I PATIENCE'S mi OF GEDULDSPELEN MET KAARTEN DOOR J. HAGENAAR n TWEEDE VIJFTIGTAL ZESDE DRUK GEÏLLUSTREERD DEN HAAG - G. B. VAN GOOR ZONEN'S U.M. N.v. VOORBERICHT. Door de uitgevers aangezocht om den derden druk te bezorgen van het bekende werkje „De Patience's of Geduldspelen met kaarten van Th. van Schouwenburg", achtte ik het wenschelijk dit een geheele omwerking te doen ondergaan. Onjuiste en daardoor nooit gelukkende Patience's werden verbeterd en verscheidene nieuwe bijgevoegd, waardoor de verzameling tot een honderdtal werd uitgebreid, welke thans in twee deeltjes, elk van vijftig, verschijnt. DE BEWERKER. INHOUD. Bladz. INLEIDING 5 A. PATIENCE'S MET EEN PIKETSPEL. 1. HET ONDERSTEKEN I 7 2. DE HOOP ; 8 3. DE HARTEN-FAMILIE . 8 4. DE KWADE ZEVEN .' 9 5. HET KRANSJE . . 11 6. DE KLEURENPATIENCE 12 7. DE VIER GEBROEDERS . , ] 13 B. PATIENCE'S MET EEN WHISTSPEL. 8. DE HUWELIJKSPATIENCE . -. 13 9. DE VEERTIEN 14 10. HET ONDERSTEKEN II . [15 11. DE GROOTE NAPOLEONSPATIENCE . 17 12. HET PAASCHEI 18 13. HET ONDERRICHT IN DE REKENKUNST 20 14. DE DEKPATIENCE ' 23 15. HET KRUIS 24 16. DE FAMILIE 25 17. HET WAPENSCHILD 26 18. DE MANNEN 27 19. HET PRENTENKABINET ......... 29 20. DE VIER PAREN 30 21. DE HOOPVOLLE 31 22. DE HOEKEN 32 23. DE AZENPATIENCE \33 24. DE SCHANS " ']34 25. DE NAPOLEONPATIENCE 35 26. DE BRUG 36 INHOUD. Bladz. C. PATIENCE'S MET TWEE WHISTSPELEN. 27. HET HORLOGE OF DE DAMES BIJ DE KLOK .... 38 28. BABETTE ' ' ' ' ' 1? 29. HET QUADRAAT 41 30. DE UITGEWORPEN KAARTEN . . . .... • • • 42 31. HET DAMESSALON 44 32. DE ZON ^ 33. HEEN EN TERUG 46 34. DE GRONDWETTIGE 47 35. DE HALVE CIRKEL 48 VARIATIE OP IDEM A ,• • • 49 B • 50 36. DE ROTONDE 51 37. DE BLOKKADE . . 52 38. DE WIJZERPLAAT ZONDER BOEREN 54 39. DE ZWITSERSCHE 55 40. DE TALRIJKE MARIAGES 58 41. ALEXANDER EN NAPOLEON 61 42. DE HALVE KRING 62 43. HET MALTHESER-KRUIS 66 44. HET ROODE EN HET ZWARTE KRUIS 67 45. DE GROOTE FAMILIE 69 46. DE ACHTHOEK 72 47. DE VIERHOEK 73 D. PATIENCE'S DOOR TWEE SPELERS MET TWEE WHISTSPELLEN. 48. DE SYMPATHIE 75 49. OVER EN WEER 76 50. DE KIBBEL-PATIENCE 78 INLEIDING. Men verstaat onder familie, kleuren of kleurhoopjes de gezamenlijke dertien kaarten, waaruit elk van de vier kleuren (ruiten, harten, klaveren en schoppen) van ieder spel bestaat, hetzij in opklimmende of afdalende reeks. De pakjes, die met de azen of heeren beginnen en met kaarten van dezelfde familie of kleur in hare volgorde belegd worden, worden ook kleurpakjes genoemd. Talon of talons heeten het pakje of de pakjes, die gevormd worden uit de kaarten, die voor het oogenblik niet gebruikt kunnen worden. In klimmende of dalende reeks of volgorde heeten alle kaarten, hetzij zij al of niet van dezelfde familie of kleur, zijn, die op elkander volgen; dat is in klimmende reeks, aas, twee, drie, vier enz. tot en met den heer; in dalende reeks, heer, vrouw, boer, tien enz. tot en met het aas. Zonder aanzien der kleur wil zeggen, dat men niet op de kleuren let, zoodat b.v. schoppen op klaveren, harten op ruiten, ruiten op schoppen, klaveren op harten, dus kaarten van verschillende kleur op elkander kunnen gelegd worden zoowel in klimmende als in een dalende reeks. Met inachtneming van kleur of gelijke kleur wil daarentegen zeggen, dat slechts kaarten van dezelfde familie op elkander mogen gelegd worden. Kwaliteit en waarde zijn gelijkbeteekenend; echter worden onder de eerste benaming alleen de boeren, vrouwen en heeren verstaan, daar zij niet door getallen kunnen aangeduid worden. 6 Het woord waarde heeft dus betrekking op alle kaarten van het aas tot en met de tien. Van gelijke kwaliteit zijn mitsdien twee boeren, twee vrouwen, twee heeren; van gelijke waarde twee azen, twee tweeën enz., of ook alle azen, alle vijven enz. Mariage is de vereeniging van twee of meer kaarten van gelijke kleur, die in klimmende of dalende reeks op elkander gelegd worden. Bij de patience's wordt aangegeven of de mariages in klimmende dan wel in dalende volgorde gevormd moeten worden. Bij eenige patience's komt het bij uitzondering voor, dat mariages ook van verschillende kleuren geschieden, hetgeen er echter bij aangegeven wordt. Seriën zijn volgreeksen van kaarten m klimmende of dalende orde, van gelijke of ongelijke kleur, naarmate het voorschrift luidt. Deze uitdrukking wordt voornamelijk gebruikt bij zulke patience's, waarbij de kaarten in loodrechte lijn half op elkander gelegd worden, ten einde tegelijk de onderliggende kaarten te kunnen overzien. Hiërarchie is de regelmatige volgorde der kaarten van iedere der vier kleuren, zoowel in klimmende als dalende reeks. Een whistspel bestaat uit 52 kaarten, 13 van elke kleur. De kaarten van elke kleur volgen elkaar op als volgt: aas, heer, vrouw, boer, tien, negen, acht, zeven, zes, vijf, vier, drie, twee. Somtijds is het aas de laagste kaart, hetgeen dan in de beschrijving der patience wordt aangegeven. Een piketspel bestaat uit 32 kaarten, 8 van elke kleur. De zessen, vijven, vieren, drieën en tweeën komen in dit spel niet voor. In de figuren beteekent A aas, H heer, V vrouw, B boer, T talon. Het ondersteken I. No. i. (Met één piketspel.) Acht pakjes, ieder van vier kaarten, worden omgekeerd, in één rij of twee rijen naast elkander gelegd en in gedachte door zeven, acht, negen, tien, boer, vrouw, heer en aas aangeduid. Vervolgens neemt men de bovenste kaart van het eerste pakje, dat met zeven aangeduid is, bekijkt deze en legt haar onder het pakje, waartoe ze behoort. Bij voorbeeld: is de afgenomen bovenste kaart van het eerste pakje een tien, dan wordt zij onder het vierde pakje, van de linker- naar de rechterhand geteld, geschoven, daar dit pakje in gedachte met tien aangewezen werd. Is zij echter een aas, dan wordt de kaart geschoven onder het laatste of achtste pakje, met aas aangeduid. Van het pakje, waaronder de kaart geschoven is, wordt dan insgelijks de bovenste afgenomen en onder het betrokken pakje gelegd, en zoo altijd door, totdat er geene kaarten meer ondergestoken kunnen worden. Daarna worden alle acht pakjes omgekeerd. Bevinden zich dan in ieder vier gelijke kaarten, b. v. vier heeren, vier achten, vier vijven enz., dan is het spel gewonnen; zijn er echter in een of meer der pakjes nog ongelijke kaarten, dan is het spel verloren. Deze patience wordt veel gespeeld. 8 No. 2. De hoop. (Met één piketspel.) Men kiest een der vier kleuren uit, b.v. harten, en legt dan de drie bovenste kaarten van het spel naast elkaar op tafel. Bevinden zich hieronder kaarten van de gekozen kleur, in dit geval dus hartenkaarten, dan worden deze terzijde gelegd, waarna opnieuw de drie bovenste kaarten van het spel op de drie eerste kaarten, of op de ledig gelaten plaatsen daarvan, worden gelegd. Aldus gaat men voort, totdat men vijf stel van drie kaarten van het spel heeft afgenomen. Dan vermengt men de kaarten, die men nog in de hand heeft gehouden, met de op tafel liggende kaarten, voorzoover die niet zijn ter zijde gelegd als behoorende tot de gekozen kleur. Alsnu legt men opnieuw vijfmaal drie kaarten uit en verwijdert daaruit de kaarten van de gekozen kleur, waarna men de kaarten weder op de boven aangegeven wijze vermengt. Ten slotte wordt deze handeling nog voor de derde maal herhaald. Heeft men dan alle kaarten van de gekozen kleur, i. c. alle hartenkaarten, uit het spel kunnen verwijderen, dan is de patience gelukt, zoo niet dan is zij mislukt. No. 3. De harten-familie. (Met één piketspel.) Vijf kaarten worden bedekt naast elkaar gelegd; daarop weer vijf kaarten, enz. totdat het spel verbruikt is. Op ieder der eerste twee pakjes komt dus een kaart meer dan op de overige. Vervolgens wordt het eerste pakje open in de hand genomen, en alle kaarten er van, tot er een harten, het 9 doet er niet toe welke, verschijnt, terzijde gelegd en de overgeblevenen, met de harten bedekt, voor zich gelegd. Evenzoo doet men met de vier overige pakjes, waarvan men steeds de rest met een harten er op, op het vorige pakje plaatst. Het zoo verzamelde pakje, met uitzondering van de terzijde gelegde kaarten, wordt nu opgenomen, om dan tot de tweede legging over te gaan; doch nu slechts van vier in plaats van vijf kaarten totdat het spel verbruikt is. Met deze vier hoopjes doet men evenzoo als vroeger met de vijf pakjes. Men neemt de verzamelde kaarten weer op en nu begint de derde en laatste legging, nu slechts met drie hoopjes; men herhaalt hiermede hetzelfde spel. Zijn dan nog slechts de acht kaarten van de harten-familie overgebleven, en alle andere terzijde gelegd, dan is het spel gewonnen, zoo niet dan is het spel mislukt. De kwade zeven. No. 4. (Met één piketspel.) De eerste zeven kaarten van het spel worden bedekt op een rij op tafel gelegd, daarop worden, eveneens bedekt, een 2e en een 3e rij van zeven kaarten gelegd. Een vierde rij van zeven kaarten wordt ten slotte open op de drie eerste rijen gelegd. De vier overblijvende kaarten worden als hulpkaarten open terzijde gelegd. Het doel der patience is nu om op de vier azen als grondkaarten vier kleurenhoopjes te vormen in klimmende volgorde, waarbij dus op de azen de zevens worden gelegd, daarop de achten, negens, enz. tot en met de heeren. Dit doel moet men trachten te bereiken op de navolgende wijze. Bevinden zich onder de zeven bovenliggende kaarten of onder de vier hulpkaarten azen, dan worden deze 10 als grondkaarten uitgelegd, de daarop passende kaarten worden op de azen gelegd. Zoodra een openliggende kaart van een hoopje is afgenomen, wordt de daaronder liggende kaart gekeerd. De aldus gekeerde kaarten worden, indien mogelijk, ook op de gevormde kleurenhoopjes geplaatst. Kan op deze wijze niets meer op de kleurenhoopjes worden gelegd, dan kan men de bovenste kaarten van de zeven eerstuitgelegde pakjes onderling in dalende volgorde op elkaar leggen, waarbij echter de kleuren moeten worden afgewisseld. Zoo kan men b.v. een zwarte negen op een roode tien leggen of een roode zeven op een zwarte acht enz. Kaarten, die onder aldus verplaatste kaarten liggen, worden weer gekeerd. Er moeten steeds zeven pakjes blijven liggen. Raakt een der pakjes uitgeput, dan wordt de ledige plaats aangevuld door er de bovenste open kaart (of open kaarten) van een der andere pakjes neder te leggen, waardoor van dit laatste pakje weder een kaart gekeerd kan worden. De vier hulpkaarten kunnen gebruikt worden, zoodra dat voor den loop van het spel voordeelig is. Zijn ten slotte op geenerlei wijze meer kaarten op de kleurenhoopjes te plaatsen, dan is de patience mislukt. De patience vereischt eenige oefening. Men moet er b.v. niet te spoedig toe overgaan om meer dan twee kaarten in dalende volgorde op elkaar te plaatsen. Bij de aanvulling van een ledige plaats kan het voordeelig zijn daar eene kaart te leggen, die kans heeft spoedig gebruikt te kunnen worden, waardoor dan opnieuw een ledige plaats ontstaat. 11 Het kransje. No. 5. (Met één piketspel.) Men neemt de vier heeren uit het spel en legt die als grondkaarten naast elkaar op tafel. Het doel van deze patience is, op de heeren kleurenhoopjes in opklimmende volgorde te vormen. Op de heeren komen dus de azen, daarop de zevens, achten enz. tot en met de vrouwen van dezelfde kleur. De overige kaarten neemt men nu een voor een van het spel af en legt ze in volgorde van links naar rechts onder de heeren, zoodanig dat de le, 5e, 9e, 13e enz. afgenomen kaart onder den eersten heer van links afgerekend komen te liggen, de 2e, 6e, 10e, 14e, enz. kaart onder den tweeden heer, de 3e, 7e, 11e enz. kaart onder den derden heer en de 4e, 8e, 12e enz. kaart onder den meest rechtschen heer. De kaarten van het spel komen dus in vier hulphoopjes onder de vier heeren te liggen. Verschijnen er tijdens het opleggen kaarten, die in opklimmende volgorde passen op een der heeren of op een der bovenste kaarten van de op die heeren gevormde kleurhoopjes, dan worden die kaarten daarop gelegd, echter alleen dan wanneer zij van dezelfde kleur zijn als de heeren, waaronder zij een plaats zouden moeten vinden. Ruiten aas wordt derhalve slechts dan op ruiten heer gelegd, indien dit aas op het hulppakje zou moeten worden gelegd, dat onder ruiten heer gevormd was. Schoppen tien slechts dan cp schoppen negen, indien schoppen tien een plaats zou krijgen op het hulppakje, dat onder den schoppen heer gevormd is. Zijn alle kaarten van den talon opgelegd, dan worden de vier hulppakjes van links naar rechts op een hoopje vereenigd en worden de kaarten opnieuw een voor een uitgelegd, waarbij dan de passende kaarten weer geplaatst 12 worden op de kleurpakjes. Aldus wordt voortgegaan. Sluit een der kleurpakjes met de vrouw, dan wordt dit terzijde gelegd, terwijl van dat oogenblik af de kaarten nog slechts over drie hulphoopjes verdeeld worden. Zijn ten slotte alle kleurpakjes bedekt met de vrouwen, dan is het kransje compleet en de patience gewonnen. Heeft men alle kaarten van den talon driemaal achterelkaar over de vier (of minder) hulppakjes verdeeld, zonder dat één daarvan plaatsing heeft kunnen vinden op een der kleurhoopjes, dan is de patience mislukt. No. 6. De kleurenpatience. (Met één piketspel.) Men vormt vier hoopjes van acht kaarten elk en legt die bedekt naast elkaar op tafel. Van links naar rechts worden deze hoopjes aangeduid met harten, klaveren, schoppen en ruiten. Doel der patience is elk der vier hoopjes te doen bestaan uit de 8 kaarten van de kleur, waarmede het is aangeduid. Om dit te bereiken keert men de bovenste kaart van het linker pakje om en schuift deze onder het pakje, dat aangeduid is met de kleur van deze kaart, dus b.v. een schoppen boer onder het derde pakje van links naar rechts gerekend. Van het pakje, waaronder een kaart geschoven is, neemt men nu opnieuw de bovenste kaart weg en legt die weder onder het pakje harer kleur. Aldus wordt zoo lang mogelijk voortgegaan. Liggen dan in elk pakje acht kaarten van dezelfde kleur, dan is de patience gewonnen. Is dat niet het geval, dan is de patience mislukt. 13 De vier gebroeders. No. 7. (Met één piketspel) Men legt de kaarten in vier ongeveer gelijke hoopjes bedekt op tafel. Daarna keert men de kaarten van het eerste hoopje een voor een om en legt die terzijde tot er een aas te voorschijn komt, hetwelk men open op de nog niet gekeerde kaarten van het hoopje laat liggen. Met de drie overige hoopjes wordt op overeenkomstige wijze gehandeld. De niet terzijde gelegde kaarten worden dan, nadat de azen weer omgekeerd zijn, op één talon vereenigd, geschud en voor de tweede maal uitgelegd, doch nu in drie hoopjes. Men herhaalt daarop met elk der drie hoopjes de bewerking van het terzijde leggen der kaarten, tot er een aas verschijnt en verzamelt na afloop de overgebleven kaarten weer tot een talon. Thans worden de kaarten voor de derde maal uitgelegd in twee hoopjes, waaruit zij wederom een voor een verwijderd worden, totdat er een aas komt. Eindelijk worden ook de nu overgebleven kaarten vereenigd en voor de laatste maal in één pakje uitgelegd. Bestaat dit pakje, na eventueele terzijde legging van de bovenste kaarten, nog slechts uit de vier azen, dan is de patience gelukt, zoo niet dan is zij mislukt. De huwelijks-patience. No. 8. (Met één whistspel.) Men neemt hartenvrouw en hartenheer uit het spel, legt de eerste links op tafel, en de laatste wordt de onderste kaart van het geschudde spel, dat men in de hand heeft. 