VALKHOFF & CO. AMERSFOORT INA EN HARE MOEDER Ina danste de kamer rond (bldz. 117). INA EN HARE MOEDER DOOR WILLY PÈTILLON MET ILLUSTRATIES VAN POL DOM EN BANDTEEKENING VAN HENRI PIECK TWEEDE DRUK AMERSFOORT - VALKHOFF 6 Co. VOOR MIJN DOCHTERTJE. I Met twee treden tegelijk vloog Ina de trap op, de huiskamer binnen, waar haar moeder voor eene groote kist geknield lag, bezig met het inpakken van glaswerk. De kamer was ongezellig, zonder kleed, zonder gordijnen, geen enkele plaat meer aan den muur en de schoorsteen en tafel vol allerlei dingen, die ingepakt moesten worden en die één voor één onder moeders handen verdwenen tusschen het hooi, waarmede de leege ruimten werden aangevuld. — Wat begint het hier nu ellendig te worden. Gelukkig, dat het nog maar drie dagen duurt. & — En dan begint het weer van voren af aan, maar dan in omgekeerde volgorde, lachte haar moeder terwijl ze overeind kwam en de strootjes van haar grijze japon sloeg. Wat heb je daar, kind? — De post. Vier brieven, een drukproef en dit. Eén voor één gaf ze de brieven over, toen het drukwerk en eindelijk „dit", wat haar het meeste belang inboezemde, omdat het haar betrof. „Dit" was eene oproep om te verschijnen den volgenden morgen te half negen uur aan het gebouw van de openbare school van de zus-en-zoo straat. Daar zou worden onderzocht, in welke klasse de leerling Ina Verhoeff zou kunnen worden geplaatst. Terwijl mevrouw Verhoeff de oproeping las, betrok 10 haar gezicht en ze schudde met eene ongeduldige beweging het korte bruine haar uit de oogen. — Wat treft dat nu ellendig. Hoe moet dat? Als ik het eerder geweten had, zou ik voor morgenochtend een uur vrij hebben kunen nemen, nu gaat het niet meer. En Jaantje komt pas om half negen. Hoe moet dat nu? Ik weet heusch niet, hoe ik je er heen moet brengen.... Ina keek haar moeder even van ter zijde aan. Moeder was zeker heel erg moe, dat zé nu ineens zoo zwaartillend was. Het was toch immers zoo heel eenvoudig, — Maar moedertje, ik kan toch best alleen gaan. Het kleine, smalle gezichtje onder de massa donker haar, met de groote, grijze oogen zag er heel vastberaden uit en het stemmetje klonk gedecideerd. Mevrouw Verhoeff keek verlucht. - — Zou je dat durven? Je kent die buurt heelemaal niet, je zou verkeerd kunen loopen. Ina lachte. — Kom nou, malle moesje, dat meen je toch niet. Ik doe toch allerlei dkigen zelf. ^0 — Jawel, datjjjjfoeten we.; Toen je twee jaar was en nog niet eens heelemaal goed praten kon, riep je al „kan sef" als we je wilden helpen met iets dat boven je macht ging. — En *£1s toch altijd goed gegaan. — V/Hfik je dan een briefje meegeven voor het hoofd van de school? — Nee hoor! Ik weet best, wat ik zeggen zal. Ik zeg: mijnheer, ik ben Ina Verhoeff en ik kom om te laten zien in welke klasse ik kan, als ik hier op school kom. En moeder kon me niet brengen, daarom kom ik alleen. 11 — 't Is prachtig hoor, maar als je werkelijk alleen durft gaan en 't niet griezelig vindt.... — Heelemaal niet. Als je me maar zegt, hoe ik loopen moet. — Ik zal je geld geven voor de tram. Je stapt uit aan het eindpunt en dan ga je .... Wacht ik zal het voor je teekenen. Mevrouw Verhoeff greep in den zak van haar rok naar een potlood en teekende op den achterkant van eene enveloppe de straten, schreef er de namen bij. — Zie je, je kunt haast niet missen. Heb je het goed gezien? — Ja, moes. Geef me dat papiertje maar mee. Dan vind ik het heusch wel. Ina stopte het papiertje in haar zak en het onderwerp was afgehandeld. Mevrouw Verhoeff begon weer te pakken en Ina haalde een boek uit haar schooltasch, ging het gekruiste beenen op een pakkist onder de lamp ziften en verdiepte zich in het verhaal waaraan ze bezig was*. Eindelijk was de kist vol. — Ziezoo, nu heb ik voor vanavond genoeg gedaan. Morgen zal ik jou dingen inpakken. Ina keek van haar boek op. — Hoeft niet. Heb ik al gedaan. De kleine dingen in die hooge cartonnen doos, die je me gegeven hebt, goed in papier gerold. En de boeken in stapeltjes van zes, met een touw er om, net zooals jij het gedaan hebt. — Heerlijk, dus ik hoef er niets meer aan te doen? — Nee, de platen heb ik ook van den muur genomen. Ik heb ze opgerold en in de la van je schrijftafel gelegd. 12 Maar ik weet niet, waar ik de punaises gelaten heb. Ze waren trouwens verroest ook. Ik krijg wel nieuwe hè? — Dat komt in orde. We zullen in het nieuwe huis wel een paar doosjes noodig hebben. Zou je er nu niet over denken naar bed te gaan? 't Is morgen weer vroeg dag. Ina sloeg dadelijk haar boek dicht, zei goedennacht en verdween naar haar eigen kamertje, dat ze vroeger met Jopie, haar zusje deelde, maar waar ze nu onbeperkt meesteres over was. Het was hier al even ongezellig als in de huiskamer, 't Zeil was opgenomen, 't speelgoed stond bij elkaar in een hoek, bij de boeken. Ina kleedde zich maar vlug uit en kroop in bed, waar ze gauw in slaap viel. Toen haar moeder om tien uur nog eens even naar haar dochtertje kwam kijken, lag ze rustig te slapen, diep onder de dekens, alleen de verwarde massa kort, donker haar was op het kussen te zien. — Kordaat, klein ding, fluisterde mevrouw Verhoeff, terwijl ze zacht de deur van het kamertje toetrok. n Het was een nog nieuwe school en een nieuwe stadswijk, waarheen Ina den volgenden morgen vertrok, alleen, zooals was afgesproken. Het ritje met de tram was heel gezellig geweest en met het papiertje, dat moeder haar gegeven had, in de hand, zocht ze haar weg door de nieuwe straten. De deur van de school stond open. Een meneer van een jaar of veertig, zeker het hoofd van de school, stond met een paar andere heeren en dames te praten. Ina zou maar wachten tot het gesprek uit was. Er was tijd genoeg, want het was nog niet eens half negen. Ze was ook bijtijds de deur uitgegaan, uit angst om niet precies op tijd te zijn. Moeder zei altijd: thuis mag je desnoods te laat komen, als het niet anders kan, maar tegenover vreemden moet je altijd heel precies wezen. Ina ging in een hoek van de vestibule staan, stak de handen diep in de lekkere warme zakken van haar dikken ulster, want het was koud, en wachtte. Haar ijsmuts had ze over de ooren getrokken, zoodat er alleen maar een paar kleine krulletjes over haar voorhoofd dansten. Eindelijk viel het oog van het hoofd der school op het kind, dat geduldig in haar hoekje wachtte en dat niet in deze school thuis hoorde. Hij vond het een grappig figuurtje en het eerste oogen- 14 blik wist hij niet of hij een jongen dan wel een meisje voor zich had. Hij wenkte en Ina naderde. — Wie ben jij en wat kom je doen? informeerde hij vriendelijk. Een geestig snuitje en een paar heldere oogen keken naar hem op en een kristal-zuiver stemmetje antwoordde zonder eenige verlegenheid: — Ik ben Ina Verhoeff en ik kom hier proef-stoomen. — Wat kom je doen? vroeg de onderwijzer in de uiterste verbazing. — Proef-stoomen, herhaalde het kind en in haar stem klonk nu een zweempje ongeduld, dat iemand een zóó eenvoudig woord niet dadelijk snapte. De onderwijzer keek nog steeds verbaasd en met een airtje alsof ze medelijden met zijne onwetendheid kreeg en hem dan maar wat helpen zou, verwaardigde Ina zich nu nader uit te leggen: — Moeder heeft bericht gekregen, van het Stadhuis of zoo, dat ik naar deze school moest gaan om te laten zien wat ik kan. Want als we verhuisd zijn kom ik hier op school, ziet u. — Zoo, zoo. Je bent een grappig klein ding, lachte de onderwijzer. Verlegen ben je tenminste niet, zie ik. Als je nu maar niet brutaal bent; dat is net het tegenovergestelde. — Neen, brutaal ben ik niet, antwoordde Ina nadrukkelijk en met groote overtuiging. — Hoe weet je dat zoo zeker? vroeg de onderwijzer verder, die schik kreeg in het vrijmoedige kind. — Moeder zegt het. — Nu, als moeder het zegt, is het natuurlijk zoo. Maar 15 waarom is moeder je eigenlijk niet komen brengen? We kregen de oproeping gisteravond pas en toen had moeder geen gelegenheid meer om een uur vrij te vragen van kantoor. Daarom ben ik alleen gekomen, want zij moet om negen uur beginnen. — Zoo, is moeder op een kantoor. Ina's oogen begonnen te schitteren. — Ja, moeder is vreeselijk knap. Veel knapper dan, dan.... Ze zweeg plotseling terwijl een warme kleur over het donker gezichtje vloog. — Dan ik? Wou je dat zeggen? vroeg de onderwijzer lachend. — Ja, eigenlijk wel, bekende Ina, nu voor het eerst met een spoor van verlegenheid. Moeder kent zoowat alle talen ziet u, voegde zij er als eene verontschuldiging bij. — Als je vindt, dat het zoo is, mag je het best zeggen, hoor, stelde de onderwijzer haar gerust. Maar nu moet je maar eens even meegaan naar mijn kamer, want het begint hier wel wat druk te worden om rustig te kunnen praten. Ze gingen een kamer binnen, waar in het midden eene groote schrijftafel stond. Daar ging de onderwijzer zitten, Ina kreeg een stoel er voor. Nu moet je me eens vertellen in welke klasse je wel graag zoudt willen komen. — Ik zit in de vijfde, mijnheer. — En je wilt zeker graag in de vijfde blijven. Nu we zullen eens probeeren of dat kan. Ik zal je nu bij de juffrouw van de vijfde klasse brengen, die kan dan eens zien 16 of je mee kunt, maar je lijkt er mij eigenlijk wel wat jong voor. Hij bracht Ina nu bij eene vriendelijke onderwijzeres, die haar een plaatsje apart gaf en haar schriftelijk werk liet maken. Ze zou de dagen, dat zij op proef was, nog niet met de klasse meedoen, maar afzonderlijk werken. Ina vond dit best: als ze nu eens fouten maakte viel het niet zoo in het oog, als wanneer zij dadelijk met de andere kinderen zou moeten meedoen. Het taalles je, dat ze had opgekregen vond ze al doodgemakkelijk, de fransche thema viel haar niet mee en de sommen vond ze afschuwelijk, niets begreep ze er van. Op de school, waar ze nu was, had ze nog in het geheel niet geleerd hoe je moest uitrekenen wat de oppervlakte was van een stuk land of van een lei. En wat vierkante meters of decimeters waren begreep ze heelemaal niet. Terwijl ze nog zat te zwoegen kwam de juffrouw eens zien, wat ze van het werk had terechtgebracht. Ze knikte goedkeurend bij de taaloefening en de thema, maar toen ze de sommen zag schudde ze het hoofd. — Kan je zoo slecht rekenen? — Zoo erg goed ben ik er niet in, bekende Ina kleurend, maar ik heb er toch altijd voldoende in gehad. Moeder was altijd tevreden over mijn rapport. Maar die gekke, oppervlakkige sommen, ik bedoel die vierkante, die hebben we nog niet gehad. Moet ik nu daarom naar eene lagere klasse? De tranen schoten haar in de oogen. Ze bedacht hoe afschuwelijk moeder het zou vinden, al zou ze er ook niets van zeggen. De juffrouw tikte haar geruststellend op den schouder. 17 — Zoo'n vaart zal het niet loopen. Ik denk, dat ze op jullie school eene andere volgorde hebben gehad. We zullen vanmiddag, als de meisjes handwerkles hebben en de jongens gymnastiek, eens rustig samen praten. Je ziet er nog al pienter uit en ik denk, dat het best gaan zal, als je maar flink je best doet. Ina keek haar dankbaar aan, maar ze wist niets te zeggen. Ze was geen kind dat zich gemakkelijk uitte, maar haar oogen zeiden meestal meer dan haar stroeve natuur onder woorden wilde brengen. In* en hare Moeder; 2 III Nog voordat ze in het nieuwe huis op orde waren, en dat was héél gauw, want moeder hield er niet van lang in den rommel te zitten, had Ina de zekerheid dat ze op de nieuwe school in de vijfde klasse mocht blijven. Ze kreeg een plaats op de derde bank, naast een meisje met een lange blonde vlecht, een schort met een groote geborduurde strook en een armbandhorloge om het dunne polsje. Het meisje keek met een schuinen blik naar Ina's korte krullende lokken, waarin geen scheiding wilde blijven zitten en waar geen lintje het langer dan een uur in uithield en vroeg toen met een nuffig opgetrokken neusje: — Zeg, ben je een jongen? — Nee, een meisje, antwoordde Ina goedig. Die vraag was haar al zoo dikwijls gedaan, dat ze er heelemaal niet boos om werd. Ze vond het heel natuurlijk. — Waarom heb je geen lang haar? ondervroeg haar bankgenoot verder. — Omdat het kort is. Logisch hè? — Kind wat gebruik jij een groote woorden. Logisch, logisch — Vind je dat groote woorden? — Je bent een aanstelster. 19 — Vind je? — Ja, dat vind ik. — Zoo. Hiermede was een paar minuten lang de conversatie geëindigd. Ina keek om zich heen en de andere kinderen beschouwden haar met groote nieuwsgierigheid, zooals altijd ieder nieuw kind in de klasse wordt aangestaard, maar Ina was niet verlegen van natuur en het kon haar niet veel schelen. De meisjes, die in de bank voor haar zaten, draaiden zich half om, want het was nog geen negen uur en ze mochten dus nog praten. — Hoe heet je? vroeg de eerste. — Ina Verhoeff. — O, ik heet Marietje van Velzen en hier naast me is Beppie Doorninck en naast jou is Pop Feenstra. Ze heet eigenlijk Juliana, net als het prinsesje, omdat ze op denzelfden dag geboren is, en Johanna Octavia naar haar peettante, maar ze wordt altijd Pop genoemd, omdat ze thuis de speelpop van alle groote menschen is, want ze is eenig kind, zie je. Bij het begin van de inlichtingen, die over haar werden verstrekt, had Pop zelfvoldaan geglimlacht, maar toen Marietje aan het einde van hare uitleggingen was gekomen, keek ze niet vriendelijk. Ze hield er niet van, dat hare schoolkameraadjes haar een speelpop en een verwend kind noemden. * — Ben jij eenig kind? vroeg ze haastig in de stille hoop een bondgenoote te zullen krijgen, want ze was in de klas alweer, net zoo als thuis, alléén; ze was het éénige, eenige kind. — Nee, ik heb een broertje en een zusje. 20 — Ouder of jonger? — Allebei. — Ben jij de middelste? -Ja. — Je zusje is zeker de oudste? vroeg Pop met hetzelfde nuffige gezichtje, waarmee ze het gesprek geopend had. — Ja, waarom? — Ik kan het wel aan je jurk zien, die is voor jou vermaakt. Ze zei het minachtend, met de oedoeling om te kwetsen. — Dan vergis je je toch leelijk, want mijn zusje is een hoofd kleiner dan ik, troefde Ina dadelijk terug. — Is je zusje óók hier op school? vroeg Beppie vriendelijk, blijkbaar om het gesprek in eene andere richting te brengen. Ze keek een beetje boos naar Pop, die weer zoo echt „drakerig" had gedaan; wat hoefde ze tegen dat nieuwe kind nu dadelijk hatelijk te zijn? Ina antwoordde niet dadelijk op de vraag en toen Beppie, die meende, dat zij ze niet verstaan had, die herhaalde, antwoordde ze met een enkel: — Nee. Ze zei het kort, onvriendelijk bijna, zoodat het goedige kind een beetje verschrikt voor zich keek. Ina merkte het en daar het in het geheel niet in hare bedoeling had gelegen norsch te zijn, voegde ze er wat zachter bij: — Ze is buiten, in een sanatorium. — Meisjes, 't is negen uur, waarschuwde de juf-, frouw nu. En terwijl de meisjes de schriften en boeken, die ze noodig hadden vast gereed legden, stoven de jongens met 21 veel lawaai binnen en schoven in de rijen banken achter in de klasse. Het eerste uur was er geschiedenis. Dat vond Ina heerlijk, want ze was er knap in en dan maakte ze in het allereerst tenminste geen dommen indruk. Bij de eerste vragen, die de juffrouw deed, merkte ze al, dat zij verder was dan de klasse en ze zou dus geen gek figuur slaan. Ze antwoordde dan ook prompt op alle vragen en hare oogen schitterden, toen de juffrouw haar eens goedkeurend toeknikte. Om kwart voor elf mochten ze wandelen. In ae gang vormden de kinderen een lange rij, twee aan twee. Ina schoot natuurlijk over. — Waar moet ik loopen? vroeg ze een beetje van haar stuk gebracht, nu ze zich zoo ineens uitgesloten voelde. Beppie liep in de achterste rij met Pop en Marietje, want er was een oneven getal meisjes in de klas en deze drie waren van den eersten dag af, dat ze op school waren gekomen, dikke vriendinnen geweest. Maar nu liet ze den arm van Pop los en wenkte Ina. — Kom maar met mij loopen, hier heelemaal achteraan! 't Is toch wel goed, juffrouw? vroeg ze nog even voor alle zekerheid aan de juffrouw, die juist de deur van de klasse sloot. — Ja zeker, Bep, neem jij Ina maar onder je hoede. • Maar behoorlijk loopen, hoor? Ze gingen nu op hun plaats staan en wachtten tot de lange rij zich in beweging zette. Pop keek met een boozen blik om en mopperde iets tegen Marietje, dat „Bep zich idioot aanstelde met dat nieuwe kind". Marietje lachte maar eens en gaf geen antwoord. Ze wist wel dat Pop 22 jaloersch van aard was en zich altijd voelde te kort gedaan en achtergesteld bij anderen. Bep stak dadelijk, toen ze buiten de deur waren, haar arm door dien van Ina en zei na een oogenblik, met zichtbare verlegenheid: — Zeg, ik vroeg daarnet van je zusje, alléén maar om wat te zeggen en — en — als ik geweten had, dat 't je hinderde zou ik niets gezegd hebben. Ina drukte even haar arm. — 't Hindert niet. Natuurlijk wist je 't niet. Maar 't is alijd naar om er aan te denken zie je en moes heeft er zoo'n verdriet van en dan — dan kan ik niet velen, dat er over gesproken wordt. Even liepen de twee kinderen zwijgend naast elkaar voort, Beppie voelde zich beklemd bij de gedachte, dat een kind, niet ouder dan zij, dat liep en speelde en danste eh lachte en zong, evenals zij, ander verdriet kon hebben dan om een gebroken pop, een verloren springtouw of een zoekgeraakte bal, verdriet, dat niet kon worden weggekust door moeder, want Ina's moeder had immers datzelfde verdriet. En zoo overweldigde deze gedachte haar, dat ze strak voor zich uitstaarde, terwijl een paar groote tranen over haar roode, ronde wangetjes rolden. — Waarom huil je nou? vroeg Ina verschrikt. Ik heb toch niets leelijks tegen je gezegd. Beppie schudde haastig het hoofd. — Nee, nee, maar ik vind het zoo naar, dat je verdriet hebt en.... — Maar daar hoef jij toch niet om te huilen, vond Ina, terwijl ze haastig haar zakdoek uit haar mantelzak 23 haalde en daarmee de tranen van haar gevoelig kameraadje afveegde. Kom, vertel liever eens van je zelf en denk maar niet meer aan verdrietige dingen. — Wat wil je dan van me weten? vroeg Beppie gewillig. — Nou, hoe oud je bent en of je broertjes en zusjes hebt en zoo. — Ik ben elf en ik ben de jongste thuis. Mijn oudste zuster is getrouwd, mijn oudste broer, dat is de alleroudste, is in Utrecht ; hij studeert voor dokter en is bijna klaar en Jan, de jongste is op het gym; hij is veertien. Vader zegt dat ik ook naar het gym mag, als ik wil, maar ik weet het nog niet. — Ik ga later naar de H. B. S. verklaarde Ina met groote beslistheid. En dan wil ik studeeren en dokter worden en zieke kinderen beter maken. — Maar daar moet je vreeselijk knap voor zijn, bracht Beppie in het midden. Mijn oudste broer is dokter, of tenminste bijna, hij moet nog één examen doen. En hij heeft vreeselijk veel moeten leeren en is erg knap. — Maar als ik dat wil en goed mijn best doe kan ik toch ook wel knap worden. — Dat kan je zeker Ina, mengde nu de juffrouw zich in het gesprek. Zij had met een zeker genoegen naar de twee kinderen geluisterd. Ina leek haar een grappig kind toe, anders dan de anderen, en zij wilde wel eens wat met haar praten. Beppie maakte haar dit voornemen heel gemakkelijk door te vragen: 24 — Juffrouw, mogen we bij u komen loopen, ieder aan een kant? dat is zoo gezellig. — Ja, dat mag dan wel voor dezen keer. Kom maar hier. Ze bleven 't overige van den weg met haar drietjes loopen en de meisjes vertelden en vroegen honderd uit. Ze stonden weer voor de groote schooldeur voordat zij er erg in hadden. De rest van den morgen vloog voorbij. Het werk vlotte goed en Ina was niet merkbaar achter bij de anderen. Bij het uitgaan van de school tikte de juffrouw haar eens even op de wang en zei met een aanmoedigend knikje: — Als je zoo voortgaat, zal je best meekomen, hoor! Beppie stond buiten al te wachten. Ze stak haar arm door dien van Ina en vroeg: — Zeg, wil je mijn vriendinnetje zijn? ..— Ja, zei Ina spontaan, dat wil ik wel, want ik vind je een aardig kind. Beppie kreeg een kleur van blijdschap. Ze vond het prettig dat Ina, die ze eigenlijk nog maar nauwelijks kende en die ze eerst een beetje vreemd had aangekeken, haar een aardig kind vond. — Dus dan zijn we echte goede vriendinnen hè? We komen elkaar halen en we gaan samen naar huis en samen wandelen... of mag jij misschien niet alleen wandelen? — O jawel, ik mag altijd alles of tenminste bijna alles. — Ik zal vragen of je Woensdagmiddag bij me mag komen, beloofde Beppie. Want moeder wil graag al mijn vriendinnen kennen, zie je. Marietje en Pop zijn ook wel mijn vriendin, maar een echte, goeie vriendin, waaraan 25 je alles vertelt en zoo, die heb ik niet. En ik vind het prettig, dat jij mijn vriendin wilt zijn. Bij den hoek van de straat gingen de meisjes ieder een anderen kant op, nadat Bep beloofd had, dat ze Ina om half twee tegemoet zou komen. Ina holde naar huis. Ze kwam juist tegelijk voor de deur met haar moeder, die in haar mantelzak naar den sleutel zocht. — Toe bel jij maar even. Ik kan mijn sleutel zoo gauw niet krijgen. Hij zit zeker onderaan en mijn zakken zitten vol pakjes. — Wat voor pakjes? vroeg Ina nieuwsgierig. — Kousebanden voor jou en rolletjes zij en wat voor de boterham en beschuitjes en een lapje stof om een blousje op je paarse rokje te maken en nog veel meer. Kom maar gauw mee naar binnen. Jaantje had intusschen de deur geopend en moeder en dochter stapten naar binnen. — We moeten vlug koffiedrinken, want ik moet van middag vroeg naar kantoor, kondigde mevrouw Verhoeff aan. De tafel stond al gedekt, ze konden dus dadelijk gaan zitten. — Ben je van middag vroeg klaar, moes? — Ik denk het wel kindje, maar je weet, er kan altijd iets tusschen komen op het laatste oogenblik. — Mag ik je komen halen? — Ja, om kwart vóór vijf en dan zullen we meteen eens kijken of er in de groote kast van de tijdschriften een plaat ligt, die past in die leege lijst, die we in de rommelkast hebben gezet, Van morgen meende ik iets te zien, 26 dat geschikt was, maar ik had geen tijd om het nauwkeurig te bekijken. Nu zullen we van middag samen gaan zoeken en als we wat vinden mag je aan mijnheer Vermey gaan vragen, of je 't hebben moogt. — Ah, heerlijk! juiste Ina. Ze kende niets heerlijker dan op het groote redactiebureau, waar haar moeder werkte, te mogen rommelen en ze bracht er telkens nieuwe schatten mee vandaan. IV — Mama, er is een nieuw kind op school gekomen, vertelde Pop Feenstra dien middag aan tafel. — Zoo? vroeg haar moeder verstrooid. Hoe heet ze? — Ina Verhoeff; 't is zoo'n raar kind, ze zag er zoo wonderlijk uit, kort haar, net een jongen... — Oh, maar page-haar wordt heel veel gedragen, zei mevrouw Feenstra, nu met een zweempje belangstelling. — Nee, heel anders ma, met een scheiding op zij net als een jongen, maar dan wat langer. Ze had vandaag een zwart fluweelen muts op en een vuurroode jurk aan. — Dat kan toch wel aardig zijn, vond mevrouw. Is 't een meisje voor jou om mee om te gaan? — 'k Weet niet, zei Pop twijfelachtig, met een opgetrokken neusje. Ze zijn geloof ik, niet erg rijk... — Pop, je wordt onverdraaglijk, viel nu haar vader in, die tot dusver de krant had zitten lezen. Wat doet het er nu toch toe of iemand rijk is of niet. De vraag is, of dat meisje lief is en aardig voor haar kameraadjes, of ze een goed hart heeft en veel van dieren houdt, of ze nooit kinderen plaagt, die kleiner zijn dan zij ... Pop kreeg een kleur. Ze wist heel goed, waarop haar vader zinspeelde. Toen ze verleden week op visite was bij 28 Marietje, had ze kleine Jettie vreeselijk geplaagd door haar de poppetjes, die het kind had geknipt uit een stukje gekleurd papier, af te nemen. Pop sneed met een boos gezicht haar vleesch in kleine stukjes. Papa verdiepte zich weer in de krant en haar moeder keek een boek in, dat pas was bezorgd. Doodstil was het nu in de kamer. Wat was het toch eigenlijk ongezellig zóó aan tafel. Er moest nu maar eens gepraat worden en anders — anders gooide ze haar servet neer en liep weg. Trek om te eten had ze toch niet meer. — Mama, speelt u straks die nieuw quatre-mains eens met me door? — Ik? Lieve deugd neen, kind. Ik ga naar den schouwburg met tante Pauline. Maar wat heb je weer weinig gegeten. Toe, laat ik je nog wat van de pudding geven, hè? Genadig liet Pop zich bedienen. Juist op dat oogenblik rinkelde de telefoonschel en even later kwam Dientje, de meid, zeggen, dat er naar mevrouw gevraagd werd. Pop's moeder ging en kwam na een paar minuten terug. Ze scheen ontstemd. — Wat is dat nu vervelend! Daar telefoneert Pauline, dat ze niet kan meegaan van avond. Kan jij niet meegaan? wendde zij zich tot haar man. — Geen denken aan. Ik moet vanavond de boeken controleeren. De boekhouder gaat weg — Nu ja, nu ja, 't is al goed, zei mevrouw ongeduldig; het vervelende is, dat ik de kaarten al genomen had en er nu leelijk mee zit. Want ik heb natuurlijk geen zin om alleen te gaan. Weet je wat, Pop, ga jij dan maar mee. 29 — Hè ja, prettig. Dan ben ik ook niet alleen, zei Pop dankbaar. — Het gebeurde wel eens meer dat ze onverwacht met haar moeder mee mocht naar den schouwburg en dat vond ze heerlijk. Zoo 's middags naar een kindermatinee gaan vond ze flauw; maar 's avonds in den schouwburg te zitten tusschen al die groote, keurig gekleede menschen, dat was wat anders. Ze gedroeg zich dan onberispelijk en zelfs als het laat werd en ze vreeselijken slaap kreeg, hield ze zich goed en zorgde dat ze niet onbehoorlijk geeuwde. Ze vond het prettig, als ze in de pauze met haar moeder naar de koffiekamer ging, om de menschen te hooren zeggen: — Kijk eens wat een schat van een kind. En zoo goed opgevoed. Maar den volgenden morgen, dan begon het eigenlijke plezier pas, als ze tegen haar vriendinnetjes kon geuren, dat ze mee was geweest naar den schouwburg. Heerlijk was het, hen met open monden te zien zitten, vol bewondering en ook wel eens met een heel klein beetje afgunst in hun blik. Ze was dan ook in de wolken dat ze mee mocht en ze danste naar boven om zich door Dientje te laten aankleeden. — Welke jurk moet ik aan, ma? — Je rose zijden — en je mag je dunne gouden kettinkje aan. Je lage lakschoentjes en het breede witte lint in je haar. Toen Pop beneden kwam met een nuffig taschje, waarin een wit geborduurd zakdoekje, in de hand, zag ze er 30 werkelijk snoezig uit. Maar haar vader zuchtte, toen ze achter haar moeder van de hooge stoep van het groote huis af dribbelde. Wat zou zijn kleine meiske morgen weer bleek zien, met breede, blauwe kringen onder de oogen. Hij zou liever gezien hebben dat ze op tijd in haar bed had gelegen, dan dat ze sierlijk uitgedost naar den schouwburg ging als eene volwassen dame. Toen Pop den volgenden morgen begon met haar verhaal viel Ina haar dadelijk in de rede: — Oh, ben jij dat geweest? — Ben ik wat geweest? vroeg Pop, eenigszins van haar stuk gebracht. — Wel, moeder vertelde vanmorgen aan het ontbijt, dat er in de loge naast de hare eene dame had gezeten met een meisje in eene rose zijden jurk, van mijn leeftijd zoowat en dat de stakker hare oogen niet meer kon openhouden van den slaap en moeite had goed recht in haar stoel te blijven zitten. Moeder zei, dat ze zielsmedelijden met je had en dat ze zoo gelukkig was geweest bij de gedachte, dat zij niet gedwongen was me 's avonds mee te sleepen en me op te houden over mijn tijd. Marietje en Beppie keken verbaasd. Dit was een geheel nieuw gezichtspunt. Zoo hadden zij de zaak nooit bekeken. Ze waren alleen maar een beetje jaloersch geweest op de mooie jurk, op het rijtuig, den helder verlichten schouwburg, de portie ijs in de pauze. Nu kregen ze ook te denken aan het doodmoe en slaperig in een stoel hangen, aan het stil moeten luisteren naar dingen, waarvan je niets begreep, het naar huis rijden als je wou dat je goed en wel in bed lag, het voorzichtig moeten zijn met 31 je mooie jurk, als je omrolde van den slaap en niet wist hoe gauw je in bed zou kruipen. En nu leek het hun niet eens zoo heel verleidelijk meer. Pop zag aan de gezichten, dat ze vandaag geen indruk zou maken met haar opgewonden verhaal en ze werd er boos om, want dat was toch een voornaam deel van de pret. Het was Ina's schuld, dat ze dit nu miste, dus ze werd natuurlijk boos op Ina. — Och schaap, je bent jaloersch. — Nu je het zegt, geloof ik het ook, antwoordde Ina rustig. — Ik wed dat je nog nooit in den schouwburg bent geweest. — Nee. — ... en niet eens een zijden jurk hebt. — Nee. — en... en... Ze wist niet meer wat ze zeggen zou van boosheid, maar gelukkig redde de bel haar uit de moeilijkheid. De juffrouw gebood stilte en de les begon. Pop was vervelend en suf. Ze gaf telkens verkeerde antwoorden en als Ina geen medelijden met haar had gehad en haar telkens de antwoorden had ingeblazen, zou ze zeker een onvoldoende hebben gekregen. Nu liep het nog tamelijk goed af. Maar ze was toch blij toen de klok twaalf uur sloeg en de bel ging. Veel stiller dan anders nam ze haar goed van den kapstok en ging met Marietje naar huis. Ze voelde zich niets prettig. Ina en Beppie holden de straat uit. Het was de eerste mooie dag en er was eene belofte van lente in de lucht. 32 Ze voelden zich zoo heerlijk opgewekt, zooals ze aan den zonkant van de straat voortsprongen, dat ze wel hadden willen zingen van plezier. — Daar is moeder! juichte Ina opeens; en haar vriendinnetje bij de hand nemend, trok ze haar mee. Beppie was een oogenblik geneigd té vragen of Ina zich niet vergiste. Hoe kon nu die jonge dame haar moeder zijn» Ze zag er uit als een schoolmeisje in haar blauw mantelpakje met een donkerblauwe baret op het korte donkere haar. Het kostte haar heusch even moeite zich dat in te denken. Haar eigen moeder was eene statige dame met reeds grijzend keurig opgemaakt haar, die altijd deftige toques met zwarte voiles droeg. En ook de moeders van hare andere kennisjes had zij altijd oude dames gevonden, ook al had ze over den leeftijd nooit zoo nagedacht. Ze begreep nu best, dat Ina „je" zei tegen haar moeder. En ze praatten ook tegen elkaar als een paar goede, hartelijke kameraden. En mevrouw Verhoeff was dadelijk ook heel hartelijk tegen haar en dat trof het gevoelige kind altijd. — Zoo, zoo, is dat nu de nieuwe vriendin. Dag Beppie, we moeten eens gauw kennis met elkaar maken. Jammer dat er nu geen tijd is, want ik moet gauw weg. Ineke, ik kwam je maar even tegemoet om te zeggen, dat je me niet thuis vindt. Er is om één uur eene vergadering, waar ik heen moet,dus ik heb vooruit koffie gedronken. Hier is de sleutel, want Jaantje zei, dat ze niet wachten kon. Je brood en melk staat klaar en als vergoeding vind je me om vier uur thuis. Kom dus dadelijk uit school naar huis toe, hè? Er komt misschien visite ook, maar dat weet ik nog niet zeker. Den sleutel niet verliezen hoor, prul.., 33 Mevrouw Verhoeff maakte zich reeds gereed om heen te gaan, toen Beppie den moed vond om met haar aardige, zachte stemmetje te vragen: — Mag Ina dan niet met mij meegaan koffiedrinken, mevrouw? Het zal zoo vervelend zijn voor haar alleen. — Dat is allerliefst van je, Bep, maar vindt moeder het wel goed, als je met zoo'n onverwachte gast komt aanzetten? ftpcti — O ja, mevrouw, dat weet ik zeker, knikte Bep met een stralend gezichtje. Vindt u 't goed? — Ik vind het heerlijk, maar nu moet ik gauw weg. Dag jongens! Wacht daar komt de tram, nu kan ik net mee. — Er is geen halte, mevrouw. — Geen nood, ik spring er wel op. En eer Bep van hare verbazing bekomen was, stond mevrouw Verhoeff al op de voorbijrijdende tram en wuifde hen vroolijk toe. — Zeg, hoe oud is je moeder eigenlijk? vroeg Beppie, toen ze een beetje van hare verbazing bekomen was. — Moes? Wel die is, even kijken, die is nu eenendertig. — Wat jong. Mijn moeder is drie en vijftig. En jou moeder ziet er zoo verschrikkelijk jong uit. Ze doet zoo jong, eigenlijk jonger dan Nel, dat is mijn oudste zuster. — Moeder voelt zich ook jong, ze doet alles met me mee. — Ik wed, dat je met haar echt stoeien en ravotten kunt. — O ja, en touwtje springen en hardloopen en alles. Moeder loopt harder dan ik en ze houdt het langer uit ook, vertelde Ina met trots. Int enTiarel Moeder. 