No 2 K, DE BOER; DE COÖPERATIE HAAR ONTSTAAN. GROEI EN ONTWIKKELING ===== BROCHURES No. DE WILDE ROOS 5EN BONTE RIJ KLEINE GESCHRIFTEN ONDER LEIDING VAN KOOS VORRINK No. 2 DE COÖPERATIE HAAR ONTSTAAN, GROEI EN ONTWIKKELING DOOR K. DE BOER UITGEGEVEN IN HET JAAR 1927 VOOR HET INSTITUUT VOOR ARBEIDERSONTWIKKELING DOOR DE N.V. „ONTWIKKELING", AMSTERDAM 2 HET BEGIN. Op een kleine planeet verschijnt dit Ding, deze handvol stof, deze Adam, deze Edomiet, deze Job. Hij bouwt steden, hij ploegt het land, hij grijpt het licht en stelt 't in zijn dienst, hij verandert het ras van het vee en van het graan. Wijze dingen doet hij, maar toch onbeteekenende dingen. Gij zegt dat hij op een of andere wijze zal opstijgen tot onsterfelijkheid. Hij is te dwaas en te zwak. Zijn pogingen toonen zijn begrensheid. Zie zijn kleine hersenen door den groei in een schedel van been samengeperst. Zie zijn lichaam, een doos van Pandorra, vol flarden en rudimenten, een hutspot van allerlei ziekten. Zijn leven is achteruitgang. Groeit hij werkelijk..? Ik kan het niet zien. Heeft hij ooit een waarneembare stap vooruit gedaan in de laatste tienduizend jaren. Hij strijdt eindeloos en doelloos met zich zelf. En na een korte spanne tijds zal zijn planeet afkoelen en bevriezen. „Tenslotte zal hij regeeren over de sterren," sprak de stem die was boven die des Satans. „Mijn geest is in hem." Satan scheidde met zijn hand de donkerte van zijn gelaat, van het stralende licht rond om hem Hij zei een tijd lang niets meer, maar tuurde naar het menschs dom, zooals een jongen kan zitten aan de oevers van een stroom, zijn oogen geboeid door een school visschen in het heldere water of een schaduw die voorbij glijdt. 3 „Neen, zei hij m t laatst, „maar 't is ongelooflijk. i opjnogelijk. Ik heb hem lang genoeg verontrust en gekweld. Ik heb hem voortgedreven zoover als hij voort* gedreven kan worden. Maar nu ben ik tot medelijden toe bewogen. Laat ons ons twistgesprek eindigen, 't Was zeer interessant, maar nu.. Is 't nog niet genoeg geweest t Wordt wreedheid. Wij zijn aan de grens. Geven we hem een wemig vrede nu, Heer, een korte tijd van over* vloed en zonneschijn, en dan een pijnlooze, algemeene pestilentie en laat hem zoo sterven." „Hij is onsterfelijk en is pas aan 't begin." „Hij is sterfelijk en zijn eind nabij. Soms, het laat geen twijfel, heeft hij iets over zich, dat een belofte schijnt van begrijpen en beheerschen van zijn wereld doch 't is niets dan een schijn; geef mij de macht hem te bezoeken en ten onder te brengen, en na eenige kreten van ver* trouwen en hoop zal hij kermende neerzinken als ieder ander dier. Hij zal zich gedragen als eenig ander ver» want dier, met minder hersens en sterker klauw, ook hij is gedoemd te lijden zonder doel; instinctmatig te worstelen om 't bloote bestaan, 't te dragen voor een tijd en dan te verdwijnen.. Geef mij slephts de macht en ge zult zijn moed zien breken als een vergane snaar " „Ge moogt hem alles doen, wat ge hem doen wilt, slechts ge moogt hem niet vernietigen. Want mijn eeest is in hem." „Die zal hij eigenerbeweging wel uitwerpen, wanneer ik zijn hoop zal hebben verstoord, zijn offeranden bespot, zijn hemel verduisterd, zijn aderen gevuld met pijn.. Maar 't is te gemakkelijk dit te doen. Laat me hem verdelgen en een einde aan deze geschiedenis maken, bn laat ons dan een andere beginnen, maar een waar meer vreugde voor ons aan verbonden is. Laat ons bijvoorbeeld verstand instorten — en die geest van U — m mieren, bijen of kevers. Of herroep de Octopus, die steeds een handig en wijs schepsel was. 4 „Neen, maar doe als gij hebt gezegd, Satan. Want gij ook zijt mijn werktuig. Beproef de mensch tot 't aller* uiterste. Zie of hij inderdaad niets meer is dan wat beweging in het plasma, wat woeling in de stof, dat niets beteekent. (Wells, Het onsterfelijke vuur.) II. Zoo 'n tijd doorleefde Engeland toen niet meer de geboortesweeèn van 't jonge kapitalistisch stelsel een huiver door het land joeg, maar toen 't reeds krachtig zijn voet geplant had in 't strijdperk om de wereld te overwinnen en aan zijn voeten te brengen. En de weg die hij was gegaan, de weg der overwinning, teekende zich af door ellende en leed en verwoesting van alle menschelijk geluk, hoe weinig dat dan ook moge geweest zijn. Het was in de tijd toen de vooruitgang zijn formule vond in de woorden van Adam Smith: „Ieder zoekt zijn eigen belang, ieder kent zijn eigenbelang, ieder kan zjjn eigenbelang het best bevorderen" en het menschelijk medelijden een uitweg zocht en vond in de uitdrukking van de Engelsche geestelijke Malthus: „Wie geboren wordt in een wereld die reeds verdeeld is, heeft, wan» neer hij geen middelen van bestaan van zijn familie kan verkrijgen of deze door eigen arbeid kan verwerven, in het algemeen geen recht op onderhoud. Hij is te veel op de wereld. Aan de groote tafel der natuur is voor hem niet gedekt. De natuur beveelt hem om te gaan en schroomt niet deze wet ten uitvoer te leggen." Toen kinderen uit de weeshuizen en armen uit de spinhuizen aan de ondernemers werden verpacht om de plaats in te nemen van de volkomen valide arbeiders en de con» ditie kon worden gemaakt, dat bij de zending dezer groote en kleine slaven een idioot op de koop toe moest n 5 worden genomen. Toen deze grooten en kleinen, maar deze kleinen vooral, 12, 14, 16 en meer uren m de som* bere, donkere, stoffige, stinkende fabriek moesten door* brengen, om dan na deze dag* en nachttaak de warme bedjes in te nemen van hen, die met hun van plaats waren verwisseld in de fabriek. Want dag en nacht perste de machine winst uit deze arbeidskrachten, en des Zondags ook, want het moderne ongeloof had toen nog, geen verwoesting aangericht in de harten der men* schen. Het was in de tijd.. Maar waartoe zou ik verder gaan u te schetsen, welke donkerte het menschdom moest ondergaan voor het de weg vond naar beter tijd en beter bestaan, waar ieder geschrift dat een schets geeft van het maat schappelijk leven van het einde der 18e en het begin der 19e eeuw, met duidelijken taal een tee» kening, een beeld