BROCH 24807 AÏDA Groote Opera in 4 Bedrijven door DULOCLE en NUITTER Muziek van G. VEROI TOESTELLEN - LAMPEN - LUIDSPREKERS Fabrikaat eener wereld-firma overtref f en iedere concurrentie BRENGEN U BOVENSTAANDE OPERA NATUURGETROUW IN HUIS. SIEMENS & HALSKE A.G. HUYGENSPARK 38-39 j-: DEN HAAG Nadruk Terboden. Holdert Je Co., Amsterdam DEZE PAGINA IS VACANT. AÏD A Groote Opera in 4 Bedrijven door DULOCLE en NUITTER Muziek van G. VERDI HOLDERT & Co. — AMSTERDAM PERSONEN. AIDA .... Aethiopische slavin. AMNERIS . . Dochter des Konings. RADAMES . . Kapitein der Garde. AMONASRO . Koning van Aethiopië, vader van Aïda. RAMFIS . . . Hoogepriester. DE KONING. DE HOOGEPRIESTERES. EEN BODE. Priesters, Priesteressen, Ministers, Soldaten, ^Aethiopische slaven en gevangenen. ƒ kdsijklijkeN , De handeling heeft plaat» te Memphis en Thèbe, onder de 24e dynastie der Pharao's, meer dan 2600 jaar geleden. KORTE INHOUD. De Aethiopiërs hebben een inval gedaan in Egypte en bedreigen Thèbe. De koning der Egyptenaren roept zijn volk te wapen en volgens de wil der goden wordt Radamès, een kapitein der garde, tot opperbevelhebber gekozen. Onder de vroegere gevangenen bevindt zich ook Aïda de dochter van Amonasro, den koning der Aethiopiërs, die liefde heeft opgevat voor Radamès en wederkeerig door deze wordt bemind. Tot schade voor beiden heeft echter ook Amneris de dochter van den Pharao, liefde opgevat voor Radamès, en als zij bespeurt dat hij slechts oogen heeft voor Aïda, wordt zij met haat jegens deze bezield. Als overwinnaar komt Radamès uit den strijd terug, met zich voerend tal van gevangenen, onder wie Amonasro, den koning der Aethiopiërs, zeiven. De priesters willen, dat alle gevangenen gedood zullen worden, maar Radamès vraagt genade voor beiden. Pharao neemt het besluit, dat alle gevangenen vrij zullen mogen heengaan, behalve Asmonasro en Ai da, die als gijzelaars in Egypte zullen blijven. Tevens geeft de Pharao zijn dochter aan Radamès tot vrouw waar^door zoowel deze als Aïda der wanhoop ten prooi worden Amonasro tracht zijn dochter over te halen, om Radamès te bewegen, haar het plan van aanval op de Aethiopiërs die weder den. strijd hebben hervat, te verraden. Radamès komt nadat Amonasro zich verborgen heeft en Aïda brengt hem' zoo ver, dat hij besluit met haar te vluchten en als ze vraagt langs welken weg zij de troepen der Egyptenaren zullen kunnen ontwijken, antwoordt hij: „langs Napata", dat is de weg langs welke morgen de Aethiopische troepen ten aanval zullen trekken Op 't oogenblik echter, dat hij, met Amonasro die zich bij hen gevoegd had, willen vluchten, treedt Amneris met wachten hen in den weg. Amonasro weet met zijn doch- — 4 — ter te ontvluchten, maar Radamès wordt gevangen genomen als verrader van zijn volk. De rechtbank der priesters, waarvoor hij gebracht wordt, veroordeelt hem om levend begraven te worden. Vreeselijk is de strijd in het hart van Amneris, tusschen haar liefde voor Radamès, die hém wil behouden en haar haat jegens Aïda, waarom zij hem wil verderven, daar hij toch niets van haar wil weten. Het laatste tafereel doet ons Radamès zien in het grafgewelf; een zware steen dekt den ingang. Plotseling ziet hij in het schemerdonker een gestalte en bespeurt weldra, dat het Aïda is, die heimelijk in het graf js geslopen, om met hem te sterven. Boven het graf zingen de priesters hun doodenzang ^n weeklaagt de troostelooze Amneris. EINDE. Eerste Bedrijf. Ramfis. Ja, men beweert dat Ethiopenbenden ■ Tegen 't land van dén Nijl hun waap'nen dorsten wenden, Thébe wordt reeds bedreigd, Weldra weet ik wellicht De waarheid van 't bericht. Radamès. Kent gij dan reeds der Goden wil? Ramfis. Ik wil niet verbloemen Dat Isis zelve, mij des veldheer's naam mocht noemen, Radamès. O! welk een glorie!! Ramfis. Hij is jeugdig, zijn arm is vol kracht. Den vorst zij nu der Goden, wil gebracht, Radamès. O, waar'. ik veldheer thans, Mocht mij die roem verbeiden, Mocht ik het heir geleiden Verwinnend ten strijd! Verwinnaar zijn! Alom, tot mijn eer, zegeklanken Aïda, dier'bre naam, u zij mijn roem gewijd. Aan u, die mij bezielt, is de zege te danken, O bemind' Aïda! wier zoet bekoren Nooit te verstoren, elk overwint. U, zij mijn ziele, U, heel mijn leven ."' Met vreugd gegeven, mijn hart u mint. k Wil Isis zweren, dat voor u keeren Uw dagen weêr, van stille vreugd. U, wil ik geven een vorst'lijk leven. — 6 — Een gouden kroon, naar uwe deugd. O bemind' Aïda! wier zoet bekoren Nooit te verstoren elk overwint. U, zij mijn ziele, U heel mijn leven Met vreugd gegeven. enz. DUO. Amneris. Welk ed'le gloed! welk een vuur in uw oogen! Die de fierheid en moed van uw wezen verhoogen, Welk heerlijk lot wacht haar, wie g'uw hart hebt . gegeven, iln in uw oogenpaar De liefde fonk'len ziet, haar ten deel voor 't leven. Radamès. Ach! een ijd'le, zoete droom houdt mijne ziel gevangen, Want Isis heeft der priesterschaar den naam gezegd Voor wien, als leider, thans de zeg' is weggelegd. O! welk een eer! Maar angst bevangt mij weder, Amneris. Die droom vol zoet bekoren, u zoo lief en zoo teeder. Voorspelt hij anders niet, Hebt gij mijn vriend, dan geen wensch, en geen hope? Radamès. God! wat zegt zij? O smart, als zij mocht vinden De banden, die mij binden. Amneris. 0, smart, dat ik aanschouwe In zijn gemoede berouwe. Radamès. Ja, 't is een and're vrouwe, Die zetelt in mijn hart. — 7 — Amneris. O, die smaftl las ik goed in rijn hart? O, treff' hen smart. Nu ik mocht lezen in zijn hart, Ja, smart hen treffe, smart op smart, Nu ik mocht lezen in zijn hart. Ja, smart enz. Radamès. O wellicht heeft zij van mijn hart 0 wellicht heeft zij gezien de minnesmart, Gezien de minnesmart. Radamès. Zij! Amneris. Zie hem beven! Zie hem verkleeken! Vurig zijn die blikken. Aïda! Moet zij nu 'thart mij breken. Zij is het wel. TRIO Amneris. Kom Aïda, kom hier, mijn kind! Wil mij toch niet meer vreezen Spreek dan, want waar g'u ook bevindt Wil u tot steun u wezen Nu weent ge! Ach! open mij uw hart. Zeg m'in vertrouwen al uw smart. Aïda ), Helaas, nu sloeg 't uur van den strijd, Een machtig heir zie 'k nad'ren, Wreed wordt mijn volk 't verderf gewijd. Ik vrees voor 't land dar Vad'ren. Amneris. Verberg mij niets, Uw volk alleen geldt niet die vrees, naar 'k meen. Amneris. Vrees dan, bedrieg'lijk wezen! 