Ëer\ Waar Verhaal door NIJKERK - G. F. CALLENBACH ■ dienst boek en jeugd postbus 93054 2509 AB den haag daar gingen de schuifdeuren open blz. 15 li Een Waar Verhaal door BEKSOOSB BOOK UK NESERLANDSCEE ZONBAGSSCHOOI."VEEEEinGt!fG DEEBE BKÜK GEILLIT81KEEKD BOOR O. GEERLING NIJKERK - G. F. CALLENBACH I. EEN UITNOODIGING. „Nu Lize," zei mijnheer Verwelven tot zijn vrouw, „ik ga er een uurtje op uit om een boom te koopen en dan loop ik meteen even bij meester Feringa aan en vraag hem om Maandag een stuk of wat kinderen te sturen. Hoeveel wou je er hebben?" „Dat is goed, Gerrit," antwoordde mevrouw. „Hoeveel? Onze kamer is niet heel groot en wij zijn: laat zien: wij en de vier kinderen, mijn moeder en jou zuster, dat is acht, en Mietje komt natuurlijk ook binnen, dat 'snegen.... Laat mijnheer Feringa er nu acht sturen, dan is de kamer ook vol Maar de allerarmste, hoor." Het was Vrijdag de 22ste December 1865. De daarop volgende Maandag zou dus eerste Kerstdag zijn. Mijnheer Gerrit Verwelven, een jonge koopman, woonde aan de Prinsengracht bij de Leliegracht te Amsterdam. Hij ging er nu op uit om een kerst- 4 Jodenkerstfeest boom te koopen. Alle Christenmenschen vierden in dien tijd wel Kerstfeest, maar de mooie vroolijke kerstboomen waren toen nog lang niet zoo algemeen als tegenwoordig. Mijnheer en mevrouw Verwelven hadden er in hun jeugd nooit een gezien. Maar toen hun kinderen oud genoeg werden om er iets van te begrijpen, wat het Kerstfeest beteekent, hadden zij er voor gezorgd dat er elk jaar een kerstboom in de huiskamer kwam. Hun lust en leven was echter ook om anderen genoegen te doen en er dus kinderen bij te noodigen, die anders nooit een verzetje hadden. Vele van mijn jonge lezers en lezeressen, vooral die te Amsterdam wonen, hebben wel eens hooren spreken over „Meester Feringa", ofschoon zij dien voortreffelijken man nooit gezien hebben, want het is reeds verscheidene jaren geleden, dat hij stierf. De heer Feringa stond aan het hoofd van de groote Haveloozenschool op den hoek van Lijnbaansgracht en Bloemstraat. Hij had ongeveer tweehonderd leerlingen uit de allerarmste en meestverwaarloosde gezinnen. Die kregen natuurlijk les zonder betaling en bovendien eiken dag eten en drinken; ook dikwijls kleedingstukken. Bij „meester" konden ze ook klompen koopen voor een halven cent het paar. Maar die halve cent moest betaald worden, want „meester" had gemerkt dat klompen, waar Een uitnoodiging 5 iets voor betaald werd, zeker driemaal langer goed bleven dan klompen, die hij voor niets gaf. Hoe zou dat komen? Mijnheer Feringa was heel blij toen hij zijn trouwen vriend Verwelven zag binnenkomen, en beloofde hem graag dat hij acht van zijn armste leerlingen, vier jongens en vier meisjes, Maandagavond om zes uur zou zenden. En dan mochten tusschen halfacht en acht uur de vaders en moeders, of oudere broers of zusters, komen om hen te halen. Die deden dat met alle genoegen, want er schoot altijd nog wel iets ook voor hen over. Van de Haveloozenschool wandelde meneer Verwelven naar de Noordermarkt, waar te kust en te keur groote en kleine kerstboomen te koop waren. Ieder, die in Amsterdam bekend is, weet hoe roezemoezig Vrijdags op marktdag de Noordermarkt is, en hoe men daar dan van alles en nog wat koopen kan. Daar zaten dus verschillende buitenlui met sparreboompjes. Spoedig was mijnheer Verwelven gereed met zijn keus en had hij voor 'n paar gulden een aardig boompje gekocht. „Drage, meneer?" zei een stem achter z'n rug. Hij keek om en zag een armen jongen Jood, die. op de markt de wacht hield of hij ook voor 'n dubbeltje of 'n kwartje een vrachtje te bezorgen kon krijgen. 6 J odenkerstfeest „Lhaat me 'n phaar cjente verdhiene, meneertje. Mhag ik? Zaal je gezond blijve." „Goed, vriend," antwoordde mijnheer Verwelven, „pak hem dan maar op en ga mee." „As je blief, meneer." Een oogenblik later waren ze samen onder weg. 