14 Nu neemt men de overige kaarten een voor een van het spel af en legt ze naast de vrouw op één rij. Telkens wanneer hierbij een kaart of twee kaarten komen te liggen tusschen twee andere kaarten van onder ling gelijke kleur of van onderling gelijke waarde, dan, mag de middelste kaart of mogen de beide middelste kaarten worden weggelegd. Komen dus bijv. schoppen drie en klaveren vijf te liggen tusschen ruiten aas en ruiten zes, dan mogen de beide eerstgenoemde kaarten terzijde worden gelegd. Komen harten zes en schoppen zeven te liggen tusschen ruiten boer en klaveren boer, dan mogen harten zes en schoppen zeven worden weggelegd enz. Men gaat voort de kaarten uit te leggen en zooveel mogelijk weg te nemen, totdat het geheele spel opgebruikt is. Slaagt men erin alle kaarten weg te werken, zoodat ten slotte harten heer naast harten vrouw komt te liggen dan is de patience gelukt. Blijven tusschen harten heer en harten vrouw nog andere kaarten liggen (moeten er dan minstens drie zijn) dan is de patience mislukt. No. 9. De veertien. (Met één whistspel.) De boer geldt elf, de vrouw twaalf, de heer dertien. Dus telt de boer met een drie veertien. l „ „ vrouw i, „ twee id. „ „ „ heer „ „ aas id. een acht met een zes maken id. „ negen „ „ vijf id. „ zeven ,, „ zeven „ id. „ tien „ „ vier „ id. Nadat men zich de bovenstaande waarde der kaarten goed in het geheugen heeft geprent, legt men uit het spel 15 vier rijen, ieder van vier kaarten, in volgorde op tafel. Iedere twee kaarten dezer zestien, die van boven naar beneden in rechte lijn of horizontaal in dezelfde lijn, te zamen het getal veertien uitmaken, worden ter zijde gelegd en in volgorde uit het spel vervangen. Men gaat op deze wijze voort met iedere twee kaarten, die te zamen veertien tellen, weg te nemen en te vervangen, totdat alle kaarten opgebruikt zijn of kaarten overblijven, die twee aan twee geen veertien uitmaken. In het eerste geval is het spel gewonnen, in het laatste echter verloren. Gebeurt het, wat dikwijls het geval is, dat alle kaarten van het spel opgelegd zijn en er openingen in de figuur der zestien kaarten voorkomen, die mitsdien niet aangevuld kunnen worden, dan worden de overgebleven kaarten van rechts naar links, te beginnen bij de eerste rij, verzameld en weder op rijen van vier kaarten gelegd, waarin dan echter in de laatste rij ook minder dan vier kaarten kunnen zijn. Vervolgens worden weder iedere twee kaarten, die te zamen veertien tellen, terzijde gelegd, de overige weder verzameld, totdat alle kaarten verwijderd zijn, of, als niet passend, overschieten, in welk laatste geval de partij verloren is. Bij het aanvullen der openingen in het tableau der vier rijen van te zamen zestien kaarten, is het den speler veroorloofd de eerste en tweede kaart van het spel te zien, om deze — echter altijd in volgorde — in de openingen te leggen, die het voordeeligst zijn. Het ondersteken II. No. 10. (Met een whistspel.) Deze patience gelijkt op No. 18 van het „Eerste Vijftigtal", doch is moeilijker. 16 Men legt twee rijen van zes kaarten onder elkander, de volgende of dertiende van het spel afgenomen kaart legt men bedekt ter zijde als het begin van een talon. Op de bovenste twaalf kaarten worden dan telkens twaalf nieuwe gelegd en de dertiende bedekt op den talon, totdat het spel verbruikt is. Daardoor ontstaan twaalf pakjes, ieder van vier kaarten en een talon van vier kaarten. Ter bekorting kunnen ook dadelijk twaalf pakjes, ieder van vier kaarten en de laatste vier kaarten als talon uitgelegd worden. Allereerst worden de twaalf pakjes in volgorde van links naar rechts in gedachte met de cijfers een tot twaalf aangeduid. Dan neemt men de bovenste kaart van den talon en legt die onder het pakje van zijn nummer; b.v. is het een drie, zoo wordt zij onder het derde of het met drie aangeduide pakje geschoven; de bovenste kaart van dit pakje dan onder het pakje met het nummer harer waarde; b.v. is het een boer, onder een elfde pakje; de bovenste van dit pakje weer onder dat van haar nummer, enz. tot dat er een heer komt, die bovenop ligt en die buiten de rij ter zijde gelegd wordt. Dan wordt weer de bovenste kaart uit den talon genomen en op hare plaats of haar nummer gelegd. Men gaat aldus voort, totdat de talon verbruikt is. Kunnen op deze wijze alle kaarten van de twaalf pakjes opgebruikt of geplaatst worden, zoodat ieder pakje bestaat uit vier kaarten van dezelfde waarde, dan is het spel gewonnen; zijn er echter nog kaarten in de twaalf pakjes, die er niet in behooren of ongelijk zijn, zoo is het spel verloren. 17 De groote Napoleonpatience. No. 11. (Met een whistspel.) De eerste van het spel genomen kaart wordt gelegd als grondslag voor een verticale rij van vier gelijke kaarten; b.v. was het een boer, dan worden de overige boeren, zoodra zij verschijnen, verticaal onder den eersten gelegd. Aan beide zijden der grondkaarten worden nu alle overige kaarten van het spel gelegd, afwisselend rechts en links. Aan weerszijden van de grondkaarten komen dus vier loodrechte rijen, ieder van vijf kaarten en eene vijfde rij van slechts vier kaarten te liggen, welke dus aan eiken kant vier horizontale rijen van vijf en één, n.1. de onderste, van vier kaarten vormen. De ledige plaats in het midden tusschen de onderste rijen heet „kelder". Nu maakt de speler uit of hij de grondpakjes in het midden dalend of klimmend zal beleggen, welke keuze aan hem is, mits hij erop lette, dat op de grondkaarten slechts kaarten van dezelfde kleur worden gelegd. De kaarten daartoe mag hij echter slechts uit de buitenrijen aan beide zijden nemen. Door het wegnemen en het opleggen van een passende kaart, wordt de onmiddellijk daarnaast liggende vrij. Zijn er geen vrije en passende kaarten meer, dan vormt men mariages tusschen buitenste kaarten van dezelfde kleur, dat is, men legt kaarten, die in waarde op elkaar volgen, hetzij in dalende, hetzij in klimmende volgorde, op elkaar om daardoor vrije kaarten te krijgen, die wel op de grondpakjes passen. Wanneer men een rij in horizontale richting vrij maakt, mag op deze vrije plaats eene willekeurige buitenkaart gelegd worden met de op haar volgende kaarten, in dalende of klimmende orde. (Dit geldt niet voor de vijfde rij). Men mag ook nog een kaart, die bijzonderlijk hinderlijk is voor den voortgang van het spel, in den kelder opbergen. Patience's II. 6e dr. 2 18 Deze kaart mag eerst gebruikt worden als de rechts of de links liggende vier kaarten alle weggenomen zijn, dan mag echter weer een andere kaart in den kelder worden gelegd. Kunnen nu alle kaarten bevrijd en opgelegd worden, en zijn al de grondpakjes geheel belegd, dan is het spel gewonnen. Deze patience is zeer onderhoudend, ofschoon zij nog al eens mislukt. Opmerking. Een aardige afwisseling dezer patience is de volgende: In plaats van vier loodrechte rijen van vijf kaarten en een vijfde rij van vier kaarten aan beide kanten der vier middelkaarten, worden vier loodrechte rijen van zes kaarten aan beide zijden der middelkaarten gelegd, welke laatste echter slechts in klimmende orde en met dezelfde kleur belegd mogen worden; verder volgt men de gegeven voorschriften. No. 12. Het paaschei. (Met één whistspel.) Acht kaarten, een voor een van het spel genomen, worden open op een rij gelegd; zijn daarbij een aas of een heer of beide, dan legt de speler de eerst verschenene terzijde als grondkaart voor de vier kleurpakjes. Was het een aas, dan worden de overige azen bij hun te voorschijn komen er naast gelegd, waarop dan in klimmende orde de passende kaarten van dezelfde familie komen te liggen. Was het een heer, zoo vormt deze den grondslag tot de vier heerenpakjes, die echter in dalende volgorde belegd worden. Is er noch heer, noch aas verschenen, zoo legt men de volgende kaarten op een talon, totdat een dezer kaarten verschijnt. Men legt die dan als grondkaart van de kleurpakjes uit, en gaat voort als boven. 19 Nu ziet men na, of een of meer van de acht openliggende kaarten op de kleurpakjes, passen; of wel of er met deze laatste onderling mariages te maken zijn, om zóó ledige plaatsen te krijgen. Lagen azen aan de kleurpakjes ten grondslag, dan spreekt het vanzelf, dat de mariages van dezelfde kleur in dalende orde gemaakt moeten worden; waren het echter heeren, dan worden mariages gevormd in klimmende orde. De daardoor ontstane open plaatsen moeten dadelijk aangevuld worden. Dan gaat men voort, de passende van het spel genomen kaarten op de vier kleurpakjes of op de rij van de acht grondkaarten te leggen; de niet passende echter op een talon. Men gaat tevens voort met het vormen der mariages, vult de ledige plaatsen uit den talon aan, legt de passende op de kleurpakjes, de niet passende op den talon enz., totdat het spel verbruikt is. Kan op deze wijze ieder der vier pakjes geheel belegd worden, en zijn de talon en de rij der oorspronkelijk uitgelegde acht kaarten verbruikt, dan is het spel gewonnen. In dit geval moeten, wanneer de kleurpakjes met de azen aanvingen, die met heeren bedekt zijn; begonnen zij echter met heeren, dan moeten zij met azen gesloten worden. De speler moet zijn aandacht hoofdzakelijk vestigen op het vormen van mariages in de rij der acht kaarten, daar voornamelijk hierdoor het slagen van het spel wordt mogelijk gemaakt. 20 No. 13. Het onderricht in de rekenkunst. (Met één whistspel.) Deze patience, die veel oplettendheid vereischt, begint met eene vermenigvuldiging, wordt voortgezet met optellingen, en wanneer de som het getal dertien overtreft, wordt die door aftrekking weer verminderd, hetgeen wij duidelijk zullen maken. De kaarten van aas tot tien, gelden van één tot tien, een boer geldt elf, een vrouw twaalf, de heeren die tegen het einde van het spel het getal dertien sluiten, worden niet meegeteld en voorloopig terzijde gelegd. Na deze inleiding gaan wij over tot het eigenlijke spel. Allereerst legt men een aas of één, een twee, een drie en een vier, zonder op de kleur te letten, open naast elkaar in een rij, die wij grondrij zullen noemen. Deze vier kaarten blijven onbelegd. Hieronder komen op een tweede rij een twee, vier, zes en acht, zijnde de dubbele getallen der grondkaarten, zoodra zij verschijnen onder de kaarten, die één voor één uit het spel genomen en als talon neergelegd worden. De vier kaarten in de tweede rij gelegd, die spoedig zullen vermeerderen, noemen wij pakjes en worden belegd met kaarten, die voortdurend uit het spel worden genomen en zooveel gelden als de bovenste kaart van ieder pakje, vermeerderd met het bedrag van de onmiddellijk daarboven liggende grondkaart en zoo noodig verminderd met het getal dertien. De niet passende kaarten legt men bij den talon. De volgende voorbeelden dienen ter opheldering: De grondrij bevat de 1, 2, 3, 4, in de tweede rij hebben wij 2, 4, 6, 8, deze samengesteld geven 3, 6, 9, 12. 21 Komt er nu bij het afnemen der kaarten een 3, dan wordt die op de 2 gelegd; komt er een 6< zoo behoort die op de 4; een < 7' . op de zes; een vrouw of op de acht. • Dan worden deze drie, zes, negen en twaalf bij die der eerste rij geteld, die nu wordt tot vier, acht, twaalf en zestien. Deze worden, zoodra ze verschijnen, ieder op haar pakje gelegd; hier n.1. een vrouw voor het getal 12. Voor de 16 hebben wij geen passende kaart, daar dit getal grooter is dan 13. Nu komt de aftrekking met dertien, dus wordt er een 3 opgelegd. Deze drie wordt later opgeteld bij het boven haar liggende grondgetal vier, wordt dus tot zeven, en moet dus weer met een zeven belegd worden; deze zeven weer opgeteld bij hare grondkaart geeft elf; dus moet op de zeven een elf of boer gelegd worden. Deze, weer met de grondkaart vier samen gerekend, geeft het getal vijftien en is dus grooter dan dertien; daarom moet op den boer, ter waarde van elf, een twee komen te liggen. Op deze wijze gaat men naar getal en waarde ook met de andere pakjes voort, den talon niet uit het oog verliezend, om al de voorhanden passende kaarten op de pakjes te leggen, tot het spel verbruikt is. Zijn er dan nog kaarten op den talon over, wat bijna altijd het geval is, dan wordt hij opgenomen. De kaarten worden opnieuw één voor één neergelegd en er wordt geheel als voren gehandeld, en zoo nog voor een derde maal. Wanneer een van de pakjes met zijn bovenste kaart, gevoegd bij de onmiddellijk daaronderliggende grondkaart, de som van dertien bereikt heeft, 22 dan wordt het met den eerst komenden heer gesloten en zoo ook de overige pakjes. Gelukt dit, dan is het spel gewonnen; blijven er nog kaarten in den talon over, dan is de patience verloren, daar men den talon maar twee maal mag opnemen. Is het spel gewonnen, of neemt men den talon zoo vaak weer op, totdat de patience gelukt is, dan moeten de vier geheel belegde pakjes van het spel van onderen af liggen als volgt: le pakje. 2e pakje. 3e pakje. 4e pakje, aas 2 3 4 2 4 6 8 3 6 9 vrouw 4 8 vrouw 3 5 10 2 7 6 vrouw 5 boer 7 aas 8 2 8 3 boer 6 9 5 aas 10 10 7 4 aas boer 9 7 5 vrouw boer 10 9 heer heer heer heer Deze vier pakjes, open met de heeren bovenop, worden nu van links naar rechts, ongeschud op elkaar gelegd, zoodat zij slechts één pakket vormen. Dit wordt bedekt in de hand genomen, men neemt de kaarten er één voor één af en legt eerst dertien kaarten bedekt op een rij. Op deze dertien kaarten legt men dan nog negen maal een rij kaarten volgens nevenstaande schets: 23 Getal der eerst opgelegde dertien kaarten. Nummer ï. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 2. legging. .1.1.1.1.1.1- 3. „ 1.1.1.1.1.11 4. „ . . 1 . . 1 . . 1 • • 1 • 5. „ . 1 1 ... 1 • • 1 • • 1 • • 6. „ 1 . . 1 . . 1 . . 1 • • 1 7. „ . , .. 1 ... 1 ... 1 • 8 1 ... 1 ... 1 . . 9. „ . 1 ... 1 1 ■ - 10. „ 1 ... 1 ... 1 ... 