BROCHURES No. No. 3 C. LAMMERS: HOE HET GROEIDE EEN BEKNOPTE BESCHOUWING OVER HET ONTSTAAN. DE ONTWIKKELING EN DE BETEEKENIS VAN HET NEDERLANDSCH VERBOND VAN VAKVEREENIGINGEN TjE wilde roos EEN BONTE RIJ KLEINE GESCHRIFTEN ONDER LEIDING VAN KOOS VORRINK No. 3 HOE HET GROEIDE EEN BEKNOPTE BESCHOUWING OVER HET ONTSTAAN, DE ONTWIKKELING EN DE BETEEKENIS VAN HET NEDERLANDSCH VERBOND VAN VAKVEREENIGINGEN DOOR C. LAMMERS UITGEGEVEN IN HET JAAR 1927 VOOR HET INSTITUUT VOOR ARBEIDERSONTWIKKELING DOOR DE N.V. „ONTWIKKELING", AMSTERDAM 2 Het vakvereenigingswezen is in ons land in het tijdsverloop van ruim een halve eeuw uitge» groeid tot zoodanigen omvang en beteekenis, dat zonder gevaar vóór tegenspraak mag worden gezegd, dat het grooten invloed uitoefent op den gang van zaken in het maatschappelijke leven. Volgens het laatst verschenen overzicht omtrent den omvang der vakbeweging, uitgegeven door het Centraal Bureau voor de Statistiek, was het aantal arbeiders, in onderscheidene vakvereenigingen georganiseerd, per 1 Januari 1926 te stellen op 493.510. Van dit aantal warén op hetzelfde tijdstip 378.264 bij een der verschillende vakcentralen aangesloten. Wij zijn in ons land gezegend met zeven vakcentralen van ver* schillende richting. Daarvan is het Nederlandsch Ver» bond van Vakvereenigingen verreweg de grootste en tevens de belangrijkste. Het N. V. V. heeft alleen meer leden dan de overige zes vakcentralen tezamen. Het kan, wat zijn organisatorische inrichting betreft de vers gelijking doorstaan met de best ingerichte vakcentralen van andere richting en zijn financieele positie is, rekening houdend met het verschil in ledental, sterker dan die van een der andere centrale vakvereenigingslichamen. Wij zullen ons in dit geschriftje bezig houden met het ontstaan, den groei en de beteekenis van het N. V. V. Daarbij zullen de vakorganisaties van andere richting 11 uit principieele overwegingen tegenstanders van, wijl de revolutionnaire geest daardoor bij de arbeiders zou wor* den gedoofd. De spontane solidariteit moest het doen. Welnu, zij deed het dan ook, maar op een manier, die den betrokken arbeiders eens en voor goed de lust ontnam zich voor de herhaling van deze solidariteits* proefnemingen beschikbaar te stellen. Met de verdee* ling van de stakingsgelden werd door de N. A. S.*leiding op de meest willekeurige en ergerlijke wijze omgespron» gen. Aangesloten organisaties die regelmatig haar ver* plichte bijdragen hadden gestort .ontvingen, indien zij in strijd geraakten, weinig of in het geheel geen onder* steuning. Stakingen door ongeorganiseerden op touw gezet, zonder dat de N. A. S.*Teiding er in was gekend, werden daarentegen, voor zoover dat mogelijk was, met ruime hand gesteund. De besluiten op de algemeene vergaderingen van de bij het N.A.S. aangesloten bon* den genomen, werden niet uitgevoerd of gesaboteerd. Van het geven van leiding was weinig of niets te bespeu* ren. De toenmalige bezoldigde bestuurder van het N.A.S. G. van Erkel, beschouwde zich zelf, naar zijn eigen zeggen, als de kruier van de arbeiders. Hij leidde niet, doch liet zich leiden door de stroomingen, die uit de vergaderingen opkwamen, ongeacht of de besluiten die men van vergadering tot vergadering nam, tegen* strijdig aan elkaar waren. Hij kende geen ander doel dan het N. A. S. te maken tot de stakingsmachine van de Nederlandsche arbeidersbeweging. Voor hem waren stakingen geen middel, maar doel. Er was nog een andere reden, die het verval van het N. A. S. in de hand werkte. De anarchistische gezindheid van zijn leiders was oorzaak, dat het ijveren voor sociale hervormingen langs wettelijken weg, werd nagelaten. Parlementaire en politieke actie werd uit den booze geacht. Het N.A.S. deed daarom niet mee aan de agitatie voor staatspensioen, ongevallenverzekering en behoorlijk 12 volksonderwijs welke agitatie de massa der arbeiders toen ter tijd sterk beroerde. Het plaatste zich daarmede buiten de maatschappelijke werkelijkheid. Onder deze omstandigheden kon de N. A. S.»leiding er niet in slagen het onontbeerlijke gezag te verwerven, dat elke leiding, wil zij vruchtbaar werk doen, noodig heeft. In de eerste jaren van de twintigste eeuw was er een verheugende bedrijvigheid in de Nederlandsche arbei» dersbeweging te constateeren. Er was een rustelooze activiteit die de beweging deed groeien. Het ging er op lijken, dat de onderlinge verdeeldheid minder scherp tot uiting kwam dan voorheen. Optimisten spraken zelf van het naar elkaar toegroeien der beide elkaar bestrijd dende richtingen. De groote spoorwegstakingen in 1903, waarvan de eerste werd gewonnen, doch de tweede onmiddellijk daarna, met een verpletterende nederlaag voor de arbei* ders eindigde, deed het oude twistvuur weer met de uiterst denkbare felheid oplaaien. Oudegeest, de leider van de sterkste spoorwegorgani* satie, werd na de ongelukkige afloop der staking, door de anarchisten als verrader gebrandmerkt. Hoewel een daartoe ingestelde commissie, waarin meerendeels tegen» standers van Oudegeest zitting hadden, een rapport uit» bracht over de spoorwegstaking, in welk rapport de commissieleden met algemeene stemmen verklaarden, dat er van het plegen van verraad door Oudegeest of door iemand anders geen sprake was, gingen de anar» chisten voort te lasteren over het verraad van Oudegeest en andere sociaaldemocratische leiders. Ook deze gebeurtenissen werkten er aan mee, om bij de bezadigde vakvereenigingsleiders tegenzin te wekken tegen het N.A.S. Onder de vakvereenigingen die toen bestonden en eenige beteekenis hadden verkregen, was er één die een uitzonderingspositie innam. Dat was de Algemeene 13 Nederlandsche Diamantbewerkersbond. Deze bond, in 1894 opgericht, stond van meet af onder zeer bekwame leiding. Deze was er in geslaagd in eenige jaren een organisatie van diamantbewerkers te stichten en in stand te houden, die uit eigen kracht en met eigen middelen omvangrijke en langdurige conflicten tot een goed einde wist te brengen. Deze bond was niet genegen zich bij het N. A. S. aan te sluiten, wijl zijn leiding geen vertrouwen had in de wijze waarop het N.A.S. werd bestuurd. Het optreden van den Diamantbewerkersbond maakte een zeer sterken indruk op de verantwoordelijke leiders van de sterkste bij het N. A. S. aangesloten vak» bonden. Tegen het wanbeheer van de leiding der Natio» nale Vakcentrale kwamen deze leiders ten slotte in openlijk verzet. Eenige van hen wendden zich tot den Algemeenen Nederlandschen Diamantbewerkersbond met het verzoek het initiatief te willen nemen tot de oprichting van een nieuwe vakcentrale: Daaraan werd gevolg gegeven en als gevolg van de beraadslagingen die nadien, onder leiding van den A. N. D. B. plaats vonden, werd besloten tot de stichting eener nieuwe vakcentrale het „Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen". Het N. V. V. werd opgericht in 1905 en trad per 1 Januari 1906 in werking. Onmiddellijk bij het in wer* king treden waren 11 organisaties met tezamen 18.960 leden aangesloten. De belangrijkste van deze bonden was de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkers* bond met 7700 leden. In 1907 maakten reeds 18 organisaties met tezamen 26.227 leden deel uit van het N. V. V. en nog een jaar later was het aantal organisaties tot 24 en het aantal aangesloten leden tot 32.270 geklommen. Tot aan 1916 heeft daarna de ontwikkeling van het ledental van het N. V.V. het beeld vertoond van een van jaar tot jaar n 14 gestadigen en regelmatigen groei. Gedurende de periode Januari 1916 tot Januari 1920 ging het in geforceerd tempo voorwaarts tot het hoogtepunt, 247.704 leden, was bereikt; nadien ging het, als gevolg van de intre» dende en jaren achtereen aanhoudende malaise in het bedrijfsleven, bergaf. De laatste drie jaren gaat het echter weer in de goede richting en is er een bescheiden groei te constateeren. In de jaren, dat het N. V. V. tot aanzien