't Joodje keek mijnheer eens aan en vond dat hij er vriendelijk genoeg uitzag om een praatje met hem te beginnen. „Da's 'n boom die d'r weze khan." „Ja," zei mijnheer, „hij ziet er nogal goed uit." „Niks te dhuur. Ze khenne uwe d'r niet mée Een uitnoodiging 7 vernhikkele. As dat ook niet de eerste bhoom is die meneer khoopt!" „Dat kon je wel 'reis raden, vrind." „Nah, 't mot 'n lust voor je ooghe weze, zoo'n kherstboom. M'n Saar heit d'r reis eens eentje zoo in de verte zien brande. Die zeit: Bhennie, zeit ze, as je dat zag! Je gelooft je eige ooghe niet als je ziet wat de Christene van d'r Kherstfeest make." „'t Voornaamste is niet de boom," hernam mijnheer Verwelven, „maar wat die boom ons te zeggen heeft. Weet je wel wat dat is?" „Zou 'k niet? Zou 'k niet whete wat ze d'r mee wille komme te late zien? Van de heilige nacht. Nah, 't mot 'n vermaking en 'n heerlijkheid weze 'm zoo te zien brande." „Wou je 't wezenlijk eens graag zien?" „Zaal 'k gezond blijve! As 'k niet honderdmaal tegen m'n kleine Sjmoel gezeid heb: Sjmoel, zeg ik, je bent nou zes jaar, maar al mhag je gezond leve tot dat je taggenthig bent, sterf niet voordat je 'n kherstboom heit zien brande. As je khan, ga 't kijke." „Is Smoel je zoontje? Heb je nog meer kinderen ?" „Sjmoel is de oudste. Dan heb je nog Rachel van vijf en m'n Blommetje, dat lam, van vier. Mijn 8 J odenkerstfeest Saar en ik hebben d'r zes gehad, maar de jongste, nah." „Hoor eens, als 't je ernst is dat je eens een kerstfeest zou willen bijwonen ...." „Ernst? Nah. Zoo waar as 'k hier gezhond naast je mhag loope, m'n lieve meneertje. Khan 'k niet 'n bhoom zien en zijn gevoelens eerbiedige, én m'n eige gevoelens eerbiedige?" „Nu, als je dan wilt, kom er dan bij. En als je me nu plechtig wilt beloven, dat jelui allemaal ordelijk er bij zult zijn en niet tegenpraten wat je ook te hooren of te zien zult krijgen Beloof je dat?" „Zoo waar as 'k Benjamin Zwavelman hiet." „Nou, kom dan met je vrouw Maandagavond tegen zes uur en breng je kinderen mee." „Honderdmaal dhank. God zal 't je vergelde. God lhaat je gezond blijve, meneer." Onderwijl deze afspraak gemaakt werd, hadden de beide wandelaars het huis van mijnheer Verwelven bereikt. De boom werd binnengebracht; Zwavelman kreeg z'n kwartje, nam luidruchtig afscheid, en rende naar de Noordermarkt terug. Gaan of niet gaan? 9 & GAAN OF NIET GAAN? Nadat hij nog een paar dubbeltjes verdiend had, ging Zwavelman tegen halfvier naar huis. In zijn achterkamertje, drie hoog op Vlooienburg, wachtte zijn Saar hem reeds. Zij moest er nog op uit, in den voor-sabbat, tusschen drie en zes uur, om de inkoopen voor sjabbes te doen. En om zes uur moest alles klaar zijn: de tafel gedekt, de sabbatslamp aangestoken, het eten voor vier en twintig uren bereid.... alles. En alles kwam ook klaar, want voor den maaltijd viel er, helaas niet veel te zorgen. Sara had voor ieder een bot in de olie kunnen bakken, want een feest heelemaal zonder visch is voor een Jood geen feest. En verder was er droog brood en één flesch melk. Van die melk zou kleine Blommetje wel het meeste krijgen, want dat was een zwak schaap. Maar toch zaten ze om zes uur gelukkig en tevreden aan den feestdisch. Vader had vandaag een gulden en vijf centen verdiend en zei terecht: „As toch menige nhatuurgenoot met 'n lheege maag op de schobberdebonk loopt! De God van Abraham, Izak en Jakob gheeft ons nog brood en melk, bot en uien. Sjmoeltje, zet je petje op." 10 Jodenkerst feest Zoodra Sjmoeltje eerbiedig z'n zwarten krullebol gedekt had,, stond vader op, breidde de handen uit en zei op zangerigen toon: „Geloofd zijt Gij, Heere God, die het brood uit de aarde doet voortkomen en ons den zegen van den sabbat gegeven hebt." Toen begonnen allen te eten. Tusschen 't afkluiven van de vischgraatjes door, vroeg Zwavelman: „Saar, khan