niet, na zóó iets zuivers gehoord te hebben." „Och, onzin, doe het nu. Het is hier zoo stil en rustig. Juist een geschikt oord om je stem goed te laten uitkomen." „Wat moet ik dan zingen?" „Wat je wilt. Zoo'n lief Duitsch lied bijvoorbeeld." Floor lachte even. „Daar houd ik ook het meest van." Eerst keek ze even den weg af om zich te overtuigen, dat er niemand was. Toen staarde ze droomerig langs de boomen, naar de verte, waar de zon nog in al haar glorie scheen. Lo wachtte ongeduldig tot Floor zou beginnen. Deze wierp het hoofd achterover en scheen zich even te bedenken. „Vooruit dan maar, als je het beslist wilt," lachte ze. Na eenige oogenblikken begon ze heel eenvoudig: „Goldne Abendsonne, Wie bist du so schön, Nie kann, ohne Wonne Deinen Glanz ich sehn." De zachte melodie paste wonderwel bij het stille bosch, het wuivende graan aan den anderen kant van den weg, en de schitterende zonnestralen. Floor zong slechts één couplet. „Toe, laat nog eens wat hooren, het was zoo mooi," zei Lo een en al verrukking. Floor schudde heftig haar hoofd. „Nu niet. Die Duitsche liedjes stemmen me altijd een beetje weemoedig," antwoordde ze zacht. „Mij ook, Floor, dat hoort bij dezen prachtigen avond." ,,'t Wordt langzamerhand ook tijd naar huis te HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 165 gaan, Tc ben al veel en veel te laat voor 't middag¬ eten. mt^moon vnn tmtsrh min oo zoo'n stem," ver¬ volgde Lo, haar vriendin langs den boschweg volgend. _ Floor schoot in den lach. „Je overdrijft, zoo mooi zing ik niet," riep ze vroolijk. „Maar om een beetje goed geluid te hebben, is* al een groot genot Ze spraken weinig op den terugweg; toen ze het Park inreden, verkondigde Lo dat ze honger had. „Smakelijk eten dan, je bent al haast thuis. Ik rijd maar door de Elandstraat om er ook zoo gauw mogelijk te zijn." Nog voortdurend roepend en wuivend reed Moor met een flink gangetje verder. „We hebben vergeten bloemen te plukken, gilde Lo haar nog na, maar Floor hoorde het niet meer. TWAALFDE HOOFDSTUK. Het was de avond voor het mondeling examen. Lo stond voor het wijdgeopende raam van haar kamer. Ze had zoo juist een brief van Dolly ontvangen en las en las wat haar het meest interesseerde. „... En Lo, nu moet je toch eens hooren. Je weet nog wel, dat ik je laatst, toen je kiespijn had, vertelde van dien leuken heer, die mijn paraplu opraapte? Nu, het is haast niet te gelooven, maar... die is hier notaris. Hij komt dikwijls bij grootvader en ik werd aan hem voorgesteld. Ja, nu komt het mooiste nog. Hij heeft een Duitsch accent, z'n naam is... Rüdestein en je zult er niet weinig versteld van staan, dat hij een broer van dien nijdigen directeur van jullie H. B. S. is. O Lo, ik vond het wel leuk, hem te ontmoeten. Grootvader is erg met hem ingenomen en hij komt zoo goed als iederen avond hier op „De Denneboomen." Br heb met hem gewandeld en geroeid. En hij heeft zoo'n mooie stem! Jammer dat ik niet goed kan zingen, 'k zou 't zoo dolgraag willen. O, je moest hem hooren! Een prachtige bariton. Br durf het haast niet schrijven, maar ik... geloof dat ik erg veel van hem houd. Vind je het gek? Br hoop het niet. O ja, ik vergat nog te vertellen, dat hij zulke mooie oogen heeft. Zoo diepblauw, heusch, om nooit te vergeten." „De brief is één loflied op dien broer van Rüdestein," mompelde Lo. „Dolly is verliefd op hem, hopeloos verliefd. Als hij nu ook maar... Ik hoop het voor haar. Zou de baas weten, dat Dolly het waagt, verliefd te worden op zijn broer? Ik denk... Enfin, 't laat me koud ook!" HST SINDS VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 167 Het donkere hoofdje rustte tegen het raamkozijn, en haar vingers trommelden een marsen op de ven- SteMorgen examen! Zou het goed gaan? Ze dacht van wil. Het moest goed gaan. Want voor Rüdestein te staan en... gezakt te zijn... Dat noot nóóit! Ze zou zich immers diep schamen! Verbeeld ie van hèm zoo'n vernedering te moeten hooren, nee, hij zou haar stellig niet sparen, al zaten er nog zooveel deskundigen bij. Ze nlde, ondanks den warmen zomeravond. ■... _ , , . e Zou die broer ook zijn als hij? Ze nam den brief weer op, wilde hem nog eens lezen, maar ze kon de letters nauwelijks meer onderscheiden, daar de duisternis inviel De sterren stonden, hoewel bleek, reeds aan den helderen hemel Lo bleef nog voor het raam staan, totdat de maan een geheimzinnig, tooverachtig licht in den donkeren tuin wierp. ... , . Ze sloot het raam, trok de gordijnen dicht en kleedde zich vlug uit. - Maar toen ze in bed lag, kon ze met slapen. Onophoudelijk keerde ze zich om, nu eens op de eene, dan weer op de andere zij. De gedachte aan het examen liet haar niet met rust. Benauwend vond ze het en eerst was ze zoo kalm geweest. Maar als ze eens niet slaagde? Wat dan? Je kon toch nooit weten, al stond je er ook goed voor. Nee, ze moest nu niet meer denken en probeeren te slapen... Ze hoorde haar ouders naar boven komen. Moeder liep haar — Lo's — kamer in; ze kwam zeker kijken of ze al sliep. , Vast kneep Lo de oogen dicht. Als moeder merkte, dat ze nog wakker lag, maakte ze zich maar zorgen voor mets. Lo voelde een zachte kus op haar voorhoofd, toen eine moeder, op haar teenen loopend, weer heen. „Lief, goed moedertje," dacht Lo, met een dankbaar gevoel in haar hart. 168 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. Langzamerhand werd ze kalmer en viel in een genisten slaap. Verkwikt opende ze den volgenden morgen de oogen en, in tegenstelling met andere dagen, stond ze nu dadelijk op. Het was nog vroeg, toen ze beneden kwam, maar toch waren haar ouders reeds in de huiskamer. „Daar is de heldin van den dag. Goed geslapen, lieveling?" „Heel goed, moesje." „Wat ben je vroeg, kind. Is dat ter eere van de gewichtige gebeurtenis?" „Ja, natuurlijk, maar waarom bent u al beneden? Om mij nog een riem onder 't hart te steken?" „Dat heb je goéd geraden. Zullen we samen nog even in den tuin wandelen?" stelde Lo's vader voor. „Doe dat, dan maak ik intusschen het ontbijt Idaar," zei mevrouw van Brechtstein, haar dochter bemoedigend toeknikkend. Lo stak haar arm vertrouwelijk door dien van haar vader, om samen nog even van den heerlijken morgen te genieten. Gezellig wandelden ze door den niet grooten,maar goed onderhouden tuin. „Wat bloeien de rozen mooi, vader." „We hebben een goede keus gedaan, kind. Kijk deze gele eens. Vind je 't geen pracht van een bloem?" Vol bewondering liet Lo de roos voorzichtig op haar hand rusten. „Bloemen zijn toch heerlijk, ze brengen overal leven en fleurigheid. Wat geeft de natuur ons toch veel te genieten, hè vadertje," zei ze, een beetje bewogen. „Ja, en zooveel menschen kijken ze voorbij. Menschen die diep in zorgen zitten en o, zooveel hebben te denken." „Net als ik op 't oogenblik, maar ik geniet er toch wel van," verzekerde Lo. HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 169 Liefkoozend vleide ze haar hoofd tegen vaders arm. „Wat zou het heerlijk zijn als ik slaagde, ouwe- tje," klonk het zacht. . „O, we gingen vannacht niet naar bed, zoo vierden we feest, kindje." „Maar als ik nu eens zak? Ik ben toch niet heelemaal gerust." _ .. , „Kom, geen muizenissen. Zou mijn dapper meisje zich laten neerdrukken door examenvrees? Vóór alles moed houden, hoor." „Br zal het probeeren. U begrijpt wel, dat vooral zoo'n eerste examen geen pretje is. Het zou rusti- 170 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. ger zijn, als het mondeling ook hier in de stad was. „Heb je alles klaar gelegd, gisteren?" „Ja, daar heeft moeder me wel aan herinnerd." „Wie brengt jullie ook weer?" „Onze geachte leeraar Gerolfs. Vanmiddag komt de baas ook. Die kan vanmorgen niet weg, anders was hij met ons meegegaan. Hij zal ook wel in spanning zitten over den uitslag, want het gaat ook om zijn eer, evengoed als om de eer van de school. Maar roept moeder daar niet? Het ontbijt zal wel klaar zijn, we moeten terug, vader." In de huiskamer werd al met 't ontbijt gewacht. „Ik heb mijn keel heesch geroepen, en jullie kwamen maar steeds niet," zei mevrouw van Brechtstein vriendelijk. „Klaag maar niet, wijfje. Lo en ik brengen een gezonden eetlust mee." Werkelijk ging de boterham vlug naar binnen; de wandeling had in alle opzichten goed gedaan. Kort na het ontbijt kwamen mijnheer Reden en Floor de vriendin halen. „Ben je klaar om onder 't mes te gaan?" vroeg Floor vroolijk. „Ik ben tot alles bereid," was 't kloeke antwoord. Lo's vader ging ook mee naar het station. Voor ze vertrokken nam mevrouw Lo's hand nog even vast in de hare. „Denk er om, schat, vóór alles moed houden.") „Ja moedertje, dat zei vader vanmorgen ook