8 - Radamès. Haar woede doet mij beven, I Haar ziel zoo hoog verheven, Nooit zal 't geheim vergeven (bis) Komt de dag van de wraak. Haar woede doet mij 'beven Mij beven. Haar ziele, zoo hoog verheven Zal geen geheim vergeven (bis). Als ooit komt de dag der wraak. O ramp! zal geen geheim vergeven (bis) Komt eens, de dag der wraak 0 ramp! helaas! Ach, komt eens de dag der wraak. Amneris. ( O beef dan, bedrieglijk wezen Moog mijn oog nimmer lezen I Een geheim dat bewezen Eens zal zijn, den dag der wraak. O beef dan! beef dan! Ja, dat geheim bewezen Op den dag mijner wraak (bis). 0 beef dan (enz.) Beef slavinne! (bis) I O sidder! Aïda Ach! Neen, mijn land verloren Ach, hoe vrees'lijk te hooren, I Ach te hooren, > Maar een ander bekoren, (bis) Drong diep in mijne ziel. Koning. In d'ure van 't gevaar, doet uw vorst voor zijn troon 't Getrouwe volk vergad'ren, Een bode bracht bericht, hij is reeds daar. Wel is zijn komst vol gewicht Laat hem nad'ren, en luistert goed. Hij kome voor mijn troon. 9 De Bode Egypte zag nu zijn grenzen, in handen van 't leger der barbaren, In uw landen bracht 's vijands heir, de moord en de verwoesting. En in dit uur, fier op hun geluk, marcheeren zij, Angst verspreidend alom, naar Thèbe. Radamès. Ha, welk een stoutheid! Koning en anderen. Ha, welk een stoutheid! De Bode Een moedig held, u genade nooit gevend, Is hun tot veldheer! Amonasro! Radamès. De vorst.' Aïda. Mijn vader! De Bode Thébe wapent zbh, vraagt de hulp uwer scharen, En hun volk, als altijd, strijdt moedig tegen het heir der barbaren. Koning. Ja, krijg en dood! Voorwaarts mijn volk! Ten strijd! Koning, Radamès, Ramtis en koor. Oorlog (bis) verschrik'lijk en onverzoenlijk! Koning. Laat ieder vrij den wil der heil'ge Isis hooren, Haar stem heeft reeds den veldheer ons verkoren. Radamès! Aïda, Amneris en koor. Radamès! Radamès. U goden! dank gebracht. Geeft mijn arm heldenkracht. Amneris. Hij gaat (bis). Aïda. Ik sidder, (bis). — 10 — KoningDe tempel van Vulkaan zal weldra u zien wijden, Gord dus de wapens aan, wil Egypte ras bevrijden. Weest dan steeds op uwe hoede, Buigt u nooit, het strijden moede, Schreeuwt hen toe, uw kreet van woede Oorlog en dood!! den vreemd'ling neergeveld. Ramfis. Zaal'ge Goden! in uw handen, Geven wij het lot der landen, Die de vijand aan dorst randen, Wreekt ons dan, helpt uwen held. Koning. O weest dan steeds op uwe hoede (enz.) Ramfis. U, zaal'ge goden, wijden wij deez' landen. Aan u deze landen. Wreekt ons dan en steunt uw held. KOOR. Weest dan steeds op ' uwe hoede (enz.) Aïda Waarom klaag ik? (bis). Om wien ween ik? Wee! mijn zoo verdoolde zinnen. Hem, den vijand te beminnen, Ja, zij de vreemd'ling neergeveld. Radamès. Heldenkracht voel ik herleven, Heel mijn ziele roept victorie, Isis roept mij tot de glorie. Oorlog! dood! den vreemd'ling neergeveldl Amneris. O, mijn held, in deez' gevaren, Wil dit vaandel trouw bewaren, Op uw moed zie 'k elkeen staren, Dus den vijand neergeveld. De hemel behoede hem den held in deez' gevaren.. De hemel behoede hbm, De vijand neergeveld! Oorlog (enz.) — 11 — Aïda Waarom klaag ik? (bis) Om wien ween ik? 6111111 Kan 'k hem minnen, wanneer zijn wapens Dreigend op ons zijn gericht, Als zijn wapens, dreigend op ons zijn gericht. Ah! kom als verwinnaar weêr. Koning en koor. Weest dan steeds (enz.) Radamès. Bode. Ons de zege (bis), Gij macht'ge goden. Oorlog (bis) ja krijg en dood! Den vreemd'ling neergeveld. Oorlog (enz.) Ramfis en koor. Eer de goden, die ons leiden, Om de zeg' ons te bereiden. Hunne hulp, die z'ons toezeiden Steunt den moed, Ras den vijand neergeveld, Oorlog (enz.) Kom als verwinnaar weêr. Aïda Kom als verwinnaar weêr. Mijn lippen spraken hier dez' onzaal'ge woorden, Hoe! hij, mijn vader, staat tot den. strijd voor mij gereed, Mij weêr te geven, mijn vaderland en vrienden Een scepter, mijn vorstennaam, die 'k hier verbergen moet, Hoe! verwinnend mijn broed'ren, Zie 'k Radamès-, reeds dierbaar bloed droppelt van zijn hand. Als verwinnaar gekroond door de juichende troepen, En slepend met zijn kar, mijn vader! een vorst! bespot, door 't staal vermoord, Uw troon thans ik nader, Goden al te gader, — 12 ife Hergeeft dan den vader het kind dat hem behoort- Ja wrake (bis). Ten doode doet hen neigen Het volk, dat ons vermoord. Ach! kan ik hem wel bedreigen? Rampzalig hart! Hem behoor ik toe, O! hoe zalig mijn harte, Verlicht die liefde, zoo warm, mijn somber padVerzacht mijn smarte Wensch ik dan toch den dood van Radamès, Van hem, dien ik zoo minne? Ach! en hoe gloeit het vuur. Dat woelt en brandt in mijn verwarde zinnen Die heil'ge namen zoo lief aan mijn harte Van man en vader, ach! zoo nauw vereend! Ik kan ze staam'len in bitterheid der smarte, Ik bid voor hem, die mijn ziele beweent, Maar mijn gebed kan geen goden behagen, Misdadig zijn mijn tranen, is mijn klacht, 't Is nu vergeefs om erbarmen te vragen; O had de dood mij haar kilheid gebracht, Goden! gena! 't leed is te groot, En geene hoop kan wederkeeren. Rampzaal'ge min, droevig begeeren Breek dan mijn hart, kom dan, o dood! Goden gena! 't leed is te groot Achl gena (bis), 't leed is te groot, Gena! (bis) kom dan, o dood! 2e TAFEREEL. Koor van Priesteressen. 0! gij verheven Phta! Gij machtige schepper van het heelal, Ja, tot u gebeden Tot u, die ons beschermt, Ach! Ach! zij thans gebeden Loutrend vuur, vol van gloed en van glans Ach, u zij gebedep. O groota Phta! (bis). O, gij, gij machtige God! Gij de machtige schepper van 't al, 0 groote Phta! (bis). — 13 — Koor van Priesters. Gij, die voor t il van eeuwen 't Al eens hebt voortgebracht. Tot u gebeden, Gij, de zoon en de vader, Van Uw Godd'lijk bestaan, tot U gebeden, Gij zijt de geest en 't leven, Van al wat adem heeft, Aan u de lof. (bis). Priesteres. 0 geest van eeuw'ge liefde! Loutrend vuur. (enz.) Ramfis. 