je kijke na 'n kherstboom? Khan je gaan met mijn en de kinderen na 'n kherstboom? Khan je meevieren 'n Kherstfeest, zonder dat je 't viert?" „Bennie Zwavelman, wat scheelt je?" riep Sara ontsteld. „Saar, lhuister. As 'k je khom te vertellen, as dat 'k vanmiddag een kherstboom gebracht heb bij meneer Verwelven; 'n goeie man, 'n beste man, 'n vrindelijke man; en as we met z'n allen Maandagavond daar na toe gaan. Wil je kijke? zeit ie. Wil je komme? Wil je vrouw ook komme? Wille je khindere komme?" „Nooit in d'r eeuwigheid niet," riep Saar. „Ik, ik, een rechte dochter Abrahams bij 'n kherstboom van de Gojim J Voor haarlui Messias, zooals ze 'm noeme! Benjamin Zwavelman, waar is je hart? Waar is je verstand? Wee, wee, je bent door de booze geest Amrafel bezete." „Nah, kenne we toch altijd ghaan kijke 1 Stilzitte zal je, zeit ie, en niet prate. Nah, as je niet hoeft Gaan of niet gaan? 12 Jodenkerstfeest te prate, hoef je niet te lhuistere. Waarom zal 'k niet kijke? Waarom zal 'k niet aanneme, as ze 'n zoetigheidje voor Sjmoeltje en Racheltje geve? as ze 'n Ihikkepotje voor Blommetje hebbe? Heb je toch niks met d'r lui Messias uit te staan! 'n Bhoom is 'n bhoom, en 'n khaars is 'n khaars. Hoef je nog niet bezete te weze en te geloove wat zij geloove. Zij kijke na lichies; ik kijk na lichies. Zij ete khoek, ik eet khoek. Zij zinge — ik zwijg. Zij preeke — ik lhuister niet. Zij geve 'n wolle daS) _ ik draag 'n wolle das. Wat wil je meer?" Kleine Sjmoel zat er met schitterende oogjes bij. Het brandde hem op de tong om te zeggen; „Vader, late we ghaan." Maar ook de armste Jodenkindertjes zijn gewoonlijk vol onderdanigheid en eerbied voor hun ouders, zoodat hij niet ongevraagd durfde meepraten. Eindelijk zei moeder Saar: „Bennie, wheet je wat je doet? Je vraagt het de Reb." (den Rabbie.) „Wat zal ik vrage de Reb? Wat zal me zegge de Reb? De Reb zal zegge: Zwavelman, gha. De Reb zal zegge: Zwavelman, gha niet. Wat zou me de Reb?" Benjamin Zwavelman had nog heel wat te praten eer hij zijn vrouw over haar gemoedsbezwaren heen geholpen had. Maar eindelijk begon zij toch ook te begrijpen, dat ze niets behoefde te gelooven Allen welkom 13 van wat ze daar allemaal zou hooren; en dat de kinderen nog te jong waren om er door bedorven te worden; en dat het toch ook zondig zou wezen als ze voor niets, wie weet een hemdje of een broekje voor ieder van de kleintjes kon krijgen, daar de stumperdjes zoo'n behoefte aan hadden, en ze liet de gelegenheid voorbijgaan. „Maar," zei moeder, „Sjmoel en Rachel, je houdt je gezicht en zeit er niks van aan Mozes en Debora en de andere. Als 'k er toch geen matschudding van wil hebbe!" Dat was vader met haar eens. „Je zwijgt," zei deze. „Je weet van niks." ut. ALLEN WELKOM. Vroolijk kwamen Willem, Gerrit en Suze, de oudste drie kinderen van meneer en mevrouw Verwelven, thuis. Ze waren reeds in feeststemming, want de vacantie was begonnen. Lize, de kleine naamgenoot van haar moeder, was nog te jong om naar school te gaan. Welgemoed ging de familie aan tafel. De boerenkool met worst smaakte voortreffelijk; de jongelui 14 Jodenkerstfeest aten als wolven. Natuurlijk was al spoedig het naderende Kerstfeest het onderwerp van het gesprek. Vader vertelde dat hij een mooien boom gekocht had, maar dat, zooals vanzelf sprak, nog geen van de kinderen hem. zien mocht vóór Maandagavond. „En," vroeg mevrouw, „zal mijnheer Feringa ons nu wat van z'n scholieren sturen?" „Ja lieve," antwoordde mijnheer. „Je krijgt dertien vreemde gasten." „Dertien? En we hadden afgesproken van acht." „Ja, maar 't is dertien geworden. Dan schikken we allemaal maar 'n beetje op, hè kinderen?" „Ja, pa," riepen allen. „Heerlijk! Wat 'n boel!" „Maar man, wat heb je nu gedaan?" zei mevrouw. „Goed dat je het tenminste bijtijds vertelt," voegde zij er schertsend bij. „Maar biecht nu eens op, hoe kom je aan