kan geven van dat leven, beter dan ik het kan. „Wij gaan gebukt onder het gewicht van uit* vindingen en ontdekkingen", riep Owen uit. Het was de machine en de veranderde arbeidsmethode die zoo groote wijziging had gebracht in 't leven en den welstand van de bevolking. Vooral de invoering van de machine in de spin en weefindustrie, in de textielnijver* heid dus. Tot het midden van de 18e eeuw werd het garen gesponnen op het bekende spinnewiel, waarvan de klos met vleugel, het eigenlijke spinapparaat in beweging werd gebracht met een treeplank, op en neer bewogen door den voet van de spinster. De op en neer gaande beweging werd door een kruk overgebracht op een groot houten wiel en zoo in een draaiende beweging omgezet. Vervolgens werd door een snaar de beweging van dat wiel overgebracht op de klos die door zijn geringeren omvang een 10 a 12 maal grootere snelheid verkreeg. Het aldus gesponnen garen werd op een handweefgetouw geweven. Dit was een betrekkelijk zwaar werk en moest daarom door mannen worden verricht. Deze arbeid was vaak een aanvulling van den land* 6 arbeid, waarmede ze vervangen werd omdat één spinster met haar arbeid het getouw lang niet voor kon houden, daar dit in één dag verwerkte wat in 8 tot 12 dagen op het wiel was gesponnen. Deze wanverhouding was nog erger geworden door de uitvinding van de schietspoel, waardoor breede stukken konden worden geweven door één man, waar vroeger twee voor noodig waren. In 1764 vond Hargreaves de spinning*jenny uit die met 8 spindels werkte. Op het einde der eeuw was dat echter al aangegroeid tot 80 spindels. Gaf de spinning Jenny een zeer zwakke draad, anders was dat met de spinmachine (watersframe) van den barbier Arkwright. Deze had tot beginsel het strekken (richten) van de vezels, terwijl ze tusschen walzen van ongelijke groote en snelheid in elkaar werden gerold. De verbeteringen volgden nu elkander snel op, vooral nu met deze machine een sterke katoenen draad kon worden verkregen, die ook gebruikt kon worden als schering, zoodat een geheel katoenen weefsel moge* lijk werd. Maar nu ging het spinnen veel sneller dan het weven, zoodat de verhoudingen waren omgekeerd. Ook dit veranderde weer toen Dr. Cartwright het machinale weefgetouw uitvond en later uitvinders deze machines verbonden aan de stoommachine die toentertijd haar intrede had gedaan in de nijverheid en de plaats had ingenomen van de menschelijke en dierlijke beweeg* kracht, die te voren de werktuigen in beweging hadden gebracht. Dit is het uiterlijke beeld van de industrieele revolutie die zich in die dagen voltrok, terwijl we van het innerlijke beeld reeds een flauwe schets hadden gegeven. Een en ander had tengevolge dat de productiviteit van den arbeid geweldig steeg, terwijl het arbeidsloon een evenredige daling onderging. Om het beeld te voltooien is het noodig te weten dat net loon van een geoefenden handwever in 't einde der 18e eeuw een 25 shilling be* 7 droeg, terwijl de bekende Rochdaler wevers in 1844 een loon maakten van 4.5 shilling. Het moet in dezen tijd zijn geweest dat 't voren aan* gehaald gesprek plaats vond. „Heer geef hem een korte tijd van overvloed en zonneschijn en dan een pijnlooze algemeene pestilentie en laat hem zoo sterven." „Hij is sterfelijk en 't einde nabij." „Hij is onsterfelijk en pas aan 't begin." ROBERT OWEN. III. Vooraan in de geschiedenis van de socialistische bewe» ging staat de groote figuur van Robert Owen. Op hem waren van toepassing de woorden van den Heer des Lichts: „Hij is onsterfelijk en van mijn geest". En dus stelde hij al zijn krachten in dienst van zijn ideaal de menschen uit hun ellende en duisternis op te voeren naar een beter leven. Twee gedachten vooral waren het die aan zijn streven leiding gaven. De mensch vormt zijn eigen karakter niet zelf. „Elke dag bevestigt het opnieuw, dat het menschelijk karakter, zonder één enkele uitzon* dering wordt gevormd voor hem; dat 't naar alle waar* schijnlijkheid wordt gevormd door zijn voorouders, dat die de kiem van zijn denkbeelden en gewoonten in hem leggen, en dat deze de krachten zijn, die leiding geven aan zijn gedrag. De mensch daarom vormde nooit en zal nooit vormen zijn eigen karakter. Hij zal nooit macht hebben over zijn gedachten. Hij moet steeds gelooven, gelooft en zal gelooven wat is gegraveerd in zijn geest door wie voor hem waren en de omstandigheden die hem omringen" en nauw verbonden daarmede, dat het stelsel, waaronder de mensch leefde, het stelsel van concurrentie en individualisme, waarin ieder zich zelf het naast was en dat de mogelijkheid schiep, voor nieuwe heeren, wreeder en machtiger dan de koningen 8 uit den feodalen tijd, van geweldigen invloed moest zijn op 't menschelijk karakter en leven. De gevolgtrekking uit deze grondgedachten is eenvoudig. Verander de omstandigheden en gij verandert den mensch mede; ver* ander de maatschappij en gij hebt aan de omstandig» heden een andere richting gegeven. Mïar minder eenvoudig dan de gevolgtrekking is de daad, die daaruit moet worden geboren. Echter niet voor hem. Dus betrad hij den weg van hen die de Engelschen met een sterk beeldend woord worldmakers noemen. Van hem en van zijn eerste werk volge hier een korte schets. Door groote begaafdheid en stalen energie was hij snel opgeklommen op de maatschappelijke ladder en zag hij zich op zeer jeugdigen leeftijd mede aan het hoofd geplaatst van een groot bedrijf te New Lanark. Dit was zijn maatschappelijk laboratorium. „Schotland was in die dagen, en het fabrieksleven weerspiegelde dat op allerlei wijzen, het land der dronkaards. Het mis» bruik van bedwelmende dranken was zeer groot. Als het werk gedaan en het loon betaald was, snelde men naar de kroegen. Owen deed die kroegen op zijn fabrieks» terrein en landgoed sluiten. De aanleiding tot dronken» schap werd op die wijze verwijderd, en voorts ging hij persoonlijk rond om ieder, die zich aan het misbruik van drank schuldig maakt, daarover te onderhouden. Het» zelfde had plaats voor losbandigheid van zeden, waaraan de bijeengeraapte fabrieksbevolking zich overgaf. Het