BROCH 26919 MET KORFBALSPEL DOOR J.BROEKHUySEf VOORZITTER VüXN DEN BIBLIOTHEEK nederlandse sport federatie burg, van karnebeeklaan 6 den haag 'elefoon C070) 63 29 63 WETEN EN KUNNEN^ No. 11» afdeelingI sport en spel ONDER LEIDING .VAN p. w. scharroo 2e Voorzitter van het Nederl. Olympisch Cpmité HET KORFBALSPEL Zijn ontwikkeling en beteekenis - en hoe het gespeeld wordt - DOOR N. BROEKHUYSEN Voorzitter van den Nederl. Korfbalbond MET EEN VOORWOORD VAN p. w. scharroo 2e Voorzitter van hei Ned. Olympisch Comité AMSTERDAM - UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ „KOSMOS' VOORWOORD. Wanneer ik aan dit boekje over het korfbalspel een kort voorwoord meegeef, dan geschiedt dit met de herinnering aan den Heer Van Tuyll van Serooskerken, die als Beschermheer van den Nederlandschen Korf halbond, aan de korfbalsport zulk een warm hart toedroeg, en die de eerste was, die mij op de beteekenis wees van deze sport voor de lichamelijke ontwikkeling van ons volk. En dat was wel noodig, want op deze plaats wil ik eerlijk bekennen, dat ook ik behoorde tot diegenen, die aanvankelijk in het korfbalspel niet anders zagen dan „een aardig kinderspel, zooals er zoovele zijn." De korfbaldemonstratie, welke de schrijver van dit boekje in den mobilisatietijd organiseerde tijdens een van de Sportfeesten voor Land- en Zeemacht in het Stadion te Amsterdam, heeft dit eerste oordeel wel gewijzigd. Hoe ik thans over deze mooie volkssport denk, vindt men elders in dit boekje vermeld. Wat Hughes van sportspelen in het algemeen zeide, mag in het bijzonder op het korfbalspel van toepassing worden geacht: „lk begin het spel nu wetenschappelijk te begrijpen. Hoe edel „ismet spel ook ! Maar het is meer dan een spel, het is... een „leerschool!" * lk wil dit Voorwoord tevens benutten, om dank te brengen aan den schrijver van dit boekje, die niet aarzelde, om onmiddellijk te voldoen aan mijn verzoek, om dit werkje te willen samenstellen, toen degene, die aanvankelijk deze taak op zich had genomen, daarin verhinderd werd. Daarmede heeft de Heer Broekhuysen opnieuw bewezen, dat hij als onvermoeid propagandist op de bres blijft staan voor de belangen van de korfbalsport, die haar opkomst grootendeels dankt aan zijn toewijding en van den Nederlandschen Korfbalbond, die nu reeds gedurende bijna vijf en twintig jaren, op zoo voortreffelijke wijze door hem geleid wordt. P. W. SCHARROO. Amersfoort, Voorjaar 1927. INLEIDING. Toen mij enkele jaren geleden verzocht werd voor de Serie „Weten en Kunnen" een boekje te schrijven over het Korfbalspel, meende ik zulks te moeten weigeren. Toch achtte ik het voor onze sport van groot propagandistisch belang, dat door opname van ons spel in deze Serie, korfbal nog meer bekend zou worden. Ik verwees daarom den redacteur der Sportserie naar iemand, dien ik veel meer dan mijzelf de aangewezen man achtte om van deze ongezochte gelegenheid gebruik te maken om 't spel van mand en bal te propageeren. Mijn advies werd opgevolgd en kort daarna kreeg ik bericht, dat de opdracht was aanvaard. Dat was, meen ik, iri 1923. Ten zeerste verwonderd was ik, toen enkele weken geleden door denzelfden redacteur hetzelfde verzoek aan mij gedaan werd als in 1923. Toen mij nu werd medegedeeld, dat de aanvaarde opdracht door dengene, naar wien ik verwezen had, nog steeds niet was uitgevoerd, gevoelde ik mij, tegenover den redacteur eenigszins verplicht ditmaal het verzoek in te willigen. In de volgende bladzijden heb ik getracht mij zoo goed mogelijk te kwijten van de mij door de omstandigheden in zekeren zin opgedrongen taak. Waar van zeer bevoegde hand reeds werkjes over onze sport zijn verschenen, heb ik dit boekje op eenigszins andere leest geschoeid. Een tak van sport, al is die nog zoo eenvoudig, kan men nu eenmaal niet uit een boekje leeren; de praktijk is de beste leermeesteres, tenminste indien deskundige leiding aanwezig is. Ik heb dan ook van de spelregels een vrij beknopt overzicht gegeven en telkens verwezen naar de Officieele Spelregels van den Nederlandschen Korfbalbond, uitgave 1925. (Deze regels worden aanvragers toegezonden door het Bureau van den Nederlandschen Korfbalbond, 61 Aelbrechtskade, Rotterdam, na toezending van 20 cent. In den boekhandel zijn ze niet verkrijgbaar.) Ik hoop met het schrijven van dit boekje iets te hebben bijgedragen tot de kennis van het korfbalspel en daardoor tot meerdere verbreiding van die sport. N. BROEKHUYSEN. Baarn, Voorjaar 1927. De bakermat van de Nederlandsche korfbalsport: Naüs aan het meer Safvelangen. DE OORSPRONG VAN KORFBAL. Op ongeveer 30 K.M. afstand van Götaborg, aan den spoorweg, welke Zwedens tweede handelsstad met de hoofdstad des rijks verbindt, ligt het meer Safvelangen, één van die mooie, groote waterplassen, omringd door rotsachtige heuvelen en uitgestrekte berkenbosschen, waaraan de provincie Westrogothie zoo rijk is. Te midden dier prachtige natuur strekt zich, grenzende aan het water, de heerlijkheid Naas uit, waarvan, volgens de traditie, het hoofdgebouw een oud-koninklijk jachtchalet