zoo'n raar getal?" „Kijk," zei mijnheer, die er plezier in had om zijn vrouw al nieuwsgieriger te maken. „Vier jongens en vier meisjes heb ik bij meester Feringa besteld. Maar bovendien heb ik een wildvreemden man met z'n vrouw en drie kinderen op deNoordermarkt er bij opgedaan." „Nu raak ik heelemaal de kluts kwijt," verzekerde mevrouw. „Ik zal je maar uit den droom helpen. Ik Allen welkom 15 heb een doodarme Jodenfamilie er bij gevraagd, die " Zoodra de uitroepen van verbazing bedaard waren, vertelde mijnheer de heele geschiedenis van zijn ontmoeting met Zwavelman. Mevrouw hoorde er vreemd van op, maar glimlachte goedkeurend toen haar man zei: „Jij zou geen haar anders gedaan hebben, vrouwtje." „Dat is zoo," zei ze; „de Heer zendt ons die arme schepsels in huis, die nog nooit anders dan verkeerd van hem gehoord hebben: we zullen ze met open armen ontvangen. Hij zal er wel zijn wijze bedoeling mee hebben." „En jongens," zei pa nu tot de kinderen, „ik vertel het jullie opzettelijk nu al, dan verrast het je niet. Niemand van ons mag doen alsof er iets vreemds in is, dat vijf Joden en Jodinnen bij 'n kerstboom zijn, hoor. Daar zou je die menschen alleen maar verlegen of boos door maken; en zij moeten zich bij ons zoo op hun gemak gevoelen, alsof ze 't al hun leven gewend zijn geweest." De kinderen hadden nog heel wat te vragen en te redeneeren over 't aanstaande Jodenbezoek. De namen van het vijftal waren een bron van onuitputtelijk genot: Bennie en Saar Zwavelman met Sjmoeltje, Racheltje en Blommetje. Lize wou met alle geweld dat ze dadelijk zouden komen, maar 16 Jodenkerstfeest daar kon moeder niets aan doen. „Nog eerst drie keertjes slapen," zei ze. „En mag Blommetje dan naast mij zitten?" „Dan mag Blommetje naast jou zitten en jij mag haar een kerstkransje en een appel geven." Toen ging Lize tevreden naar bed. IV. HET FEEST. Aan alles op aarde komt een eind en dus ook aan den langen tijd van wachten eer het Maandagavond zes uur was. Maar eindelijk waren al de gasten bijeen in de voorkamer. Vader had in de achterkamer de lichtjes van den kerstboom aangestoken en kwam nu even binnen om te zeggen dat het gas in de voorkamer moest uitgedraaid worden. Toen stonden allen vol verwachting een paar minuten in het donker.... daar gingen de schuifdeuren open „Hè! Prachtig! Verrukkelijk! Heerlijk!" Aan 't gejuich kwam eerst een eind toen mevrouw Verwelven op de piano „Stille nacht" begon te spelen. Wie het mooie lied kende, zong het van harte mee. Met open monden stonden de Joden- Het feest 17 familie en een paar van de havelooze kinderen te luisteren. Daarop vormden allen een grooten kring rondom den kerstboom. Zoodra allen gezeten waren — Blommetje naast Lize, met wie ze reeds de beste vriendinnetjes was — sprak de heer Verwelven een kort gebed uit en vertelde de geschiedenis van de geboorte des Heeren zoo duidelijk en eenvoudig als hem mogelijk was. En daarna vroeg hij aan de kinderen of die geboorte ook reeds veel vroeger voorspeld was en of er dan ook bij gezegd was, waarom de Heere Jezus zou geboren worden. Ieder, die daarvan een tekst wist, mocht dien opzeggen, als hij of zij er maar bij noemde van wien de profetie was. Behalve natuurlijk Sjmoeltje, Rachel en Blommetje kende ieder van de kinderen een profetie; zelfs kleine Lize, die nog niet eens alle woorden goed kon uitspreken, stak haar vingertje op en riep: „Mozes. Een profeet uit het midden van u, uit uw broederen, zal de Heere uw God verwekken, naar hem zult gij hooren." Willem Verwelven, een flinke jongen van veertien jaar, kon, toen zijn vader vroeg naar lijdensprofetieen, geheel Jesaja 53 helder en zonder haperen opzeggen. Met de grootste verbazing zaten Benjamin en Sara 18 Jodenkerstfeest Zwavelman te luisteren. Zoo iets hadden ze dan ook heelemaal niet verwacht en gedroomd. Naar de Kerstgeschiedenis hadden ze maar zoo