resultaat was dat gedurende een periode van 8 jaren slechts 27 onwettige geboorten in het vervolg voor» kwamen. Met dit alles hing nu samen een krachtig stres ven om reinheid en zindelijkheid in en naast de huizen te bevorderen. De woning en geheel de levenswijze der Schotsche lagere klasse was morsig en vuil; trouwens het huis had te weinig ruimte, het bestond meestal slechts uit een kamer, terwijl voor de deur op straat de mest» hoop lag. Owen begon met aan elk der huisjes een kamer toe te voegen, door een verdieping op elke woning te doen optrekken, voorts werden op een dag alle mesthoopen weggehaald, en werd het verboden vuilnis op straat te werpen. Hij ging thans een stap verder. Hij begreep, dat het leven voor hen zelf voor het huisgezin aangenamer moest worden gemaakt. Hij riep de werklieden te zamen en hield toespraken over de orde en reinheid in huis, als ware Christelijke deugden. De werklieden hoorden hem met genoegen spreken, doch gingen hun gewonen gang. Toen riep hij hen weer bijeen, en liet een commissie benoemen van enkelen, die de opdracht hadden, elk huisgezin wekelijks te bezoeken en daarover rapport uit te brengen. De vrouwen waren woedend, schreeuwden en tierden als echte werkvrouwen, doch Owen ging stil en kalm zijn weg, nooit kwam een hard woord over zijn lippen, nooit wilde hij zelfs redetwisten, maar hij volvoerde slechts rustig wat hij besloten had. De vrou* wen die de wekelijksche inspecties vriendelijk opnamen, kregen uit zijn perken en broeikassen fraaie bloemen en sierplanten. Dit werkte. De bloemen waren hier de aan= leiding om het geheele huiselijk leven kleur en geur te geven. Toen dit gelukt was, ging hij zich bezig houden met pogingen, om de vrouwen te leeren het eten beter en goedkooper te bereiden. Hij stuitte hier weldra op het groote kwaad, waaraan een arbeidersbevolking altijd lijdt. De werklieden staan altijd onder den druk van kleine winkeliers, de winkelwaren zijn duur en slecht, en de klanten staan steeds in het krijt bij den winkelier. Owen liet dus de winkeliers van zijn terrein vertrekken en richtte voor zijn werklieden een groot magazijn op, waar de goederen en benoodigdheden tot veel goeds kooper prijs konden worden aangekocht. De arbeiders betaalden voor waren van zeer goede hoedanigheid — die in het groot door Owen werden aangeschaft — de zuivere inkoopsprijzen, vermeerderd met een kleine 9 10 winst. Een besparing van 25 pCt. op zulke aankoopen was hierdoor het gevolg. Eindelijk werden diezelfde beginselen van orde en reinheid ook toegepast op het verblijf in de fabriek en de molens. Daarvoor werd allereerst afgeschaft de overmatig lange arbeidsdag. Owen is de eerste geweest, die een soort van normale arbeidsdag van 10 uren invoerde. Hiermede werden vers bonden voorschriften voor het opvolgen van netheid en reinheid in de werkplaatsen. De neergeworpen vodden katoen, de weggewaaide vlokken wol, de achteloos uit handen gevallen flarden papier, moesten door de arbei» ders worden opgeraapt en verwijderd. Doch bovenal moest gelet worden op een braaf en eerlijk gedrag. En helaas, kleine en groote dieverijen waren in New Lanark aan de orde van den dag. Owen wilde nu tot eiken prijs het ingrijpen van het wettlijk gezag verhinderen. Hij wenschte slechts een veroordeeling door de publieke opinie der werklieden zeiven, leidende tot voorkoming van misdrijf. Hij bewerkte dit inderdaad op eigenaars dige wijze. Naast iederen werkman hing hij, zichtbaar voor ieder een blokje hout, aan de vier zijden met vier kleuren (zwart, blauw geel en wit) geverfd. Het zwart beteekende „slecht", het blauw „onverschillig", het geel „goed", het wit „uitmuntend". Alle dagen ging nu de hoofdopzichter rond en wendde het blokje naar die kleur, welke het gedrag van een werkman van den vorigen dag aanwees. Zij die gestolen hadden werden het zwaarst gestraft, als hun zwarte kleur voor ieder werd geopenbaard. Owen noemde dit blokje: de zwijgende vermaner. Hij bereikte zijn doel. Er werd na eenigen tijd niet meer gestolen. Het spreekt vanzelf dat Owen zeer groote tegenstand bij zijn arbeiders had te overwinnen, voordat hij zijn maatregel goed kon toepassen De arbeiders gewoon aan onbillijkheid, dachten ook hier aan een exploitatie van hun eigen belangen, ten bate van den vreemden Engels 11 schen eigenaar der fabriek. Maar Owen overwon die tegenstand door zijn rustige, kalme en zachte manieren. Hij twiste niet. hij sprak slechts ronduit wat hij dacht en liet het aan een wijl over. En hij ging stap voor stap, langzaam maar zeker, vooruit. Hij wist de arbeiders reeds te bewegen een zesde van hun loon af te zonderen en dit onder hun eigen bestuur te bestemmen tot een fonds voor zieken, invaliden en ouden;van«dagen. Vooral na 1806 werd het hem gemakkelijk, zijn werklieden die anders vrij koppige Schotten waren te leiden. In dat jaar 1806 toch hadden de vereenigde Staten van Noords Amerika embargo gelegd op de katoen. De grondstof begon dus te ontbreken in Engeland en de meeste katoenfabrieken ontsloegen dus hun arbeiders. Owen nu liet wel zijn fabriek en molens stil staan, maar bleef aan zijn werklieden toch het volle loon uitbetalen; hij liet hun daarvoor alles: gebouwen en werktuigen schoons maken, oliën en herstellen. De embargo duurde vier maanden en Owen betaalde 7000 £ voor uren, waarin eigenlijk niet aan de productie was gewerkt. Dit bracht te weeg, dat de arbeiders verder zijn inzichten volgden." (Quack de Socialisten.) Voor Owen was dit een laboratoriumsproef, die met gunstige uitslag bekroond werd. Deze uitslag moedigde hem aan zijn arbeid op 't grooter terrein der maatschaps pij toe te passen. Maar daarvoor had hij de hulp noodig van de machtigen, die de maatschappij naar hun wil kons den zetten, zooals hij meende. Wel vond hij voor zijn plannen en gedachten groote belangstelling, maar ook niet meer dan dat. Dat zij hem ook maar in eenig opzicht zouden willen helpen in zijn hervormingspogins gen, bleek spoedig een ijdele fantasie te zijn. Maar rijper werden in zijn hoofd de gedachten, welke vorm de maatschappij moest