3 34 Ze stonden nu voor de deur van het huis in de Weimarstraat, waar Beppie woonde. Toen de beide meisjes de huiskamer binnenkwamen, vonden ze daar, behalve mevrouw Doorninck, ook Nel, de getrouwde dochter met haar kindje. Dat was eene heele verrassing, dat Nel kwam koffiedrinken. Beppie stelde Ina voor en vertelde, dat ze haar gevraagd had, omdat ze anders alleen moest koffiedrinken. Moeder vond het toch goed? — Natuurlijk kindje, antwoordde mevrouw Doorninck, terwijl zij vlug een bordje en een glas tusschen de andere op tafel zette. Eerst was Ina een beetje stil; dat was ze meestal in eene vreemde omgeving. Niet uit verlegenheid, maar omdat ze de indrukken, die zij kreeg, eerst moest verwerken. Zij zat tusschen Nel en Beppie in en die zorgde, dat het haar aan niets ontbrak. Na de koffie was er nog even tijd om met het aardige, kleine kindje van Nel te spelen. Terwijl Ina kiekeboe deed met het leuke kleine meisje, kwam Nel naast haar staan en vroeg of ze familie was van die Nora Verhoeff, die veel in tijdschriften verhalen schreef. — Dat is mijn moeder, antwoordde Ina met een kleur. Ze vond het heerlijk, als ze dat kon zeggen, waarom wist ze zelf niet goed, maar ze merkte toch wel, dat de menschen haar dan met verwondering aanzagen en haar dikwijls met een zekere onderscheiding behandelden. Nel liep nu ook dadelijk naar de andere kamer en riep: — Moeder, moeder, kom eens hier. Nora Verhoeff, u 35 weet wel, die dat beeldige feuilleton in het Nieuwe Dagblad geschreven heeft? Dat is Ina's moeder. — Werkelijk? vroeg mevrouw Doorninck met belangstelling, terwijl ze naderbij kwam. Zij keek nu ook een beetje, alsof ze Ina een merkwaardigheid vond. — Nu, ik vind het heel prettig om met je kennis gemaakt te hebben en je moet maar dikwijls komen. Is moeder veel uit? Ina voelde iets als hinderlijke nieuwsgierigheid in die vraag en al haar loyaliteit tegenover hare moeder kwam boven. — Moeder regelt het zooveel mogelijk zóó, dat zij thuis kan zijn op de uren, dat ik thuis ben, antwoordde ze met een tikje uitdaging in haar stem. Maar door haar werk is ze natuurlijk wel veel van huis. Dat maakt het samen thuis zijn zooveel prettiger, voegde ze er wijs bïj. — En vader? wilde mevrouw Doorninck nog weten. — Mijn vader is al lang dood. In Amerika begraven. Ina's toon kreeg nu iets dreunends alsof ze de merkwaardigheden van eene buitenlandsche stad opsomde. Mijn broertje Harry is in Philadelphia geboren, mijn zusje Jopie is eene Parijsche en ik ben eene Hollandsche. — Ina, het is tijd om naar school te gaan, waarschuwde Bep. Ina zette de baby, die zij nog steeds op schoot hield, op den divan en stond op. Ze dankte mevrouw Doorninck voor de gastvrijheid en moest beloven gauw eens weer te komen. In de gang kwam Nel haar achternaloopen. Ina, zeg aan je moeder, dat ik alles lees wat zij schrijft en dat ik het prachtig vind. En — en — voegde ze er wat 36 verlegen bij, ik zou het heerlijk vinden om haar te leeren kennen. Ina knikte; ze was gewend aan dergelijke opdrachten en bracht ze trouw over. En 's middags aan tafel vertelden mevrouw en Nel met veel opwinding aan den heer Doorninck, dat zij kennis hadden gemaakt met het dochtertje van een schrijfster! V. — Morgen komt Harry thuis! vertelde Ina jubelend aan Beppie, terwijl ze samen achter in de rij gingen staan om de gewone wandeling te maken. — Waar is hij geweest? vroeg Beppie, die al dikwijls had willen vragen, hoe het kwam, dat ze Ina's broertje nog nooit te zien had gekregen, maar het niet durfde, omdat ze met hare bijzondere fijngevoeligheid wel begreep, dat er ook hier iets bijzonders moest zijn. En ze had nog niet vergeten, hoe verdrietig Ina geweest was, toen ze, dien eersten dag op school, naar haar oudste zusje gevraagd had. Ina was nu vier weken op school en de meisjes waren bijzonder goede vriendinnen geworden, zoo zelfs, dat Pop en Marietje een beetje op den achtergrond raakten en zich dus ook maar wat nauwer bij elkaar aansloten. Bovendien bestond er een soort stille vijandschap tusschen Pop en Ina. Ze konden elkaar allerlei kleine onhebbelijkheden niet vergeven, die voortsproten uit de verschillende omstandigheden, waaronder ze opgroeiden. Ina noemde Pop een verwend kind en een aanstellerig spook, als ze goed aan het kibbelen waren, en Pop verweet Ina haar jongenskopje en haar wilde, luidruchtige manieren, die soms voor den dag kwamen als ze flink aan het ravotten was. 38 — Mama zou niet eens willen hebben, dat ik met je omging, als ze wist, dat je zonder hoed op school komt, zei Pop nuffig, toen Ina dien morgen met waaiende fladderharen en zonder mantel kwam aanhollen, juist op het oogenblik, dat de bel ging. — Als je mama zoo bijzonder er op gesteld is mijn hoed te zien, zal ik hem haar wel eens op zicht zenden, antwoordde Ina vinnig. En nu ze in de rij stonden, wreekte Pop zich door de juffrouw opmerkzaam te maken op de hoedeloosheid van Ina. Ze had eene stille hoop, dat de juffrouw het ook heel onbehoorlijk zou vinden. Deze vroeg dan ook werkelijk: — Vindt moeder het wel goed, dat je zoo zonder hoed loopt, Ineke? — O ja, juffrouw, moeder heeft ook haar hoed afgeschaft, toen het maar even mooi weer werd. De juffrouw knikte haar lachend toe en ging verder om te zien of de kinderen wel allen behoorlijk in de rij stonden. Ze had Ina al eens een paar maal samen met haar moeder gezien en vond ze een grappig paartje. „Net een paar zusjes, die er op uit zijn kattekwaad te doen" had ze tegen een van de andere onderwijzeressen gezegd. Pop was teleurgesteld en bromde alleen maar: — Bespottelijk, een dame, die zonder hoed loopt. — Vind je? Dat was Ina's geliefde stopwoord. — Natuurlijk vind ik dat. Het is heel ongedistingeerd. — Ja maar, zei Ina met een heel ernstig gezicht, je moet rekenen, dat moeder natuurlijke krullen heeft, die nooit uit kunnen regenen en dat haar kapsel door den wind niet in de war kan gaan en door de zon niet ver- 39 kleurt. En moeder ziet er zoo schattig uit, zonder hoed. Pop bromde nog iets, maar Ina trok er zich niets van aan, ze was veel te veel vervuld van het heerlijke nieuws, dat Harry morgen thuis zou komen en ze kneep Beppie in haar arm, terwijl ze het haar meedeelde. En nu Beppie iets naders over Harry vroeg, kon ze er ook prettig over praten, zonder verdrietig te worden. Het was zoo aardig van Bep om nooit van die vervelende, indringerige vragen te doen, waarop ze niet anders dan onvriendelijk kon antwoorden, omdat ze voelde, dat ze anders zou gaan huilen. Moes was vanmorgen ook zoo blij geweest, toen de telefoon ging, al vroeg in den ochtend en ze het heerlijke nieuws hoorde. Ze hadden samen door de kamer gedanst en uit louter blijdschap had Moes getracteerd op een dikke plak koek op de boterham. Anders kreeg ze bij het ontbijt nooit iets op het brood. — Harry is geopereerd, vertelde ze nu aan Beppie, terwijl de lange rij kinderen zich in beweging zette. En het heeft heel lang geduurd, voordat hij weer beter was, omdat hij zoo zwak was. Soms waren we wel eens bang, dat hij óók voor een heelen tijd van ons weg zou moeten... Ze sprak met een wijs gezichtje en haar oogen stonden heel ernstig. Hoe jong ze ook was, ze had van dichtbij al te veel verdriet en pijn gezien om daarover niet ernstig te spreken. Maar een oogenblik later was ze dat weer vergeten en dan lachte en stoeide ze doller en drukker dan een van de anderen. — Is hij nu héélemaal beter? vroeg Beppie, ook ernstig 40 nu en met grooten nadruk op het woordje heelemaal. — Ja, heelemaal, heelemaal. En hij komt morgen voor goed thuis. Het is zoo heerlijk. Je weet niet hoe prettig het is. — Ja, dat weet ik wel, want wij zijn altijd zoo blij, als Otto uit Utrecht overkomt met de vacanties. — En 't is zoo prettig dat het vandaag Zaterdag is. Nu gaan Moes en ik samen zijn kamertje in orde maken. Want dat is nog niet klaar. Toen we verhuisd zijn, zei moeder alleen maar: dit kamertje is voor Harry. En toen zijn de meubelen, die er hoorden, er in gezet en de deur is op slot gedraaid en het is zoo blijven staan. Zie je, ik geloof — zij boog het donkere kopje geheimzinnig naar haar blonde vriendinnetje over — ik geloof, dat moeder er niets aan doen wou, omdat ze dacht, dat het nog zoo heel lang zou duren, voordat Harry het kamertje gebruiken zou en dan zou het zoo verdrietig geweest zijn, altijd maar dat mooie nieuwe kamertje dat wachtte op Harry... maar nu moet het gauw mooi gemaakt worden. Hij krijgt van mij die mooie plaat, je weet wel, die twee kindertjes bij het vuur. — Ik wou, dat ik hem ook wat geven mocht. Ik zal aan moeder vragen en dan kom ik het vanmiddag brengen. — Weet je wat, kom dan een beetje vroeg, dan kan je helpen. — Zou je moeder dat goed vinden? —Natuurlijk. En dan mogen we misschien later ook in de keuken helpen, want moeder bakt een groote taart voor morgen. — Kan ze dat? 41 — Nou, en wat lekker. Veel lekkerder dan van den banketbakker. — Ik dacht, dat jou moeder al die dingen niet zou kunnen. — Waarom niet? vroeg Ina met het voorkomen van een beleedigd kemphaantje. Zoodra er maar iets gezegd werd, dat haar voorkwam, alsof iemand twijfelde aan de volmaaktheid van haar moeder, was ze klaar om het tegen wien dan ook op te nemen. — Nu ja, ik dacht zoo, omdat je moeder toch zulk een heel ander werk doet, eigenlijk net als ergers anders de vader, dacht ik, dat ze die gewone dingen van het huishouden wel niet zou kunnen. — Moeder kan alles, verklaarde Ina met volle overtuiging. Ook mijn jurken maken en kousen stoppen. — Doet jou mama dat zelf? mengde Pop zich ineens in het gesprek. Ze had al lang loopen luisteren naar wat de anderen zeiden en kon nu niet langer zich er buiten houden. De juffrouw liep vooraan-naast de rij, omdat ze wist, dat ze wel op de meisjes achteraan vertrouwen kon. Pop zag, dat ze nog wel een poosje onbewaakt zouden blijven. Ze kwam haastig naast Bep loopen en Marietje kwam aan den kant van Ina. — Wij hebben een verstelnaaister voor het stoppen van kousen en een costuumnaaister voor het maken van jurken, blufte Pop. — Ja, we weten wel, dat bij jullie alles piekfijn, tiptop is. — Mijn ma maakt ook mijn jurken zelf en de pakjes 42 van de jongens ook. Maar het is niets prettig, klaagde Marietje. ; — Nee, je kunt het altijd zoo zien als het eigengemaakt is, hè? deed Pop medelijdend. — O neen hoor, heelemaal niet. Als mijn ma een jurk gemaakt heeft, ziet hij er uit, alsof hij zoo regelrecht van de Bonneterie komt, zei Marietje verontwaardigd. Maar er is altijd zoo'n vreeselijk werk aan, dat ma er heele dagen en halve nachten aan bezig is. Mijn zusje en ik krijgen nieuwe zomerjurken. Het goed is al gekocht en ma heeft al verschillende modeplaten in huis. Maar ze is altijd zoo vreeselijk druk voor ons in de weer, dat ze nooit tijd heeft om eens leuk en prettig met ons uit te gaan of te spelen. En dan moet het huishouden natuurlijk ook zijn gang gaan. O, ik wou dat alles op vloog, zomerjurken en huishouden en al, eindigde ze met een zucht. Waarom doet jou moeder niet als de mijne? vroeg Ina. Als Moes een jurk voor me maakt, is die in een wip af. Ze neemt een lap en daar Jkomt een gat in en dan is 't klaar. — Hoe kan dat nou? vroeg Marietje wantrouwig. Je kunt toch niet een lap met een gat als jurk hebben! — Als ik toch zeg, dat 't zoo is! Er komt natuurlijk van onderen een zoom aan en op zij zitten twee naden, maar dat is alles. Kijk maar! Onder het loopen spreidde ze haar rokje uit om te laten zien. Maar hoe trek je die dan aan? — Over mijn hoofd natuurlijk. En hier zit een elastiek, 43 zoodat ik hem zoo wijd kan maken als ik wil bij het uittrekken. — En dat borduursel? — Dat maken we er samen op. 't Zijn heel gemakkelijke steekjes. Marietje keek met eenige afgunst naar 't aardige, bruine jurkje, met groen en geel borduursel versierd. Ze vond het niets minder aardig dan haar jurk met plooien, waaraan zoo'n verschrikkelijk werk was geweest en waar ze nu zoo akelig voorzichtig mee moest zijn als ze hem aan had, zoodat haar dag al bijna bedorven was, als die jurk uit de kast kwam. En de standjes die ze kreeg, omdat zij er niet zuinig genoeg mee omsprong! Pop streek met groot zelfbehagen over het rokje van haar sierlijk mantelpakje en zei minachtend: — Zie je wel? Ik zei 't al dadelijk tegen mama. Niets modieus. — Wat ben je toch een onuitstaanbare nuf. — Jullie weet eigenlijk geen van allen hoe het hoort en ik zal aan mama vragen of ik naar een meisjesschool mag. — Dat moet je doen, daar zal je van opknappen, vond Ina. Onder de lessen, die nog na de wandeling volgden, vond de juffrouw Ina wel heel onoplettend en rusteloos, zoodat ze eindelijk dreigde, dat ze zou moeten schoolblijven, als ze nu niet beter haar best deed. Dat hielp. De gedachte, om een half uur van haar kostelijken Zaterdagmiddag te verliezen, was zoo onuitstaanbaar, dat ze zich verder beheerschte en de rest van den morgen voorbeeldig oplette. 44 — Ga even mee naar huis, dan kan je dadelijk hooren of ik vanmiddag bij je mag komen, stelde Bep voor, zoodra ze samen op straat stonden. — Ja, dat is goed. Ze holden de straat uit en vijf minuten later hingen ze aan de bel van Bep's woning. Na elkaar stormden ze de trap op, Ina even luidruchtig als haar vriendinnetje, want ze was zich in deze enkele weken volkomen thuis gaan voelen bij mevrouw Doorninck, die altijd even lief en hartelijk voor haar was. Eerst had mevrouw zich een beetje op een afstand gehouden, maar op een Woensdagmiddag was Ina's moeder haar dochtertje zelf komen halen, toen ze bij Beppie speelde, omdat ze samen nog een paar boodschappen in de stad zouden doen. Maar daar was in het geheel niets van gekomen, want de beide dames hadden samen zitten praten tot de middag voorbij was. En toen ze eindelijk naar huis gingen, had mevrouw Doorninck Ina's moeder op de beide wangen gekust en haar „mijn lieve kind" genoemd en gezegd, dat ze Ina altijd gerust sturen mocht, wanneer ze om haar werk moest uitgaan, terwijl het kind thuis was. Van dat oogenblik af werd Ina met groote hartelijkheid door Beppie's moeder ontvangen en eigenlijk een beetje als een zusje van haar vriendinnetje behandeld. Voor haar was er altijd een plaatsje aan de tafel, een koekje in het 'trommeltje, een stuk chocolade in de la van het buffet. En hoewel Ina geen kind was, dat gemakkelijk in een vreemde omgeving wende, was ze bij de familie Doorninck geheel op haar gemak. Voor Beppie uit rende ze de trap op en werd opgevan- 45 gen door een paar onverwachte sterke armen en eene vreemde stem, die ze niet kende, riep lachend: — Wie heeft mijn kleine blonde zusje in een donker duveltje veranderd? Wie ben jij, kleine jongen, of klein meisje en waar is mijn Bep? En achter Ina, die zich half verschrikt en half lachend trachtte los te maken, juichte de stem van Bep: — O, Otto, ben jij daar! Wat heerlijk! Wat eene echte verrassing! — Zoo, dus jij bent toch niet betooverd, lachte de groote broer. Kom me nu eerst eens behoorlijk begroeten en zeg me dan wie deze donkere, geheimzinnige, jonge schoonheid is, die zoo onverwacht in mijn armen vloog. — Dat is Ina Verhoeff en mijn beste vriendin. — Het is mij een eer en genoegen met deze beste vriendin kennis te maken. Uw hand, schoone jonkvrouw. Laat ons vriendschap sluiten. Ina legde haar handje in de groote bruine hand, die haar werd toegestoken en keek van onder hare lange, omgekrulde wimpers verlegen op naar den langen meneer, die lachend op haar neerkeek. Ze was niet gewend op zoo'n dwaze manier te worden toegesproken en het bracht haar van haar stuk. — Dag meneer, zei ze met een klein stemmetje. — Hè, wat gezellig, dat je er bent, riep Beppie nog eens, vol blijde hartelijkheid. En wanneer moet je nu weer weg? — Beleefd ben je wel. Welkom, wanneer ga je weer? zeggen ze bij de boeren. Maar stel je gerust, je zult lang van mijn gezelschap kunnen genieten. Ik blijf voorloopig thuis, tenminste, als moeder me zoolang in huis houden 46 wil, antwoordde hij, terwijl hij den eenen arni om Beppie's hals sloeg en den anderen om het middel van zijn moeder, die juist in»de kamerdeur verscheen om te zien wat al dat lawaai in de gang te beteekenen had. Ina kreeg ineens een kil gevoel, alsof ze in de koude stond en ergers achter een vensterruit een haardvuur zag vlammen. Mevrouw Doorninck zag haar gezichtje betrekken en haar oogen verstrakken. Ze trok het kind naar zich toe. ' — Kom jij maar hier, hoor! Die Otto is zoo'n rare jongen. Hij plaagt altijd iedereen, en zijn moeder en zijn zusje het meest. Ina lachte, vooral omdat ze mevrouw Doorninck „jongen" hoorde zeggen tegen dien grooten meneer. Het leek haar zoo vreemd, dat Beppie zoo'n ouden broer had. Flauw herinnerde zij zich iets van haar vader, die zes jaar geleden gestorven was, en die er ongeveer zóó oud had uitgezien. Ze wilde maar gauw weggaan, en ze vroeg daarom haastig: — Mevrouw, mag Bep van middag bij me komen? We gaan het kamertje van Harry in orde maken. En in eene plotselinge behoefte om haar vriendinnetje zoo lang mogelijk bij zich te houden, voegde ze er bij: — Mag ze blijven eten ook? Mevrouw Doorninck gaf hare toestemming en Ina haastte zich nu naar beneden, na Otto met een vluchtig en verlegen „dag meneer" gegroet te hebben. Beppie bracht haar tot de straatdeur en toen ze beneden waren, vroeg Ina nieuwsgierig: 47 — Zeg, hoe oud is jè broer wel? Hij lijkt me zoo vreeselijk oud. — Otto is acht-en-twintig en hij is in het geheel niet vreeselijk, lachte Bep. Je zult wel gauw goede vrienden met hem worden. Ina keek bedenkelijk; ze was daarvan in het geheel niet overtuigd. VI. 's Middags kwam Beppie bij Ina aanzetten met een groot pak onder den arm. Er kwamen twee prachtige gekleurde platen uit, die ze van haar moeder gekregen had uit de groote kast, waarin allerlei oude schatten waren opgeborgen. Ina was er opgetogen over en ging dadelijk aan het overleggen, waar de platen het mooist zouden hangen. Mevrouw Verhoeff bedankte Beppie ook hartelijk voor haar lieven inval en zei, dat ze het zoo prettig vond, dat de beide meisjes haar kwamen helpen. Ze zouden nu flink kunnen opschieten, Jaantje had 's morgens het kamertje keurig schoongemaakt. Het zeil was prachtig gewreven en de ruiten blonken, dat men er zich wel in spiegelen kon. — Vindt u 't wel goed, dat Ina me zóó maar ten eten heeft gevraagd? vroeg Beppie. Heelemaal gerust was ze er toch niet op. — Wel, natuurlijk, beste meid. Alleen je moet het maar nemen, zooals het valt. Want we eten, zooals je weet, van den kok en dan moeten we tevreden zijn met wat we krijgen, zelf hebben we daarbij niets in te brengen. Als er dus iets is waar je niet van houdt, kan ik er niets aan doen, hoor! — O, mevrouw, ik eet alles. Moeder zegt altijd: „niet van iets houden bestaat niet". 49 — Zoo? Eigenlijk dacht ik, dat jij, als de jongste, thuis wel een beetje verwend werd. Bep kleurde een beetje en lachte. — Moeder zegt altijd, dat ze haar best doet mij niet tè verwennen, maar dat ze er niets tegen doen kan als anderen het doen. — Pop wordt verwend, vreeselijk, viel Ina in. — Pop is ook eenig kind moet je rekenen, zei Bep. Toen ik pas op school kwam, vroeg ze me den eersten middag om met haar mee naar huis te gaan. Ze heeft een speelkamer vol van de mooiste dingen, maar het was er zoo... zoo... ik weet niet, zoo eenzaam, zal ik maar zeggen, en toen vroeg ik, of ze geen broertjes en zusjes had. En weet je wat ze toen zei? — Nu wat dan? — Dat kan je toch wel aan mijn speelgoed zien. — Net iets voor haar. — Ik geloof niet dat Pop een gelukkig kind is, meende mevrouw Verhoeff. — O, wat dat betreft, ik zou niet graag met haar willen ruilen. Ze waren nu klaar met het ophangen van de platen. Mevrouw legde over het tafeltje, dat voor het raam was gezet, een vroolijk, kleurig tafelkleedje, over het lage waschtafeltje, dat voor Ina te klein was geworden, werd een wit neteldoeksch kleedje gespreid. Het begon er echt gezellig uit te zien. — Weet je wat we eigenlijk moesten doen? We moesten morgen overal in huis bloemen zetten als welkom thuis, stelde Bep voor. — Ik heb er ook al over gedacht, maar het zal zoo Ina en hare Moeder. 50 moeilijk gaan, meende mevrouw. Als je vandaag bloemen koopt zijn ze morgen half verlept en... — Hoe laat ga je hem morgen halen? viel Ina in. — Om één uur, na de koffie. — Dan zouden we best morgenochtend heel vroeg bloemen kunnen gaan plukken, heelemaal buiten en nog op tijd terug zijn om het huis te versieren, zei Ina. — Hè ja, dat zou leuk wezen. Dan zal ik vragen of Otto ook meegaat, die is zoo groot, dat hij makkelijk bij hooge takken kan als we soms al bloeiende meidoorn zien. — Daar zal het nog wel een paar weken te vroeg voor zijn, maar je kunt niet weten. Misschien zijn er een paar voorbarige boompjes bij. De telefoonschel ging en mevrouw ging naar haar werkkamer om te luisteren. Even later kwam ze terug. — Iemand voor jou aan de telefoon, Ineke. Ina ging. Het was Pop, die haar vroeg, of ze bij haar kwam spelen. Ze was zoo alleen thuis en verveelde zich vreeselijk. Mama had plotseling bedacht, dat ze afgesproken had met een vriendin naar eene matinee te gaan en kon haar niet meenemen. Als ze vooruit geweten had, dat ze alleen zou moeten thuis blijven, zou ze op school wel geprobeerd hebben iets met de vriendinnen af te spreken, maar ze had gehoopt met mama uit te gaan. — Het spijt me vreeselijk, maar ik kan vanmiddag niet uitgaan, antwoordde Ina en hing de haak op. Pop had wel graag een praatje gemaakt, maar Ina wilde gauw weer terug naar haar moeder en Bep, die bezig waren de gordijnen op te hangen. Ze vond het heerlijk boven op de trap te mogen staan en ze was bang 51 dat moeder het zelf zou doen, als ze te lang wegbleef. — Wie was er? informeerde Bep nieuwsgierig. Ina vertelde het gesprek met Pop. — 't Is toch wel erg saai voor haar om zoo alleen te zitten, vond mevrouw Verhoeff. Vraag haar, of ze ook hier wil komen helpen, Ina. 't Is pas drie uur, dus nog best de moeite waard. — Ik ben bang, dat ze het „volstrekt niet gedistingeerd" zal vinden, zei Ina met een volmaakte nabootsing van Pop's nuffige toontje, zoodat Bep het uitproestte. — Kom, dat zal zoo'n vaart wel niet loopen, meende haar moeder. Ik zou het maar vragen. Of heb je bepaald een hekel aan haar? — Neen, dat nu juist niet, ik geloof zelfs, dat het wel een aardig kind zou zijn, als ze zich maar niet zoo vreeselijk aanstelde. — Dat zal ze hier niet doen. Kom, wees maar eens lief. Bep vond ook wel, dat het voor Pop heel saai was en dat ze maar gevraagd moest worden. Ina ging dus naar de telefoon en vroeg het nummer van Pop's huis. Aan het dienstmeisje, dat aan het toestel kwam, vroeg ze om Pop te mogen spreken. Even bleef het daarop stil. Daarop deelde de stem van het meisje mede: — De jongejuffrouw komt zoo dadelijk bij u. Ina lachte een beetje over dit deftige gedoe en was nog niet geheel over hare vroolijkheid heen, toen ze de stem van Pop hoorde. — Zeg, moeder vindt het zoo saai voor je, dat je alleen thuis bent en ze vraagt of je lust hebt ons te komen helpen. We zijn bezig Harry's kamertje in orde te maken 52 en dan gaan we taart bakken, 't Is wel ongedistingeerd, maar als je lust hebt, mag je komen. Ina kon dit laatste hatelijkheidje niet binnenhouden, maar aan de haast, waarmede Pop de invitatie aannam, en het opgewekte stemmetje, waarmee zij beloofde aanstonds te zullen komen, kon ze wel merken, dat haar aanbod in goede aarde viel. Een kwartiertje later, toen mevrouw Verhoeff juist met de meisjes naar de keuken was gegaan, waar de plechtigheid van het bereiden van de taart een aanvang zou nemen, werd er heel bescheiden aan de bel getrokken. — Daar heb je ze, riepen Bep en Ina tegelijk en ze renden naar de deur om open te doen. 't Was Pop werkelijk. Ze zag er werkelijk uit als een pop. Een blauw zijden jurkje, een hoedje van dezelfde kleur, een keurig taschje met zilveren beugeltje van de zij van de jurk, grijze kousjes en grijs leeren laarsjes. Ze begroette de twee vriendinnen vriendelijk, maar een beetje afgemeten en volgde Ina als een welopgevoed, keurig jong dametje naar hare moeder. Bij Ina's woorden, „moeder, dit is Pop," maakte ze een knixje en wachtte toen tot mevrouw het woord tot haar richtte. De eerste indruk van mevrouw Verhoeff was: „hemel, wat een opgeprikt kapelletje". Haar volgende ingeving was: — We zullen haar nu vanmiddag eens echt, natuurlijk pret laten hebben. — Ziezoo Pop, ik ben blij, dat je ons komt helpen. Ik ga je flink aan het werk zetten, hoor. Heb je daar wel op gerekend? 53 Pop lachte een beetje verlegen. Ze had zoo gauw geen antwoord klaar, want deze vraag viel geheel en al buiten de opmerkingen, die ze gewend was te hooren, als ze ergens op visite kwam. — Maar vrouwtje, had je niet beter gedaan, als je een jurk had aangetrokken, die wat verdragen kon, toen je hierheen kwam? ging mevrouw Verhoeff voor* Ik durf je zoo niet in de keuken te laten. Pop keek eens naar haar eigen keurig figuurtje. Ze had zichzelf heel netjes gevonden en ze had er op gerekend een voornamen indruk te maken op de moeder van Ina. — Ik draag dit altijd, mevrouw, als ik visites maak, antwoordde ze een beetje gepiqueerd. — O, maar je maakt hier geen visite, hoor. Ik heb heusch geen tijd om deftig met je in den salon te gaan zitten. Trouwens, we zijn niet eens een salon rijk, is 't wel Ineke? Maar als je ons nu flink wilt helpen — want we hebben het heel druk vanmiddag — dan krijg je straks een lekker kopje thee en een eigengebakken koekje. Wil je dat wel? — Jawel, mevrouw, antwoordde Pop een beetje verlegen. Ze vond op dit oogenblik de moeder van Ina niets aardig. Ze was zoo ... zoo rechtuit, zoo op-den-man-af en zei maar precies wat ze meende. Dat deed Ina trouwens ook. De kennissen van haar mama vonden haar altijd „schattig" en „snoezig" en „een beeldje" en zoo „welopgevoed" en zij, Pop, was gewend gevleid en bewonderd en aangehaald te worden. Dat de dames, als ze den jour van mevrouw Feenstra verlieten, onder elkaar 54 spraken van „dat verwaande nest", dat „onuitstaanbaar ijdele kind", wist ze natuurlijk niet. Een oogenblik had Pop spijt, dat ze gekomen was. Ze voelde zoo in het geheel geen indruk gemaakt te hebben. Maar toen ze zag, hoe gezellig Ina en Bep bezig waren, in oude katoenen jurken, waaraan niets te bederven viel, kreeg ze ook lust om mee te doen. — Zou ik mijn jurk niet kunnen uittrekken zoolang? vroeg ze bedeesd. Mevrouw Verhoeff knikte goedkeurend. — Dat zou nog het allerbeste zijn. Weet je wat Ina, laat haar die blauwe linnen jurk van jou aantrekken, hij hangt schoon in de kast. Al wordt die van onder tot boven met deeg bestreken, dan is het nog niets. En geef haar je pantoffels ook, want als er spatten op dat grijze leer komen zijn ze er niet uit te krijgen en dan zou Mevrouw Feenstra met recht op mij brommen. Een paar minuten later waren de meisjes en mevrouw Verhoeff in de keuken. Ze kregen allen iets te doen. Bep mocht de krenten en rozijnen met warm water wasschen tot er geen vuil meer afkwam, Ina moest de sucade snijden, mevrouw brak voorzichtig de eieren, waarvan ze wit en geel zorgvuldig in afzonderlijke kommen scheidde en terwijl aan Pop werd opgedragen het wit tot schuim të kloppen, woog zij het meel, de suiker en de boter af. Zoodra de krenten gewasschen en de sucade gesneden was, moest Bep beginnen in een kom de boter tot room te roeren. Ina moest de dooiers met wat suiker kloppen en mevrouw begon het fornuis op te stoken, opdat straks de oven goed warm zou zijn. Toen Pop een poosje geklopt had, zat ze van onder 55 tot boven vol witte spatten, want de eierklopper, waarmee ze niet al te handig omging, sloeg telkens om en dan vloog het eiwit, als heel kleine sneeuwvlokjes, naar alle kanten. Ina kreeg medelijden en loste haar af en mevrouw nam het werk van Bep over, want het is vrij zwaar werk om boter tot room te roeren. Maar eindelijk was de boter in de groote witte kom tot eene zachte, witte, roomachtige massa geworden en konden de andere bestanddeelen er bijgevoegd worden. De meisjes mochten nu samen den springvorm met boter besmeren, beschuit stampen en den beboterden vorm daarmee bestrooien. Toen ging het deeg in den vorm, die spoedig in den oven werd geschoven. Maar een klein deel van het beslag hield mevrouw Verhoeff apart en maakte er kleine koekjes van op het bakblik. — Die krijgen we«traks warm bij de thee, beloofde ze. Natuurlijk wilden de meisjes ieder oogenblik naar de taart kijken, om te zien of hij al mooi bruin begon te worden. Maar dat mocht niet, want dan zou het gebak niet gerezen zijn. Straks, als de koekjes uit den oven werden genomen, mochten ze eens even een kijkje nemen. — Ziezoo, nu gaan we handen wasschen en dan voor de thee klaarzetten, kondigde mevrouw aan. Pop, het werk is nu afgeloopen, wil je nu de visitejurk weer aan of blijf je maar liever een beetje zoo. — Ik wou eigenlijk deze maar aanhouden, antwoordde Pop, die zich langzamerhand geheel in deze omgeving van ongekunstelde hartelijkheid begon thuis te voelen. — Goed, help dan maar even met klaarzetten, wil je? 56 — Waar drinken we thee, moeder? — In mijn werkkamer, daar is het licht en gezellig en we hebben er zoo'n heerlijk uitzicht op de duinen. Pop volgde haar naar de kamer, die aan den voorkant van het huis gelegen was. Er stond een groote boekenkast, met een gebloemd gordijn afgesloten. In den hoek bij het raam stond het groote schrijfbureau van mevrouw Verhoeff. Maar dat, met de kast en een divan, waren dan ook de eenige zware meubels van h$t vertrek. Er stonden lage, gemakkelijke stoelen met kleurige cretonne kussens, een paar kleine tafeltjes, een theetafel met een gezellig gebloemd servies. Aan den muur hingen enkele mooie platen, een paar prachtige oude doeken en een enkel schilderij. — Hè, wat is het hier nu gezellig, vond Pop, terwijl ze in een der stoelen wegdook. Bep en Ina haalden uit het dressoir in de eetkamer een schaaltje met beschuitjes, een met chocolade en mevrouw bracht de warme koekjes binnen. — Heb je het naar je zin? vroeg ze lachend, terwijl ze Pop van thee en koekjes voorzag en een van de kleine tafeltjes in haar bereik schoof. — Heerlijk, mevrouw, antwoordde het kind met een dankbaar gezichtje, waarvan iedere trek van vroegwijsheid voor het oogenblik verdwenen was. Ze voelde zich zoo prettig en warm gestemd in deze gezellige kamer, waar je niet voortdurend hoefde te bedenken of dit wel pas gaf en dat wel zoo hoorde. — Zeg Moes, we moesten straks een spelletje doen, stelde Ina voor. Hé, wat is het bier nu gezellig! (bldz. 56). 58 — Niet voordat de taart uit den oven is, besliste mevrouw. Ik zou bang zijn, dat we ze anders geheel zouden vergeten. Blijven jullie nu maar een beetje hier babbelen, dan ga ik achter den rommel afwasschen. Het is zoo akelig als dat blijft staan. — Zal ik helpen? vroeg Ina gewillig. — Neen, jij bent dan de gastvrouw en je moet je gasten bezig houden en verzorgen. Schenk nog maar een kopje thee in. Maar daartegen protseteerden de meisjes alle drie. Ze waren gekomen om te helpen en nu wilden ze niet als „visite" in gemakkelijke stoelen zitten en theedrinken, terwijl mevrouw in de keuken afwaschte. Dat zouden ze straks samen wel doen en mevrouw moest nu gezellig met ze theedrinken en wat vertellen. Ina drukte haar moeder eenvoudig in een stoel en ging zelf op de leuning zitten om te zorgen, dat zij niet ontsnapte. Bep moest nu maar theeschenken. Maar Pop bood zich bereidwillig aan en Bep liet het graag aan haar over, want, eerlijk gezegd, ze morste altijd vreeselijk met de suiker. — Ik weet wat leuks om te doen, totdat de taart gaar is, zei Ina. Een verhaal op rijm! — Wat is dat? vroeg Pop. — Nou, één begint met iets te zeggen in een versregel en de volgende moet daarop rijmen en dan de volgende een regel zeggen en dan weer rijmen en zoo maak je een heel verhaal. — Ja, maar denk om de taart, waarschuwde mevrouw nog eens. Ze moet precies kwart over vijf uit den oven. — Ik weet wat! riep Ina. 59 Ze liep weg en kwam terug met het wekkertje van haar kamertje. — Ziezoo, dat zetten we op tien minuten over vijf en dan hoeven we nergens meer aan te denken. — Goed. Wie zal beginnen? vroeg mevrouw Verhoeff. — Ik begin, besliste Ina, en dan jij en dan Pop en dan Bep. — Vinden jullie dat ook goed, meisjes? — Ja mevrouw, dan kunnen wij meteen luisteren, hoe het gaat. — Toe dan maar. Vooruit Ineke. — Tien kleine snuitebollen..." begon Ina. — Wat zijn snuitebollen? vroeg Pop met groote verwonderde oogen. — Dat is maar een woordje van ons, legde Ina uit. We zeggen het als een soort lief woordje, zooals een ander snoes, of kleuter of kleine puck zegt. Moeder vond het op een avond uit, toen we bezig waren gekke dingen te zeggen en we hebben het gehouden, omdat we het zoo grappig vonden klinken. Ziezoo, nu weet je het. Dus, ik zeg nog eens: Tien kleine snuitebollen Bakten een groote taart. Mevrouw Verhoeff dacht even na en rijmde: Ze schreven er met suiker op: Voor moeder, die verjaart. — Nou jij, Pop. — Maar ik weet niets. — Bedenk je maar eens even, moedigde mevrouw aan. Je hebt 't niet moeilijk, want je hoeft niet te rijmen, 60 Denk b.v. maar eens aan het versje van de tien kleine negertjes. Pop trok haar voorhoofd in rimpels, dacht eenige oogenblikken na en kwam toen met: Negen kleine snuitebollen Die dronken samen thee. — Mooi! riep Ina. Daar kan je gemakkelijk op rijmen, Bep. En Bep rijmde: Ze kregen er een koekje bij En dat viel vreeselijk mee. — Ik zal het jou niet zoo gemakkelijk maken, zei Ina met een dreigend gezicht tegen haar moeder. Rijm hier maar op : Acht kleine snuitebollen Die reden in een auto. — Heel gemakkelijk hoor, lachte haar moeder. Als je mij vast wilt zetten moet je vroeger opstaan, meiske. Luister: De jongste kon dat woord niet zeggen En sprak maar steeds van „soto". Pop kwam nu voor den dag met: Zeven kleine snuitebollen Gingen touwtje springen. En Bep rijmde vlug: Ze waren allemaal heel vrooUjk En gingen een liedje zingen. Ina zat blijkbaar te zoeken naar een woord waar moeilijk op te rijmen viel. Eindelijk gaf ze op: Zes kleine snuitebollen Zetten sterke koffie. 61 Nu trok mevrouw toch een ernstig gezicht. — Ik mag even denken, want dit is verschrikkelijk moeilijk. Na een oogenblik nadenken rijmde ze: Ze kregen er ook een kopje van En snoepten daarbij toffee. Pop wou het nu ook eens heel moeilijk maken voor Bep en gaf op: Vijf kleine snuitebollen Wandelden in de zon. — Makkelijk hoor, meende Bep en rijmde: Er liep een kinderjuffrouw naast Die droeg een groene japon. — Knap hoor, Beppie, prees mevrouw. Je hebt er slag van. Met een onverschillig gezicht gaf Ina nu op: Vier kleine snuitebollen Zaten op een stoomfiets. — Je doet wel je best om het moeilijk te maken, erkende haar moeder. Maar ze rijmde toch tamelijk vlug: Eentje die rolde op den grond Dat was me nu toch ook iets. — Een moeilijke, hoor Pop. Drie kleine snuitebollen Plantten bruine boonen, zei Pop, terwijl ze naar Bep keek met een gezicht van: hoe red je je daar uit? Bep dacht en dacht en mompelde allerlei rijmwoorden, maar ze kon geen goeden regel maken. — Ik geef het op, zei ze eindelijk, daar weet ik niets op. 62 Goed zoo Pop, je hebt haar mooi vastgezet. Kan jij er op rijmen, Ineke? — Dat wil ik wel, maar ik moet ook mijn eigen twee regels mogen opgeven, stelde Ina als voorwaarde. Ik heb net zulke mooie, waar je nooit op rijmen kunt. — Dat neem ik aan. Maar rijm jij dan eerst hierop. Ina trok hare wenkbrauwen op en rijmde na een oogen- blik denken: Ze bouwden ook een huisje, Daar gingen ze in wonen. — Je hebt er je handig uitgered. Wat heb je nu voor .mij uitgedacht? — Ina keek triomf antelijk: Twee kleine snuitebollen Aten warme mosselen, gaf ze op. En ze klapte in de handen, toen ze het verslagen gezicht van haar moeder zag. Mevrouw Verhoeff, dacht en dacht, een paar maal opende ze den mond, maar sloot hem dadelijk weer voordat ze een woord gezegd had. Ze streek met de hand door het haar en schudde het hoofd, ze kon geen rijmwoord vinden. De meisjes lachten. Pop zat in haar stoel heen en weer te schuiven van pret. Ina genoot. — Nou zit je vast.^ Zie je wel, dat je daar niet op rijmen kunt? — Wacht even, zei haar moeder, ik heb het. Ze herhaalde nog even: Twee kleine snuitebollen Aten warme mosselen, en voegde er toen dadelijk aan toe: 63 Die waren ze gaan koopen In de Nieuwstraat bij van Osselen. — Mooi, mooi, riep Bep. Maar Ina protesteerde: — Er woont geen van Osselen in de Nieuwstraat en er is geen enkele winkel, waar ze mosselen verkoopen. — Dat hindert niet, zei haar moeder. Dat is een dichterlijke vrijheid, die ieder zich mag veroorloven. — Nu jullie de laatste regels, zei mevrouw met een blik op het wekkertje. Eén kleine snuitebol Zat in een kinderstoeltje. — Rrrrrrt ratelde de wekker. Hij smeet zijn beker melk om, Dat was een smerig boeltje, rijmde Bep nog vlug en toen stonden ze allen op en liepen naar de keuken om de taart uit den oven te halen. Ze was prachtig uitgevallen, mooi goudbruin aan alle kanten en goed gaar, wat mevrouw Verhoeff onderzocht door er een breinaald in te steken. De taart werd nu op een groote schaal gelegd en met poeiersuiker bestrooid. Toen mocht Pop ze voorzichtig in de provisiekast zetten mét een glazen vliegenstolp er over. — Wordt het nu niet langzamerhand tijd om je aan te kleeden, Pop? Hoe laat eet je? — Zoo tusschen zes en zeven mevrouw. Ik kan wel met Beppie meegaan. — Bep blijft hier eten, deelde Ina mee. Mevrouw zag hoe een verdrietige trek over Pop's ge- 64 zichtje kwam. Het kind was den heelen middag echt aardig geweest, heelemaal zonder aanstellerij. Pop scheen de gedachte, om nu weg te moeten, heelemaal niet prettig te vinden en mevrouw bedacht dat ze haar ook wel ten eten kon houden. De kok kwam pas om zes uur. Ze kon er dan nog net wat rijst bij koken, omdat er natuurlijk een portie te weinig zou zijn. Voor Bep had ze nog kunnen beste1 len, maar nu was het te laat. Op hetzelfde oogenblik trok Ina aan haar arm. — Zeg moes, laat ze ook hier blijven eten. 't Is zoo vervelend voor haar en we waren nu net zoo gezellig opdreef. — Ik stond er ook juist over te denken. —• Pop, riep ze tot het kind, dat langzaam naar de deur van de kamer ging, zou je ook graag blijven eten? Het heele gezichtje helderde op. — O, mevrouw, zoo graag! — Denk je dat je mama het goed vindt? Het kind haalde de schouders op. Dat hangt er van af in wat voor een bui ma is. Soms mag alles en soms niets. Mevrouw Verhoeff schudde het hoofd, terwijl ze de telefoon van den haak nam. — Welk nummer? — 7007, antwoordden de meisjes tegelijk. De dienstbode kwam aan de telefoon. Ina's moeder vroeg naar mevrouw Feenstra. Mevrouw was uit en had juist getelefoneerd, dat zij niet thuis kwam dineeren. Er moest dus niet op haar gewacht worden. — En meneer Feenstra? vroeg mevrouw Verhoeff een beetje ongeduldig. 