zoo geluisterd, als naar een aardig sprookje. Maar toen ze allerlei uit het hun welbekende Oude Testament hoorden, wisten ze niet meer wat ze er van denken moesten. Want ook de armste en meest-verwaarloosde Jood weet veel meer van het Oude Testament dan duizenden Christenen van hun Bijbel. Alleen heeft hij er allerlei verkeerde uitleggin-1 gen van geleerd en verstaat daardoor den rechten zin niet meer. Bennie en Sara waren gekomen met het voornemen om zich eens lekker te warmen, een paar koppen chocolade of slemp te drinken, zooveel mogelijk te eten, voor zich en de kinderen, wie weet, ieder 'n kleinigheidje te krijgen, en alles wat er bij gepraat zou worden langs hun koude kleeren te laten afloopen. Maar nu.... Mozes, Het feest 19 David, Jesaja, Jeremia, Ezechiël, Daniël, Micha, Joël, Zacharia, Maleachi, — van bijna al hun eigen profetsto hoorden zij woorden aanhalen, die het geloof van de Christenen schenen te bevestigen. Sara gaf haar man een ribbestoot en keek hem bedenkelijk aan. Maar Bennie fluisterde terug: „Nah, mijn 'n zorg! Laat schiete." Doch het duurde niet lang of heel iets anders vroeg aandacht. Mijnheer zei: „Nu zullen we eerst nog een kerstlied zingen en dan gaan we zien of er voor ieder iets aan den boom hangt of er onder ligt." Dat was een pret toen de geschenken werden uitgedeeld! Niemand was vergeten, ja, ieder kreeg veel meer dan hij verwacht had. De havelooze kinderen en de Joodsche gasten werden ieder van eenige degelijke kleedingstukken voorzien. Piet Kluif, een van die jongens, ontving een katoenen hemd en een flinke rood-wollen bouffante. Z'n vriendje Hein Kevers stond naast hem, ook met de handen vol, en riep: „Hè, da's een mooie, hoor!" „Wat hei jij?" vroeg Piet. „Kaik, twee hemden en twee paar kousen." „Jij hadt ook wel graag 'n befante gekregen, hè?" „Nou of ik! Maar da's tot daaran toe. 'k Ben wat blij!" 20 J odenkerstfeest Op dat oogenblik kwam mevrouw hun kant uit. Piet kreeg haar in 't oog en riep: „Jefrouw, jefrouw." „Wat is er, beste jongen?" „Jefrouw, mag ik van uwes deuze aan Hein geve?" „Waarvoor wou je dat doen?" „Omdat ie zoo koud is. Hij heit niks as z'n buisie over z'n nakende bobbertje, en ik heb al 'n befante." „Zoo? Waar heb je die dan?" vroeg mevrouw. „Hier, in m'n zak." Piet haalde een vuil, geheel versleten wollen vod te voorschijn. „Moeder, mag ik " begon Willem, die er bij stond. „Stil, Willem," zei mevrouw zoo streng en gebiedend, dat hij er vreemd van opkeek en zweeg. „Nu, mijn jongen, als je dat graag wou Je mag met je eigen goed doen wat je wilt." „Asjeblief jefrouw. Hier Hein, pak an." Hein pruttelde even tegen, maar hij had de bouffante veel te graag en nam haar aan. „Dankie, Piet." Een kwartiertje later maakte ieder zich gereed om te vertrekken. Mevrouw wenkte Willem en vroeg: „Wat wou je daar straks, vent?" „Moe, ik wou Hein mijn bruine bouffante geven, Het feest 21 want die Piet heeft aan dat oude lor ook niet veel." „Ga dan gauw je bruine halen, en geef die aan Piet." Willem de trap op. Hij stoof weer naar beneden, ging achter Piet staan en wierp hem de warme bruine bouffante over de schouders. „Moe," vroeg Willem zacht, „waarom mocht ik dat niet dadelijk doen?" 'fÉÉlf „Beste jongen, herinner je je de geschiedenis van de arme weduwe, die al haar geld in de schatkist in den tempel wierp?" „Ja moe." „Dan weet je, dat de Heere Jezus niet zei: „Houd dat geld maar, ik zal het wel betalen." Als Piet van jou een bouffante gekregen had, nog vóór hij de zijne aan Hein gegeven had, of als je hem het werk uit de handen genomen had, dan zou zijn cadeau niets waard geweest zijn. Nu heeft hij de blijdschap van iets gedaan te hebben, waarop God met welgevallen neerziet, want hij heeft van avond een grooter offer gebracht dan wij allemaal samen." Bennie en Sara en hun kindertjes waren ook ruim en breed bedacht. Ze hadden geen woorden