aannemen en op welke grondslagen deze maatschapij moest worden gegrondvest. De arbeid was het waardevormend element en dus moest de deels 12 name aan het arbeidsproces de ruilverhouding der mens schen onderling bepalen. Het concurrentiestelsel was de grondoorzaak van alle maatschappelijke kwalen, dus moest het stelsel van allen tegen allen worden vervans gen door het stelsel van coöperatie. Zoo maakte zij zich sedert 1820 langzamerhand los van dc inrichting van New Lanark en werd de vurige apostel der coöperatie. Dit woord had toen nog niet de vaste beteekenis waars onder wij het kennen, doch kon in zekeren zin vertaald worden door communisme en socialisme. Om de ge» dachte der maatschappelijke samenwerking te propas geeren stichte hij een weekblad „de Economist", terwijl in „The London Coöperative Society" een vrije tribune werd geschapen om de idee van coöperatie ook monde* ling verder te verbreiden. Aan de wekelijksche samen; komsten namen economisten van naam deel. DE ACTIE. Zoo maakte Owen het woord coöperatie populair en gaf 't een wijde beteekenis. Zelf had hij op Lew Lanack het bewijs gegeven, dat door middel van inkoop in het groot de levensomstandigheden van de arbeiders aans merkelijk konden worden verbeterd. Immers, hij wist op die wijze een prijsdaling van 25 pCt. te bewerken. Dit voorbeeld nu verbonden aan zijn gedachte, dat „de arbeiders zelf hun winkeliers en hun fabrikanten moes* ten worden, opdat zij zichzelf konden voorzien met waren van beter kwaliteit en tegen geringer prijs", vormt de oorsprong der coöperatieve beweging. Bovens dien had Owen de ervaring opgedaan, dat hij in de grooten der aarde wel aandachtige toehoorders had, maar geen aanhankelijke discipelen, zoodat van die zijde de beweging geen hulp kon verkrijgen. Op de debat vergaderingen in de London Society, had het 13 parlementslid Roebuck als zijn meening kenbaar ges maakt, „dat niets voor de arbeidersklasse kon worden gedaan of zij moesten 't zelf doen" en deze gedachte werd meer en meer ook Owen's eigen gedachte. De coöperatieve gedachte werd neergehaald uit de wolken der beschouwing en theorie en nam op de door mens schen bewoonde aarde vorm en gestalte aan. In 1829 werd de Britsche vereeniging voor verbreiding van coöperatieve kennis gesticht en een geweldige werk* zaamheid werd in het land ontplooid om coöperatieve vereenigingen op te richten. Het jaar 1830 telde reeds 400 zulke vereenigingen en in 1832 was hun aantal aan* gegroeid tot 700. Het door Owen uitgestrooide zaad groeide welig op en hij voelde zich zelf in werkelijkheid een volksleider. Rust kende hij niet en gunde hij zich niet, want hij voelde dat de neiging tot gemeenschapss leven moest blijven groeien en voortdurend moest wors den versterkt. Want deze coöperatieve vereenigingen waren voor hem geen doel op zich zelf, maar een middel om de arbeiders op hooger peil te brengen en hun de opvoeding te geven die ze noodig hadden als toekom* stige leden van de communistische gemeenschap. In de vereenigingen zelf zag hij de kiemen voor die nieuwe gemeenschap. En nog steeds groeide de actie aan. In een jaar wers den 1450 spreekbeurten vervuld. 350 steden werden geregeld bezocht door propagandaclubs en het land was verdeeld in 14 propagandadistricten. Elk vergaders lokaal in het koninkrijk, dat kon worden gehuurd, werd een tooneel van hun ijver. De hoeken der straten zagen groepen in twistgesprek, ieder open plek of plein zag een spreektribune. Geen haardstee was zwijgend, de pers werd overstroomd met artikelen. Socialistische redevoeringen werden gehouden in de straten op de marktpleinen of op een open veld bulten de stad, behoorende aan een voorstander der vrije gedachte. 14 Ofschoon de meeste propagandisten geheelonthouders waren, moesten ze gebruik maken van de herbergen en de herbergiers vreesden intrekking der vergunning, door de stedelijke besturen. Maar niets was in staat om zijn ijver te stuiten. Doch hoe ook de agitatie om zich greep, de warmte der redevoeringen, de opofferingsgezindheid der propas gandisten kon niet voorkomen, dat de gestichte vers eenigingen even snel verdwenen als ze opgericht waren. Want bij de oprichting was een fout gemaakt, die ook kleefde aan de alleroudste der inkoopvereenigingen in Engeland, namelijk deze, dat de winsten der vereenis ging werden verdeeld over en in reden van het gestorte kapitaal. Er bestond geen direct verband tusschen de bron waaruit de winsten vloeiden, namelijk de inkoopen der leden en de verdeeling dier winsten. Had 't hier een winkelbeweging gegolden, dan was ze verdwenen zonder een spoor achter te laten. DE PIONIERS VAN ROCHDALE. In de voorgaande bladzijden hebben we reeds meers malen kunnen wijzen op de socialistische oorsprong der coöperatieve beweging. < Zij richtte zich tot den indivi* dueelen mensch om hem tot een sociale persoonlijkheid te maken en om dan overeenkomstig dat verworven inzicht welbewust en doelbewust de maatschappij om te bouwen tot een maatschappij op coöperatieve gronds slagen georganiseerd. Hier moest de mensch met oude vormen en gedachten breken en met de hem ten dienste staande middelen — dat volgens de inzichten van Owen economische middelen waren — en doelbewust het nieuwe nastreven. In verband hiermede droeg de propas ganda een sociaal ethisch karakter, en werd de nadruk gelegd op de verandering in de persoonlijkheid. Hoewel Owen genoemd kan worden de vader van de 15 arbeidswetgeving, is hij toch ver gebleven van de poli* tieke agitatie, die haar belichaming vond in het chartisme. Hem stond het oproerige, handtastelijke karakter dier beweging tegen, die volgens zijn wijze van zien de laagste hartstochten in den mensch wakker riep. Boven* dien streefde deze beweging in den grond der zaak niet anders na, dan het verkrijgen eener betere arbeidswet, geving, door middel van een hervormd kiesrecht. Toen de arbeidswetgeving in den loop van de jaren tot een belangrijke ontwikkeling was gekomen, zakte deze ge* weldige beweging ineen. Een verder liggend doel had ze schijnbaar niet. Zoo bleef de eigenlijke