65 Zij kon eenige ergernis in den toon van haar stem niet onderdrukken. — Mijnheer gaat juist de deur uit om op de sociëteit te gaan eten, maar misschien kan ik hem nog terugroepen. Na een oogenblik klonk de stem van Pop's vader aan de telefoon. Mevrouw Verhoeff deelde haar verzoek mee, dat dadelijk werd toegestaan. Als zijn dochtertje om acht uur thuis kwam was het goed. Hij zou aan een van de dienstboden zeggen, dat er iemand moest zijn om haar naar bed te brengen. — Hè, gezellig dat ik blijven mag. Pop danste op één been de kamer door en hielp toen met ijver de tafel dekken. Ze hadden een allergezelligst maaj en het was half acht, vóór ze er aan dachten. — Zie zoo, Pop, verkleed je nu gauw, dan zullen we je samen naar huis brengen en dan zetten we Beppie aan haar huis af. Pop gehoorzaamde dadelijk en binnen enkele minuten stonden ze op straat. Zij namen hun weg door de Weimarstraat en gingen daarna de Valkenboschlaan over naar de Laan van Meerdervoort, waar Pop woonde. Weldra hadden ze het huis bereikt. Mevrouw Verhoeff trok aan de bel. Niemand antwoordde. Ze belde nog eens en nog eens, maar er werd niet opengedaan. — Bel u maar niet meer, zei Pop kalm, er is niemand thuis. — Maar dat kan toch niet, kindlief, je vader zei, dat hij zou zorgen, dat er iemand thuis was om je naar bed te brengen. - ! ~ taa en bate Moeder. 5 66 — Ja, maar de meiden hebben niet altijd zin om te wachten en als er dan niemand thuis is, loopen ze de deur uit. Maar ik kan er toch wel in, want ik weet waar de sleutel ligt. Kijk hier. Zij bukte en tilde een steen naast den drempel uit den grond, waaronder de sleutel verborgen lag. Ze sloot de deur open en legde den sleutel weer op dezelfde plaats. Toen stak ze haar handje uit. — Dag mevrouw, wel bedankt voor den prettigen middag. Mevrouw Verhoeff keek naar het smalle gezichtje, dat nu weer zoo'n verdrietig, ouwelijk trekje had. Ze voelde plotseling een diep medelijden met dit kind. Ineke moest ook wel dikwijls zichzelf helpen en alleen naar bed gaan, maar zóó zielig hoefde ze toch nooit thuis te komen. En Pop hoefde niet alleen te zijn, er kon voor haar gezorgd worden, ze had een moeder, die niets anders behoefde te doen dan haar kind te koesteren en haar met liefde te omringen, een vader, die haar alles kon geven wat ze verlangde en noodig had. Maar het scheen dat hare ouders vonden, dat ze hun plicht méér dan gedaan hadden als ze hun kind dure kleeren en veel en mooi speelgoed gaven, haar alles lieten leeren, wat nuttig en noodig was om tegenover de wereld eer met haar in te leggen, en zich dan verder niet met haar behoefden te bemoeien. Het was alsof een kille tocht haar uit het groote huis tegemoet woei. — Ik zal je even naar bed brengen, zei ze in eene plotselinge opwelling van hartelijkheid. Het kon haar niet schelen, dat zij nog nooit in dit huis 67 geweest was, dat zij de ouders van Pop zelfs niet van aanzien kende, het kind had behoefte aan liefde en dat was voldoende. Met Ina trad zij het huis binnen en Pop ging voor naar haar slaapkamertje. Mevrouw Verhoeff hielp haar uitkleeden, hing hare kleertjes weg en stopte haar lekker onder den fraaien, gewatteerd zijden deken. Spontaan sloeg Pop hare armen om Ina's moeder heen en drukte haar gezichtje tegen de wang van mevrouw Verhoeff. — Dank u wel, mevrouw. Ik houd veel van u. Mag ik nog eens weer bij u komen? fluisterde ze. Mevrouw Verhoeff kuste haar en streek nog eens over het blonde haar, vóór ze met Ina de kamer verliet. — Kom morgen maar van de taart profiteeren, Pop, riep ze nog even door de kier van de deur. VII. Het was zeven uur, toen Ina den volgenden morgen wakker werd. Ze had afgesproken, dat ze om acht uur Beppie zou komen halen. Ze hoopten dan om elf uur of half twaalf met de bloemen terug te zijn, zoodat er nog tijd genoeg was om de kamers te versieren, voordat Harry kwam. Ze kleedde zich zacht en vlug aan en ging op de teenen naar de slaapkamer van haar moeder. Voorzichtig draaide ze den deurknop om. — Ben jij het, Ineke? — Ja, ben je wakker? Ik dacht dat je nog zou slapen. — Nee, ik kan niet slapen van blijdschap dat Harry thuiskomt. Ik sta dadelijk op. — Blijf nog even liggen, dan krijg je een kopje thee op bed. Ik heb al theewater opgezet en de thee zal dadelijk klaar zijn. Ina wist, dat een kopje thee op bed een der grootste weelden voor haar moeder was en ze haastte zich nu naar de keuken om de thee volgens alle regelen van de kunst klaar te maken. Het water goed laten koken, trekpot omspoelen, ze vergat niets. Een paar minuten later kwam ze voorzichtig aandragen met den geurigen morgendrank, het kopje met beide handen vasthoudend, om niet 6© te morsen. Op het schoteltje lagen twee kaneel* beschuitjes. — Dank je wel, kind. Je verwent je oude moeder. — Jij oud! lachte Ina. Je bent de jongste van de moeders van alle kinderen uit de klas. — Maar die hebben ook bijna allen oudere broers of zusters. — Dat is wel zoo, maar 'k vind het toch leuk, dat ik een moeder heb die niet oud is. En Ineke omhelsde haar moeder zoo onstuimig, dat het theekopje groot gevaar liep. — Nog een tweede kopje? — Neen, dank je, ik sta op. — En ik ga nu gauw naar Bep, we zullen massa's bloemen meebrengen. — Heb je ontbeten? — Ja, ik heb vier boterhammen gegeten en ik heb ook een kopje thee ingeschonken, maar dat staat er nog. — Drink het dan gauw uit en maak dat je weg komt. Een oogenblik later sloeg de voordeur achter Ina dicht. In één draf door rende ze naar de woning van haar vriendin, waar ze geheel buiten adem aankwam. Beb en Otto kwamen haar al tegemoet. — We zagen je door het raam van den erker aankomen, legde Bep uit. — Jij kunt loopen hoor, complimenteerde Otto. Maar als je er niet tegen hebt, zullen we onze wandeling toch maar in iets kalmer tempo maken. En nu moet jullie maar zeggen, waar we heen moeten, want ik ben hier in terra incognita, wat in het Hollandsch zooveel wil zeggen als in onbekend land. 70 — Ik weet prachtige plekjes, zei Ina vol geestdrift, maar om er te komen moet je over twee slooten springen en over eene omheining klimmen... — Je veronderstelt toch niet, dat dit een bezwaar voor mij zal zijn? deed Otto beleedigd. Maar hoe staat het in dit opzicht met mijne geachte zuster? Die is, voor zoover ik weet, nooit zoo'n wildzang geweest. — De slooten zijn niet breed, daar kom ik wel over, verzekerde Bep. Maar met klimmen moet ik geholpen worden. Ina heeft nooit ergens last mee, omdat ze altijd een gymnastiekbroek draagt, als ze de duinen ingaat. — Waarom doe jij dat dan ook niet? Het lijkt me heel practisch. — Ik heb er thuis geen. De mijne is op gymnastiekles en die moet daar blijven. — Dan vraag je er een aan moeder. Anders ga ik nóóit meer met je mee de duinen in, dreigde Otto met een vervaarlijk gezicht. Ik wil niet de kans loopen, dat je aan de struiken blijf hangen met je rokken, als wijlen Absalom met zijn haren. Begrepen? — Ja, pa, zei Beppie heel deemoedig, maar met een ondeugend gezicht. Onder allerlei plagerijtjes bereikten ze eindelijk het doel van hun tocht. Beppie kwam zonder ongelukken over de slooten en werd door Otto kranig over de omheining geholpen. Ze vonden prachtig bloeiende ribes in een boschje en feestelijk-witte vogelkers. Otto had er aan gedacht een flink zakmes mee te nemen, ze ondervonden dus niet de minste moeite bij het afsnijden van takken. — We zouden lang niet zulke mooie takken hebben 71 gekregen, als jij er niet bij was, zei Ina met een dankbaar knikje tegen Otto. En toen merkte ze opeens, dat ze tegen dien vreemden, grooten meneer zoo maar „jij" had gezegd en kleurde tot aan haar donkere haar. Otto lachte. Je mag best „jij" zeggen, hoor, en je hoeft ook niet tegen mij te „meneeren". Doe maar net of ik óók een broer van je ben, net als van Bep. Wij hoeven niet zoo deftig tegen elkaar te doen. Vind je wel? — Prettig, antwoordde Ina alleen maar. Ze keek toe hoe hij een hoogen tak ribes, die vol zat met de kleine, roode bloemtrosjes, handig naar beneden haalde en afsneed, en snoof plotseling met haar grappig klein neusje als een jachthond, die een versch wildspoor ruikt. — Ik ruik meidoorn, verklaarde ze. — Dat kan niet, het is nog te vroeg in het jaar, meende Otto. — En tóch ruik ik ze. Blijf jullie even hier, dan ga ik op verkenning uit. — Dwaal niet te ver af, riep Otto haar achterna, terwijl ze achter het boschje verdween en over een dichtbijzijnden duintop klom. Na een minuut of tien hoorden ze haar roepen. Ze raapten hun bloemenvoorraad op en gingen den kant uit, vanwaar het heldere stemmetje klonk als een signaal. Zoodra ze boven op den duintop verschenen, wenkte ze opgewonden. — Kom, gauw, ik heb zoo iets prachtigs gevonden. Ze keerde zich om en rende vooruit. De anderen volgden langzamer met hun bloemenvracht. Ina stond hen 72 op te wachten bij een klein boschje meidoorns. Er stonden vijf of zes groote struiken. Wel waren reeds de groenwitte knopjes zichtbaar tusschen de blaren, maar bloeien deden ze nog niet. Alleen de. middelste, die door de anderen beschut werd tegen koude windvlagen, droeg aan éénen kant eenige bloeiende takken, die heerlijk geurden in den morgenzon. — 't Is eigenlijk zonde om ze af te snijden, vond Otto, die vol bewondering was. — Maar één of twee mag toch wel, hè? Ze zijn zoo feestelijk en ze ruiken zoo lekker, vleide Ina. En Otto sneed een paar bloeiende meidoorntakken en voegde ze bij de overige bloemen. — Zou het nog geen tijd zijn om terug te keeren? vroeg hij toen met een blik op zijn horloge. 't Is over tienen en een klein uur mogen we toch wel rekenen. Nu we de bloemen te dragen hebben, zullen we niet zoo hard vorderen als in het heengaan. Ieder moest zijn deel dragen van den bloemenschat en zoo beladen aanvaardden ze den terugtocht. Otto had goed gerekend. Het was elf uur, toen ze bij Ina voor de deur stonden. — Ziezoo jonge dame, je zult den buit wel alleen naar boven kunnen torsen, denk ik, zei Otto. Houd je armen op.... — Hè neen, dat is nou heelemaal'niet aardig en gezellig. Jullie moet mee naar boven gaan. Moeder zal zoo blij zijn met de bloemen en ik vind het niets aardig, als je niet even meegaat. -— Vooruit dan maar. Bep, jij weet den weg, ga jij voorop. 73 Zoo kwamen ze boven. Ina behoefde niet te bellen, want ze kon het raampje van de deur openduwen en zoo de knip overtrekken: die voorzorg had ze genomen voordat ze wegging 's morgens. Mevrouw Verhoeff kwam hun aan de trap tegemoet. Ze droeg een feestelijk lila-japonnetje, met een donker zijden ceintuur los bijeengebonden. — Moeder, dit is Otto, de broer van Bep, riep Ina haar toe, bij wijze van voorstellen. Mevrouw Verhoeff stak lachend haar hand uit. — U moet het gebrek aan vormelijkheid in mijn dochter maar over het hoofd zien, zei ze verontschuldigend. Zij is gewoon de dingen en de menschen bij hun naam te noemen. Otto kon eene beweging van verrassing niet onderdrukken. Gisteren, nadat hij thuis Ina ontmoet had, en later, toen Bep kwam vragen of hij mee wilde gaan om bloemen te plukken, had zijn moeder hem met een paar woorden gesproken over mevrouw Verhoeff, die zij „een jong ding" noemde. Maar hij was er niet op voorbereid geweest, dat hij dit zoo letterlijk had op te vatten. En terwijl hij het aangeboden smalle handje in zijne stevige, bruine hand sloot, had hij lust om te vragen: — Hoe oud bent U eigenlijk? Hij vond haar net eene oudere zuster van Ina. Maar in plaats van zulk eene onbescheiden vraag te doen, antwoordde hij met de verzekering, dat hij de onvormelijke voorstelling van Ina zeer op prijs stelde. — U zult wel moe zijn van de vroege wandeling, meende mevrouw Verhoeff, terwijl zij voorging naar de huiskamer. Een kop koffie? 74 — Dol graag, mevrouw, maar ik vrees, dat ik u derangeer. — In het geheel niet, verzekerde Ina's moeder, terwijl zij aan de theetafel kopjes gereed zette. Het gaat mij als iemand, die niet gewend is te reizen en die naar den trein moet. Ik ben veel te vroeg klaar. Er is niets meer te doen en ik heb om half één de auto besteld. Ik ben dus dankbaar voor alles, wat mij helpen kan, dien tijd aan te vullen. — Gaan we nou eerst de bloemen neerzetten? vroeg Ina ongeduldig. —- Ja, natuurlijk. Wat heb jullie een massa meegebracht. Ik zal alle potten en vazen die er zijn te voorschijn halen. — We zullen overal bloemen zetten, juichte Ina. In je werkkamer op de schrijftafel, op de kleine tafeltjes en hier in deze kamer de meeste, hè? Otto, jij moet ook helpen. — Maar Ineke, zei haar moeder verwijtend. We hebben al vriendschap gesloten, mevrouw, haastte Otto zich te verzekeren. Ina vond me blijkbaar nog niet deftig genoeg om me met „u" aan te spreken. — Ina is eigenlijk een klein, brutaal nest, vond mevrouw Verhoeff. — Mag ik ook blijven om te helpen, mevrouw? mengde zich Bep in het gesprek. — Zeker, lieve kind; U hebt toch geen haast om haar mee te nemen, meneer Doorninck? Volstrekt niet, mevrouw, en als het niet héél onbescheiden is zou ik me graag houden aan de uitnoodiging van Ina om mee te helpen. 75 Het kleed werd nu van de groote tafel in de huiskamer genomen en daarop werden verschillende vaasjes en vazen en kannen met water gezet. Weldra prijkten overal de kleurige, fleurige bloemen. Op de beide schoorsteenen, in de suite, op de schrijftafel, op het buffet, op de kleine tafeltjes, overal. De meisjes kwamen op het denkbeeld om Harry's stoel met bloemen te versieren en toen waren er nog groote takken over. — Ik weet wat, zei mevrouw Verhoeff, en ze ging naar de keuken vanwaar ze terugkwam met een grooten, grijzen, Keulschen pot, waarin den vorigen winter eieren waren ingelegd. De pot werd gevuld met de overgeschoten bloemen en vóór, in de werkkamer, op een laag tabouretje, voor den schoorsteen gezet. De bloemen kleurden daar prachtig. — Ziezoo, en nu als belooning een kopje koffie met room. Bep, mag jij koffie drinken? | Bep mocht, evenals Ina, alleen bij feestelijke gelegenheden koffie hebben. Gelukkig, dat Otto er bij was, om te beslissen dat deze dag een feestdag was. Om twaalf uur stapte hij met Beb op, want mevrouw Verhoeff moest met Ina een boterham eten, vóórdat ze Harry met de auto ging halen. — Mag ik nog eens terugkomen om ook met uw jongen kennis te maken? vroeg Otto bij het afscheid nemen. Mevrouw Verhoeff knikte. — Moeder, vind je Otto niet verschrikkelijk aardig, vroeg Ina, terwijl ze met graagte een aanval deed op de boterhammen, die haar moeder haar toeschoof. — Hij lijkt me een eenvoudige, hartelijke jongen, 76 antwoordde haar moeder een beetje afgetrokken. — Een jongen! Hij is heelemaal geen jongen. Weet je wel dat hij acht-en-twintig is, riep Ina verontwaardigd. — Maar kindje, dan vind ik hem toch een jongen. — O ja, dat kan ook wel. Maar hij is toch verschrikkelijk aardig, niet? — Ja hoor, hij is „verschrikkelijk" aardig. — Ik hoor de auto, riep Ina na een oogenblik. En werkelijk klonk in de straat het gesnor van een motor. Voordat de auto stil hield stond mevrouw Verhoeff reeds op straat. Ze had nu geen geduld meer. Ina wuifde haar moeder voor het raam na en begon toen de koffieboel op te ruimen. Moeder moest geen rommel vinden, als ze straks thuiskwam. Toen ging ze voor het raam staan om uit te zien naar de auto. Het duurde nog vrij lang, maar eindelijk zag ze den wagen toch aankomen. Ze rende de stoep af en sprong op de treeplank nog voor hij geheel stilstond. Harry sloeg zijn armpjes om haar hals, maar Ina voelde, dat de buren achter hun tullen en neteldoeksche gordijnen gluurden en ze kuste hem slechts vluchtig. Ze nam hem gauw mee naar binnen, terwijl haar moeder volgde. Maar in de gang kuste en knuffelde ze hem, alsof ze al de weken, ja maanden, dat ze elkaar niet gezien hadden, wilde goedmaken. Daarna gingen ze naar boven. Harry was verrukt over de bloemen, en nog meer over de taart, die midden op tafel prijkte. Nadat hij deze voldoende bewonderd had, ging hij met moeder en Ineke een tocht door de kamers maken. Hij herkende al de oude dingen uit het vorige huis en de nieuwe, die er bij ge- 77 'komen waren, een vaasje op het buffet, een oude fraftsehe gravure in verguld lijstje, een geborduurd kleedje op een tafeltje. Met schitterende oogjes bleef hij voor de schrijftafel van zijn moeder staan. — Gebruik je het mandje, datrik voor je gemaakt heb? vroeg hij met een van voldoening stralend gezichtje. Het was een vierkant bakje van heel eenvoudig vlechtwerk, maar het had eene eereplaats op de schrijftafel. Zijne moeder boog zich over hem heen en kuste hem. — Zeker gebruik ik het, vent. Kijk, in bewaar er papierhechters, punaises, eindjes lak en al dergelijke kleinigheden in. Het was juist wat ik noodig had en je hebt er mij heel, heel veel plezier mee gedaan. Hij keek tevreden. — Zie je, ik dacht het wel. De zuster zei, dat je er niets aan hebben zou, maar ik zei van wel en ik moest je toch wat met je verjaardag geven en iets koopen kon ik niet. • Het was het mooiste cadeau, dat ik op mijn verjaardag gekregen heb, zei zijn moeder met volle overtuiging, terwijl zij iets verschikte in het mandje, dat de kleine jóngen gedurende zijne ziekte voor haar gevlochten had, om het haar op haar verjaardag te kunnen geven. Nu gingen ze in triomf naar Harry's kamertje. — O, wat gezellig, wat prettig, was zijn eerste uitroep, toen hij er binnenkwam. Alles moest hij op zijn gemak bekijken, de platen aan den'muur, de aardige kleinigheden op het lage kastje, waarin zijne prentenboeken geschikt waren, alles kreeg een beurt. Daarna begon hij een onderzoek in de diepe 78 muurkast, waarin al zijn speelgoed een plaatsje had gekregen. Mevrouw Verhoeff en Ina stonden er met stralende gezichten bij. Ze hadden voldoening van hun werk. Terwijl ze nog in Harry's kamertje bezig waren, werd er gebeld; Ina ging opendoen. Het was Pop met een groote bos bloemen. — Ik kom ook wat bloemen brengen, zei ze, wat verlegen, tot Ina. — Aardig van je, antwoordde deze hartelijk. Kom boven, dan kan je meteen Harry zien. Harry vond het heerlijk, dat er zooveel notitie van hem genomen werd en hij stelde voor, Ina nu ook eens van de taart te laten proeven, die er voor hem gebakken was. Toen Ina hem vertelde, dat Pop daaraan hard had medegewerkt, stak hij zijn mondje toe. Daar wou hij wel een kusje voor geven. Pop vond hem een schat, en dat zei ze ook, maar erg klein en tenger voor zes jaar, dat zei ze echter niet. Eigenlijk was het nog wel wat vroeg om thee te drinken, maar Pop kon niet zoo heel lang blijven, omdat ze nog met hare ouders uit moest. En mevrouw Verhoeff vond, dat ze er toch recht op had te proeven van de taart, die ze zelf mee had gebakken. Alles werkte dus samen om Harry zijn zin te geven en toebereidselen te maken voor de thee. Hij kreeg ook een heel klein kopje, maar een groot stuk taart. Die was heerlijk, daarover waren allen het eens. Ina mocht voor de tweede maal presenteeren en juist had ze den schotel met het gebak neergezet of er werd weer gebeld, pp 79 Het was Jaantje, het meisje, dat 's morgen? kwam om de kamers te doen, vaatwerk af te wasschen en dergelijke. Ze verklaarde dat ze niet tot morgen had kunnen wachten om den lieven jongen goeden dag te zeggen en dat ze hoopte dat mevrouw 't niet kwalijk nam als ze nu even kwam kijken. — Integendeel, Jaantje. 't Is heel hartelijk van je, zeide mevrouw Verhoeff vriendelijk. Neem een stoel, meiske, en laat ik je eens een kopje thee geven en een stukje van onze eigengebakken taart. — Overheerlijk, verklaarde Jaantje na een flinken hap van de taart. Mevrouw kan toch letterlijk alles. Pop stond nu op en zei, dat ze gauw naar huis moest. Ina had wel gezien, dat ze zich niet op haar gemak voelde van het oogenblik af, dat Jaantje binnenkwam. Mevrouw dankte haar nog eens voor de mooie bloemen, die ze had meegebracht en Ina liet haar uit. Bij het heengaan gaf Pop mevrouw Verhoeff een hand en Harry een kus op zijn bleeke wangetje. Voor Jaantje had zij een hooghartig knikje. In de gang kon ze zich niet weerhouden te zeggen: — Komt bij jullie de meid op visite? Wat gek. En Ina antwoordde op den toon, dien zij had, als iets haar niet aanstond: — Vind je? VIII. Ina en haar broertje wenkten hunne moeder met een geheimzinnig gezicht, dat ze eens gauw moest komen. Zij sloeg haastig een kimono om, want ze was nog niet eens geheel gekleed en kwam op de gang. — Wat is er? vroeg ze. — Je weet wel, die merel, die altijd op den rand van het balcon zat? -Ja? — Die heeft een jong meegebracht. Kom eens gauw kijken. Ze zitten op het balcon. Voorzichtig slopen ze de huiskamer in en bleven staan kijken. Daar wandelde het tweetal merels parmantig heen en weer en toen de kinderen langzaam aan wat dichterbij kwamen, vlogen ze niet eens weg. Ze waren in het geheel niet schuw, want de oude merel had gedurende den tijd, dat zij daar woorden, wel gemerkt, dat hem geen kwaad werd gedaan en het jonge vogeltje had nog niet geleerd de menschen te vreezen. ■— We moeten ze wennen geregeld hier te komen, meende mevrouw Verhoeff. — Hè ja, broodkruimeltjes voor ze strooien, zei Harry. — Broodkruimeltjes eten merels niet graag, jongenlief, daar kan je de musschen plezier mee doen. Maar ik 81 zal wel zorgen voor wat voer iederen dag. Dat zullen we ze geven en dan zal je eens zien hoe mak ze worden. — Wat is die jonge al groot, merkte Ina op. — En zoo grijs. Ik dacht dat alle merels zwart waren, bracht Harry in het midden, 'k Vind hem niets mooi zoo. — Later wordt hij wel zwart, verzekerde zijn moeder, even zwart als de oude, die bij hem is. — Is dat zijn vader of zijn moeder? wilde Harry nog weten, terwijl hij zijn moeder, die weg wilde gaan om zich verder te kleeden, tegenhield. — Dat kan ik je niet zeggen, vent. Ik denk dat het zijn moeder is. — Waarom denk je dat? — Omdat de moeder-vogels zich het meest met hun kindertjes bemoeien. De vader-vogels trekken er zich niet zoo veel meer van aan, als de kleintjes eenmaal zoo ver zijn, dat ze 't nest verlaten kunnen. — Gaan ze dan weg van hun kindertjes? — Ja, schat. — Net als bij de menschen, zei 't ventje met een wijs gezichtje. Net als Paatje. Paatje is ook van ons weggegaan. Zijn moeder boog zich over hem heen en kuste hem. Zij wist niet hoe zij het kind moest beduiden, dat het „heengaan" van zijn vader „gestorven zijn" beteekende. Hij was te jong geweest om er zich iets van te herinneren. Alleen, nu hij wat grooter werd, wist hij, dat hij geen vader had en in de lange uren, dat hij ziek en alleen in zijn bedje lag, had hij daarover veel liggen peinzen, zonder dat het hem gelukte het raadsel op te lossen. — Toe, word nu niet verdrietig, zei Ina, die zag,„dat Ina tn hare Moeder. 6 82 haar moeder tranen in de oogen had. Huil nou alsjeblieft maar niet, moesje, ik hou zooveel van je. — Ik huil niet, vrouwtje, zei haar moeder, met een ruk zich oprichtend en het haar uit de oogen strijkend, waarbij zij meteen tersluiks haar tranen wegveegde. - En op opgewekten toon, voegde ze er bij: — Kom, nu zullen we eerst dezen kleinen baas eens helpen wasschen en kleeden en dan moet ik zelf zorgen, dat ik aan het ontbijt kom. Ben je al heelemaal klaar, Ineke? Ja? Toe, zet jij dan vast theewater op. Jaantje zal ook wel gauw komen, 't is acht uur. — Hoe laat komt de juffrouw, die met mij naar het strand gaat? informeerde Harry. Want zijn moeder, die het noodig vond, dat de jongen veel buiten en aan het strand kwam, had met een onderwijzeresje, dat wat zwak en overwerkt was en geen les mocht geven voorloopig, eene afspraak gemaakt, dat ze hem dagelijks van negen tot vijf uur zou bezighouden en met hem gaan wandelen. Om vijf uur kon zijn moeder de zorg voor haar jongen weer op zich nemen. — Die juffrouw komt om negen uur en ik zal vanmorgen thuisblijven, totdat zij er is, om haar nog een paar kleinigheden te zeggen, antwoordde zijn moeder. Ik ga op de fiets naar kantoor; als ik wat hard rijd, kom ik nog wel op tijd. — Gaan we dan dadelijk naar het strand? — Ja, want het is mooi weer. Maar als je wilt, mag je vandaag ook naar de Btataf en daar blijven koffiedrinken. We zullen er dan, omdat het de eerste dag is, dat je met de juffrouw uitgaat, maar een feestdag van maken. — Wij maken veel feestdagen, merkte Harry dankbaar 83 op. Dat is erg prettig. Ik geloof niet, dat andere kinderen zooveel feestdagen hebben. — Andere kinderen hebben ook geen moeder, die telkens van ze moet wegloopen, omdat ze te werken heeft, dus dat mag wel een beetje goedgemaakt worden, meende mevrouw Verhoeff. — Zou je 't prettig vinden, als je niet meer hoefde te werken? vroeg Ina, haar moeder aandachtig aanziende. — Niet om niet meer te werken; maar ik zou 't wel prettig vinden, als ik niet meer naar kantoor hoefde te gaan en wat meer bij jullie kon blijven en al het werk afmaken, waar ik aan bezig ben en dat blijft liggen, omdat ik er geen tijd voor vinden kan. — Waarom blijf je dan niet thuis? vroeg Harry, alsof dit de allereenvoudigste oplossing was. — Omdat moeder toch geld voor ons verdienen moet, domme jongen, viel Ina in; omdat we toch kleeren en een huis en eten en alles moeten hebben en omdat je dat toch met geld moet betalen! Niet, moeder? — Je weet het, hoor. — Als ik groot ben, zal ik wel geld voor jou verdienen; dan hoef je niet meer naar kantoor en dan mag je thuis net doen wat je wilt, verzekerde Harry, terwijl hij de armen om haar heen sloeg. — Je bent een lieve, lieve jongen, maar voorloopig zal ik toch nog maar een beetje voor jou blijven zorgen, hè? Kom Ineke, dan gaan we samen dezen kleine baas aankleeden. Daar hoor ik Jaantje ook aan de bus rammelen. Ga maar gauw opendoen. Tegelijk met Jaantje kwam ook de bakker aan de deur; daarna moest Ina gauw ontbijten en eerst op weg naar 14 school bedacht ze, dat ze geheel vergeten had aan moeder te vragen, of zij vooral het voer voor de merels niet vergeten zou. Maar het bleek, dat moeder er aan gedacht had. Want ze kwam om twaalf uur thuis met een pakje voer, dat zij in een vogelwinkel gekocht had en dat merels lekker vinden. — Ze hoeven natuurlijk niet veel te hebben, want ze vinden nu buiten voedsel in overvloed, 't Is alleen maar om ze te wennen geregeld hier te komen en als 't dan winter wordt, zullen we tegen den muur een voederbakje hangen, waar ze den heelen winter eten kunnen. Ze strooiden wat voer op het balcon en deden dat nü voortaan iederen dag. De merels werden spoedig mak en vertrouwd en vlogen zelfs niet weg, als de kinderen tot dicht voor het balcon kwamen, terwijl de deuren van de kamer openstonden. Een enkele maal waagde de jonge vogel zich zelfs even in de kamer. Maar dat vond de moeder toch niet vertrouwd en met waarschuwende kreten riep ze haar kind terug. Ook in den tuin der benedenbewoners zochten de beide merels voedsel, maar 's morgens zoo tegen acht uur, kwamen ze geregeld de lekkere hapjes halen, die Ina en Harry voor hen op het balcon strooiden. Meestal zaten ze reeds op den balconrand, als Ina de deuren kwam openen. Ze vlogen dan even op het steenen muurtje, dat het balcon van dat der buren scheidde en streken neer, zoodra het voer voor ze was gestrooid. Ina was dan ook heel yerwonderd, toen ze op zekeren morgen de balcondeuren opende en de beide •merels niet 85 op hun gewone plaatsje vond zitten. Toch haalde ze het voer en strooide dat neer en terwijl zij hiermee bezig was verscheen de moeder-merel op het balcon. Zij schreeuwde en sloeg met de vlerken en sprong onrustig heen en weer. Tevergeefs keek Ina uit naar den jongen vogel. Zou een kat hem te pakken hebben gekregen? Dat zou afschuwelijk zijn! De merel gaf nog een paar angstige schreeuwen en vloog weg. Ina ging tot den rand van het balcon en keek, waar zij heen vloog. Niet ver. In den tuin van de benedenburen hing een kooi, die er gisteren niet geweest was. Daarin zat de jonge merel gevangen en boven öp de kooi streek de moeder neer en liep heen en weer, de bewegingen volgend^/an het jong, dat radeloos in zijne gevangenis heen en weer liep en wild met de vlerkjes sloeg, in wanhopige, vruchtelooze pogingen om zich te bevrijden. De beide vogels slaakten smartelijke kreten. Diep verontwaardigd vloog Ina naar de slaapkamer van haar moeder. — Moes, moes, beneden hebben ze den jongen merel gevangen en in een kooi gezet. En de oude zit er bovenop en ze kwam daarnet op het balcon, alsof ze om hulp kwam vragen! O, moes, wat moeten we daaraan doen? — Wacht, ik kom dadelijk eens kijken, antwoordde haar moeder, terwijl ze haastig haar blouse aantrok en haar rok greep. Ziezoo, ik ben klaar, als jij mijn rokspeld en mijn horloge wilt meenemen. Die doe ik in de huiskamer wel aan. Henri kwam er natuurlijk ook bij en met hun drieën stonden ze op het balcon te kijken, zonder bij machte te zijn de arme dieren te helpen. 86 — Mag dat nou zoo maar? vroeg Ina met een kleur van verontwaardiging. — Moesje, jij kan ze toch wel helpen? vroeg Henri, terwijl hij vol vertrouwen haar zijne moeder opzag. — Er is maar één ding, dat we doen kunnen, zeide zijne moeder, en dat is, dat we heel vriendelijk aan die menschen vragen, of ze dat arme vogeltje willen loslaten, 't Is best mogelijk, dat ze er niet over hebben nagedacht, hoeveel verdriet ze dat arme dier berokkenen.... — Ik wil het best gaan vragen, viel Ina in, maar ik vrees, dat het niet veel helpen zal. Ik heb dien jongen van beneden een paar maal gezien, maar het lijkt me een nare jongen. Laatst was hij ook al op het plein ginds bezig een kat op te jagen. — 't Is toch in ieder geval te probeeren. Wel niet prettig om dat te gaan vragen aan menschen, die je heelemaal niet kent en die je alleen maar groet, als je ze toevallig aan de deur ziet, maar we kunnen het voor die arme dieren licht over hebben. — Ik zal 't om twaalf uur gaan vragen, verzekerde Ina. Of ik nu ga helpt niet, want ze zijn#altoos zoo laat op. De jongen holt altijd op het nippertje naar school met zijn boterham in zijn hand. — Pas maar op, dat het jou vanmorgen niet evenzoo gaat, waarschwude haar moeder. Het helpt toch niet of we hier al blijven kijken. Doe je het vast, om twaalf uur? Anders doe ik het. — Neen, neen, ik doe het vast, beloofde Ina. Ze hield woord ook. Om twaalf uur vond ze den „jongen van beneden," zooals ze hem noemden, in de straat, dicht bij hun huis. Het was een lang-opgeschoten lummel 87 van een jaar of veertien met geen heel gunstig uiterlijk en Ineke's hartje klopte wel een beetje, toen ze naar hem toestapte en vroeg, of hij den jongen merel, dien hij in zijn tuin gevangen had, asjeblieft wilde loslaten. De jongen lachte nu. — Wou jij hem hebben? vroeg hij. — Het is geméén een vogel op te sluiten, riep Ina met een hooge kleur. — Zeg dat nog eens, als je durft, dreigde de jongen kwaad. — Het is geméén, herhaalde Ina met nadruk. Maar verder kwam ze niet, want eene groote vuist werd voor haar gezicht gehouden en de jongen riep nijdig: — Als je nog één woord zegt, sla ik je voor je gezicht. Het kind werd heel bleek. Alle kleur week weg uit haar wangen; haar oogen straalden groot en schitterend den veel grooteren jongen tegen. — Ik ben niet bang voor je, zei ze schijnbaar kalm, terwijl ze de kleine handen tot vuisten balde, en ik zal zeggen wat ik wil. En ik zeg, dat het gemeen is, wat je gedaan hebt.... De jongen hief de hand op om haar te slaan, maar op hetzelfde oogenblik klonk eene dreigende stem: — Zeg eens, groote lummel, weet je niets beters te doen dan kleine meisjes lastig te vallen? Maak dat je wegkomt, of je krijgt met mij te doen. De jongen mompelde iets, maar durfde toch niet veel in te brengen tegen den vreemden heer en ging zijn huis binnen. Ina keek naar haar redder op. Het was Otto. 88 — Kom, ik zal je even binnen brengen, zei hij, Haar handje in de zijne nemend. Hoe kreeg je het zoo met dien grooten jongen aan den stok? Je leek wel eerie kleine militante suffragette. — Ik weet niet wat eene militante suffagrette is, verklaarde Ineke volkomen ernstig, maar als je meegaat, zal ik je laten zien, waarom ik het met dien jongen aan den stok, kreeg. — Zichtbare bewijzen? Daar heb ik belangstelling voor. Als alle menschen daarmee voor den dag konden komen, zou er veel geharrewar en geredekavel niet noodig zijn. Komaan, ik loop even mee. Hand in hand gingen ze de trap op en weldra had Ina hem het geheele verhaal verteld en hem op het balcon gebracht, vanwaar hij de vogels kon zien. Met aandacht bleef hij kijken. De oude merel vloog nu af en aan, klemde zich vast aan de tralies van de kooi en voerde zoo het jong, door de tralies heen. Harry, die inmiddels met de juffrouw van de wandeling was thuisgekomén, kwam ook kijken. Plotseling barstte het kereltje in tranen uit. — Lieveling, wat is er? vroeg de juffrouw verschrikt, terwijl Ina zich haastte om, bij gebrek aan een zakdoek, zijne tranen met de punt van haar schort af te drogen. — Dat arme vogeltje kan kan.... niet bij zijn moesje komen, snikte het kind, hartstochtelijk schreiend. En het wil naar zijn moesje toe. En ik wil ook naar moesje toe. O, moesje, moesje, moesje! . Otto nam hem haastig in zijne armen en ging met hem de kamer binnen. Hij zette zich met het schreiende kind in een grootten stoel.en troostte hem met zulke lieve» 89 zachte woordjes, als Ina gedacht had dat alleen maar moeders konden gebruiken. Onder den indruk van zijn prettige stem kwam Harry weldra tot bedaren en zat tevreden bij Otto op schoot, zijn hoofdje tegen den schouder van zijn grooten vriend, zooals hij Beppie's broer al gauw was gaan noemen; hij snikte alleen nog even na, nu en dan. — Heeft hij wel eens meer zulke buien? vroeg Otto aan Ina, die aan zijn knie stond en zacht over het handje van haar broertje streelde. — Meestal is hij heel vroolijk, maar als hij verdriet heeft is 't altijd dik verdriet, hè Hansepans? antwoordde Ina. — Het lijkt me een buitengewoon gevoelig kind, wendde Otto zich nu half-vragend tot de juffrouw, die zich intusschen nuttig had gemaakt met de koffietafel gereed te zetten. — Te gevoelig, antwoordde ze: hij is heel gauw en gemakkelijk aan het schreien te brengen. — Komt moeder vanmiddag laat thuis Ineke? vroeg Otto nu. — Nee, gewone tijd. Zij had er eigenlijk al moeten wezen. Maar er kan altijd op het laatste oogenblik nog iets komen, dat eerst afgedaan moet worden. — Ik hoor moeder, verklaarde Harry, terwijl hij zijn hoofdje ophief. Werkelijk klonk in de straat het fietsgebel en even later kwam mevrouw Verhoeff de kamer in, nog hijgend van het naar boven sjouwen van haar fiets. — Dag jongens, dag juffrouw, dag Otto, groette ze opgewekt. Het stijve „mijnheer Doorninck'' had ze niet 90 lang kunnen volhouden tegen de jongensachtige vroolijkheid van den jongen dokter, die het hart van de kinderen stormenderhand veroverd had. Harry vloog van den schoot van zijn „grooten vriend" in de armen van zijn moeder. Ze streek hem over de verhitte wangetjes en keek onderzoekend in zijne glanzende oogen. — Mijn kleine baas heeft toch niet gehuild? vroeg ze, wat ongerust. Verdriet gehad? — De kleine baas heeft verdriet gehad over de merels, antwoordde Otto, terwijl hij mevrouw Verhoeff een wenk gaf, dat ze maar niet op het onderwerp door moest gaan. En hij heeft naar moeder verlangd en daarom ben ik zoo lang hier gebleven, als „ersatz" voor moeder. Maar nu kan ik wel weggaan, hè kleine man? — Neen, je moet hier blijven, haastte het kind zich te zeggen, Otto's hand vattend, alsof hij vreesde, dat deze zoo maar weg zou loopen. Je moet blijven koffiedrinken en vanmiddag mee gaan wandelen. — Maar jongen, je mag niet zoo maar over Otto beschikken, riep zijn moeder een beetje verlegen. — En je mag óók niet zoo maar over de koffiepot en koffietafel van je moeder beschikken, voegde Otto er bij. Ik