al. Tot vanavond, hoor. Da-ag!" Halverwege het station merkte Lo dat ze haar beursje vergeten had. „Dat is nu weer net iets voor jou," zei mijnheer van Brechtstein hoofdschuddend. „We gaan nog maar gauw terug," zei Lo. „Wel nee, kindje. Dan wordt het veel te laat. Ik zal je wel geven wat je noodig hebt" „Waar moet ik het dan in doen, vader?" „Je kunt mijn portemonnaie zoo lang leenen." HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 171 „Och, die is immers veel te groot. Neefliever met. Floor, kan het geld nog in jou beursje? ,Ja, stop 't er maar bij, denk er om, je ziet er nooit meer iets van terug, dat zeg ik je vooruit. ,,'t Is wat moois, maar ik zal het toch voor dit keertje wagen." Aan het station waren reeds alle klasgenooten, behalve Lien Dokkers. . Henny slaakte de wanhopigste verzuchtingen en trok een gezicht, alsof haar laatste uur geslagen was. Alle kalmte van vroeger was verdwenen. Lo probeerde haar een beetje moed in te spreken. Maar ik ben zoo vreeselijk dom," steunde Henny. "Doe nu niet flauw. Je weet evenveel als wij allemaal. Ze kunnen je immers nooit iets vragen, dat je niet gehad hebt" . < „Toch zak ik, dat zul je zien. „En ik ben overtuigd, dat je slaagt. Heusch Hen, je 'moet ook wat zelfvertrouwen hebben," zei Lo. „Och ja, maar... hemeltje, daar komt de trein al aan. Of moeten wij op 't tweede perron zijn?' „Nee op het eerste. Heeft Gerolfs al kaartjes genomen?" _ _. ,Ja, we moeten afscheid nemen. Zeg, L,ien is er nog niet" , „, „Warempel nee. Wat zullen we nu hebben? „Meneer Gerolfs, Lien is er nog niet£ „Dat merk ik ook. Ze moet toch mee. paan jullie maar vast in den trein. Hier deze coupé." „Dag vader, dag moeder, tot vanavond! klonk het van alle kanten. .... „ Nog haastig werd er een zoen of n handdruk gegeven want de trein stond klaar te vertrekken. „Vóór alles moed houden," fluisterde Lo's vader haar nog in de gauwigheid toe. „Je hoeft geen oogenblik bang te zijn, niet te slagen." Het portier werdi al dichtgeklapt. Gerolfs maakte zich ongerust over Lien en keek met arendsblikken het perron af. 172 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. Eindelijk, op het laatste nippertje, kwam ze aanhollen, in gezelschap van haar broer. „Gauw, gauw!" riep Floor, die met haar halve lichaam uit 't portierraampje hing. „We gaan, we gaan!" „Conducteur, ik moet nog mee, noodzakelijk!" hijgde Lien, vuurrood van 't harde loopen. Ze werd de coupé ingeduwd, waar ze op Gerolfs schoot terecht kwam. „O pardon. Hè, hè, ik ben er," zuchtte ze, en meteen plofte ze naast Lo neer. Op 't zelfde oogenblik vertrok de trein. „Hoe kom je toch zoo laat?" vroeg Gerolfs opgelucht. „Ja, dat is een heele geschiedenis, die zal ik u nou eens vertellen. Natuurlijk was ik bang me vanmorgen te verslapen. Dat gebeurt geregeld en daarom zette ik, voor dit bijzondere geval, drie, zegge drie wekkers op mijn kamer. Den heelen nacht droomde ik er van en werd ontelbare malen wakker. De gevolgen hiervan waren, dat ik vanmorgen zóó vast sliep, dat de drie wekkers me met vereende krachten zelfs niet wakker konden krijgen. Moeder is op reis, en vader heeft hetzelfde gebrek als ik. Op je broer en 't dienstmeisje kun je natuurlijk allerminst rekenen. Zoo kwam het, dat ik pas drie kwartier geleden wakker werd; ik heb me als een razende gehaast." „Leve de voortvarende Lien," spotte Kit. „Wees toch wat bedaard," waarschuwde Gerolfs, „ze kunnen jullie nog in de laatste coupé hooren." „Is dat nou zoo erg? — We zijn toch jong," merkte May op. De reis was kort en nog steeds druk pratend kwam het gezelschap in de plaats van bestemming aan. „Moeten we nog ver loopen, meneer?" vroeg Stef. „Nee, 't is dicht bij. We zijn er in vijf minuten." „Al zóó gauw? *k Heb een gevoel, of we naar 't HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 173 huis van bewaring gaan," zei Henny huiverend. Het huis van bewaring zag er werkelijk streng en stijf uit, maar de groote wachtkamer, waar ze den rooster kregen, was tamelijk gezellig. De voorzitter kwam even kijken; hij kon echter niet lang blijven, waar niemand om treurde. Lo keek den rooster eens in. Het eerste vak was Aardrijkskunde. Dat trof ze slecht, want Aardrijkskunde was haar fort nu eenmaal niet Met een kloppend hart wachtte ze, tot ze de examenzaal konden ingaan. . . . . In de groote, kille nümte keek ze nieuwsgierig rond. De muren waren keurig beschilderd en boven den ouderwetschen schoorsteenmantel hing een afbeelding van een middeleeuwsche burcht. Lo zocht naar no. 6, het Aanlrijkskundetafeltje. Een grappige, dikke dame, die achter een groote tafel troonde, wachtte haar op. . „Goeden morgen, jongedame," zei ze vriendelijk. ,,Moet u gevraagd worden? — gaat u dan maar zitten." . , Lo voelde zich dadelijk op haar gemak en bleef den heelen morgen rustig en kalm. „Hoe is het gegaan, meisjes?" informeerde Gerolfs belangstellend. . „Miserabel meneer," zei Henny, met huilerige stem, „ik wist gewoon niks!" „Br ook niet," kermde Kitty. „Bij mij was 't niet minder treurig," bromde Lien. „Br ben wanhopig," verklaarde Floor. „Het ging nogal," zei Lo, zóó zacht, dat alleen Floor 't verstond. „Zóóveel jammerklachten had ik met verwacht 't Zal wel meevallen," lachte Gerolfs gemoedelijk. „Nee, heusch niet, mijnheer," klonk 't als uit één mond. . „ , . ., „Jullie hebben me zoo gauw met beet, hield Gerolfs vol, „maar trek je mantel aan, anders hebben we geen tijd meer om te eten." 174 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. Ze waren weldra klaar. „Wat heeft u goed voor ons gezorgd, meneer," zei Lo, toen ze in de bovenzaal van hotel „Silver Myrthles" een tafel, apart voor hen gedekt vonden. „Zeer vereerd, maar nu flink eten, jongedames," riep hij' vroolijk. Floor en Lo moesten lachen om den kellner, die met een lang, uitgestreken gezicht, nog het een en ander regelde. „Wat eng ziet hij er uit," fluisterde Floor, „ik Wou dat hij maar van 't tooneel verdween." „Dat kun je begrijpen, hij blijft veel te graag bij zulke lieve meisjes," meende Lo. „Hoe laat komt de directeur, meneer?" vroeg Floor, toen ze van tafel opstonden. „Tegen half drie, vanmiddag." „Dan hebben we weer een gewichtig uur achter den rug." „Kom, we moeten weg, het is al kwart over één," drong de zorgzame leeraar aan. „We haasten ons al een ongeluk," riep Lo, terwijl ze haar arm om Stefs middel sloeg, om een dansje met haar te maken. Vroolijk zwierden ze de zaal door, tot niet geringe ergernis van den deftigen kellner, die steeds afkeurend z'n hoofd schudde. De andere meisjes hadden graag het voorbeeld van Lo en Stef gevolgd, maar ze werden nu ernstig tot de orde geroepen, om zoo gauw mogelijk te vertrekken. „Vreeselijk, nu weer aan die examinatoren overgeleverd te worden," jammerde Kit, toen ze het examengebouw opnieuw binnenstapten. „Kom, we deelen allemaal je lot, zoo draag je 't leed ook makkelijk," zei Lien zusterlijk. Ta, daarmee was Kit 't geheel eens. De middaguren gingen, voor een examendag, werkelijk vlug voorbij. Om half vier had Lo een kwartier vrij. Neuriënd ging ze de wachtkamer in. Er was memand. Ze HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 175 nam, zoo gemakkelijk mogelijk, in een stoel bij het raam plaats en keek naar buiten. Ze kreeg nog Boekhouden en Duitsch. Deze vakken wilde ze vooral goed maken, omdat Rüdestein daarin les had gegeven. Ze keek op haar armbandhorloge, nog maar een paar minuten waren er om Wat duurde dat wachten toch lang, liever had ze maar geen vrij. Waar Gerolfs zou zijn? Ha, daar buiten wandelde hij en nu besloot ze even naar hem toe te gaan, dan had ze tenniinste gezelschap. Vlug verliet ze de kamer en liep de gang in, maar o wee, daar struikelde ze, in haar vaart, over een dikke mat, die voor een der deuren lag. Ze tuimelde voorover en hoewel ze moeite deed op de been te blijven, viel ze, niet onzacht op de harde steenen. Haar hoofd bonsde en haar slapen klopten als hamertjes in haar hoofd. Zoo vlug mogelijk stond ze op, doch niet zóó gauw, of Gerolfs had gezien, wat er gebeurd was. Haastig kwam hij aanloopen en met oprechte deelneming vroeg hij: „Ben je gevallen? Heb je je pijn gedaan?" „Pijn? Nee, heelemaal niet, mijnheer," lachte ze, nog geheel van streek. „Heusch niet?" vroeg hij, toen hij den- pijnlijken trek op haar gezicht zag. „Werkelijk niet, meneer," antwoordde ze gedwongen. „Br wüde naar u toe komen en was zoo dom, niet op de mat te letten." „Dan is het nog goed afgeloopen," zei de leeraar gerustgesteld. „De directeur is hier," vervolgde hij, „hij is nu even bij den voorzitter." „O ja?" zei Lo lusteloos. Ze wüde niet laten merken, hoe hard haar val was aangekomen. Het kwartier was