1 Bij de tweede en de derde legging wordt steeds om de andere een kaart belegd, bij de vierde, vijfde en zesde legging, steeds elke derde kaart, en bij de zevende, achtste, negende en tiende legging steeds elke vierde kaart, waardoor dus ieder der dertien kaarten van de onderste rij met drie kaarten belegd wordt. Keert men nu de bedekte hoopjes om, zoo ziet men dat al de gelijknamige kaarten vereenigd zijn, n.1. de vier azen, de vier tweeën, de vier drieën enz. tot aan de drie heeren. De dekpatience. No. 14. (Met één whistspel.) Vier kaarten worden naast elkaar op tafel gelegd. Vertoonen twee daarvan dezelfde kleur (harten, ruiten, schoppen of klaveren), dan worden die met twee volgende kaarten van het spel bedekt. Op deze wijze gaat men voort. Komen er in den loop van het spel vier kaarten boven te liggen, die tot vier verschillende kleuren behooren, dan is verder spelen onmogelijk en is dus de patience mislukt. 24 Kan daarentegen het geheele spel op de aangegeven wijze worden uitgelegd, dan is de patience gelukt. No. 15. Het kruis. (Met één whistspel.) Elf kaarten worden zoodanig open op tafel gelegd, dat zij te zamen nevenstaande figuur vormen. Daarna worden de drie volgende kaarten van het spel omgekeerd, waarvan men er één als grondkaart uitkiest. Bij deze keus houdt men rekening met de kaarten van het kruis. Men kiest n.1. een zoodanige kaart als grondkaart, waarop zooveel mogelijk kaarten uit het kruis plaatsing kunnen vinden. Behalve de uitgekozen kaart worden nog de drie andere kaarten van gelijke waarde als grondkaarten naast de eerste neergelegd, zoodra ze bij het kaart voor kaart afnemen van het spel te voorschijn komen Liggen een of meer grondkaarten in het kruis, dan worden zij reeds dadelijk uitgelegd. Om te beginnen worden nu de ledige plaatsen in het kruis aangevuld en wel allereerst met de overblijvende twee kaarten van de drie, waaruit de grondkaart gekozen is, en verder met de een voor een van het spel af te nemen kaarten. Op de grondkaarten moeten in opklimmende volgorde de passende kaarten worden gelegd en wel zoodanig, dat in alle pakjes op een roode kaart een zwarte wordt gelegd en omgekeerd. Op een roode vijf komt dus een zwarte zes, onverschillig of het een schoppen of klaveren zes is, op de zwarte zes een roode zeven (harten of ruiten), daarop weer een zwarte acht enz. 25 Men neemt hiertoe zoolang mogelijk kaarten uit het kruis, waarin men de open plaatsen telkens van uit het spel aanvult. Komen in het kruis geen passende kaarten meer voor, dan legt men de van het spel afgenomen kaarten, die niet op de grondpakjes passen, op een talon. De passende kaarten legt men op de grondhoopjes en daarop zoo mogelijk weer kaarten uit het kruis, waarin de gapingen dan weer in de eerste plaats van uit den talon aangevuld worden enz. Eigenlijk mag men het spel slechts éénmaal doornemen, intusschen kan zulks nog als gunst voor een tweede maal geschieden. De familie. No. 16. (Met één whistspel.) Een der heeren wordt op tafel als grondkaart uitgelegd. Men neemt nu de kaarten een voor een van het spel af en verzamelt ze op een talon. Op den heer wordt in afdalende volgorde een kleurenpakje gevormd, waartoe de passende kaarten, zoodra die te voorschijn komen, op dat pakje worden gelegd. Op den heer komt dus de vrouw van dezelfde kleur, daarop de boer, dan de tien, negen enz. tot en met het aas. Een lagere kaart mag daarbij niet worden opgelegd of uit het spel gehouden, voordat alle hoogere reeds zijn opgelegd. Is de talon vier maal doorgenomen en is dan het doel —het vormen van een kleurenhoopje — nog niet bereikt, zoo is de patience mislukt. 26 No. 17. Het wapenschild. (Met één whistspel.) Men neemt de negens en tienen uit het spjl en legt deze op tafel, als in de figuur is aangegeven, zoodanig dat daartusschen plaats is voor de twaalf prentkaarten (heeren, vrouwen en boeren). Men neemt daarna de bovenste drie kaarten van het spel af en legt deze als hulpkaar¬ ten rechts onderaan. De overige kaarten worden een voor een omgekeerd en alle oneven kaarten op de negens van gelijke kleur, alle even kaaren op de tienen van gelijke kleur gelegd en wel in de volgorden: zeven, vijf, drie, aas en: acht, zes, vier, twee. Heeren, vrouwen en boeren worden gelegd op de plaatsen in de figuur aangegeven. De niet passende kaarten worden op een talon vereenigd. Ook op de drie hulpkaarten kunnen kaarten worden gelegd, doch in klimmende orde en wel op de even hulpkaarten even kaarten en op de oneven hulpkaarten oneven kaarten, dus b.v. op een drie de vijf, op een twee de vier en zes enz. Zoodra de hulppakjes aan de grondpakjes aansluiten, worden ze daarop in omgekeerde volgorde overgebracht, b.v. ligt op ruiten tien, ruiten acht en ligt in een hulppakje op ruiten twee, ruiten vier, terwijl daarna ruiten zes uitkomt, 27 dan wordt deze zes gelegd op de ruiten acht en daarna worden ruiten vier en ruiten twee gelegd op ruiten zes. Ledige plaatsen in de hulppakjes worden aangevuld van uit den talon of van het spel in de hand. De talon mag nog éénmaal opgenomen worden. Is de patience gelukt, dan liggen ten slotte de 12 prentkaarten in het midden en daaromheen pakjes bedekt met vier azen en vier tweeën. De mannen. (Met één whistspel.) No. 18. II Men neemt de vrouwen, zessen en vijven uit het spel en legt de vrouwen als doode kaarten terzijde. De vijven en zessen worden op twee rijen elk van 4 gelijkwaardige kaarten gelegd. Op de zessen moeten in opklimmende volgorde en in dezelfde kleur gelegd worden de zevens, achten, negens, tienen en boeren; op de vijven in af- gelijke kleur de vieren, drieën, dalende volgorde en in tweeën, azen en heeren. Men legt nu van het overgebleven spel eerst tien kaarten bedekt voor zich op tafel in één of twee rijen. Op die eerste tien kaarten legt men een tweede en nog een derde tiental, eveneens bedekt en daarop eindelijk nog een vierde tiental. Deze laatste tien kaarten worden echter open neergelegd. Men heeft dus tien hulppakjes verkregen van vier kaarten elk, waarvan de bovenste kaarten open, en de drie onderste bedekt zijn. Bevinden zich nu onder die bovenliggende kaarten zoo- 28 danige, die in opklimmende orde op de zessen enz, passen of in dalende volgorde op de vijven enz., dan worden die daarop geplaatst. Telkens wanneer een openliggende bovenste kaart weggenomen is, moet de onmiddellijk daaronder liggende gekeerd worden om, zoo mogelijk, op hare beurt eveneens op de grondpakjes der vijven en zessen geplaatst te worden. Kan men op deze wijze geen kaarten meer van de hulppakjes op de grondpakjes overbrengen, dan gaat men er toe over met de bovenliggende open kaarten der hulppakjes onderlinge mariages te vormen, waardoor men de gelegenheid verkrijgt nieuwe kaarten te kunnen keeren. Bij het vormen van mariages legt men de kaarten beneden de vijf bij voorkeur in opklimmende volgorde, kaarten, boven de zes bij voorkeur in dalende volgorde op elkaar, om zich het overbrengen van kaarten van de hulppakjes op de grondpakjes gemakkelijk te maken. Intusschen is dit geen strikt vereischte, daar men door het op elkaar overbrengen van twee mariages ook verkeerd liggende kaartenreeksen weer in goede volgorde kan rangschikken; b.v. op één pakje ligt harten tien op harten boer (dus in goede volgorde) en op een tweede pakje ligt harten negen op harten acht (dus in verkeerde volgorde), dan kan men de negen en daarna de acht op de tien leggen, waardoor alle vier de kaarten in goede volgorde komen te liggen. Sluit de bovenste kaart van een mariage aan bij de bovenste kaart van een grondpakje, dan kan men alle kaarten, die tot de mariage behooren, op het grondpakje overbrengen. Ligt b.v. in het vorenaangegeven geval op harten zes reeds harten zeven, dan kan men achtereenvolgens harten acht, negen, tien en boer op het grondpakje overbrengen. Gebeurt het, dat door het plaatsen van kaarten op de grondpakjes of door het vormen van mariages een hulppakje 29 geheel verbruikt is, dan wordt de ledige plaats aangevuld met de bovenste kaart van een der andere hulppakjes. Hokt het spel en kan geen der bovenliggende kaarten meer verplaatst worden, dan is de patience mislukt. De kaarten worden niet meer voor de tweede maal uitgelegd. De gelukte patience vertoont een gezelschap van acht mannen, vier heeren en vier boeren. Het prentenkabinet. No. 19. (Met één whistspel.) Twaalf kaarten worden in twee rijen open op tafel gelegd. Komt er bij dit eerste opleggen een heer, vrouw of boer te voorschijn, dan worden deze onder het spel geschoven. Nu worden van het spel twee kaarten afgenomen en gelegd op twee van de uitgelegde kaarten, die gezamenlijk elf oogen tellen dus op tien en een aas, een negen en een twee, een acht en een drie, een zeven en een vier of een zes en een vijf. Aldus wordt voortgegaan. Op elke twee bovenliggende kaarten, die tezamen elf oogen tellen, worden twee van het spel afg enomen kaarten gelegd. De heeren, vrouwen en boeren worden thans echter niet meer onder het spel geschoven, doch eveneens opgelegd. Op een zoodanige prentkaart mag dan geen andere kaart meer gelegd worden. Liggen geen kaarten meer boven, die twee aan twee elf oogen tellen en heeft de speler nog kaarten in handen, dan is de patience mislukt. Heeft de speler alle kaarten kunnen uitleggen, dan is de patience gelukt. De twaalf prentkaarten moeten dan boven op de twaalf hoopjes liggen, vandaar de naam prentenkabinet. No. 20. De vier paren. (Met één whistspel.) Men legt de vier azen en vier tweeën van het spel als grondkaarten voor zich op tafel, zoodanig dat naast elk aas een twee van de zelfde kleur komt te liggen. Hierna legt men negen hulpkaarten uit, waaruit men de kaarten, die op de gronpakjes passen, al dadelijk uitzoekt. Men moet n.1. op de azen alle oneven kaarten en op de tweeën alle even kaarten van dezelfde kleur plaatsen. De volgorde in de azenpakjes is daarbij: drie, vijf, zeven, negen, boer, heer, die in de tweeënpakjes: vier, zes, acht, tien, vrouw. Zijn er onder de negen hulpkaarten geen meer, die in de aangegeven volgorde op de grondpakjes passen, dan worden — nadat de ledige plaatsen aangevuld zijn — de kaarten van het spel, dat men in de hand heeft, een voor een gekeerd. Passende kaarten worden op de grondpakjes geplaatst, niet passende op een talon vereenigd. Worden door de plaatsing van gekeerde kaarten op de grondpakjes een of meer hulpkaarten passend, dan worden die onmiddellijk bij de grondpakjes gelegd. De daardoor ontstane gapingen worden in de eerste plaats aangevuld met de bovenliggende kaarten van den talon. De talon mag niet meer opgenomen worden. De patience is gelukt, indien de speler erin geslaagd is alle kaarten op de grondpakjes te plaatsen. In dit geval sluiten de azenpakjes met de heeren en de tweeënpakjes met de vrouwen en liggen er alzoo vier paren van heer en vrouw van gelijke kleur boven elkaar. 31 De hoopvolle. No. 21. (Met één whistspel.) Men legt de eerste zeven kaarten van het spel op een rij naast elkaar. Bevinden zich in deze rij twee kaarten die te zamen veertien punten tellen, 'dan worden die terzijde gelegd. Hierbij geldt de heer voor 13 punten, de vrouw voor 12 punten en de boer voor 11 punten. Ledige plaatsen worden weer aangevuld met de een voor een van het spel af te nemen kaarten. Door deze aanvulling kunnen weer nieuwe combinaties ontstaan van twee kaarten, die te zamen veertien punten tellen. Ook die kaarten worden telkens weer terzijde gelegd. Zijn er eindelijk geen kaarten meer uit de rij te verwijderen, dan wordt onder deze eerste rij en tweede rij gelegd, eveneens van zeven kaarten. Met deze rij gaat men nu op dezelfde wijze te werk als met de eerste rij, doch nu kunnen ook vrije kaarten van de eerste rij mede verwijderd worden. Een kaart uit de eerste rij is vrij, wanneer de juist daaronder liggende kaart van de tweede rij weggenomen is. Een vrije kaart van de eerste rij kan dus weggelegd worden met een kaart van de tweede rij, mits die beide kaarten te zamen veertien punten tellen. Ledige plaatsen worden weder van uit het spel aangevuld en eerst de ledige plaatsen in de eerste rij en daarna die in dè tweede rij. Zoo noodig worden nog een derde, vierde enz. rij gevormd. De patience is gelukt, indien er ten slotte geen kaarten meer overblijven. 32 No. 22. De hoeken. (Met één whistspel.) Acht kaarten worden in den vorm van een vierkant gelegd (zie figuur). De vier hoekkaarten moeten van de vier verschillende kleuren zijn. Komen er twee of meer kaarten van eenzelfde kleur, dan worden, nadat één ervan in een hoek gelegd is, de overiée in de vier tusschenruimten geplaatst. Zijn alle tusschenruimten reeds belegd, dan worden deze kaarten als het begin van een te vormen talon T (zie figuur) in het midden van de acht kaarten gelegd. Kaarten, die in opklimmende volgorde passen op de vier hoekkaarten, kunnen al dadelijk daarop worden geplaatst. Zijn alle plaatsen aangevuld, dan worden de overige kaarten van het spel een voor een gekeerd en op de hoekhoopjes gelegd, indien ze daarop passen in opklimmende volgorde en in dezelfde kleur. Niet passende kaarten worden op den talon in het midden gelegd. De vier hulpkaarten moeten eveneens op de hoekhoopjes worden gelegd, zoodra ze in den loop van het spel daarop passend worden. De ledige plaatsen worden dan in de eerste plaats van uit den talon aangevuld. Wanneer het spel geheel verbruikt is, mag de talon nog voor een tweede en daarna nog voor een derde maal doorgenomen worden. Zijn dan niet alle kaarten op de hoekhoopjes vereenigd, dan is de patience mislukt. Bij de gelukte patience liggen boven op de vier hoopjes kaarten van verschillende waarde, omdat ook de onderste kaarten van verschillende waarde waren. Bij het in de figuur aangegeven geval b.v. moeten alsdan bovenop liggen: harten vrouw, ruiten vier, klavéren negen en schoppen aas. 33 De azenpatience, No. 23. (Met één whistspel.) Men legt de vier heeren op tafel uit. Daarop moeten in gelijke kleur en in afdalende volgorde (dus vrouw, boer, tien, negen enz. tot en met het aas) de overige kaarten van het spel gelegd worden. De eerste acht kaarten van het spel worden nu open op een rij onder vier heeren gelegd.. Bevinden zich daaronder kaarten, die volgens den hiervoor aangegeven regel op de heerenpakjes passen, dan worden die daarop gelegd. De daardoor ontstane ledige plaatsen worden niet aangevuld en, wanneer niets meer past, worden acht volgende kaarten gelegd op de eerste acht kaarten of op de daardoor ledig gelaten plaatsen. Passende kaarten worden weer op de grondpakjes gelegd. Komt onder een weggenomen kaart een andere kaart vrij, die eveneens passend is, dan mag deze ook op de grondpakjes geplaatst worden. Op deze wijze wordt voortgegaan, telkens worden acht nieuwe kaarten uitgelegd en telkens worden de zich daarbij bevindende passende kaarten, zoomede de daaronder vrij komennde passende kaarten, op de grond- of heerenpakjes geplaatst. Zijn alle kaarten uitgegeven, dan worden de kaarten, die niet gebruikt konden worden, opgenomen en dooreengeschud. Daarna worden ze opnieuw acht aan acht uitgelegd en wordt de vorenomschreven handeling herhaald. Deze herhaling kan daarna nog éénmaal plaats vinden. Zijn dan — dus na een driemaal uitgevoerde legging der kaarten — de grondpakjes nog niet compleet, dan is de patience mislukt. Sluiten daarentegen alle grondpakjes met de azen en is het geheele spel verbruikt, dan is de patience gelukt. Patience's II. 6e dr. 8 34 No. 24. De schans. (Met één whistspel.) De kaarten van het spel worden in vijf verticale rijen uitgelegd. Ter besparing van plaats legt men ze zoo, dat in elke rij eene voorgaande kaart voor de helft bedekt wordt door eene volgende. Zoodra een aas verschijnt, wordt dit afzonderlijk gelegd als grondkaart voor een daarop te vormen kleurpakje, waarvan er dus in het geheel vier gevormd worden. Bij het uitleggen van de kaarten in vijf rijen kan de speler kiezen in welke rij hij de een voor een van het spel afgelegde kaarten leggen wil. Hij moet er daarbij bijzonder op letten geen hoogere kaart in eene rij onder eene lagere te leggen, daar een kaart niet gebruikt mag worden, dan nadat de daaronder liggende kaarten weggenomen zijn. Alleen de onderste kaart van elke rij mag dus gebruikt worden. Het is onverschillig, hoeveel kaarten in elke rij komen te liggen. Men kan de eene rij tweemaal zoo lang maken als de andere, indien men zulks voordeelig acht. Men zal moeten trachten zooveel mogelijk de hooge kaarten in een rij te vereenigen en vrouwen lager dan heeren, boeren lager dan vrouwen enz. te leggen. Kan men niet vermijden hoogere kaarten onder lagere te leggen, dan moet men althans in elke kleur zooveel mogelijke de gewenschte volgorde trachten te verkrijgen. Eerst als alle kaarten uitgelegd zijn, mag men beginnen de kaarten in opklimmende volgorde op de grondpakjes te plaatsen, te beginnen met de onderste kaarten van de rijen. Is een rij geheel verbruikt, dan mag men een gedeelte van een andere rij op de ledige plaats overbrengen, waardoor men dus de gelegenheid verkrijgt hoogere kaarten, die men noodgedwongen onder lagere van dezelfde kleur heeft moeten leggen, daar weer onder vandaan te nemen. 