revolutionair* socialistische, immers op omvorming der maatschappij gerichte beweging, de coöperatieve beweging. Dit karak* ter behield zij toen ze in Rochdale haar juiste, practisch bruikbare vorm kreeg. Einde 1843 richte zich een deputatie der Rochdaler flanelwevers tot de fabrikanten om een loonsverhooging te verkrijgen. Rochdale was toentertijd de zetel van een actieve afdeeling der „National Society", een door de aanhangers van Owen gegrondveste vereeniging. Beslo* ten werd een strijdfonds te vormen, indien hun eisch werd afgewezen. Ieder volwassen lid zou in dat fonds per week 10 ets. storten. Natuurlijk was het antwoord der ondernemers een weigering en de deputatie moest nu besluiten of er gestaakt zou worden of niet. Allen waren van meening, dat het een of ander moest gebeu* ren Sommigen wilden aan de politieke agitatie deel* nemen voor het charter en de hervormingen. Anderen wilden de plannen voor de vestiging van coöperatieve vereenigingen weer aanvatten. Tenslotte zegevierden de socialisten, wier leiders Charles Howard en William Cooper geestdriftige aanhangers waren van Owen. Hun voorstel, om de wekelijksche storting van 10 ets voort te zetten, teneinde daarmede een fonds te vormen, werd aangenomen. 16 Zoo werd in October van het jaar 1844 The Rochdale Society of Equitable Pioniers (De Rochdaler vereenigiQg der redelijke pioniers) opgericht. Onder hoongelach der omstanders werd het bekende en beroemde winkeltje in het Paddelaantje geopend. Niemand zal toen gedacht hebben, dat uit dit nietige plantje een boom zou op» groeien van zoo machtigen omvang Niemand zal toen gedacht hebben, dat de daad dezer 28 pioniers de oor» sprong zou zijn van de machtigste wereldbeweging, die onze tijd kent. Maar des te grooter moet onze bewonder ring zijn voor deze menschen, die uit een inkomen van 41/* a 6 shilling per week, dat is van f2.70 tot f3.60 wekelijks, 10 ets konden afzonderen voor een fonds, waarmede de wereldhervorming zou worden ingeluid en ingezet. Zoo brachten ze een kapitaaltje van f 12 per persoon bijeen en hiermede werd de nieuwe winkel begonnen. Het bewonderenswaardige was hier, dat men niet begon met eischen stellen, maar met het brengen van een zeer groot offer, om straks door eigen arbeid, door eigen volhardend pogen het schoone doel eener nieuwe samenleving te bereiken. In het program, dat ze wereldkundig maakten, werd het duidelijk uitgesproken, dat ze, boven en buiten aller» lei dingen die in het algemeen belang der leden konden worden gedaan en zouden worden gedaan, „zoo spoedig mogelijk een aanvang zouden maken met het ordenen en regelen der productie — handelssopvoeding en regeeringsverhoudingen of met andere woorden: de in* richting van een zich zelf besturende en onderhoudende maatschappij (kolonie) ter hand te nemen of andere coöperaties met de oprichting daarvan behulpzaam te zijn." Zoo had de coöperatieve beweging, van socialistischen oorsprong, haar socialistisch doel wereldkundig ge« maakt. 17 DE METHODE EN DE GEVOLGEN. Maar, zult ge vragen, waarin wijkt het optreden van de Rochdaler coöperatie af van de pogingen die haar voorafgingen. Het is in de toepassing van deze gedachte: Ons inkomen verwerven we in den vorm van een arbeids» loon, door onze arbeidskracht ter beschikking te stellen van de kapitalistische ondernemer. Het is ons dikwijls onmogelijk, dat loon door vakvereeninginsactie te ver» hoogen en het is ons in onze tegenwoordige toestand blijvend onmogelijk zelf ondernemer te worden en al werden we dat, dan zou dat in de algemeene toestand toch niets veranderen. Ons arbeidsloon besteden we weer in de handelsmrichtingen, kleine of groote, der particuliere ondernemers. En zoo vormen we bij elke inkoop die we doen, uit ons schrale loon, een winst die we de kapitalistische ondernemer ter beschikking stel» len. Bovendien is hetgeen we voor ons geld krijgen dik» wijls van minderwaardige kwaliteit. Indien wij nu onze koopkracht organiseeren en dus zelf onze eigen hande» laar en onze eigen fabrikant worden, dan kunnen we die winsten, die nu van ons worden geheven, besparen en voor onze eigen doeleinden aanwenden. Zoo werd coöperatie, organisatie van koopkracht en zij zagen in, dat de resultaten door die organisatie verkregen, behoor» den te komen aan de samenwerkend factoren, d.i. de individueele koopkracht. Dus werden de overschotten niet verdeeld over het gestorte kapitaal, doch over het aandeel, dat ieder in de samenwerking had, d.i. in de afname. We spreken hier niet van winsten, doch van overschotten. Winsten zijn 't in handen van den particu» lieren ondernemer, die ze op het private inkomen zijner klanten heeft veroverd. Besparingen zijn 't in handen der coöperatoren, die deze bedragen door hun georgani» seerd handelen hebben behouden, bespaard op hun private inkomens — dus niet verworven. 18 Deze eenvoudige arbeiders paarden aan het inzicht dat ze hadden — namelijk dat een akker eerst gezaaid moet worden voordat er kan worden geoogst, en dat er een akker en zaaizaad moet zijn, zelfs voordat het zaaien begonnen kan worden — het inzicht, dat na de oogst nieuwe akkers en nieuw zaaizaad kan worden verwor* ven. Daarom aten ze hun besparingen niet op, doch besteedden deze voor een belangrijk deel, om het kapi* taal hunner vereeniging te vergrooten en daarmede aan hun beweging grooter uitbreiding te geven. Eigenlijk was dit niets anders dan handelen volgens het program, dat ze hadden gemaakt. Maar wie vergeet in de zwoegende warmte van den oogsttijd, wanneer het koren wordt opgetast in de schuren wel eens niet de akker in het komende jaar en gaat zich te buiten in het oogstfeest. Maar deze menschen vergaten hun wereldhervormings* plannen niet en dus gingen ze zich niet te buiten — in hun bittere armoede van f 3 a f 4 per week — om hun besparingen op te eten. Dit is de sprekende karakter* trek gebleven van de Engelsche coöperatieve beweging, die het best aan eenige cijfers kan worden gedemon* streerd. Eerst iets van Rochdale zelf: Jaar Ledental Kapitaal Omzet Overschot (winst) 1844 28 f 326 — — 1845 74 „ 2.172 f 8.520 f 264 1855 