en invloed is geraakt, zijn ook andere vakcentralen tot ontwikkeling gekomen. In 1909 werd een R. K. Vakcentrale, met name het R. K. Vakbureau, alsmede een Prot. Christ. Vakcen* trale opgericht. Laatstgenoemd lichaam voert de naam Christelijk Nationaal Vakverbond. Het R. K. Vakbureau veranderde in 1925 zijn naam in Roomsch Katholiek Werkliedenverbond. Het N. A. S. is ondanks alle "weders waardigheden die het heeft doorgemaakt blijven bestaan, al is het dan ook in een staat van verval geraakt, die bijna gelijk is te stellen met volstrekte beteekenisloosheid. In 1912 kwam tot stand een z.g. neutrale vakcentrale, met name het Algemeen Nederlandsch Vakverbond. Nog later in 1924 werd opgericht het Nederlandsche Syndica* listische Vakverbond en tenslotte werd in 1925 nog een vakcentrale gesticht voor Hoofdarbeiders, met name het Verbond van Hoofdarbeiders. Wij zijn dus in ons kleine kikkerlandje rijkelijk gezegend met vakcentralen van verschillende richting en standing en de Nederlandsche arbeider kan te keur en te keus gaan. Beginselruiters van allerlei gading vinden allicht in deze veelheid iets dat hun lijkt. Wij kunnen hier niet ingaan op den ontwikkelings» gang, die al deze vakvereenigingslichamen hebben door» gemaakt en moeten volstaan met te vermelden, dat zij per 1 Januari 1926 de volgende ledenetallen hadden: Nationaal Arbeidssecretariaat R. K. Werkliedenverbond . . 13.615 leden 90.475 „ 15 Chr. Nationaal Vakverbond 48.327 „ Algemeen Nederlandsch Vakverbond . . 13.156 „ Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond 6.221 „ Verbond van Hoofdarbeiders 16.291 „ De verdeeldheid in de Nederlandsche vakbeweging, die in de veelheid der vakcentralen tot uitdrukking komt, valt in hooge mate te betreuren, omdat zij de machts» positie der arbeidersklasse schaadt. Maar zij bestaat nu eenmaal en het uiten van jammerklachten verandert aan den toestand niets. Het ziet er niet naar uit, dat het spoedig anders en beter zal worden. Pogingen om tot meerdere eenheid te komen, zijn alle mislukt. De ontwikkeling van het ledental van het N.V.V. en het aantal bij hem aangesloten vakbonden van jaar tot jaar is in onderstaande cijferstaat overzichtelijk aange» geven: Organisaties Leden Adspiranten Tot. Leden 1 Jan. 1906 11 18.960 1 Jan. 1914 35 84.434 1.806 86.240 1 Jan. 1920 30 247.704 11.828 259.532 1 Jan. 1924 26 179.929 2.964 182393 1 Jan. 1925 27 184.154 2.519 186.672 1 Jan. 1926 26 189.686 2.736 192.422 1 Sept. 1926 27 196.861 Buiten het aantal arbeiders, dat bij de vakcentralen is aangesloten, zijn er nog 115.246 georganiseerd in vakbon» den die geen deel uitmaken van een vakcentrale. Een van de geschilpunten, die voor de oprichting van het N. V. V. in het N. A. S. het meest aanleiding heb» ben gegeven tot onderlingen strijd was wel de kwestie van den organisatievorm. De bonden die voordien bij het N. A. S. waren aangesloten, werden maar in een zeer los, z.g. federatief verband bijeengehouden. Deze federatieve organisatievorm kende aan de samenstel» 16 lende deelen van de bonden een zeer groote mate van zelfstandigheid toe. De afdeelingen beheerden zelfstan» dig hun eigen geldmiddelen en waren ook gerechtigd zelfstandig beslissingen te nemen, inzake het voeren van loonacties ter plaatse. Deze losse samenhang der dingen was geheel en al in den geest van de opvattingen inzake het zelfdoen der leden, die in het N. A. S., waar het anarchistische element den boventoon voerde, domineerden. Maar deze organisatievorm was voor het N. V. V. niet bruikbaar en niet toelaatbaar. Daarom is er van stonde af gestreefd naar den centralen organisa» tievorm, waarbij de leiding, inzake de te voeren acties, alsook het beheer van de geldmiddelen niet berust bij de afdeelingen maar bij het Hoofdbestuur van de bonden. De ontwikkeling van dezen centralen organisatievorm heeft geleidelijk de vroegere federatieve samenstelling der bonden vrijwel geheel verdrongen. Voor eensgezind en planmatig optreden op breed terrein is deze centrale organisatievorm, die hooge eischen stelt van organisator rische geschooldheid en discipline aan de afdeelings» besturen en aan de leden van de bonden, onmisbare voorwaarde. Het N. V. V. heeft van het begin af zijn aandacht geconcentreerd op hetgeen voor de vakvereenigingen van het grootste belang is, met name het ijveren voor zoo goed mogelijke arbeidsvoorwaarden voor de leden der aangesloten bonden. Met de taktiek van onberaden stakingen, zonder voldoende machtsmiddelen, gevolg van spontane directe actie, welke in de periode van het vak» vereenigingsleven, die aan de stichting van het N. V. V. voorafging, tot zooveel bittere teleurstelling en ontmoe» diging heeft geleid, werd onherroepelijk gebroken. Den arbeiders is voorgehouden, dat voor het verkrijgen van arbeidsvoorwaarden, die zoo goed zijn als de econo» 17 mische omstandigheden maar eenigszins veroorloven, zoo noodig het wapen der werkstaking gehanteerd moet kunnen worden, doch tevens dat staken geld kost en dat dit geld door de georganiseerde arbeiders in den vorm van wekelijksche contributiën moet worden opgebracht. Stakers met een leege maag zijn zeer slecht uitgeruste troepen in den loonstrijd tegenover de klasse der onder» nemers. Zoo luidde het devies en daaraan is streng de hand gehouden. In verband hiermede is van meet af de nadruk gelegd op de noodzakelijkheid van het vormen van strijdmid» delen. De permanente solidariteit in den vorm van het betalen van wekelijksche contributie, die het mogelijk maakt, dat de bonden de geldmiddelen tot het beschik» king krijgen om stakingen of uitsluitingen te kunnen be» kostigen, trad in de plaats van de spontane solidariteit en zij bleek in de praktijk veel beter te voldoen. In betrekkelijk weinig jaren heeft het N.V.V. het vertrouwen der arbeiders weten te winnen. Hoewel het in de eerste jaren met den groei van het vakverbond voorspoedig ging, had de leiding toch met groote moeilijkheden te kampen. Bij de leiders waren er wel klare en vastomlijnde begrippen omtrent den weg die men moest gaan, maar de macht om duurzame successen te kunnen boeken en op breed terrein slag te kunnen leveren met de werkgevers, moest nog worden geformeerd. Daarbij moest voortdurend een afweerstrijd worden gevoerd tegen het N. A. S., wiens leiders al het mogelijke deden om de nieuwe vakcentrale tegen te werken. Het heeft daarom nog eenigen tijd moeten duren voor dat ook naar den kant der werkgevers het N. V. V. ontzag wist in te boezemen. Dat gebeurde echter toen in 1913 een omvangrijk conflict ontstond in de sigaren» industrie. Een staking van sigarenmakers werd toen door de sigarenfabrikanten beantwoord met uitsluiting. Toen ft 18 deze uitsluiting inging, stonden ongeveer 4700 sigaren» makers op straat. De bij het N. V. V. aangesloten siga* renmakersbond had elke week ƒ20.000.— noodig voor uitkeering aan de stakers en uitgeslotenen. Maar dit geld was er elke week zonder mankeeren. De strijd duurde van midden Januari tot de laatste helft van Mei. Hij kostte aan den modernen sigarenmakersbond ƒ261.519. De bond zelf beschikte uit eigen middelen over ƒ60.881.