0 groote Phta! Gij macht'ge schepper van het heelal, Tot u gebeden! Gij de zoon en de vader, Van Uw Godd'lijk bestaan, tot u gebeden! Gij zijt de geest en 't leven van al wat adem heeft. Aan u de lof! (bis). O sterf'ling, vriend der gOQn! Op u bouwen wij allen vast, vol moed. Dit heilig zwaard, dat de goön u vertrouwen, Zij weldra voor den vijand van ons land! De schrik, 't verderf, de dood! 't Yerderil de dood! KOOR. Dit heilig zwaard, dat de goön u vertrouwen, Zij dan voor den vijand van ons land De schrik, hun jublend de dood! Ramfis. Goön, van uw welbehagen! (Hoor! uwe volk'r,en klagen.) Thans vraagt uw volk de zege, Voor u toch is de strijd. Radamès. Gij heerscher allerwegen O laat u toch bewegen, Zij dan uw macht'ge zegen Aan 't schoon Ègypteland gewijd. — 14 — Ramfis. Zij dan uw zegen, ja, uw machtige zegen Het schoon Ègypteland gewijd. Koor van Priesters. Góon van uw welbehagen. Hoor?! uwe volk'ren klagen. Ramfis. Koor. Goön, van uw welbehagen, (Hoor uwe volk'ren klagen) Thans komt uw volk de zege vragen Voor u toch is de strijd. Radamès. Goön van uw welbehagen! •'^V.-'j.xu: Kom ik de zege vragen Aan 't schoon Ègypteland gewijd. Priesters. O groote Phta! Radamès, Ramfis en koor. O groote Phta! Priesteres. Macht'ge schepper van het heelal) Radamès, Ramfis en koor. Gij schepper van het al Eens werd uit niets dez' aard geschapen Tot u gebeden! Ramfis. Gij_ die uit niets d'aard hebt geschapen D'aard hebt geschapen. KOOR. Gij hebt uit niets dez' aard geschapen Tot u gebeden. Priesteres. O groote Phta! 0 gij, gij machtige God! Gij, de macht'ge schepper van 't al, O groote Phta! Radamès, Ramfis en Koor. Tot u gebeden! Ja, gij hebt uit niets dez' aard geschapen Tot u gebeden! Wij bidden U! (bis). W'aanbidden U, o groote Phta! Tweede Bedrijf. 3e TAFEREEL. KOOR. Den held onz' eerbewijzen I Hem ons eerbetoon! Zijn daden zijn te prijzen Hij, vriend! hij, lieveling der goön! Komt, laten wij dan kronen Het hoofd met rozen, van onzen held. En zingen liefdetonen, Zijn arm, den vijand velt. (bis). Amneris. Ach kom toch, ach kom! gij die ik minne! Gij leeft! kom, tot mij weêr. (bis) KOOR. Waar is dat heir gebleven? Dat 'ons veel angsten bracht. Als wolken weggedreven (bis) Verwonnen door zijn kracht (bis) De prijs van uw victorie Ligt bij uw komst gereed (bis) Ook haar verzoet uw glorie, Wat eens de liefde deed. (bis). Amneris. Ach kom toch! kom! ach uw zoete stemme Haar hoor ik, keer op keer. (bis). KOOR. Komt, latea wij dan kronen (enz.) Amneris. Ach, kom toch! Ach kom! gij dien ik minne Gij leeft, kom tot mij weer. (bis) O zie toch, zie, daar komt Aïda! Haar vrienden zijn gedood. Ik eerbiedig haar smarten Ach! in haar bijzijn verschijnt mij steeds ramp- zaal'ge twijfel. Dit noodlottig geheim, zij weldra geopenbaard. 16 ■ SCÈNE en DUO. Amneris. De fortuin heeft. uw volk de zeg' ontwrongen Mijn arme Aïdal De last van uw lot, ach! zoo wreed, wil 'k met u deelen, Ben ik niet uw vriendinne? O spreek, zonder dralen! Gelukkig zult gij leven. Aïda Kan ik gelukkig wezen? Ver van mijn vaderland. Eenzaam zonder troost, onbekend met het lot van mijn volk. Amneris. Hoe 'k u beklaag, maar bij al onze smart, En bij al ons strijden, bleef ons altijd- de hoop. En de tijd doodt uw lijden; En meer nog helpt ons Een machtig God! De God der min. Aïda Die God heeft mij den dood gegeven, God'lijke vonk! een vlam der heil In deze smart voel ik het leven Een enk'le blik is mij toch zoo wel (bis) Amneris. O welk een angst, bevangt haar zinnen En welk een koortsgloed in haar hart, Ja, 't is mij klaar, hem" moet zij minnen, Ja, ik raad de bron van haar smart. 0 zeg met welke rampen, gij treurig hebt te kampen. Maar laat uw vrees dan varen, Open uw hart en zeg m'uw bezwaren Draagt soms uw harte rouw, Dat in dit gruw'lijk strijden Uw minnaar zich ten dood moest wijden, Zijn land en vorst steeds getrouw. Aïda. Wat hoor ik? Amneris. Aan allen bood het lot geen droeve dagen, Nu onze veldheer dood, op 't slagveld is geslagen.. RadiO-tQeSfel - GOntrOle Radio - Amateurs ' Iedere maand, f 15.- per jaar. Accu-Zuur, Gedistilleerd Water, Wasbeits, Schellak, enz., enz., N.V. Radio-Bureau in elke hoeveelheid verkrijgbaar ï H. G. BRUYNIS - Amsterdam ,-D|TC _ ïl^fciÊ | Adm. de Ruyterweg 61 Telef. 24816 ■"KM O f. UKtCn MEIER | VAKKUNDIG PERSONEEL V,M.,™T°Z, ™ A. A. PASSENS «=,-,,, IKITIWKI Reguliersgracht 31 ~ Tel. 48393 ° 1 ^^IN * LIlMN AMSTERDAM jQ Q Corsetten naar Maat GIRO-NUMMER vanaf f 16.— 2 0 8 5 4 Buikbanden - Bustehouders - Vraagt ons eens GRATIS MONSTER van STEMPELBANDEN l (imitatie-Boekwerken) I VOOR MEUBELZAKEN, ENZ. ] ter ETALEER ING in Boekenkasten, enz. Voor Radio- Handelaren en Radio - Amateurs kunnen deze stempelbanden dienen voor het maskeeren van Toestellen, Batterijen, enz. N.V. Handelsdrukkerij Holdert& Co. Keizersgracht 324 - Amsterdam - Tel. 40350 3 *&M. VOOR BELANGSTELLENDEN NOG ENKELE EXEMPLAREN VAN HET JUBILEUMBOEK is99 DER AMSTERDAM» BRANDWEER DOOR D. A. ZOETHOUT EN J. MEIER UITGAVE HOLDERT & Co. Op zwaar papier - 400 Pagina's RUIM 200 ILLUSTRATIES = PRIJS f 3.00 = Franco toezending na ontvangst van postwissel of per giro 51205 — 17 — Aïda Wat wilt gij zeggen? O mijn hart! Amneris. Ja, Radamès verloor zijn leven. Aïda. Vrees'lijk- lot! Amneris. Ha! vreugd doet u beven. Aïda. 0, dag van eeuw'ge smart. Amneris. U wreken ras de goden, Aïda Och neen, hun toorn vervolgt mij steeds zonder rust. Amneris. Beef dan! Ja, ik doorzag uw hart, gij mint hem. Aïda. Ik? Amneris. Wees toch eerlijk, O spreek, ik bid u, nog slechts een enkel woord. Ha! zie mij aan! Ja, ik bedroog u, Radamès, hij leeft! Aïda. Ha! groote Goden! Amneris. En kunt ge nu ontkennen? Ja, gij mint hem! Ja, ik bemin, begrijpt gij 't wel? Met u zal ik kampen, dochter der Pharao's. Aïda Gij met mij kampen? Welnu, 't zij, 'k aanvaard dien strijd. Ach! luister niet, Vergeet deze woorden en schenk gena, Ach! heb erbarmen met mijn smart, Och ja, hem min ik, met heel mijn hart, Geëerd naar waarde, heerscht g'als vorstin, Mij rest op aarde, niets dan de min. Amneris. Ha! beef slavinne! Waar gij ook gaat Ja 't hart beware voor u zijn haat. Ja voor mijn macht zal alles vergaan En mijne wraak zal u nederslaan. 