1400 „ 132.384 „ 538.824 „ 37.308 1865 5326 „ 945.336 „ 2.354.808 „ 301.632 1875 8415 „ 2.708.184 „ 3.667.884 „ 578.544 Dit staatje geeft een sprekend overzicht van de buitengewone groei in de eerste 30 jaar van het bestaan 19 dezer vereenging die toen reeds een omzet had van ƒ3.667.000 en een kapitaal dat dicht bij de 3 mill was. Maar wat voor een wereldstad is dat Rochdale dan wel, zult ge allicht vragen. Och dit stadje heeft op het oogenblik een omvang als ongeveer Groningen heeft. Het telde in 1925 93000 inwoners. Maar door de trouw aan haar program had ze reeds een zeer belangrijk deel van den kleinhandel gesocialiseerd, in het bezit gebracht der consumeerende gemeenschap. Zij telde in 1925 25.432 leden. Deze leden hadden een gemeenschappelijk kapitaal van ƒ5.156.724. F Dat is ƒ200 per lid. Hierdoor is zij in staat geweest de volgende bedrijven te exploiteeren: 50 kruidenierswinkels, 16 slagerswinkels, 4 varkens» slagerijen, 7 schoenwinkels, 4 manufactuurwinkels, 2 winkels voor heeren»modeartikelen, 2 café's, 1 meubel» magazijn, 1 kleermakerij, 1 aardewerk» glas» en porselein» winkel. Lezer, ga eens aan de hand van deze cijfers na wat gij m uw woonplaats hebt en wat gij hebben moest indien uw aanhankelijkheid aan het kapitalistisch stelsel minder groot was, dan ze nu nog blijkbaar is. Voor de Engelsche coöperatieve beweging volgen hier de laatste gepubliceerde cijfers, over het jaar 1925: Toename: Ledenaantal .... 4.960.883 288.247 Kapitaal ƒ 1.183.000.000 ƒ 70.000.000 Reserves 187.000.000 „ 24.000.000 Totaalomzet 3.579.500.000 „172.000.000 .Netto overschot . . „ 281.000.000 „ 22.000.000 Kleinhandel 2.221.000.000 „ 102.000.000 Personeel 204.366 8.932 20 Mag ik even hiervoor uw aandacht vragen? Volgens deze cijfers zouden 281 millioen gulden als winst zijn gevloeid naar de particuliere ondernemer. Zou deze winst zijn macht, zijn invloed zijn middelen om het proletariaat voor zijn wil te doen buigen hebben ver» groot. Thans is deze winst alleen aangewend om de koopkracht van het loon van bijna 5 millioen gezinnen te vergrooten voor een. ander en zeer belangrijk deel om de socialisatie langs coöperatieve weg voort te zetten. En nog is slechts 1/3 van de bevolking en 1/10 van de koopkracht van Engeland in de beweging georgani» seerd. Is er reden die macht gering te schatten indien alles op deze wijze was georganiseerd. En indien daar» toe het inzicht der bevolking nog te kort schiet is er reden om aan te nemen, dat dit inzicht voor andere middelen ter socialisatie meer voldoende zal zijn? De coöperatieve beweging vertegenwoordigt op deze wijze gezien de manometer op de stoomketel der arbei» dersbeweging. De kracht die zij ontwikkelt gaat niet boven haar aanwijzing. DUITSCHLAND. In Duitschland werden de eerste coöperatieve vereeni* gingen gegrondvest door Schultze van Delitzsch. Het waren in hoofdzaak geen verbruiksorganisaties doch ver» eenigingen van kleine handwerkers, die door middel van deze organisaties crediet voor hun bedrijven trachtten te verwerven en goedkooper hun grondstoffen trachtten in te koopen. Deze organisaties hadden dus een uitge» Sproken burgerlijk karakter,, daar hun doel geen ander was dan de productie om winst voor de markt te hand» haven. Met deze coöperaties kwam Lasalle in aanraking. In de coöperatieve organisatie van producenten zag hij een middel om de maatschappij te hervormen. De verbruiks» 21 coöperatie verwierp hij geheel en al, daar deze, wanneer ze de geheele arbeidersklasse omvatte, geen blij* vende voordeden kon verschaffen in verband met de ijzeren loonwet. Onder zijn invloed kwam in de reso* lutie van Gotha (1875) de volgende zinsnede voor: „Op* richting van socialistische productie.coöperaties met Staatshulp onder democratische controle van het arbei* dende volk". Hieruit moest de socialistische organisatie der maatschappij ontstaan, zooals de resolutie verder verklaarde. Het algemeen kiesrecht moest dienst doen om die Staatshulp mogelijk te maken. Door welke middelen het Staatscrediet moest worden verschaft vertelde de resolutie niet. Zij zelve was een compromis tusschen de volgelingen van Lassalle en Marx. In de productie*coöperaties zag Marx minder beteeke* nis dan Lasalle; doch evenals deze ontzegde hij alle beteekenis aan de verbruikscoöperatie. Overal waar de invloed van Marx merkbaar werd week het coöperativis* me terug. Ook dat was verstaanbaar. Volgens Marx moest de maatschappij zich zoo ontwikkelen, dat de tegenwoordige maatschappij plaats moest maken voor een hoogeren vorm. De arbeidersklasse had tot taak zich door politieke actie van den Staat meester te maken teneinde met de op die wijze verkregen macht de ont* eigenaars te onteigenen. Alle kracht moest dus op de politieke actie worden geworpen. Het stichten en be* heeren van verbruikscoöperaties moest in vergelijking tot dat geweldige werk wel als noodeloos tijdverknoeien worden gezien. Bij de volgelingen van Marx* ontstond een economisch fatalisme, door hun geloof in de automa» tische verandering der maatschappij, die hun de coöpe* ratie deed verwerpen. Tot 1899 is de houding der Duitsche S. P. zeer gereser* veerd. Maar ondanks dat alles, ondanks Lasalle en Marx begonnen de Duitsche arbeiders op het voorbeeld hun* ner bngelsche en Belgische makkers verbruikscoöpera* 22 ties te stichten. In 1894 stichtten 47 coöperaties hun grootinkoopbureau te Hamburg, waarmede ze de pro* ductiescoöperaties tegen zich in het harnas joegen, die hierin een ongemotiveerde concurrentie tegen hun coöpe* ratieve bedrijven zagen. De verhoudingen spitsten zich meer en meer toe, met het gevolg, dat in 1902 de ver* bruikscoöperaties het oude verbond verlieten en het Centraal Verbond der Duitsche Verbruikscoöperaties stichtten. Slechts een klein percentage van de leden van dit verbond is geen loonarbeider. Ook hier kan dus ge* sproken worden van een zuivere arbeidersbeweging. Deze coöperatieve beweging had den groei er stevig in, zoodat in 1903 de omzet der aangesloten vereenigingen 176 millioen mark bedroeg, hetwelk in 1910 reeds aan* gegroeid was tot 432 