— De rest werd opgebracht door een geld* inzameling van het N. V. V. De wijze waarop door de arbeiders onder leiding van het N. V. V. den strijd werd gevoerd, imponeerde. Maand na maand duurde de strijd voort en met onwankelbaren trouw vochten de arbei* ders voor hun zaak. De regelmaat waarmede de uit* keeringen aan de stakers en uitgeslotenen werden ver* strekt, maakte het den arbeiders mogelijk te kunnen blijven volhouden. De strijd eindigde met een overwin* ning, het machtige verbond der sigarenfabrikanten moest inbinden. De manier, waarop dit omvangrijke conflict onder leiding van het N. V. V. tot een goed einde werd gebracht, maakte in het land grooten indruk, niet alleen op de arbeiders, maar ook op de werkgevers. Er bleek toen eerst welk een kracht er van uitging, als het N. V. V. al zijn troepen in geweer bracht tot onder* steuning van den strijd, door een van de bij hem aan» gesloten bonden gevoerd. Den werkgevers werd het toen duidelijk, dat het nog zoo jonge vakverbond bezig was een geduchte tegenstander te worden. De gang van zaken in het N.V.V. heeft in de jaren die aan den wereldoorlog voorafgingen, een regelmatig verloop gehad. Van jaar tot jaar groeide het verbond en in steeds stijgende mate schonken de arbeiders hem hun vertrouwen. En blijkens het succesvolle optreden gedurende het sigarenmakersconflict in 1913, deed de invloed van het N. V. V. zich ook op de werkgevers 19 gelden. In enkele jaren was de grondslag gelegd, waar op steen voor steen een organisatorisch bouwwerk van onverwoestbaar sterke structuur zou worden opgetrok» ken. Toen kwam de oorlog en het liet zich aanzien, dat deze aan den loop der dingen een geheel andere rich» tingzou geven. Toen in Juli 1914 het 7e congres van het Verbond werd gehouden, sloot de voorzitter deze alge» meene vergadering met de volgende woorden: „laat net gesprokene op deze vergadering u den moed geven, in de toekomst nog sterker voorwaarts te gaan dan in de afgeloopen jaren." Deze woorden konden met volle recht gesproken worden, want de voorteekenen van een snel» Ine groei in de naaste toekomst waren aanwezig. In de jaren 1912 en 1913 was het Verbond gegroeid met in totaal 32.000 leden. In het eerste kwartaal van 1914 steeg het ledental van 84.000 tot bijna 88.000 en in Juli van dat jaar was het ledental reeds tot ruim 90.000 opge» voerd en alles wees er op, dat ook in de toekomst de opvoering van het ledental snel voorwaarts zou gaan. Overal was de organisatie in actie. Er werd met opge» wektheid gewerkt, er werd strijd gevoerd en er werd resultaat bereikt. Ruim een week na afloop van het congres brak de oorlog uit en werd door de mobilisatie een toestand van economische ontreddering veroorzaakt zooals men die voorheen nog niet had gekend. De gunstige vooruitzien* ten sloegen om in hun tegendeel. Het ging er nu niet meer om middelen te beramen om sneller vooruit te komen, maar om maatregelen te treffen, die geëigend waren om den storm die opstak en de organisatie dreigde te ontredderen, het hoofd te bieden. De mobili* satie riep een groot aantal arbeiders uit hun werkkring en uit de bestuursposten, die zij in de organisatie be< zetten, weg. Daarnaast werden als gevolg van de econo» mische ontwrichting duizenden en duizenden arbeiders geheel of gedeeltelijk werkloos. Er was een paniekstem» 20 ming. Onder deze omstandigheden beraadslaagde het bestuur van het N. V. V. en besloot zich met een circus laire te richten tot de aangesloten bonden. De aanhef van deze circulaire laten wij hieronder volgen, omdat deze een beeld geeft van den verwarden toestand, die door het oorlogsgebeuren was ingetreden. „De normale vakactie is vrijwel geheel tot stilstand gekomen. Stakingen moesten worden afgebroken, uitsluit tingen worden opgeheven. Het economisch leven is geheel ontwricht. Duizenden leden der organisaties zijn onder de wapenen geroepen, andere duizenden zijn plot» seling uit hun werk en brood gestooten. Ellende en honger treden in de rijen der arbeiders. Terzelfder tijd dat hunne uitgaven aanzienlijk stijgen, zien de vakbons den hun inkomsten snel verminderen. Onze bloeiende vakbeweging, voor enkele weken nog geheel gericht op het veroveren van betere arbeids* en bestaanvoorwaar* den voor de arbeidersklasse in Nederland, ziet zich door den rampzaligen Europeeschen oorlog plotseling in een andere, positie gedrongen. Zij moet er nu op bedacht zijn de pogingen om de noodlijdende gezinnen op de doelmatigste wijze te helpen, te ondersteunen en niet minder om eigen bestaan te verdedigen, eigen bloei te verzekeren, zoodat onze vakvereenigingen na den oorlog dadelijk weer in staat zullen zijn hunne schoone taak met groote kracht te hervatten." In het verdere deel der circulaire werden de bestuur» ders en leden der organisaties opgewekt om te zorgen, dat de organisatie ondanks de moeilijke omstandigheden intakt werd gehouden, en werden de maatregelen aan» gegeven die hiervoor dienstig moesten worden geacht. Ter zelfder tijd dat alle aandacht en activiteit werden gevraagd om de organisatie intakt te houden, moest bovendien nog opgetreden worden tegenover de werk* gevers die in tal van bedrijven probeerden de loonen te verlagen. Dat alles is met succes gebeurd. Het ramp» 22 hoogingen waren noodig in verband met de prijsstijging der levensbehoeften. Er werd bovendien in dezelfde jaren in verschillende bedrijven met succes den strijd aangebonden voor de invoering van Collectieve Con» tracten. Ook op het terrein van de levensmiddelenvoor» ziening werd door de leiding van het N. V. V. uitnemend werk gedaan. Menige maatregel voor een zoo doelmatig mogelijke levensmiddelenvoorziening, door de regee» ring genomen, kwam tot stand op initiatief van het N. V. V. en als gevolg van den aandrang door het Ver* bond op de regeering uitgeoefend. In 1918 kwam er een einde aan den wereldoorlog. De deining van de revolutionnaire vloedgolf die toentertijd sloeg over de landen die aan den oorlog hadden'deel* genomen, beroerde ook de gemoederen in ons land zeer sterk. De bekende Novembergebeurtenissen waren daar» van een gevolg. Een revolutionnaire toestand ontstond in ons land toen Troelstra in Rotterdam op 11 November een felle rede hield, waarin hij er van gewaagde, dat de arbeidersklasse zou pogen de regeermacht te veroveren. Deze rede gaf aanleiding tot uitvoerige debatten in de Kamer, alsmede tot het nemen van maatregelen door de Landsregeering en plaatselijke regeeringsautoriteiten, tegen het revolutie» gevaar. Hoewel door geen enkele bevoegde instantie in de arbeidersbeweging besloten was tot het grijpen naar de regeermacht, deed de regeering toch alsof de revolutie voor de deur stond. Zij riep de hulp in de van Christe» lijke en R. K. vakbeweging en dezen waren, haar roeping getrouw, genegen om bij het bezweren van het revolu» tiegevaar de regeering behulpzaam te zijn. Door de Besturen van N. V. V. en S. D. A. P. was intusschen een program van eischen opgesteld, welk program op het bekende November»congres, te Rotterdam gehouden, werd bekrachtigd. Het program bevatte een vijftiental punten, waarvan wij enkele der voornaamste noemen: 23 1. Socialisatie van alle bedrijven die daarvoor in aan» merking komen; 2. invoering van staatspensionneering op 60»jarigen leeftijd; 3. onverwijlde invoering van den wettelijken acht» urendag en van den zesurendag voor ondergrondschen mijnarbeid. Het revolutiegevaar deed wonderen. Persorganen als de Nieuwe Roterdamsche Courant, Het Algemeen Hans delsblad e.d. betoogden als om strijd, dat aan het ver» langen van de arbeiders, naar een redelijken werktijd (den achturendag) tegemoet diende te worden gekomen. Dergelijke klanken waren voordien in deze persorganen nooit geuit. Door S. D.A. P. en N. V. V. was reeds jaren lang in samenwerking het pleit gevoerd voor den acht» urendag en geen demonstratie werd gehouden, zonder de leuze: invoering van den achturendag. Maar bij deze jarenlange en demonstratieve actie voor den acht»uren» dag was nooit, van welke zijde ook, medewerking onder» vonden. Thans echter, onder de dreiging van het revolutie» gevaar, werden al de tegenstanders van den acht»uren» dag tot voorstanders bekeerd. Toen in 1918 de eisch van den acht»urendag door de arbeiders met zooveel nadruk was gesteld, en Van regee» rings» en werkgeverszijde de billijkheid van dezen eisch werd beaamd, stond het N. V. V. voor de taak om door het voeren van een intensieve actie van de aangesloten bonden, den acht»urendag in de verschillende bedrijven tot werkelijkheid te maken. In de meeste bedrijven werd toentertijd tien uren per dag gewerkt. De bonden togen onmiddellijk aan het werk, zij wisten de medewerking te verkrijgen van de confessioneele vakorganisaties. De actie voor de invoering van den acht»urendag in het geheele bedrijfsleven van ons land werd met grooten ijver en voortvarendheid aangepakt. 