18 - Aïda Geëerd naar waarde heerscht g'als vorstin, Mij rest op aarde, niets dan de min Gena (bis) genade voor mijne smart (bis). Amneris. Ha bleef slavinne! (enz.) Volg mij thans, geen mededogen! Neen! uw ramp zal 't feest verhoogen Gij, in weemoed neergebogen Ik, ik op den troon der Pharao's. KOOR. Wees dan steeds op uwe hoede Buigt u nooit, het strijden moede, Schreeuwt hen toe, uw kreet van woede Oorlog! dood! den vreemd'ling neêrgeveld! Aïda Ach, hoe kunt gij mij benijden, Ziet gij niet mijn gruwzaam lijden? Wil uw woed dan bestrijden, Geef de rust weêr aan uw hart. Want mijn liefde wil ik smoren, In het graf daalt mijne smart. Amneris. Volg mij nu, 'k weet reeds te voren, Wie de god (2 X) vreugde bracht, Wie de god (bis) eind'lijk vreugde bracht, Kom, volg mij spoedig, De godheid heeft mij nu vreugd gebracht, Ach kom, volg mij. KOOR. Oorlog! oorlog! dood! den vreemd'ling neêrgeveld! Amneris. 'k Weet reeds te voren, wie de godheid vreugde bracht. KOOR. Dood! den vreemd'ling neêrgeveld. — 19 — Aïda Goden gena! 't leed is te groot, Ach gena! goden gena! Te groot mijn leed, gena! gena! (bis). Kom dan, o dood! 4e TAFEREEL, Koor van volk. Roem aari ons land en eerbetoon! Zij onzen vorst beschoren. Moog Isis ons verhooren (bis) Stijg onze beê tot haar troon Eere (bis) Eer aan onzen vorst. Eere (bis) Eere zij u, roemrijk vorst! Eere, eeuwige roem en eer onzen vorst. Verheft uw vreugdegalmen Strooit bloemen, zegepalmen. Vermengd met wierookwalmen, Hem, onzen vorst ten glans. Wien wij met dansen eeren Zal in heerlijkheid regeeren, Gelijk in hooger sfeeren, De zon aan 's hemels trans (bis). Koor van priesters. Isis bemint het vroom gemoed. Heft tot haar op uw oogen Ja, zij heeft uit den hoogen Haar volk en vorst behoedt (bis) Koor van volk. Heil den verwinnaar in den strijd, U komt op alle wegen, De geur der bloemen tegen; Aan u het lied, u het lied gewijd. Heil den verwinnaar in den strijd! Ja, u .komt deez' dag allerwegen Roem en eer toe, Roem en eer, ja eere U, dappere held! komt thans op al uw wegen — 20 — De geur der bloemen tegen. U, zij ons lied gewijd, u roem en eere U komt op alle wegen de geur der bloemen tegen, Aan u ons lied gewijd. Eere (bis ). Eer aan Egypte, glorie (bis) Roem en eer Eere! Koor van priesters. Hoor dan ons heilig lied uw roem verhoogen (bis) Want Isis heeft thans uit den hoogen, Eere (bis). Eer hem gewijd! Zy heeft ons volk behoed. Prijs en eer der goden Ja prijs en eer! Eere, eer en roem, Ja roem en eer. Hem zij d'eer en prijs der goden, eer en roem! Ja, hem roem en eere. (bis). Hij heeft ons volk behoed. Ja hem de roem Eere (bis). Ja prijs en dank aan de goön (bis). De Koning. U roep ik uit tot redder dezer stranden, Mijn dochter zet met eigen handen Op 'tluist'rijk hoofd nu d'eerkroon mijner landen, O, zeg mij thans wat u bekoort? U te beloonen Is thans mijn wensch, bij Isis die wis mij hoort Wat ge wilt, zweer ik bij mijn krone Zal ik u geve, held! IStIIP Radamès. Veroorloof vorst! dat voor u zij gesteld De troep gevangen volk! Ramfis met priesters. Eer, dank en eere! Den goden eer en dank! Eere (bis), eer en dank. Aïda. Wat zie ik, gij! mijn vader! — 21 — Radamès, Amneris, Koning, Ramfis. Haar vader! Amneris. In onze macht. Aïda. Gij in zijn macht? Amonasro. Ach verraad mij niet. Koning. Kom nader! Hoe, gij zoudt zijn? Amonasro. Haar vader! Zie thans uw vijand machteloos staan, .Vergeefs zocht ik strijdend den dood Aan ^mijn vorst en mijn -land, nu verloren, Moest de zegepraal thans ook behooren. Maar mijn volk tot verderf nu verkoren, Werd geveld door den god van den strijd. . Voor mijn oog zag ik hem roemrijk sneven. Ach, mijn vorst werd als offer gegeven, Voor het land, dat hij minde, liet hij 't leven, Ook mijn lot, 'k ben ter dood nu gewijd. Groote vorst! als het lot ons doet bukken, Wil de deernis uw hart niet ontrukken De fortuin in haar tallooze nukken Ach! kan de kroon ontnemen aan uw hoofd. Aïda Groote vost als het lot ons doet bukken Wil de deernis uw hart niet ontrukken, De fortuin in haar tallooze nukken Ach! kan de kroon ontnemen aan uw hoofd. KOOR. Zie ons hier thans ontnomen aan d'armen Onzer vrouwen en kroost, heb erbarmen! Moog de hemel uw harte verwarmen. Ramfis en Koor. Onze wraak, mag nu vrij ons regeeren, Want de goön, wier besluit wij vernemen, Hunnen dood tot hun straf thans begeeren, 0 groote vorst! schenk hun dan geen gena.' — 22 — Aïda ' Gena fèi'sj. O vorst! ja wij zien mededoogen, Met ons volk en ons land in uw öogen Groote vorst! als het lot ons doet bukken Wil de deernis uw hart niet ontrukken De fortuin in haar tallooze nukken. Ach! kan de kroon eens ontnemen uw hoofd Machtig vorst! (bis). Het lot rukt u soms, de kroon van uw hoofd. Ja de kroon van 't hoofd. Want het lot, o Vorst! ontrukt u soms de kroon van uw hoofd. Amneris. Welk een blik! (bis) Durft hij stout op haar richten. Welk een gloed doet zijn oog nu weer lichten Ach ik arme! (bis) Dat ik 't hart mij verwarme aan de wrake, Zy gloeit in mijn hart. Ach! ik arme! (bis) Dat ik dan mij verwarme! Aan de wrake. De wrake, zij doorgloeit mijn hart. Aan de wrake (bis). Ja, de wrake, zij doorgloeit mijn hart. Zij doorgloeit mij het hart. Radamès. Haar gelaat bleek van angst Doet haar schoonheid verhoogen En haar smarten, ja haar smarten Doen haar schoonheid verhoogen En de liefde, ja de liefde Giet balsem in 't hart. En haar smarten, o ja, haaf smarten Doen haar schoonheid nog verhoogen. En de min giet balsum Balsem in mijn arm hart. Amonasro. Machtig vorst! wil op uw voorspoed nooit bogen Ach! het lot rukt soms de kroon van uw hoofd. Groote vorst! als het lot ons doet bukken — 23 — Wil de deernis uw hart niet' ontrukken, I De fortuin in haar tallooze nukken / Ach? kan uw kroon eens ontnemen uw hoofd. i Groote vorst! wil o vorst! op uw voorspoed niet a u bogen Ach, het lot rukt soms u de kroon van het hoofd. Wil o vorst! op uw voorspoed niet bogen Want het lot rukt soms u de kroon van het hoofd. Ramfis. Ter dood! (bis) 0 vorst! laat de wraak nu vrij regeeren. I Onze wraak mag regeeren (bis). j Want de goön, wier besluit wij vereeren, Hunnen dood nu begeeren. Groote Vorst! geef hun toch geen gena. Onze wraak, machtig vorst! mag regeeren, Want de goden, hun dood, nu begeeren, Groote vorst, geef hun dan geen gena. Want de goön, wier besluit wij vereeren Groote vorst! geef hun den geen gena O geef geen gena. Koning. Ja, mijn hart heeft nu gehoord hun vertoogen Mijne macht heeft gestraft ras hun pogen Ach gena (bis). 