weet heelemaal niet of zoo'n onverwachte gast wel welkom is. Hij keek ondeugend naar mevrouw Verhoeff. — Hè wat flauw, lachte deze. Natuurlijk ben je welkom, dus.... — Dus dan zal het geschieden, zooals de kroonprins beveelt, zei Otto met een gebaar van onderwerping. En daar mijne patiënten de deur nog niet bij me plat loopen, 91 zal het geheele programma worden uitgevoerd, zooals Zijne Hoogheid heeft bevolen. Alleen weet ik er nog wat prettigs bij. — Wat dan? — We gaan, als we gewandeld hebben, moeder van het kantoor halen. — O ja, heerlijk, juichte Hans. — Jammer dat ik niet mee kon, vond Ina. — Jij gaat als een brave meid naar school en zegt tegen mijne zuster Elisabeth, dat zij mij hier mag komen halen. — Moeder, dan kan je de juffrouw van middag wel vacantie geven, vond Ina, als Otto toch met Harry gaat wandelen. — Daar hebt u zeker geen bezwaar tegen, juffrouw? vroeg mevrouw Verhoeff, terwijl ze de koffie inschonk. Hier Ineke, breng jij Jaantje haar brood en koffie eens. — Met kleine voorzichtige pasjes trippelde Ina de kamer uit. Harry zat naast Otto en deze overreedde hem telkens met een grapje zijn boterhammetje op te eten. — Je moest buiten wonen, merkte hij aan het einde van den gezelligen maaltijd op, dan zou hij wel groeien. Mevrouw Verhoeff haalde de schouders op. — Als er eens een krant midden op de hei wordt uitgegeven. Vóór dien tijd zal er wel niet veel van komen, denk ik. Evèn kwam er een trek van bezorgdheid over haar levendig, jong gezicht en Otto had spijt, dat hij de opmerking gemaakt had. — Als jij met Beppie vast thee zet wanneer je uit school komt, zullen wij wat lekkers meebrengen, beloofde 92 Mevrouw Verhoeff, toen Ina goedendag kwam zeggen om naar school te gaan. — Begin geen vechtpartij met den jongen van beneden, riep Otto haar op de trap na. Zoodra Ina dien middag met Beppie uit school kwam ging ze naar het balcon om naar den gevangen jongen merel te kijken. Nu hingen er tegen de schutting twee kooien en de moeder merel was ook gevangen en sprong rampzalig rond en fladderde tegen de tralies in wanhopige en vruchtelooze pogingen om zich te bevrijden. Stampvoetend, bijna huilend van boosheid, verontwaardiging en medelijden schreeuwde ze haar ontdekking naar beneden, haar moeder en Otto tegemoet, toen ze hen aan de voordeur hoorde. Ook Beppie stonden de tranen in de oogen. Bij drie treden tegelijk sprong Otto de trap op. Ook hij was diep verontwaardigd. — Dat is ongehoord, verklaarde hij. Het is eenvoudig een schande. Maar wat kunnen wij nu doen om die arme beesten te helpen? Harry trok hem van achteren aan zijn jas en wenkte hem met een geheimzinnig gezichtje de kamer in. — Kan je niet in den tuin klimmen en de kooien openzetten? fluisterde hij. Otto tilde hem hoog in de lucht. — Een prachtig idee! Dat doen we. Als een troep samenzweerders slopen ze nu naar de werkkamer en daar werd het plan overlegd en in bijzonderheden vastgesteld. — In de eerste plaats, is er een ladder? begon Otto. , -Wel een trapleertje, maar dat zal niet hoog genoeg zijn. Ik vrees ook, dat het te veel leven zal maken, vond mevrouw. — Maar Otto, je kunt zoo goed klimmen, waarom neem je dat dikke touw niet, dat op zolder ligt? stelde Beppie voor, die ook vol vuur was voor de onderneming. Ik weet zeker, dat het lang genoeg is en sterk is het ook. — Best. We nemen het touw, besliste Otto. Maar nu nog iets. Is er een hond beneden? —Neen, ik weet zeker van niet. — Hoe laat gaan die lui naar bed? — Tamelijk laat, om een uur of half twaalf denk ik. Na twaalf zie ik in ieder geval nooit meer licht. — Het wordt eene echte nachtelijke expeditie, vond Otto. Weet je wat me het beste lijkt, als je het ten minste goed vindt? Dat ik om een uur of tien hier kom, anders wekt het zoo licht argwaan, als ik op zoo'n ongewoon uur gezien mocht worden. We moeten dan maar een spelletje halma doen tot een uur of twaalf en als beneden alles in dè rust is, ga ik inbreken. — O, wat leuk, wat leuk! riepen de kinderen. — Maar jullie moogt me niet verklappen en er nooit met iemand over spreken, hoor! Beloof jullie dat? —. We beloven het, zeiden ze alle drie plechtig, alsof ze een eed aflegden. — Zeg moes, maak je ons wakker om twaalf uur? — Ben je mal, denk je, dat we het heele huis in opschudding gaan brengen? Jullie slaapt maar lekker en als je morgenochtend wakker wordt, zal je wel zien, dat de vogels gevlogen zijn, in den meest letterlijken zin. En werkelijk, toen Ina den volgenden morgen zich naar 94 het balcon haastte met haar broertje, hingen de beide kooien met open deurtjes en leeg tegen de schutting. Maar de merels vertoonden zich in langen tijd niet meer in den tuin en op het balcon. Ze waren bang voor de menschen geworden. IX. — De volgende week ben ik jarig en dan mag ik eene groote partij geven, vertelde Pop 's morgens in het speeluur. Het stortregende en ze konden dus niet gaan wandelen. De juffrouw gaf de kinderen daarom verlof, een half uur te doen wat zij wilden, mits ze de lessen in de klasse er naast niet stoorden door te veel leven maken. De vier vriendinnen stonden bij elkaar in een hoekje, Pop en Marietje, Ina en Beppie. Pop's mededeeling werd met groote belangstelling aangehoord. — Ik heb een verlanglijst van wel vijftig dingen, vertelde Pop verder. En ik geloof wel, dat ik de meeste krijgen zal. Voor de partij krijg ik een nieuwe jurk en ma stuurt gedrukte invitatiekaarten rond. Jullie krijgt er ook een, voegde zij er een beetje genadig bij. Maar anders komt er geen een kind hier van de school. — Hoeveel kinderen mag je vragen? informeerde Beppie, eenigszins onder den indruk van zooveel deftigheid. — O, ik geloof dat er alles bij elkaar wel een vijf en twintig of dertig zullen komen, zei Pop. De heele suite wordt er voor in orde gemaakt. En er komt een goochelaar ook. — Een goochelaar! riep Marietje bewonderend. — Ja, en een knecht komt helpen met bedienen. Het 9é zal een echt prettige partij worden, net als van groote menschen. Ina bedacht, dat de meeste dingen, die groote menschen verzonnen om plezier te hebben, nogal saai waren en dat moeder nooit méér pret had dan wanneer ze uitgelaten met de kinderen meestoeide. Maar ze zei het niet, omdat ze Pop niet den indruk wilde geven, dat ze jaloersch was. Zij zelf was een paar weken later jarig en het zou een heel bescheiden, kinderlijk feestje worden. — Wanneer worden de uitnoodigingskaarten verstuurd? vroeg ze, bedenkend, dat ze geen een jurk had, die mooi genoeg zou zijn voor zoo'n deftige partij. — Ik denk vandaag. De partij is Zaterdag over een week — om te kunnen uitslapen weet je — en kaarten behooren minstens een week van te voren te worden verzonden, legde Pop met een wereldwijs gezichtje uit. —Is de fuif dan 's avonds? vroeg Ina een beetje verschrikt, overwegend dat er dan een kans was, dat ze niet eens zou mogen, want moeder vond, dat kinderen op een behoorlijken tijd in bed moesten liggen. — Ja, ma wil de soesah 's middags niet hebben. — Als ik dan maar mag, aarzelde Ina. Moeder is op dat punt heel streng. Pop keek verbaasd. Ze kon zich niet voorstellen, dat een vriendinnetje, dat op eene groote partij bij haar werd genoodigd, niet zou mogen. — Kom, voor één keertje zal je moeder wel eene uitzondering willen maken, troostte Beppie. Zal ik Otto opstoken om een goed woordje voor je te doen? Zoo kwam het, dat, toen Ina 's middags om vier uur uit school kwam, Otto al in den grooten stoel zat, dien 97 hij altijd in beslag nam, met Harry naast zich, bezig met het vertellen van een boeiend verhaal van een betooverde prinses en kabouters en spinnen. — Kom er maar bijzitten, wenkte hij tegen Ina, dan mag je luisteren, terwijl we wachten tot moeder komt. Ik heb ernstige dingen met haar te bepraten. En hij gaf haar een veelbeteekenend knipoogje. — Toe, vertel nu verder, drong Harry. — Waar zijn we ook weer gebleven? O ja, de prinses was in een prachtige goudvlieg veranderd en de oude tooverheks had eene groote spin gestuurd om haar in het spinneweb te vangen. Maar juist toen de vlieg in het web was gevlogen en vreeselijk spartelde om er uit te komen, terwijl de spin al met groote stappen toeschoot om haar te verstikken en op te eten, toen kwam er een goedige kabouter uit den spleet van den wilgenboom en die maakte de prinses-vlieg uit het web los en zei, dat er een machtig toovenaar was, die haar wel weer tot prinses zou kunnen maken. De prinses-vlieg vloog weg om dien toovenaar te zoeken. Ze vloog den heelen dag, maar ze vond hem niet. Eindelijk werd ze doodmoe en ze vloog door een openstaand raam in de kamer van een klein jongetje. Dat jongetje was heel bang voor vliegen — Hè, dat is flauw, viel Harry in, want hij was zelf vreeselijk bang voor alle insecten en vloog van zijn stoel als er een vlieg in zijne nabijheid kwam. — .... maar deze goudvlieg, ging Otto onverstoorbaar voort, was zoo mooi, dat hij er niet bang voor was. Hij ving ze en deed ze in een poeierdoosje, met wat suiker Ina en hare Moeder 7 98 er in, zoodat ze wat te eten had. Dat vond de arme vlieg heel naar, om zoo in het donker te moeten zitten. Maar het bleek toch haar geluk te zijn, want niet alleen kon de booze tooverheks haar nu niet bereiken, maar toen de vader van dat jongetje thuiskwam en de prachtige goudvlieg zag, nam hij ze mee in het doosje en ging er mee naar het paleis van den koning. Want de koning had eene groote belooning uitgeloofd voor dengene, die hem eene echte goudvlieg kon bezorgen. De kroonprins was ziek en had zijn verlangen te kennen gegeven naar een goudvlieg en die waren in dat land heel zeldzaam. Toen de prins de vlieg zag, vond hij ze zoo prachtig, dat hij den hofjuwelier riep en hem gebood ze na te maken, want hij wilde ze dragen op een blauwe das. De hofjuwelier zette de goudvlieg in een glazen kastje om ze goed te kunnen bezien en maakte van goud en brons een prachtige vlieg met kleine oogen van •smaragd. Hij bootste ze zoo precies na, dat de gouden vlieg niet van de levende was te onderscheiden. Daarop bracht hij de beide vliegen naar den kroonprins, die de gouden vlieg — niet de levende — op zijn borst stak. En hiermede was de betoovering verbroken en de goudvlieg werd weer een mooie prinses en zij was zoo lief en bekoorlijk, dat de prins heelemaal beter was toen hij haar zag en met haar trouwde. En de gouden vlieg, die de hofjuwelier gemaakt had, liet hij later, toen hij koning was, in zijn kroon zetten. — Is 't nou al uit? vroeg Harry met een zucht. — Ja, kleine kerel, 't is uit. Een volgenden keer vertel ik weer wat. Maar daar wordt gebeld, dat zal moeder zijn. 99 — Moeder belt niet; zij heeft den sleutel, zei Ina, maar misschien is 't de post. Zij liep naar de trap. Haar moeder kwam juist binnen en bracht de brieven, die in de bus lagen mee. — Een brief voor mij, een kaart van Jopie voor Harry, eentje voor jou en een dikke, oud-Hollandsche enveloppe ook voor jou. Wat is dat, Ineke? — De uitnoodigingskaart! juichte Ina, terwijl ze de kaart uit de groote, gewichtig-uitziende enveloppe haalde en las: „De Heer en Mevrouw Feenstra hebben de eer Jongejuffrouw Verhoeff uit te noodigingen tot bijwoning van de kinder-soirée, die zij zich voorstellen te geven op Zaterdag 27 Mei, des avonds te zeven uur." — Ineke, wat heb jij een deftige kennissen, plaagde haar moeder. — Ik mag toch, hè moes? — Ik houd niets van avondpartijen voor kleine meisjes, protesteerde haar moeder. — Kom, voor één keer is 't zoo erg niet, meende Otto. Als Beppie gevraagd is, weet ik zeker, dat moeder haar laat gaan. Wie zijn er nog meer uitgenoodigd, Ineke? — Van onze school Beppie en Marietje en ik, maar er komen wel dertig kinderen vertelde Pop. En er komt een goochelaar ook. — Nou, we zullen je maar laten gaan, dan. Als Otto nu ook denkt dat het niet erg is, als je eens een keer laat naar bed gaat.... — Och, wel neen, en ik als medicus... — Ja, jij, als medicus, dat is natuurlijk de machtspreuk. Daartegenover zou ik kunnen zeggen, ik als moe- 100 der. Maar we hoeven er niet over te kibbelen, Ineke mag gaan en een „groote partij" meemaken en net zooveel pret hebben als ze wil, hè kleintje? — Wat voor een jurk moet ik dan aan? vroeg Ina, wie dit onderdeel van de pret zwaar op het hart lag. — O, dat zullen we nog wel zien, dat heeft allen tijd, antwoordde haar moeder luchtig, alsof er een kast vol feestelijke jurken hing, waaruit ze zóó maar te kiezen had. Ina begreep, dat hierover niet verder gepraat moest worden waar Otto bij was en ze ging met Harry spelen, terwijl Otto en haar moeder een gesprek begonnen over een boek, dat pas was uitgekomen en dat heel belangrijk zijn moest. Hij bleef tenminste nog een uur. Eindelijk — de kok had al lang het eten gebracht — stond hij op om heen te gaan. Harry wilde hem uitlaten en Ina liep mee. Als in gedachten volgde mevrouw Verhoeff ook. Bij de trap sloeg de kleine jongen de armpjes om den hals van zijn grooten vriend. — Wanneer kom je weer? — Oh, héél gauw, verzekerde Otto, met eene warmte, die geen twijfel liet aan de welgemeendheid van zijne belofte. — Hè, wat vervelend, dat je altijd weg moet om ergens anders te gaan eten en te slapen. Ik wou dat je hier woonde in plaats van bij Beppie. — Ik ook, antwoordde Otto, zich over het kind buigend. — Harry, zeg toch niet zulke dwaze dingen, bestrafte zijn moeder, eveneens bukkend naar den kleinen jongen. 101 Op hetzelfde oogenblik hief Otto het hoofd met een ruk op en hunne hoofden bonsden tegen elkaar, zoo hevig, dat ze sterretjes voor de oogen kregen. — O, riep mevrouw Verhoeff, met de handen voor het gezicht. — Afkussen? vroeg Harry medelijdend. Afkussen was voor hem het afdoende middel tegen alle pijn. — Ja, afkussen, zeide Otto. Eerst moeder en dan mij, want ik heb me ook pijn gedaan. Harry ging op zijn teentjes staan en kuste zijn moeder op het voorhoofd en toen — om toch alle pijn weg te nemen — op het puntje van haar neus en haar mond. — Nu mij, gelastte Otto en hij bood het kind zijn voorhoofd, waarop het zijn lipjes drukte. — Maar Otto, jij hebt toch je achterhoofd gestooten, wees Ina terecht. — Och ja natuurlijk, hoe dom van me. Hier Harry, geef ook nog een kus op mijn haar. Dag allemaal. Hij stoof de trap af, zonder Ina's moeder een hand te geven. Ina keek op om te zien, wat haar moeder wel van die onbeleefdheid denken zou. — Heb je je erg pijn gedaan? vroeg ze bezorgd, toen ze de hooge kleur zag op haar moeders wangen. — Neen lieveling, het is al over. Zij lachte, maar Ina zag dat er tranen in haar oogen stonden; moeder moest zich toch wel erg hebben pijn gedaan. In dat gevoelen werd zij nog versterkt, toen ze aan tafel zag, hoe weinig mevrouw Verhoeff at en in de vrees, 102 dat haar moeder niet wel zou zijn, durfde ze niet over de kwestie van de jurk te beginnen. Maar na het eten trok haar moeder haar naast zich in den gezelligen, grooten stoel en zei: — Nu moeten we eens over de jurk praten, die je voor dat partijtje hebben moet en over het cadeautje, dat je Pop moet geven. Het is vreeselijk jammer, dat het nu net het einde van de maand is. Waarom kan Pop niet in het begin van de maand jarig zijn? Ik heb bijna niets meer in kas. Ina dacht even na. Ze kende maar al te goed de telkens terugkeerende moeilijke dagen aan het einde van de maand, als haar moeder alles zoo nauwkeurig mogelijk moest uitrekenen om rond te komen tot zij op den eersten weer salaris ontving. Mevrouw Verhoeff maakte er voor hare kinderen geen geheim van, dat zij moest overleggen om hun alles te kunnen geven, wat zij noodig hadden. Maar zij leerde hen ook, door de opgewektheid, waarmede zij al deze geldelijke zorgen onder de oogen zag, niet te veel gewicht te hechten aan materieele dingen. — Geld is geen geluk, zei ze dikwijls. Maar Ineke bedacht soms, dat het toch wel heel prettig en gemakkelijk moest zijn om de dingen, die je noodig had of mooi vond, te kunnen koopen zonder dat je eerst moest berekenen of het wel kon. — Kan je geen voorschot vragen? vroeg ze eindelijk aarzelend, als eenige uitweg uit de moeilijkheid. Haar moeder schudde het hoofd, zoo heftig, dat een lok van haar donker krullend haar over haar voorhoofd vloog. 103 — Neen, daar begin ik niet aan. Dan weet ik niet waar ik eindig. We moeten iets verzinnen voor dat cadeautje, 't Kind krijgt natuurlijk vele en dure dingen; je kunt niet met een goedkoop bazarprul aankomen. Weet je wat, we zullen eens in de schatkist gaan kijken. De schatkist was eene antieke, eikenhouten kist, die in de kleine, bescheiden hal stond en waarin allerlei oude schatten bewaard werden. Mevrouw Verhoeff haalde den sleutel er van uit de linnenkast en even later lagen beiden voor de schatkist geknield, terwijl Harry naast hen stond en nieuwsgierig toezag. Al dikwijls was er van allerlei uit de schatkist te voorschijn gekomen en herhaaldelijk hadden de kleine, nieuwsgierige gezichtjes zich over de geheimzinnige diepte er van gebogen, maar nooit ontbrak het hun aan belangstelling als de groote vreemd bewerkte sleutel te voorschijn kwam. Moeder bewaarde letterlijk alles in die kist, alles, waaraan ze gehecht was of waarvan ze dacht, dat het nog eens te pas zou komen. Haar bruidssluier lag er in met de krans van oranjebloesem, een doosje met een paar gedroogde bloemen, stukken oude kant, kleurige lappen, een doos met een wonderlijk bewerkt schaakspel, het eerste paar schoentjes van Harry, Jopie's eerste rammelaar, de poppen, waarmee ze het laatste gespeeld had, vóór ze zoo erg ziek werd, heel oude boeken in perkamenten band, wonderlijke receptenboeken met geschreven recepten van honderden jaren terug, allerlei dingen, die de kinderen steeds weer met nieuwe bewondering bekeken. Aan iedere korte zijde van de kist bevond zich een 104 afzonderlijk vak met laden. Die laden waren de schatkamers van de schatkamer, het heilige der heiligen, zooals Ina het noemde. Ze sloten niet met een sleutel, maar met een geheime veer en als men daarop drukte, sprongen de laden alle tegelijk open. Daarin bewaarde moeder allerlei vreemde bijzonderheden en kleine kostbaarheden, die lang in de familie waren geweest en die zij nu weer voor de kinderen bewaarde. Een enkele maal droeg zij er iets van, maar in het algemeen hield ze niet van die groote zware sieraden. Deze laden werden nu geopend en met peinzenden blik overzag mevrouw Verhoeff de daarin verzamelde schatten. Eindelijk haalde zij uit de onderste lade een smalle langwerpige doos tevoorschijn. Ze opende die en hield ze Ina voor. Op wit vloeipapier lag daarin een aardig, met de hand beschilderd waaiertje, bloemen en kapelletjes in teere kleuren op een wit zijden grond. Het waaiertje had een heel eenvoudig, wit beenen garnituur. — Wat zou je daarvan zeggen? vroeg ze Ina. Ik weet zeker, dat Pop zoo iets moois niet heeft en omdat ze nogal veel uitgaat, zal ze het wel prettig vinden dat te krijgen. Broches en andere sieraden zal ze wel in menigte hebben, denk ik. ; j& '•- — O bij massa's, verzekerde Ina, maar dit is beeldig en ze zei juist een poosje geleden, dat ze graag een mooien waaier hebben wou. Ze heeft er wel een, maar die vond ze zoo kinderachtig. — Nu, dat treft dan goed. Mevrouw Verhoeff sloot het doosje en kwam uit hare knielende houding overeind, 105 — Zal ik u dit dan maar laten thuisbezorgen, jongejuffrouw? — Alstublieft, antwoordde Ina, dadelijk op de scherts ingaande. En wilt u er de kwitantie maar bijdoen? En vooral het prijsje er afnemen alstublieft, want 't is voor een cadeautje. Kom ventje, we zijn hier klaar. Dag juffrouw! En Harry bij de hand nemend, wandelde ze deftig de eetkamer in, terwijl haar moeder de schatkist sloot. — Nu moeten we nog voor een jurk gaan zorgen, zeide deze, zoodra ze zich weer bij de kinderen gevoegd had. Dat is niet zoo lastig als het cadeau, maar toch nog lastig genoeg. Je zult wat nieuws moeten hebben. — Ja, knikte Ina met een hooge kleur. — En de fuif is de volgende week Zaterdag. Morgen is het Vrijdag, we hebben dus een heele week voor ons om ze te maken. Ik zal zien, dat ik morgen in de stad een geschikt couponnetje vind en dan zullen we je wel netjes aankleeden. In de schatkist is niets, dat voor jou geschikt is. — En kousen en schoenen? Ik kan naar die partij toch niet met bloote voeten in sandalen gaan, zei Ina, terwijl ze een blik wierp op haar bruinverbrande beenen, die onder haar jurk kwamen uitkijken. — Neen, daar heb je gelijk aan, dat kan niet. Maar je kunt wel je witte linnen schoentjes aan, als we die heel mooi wit maken. En dan zal ik een paar witte kousen voor je koopen. — Ik wou zoo graag zwarte lakschoentjes hebben, bedelde Ina; alle andere meisjes hebben zwarte lakschoentjes. 106 Kindlief, waar denk je aan! Lak is op het oogen- blik zoo ontzettend duur en de bruine kan het werkelijk niet trekken. Als ik een jurk moet koopen en kousen, kan ik heusch geen schoenen, er nog bij koopen ook. En je witte schoentjes zullen werkelijk heel lief staan bij een lichte jurk. Maar 't zijn linnen. Als het nu nog leeren waren, pruttelde Ina. — Ja, daar moet je je nu maar in schikken; je kunt ook wel dansen, al dans je niet met den prins — Komt er een prins ook? vroeg Harry, die dit volkomen ernstig opvatte. — Weineen, malle jongen, dat zeg ik maar, omdat ik er mee wil aangeven, dat je niet altijd van alles het allerbeste kunt hebben en toch wel gelukkig zijn. Het is zoo maar een speekwoord, vat je? En nu is het voor jou tijd om je glas melk te drinken en dan naar bed gebracht te worden. Ineke, krijg jij de melk eens uit de keukenkast. Daarmee was het onderwerp „schoenen" afgehandeld en Ina wist, dat moeder er niet op terug zou komen. Ze was verstandig genoeg om er niet meer over te zeuren, want ze wist heel goed, dat dit haar toch niet helpen zou, maar toen ze zich 's avonds in haar kamertje uitkleedde en de bruine sandalen van de voetjes schopte, slaakte ze wel een zucht over „dat vervelende geld". X. Mevrouw Verhoeff kwam den volgenden middag verrukt thuis met de stof voor Ina's jurk. Terwijl haar dochtertje zich nieuwsgierig over de tafel boog, maakte zij de touwtjes los. Uit het wat verkreukelde papier golfden de plooien van eene luchtig in elkaar gevouwen lap dunne, zachte, glanzige, zijachtige stof van een prachtige ceriseroode kleur. — O wat mooi, zeide Ina bewonderend, haar adem even inhoudend, terwijl ze voorzichtig haar handjes over het zachte weefsel liet glijden. — Wat vreeselijk mooi, herhaalde ze. — Ik dacht wel, dat die kleur je bevallen zou, merkte haar moeder op. Ze liet met een liefkoozend gebaar de stof uitplooien en hield ze tegen de schouders van haar dochtertje. — Ik zal er een leuke jurk van maken, beloofde ze. — Is het niet vreeselijk duur geweest? informeerde Ina een beetje angstig. — Neen, dat viel erg mee. 'k Heb het op de markt gekocht. Er waren meer aardige lappen, maar dit was wel het aller-mooiste wat er bij was. — Wanneer maak je hem? — Zoo gauw mogelijk natuurlijk. Morgen zal ik een 108 rolletje zij koopen, dat er bij kleurt en dan begin ik er zoo gauw mogelijk aan. Toen mevrouw Verhoeff den volgenden middag thuis kwam, bracht ze de zij mee, maar ook eene heel onaangename tijding. Er werd dien avond een groot, internationaal congres geopend, dat een week zou duren, de verslaggever, aan wien de taak was opgedragen dit congres te „verslaan", was plotseling ziek geworden en nu moest mevrouw Verhoeff invallen. — Het is afschuwelijk vervelend, klaagde Ina, terwijl ze aan tafel zaten. — Ben je morgen toch thuis? informeerde Harry. — Neen schat, morgen ook niet. Het treft wel heel naar, maar we moeten er ons in schikken. Misschien is mijnheer Boomstra wel gauw beter en dan kan hij het weer overnemen. Ik zal een stadstelegrammetje aan de juffrouw sturen, of ze jullie morgen gezelschap wil komen houden. — Hè nee, protesteerde Ina. Dat is niets gezellig. Juf bedilt altijd zoo en ze is zoo overdreven voorzichtig. Mag ik niet naar mevrouw Doorninck gaan en vragen, of we daar mogen komen? Mevrouw heeft gezegd, dat we altijd bij haar konden aankloppen. Haar moeder aarzelde even. Ze vond het eigenlijk een beetje onbescheiden en ze drong haar gezelschap of dat van de kinderen niet graag aan iemand op; maar mevrouw Doorninck was altijd zoo vriendelijk en Nel en Otto toonden zich altijd zoo hartelijk, dat zij het in dit geval toch wel durfde wagen. — Goed, ga dan maar eventjes en zeg vooral, dat 109 mevrouw het moet zeggen, als het niet schikt. Zorg, dat je gauw terug bent want ik moet om half acht weg. — Ik vlieg. En meteen rende Ina de trap af. — Zachtjes! riep haar moeder haar na. Anders klagen de benedenburen weer over het „heidensch spektakel", dat je maakt. Een half uurtje later was Ina al terug met de boodschap, dat ze mochten komen. Ze moesten maar gelijk met moeder de deur uitgaan; ze mochten blijven eten en dan zou Nel ze 's avonds om half acht thuis en Harry naar bed brengen, want Nel kwam morgen ook den heelen dag met de baby. — Hè, dat is een pak van mijn hart, zuchtte haar móeder, nu kan ik in de stad blijven eten en behoef niet heelemaal naar huis te komen, want er is morgen avondvergadering ook. — Vandaar het woord Zondagsrust, merkte Ina eigenwijs op. — Wijsneus, zei haar moeder, terwijl ze haar op den wang tikte. Ze zocht haar potlooden, blocnote en vulpen bijeen en deed die in haar taschje. Daarop riep ze haar dochtertje even apart. — Zeg Ineke, half acht is voor jou wel heel vroeg, maar zou je mij het plezier willen doen vanavond en morgen en als het noodig is ook deze week nog tegelijk met Harry naar bed te gaan? Je weet, dat hij anders niet gaat slapen op tijd en hij ziet de laatste dagen weer zoo bleek; hij heeft zijn nachtrust zoo noodig. Ina ging op de teenen staan en kuste haar moeder. 110 — Natuurlijk wil ik dat. Het kan mij niet zoo heel veel schelen om eens vroeg naar bed te gaan en ik kan in bed wel een beetje lezen tot half negen of zoo. Maak je maar niet bezorgd, ik zal wel op Harry passen. — Je bent een lieveling. Zonder ongerustheid ging mevrouw Verhoeff nu de deur uit. Zij wist dat ze Ina vertrouwen kon, als deze eenmaal iets beloofd had. Zij wist, dat haar dochtertje Harry zijn glas melk zou geven, hem zou helpen uitkleeden en wasschen voor hij ging slapen, precies alsof ze zijn klein moedertje was. Het was twaalf uur, toen ze thuis kwam. De opening van het congres had met veel plechtigheid plaats gehad; er waren tallooze toespraken gehouden en het was alles heel vervelend geweest. Zij was doodmoe en verlangde naar bed. Op de tafel in de eetkamer stond een bordje met twee dunne boterhammetjes. De suikerpot, een kopje en de theepot onder de theemuts stonden er naast met een briefje, waarop een kinderhand de woorden geschreven had: „Je zult wel honger en dorst hebben. Ik heb thee voor je gezet. Dag! Ineke". — Die schat, zei haar moeder dankbaar. Zij had werkelijk dorst en dronk drie kopjes thee. De boterhammen at zij, niet omdat ze honger had, maar om haar dochtertje niet teleur te stellen. I Het werd een heel vervelende week. Moeder was bijna voortdurend weg. De kinderen dronken alleen koffie met de juffrouw en met Jaantje. Tegen het middagmaal kwam moeder thuis, er moest dan haastig gegeten wor- 111 dén. Daarna zat moeder het laatste stuk van het verslag van dien middag te schrijven en om kwart voor acht moest ze weer haastig weg. Op die oogenblikken vond ze het wel naar de kinderen alleen te laten, maar als ze eenmaal weer aan het kleine tafeltje met het groene kleedje er over in de vergaderzaal zat, was ze met hart en ziel bij haar werk. Ina klaagde er op school tegen de vriendinnetjes over, dat ze het zoo vervelend vond. Beppie had medelijden met haar, ze kon zich eigenlijk niet goed een dag zonder moeder voorstellen. Pop haalde de schouders op en maakte alleen de opmerking, dat het dan toch prettiger was om naar een partijtje, een kaartavondje of naar den schouwburg te gaan, zooals haar moeder, dan op zoo'n vervelende vergadering te moeten zitten. Marietje lachte met een beetje leedvermaak. Ze was wel eens jaloersch, als Ina vertelde, hoe heerlijk haar moeder met haar stoeien kon en ze zei nu, niet zonder hatelijkheid: — Nu kan je eens zien hoe prettig het is, als je moeder het druk heeft met allerlei andere dingen en nooit naar je kan luisteren en geen tijd voor je heeft. Want mevrouw van Velzen had het zoo druk met te zorgen voor hare huishouding en hare kinderen, dat ze nooit tijd kon vinden om met ze te gaan wandelen, te praten en te spelen. Zij maakte heerlijke vruchten voor hen in, ze bracht heele avonden en halve nachten door met te bestudeeren hoe er van een japon van haar nog eene modieuse jurk voor Go of Marietje gemaakt kon worden en ze had altijd het hoofd zoo vol van dergelijke berekeningen, dat ze gewoonlijk maar half hoorde, wat de kinderen zeiden of vroegen. 112 Ina trok zich na deze opmerking van Marietje wat terug. Ze was een klein, trotsch ding en het speet haar nu over deze huiselijke aangelegenheden met hare schoolkennisjes gepraat te hebben. De meisjes hadden het druk over de jurken, die ze op het partijtje van Pop zouden aantrekken. Ze kregen allen een nieuwe, Pop eene wit zijden, Beppie een blauwe batisten, Marietje een lila. — Wat krijg jij er voor een? vroeg Marietje aan Ina. — Een licht roode. — O, rose. —Nee, niet rose, licht rood, cerise. — Dat zal je heel goed kleuren, viel Pop met een kennersblik in. Je bent zoo donker. Hoe wordt hij gemaakt? — O, gewoon, antwoordde Ina ontwijkend. Zooals al mijne jurken gemaakt worden. Een lap met een gat. — Nou ja, maar hoe verder? — 'k Weet nog niet precies. — De mijne wordt bééldig, vertelde Marietje. Allemaal met tusschenzetsel van kant, je weet wel, van die fijne, dunne.... — Jawel, Valencienne, hielp Pop, dat heb ik aan mijn onderjurken. — Nu ja, Pop, we kunnen niet allemaal zoo deftig zijn als jij, wees Beppie terecht, want ze had gezien, dat Marietje een kleur kreeg van ergernis. — Hoe wordt jou jurk gemaakt? informeerde Ina, die wel wilde helpen, om de aandacht van Pop's ongelukkig gezegde af te leiden. — De mijne? 'k Weet eigenlijk niet precies: ik geloof 113 ook met tusschenzetsel, maar ik heb er eigenlijk niet erg op gelet, bekende Beppie. — De mijne is al af, zei Pop. — De mijne bijna, liet Marietje er op volgen. — En die van jou, Ina? — Ook wel zoowat, denk ik. Maar je weet het van die dingen nooit, voor dat ze in de kast hangen. Als je denkt, dat ze klaar zijn, moeten er altijd nog honderd dingen aan gebeuren. Ina wilde niet zeggen, dat haar moeder geen tijd had gehad om ook zelfs maar aan de jurk te beginnen; niet eens, om ze te knippen. De mooie lap goed lag nog net in de kast, zooals hij gekocht was. Ze was doodsbang, dat de jurk niet af zou komen en tegen Beppie had zij er wèl over gesproken, want Beppie was haar vriendin en die kon ze vertrouwen, 't Was nu al Woensdag, nu nog maar drie dagen, eigenlijk twee en een halve en dan was de partij. Als nu toch de jurk niet afkwam! Vragen of moeder ze aan een naaister wou geven om te maken? Dan zou hij zeker niet zoo aardig worden en een naaister zou het zeker ook niet in twee dagen kunnen! Door al dit soezen raakte Ina danig uit haar humeur en ze bedierf haar heelen vrijen Woensdagmiddag door in haar eentje op haar kamertje te gaan zitten mopperen. Eerst tegen zes uur kwam haar moeder thuis. Zij kuste vluchtig de kinderen en zette zich dadelijk aan de schrijftafel. Op het laatst van de zitting was er een heel moeilijk te begrijpen woordenwisseling tusschen een paar heel geleerde heeren ontstaan en het was haar niet gelukt dat goed op te schrijven. Dat moest nu eerst in orde gemaakt worden. Terwijl zij tusschen haar aan- laa en hare Moeder. 8 114 teekeningen zat te zoeken, kwam Ina in de werkkamer. — Wanneer maak je nou mijn jurk? Het is al Woensdag en ik moet hem Zaterdag aan. Haar moeder keek ongeduldig op. — Kind, zeur toch niet over die jurk, daar heb je me nu gisteren ook al mee verveeld. Denk je, dat ik niets anders te doen heb? Ina zei niets meer, maar een paar groote tranen rolden over hare wangen. Langzaam ging ze de kamer uit. — Huil je? hoorde mevrouw Verhoeff Harry in de eetkamer zeggen. En Ina, met een heldhaftig ingehouden stemmetje: — Nee, ik huil niet. Hare moeder legde de pen neer en stond op. — Ineke, kom eens hier. Ina kwam nader. Mevrouw Verhoeff sloeg den arm om haar heen. — Ineke, moeder denkt heusch wel om die jurk, maar je ziet toch zelf, vrouwtje, dat ik deze dagen geen minuut voor me zelf heb? Als ik je nu belóóf, plechtig belóóf, dat de jurk Zaterdag af zal zijn, wil jij mij dan beloven, dat je daarop vertrouwen zult en er niet meer over zeuren? Want heusch, kindje, dat is op het oogenblik meer dan ik velen kan. Ina drukte haar donker hoofdje tegen den arm van haar moeder. —Ik wil het je niet moeilijk maken en ik zal niet meer zeuren, maar het is zoo'n angstig idee, dat je er nog niet eens aan begonnen bent, erkende ze. — Maar je weet toch, dat het gauw genoeg gaat, als ik begin. Vertrouw maar op mij, zal je? 115 Ina knikte en voelde zich werkelijk wat lichter gestemd. Zij wist, dat moeder deed wat zij beloofde. — Is die vervelende meneer Boomstra nog niet beter? waagde ze nog te vragen. — Nee, daar moeten we maar niet op rekenen. Maar maak je nu niet ongerust meer, ik zal er wel wat op vinden. Het werd Donderdag en de lap bleef onaangeroerd in de kast liggen. En toen Ina Vrijdagsavonds naar bed ging, lag de mooie, vroolijk roode stof er nog. Even huilde ze, toen ze in bed lag. — Nu was Pop morgen al jarig. Het cadeautje was netjes in een mooi papiertje ingepakt, de witte schoentjes waren keurig schoon gemaakt; een paar witte kousen en een van moeder's mooie geborduurde zakdoekjes lagen klaar, alleen de jurk was er niet. En een andere, die ze in geval van nood zou kunnen aantrekken, had ze niet. Maar moeder had vast beloofd, dat ze alles in orde zou maken, dus dan kwam het ook wel terecht. En met die gedachte sliep ze in. Het was even voor elf, toen haar moeder thuiskwam. De vergadering was vroeg af geloopen, het scheen dat de belangstelling sterk verflauwd was, want er was niet veel van beteekenis behandeld. Mevrouw Verhoeff voelde zich dan ook veel minder vermoeid dan de vorige dagen en ze was van plan nu aan de jurk te beginnen en ze dan maar meteen af te maken ook. Het zou haar natuurlijk een deel van haar nachtrust kosten, maar dan was het toch ook gebeurd en wie weet wat er anders morgen weer tusschenbeide kwam. Ze zocht haar naaigerei bijeen en nam de stof uit de 116 kast. Intusschen zette ze water op om wat sterke koffie te maken. Die moest haar uit den slaap houden. Het knippen van de jurk was het werk van een oogenblik en weldra was de grondvorm in elkaar geregen. Mevrouw Verhoeff zette haar naaimachine op tafel en na eenige oogenblikken van hevig snorren en ratelen waren de naden en de zoom gestikt. Daar de jurk aangeknipte mouwen had, was er maar heel weinig aan te doen. Het voornaamste werk was het afmaken; daardoor moest het geheel cachet krijgen. Ina's moeder hield de jurk op eenigen afstand en peinsde. — Juist, knikte ze eindelijk. Dat is het. Een elastiek aan den binnenkant om het middel voor de ruimte, een ceintuur met een gesp en een kanten kraagje. We zullen eens in de schatkist gaan kijken. En Ina hoorde in haar halven slaap het opensluiten van de kist, het verzetten van doozen ert ze begon te droomen van inbrekers. Intusschen had mevrouw Verhoeff uit een van de laden der schatkist een paar oude, zilveren schoengespen gehaald. Een daarvan moest voor het centuur dienen. Uit een doos met kant kwam een mooi bewerkt kraagje te voorschijn. Met deze schatten zette zij zich aan het werk. Het kraagje bleek iets te wijd, maar dat was geen bezwaar. De hals mocht wel laag zijn en kon dus wat dieper worden uitgesneden, dan paste het precies. En zoo, met overleggen en passen en meten, vorderde de arbeid en toen de klok drie uur sloeg, hing de jurk kant en klaar over een stoel. 