millioen. Had in Hannover het congres zich nog niet willen inlaten met de verbruiks* coöperatie, hoewel toen reeds Bernstein en David daar* toe pogingen aanwendden, door den groei der beweging veranderden de dingen. In Maagdeburg (1910) sprak het congres der S. D. P. zich onomwonden voor de ver* bruikscoöperatie uit. „Door de eigen productie ter hand te nemen, door de arbeiders op te voeden tot de zelf* standige leiding hunner eigen aangelegenheden, kunnen de verbruikscoöperaties een werkzaam middel worden ter ondersteuning in den klassenstrijd", en de leden der partij worden opgeroepen „in dezen zin te werken en de in den geest der moderne arbeidersbeweging geleide coöperaties te ondersteunen." „De coöperatieve actie" is immers „een beteekenis* volle aanvulling der politieke* en vakactie voor de ver* heffing van den toestand der arbeidende klasse." We willen de beteekenis dezer resolutie voor den groei der coöperatieve beweging niet onderschatten, vooral niet waar zij zich ervoor uitsprak de belangen der coöperatie in haar pers en in het parlement te verdedigen, maar toch. moet hier worden opgemerkt, dat de resoluties 23 de beweging volgen en niet leiden. Eerst toen de coöpe» ratieve beweging haar bestaansrecht veroverd had tegen de afwijzing der sociaalsdemocratie in, werd het stand» punt der partij anders, en in vorenstaande richting herzien. KOPENHAGEN. De veranderde houding der verschillende nationale partijen tegenover de coöperatieve beweging vindt haar bekroning in de resolutie van Kopenhagen. Onze Bel» gische vrienden hadden dit onderwerp op de agenda van het congres geplaatst en een resolutie die in het vervolg leiding zou geven aan het optreden der sociaal»demo» kraten in de coöperatieve beweging, was het resultaat dier bespreking. Een paar belangrijke punten uit die resolutie vinden hier plaats: „Het kongres roept dus alle partijgenooten en alle ge» organiseerde vakarbeiders op werkzame leden van de coöperatieve vereenigingen te worden en te blijven en in die vereenigingen in socialistischen geest werkzaam te zijn, teneinde te vehrinderen, dat de coöperatie, instede van een waardevol middel ter organisatie en opvoeding der arbeidersklasse, een middel zou worden om den geest der socialistische soldariteit en dicipline te ver» zwakken. Het kongres legt daarom iederen partijgenoot den plicht op in de coöpearties er voor te werken: dat de overschotten niet uitsluitend dienst moeten doen als terugbetaling aan de leden, maar ook voor vorming van fondsen moeten worden gebruikt, die het de coöperaties mogelijk maken zelf of door hun bonden en inkoopvereenigïngen tot coöperatieve productie over te gaan, en voor de opvoeding zoowel als voor de onder» steuning harer leden te zorgen; „dat naar bedrijven in ieder opzicht voorbeeldig geor» ganiseerd behooren te zijn; „of en in hoever de coöperaties de politieke en vak» 24 beweging direct uit haar middelen ondersteunen zullen wordt aan de beslissing der coöperaties in ieder land overgelaten." In de overweging dat de diensten die de coöperatieve beweging de arbeidersklasse kan verleenen des te grooter zijn zullen, naar de mate zij zelve geslotener en sterker is, verklaart het congres, dat de coöperaties van ieder land, die op den grondslag dezer resolutie staan, een bond moeten vormen. Het congres verklaart verder, dat het in het belang van de arbeidersklasse in haar strijd tegen het kapita» lisme noodig is, dat de betrekkingen tusschen de poli? tieke, vak en coöperatie organisaties, zonder dat de zelf» standigheid van ieder wordt aangetast, hoe langer hoe inniger zullen worden." Bij de verdediging dezer resolutie die met bijna alge» meene stemmen onder applaus werd aangenomen, werd door den Oostenrijker Dr. Karpeles het volgende gezegd: „De commissie (welke de resolutie ontwierp) heeft nage» gaan welke beteekenis de verbruikscoöperatie voor de proletarischen strijd heeft. Ze heeft daarom vastgesteld, dat de coöperaties niet alleen hun leden onmiddellijke voordeden schenken, maar ook, dat ze, door de natuur harer organisatie, beteekenisvoüe middelen in den strijd van het proletariaat zijn. Bijzondere waarde heeft ze toegekend aan het feit dat de coöperaties de arbeiders opvoeden voor de zelfstandige regeling hunner eigen aangelegenheden en daardoor de democratiseering eri socialiseering der productiemiddelen voorbereiden. Als producent is de arbeider aan het kapitaal onderworpen. Maar als consument geniet hij een bepaalde vrijheid en van die vrijheid moet hij gebruik maken. Wanneer hij reeds gedwongen is een deel van zijn loon aan het kapitaal af te staan, zoo kan hij tenminste niet worden gedwongen, nogmaals een deel van het loon, dat hy verkrijgt, met den handelaar te deden. Daaruit groeit 25 de plicht van den arbeider de bestemming van zijn loon in eigen hand te nemen. Hij is niet geroepen, door de besteding van zijn loon het kapitalisme te versterken en het aantal der kapitalisten te vermeerderen, maar hun te verzwakken." Wanneer deze resolutie niets meer zei dan het deel van de toelichting dat we hier aanhaalden, dan zei ze reeds genoeg om de arbeiders op dit economisch terrein wegwijs te maken. Want het is niet tegen te spraken dat de arbeider die zijn loon besteedt bij den particulieren handel daarmede het stelsel dat hij zegt en meent te bestrijden, nieuwe kracht toevoert, nieuwe wapens in de hand drukt, om hem te bestrijden. Geen valsch mede* lijden met familie, vrienden en bekenden die een handel drijven kan dit feit ongedaan maken. En als het anders is dan is dat een gevolg van het feit dat de arbeider zich zijn positie in de klassemaatschappij niet bewust is, dat hij niet klasscbewust is. Maar de resolutie wijst bovendien op georganiseerde grootinkoop en productie, op voorbeeldige bedrijfsorgani* satie, op haar eigen zelfstandigheid, op samenwerking met politieke en vakbeweging. En een resolutie is een besluit dat leiding moet geven aan het handelen van de nationale partijen en de partij» leden. Aan deze resolutie voldoet de Nederlandsche coöpe» ratieve beweging, maar voldoet de