't Is God Phta! die vergeeft Want de zege heeft mijn wraaklust De kracht thans ontroofd. Ach! schenk gena! Want de zege heeft mijn wraaklust De kracht tot straffen ontroofd. Koor der priesters. Groote vorst schenk hen dan geen gena Ter dood. (bis) 0 vorst! onze wraak mag vrij regeeren Want de goön (enz.) Koor van gevangenen. Gena (bis) Groote vorst, ach hoor wij smeken mededoogen, Ach, gena! (bis) Zie ons hier thans ontnomen, — 24 — Aan d"armen, onzer vrouwen en kroost, Heb erbarmen! Moog de hemel uw harte verwarmen, Ach! Sier de kroon steeds uw vorstelijk hoofd. Moog de hemel u verwarmen. Ach, gena! (bis) Radamès. 0 Vorst! hoor naar mijn woorden Bij God Phta en de glans uwer kronen Zwoert gij mij: ik vervul uw wensch. De' Koning. Ja, dat is waar. Radamès. Welnu, ik vraag voor hen, door 't wreede lot verwonnen, Nu het leven, o, laat hen in vrede gaan. Amneris. Hoe! voor allen? ul , Koor van priesters. Door aan den vijand! Geen genade. Koor van volk. Gena o vorst! genade! Ramfis. 0 luister vorst! En gij, jeugdige held! God spreekt, dus hoor mijn woord. Vol van haat, in 't strijden dapper, Woont de wraakzucht in hun liftrt, Aangespoord door uw genade Wordt uwe macht dra getart. Radamès. Amonasro, hun koning, is gedood .door ons heir Voor hen bestaat geen hope. Ramfis. Behoud Aïda met haren vader als waarborg En laat nu d'and'ren heengaan. De Koning. Uw raad is zeer verstandig.. Er is een beter pand, voor het behoud des vredes Radamès, 't vrije Vaderland dankt u zijn heil! 'Neem mijn dochter tot vrouw Wees de roem mijner vad'ren! Ja^ Egypte begroet u later als vorst! 25 - Amneris. Ha! kom slavinne! Die vergeefs eens mij zijn hart rooven dorst. Konig en Koor. Roem aan ons land en eerbetoon, Zij onzen vorst beschoren, Moog Isis ons verhooren (bis) Bereik dan onze beê haar troon. Ramfis en priesters. Isis uw zonen, danken u de victorie, 0 wees gezegend godin! gij die met uw hand Behield ons vaderland. Ramfis. U dankt heel Egypte nu zijn heil U danken, danken u thans hun victorie Zij roem en eer en lof/den goön. Roem lof en eere den goön, den goön. Hoor Isis (bis) Gij, die ons land behieldt met uwe hand Hoor Isis (bis) Gij, die ons land behieldt met uwe hand Behieldt met uwé* hand. Aïda. Voor mij de schande, de schande voor mij. Slechts de smart, ja, niets dan groote smart Voor mij de schande, en ach,! de smart Ja, slechts groote smart. Amneris. Ach! ja, met hem toch deel ik eere en roem Ja, ja roem en eer. Radamès. De króón verkoren, - Ach, die nooit mij u vergoedt Neen, die nooit mij u vergoedt Vqjm Ja, macht verkoren Die nooit mij u vergoedt (bis) - 26 - Amonasro. Houdt moed (bis) Aan ons de wrake ,die onze zege kroont (bis) Houdt moed, weldra is ons de wrake Die onze zege kroont, (bis) De Koning Men zinge zijn glorie, bezingt zijn glorie Die zang zij hem tot loon (bis) Heft aan (bis) Bezingt zijn glorie, die zang (enz.) Koor van slaven. Gij, die de vrijheid ons geven dorst Wees gezegend, o vorst! Gezegend vorst! Eere zij u! (bis) En aan u eer en roem. Koor van priesters. Ja, prijst en looft en eert den goön Heft aan (bis). Bezing hun glorie , Ja Isis, het was uwe hand Die heeft behouden ons Vaderland! O machtig' Isis! het was uwé* hand Die heeft beschermd ons land. (bis) Volk. I Heft aan! bezingt de glorie (bis) I Die zang zij hem tot loon. Glorie! den held tot loon. Eer zijn loon. Die zang zij hem tot loon. Derde Bedrijf. 5e TAFEREEL. Koor van Priesteressen. O gij! Osiris' gemalin De bron ook van zijn leven, Die aan ons hart de reine min, Ten zegen hebt gegeven. Ach hoor! (bis) onze stem. Verhoor nu onze bede; U is de macht godin, Ach hoor onze stem (bis). Ramfis. Buig u voor Isis neêr. Want d'ure nadert, 't Uur van 't verbond. Isis, sta ons bij met uw alvermogen, Geen menschelijk geheim ontsnapt ooit aan haar „ oogen. lin wat eens wezen zal, is haar helder als het heden. Amneris. Ach! zij dit mijn wensch, dat Radamès mij geve Steeds heel zijn hart, Zooals mijn ziele hem behoort Nu en immer. Ramfis. Zoo kom( bidden wij tot den dagf ik vergezel u. Koor van Priesteressen. Ach, hoor ons, ach hoor onze stem. Ach verhoor nu onze beden U is de macht, godin! Hoor onze stem (bis) Aïda. Radamès keert weldra, ach! hoe klopt mij 't hart Ik sidder! Ach! zoo gij zegt, gij wreede man, vaarwel aan 't bloedend harte, Dan zullen dra de golven, voor altijd een graf mij tt j - . . , geven, tn den vree, t einde van mijn smarte. — 28 — Romance. Vaderland! ik zal u nooit, ach nooit meer zien. Helaas! Ik zal u nooit meer zien. O gulden zon! o bloembegeurde landen! Gegroet, o bosch! dat mij eens spelen zag. Gy waart mijn vreugde Gij zoo beminde landen, 0, dat ik nimmer, ach nooit u weerzien mag. O, dat ik nimmer, helaas, ach nooit Ach! nooit u weerzien mag (bis) Ach! dat ik nimmer (bis) Ach! nooit u weerzien mag. Ach nooit (bis) O geurrijk dal, waar eens mijn liefdedroomen Mijn hart bekoorden door een zoete hoop, Toen liefdegloed mij was in 't hart gekomen 0, dat ik nimmer, ach nooit u weerzien mag; Ach! ja nooit (bis) U nimmer weerzien mag, O, dat ik nimmer, ach nooit u weerzien mag. Ah! DUO. Aïda. God! mijn vader! Amonasro. O mijn kind! ik heb alles vernomen, Niets ontgaat aan mijn oogen, Uw hart verteert van gloed voor Radamès. Hij mint u, gij wacht hem hier. En onze vijandin wil hem u rooven, Zii de dochter van een ras, altijd ons volk nood' lottig. Aïda. Ik ben in hare macht. Ik! het kind van een vorst. Amneris. In hare macht! Neen, want de wraak is nabij. En gij zult dra door mij weer herwinnen, de vrijheid, uw liefde, uw land. 