eindelijk om en ze ging weer naar binnen. Maar haar ooren suisden. Ze deed een poging het ongewone gevoel in haar hoofd te vergeten, doch het lukte haar niet. „O hemeltje, en juist nu, juist nu moest ik dat 176 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. ongelukje hebben," dacht Lo spijtig. „Zal ik maar zeggen, dat ik niet goed ben?" „Nee, nee," overlegde ze dan weer, „Tc wil, gelijk met de anderen, van 't mondeling af zijn. Wat 'n pech, dat ik nu ook juist Rüdesteins vakken heb." „Vóór alles moed houden," had haar vader bij 't afscheid nog gezegd, mocht ze dan nu zoo kinderachtig zijn? Ze richtte het hoofd op, vast besloten, zich flink te houden. Maar toen ze aan het Boekhoudtafeltje plaats nam, had ze een bang voorgevoel, dat het mis zou loopen. Ze hoorde nauwelijks, en als van verre, wat de examinator vroeg. Zoo waren haar antwoorden weifelend en onzeker, ja, ze verkeerde in de stellige meening, dat alles wat ze zei, verkeerd was. De examinator keek haar verwonderd aan. Hij schreef haar hakkelend praten aan zenuwen toe en trachtte haar zooveel mogelijk op haar gemak te stellen. Lo merkte zijn vriendelijkheid op en was er hem dankbaar voor. „O, je moest toch eens weten, hoe ellendig ik ben," dacht ze wanhopig. Toen ze klaar was, voelde ze zich doodmoe en diep terneergeslagen. Wat had ze toch ook 'n domme dingen gezegd... Ze was blij, toen ze eindelijk mocht opstaan. Bij 't Duitsch had ze ook gesoesd, maar het liet haar koud nu. Een doffe moedeloosheid had voor haar vroegere opgewektheid plaats gemaakt. Het drukke gepraat van de andere meisjes hinderde haar vreeselijk. „Ben je niet goed?" vroeg Floor bezorgd. „Och jawel, maar ik ben gevallen, toen. ik vrij had straks, en ik was te akelig om bij Duitsch en Boekhouden goed antwoord te geven. Ik zak zoo vast als twee maal twee vier is, Floor." Haar vriendin keek haar medelijdend aan. „Dat je zakt, geloof ik niet, maar dat je gevallen bent, HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 177 is erger. Heb je nog pijn?" „Och nee, een beetje, 't is alleen wat 'n dof gevoel in 't hoofd." „Kom dan wat buiten wandelen." „Dat zal niet veel helpen, vrees ik." Ze stonden wat afgescheiden van het troepje, dat met den inmiddels in de wachtkamer gekomen directeur, praatte. „De baas kijkt naar ons. Het is zoo gek, als we hier blijven staan," zei Lo. „Kom, laten wij er ook heengaan." Rüdestein merkte Lo's afgetrokkenheid en haar bleeke kleur wel op, maar vroeg niet naar de oorzaak. Ook hij schreef haar ongewoon doen aan zenuwachtigheid toe. „Ben je verlangend naar den uitslag?" vroeg hij haar vriendelijk. „Nee meneer," antwoordde Lo kort en bondig. „Kalm blijven," zei bij bemoedigend en niet erg overtuigd van de waarheid van haar bewering. Vervolgens wendde hij zich weer tot de anderen. Lo wachtte met angstig kloppend hart op den uitslag. Nog een kwartier moest ze geduld hebben, nog tien minuten... nog acht... nog zeven. Kwam die bange tijd nooit om? Eindelijk sloeg 't zes uur. Op Lo's wangen kwam weer een blosje, ze wist, dat de nietgeslaagden het eerst binnen geroepen zouden worden. De ongeluksbode trok een uiterst gewichtig gezicht. „Ploeg zeventien, nummer acht en tien." Lo keek verwonderd op, zij was er niet hij! Dit waren twee, haar onbekende, meisjes. Verbeeld je, haar heele klas was dus geslaagd? Even later stonden ze weer bij elkaar in de examenzaal en namen diploma en puntenlijst in ontvangst. Gejaagd ging Lo de cijfers langs. Daar stond het: Duitsch vier, Handelskennis vier. Ze was er dus door getrokken! De tranen drongen in haar oogen; Het einde van Lo'a Bakvischtjjd. 12 178 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. hoe had ze toch zoo dom kunnen zijn?" vroeg ze zich voor de zooveelste maal af. Het gebabbel om haar heen liet haar onverschillig. Alleen verwonderde het haar even, dat Lien een vier en Floor een vijf had voor Fransch. Henny had ook twee vieren, evenals zij. „Voor allebei z'n vakken onvoldoende," hamerde het in haar moe, pijnlijk hoofd, „voor allebei maar vier. O, wat zal hij wel zeggen?" Daar kwam hij, met uitgestoken handen, naar haar toe. „Dat verwachtte ik ook wèL" zei hij vriendelijk. „Gefeliciteerd hoor." Hartelijk wenschte hij ook de anderen geluk. „En mag ik de cijfers eens zien?" De vier van Lien ging hij stilzwijgend voorbij. Henny prees hij zelfs. ,Je hebt je kranig gehouden. Voor Duitsch, Fransch en Engelsch een zeven! Mooi hoor." Lo's hand beefde een weinig, toen ze hem haar lijstje overreikte. Ze zag hoe zijn gezicht opeens betrok. „Je wacht hier straks wel even?" zei hij, zich gauw weer herstellend. De meisjes gingen naar buiten; Floor gaf haar nog gauw even een kneepje in den arm. ,Je hebt eer van je werk," zei Rüdestein hard, toen hij met Lo alleen was. „Eer van mijn werk?" vroeg Lo verwonderd. ,Ja, doe nu asjeblieft niet zoo onnoozel. Je weet, dat je juist voor Duitsch en Boekhouden onvoldoende cyfers haalde. De andere vakken heb je schitterend gemaakt en voor mij was je toch nooit slecht. Waarom heb je me zoo teleurgesteld, vond je de vragen dan zóó moeilijk?" Lo voelde een stekende pijn in haar borst. Wat moest ze hem antwoorden? Dacht hij soms, dat zij zelf geen spijt had van die twee ongelukkige vieren? „Ik weet zelf niet hoe 't komt," zei ze zacht. Hij haalde ongeduldig de schouders op. „Je waart toch de eerste in Boekhouden, dus kun HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 179 ie niet anders dan toegeven, dat het buitengewoon vreemd is, dat vak op 't examen onvoldoende te maken." . „Tn" knikte ze werktuigelijk. ^En je zult toch alles ook met plotseling vergeten zii'n? Kun je me de zaak verklaren?" Ja, ik kon 't heusch niet helpen, er was een geldige reden, waarom ik zoo dom antwoordde. „Welke dan?" „.. . - ^Zal ik het zeggen?" dacht Lo. „Hij gelooft me toch immers niet. „Nu, ik luister." „Maar u zult me met gelooven. Weer haalde hij de schouders op. ,Je praat onzin, Lo, niets dan onzin," klonk 't kort. „Als je t dan liever niet zeggen wilt, kun je gaan. Lo liep langzaam naar de deur. Daar draaide ze zich nog eens om „Br had graag mooie enters voor uw vakken gehaald," zei ze oprecht. „Dat wilt u toch wel gelooven? *k Vind 't onrechtvaardig van u, boos op me te zijn. 't Lijkt wel of ik met opzet Duitsch en Boekhouden zoo verknoeide. Maar u kunt u verheugen van me af te zijn. Dag, mijnheer Rude- Ze was weg voor hij het wist en stond ontdaan in de gang. De tranen liepen langs haar wangen en haar arm hoofdje gloeide. Stijf drukte ze haar zakdoek tegen de bevende lippen om de snikken te smoren. O, wat kon 't leven toch vreeselijk moeihjk ziin Waarom stond ze hier nu zoo bedroefd en diep verslagen? Omdat... ze nu met beangstigende duidelijkheid inzag, wat ze vroeger niet begreep... Ik houo van hem en hij veracht me," fluisterde ze met een snik. _ . . Langzamerhand bedaarde ze wat. De meisjes van haar klas wilde ze niet meer ontmoeten. Ze moest naar huis, naar huis! Het was afgesproken, dat ze met den trein van acht uur vijftig gezamenlijk zouden weggaan, maar Lo wilde niet wachten. Nee, 180 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. in zijn nabijheid bleef ze beslist niet. Dadelijk zou bij in de gang komen... Maar nu bedacht ze met schrik dat ze geen geld had. Dom ook, het Floor gegeven te hebben, je kon toch nooit weten, wat je overkwam... Haastig ging ze naar den kapstok, schoot haar mantel aan en zette haar muts op. Dan zocht ze naar Floors mantel, gelukkig, de beurs zat in den zak. Lo nam eruit wat van haar was en stopte het geld veilig weg. Nog even veegde ze over haar oogen en verdween. Als Floor en de andere meisjes nu maar den hoek om gegaan zijn, anders zien ze me nog," bedacht Lo zich. Voorzichtig keek ze de straat in, ze zag geen bekende, zoodat voor haar den weg vrij was. Hijgend kwam ze aan het station. Tot haar groote blijdschap zei de chef, dat er over tien minuten een trein naar V vertrok. Ze nam een kaartje en bleef, het perron op en neer loopend, ongeduldig op den trein wachten. Eerst toen ze goed en wel een plaatsje had gevonden, was ze gerust. Nu zouden ze haar niet meer zien, niemand van 't troepje daar. Ze verweet zich zelf haar onrechtvaardigheid. Niemand had haar iets gedaan als hij. Maar ze kon het niet helpen, ze haatte de heele stad. Loom leunde ze met haar hoofd tegen de kussens. Een oude dame, haar eenige medereizigster, keek haar meewarig aan, maar Lo zag het niet. Ze wilde den trein wel voortjagen, harder, steeds harder moest hij gaan, om haar naar huis te brengen. Daar kon ze haar leed uitschreien in moeders beschermende armen. Moeder, die van haar hield, zou haar