genoeg om de vrindelijke meneer en mevrouw te bedanken. Mijnheer Verwelven drukte Zwavelman hartelijk de hand en zei: „Ik ben blij datje zooveel 22 Jodenkerstfeest genoegen gehad hebt. Zou je de geschiedenis, die ik verteld heb, nog wel eens willen overlezen?" „Nah, zou ik niet?" zei Bennie. Mijnheer Verwelven stelde hem een Nieuw Testament ter hand. Onderweg naar huis zei hij tot z'n vrouw: „As je me ooit! Daar loop ik, Benjamin Zwavelman, met 'n bijbel van de Christene in m'n zak! As 't toch 'n brandnieuw exemplaar is! Mhorge kaike wat Nathan op de Botermarkt er voor geeft." V. HET GESCHENK. Benjamin zou echter den volgenden dag niet op de Botermarkt zien of hij ook een dubbeltje voor zijn Nieuw Testamentje kon krijgen, om de eenvoudige reden dat er geen markt was. Bennie had niet op den tweeden Kerstdag gerekend. Hij wist dus niets beters te doen dan aan het spoorwegstation te beproeven of hij ook den een of anderen reiziger den weg wijzen of de bagage voor hem dragen mocht. Terwijl haar man uit was, had Sara niet veel te doen. Het huishoudentje was gauw op streek^ Het geschenk 23 al was dan ook alles niet in de puntjes. De kinderen speelden op straat; eten klaarmaken had nog den tijd. Gelukkig dat er eten in huis was. Mevrouw Verwelven had haar een paar zakjes met boonen en rijst meegegeven, zoodat ze niet hoefde te wachten of Bennie nog centen zou meebrengen om voorraad te koopen. Zou ze nou 'reis met de buren gaan praten? Neen, ze wou liever dat rare boekje eens inkijken. Die geschiedenis van Jezus ging haar wel niets aan, en je kon er geen woord van ge- looven:.... zouden die Christenen, die er zoo'n ophef van maakten, het zelf wel gelooven? — maar ze was toch nieuwsgierig wat ze dan verder van hem vertelden. Zij was er vast en zeker van overtuigd, dat die Jezus een opgehangen Godslasteraar was en zij liep dus in geen geval gevaar van besmet te worden door 't lezen van zijn historie. Sara begon bij 't begin. Wonderlijk, dacht ze, 24 Jodenkerstfeest wat 'n omhaal om te bewijzen, dat hij 'n afstammeling van David was. Iets verder Kijk, 'n profetie van Micha, 'n eindje verder een van Jesaja. Worden die er nu bij gehaald, om te maken dat hij de echte Messias zal verbeelden? Of is de geschiedenis, die je daar leest, toevallig zoo gebeurd, dat het precies lijkt of die profetieën er op slaan? Wie zal 't zeggen? dacht ze, maar je wordt toch nieuwsgierig naar de rest. Zoo kwam ze aan de Bergrede. Toen raakte ze heelemaal van streek. Hoe kon dat nu? Wat zou dat 'n gekke wereld wezen! Of gek? Neen, 'n al te gelukkige wereld, daar je geen voorstelling van krijgen kon. En die Jezus zei zoo maar niet: „Zoo is het lang geleden geweest," of „zoo hoop ik, dat het eens worden zal," maar: „Zoo moet het zijn: zoo moet gij zijn." Sara moest erkennen dat Jezus — hij mocht dan geweest zijn wie hij wou — waarheden gesproken had, zóó verheven, zóó heerlijk.... Zij was met lezen nog lang niet aan het Evangelie van Johannes gekomen, maar zij gevoelde hetzelfde, wat de gerechtsdienaren der Farizeen daar in hoofdstuk VII : 46 uitriepen: „Nooit heeft een mensch alzoo gesproken gelijk deze mensch." Het allereerste lichtstraaltje van den komenden dageraad was in haar ziel doorgedrongen. Maar toen ze bemerkte welken invloed dat boekje Het geschenk 25 op haar had, werd ze radeloos. „Daar ben ik, de lijfelijke dochter van den beroemden, vromen Levi Pollepel zaliger, binnen een half uur besmet door het geloof der Christenen! Hij zou zich in z'n graf omkeeren als hij 't wist. De God van Abraham, Izak en Jacob mag 't me vergeven!" Doodelijk verschrikt smeet zij het boek in een hoek. Daar kon het echter niet blijven liggen, — al was 't alleen omdat haar Bennie er geen cent voor krijgen zou als 't beschadigd was. Zij raapte het weer op en begon haars ondanks nog even te lezen. Want die groote redevoering in