24 De overgang van den tien*urendag naar den acht» urendag is door tal van bij het N. V. V. aangesloten vakbonden binnen de twee jaar bewerkstelligd. Vóór de regeering tot de invoering van den wette* lijken achturendag overging, hadden zeer vele bij het N. V. V. aangesloten bonden uit eigen kracht de acht» urendag en vijf*en«veertig*urige werkweek, in collectieve contracten weten vast te leggen. Wat zou er terecht gekomen zijn van den in de periode van revolutionnaire beroering gestelden eisch, als daar niet was geweest het N. V. v. dat, gebruik makende van de heerschende stemming tengunste van den achturendag, onmiddellijk het initiatief nam tot het voeren van een planmatige actie ter doorvoering van hetgeen met zooveel nadruk was geeischt? De vraag stellen, is haar beantwoorden. Het zou dan gegaan zijn zooals vroeger, toen ook meermalen in tijden van revo* lutionnaire beroering de arbeiders voor een kort oogen* blik voordeden wisten te bedingen, die zij al heel spoedig moesten prijs geven, omdat achter de luidruchtige agitatie geen werkelijke macht stond. Dat was in 1918 het groote verschil met vroeger. Thans was er een macht geformeerd die wat betee* kende, want einde 1918 waren er reeds meer dan 190.000 arbeiders bij het N.V. V. aangesloten. Na de Novembergebeurtenissen is een periode inge* treden van onophoudelijke en rustelooze activiteit voor de bij het N.V.V. aangesloten bonden. De overgang van den tien*urendag naar den acht* urendag werd geleidelijk bewerkstelligd, maar elke keer als de werktijd met een uur of een half uur per dag werd verkort, moest een evenredige verhooging van de uurloohen plaats vinden. Daarnevens moesten voort* durend acties gevoerd worden voor verhooging der uur* loonen in verband met de prijsstijging der fevensbehoef*' ten. De wedloop tusschen loonen en prijzen maakte de 25 uiterste activiteit tot gebiedende plicht. De resultaten van de gevoerde acties stelden het nut en de noodzake* lijkheid van de vakorganisatie met zoo groote duidelijk* heid in het licht, dat ook de meest achterlijke en onsociale elementen in de arbeidersklasse zich niet kon* den onttrekken aan den druk, die op hen werd uitge* oefend en tot den vakbond toetraden. Het zijn de zeer bijzondere omstandigheden geweest, die uit het oorlogs* gebeuren zijn voortgevloeid, welke het N. V. V. en trou* wens ook de andere vakcentralen in een verbijsterend snel tempo deden groeien. In de jaren 1915 tot en met 1919 klom het ledental van het N.V.V. van 87.611 tot 247.704. In vijf jaren tijd werd dus het ledental bijna verdrievoudigd. Dat op de periode van geforceerden groei gedurende de jaren 1915 tot en met 1919 met zijn jaren van hoog* conjunctuur in het bedrijfsleven en zijn momenten van sociale beroering, een tijdvak van inzinking moest vol» gen, was voor iedereeen die geen volslagen vreemdeling is in het Jeruzalem van het vakvereenigingswezen, vol* komen duidelijk. Deze inzinking kwam toen het in 1920 voor de meeste bonden niet meer mogelijk was voor hun leden materieele voordeden te bedingen. Het omvangrijke conflict in het begin van 1920 in de Rotterdamsche en Amsterdamsche havens, dat met een nederlaag der arbeiders eindigde, bevatte de aanwijzing, dat de rollen dreigden te zullen worden omgekeerd en de arbeidersorganisaties tegenover de werkgevers niet langer in de aanvallende doch in de verdedigende stel* ling zouden komen te staan. De strijd in de havens begon op 14 Februari en ein* digde op 26 April. Het N.V.V. had wekelijks ƒ 80.000.— noodig voor steun aan de 6000 stakers, die bij den modernen transportarbeidersbond waren aangesloten. Het slaagde erin den strijd te financieren, maar het kon niet verhinderen, dat de arbeiders de nederlaag leden. 26 De steunbeweging voor deze staking bracht in totaal op ƒ497.668. Bijna een half millioen gulden werd dus bij dezen strijd aan vrijwillige bijdragen bijeengebracht. Bij het conflict in de havens waren de arbeiders nog de aanvallende partij, die looneischen had gesteld. Aan het einde van het volgend jaar op 31 October 1921, brak echter een omvangrijke staking uit in de metaalindustrie, waarbij de arbeiders niet in de aanvallende positie, doch in de verdedigende stelling verkeerden. De staking toch werd geproclameerd als verweer tegen de werkgevers, die de loonen met 10 tot 15 pCt. wilden verlagen. Bij deze staking waren ongeveer 14.000 arbeiders betrokken. Zij duurde 10 weken. De sympathie met de stakende metaalbewerkers was bij de arbeiders algemeen en uitte zich door de schitterende ofervaardigheid, die aan den dag werd gelegd. De steunbeweging voor het conflict in het metaalbedrijf door het bestuur van het N.V.V. uitgeschreven, bracht in totaal meer dan zes maal hons derd duizend gulden op. Ondanks de betoonde solidariteit is het echter niet mogen gelukken den opzet der werkgevers tot verlaging der loonen te verijdelen. Wij kunnen hier niet in bijzon* derheden treden over den afweerstrijd tegen loonsver* laging en algeheele verslechtering der arbeidsvoorwaars den, die gedurende de crisissjaren voor de bij het N.V.V. aangesloten bonden elk afzonderlijk is gevoerd. Van een enkel omvangrijk conflict moeten wij echter nog gewag maken. Einde 1923 stelden de machtige werkgevers in het Twentsche textielbedrijf aan de arbeiders den eisch, dat 10 pCt. loonsverlaging en verlenging van den werktijd van 48 op 53 uren per week aanvaard zouden moeten worden. De samenwerkende organisaties, met name de Moderne, Christelijke en R.K. Bonden weigerden deze verslechtering der arbeidsvoorwaarden te aanvaarden. Zij proclameerden op 29 October de staking in een 27 tweetal fabrieken, waar tezamen ongeveer 250 arbeiders werkten. De werkgevers beantwoordden deze staking met de uitsluiting, waardoor geleidelijk alle textielarbei» ders op straat kwamen. Einde December was de uitslui» ting volledig en stonden ongeveer 22.000 man op straat. De organisatie van de textielarbeiders liet heel wat te wenschen. Slechts een derde deel der stakers en uit» geslotenen was georganiseerd. De georganiseerden waren bovendien nog over vijf verschillende organisaties ver» deeld. Ondanks al deze tekortkomingen is bij dezen gewei» digen strijd door de arbeiders een vastberadenheid en een uithoudingsvermogen aan den dag gelegd, die aller» wegen bewondering hebben gewekt. Voor het financieren van het conflict waren omvang» rijker geldmiddelen noodig dan waarover de betrokken organisaties beschikten. Het N. V. V. moest daarom een beroep doen op de solidariteit van de bij hem aange» sloten arbeiders. Het deed dit niet vergeefs, want het resultaat van de steunbeweging voor het N. V. V. ten bate van de stakende en uitgesloten textielarbeiders in het leven geroepen, stelde alles dat tot dan toe op het gebied van vrijwillige steuninzameling was gepresteerd, in de schaduw. In het geheel werd uit vrijwillige bijdra» gen ƒ 874.225.