35 Bij het overbrengen van een gedeelte van een rij moet men steeds, van onderen af gerekend, een aantal kaarten opnemen, waarvan men ook de onderlinge volgorde niet mag veranderen. Men mag dus geen lager liggende kaarten boven een hooger liggende plaatsen. Ook mag men in geen geval meer dan vijf rijen vormen. Het zal daarom voordeelig zijn een of twee rijen geheel uit de lagere kaarten (b.v. vijven, drieën en tweeën) der verschillende kleuren te doen bestaan, waardoor men spoedig een of twee plaatsen vrij krijgt. Kan men op de aangegeven wijze alle kaarten op de grondpakjes plaatsen, dan is de patience gelukt, wat met eenig overleg bijna altijd het geval zal kunnen zijn. De Napoleonpatience. No. 25. (Met één whistspel.) De eerste zeven van het spel afgenomen kaarten worden op een rij uitgelegd en de achtste als grondkaart daaronder geplaatst. Op deze grondkaart wordt nu een pakje gevormd door op de bovenliggende kaart telkens een kaart te leggen, die hare dubbele waarde heeft. Op een aas wordt dus een twee gelegd, op een drie een zes. Zoodra de verdubbeling het getal dertien overschrijdt, moet de kaart genomen worden, wier waarde gelijk is aan die verdubbeling, verminderd met dertien. Hierbij gelden heer, vrouw en boer respectievelijk voor dertien twaalf en elf. Op een acht moet dus een drie worden gelegd, daar 2 X 8 of 16—13 = 3 is. Aannemende, dat de grondkaart een aas geweest is, moeten daarop achtereenvolgens worden 36 geplaatst: twee, vier, acht, drie, zes, vrouw, boer, negen, vijf, tien, zeven, aas, twee enz. In de eerste plaats komen voor plaatsing op het grondpakje de zeven hulpkaarten in aanmerking. Verbruikte hulpkaarten worden weder vervangen door kaarten uit het spel. Zijn geen hulpkaarten meer te plaatsen, dan worden de overige kaarten van het spel een voor een gekeerd en de passende op het grondpakje, de niet passende op een talon gelegd. Worden in den loop van het spel een of meer hulpkaarten weder passend op het grondpakje, dan worden ze daarop gelegd en uit den talon vervangen. De talon mag nog tweemaal opgenomen en opnieuw uitgelegd worden (dus driemaal in het geheel). Is de patience gelukt, dan moeten ten slotte alle kaarten van het spel plaatsing hebben gevonden op het grondpakje met uitzondering van de vier heeren, die daarboven liggen. No. 26. De brug. (Met één whistspel.) De vier azen worden naast elkaar neergelegd. Daarop moeten vier kleurpakjes worden gevormd in opklimmende volgorde. De overige kaarten worden in zes hulphoopjes (1 6 in de figuur), van acht kaarten elk, verdeeld, welke hoopjes bedekt op een rij naast elkaar worden gelegd. Van elk hoopje wordt nu de bovenste kaart omgedraaid. Passen een of meer van de zes openliggende kaarten op de azenpakjes, dan worden die passende kaarten daarop gelegd, terwijl de volgende kaarten van de betrokken hulppakjes gekeerd worden. Zijn geen kaarten meer te benutten, dan legt men de zes openliggende kaarten onder de zes hulphoopjes (op de 37 plaatsen 7—12 zie figuur) en keert dan de bedekte bovenkaarten van de hoopjes weer om. Opnieuw worden nu de passende kaarten op de azenpakjes geplaatst en telkens wordt de bedekte bovenkaart van een hulphoopje weer omgekeerd. Alsnu legt men de kaarten van de onderste rij, die een volgreeks vormen, op elkaar en wel in dalende orde zonder op de kleur te letten; men kan dus b.v. een harten zeven op een schoppen acht leggen en weer een klaveren zes op de harten zeven enz. De ledige plaatsen worden aangevuld met de bovenste kaarten van de hulphoopjes, terwijl dan van het betrokken hulphoopje weer een volgende kaart gekeerd kan worden. Komen er dan weer passende kaarten te voorschijn, dan worden die weer op de grondpakjes geplaatst, terwijl telkens de vrijkomende bedekte bovenkaarten der hulphoopjes gekeerd worden. Zijn in geen der beide rijen meer passende kaarten te vinden, dan neemt men de openliggende bovenkaart van een der hulphoopjes (naar keuze) en schuift die onder het hoopje met de prentzijde omhoog. De volgende kaart van het hoopje wordt daarna gekeerd en indien zij past op een grondpakje, daarop gelgd. Is dit niet het geval, dan wordt opnieuw een openliggende bovenkaart onder haar hoopje geschoven en de volgende kaart gekeerd enz. Men kan in elk hulphoopje de bovenste kaarten zoolang onder het hoopje schuiven, als er nog bedekte kaarten in voorkomen. Komen er tijdens het spel open plaatsen in een der beide rijen van zes, dan worden die aangevuld door er de bovenste kaart van een der hulphoopjes neer te leggen (waarbij men zelf het hoopje kan uitkiezen). Komen daarbij in de onderste rij kaarten te liggen, die in afdalende volgorde passen op andere kaarten 38 dier rij of waarop andere kaarten dier rij in afdalende volgorde passen, dan mogen die kaarten weder op elkaar worden gelegd, waardoor opnieuw ledige plaatsen in de onderste rij ontstaan. Zijn ten slotte alle bedekte kaarten in de bovenste rij gekeerd en zijn dan nog niet alle grondpakjes compleet en dus met de heeren bedekt, dan is de patience verloren. De niet passende kaarten mogen niet meer voor een tweede maal worden opgenomen. No. 27. Het horloge of de dames bij de klok. (Met -één- whistspel.) Men neemt uit het spel de volgende kaarten: hartenheer, schoppenaas, ruitentwee, klaverendrie, hartenvier, schoppenvijf, ruitenzes, klaverenzeven, hartenacht, schoppennegen, ruitentien, en klaverenboer, en legt deze in een kring van rechts naar links op tafel (zie figuur 1). Hartenheer beteekent 12 uur, de boer 11 uur, de overige de uren naar nun getai. In het midden van den kring nemen later de vrouwen plaats; n.1. vier in loodrechte richting van hartenheer tot ruitenzes, dan twee aan iederen kant in de richting van schoppennegen naar klaverendrie. Is de wijzerplaat gevormd, dan neemt men van het spel in de hand de kaarten 39 een voor een af, en legt de passende van dezelfde kleur en in klimmende orde op, met de eenige uitzondering, dat op de boeren de heeren volgen, daar de verschijnende vrouwen, als geen deel hebbend aan het eigenlijke spel, in het midden behooren; dat de azen op de heeren volgen, spreekt van zelf. Uit de van het spel genomen, niet passende kaarten wordt een talon gevormd, waaruit bij voorkeur eerst de gunstige kaarten worden genomen en opgelegd. Is het spel verbruikt, en zijn er geene passende kaarten meer voorhanden, dan wordt de talon voor de eerste maal opgenomen, en men begint opnieuw te leggen; zijn ook dan niet alle kaarten op de cijfers der klok gelegd, zoo wordt de talon nog eens en voor de laatste maal opgenomen en uitgelegd. Gelukt de patience, dan moet ieder uurcijfer zijne acht kaarten hebben en de klok er als fig. 2 uitzien. Daar de kleuren der uurcijfers afwisselen, moet de speler die niet uit het oog verliezen, maar de passende juist op hare kleuren leggen, en vooral alle uurpakjes goed nagaan. Gelukt de patience niet, dan kan de speler voor een tweede maal zijn geluk met vier talons in plaats van met één beproeven, in welk geval hij die maar eenmaal mag opnemen. Opmerking: Deze patience kan ook in tegengestelde orde gespeeld worden. In dit geval worden de twaalf kaarten, die de klok vormen, gelegd, als in fig. 2 is afgebeeld, echter zonder de vrouwen in het midden. 40 Hierop worden dan de kaarten van dezelfde kleur in dalende orde gelegd; op het aas volgt de heer, op den heer, de boer enz.; voor 't overige volge men dezelfde regels. Gelukt de patience, dan moet ieder uurcijfer zijne acht kaarten hebben en de klok er uitzien als fig. 1, doch met de acht vrouwen in het midden. No. 28. Babette. (Met twee whistspellen.) Acht kaarten worden open naast elkaar op één rij gelegd, de vier rechter van de vier linker gescheiden door een tusschenruimte ter breedte van een kaart. Bevinden zich onder die acht kaarten azen of heeren, dan worden de azen gelegd boven de vier rechterkaarten, de heeren boven de vier linker. Van elke kleur wordt echter slechts één aas en één heer uitgelegd als grondkaart. De op de grondkaarten passende kaarten in dalende en klimmende orde en van dezelfde kleur worden daarop gelegd; op de azen n.1. de tweeën, drieën, vieren, enz. Daarna legt men acht volgende kaarten op de eerst uitgelegde kaarten of op de ledige plaatsen. De kaarten bedekken elkaar daarbij slechts voor de helft om de te vormen pakjes gemakkelijk te kunnen overzien. Vertoonen zich gedurende het opleggen kaarten, die op de kleurpakjes passen, zoo worden die daarop gelegd, doch nooit vervangen. Door het wegnemeen van een kaart wordt de onmiddellijk daaronder liggende kaart van dezelfde verticale rij vrij en kan, indien zij past, ook op een kleurpakje gelegd worden. Is, aldus voortgaande, het spel verbruikt en kan men geen passende kaarten meer op de kleurpakjes leggen, en kan 41 men ook, door kaarten van een der kleurpakjes over te brengen op het andere derzelfde kleur, geen passende kaarten meer krijgen, dan schuift men de verticale rijen open, zonder hare volgorde te veranderen, en met deze vereCnigde pakjes begint men nu opnieuw acht rijen kaarten, van links naar rechts, uit te leggen, op dezelfde wijze als voor de eerste maal en herhaalt dit zoonoodig nog voor een derde maal. Om het spel gewonnen te hebben, moeten alle acht pakjes verbruikt en de aaspakjes tot en met de heeren, de heerenpakjes tot en met de azen belegd zijn. Het quadraat. No. 29. (Met twee whistspellen.) Men legt vier rijen, elk van vier hulpkaarten, uit en neemt de overige kaarten een voor een van het spel af. Vier azen — één van elke kleur — worden, zoodra zij zich bij het afnemen der kaarten vertoonen, als grondkaarten op de vier hoeken gelegd (zie figuur). Zijn er azen onder de zestien hulpkaarten, dan worden die reeds dadelijk op hunne plaat- c, ,t„1 c4 j_ 1-j:^ i_ _i sen gelegd en de ledige plaatsen onder de hulpkaarten aangevuld van uit het spel. Op de azen moeten kleurpakjes gevormd worden, aanvankelijk in opklimmende volgorde, n.1. tweeën, drieën enz. tot en met de heeren; op die heeren wor- 42 den dè tweede heeren van dezelfde kleuren gelegd en daarop worden dan weer de overige kaarten n.L vrouwen, boeren enz, van de gelijke kleuren gelegd, totdat de vier pakjes weer met de azen sluiten. Op de zestien hulpkaarten kunnen ook kaarten gelegd worden, mits van gelijke kleur en in opklimmende of afdalende volgorde. Hierbij moet de speler zeer voorzichtig te werk gaan, daar hij anders den voortgang van het spel kan hinderen, door b.v. tweemaal eenzelfde stel kaarten in een zelfde volgorde op elkaar te leggen. Er kunnen ook passende hulpkaarten op elkaar worden gelegd. De kaarten, die van het spel worden afgenomen, worden nu, indien zij volgens de hiervoor aangegeven regels op de grondpakjes of op de hulppakjes passen, daarop gelegd. De niet passende kaarten worden op een talon T vereenigd. Indien de bovenste kaart van een hulppakje aansluit aan de bovenste kaart van een grondpakje, wordt het geheele hulppakje op het grondpakje overgebracht. Ledige plaatsen onder de hulppakjes worden aangevuld door er de bovenste kaarten van den talon op te plaatsen. Het spel mag slechts één maal worden afgenomen. No. 30. De uitgeworpen kaarten. (Met twee whistspellen.) Als grondkaarten worden bij hun verschijnen uitgelegd: een aas en een twee van elke kleur, zoodanig dat de vier tweeën op een rij komen en de vier azen op een andere rij, terwijl tusschen die rijen nog ruimte overblijft voor een derde rij (zie figuur). 