't Is al voor u, Gij zult zien uwe geurige wouden, Het frissche dal, de tempels onzer goön. POLYTECHNISCH WEEKBLAD RADIO-LITERATUUR Ontwikkeling der Radio-Telegrafie "en -Telefonie, door Prof. Ir. C. L. van der Bilt. Moderne Vorderingen in de Draadlooze Telegrafie en -Telefonie, door Dr. Balth. van der Pol. Radio-Telegrafie en -Telefonie ten behoeve van de Luchtvaart,- door Lt. Mollinger. Het Opwekken van zeer korte Golven, door Ir. A. H. de Voogt. Vervorminigsvrije Modulatie van Telefoniezenders, door G. W. Wlhite, Ing. N.S.F. Over het Natuurkundig Laboratorium der N.V, Philips' Gloeilampenfabrieken, door Dr. G. Holst. Radio-Telegrafische Verbindinig Nederland-Indlië. Het zendstation Malabar. Militaire Radio-Telegrafie, door Ir. P. J. H. A. Nordlohne, Ing. der Genie. Het Rad iostation te Kootwijk, 'door Ir. C. H. de Vos. Ontvamgstoringen bij de Radio-Telegrafie, door Ir. Y. B. P. J. Groeneveld. PRIJS f 0.60 Franco toezending na ontvangst van postwissel of per giro 51205. UITGAVE HOLDERT & Co. HOLDERT & Co* - AMSTERDAM TELEFOON 40350 - KEIZERSGRACHT 324 - POSTGIRO 51205 Prijzen der advertentiën in de R^dio-Tekstboekjes: lx — 3 x 6x 12x Achtste pagina . . . . -. ƒ 3.25 j 3.— ƒ 2.75 ƒ 2.50 Kwart I lijpl . . . 6.50 6.— 5.50 5.— Halve ., ..... 13.— 12.- 11— 10.- Geheele 26.- 24.— 22.- 20.- Advertenties op omslag dubbele prijs! Vraagt condities voor bijvoegen van Prospecti, Inlegvellen, Boekenleggers, etc 29 - Aïda. Ik zal zien mijne geurige wouden, Het .frissche dal, de tempels onzer goön. Amonasro. Als echtgenoot, met hem door trouw vereenigd. Wordt rein geluk, uw liefde dan ter loon. Aïda. Ach! mocht ik eens in deze vreugde zwelgen, Een enkle dag en dan een snelle dood. En dan de dood (bis). Amonasro. Help mij dan, dra den vijand te verdelgen, Bedenk welk schonwspel ons zijn zege bood! Ja, hij sleept' aan zijn bloed'gen zegewagen, Vrouwen, moeders, a^h, elk werd meegesleurd. Aïda. Ach! in mijn geest hoor ik hun stemmen klagen, O welk een smart, hoe wordt mijn hart verscheurd, Ach, breek aan, gij dag van vreugd Na zoo vele rampen (bis) Amonasro. Wil hopen, aan 't eind uwer rampen Schittert de zon met hare gulden gloed. Ons volk is gereed om te kampen, De zeeg' is ons, en wel met spoed. Maar ik moet nog ontdekken, Langs welken weg 's vijands heir op zal trekken. Aïda. Maar wie kent^an hun plan, wie? Wie dan? Amonasro. Gij ielve! Aïda. Ik' Amonasro. Radamès, hij komt weldra. Hij mint u! En hij staat aan hun hoofd, gij begrijpt. Aïda. Afschuwelijk! Hoe! geeft gij mij dien raad, Neen, neen, ach nooit! — 30 — Amonasro. Rukt aan dan barbaren! Wilt schrik en gevaren Verwoesting niet sparen Der vaderen stad. Valt aan mijne landen, Bevlekt uwe handen Met moord en met branden, de dood volg' uw pad. Aïda. Meelij, gena mijn vader! Amonasro. Ga heen, uit mijn oogen. Aïda. gena! genade! Amonasro. Zie toch een breeden stroom van bloed Wordt in de stad vergoten, De dooden rijzen uit dien vloed, Geen graf houdt hea omsloten. _, Hoor, hoe hun stemme tot u krijscht, Ja, gij ons onheil zoekt. Aïda. Gena o vader! Amonasro. Ziedaar die schim vol bloed, Die in de schaduw schuilt. Sidder, gij ziet haar wel? Aïda. Ach! Amonasro. Wijst niet de hand naar u? Aïda. Erbarmen! Amonasro. 't Is uwe moeder! Aïda. Neen. Amonasro. Uw moeder! Aïda. Ach! Amonasro. Die u vervloekt! Aïda. Ach neen. O vader, neen, gena! Ach gena! gena! o God! Amonasro. Gij, mijn dochter! Gij, de slavin der Pharaonen! 30 — 31 — Aïda. Ach gena! gena! genade! Erbarmen, o vader! Ach! ik bezweer u Wil mij niet vloeken; Ach! hoor paar mij Neen, neen, uw dochter Is geen slavinne, ik wil mij immer — Ik wil steeds uwer waardig zijn, Amonasro. Weet dat een volk, verneêrd, maar niet verpletterd, Eenmaal door u, ja door u, zich weder verheffen kan. Aïda. , O land der vad'ren! (bis) Welk offer vraagt ge? Ach! land der vad'ren! Amonasro. Houd moed dan, hij komt! Ik wacht u daar, Radamès. Zie ik u weêr, mijn dierb're Aida! Aïda. Wat doet gij hier? Ga heen, wat hoopt gij nog? Radamès. De liefde ketent en voert mij tot u. Aïda. U wacht een and're vrouw Zij is voor u, de hand der prinses. Radamès. O hemel, hoor 'k Min u alleen En trosch op uwe liefde Zweer ik u trouw, ja voor u wil ik leven. Aïda. Bezondig u niet aan den meineed. Kan ik hem minnen, die zijne Irouw vergeet. 31 - — 32 — Radamès. Ach! twijfelt gij dan aan mijn trouw? Aïda. Ik wijfel dat gij ontkomt aan, de macht der prinses Of van den vorst en der priesterschaar, Noch aan de wil der uwen. Radamès. -'«wgjFj Welnu, zoo luister! Verlangend fel naar de zegepralen, Is reeds uw volk ten krijg gesneld. En reeds bedreigt hun leger onze dalen Ik heb m'aan 't hoofd van onze macht gesteld. In mijn zege en in mijn glorie Vraag ik den Vorst, wat ik begeer, De liefde brengt dus de victorie Want gij alleen geeft ons voorspoed en eer. De liefde brengt ons weêr de victorie! De liefde geeft ons geluk cp aard'. Aïda. Hoe? trotseert gij de wrake, de haat van Amneris. Ach! hare woede en haar wraak Treffen het hoofd van mijn vader, van ons. Radamès. 'Vertrouw gerust op mij. Aïda. Neen, neen, welk vruchteloos pogen, Als gij mij liefhebt, Dan staan toch andere midd'len ons ten dienst. Radamès. En welke? , Aïda. Wij vluchten! Radamès. Wat hoor ik? Aïda. O kom, ontvlucht dit land, Die somb're, woeste dreven, Daar ginds zal u mijn hand Een zeekre wijkplaats geven. Ginds geurt iedre bloem in zonneschijn. Ginds zij in zoet bekoren, De vrees' voor ons verloren, Voor d'aard en hare pijn. De vrees voor ons verloren, Voor d'aard, en hare pijn. — 33 — Radamès. k Zal in den vreemde zwerven? Brengt mij die vlucht geen hoon? Mijn dierbre landen derven, De tempels onzer goön. Dit land van groene" dalen, Door mijne min gewijd, Die mijne roem verhalen, Prijs geven, voor altijd. Aïda. Ginds geurt iedere bloem in zonneschijn, Ginds zij in zoet bekoren De vrees voor ons verloren. Voor d'aard en hare pijn. (bis) Radamès. Dit land van groene dalen, Door mijne min gewijd, Geef ik nu prijs, Hoe kan ik toch dat land prijs geven, Ach! voor altijd! Hoe kan ik toch dit land, Ach! verlaten voor altijd! • i Aïda. Ginds mag de liefde vrij bestaan Daar wordt ons leed gelenigd Daar bidden wij vereenigd Dezelfde god en aan. Kom! vluchten wij, kom! Radamès. Mijn driebre landen derven De tempels mijner goön (bis) Dierbre Aïda. Aïda. Gij mint mij, neen) Radamès. Wat zegt ge? Aïda. Ca! Radamès. Geen mensch werd ooit geboren, Die zulk een liefd' in zijne borst zag gloren. 