— opgebracht. Ook hier gelukte het niet de opzet der werkgevers tot werktijdverlenging en loons» verlaging te verijdelen. Zooals uit het voorgaande is gebleken, zijn de omvang» rijke conflicten die hier zijn gememoreerd, geëindigd niet met de overwinning der arbeiders. Van een vol» strekte nederlaag kan echter evenmin worden gesproken. Het N.V.V. kan met voldoening terugzien op hetgeen het vooral bij de twee laatstgenoemde conflicten heeft gepresteerd. Het verzet dat bij deze conflicten geboden is tegen den aanval der werkgevers op de arbeidsvoorwaarden der arbeiders, heeft den werkgevers 28 ontzaggelijk veel nadeel toegebracht. Het heeft dezen laatsten de overtuiging bijgebracht, dat bij de regeling der arbeidsvoorwaarden de vakorganisatie een factor is, die zij niet ongestraft kunnen negeeren. Het N.V.V. is volstrekt niet verzwakt doch integendeel versterkt uit de gevoerde worsteling te voorschijn gekomen. Versterkt en wel naar twee kanten. Het totale ver» mogen van de bij hen aangesloten bonden is ondanks de bij de hier gememoreerde conflicten gebrachte offers, in den vorm van eenige millioenen gulden aan vrijwillige bijdragen niet af» doch toegenomen. De moderne Textielarbeidersbond groeide sedert dien met meer dan 3000 leden; de moderne metaalbewerkersbond met ruim 2000 leden. Tijdens de crisisjaren die achter ons liggen, konden de arbeidsvoorwaarden, die in den tijd van hoogconjunc* tuur veroverd waren, niet worden gehandhaafd. De invloed der economische omstandigheden maakte dit onmogelijk. Maar wel is, als gevolg van den uitnemend georganiseerden tegenstand die, voor zoover de invloed van het N.V.V. dat mogelijk maakte, overal werd geboden, waar de werkgevers poogden den achturendag omhals te brengen of andere onredelijke eischen te stellen, niet meer prijs gegeven dan onvermijdelijk was. De loonen der Nederlandsche arbeiders, die voor den oorlog lager waren dan die hunner lotgenooten in de meeste der ons omringende landen, maken thans tegen» over deze landen een uitnemend figuur. Dat er door de in het N. V. V. georganiseerde arbei» ders gedurende de jaren 1920—1925, nevens de offer» vaardigheid bestaande in het betalen van wekelijksche contributiën voor hun vakbond, een alleszins respectabele offervaardigheid aan den dag is gelegd, voor hun in strijd zijnde, makkers, moge blijken uit onderstaand staatje, waarin de resultaten der steunbewegingen bij verschillende conflicten overzichtelijk zijn samengevat. 29 Transportarbeiders in 1920 ƒ 497.668.34 Bouwarbeiders in 1920 23.187.97 Fabrieksarbeiders (cartonbewerkers) 1920 „ 6.665.59 Metaalbewerkers 1921—1922 607.086.62 Sigarenmakers 1922 „ 41.85429 Textielarbeiders 1923—1924 , 874,225.76 Schildersgezellen 1925 8.591.38 Totaal ƒ2.059.279.95 Meer dan twee millioen gulden uit vrijwillige bijdragen bijeengebracht. Op een dergelijke prestatie kan geen der andere vakcentralen, ook al houden wij rekening met de verschillen in ledentallen, wijzen. Buiten de hier genoemde conflicten, die voor een deel hoofdzakelijk uit vrijwillige bijdragen zijn bekostigd, zijn er gedurende de crisissjaren ook talrijke conflicten van beteekenenden omvang en langen duur, door de betrok* ken bonden geheel uit eigen middelen bekostigd. Voorts zijn er tallooze kleine conflicten door de betrokken orga» nisaties geheel met eigen geldmiddelen uitgevochten. De financieele positie is jarenlang voor vrijwel alle bij het N. V. V. aangesloten bonden de zwakke zijde geweest. Nog in 1919, toen een tot en met 1918 bijge» werkte herdruk verscheen van het bekende boekje van Jan v. d. Tempel „De Ned. Vakbeweging en haar toe» komst" klaagde de schrijver er over, dat ondanks den verheugenden groei en de solide organisatie der bonden, de financieele positie nog zeer veel te wenschen overliet. Daarin had hij gelijk, maar sedert dien is te dien aan» zien aanmerkelijk veel veranderd en verbeterd. De om» vang van dit geschriftje gedoogt niet daarover in bijzonderheden te treden. Wij volstaan daarom met te verwijzen naar onderstaanden cijferstaat, waarin de inkomsten, uitkeering bij staking, alsmede de gezamen» lijke vermogens der aangesloten bonden (met uitzonde» 30 ring van den Diamantbewerkersbond) totaal van jaar tot jaar zijn aangegeven. De Diamantbewerkersbond is buiten beschouwing gelaten, omdat deze bond, wat zijn geldmiddelen betreft, een uitzonderingspositie inneemt. , Ledental . . Uitkeenn* Vermogens VerJaar _ Inkomsten bij der bonden mogen 01 "ec- stakingen op 31 Dec. per lid 1906 17.770 f 25.411 f 30.718 f 29.105 f 1.63 1907 23.824 „ 131.463 „ 29.761 „ 42.336 „ 1.77 1908 28.576 „ 201.107 „ 29.844 „ 51.398 „ 1.79 1909 32.000 „ 254.842 „ 64.656 „ 63.256 „ 1.97 1910 35.070 „ 303.146 „ 31.643 „ 60.110 „ 1.71 1911 42.460 „ 390.560 „ 61.110 „ 94.793 „ 2.23 1912 51.739 „ 487.251 „ 101.816 „ 155.161 „ 2.99 1913 74.555 „ 821.546 „ 366.335 „ 240.381 „ 3.22 1914 77.862 „ 792.816 „ 166.632 „ 334.250 „ 4.29 1915 90.005 „ 834.101 „ 12.912 „ 501.660 „ 5.57 1916 117.721 „ 1.201.088 „ 56.784 „ 809.895 „ 6.87 1917 148.482 „ 1.268.035 „ 113.684 „ 828.188 „ 5.57 1918 179.684 „ 1.789.260 „ 111.289 „ 966.588 „ 5.37 1919 .237.030 „ 3.479.859 „ 801.758 „ 1.423.547 „ 6.00 1920 207.038 „7.050.774 „2.641.590 „2.217.920 „10.71 1921 209.035 „ 7.022.454 „ 1.383.640 „ 3.537.237 „ 16.92 1922 190.372 „6.150.146 „ 1.186.464 „4.352.510 „22.87 1923 174.367 „4.982.361 „ 932.073 „4.573.793 „26.23 1924 178.129 „5.389.906 „ 1.304.496 „5.448.686 „30.58 1925 183.504 „4.727.777 „ 942.685 „5.665.383 „30.87 Het totale vermogen der aangesloten bonden, de A. N. D. B. inbegrepen, bedroeg per 1 Januari 1926 ƒ 8.049.282.—. In dit bedrag is het vermogen der werk» loozenkassen, welke kassen afzonderlijk worden be« heerd, niet inbegrepen. 31 Het N. V. V. beschikt bovendien nog over een stakings» fonds, waar alle bonden aan deelnemen. In geval van staking, kunnen de bonden aanspraak maken voor hun stakende leden op uitkeering uit dit stakingsfonds. Per ] Januari 1926 was er in dit fonds ƒ 873.000.— aanwezig. Alles bij elkaar is er dus voor de gezamenlijke bij het N. V. V. aangesloten bonden ongeveer negen millioen gulden voor vakvereenigihgsdoeleinden beschikbaar. De financieele positie van het N. V. V. is in de laatste jaren zoodanig in gunstigen zin gewijzigd, dat thans met vol» doening mag worden geconstateerd, dat ook naar dezen kant het N.V.V. zijn taak naar behooren vervullen kan. . Uit hetgeen wij in dit geschriftje hebben aangehaald over de verschillende acties voor lotsverbètering of hand» having van eenmaal veroverde arbeidsvoorwaarden ge» voerd, blijkt voldoende, dat het N. V. V. zijn voornaam* ste taak, het verbeteren en het handhaven van de arbeidsvoorwaarden van zijn leden op uitnemende wijze heeft vervuld. Ter voorziening in den zorg voor werklooze, georga* niseerde arbeiders zijn door verreweg de meeste bij het N. V. V. aangesloten vakbonden werkloosheidskassen in het leven geroepen. Het in December 1916 tot stand gekomen regeeringsbesluit tot vaststelling van algemeene regelen voor het verleenen van subsidies ten behoeve van werkloosheidskassen, werkte de ontwikkeling van de werkloosheidsverzekering zeer sterk in de hand. Door dit besluit toch werd verkregen, dat op de contributies voor de werkloosheidskassen der bonden, door de regee* ring als regel een subsidie van 100 pCt. wordt verstrekt. In uitzonderingsgevallen kan dit subsidie worden ver* hoogd. Het laatstverschenen jaarverslag van het N. V. V. doet zien, dat van de zes en twintig aangesloten bonden. 32 negentien een werkloosheidskas hebben, die van over» heidswege wordt gesubsidieerd. Omtrent den omvang der werkloozenuitkeering van deze kassen zij medeges deeld, dat in 1925 aan uitkeeringen door de bonden gezamenlijk werd verstrekt ƒ2.832.844.—. De werkloosheidskassen hebben de bonden in staat gesteld om gedurende de crisisjaren, toen de werkloos» heid de arbeiders teisterde, de heerschende nood, althans voor een deel, te lenigen. De uitkeeringen uit de werkloosheidskassen bleken echter lang niet vol» doende om de werkloozen voor gebrek te vrijwaren. Daarom is door het N. V. V.»bestuur bij regeerings» en gemeente»autoriteiten aangedrongen op voorziening in den heerschenden nood. De groote gemeenten hebben allen, zonder uitzondering, gevolg gegeven aan dezen aandrang en door deze voorziening is het lot der werk» loozen als regel eenigszins dragelijk geworden. De bedra* gen van overheidswege aan werkloozenzorg in den vorm van z.g. crisissuitkeering of werkloosheidsondersteuning uitgegeven, zijn enorm veel grooter dan die der werkloos» heidskassen. Door al deze maatregelen te zamen is zeer veel kun» nen worden gedaan om het lot der werkloozen te ver» lichten. De werkloozenzorg, zooals wij die thans, nu er een sterke en invloedrijke vakbeweging tot ontwikke» ling is gekomen, hebben, steekt gunstig af bij den tijd toen de vakorganisatie geen invloed had. Toen werd er zoo goed als niets gedaan om gebrek en inzinking in de gezinnen der werkloozen te voorkomen. Thans is er zeer veel gedaan kunnen worden. Ook hier is de invloed van het N.V.V. op den gang van zaken duidelijk merkbaar. Talrijke maatregelen ten gunste der werkloozen zijn op initiatief en op aandrang van het N.V.V. tot stand gekomen. Een beteekenend aantal, bij het N. V. V. aangesloten bonden verstrekt, nevens uitkeering bij werkloosheid, 33 ook nog uitkeering aan hun leden in geval van ziekte. Blijkens het laatst verschenen verslag van het Vak» verbond waren er in 1925 zeventien aangesloten bonden met een ziekenkas. Aan ziekenuitkeering werd in genoemd jaar door de bonden te zamen in totaal ver» strekt ƒ355.536.