Matth. V—VII was in elk geval mooi, — mooi. Die zou ze uitlezen en dan kon Bennie wat haar betrof met het boekje doen wat hij wou. „Een kwade boom kan geen goede vruchten voortbrengen." Zoo las ze en dacht: „Dat kan een kind begrijpen." Doch onmiddellijk daarop: „Als dat waar is — en 't is natuurlijk waar — dan kan geen slechte man zulke goede dingen zeggen." En toen ze ten slotte de ernstige waarschuwing las: „Een iegelijk, die deze mijne woorden hoort en ze niet doet, die zal bij een dwazen man vergeleken worden, die zijn huis op het zand gebouwd heeft; en de slagregen is nedergevallen, en de waterstroomen zijn gekomen, en de winden hebben gewaaid en zijn tegen dat huis aangeslagen en het 26 J odenkerstfeest is gevallen, en zijn val was groot," — toen zei haar weerbarstige verstand: „Ho, ho, da's al te kras," maar haar ontwaakt geweten sprak: „Nu kiezen of deelen!" Toen haar man 's middags thuiskwam, voelde zij zich diep ongelukkig. Het werk in haar huishoudentje gaf haar wel een beetje afleiding, maar ze kon nauwelijks afwachten tot de kleintjes in bed lagen om met Bennie over de zaak te spreken. Eindelijk zaten zij samen rustig bij het walmende olielampje. „Bennie, what gha je morgen met het Christenbijbeltje doen?" „Verphatsen," zei Bennie kort en goed. „'t Is 'n vreemd boek," zei Sara, ,,'n raar boek, 'n wonderlijk boek. 't Is eert geschiedenis as geen andere geschiedenis." „Ben jij d'r in gegaan te leze?" vroeg Bennie driftig. „Nah, zoo even vooran. Als je één bladzij leest, lees je twee: as je twee leest, lees je tien." Het duurde geen twee minuten of Benjamin en Sara, die anders altijd zoo goed met elkaar overweg konden, hadden volop ruzie. En 't wonderlijkst was: Benjamin, die Vrijdags gezegd had: ,,'n Bhoom is 'n bhoom en 'n khaars is 'n khaars; zoo'n Kerstfeest kan je niet hinderen," vocht nu als 'n leeuw Het geschenk 27 voor z'n Jodendom en vond dat de godsdienst waar je in geboren bent goed is en dat je je met geen anderen hoeft in te laten. En Sara, die Vrijdags begonnen was met te verzekeren, dat ze „nooit in der eeuwigheid naar zoo'n feest van den valschen Messias zou gaan," en eindelijk en haars ondanks er bij geweest was, die wou en zou er nu meer van weten. Maar hoe zijn vrouw ook jammeren en smeeken mocht, Bennie bleef stijf op z'n stuk staan. Morgen ging dat verwenschte boek de deur uit. Zij mocht geen afvallige worden. Bennie zelf geloofde eigenlijk aan niets. Hij dacht over godsdienst: „Mijn 'n zorg!" Maar hij nam al de voorschriften van de rabbijnen getrouw waar; anders kon hij nooit op eenige bedeeling rekenen. Hij hield echter zeer veel van zijn vrouw en deed haar graag een pleiziertje. Wat hem betrof mocht ze gelooven wat ze wou; hij wist dat ze niet heelemaal mal was en het niet rond zou vertellen. En daarom, toen hij Woensdag de deur uitging sprak hij geen woord meer over de zaak, maar vergat — met opzet — het Nieuwe Testament mee te nemen. Het gevolg was, dat Sara, toen ze dacht dat ze het boekje niet inzien mocht en het toch vond liggen, ieder oogenblikje gebruikte om te lezen wat 28 J odenkerst feest ze lezen kon. Want behalve dat er begeerte naar heil in haar hart ontwaakt was, kwam er nu nog bij dat verboden vrucht het zoetst is. VI. IN MENSCHEN WELBEHAGEN. Wij springen een tijdsverloop van drie jaren over. Vrijdag, eerste Kerstdag 1868, vinden we naar gewoonte een kerstboom bij mijnheer en mevrouw Verwelven. Hun kinderen zijn goed en flink opgegroeid, maar niet meer met z'n vieren; anderhalf jaar geleden hebben zij er een broertje bij gekregen, dat nu op moeders schoot tegen de lichtjes en zilveren balletjes zit te kraaien van pret. Ook zijn er, evenals vroeger, eenige arme kinderen, maar andere dan voor drie jaar. Toch vinden we er oude, welbekende gasten; niemand anders dan Zwavelman met z'n vrouw en drie kinderen. Nu zijn ze echter niet gekomen