begrijpen, die wist dat ze niet slecht en haatdragend was. Maar nee, misschien deed ze toch verstandiger, niemand iets te vertellen. Ze moest haar verdriet alleen dragen. Desnoods kon ze Dolly in 't geheim nemen, maar die was weg ... HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 181 ..Moedertje," steunde ze hardop. „Bent u niet goed?" vroeg de oude dame vriendelijk. ,Jawel, dank u." „Kan ik u misschien dienen met wat eau-deCologne?" „Pardon, dank u zeer. U bent wel vriendelijk, maar..." „Kom, het frischt u wat op." Lo wilde niet meer weigeren. De eau-de-Cologne deed haar werkelijk goed, maar lust tot praten had ze niet, hoe graag de dame ook een gesprek scheen te beginnen. Toen ze moest uitstappen, knikte Lo haar zorgzame buurvrouw nog even toe en maakte zoo gauw mogelijk uit de drukte te komen. Haastige reizigers drongen het tengere figuurtje nu en dan terug, heel veel kracht was daar niet voor noodig. Bij de controle was het al even vol, ze moest een heel tijdje wachten. Ongeduldig trappelde ze op den grond, tot eindelijk haar beurt kwam. Ze liep door de bekende straten, vol van allerlei gedachten. Stil, wie ging daar voor haar uit? Was dat Dolly niet? Onmogelijk, die logeerde immers bij grootvader. Toch moest ze zich erg vergissen... Die mantel, die muts kende ze maar al te goed. Ze versnelde haar pas, tot ze het vlugge persoontje had ingehaald. Ze had goed gezien, het was Dolly. „Wat nou?" vroeg deze verrast, „ben jij daar al? En?" „Br ben geslaagd." „O kind, hoe dol. Hoe eenig, eenig leuk. En ik heb ook goed nieuws. Daarom kwam ik over, ik was te gelukkig om 't niet zelf te vertellen. Bi een brief kun je je blijheid niet zoo goed neerschrijven. Hij heeft me gevraagd. Lo denk eens aan, hij houdt van me, meer dan van iemand anders. Ik zou wel kunnen zingen van vreugde." „Heerlijk voor je, Dol. Van harte gelukgewenscht." 182 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. „Dank je, jij ook, hoor. Ik zou het nog haast vergeten. Maar wat zie je er raar uit, Lo, wat scheelt er aan? Je bent toch..." . „Geslaagd ja," viel Lo haar dadelijk in de rede. Maar met twee vieren en nog wel voor Rüdesteins vakken. O Dol, hij was boos op me, hij scheen warempel 'n oogenblik te denken, dat t moedwil van me was. En ik houd zoo veel van hem Ik kan niet verdragen, dat hij slecht over me denkt. Hij, mijn ideaal, mijn held!" knikkend drukte Lo haar hoofd tegen Dolly s arm. Dolly streelde haar zacht over de donkere haren. „Huil niet zoo, zusje, wees flink, we zijn hier op straat," zei ze, bijna smeekend. „Vertel me alles eens heel geregeld." Lo bedwong met moeite haar snikken en vertelde 't gebeurde zoo goed mogelijk. „Nu zul je toch nog wel met hem in aanraking komen," zei Dolly nadenkend, „vertel je het aan vader en moeder?" „Nee." „Aan moeder alleen dan?" „Ook niet. Het zou haar maar verdriet doen. Jij moet het ook niet zeggen, hoor." „Natuurlijk niet, kom, 't zal alles nog wel terecht komen. Je moet niet zoo gauw in den put zitten. Liefde moet groeien, wie weet hoe z'n gevoelens nog ten opzichte van jou veranderen." Lo antwoordde niet. Thuis vertelde ze alleen dat ze geslaagd was en door een val hoofdpijn had gekregen. Ze verlangde vroeg naar bed en toen Dolly, enkele uren later, ook ging slapen en nog even in Lo's kamertje sloop, vond ze haar in diepe rust, maar Lo's kussen was nat van tranen. Toen Lo weg was, bleef Rüdestein nog lang in de verlaten zaal achter. Hij zat diep in een leunstoel gedoken en scheen in ernstig gepeins verzonken. HET EINDE VAN LO'S BAKVI8CHTIJD. 183 Allerlei gewaarwordingen spiegelden zich af op zrjn fijn besneden gezicht. Nu en dan kwam er een strenge harde trek om den mond, waaruit duidelijk bleek, dat hij nog niet al te best gestemd was. Plotseling stond hij op, streek met de hand door zijn haar en verliet de zaal. . - Buiten vond hij Gerolfs m druk gesprek met de meisjes. Rüdestein stelde voor, nu wat te gaan gebruiken, waar niemand iets tegen had. 184 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. „Maar het gezelschap is niet voltallig," zei Rüdestein opeens. „Carolina van Brechtstein mankeert. Weet u misschien waar ze is?" Gerolfs keek hem verbaasd aan. „We hebben haar, na het gesprek met u, niet meer gezien." „Maar dat moet toch, zóó lang heb ik haar niet opgehouden. Ze zal toch, zonder twijfel, ook naar buiten zijn gegaan." „Wacht eens," zei Gerolfs, bij wien een licht opging, „strakjes zochten we, om den hoek, de schaduw op. Toen kan ze wel tevergeefs naar ons uitgekeken hebben en een straat ingeloopen zijn." „Heeft ze kennissen in de stad?" vroeg de directeur aan Floor. „Nee meneer." „Hm! Gaat u vast met de jongedames mee, mijnheer Gerolfs, dan zal ik eens zien of ik haar vinden kan," besloot Rüdestein. „Ze voelde zich niet erg lekker straks," waagde Floor op te merken. „Ze was gevallen in het kwartier, dat ze vrijaf had." „O ja," zei Gerolfs, „ze zag ook wat bleek, maar verder had ze toch geen letsel." „Ze klaagde over hoofdpijn en daarom kon ze niet goed nadenken," lichtte Floor den directeur in. „Ze was overtuigd dat ze zou zakken." „Wat zeg je?" vroeg Rüdestein nadrukkelijk, „had ze hoofdpijn? Enfin, mijnheer Gerolfs, gaat u maar uw gang." Een kwartier later was Rüdestein in druk gesprek met den stationschef. Ja, deze had een jong meisje met een rooden mantel en een roode muts gezien. Hij zelf had haar nog te woord gestaan. Of ze in den goeden trein was gestapt? Ja, mijnheer hoefde zich niet bezorgd te maken. De jonge dame zou wel haast thuis zijn. „Dank u zeer," antwoordde Rüdestein kort en haastte zich naar „Silver Myrthles," waar Floor in HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 185 angstige spanning op hem wachtte. „Het is in orde," stelde hij' haar gerust, maar hij gebruikte niets en voor het eerst zagen de leeraar en de meisjes hem zenuwachtig. DERTIENDE HOOFDSTUK. Lo zat aan den kant van het beekje, dat achter grootvaders huis „De Denneboomen" stroomde. Behaaglijk had ze zich, in de schaduw van een hoogen beuk, in het gras neergevleid. Als een vreemde haar gezien had, zou hij haar geen achttien jaar gegeven hebben, zoo echt kinderlijk was haar uiterlijk nog. Haar oogen volgden den loop van het rustig voortkabbelende watertje, en toch waren haar gedachten heel ergens anders. Ze herinnerde zich den avond thuis, toen ze even met Rüdestein alleen was, en deze z'n wantrouwen tegenover haar goedgemaakt had. Verbeeld je, welke directeur zou tegenover een schoolmeisje zoo deemoedig kunnen zijn? Ze was zoo opgelucht, toen moeder de kamer binnenkwam en het gesprek een andere wending had genomen. Lo kon nu nog van schaamte kleuren, als ze er aan dacht, hoe verlegen ze in dat pijnlijke oogenblik was geweest. En nu logeerde ze al een week met haar ouders en Dolly bij grootvader, terwijl Rüdestein z'n vacantie bij z'n broer, den notaris, doorbracht. Een leuke baas was die broer, maar heel anders dan de directeur. Paul heette de notaris en Lo vond dien naam geknipt voor hem, daar ze zich een, „Paul" niet anders kon voorstellen dan met krullend, blond haar. Hoe nieuwsgierig was ze toch geweest naar den naam van „den baas" Zoo noemde ze hem nog altijd in haar gedachten. Dikwijls had ze zich afgevraagd, hoe ze het te weten zou kunnen komen. Rudolf paste wel wat bij hem en Karei ook. Nu had ze gehoord dat hij Max heette. Moppig hit einde van lo's bakvischtijd. 187 van z'n vrienden hem „Luit" te noemen. Dat naa ze moeten weten, toen ze nog op schoolwas.Wat zouden de meisjes dien bijnaam dan dikwijls onder elkaar gefluisterd hebben, 't Was zoo P*f£ » geheimpje van 'n directeur te weten... Paul had nog verteld van de kwajongensstreken, die hij vroeger met z'n broer had uitgehaald. Allen hadden er om gelachen, Maxje zelf ook. Zoo leuk en jongensachtig W3De Uok° van de dorpskerk zond tien heldere slagen de lucht in en brak daarmee Lo's gedachtengang af. Ze keek op haar horloge en zette het bij. Daarna stond ze op en begaf zich naar het landhuis. In de serre vond ze grootvader en Paul Rüdestein. „Dag schoonzusje," klonk het haar vroohjk tege- m„Dag aanstaande zwager. Ben je weer uit je werk geioopen, zoo'n verliefd jongmensen kan t toch nergens vinden zonder z'n meisje." „Hij was klaar," bracht de oude heer ter verdediging aan, „dan mag hij toch zeker wel op zn meisje wachten?" ' T _ Gaan jullie samen wandelen, Paul?" vroeg Lo. ,Ja een eindje. Maar je gaat toch zeker niet mee? Be kan je missen als kiespijn." „Je bent wel hoffelijk, ik begeer je gezelschap anders evenmin." ..... i_ ' i bi:m Grootvader had recht schik in dat gehaspel. „Büjt jij maar bij mij, kleindochtertje, mij ben je nooit te veel," lachte hij. • . „Laat Paul maar gerust ophoepelen, wij weten t samen wel," vleide Lo, terwijl ze grootvaders wang streelde en den jongen man het puntje van haar tong liet zien. Ze was zoo tenger en fijn... bij den grooten, forschen ouden heer vergeleken. Hij zag er nog zoo flink en gezond uit, ondanks z n zeventig jaren. Het knappe gelaat was omlijst door züverwitte haren en een vollen witten baard, dien nij keurig verzorgde. 