—. ': Het N. V. V. is ook op sociaal en politiek terrein niet zonder succes werkzaam geweest. Op politiek ter» rein ijverde het in bondgenootschap met de politieke organisatie der arbeiders de S. D. A. P., jaren achtereen voor het Algemeen Kiesrecht en voor den wettelijken achturendag. Beide belangrijke sociale hervormingen zijn, zooals bekend, sedert eenige jaren werkelijkheid gewor* den, al moet helaas worden geconstateerd, dat van regeeringswege op ontoelaatbare wijze gesold wordt met den wettelijken acht»urendag. Op het bondgenootschap met de S. D. A. P. moeten wij nog even terugkomen. Van het begin der oprichting van het N. V. V. hebben tusschen de leiders dezer vakcentrale en die der S.D.A.P. vriendschappelijke relaties bestaan, die hun oorzaak von» den in de omstandigheid, dat men over en weer omtrent de taak der vakbeweging en die van de politieke partij der arbeiders denzelfden gedachtegang was toegedaan. In het N. A. S. had men jaren achtereen den arbeiders voorgehouden, dat van het werken op politiek terrein niets goeds, doch enkel kwaad was te wachten. In de oude socialistische beweging was de invloed van Domela Nieuwenhuis met zijn felle, anti»politieke gezindheid zeer groot en daardoor bestond er bij tal van georgani» seerde arbeiders een instinctmatigen tegenzin tegen be« moeiingen op politiek terrein van de vakbeweging. Met deze vrees van zich aan koud water te zullen branden, moest in het allereerste begin eenigszins reke» 34 ning worden gehouden, maar reeds in 1908 werd besloten gezamenlijk met de S. D. A. P. te ijveren voor de vers overing van het algemeen kiesrecht. Sedert dien is er, als er dingen in het parlement aan de orde waren, of aan de orde moesten worden gesteld, die voor de arbei» ders van belang waren, door beide instellingen voort» durend samengewerkt. De vele betoogingen voor alge» meen kiesrecht en wettelijken achturendag, alsmede de jaarlijksche Meifeesten, zijn steeds in gemeen overleg en samenwerking georganiseerd. De S:D. A. P. wordt dan ook terecht beschouwd als de politieke bondgenoote van hét N.V.V. Terzake van den bakkersnachtarbeid en het staatspensioen hebben de vertegenwoordigers van de S. D. A. P. in het parlement waardevollen arbeid geleverd in het belang der werkende klasse. Door genoemde vertegenwoordigers is voorts in den loop der jaren geijverd voor het tot stand komen van maatrege» len van overheidswege ter bevordering van ruimte, licht, lucht en zindelijkheid in fabrieken en werkplaatsen, als» mede voor de beveiliging van machines, welker bediening gevaar oplevert. Voorts is door de Kamerfractie der S. D. A. P. in het parlement het pleit gevoerd voor sociale maatregelen van overheidswege inzake werkloosheids» en ziektever» zekering. Bij de revolutionnaire beroeringen in 1918 werd in samenwerking tusschen partij en vakbeweging een ge» meenschappelijk program van actie opgesteld. Een uitzondering op dezen regel tot samenwerking werd gemaakt toen stelling moest- worden genomen inzake het socialisatie»vraagstuk. De S. D. A. P. deed zelfstandig een rapport het licht zien, waarin de denk» beelden der partij, inzake de verwerkelijking der socia» lisatie waren vervat. Het N. V. V. bepaalde zijn houding ten opzichte van het socialisatievraagstuk door het aan» nemen van een aantal stellingen inzake de socialisatie 35 op het congres van het Vakverbond in 1920 gehouden De stellingen van het N. V. V. hadden merkwaardig veel overeenkomst met de denkbeelden in het socialisatie* rapport der S. E>. A. P. vervat. Het kon ook moeilijk anders omdat de gezindheid van de leiders van het D»y* en de„SD-AP- met elkaar overeenstemde. Bij de opstelling van het rapport inzake de medezeg, genschap dat in 1924 is uitgegeven, was er wel sameS. werking tusschen partij en N. V. V. en nog later bü het uitwerken van plannen inzake de arbeidersontwikkeling werd over deze aangelegenheid opnieuw een gemeen, schappelijk rapport opgesteld. Toen Minister Colijn in i j f°f?r Jaoiening van een vi00twet in het geheele land telle verontwaardiging wekte, werd tegen deze vlootwet door partij en N. V. V. een betooging georöa* niseerd, die tienduizenden arbeiders naar Amsterdam waar de betooging werd gehouden, deed komen. Ten slotte werd nog heel kort geleden in September 1926 ter zake van de ontwapening, een gemeenschappelijk con» gres en dito demonstratie gehouden, welke demonstratie de grootste is geweest, die ooit in ons land heeft plaats ZOO is er. met hehnurl van l:»u.:j • een onnoemelijk aantal gevallen vruchtbaar door beide mstellingen samengewerkt. Het bondgenootschap met de i>. D. A. P. is voor het N. V. V. in de afgeloopen jaren van groote waarde geweest en verwacht mag worden, dat ook in de toekomst deze samenwerking voor het arbeidende volk van Nederland zegenrijk zal zijn Wij zijn aan het eind van onze wel uiterst beknönte besdiouwing over ontstaan, groei en beteekenis van het In twintig jaren is het N. V. V., dat zijn ontstaan begon 36 onder zorgvolle omstandigheden en belaagd door ver» bitterde vijanden, uitgegroeid tot een hechte en sterke vakcentrale die in het vakverenigingsleven van ons land de eerste en beheerschende plaats inneemt en de toever» laat is voor de arbeiders ter verbetering hunner maat» schappelijke positie. In de levensomstandigheden van de arbeiders zijn, sedert het N. V. V. werd opgericht, belangrijke verande» ringen en verbeteringen tot stand gekomen. De arbei» dersklasse van thans staat materieel en geestelijk een aanmerkelijke trap hooger dan twintig a vijf»en»twintig jaren geleden. Met gerechtvaardigden trots mag worden teruggezien op het werk dan gedaan is. Er valt echter nog veel te doen voor en aleer de arbeidersklasse, in het maatschap» pelijk leven, de sociale positie zal hebben verworven, waarop zij rechtmatige aanspraak kan doen gelden. Herstel van het in de crisisjaren verlorene, verovering van de medezeggenschap en in een later stadium socia» lisatie, zietdaar de leuzen die thans verwezenlijkt moeten worden. IJveren wij ervoor om door trouwe plichtsbe» trachting als leden van het N. V. V. de ontwikkeling in deze richting te helpen bevorderen! Amsterdam, Januari 27. 