Nederlandsche arbeidersbeweging er aan? DOEL EN WEZEN. Het doel, het einddoel van de arbeidersbeweging is hervorming der maatschappij in een zoodanige, dat de grond en de andere productiefactoren het bezit zijn van de gemeenschap. Een maatschappij dus, waarin de een niet meer kan leven ten koste van den ander, waarin 26 geen uitbuiting meer plaats heeft. Deze verandering streeft ook de coöperatie na. Dat 't een automatische verandering zal zijn is een onjuiste gedachte geweest, voortvloeiende uit verkeerd begrijpen. De maatschappij kan in haar structuur zoo veranderen, is voor een belangrijk deel reeds zoo veranderd, dat zij voor het socialisme geschikt wordt. Maar ook de men» schen moeten die geschiktheid verwerven. In hun den» ken, hun willen, hun doen moet een groote verandering plaats hebben. Evenmin als een bewoner van de tro» pische landen, door zijn geringe behoeften, geschikt is als uitbuitingsobject van het kapitalisme dienst te doen — zooals hij is — evenmin is de arbeider opgegroeid in het stelsel van allen tegen allen geschikt voor het socia» lisme — zooals hij is. In het nieuwe woordenboek moet het ik met zeer kleine, het wij met zeer groote letters worden geschreven. Het allen voor een, en een voor allen moet de plaats innemen van het ieder voor zich. Dat wat de verhouding der menschen onderling betreft. Ook in het productieproces zal de plaats van de enkeling een andere worden. Hij zal dus meer worden dan het verlengstuk van de machine, hij zal weer worden heer» scher over de productiemiddelen. Zonder ervaring, en zonder nadenken blijft die heerschappij een frase. Dan zullen anderen voor hem en vervolgens over hem heer» schen. De arbeider moet dus leeren zijn eigen aangele» genheden te regelen. Die leerschool is de coöperatieve beweging. En zij is een harde doch rechtvaardige leer» school. Arbeiders zijn geen engelen, daarvoor zijn ze op andere plaats opgegroeid dan in den hemel. In de coöperaties moeten arbeiders arbeiders besturen, het werk van de gezamenlijke arbeiders regelen. Het gebeurt dat arbeiders, arbeiders tot hun plicht, tot het besef van hun plicht moeten brengen. Slechts enkelen durven dat. Maar de noodzakelijkheid doet hun dit leeren. Het gaat 27 niet aan dat een enkele te weinig geeft aan en te veel neemt van den gemeenschappelijken maaltijd. In de coöperatie staan de arbeiders dag aan dag voor de practijk van het bedrijfsleven, en met vallen en opstaan leeren ze hun eigen aangelegenheden besturen. Of de coöperatie alleen in staat zou zijn de sodalis* tische maatschappij te brengen, weet ik'niet, weet nies mand. Het is ook niet noodig dat te weten. Wij kunnen ons niet de weelde veroorloven een enkel werktuig bruiks baar voor den ombouw der maatschappij te verwaars loozen. Daarover zullen we dus niet strijden. Maar vast staat dat de arbeiders als kooper vrij is te gaan, waar hij wil en dat hij dus ook vrij is zijn koopkracht te organiseeren en georganiseerd aan te wenden. Dat de georganiseerde koopkracht een geweldige kracht is, wanneer deze doelmatig en doelbewust wordt aanges wend, zal niemand ontkennen. Klassebewuste arbeiders zullen niet anders kunnen. Arbeiders die dit laten zijn niet klassebewust, ze laten werktuigen ongebruikt liggen. Ze moeten bewust worden gemaakt. Sommigen zijn er die nog in oude denkbeelden gevangen zitten. Ze noes men de coöperatie bugerlijk, omdat ook nietssocialisten er in mee werken. Ze vergeten dat ook gemeenten bes stuurd worden in samenwerking, soms in zeer innige samenwerking zelfs, met burgerlijken. Maar in de coöpes ratje zijn deze burgerlijken idealisten die door de coöpes ratie een coöperatieve maatschappij willen nastreven. Ze doen minder kwaad en meer goed dan de arbeiders, die door hun inkoopen te doen bij den particulieren handel het kapitalisme steunen. Elke maatschappelijke daad heeft haar maatschappelijke gevolgen. Eens, ja, was in ons land de coöperatie burgerlijk. Het was in den tijd toen de arbeiders nalieten zelf de coöpes ratie ter hand te nemen en deze overlieten aan menschen als mr. Treub, mr. Boudewijnse en anderen. Zij wilden de coöperatie gebruiken om van de leden kleine kapita» 28 listen te maken, om de burgerlijke maatschappij te hand* haven, zij 't ook in wat bruikbaarder vorm. Hun tijd is ■voorbij. In ons land is de coöperatie socialistisch gewor* den in overeenstemming met naar natuur. Een fout kleeft haar nog aan, dat is dat ze in haar groei achter gebleven is bij de andere organisaties der arbeiders. Dit is een gevolg van het feit dat van haar veel is gevraagd — steun hiervoor en daarvoor — doch weinig gegeven. Ook die tijd is aan 't veranderen, doch is nog niet geheel ver» anderd. Talrijke georganiseerde arbeiders staan nog buiten deze beweging. Ze weten doorgaans precies wat de coöperatie doen moet of doen moest. Wat ze zelf doen moeten weten ze nog niet. Ze moesten hun koop» kracht voegen bij de reeds georganiseerde koopkracht. Reeds is in onze coöperaties een ƒ60.000.000 op die wijze georganiseerd. Ze moeten verder leeren dat de coöpera* ties haar organisatie moet voortzetten op 't gebied van den groothandel en op 't gebied der productie. Naar het woord van Owen moet de arbeider zijn eigen handelaar en eigen fabrikant worden. Veel oude gedachten moeten worden opgeruimd. Met veel oude gewoonten moet worden gebroken. Artikelen die jaren lang het bewijs leverden dat de arbeider vrijwillig zijn cijns, als verbrui» ker betaalde aan den particulieren ondernemer, zullen plaats moeten maken voor het coöperatieve merk. We zingen de oude vormen en gedachten niet weg, we moe» ten ze weg denken en weg doen. Dan zal ook in ons land de coöperatieve beweging de plaats innemen die haar toekomt — en zal de arbeidersbeweging beter en volkomener haar doel na kunnen streven. En als dan de dialoog zal worden voortgezet, waarmee we dit boekje inleidden, dan zal de vorst der duisternis moeten erkennen, dat de mensch niet meer strijd met en tegen zich zelf, maar zich zelf overwonnen heeft. En dat hij inderdaad een stap voorwaarts heeft gedaan op den weg der vooruitgang. n