om de koek en de cadeautjes; nu zingen ze van harte de kerstliederen mee, tef eere van God in den hooge en van Jezus, die als onze en ook als hun Zaligmaker in de wereld is gekomen. Hoe het verder met hen is gegaan in die drie In menschen welbehagen 29 jaren ? Benjamin heeft z'n vrouw haar zin gegeven, en haar het boek laten houden. Dat dubbeltje meer of minder zou hem niet rijker of armer maken. En Sara heeft gelezen tot ze de vier Evangeliën en de Handelingen der Apostelen uit had. Langzamerhand was ze er meer van beginnen te begrijpen en naar die mate was ook haar onrust toegenomen. Eindelijk kon zij het niet langer voor zich houden en had ze met haar man er over gesproken en nog eens gesproken en hem ten slotte na veel woeste knorrige buien er toe gekregen om ook eens in dat vreemde boekje te lezen. Uit nieuwsgierigheid. Om te weten wat zijn Sara daar toch aan had. En Bennie had het merkwaardig gevonden, interessant en schrander bedacht. Na veel gehaspel en gekibbel, gehuil van Sara en gevloek van Bennie, waren ze er na een maand of drie toch toe overgegaan, om mijnheer Verwelven eens op te zoeken en met hem over 't geval te spreken. Sara ging om raad en hulp, en Bennie omdat hij bang was dat ze anders alleen zou gaan. Maar hij zei haar: „Je zal zien, ik verwed er een lief ding om: zelf geloove zij het ook niet waarachtig." Natuurlijk werden ze met groote hartelijkheid ontvangen. Bennie merkte spoedig dat hij z'n weddenschap royaal verloren had. Dat kon ie wel ge- 30 J odenkerstfeest looven, dat mijnheer Verwelven geen uit het hoofd geleerd lesje opzei, maar uit het hart sprak. Het eind van het bezoek was de afspraak, dat mijnheer hen den volgenden avond in kennis zou brengen met zijn vriend Ds. Schwartz, die in Amsterdam voor een der Engelsche kerken als zendeling onder de Joden werkte. Mijnheer Verwelven meende terecht dat die — zelf een bekeerde Jood — veel beter dan hij instaat was, om al de spitsvondigheden, verdraaiingen en uitvluchten te weerleggen, welke den Joden omtrent hun eigen godsdiensten tegen het Christendom ingeprent worden. Zoo gezegd, zoo gedaan. En bij dat eene bezoek bleef het niet. Het behaagde God voor Sara het licht in de duisternis te doen opgaan, en Bennie wakker te schudden uit zijn eigengerechtige onverschilligheid. En nu begon hun lijden: de proef op de som of hun verandering oprecht was. Heel gauw waren hun buren van alles op de hoogte; spoedig wist de heele Jodenhoek het. Overal werden ze nagejouwd en beleedigd. Eindelijk werd hun het leven zoo ondraaglijk dat ze moesten verhuizen. Door hun familie werden ze in de ban gedaan en als de pest gemeden. Door bemiddeling van mijnheer Verwelven kreeg Zwavelman een plaats als pakhuisknecht bij een In menschen welbehagen 31 van diens vrienden, zoodat ze tenminste niet als bedelaars op straat stonden. De arme Jood en zijn vrouw doorstonden de beproeving in Gods kracht. Hun bekeering was echt. En nu 'n week of zes geleden waren al de leden van 't gezin door den heiligen doop in de gemeente van Christus ingelijfd. Het spreekt vanzelf dat zij bij deze Kerstfeestviering niet mochten ontbreken. „Komt," zei mijnheer Verwelven, toen de Kerstgeschiedenis besproken was, „nu zullen wij eindigen met het zingen van een lied, dat ik voor deze gelegenheid heb laten drukken; een kerstzang van Da Costa, ook een Israëliet, die zijn Verlosser vond. Suze, deel jij deze blaadjes eens rond, dan zal moeder het op de piano spelen; de wijs van Psalm 150." En allen zongen van ganscher harte het mooie lied van Da Costa: Looft den Vader, looft den Zoon, Looft den Geest op englentoon. Dat de stem der bruid zich paar' Aan 't gejuich der geestenschaar. Laat de kerk alom gewagen Van 't besluit, aan haar verklaard: „Eere aan God, en vrede op aard, En in menschen welbehagen." Bekroond door de Nederlandsche Zondagsschool-Vereeniging