43 Op de grondkaarten moeten kleurpakjes worden gevormd, in opklimmende volgorde op de tweeën en in afdalende volgorde op de azen (heer, vrouw enz), zoodat bij de gelukte patience de tweeënpakjes met de azen en de azenpakjes met de tweeën derzelfde kleur sluiten. Men neemt nu telkens zes kaarten een voor een van het spel af en legt die ach¬ tereenvolgens op de plaatsen 1, 2, 3 en 4 van de middelste rij en rechts buiten de drie rijen b.v. op de plaatsen met 5 en 6 aangeduid. Zijn er onder deze kaarten grondkaarten of kaarten, die volgens de hiervoor aangegeven regels op de grond- en kleurpakjes passen, dan worden die op hare plaatsen in de bovenste of in de onderste rij gelegd. Kunnen geen kaarten meer op de grondpakjes worden geplaatst, dan worden weer zes hulpkaarten uitgelegd 0.1. de eerste vier op de vier hulppakjes der middelste rij en de vijfde en zesde rechts buiten de rijen, doch niet op de andere kaarten, die daar reeds liggen, maar daaronder op de plaatsen 5a en 6a. Aldus wordt voortgegaan. Van de vier hulppakjes zijn alleen de bovenste kaarten vrij en mogen dus alleen die bovenste kaarten op de grondpakjes worden geplaatst, indien ze passend zijn. De terzijde gelegde vijfde en zesde kaarten van de zestallen blijven echter alle vrij. Die kaarten moeten dus. zoodanig neergelegd worden, dat ze alle zichtbaar blijven, ten einde op de grondpakjes te kunnen worden geplaatst, zoodra ze daarop passend geworden zijn. Omleggen van het eene hulppakje op het andere of van het eene grondpakje op het andere is niet toegestaan. Is het spel uitgegeven, dan vereenigt men alle hulp- 44 kaarten, zoowel de uitgeworpen kaarten als die der vier hulppakjes, tot één pakket en legt dit opnieuw uit op dezelfde wijze, als voor de eerste maal is geschied. Een dergelijke legging kan daarna voor een derde maal worden uitgevoerd. Ten slotte is nog eene vierde legging toegestaan, doch bij deze laatste mogen geen vijfde en zesde kaarten meer opzij gelegd worden. Zijn na de vierde legging de acht kleurpakjes niet geheel gevormd, dan is de patience mislukt. No. 31. Het damessalon. (Met twee whistspellen.) Men legt vier vrouwen, een van elke kleur, op tafel als versieringsbladen (zie figuur). De kaarten worden daarna een voor een van het spel afgenomen. Zoodra de azen en tienen verschijnen, worden deze op hunne, in de figuur aangewezen plaatsen gelegd. Een tien kan reeds gelegd worden, voordat het aas van dezelfde kleur verschenen is. Op de tienen moeten in afdalende volgorde kleurpakjes worden gevormd van negens, achten, zevens enz. tot en met de heeren. Op de azen moeten kleurpakjes worden gevormd in opklimmende volgorde van tweeën, drieën enz. tot en met de heeren. Bij het afnemen worden de passende kaarten op hare plaatsen in de figuur gelegd, de niet passende op een talon vereenigd. 45 Deze talon kan nog tweemaal worden opgenomen en uitgelegd. De vier overblijvende boeren worden in de hoeken gelegd (zie de vier ledige kaarten in de figuur). Hiermede behoeft men niet tot het laatst te wachten. Een boer, die éénmaal in een der hoeken gelegd is, moet daar echter blijven liggen. Zijn, nadat het spel driemaal doorgenomen is, de acht grondpakjes niet met de heeren bedekt, dan is de patience mislukt. De zon. (Met twee whistspellen.) No. 32. Een harten- en een schoppenheer worden als middelpunt der zon uitgelegd (zie figuur). Onderaan den rand van de tafel worden zes hulpkaarten gelegd, daarna worden de kaarten een voor een van het spel afgenomen en de niet bruikbare kaarten op een talon T vereenigd. Alle heeren komen op de beide eerst uitgelegde en wei om üen anderen een roode heer op een zwarten. De vrouwen worden, wanneer zij in den loop van het spel verschijnen, in een kring om de heeren gelegd, de boeren komen in een tweeden kring om de vrouwen. 46 De kleuren wisselen daarbij af op de wijze, als in de figuur is aangegeven. Een boer mag echter niet gelegd worden, voordat de daarnaast liggende vrouw hare plaats in de figuur heeft ingenomen. Tevens worden op de vrouwen in afdalende'orde en in dezelfde kleur gelegd de tienen, achten, zessen, vieren en tweeën en op de boeren de negens, zevens, vijven, drieën en azen. Op de zes hulpkaarten wordt niet gelegd. Deze worden op de grondpakjes overgebracht, zoodra ze daarop passen. Een ledige plaats onder de hulpkaarten wordt aangevuld met de bovenste kaart van den talon. De talon mag nog éénmaal Opgenomen en weer uitgelegd worden. De gelukte patience vertoont een middelpunt van heeren, en stralen, die uit azen en tweeën bestaan. No. 33. Heen en terug. (Met twee whistspellen.) Twintig kaarten worden in vier rijen gelegd van vijf kaarten elk. Is onder deze twintig kaarten geen zeven, dan neme de speler een van de twintig kaarten weg en vervange deze door een uit het spel te zoeken zeven. Alsnu worden de kaarten een voor een omgekeerd. Een kaart, die met een van de twintig openliggende kaarten te zamen veertien oogen telt, wordt daarop gelegd. Hierbij telt de heer dertien, de vrouw twaalf, de boer elf en- het aas één. Aldus wordt voortgegaan, tot het geheele pak kaarten verbruikt is. Hokt het spel, dan is de patience mislukt. Heeft men alle kaarten kunnen uitleggen, dan begint het tweede gedeelte der patience, het teruggaan. De speler neemt nu van de twintig pakjes telkens twee bovenliggende kaarten af, die te zamen veertien oogen tellen en legt die ter zijde, totdat hij alle kaarten van de 47 twintig pakjes heeft kunnen wegleggen of totdat het spel niet verder kan gaan. Thans heeft de speler nog één kans het spel te winnen, doordat hij van nu af aan ook de beide bovenste kaarten der pakjes weg mag leggen. Hij moet bij het wegnemen zeer voorzichtig te werk gaan en van de grootere pakjes meer kaarten wegnemen dan van de kleinere, daar anders deze patience licht mislukt. De grondwettige. No. 34. (Met twee whistspellen.) Er worden twee rijen, ieder van acht kaarten, open op tafel gelegd en wel de bovenste rij zoover van de onderste, dat er nog plaats is voor een middelste rij van acht kaarten. Nu ziet men na, zonder zich aan de kleuren te storen, welke kaarten van de onderste rij op die der bovenste rij in klimmende reeks passen en legt die in de middelste rij onder de kaarten, waaraan zij passen, b.v. onder een heer legt men een aas, onder een tien een boer, onder een vier, een vijf enz. Op de kaarten van deze middelste rij moeten nu in opklimmende volgorde acht hoopjes van twaalf kaarten worden gevormd, waarbij niet op de kleur behoeft te worden gelet. Men mag echter op de kaarten der middelste rij geen tweede kaart leggen, voordat alle acht kaarten dier rij zijn uitgelegd. Is van de onderste rij geen kaart meer op de middelste te leggen, dan worden uit het spel in de hand acht nieuwe kaarten op de onderste rij gelegd en wordt opnieuw getracht de middelste rij aan te vullen. Aldus wordt voortgegaan. Is de middelste rij voltallig, dan kan men van de onderste rij alle passende kaarten op de middelste rij leggen, zonder 48 daarbij rekening te houden met de plaats, die zij in de rij innemen. Telkens wanneer geen passende kaarten uit de onderste rij meer op die der middelste rij geplaatst kunnen worden, legt men opnieuw acht kaarten op de onderste rij. Is een hoopje van de middelste rij zoo ver belegd, dat slechts de kaart uit de bovenste rij daaraan ontbreekt, dan neemt men deze en maakt daarmee het hoopje compleet, totdat alle hoopjes met de kaarten der bovenste rij gesloten zijn, in welk geval de patience gelukt is. De talon mag niet voor de tweede maal opgenomen worden. No. 35. De halve cirkel. (Met twee whistspellen.) Dertien kaarten worden in een halven cirkel gelegd van links naar rechts in opklimmende volgorde, zonder inachtneming der kleur. Is b.v. de eerst afgenomen kaart van het spel een zes, dan worden daarnaast gelegd een zeven, een acht, een negen enz. tot en met een vijf. Op de dertien grondkaarten worden in opklimmende volgorde en zonder op de kleur te letten pakjes van acht kaarten gevormd. De niet passende, van het spel afgenomen kaarten worden op twee hoopjes of talons willekeurig op het eene of op het andere gelegd; de passende worden echter, zelfs vóórdat de halve cirkel geheel gevormd is, op de hoopjes gelegd, b.v. de zeven op de zes, de vrouw op de boer, de twee op bet aas, de drie op de twee enz. Ook de bovenste kaarten van de beide talons mogen, wanneer zij passen, op de pakjes van den halven cirkel worden gelegd. Zijn alle kaarten op den halven cirkel geplaatst, dan 49 moeten in het aangenomen geval de dertien pakjes van den halven cirkel, bij gewonnen spel, van links naar rechts liggen als volgt: heer, aas, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien, boer, vrouw. Is de eerste kaart van den halven cirkel een twee, dan worden de kaarten gelegd als volgt: twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien, boer, vrouw, heer, aas. En na het geëindigde geslaagde spel moeten zij in de volgende orde verschijnen: negen, tien, boer, vrouw, heer, aas, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht. Daar deze patience niet dikwijls gelukt, is het den speler ook vergund, den talon in plaats van uit slechts twee, ook uit drie hoopjes te vormen. Variatiên op den halven cirkel. No. 35. A. De kaarten, die een voor een van het spel in de hand worden afgenomen, worden op drie talons naar verkiezing gelegd, totdat er een zeven, onverschillig van welke kleur, komt, die alsdan tot eerste kaart van een halven cirkel dient, welken men links van de talons op tafel legt, en eveneens de volgende kaarten in hare volgorde, namelijk: acht, negen, tien, boer, enz. tot aan de zes, die de laatste kaart van den halven cirkel is. Is de halve cirkel aldus geheel gevormd, maar vroeger ook niet, dan mag men deze eerste kaarten in klimmende reeks, zonder inachtneming van kleur, beleggen. Zijn er in de beide talons geen passende kaarten meer om op te leggen, dan gaat men Patience's II. 6e dr. 4 50 voort de kaarten uit het spel een voor een af te nemen, de passende op de pakjes van den halven cirkel te leggen en de niet passende bij den talon te voegen, totdat het spel verbruikt is. Slaagt deze patience den eersten keer niet, dan worden de talons opgenomen en het spel voortgezet, maar slechts één talon gevormd. B. Een heer, uit het spel genomen, dient als eerste kaart van een halven cirkel; vervolgens worden de kaarten een voor een van het spel afgenomen, totdat er een vrouw komt, die men naast den heer legt; naast deze volgen dan/ naarmate zij uitkomen, een boer, een tien, negen, acht, zeven en zes, zoodat de halve cirkel uit acht kaarten bestaat zonder inachtneming van kleur. Alle overige kaarten worden op een talon gelegd, waarvan de op de pakjes, passende kaarten, zonder op de kleur te letten, in dalende reeks gelegd worden. Mochten er op deze pakjes twee kaarten van gelijke waarde zijn, dan legt men de daarop passende altijd op het laatste dezer pakjes en niet op het eerste links. Gelukt de patience, dan moeten de acht pakjes van den halven cirkel in de volgende orde liggen: het eerste pakje met den heer als onderste kaart, gesloten met een aas; het tweede met een heer, het derde met eene vrouw enz., zoodat het laatste of achtste pakje met de zeven sluit en ieder dezer pakjes uit dertien kaarten bestaat. Gelukt de patience niet, dan mag de speler den talon nog tweemaal opnemen om het spel voort te zetten. 51 De rotonde. No. 36. (Met twee whistspellen.) Van de twaalf eerste van het spel afgenomen kaarten vormt men een cirkel; zijn hieronder een of meer azen, dan komen deze in het midden van den cirkel of der rotonde en worden dadelijk uit het spel vervangen; deze openingen in den cirkel worden later in den loop van het spel slechts aangevuld, totdat de kaarten in de hand opgebruikt zijn. De volgende van het spel afgenomen kaarten worden dan naar verkiezing en zonder inachtneming van kleur, op die van den kring gelegd, echter zooveel mogelijk in dalende reeks. Dit beleggen wordt zoo lang voortgezet, totdat van elke kleur minstens één aas in den kring ligt; eerst dan is het veroorloofd, de azen te beleggen met de passende kaarten van gelijke kleur in klimmende reeks, die zich in den kring bevinden. Gaat niets meer op, dan wordt voortgegaan met de kringpakjes naar verkiezing te beleggen en de daarbij uitkomende nog ontbrekende azen hunne plaatsen in de rotonde te geven. Kaarten, die op de azenpakjes passen, worden daarop gelegd, hetzij zij bij het afnemen van het spel verschijnen, hetzij zij als bovenste kaart van de kringhoopjes weggenomen kunnen worden. Is het spel verbruikt, dan begint men de mariages op de kringhoopjes te vormen, in klimmende of dalende reeks, zonder inachtneming der kleur, heen en weder naar verkiezing. De daardoor vrij geworden gunstige kaarten worden dadelijk bij de azenpakjes gevoegd; de voorkomende gapingen in den kring worden thans echter, zooals wij hiervoren reeds opgemerkt hebben, opengelaten. Men gaat met de mariages voort, totdat alle kaarten van den kring verbruikt, de azenpakjes voltallig en met de heeren bedekt zijn, of totdat er nog kaarten in de rotonde overblijven, 52 die niet meer in hare volgorde op de azenpakjes geplaatst kunnen worden. In het eerste geval is het spel gewonnen, in het tweede mislukt. Men speelt deze patience ook zonder zich van de mariages te bedienen.. No, 37. De blokkade. (Met twee whistspellen.) Men legt een rij van tien kaarten. Zijn daaronder azen of heeren, dan worden vier heeren links, vier azen rechts van deze eerste rij gelegd, van elke kleur één aas en één heer. Liggen in de rij nog een of meer kaarten, die op de heerenen azenpakjes passen, op de heeren in dalende, op de azen in klimmende reeks en van dezelfde kleur, dan worden ook deze opgelegd en uit het spel vervangen, hetgeen ook bij iedere volgende legging eener rij van tien kaarten in acht genomen wordt. Kunnen uit de eerste rij geen kaarten meer opgenomen worden en zijn ontstane openingen daarin aangevuld, dan gaat men over tot het leggen van een tweede rij van tien kaarten onder de eerste, legt ook van deze de passende op de kleurenpakjes en vervangt ze uit het spel. Vervolgens wordt een derde rij van tien kaarten gelegd. De tweede rij is nu door de eerste en derde ingesloten, dat wil zeggen, dat men kaarten uit de tweede rij slechts dan mag gebruiken, als er in de bovenste of onderste rij een opening gemaakt is, welke dan nog juist boven of onder de kaart moet zijn, die men noodig heeft om een kleurenpakje verder te kunnen opbouwen. Kunnen op deze wijze geen passende kaarten meer gelegd worden, dan gaat men voort met een vierde, vijfde, zesde rij enz. van tien kaarten onder de vorige te leggen, 53 totdat het spel verbruikt is; iedere laatste rij sluit telkens de vorige rijen in. Er vloeit dus uit deze rijenlegging voort, dat steeds slechts twee rijen vrij zijn, namelijk de bovenste en de onderste. Telkens wanneer een rij uitgelegd is, worden de passende of passend geworden kaarten op de kleurhoopjes gelegd. Wanneer, tijdens het spel, kaarten op de kleurpakjes gelegd zijn, worden de ledige plaatsen aangevuld, waarbij kaarten der binnenrijen vervangen worden, voordat die der buitenrijen vervangen worden, voordat die der buitenrijen worden vervangen, zoodat de in die binnenrijen gelegd aanvullingskaarten, die op de kleurhoopjes passen, daarop kunnen worden gelegd, voordat zij door aanvullingskaarten der buitenrijen zijn afgesloten. Als er geen mogelijkheid meer is het spel te winnen, dan is het toegestaan naar verkiezing in een der rijen een kaart in een opening te vervangen of tegen een andere te verruilen, waardoor het grootst mogelijk aantal der vervangen kaarten, die men noodig heeft, bevrijd kan worden, zoodat b.v. een kaart in de tweede rij, door het wegnemen eener kaart in de eerste rij onmiddellijk boven de laatste, of een kaart in de op een na onderste rij door het