3 slechts in zooverre worden genoemd, als voor de behan» deling van ons onderwerp noodig is. Om het heden te kunnen begrijpen en naar juiste waarde te schatten, is het noodig het verleden te kennen. Daarom is, voor het verkrijgen van een aan de werke» lijkheid beantwoordende voorstelling van zaken omtrent het ontstaan van het N. V. V. noodig bekendheid met de omstandigheden waaronder in ons land de vakbewes ging tot ontwikkeling is gekomen. Toen in de jaren 1860—1870 de eerste sporen van de vakvereenigingen waaruit onze hedendaagsche vakorgas nisaties zijn voortgekomen, vielen waar te nemen, ver* keerde het economisch leven van ons land in een over* gangstoestand. In de tweede helft der 18e eeuw was onze nijverheid sterk achteruitgegaan en gedurende de Fransche over* heersching ging zij bijna geheel te niet. In de eerste helft der 19e eeuw herstelde zij zich eenigermate, maar dit herstel ging langzaam in zijn werk en als geheel beschouwd was het ook toen met de Nederlandsche nijverheid nog treurig gesteld. De massa der bevolking van ons land ging onder de gevolgen der kwijnende nijverheid zwaar gebukt De loonen waren veelal zóó laag, dat zij niet toereikend waren voor het uiterste bestaansminimum. Het tekort op de loonfen moest worden aangevuld door bedeeling. Meer dan een vierde deel der bevolking van ons land bes hoorde dan ook tot de bedeelden. De werktijd was veelal buitensporig lang en de huisvesting liet alles te wens schen over. Met het beschavingss en ontwikkelingspeil van het arbeidende volk was het allerellendigst gestéld. In doffe onverschilligheid en stompzinnige gelatenheid onderging de volksmassa haar armelijk bestaan, zonder 4 zich van de matelooze ellende, waarin zij verkeerde, bewust te zijn. Uit dezen diepen staat van verval begon de Neder* landsche nijverheid zich op te richten ten tijde, dat de allereerste vakvereenigingen ontstonden. Maar het ont* waken uit den toestand van achterlijkheid waarin men zoo lang had verkeerd, ging heel langzaam in zijn werk. Zooals gezegd, dateert de opkomst van de vakver* eenigingen uit de jaren 1860—1870. Het was niet de grootindustrie waaruit de eerste vakvereenigingen zijn voortgekomen, doch het handwerk. De typografen, diamantbewerkers, sigarenmakers, meubelmakers en tim* merlieden zijn de eersten geweest, die tot de oprichting van vakvereenigingen zijn overgegaan. Onder den druk der slechte tijdsomstandigheden kwa* men de vakgenooten ertoe met elkaar te beraadslagen over de mogelijkheid van verbetering in hun armoedig bestaan. De prijsstijging der levensbehoeften in voor* gaande jaren, die niet gepaard was gegaan met verhoo* ging der loonen, werkte dit gemeenschappelijk pogen in de hand. Deze allereerste vakvereenigingen waren geen strijd* organisaties naar onze hedendaagsche begrippen. Haar werkzaamheden bepaalden zich in hoofdzaak tot het verleenen van wederkeerigen bijstand in geval van ziekte en werkloosheid, alsmede tot het verstrekken van uit* keering bij overlijden. Verzoeken aan werkgevers om eenige verbeteringen van de arbeidsvoorwaarden, wer* den gesteld in een toon van deemoedige onderdanigheid en de verovering van betere arbeidsvoorwaarden, zoo noodig, door toepassing van de werkstaking, werd ver* werpelijk geacht. De socialistische internationale deed van zich hooren doch slaagfde er niet in beteekenenden aanhang te ver* werven. De arbeiders bleken niet toegankelijk voor de propaganda der socialistische leerstellingen. Trouwens 5 de opvattingen omtrent hetgeen men onder socialisme had te verstaan, waren ook bij degenen, die deze leer» stellingen predikten, uiterst verward. De politieke orga» nisatie van de arbeiders destijds was het Algemeen Nederlandsen Werkliedenverbond, welk lichaam in 1871 is opgericht. Dit werkliedenverbond stelde zich van meet af tegenover de internationale. Zijn leiders onderhielden relaties met liberale heeren, die den arbeiders welge» zind waren. Door den omgang met deze maatschappe» lijk hooger geplaatsten, gevoelden zij zich niet alleen zeer vereerd, maar zij aanvaardden ook gaarne de voogdij van deze heeren. Genoemde heeren hebben grooten invloed uitgeoefend op den aard der werkzaam» heden van het werkliedenverbond. Van de leer van den klassenstrijd moest men in het werkliedenverbond niets hebben. Het verbond voerde een zeer gematigde poli» tiek, het ijverde ervoor om door overleg met en over» reding van de heerschende machten een betere sociale wetgeving en in het algemeen voor de arbeiders een betere maatschappelijke positie te verwerven. Dit werkliedenverbond heeft grooten invloed uitge» oefend op de gesteldheid der vakvereenigingen. Zijn ge» matigd optreden en de houding van zijn leiders tegen» over de door ons genoemde liberale, den arbeiders wel» gezinde, heeren, beantwoordde geheel en al aan de gees» tesgesteldheid van de arbeiders uit die dagen, welke volstrekt niet revolutionair was, doch zich kenmerkte door deemoedige volgzaamheid en volslagen gebrek aan eigenwaarde. Het allereerste pogen om door, in onderdanigen toon gestelde verzoeken, eenige verbetering te bereiken, bleef somtijds niet zonder gevolg, maar toen deze pogingen zich herhaalden, kwam er al ras van de zijde der werk» gevers een vijandige gezindheid, die zich uitte in een willekeurig verbod van organisatie en in het instellen van zoogenaamde „zwarte lijsten". De werkgevers begre* 6 pen in het begin van de opkomst der vakvereenigingen beter het klasseskarakter van deze organisaties dan de arbeiders zelf. Als gevolg van het ijveren voor loonss verhooging en van willekeurig gegeven ontslag, als strafmaatregel tegen het georganiseerd zijn, zijn soms stakingen voorgekomen. Als dat gebeurde, dan werd met meedoogenlooze hardheid door de werkgevers opgetreden. De raddraaiers werden uit het bedrijf gestoos ten en nergens weer tewerk gesteld. Tegen een dergelijk optreden waren de nog zoo zwakke vakvereenigingen niet bestand. Velen verlieten de vakorganisatie en deze had de grootste moeite zich in zooverre te handhaven, dat zij niet geheel ten onder ging. Zoo is het in de eerste jaren van de opkomst der vakvereenigingen een voortdurend vallen en opstaan geweest. Het werk der pioniers leek hopeloos en met recht zegt Hüdig in zijn bekende boek over „De Vakbeweging in Nederland ges durende het tijdvak 1866—1878", als hij de balans opmaakt over hetgeen in de ongeveer 12s a 14sjarige periode van pionierswerk op het gebied der vakvereeni* ging is verricht: „Niets heeft de vakbeweging geleerd. Integendeel. Krachteloozer, vertrouwensloozer, radeloos zer staat zij in 1878 voor haar taak dan toen zij begon. Noemenswaardige aanwas van leden was er niet, de eenheid is verbroken, alle durf is geweken, alle richting verloren." Het aantal georganiseerde arbeiders in 1878 wordt voor ons geheele land geschat op 12 a 15.000. Een begin van ommekeer kwam er echter in 1878, toen de sociaalsdemocratie haar intrede deed in ons land. Onder de bezielende leiding van Domela Nieuwenhuis wist zij een beteekenend deel der volksmassa te begeess teren. In korten tijd slaagde zij erin de vakbeweging met haar revolutionairen geest te doordringen. In het tijdvak 1880—1890 verliest het werkliedenverbond meer 7 en meer zijn invloed op de vakvereenigingen en keeren de vakbonden zich tot den toenmaligen sociaal*democra* tischen Bond. Tal van vakvereenigingen hebben zich gedurende deze periode bij den sociaal*democratischen Bond aangesloten. Er bestond dus toentertijd wel een zeer innig verband tusschen de vakbewegirfg en de socialistische partij van die dagen. De eerste periode van de opkomst der sociaal*demo* cratie in ons land kenmerkte zich door een tot dan toe ongekend felle bewogenheid. De volksmassa bleek voor een beteekenend deel ontvankelijk te zijn geworden voor de socialistische propaganda. Van het socialisme had men toentertijd een heel andere voorstelling dan wij ons er neden ten dage van maken. In de dagen dat Domela Nieuwenhuis en anderen het nieuwe evangelie predikten was de opvatting van de aanhangers der nieuwe leer algemeen deze: dat de dagen van de kapitalistische maat* schappij waren geteld en dat, na de omverwerping van de bestaande orde door de arbeiders, welke omverwer* pmg op korten termijn werkelijkheid zou worden, de groote dag ging aanbreken, die den arbeiders welvaart en geluk moest brengen. Het feit, dat deze nieuwe geestelijke strooming in zeer sterke mate invloed verwierf op de vakvereenigingen, moest wel tot een algeheele ommekeer in de geestelijke gesteldheid van deze vakvereenigingen leiden. De geest van deemoedige onderdanigheid aan de heerschende machten maakte plaats voor een geest van revolutionair verzet tegen de heerschers en ging gepaard met het trotsche zelfbewustzijn, dat de arbeidersklasse zich opmaakte om de bestaande maatschappelijke