188 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. „Jij bent toch lang niet op je mondje gevallen, spring je, in je eigen wereldje daarginds, ook zoo gemakkelijk met de jongelui om?" vroeg grootvader, toen er een oogenblik van stilte volgde. „Natuurlijk oudje, anders krijgen ze veel te veel praatjes, 'k Moet tot m'n spijt zeggen, dat er niet één zoo onhebbelijk is als Paul. Maar Dol zal hem wel klein krijgen." „Ik bied mijn excuses aan," lachte de aanstaande zwager ondeugend. „Daar ben je te laat mee, is 't niet waar, grootvader?'' vroeg Lo, die haar bejaarden kameraad overal in betrok. „Natuurlijk kind. Bemoei je maar zoo weinig mogelijk met hem, hij mag immers toch niet meer naar je kijken. Probeer jij maar een betere keus te doen, dat hoop ik nog te beleven." „Wil je niet goed worden?" vroeg Paul deemoedig. „Wat geef je me dan?" „Wanneer? „Als ik goed word natuurlijk." „O, een doos bonbons." „Een groote?" ,Ja." „Hoe groot wel?" ,Ja, hemel, als 'n onbijtbordje, bijvoorbeeld." „Goed dan, geef maar op." ,,'k Zal wel wijzer zijn, ik kan m'n geld beter aan m'n meisje besteden," plaagde Paul. Even keek Lo op haar neus, maar ze liet niets van haar teleurstelling merken. De komst van Dolly maakte een einde aan 't gekibbel. Ze pakte Paul bij den arm en vroeg: „Waar blijf je toch? ik wachtte met smart op je." „Hoe is 't mogelijk!" riep Lo, de handen in elkaar slaande. Gearmd ging het jonge paartje weg. Toen Lo die twee nakeek, moest ze toch bekennen, dat 't een aardig spannetje was. HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 189 „Waar ben je geweest, vanmorgen?" vroeg grootvader, nadat hij met Lo alleen was gelaten. „Bij de beek." „Den heelen morgen, tot nu toe?" „Ja. Het weer was zoo heerlijk. Veel te mooi om binnen te zitten. Zijn vader en moeder thuis?" „Vader is aan de correspondentie en moeder in de keuken, om met Keetje over 't eten te praten." „Kom oudje, zullen wij dan saampjes wat wandelen?" „Goed. Den tuin in?" „Ja, die is zoo oneindig groot. Ik ben heusch trotsch op vadertjes ouderlijk huis." „Dat is goed. Het buiten kan met de meeste landgoederen wedijveren." „Ook met een adelijk kasteel?" . „In grootte wel. In deftigheid natuurlijk niet." „Als ik ooit trouw, grootvader, mag ik dan op „De Denneboomen" wonen?" „Je bent de stad gewend, kindje, je zoudt het hier te eenzaam vinden." „Nooit grootvader!" Ze liepen gearmd door den tuin. „Waarom trouwt Dolly pas den volgenden zomer?" vroeg Lo opeens. „Omdat je moeder haar nu nog niet kan missen. Het is moeilijk je kind af te staan, meiske." „O, dat dacht ik al. Kijk grootvader, Dolly en Paul gaan naar het heuveltje. Door de struiken hier kunt u ze zien. Leuk paartje, toch." ,Ja, kind." „Dol is mooi, vindt u niet?" „Dat is ze. Ze heeft de zachte, lieve blondheid van haar grootmoeder en de oogen van haar moeder, 't Is een fijn, blank poppetje." „Dol is mooier dan ik, hè grootvader?" „Nee, heusch niet. Jij bent heel anders dan Dolly, maar niet leelijker, hoor. Jij bent mijn evenbeeld en dat van je vader. Ik wil je nu niet ijdel maken, 190 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. maar we waren knap in onzen jongen ujo, „Och grootje." „Werkelijk, kind." „ . .. *Waf, waf," klonk het plotseling en met johge sprongen kwam een groote hond op hen toe. „Je hoeft niet te vragen, wie hier is, zei grootvader lachend. „Ei, Tyras, waar is de baas, jongen? De hond sprong tegen hem op en likte zijn nanden, We moeten Max niet te lang alleen laten, Lo." Br büjf nog wat hier, grootvader. Ga je met me meê Tyras? Ja? Kom dan." Lo rende den tuin in en Tyras holde haar, vrootijk blaffend, na. Op haar geliefdkoosd plekje, aan het beekje, ging ze zitten en trok den hond naar zich toe. Men zou ui dat mooie, goedverzorgde dier niet den mishandelden straathond van den koopman herkend hebben. Lo nam zijn zachten kop in beide handen en keek in de trouwe hondenoogen. „Houd je van me, Tyras?" vroeg ze zacht. Het dier kwispelde met z'n staart en blafte even. „Goed, lief beest," fluisterde Lo, terwijl ze zijn beide voorpooten in haar schoot zette en hem voortdurend streelde. Tyras likte haar handen, probeerde zelfs haar gezicht te bereiken, maar Lo weerde hem af. , .,. „ , li „Nee, nee, baas, niet al te familiaar, lachte ze. Dan dwong ze hem, naast haar in 't gras te gaan liggen. *Ik wou dat je van mij was, heelemaal van mij. Nu zie ik je maar een enkel keertje, zei ze treurig. „ . . , .. Maar Tyras begon dat stilzitten te vervelen en hij ondernam een onderzoekingstocht langs de beek. Lo volgde al zijn bewegingen, hem steeds bewonderend. „Tyras, waar zit je?" klonk plotseling een mannenstem door den tuin. De hond spitste de ooren, en Lo kleurde plotseling. „Ga, Tyras, de baas roept je," zei ze bevelend. . ' De hond rende den tuin door, in de richting van- HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 191 waar de stem kwam en was weldra verdwenen. Lo had hem nagekeken. .Jammer," mompelde ze, „waarom roept hij zijn hond terug? Zou Rüdestein nu heusch alweer weg gaan?" De vraag werd spoedig beantwoord, want plotseling hoorde Lo voetstappen achter zich. Ze kon wel raden wie daar was en keerde het hoofd om „O, 192 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. ben jij daar?" vroeg ze. Ze vond het nog steeds vreemd, haar vroegeren directeur bij den naam te noemen. „Ja, je grootvader werd even weggeroepen en daar hij me gezegd had dat jij wel met Tyras in den tuin zoudt zijn, riep ik hem, in de hoop, dat jij wel mee zoudt komen." „Ik durfde niet. Ik ben bang voor m'n voormaligen, strengen baas," zei het bakvischje spottend. „Maar ik eet je toch niet op, Lo, je doet zoo vreemd..." „Je moet in je rol blijven, anders zou je allicht je prestige verliezen," waarschuwde Lo hem, en op 't zelfde oogenblik was ze in 't kreupelboschje verdwenen. VEERTIENDE HOOFDSTUK. „O Dolly, Dolly, wat zie je er nu snoezig uit, werkelijk om te stelen 1" riep Lo, haar handen in elkaar slaande. Met bewondering nam ze het witte figuurtje, vóór haar, van alle kanten op. „U bent zeker trotsch op zoo'n dochter, is 't niet, moeder?" Mevrouw van Brechtstein knikte en gaf Lo een hartelijkeh zoen. „Ja, ze is hef, erg lief," zei ze met trots. „Bruidskleeren maken ieder meisje bekoorlijk, en Dolly ook. Maar we kunnen nu wel naar beneden gaan. Bertha, jij ruimt hier wel even op?" „Jawel mevrouw." Na Dolly's verloving was een jaar voorbijgegaan en met den zomer was haar trouwdag gekomen. Het gelukkige bruidje trippelde vlug de trap af en vloog den bruidegom in de armen. „Paul," zei ze zacht, maar in dat eene woord lag zóóveel, zóóveel ... Grootvader, die persé gewild had, dat de bruiloft op „De Denneboomen" zou plaats hebben, was erg in z'n nopjes, en knikte mevrouw van Brechtstein veelbeteekenend toe. Tegen tien uur kwamen de gasten, die in den stoet mee zouden gaan. Het anders zoo stille huis was nu plotseling vol leven en beweging. De tuffende auto's en rinkelende rijtuigen, waarmee te gasten waren aangekomen, brachten niet weinig tot de drukte bij. Na eenig overleg werden de wagens in de schuur en de, door grootvader niet gebruikte garage, ondergebracht. Ze zouden te voet naar de kerk gaan, daar dit zoo de gewoonte in het dorp was. Lo stond wat op zij. Ze zag er lief uit, in haar lilazijden kleedje en witte bloemen versierden het nu opgenomen haar. Het einde van Lo's Bakvisehtijd. 