117 Ina danste de kamer rond, toen zij het prachtstuk den volgenden morgen zag. Ze had grooten lust ze maar dadelijk aan te trekken, om te zien, hoe zij er uitzag, maar ze wilde dat niet doen zonder moeder. En moeder sliep natuurlijk nog, want het was pas zeven uur. Ze bedwong zich en trachtte haar aandacht te bepalen bij eene les, die ze nog moest leeren. Maar telkens dwaalden hare gedachten af en ze was voortdurend bezig met zich voorstellingen te maken over de groote partij, waar ze heen zou gaan. De juffrouw op school had ook den geheelen morgen te klagen over onoplettendheid bij de vier vriendinnen. Pop was vervuld van de prachtige dingen, die ze gekregen had en die hare wenschen hadden overtroffen. — En van grootma krijg ik een fiets, besloot ze hare mededeelingen. — Pop, als je nu niet onmiddellijk ophoudt met babbelen, mag je straks niet tracteeren en houd ik je school. Je moet niet denken, dat je nu maar alles moogt, omdat je jarig bent. Pop zweeg een oogenblik, maar weldra was het gefluister tusschen de vier meisjes in vollen gang. — Ik mag nog geen fiets hebben, zei Beppie. Niet voordat ik twaalf jaar ben. — Ik ook niet, stemde Ina in. Misschien krijg ik er een als ik naar de H. B. S. ga. — Maar ik bèn twaalf en daarom krijg ik er nu een, verklaarde Pop. Ik ben een jaar ouder dan jij, Ina. — Dan moest jij ook eens de wijste wezen Pop, klonk nu de stem van de juffrouw. Heusch, je moest je schamen 118 om zoo ongezeggelijk te zijn en dat nog wel op je verjaardag. — Daardoor komt het juist juffrouw, zeide Ina; toe vertelt u een verhaaltje, omdat ze jarig is. Dan zijn we meteen stil en hebt u geen last meer van ons. De juffrouw liet zich overhalen. — Kom, dat moet dan maar. Doch dan mag Pop eerst de klas eens rondgaan met de heerlijke dingen, die zij heeft meegebracht. Zoo ging de morgen vrij snel en heel prettig voorbij. Op straat maakten de meisjes hunne laatste afspraken. Ze moesten Pop beloven vooral vroeg te komen; het was zoo gezellig er al te zijn als de andere gasten verschenen. — Is jou jurk af? vroeg Pop nog weer aan Ina. — Ja, hij is af, jubelde deze en toen holde ze met Beppie naar huis. XI. Beppie had aan Ina gevraagd, of deze haar wilde komen halen. Ze konden dan samen naar Pop gaan, dat was veel gezelliger. Kleine Bep wilde het niet bekennen, maar ze vond het wel een beetje griezelig, zoo alleen naar die groote partij te moeten stappen. Als Ina bij haar was, zou ze zich veel prettiger voelen. Precies half zeven belde Ina aan. Otto deed haar open en ving haar aan de trap op met de woorden: — Is je jurk toch klaar gekomen? Wat een kraan van een moeder heb je toch. Want de heele familie Doorninck had meegeleefd in de zorg van het kind, dat haar jurk niet op tijd klaar zou zijn. In de huiskamer gekomen draaide Otto haar als een tol in het rond. — Laat me je eens goed bekijken, kleine sprookjesprinses. Je ziet er uit als, als... ja ik weet het niet, je houdt het midden tusschen een klein duiveltje, een pagetje en een rozeknop. Wat wil je het liefste zijn? — Een page, riep Ina. Ik zal Beppie's page zijn. Juist op dit oogenblik kwam Beppie binnen aan de hand van haar moeder. Zij zag er allerliefst uit en ze had een kleurtje van opgewondenheid. — Zullen we nu maar gauw gaan? vroeg ze een beetje gejaagd. 120 — Wacht even, hield haar moeder haar tegen. We hebben nog in het geheel niet afgesproken, hoe je naar huis komt. Hoe laat moet je gehaald worden? Hoe laat word jij gehaald, Ineke? Ina sloeg haar handje voor den mond. — Hemeltje, ik heb heelemaal vergeten iets af te spreken en moeder heeft er zeker ook niet aan gedacht. Maar dat hindert niet, ik kan best alleen naar huis gaan, zei ze kordaat. — Pop heeft gezegd, dat het wel een uur of elf zou worden, bracht Beppie in het midden. — En dan wou zoo'n kleine kabouter in het holle van den nacht op straat wandelen! Daar komt niets van in, hoor! riep Otto. Stel je voor! Neen, ik kom tegen elf uur Bep halen en neem dan tegelijk Ineke mee. Ik zal het wel even bij je thuis gaan zeggen, Ineke, dat je moeder zich niet ongerust behoeft te maken. Zij is toch thuis. — O ja, dat nare congres is gelukkig afgeloopen en moeder zei, dat ze nu den heelen avond eens heerlijk ging niets doen dan gaten in de lucht kijken? — Wat zeg je? vroegen mevrouw Doorninck en Otto verbaasd. — Gaten in de lucht kijken. Weet u niet wat dat is? Dan zit je heel stil, met je handen over elkaar en je kijkt maar recht voor je uit. Maar eerst moet moeder Harry toch naar bed brengen. — Ik geloof, dat moeder veel prettiger zou uitrusten, als ze met mij een kopje thee ging drinken bij Nel in den tuin, denk je ook niet? vroeg Otto. Ineke zag hem peinzend aan. — Ik weet niet of moeder je aardig genoeg vindt, zei 121 ze heel openhartig. Als ze moe is, kan ze alleen maar menschen om zich heen hebben, die ze heel aardig vindt. Mevrouw Doorninck boog zich over haar heen en kuste haar. — Wat een grappige wijsneus ben je toch. — Wat dunkt je, moeder, zou ik het er op wagen? vroeg Otto, zijne moeder aanziende. — Je kunt het altijd probeeren, antwoordde mevrouw Doorninck met een lachje. Als mevrouw Verhoeff je wegstuurt, beloof ik je, dat ik met je naar Nel zal gaan. En nu wordt het voor de kleine meisjes tijd om op te stappen. Ik heb je maar geen thee gepresenteerd, Ineke, want je zult lekkers genoeg krijgen. Heb je je zakdoek, Bep? Mooi. Dag kinderen, veel plezier! Toen de kinderen voor Pop's huis kwamen, stonden er reeds eenige rijtuigen, waaruit keurig gekleede kinderen stapten. Een knecht met witte handschoenen deed hen open en een kamermeisje, ook al met witte handschoenen, bracht hen naar boven, nadat zij hen geholpen had hun goed af te doen. Ina had eerst voor de deftigheid ook witte handschoenen willen aantrekken, maar moeder had gezegd dat dit geen mode meer was. En nu was zij er blij om. Geen van de andere kinderen droegen ze, alleen de bedienden. Op de trap kneep Beppie haar vriendinnetje eens even in den arm. — Zeg, ik vind het toch wel een beetje eng, om alleen naar binnen te moeten gaan, jij niet? — Och, antwoordde Ina schouderophalend. Dapper ging ze de groote kamer binnen, Beppie met zich mee trekkend, Regelrecht stapte ze op mevrouw .122 Feenstra toe, gaf haar een hand, feliciteerde haar met Pop's verjaardag en reikte toen haar cadeautje over. Hoewel de begroeting van Ina geheel anders was, dan die van de andere kinderen, die alle keurig hun knixje hadden gemaakt voor de gastvrouw, had mevrouw Feenstra toch schik in dit vrijmoedige kind met het fiere kopje, dat zoo zonder eenige verlegenheid voor haar stond. Pop had intusschen het pakje opengemaakt en toonde nu verrukt het mooie waaiertje aan haar moeder. Deze zag terstond, dat het buitengewoon smaakvol was bewerkt en kostbaar door het handschilderwerk en ze werd nog gunstiger voor Ina gestemd. Soms had ze wel eens getwijfeld, of het niet beter zou zijn haar dochtertje den omgang met haar on-vormelijk schoolkameraadje te verbieden, maar met het waaiertje in de hand, kwam zij plotseling tot de gevolgtrekking, dat Ina toch wel was, wat zij gewoon was een „behoorlijk" kind te noemen. Het waaiertje kreeg eene eereplaats op het tafeltje, waar ook de andere cadeautjes werden gelegd en gezet. Beppie had een mooie doos bonbons meegebracht, verscheidene andere kinderen ook, sommige kinderen hadden een vaasje, een prulletje, een snuisterijtje gegeven. Sommige daarvan waren zeer kostbaar, te kostbaar zelfs. Ina en Beppie werden nu bij de kinderen gebracht, die reeds aanwezig waren; ze moesten maar eens kennis met elkaar maken, zeide mevrouw Feenstra. Pop zou zich dolgraag bij de vriendinnen hebben gevoegd, maar ze moest voorloopig nog bij haar moeder blijvën om de gelukwenschen en de cadeautjes van de steeds binnenkomende gasten te ontvangen. En dat vond ze toch ook wel heerlijk, om zoo de heldin van 123 het feest, het middelpunt van de belangstelling te zijn. De meeste meisjes, die gevraagd waren, leken ouder dan Beppie en Marietje, verscheidene zelfs ouder dan Pop. Ze keken met een beetje minachting neer op „die kleine kinderen" en zoo stond het drietal de eerste oogenblikken een beetje afgezonderd. Ze waren blij, dat zij tenminste elkaar hadden, want anders zouden ze zich wel een beetje eenzaam hebben gevoeld. Twee keurige dienstmeisjes gingen rond met thee, bonbons en gebakjes en de babbelende mondjes zwegen eenige oogenblikken. In de voorkamer zaten de groote menschen, die het partijtje bijwoonden, tantes van Pop, eenige vriendinnen van mevrouw Feenstra, die kinderen hadden van Pop's leeftijd. Naast de moeder van Pop was een zeer deftige dame gezeten, in eene prachtige japon. Ze droeg een kostbaar snoer paarlen om den hals en hield een lorgnet met langen steel in de hand, waardoor zij nu en dan naar de meisjes keek, terwijl zij een paar woorden tot mevrouw Feenstra richtte. Vooral de grootere meisjes toonden bijzondere belangstelling voor deze deftige verschijning. — Het is de peettante van Pop, fluisterde er een, en haar man is iets aan het hof. Er klonk groote eerbied in haar stem — Zij doet alsof zij minstens de koningin zelf is, meende Ina, en deze opmerking bezorgde haar een heel boozen blik van het meisje, dat zoo onder den indruk was van de hoofsche voornaamheid. Zoo nu en dan werd een van Pop's gasten waardig gekeurd om aan de peettante te worden voorgesteld. 124 Maar deze eer. viel lang niet aan allen ten deel. De meisjes, die deze onderscheiding genoten, kwamen met eene hooge kleur van de „plechtigheid", zooals Ina het noemde terug en voelden zich den verderen avond een beetje voornamer dan de anderen. — Zoo iets alsof ze den ridderslag hadden ontvangen, spotte Ina. Plotseling kwam Pop, die zich nog maar weinig met haar schoolkameraadjes had kunnen bemoeien, naar Ina toe en stak haar hand uit. — Kom mee, Ina, tante wil met je kennismaken, verklaarde zij en ze nam haar vriendinnetje mee, niet zonder afgunst nagestaard door de andere meisjes. — Wie was dit kleine kind, dat er uitzag als een kleine zigeuner met haar zwarte haar en donkere huid, dat mevrouw Van den Oever belangstelling voor haar toonen kon? Zonder eenige verlegenheid begroette Ina de dame, die „deed alsof ze minstens de koningin was." — Dag beste meid, ik hoor, dat je een dochtertje bent van Nora Verhoeff, van wie ik de vorige maand in een der tijdschriften een zeer belangwekkend artikel heb gelezen, begon zij op gewichtigen toon, maar met een duidelijke poging om zeer vriendelijk te zijn. — Ja mevrouw, antwoordde Ina, die op dit oogenblik in het geheel geen ander antwoord wist te bedenken. — Zoo, zoo, ik wil graag wat met je praten, kom eens een beetje hier bij me zitten. Zij trok Ina op een laag stoeltje naast zich en begon een eindeloos vragen- en antwoordenspel. Het kind gaf alle inlichtingen, die van haar verlangd werden, maar ze 12f verveelde zich doodehjk en wou maar, dat ze bij hare vriendinnetjes was. Er werden nu spelletjes gedaan in de achterkamer, in afwachting van den goochelaar, die om acht uur komen zou. Ina werd intusschen door de grootere meisjes, die niet in de nabijheid van Pop's deftige peettante waren toegelaten, hevig benijd. De antwoorden van Ineke werden steeds lusteloozer en mevrouw Feenstra, die de verlangende blikken opmerkte, welke ze op haar vriendinnetjes sloeg, kwam tusschenbeide, want ze was in den grond heel goedhartig. — Ik geloof, dat Pop naar je verlangt, Ineke. Heb je geen lust om te gaan meespelen? vroeg ze vriendelijk. — O ja, mevrouw, dolgraag. En zonder verder ceremonieel stond Ina op en rende naar de anderen. De oudere dames lachten om haar haast, om uit den kring der groote menschen weg te komen, maar mevrouw Van den Over, die niet gewend was, in deze omgeving ten minste, dat zij met zoo weinig onderscheiding werd behandeld, riep geërgerd: — Dat kind heeft totaal geen manieren. — Kom, kom, zeide nu eene schoonzuster van mevrouw Feenstra verontschuldigend, het is een kind. Dat moet je haar niet zoo kwalijk nemen; het is toch heel natuurlijk, dat ze liever bij hare kameraadjes is dan bij ons. Ze had er heimelijk pleizier is, dat Ina zoo totaal geen ontzag bleek te hebben voor den stralenkrans van deftigheid, die mevrouw Van den Oever omringde, omdat „haar man aan het hof was". — Ik weet toch zeker, dat Pop nooit zoo ongemanierd 126 zou durven zijn, hield mevrouw Van den Over vol. Maar Pop is werkelijk uitstekend opgevoed. Mevrouw Feenstra lachte vol moederlijken trots. — Ik zou je toch raden Pop niet langer op die gemengde school te laten, ging mevrouw Van den Oever voort. Je deedt werkelijk beter haar naar een goede meisjesschool te sturen. Werkelijk.... Haar zuster haalde een beetje ongeduldig de schouders op. — Je weet, dat het de uitdrukkelijke wil van haar vader is, dat ze op die school gaat. Hij heeft zulke eigenaardige denkbeelden. Als ik mijn zin had.... Zij kon dien zin niet voltooien, want een luid gejuich van de kinderen kondigde de komst van den goochelaar aan. Deze nam plaats op eene kleine verhooging in de serre. Er werden vlug stoelen geplaatst voor de toeschouwers en de pret kon beginnen. Ina zat vooraan, tusschen een paar nichtjes van Pop, die, na het kwartier, dat Ina in het „heilige der heiligen" had doorgebracht, zich plotseling veel meer met haar bemoeiden en haar allerlei vriendelijkheden bewezen. Zij hadden ook nu gezorgd, dat zij een goed plaatsje op de eerste rij kreeg, zoodat ze alle goocheltoeren uitstekend volgen kon. Zij vermaakte zich nu bijzonder goed en keek met aandacht toe, hoe de goochelaar uit verbrand papier een paar mooie bloemen liet te voorschijn komen, hoe hij guldens ving uit de lucht en de wonderlijkste zaken liet verdwijnen en weer op de meest ongedachte wijze liet terugkeeren. Hij stampte een horloge, dat hij aan een der dames ter 127 leen had gevraagd, fijn in een koperen vijzel, deed het poeder, dat hij zoo verkregen had, in een doosje en zette dat op een tafeltje naast zich onder een hoogen hoed, waarover hij een zakdoek spreidde. Toen daalde hij van zijne verhooging af en terwijl alle kinderen in gespannen aandacht de oogen gevestigd hielden op den hoogen hoed, haalde hij kalm het horloge uit het taschje van Pop, die natuurlijk ook op de eerste rij zat. Zoo deed de goochelaar nog tal van toeren, de eene nog verwonderlijker dan de andere. Ten slotte nam hij zijn hoogen hoed en vulde die met snippers gekleurd papier, die de kinderen mochten scheuren, terwijl hij een glaasje water dronk, want hij had dorst gekregen van al het praten, zei hij. Toen de hoed vol snippers was nam hij dien in de hand en zwaaide er eenige malen zijn tooverstok overheen. En daarna haalde hij uit den hoed allerlei aardige en sierlijke kleinigheden, die onder de kinderen verdeeld werden als een souvenir aan dit feest. Ina kreeg een heel mooi potlood van gebrand zilver, Beppie een schakelarmbandje, Marietje een broche. Er kwam aan het gejuich geen eind en Ina zette plotseling met haar heldere stemmetje een krachtig en welgemeend: lang zal ze leven! in. Eén oogenblik van stomme verbazing — en toen juichten ze allen mee. Nadat de goochelaar vertrokken was, werden er weer versnaperingen rondgediend, waaronder een groot blad met keurige kleine glazen schaaltjes, die gevuld waren met aardbeien en slagroom. Nadat ze van deze lekkernij gesmuld hadden, stelde een 128 van Pop's tantes voor een dansje te doen. Zij zou wel piano spelen. Vlug werden de stoelen weer uit de kamer gedragen, de dienstmeisjes en de knecht kwamen binnen om het groote kleed op te nemen en op het spiegelglad gewreven zeil konden ze nu heerlijk dansen. Ina en Beppie hadden geen dansles, ze sprongen maar zoo'n beetje mee op de maat van de muziek en hadden dolle pret. Maar nu moest Pop met haar nichtje nog eens dien mooien dans doen, die ze in den afgeloopen winter voor den verjaardag van Grootmama hadden ingestudeerd, vond mevrouw Feenstra. De andere meisjes plaatsten zich in een kring en de dans werd werkelijk keurig uitgevoerd. De danseresjes werden uitbundig toegejuicht. Nog een paar tamelijk wilde spelletjes volgden, waarbij Marietje een scheur kreeg in haar jurk, zoodat de pret voor haar een oogenblik gedaan was. Want ze bedacht, dat ze natuurlijk een vreeselijk standje zou krijgen, omdat de nieuwe jurk, waaraan zooveel werk was geweest, nu al gehavend was. Maar ze troostte zich met de gedachte, dat moeder de scheur toch wel op eene of andere wijze zou weten te maken en ze deed dus maar weer lustig mee. Nu werden de meisjes uitgenoodigd naar beneden te gaan, waar hun een keurig gedekte tafel wachtte met een lekker soupeetje. Als ze gegeten hadden konden ze boven nog wat spelletjes gaan doen. Maar voor de meeste kinderen kwam daar niet meer van, want ze waren nauwelijks boven of de bel stond niet meer stil en de een na de ander werd gehaald en verdween dus uit den kring. 129 Onder de eersten, die vertrokken, bevonden zich Ina en Beppie. De kinderen hingen ieder aan een arm van Otto en ze vertelden opgewonden van de pret, die ze hadden gehad. Beppie wilde met alle geweld Ina mee naar huis brengen, maar Otto vond, dat ze nu lang genoeg op was geweest. Hij zou haar aan de deur aan moeder in handen geven, zoo was het afgesproken. En zoo gebeurde het ook. Ina babbelde den geheelen weg en thuisgekomen wilde ze wel van voren af aan beginnen. Maar haar moeder zei, dat zij morgen wel alles hooren zou en dat het heusch meer dan tijd werd, dat haar kleine meid in bed lag. Eerst toen Ineke haar kopje op het kussen vlijde en moeder goedennacht had gekust, voelde zij hoe verschrikkelijk moe ze eigenlijk was en het duurde niet lang of ze sliep als een roos. - Ina en hare Moeder. 9 XII. Pop bracht dikwijls iets voor de juffrouw op school mee. Nu eens een paar mooie rozen, dan eens wat bonbons. Ina meende wel eens op te merken, dat de juffrouw daarom vriendelijker tegen Pop was dan tegen haar. Dat verbeeldde ze zich natuurlijk, want de juffrouw wist heel goed, dat het Pop minder moeite kostte om iets bijzonders voor haar mee te brengen dan de andere kinderen, en zij was met een paar takken bloeiende brem precies even blij als met de fijne rozen van Pop, want ze waardeerde de gedachte, die de kinderen hadden gehad en niet de gave zelf. Maar Ina had zich nu eenmaal in het hoofd gepraat, dat de juffrouw een paar maal hartelijker en vriendelijker tegen Pop was geweest dan tegen haar en dat kon ze niet velen. Ze nam zich daarom voor eens iets heel bijzonders mee te brengen net als Pop en ze vroeg aan haar moeder om geld. — Waarvoor? vroeg mevrouw Verhoeff uiterst verbaasd. Er zijn toch geene verjaardagen in het vooruitzicht? — Nee, maar ik wou eens iets voor de juffrouw meebrengen. Pop, en ook de andere meisjes, brengen telkens iets voor haar mee. 131 — Maar jij toch ook, kindlief. Behalve de bloemen, die je gaat plukken, heb je laatst geld gekregen om mee te doen aan een verjaarscadeautje voor de juffrouw, verleden week heb ik je 75 ct. gegeven om een nieuw bloemenvaasje te koopen, omdat je het andere gebroken had; ik zie dus werkelijk niet in waarvoor ik je nu weer geld zou moeten geven. — Ik wou ook eens wat meebrengen, hield Ina aan. — Welnu, ga dan morgen wat mooie bloemen plukken in de duinen. Het is dan toch Woensdag, dan heb je meteen een gezelligen middag. Vraag Beppie of ze meegaat. — Och nee, zoo bedoel ik het niet, zeurde Ina, ik wou wat voor de juffrouw koopen. Haar moeder werd ongeduldig. — Ik kan je daarvoor geen geld geven, zei ze een beetje kort. Je weet heel goed, dat ik moeite moet doen om rond te komen den laatsten tijd, vooral nu Harry weer zooveel extra dingen noodig heeft en ik kan aan onnoodige prutserijen geen geld besteden. Ina wist, dat daarmee het laatste woord gezegd was. Maar ze zette zich niet over hare teleurstelling heen, zoo als ze anders deed, als er eens iets niet precies zoo ging als zij het gewenscht had. Ze bleef een beetje pruilen en de gedachte, dat ze ook eens iets heel extra's voor de juffrouw wilde meebrengen, zette zich meer en meer iu haar hoofdje vast. Den volgenden dag bracht Pop een perzik mee voor de juffrouw. — Dank je wel, Pop, zeide deze heel vriendelijk, terwijl ze het meisje over de wang streek. Ik vind het aller- 132 liefst van je, dat je die voor me bewaard hebt Zeker van het dessert, hè? Pop kleurde — van blijdschap, meende Ina — en mompelde iets onverstaanbaars. Om twaalf uur liep Ina een eindje met haar mee. Ze had het hoofd nog zoo vol over de perzik, die Pop had meegebracht, dat ze er niet over zwijgen kon. — Ik wist niet, dat het al de tijd was voor perziken, zei ze. Heb jullie ze gisteren voor het eerst gegeten? — Wel neen, kind, wees Pop haar terecht, ze zijn nog veel te duur. — Hoe kwam je er dan aan? wilde Ina weten. — Wel, ik moest vanmorgen vóór schooltijd voor ma even bij onzen fruithandelaar aanloopen en daar zag ik deze mooie liggen en ik kocht hem voor de juffrouw. Ik dweep met de juffrouw en ik vind het heerlijk iets voor haar te kunnen doen. Maar hij was vreeselijk duur, hoor, die perzik, vijfentwintig cent. — Had je dan zooveel geld bij je? — Welnee, ik betaal nooit iets zelf van wat ik meebreng. Ik koop het altijd in den winkel, waar ma een rekening heeft en dan laat ik het opschrijven. Ze kennen er mij natuurlijk. Ina bedacht, dat dit heel gemakkelijk was en het kwam geen oogenblik in haar op, dat de juffrouw de attenties van Pop wel heel wat minder op prijs zou stellen, als zij dit wist. Ze vond het alleen maar bijzonder prettig voor Pop, dat die het zoo makkelijk had. — Vind je ma dat allemaal goed? vroeg ze nog. Pop haalde de schouders op. 133 — Och, de rekeningen komen iedere drie maanden en dan weet ma toch niet zoo precies meer wat ze gehad heeft. Als het nu iets héél bijzonders is, zooals van die perzik, ja, dan moet ik het wel zeggen en dan krijg ik soms een standje en soms niet. Dat hangt heelemaal van de stemming af. Op weg naar huis peinsde Ina nog over dit gesprek na. Ze vond dat Pop toch wel een heel gemakkelijk leventje had en ze wilde maar, dat bij haar ook alles zoo op rolletjes liep. Het hinderde haar bepaald, dat moeder zoo ronduit geweigerd had, haar iets voor de juffrouw te laten koopen. Zou ze het ook maar eens doen op de manier van Pop, want haar weekgeld ging altijd op aan dingen, die ze dringend noodig had. Maar moeder had nergens rekeningen, en zeker niet, die drie maanden liepen. Ja, toch, wacht eens, bij den banketbakker, daar werd ze altijd zonder geld heengestuurd en eens in de maand — op den eersten — ging moeder daar het rekeningetje betalen. Maar ze zou daar toch nooit zoo maar durven binnenstappen en iets koopen waar moes niets van wist. Ze trachtte aan iets anders te denken, maar het denkbeeld, dat nu eenmaal bij haar had wortel geschoten, liet haar toch niet meer geheel los. Een paar dagen later riep haar moeder haar. — Ineke, ik krijg vanavond visite en ik moet wat bij de thee hebben. Toe, loop jij eens even naar juffrouw Van der Sloot en haal anderhalf ons hernhutters en anderhalf ons bonbons, je weet wel, van die fijne, die we laatst ook gehad hebben. — Komt er plechtige visite? informeerde Ina. 134 — Niet zoo erg plechtig, mevrouw Doorninck komt theedrinken met Nel en Otto. — Anders niemand? — Neen, anders niemand. — Waarom komt Nel haar man toch nooit mee? — Maar kindje, weet je dan niet dat die zeeofficier is? Hij is op reis en wordt over een half jaar thuis verwacht. Ik dacht, dat je dat wel wist. — Nee, Bep heeft er nooit over gesproken en ik heb er niet naar durven vragen, omdat ik niet wist of er misschien een nare reden voor zou zijn. Mevrouw Verhoeff kuste haar dochtertje. — Ga je nu eerst even? — Ik wil mee! riep Harry, die zijn paard op het balcon in den steek liet en kwam aandraven. Hij ging dol graag mee naar juffrouw Van der Sloot, omdat hij daar altijd wat lekkers kreeg. — Nee, ik ga alleen, riep Ina, al half op de trap. Harry trok een lipje. — Wil mee, drong hij. — Toe, neem hem maar even mee, Ina. — Och moeder, hij loopt zoo langzaam, dan kost het weer zooveel tijd. Zeg Harry, als ik wat van juffrouw Van der Sloot krijg, zal ik het voor je bewaren, is dat goed? Maar laat me dan ook alleen gaan. En Ina maakte de kleine vingers, die zich aan haar jurk klemden, los. — Zal je het heusch doen? — Ja, eerlijk, ik beloof het je. Ik zal niets zelf opeten. Met deze belofte was Harry's voornaamste reden om mee te willen vervallen. En toen zijne moeder hem mee- 135 nam om hem een schoon, wit pakje aan te trekken, was hij reeds weer geheel tevreden. Ina liep intusschen vlug naar den winkel. Onderweg bedacht zij, dat er nu eene gelegenheid was óm te doen, wat ze zich de laatste dagen wel eens had voorgesteld. Als ze nu in plaats van anderhalf ons eens twee ons bonbons kocht en er een half ons uitnam om morgen aan de juffrouw te geven? Geen haan zou er naar kraaien. Moeder zou er bij het betalen van het rekeningetje niets van merken en de juffrouw zou er zoo blij mee zijn. Wel was er iets in haar binnenste, dat haar zei, dat het heel verkeerd was, wat ze nu wilde doen, maar ze legde aan die inwendige stem het zwijgen op door zichzelf voor te praten, dat Pop het toch ook deed, niet éénmaal, maar wel honderd keer, en dat het zoo héél slecht niet kon zijn. Maar heel gerust voelde ze zich niet en met eene haperende stem deed ze haar boodschap: — Anderhalf ons hernhutters en twee ons bonbons. — Twee ons? vroeg de winkeljuffrouw, die haar niet goed verstaan had, omdat ze zoo onduidelijk sprak. Nog had ze een kans om alles goed te maken, maar zij liet die voorbijgaan en herhaalde: — Ja juffrouw, twee ons. De juffrouw woog de koekjes en de bonbons af en Ina holde met de beide zakjes den winkel uit. Een eindje verder ging zij op de stoep van een portiek zitten, schudde de bonbons op haar schoot uit en begon ze te tellen. Telkens schrikte ze op, als er voetStappen door de straat klonken, maar er waren op 136 dit uur weinig voorbijgangers en ze werd niet gestoord. Ze telde zorgvuldig, tien, twaalf, zestien, twintig, twee-, drie-, vierentwintig, zevenentwintig, achtentwintig. Achtentwintig in twee ons, dat was zeven in een half ons, anderhalf ons dat was drie halve onzen, dus drie maal zeven, is eenentwintig. Ze kon er voor de juffrouw zeven uitnemen. Ze zocht er zeven mooie groote uit, deed de rest in het zakje terug en maakte het met zorg dicht, je kon haast niet zien, dat het open geweest was, of liever, Ina vond dat je het heelemaal niet kon zien. Waar bleef ze nu met de zeven andere? Wacht, ze had vanmiddag een blad uit haar schrift gescheurd, omdat er een klad op was gekomen. Dat moest zë nog in haar zak hebben. Zij kon ze dan thuis wel in het zakje doen, als moeder de bonbons op het schaaltje gedaan had. Ze stopte de gestolen bonbons — want dat waren ze toch eigenlijk, al wilde Ina dat zichzelf niet bekennen — in haar zak en ging naar huis. Maar ze liep alsof zij lood in de schoenen had. — Wat ben je lang weggebleven, kind, merkte haar moeder op, die haar opendeed. Heb je zoo lang moeten wachten? — Ja, nogal, antwoordde Ina, die nu ineens tot de ontdekking kwam, dat het niet zou blijven bij dit bedrog, dat ze gepleegd had, maar dat ze zou moeten liegen ook, wilde ze niet, dat alles dadelijk zou uitkomen. Ze voelde zich in het geheel niet op haar gemak en zij dacht er een oogenblik over, of ze maar niet liever alles aan moeder zou opbiechten. Maar ze durfde niet en ze durfde moeder ook niet aankijken, zoo bang was ze, dat 137 *die*©p haar gezicht zou lezen, wat ze gedaan had. — Heb je wat voor me meegebracht? vroeg Harry, aan haar jurk trekkend. — Ja, twee koekjes, antwoordde Ina, blij met deze afleiding; ik heb ze in het zakje van de hernhutters gedaan. Zij maakte het zakje open en gaf haar broertje de twee kransjes, die zij van de winkeljuffrouw had gekregen en waaraan ze niet geraakt had. — Dank je, jij mag er een van. En genadig stak Harry haar een van de koekjes toe. — Nee, hoeft niet, je mag ze allebei hebben. Ina had op dit oogenblik in het geheel geen trek in snoeperij. Intusschen had mevrouw Verhoeff de bonbons op een schaaltje geschikt. — Wat zijn er maar weinig, merkte zij op. Je bent toch wel zeker, ïna, dat je anderhalf ons gevraagd hebt? — Ja moeder. Mevrouw Verhoeff schudde het hoofd. — Ik zal ze toch eens even nawegen. Ze deed de bonbons weer in het zakje en legde dat op den brievenweger, die op haar schrijftafel stond. Er was honderddertig gram. — Zeg eens, Ineke, je hebt er toch niet van gesnoept? — Nee, moeder. — Eerlijk niet? Het zou trouwens de eerste keer zijn, dat ik merkte, dat ik je niet vertrouwen kon. Weer drong die stem in haar binnenste Ina om nu toch maar alles te zeggen. Maar inplaats daarvan antwoordde zij: — Nee, moeder ik heb er niet van gesnoept. 138 — Nu, ik geloof je natuurlijk, zei mevrouw Verhoeff, maar ik zal toch eens in den winkel zeggen, dat ze beter gewicht moeten geven. Zij schikte de bonbons opnieuw in het schaaltje en begon zich met de theetafel bezig te houden. Harry speelde met een legkaart en Ina ging met een boek op den divan liggen. Ze kon haar aandacht echter niet bij het verhaal houden en ze vond het eene opluchting, toen er gebeld werd. Het was mevrouw Doorninck met haar zoon en dochter. Anders vond Ina het heerlijk als mevrouw Doorninck kwam, ook al was Bep er niet bij en ze was altijd zoo blij in dat geval tot negen uur te mogen opblijven, terwijl Harry alleen de visite een handje mocht geven en dan dadelijk in bed gelegd werd. Zij voelde zich echter zoo weinig op haar gemak, dat ze al om half negen goeden nacht zei en naar haar kamertje ging. Voortdurend vroeg ze zich af, hoe het toch mogelijk was, dat moeder direct had gemerkt, dat er met die bonbons iets niet in den haak was. En hoe konden er toch te weinig zijn? Ze had het zoo precies uitgerekend. Nu bedacht ze, dat ze er de zeven grootste had uitgezocht en dat moest natuurlijk verschil in het gewicht maken. Zij wilde nu wel, dat ze het niet gedaan had, maar den moed vinden om haar moeder te roepen en die nu nog, terwijl ze al in bed lag, alles te vertellen, had ze niet. Terwijl ze in haar bedje lag rond te woelen en onrustige gedachten haar den slaap beletten, zei Otto tot mevrouw Verhoeff: Wat was Ineke stil van avond. Er scheelde toch niets aan? 139 — Ik geloof het niet, antwoordde Ina's moeder, maar ik verbeeldde mij ook al, dat ze een beetje gedrukt was. Misschien een onaangenaamheidje op school of een kibbelpartijtje met een vriendinnetje. Als ze werkelijk iets heeft, dat haar hindert, vertelt ze het mij morgen wel, voor ze naar school gaat. Maar Ina vertelde den volgenden morgen niets. Ze stapte naar school met de bonbons in haar zak en ze verbeeldde zich, dat ze zich wel lichter gestemd zou voelen, als ze de bonbons maar eenmaal aan de juffrouw had gegeven: daarbij troostte ze zich met de gedachte, dat ze dan toch een prettig oogenblik zou hebben bij al de narigheid, die ze van haar bedrog ondervond. Ze vond het afschuwelijk, dat ze nu een geheim had voor moeder, een geheim, dat ze haar niet durfde vertellen... Zoodra ze in hare klasse kwam, ging Ina naar de juffrouw toe. Er waren nog maar weinig kinderen in de klas. Gelukkig! En Ina had nog wel gedacht, dat ze het heerlijk zou vinden de bonbons te geven, als véél kinderen het zien zouden. De juffrouw stond bij haar lessenaar een paar schriften na te zien. Ina stootte haar even aan den arm, terwijl ze het pakje lekkers op den lessenaar legde. — Juffrouw, ik heb wat voor u meegebracht. — Dank je wel, Ineke, zei de juffrouw vriendelijk. Toen maakte zij het papiertje — eene oude enveloppe — open! — Maar kind wat een heerlijke bonbons! En wat veel! Hoe kom je daaraan; om zooveel voor mij mee te brengen! 140 Ina kleurde en zweeg, maar niet van blijdschap over de vriendelijke woorden, die de juffrouw tot haar richtte. Zij stond bij den lessenaar met afgewende oogen. De onderwijzeres, die gewend was, dat het kind met haar klaren, eerlijken blik haar steeds openhartig in de oogen keek en die hare houding nu vreemd-onrustig vond, voelde als bij ingeving, dat er iets niet in orde was. Zij tilde met haar wijsvinger onder Ina's kinnetje het donkere kopje wat omhoog en vroeg heel ernstig: — Ineke, je hebt ze toch niet weggenomen, om ze aan mij te kunnen geven? Ina werd boos. Hè, wat deed de juffrouw nu vervelend! In plaats van gewoon te zeggen „dank je" en dan den verderen morgen eens extra-vriendelijk te zijn, ging ze nu van die onaangename vragen doen! Hoe merkte ze het zoo gauw! Maar ze kon toch niet gaan vertellen, hoe ze aan die bonbons gekomen was! En eigenlijk weggenomen had zij ze niet! Daarop kon ze gerust „neen" zeggen, zoo goed als toen moeder haar gisteravond gevraagd had, of ze gesnoept had. — Wat denkt u wel van me! riep ze heftig, bijna brutaal. Dat vraagt u toch ook nooit aan Pop of aan andere kinderen! Ik kan toch ook wel iets fijns voor u meebrengen en... ik ben... ik heb... Ze begon te hakkelen en kreeg onder den vasten, ernstigen blik van hare onderwijzeres een hooge kleur. Ontsteld zweeg ze. De juffrouw legde de hand op haar hoofd. — Op die vraag zal ik je om twaalf uur antwoord geven, kindje, als alle kinderen weg zijn. Wij moeten eens samen onder vier oogen praten. Ik ben niet 141 boos op je. Ga nu naar je plaats, want we gaan beginnen. Ina bracht een ellendigen morgen door. Het genoegen, dat ze zich voorgesteld had, als ze de bonbons aan de juffrouw zou geven, was ook al heel denkbeeldig geweest. Niets, niets dan ellende had ze gehad van haar onzaligen inval! Het kostte haar moeite, haar tranen in te houden en in het wandeluur vroeg ze, of zij in de klasse mocht blijven. De onderwijzeres, die wel begreep, dat er veel in het hartje van haar jongste leerlingetje moest omgaan en die het wel goed vond haar eens met hare gedachten alleen te laten, stond dat dadelijk toe. Toen om twaalf uur de lessen geëindigd waren en de andere leerlingen het lokaal hadden verlaten, kwam zij naast Ina in de bank zitten en zei: — Ineke, wil ik je nu eens vertellen, waarom ik je vanmorgen iets vroeg, dat je niet prettig vondt? Ina knikte. — En ook, waarom ik dat nooit vraag aan Pop of andere kinderen? Weer een stomme knik. — In de eerste plaats, omdat jou eigen gezichtje je verraadde en ik zag, dat er iets niet in orde was. In de tweede plaats, omdat ik geloof, dat je moeder eene te verstandige vrouw is om je zóóveel lekkers te geven, dat je er zooveel van kunt overhouden voor mij. En vertel jij me nu eens heel eerlijk: had je die bonbons werkelijk niet weggenomen? Ina barstte in tranen uit. — Weggenomen niet, snikte ze, maar veel erger. En nu biechtte ze op, hoe ze de bonbons had gekocht, 142 meer dan moeder bestelde en er de zeven mooiste had uitgezocht — En dacht je werkelijk, dat je mij daarmee een plezier zou doen? Ina snikte. — Ik dacht, dat u meer van Pop hieldt dan van mij, omdat zij altijd zulke erg mooie bloemen en lekkere dingen voor u meebrengt en toen wou ik ook eens iets bijzonders doen. Maar moeder wou er mij geen geld voor geven — Daar had moeder groot gelijk aan, viel de juffrouw haar in de rede. Zij sloeg haar arm om het snikkende kind en zei vol medelijden: — Dacht je dan, kindjelief, dat jij of Pop of wie dan ook, mijne genegenheid kóópen kon? Ik heb het altijd heel lief van jullie gevonden, als je aan mij dacht en mij dat toonde door een bloemetje of zoo voor mij mee te brengen. En daar Pop's ouders rijk zijn, vond ik het heel natuurlijk, dat zij wel eens dingen meebracht, waarover andere kinderen niet konden denken. Het is nooit in me opgekomen, dat je kon denken, dat ik daarom Pop zou voortrekken. — Voortrekken niet, verbeterde Ina. — Meer van haar houden dan; maar nu ik gezien heb, welke gevolgen dat alles hebben kan, zal ik vanmiddag aan de klasse zeggen, dat niemand meer iets voor me mee mag brengen, behalve veldbloemen. Ina had opgehouden met snikken. Ze keek met haar rood-behuilde oogen hare onderwijzeres aan alsof ze wat zeggen wilde. Dacht je dan kind ... (bldz. 142). 