33 — 34 — Aïda. Ga! Ga! Amnêris wacht u thans met smart Radamès. Neen, ach nooit? Aïda. Gij zegt, ach nooit? Dan treff' haar wreede wrake! Radamès. Ach neen, wij vluchten! Hoort dan goden onze zuchten, Laat ter vrijheid ons nu vluchten, Naar het land van reine luchten Ver van deze woestenij. O! daar lacht ons de hemel tegen Daar verspreidt de zon haar zegen Vred' en vreugd, bloeit allerwegen Daar voert de liefde heerschappij! Aïda. - Volg mij naar gindsche dreven Waar de wouden, geuren geven Laat ons daar in liefde leven Daar behoort gij eeuwig mij; Daar lacht ons de hemel tegen Daar verspreidt de zon haar zegen Afred' en vreugd bloeit allerwegen Daar voert liefde heerschappij. Beide. Laat ons nu ras ontvluchten Dezen grond, dezen droeven grond vol smart. Kom, ik min u! Ach! Ik min u! Onze min geleid' ons hart Ja, ons hart. Aïda. Maar zeg me langs welken weg Kunnen wij uw cohorten vermijden? Radamès. 't Is de weg, aangeduid om uw vrienden te straffen En tot den morgen onbewaakt. Aïda. Zeg mij dan, waarheen voert die? Radamès. Hij gaat langs Napata! - 35 - ■■■'g$m Amonasro. Hij gaat langs Napata! Daar staat niijn legermacht. ' Radamès. Wie durft ons storen? Amonasro. Zij is mijn kind! Ik ben der Aethiopen koning! Gij, Amonasro, gij! de koning! Hoe, zie ik goed? (bis) Neen, het is niet waar, neen neen. Het is niet waar, neen. 't Zijn droomen, o neen, 't is waanzin. Aïda. Gelooft gij niet in mijne trouw? Amonasro. Gij moogt als vrouw haar begroeten. Aïda. 'k Leg mijn kroon aan uwe voeten. Amonasro. Haar liefde maakt u tot vorst! Radamès. O smaad voor heel mijn leven (bis) 'k Verried voor u mijn land (bis) Aïda! Ach! bedaar. Amonasro. Geen schuld blijft op u kleven Neen, geen schuld blijft kleven, Want u bestuurt der goden hand. Radamès. O smaad voor heel mijn leven (bis) 'k Verried voor u mijn land (bis) Aïda. Ach, neen (bis). Bedaar toch. Amonasro. Neen (bis). Geen schuld blijft op u kleven. En mijn heir aan 't gindsche strand, Zij wachten mijn bevelen; Den troon zult gij daar met haar deelen Volg mij naar 't liefde land. Kom. (bis) Amneris. Verrader! - 35 - 36 - Aïda. Goden, zij hier! Amonasro. Ha! gij waant dat mijn plan is verstoord! Sterf! Radamès. Gij dwaze! laat af tochl Amonasro. O woede! Ramfis. Wachten! snelt toe! Radamès. Ga heen en vlucht! Amonasro. Kom dan, mijn dochter! Ramfis. Jaagt hen snel na! Radamès. 'k Ben in uw macht' O priester doe uw plicht. 36 - Vierde Bedrijf. ZESDE TAFEREEL. Amneris. Zij vlucht heen, is m'ontsnapt met haren vader, De priesters komen ras, En Radamès verwacht de straf, Bestemd voor den verrader. Verrader, dat is hij niet, Hoewel, het geheim van den kriid rWst hii t» „„, ij.. ... , j raden. Hij wilde heen, met haar ontsnappen. Ja, die verraders, de dood! 'de dood! Ach God! wat zeg ik? Ik min helaas, ik min hem zoo zeer, Rampzaal'ge macht, wanhopig is die liefde, En verscheurt mij het harte. Ach! kon hij mij beminnen, Ik wil zijn behoud. Maar hoe? Hij kome! Wachten! Radamès, dat hij kome! De priesters zich vereenen, Om u gehoor te schenken, Spreek en betuig uw onschuld, Maar wilt u goed bedenken. Verdedig thans uw eer. Ik zal mijn vader smeeken (bis) ' Om uw daad niet te wreken, 'k Geef u de vrijheid weêr. Radamès Neen, 'k wil geen medelijden Van hunne wraak verwachten. Mijn onschuld wil ik zweren. God Phta, kent mijn gedachten. Blijf d'afschuw u gespaard, Dat ik in smaad zou leven, Mijn ziel is rein gebleven (bis), Ik heb mijn eer bewaard. — 38 — Amneris. Spreek zonder vrees, verklaar u! U wacht de dood! Radamès. Ik haat het leven Dat niets dan rampen, aan mijn hart konde brengen Vergeefs nog meer te kampen Ik zoek verheugd den dood. Amneris. Wat hoor ik? Neen, neen, uw geluk, der liéfde streven. Ach ja, uw dood verscheurt mijn hart, Zie mij van vreeze beven, 'k Min u, al brengt dit smart, 'k Heb alles hem gegeven Mijn land! mijn 'eer! Mijn land! een eervol leven Alles, ja alles gaf ik gewis voor uw bezit. Radamès. En heb ik niet voor haar, in den gloed, die benevelt Eens, niet voor haar, mijn eer verraden en mijn land Amneris. Wil niet aan haar denken. Radamès. Op mij rust de smaad! En dwingt ge mij te leven? Thans is ,mijn ramp volkomen Aïda werd m'ontnomen, Ach! is zij wel ontkomen? Of wel, o laag verraad! Amneris. Hoe! wijt hij mij haren dood? Neen, zij leeft! Radamès. Behouden! Amneris. Bij 't vlieden van de benden In overhaasten spoed. De Koning viel. . Radamès. En zij? 38 ■ WWi — 39 — Amneris. Zij nam de vlucht. Daarna kwam geen tijding. Radamès. De hand der groote goön heeft haar getrouw _ behoed! U moog zij nimmer weten dat ik nu sterf voor haar! Amneris. Welnu, ik red u, maar zweer haar nooit weer te zien Radamès. Neen, nooit! Amneris. Ontwijk voor immer haar liefde Dan wacht u roemt Radamès. Neen nooit! Amneris. Thans voor de laatste keer, zie van haar af.. Radamès. Neen nooit! Amneris. Dan rest u slecht te sterven, Radamès. Ik wacht den dood zonder vrees. Amneris. Hoe kunt gij mijn trouw verachten Daar u wreede straffen wachten Die mijn liefde wilde trachten Af te wenden van uw hoofd, k Geef u thans, aan hunne wrake Nu de haat mijn liefde dooft (bis) Radamès. Ach, hoe zoet mij zelf. te geven Ja, voor haar geef ik mijn leven. Amneris. Wreede straffen. Radamès. En mijn hart roept zonder beven 't Is mijn weelde, mijn genot. 39 — 40 — Amneris. 'k Geef u thans (enz.) Radamès. Vreugde, onmetelijk is mijn genot! Ach! dat dra m'uw wraak genake! Daar ik uw gena bespot. Amneris. Ach! wee mijn hart! Ik sterf! Ach, hoe red ik zijn leven, En toch gaf ik den held aan het wreede gericht. Wees dan vervloekt, gij wangunst, die mij pijnigt. Helaas! zijn dood zal met eeuwigen spijt Mijn levensloop vervólgen, Ach! zie hen daar! 