wegnemen der onder deze liggende in de laatste rij, vrij wordt en dus als passend op de zijhoopjes der azen en heeren gelegd kan worden. In plaats van een kaart te vangen, is den speler een andere gunst toegestaan, als deze beter kan dienen tot het doen slagen der patience; namelijk op een der reeds voltallige azenpakjes nog doorloopende kaarten te leggen, die dan na het einde van het spel weder op het heerenpakje, waarop zij behooren, moeten worden overgebracht. Zulks mag echter slechts op één azenpakje geschieden. De speler moet zoo oplettend mogelijk zijn bij de vervanging dier kaart, dat is, van deze gunst zoodanig partij trekken, dat daardoor zooveel mogelijk kaarten kunnen 54 opgenomen worden om de kleurpakjes der heeren en azen voltallig te vereenigen, want blijven er nog kaarten over, die niet naar het voorschrift weggenomen en opgelegd kunnen worden, dan is het spel verloren. No, 38. De wijzerplaat zonder boeren. (Met twee whistspellen.) De vorm, waarin de kaarten bij deze patience gelegd worden, is een halve cirkel of de helft van een wijzerplaat. De kaarten van het spel worden een voor een afgenomen en op een talon gelegd, totdat er een aas komt, dat als begin van de wijzerplaat zijn plaats ter linker zijde krijgt, en tevens de kleur voor de overige kaarten van aas tot heer bepaalt, echter met uitzondering van de boeren, die vooreerst op den talon komen, zoodat op de tien de vrouw in plaats van de boer volgt. Middelerwijl worden alle kaarten op één talon uitgelegd, totdat zooals gezegd is, het eerste aas verschijnt. Van dit oogenblik af aan worden de kaarten van dezelfde kleur, zwart of rood, zooals het eerste getrokken aas aangegeven heeft, en die de cijfers op de wijzerplaat uitmaken moeten, ieder op hare plaats gelegd. Is b.v. het aas, dat het begin vormt, van de roode kleur, zoo moeten de overige kaarten van de plaat ruiten of harten zijn. Was het echter een zwart aas, dan klaveren of schoppen. Hierbij kan men de kaarten op hare plaats leggen, zoodra zij te. voorschijn komen, d. w. z. men behoeft met het neerleggen van b.v. een drie niet te wachten tot de twee reeds ligt enz. Is nu de wijzerplaat van aas tot heer geheel en al uitgelegd (zie figuur), dan begint men met afwisselende kleur de kaarten van dezelfde waarde op de twaalf eerste te leggen, de niet passende echter bij den talon 55 te voegen. Hierbij moet men steeds dezen talon opmerkzaam gadeslaan, om iedere zich daarop bevindende passende of passend geworden kaart dadelijk te kunnen gebruiken. Zijn er geene passende kaarten meer en is het spel in de hand opgebruikt, zoo wordt de talon voor de eerste maal opgenomen en opnieuw, als boven, voortgegaan. Evenzoo voor de tweede maal, en dezen keer met het voorrecht de boeren, als zij zich voordoen, te mogen wegleggen. Zijn nu alle pakjes van de wijzerplaat met afwisselende kleuren en kaarten van dezelfde waarde belegd, zoo is het spel gewonnen; is echter de talon niet verbruikt en zijn op elk der twaalf pakjes niet acht kaarten van dezelfde waarde en in afwisselende kleur, zoo is de patience mislukt. De figuur geeft den stand van het spel aan op het oogenblik, dat de wijzerplaat van aas tot heer is uitgelegd. De Zwitsersche. No. 39. (Met twee whistspellen.) De eerste twaalf kaarten van het spel worden op tafel gelegd, zoodanig, dat zij de plaatsen innemen, die in de figuur met 1 tot 12 zijn aangegeven, waarbij tevens de in de figuur aangegeven volgorde in acht moet worden genomen. Tusschen de vertikale rijen moeten de grondkaarten worden geplaatst n.1. van elke kleur een aas en een heer. Verschijnt onder de twaalf eerst uitgelegde kaarten een grondkaart, dan wordt deze onmiddellijk op hare plaats 56 gelegd, terwijl de volgende kaart op de plaats wordt gelegd, die deze grondkaart anders had moeten innemen. Indien b.v. op plaats 4 een ruiten heer zoude komen, dan wordt deze heer op zijn plaats gelegd en de vijfde van het spel afgenomen kaart komt op plaats 4 te liggen. Is ook plaats 12 door een kaart belegd, dan kunnen dus reeds een of meer grondkaarten hare plaatsen hebben ingenomen. De speler legt dan opnieuw in volgorde op elk der hoopjes 1 tot en met 12, de volgende een voor een van het spel afgenomen kaarten en gaat daarmede voort tot het geheele spel verbruikt is. De acht benoodigde grondkaarten worden, zoodra zij verschijnen, op haré plaatsen gelegd. Op deze grondkaarten moeten kleurpakjes gevormd worden en wel op de azen in opklimmende volgorde en op de heeren in dalende volgorde. Ten einde dit doel te bereiken, moet de speler bij het uitleggen der kaarten de volgende regels in acht nemen: 1°. kaarten, die op de plaatsen 1, 2, 3 of 4 moeten worden gelegd, kunnen ten allen tijde op de grondpakjes worden overgebracht, indien zij daarop passen; 2°. kaarten, die op de plaatsen 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12 moeten worden gelegd, kunnen slechts dan op een grondpakje, waarop zij passen, worden overgebracht, indien zij plaatsing hadden moeten vinden op het hulppakje, dat juist naast het betrokken grondpakje geplaatst is. Een klaveren vrouw mag dus alleen op een klaveren heer worden gelegd, indien zij op de met 11 aangeduide plaats had moeten komen of wel op een der plaatsen 1, 2, 3 en 4; 3°. Is een kaart op een grondpakje gelegd, dan wordt 00 0 00 0 0 00 0 0 BH 0 0 ma 0 00 57 de volgende van het pak afgenomen kaart bestemd voor de plaats, die de eerstgenoemde had moeten innemen. Is b.v. de klaveren vrouw van de met 11 aangeduide plaats op klaveren heer gelegd, dan wordt de volgende van het spel genomen kaart weder op plaats 11 gelegd, tenzij deze kaart klaveren boer mocht zijn, in welk geval deze natuurlijk weder op de klaveren vrouw gelegd wordt en de daarop volgende kaart op plaats 11. Is, op deze wijze voortgaande, het pak kaarten geheel uitgelegd, dan vervalt de beperking voor de zijrijen en kunnen alle daartoe geschikte bovenkaarten van de twaalf hulppakjes op de 8 grondpakjes worden overgebracht. Is dit geschied, dan mogen er mariages gevormd worden door de bovenkaarten der hulppakjes, die in waarde op elkaar volgen, in dalende of klimmende reeks op elkaar te leggen. Ten gevolge der daarbij bewerkte verplaatsing komen verschillende onderliggende kaarten vrij, welke weer op de grondpakjes gelegd kunnen worden, indien zij daarop in de juiste volgorde passen. De speler kan hierbij de hulppakjes zoodanig leggen, b.v. waaiersgewijze, dat de kaarten, die onder de bovenste liggen, ook gezien kunnen worden. Kunnen ook na vorming van de mariages geen kaarten meer op de grondpakjes worden gelegd, dan worden de hulppakjes een voor een en in volgorde 1, 2 enz. tot en met 12 opgenomen en de opgenomen kaarten voor een tweede maal uitgelegd. Bij deze tweede legging worden geheel dezelfde regels gevormd als bij de eerste. Daarna is nog een derde legging der ongebruikte hulpkaarten toegestaan. Hebben bij deze derde legging niet alle kaarten plaatsing kunnen vinden op de grondpakjes en sluiten dan de azenpakjes niet met de heeren van dezelfde kleur en de heerenpakjes met de azen van dezelfde kleur, dan is de patience mislukt. 58 Ten einde het slagen van de patience gemakkelijker te maken, kan men reeds bij den aanvang van het spel vier azen en vier heeren, een van elk der vier kleuren, als grondkaarten op tafel leggen en eerst daarna met de legging der twaalf hulppakjes beginnen. No. 40. De talrijke mariages. (Met twee whistspellen.) De acht grondpakjes van deze patience zijn een heer en een aas van elke kleur. Op deze kaarten moeten kleurenpakjes gevormd worden, op de heeren in afdalende, op de azen in opklimmende volgorde. Ze worden echter eerst uitgelegd, wanneer ze in den loop van het spel te voorschijn komen en wel de vier heeren rechts, de vier azen links boven de rijen der hulpkaarten. Men legt nu bijna boven aan de tafel — zoodanig, dat erboven alleen nog plaats overblijft voor de grondkaarten — een rij van dertien kaarten van links naar rechts. Daaronder wordt een tweede rij gelegd, waarvan de kaarten die der eerste rij voor een deel bedekken; onder de tweede rij komt een derde, die de tweede weer ten deele bedekt enz. tot acht rijen toe, waarmede dan de beide spellen geheel uitgelegd zijn. Is de dertiende (of meest rechtsche) kaart van een der rijen een grondkaart, dan wordt deze op hare plaats gelegd, evenzoo een kaart, die eventueel op een reeds uitgelegde grondkaart mocht passen. Door dit uitleggen van de dertiende kaart, wordt de daarnaast liggende twaalfde kaart vrij, die op hare beurt kan worden uitgelegd, indien zij een grondkaart is of wel passend is op een reeds geplaatste grondkaart. Zoo voortgaande kunnen ook achtereenvolgens de elfde, tiende enz. 59 kaart op de grondpakjes worden gelegd. De aldus ledig geworden plaatsen worden weer aangevuld uit het pak kaarten in de hand. Eerst daarna wordt dan de volgende rij gelegd. Is het geheele pak kaarten uitgegeven, waarbij natuurlijk in de laatste rij geen dertien kaarten behoeven te liggen, dan mogen de rijen niet meer van rechts naar links, doch slechts van onder naar boven afgenomen worden. De onderste kaart van elke vertikale rij mag gebruikt worden en maakt dan de boven haar liggende kaart weer vrij. Op de onderste kaart van elke vertikale rij kunnen verder in opklimmende of afdalende orde en in dezelfde kleur volgreeksen van kaarten (mariages) gevormd worden. Men kan ook pakjes op elkaar overbrengen, b.v, heeft men op schoppen acht de zeven, zes en vijf gelegd en op schoppen drie de vier, dan kan men de vier en drie later weer op de vijf leggen, indien dit voor den voortgang van het spel voordeelig wordt geacht. Door het vormen dezer mariages maakt men kaarten vrij, die hoogerop in de vertikale rijen liggen, en die op de grondpakjes passen. Het is zeer voordeelig, wanneer men een vertikale rij geheel heeft kunnen opruimen, want op de ledige plaats daarvan mag men dan de onderste kaart eener andere rij met de eventueel daarop gelegde volgkaarten overbrengen. Hierdoor kan men b.v. heeren of azen, die onderaan in een vertikale rij liggen, wegwerken. Bij een en ander moet de speler met overleg handelen, ver vooruitdenken en niet steeds de voor de hand liggende kaarten onmiddellijk op de grondpakjes plaatsen. Door andere kaarten te gebruiken, die na eenige verplaatsing vrij zijn te maken, kan hij n.1. somtijds veel gunstiger resultaten bereiken. Het kan voorkomen, dat de grondpakjes elkaar ontmoeten, b.v. het heerenpakje in harten 60 is tot en met de acht belegd en het aaspakje tot en met de zeven en als onderste kaart van een der rijen ligt de tweede harten heer, dien men gaarna daarvan zou willen verwijderen. In dit geval kan men de harten acht, negen, tien, boer en vrouw van het harten-heerpakje overbrengen op het hartenaaspakje om daarna den, onder een der rijen liggenden, tweeden harten heer op de vrouw te plaatsen. Kan men — na het spel zoo nauwkeurig mogelijk nagezien te hebben — geen kaarten meer verplaatsen, hetzij op de grondpakjes, hetzij tot vorming van mariages, dan schuift men de vertikale rijen van boven naar beneden ineen en vormt een nieuw pak kaarten door deze rij pakjes in volgorde op elkaar te leggen, het meest linksche onderaan, het meest rechtsche bovenop. Dit pakket wordt thans voor de tweede maal uitgelegd op dezelfde wijze als het voor de eerste maal is geschied. Deze bewerking kan dan nog voor een derde en voor een vierde maal worden herhaald. Heeft de speler dan nog niet alle kaarten op de grondpakjes kunnen vereenigen, dan is de patience mislukt. Een vergemakkelijking van het spel is nog, dat men op grondpakjes, die reeds geheel gevormd zijn, nog kan voortgaan tijdelijk passende kaarten van dezelfde kleur te leggen. Is b.v. het azenpakje in ruiten reeds tot en met den heer bedekt en zijn de tweede ruiten aas en de ruiten twee en drie, die nog niet op het heerenpakje kunnen worden gelegd, hinderlijk voor den voortgang van het spel, dan kan men die in de volgorde aas, twee, drie op den ruiten heer leggen om ze later, als het heerenpakje tot en met de vier belegd is, daarop over te brengen in de volgorde drie, twee, aas. 61 Alexander en Napoleon. No. 41. (Met twee whistspellen.) De acht boeren zijn de grondkaarten,waarop in afdalende volgorde kleurpakjes gevormd moeten worden, die met de heeren sluiten. De grondkaarten worden eerst op hare plaatsen gelegd, als zij bij het een voor een afnemen van de kaarten te voorschijn komen. Men legt de eerste acht kaarten als hulpkaarten uit in den vorm van eene A (zie figuur). Zijn hieronder boeren, dan worden deze er uit genomen en terzijde gelegd, en wel zoodanig, dat de gezamenlijke boeren en de daarop gevormde kleurpakjes in den vorm der letter N komen te liggen (zie figuur). Hulpkaarten, die in afdalende volgorde en in dezelfde kleur op de eventueel uitgelegde boeren mochten passen, worden daarop gelegd. Dan gaat men na, welke kaarten in de A in opklimmende volgorde en in dezelfde kleur op elkaar kunnen worden gelegd en doet zulks. Alle gapingen in de A worden uit het pak kaarten in de hand aangevuld. Kunnen er geen kaarten uit de A meer op de grondpakjes of op elkaar gelegd worden, dan neemt men de verdere kaarten een voor een van het spel af en legt de niet passende op een talon. Boeren worden op hunne plaats in de N gelegd; kaarten, die volgens den gegeven regel op de boerenpakj es passen, worden daarop geplaatst en kaarten, die in opklimmende volgorde en in dezelfde kleur op de A pakjes passen, worden op de A pakjes gelegd. 62 Zoodra een bovenste kaart van een der A pakjes past op een bovenste kaart van een der N pakjes, wordt het geheele A pakje op het N pakje overgebracht. Wordt in den loop van het spel een alleenliggende kaart van de A passend op een der andere A pakjes, dan wordt zij daarop gelegd. Gapingen in de A worden van uit den talon aangevuld. De vrouwen, die van huis uit in de A liggen, blijven daar liggen, evenals vrouwen, die ter aanvulling van ledige plaatsen in de A gelegd worden. Op de vrouwen kunnen echter, evenals op elke andere kaart, van de A en N passende kaarten in opklimmende volgorde en in dezelfde kleur gelegd werden. De talon mag na de eerste maal nog tweemaal doorgenomen worden. De patience is gelukt, wanneer de N pakjes met een heer sluiten en de A pakjes uit een enkele vrouw bestaan. No. 42. De halve kring. (Met twee whistspellen.) Deze patience vordert de grootste oplettendheid, daar bij de kleinste vergissing het geheele spel kan mislukken. Men legt de honderd en vier kaarten op dertien hoopjes, ieder van acht kaarten, in een halven kring open op tafel. Hierbij moet men binnen den kring zooveel ruimte laten, dat men er acht hoopjes plaatsen kan. Is de bovenste kaart van een der uitgelegde dertien hoopjes een heer of een aas, zoo neemt men haar weg, en legt haar in het midden, zoodanig dat achtereenvolgens vier heeren in een rij en vier azen in een tweede rij, onmiddellijk onder de heeren van dezelfde kleur komen te liggen. 