144 Deze gaf haar een aanmoedigend drukje op den schouder. — Zeg nu maar eens gerust alles wat je op je hart hebt. Ik ben zoo blij, dat we dit samen uit kunnen praten. — U was toch wel veel aardiger tegen Pop dan tegen mij, den laatsten tijd. — Was ik? vroeg de juffrouw peinzend. Misschien wel. En nu we zoo vertrouwelijk eens even praten, wil ik je wel zeggen, dat ik zoo'n medelijden met Pop heb, dat ik haar graag een beetje hartelijkheid toon. — Medelijden? herhaalde Ina. — Ja. Geloof jij, dat Pop, hoe zij ook verwend wordt, een Heel gelukkig leven heeft? — Dat zegt moeder ook. — En vind je dan niet, dat ze wel recht heeft op wat hartelijkheid? Ina knikte. — En zal je nu niet meer jaloersch zijn en denken.... — O, juffrouw, jaloersch! — Ja, kindje, een heel klein beetje jaloerschheid was het wel van je, en je ziet, waartoe die je geleid heeft. En ga nu maar gauw naar huis en vertel moeder alles, wat je mij hebt verteld. Ina's gezichtje betrok. — Moet dat? W$M — Ja zeker, dat moet. Je wilt toch niet blijven rondloopen met dit geheim tusschen jullie beiden? Vertel alles aan je moeder. Het zal haar natuurlijk verdriet doen, maar zij zal toch blij zijn, dat je uit eigen beweging naar haar toekomt en schuld bekent. — Dat is juist zoo moeilijk, zuchtte Ina. — Dat is het, maar later voel je je zoo heerlijk verlicht. 145 Weet je wat mijn kleine zusje eens zei? „Het is bijna de moeite waard om stout te zijn, omdat het zoo heerlijk is vergeven te worden". Ina lachte, terwijl ze met haar natten zakdoek nog eens over haar gezicht veegde. — Beloof je me, dat je het moeder zeggen zult? — Ja, juffrouw. — Ga dan nu maar gauw naar huis en dan kom je vanmiddag met een opgewekt gezichtje weer terug, hè? — Ja, juffrouw. Ina liep op een drafje weg. Nu ze zich voorgenomen had alles te bekennen, wilde zij maar liefst zoo spoedig mogelijk thuis zijn. Heb je gehuild, Ineke? vroeg haar moeder, zoodra ze de kamer binnenkwam. — Ina begon weer te huilen en, met de armen om haar moeders hals geslagen, bekende ze, wat ze gisteren gedaan had. Mevrouw Verhoeff zeide niets en streek zacht over het donkere, berouwvolle kopje. Zij was zóó blij, dat het kind uit eigen beweging bij haar kwam om haar misstap te bekennen, dat zij nu geen enkel hard woord wilde zeggen. — Hoe ben je op dat denkbeeld gekomen, Ineke? vroeg ze eindelijk zacht. Toen vertelde Ina, hoe Pop altijd alles op de rekening van haar moeder kocht en hoe zij daardoor op de gedachten was gekomen. — Moes, ben je alsjeblieft niet boos op me? vroeg ze, opnieuw snikkend. Ik ben zoo ellendig geweest en ik heb er zoo'n spijt van. Ik zal nooit, nooit weer tegen je jokken en je nooit weer bedriegen. Ina en bare Moeder. 10 146 — Nee, vrouwtjelief, ik ben niet boos op je, antwoordde haar moeder met een hartelijken kus. Maar hoe zou het moeten gaan, als ik mijn kleine meisje niet meer zou kunnen vertrouwen? — Maar je kunt me vertrouwen, moesje, riep Ina, wanhopig bij deze gedachte, ik zal het heusch nooit meer doen! Geloof me toch, nooit weer! Haar moeder keek haar lang en ernstig aan. — Ik geloof je, zei ze toen. We halen een dikken streep door deze rekening — in dubbele beteekenis — en slaan een nieuw blaadje om. Ina ging als een geheel getroost kind vroolijk naar school, maar terwijl mevrouw Verhoeff voor haar schrijftafel zat, vroeg ze zich af, of het eigenlijk wel goed was, dat Ineke met Pop omging. Beppie Doorninck met haar vriendelijk, kinderlijk hartje was veel beter gezelschap voor haar. Maar zij bedacht ook, hoe weinig er op Pop gelet werd en hoe eigenlijk niemand er zich om bekommerde, of wat zij deed goed of slecht was, zoolang zij niet zondigde tegen de goede manieren en deed, wat men van een welopgevoed kind verwacht. Het kon toch ook evengoed zijn, dat Ineke tenslotte op Pop een invloed ten goede uitoefende in plaats van Pop een verkeerden invloed op Ineke. En na eene langdurige overpeinzing, waarin de vellen wit papier vóór haar onbeschreven bleven, besloot ze den omgang tusschen de beide kinderen nog niet te verbieden. Zoolang Ineke haar moeder alles vertelde, kon er geen ernstig gevaar bestaan. XIII. — Ina, ga je vanmiddag mee uit? vroeg mevrouw Verhoeff. Ik heb vanmiddag vrij en ik wil er gebruik van maken om met Harry uit te gaan. Als je zin hebt, mag je natuurlijk mee. — Natuurlijk heb ik zin, antwoordde Ina, die juist uit school kwam. Het is alleen jammer, dat ik het niet eerder geweten heb, want ik heb met Pop afgesproken, dat we vanmiddag samen naar Scheveningen zouden gaan. Maar ik kan haar wel even opbellen en zeggen, dat ik met jullie uitga. Ze liep al naar de telefoon, maar haar moeder hield haar terug. — Neen, kindje, niet doen. Een afspraak is eene afspraak en als je die nu op het laatste oogenblik afzegt, is Pop niet zoo gauw in de gelegenheid iemand anders te vinden om mee uit te gaan. Je bederft dus haar middag. Een man, een man, een woord, een woord; is 't niet? Ina knikte. — 'k Was toch wel graag met jullie meegegaan. — Nu, dat gebeurt nog wel eens een keertje. En deze afspraak is toch ook prettig? — Jawel. Mogen we dan gauw koffiedrinken? Dan kunnen we vroeg weg, 148 — Ja, dat is goed. Je mag den sleutel mee hebben. En willen we dan afspreken, dat, wie het eerst thuiskomt, de tafel dekt? — Goed, zei Ina, die zich in stilte voornam dan een beetje laat thuis te komen, want ze wilde wel eens van hare dagelijksche bezigheid, tafeldekken, ontslagen zijn. Ze vond het een gloeiend vervelend werk. — Trek nog even een schoone jurk aan, zei haar moeder. Die blauw linnen, met de witte kraag en manchetten. Enkele minuten later stapte Ina de deur uit in hare schoone blauwe jurk, waarmee ze er frisch en lief uitzag. Aan den hoek van de straat wuifde ze nog even naar moeder en Henri, die den anderen kant, naar de tramhalte, opgingen. Toen liep ze vlug naar het huis van Pop. 't Was jammer, bedacht ze onderweg, dat Bep vanmiddag niet meekon. Maar Bep moest met mevrouw Doorninck een nieuw zomermanteltje gaan koopen. Toch wel vervelend om met zoo'n prachtigen middag in winkels te moeten zijn, al was een nieuwe mantel dan wel iets erg prettigs. Bep wou graag een roode hebben en haar moeder had gesproken over een blauwe. Ze was benieuwd wat het nu worden zou, misschien wel een witte. Zij had nu het huis van Pop bereikt en belde aan. Zij dacht niet anders of haar vriendinnetje zou haar tegemoet komen hollen, met de schop in de hand, maar het dienstmeisje deed de deur open op haar ongeduldig bellen en zei met een verwonderd gezicht: — Jongejuffrouw Pop? Die is met mijnheer uit. Ze zijn zeker al een half uur weg. Ina kreeg een gevoel alsof ze door den grond zonk. 149 — Maar ik had afgesproken met Pop, stamelde ze. Zij kon zich niet voorstellen dat ze zoo verraderlijk in den steek gelaten werd. Het meisje haalde de schouders op. — Ik weet er niets van. De jongejuffrouw heeft geen boodschap achtergelaten. — Heeft ze ook niets gezegd van opbellen? — Ook niet, jongejuffrouw. Met een loodzwaar hart keerde Ina zich om en ging de stoep af. Er zat niets anders op dan naar huis terug te gaan. En moeder, die ook niet thuis was! En ze had mee kunnen gaan, als moeder er niet op aangedrongen had, dat ze haar woord tegenover Pop zou houden! Het was niet eens noodig geweest. Dat ellendige kind, om haar zóó in den steek te laten! Waarom was moeder ook zoo overdreven nauwgezet in die dingen! Dat kostte haar nu een prettigen middag! Wat ellendig, wat innig ellendig! Driftig en zichzelf opwindend holde ze meer dan ze liep naar huis toe. Tranen van teleurstelling, van boosheid en ook van echt, innig kinderverdriet stonden in haar oogen. Meer dan eens struikelde ze over een trottoirrand, dien ze niet zag door den mist, die haar blik verduisterde! Daar stond ze weer voor haar eigen deur. Gelukkig, dat ze ten minste den sleutel had! Ze ging naar binnen en zag met een hopeloozen blik om zich heen in de kamers, die haar leeg en verlaten schenen. En buiten scheen de zon nog even prettig en uitlokkend als een half uur te voren, een paar vogels tjilpten op den rand van het balcon en zij zat hier alleen in huis, terwijl ieder ander kind met 150 zijn vader of moeder prettig uit was! En zij had het ook kunnen hebben, als.... Ina barstte in tranen uit en wierp zich snikkend op de rustbank. Nog nooit had zij zich zóó eenzaam en verlaten gevoeld. Een half uurtje had ze misschien zoo gelegen, toen er gebeld werd. Wie zou het zijn? Misschien de post, of een zandman, een vischkoopman of zoo iets. Het kon haar niet schelen, ze ging niet open doen. Of zou ze toch maar eens gaan kijken? Terwijl ze nog aan het overwegen was, of ze al dan niet zou opstaan, klonk de schel voor de tweede maal. Kom, ze zou toch maar even gaan opendoen. Misschien was het wel een boodschap of een brief voor moeder. Vlug liep ze de trap af en trok de knip van de deur. Het was Otto. — Hallo, zeide hij binnenstappend en zijne beide handen op de smalle schoudertjes leggend. Hoe vind ik jou zoo in tranen? Toch niets ernstigs gebeurd? Kind, je oogen zijn heelemaal dik en rood van het huilen. Vertel eens gauw wat er aan scheelt. Stout geweest en moeder boos? Hij sloot de deur achter zich en trok Ina mee de trap op. Bij het woord,, moeder" schoten haar oogen weer vol tranen. Otto ging in de eetkamer op een stoel zitten en nam haar tusschen zijn knieën. — Ziezoo, nu wil ik eens weten, waarom jij met dit mooie weer alleen thuis bent en zoo'n verdriet hebt. Toch geen straf? En nu deed Ina het heele verhaal van haar ellende. 151 Hoe moeder er op gestaan had, dat ze haar belofte tegenover Pop zou houden en hoe — op hetzelfde oogenblik misschien — Pop rustig met haar vader uitging en haar in den steek liet en eenzaam thuis liet zitten. Ineke kreeg medelijden met zichzelf, terwijl ze haar verhaal deed en hare tranen vloeiden rijkelijk. Als een klein hoopje menschelijke ellende stond ze voor hem in de frissche, blauwe jurk, die ze met zooveel plezier had aangetrokken. Otto streek haar het korte krullige haar uit de oogen. — Komaan, prul, je bent nu niet meer alleen in huis, dus nu geen tranen meer. Waar zou je met Pop heen zijn gedaan? — Naar Sch—Scheveningen, snikte Ina. Hij trok een komisch-wanhopig gezicht. Daar krijg je me met geenjstok, met geen zweepslagen en met geen tien paarden heen. Maar ik wil wel met je uitgaan. En je zult het prettig bij me hebben ook. Wil je dat? Heel Ina's bedroefde gezichtje helderde op. — Echt? vroeg ze met een kleur van plezier. — Echt. Weet je wat we doen? Ik ga even naar huis mijn fiets halen. Jij wascht in dien tijd je beschreide toet eens flink af, met lauw water, want je ziet er ontoonbaar uit. En borstel je haren een beetje in hun fatsoen. Ik kom je hier met de fiets halen. We leggen een kussen van de bank op den bagagedrager en dan gaan we samen fietsen, jij achterop. — Heerlijk! juichte Ina. Maar zal je me heusch komen halen? voegde zij er met een angstig gezichtje aan toe. De hevige teleurstelling van dien middag was te versch om geen sporen te hebben nagelaten. 152 — Nee hoor, ik zal je niet in den steek laten. Ik ben vanmiddag je ridder en je mag over mij beschikken. Maar ridders worden altijd door hunne dames beloond met een gunst en ik wil ook mijne belooning hebben. — Wat dan? vroeg Ina een beetje wantrouwig. Ze was bang, dat hij een kus zou vragen en dat vond ze afschuwelijk. — Ik noodig mijzelf uit om te blijven eten, zei Otto ernstig, en in den tijd, dat ik weg ben, moet jij den kok opbellen en een briefje voor moeder klaar leggen. Ina knikte. Op het oogenblik, dat hij de deur achter zich dichttrok, bekroop haar wel even een angstig gevoel. Als Otto haar nu ook eens vergat en in den steek liet? Maar neen, hij zag er niet naar uit alsof hij eene belofte niet houden zou en vol vertrouwen op zijne spoedige terugkomst begon ze de dingen uit te voeren, die hij haar had opgedragen. Het laatst van alles schreef ze met blauw potlood een briefje: „Otto komt vanmiddag eten. Er is bij den kok besteld". Ze had er haar naam nog niet eens onder gezet, toen er al weer gebeld werd. Haastig gooide ze het potlood neer en rende de trap af. Het was Otto, mèt de fiets. — Heb je een kussentje? vroeg hij. Ina kwam aandragen met een kussen, met Brabantsche stof overtrokken, dat uitstekend voor het doel geschikt was. Otto gespte het handig met een riempje op den bagagedrager en leerde haar, hoe ze moest gaan zitten. Een oogenblik later waren ze op weg. Eerst was het Ina een beetje vreemd; vooral met haar beenen wist ze niet goed raad en ze durfde zich haast niet te bewegen. 153 Maar al gauw vond ze voor haar linkervoet een plaatsje op de step en ze merkte, dat ze niet in volkomen onbeweeglijkheid hoefde te blijven. Toen werd het prettig. Het windje speelde door haar haren en koelde haar gloeiend gezichtje af. Ze fietsten in een matig gangetje en Otto had in de stad al zijne aandacht noodig voor het besturen van de fiets, maar toen ze eenmaal in het bosch waren gekomen, had hij gelegenheid om met haar te praten ook. Ze fietsten eerst naar Den Deyl en daar stapten ze af, omdat Otto zei, dat hij bang was dat ze van het ongewone zitten stijf zou worden. Gezellig zaten ze samen aan een tafeltje in den beschaduwden tuin en Otto tracteerde op ijs en taartjes. — Hou je van plombière? vroeg hij. Ina knikte met verrukte oogen. Langzaam genietend lepelde ze haar ijs op en terwijl ze daar zoo prettig, vertrouwelijk zaten, praatte ze over allerlei dingen, die ze meestal diep in haar kleine hartje verstopte. Ook over haar zusje, over Jopie. Otto wist daar eigenlijk heel weinig van, want hij had, uit vrees onbescheiden te schijnen, nooit regelrecht en op den man af aan Ina's moeder willen vragen hem wat meer over haar oudste dochtertje te vertellen, hoewel hij het niet prettig vond, dat hij, nu hij met de beide anderen zulke goede vrienden geworden was, van de oudste zoo weinig wist. En uit eigen beweging had mevrouw Verhoeff er nooit over gesproken. Den eigenaardigen trek, dien Ina had, om koppig nooit te willen spreken over dingen, die haar diep raakten, had zij van haar moeder geërfd. Maar nu 154 was het kind zeldzaam mededeelzaam, in eene behoefte om haar dankbaarheid te uiten. Zij vertelde, dat zij zich Jopie niet anders herinneren kon dan als een zwak, bleek poppetje, kleiner dan zij, terwijl zij toch ouder was. Jopie was altijd voor alles te zwak geweest en eens op een dag was ze ziek geworden en had moes vreeselijk gehuild en toen was Jopie naar een ziekenhuis gebracht. Dat was nu twee jaar geleden. Thuis was Jopie niet meer geweest. Direct, toen ze wat beter was, werd ze naar het sanatorium in Gelderland gezonden, waar ze nu nog was. Eens in de maand ging moeder er heen. Soms kwam ze heel opgewekt terug, soms heel stil. Als Ina dan vroeg: — Hoe gaat het met Jopie? Dan antwoordde ze nooit anders dan: — O, nogal goed. — Maar ik weet best, besloot Ina met een van die veelbeteekenende knikjes, die haar soms wijs maakten boven haar leeftijd, dat moeder soms heel ongerust is over Jopie. Otto zweeg en staarde voor zich uit. Plotseling voelde hij een klein frisch handje op zijn hand. — Otto, jij bent toch ook dokter en je bent zoo heel erg knap, zegt Bep, kan jij Jopie niet beter maken? Een paar smeekende oogen keken vertrouwend naar hem op. Ineke, aan wie hij midden in haar verdriet als een reddende engel was verschenen, begon in hem iemand te zien, die alle verdriet kon wegnemen. Otto sloot het kleine handje in de zijne. — Ik zou het o, zoo graag probeeren, zei hij warm. En als moeder het goed vindt, wil ik het ook probeeren* 155 Maar ik zou natuurlijk eerst eens met Jopie moeten kennis maken. — Je zou aan moeder moeten vragen, of je eens mee mag, zeide Ina peinzend. Maar ik weet niet, of zij dat hebben wil. Wij mogen ook nooit mee. Otto lachte even, omdat Ineke hem indeelde bij de kinderen, die „mee mogen" of thuis moeten blijven. Ze zag in hem geheel den kameraad. — Zou je niet een prentbriefkaart aan Jopie schrijven? stelde hij voor. — Hè ja. Otto liet den kellner een paar ansichten brengen en gaf haar een potlood. — Ziezoo, schrijf nu maar. Ze keek hem vragend aan. — Alleen mijn naam? Of mag ik er wat opschrijven? — Schrijf maar wat je wilt. Hij keek vermaakt toe, hoe zij achter elkaar zes ansichten vulde met haar rond, onhandig kinderschrift. — Zou ze dat kunnen lezen? vroeg hij een beetje twijfelachtig. — Natuurlijk kan ze dat lezen, antwoordde Ina, verontwaardigd, dat er aan de kundigheden van haar zusje getwijfeld werd. Jopie is vreeselijk knap, veel knapper dan ik. — Nu moeten we opstappen, verklaarde Otto. We rijden langs Wassenaar naar den Wassenaarschen Slag en drinken daar thee. Het werd een heerlijke tocht en Ina genoot van het mooie weer, en van den prachtigen weg. Otto wist telkens wat nieuws en wat aardigs te bedenken en toen ze ein- 156 delijk bij den Slag kwamen, dronken ze gezellig thee. Otto keek eens op zijn horloge, het was vijf uur. Daarna begon hij in een zakkalendertje te bladeren en Ina begreep niet wat hij zocht. Maar ze hoefde niet lang op eene verklaring te wachten. — Nu blijven we hier nog een half uurtje zitten, deelde Otto mee, dan is het getij net goed om langs het strand terug te fietsen. Het zand is dan heerlijk hard en het is het prettigste wat je je denken kunt. — Komen we dan niet te laat thuis? vroeg Ina. — Nee, dat loopt wel los, want je fietst langs het strand veel gauwer. We zullen een volgenden keer eens naar Katwijk gaan langs het strand en dan binnendoor terug. Of andersom, dat hangt van het getij af. — Mag ik dan nog eens weer mee? vroeg Ina verrukt. — Ja, nog eens en dan nog wel eens een keertje, maar niet altijd, want anders wordt Bep jaloersch, plaagde hij. Ina keek hem een oogenblik peinzend aan. — Ik zou best je zusje willen wezen, zei ze toen. Ik zou graag zoo'n grooten broer willen hebben. — Ik ben anders volstrekt geen model „groote-broer" verzekerde Otto ernstig. Dat moet je wel van Bep gehoord hebben en.... — Zou je willen, dat ik je zusje was? vroeg Ina. — Eerlijk gezegd, nee, erkende hij na een oogenblik zwijgen. Ina keek teleurgesteld. — Daar hoef je niet zoo'n snoetje voor te trekken, troostte hij. Maar als ik je broer was, zou je moeder toch veel ouder zijn dan ze is en dat zou ik niet prettig voor haar vinden. 157 — O, dus 't is niet omdat je mij niet aardig vindt, zei Ina opgelucht. — Hoor me zoo'n coquet nest eens aan! lachte Otto. En plotseling weer ernstig voegde hij er bij: — Daar kan je gerust zeker van zijn, hoor, dat ik net zooveel van jou houd als van Bep, al ben je dan mijn zusje niet. Met een gelukkig gezichtje zat Ina naast hem. Er was dien middag eene prettige vertrouwelijkheid tusschen hen gekomen en ze had het gevoel, alsof zij Otto altijd alles zou durven vertellen, net zoo goed als aan moeder. Van de kleine uitspanning, waar ze gezeten hadden, liepen ze den smallen weg tusschen de duinen door naar het strand. Otto duwde de fiets tot dicht bij het water, waar de vloed het zani donker en vochtig en zoo hard als asfalt - had gemaakt. Daar stapten ze op en fietsten langs de zee in de richting van Scheveningen. — Zijn we er nu al? riep Ina, toen in de verte de gele badstoelen op het strand zichtbaar werden. En plagend voegde ze Otto toe: — Nu ben je toch op Scheveningen en je zei, dat je er met geen zweep en geen paarden naar toe te krijgen was. Hij lachte. — Ja, er is niets aan doen. Maar we blijven hier niet en we slaan dadelijk bij het Oranje-hotel af. Langs den ouden Scheveningschen Weg gingen ze naar huis en om half zeven stonden ze voor de deur van Ina's woning. Mevrouw Verhoeff was met Harry een half uurtje eer- 158 der thuis gekomen, en had natuurlijk niets van het briefje begrepen, dat zonder onderteekening op tafel lag. Een oogenblik had ze gemeend, dat Otto het geschreven had, maar die had toch niet in huis kunnen komen en Ina was uit en kon het dus ook niet hebben gedaan, hoewel het schrift heel veel op dat van Ina leek. Het eenige, wat mevrouw Verhoeff kon doen, was voor een vierden persoon dekken en dat deed ze dan ook en zij wachtte verder geduldig op de oplossing van het raadsel. En nu werd haar alles opgehelderd. Otto vertelde, hoe hij gekomen was om haar voor een wandeling te halen, want hij wist, dat ze vrij was. Maar hij had alleen Ineke gevonden, in tranen badend, omdat Pop haar in den steek had gelaten. Natuurlijk had hij zich over het verlaten schaap ontfermd en als belooning geëischt, dat hij mocht bhjven eten. — Laten we maar gauw aan tafel gaan, zeide mevrouw Verhoeff, we zullen allen wel honger hebben. — Pop is een naar, valsch kind, zei Ina, terwijl haar moeder de soep opschepte. Al hare verontwaardiging kwam weer boven. — Pop heeft je wel op een beetje heel ruwe wijze laten voelen, hoe naar het is, als iemand je in den steek laat of zijne beloften of afspraken niet houdt, antwoordde haar moeder. Maar geloof je niet, dat het toch nog beter is, dat een ander jou zoo iets aandoet dan omgekeerd? — Nou, dat weet ik niet, zei Ina twijfelachtig, terwijl ze een balletje uit haar soep vischte en dat op het bord van haar broertje liet glijden, want ze hield niet van vleesch. 159 — 't Is nu zoo uitgekomen, dat Otto me vond, ging ze voort, maar anders zou ik toch een heel, heel naren middag hebben gehad, moesje. — Braafheid wordt altijd beloond, merkte Otto met ten hemel geslagen oogen op. — Niet waar, verzekerde Harry met grooten nadruk. Want laatst had moes zulke lekkere koekjes en ik had er zoo'n zin in en wou er eentje nemen, maar toen bedacht ik, dat ik niet snoepen mocht en toen beet ik alleen maar van ééntje een hoekje af en dat was toch héél braaf. Maar ik kreeg toch een standje van moes. — Daar had moes ook groot gelijk in, want dat je aan de koekjes zat was allesbehalve braaf, kleine baas. En als je er toch niet kon afblijven, had je net zoo goed dat koekje, waar je een hoekje afbeet, kunnen opeten ook. Dat is het verschil niet. Je ziet dus, dat wat jij beweert heelemaal niet uitkomt. Ik wed dat je, als je écht braaf geweest was, een koekje had gekregen. Dan zou je gezien hebben, dat braafheid wèl beloond wordt, zooals ik reeds de eer had op te merken, eindigde Otto plechtig. — Praat hem toch niet zulke dwaasheid voor, vermaande mevrouw Verhoeff. Hij zou nog werkelijk gaan meenen, dat hij beloond moest worden, als hij eens iets doet wat goed is. — 't Is toch zoo, hield Otto onverbeterlijk vol. Pa van Alphen zegt het ook. Denk maar aan Jantje, die pruimen zag hangen. — Wie is Pa van Alphen? vroeg Ina. — Is Jantje zijn zoontje? wou Harry weten. — Wat! riep Otto met kluchtige verontwaardiging. Weten jullie niet eens wie de groote Hieronymus van 160 Alphen is? Ken je niet al die prachtige versjes van brave Hendrikken en brave Maria's, die liever naar school gingen dan dat ze vacantie hadden? En van jongens, die het zoo naar vonden om hun drijftol te slaan? En van het kind, dat zoo gelukkig was met zijn: vriend, die mij mijn feilen toont, gestaag bestraft en nooit verschoont Hè wat vies! riep Harry. Otto zweeg midden in zijn gedicht. — Vies? vroeg hij verbluft? — Ja, èrg vies, een kind dat nooit verschoond wordt. Mevrouw Verhoeff en Otto proestten en Harry keek verwonderd van den een naar den ander. — Dat wordt er niet bedoeld, vent, legde zijn moeder uit. Er wordt hier met „verschoonen" „vergeven" bedoeld. . . _ Laat ie dat dan zeggen, meende Harry practisch. — Maar dan rijmt 't toch niet jongen, zei Otto met een ondeugend gezicht. — Zeg, Otto, kèn je al die gekke versjes? vroeg Ina. _ Of ik ze kèn? Dat geloof ik. Daar werden we mee groot gebracht in onzen tijd. Vraag maar aan je moeder. Mevrouw Verhoeff knikte. ■ — Zeker. Ik weet nog goed, er is er ook een, dat begint: Mijn vader is mijn beste vriend". Hoe het verder is weet ik niet. Maar ik had een standje gekregen van vader, om de een of andere kleinigheid en even daarna kwam er bezoek. Moeder wilde, dat ik een versje zou opzeggen. Ik had er geen zin in en moeder wilde mij op streek helpen door mij in het bijzonder dat versje van dien besten vriend aan te bevelen. En daarop zei ik met grooten nadruk: 161 — Nee, dat nou niet. — Dat kan ik me volkomen begrijpen, verzekerde Otto. Je zal wel altijd een klein kopstuk geweest zijn. — Moeder is geen kopstuk, heelemaal niet, verdedigde Harry zijn moeder met vuur. — Heb je toen een ander versje opgezegd? vroeg Ina. Ze vond het heerlijk, als haar moeder iets vertelde van „toen ze klein was". — Ja, ik geloof het wel, maar ik weet het niet zoo heel zeker. Zulke dingen vond ik altijd vreeselijk. Onder deze gesprekken werd het vrij laat, voordat zij van tafel opstonden, vooral omdat er als dessert kersen waren en Otto met alle geweld om de laatste kers wilde eten. Hij kreeg zelf de laatste en beloofde den volgenden Zondag op kersen te zullen tracteeren. Eerder kon het niet, want hij moest een paar dagen uit de stad, naar Drente. — Wat moet je daar doen? liet mevrouw Verhoeff zich onwillekeurig ontvallen. Otto lachte eens. Hij had het er op aangelegd, dat die vraag gedaan zou worden. — Ja, 't is eigenlijk een geheim, zei hij, maar ik wil 't jullie wel vertellen. Op een dorp, midden op de Drentsche hei, kan ik de practijk overnemen van een ouden dokter, die er genoeg van heeft. Ik ga er nu eens kijken en als de streek mij aanstaat, doe ik het. Ina's gezichtje betrok en Harry begon bijna te huilen. — Ga je dan weg? vroeg hij angstig. Moeder zeg toch tegen Otto, dat hij niet weg mag gaan. Maar mevrouw Verhoeff zei niets en Ina, die naar haar moeder keek, terwijl zij de kopjes op de theetafel terecht- Ina en hare Moeder. 11 162 schikte, meende op te merken, dat zij bleeker zag dan zooeven. Maar moeder kon dikwijls zoo ineens betrekken, zonder dat haar iets mankeerde. Otto stond bij den schoorsteen en scheen zich niets aan te trekken van de uitwerking, die zijne woorden hadden. Hij keek lachend naar mevrouw Verhoeff, die den rug naar hem toegewend had. — Moeder, herhaalde Harry, zijn moeder aan de japon trekkend, zeg dan toch tegen Otto, dat hij niet weg moet gaan. — Maar lieve jongen, daarover heb ik toch niets te zeggen, antwoordde zijn moeder. Met een paar stappen was Otto bij de theetafel. Hij pakte den kleinen jongen op en hief hem op zijn schouder. — Maak je maar niets ongerust, kleine baas. In de eerste plaats bèn ik nog niet weg. En in de tweede plaats — het scheen alsof hij de woorden wilde maar niet kon binnenhouden — in de tweede plaats mag je, als ik daarginds ben en mijn huis heb ingericht en getrouwd ben, bij me komen en zoolang blijven als je wilt. — Moeder, je schenkt over de kopjes heen, waarschuwde Ina, die naast haar moeder was komen staan. Met een ruk zette mevrouw Verhoeff den theepot neer en wendde zich om. — Heb je trouwplannen? vroeg ze levendig. Die schijnen wel heel snel opgekomen te zijn, dat je er nooit eens over gesproken hebt. — Hm, ja — neen — och eigenlijk niet zoo héél snel, antwoordde hij, allerlei gymnastische toeren doende met Harry, die dat spelletje heel leuk vond. — Zet nu asjeblieft den jongen op den grond, zei 163 mevrouw Verhoeff een beetje prikkelbaar, je maakt me zenuwachtig. Gedwee zette Otto den kleinen baas neer, die zijn „grooten vriend" bij de hand vasthield, alsof hij bang was, dat deze zoo dadelijk weg zou loopen. — Wou je graag wat van mijne trouwplannen weten? vroeg hij nederig. — Hè ja, riep Ina. Otto tikte haar op den neus. Daar ben jij veel te klein voor, wijsneus. Jij hoort het later wel eens. — Ken ik de dame in kwestie? vroeg mevrouw Verhoeff. — Ja, ja, ik geloof tenminste, dat je ze wel eens gezien hebt. — Is het een vriendin van Nel? — Ja, ik zpu haast zeggen eene van hare beste. — Komt ze wel eens bij jullie thuis? — Wel eens, niet zoo dikwijls als we zouden wenschen. — Kent Bep haar? vroeg Ina, die met alle geweld wilde meepraten. — Ja, Bep kent haar. — Is ze oud of jong? — Nogal jong of nogal oud, net zooals je wilt. — Jonger dan Nel? — Neen. — Ik geef het op, zei mevrouw Verhoeff, terwijl ze hem een kopje thee reikte, dat Otto in één teug leegdronk, want de thee had gedurende dit gesprek op de theetafel koud staan worden. — Toe, zeg nu, wie het is Otto, drongen de kinderen. 164 — Nee, ik zeg het niet, want — ik weet niet eens of de dame in kwestie wel wil. — Als ze wil, mogen we dan op de bruiloft komen? — Natuurlijk, jullie in de allereerste plaats. — Wanneer weet je het? vroeg Harry nieuwsgierig. — Ik denk, als ik uit Drente terugkom, als ik Zondag hier kom misschien. — En zal je het ons dan dadelijk vertellen? — Als het dan nog noodig is, ja. Maar misschien raadt moeder het in dien tijd wel. En nu ga ik dadelijk weg, want ik moet nog een en ander in orde maken. Dag jongens, tot Zondag. Hij kuste de kinderen en stak mevrouw Verhoeff de hand toe. — Dag — Nora, zei hij zacht. En toen plagend: — Denk je nog eens na over den naam van de dame in kwestie? Misschien vertel jij het mij Zondag wel in plaats van ik jou. — Wat bedoelt Otto toch, moeder? vroeg Ina, toen ze de voordeur achter hem hoorde dichtslaan. — Och, Otto is een dwaze jongen, antwoordde mevrouw Verhoeff lachend. Zij ging op het balcon staan en haalde diep adem. Ina kwam naast haar en stak haar arm door den haren heen. Samen keken ze over de wijde velden, die achter het huis lagen. In de verte sloeg een klok. Ina telde de slagen. — 't Is al t i e n uur moes. Mevrouw Verhoeff schrikte op. En Harry is nog niet naar bed. Dat komt van 't gekheid maken; je vergeet er den tijd bij. Waar is de kleine baas? 165 De kleine baas was op de rustbank gekropen en lag daar gerust te slapen, met zijn handje onder het hoofd. Voorzichtig nam mevrouw Verhoeff hem op en droeg hem naar zijn bedje, waar ze hem uitkleedde, zonder dat hij wakker werd. — En jij ook naar bed Ineke, 't Is al veel te laat geworden. XIV. Ina was den volgenden morgen nog niet eens aangekleed, toen mevrouw Verhoeff haar aan de telefoon kwam roepen. Aan de stem had zij gehoord, dat het Pop was, die Ina te spreken vroeg, maar ze zei niets tegen haar dochtertje. Terwijl zij in de eetkamer thee zette, nam Ina in de voorkamer de telefoon op. — Je hoeft me niet op te bellen, ik wil niets meer met je te maken hebben, hoorde ze Ina vinnig zeggen. En tegelijk smeet het meisje de telefoon op de haak. — Ineke, kom eens hier, riep mevrouw Verhoeff. Ina kwam, in haar onderjurk, met den grooten handdoek over haar armen, juist zooals ze naar de telefoon geloopen was. — Waarom wil je nu niets meer met Pop te maken hebben? Met groote oogen keek Ina haar moeder aan. — Waarom? Zou jij dan te maken willen hebben met iemand, die je zoo gemeen in den steek liet? vroeg ze driftig. — Dat zou er van afhangen, antwoordde haar moeder rustig. Als die iemand niet wist, hoe leelijk en hoe gemeen hij of zij gedaan had, dan zou ik hem dat onder het oog brengen, maar ik zou niet zeggen: „ik wil niets meer met je te maken hebben". 167 Ina zweeg. — Kijk eens, ging haar moeder voort, Pop hééft werkelijk zich heel leelijk en onhartelijk tegenover je gedragen, zooals ze zich eigenlijk ook leelijk tegenover Marietje van der Velde gedraagt, met wie ze vroeger dikke vriendinnen was en die zij nu in den steek laat, omdat ze jou aardiger vindt of prettiger om mee om te gaan. En als Otto er gisteren niet geweest was, zou je een allernaarstendag gehad hebben. Maar alles heeft zich toevallig zoo geschikt, dat je een heel prettigen dag hebt doorgebracht; het verdriet, dat ze je heeft gedaan, is eigenlijk maar heel kort geweest en het is verder geen reden om boos te wezen. Heb je er nu wel eens over gedacht, dat misschien nog nooit iemand er Pop op gewezen heeft, dat het verkeerd is je woord niet te houden en dat je altijd moet doen, wat je belooft? Dan kan ze het toch uit zichzelf ook niet weten en Pop is nu eenmaal wel een beetje een zelfzuchtig kind, dat er alleen maar naar vraagt, wat voor haarzelf het prettigst is. Als ik jou was, zou ik vanmorgen dadelijk naar haar toe gaan en haar zeggen, dat ze verkeerd heeft gedaan en waarom. Maar ik zou niet dadelijk zeggen: ik wil niets meer van je weten. Dat zou ik eerst doen, als iets dergelijks voor een tweeden keer gebeurde. — Je hebt wel gelijk, erkende Ina na een oogenblik van stilte. En ze heeft toch ook niet opzettelijk mij een naren dag willen bezorgen. Ze zal mij alleen maar vergeten hebben. Toen Ina een uur later naar school ging, was ze niet eens meer zoo heel boos op Pop. Ze wou haar alleen maar eens zeggen, waar het op stond. 