18 194 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. „Zou je 't niet liever laten knippen? — een pagekopje staat je vast," had Dolly lachend gezegd, maar Lo was wijzer geweest. „Ik zie het graag bij een ander, maar zelf wil ik het niet hebben," had ze beslist geantwoord. Ze zou Dolly's bruidsmeisje zijn en wachtte op haar geleider, Max Rüdestein. Hij kwam op haar toe. „Wat blijf je hier op je eentje staan, ik kon je eerst niet eens vinden," zei hij verbaasd. „Het is tijd, de ceremoniemeester is al in actie en de stoet wordt opgesteld. Zouden wij als bruidsmeisje en bruidsjonker dan achterblijven?" Ze kregen een plaats in de rij. Vader van Brechtstein presenteerde nicht Jeanne den arm, terwijl de lange en schrale oom Frits tante Krispina geleidde. De klok van de dorpskerk begon feestelijk te luiden en heel wat toeschouwers schaarden zich langs den weg, om al die ongewone „deftigheid" te zien. Het wat bleeke bruidje, dat zooveel nieuwsgierige blikken op zich gericht voelde, had de oogen neergeslagen. Het was een mooie bruidsstoet, zonder pracht of praal. Ja, daarom juist maakte het geheel zoo'n indruk. Ernst was op ieders gezicht te lezen, toen men, onder blij klokgelui, de kleine kerk betrad. Na de plechtigheid, die het jonge paar tot 't diepst in de ziel geroerd had, werden Dolly en Paul letterlijk met gelukwenschen overladen. Lo verwonderde er zich over, dat Dolly, voor het déjeuner, zoo rustig en kalm praatte. Was ze er zóó stellig van overtuigd, dat ze, aan de zijde van Paul, een volmaakt gelukkig leven tegemoet zou gaan? Tegen vijf uur, na het déjeuner, gingen Lo en haar vader naar het kleine station, om de familie Reden en Manor, die het feest gedeeltelijk zouden bijwonen, af te halen. Iets later verschenen nog de burgemeester en zijn vrouw en de oude dokter met zijn dochter. Grootvader had de groote zaal, die anders nooit HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 195 gebruikt werd, voor de trouwpartij in gereedheid doen brengen. Maar ook de tuinkamer had nu een heel ander aanzien. Werklieden waren er druk bezig geweest, ze hadden de wanden met slingers en bloemen versierd, evenals de vier hoeken, waar de hooge palmen bijna de zoldering raakten. In t midden van de kamer was, bij wijze van scherm, een gordijn opgehangen. Dit diende, om daarachter de kleine comediestukjes en tableaux-vivants yoor te bereiden, die nog na het souper zouden worden vertoond. , . . . 's Avonds was de feestzaal sprookjesachtig verlicht. De kleine electrische lampjes en de twee reusachtige kronen deden het prachtig tusschen al dat groen. . De gasten liepen druk dooreen toen de muziek begon en mevrouw van Brechtstein met de burgemeester het bal opende. Lo had een piepjong luitenantje tot cavalier en Floor deed haar best, zich met Max op haar gemak te voelen. Lo genoot. Ze vond het heerlijk zoo door de zaal te zwieren, vooral wanneer ze met Max danste. Het ging als vanzelf. Toen ze echter, in een stil hoekje, even uitrustte, zag ze iets, dat haar het bloed naar het hoofd deed stijgen. Max danste met Constance Risée, de dochter van den dokter. Dit was op zichzelf niets bijzonders, maar de manier, waarop ze hem toelachte, hinderde Lo. En Rüdestein lachte ook, vriendelijker, veel vriendelijker, dan hij 't ooit tegen haar had gedaan. Het meisje was beslist mooier dan Lo. Het blonde haar vormde een vreemd contrast met de prachtige, donkere oogen. Zij droeg een zijden japon, met zilver galon gegarneerd. Het geonduleerde, glanzende haar was onberispelijk opgemaakt en de hals en armen waren zoo blank als 't zilver op de japon. Ze was altijd de koningin van de feesten, die ze bijwoonde, niet alleen hier in 't dorp, maar ook elders. is» 196 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. Het knappe gezicht van Max Rüdestein scheen haar te bevallen, en daarom ook waren haar liefste lachjes voor hem Constance wist niet, dat twee donkere oogen haar droevig volgden en als ze het geweten had, zou ze ongetwijfeld toch met coquetteeren zijn doorgegaan. De dans was geëindigd. Max bracht zijn dame naar haar plaats en wüde naar een ander tafeltje gaan. Maar zij bracht hem met haar waaier koelte toe, en hij bleef, moest wel blijven. Lo zag hoe druk hij met haar praatte en den volgenden dans weer met haar deed. Lo wüde niet meer naar 't paar kijken, Max was immers z'n eigen baas... „Hij heeft gelijk, dat hij zich een mooie vrouw kiest," dacht Lo. Ze deed wanhopig haar best, elk gevoel van jaloezie te onderdrukken, maar telkens kwam het weer boven. Met groot verdriet in 't hart, trachtte ze zoo opgewekt mogelijk haar neef Hans, met wien ze den dans had, aan den praat te houden. De arme jongen voelde zich in een groot gezelschap nooit op zijn gemak. Lo wist het en wilde hem helpen, waarvoor hij heel dankbaar was. — In den laten avond eindigde het groote feest met een souper) en verschillende voordrachten. Max Rüdestein zou Lo's „heer" zijn. Hij brachti haar naar een der tafeltjes, die in het salon gedekt waren. Aan ieder tafeltje was plaats voor vier personen. Wat Lo gevreesd en verwacht had, gebeurde; Constance Risee kwam met haar soupeur bij hun zitten. „Echt gezellig zoo, met z'n viertjes," zei ze lachend. Lo lachte ook. Maar hoe graag had ze Constance een klap in 't gezicht gegeven en gezegd: „Ga heen, flirt, jij hoort niet bij Max, hij is van mij, van mij alleen." Lo wist echter maar al te goed, dat Rüdestein er niet aan dacht van haar te zijn. Tenminste, dat had ze zichzelf al honderd maal voorgehouden. Constance knoopte een gesprek met Max aan; Lo zorgde wel, dat haar geen woord ontging. Boos keek HT EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 197 ze naar zijn vroolijk, opgewekt gezicht, dat belangstellend naar Constance gekeerd was. — Om zich onverschillig te toonen, wendde lx> zien tot luitenant Terduin, Constance's cavalier. Het was een onderhoudend jongmensen en weldra waren ze in een druk gesprek gewikkeld. Ze lette zoogenaamd niet meer op Rüdestein, en antwoordde kort, als hij haar wat vroeg. Constance zorgde er trouwens wel voor, dat nij van haar alleen de noodige notitie nam. „Zingt u, mijnheer? — wel, dat is aardig, ik doe 't ook en heb geregeld les." „U zult ons zeker straks wel 't genoegen doen, iets te laten hooren?" vroeg Rüdestein beleefd. „En u dan? Ik ben natuurlijk niets, bij u vergeleken, mijnheer Rüdestein." n „Ik weet zeker, dat u een heel goede stem heeft, zei Max hoffehjk. , „Och heel eenvoudig, maar u zuigt strakjes beslist, nietwaar?" „Na u dan?" _ , , „Of samen?" vroeg Constance met haar netste stemmetje. Meteen legde ze haar blank handje op zijn arm en keek hem smeekend aan. Lo had groote lust op te springen, Constance bij haar arm te grijpen en haar „spook" toe te roepen. Ze onderdrukte deze opstandige gevoelens echter en deed haar best kalm verder te praten. Na het souper haastte ze zich met Floor en Steffy naar de tuinkamer, of liever naar het dameskleedkamertje, ernaast. Een half uur later zaten allen, in afwachting, voor het nog gesloten gordijn in de tuinkamer. Constance had zich een plaatsje, vlak achter het bruidspaar veroverd en wenkte Max naast zich. „Wat wordt het eerst opgevoerd?" vroeg ze. „Dat is nog niet bekend gemaakt." Even later kondigde mijnheer Reden aan, dat een 198 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. stukje „Uit het leven der Bruid" door de dames Stefiïj Manor, Floor Reden en de heeren Paul Manor, en Theo van Brechtstein — deze laatste was een neef — zou gegeven worden. Dadelijk daarna ging het gordijn in de hoogte en kwamen Steffy, Floor, Paul en Theo op, die eenige grappige voorvallen uit Dolly's bakvischtijd ten beste gaven. Toen viel het gordijn om kort daarna weer op te gaan. Het tooneel was in alle haast veranderd en stelde een gang voor, waarin Steffy en Lo heel langzaam voortliepen. De eene met een lampetkan, de andere met een liniaal gewapend. Uit het gesprek, dat ze voerden, kwamen de aanwezigen de heele nachtelijke historie te weten. Dolly kreeg een kleur om alle plagerijen die volgden en Paul beloofde, voortaan in alle opzichten haar beschermer te zijn. De ceremoniemeester kondigde nu de tableauxvivants aan. „Wat allen het bruidspaar toewenschen: „Zegen, Geluk, Voorspoed en Tevredenheid," zal hier voorgesteld worden," zei hij met het meest ernstige gezicht Men was vol verwachting. Max Rüdestein wist dat Lo een der wenschen weergaf, maar niet welken. „Weet u wie er aan mee doen?" vroeg Constance. „Ja, Lo van Brechtstein, Floor Reden, Steffy Manor en een klein nichtje van de bruid." „Wat zal Lo van Brechtstein zijn?" „Ik weet het niet." „We zullen het gauw genoeg zien Ah, ze zijn al klaar." Het tooneel stelde een tuin voor, vol met bloemen en vogels. Op een verhevenheid stond Steffij als „Zegen." Ze droeg een lang, lichtblauw kleed en had een gouden palmtak in de hand. Waar die voor diende wist niemand, maar Steffy had het zoo gewild. Ze keek wel wat verwaand voor „Zegen" vond Constance. 