63 Mochten er twee heeren of twee azen van dezelfde kleur tegelijk boven op twee dezer hoopjes liggen, zoo kijkt men na, welke van de onmiddellijk daaronder liggende kaarten het beste voor den goeden gang van het spel te gebruiken is en neemt dan den daarop liggenden boer of aas. Op de heeren komen in dalende volgorde vrouw, boer, tien, negen, acht, enz. van dezelfde kleur, en op de azen in klimmende volgorde, de twee, de drie, de vier, de vijf, enz. van dezelfde kleur, wanneer deze kaarten op een der hoopjes bovenaan liggen. Kan men op de kleurhoopjes niets meer leggen, zoo moet men nagaan of men op de hoopjes van den halven kring mariages kan maken. Men mag namelijk de bovenste kaart van een hoopje op een andere bovenkaart van dezelfde kleur leggen, wanneer zij in volgorde daarop past, d. i. de zeven op de acht of op de zes, het aas op de twee of op den heer enz. mits van dezelfde kleur. Komen er, door het verleggen der bovenste kaarten, kaarten te voorschijn, die op kleurhoopjes in het midden passen, zoo legt men haar daarop, en gaat dan verder na, of er van de daardoor vrijgemaakte kaarten weder een of meer op de kleurhoopjes passen. Daarbij is het geoorloofd, de kaarten, die een mariagereeks uitmaken, telkens van het eene hoopje naar het andere over te brengen, indien de bovenste kaarten in volgorde aan elkaar sluiten en van dezelfde kleur zijn. Kan men niets meer opleggen, noch op de kleurpakjes in het midden, noch op de hoopjes van den halven kring onderling, dan neemt men de bovenste kaarten van de hoopjes eraf in volgorde van links naar rechts en vormt daarmede een nieuw hoopje, dat rechts van het rechterhoop je komt te liggen. Bij het afnemen van de bovenste kaarten moet men nog de regels in acht nemen, dat daar, waar 64 een der hoopjes nog slechts uit een enkele kaart bestaat, deze blijft liggen, en dat men van de hoopjes, waarop een mariage gevormd is, alle kaarten van het mariage eraf neemt. ji % Heeft men nu het nieuwe hoopje gelegd, zoo handelt men weer als in den beginne, dat is, men legt óf op de kleurpakjes in het midden, óf van het eene op het andere hoopje van den halven kring de nu weer op elkaar passende kaarten. Kan men volstrekt geen kaart meer leggen, zoo maakt men van al de hoopjes te zamen, zonder ze te vermengen, slechts één hoopje en wel zóó, dat men eerst het linker hoekhoopje opneemt, dit open op het daarnaast gelegene legt, deze beide dan op het derde, enz., zóó dat, wanneer men ten laatste het geheele pakje bedekt in de hand neemt, het hoopje boven ligt, dat het rechten hoekhoopje was, dus datgene, dat de afgenomen kaarten bevat. Dan telt men de kaarten in hoopjes van zes af, en legt deze, aan den linkerkant beginnende, open in een halven kring om de kleurhoopjes heen. Blijven daarbij ten laatste geen volle zes kaarten meer over, zoo maakt zulks niets uit; dit kleinere aantal, vormt dan het rechter hoekhoopje. , Heeft men de hoopjes aldus gelegd, dan ziet men ot men weder kaarten kan gebruiken, hetzij op de kleurhoopjes in het midden, of van het eene hoopje op het andere, waarbij men steeds de kleurpakjes in het oog moet houden, daar het hoofdzaak blijft, deze kleurpakjes voltallig te maken. Kan men niets meer leggen, zoo neemt men geheel als boven nog eens de bovenste kaarten van de halvekringpakjes af, en maakt daarvan een nieuw hoopje, hetwelk men weer als grenshoopje rechts legt, om dan weer op te leggen, wat na deze nieuwe verandering te leggen valt. Kan men wederom niets meer leggen, dan neemt men 65 weder, als boven, alle hoopjes, op, en verdeelt den overgebleven talon naar den gegeven regel in nieuwe hoopjes, ditmaal ieder slechts van vier kaarten. Hiervan legt men weer zooveel mogelijk kaarten op de kleurhoopjes, waarna men nogmaals de bovenste kaart afneemt. Dit is echter het laatste, wat den speler vergund is. Wanneer ook daarna de kleurpakjes in het midden niet voltallig gevormd kunnen worden, is het spel verloren. Hoofdregels, bij het leggen der kaarten of bij het overbrengen van het eene hoopje van den halven kring op het andere, zijn: dat men de kleuren altijd zóó legt, dat men de meeste kaarten kwijt kan raken; dat men, ook wanneer dat mogelijk is, het aas of den heer niet op het eene kleurpakje legt, wanneer het andere nog verre ten achteren is, omdat men daardoor soms het voordeel krijgt, op dit aas of op dezen heer andere kaarten te kunnen leggen. Het is ook geoorloofd van de heerenpakjes op de aaspakjes en omgekeerd te leggen, wanneer zulks voordeelig is. Ten laatste, dat men op een kaart geen andere legt, wanneer er daaronder een ligt, waardoor de nieuw gelegde weer zou kunnen weggenomen worden; b. v. wanneer onder de vijf de drie ligt, mag men op de vijf niet de vier leggen, want de vier wordt door de drie of de vijf vrijgemaakt; liggen nu beide kaarten onder haar, dan ligt zij vast, en kan daardoor zeer licht het uitkomen van het spel verhinderen. Patience's II. 6e dr. S 66 No. 43. Het Maltbeser-kruis. (Met twee whistspellen.) De acht heeren uit de beide spellen, zoomede één aas van elke kleur, worden op tafel gelegd, in den vorm door de figuur aangegeven. Op de azen moeten kleurpakjes worden gevormd in opklimmende volgorde, op de hoekheeren kleurpakjes in afdalende volgorde, de vier middelste heeren dienen slechts als figuurbladen. Daarna worden de acht eerste kaarten één voor één van het spel genomen en in een halven kring om en boven de figuur neergelegd met de prentzijde naar boven . Bevinden zich passende kaarten van dezelfde kleur, op de azen in klimmende, of op de hoekheeren in dalende orde onder de acht kaarten van den halven cirkel, dan worden zij opgelegd en dadelijk vervangen. Vervolgens worden ook op den halven cirkel mariages in klimmende en dalende orde en van dezelfde kleur gemaakt, om ledige plaatsen te krijgen, die dadelijk uit het spel vervangen worden. Zijn er nu geen passende kaarten meer voorhanden en geen mariages meer mogelijk, dan gaat men voort weder acht kaarten op den halven cirkel waaiervormig op de eerstgelegde te plaatsen. Is dit geschied, dan ziet men of er passende kaarten voorhanden zijn en mariages gevormd worden, en zoo gaat men voort tot het spel verbruikt is. 67 Vervolgens worden de acht pakjes van den halven kring van links naar rechts op elkaar gelegd, zoodat de onderste kaart van het achtste hoopje nu de eerste wordt. Men neemt deze vereenigde pakjes bedekt in de hand en begint het spel opnieuw gelijk hiervoor omschreven is. Den speler is het daarbij vergund van de aas- op de heerenpakjes en omgekeerd te leggen, wanneer men daardoor een kaart van den halven kring kan vrijmaken. Gelukt het spel, dan moeten vier vrouwen de bovenste kaarten zijn der aaspakjes, en vier azen de bovenste kaarten der hoekpakjes. Deze patience kan ter afwisseling ook op eene andere, eenvoudiger manier gespeeld worden, die eerder uitkomt, n.1.: In plaats van uit acht wordt de halve kring uit twaalf kaarten gevormd. Echter mogen deze, tot twaalf hoopjes vereenigde kaarten niet ten tweede male opgenomen worden, maar het spel bepaald zich uitsluitend tot het vormen van mariages en geschiedt overigens geheel volgens de gegeven regels. Het roode en het zwarte kruis. No. 44. (Met twee whistspellen.) Het doel dezer patience is op de azen als grondkaarten pakjes te vormen, waarin de kaarten in opklimmende volgorde en in afwisselende kleur komen te liggen. Op een harten aas moet dus b.v. een schoppen of klaveren twee worden gelegd, daarop weer een harten of ruiten drie enz., terwijl het pakje met een harten of ruiten heer moet eindigen. Alle pakjes, op roode azen opgebouwd, eindigen alzoo 68 met roode heeren; alle pakjes, op zwarte azen opgebouwd, eindigen met zwarte heeren. Men telt nu vier pakjes van tien kaarten elk af en legt die open op tafel (zie 1, 2, 3 en 4 in de figuur). Dit zijn hulppakjes, waarvan alleen de bovenliggende kaarten op de grondpakjes gelegd mogen worden. Wordt een kaart van een hulppakje weggenomen, dan is natuurlijk de daarop volgende kaart vrij en kan op haar beurt gebruikt worden bij het opbouwen der grondpakjes. Men gaat nu eerst na of boven op een der hulppakjes een aas of een heer ligt. Azen legt men onder de hulppakjes op de wijze als in de figuur aangegeven is: de zwarte azen rechts, de roode links in een kruis. Van de heeren kan men vooreerst slechts één roode heer en één zwarte heer gebruiken. De eerste legt men recht, de tweede links tusschen de hulppakjes en de azen in (zie figuur). Deze heeren zijn hulpkaarten, waarop in afdalende volgorde en in afwisselende kleur hulppakjes gevormd kunnen worden, welke hulppakjes op een der grondpakjes overgebracht mogen worden, zoodra hun bovenste kaart aansluit aan de bovenste kaart van het grondpakje. Is dit geschied, dan mag men op de plaats van het overgebracht heeren (hulp) pakje weer een andere heer leggen van dezelfde kleur als die van den weggenomen heer. Nadat men van de hulppakjes 1, 2, 3 en 4 alle bruikbare kaarten heeft afgenomen, keert men de kaarten van het spel in de hand een voor een om. Azen en de eerstvorscbiinende heeren legt men op hunne plaatsen; zoo ook 69 kaarten, die volgens de voren aangegeven regels op de azenen heerenpakjes kunnen worden gelegd. De niet passende kaarten worden op een talon T vereenigd. Men moet de bovenliggende kaarten van de hulppakjes 1—4 voortdurend goed in het oog blijven houden en deze steeds in de eerste plaats gebruiken bij het vormen der grondpakjes, want het gelukken van de patience hangt ervan af, of men de kaarten uit de hulppakjes kan vrijmaken. De speler moet dan ook er naar streven deze zoo spoedig mogelijk geheel op te lossen. Is een hulppakje opgebruikt, dan mag men de bovenste kaart van een der andere hulppakjes naar de ledige plaats overbrengen. De talon kan zoo dikwijls opgenomen en opnieuw gelegd worden, als er nog kaarten op de azen- of heerenpakjes kunnen worden geplaatst. Is daarbij de talon éénmaal geheel uitgelegd, zonder dat een enkele kaart plaatsing heeft kunnen vinden, dan is de patience mislukt. Ter wille van de duidelijkheid zijn in de figuur alle azen, zoomede een roode en een zwarte heer, op de voor hen bestemde plaatsen gelegd, wat in het spel natuurlijk eerst langzamerhand zal geschieden. Een groote familie. No. 45, (Met twee whistspellen.) Als grondkaarten dienen een aas en een boer van eenzelfde kleur, zoomede de zes tienen van de drie andere kleuren. Op de grondkaarten moeten kleurpakjes worden gevormd, op het aas in opklimmende volgorde en op den 70 boer en de tienen in at dalende volgorde, riet aaspakje moet dus sluiten met een heer, het boerenpakje met een vrouw en de tienenpakjes met de boeren. De grondkaarten worden eerst in den loop van het spel uitgelegd. De eerste twintig kaarten van het spel worden in een vierkant gelegd, waarvan de boven- en onderzijde uit zeven kaarten en de rechter- en linkerzijde uit vijf kaarten bestaan. Men ziet nu of zich onder dit twintigtal ook kaarten bevinden, die als grondkaarten moeten dienen en legt deze op hare, in de teekening aangegeven plaatsen. Evenzoo kan men alle kaarten wegnemen, die volgens den gegeven regel op de uitgelegde grondkaarten passen. Het zal nu niet dikwijls voorkomen, dat er een aas en een boer van dezelfde kleur onder de twintig uitgelegde kaarten voorkomen. In dat geval legt men aanvankelijk slechts een der beide kaarten uit of geen van beide en dus alleen de eventueel aanwezige tienen. De overige grondkaarten worden dan uitgelegd, wanneer zij in den loop van het spel verschijnen. Het kan zelfs voordeelig zijn alleen tienen uit te leggen, wat uit het volgende voorbeeld zal blijken. Bevinden zich n.1. onder de twintig kaarten harten boer, twee harten tienen, harten negen en harten acht, maar geen harten aas, dan zal men de beide harten tienen, maar niet den harten boer als grondkaarten uitleggen, want hoe meer grondkaarten er van het begin af aan uitgelegd zijn en hoe meer kaarten men van de twintig hulpkaarten heeft kunnen SL wegnemen, hoe meer kans er is, dat de patience opgaat. Zelfs als er een aas en een boer van eenzelfde kleur uitliggen, is de speler niet gehouden deze tot grondkaarten te bestemmen, indien het hem voordeelig toeschijnt dit niet te doen. Zijn zooveel mogelijk kaarten van het eerstuitgelegde twintigtal weggenomen, dan worden de ledige plaatsen aangevuld en van de aanvullingskaarten opnieuw de bruikbare op de grondpakjes gelegd enz. Zijn geen kaarten meer bruikbaar, dan wordt op elk der twintig kaarten — te beginnen in den linker bovenhoek en omgaande in de richting van de wijzers van een uurwerk — een tweede kaart gelegd. Thans wordt opnieuw nagegaan, welke der nieuw gelegde kaarten op de grondpakjes kunnen worden geplaatst en deze kaarten worden ook opgelegd, evenals de onder de weggenomen kaarten vrijkomende kaarten, die op de grondpakjes mochten passen. De thans weggenomen kaarten worden niet meer uit het spel vervangen, doch wanneer niets meer past, worden opnieuw twintig kaarten uitgelegd en gehandeld als voren. Aldus wordt voortgegaan tot alle kaarten van het spel zijn uitgelegd en de vierhoek uit twintig pakjes bestaat. Men kan nu de bovenliggende kaarten van het eene hulppakje op die van het andere overbrengen, indien deze kaarten van dezelfde kleur zijn en in opklimmende of in afdalende orde op elkaar volgen. Door dit omleggen komen kaarten vrij, die wellicht op de grondpakjes te plaatsen zijn. Een reeks volgkaarten kan natuurlijk, zoodra de bovenste kaart op een grondpakje past, in haar geheel daarop worden overgebracht. Zeer voordeelig is het voor den speler, indien in den vierhoek een ledige plaats ontstaat. Deze kan men n.1. 