168 Zij liep niet heelemaal door naar school, maar wachtte bij een hoek van de straat, waar Pop langs moest komen. Het was nog zoo vroeg, dat deze onmogelijk al voorbij dezen hoek kon zijn. Het duurde niet lang, of Ina zag Pop in de verte aankomen. Zij holde naar haar toe. — Wat moet je? vroeg Pop onvriendelijk, want ze voelde zich gekwetst, dat Ina hare verontschuldiging door de telefoon niet eens had willen aanhooren. — Zeg, begon Ina op hare gewone wijze van met de deur in huis te vallen, van morgen was ik zóó woedend op je, dat ik heelemaal niet meer met je wou praten. Maar ik wil wel weer goed op je worden, als we hier eerst eens over gepraat hebben. Je geeft toch wel toe, dat ik reden had om kwaad te zijn, niet? Zij stak onder het loopen haar arm door dien van Pop. Deze keek eens schuin naar haar vriendinnetje. Ina zag er met haar frisch, gebruind gezichtje en heldere kijkers in het geheel niet woedend uit. Pop was eerst van plan geweest eene hooghartige houding aan te nemen, maar na de woorden van Ina veranderde zij van gedachten. — Het is niet mooi van me, erkende ze na een oogenblik stilte. Maar zie je, toen ik thuiskwam, stond pa op me te wachten. Ma was uit. Hij vroeg me of ik den heelen dag met hem wilde uitgaan en toen was ik zóó blij, dat ik jou en onze afspraak heelemaal was vergeten. Ik ga zoo zelden eens met pa uit en het is altijd zoo prettig met hem. Heel anders dan met ma. Dan moet je altijd maar rechtop zitten en het is „Pop, let op je voeten, Pop, zwaai niet met je armen, Pop, leun niet achterover in je stoel, Pop, kijk niet om", en altijd maar verbieden en altijd 169 maar aanmerkingen maken, dat je geen tijd hebt om pret te hebben en doodmoe wordt, voordat je iets gedaan hebt. — Dat kan ik me voorstellen, zei Ina uit den grond van haar hart. En ze herinnerde zich den dag, waarop Pop het zoo heerlijk had gevonden bij haar thuis in een oude jurk te mogen rondloopen, den dag waarop hun vriendschap begonnen was. — Heb je gisteren een prettigen dag gehad met je vader? vroeg ze verder. — Heerlijk! verklaarde Pop. We zijn met de auto naar Arnhem geweest. We gingen dadelijk weg, toen ik thuiskwam. Daarom heb ik er ook zoo gauw niet aan gedacht je op te bellen. In Utrecht hebben we koffie gedronken, toen zijn we naar Arnhem gegaan, waar papa zaken te regelen had. In dien tijd bracht hij nog bij zijn broer een bezoek. Oom en tante zijn allerliefste menschen en ze hebben vier aardige kinderen. Twee meisjes van twaalf, een tweeling, die precies eender gekleed zijn! Je kunt ze gewoon haast niet uit elkaar houden; dan een jongen van een jaar of zes, die wel wat op jou broertje lijkt en dan nog een dot van een meisje van vier. We hebben gezellig in den tuin gespeeld, om vijf uur aardbeien met slagroom gegeten en thee gedronken en we zijn er blijven eten. Pa kwam zoowat om halfzes. Na het eten zijn we naar huis getuft. En stel je voor, op den terugweg vroeg pa, of ik lang bij oom en tante zou willen logeeren. Ik dacht eerst, dat hij gekheid maakte, maar ik geloof toch, dat hij het echt meende. Maar ik begrijp niet waarom. En dan, ma kan oom en tante uit Arnhem niet uitstaan en de kinderen vindt ze brutaal en slecht opgevoed, omdat ze „je" tegen hun ouders zeggen, net als jij. 170 — Vindt ze mij ook slecht opgevoed? vroeg Ina, met een ondeugend gezicht. — Och, antwoordde Pop, met jou is het wat anders, jij bent de dochter van een schrijfster, zegt ma en die zijn altijd een beetje raar en anders dan andere menschen. Daarom mag ik ook met je omgaan — Bedankt voor de eer, spotte Ina. — Maar ik wou eigenlijk zeggen, hervatte Pop, die haar eersten gedachtengang niet kon loslaten, je begrijpt, als ik nu voor langen tijd in Arnhem zou gaan logeeren, dan zou ma dat nooit goedvinden. En dan geeft het maar weer allerlei gekibbel en.... Ze hield plotseling op, met een kleur als vuur, als voelde zij te veel te hebben gezegd. En Ina zag nu, als met een tooverslag, héél duidelijk en helder, waarom haar moeder en haar onderwijzeres soms met een zekere meewarigheid spraken over Pop, die niet zoo heel gelukkig was. Ina had het nooit ingezien, want ieder wist, dat Pop het mooiste en nieuwste speelgoed kreeg en zooveel kleeren en mooie dingen als ze hebben wou en verder vreeselijk verwend werd. Maar nu, ineens begreep ze het heel goed. Pop was niet gelukkig, omdat ze niet opgroeide in een tehuis, waar liefde en geluk woonden. — Is er erg veel narigheid thuis? vroeg Ina nog. Pop knikte bedrukt. Maar met eene plotselinge fierheid, die Ina niet van haar kende zei ze: — Ik spreek er liever niet over, ook niet met jou. Maar daarom zou pa willen, dat ik naar oom en tante in Arnhem ging. Daar is het anders. Ina drukte haar arm. Ze begreep haar vriendinnetje. 171 — Pop, fluisterde ze, je hoeft niets meer te zeggen, maar je begrijpt wel, dat ik met niemand er over spreek, wat je me nu verteld hebt. En over dat van gisteren praten we nooit meer en we doen net of het niet gebeurd is, wil je? — Durf je dan toch nog wel eens met me af te spreken? vroeg Pop, een beetje verlegen. — Zeker wel. Zie je, het is eigenlijk moeder, die mij op het idee gebracht heeft. Zij zei, dat je het in ieder geval niet expres gedaan hadt en dat je misschien niet wist, dat je je woord moest houden. — Nu, zei Pop peinzend, zoo erg nauw kijken we bij ons niet met iets te beloven of af te spreken. Woorden zijn maar woorden, zegt ma altijd. Vindt jou moeder dan, dat je van een afspraak nooit mag afstappen? -Ja. — Maar had ik dan tegen pa moeten zeggen, dat ik niét meeging, terwijl we het allebei zoo prettig vonden? Dat zou je moeder toch niet verlangd hebben? wierp Pop tegen, die dat nu toch wel heel krasse maatregelen vond. — Misschien had je pa mij dan wel meegevraagd, veronderstelde Ina, die nu maar niet wou zeggen, dat haar moeder wel degelijk verlangd had, dat zij haar woord tegenover Pop zou houden. — Dat had hij vast wel gedaan, verzekerde Pop. Pa is zoo vreeselijk lief voor me, hij doet altijd alles wat ik vraag. Zij waren nu de school genaderd en Bep liep hun tegemoet. Ze had haar nieuwen mantel aan, een roode, juist zooals ze verlangd had. 172 — Heb jullie gisteren pret gehad? informeerde ze dadelijk. Ze wist dus blijkbaar niet eens, dat Ina met Otto gefietst had. Gek, dat hij dat niet verteld had. Misschien was hij bang geweest, dat ze een beetje jaloersch zou zijn, zoo iets had hij immers gezegd! In ieder geval was dit een reden te meer om maar niet al te veel over gisteren te spreken. Ina antwoordde daarom luchtig: — Neen, we zijn gisteren niet samen uit geweest, want Pop moest met haar vader uit. Maar het trof nog al goed, dat moeder met Harry kon uitgaan. Hiermee had ze geen enkel leugentje gezegd en ze bracht nu handig het gesprek op den rooden mantel, waarmee Beppie in de wolken was. Het viel in het geheel niet moeilijk om Beppie er over aan het praten te krijgen, in welke winkels ze geweest waren, wat voor mantels ze gezien hadden en hoe het kwam, dat Beppie het gedaan had weten te krijgen, dat haar keuze van een rooden mantel gevolgd werd en niet het plan van haar moeder om een blauwen te koopen. Pop luisterde met ongeveinsde belangstelling naar het verhaal, dat eerst werd afgebroken toen de schoolbel begon te luiden. Het was nu kort voor de groote vacantie en de lessen werden niet met onverdeelde aandacht gevolgd, want de meeste kinderen hadden allerlei vacantiepret in het vooruitzicht en wilden daarover voortdurend praten. Soms gaf de juffrouw, op voorwaarde, dat ze zich de rest van den morgen voorbeeldig gedroegen, — een „praat-kwar- 173 tiertje", waarin ze aan haar of aan elkander hunne vacantieplannen mochten vertellen. Marietje ging logeeren bij eene tante in het Gooi, zooals ieder jaar. Beppie zou met Nel en het kleine kindje een paar weken naar Dieren gaan, Pop sprak over Ostende, waar ze dezen zomer misschien met haar mama zou heengaan. — Dat is toch ook aan zee, niet? informeerde Ina. — Ja, natuurlijk, 't ligt toch aan de Belgische kust. — En er is ook een pier en een kurhaus en zoo? — Ja, natuurlijk, dat is er allemaal. — Dan zou ik maar rustig hier blijven, meende Ina. Het is de moeite van de lange reis niet waard. Ik kan me voorstellen, dat iemand er heen zou gaan, als er nu eens iets anders te zien was, maar 't is precies dezelfde zee, 't zijn dezelfde zonsondergangen, dezelfde badstoelen en pier en kurhaus en vermoedelijk dezelfde badgasten ook. — Ja, maar 't reizen, trachtte Pop uit te leggen. En dan, 't is zoo interessant, zie je, zoo vlak na den oorlog. Ina beweerde, dat ze daar het interessante nu maar niet van kon inzien en dat je toch heusch net zoo goed op Scheveningen kon gaan logeeren, als je niet voor „dagjesmensen" uitgemaakt wilde worden, dan met koffers vol kléeren naar België te reizen om daar 't zelfde te vinden als wat je achterliet. Pop haalde haar schouders op. Je kon met Ina nooit iets beginnen, zoodra dergelijke gesprekken op het tapijt kwamen. Dan had ze in Marietje een dankbaarder toehoorster. — Waar ga jij heen? vroeg Pop aan Ina. — Ik weet het nog in 't geheel niet. Dat hangt er hee- 174 lemaal van af, wanneer moeder vacantie krijgt en dan maakt ze gauw een gezellig plannetje. Verleden jaar zijn we in Elspeet geweest en het jaar daarvoor naar Brabant. Daar zou ik nog wel eens naar toe willen. Er was een heel groote tuin met schommels en dingen om mee te spelen, een heele troep kinderen, een moestuin, waar je vrij mocht loopen om frambozen en bessen en kruisbessen te plukken en afgevallen pruimen op te rapen. Je moest alleen van de perziken afblijven. Het was daar heerlijk, ook voor moeder, want ze wist, dat wij er nooit kwaad kónden, vooral omdat er altijd iemand uit het hotel een beetje toezicht hield en dan kon zij in den omtrek gaan fietsen of rustig achter in den tuin zitten lezen. Ik zou best willen, dat we er dit jaar weer heengingen. — Het volgend jaar gaan wij misschien naar Drente, als Otto zich daar als dokter gevestigd heeft, vertelde Beppie. — O, ik dacht, dat ik er niet over spreken mocht, maar hij heeft gezegd, dat wij er ook mogen komen logeeren. — Prettig, dan gaan we samen. Maar hoe weet je, dat hij misschien naar Drente gaat? Wanneer heb je hem gesproken? — Gisteravond was hij bij ons en toen vertelde hij het. Maar hij zei, dat het eigenlijk nog een geheim was. — We zullen er toch wel gauw meer van hooren, meende Bep. XV. Het was Zaterdagavond half zeven. Otto was met den trein van vijf uur van zijne reis naar Drente teruggekomen en hoewel hij pas tegen Zondag zijn bezoek aan mevrouw Verhoeff had aangekondigd, kon hij den lust niet weerstaan, er nu even heen te loopen. Hij had een groote bos vroegbloeiende dopheide meegebracht, die hij haar wilde brengen. Ina deed hem de deur open en in zijn haast om naar boven te gaan, zei hij haar slechts vluchtig goeden dag en lette niet op haar bleek gezichtje en groote strakke oogen. In de eetkamer vond hij mevrouw Verhoeff bezig met gejaagde bewegingen een en ander in een reistaschje te pakken. Ook zij zag zeer bleek en er lag eene uitdrukking van angst op haar gezicht, die Otto deed schrikken. Harry zat op een stoel tegen den muur en volgde met zijne blauwe oogen iedere beweging van zijn moeder, met een gezichtje alsof hij op het punt was in tranen uit te barsten. Een oogenblik bleef Otto aan de deur staan met een gevoel, alsof hij een onbescheiden indringer was. Toen ging hij haastig naar mevrouw Verhoeff toe. — Wat is er gebeurd? vroeg hij. Waarmee kan ik je helpen? Zij keek hem aan, alsof ze alleen maar het geluid van zijn stem, niet zijn woorden gehoord had. 176 Ina wees op een telegram, dat op tafel lag. — Jopie is erger, ineens heel ziek geworden, moeder is zoo ongerust. — Ik moet er dadelijk heen, zeide haar moeder nu, het taschje sluitende. Waar is het spoorboekje? ik moet vanavond nog weg. Als ik maar eene aansluiting hebben kan.... ik kan niet tot morgen wachten. Ze bladerde zenuwachtig in het boekje, maar de cijfers dansten haar voor de oogen. Otto nam het haar uit de hand. — Ik ga mee, zeide hij op beslisten toon; ik kan misschien van nut zijn. Mevrouw Verhoeff keerde zich snel naar hem toe. -Je.... — Ja, ik ga mee, herhaalde hij op een toon, alsof hij tot een klein kind sprak. En laat mij nu maar overal voor zorgen. Geef dat spoorboekje eens hier. Hij bladerde er even in. — Mooi, er gaat een trein om half acht, waarmee we eene aansluiting kunnen halen. Ik zal even een auto bestellen, dan komen we er makkelijk. En dan de kinderen. We zullen ze maar naar moeder sturen.... Maar nu mengde Ina zich in het gesprek. — Moes, laat ons thuisblijven. Ik heb toch wel meer * goed op Harry gepast, als je naar Jopie was. — Maar ze kunnen toch niet alleen in huis blijven, vannacht, protesteerde Otto. — Het kan best, nietwaar moes? hield Ina vol. Ze legde weer haar hoofd tegen haar moeders arm. — Laat me thuisblijven. Ik wil nu liever niet bij vreemden zijn. 177 Otto wilde nog iets zeggen, maar hij zag om den mond van het kind denzelfden koppigen trek, dien hij ook meer dan eens bij haar moeder had opgemerkt en hij besloot niet aan te dringen. Mevrouw Verhoeff streek met de hand over het voorhoofd. — Als je werkelijk liever wilt..., zei ze. En terwijl Otto naar de telefoon ging om een auto te bestellen, vroeg ze aan Harry: — Wat wil jij 't liefste, mijn jongen? — Bij Ina blijven, samen hier blijven, verklaarde de kleine jongen. Instinctief voelden de kinderen, dat ze, nu er verdriet dreigde, het beste samen waren in hun eigen huis. — Zal je heel goed op Harry passen? vroeg mevrouw Verhoeff nog eens. Zij had wel liever gewild, dat de kinderen naar mevrouw Doorninck waren gegaan, maar zij wilde haar dochtertje in zulke gevallen niet dwingen. — Je weet toch, dat je op mij rekenen kunt, antwoordde Ina, alsof zij ten volle haar verantwoordelijkheid voelde. Ik zal Hef voor Harry zijn ook en ik zal gelijk met hem naar bed gaan, omdat hij dat prettig vindt. — Goed. En blijf dan morgen den heelen dag thu's, want ik zal je telegrafeeren, hoe het met Jopie is en wanneer ik thuiskom, maar je moet niet voor mij opblijven, want het kan natuurlijk heel laat worden. En er ligt in de rechtsche la van mijn schrijftafel tien gulden, het zou soms kunnen zijn, dat je geld noodig hadt. Een auto hield snorrend voor de deur stil. Mevrouw Verhoeff kuste de kinderen goeden dag en liep haastig Ina en hart Moeder, 12 178 de trap af. Otto volgde haar. Ina liep hem na op de gang en greep hem bij zijn mouw. — Otto, zal je haar beter maken? vroeg ze dringend. — Ik hoop het, Ineke, ik zal doen, wat in mijn vermogen is, antwoordde hij ernstig. De auto raasde weg en de twee kinderen bleven alleen. Een oogenblik bleef Ina in de kamer staan rondkijken, alsof ze iets zocht, dat er niet te vinden was. — Zullen we een spelletje gaan ganzeborden? vroeg ze aan haar broertje, zich verplicht voelend hem bezig te houden. — Dat is niets gezellig met zijn beiden. Weet je niet wat anders? Ina haalde de schouders op. — Zullen we dan met de bouwdoos spelen? — Nee, ook niet. — Wat zullen we dan doen? De kleine jongen kwam met een geheimzinnig gezicht bij zijn zusje staan en hief zich op de teenen om haar te kunnen influisteren: — Wentelteefjes bakken. Even aarzelde Ina. Zou moeder het goed vinden, dat ze met zijn beiden aan het knoeien gingen? Och, waarom eigenlijk niet? Verboden was het nooit en dus Zelf had ze er ook wel zin in. — Vooruit maar, ga dan maar mee naar de keuken. Ze sleepte uit de keukenkast alles te voorschijn, wat ze noodig had, een diepe schaal om het brood in te weeken, een ei van het rekje, melk, suiker, kaneel. Uit het buffet in de huiskamer haalde Ina boter en een stuk brood, dat nog van de koffie was overgebleven. 179 , Op het aanrecht sneed ze er tamelijk gelijke sneedjes af en ontdeed ze van de korstjes. — Hier, breek jij de korstjes in kleine stukjes voor de vogeltjes, terwijl ik het ei klop. Ina had dikwijls genoeg gezien, hoe Jaantje of haar moeder wentelteefjes bakte, om te weten hoe het moest. Ze mengde het ei met melk aan, roerde er wat suiker door, deed de sneedjes brood in de schaal en goot er het mengsel door. — Nou moeten we even wachten en dan gaan we bakken. Terwijl Ina de koekepan uitwreef met een stuk bruin papier, ging Harry het brood voor de vogels op het balcon strooien. Toen hij terugkwam lagen de eerste wentelteefjes al in de pan. De groote moeilijkheid was echter ze te keeren en ze er uit te krijgen. Na vele vruchtelooze pogingen gelukte het Ina ze met behulp van een lepel en een mes te keeren: een was er al een beetje zwart gebrand van het te lang op één kant liggen. Bij het op een bord doen kreeg Harry er een over zijn vingers. Hij trok een gezicht alsof hij wilde schreeuwen, maar bedacht zich en mikte het wentelteefje gauw op het bord, waarvoor het was bedoeld. — Het doet geen pijn, hè? vroeg Ina, die wilde voorkomen dat hij achteraf ging huilen. — Nee, heelemaal niet, antwoordde Harry, zich groot houdend, maar af en toe wreef hij toch eens even over zijn handje. Met de andere sneedjes ging het gelukkig beter en weldra lagen ze alle, met suiker en kaneel bestrooid, op een bord. 180 Ina legde een servet over een punt van de tafel in de eetkamer en zette bordjes en vorken klaar. Dat ze ruim een uur geleden gegeten hadden hinderde hun niets, het smaakte hun best. Alleen verklaarde Harry, dat hij nu geen zin meer had in zijn glas melk en Ina, die het zonde vond om het te laten staan, dronk het maar voor hem op. — Zal ik je nu maar naar bed brengen? vroeg ze, toen de tafel weer was afgeruimd en ze den boel in de keuken een beetje bij elkaar had gezet. — Ga jij dan ook naar bed? — Ja, dan ga ik ook maar. Gedwee Het de kleine jongen zich nu naar zijn slaapkamertje brengen en uitkleeden. — Kom je me nog welterusten zeggen, als je je pyama aan hebt? vroeg hij. — Ja hoor, ik kom dadelijk nog even bij je. Nadat zij haar broertje goedennacht had gekust, bleef Ina in bed nog wat lezen, want ze had in het geheel geen slaap. Zij kon echter haar gedachten niet bij haar boek bepalen. Telkens dacht ze aan haar zusje, die zoo ziek was, en aan moeder, die nu op weg was naar haar toe. Tenslotte werd het te donker om te lezen en Ina legde haar boek onder haar kussen en probeerde te slapen. Eerst woelde ze onrustig heen en weer, maar eindelijk dommelde zij zoo'n beetje in. Plotseling hoorde zij geritsel aan de deur en ze was ineens weer klaar wakker. — Ina, klonk het fijne stemmetje van haar broertje, ik kan niet slapen. Ik moet aldoor aan Moes en aan Jopie denken en het is zoo naar. Mag ik bij je komen? Hij stond in de deur van haar kamertje, een aandoen- 181 lijk klein figuurtje, in zijn rose pyama en zijn bloote voetjes. Ina maakte een plaatsje voor hem in haar bed. — Ja, kom maar gauw hier. Doe de deur dicht en kom dan bij me in bed. Hij klauterde in het hooge Engelsche, ledikant en nestelde zich tevreden tegen haar aan, het blonde kopje op haar schouder. Stil lagen zij een oogenblik bij elkaar. — Ina, fluisterde toen de kleine jongen, zou Moes al bij Jopie zijn? — Nee, nog niet, vanavond heel laat pas. Maar Moes gaat wel dadelijk door naar het sanatorium; ze wacht niet tot morgenochtend. — Is Jopie héél erg ziek? — Ik denk het wel, anders hadden ze niet om Moes getelegrafeerd. — Zeg.... -Ja? Een heele poos bleef het stil. — Nou, wat is er dan? vroeg Ina weer. — Zou Jopie.... Jopie zal toch niet doodgaan? vroeg toen de kleine jongen met trillende lipjes. Zijn zusje kuste hem. Het was de vraag, die haar zelf den geheelen avond had bezig gehouden, maar die ze niet onder woorden had durven brengen. — Ik hoop het niet, ik denk het niet, fluisterde Ina terug. — Ina! klonk het weer na een poosje. — Ja, wat is er? — Weet jij precies wat bidden is? 182 — J — ja, antwoordde Ina aarzelend, bidden is iets vragen aan onzen Lieven Heer. — Mag ik dan net vragen, wat ik wil? — Ja, tenminste van goede, ernstige dingen. Niet bijvoorbeeld als je iets van speelgoed of zoo zoudt willen hebben. " • ■ r — Nee, dat weet ik heel goed; ik bedoel, of je ook iets vragen mag, wat niet in een gebedje staat als het toch goed is, bedoel ik. — Ja, dat natuurlijk wel. — Dan wil ik nu dadelijk iets vragen aan onzen Lieven Heer. En het kinderfiguurtje hief zich op de knietjes op in bed en heel innig klonk het uit het kleine mondje: — Lieve Heer, mijn zusje is zoo ziek, wil je haar alsjeblieft niet dood laten gaan, want moes houdt zooveel van haar en Ina en ik ook. Wil je haar alsjeblieft beter laten worden, Lieve Heer; ik ben ook zoo erg ziek geweest en ook wel beter geworden. Ik zal heel heel erg veel van je houden, Lieve Heer, als je mijn zusje beter laat worden. Amen. Tevreden ging hij weer liggen en kroop in de armen van zijn zusje en een oogenblik later waren de beide kinderen in diepen, rustigen slaap. En het kinderfiguurtje hief zich op de knietjes... (bldz. 182). XVI. Eén oogenblik wist Ina den volgenden morgen niet hoe ze het had, toen ze wakker werd en haar broertje bij zich in bed vond. Maar weldra herinnerde zij zich alles. Het telegram, het overhaast vertrek van moeder en haar belofte, dat ze voor Harry zorgen zou. Hij sliep nog en zonder hem wakker te maken stapte Ina uit bed en begon zich aan te kleeden. Daarna ging ze naar de keuken, waar ze een oogenblik peinzend voor het gascomfoor bleef staan. Zou ze thee zetten of niet? Als moeder thuis was, kreeg ze altijd een kopje, dat zou ze nu toch ook wel mogen hebben. Maar dat kon ze niet krijgen zonder thee te zetten — dus, ze zou het maar doen. Zij deed dus wat water in den ketel, legde er het ei voor Harry in en ging het ontbijt klaar zetten. Nadat ze thee gezet had en het ei onder een hoesje naast Harry's bordje had geplaatst, ging ze haar broertje wekken. Hij zat net overeind in bed zijn oogen uit te wrijven, maar op Ina's aansporing stond hij vlug op en begon zich aan te kleeden. Ina hielp hem met wasschen en weldra zaten ze samen aan de ontbijttafel. Ina vond dat ze in dit bijzondere geval recht had op twee kopjes thee en om Harry niet jaloersch te maken gaf ze hem een klein scheutje met heel veel melk, waarmee hij volkomen tevreden was. De bakker had den vorigen dag krentenbroodjes en 185 kadetjes gebracht, zooals altijd Zaterdags en ze ontbeten met een gezonden eetlust. Ina bergde den ontbijtboel weg en stelde voor spelletjes te gaan doen, totdat het tijd zou zijn om koffie te drinken. Ze haalde uit de speelgoedkast een werpspel tevoorschijn, waarmee ze in langen tijd niet gespeeld hadden en dat nu alle bekoring van het nieuwe had. De morgen vloog om en ze amuseerden zich zoo goed, dat ze er niet aan dachten, dat het al lang tijd was om weer een boterham te eten. Terwijl ze nog midden in een partij waren, werd er hard aan de bel getrokken. — Daar zul je het telegram hebben! riep Ina en vloog de trap af. — Jongejuffrouw Verhoeff, las de jongen, die het telegram moest bezorgen. — Ja, dat ben ik, geef gauw hier. Ina greep ademloos naar het lichtgroene papier. — Bent u dat zelf? vroeg de jongen met een achterdochtigen blik op het kleine meisje voor hem. — Ja natuurlijk, geef dan toch. En Ina rukte hem eenvoudig het telegram uit zijne handen en sloeg de deur voor zijn neus dicht, voordat hij van zijne verbazing bekomen was. — Dat is ook geen katje om zonder handschoenen aan te pakken, mompelde de jongen, terwijl hij de trap afdaalde. Ina vloog met het telegram, dat ze intusschen openscheurde, naar haar broertje. — Hier Harry, het telegram van moeder. Kijk eens wat lang. 186 — Lees gauw voor, drong Harry. De kinderen gingen dicht naast elkaar op de rustbank zitten, de hoofden over het telegram gebogen. Harry kon niet méér dan een beetje spellen, maar hij wilde toch meekijken. — Lees nou voor, herhaalde hij, toen hij zag, dat Ina op de letters bleef zitten staren, zonder dat er een woord over haar lippen kwam. — O, ja. En Ina las hardop: „Jopie iets beter. Kom nog niet thuis. Nel komt bij je. Doe alles wat zij zegt en ga met haar mee. Brief volgt. Moeder." De kinderen keken elkaar aan. — Ik begrijp er niets van, verklaarde Harry. Jij ? — Jawel. Moeder zegt dat Jopie wat beter is en dat zij — moeder — nog niet thuis komt. Dat is nogal duidelijk, vind ik. — Jawel, maar wat er verder staat., Hoe kan moeder nou daarginds weten, dat Nel bij ons zal komen en zoo? — Ik denk, zei Ina na een poosje, dat moeder óók een telegram aan Nel gestuurd zal hebben om te vragen, of ze eens naar ons wil gaan kijken. — O ja, natuurlijk. Zeg.... -Ja? — Ik vind het niets prettig, dat moes nog niet thuis komt van nacht. Mag ik weer bij jou slapen? — Ja, hoor. Een oogenblik stilte. — Zou Nel gauw komen, denk je? vroeg Harry toen. — Ik weet het niet. Maar Harry, we moeten wat gaan 187 spelen of iets anders doen, want ik zou het niet prettig vinden, als Nel kwam en ze vond ons hier bij elkaar zitten als een paar arme, verlaten kinderen. — Nee, antwoordde de kleine jongen zonder veel te begrijpen van wat Ina bedoelde. — We moeten toonen, dat we waard zijn alleen gelaten te worden. — Ja, natuurlijk. — Weet je wat? ik zal je eerst een glas melk geven en er zijn nog krentenbroodjes, die zullen we opeten. Of heb je ergen honger? — Nee, heelemaal niet. — Het is toch al lang tijd om te eten. Ik zal maar niet dekken, we kunnen de krentenbroodjes wel zóó eten. En dan weet ik een prettig spelletje. Toen Nel een half uur later verscheen, vond ze de kinderen bezig met het verstoppen van een voorwerp, dat dan door den ander gezocht moest worden. Harry was druk bezig met zoeken en had haast geen tijd om haar goedendag te zeggen. Ina ontving haar vriendelijk, maar nam verder een afwachtende houding aan. „Wat is het toch een vreemd kind," dacht Nel bij zichzelf. Zij was hierheen gegaan, vervuld van de gedachte een paar bedroefde, verlaten kinderen te troosten en met zich mee te nemen naar haar eigen huis en nu vond zij ze hier, rustig aan het spelen, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, dat zij geheel alleen thuis waren en met het vooruitzicht misschien ook 's nachts alleen te moeten blijven. Met eenige bewondering keek Nel naar Ina. Wel een 188 heel zelfstandig persoontje toch, met iets onafhankelijks. En nu had ze zoo iets van „raak-me-niet-aan" in haar houding, dat bijna imponeerde. Stel je voor, dat Bep eens onder zulke omstandigheden alleen thuis zou moeten blijven! — Heb je al een telegram van moeder, Ina? vroeg ze. — Ja, moeder zei dat je komen zou. — Ik heb ook een lang telegram gekregen. Nel haalde het groene papier uit haar tasch. Zij vond het maar het verstandigst met Ina te spreken, alsof ze een groot meisje was. Het kind had zoo iets eigenaardigs, hooghartigs bijna, dat al hare plannen en voornemens er door in de war werden gestuurd. Ina kwam een stapje nader. — Mag ik het lezen? vroeg ze gretig. Een oogenblik aarzelde Nel. Het telegram was niet voor het kind bestemd en ze had even lust haar dat te doen gevoelen. Ze keek in de donkere oogen en zei toen plotseling: het telegram aan Ina toestekende: — Ja, je mag het lezen. Het was veel uitvoeriger dan dat wat de kinderen hadden ontvangen en bevatte het verzoek of Nel hen wilde gaan halen en bij zich laten logeeren, tot hun moeder terugkwam. Ina las het langzaam door en gaf het terug. Er lag nu eene geheel andere uitdrukking op haar gezichtje. — Prettig, dat we bij je mogen logeeren, gaan we nu dadelijk mee? — Me dunkt van wel, het is anders maar noodeloos heen en weer loopen. 189 — Dan moet het eten afbesteld worden van den kok. En we moeten nachtgoed meenemen. — Ina, ben ik koud of warm? riep Harry, die even naar het gesprek had geluisterd, maar nu weer met vernieuwden ijver naar den mantelknoop zocht, die dienst deed bij het verstoppertje spelen. Hij stond bij een hoek van de tafel. — Gloeiend heet ben je, riep Ina, terwijl zij de kamer uitliep. Ze kwam terug met een oude, bruine city-bag. Harry had zich een paar stappen van de tafel verwijderd. — Nu ben je weer koud. . < \Cb Hij kwam terug. — Warm, heet, gloeiend, je brandt je. Kijk dan toch uit, domme jongen. Gloeiend, zeg ik je. — Ik heb hem, juichte Harry. De knoop lag eenvoudig op den grond, in de schaduw van den tafelpoot. — Wat zullen we meenemen, Nel? — Nu, niet veel, je gaat niet uit de stad. Je nachtgoed, een schoon pakje voor Harry, een schoone jurk voor jou, borstels, kammen, zakdoeken en dat is zoowat alles. Ina haalde alles uit de linnenkast, waarin haar goed en dat van haar broertje geborgen was en waar de sleutel altijd in stak. Nel pakte het in. — Hoe moet het met Jaantje en de juffrouw? vroeg Ina, toen ze op het punt stonden de deur uit te gaan. — Dat is waar ook, daar had ik heelemaal niet aan gedacht. Weet je wat, we zullen de juffrouw een stadstelegrammetje sturen, of zij morgen even bij mij komt, 190 dan zullen we haar een en ander vertellen en Jaantje.... ja, ik zou haar maar een briefje schrijven. Weet je waar ze woont? — Jawel. Zou ik maar niet even naar haar toegaan? Ze woont in een van de zijstraten van de Regentesselaan. Dan kom ik later wel naar jou toe. — Neen, dan weet ik beter. Ik ga met Harry naar moeder en jij komt ons daar halen, als je je boodschap gedaan hebt. Dan wandelen we naar lijn 10 en gaan met de tram naar huis. — Goed, stemde Ina toe. Ze verlieten het huis, de sleutel werd tweemaal omgedraaid en Nel ging met Harry naar de woning van mevrouw Doorninck, terwijl Ina het op een loopen zette om Jaantje van de gebeurtenissen op de hoogte te stellen. Zij vond het altijd heerlijk om een boodschap aan Jaantje's huis te gaan doen, want ze werd er steeds heel hartelijk ontvangen en er was altijd wel een koekje in het ouderwetsche zwartgelakte trommeltje, dat als een pronkstuk op de ook al ouderwetsche latafel stond. Zij bleef er veel langer dan ze zich had voorgenomen en het was al vrij laat, toen ze eindelijk bij mevrouw Doorninck aanbelde. Nel begon al ongeduldig te worden, want ze moest een wakend oogje in de keuken houden tegen etenstijd, daar het jonge dienstmeisje, dat ze had, geen gelegenheid voorbij liet gaan om een of ander te bederven, als men haar niet op de vingers keek. — Laten we maar gauw gaan, zei Nel dus, zoodra Ina binnenkwam. — Mag ik mee, Nel? vroeg Bep, die de logeerpartij van Ina bij haar zuster eenig vond. 191 — Kind, waar denk je aan? Ik ben toch al bang, dat er niet genoeg te eten zal zijn voor mijn twee onverwachte gasten. Als jij er nu nog bijkomt, is er zeker tekort. Bep liet haar lip hangen. — Hè, het zou zoo gezellig geweest zijn, pruilde zij. — Er staan nog wel een paar blikjes in de provisiekast, Nel, opperde mevrouw Doorninck, die haar jongste graag'dit pleziertje gunde; die zou je kunnen meenemen en dan mag je voor mijn rekening een lekker dessertje bij den banketbakker koopen. — O, als moeder zich er mee bemoeit, is het natuurlijk in orde, lachte Nel. Ik zal eerst eens gaan kijken, wat de provisiekast bevat. Zij verliet even de kamer en kwam triomfantelijk terug met een blikje sardines, een blik gehakt en een potje paling in gelei. — Dat is zeker nog allemaal uit den tijd, dat iedereen bang was voor hongersnood, zei ze. Ik wist niet, dat u zóó goed voorzien was, moedertje; ik zal hier eens meer komen fourageeren. — Zou dit nog in de tasch kunnen, Ina? De meisjes hadden de city-bag al opengemaakt. — Stop maar in, die is van elastiek, er kan altijd nog wat bij, zei Ina. — Nu Bep, zet vlug je hoed op. Hoe laat moet ze thuis zijn, moeder? — Niet later dan negen uur, meende mevrouw Doorninck. Liefst wat vroeger. Weet je wat, ik zal haar zelf wel komen halen, want ik heb niet graag, dat zij met de zondagsdrukte nog zoo laat alleen op straat is. Zij gingen nu op weg naar lijn 10 en een uurtje later 192 waren de kinderen bij Nel reeds geheel thuis. Terwijl deze in de keuken het meisje hielp om het eten klaar te maken, speelden de kinderen met Baby, die in de box zat, omringd door een geheele menagerie van wollen beesten. De maaltijd verliep allergezelligst en toen mevrouw Doorninck wat later ook kwam om een kopje thee te drinken, voordat ze haar dochtertje mee naar huis nam, verklaarden de kinderen uit één mond, dat ze het dolgezellig hadden gevonden. Tegen acht uur bracht Nel haar kleine gasten naar de logeerkamer. — Ik heb maar één, groot bed, zooals je ziet, zei ze op het groote logeerbed wijzend. Zou je daarin kunnen slapen, denk je? — Heerlijk, juichte Harry terwijl hij een krijgsdans op de springmatras uitvoerde. Veel prettiger dan in kleine bedjes. Het was eigenlijk de bedoeling van Nel geweest de kinderen bij het uitkleeden te helpen, maar toen ze zag, hoe handig Ina met haar broertje omging, voelde zij zich tamelijk overbodig. Zij kuste hen dus goedennacht en ging naar beneden. Toen zij wat later op den avond nog eens ging zien, hoe de kleine logé's het maakten, vond ze hen beiden in diepe rust, het donkere en het blonde kopje op één kussen. *** Al vroeg in den morgen werd Ina wakker. Haar eerste gedachte was: — Vandaag komt er een brief van moeder. Zij lag te luisteren naar de geluiden in het ontwakende huis, het dienstmeisje, dat opstond, baby die van zijn ont- 193 waken blijk gaf door een luid geschreeuw, dat onmiddellijk gesust werd, het gekakel van een kip, die mededeelde, dat ze haar plicht gedaan en een ei voor het ontbijt gelegd had. Zou dat voor Harry bestemd zijn? Daarna werd er gebeld. Zeker de bakker; nog eens; de melkboer. Voor de derde maal. Zou dat de post zijn? Harry werd nu ook wakker en Ina drong hem, gauw op te staan en zich aan te kleeden; er was misschien een brief van moeder. Toen Nel dan ook haar hoofd om het hoekje van de deur stak, na te hebben aangeklopt, alsof het een groote logé gold, vond ze Harry geheel gekleed en Ina bezig haar jurk aan te trekken. — Dat noem ik vroeg bij de hand zijn. Ik kwam juist eens kijken of jullie al wakker waart. Je zult vroeg de deur uit moeten om naar school te gaan, Ineke, je moet maar met de tram gaan 's morgens en dan met Bep bij moeder gaan koffiedrinken. Om vier uur kun je wel naar huis loopen, hè? Moeder weet, dat je komt; ik heb het gisterenavond zoo met haar afgesproken. — Goed, zei Ina gedwee. — Ziezoo, zullen we nu naar beneden gaan? Je eitje staat al klaar, Harry, vanmorgen pas gelegd. — Ik heb de kip hooren kakelen, vertelde Ina. Haar eerste blik was naar haar ontbijtbordje, of er geen brief lag. Neen, niets, alleen het keurige vingerdoekje met het blauwe randje. — Is de post er al geweest? kon zij zich niet weerhouden te vragen. — Ja, maar hij heeft alleen een krant gebracht. Geen brieven. Ina en bare Moeder, 13 194 Nel zag de teleurgestelde uitdrukking op Ina's gezichtje. — Er kan nog geen brief van moeder zijn, kindje. Denk eens, ze zal waarschijnlijk geen tijd gehad hebben om rustig te schrijven vóór gisteravond. Misschien is de brief vanmorgen pas gepost, hij kan dus niet vóór morgenochtend hier zijn. Vandaag zou ik er maar niet op rekenen. Ina keek nadenkend. — Neen, dat is wel zoo, maar ik zou het toch prettig gevonden hebben. Nel schoof haar een kadetje toe, dat warm was en een potje verrukkelijke abrikozenjam. — Hier, help jezelf maar, dan zal ik voor Harry zorgen. — Waar is Baby? vroeg de kleine jongen met vollen mond. — Baby doet nog een dutje. Als hij in zijn badje geweest is, komt hij beneden om met je te spelen. Zoodra Ina ontbeten had, ging ze naar school en Nel, die bang was, dat de kleine jongen zich nu plotseling wat eenzaam zou gaan voelen, nam hem gauw mee naar dèn tuin om hem het kippenhok en de frambozenstruiken te laten zien. Voor een stadstuintje was het een aardig stukje grond en er was ruimte geweest voor het maken van een flinke kippenren, waar tien kippen en een mooie, bonte haan rondwandelden. — Kijk, zie je die zwarte kip? vroeg Nel. Neen, die andere, met den vuurrooden kam op den kop. Die heeft vanmorgen jou eitje gelegd. Zoolang je nu hier bent, is 195 dat jou kip en hij zal iederen morgen zorgen, dat er een eitje voor je is. — Weet ze, dat het voor mij is? — Ja zeker, antwoordde Nel met denzelfden ernst als de kleine jongen toonde, zij weet het, want ik heb het haar gezegd. — Dan zal ik haar ook iederen dag wat lekkers geven, omdat ik dat heel aardig van haar vind. Nadat de kippen voldoende bewonderd waren, nam Nel hem mee naar boven, om toe te kijken, hoe Baby gebaad werd en daarna trokken ze weer met hun drietjes naar beneden. Nel voelde zich bijzonder aangetrokken tot het fijne, zachte kind. Zij had zich jongens altijd veel ruwer en luidruchtiger voorgesteld. Hij vermaakte haar met zijn aardig gebabbel en^soms kon hij over de diepzinnigste onderwerpen praten, alsof hij die heel gewoon vond. Voordat het middag was, waren ze de dikste vrienden. Nel viel ook bijzonder bij Harry in den smaak en hij zei dat met bijzondere openhartigheid. — Je oogen lijken op die van Otto, zei hij, nadat hij haar een geruimen tijd aandachtig had aangestaard. Ik hou van Otto, maar ik hou van jou ook. En je bent heel lief voor ons. Hij klom op een voetenbankje, sloeg zijn armpjes om haar hals en kuste haar. Nel drukte hem tegen zich aan en hield hem zoo een oogenblikje vast. Zij had Otto wel eens uitgelachen, omdat hij zoo bijzonder op zijn kleine vriendje en vriendinnetje gesteld was, terwijl hij ze nog slechts enkele maanden kende, 196 maar nu begreep ze opeens de bijzondere bekoring, die er van deze kinderen uitging, door den schat van warmte en genegenheid, die er in hunne hartjes woonde. — Vind je het prettig om een poosje bij me te blijven? vroeg ze. Hij knikte. — Heel prettig. Maar — ik vind het toch ook prettig om weer naar moesje te gaan. — Natuurlijk, kleine schat. En als je, terwijl je hier bent, eens erg naar moesje verlangt, zal je het mij dan komen zeggen? Hij keek haar ernstig aan. — Ik verlang altijd naar moesje, als zij er niet is. XVII. Het was 's avonds half tien. Ina kon niet in slaap komen, hoewel zij wat later naar bed was gegaan dan gewoonlijk. Naast haar lag Harry rustig te slapen en zij durfde zich bijna niet te bewegen uit angst van hem wakker te maken. Over den brief, dien zij morgen van moeder verwachtte, had zij niet meer gesproken, want ze wilde niet, dat Nel haar een „zeurkind" zou vinden: maar zij had er toch voortdurend aan gedacht. En ook nu was de brief het onderwerp, dat haar bezig hield en dat haar belette den slaap te vatten. Zooeven had ze de groote staande klok in de gang half tien hooren slaan met een diep, zwaar geluid, bijna als van een kerkklok. Ze zou eens luisteren, of ze de klok hier kon hooren tikken, misschien viel ze dan wel in slaap. Neen, ja toch, hoor maar, tik-tak, tik-tak, tik.... Hè wat vervelend, nu werd er gebeld, nu was ze den tik weer kwijt. Waar was ie nu? Tik... de onderste treden van de trap kraakten zacht. Nu klonken er lichte voorzichtige voestappen. Het licht op de gang werd opgedraaid. Ina kon het schijnsel er van zien door de ruit boven de kamerdeur. Heel voorzichtig ging de deur op een kier open. — Slaap je al, Ineke? vroeg fluisterend de stem van Nel. Ina zat ineens overeind. — Nee, wat is er? 198 Haar hartje bonsde. — Hier is een brief van moeder. Kom er nog even uit, dan zal ik je hem geven, ik durf op je kamer geen licht te maken om Harry. Vlug liet Ina zich uit bed glijden en stond op haar bloote voetjes in de gang. Nel gaf haar den brief; het was een dikke. — De post is er net geweest; hij was veel later dan anders. En ik dacht, dat je je brief wel graag nog lezen zoudt. Kom nog maar even naar beneden in je pyama. Het is een warme avond, je zult geen kou vatten. Een oogenblik later zat Ina in een hoekje van den divan haar brief te lezen. Er waren wel acht zijdjes, dicht beschreven met de vaste, duidelijke hand van haar moeder. „Mijn lieve, beste jongens. Dit is het eerste rustige oogenblik, dat ik heb, sedert mijn aankomst hier, en ik zal je nu eens geregeld vertellen, hoe alles gegaan is van het oogenblik af, dat ik zoo haastig afscheid van jullie nemen moest. We kwamen gelukkig op tijd aan het station en arriveerden Zaterdagavond om elf uur in het dorp, waar we wilden probeeren een rijtuig te krijgen, maar daarop was zoo laat in den avond geen kans en we moesten in stikdonker een uur loopen naar het sanatorium. Als Otto er niet geweest was, weet ik niet, hoe ik er gekomen zou zijn. Gelukkig werd ik verwacht en zoodra Otto gezegd had, dat hij ook dokter was, werd hij met mij bij Jopie toegelaten. Ze had heel hooge koorts en had dien dag niemand herkend, maar toen ik aan haar bedje kwam, kende ze mij dadelijk en werd toen ook veel rustiger. 