200 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. Opzij zat Floor in de bloemen weggedoken; den hoorn des overvloeds hield ze in de ornhooggeheven hand. Ze was haast geheel in een kanten shawl gewikkeld, die in bevallige plooien neerhing. Het rosé van haar jurk scheen er even doorheen. Aan den anderen kant lag, met de linkerhand onder haar hoofd, het kleine nichtje Helmy Zondijk, die er heel lief uitzag als „Tevredenheid" met vergeet-mij-nietjes op haar jurkje en in haar bloemenmandje. Het glanspunt was het „Geluk" Lo stond midden op het tooneel. Ze droeg een rozeroode japon met langen sleep. Donkerroode rozen gloeiden in het mooie haar en ook in haar handen had ze lange slingers roode rozen. Om haar schouders hing een rood zijden hoefijzer en haar ceintuur was van namaak geluksklaverblaadjes gemaakt. Het geheel werd door rood licht beschenen. Max Rüdesteins blik bleef op het „Geluk" gevestigd. Lo keek echter alleen naar het bruidspaar, evenals de drie anderen. Constance Risee zag, hoe haar buurman onafgebroken naar Lo keek. Ze moest toegeven dat 't meisje, met die donkere haren en oogen, mooi was. Maar was zij, Constance niet veel mooier? Was ze geen bekende schoonheid? O, ze duldde niet, dat haar „vriend" zoo idioot lang naar die bakvisch keek. Het gordijn viel, maar moest weer opgetrokken worden, daar het handgeklap niet bedaarde. „Hoe vindt u het „Geluk?" vroeg Constance, toen het gordijn voorgoed dicht was. „Prachtig," zei hij kort. „Prachtig? Ik vind het flets!" „Zoo? Ieder zijn oordeeL" Haastig wendde Constance het hoofd naar hem toe: „Ik dacht niet, dat u er boos om zoudt zijn," zei ze pruilend. „Was ik boos? Ik zei toch alleen, dat ieder zijn HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 201 oordeel had?" Constance zweeg geraakt. „Komt er nog meer van dien onzin? vroeg ze, na een poos. . . „ „Ja, er komt nog meer „van dien onzin antwoordde hij, met opzet den klemtoon op 't laatste woord leggend. „Wat nu dan?" „Ik weet het niet precies. Mijnheer Reden, wat komt er nu?" „Iets van de jongens en tot slot krijgen we alle jongelui samen in „Oorlogsellende." „Is dat nu geschikt voor een bruiloft?" vroeg Constance aan Max. „Daar hooren toch alleen vroolijke dingen bij?" „Smaken verschillen." „Jammer genoeg," zuchtte Constance. De aardigheden van de jongens waren heel goed en hadden veel succes. „Nu komt het „dramatische," zei Constance, met een fijn spottend lachje. „Ja, het „dramatische," antwoordde Max koel. „Wat scheelt u opeens?" vroeg Constance geërgerd. „Mij scheelt niets. Dank u, ik ben heel wel.' Juist ging het gordijn naar boven. Op een grasvlakte lagen vijf soldaten, roerloos, met gesloten oogen. Op den achtergrond stond een goed nagebootste duivel, die met een grijnslach naar den Vredesengel keek. Deze had het gelaat van het droevig schouwspel afgewend en de handen smeekend ten hemel geheven, biddend om vrede. Twee vrouwen en een kind knielden bij de soldaten neer, het gezicht achter een rouwsluier verborgen. Dit waren Steffy, Floor en Hehny. Paul Manor en enkele vrienden van den bruidegom stelden de soldaten voor. Neef Theo was als duivel onmogelijk 202 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. te herkennen. Lo, de vredesengel, lag geknield op een afstand; een gouden band versierde haar hoofd. Ze was in een rose zijden onderkleed gehuld, waarover een witzijden mantel, die van voren terug geslagen was. Haar gelaat toonde ongehuichelde droefheid, maar niet om wat de toeschouwers dachten. Ze leek zoo teer nu, en het gezichtje, waarin de omhoog geslagen oogen zoo treurig glansden, was zoo mooi, zoo betooverend mooi in het kunstlicht. Max' blik was reeds, toen het gordijn opging, strak op haar gevestigd. Al de anderen intresseerden hem met. Hij keek slechts naar het bedroefde gezichtje en kon niet vermoeden dat het treurig was om hém. Hoe rein, hoe edel scheen ze hem toe. Zijn Lo, zijn lief, klein zigeunerinnetje... Een duwtje van Constance herinnerde hem eraan, dat zij er ook nog was. Onwillig wendde hij de oogen van Lo af. „Waar hebben die soldaten de pakken vandaan?" begon ze. „Br weet het niet," antwoordde hij onverschillig, „u zoudt 't hun kunnen vragen." „Onzin, op staanden voet zeker?" „Wel, dan moet u het niet doen," lachte hij flauwtjes. Constance was geheel uit 't veld geslagen; volgde dan zijn blik. Warempel, daar keek hij weer naar dat matte, bruinverbrande kind. „Wat wil die vredesengel met haar handen?" vroeg ze tamelijk luid. „Moet ze wat in de lucht grijpen?" „U schijnt veel gevoel voor humor te hebben," zei Max, met bedwongen woede, „andere menschen belachelijk te maken*is geen kunst!" Het laatste woord verstond ze niet. „Ja, ik houd wel van grappige dingen," glimlachte ze. Hij haatte op dat oogenblik haar koude, mooie trekken. Ze klapte overdreven lang, toen de vooretelling was geëindigd. HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 203 „Is het zoo goed?" vroeg ze plagend. „o jar , In de kleine kamer, waar de meisjes zich verkleedden, was het na afloop een drukte van belang. Allen praatten dooreen, alleen Lo was heel stü. Voorzichtig vouwde ze den mooien, witten mantel op. Steffy stond naast haar. „Zeg Lo, vind je het niet flauw," begon ze. „Constance Risée zat met den baas om ons te lachen. „Wat zeg je?" vroeg Lo, plotseling opgeschrikt, terwijl een gloeiende blos haar wangen bedekte. „Heusch hoor, ik zag het duidehjk." Steffy vergat echter dat Constance alléén lachte. Lo boog het hoofd. Doelloos streek ze met de hand over het witte goed. Steffy praatte weer met iemand anders, ieder kreeg hetzelfde verhaal. „Ga je mee, Lo?" vroeg Floor. Toen ze in de zaal kwamen, werden ze weer hartelijk toegejuicht. Het kostte Lo moeite vriendelijk te danken en te praten. Plotseling kwam Max naast haar Staan en vatte haar hand. ,Je hebt me doen genieten, Lo," zei hij, met wat bewogen stem. • ,Je hebt me laten lachen, bedoel je zeker, antwoordde ze scherp, hem meteen den rug toekeerend. 't Werd tijd, naar huis te gaan, maar niemand durfde het sein geven, daar het heele gezelschap nog in de echte feeststemming was. „Floor en Constance zullen zingen 1" werd er opeens geroepen. Floor zou het eerst beginnen; Paul Manor bood aan haar te begeleiden. Floor stond bij de piano, de muziek in de hand. Ze zong een eenvoudig wiegeliedje, maar het werd zoo goed vertolkt en Floors stem was zoo kristalhelder, dat de moederliefde er in scheen te trillen. Zacht stierf de laatste toon weg, als wilde hij het slapend kindje niet storen. 204 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. „Bravo, bravo, prachtig!" klonk het, na een korte stilte. „Krijgen we nog wat, Floor?" En Floor zong nog een paar liederen tot haar moeder er een eind aan maakte. „Onze kleine nachtegaal wordt te moe," zei ze bezorgd. Nu begaf Constance zich naar de piano. Ze zocht lang in de muziek en kwam tenslotte naar Rüdestein toe, om zijn oordeel te vragen. „Kunt u me soms op de piano begeleiden? Kent u dit lied?" „Ja, hij kende het lied. Het was een Duitsch minnelied! „Mag ik u dan vragen..." „Met genoegen," antwoordde hij beleefd en bracht haar naar het klavier. Lo had zich voorgenomen onverschillig te blijven, maar ze kon niet. Toen ze het paar zag gaan, zij leunend op zijn arm, moest ze even de hand tegen het wüdjagend^ hart drukken. Een oogenblik was het in haar opgekomen, haar troost te zoeken in een flirtpartij met een der andere heeren, maar dadelijk had ze die gedachte weer verworpen. Max begon te spelen. Tonen van liefde, van innige liefde ontlokten zijn vingers aan het instrument. Dan viel Constance in. Een volle sopraan. Heerlijk mooi, maar Lo kon 't haast niet aanhooren. Zijzelf had nooit zuiver gezongen en nooit had ze het gemis er van gevoeld, maar nu... Constances stem maakte haar jaloersch en ze moest vechten, uit alle macht vechten tegen een telkens weer opkomend verlangen naar wraak. Floors lief geluid was zoo heel anders dan deze stem Eén warme trilling van hartstochtelijke liefde was het lied. En de piano zong mee. Stemde in met het minnelied. Lo moest Constance benijden, voor wie die zoete taal bestemd was. En Constance zelf was gelukkig, HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 205 want ze wist niet, dat Max haar bestaan vergeten had en zijn hart naar iemand anders verlangde. Een storm van toejuichingen brak los. Constance glimlachte gevleid. Op algemeen verzoek begon ze een nieuw lied en even zuiver klonk haar stem weer door de feestzaal. Lo had zich, onder een voorwendsel, verwijderd. Ze kon het niet aanzien, zooals die twee elkaar toelachten. 