72 benutten om er de bovenste kaart van een der nog aanwezige pakjes neer te leggen. Men heeft daardoor dus gelegenheid hinderlijke kaarten, die boven op een pakje liggen, weg te werken of om de volgorde van een reeks kaarten om te keeren, door eerst de bovenste kaart van de reeks op de ledige plaats te leggen en daarna achtereenvolgens op die verlegde kaart de overige kaarten, die tot de reeks behooren. De hulpkaarten mogen niet meer opgenomen worden, ten einde voor een tweede maal te worden uitgelegd. Is de patience gelukt, dan zijn vader en moeder omringd door een zestal zoons. No. 46. De achthoek. (Met twee whistspellen.) De acht azen worden paarsgewijze op tafel gelegd, zooals in de figuur aangegeven is. In de vier hoeken legt men vier pakjes, elk van vijf hulpkaarten, in schuine richting (zie 1, 2, 3 en 4). Op de acht azen moeten als grondkaarten acht kleurpakjes in opklimmende volgorde worden gevormd. Zijn er onder de bovenliggende kaarten der vier hulppakjes kaarten, die hetzij bij den aanvang, hetzij in den loop van het spél op een of meer der grondpakjes passen, dan worden deze op die grondpakjes gelegd. De kaarten, die onder de bovenste kaarten der hulppakjes lagen, worden dan vrij en zijn op haar beurt te gebruiken, indien zij op een der grondpakjes passen. De overige kaarten worden nu een voor een van het spel afgenomen. Kaarten, die in opklimmende volgorde en in dezelfde kleur op de azenpakjes of in afdalende volgorde 73 en in dezelfde kleur op de bovenste kaarten van de hulppakjes passen, worden daarop gelegd. Ook kan een bovenliggende kaart van een hulppakje worden overgebracht op een ander hulppakje, indien die kaart van dezelfde kleur is als de bovenliggende kaart van dat andere hulppakje en in afdalende richting daarbij aansluit. Zoo kan b.v. de harten vijf, die boven op het eene hulppakje ligt, worden overgebracht op de harten zes, die boven op een ander hulppakje ligt, enz. Niet passende kaarten, die van het spel afgenomen zijn, worden op een talon T (zie figuur) vereenigd. Deze talon kan nog tweemaal worden opgenomen en opnieuw uitgelegd. Zijn dan niet alle kaarten op de azenpakjes geplaatst, zoodat deze met de acht heeren sluiten, dan is de patience mislukt. De vierhoek. No. 47. (Met twee whistspellen.) Twaalf pakjes, van drie kaarten elk, worden op tafel neergelegd op de wijze als in de figuur is aangegeven, waar die pakjes met de cijfers 1—12 gemerkt zijn. Tusschen de twaalf hulppakjes moet ruimte overblijven voor de acht grondpakjes, in de figuur door blanco rechthoeken aangegeven. De kaart, die daarna het eerst van het pak kaarten afgenomen wordt, is grondkaart, evenals de 7 kaarten, die van dezelfde waarde zijn als deze kaart. Is het b.v. een zes, 74 boer of aas, dan zijn de acht zessen, de acht boeren of de acht azen grondkaarten. De grondkaarten worden uitgelegd, zoodra zij in den loop van iet spel verschijnen. Liggen boven op de twaalf hulppakjes grondkaarten of kaarten, die er in dezelfde kleur en in opklimmende volg¬ orde op passen, dan worden die kaarten op de grondpakjes overgebracht. Men keert nu de overige kaarten van het spel een voor een om en legt de grondkaarten en de kaarten, die in dezelfde kleur en in opklim- m&nAo \m\rif\rAo t\r\ nmron. ste kaarten der grondpakjes passen, daarop. Evenzoo worden de kaarten, die in afdalende volgorde en in dezelfde kleur op de bovenste kaarten der hulppakjes passen, op de hulppakjes geplaatst. Ook kunnen bovenliggende kaarten, die daartoe in aanmerking komen, (bij gelijke kleur) in dalende volgorde van het andere worden overgebracht. De niet passende kaarten worden op een talon T vereenigd. Bovenliggende kaarten van de twaalf hulppakjes worden, bij elke gunstige gelegenheid, op de grondpakjes overgebracht. Is een hulppakje geheel verbruikt, dan wordt te zijner vervanging de bovenste kaart van den talon of van een ander hulppakje op de ledige plaats gelegd. De talon mag niet meer opgenomen worden. Is het den speler niet gelukt bij het eerste uitleggen alle acht grondpakjes geheel volgens den regel op te bouwen, dan is de patience verloren. 75 De sympathie. No. 48. (Door twee spelers met twee whistspellen.) Twee personen, A. en B., ieder met een spel van 52 kaarten in de hand, leggen afzonderlijk de kaarten van hun spel in hoopjes van drie kaarten, de twee laatste hoopjes echter steeds van twee kaarten, voor zich op tafel, zoodat beide drie rijen van zes hoopjes voor zich hebben, die van A. geheel bedekt, die van B. echter met de bovenste kaart van ieder pakje open. Zijn nu deze achttien hoopjes aan de beide zijden opgelegd, dan begint A. de bovenste kaart van het eerste pakje om te keeren; heeft B. dan eene openliggende kaart van dezelfde kleur en waarde, zoo worden beide terzijde gelegd, en in dit geval de volgende kaart van het eerste pakje van A. eveneens omgekeerd, en past zij bij een van B., zoo worden beide weggelegd. Is er dan bij B. geen correspondeerende kaart meer, dan blijft de niet passende kaart van A. open liggen. Men begint dan aan het volgende hoopje, handelt als boven, en gaat zoo voort tot het laatste hoopje toe. Daar nu bij A. ieder pakje een open kaart bevat, die niet met B. vereenigd en terzijde gelegd kon worden, komt thans de beurt aan B., wiens pakjes deels bedekt zijn met open kaarten, die niet konden worden weggenomen, deels met gekeerde kaarten, daar de bovenliggende open kaarten dier pakjes werden terzijde gelegd. Nu keert B. de bovenste kaart van zijn eerste bedekte pakje om. Past deze bij eene openliggende kaart van A., zoo worden beide kaarten weggenomen, de volgende van dit pakje omgekeerd, enz., juist zooals bij A, is geschied. De niet passende kaarten laat men open liggen en men begint aan het volgende bedekte pakje tot het laatste toe. Het spreekt vanzelf, dat de hoopjes van A, waarvan de 76 bovenliggende open kaarten terzijde zijn gelegd, als vroeger bij B., bedekt blijven. Dan komt weer de beurt aan A. en zoo voort, totdat er geen dubbelkaarten meer kunnen weggelegd worden. Blijven er dan nog kaarten in de pakjes van A. en B. over, dan is het spel verloren; konden alle kaarten gepaard worden, dan is de patience gewonnen. Opmerking. Deze patience kan ook aldus afgewisseld worden: in plaats van de twee laatste hoopjes van twee kaarten, worden vier kaarten als reserve open naast de zestien pakjes gelegd, en gaat niets meer, dan gebruikt men ze. Dit draagt veel bij tot het gelukken der patience. No. 49. Over en weer. (Door twee spelers met twee whistspellen.) Elk speler neemt een whistspel, schudt dit goed dooreen en laat door den anderen speler een kaart uit zijn spel trekken. Wie de hoogste kaart heeft getrokken, mag beginnen. Hij legt de bovenste kaart van zijn spel open op tafel. Deze kaart is de eerste van een achttal grondkaarten van gelijke waarde, die naast deze eerste kaart in een rij worden gelegd, zoodra zij in den loop van het spel verschijnen. Op de grondkaarten moeten kleurpakjes worden gevormd in opstijgende volgorde. Is dus b.v. de eerstgekeerde kaart een boer, dan worden door beide spelers alle boeren bij hun verschijnen als grondkaarten uitgelegd en op die boeren komen dan in opklimmende volgorde en in dezelfde kleur achtereenvolgens de vrouwen, heeren, azen, tweeën enz,, tot en met de tienen. 77 Nadat de eerste grondkaart uitgelegd is, gaat de speler, die begonnen is, voort de kaarten van zijn spel een voor een om te keeren. Grondkaarten en kaarten, die in opklimmende volgorde op de grondkaarten passen, worden uitgelegd. De eerste kaart, die niet op de grondpakjes kan worden geplaatst, legt de speler voor zich op tafel neer als het begin van een talon, waarop later alle niet passende kaarten worden gelegd. Nu is de beurt aan den tweeden speler om de kaarten een voor een van zijn spel af te nemen en de bruikbare kaarten op de grondpakjes te plaatsen. Heeft hij een niet passende kaart gekeerd, dan vormt ook hij een talon voor de niet passende kaarten en mag de eerste speler weer met het spel voortgaan. Op deze wijze wisselen de beide spelers elkaar voortdurend af. Zoodra A. een niet passende kaart op zijn talon heeft gelegd, begint B. te spelen en omgekeerd. Verder geldt nog de regel, dat elk speler, die juist aan de beurt is, het recht heeft kaarten, die niet op de grondpakjes passen, in plaats van op zijn eigen talon, op den talon van zijne tegenpartij te leggen, mits de bedoelde niet passende kaarten — zonder op de kleur te letten — in opklimmende of afdalende volgorde aansluiten bij de bovenste kaart van den talon der tegenpartij. Zoo mag dus b.v. A. een niet op de grondpakjes passende ruiten negen leggen op den talon van B., indien de bovenste kaart van dien talon een ruiten, harten, schoppen of klaveren acht, dan wel een ruiten, harten, schoppen of klaveren tien is. De spelers moeten ernaar streven op deze wijze den talon van de tegenpartij zooveel mogelijk te vermeerderen, daar die speler wint, die het eerst al zijne kaarten heeft kunnen uitleggen. Nadat A. een niet passende kaart op B.'s talon geplaatst 78 heeft, mag hij echter niet doorspelen en is dus de beurt weer aan B. De talons mogen zoo dikwijls opgenomen worden als noodig is. Ieder speler moet echter zijn talon laten liggen, totdat het zijn beurt is om te spelen, daar er tot zoo lang nog kans is, dat zijn tegenpartij een niet passende kaart op den talon zal kunnen leggen. No. 50. De kibbel-patience. (Door twee spelers met twee whistspellen.) Elke speler neemt een whistspel, schudt dit goed dooreen en laat door den anderen speler een kaart uit zijn spel trekken. Wie de hoogste kaart heeft getrokken, begint. Hij legt de eerste dertien kaarten in één reservepakje open op tafel en de volgende vier kaarten als hulpkaarten in een rij links en boven het reservepakje. Hetzelfde doet later de tweede speler, wanneer hij aan de beurt is gekomen. Tusschen de beide rijen van vier hulpkaarten moet juist zooveel ruimte overblijven, dat de acht azen een middelste rij kunnen vormen. De azen worden n.1. bij hun verschijnen als grondkaarten uitgelegd, waarop in opklimmende volgorde kleurpakjes gevormd worden. Op de azen komen dus achtereenvolgens de tweeën, drieën, vieren enz. tot en met de heeren van dezelfde kleur. Is een der vier hulpkaarten een aas, dan wordt zij dadelijk uitgelegd en uit het spel vervangen. Met hulpkaarten, die eventueel op dit uitgelegde aas (of deze azen) mochten passen, wordt op gelijke wijze gehandeld. De bovenliggende kaart van het reservepakje mag, zoodra zij op een der grondpakjes past, eveneens daarop worden gelegd, doch wordt niet vervangen. De spelers moeten 79 ernaar streven hunne reservepakjes zoo spoedig mogelijk geheel te verbruiken. De eerste speler keert nu de verdere kaarten van zijn spel een voor een om. Azen of kaarten, die op de aaspakjes in opklimmende volgorde passen, worden op hare plaatsen in de middelste rij gelegd. Op de hulpkaarten kunnen hulppakjes gevormd worden in afdalende volgorde en in dezelfde kleur. De eerste kaart, die hij niet op deze wijze plaatsen kan, legt hij als het begin van een talon der niet passende kaarten voor zich neer. Nu begint de tweede speler. Hij handelt geheel op dezelfde wijze als de eerste speler, doch hij mag nu op alle acht hulpkaarten andere kaarten leggen, mits in afdalende volgorde in dezelfde kleur, en op alle reeds begonnen aaspakjes kaarten in opklimmende volgorde en in dezelfde kleur. Een kaart, die noch op de aaspakjes, noch op de hulppakjes past, kan hij leggen hetzij op het reservepakje van de tegenpartij, hetzij op den talon der niet passende kaarten van de tegenpartij, onder voorwaarde, dat die kaart op de bovenste kaart van het reservepakje of op de bovenste kaart van den talon der tegenpartij past. hetzij in opklimmende, hetzij in afdalende volgorde en in dezelfde kleur. Kan B. dus b.v. een harten negen niet meer plaatsen op een der aaspakjes, noch op een der hulppakjes, doch is de bovenste kaart van A.'s reservepakje of van A.'s talon een harten acht of harten tien, dan mag B. zijn harten negen op die harten acht of harten tien leggen. Gaat ook dat niet, dan gaat hij eveneens over tot het leggen van een talon. Thans is weer de beurt aan A. om zijne kaarten te keeren. Keert hij een kaart, die niet past op de aaspakjes of op de hulppakjes, dan legt hij die op zijn talon, tenzij hij haar 80 mocht kunnen plaatsen op den talon of op het reservepakje van zijne tegenpartij. Onverschillig op welke wijze hij de niet passende kaart echter heeft kunnen wegleggen, moet hij nu de beurt van spelen weer aan den tegenspeler laten. Aldus wordt voortgegaan. Beurtelings trachten de spelers hunne kaarten te plaatsen of, als dat niet gaat, den voorraad niet passende kaarten der tegenpartij te vergrooten. Wie het eerst zijne kaarten kwijt is, heeft het spel gewonnen. De acht hulppakjes kunnen op de aaspakjes worden overgebracht, zoodra zij daaraan aansluiten. Liggen b.v. op een hulppakje ruiten zeven, acht, negen en tien boven elkaar en is de bovenste kaart van een aaspakje ruiten zes, dan kunnen de ruiten zeven, acht, negen en tien achtereenvolgens op de ruiten zes worden gelegd. Op de ledige plaat' wordt dan de bovenste kaart gelegd van den talon van der speler, die juist aan de beurt is. Zooals reeds gezegd, is het raadzaam om aan passend* kaarten van de reservepakjes den voorrang te geven. De talons worden zoo dikwijls opgenomen als noodig is Iedere speler moet echter zijn talon laten liggen, totda het zijn beurt is om te spelen, daar er tot zoolang nog kant bestaat, dat zijn tegenpartij een kaart op den talon za kunnen leggen. ROYAL AUCTION en "CONTRACT BRIDGE, door Bridger. 4e druk CONTRACT en AUCTIONBRIDGE, door C Bend. 3e dr. (Geb. f 2,50) BOSTON WHIST KAART, ter berekening der slagen . . . . . 1 BRIDGE, door J. Hagenaar, (oorspr. bridge 5e dr.) HET WHISTSPEL, door J. Hagenaar. 3e druk . , . ■ ■ DE VOLMAAKTE KAARTSPELER, door J. Hagenaar, handleiding whist, boston, bridge, bésique, écarté, omber, quadrille, skat, pan . zes en zestigen, royal auction bridge. 16e druk NIEUWE BESCHRIJVING DER MEEST GEBRUIKELIJKE KAARTSt'i zooals die hier te lande worden gespeeld, door K. C. de Jonge. 15e dr. PATIENCES OF GEDULDSPELEN MET KAARTEN, door J. Hag« Eerste vijftigtal. 6e druk, geïllustreerd, 72 blz Tweede vijftigtal 6e druk, geïllustreerd, 80 blz Beide deeltjes gebonden in één band i 1,95. GEZELSCHAPSSPELEN, door J. Lugten HANDLEIDING VOOR HET KLAVERJASSEN, met reglementen en beelden uit de praktijk, door K. C de Jonge NIEUW SKATREGLEMENT, door Mr. de Visser PANDOEREN, door K. C. de Jonge. Volledige handleiding. 2e druk NIEUWE HANDL. VOOR OMBRE EN QUADRILLE, d. Mr. de Visser INLEIDING TOT HET SCHAAKSPEL, door Dr. M. Euwe . INLEIDING TOT HET DAMSPEL, door J. W. v. Dartelen .... WAT SPELEN WE OP KINDERPARTIJTJES, d. J. Konhjg-Coeterfer RAADSELBOEKJE, 400 raadsels 8e druk ........ j*j RAADSELRIJMEN I en H, door David Tomkins elk . . / . . . Bekn. verkl. v. h. OMBRE EN QUADRILLESPEL, d. J. Hagenaar. 12 dr. DOMINO, NOSSEN en TRIKTRAK, door J. Hagenaar. 2e druk Ê . PRACTISCHE HANDLEIDING v. h. DOMINOSPEL, door Constrw^oi HET SOLITAIRE SPEL, door H. H. Rink . . . V**\ij^ • HET BIL JARTSPELj 'door H. C. L. Wenning Nieuwste regels voor nWt Vijfhonderden en Smousjassen; Zwikk Partouten; Rikken (Braban^sch whisten); Whisten; Boston-Whist; Bh»* Ecarté; Zwarte Pieten, Bésique en Een en dertigen; Commerce en L< Pandoeren (f 0,45); Kruisjassen. Alle door E. Lowe. ||| Per deeltje a In eiken boekhandel verkrijgbaar.