orde omver te werpen en de wereld in korten tijd een beter aanzien te geven. Deze periode van matelooze zelfoverschatting en revolutionaire woordenpraal, waarover wij nu glim* lachen, heeft ontzaggelijk veel teleurstelling gebracht, omdat al spoedig bleek, dat de werkelijke macht dei 8 arbeidersbeweging niet toereikend was om de in het vooruitzicht gestelde doeleinden op korten termijn te bereiken. Maar anderzijds is zij er bevorderlijk aan ge» weest om grondig af te rekenen met den duffen geest, die voordien in de vakbeweging had geheerscht Omstreeks 1890 zijn werkstakingen aan de orde van den dag. In 1888 is er een omvangrijke staking van textielarbeiders in Almelo, waarbij 700 arbeiders waren betrokken. In hetzelfde jaar vinden stakingen plaats in de veenstreken. In Appelscha, Dedemsvaart, Ooster» wolde en nog tal van andere plaatsen wordt gestaakt De arbeiders trekken in optocht met de roode vlag voorop door de veenstreken om te demonstreeren voor hun eischen. De burgerpers spreekt van oproer en de overheid zendt huzaren om het oproer te onderdrukken. Er komen botsingen voor tusschen de gewapende macht en de met stokken gewapende arbeiders. Het gevolg is, dat de overheid nog meer militairen naar het terrein van de staking stuurt In 1890 vinden stakingen plaats in Goor, Smilde, Eindhoven, terwijl in Rotterdam een omvangrijke staking van bootwerkers en later van metaalbewerkers plaats vindt. In hetzelfde jaar wordt door de textielarbeiders gestaakt bij de firma ter Kuile in Enschede, welke staking door de werkgevers met een uitsluiting van 4000 arbeiders werd beantwoord. In de veenstreken, gelegen in de noordelijke provincies van ons land, vinden terzelfder tijd weer opnieuw stakingen plaats. Het bestek van dit geschriftje laat niet toe om over al deze gebeurtenissen in bijzonderheden te treden. Wij moeten daarom volstaan met het vermelden van deze stakingen alleen. De stakingen vinden hun oorzaak in de allereerste plaats in den slechten toestand, maar ook in het feit, dat de socialistische beweging een revo» lutionnaire geest had gewekt. In verreweg de meeste gevallen waren de stakende arbeiders ongeorganiseerd. Onthutst door de felheid waarmede werd opgetreden, '? kwamen hier en daar de werkgevers aan de verlangens der arbeiders tegemoet, maar toen naderhand bleek, dat achter de luidruchtige agitatie geen werkelijke macht stond, gingen de behaalde voordeelen weer verloren. Betrouwbare gegevens omtrent de omvang der vakbe* weging omstreeks dezen tijd zijn niet bekend. Het jaar 1893 is voor de ontwikkeling der vakbewe* ging van gewicht geweest. In dat jaar toch is de eerste yakvereenigings*centrale, met name het Nationaal» Arbeids»Secretariaat, opgericht. De oprichting van het N. A. S. was het gevolg van een besluit van het in 1891 te Brussel gehouden Internationaal Socialistisch Congres. Op dit congres was een resolutie aangenomen, waarin de stichting van een Nationaal»Arbeids»Secretariaat voor alle landen werd aanbevolen. Onmiddellijk bij de oprich* ting van het N. A. S. meldden zich de belangrijkste bon* den voor aansluiting aan. Bij de eerste jaarvergadering in 1895 gehouden, waren er 22 vakbonden en algemeene arbeidersverenigingen bij het N. A. S. aangesloten. Twee jaren daarna maakten er 41 bondei, waaronder de Socialistenbond en de S. D. A. P., tezamen tellende 17 533 leden, deel uit van het N. A. S. Er waren buitendien vakafdeelmgen tot ontwikkeling gekomen in Patrimo» nium, de politieke organisatie der Protestantsch Chris* tehjke arbeiders en in de R.K. Volksbonden. Het aantal m Vakvereenigingen georganiseerde arbeiders kan, op grond van uit dezen tijd beschikbare gegevens, geschat worden op 30.000 a 35.000. De oprichting van het N. A. S. had den stoot kunnen geven tot een doelmatige reorganisatie in de vakbewe» ging. Zij bood gelegenheid tot het samenvoegen van de verstrooide krachten der vakbeweging in ons land tot een organisatorisch geheel. Daarvan kwam echter niets, loen het N.A.S. werd opgericht was er groote ver* 10 deeldheid in den SociaalsDemocratischen Bond. Zij vond haar oorzaak in de meeningsverschillen tusschen de anarchistische* en sociaaldemocratische elementen in dezen bond. De strijd der meeningen loopt hoofdzake* lijk over de vraag of parlementaire en politieke actie dienstig moet worden geacht aan het arbeidersbelang, en over de taktiek die de vakbeweging heeft te volgen. Deze onderlinge strijd over vragen van taktiek is met de uiterst denkbare verbittering gevoerd en waar, zoo* als reeds werd opgemerkt, de socialistische beweging zoo'n grooten invloed uitoefende op de vakvereenigin* gen, daar kon het niet uitblijven dat de meeningsstrijd ter zake van dezelfde geschilpunten werd overgedragen in de vakbeweging. In 1894 komt er scheuring in den Socialistenbond. Een deel scheidt zich af en richt de S. D. A. P. op. De beide politieke organisaties zijn nadien aangesloten bij het N. A. S., doch worden in 1895 buiten de organisatie gezet. De leiding van het N. A. S. bevond zich toen in handen van anarchistisch gezinde elemen* ten. Zij had met enorme moeilijkheden te kampen. Zij bleek echter niet voor haar taak berekend en liet zich leiden niet door de vraag wat voor de versterking en de consolidatie van de nieuwe vakcentrale van belang was, maar door een hardgrondigen afkeer van alles wat van de sociaalsdemocraten kwam. De geschiedenis van de eerste jaren van het N. A. S. is vol van stakingsgerucht. Heel wat van deze stakingen gingen verloren, wegens gebrek aan middelen. Teleurstelling en ontnuchtering bij de betrokken arbeiders waren van het -veelal onberaden optreden der leiding van het N. A. S. het gevolg. De organisatie van de gevoerde acties voor lotsverbetering liet alles te wenschen over. Zekerheid, dat men den stakers eenigszins regelmatig ondersteuning kon geven, bestond niet. Alles hing af van de z.g. spontane solidas riteit. Stakingskassen had men niet en. wilde men ook niet hebben. De leiders van het N. A.S. waren daar 21 spoedige jaar 1914 kon worden afgesloten met een grooter ledental dan het jaar tevoren en in het algemeen Konden ook de aanslagen op de loonen worden afge* weerd. De algemeen heerschende vrees, dat bij het voortduren van den oorlog het bedrijfsleven volkomen ontredderd zou worden, werd niet bewaarheid, integen* deel, het bedrijfsleven bleek zich wonderwel aan den gewijzigden toestand te kunnen aanpassen. Inplaats van langdurige werkloosheid, zooals algemeen werd ver* wacht, kwam er al spoedig opleving in den bedrijfstoe* stand, een opleving, die ten slotte overging in een toestand van ongekende bedrijvigheid. Hoewel de loop der dingen, die het gevolg waren van het uitbreken en het voortduren van den wereldoorlog, voor den groei van het Verbond gunstiger was dan men had verwacht, brachten de oorlogsjaren voor de arbei* dersklasse en daarmede voor de leiding van het N.V.V. ontzaggelijke moeilijkheden met zich. Want al mocht eenerzijds met voldoening worden geconstateerd, dat het Vakverbond snel groeide, van den anderen kant werden aan de arbeidersklasse groote ontberingen opge* legd als gevolg van de gebrekkige, levensmiddelenvoor* ziening. Er kwam gebrek aan de noodzakelijke levens* behoeften en de toestand werd hoe langer hoe nijpender De gebrekkige voedselvoorziening ondermijnde de ge* zondheid van de volksmassa en sloopte haar krachten. Maar ondanks al het leed, dat ook binnen onze lands* grenzen als gevolg van den oorlog moest worden gedra* gen, waren de oorlogsjaren toch ook in menig opzicht jaren van vooruitgang voor de Nederlandsche arbeiders. In de jaren 1916—1917 steeg het ledental van het Vakverbond van 100.361 tot 159.514, een vooruitgang dus met meer dan 59.000 leden. In dezelfde jaren werden als gevolg van de loonacties, door de bij het N. V. V. aangesloten bonden gevoerd, in totaal tientallen millioen guldens aan loonsverhooging verkregen. Deze loonsver*