199 Met haar handje in de mijne heb ik bij haar gezeten en gelukkig is ze toen in slaap gevallen. Otto heeft den heelen nacht met mij bij haar gewaakt. Tegen den morgen was de koorts veel minder; zij was even wakker en ging toen weer slapen. Ik ben toen ook wat gaan rusten en 's middags ben ik weer bij haar komen zitten. Otto is nu gaan slapen. Hij logeert in het huis van den dokter en voor mij is er hier een kamertje in orde gemaakt, zoodat ik voortdurend in de nabijheid van Jopie ben. Als de koorts wegblijft is er veel gewonnen, zegt de dokter en nu zij zooveel rustiger is, bestaat daar alle kans op, maar ze wil mij voortdurend bij zich hebben en nu kan ik natuurlijk nog niet naar huis komen. Naar de krant heb ik geseind, of ik nu dadelijk twee weken van mijn vacantie mocht hebben en dat is toegestaan. Daarmee zeg ik niet, dat ik die twee volle weken wegblijf, hoor, maar het is toch wel mogelijk. Ik hoef jullie natuurlijk niet op 't hart te drukken, dat je heel lief bij Nel moet zijn. Het is zoo hartelijk van haar, dat ze jullie dadelijk gehaald heeft, dat je haar wel mag toonen, dat op prijs te stellen. Ineke schrijf me eens gauw, hoe jullie 't maakt en of Harry goed eet. Ik zal je overmorgen weer schrijven, hoe het met Jopie gaat. Deze plotselinge aanval heeft haar erg verzwakt, maar Otto zegt, dat er kans bestaat, dat ze, als ze dit nu maar eerst te boven is, veel beter zal worden. De dokter hier is van dezelfde meening, dus dat zal ik dan ook maar gelooven. Nu, jongens, wees braaf, totdat moeder weer thuiskomt, hoor, misschien is dat nog wel gauwer dan we denken. Daar komt een van de zusters me vertellen, dat Jopie wakker is en naar me gevraagd heeft. Er moet vannacht nog wel bij haar ge- 200 waakt worden, want de kans bestaat nog, dat de koorts weer opkomt. Ik ga dus gauw naar haar toe. Ineke denk er om, dat het al weer een heelen dag verder is, als je dezen brief krijgt en dat de toestand dan waarschijnlijk al weer veel verbeterd zal zijn. Maak je dus niet ongerust, lieveling, alles gaat goed op het oogenblik. Nu moet ik eindigen. Heel veel groeten en kusjes van je moeder. Met een nadenkend gezichtje bleef Ina zitten, toen ze den brief gelezen had. — Goede berichten, Ineke? — Ja, moeder schrijft, dat Jopie wat beter is, maar heel zwak. Ze zweeg aarzelend. Was ze nu eigenlijk niet verplicht Nel te vragen, of ze den brief wilde lezen? Ze deed het liever niet; moeder schreef toch aan haar en ze zou het naar vinden, als vreemde oogen den brief zagen. Nel bemerkte haar aarzeling en knikte haar lachend toe. — Ik heb ook een brief, van Otto. Zullen we elkaar nog even vertellen, wat er in de brieven staat? Maar dan gauw naar bed, hoor! Daar slaat het al tien uur. Luister nu. Otto schrijft, dat Jopie wel heel zwak is, maar dat ze toch wel gauw zal opknappen en dan misschien beter zijn dan ze ooit geweest is. — Dat schrijft moeder ook. — Mooi zoo. Verder schrijft Otto, dat hij in den loop van de week thuis komt, om een paar dingen te bespreken en dat hij dan weer teruggaat, omdat dit geval hem bijzonder interesseert. Nel glimlachte even, terwijl zij deze woorden uit den brief aanhaalde^ 201 — Hij schrijft ook, dat hij even zal komen kijken, of jullie hier den boel niet te veel opschept en vragen, of jullie ook een boodschap voor moeder hebt mee te geven. — O, dat is prettig. Wanneer komt hij? — Dat schrijft hij niet, maar ik denk zoo, in het midden van de week, Woensdag of Donderdag. — Als hij dan maar niet komt, net als ik naar school ben. — Ik denk het niet, maar als hij dat doet, zal ik wel zorgen, dat hij blijft eten, zoodat je hem toch ziet. En nu moet je heusch naar bed. Je ziet bleek van moeheid. Kom, ik zal je even naar boven brengen. Nel nam haar bij de hand en bracht haar naar de kamer, waar Harry nog steeds rustig sliep. Ina kroop voorzichtig naast hem en schoof den brief onder haar hoofdkussen. Er was nu niets meer, wat haar verhinderde in te slapen. De volgende dagen bracht ze in groote spanning door. Als ze bij Bep kwam koffiedrinken en 's middags, als ze uit school bij Nel kwam, was haar eerste blik naar de kapstok om te zien, of Otto's hoed er ook hing. Toen ze Donderdagsmiddags zaten thee te drinken, zag Ina hem het hekje inkomen, dat het voortuintje van de straat scheidde. Ze zette haar kopje zoo haastig neer, dat de helft er over vloog en rende naar de deur om hem open te doen met Harry op haar hielen. De kinderen vlogen hem om den hals en Nel, die in de deur der kamer verschenen was, lachte spotachtig. — Me dunkt, dat je over de hartelijkheid van het welkom niet te klagen hebt, Otto. 202 — Dat heb ik zeker niet en ik ben even blij deze peuters weer te zien, als zij mij, antwoordde hij warm. Hij bevrijdde zich uit de kinderarmen, stak Nel een hand toe en ging mee naar binnen. — Hoe is moeder? vroeg Ina, terwijl Otto zich in een lagen stoel liet vallen. — Wanneer komt moes thuis? wou Harry weten. — Thee, Otto? vroeg Nel bij de theetafel. — Dol graag, Nel, en koekjes en bonbons ook. Ineke voel eens in den zak yan mijn jas, of daar wat in zit. Ina wilde gehoorzamen, maar Harry was haar voor en bracht met een juichkreet het gevondene, een zakje heerlijke bonbons, naar Nel, als een hondje, dat apporteert. — Toe Otto, zeg nu eens, hoe het met Jopie gaat, drong Ina. — Ja, kindje. Jopie is veel en veel beter. Koortsvrij, maar nog doodzwak, dat spreekt. Het doet haar verbazend veel goed, dat je moeder bij haar is; het is de beste medicijn voor haar. Dat en frissche lucht. De frissche lucht is er in overvloed, en nu moeder er ook is, zal alles goed gaan. — Dus moes komt nog niet thuis? vroeg Harry, zeer snel zijne gevolgtrekkingen makend. — Dat heb ik niet gezegd, antwoordde Otto. En als jullie nu toont een paar groote kinderen te zijn, op wie iemand rekenen kan, dan zal ik jullie een heeleboel dingen vertellen, waarvan ik anders eenvoudig zou zeggen: je zult het wel zien. Twee paar oogen keken hem vol verwachting aan. — Mag ik het ook hooren? vroeg Nel. Of worden er familiegeheimen behandeld? 203 Otto keek een beetje boos, maar Ina riep: — Je hoort toch ook tot de familie, Nel! Toe, kom gauw zitten. En ze trok haar in een stoel naast zich. — Luister dan maar. Jopie begint nu weer wat te eten en we hopen, dat ze binnen een paar dagen vervoerd zal kunnen worden. Dan komt moeder thuis en — Jopie komt ook thuis. Bij dit bericht jubelden de kinderen luid. Ze waren zoo uitgelaten, dat Nel ze maar gauw den tuin inzond, om daar wat tot bedaren te komen. Nel wendde zich tot haar broer. Er lag eene bezorgde uitdrukking op haar gezicht. — Is dat werkelijk waar, Otto? vroeg ze. Denkt Nora er aan, om dat zwakke, zieke kind thuis te laten komen? Ik vond het juist zoo flink van haar en zoo verstandig, dat ze het in die inrichting liet, waar het goed verpleegd werd en.... — Een flinkheid en verstandigheid, die het kind bijna het leven gekost zou hebben, zooals nu gebleken is. Ik vind het onverantwoordelijk, dat men Nora nooit gewaarschuwd heeft, dat het kind heimwee, hopeloos heimwee had. Nooit zou ze daar beter geworden zijn. — Maar bedenk toch eens: Nora, die den heelen dag weg is, en dan zoo'n ziek kind op een bovenhuis. Ik begrijp niet, wat Nora verzint. — Hoor eens Nel, zei haar broer ongeduldig, als ik de behandeling van een patiënt op me neem, weet ik wel, wat ik doe, vooral als ik de patiënt onder de handen van een collega weghaal. Laat ik je nu zeggen, dat het heele- 204 maal geen verzinsel van Nora is, maar van mij en dat ik daar mijne goede redenen voor heb. — O, natuurlijk, zooals je wilt, ik zal er niets meer over zeggen, zei Nel een beetje gekrenkt. Otto keek een oogenblik, alsof hij iets zeggen wilde, wat haar tot andere gedachten zou brengen, maar hij schudde even het hoofd en zweeg. Hij ging voor de tuindeur staan en keek naar de kinderen, die met een bal speelden. — Je blijft toch eten? vroeg Nel hartelijk. Booze buitjes duurden bij haar nooit lang. — Als het je niet te lastig is, graag. Maar ik vrees, dat je niet op zoo'n grooten eter als ik gerekend heb. — O, we hebben eigenlijk al op je gerekend van het oogenblik af, dat Nora's brief je komst aankondigde. Laat dat dus geen bezwaar voor je zijn. Het werd een soort feestmaaltijd voor de kinderen. Zij bestormden Otto met vragen over Moeder en over Jopie en bij werd niet moe die te beantwoorden. Nel hield zich intusschen met baby bezig, maar Ina merkte op, dat haar gezicht een beetje droevig stond. Ze dacht, dat zij te druk waren en dat Nel ook wel eens met haar broer wilde praten. Daarom trok ze na het eten weer met Harry naar den tuin. Otto had even de krant ingekeken in de voorkamer. Toen hij weer in de eetkamer kwam, zag hij Nel schreiend op de bank liggen, het hoofd in de kussens gedrukt. — Nelleke, wat heb je voor verdriet? Wat is er? vroeg hij op denzelfden toon als toen zij een kind was en hij, de vijf jaar oudere jongen, zich geroepen voelde zijn zusje te beschermen en haar te troosten, als zij verdriet had. 205 Hij streek haar over het haar tot haar snikken bedaarde. — Ik voel me zoo alleen, zei ze eindelijk, een beetje beschaamd haar oogen afvegende. Het duurt nog zoo lang voordat Bernard thuiskomt en Baby is nog zoo klein. Meestal verzet ik er mij wel tegen, maar soms wordt het me te machtig. En vanmiddag, toen ik dacht... och nee, ik zeg het maar liever niet. — Wat dacht je dan? Maar voordat Nel antwoorden kon, kwam Harry de kamer binnenloopen. Een oogenblik bleef hij besluiteloos bij de deur staan, toen hij zag, dat Nel huilde. Toen rende hij op haar af en klom op haar schoot, terwijl hij de armpjes om haar hals sloeg. — Waarom heeft Nel verdriet? vroeg hij aan Otto. — Nel heeft al geen verdriet meer, 't is al over, lieveling. Nel huilde maar een beetje, omdat de mijnheer, met wien zij getrouwd is, en dien jij nog niet eens kent, nog zoo lang op zee moet blijven en omdat ze zich dan alleen voelt, legde Otto uit. Het kind keek ernstig. — Net als moesje, nadat paatje naar den hemel was gegaan, zei hij peinzend. Maar moesje huilt nou niet meer. Ik denk, dat ze zich niet meer alleen voelt, omdat wij bij haar zijn. Willen wij bij jou ook nog een heelen tijd blijven, Nel? Dan ben je ook niet meer alleen. — Je bent een schat, zei Nel en kuste hem. XVIII. Ina had het op school voortdurend druk met hare kameraadjes over de vraag, wanneer haar moeder en Jopie zouden komen en hoe Jopie er uit zou zien en hoe het zou wezen, als haar zusje thuis was. In haar laatsten brief schreef moeder, dat ze in het begin van de volgende week zouden thuiskomen. Dag en uur zouden nog per telegram worden medegedeeld en Nel had beloofd te zorgen, dat alles in orde was. Ina en haar broertje telden de dagen en op school kon ze haast niet zwijgen over de groote gebeurtenis, dat Jopie zou thuiskomen. Tegen iedereen moest zij er over spreken, met de juffrouw, met de vriendinnetjes en ze raakte nooit over het onderwerp uitgepraat. Het was maar goed, dat het zoo dicht voor de vacantie was. Nu werd er niet zoo hard en zoó ernstig gewerkt als anders en de kinderen mochten een potje breken. — Zullen we weer het heele huis met bloemen versieren? stelde Bep voor. Zooals we ook gedaan hebben, toen Harry thuiskwam? En hare oogen glinsterden bij de herinnering aan al de pret, die ze toen hadden gehad. Ina aarzelde. — Ik weet het niet, zei ze toen een beetje onzeker. Met Harry was het wat anders. Die was heelemaal beter en 207 toen was moeder thuis, aan wie we het konden vragen. Maar nu gaat alles heel anders dan anders. Ze begon vreeselijk naar de komst van haar moeder te verlangen. Nel was wel heel lief en hartelijk voor haar, maar ze kon Ina soms zoo echt laten voelen, dat deze nog maar een kind was en niets had in te brengen en dat hinderde het trotsche, onafhankelijke schepseltje geducht. Moeder ging zoo heel anders met haar om, zoo veel meer als een vriendin en soms als een speelkameraad. Als moeder iets eischte, liet ze je begrijpen, waarom het zóó moest en niet anders, zoodat je van zelf gehoorzaamde en eigenlijk een beetje het gevoel kreeg, dat je zelf ook al van plan geweest was het zoo te doen. Soms had ze wel eens lust om bij Nel opzettelijk ongehoorzaam te zijn en dat ze er niet toe kwam was alleen daaraan te danken, dat hare gedachten zoo vervuld waren met de komst van haar zusje, dat zij geen tijd had om ondeugend te zijn. Het denkbeeld om bloemen te gaan plukken en het huis te versieren kwam telkens weer ter sprake, maar zoolang ze den dag niet wisten, wanneer mevrouw Verhoeff met Jopie zou thuis komen, konden ze toch niets beslissen. Hoezeer Ina ook met de gebeurtenissen uit hare eigen omgeving vervuld was, het viel haar toch op, dat Pop met bijzonder weinig belangstelling luisterde en niet veel lust toonde om aan de beraadslagingen over het al dan niet feestelijk vieren van Jopie's thuiskomst deel te nemen. Pop was trouwens opvallend stil de laatste dagen, 't Was alsof ze ergens over tobde. — Scheelt er iets aan? had Ina al eens een paar maal gevraagd, maar dan schudde Pop het hoofd en wilde niets 208 zeggen. Zij ging nu ook meestal alleen naar huis, ze wachtte niet op haar vriendinnetjes en maakte zooveel haast om uit de klas weg te komen, dat zij meestal al om den hoek van de straat verdwenen was, als de anderen buiten kwamen. — Wat heeft ze toch? vroeg Bep beurtelings aan Ina en Marietje. Jullie zijn anders nogal intiem met haar. Weten jullie het niet? Maar Ina en Marietje wisten evenmin wat Pop scheelde als Beppie. Eindelijk kwam Ina achter het geheim. Het was Zaterdagsmiddags. Pop had den heelen morgen zoo innigbedroefd zitten kijken, dat Ina zich voorgenomen had bij het uitgaan der school met haar mee te gaan en achter haar verdriet te komen. Misschien kon zij haar wel op de eene of andere manier troosten. Zij holde dus achter Pop aan met dezelfde haast, die deze toonde om weg te komen, maar het duurde wel twee straten, voordat ze haar had ingehaald. — Ik ga met je mee, zei ze hijgend, terwijl ze Pop een arm trachtte te geven. — Maar ik ga den anderen kant op, verweerde Pop zich. — Je weet niet eens welken kant ik op ga, maar het doet er niet toe, ik ga toch met je mee. Een paar stappen liepen ze zwijgend naast elkaar. Toen begon Ina: — Zeg Pop, je bent toch niet boos op me? — Boos? Welnee, waarom? — Waarom wil je dan niets meer van me weten? Waarom ontloop je me? 209 Pop zweeg. — Je hebt verdriet, begon Ina weer. Je hebt echt verdriet, dat zie ik aan je. Ik wou dat je het me vertelde, misschien dat ik je zou kunnen helpen. Pop schudde het hoofd en een paar dikke tranen rolden over hare wangen. — Niemand kan me helpen, zei ze treurig. — Maar wat is er dan? hield Ina aan. Toe Poppie, zeg het me maar, ik wou zoo graag wat voor je doen. Pop keek haar vriendinnetje een oogenblik strak aan. Toen zei ze: — Jou kan ik het wel vertellen, maar zal je er met niemand, heelemaal niemand over spreken? Och, het zal gauw genoeg heelemaal geen geheim meer zijn, dan zal iedereen het weten en iedereen zal er over praten, maar dan ben ik tenminste weg, ik zal niet zien, hoe de kinderen op school me aankijken en.... Ze barstte plotseling in tranen uit. — Wat is er dan toch, Pop? herhaalde Ina, die zich de vreeselijkste dingen begon voor te stellen. Door snikken afgebroken zei Pop nu: — Papa heeft een heeleboel geld verloren en pa en ma gaan scheiden en ik ga naar oom en tante in Arnhem en.... o, Ina, het is allemaal zoo vreeselijk. Ina sloeg haar arm om haar snikkende vriendinnetje heen. Ze wist niet wat te zeggen. Een paar voorbijgangers keerden zich om en zagen de meisjes na. Ina sloeg een stille zijstraat in en Pop liep gedwee mee, nog steeds schreiend. Ina kreeg er zelf tranen van in de oogen, al kon ze zich nauwelijks voorstellen, hoe verdrietig en hoe erg dit alles voor Pop was. Ina en hare Moeder. 14 210 Het lag voor haar zoo ver weg, de gedachte van huiselijke onaangenaamheden was haar zoo volkomen vreemd, dat ze het zich eigenlijk niet kon indenken. Ze wist dan ook geen troostwoorden voor haar vriendinnetje; zij streek maar eens over haar betraande wangen en drukte haar arm stijf tegen zich aan. — Met de vacantie ga ik gelijk van school af, vervolgde Pop hare vertrouwelijke mededeelingen, maar zeg er alsjeblieft niets over tegen de kinderen, ook niet tegen Marietje. — Nee, ik zal er niets van zeggen, beloofde Ina zachtjes. — De juffrouw weet het, aan haar heb ik het verteld en zij heeft mij ook beloofd, dat zij niemand iets zou laten merken. — Heb je wel eens meer dingen aan de juffrouw verteld? vroeg Ina, die dacht aan de woorden van haar onderwijzeres op dien gedenkwaardigen morgen, nadat ze bonbons weggenomen had. De juffrouw had toen gezegd: „Pop is niet gelukkig", met zooveel overtuiging, alsof zij er meer van wist. — Ja, vertelde nu Pop, ik mocht wel eens bij haar komen en ze hielp me zoo met allerlei dingen en zei, dat ik flink moest zijn en goed mijn best doen. Daarom houd ik ook zooveel van haar en daarom breng ik ook dikwijls wat voor haar mee, om haar te toonen, hoe dankbaar ik haar ben. — Maar dat doe je toch op een manier, die ze heelemaal niet goed zou vinden, als ze het wist, liet Ina zich' ontvallen. — Hoe zoo? 211 — Nou, het is toch eigenlijk niet eerlijk. — Niet eerlijk? herhaalde Pop met groote verwonderde oogen, die nog nat waren van tranen. Wat bedoel je daarmee? — Ik bedoel, dat je het stilletjes op de rekening van je ma koopt. Dat is toch — Maar dat is toch niet oneerlijk, meende Pop met groote overtuiging. Als ma er naar vroeg, zou ik zeggen, dat ik dit of dat gekocht had, ik zou er niet om liegen, begrijp je. Maar Ma vraagt er nooit naar en dus.... Ina wist hiertegen op dit oogenblik niets in te brengen, maar geheel in den haak vond ze het toch niet. Ze bedacht, dat het vrij laat zou zijn en dat Nel met de koffietafel zou wachten. Gelukkig had zij haar beursje bfj zich. Ze zou nu maar met de tram gaan. — Breng je mij even naar lijn 10? vroeg ze en Pop knikte. Toen Ina al in den open wagen sprong, trok Pop haar nog even aan den arm. — Zal je er werkelijk met niemand over spreken? — Natuurlijk niet. Ik heb het je toch beloofd. In de straat, waar Nel woonde, zag Ina reeds uit de verte, dat Harry haar in het voortuintje opgewonden stond te wenken. Zij rende naar hem toe en op eenige huizen afstand kon ze hem hooren jubelen: — Otto is er! Dat was een geduchte meevaller. Haastig smeet Ina haar schooltasch op het gaskastje in de vestibule en rolde letterlijk de kamer binnen, want juist op het oogenblik, dat zij met haar volle gewicht 212 tegen de kamerdeur hing aan den buitenkant, trok Otto die aan den binnenkant open. — Kom binnen, kom binnen, lachte hij, terwijl hij haar in zijne armen opving, wat zeg je er van, mij hier te vinden? — Beter dan een telegram, antwoordde Ina. Zeg eens gauw wat er voor nieuws is. — Moeder en Jopie komen morgen thuis. — Morgen! Haar oogen begonnen te schitteren, haar adem stokte. — Hoe laat? — Precies kan ik het niet zeggen, maar.... — Je weet toch wel, hoe laat de trein aankomt, onderbrak Ina hem ongeduldig. — Een oogenblikje, juffrouw ongeduld. Als je me had laten uitpraten, zou je nu al geweten hebben, wat ik zeggen wou, terwijl je het nu nog moet hooren. — Toe, Otto, plaag me niet, smeekte Ina. Harry stonk kalm toe te kijken. Hij was blijkbaar reeds voldoende op de hoogte, want hij toonde niet de minste nieuwsgierigheid. — Luister dan. Moeder en Jopie komen met een auto.... — Van het station.... — Neen, niet van het station. Ze maken de geheele reis per auto. Dat is veel minder vermoeiend en met dit prachtige weer is het voor Jopie in alle opzichten beter. Ina knikte, dat ze het begreep. — Maar kan je niet zoo'n beetje zeggen, hoe laat ze komen? — Zoo'n beetje wel. Zoo tusschen één en twee denk ik; als er tenminste geen tegenspoed is. 213 — We hadden er over gedacht om bloemen in huis te brengen, Otto, zooals we met Harry's thuiskomst ook gedaan hebben.... Otto schudde het hoofd. — Ik zou maar geen drukte maken. Jopie is nog zwak en de reis zal haar genoeg aangepakt hebben. Bovendien ziet ze jullie dan weer, er wordt natuurlijk vrij druk gepraat en.... — Blijft Jopie nu voorgoed thuis? vroeg Ina. — Neen, antwoordde Otto heel beslist. Ze blijft maar een week of wat thuis. — En dan? — Ben jij nu haar dokter, Otto? — Haar dokter? herhaalde hij peinzend en begon toen te lachen. Ja, natuurlijk, haar dokter ben ik ook en we zullen haar heelemaal genezen, je moeder en ik. Ina hoorde den warmen klank in zijn stem. — Ik geloof, dat je in die paar weken meer van Jopie bent gaan houden dan van ons, zei ze pruilend. Otto tilde haar op. — Jaloersch, kleine meid? Foei, dat moet niet, hoor. Ik houd van Jopie evenveel als van jullie en van jullie evenveel als van haar. Jullie zijn alle drie mijn lieve... — Wat? — Snuiters, voltooide hij den zin. Harry stond hem met de handjes op den rug aandachtig aan te staren. — Wat zie je voor bijzonders aan me? vroeg Otto, wien de peinzende blik van den kleinen jongen opviel. Zit mijn scheiding vandaag niet aan den goeden kant? — Je ziet er uit, antwoordde Harry, alsof er iets is 214 wat jij weet en wij niet, iets prettigs, want je lacht aldoor en ik vind het niet aardig van je, dat je ons dat niet vertelt. Nel, die zich bij het groepje gevoegd had, knuffelde den kleinen baas eens even en zei lachend tot haar broer: — Kinderoogen zien scherper dan je denkt, Otto„en al als jongen kon je slecht geheimen bewaren. — Otto, je hebt ons nog niet gezegd, waarheen Jopie gaat als ze een paar weken thuis is geweest, vroeg Ina, toen ze eindelijk aan de koffietafel zaten. Otto keek diepzinnig in de jampot, waarvan hij juist het deksel had opgelicht en antwoordde eindelijk: — Ja... a, dat is nog een geheim. — O, is dat het geheim? riep Harry en keek teleurgesteld, waarop Nel weer begon te lachen. Het werd een vreemdsoortige, verwarde, maar toch wel vroolijke dag. Otto scheen even opgewonden als de kinderen en ze maakten zooveel leven, dat Nel hen na het eten de deur uitstuurde, omdat Baby niet kon slapen door al het lawaai dat ze maakten. Lachend verlieten ze het huis en Otto nam ze mee naar het strand en ging later met ze theedrinken onder de Rotonde van het Kurhaus. Dat vonden ze heerlijk en gewichtig en het kalmeerde hen meteen een beetje. Maar 's avonds kon Ina toch niet in slaap komen en ze herhaalde maar telkens in zich zelf: — Morgen komt moeder thuis! Het scheen bijna te heerlijk om waar te zijn. XIX. In ademlooze afwachting stonden ze den volgenden middag voor het raam van hun eigen woning op den uitkijk. Jaantje was er 's morgens geweest en had alles in orde gebracht. Otto was, nadat ze vroeg hadden koffiegedronken, met de kinderen naar hun huis gegaan. Hij zou met hen op de komst van de auto wachten. Later op den middag zou Nel nog even aankomen. Wel twintig maal in de vijf minuten keken de kinderen op de klok en Otto haalde ook telkens zijn horloge uit den zak. Hij scheen even ongeduldig als Ina en Harry. Eindeüjk, om kwart voor twee, klonk het gesnor van een motor en een groote, grijze, open wagen kwam den hoek van de straat om. — Ik zie Jopie! juichte Harry, die ver uit het open raam hing. Ina zei niets, maar rende naar de trap, gelijk met Otto. Drie, vier treden tegelijk stoof ze naar beneden, rolde bijna van de hooge stoep af, struikelde over een ongelijken steen op het trottoir en kwam bijna op haar knieën voor de auo terecht. — Zachtjes, voorzichtig, vrouwtje, vermaande haar moeder, die met een voor haar ongewone rust naast de kleine witte gedaante zat, die op kussens, in de auto lag. Otto was nu ook nader gekomen, gevolgd door Harry. — Naar boven, jongens commandeerde hij. Binnen 216 mogen jullie Jopie begroeten. Ik zal haar naar boven dragen. Gehoorzaam gingen de kinderen naar binnen, hun moeder volgde, beladen met een paar dekens en tenslotte kwam Otto, met Jopie in zijne armen. Wat leek ze klein en teer, zooals ze daar tegen zijn schouder lag! Voorzichtig legde hij haar op de rustbank, die reeds van kussens was voorzien en nu mochten Ina en haar broertje het zusje, dat zoo lang niet bij hun was geweest, begroeten. Jopie geleek sterk op Harry. Hetzelfde blonde, krullige haar, dezelfde groote blauwe oogen met de lange donkere wimpers, dezelfde blanke huid met fijne blauwe adertjes aan de slapen. Naast haar leek Ina een klein donker zigeunerkind. Bijna eerbiedig nam zij de vingertjes van haar zusje in de hare, die zoo dun en smal waren, dat zij bang was ze te breken. Ze durfde Jopie bijna geen kus te geven, zóó mooi vond ze haar en zoo teer. Harry kuste zijn oudste zusje op het voorhoofd en zei: — Ik ben blij, dat je thuis bent en ik zal je het allermooiste speelgoed geven, dat ik in mijn kast heb. Meteen liep hij bedrijvig weg, om dadelijk zijne belofte te gaan vervullen. — En krijg ik nu geen beurt? vroeg de opgewekte stem van Ina's moeder, die, naar het meisje vond, een nieuwen klank had gekregen. Zij behoefde geen tweemaal te vragen. De beide kinderen, die haar gedurende een paar weken zoo dapper hadden afgestaan, bedolven haar onder kussen en omhelzingen. 217 Vanuit haar rustige hoekje lag Jopie met een glimlach toe te kijken. — Het is zoo heerlijk weer thuis te zijn, zuchtte ze tevreden en stak haar hand uit naar Otto. — Ziezoo, zeide deze, nu moet Jopie een beetje gaan slapen, want ze is moe van de reis. Ik zal bij haar blijven en jullie gaat met moeder in de werkkamer zitten. We doen de schuifdeuren dicht. Ik wed, dat ze jullie veel te vertellen zal hebben, wat ze nog niet geschreven heeft. — Je doet net, alsof jij hier de baas bent, zei Ina een beetje brutaal. Otto knikte haar toe, terwijl hij de deuren achter hen drietjes dichtschoof. — Kom hier bij me in den grooten stoel zitten, noodigde mevrouw Verhoeff, want ik heb jullie werkelijk veel te vertellen. — Moes, je kijkt net als Otto Zaterdag, verklaarde Harry. — Hoe kijk ik dan? vroeg zijn moeder. — Alsof je iets prettigs weet, wat wij niet weten — Dat is ook zoo, vent, en ik zal het je dadelijk vertellen. — Is het, waar Jopie naar toe gaat? Otto zei, dat het een geheim was. — Nu, ik zal jullie dat geheim dan maar vertellen; waar Jopie heengaat en waar we allemaal heengaan. — Gaan we met de vacantie naar buiten? Ik dacht, dat jij je vacantie nu al had gehad, meende Ina practisch. — Als je me niet rustig laat vertellen, kom je nooit iets te weten. e— Toe nou, Ina, laat Moes nu zelf vertellen, vermaande 218 Harry, terwijl hij zich op zijn moeders schoot nestelde met zijn armen om haar hals en zijn hoofd tegen haar wang. — Nu dan. Jullie houdt toch veel van Otto, niet? — Ja, en? vroeg Harry. Maar Ina sprong op en juichte. — O, ik weet het, ik weet wat het geheim is. Jij gaat met Otto trouwen. Heb ik het geraden? — Ja, antwoordde haar moeder langzaam. Otto heeft mij gevraagd of ik met hem trouwen wil. En — — En je hebt natuurlijk „ja" gezegd, hè moes? — Ik heb „ja" gezegd, erkende mevrouw Verhoeff lachend. En nu gaan we in Drente wonen en Jopie gaat mee en kan daar den heelen dag buiten liggen en Otto gelooft, dat hij haar heelemaal beter kan maken. — Hoef je dan niet meer naar kantoor? vroeg Harry met een heel hoopvol stemmetje. — Dan ga ik niet meer naar kantoor, neen. — Ga dan maar dadelijk, morgen, met hem trouwen, drong hij aan, met een duwtje tegen haar schouder. — Zóó gauw gaat dat niet, jongenlief. Ik moet toch ook eerst behoorlijk mijn ontslag nemen. Maar ik beloof je, vóórdat de vacantie voorbij is, zijn we in ons nieuwe huis in Drente. — Zeg moes, begon Ina. — Ja, kindje? —- Ben jij eigenlijk niet veel ouder dan Otto? — Veel niet. Otto is achtentwintig en ik éénendertig, we verschillen dus drie jaar. — Maar dat hoort toch eigenlijk niet, bracht Ina in het 219 midden. In boeken is de jongen altijd ouder dan het meisje. — Ja, het is natuurlijk mogelijk, dat het in boeken anders hoort, maar in het leven komt het wel eens niet zoo uit, als het in boeken staat, weet je. Op dit oogenblik gingen de schuifdeuren zachtjes open en Otto kwam op zijn teenen binnen. — Ze slaapt, kondigde hij aan. En met een blik op de kinderen voegde hij er bij: — Heb je het ze verteld? — Ja, antwoordde mevrouw Verhoeff. — En geven ze hun toestemming? — Dat heb ik ze nog niet eens gevraagd. Jullie vindt het toch wel prettig, jongens? Ina knikte en Harry vroeg: — Wat wordt Otto nu van ons? Een broer? — Wel nee, malle jongen! Als hij toch met moeder trouwt, wordt hij onze stiefvader, legde Ina wijs uit. Maar poltseling schudde ze het hoofd, dat de krullen om haar ooren dansten en zei met een ondeugenden blik op haar jeugdigen aanstaanden stiefvader: — Ik kan het niet helpen, Otto, maar ik weet zeker, dat ik nooit vader tegen je zal kunnen zeggen. — Dat is ook niet noodig, nest. Ik zal je zonder dat ook wel ontzag weten in te boezemen, pas maar op. Harry was op de leuning van zijn moeders stoel geklommen en zag nu kans de armen om zijn grooten vriend heen te slaan. — Als je het erg graag wilt, zal ik wel vader tegen je zeggen, hoor, zei hij troostend, maar ik zeg liever gewoon Otto. 220 — Je moogt tegen me zeggen wat je wilt, mijn jongen, als je maar véél van me houdt en weet, dat ik van jou houd, antwoordde hij, terwijl hij het kind in de armen sloot. Zachtjes pratend, om Jopie niet wakker te maken, bleven ze in de werkkamer zitten, tot om half vier een heel bescheiden belletje klonk. — Dat zal Nel met Beppie zijn! Ina, ga jij eens zachtjes opendoen. Breng ze maar dadelijk hier. — Moeder, mag Nel het weten? vroeg Harry met groot vertoon van geheimzinnigheid. — Och jongen, Nel weet het natuurlijk al lang, zei Ina, wijzend op een grooten bos rozen, die Otto's zuster juist aan moeder overhandigde. — Maar Bep toch niet, moeder, mag Bep het weten? — Ja, Bep mag het weten, knikte moeder lachend. En Bep werd mee naar een hoek van de kamer getroond en daar met het groote en heuglijke nieuws bekend gemaakt. Ze ontving het met gepaste vreugde en keek peinzend. — Dan word ik jullie tante, zei ze eindelijk tegen Ina. — Dat kan toch niet, jij bent jonger dan ik, verdedigde deze zich met een gevoel, alsof ze dan in een soort ondergeschikte positie aan Bep zou komen. — Dat hindert niet. Ik word toch je tante en Jan wordt je oom. En Bep keek, alsof dit tanteschap haar wonderwel aanstond. — Otto, kom eens hier, vroeg Ina. Bep zegt, dat ze onze tante wordt. — Ja, dat is ook zoo, stemde Otto toe. 221 En Harry juichte dadelijk: — Tante Bep, tante Bep! — Maar dan wordt jou moeder mijn zuster, ging Bep voort, en ik weet zeker, dat ik haar nooit bij den naam zal durven noemen. — Dat went wel, troostte Ina. — Moeten wij nu grootvader en grootmoeder zeggen tegen jou vader en moeder? vroeg Harry twijfelachtig. De kinderen verdiepten zich de rest van den middag in alle familieverwikkelingen, die door deze nieuwe verbintenis zouden ontstaan. Zoodra Jopie wakker was, mochten ze wat bij haar gaan zitten en haar wat bezighouden, als ze haar niet te veel vermoeiden. Tegen etenstijd vertrok Nel met Bep, ze moest Baby gaan halen, die Zoolang bij grootmoeder gebracht was. Bep mocht 's avonds als Jopie sliep, terugkomen, dan zouden haar ouders en Jan ook komen en er zou een stil intiem feestje gevierd worden. 's Avonds werd er ook over het huwelijk gesproken. Otto wilde, met het oog op de gezondheid van Jopie, zoo spoedig mogelijk en zoo stil mogelijk trouwen, zonder feestelijkheden en wat hij noemde „bruilofts gedoe". Ina's moeder was dat volkomen met hem eens en zijne ouders vonden alles goed, wat hun jongen gewenscht achtte. Het huwelijk zou ongeveer half Augustus plaats hebben en Ina zou dus na de vacantie niet meer op school terugkomen. Toen drie dagen later de vacantie begon, nam de onderwijzeres afscheid van twee harer liefste leerlingetjes, de 222 twee vriendinnetjes Pop en Ina, die zoo veel in karakter en opvoeding verschilden en van wie ze veel was gaan houden. Van Pop hield ze, omdat zij innig medelijden met haar had, van Ina om haar onafhankelijk, zelfstandig karakter en hare eerlijke openhartigheid. Toen ze Pop's droevig gezichtje bij het afscheid nemen zag, schoten haar zelf tranen in de oogen, maar zij veegde ze snel af op het oogenblik, dat ze den stralenden blik ontmoette van Ina, die een nieuw, gelukkig leven tegemoet ging. ■