206 HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. Langzaam ging ze door de serre het terras op en dan den door de maan verlichten tuin in. Nu ze alleen was, deed ze geen moeite haar tranen te bedwingen en brandend heet druppelden ze op haar wangen. Flauw hoorde ze stemmen van uit de zaal. Ze luisterde. Dat moest Max Rüdestein zijn, die zong. Nog scherper luisterde ze. Constance en hij zongen samen, ze hoorde het duidelijk. Roerloos bleef ze luisteren tot eindelijk de laatste toon wegstierf. Handgeklap drong tot in den tuin door, dan werd het stil. Lo leunde tegen een boom, het hoofd in de armen. Ze snikte wild, haar heele lichaam schokte mee. Langzamerhand bedaarde ze. „En toch heb ik hem zoo lief. Al behoort hij dan ook een ander. Hij is toch mijn held, mijn blonde Max. O, ik heb hem zóó lief." Zacht begon ze weer te snikken, tot ze plotseling verschrikt ophield. Achter haar had een stem geklonken, z ij n stem en ze voelde een hand op haar gebogen hoofd. „Lo, lieve Lo. Goddank, dat ik hier kwam," fluisterde hij. Ze geloofde haar ooren niet. Keerde zich om „Max jij hier? Ga terug naar de zaal. Daar wacht Constance Risee op je, hier hoor je niet." „En jij dan Lo? Mijn lief, klein zigeunerinnetje. Nee zeg niets meer. Je hebt het me verraden, je lief geheim." Hij sloot haar in zijn sterke armen en drukte haar aan zijn borst. „Mijn lieveling. Mijn alles." „En Constance Risée dan?" vroeg ze bevend. „Wat kan ons Constance Risée schelen?" antwoordde hij, haar een zoen op haar betraande wang gevend. „Toen jij wegging, kon ik het niet meer uithouden en ging je na. Het was goed, dat ik het deed. Toe, lieveling, kom nu mee. Het gezegde: Van HET EINDE VAN LO'S BAKVISCHTIJD. 207 een bruiloft komt een bruiloft, mag toch bij ons bewaarheid worden?" Hij voerde haar den tuin door en de serre in. Het gordijn tusschen serre en feestzaal hief hij hoog op en met zijn arm om Lo geslagen, die nog beefde van ontroering, zei hij, innig blij: „Feestgenooten, het einde van de bakvischjaren is óók voor Lo gekomen!" MEISJESBOEKEN VAN FELICIE JEHU Prijs: In prachtb. a ƒ 2.50, (Leeft. 10—15 jaar.) Ing. a ƒ 1.60. TREESKE, DE WILDEBRAS, Geïllustr. door Henri Pieck. Treeske is een wildebras. Ze is een kind uit een groot gezin. De familie gaat verhuizen naar „Het Oude Kasteeltje", een oud buitentje in Gelderland. Haar vader, een kunstschilder, heeft het geërfd. Het gezin vertrekt uit den Haag, om het buitentje, dat tamelijk eenzaam gelegen is, te gaan bewonen. Hun leven daar en wat ze er ondervinden, maakt den verderen inhoud van het boek uit. DE DRIELINGEN, Geïllustreerd door Frans van Noorden. HAAR ZUSTERS, 2e druk. Geïllustreerd door Nelly Spoor. DE PLEEGZUSJES, 2e druk. Geïllustreerd door Nelly Spoor. WAT NOORTJE-BELEEFDE, 2e druk. Geïllustreerd door Louis Raemaekers. DE CLUB VAN ZES, Geïllustreerd door Frans van Noorden. NEL'S DOCHTERTJE, Geïllustreerd door Is. van Mens. DE KINDEREN VAN HAAR JONGEN, Geïllustreerd. DE „JONGENS" VAN PROFESSOR VAN LEUVEN, 2e druk. Geïllustreerd. VAN ZEVEN MEISJES, 3e druk. Geïll. door H. M. Krabbe. VAN LIEF EN VAN LEED, 3e druk. Fraai geïllustreerd. NETTE VAN DER SLEE, 3e druk. Geïllustreerd door Adri Ladenius. BLIND ZUSKE, 3e druk. Geïllustreerd door Netty Heyligers. HET CIRCUSKJND, 2e druk. Geïllustreerd door Frans van Noorden. AGNES SLAWONSKJ, 2e druk. Fraai geïllustreerd. EEN VERWAARLOOSD TROEPJE, 2e druk. Geïllustreerd door Christine Damen. MOEDER NEURKE, Geïllustreerd door Christine Damen. SIGRID, Geïllustreerd door Frans van Noorden. TBEfc/KE Prijs: In prachtb. a ƒ 3.50, (Leeft. 10—15 jaar.) Ing. a ƒ 2.50. ZONNEKIND, Geïllustreerd door W. Heskes. LIES EN LOEK- SERIE van TINE BRINKGREVÉ-WICHERINK: DE ZUSJES BREESMA, 4e druk. Geïllustreerd door NETTY HEYLIGERS. (Leeftijd 8—12 jaar.) Prijs in prachtb. ƒ 1.20, Ingenaaid in gekleurd omslag ƒ 0.75. Dit werkje is het stamverhaal, waaruit de vier grootere verhalen over Lies en Loek voortgevloeid zijn. De zusjes Breesma hebben aller hart veroverd. Het boek ademt een prettigen, rustigen, soms humoristischen geest; we leven mede met de geheele familie, met de jonge mevrouw Breesma, met Tante Mops, met den dokter, die later tante Mop's man wordt, met de oude tante, en met Bet, de trouwe gedienstige voor de familie. De kinderen zelf, Liesje en Loesje, zijn ook levende kinderen voor ons geworden, hoewel wij niet uit hun oogen zien, maar uit die der schrijfster. Tine Brinkgreve is hier op een zuiver standpunt blijven staan, en heeft ons geen verminkte kinderen gegeven, door een onvolledige verpersoonlijking. (De Höll. Lelie.) LIES EN LOEK OP DE H. B. S.. 4e druk. Geïll. door NETTY HEYLIGERS. (Leeftijd 10—16 jaar.) Prijs in prachtband ƒ 2.90, Ingenaaid ƒ 2.—. Lies en Loek, de zusjes Breesma, zijn in dit boek al H.B.S.-schohertjes geworden. Zij trappen langzaam maar zeieer ae Kinderschoenen uit en naarmate zij ouder worden, brengt de tijd ook in het gezin Breesma groote veranderingen. Terwijl Lies en Loek van hun schoolavonturen genieten, gaat hun moeder, de officiersweduwe, noodgedwongen kamers verhuren. Mijnheer Dalfsen, every inch -a gentleman, verschijnt ten tooneele, en het slothoofdstuk, een alleenspraak van Betje, de oude gedienstige, voorspek een huwelijk tusschen huurder en verhuurster. (Alkm. Courant.) Een betrouwbare gids voor bet aanschaffen van Jeugd-lectuur is: GEBR. KLUITMAN' S GEÏLLUSTREERDE CATALOGUS. Toezending op aanvrage gratis en franco. LIES EN LOEK'S BAKVISCHTIJD, 3e druk. Geïllustr. door NETTY HEYLIGERS. Prijs in prachtb. ƒ 2.90, Ing. ƒ 2.—. (Leeftijd 10—16 jaar.) 't Is een verrukkelijke tijd voor de jongedames Breesma, die een Üef stiefbroertje, een sympathieken stiefvader en een goede moeder hebben. Er komt veel in van bakvisch-conversatie en voor wie de bakvischjaren reeds ontgroeide, is het lezen van dit frissche boek nog prettig tijd¬ verdrijf. Loeki wordt een gewichtig- heidje, Lies blijft meer zich zelve en Bet is en blijft de juweelige keukenprinses — vin ze maar es zóó, tegenwoordig — die zelfs raadsverslagen blijkt te lezen en niet buiten d'r mevrouw en het gezin kan. (Alg. Handelsblad.) HOE HET LIES EN LOEK VERDER GING, 2e dr. Geïll. door NETTY HEYLIGERS. (Leeftijd 10—16 jaar.) Prijs in prachtb. ƒ 2.90, Ingenaaid ƒ 2.—. We hebben Lies en Loek eerst op de H.B.S. gezien, vervolgens in hun bakvischtijd; in dit derde boek uit de trilogie over de beide opgeruimde zusjes maken we haar verdere jongemeisjes-jaren mee. Mevrouw Brinkgreve-Wicherink is een prettige vertelster en Lies en Loek zijn een paar heel sympathieke meisjes, die ook op rijperen leetfijd haar heerlijke originaliteit hebben bewaard. De uitgave is keurig geïllustreerd en in zijn prachtband moet het boek, dat we met genoegen aanbevelen, een weelde zijn voor het meisjeshart. (De Maasbode.) LIES EN LOEK VERLOOFD, 3e druk. Geïll. door NETTY HEYLIGERS. (Leeftijd 10—16 jaar.) Prijs in prachtband ƒ 2.90, Ingenaaid ƒ 2.—. Dit verhaal, dat weder als een vervolg op de drie voorgaande beschouwd kan worden, doch tevens als afzonderlijk verhaal geheel compleet is, brengt ons de verdere lotgevallen van Lies en Loek, die, beschreven op de wijze zooals we dat van Mevr. Brinkgreve-Wicherink gewoon zijn, onze jonge meisjes ten zeerste zullen interesseeren. Beiden raken ze thans op gelukkige wijze verloofd en hebben daarmee het jongemeisjes-ideaal bereikt. TILLY EN HAAR VRIENDINNEN. Geïllustreerd door NETTY HEYLIGERS. (Leeftijd 10—16 jaar.) Prijs in prachtband ƒ 2.90, Ingenaaid ƒ 2.—. Tilly en haar Vriendinnen is een goed voorbeeld van een boek voor meisjes „tusschen mal en dwaas". (Dat de volksmond zooveel uitdrukkingen voor dezen leeftijd weet te vinden, is wel het bewijs, dat de geest der volwassenen er zich ernstig mee bezig houdt, nietwaar?) Het is een aardig samengesteld verhaal, aantrekkelijk en eenvoudig geschreven, met wetenswaardige bizonderheden over het logeeren in een „kamphuis"; en de karakters der drie meisjes, de hoofdpersonen, zijn elk afzonderlijk goed geteekend en volgehouden. Er komen genoeg „avonturen" in voor, om de jeugdige lezeressen te boeien en toch is er in den gang van zaken niets onnatuurlijks. Tilly en haar vriendinnen zullen haar -weg wel vinden. De platen van Netty Heyligers zijn hef, vooral slaagt zij goed in het teekenen van vergezichten en landschappen. (De Holl. Lelie.) VOOR 'T EERST VAN HUIS. 2e druk. Geïll! door ANNIE HOMAN. (Leeftijd 10—14 jaar.) Prijs in prachtband ƒ 1.75, Ingenaaid in gekl. omslag ƒ 1.—. HET NESTKUIKEN, 2e druk. Geïllustr. door NETTY HEYLIGERS. (Leeftijd 10—14 jaar. Prijs in prachtband ƒ1.75, Ingenaaid in gekl. omslag ƒ 1.—. DE VAN DALENTJES, 2e druk. Geïll. door SITTJE AAFJES- (Leeftijd 10—14 jaar.) Prijs in prachtband ƒ 1.75, Ingenaaid in gekl. omslag ƒ 1.—. DINA'S REISAVONTUUR, 2e dr. Geïll. door SIJTJE AAFJES. (Leeftijd 8—12 jaar.) Prijs in prachtband ƒ 1.20, Ingenaaid in gekl. omslag ƒ 0.75. NETTY'S EERSTE SCHOOLDAG. Gefflustr. door NETTY HEYLIGERS. (Leeftijd 8-12 jaar.) Prijs in prachtband ƒ 1.20, Ingenaaid in gekl. omslag ƒ 0.75. EEN DURE LES. Geïll. door NETTY HEYLIGERS. (Leeftijd 8—12 jaar.) Prijs in prachtband ƒ 1.20, Ingenaaid in gekl. omslag ƒ 0.75.