't Zijn de vreeselijke boden van 't noodlot. Ach! ver van mij vliedt heen! Schimmen zoo somber. Hem gaf ik aan hun wrake, Aan dit wreede gericht. Ik zelve (bis) Ja, ik zelve gaf hem aan dit wreede gericht. Ramfis met priesters. Kom groote geest in ons hart nederdalen, Doe 't eeuwig licht uwer wijsheid stralen, Leer ons het recht door uwen mond bepalen. Amneris. Gena, o goó, gena, hebt medelijden, Zijn onschuld schittert helder in zijn oog, Ach, wilt hun wreede straffen niet gedoogen. Ramfis en Koor. O, laat uw stralen.. Amneris. Ach! hoe red ik hem! Ramfis en Koor. In ons hart neerdalen. Amneris. Ach, hoe red ik hem. O, somber lot, ik voel in mij den killen dood. '•i jn>3 Ramfis. Radamès, Radamès. Gij dit ons land hebt gebracht in gevaren Wil u verklaren. Verdedig u! 40 - - 41 — Koor. Verdedig u. Ramfis. Zie, hij zwijgt. Koor. De verrader! Amneris. Groote goden! schenkt mij geloof! Gena! weest voor mijn beê niet doof. Ramfis. Radamès, Radamès Gij hebt den strijd laf ontweken Toen d'oorlogskreet weerklonk door deze streken.' Verdedig u! Koor. Verdedig u! Ramfis! Zie, hij zwijgt. Koor. De verrader! Amneris. O goden verhoort mij, gena! Weest voor mijn bêe niet doof. Ramfis. Radamès, Radamès. Gij, die verriedt nu_ het land uwer woning Uw eer en uwen koning. Verdedig u! Koor. Verdedig u! Ramfis. Zie hij zwijgt. Koor. De verrader! Amneris. Groote goden! schenkt mij geloof. Gena, weest voor mijn bêe niet doof. Ramfis met Koor. Nn dan zij thans uw vonnis besloten, De verrader ontvainge zijn loon, Dat u levend het graf houdt.besloten Bij het altaar der wrekende goön. Amneris. Levend hij in zijn graf? O die priesters! 't Is zijn Hoed, ja zijn bloed is hun wensch, En zij noemen zich priesters der goön. — 42 — Koor en Ramfis. Weg verrader, weg verrader. Amneris. Ja uw ziel is met misdaad beladen. Zijt ge nu gansch voldaan van zijn bloed. Durft ge zoozeer den hemel zeiven smaden, Door uw wraak heeft nu d'onschuld geboet. Ramfis en Koor. Hij heeft misdaan! Hij sterve! Amneris. Ja gij kendet de bron van mijn smarte En gij wist toch ik mind' hem zoo zeer. Al de vloek en de haat van 't bloedend harte, Ja op u, ja op u, daal zij neer. . Ramfis en Koor. Hij heeft misdaan! Hij sterve'. Amneris. Durft ge zoozeer den hemel te smaden, Door uw wraak (bis) heeft hier d'onschuld geboet. Neen, neen, gena, (bis), ach gena voor hem (bis) Gena (bis) voor hem (bis). Gena (4 maal). Ramfis en Koor. Ter dood met hem! Ter dood) (bis) Ramfis en Koor. Weg verrader, weg verrader! Amneris. Goddeloozen! zij mijn vloek dan uw loon! Wordt verdelgd voor altijd door de wrekende goön. Ja, mijn vloek zij uw loon. 42 — 43 — 7de TAFEREEL. Radamès. Ik hoor den zwaren steen mijn graf bedekken Hier eindigt dra mijn leven, Dan steeds m'omgeeft stikdonkre nacht Aïda nimmer zie 'k u weder! Ach beminde, waar zoudt gij zijn? Dat het geluk u weldra vinde. Gij weet niet, niet welk een lot m' is toegedacht Wat hoor ik! Een schim! een droombeeld! Ach neen, 't is een menschelijk wezen, God! Aïda! Aïda. Ik zelve! Radamès. Gij hier in deze tombe? Aïda. Ik wist te voren, welk lot u was beschoren Terwijl dit graf zich voor u opensloot, Ben ik er in geslopen. In dit gewelf, waar niemand ons kan hooren Wil ik in uw armen sterven. Radamès. Gij hier! den dood u geven Dat rein en heerlijk leven. In 't bloeien uwer dagen • Die weelde zoo verheven Uw harte binnendrong; tot smart gedoemd Wilt gij thans moedig mijne rampen deelen Neen, gij zult leven, want ik min u, gij zult leven. Aïda. 'Ja, ginds op 't wiekenpaar van goud Zie ik ten hemel streven Den. tolk van hooger leven, van 't eeuwige behoud. Daar wijkt voor immer onze smart; In 't gelouterd hart. Eeuw'ge liefde besloten in ons gelouterd hart. Koor. O groote Phta, o gij scheppende geest van 't heelal, Ach wil ons verhooren o groote Phta. — 44 - Aïda. O sombere zangen, Ons tot dooden gezang. Ach vergeefs! Er is geen hoop meer voor ons op dez' aarde. Radamès. Dit zijn hun gewijde zangen. Kon ik maar dezen steen aan dit gewelf ontnemen. Dan ras gevlucht! 't Is de dood (bis) DUO. Aïda. Vaarwel o dag van rouw en bittre tranen De droom verging, nu zijn wij stervens moe. De hemel wenkt en voert de zielen, En voert de ziel langs heldre banen. Tot hooger heil der eeuw'ge liefde toe. 0, dag van tranen! De hemel wenkt ons, En voert de ziel (bis) der eeuw'ge liefde toe. Radamès. Verdwijn dan dag van rouw en bitt're tranen (enz.) Koor. 0 groote Phtal Wij smeeken u, wil ons verhooren. O groote Phta! (bis) Aïda en Radamès. Ach, de hemel wenkt ons toe, Verdwijn dan dag van rouw en bittre tranen, De vreugd verging, nu zijn wij stervens moe. De hemel wenkt en voert de zielen, En voert de ziel langs heldere banen Tot hooger heil der eeuwge liefde toe. Ons wacht na ramp en strijd vreê voor altijd. Amneris. Teeder geliefde (bis) u wacht daar boven 't Eeuwig geluk! Zoo rust in vree' (bis). Ja, rust in vrêe. Voor u (bis) de vree. Koor. O, groote Phta! N.V. HANDELSDRUKKERIJ HOLDERT & Co. AMSTERDAM - KEIZERSGRACHT 324 TELEFOON 40350 en 40359 - POSTGIRO 51205 BOEKDRUK - STEENDRUK HANDELSDRUKWERK ONTWERPEN - CLICHÉ'S ♦ ADVERTENTIEBUREAU WAARDEPAPIEREN IN ELKE GEWENSCHTE UITVOERING ♦ KANTOORBOEKEN IN ELK GEWENSCHT FORMAAT DRUK EN LINIATUUR VRAAGT OFFERTE! UITGEVERS VAN „ASTRA", NEERLAND'S EERSTE GEÏLLUSTREERDE MAGAZINE OPLAAG 19000 EX. leest de radio-rubriek onder leiding van den heer w. vogt ♦ POLYTECHNISCH WEEKBLAD HET BEST GEREDIGEERD EN MEEST GELEZEN TECHNISCH WEEKBLAD IN NEDERLAND — 20ste JAARGANG ONZE GIDS GEÏLLUSTREERD VAKBLAD VOOR BEHANGERIJ EN STOFFEERDER1J MEUBEL-INDUSTRIE en INTERIEURKUNST - 36ste JAARGANG * VRAAGT GRATIS PROEFNUMMER! TEKSTBOEKJES Voor aflë Opera's en Operettes verkrijgbaar bij: N.V. HANDELSDRUKKERIJ HOLDERT & Co. KEIZERSGRACHT 324 - AMSTERDAM TELEFOON 40350 en 40359 Neemt een Abonnement voor de eerst' volgende 10 Opera's of Operettes der H. D. O. è f 3.— en de boekjes worden U. regelmatig en vroegtijdig toegezonden. Het spaart U veel portokosten! Prijs 30 cent, te zenden per postwissel (liefst geen postzegels), of overschrijving op postgiro 51205 De tekstboekjes van bovengenoemde firma bevatten DE VOLLEDIGE TEKSTEN zooals op Operaavonden gezongen worden. CHRIS DE VOS. Leider der Opera-afdeeling H.D.O. M