is. Op dit landgoed vestigde zich in 1868 een Götaborgsch koopman, die na een zeer werkzaam leven als hoofd van 'n groot importhuis, zich hier terugtrok, om van de natuur en van zijn welverdiende rust te genieten. August Abrahamson, zoo heette de nieuwe bewoner, zou echter niet lang rusten. Ziende, dat de bewoners van het platteland zich in de lange, sombere winteravonden meer en meer aan drank en spel overgaven, zocht hij naar de oorzaak van dien achteruitgang. Hij meende die gevonden te hebben in het feit, dat sinds de opkomst van de massaproductie door de steeds voortschrijdende industrie, 4 de plattelandsbevolking zich niet meer als voorheen in den winter bezig hield met het zelf vervaardigen en herstellen van het landbouwgereedschap of met de beoefening der houtsnijkunst. Ja, hij kwam tot de ontdekking, dat velen zelfs niet meer in staat waren dien door hun voorvaderen zoo geliefden arbeid te verrichten. Als goed vaderlander meende hij een goed en nuttig werk te doen door te trachten die oude gewoonte weer te doen herleven en zoo stichtte hij in 1872 op zijn landgoed een slöjdschool voor jongens, twee jaar later gevolgd door een dergelijke inrichting voor meisjes. Het ligt niet in het bestek van dit boekje om de ontwikkeling van deze eenvoudige school tot een Seminarium met een wereldreputatie te schetsen. We moeten volstaan met te constateeren, dat in het laatst der vorige eeuw de August Abrahamson Stiftelse (stichting) was uitgegroeid tot een inrichting, waar cursussen werden gegeven in houtarbeid, Zweedsche gymnastiek, openluchtspel, tuinbouw, conserveeren etc. De vacantiecursussen werden bezocht door studenten uit alle landen der wereld, ofschoon die vreemdelingen hoofdzakelijk kwamen voor den Zweedschen slöjd of handenarbeid. In de avonduren echter was er voor hen ook gelegenheid om zich te bekwamen in verschillende openluchtspelen en opgeleid te worden tot spelleider. Een zeer groote verscheidenheid van spelen, die zulk een voorname plaats innemen in de Zweedsche gymnastiek, werd op die cursussen onderwezen. Hoe kwam men aan die variatie ? :5ftó§§ In de laatste week van eiken cursus kregen de deelnemers de opdracht een spel te ontwerpen, dat nog niet in de serie voorkwam; niet alleen moesten worden aangegeven de gang en de regels van het spel, maar ook de voordeelen ervan op physiek, psychisch en sociaal gebied. De aldus ingekomen ontwerpen werden beoordeeld door een daartoe aangewezen commissie en het beste werd dan aan de serie toegevoegd. Het was niet noodig, dat de ontwerpen oorspronkelijk waren; indien het spel maar niet voorkwam onder de reeds op het Semenarium bekende spelen, werd het geaccepteerd. Waar nu aan die cursussen te Naas jaarlijks Amerikanen deelnamen, is het zeer waarschijnlijk, dat één hunner als zijn (haar) nieuw spel indiende een variatie van het door Dr. James Naismith in 1892 uitgedachte „Basketball", vereenvoudigd tot een gymnastisch spel en geschikt gemaakt voor beoefening in de open lucht. Dit ontwerp zou dan de eer waardig gekeurd zijn te worden opgenomen in de serie onder den Zweedschen naam van „Handboll".*) ') Voor de Engelsch-sprekende cursisten was de benaming echter „Baskef-ball", ofschoon er geenmand te bekennen was. 5 Als zoodanig troffen wij het aan, toen we in den zomer van 1902 aan een zevenweekschen slöjd-cursus te Naas deelnamen en ook de avondlessen in openluchtspelen volgden. Dit is de oorsprong van ons Nederlandsch Korfbalspel, dat, zooals het nu gespeeld wordt, door geen enkelen oud-NSüs-cursist zou worden herkend. Zooals we straks reeds aanstipten, was dat Handboll niet meer dan een gymnastisch spel. Het werd door ons gespeeld op een rechthoekig veld, waarvan de buitengrenzen nooit werden aangegeven en waarvan de grootte werd bepaald door het aantal meespelenden. Die rechthoek werd in de lengte verdeeld in drie afdeelingen, aangegeven door een paar op den grond gespannen touwen. In de eindvakkèn stond een paal, die ongeveer 3 Meter boven den grond uitstak en die van boven voorzien was van een hoepel van bandijzer met de opening naar het midden. De spelers werden verdeeld in twee partijen, de blauwen en de gelen (de Zweedsche kleuren), kenbaar aan een blauwen of gelen band om den bovenarm. De Handboll-ers werden nu over de vakken gelijkelijk verdeeld; de bal, een gewone voetbal, werd in 't middenvak door den leider opgegooid en nu moest elke partij trachten het leder te werpen door den hoepel van haar eigen kleur. Doordat niemand uit zijn afdeeling mocht komen en men niet mocht loopen met den bal in de hand, kon men dit doel slechts bereiken, door elkaar den bal toe te spelen. Meende een deelnemer, dat hij goede kans had zijn partij een punt te bezorgen, dan kondigde hij dit aan en men liet hem rustig doelen. Na zekeren tijd — de duur daarvan stond ter beoordeeling aan den leider — werd van vakken gewisseld. Dat waren — als ons geheugen ons na bijna 25 jaar niet in den steek heeft gelaten — al de in acht te nemen regels. Met het grootste enthousiasme werd dit Handboll door volwassen dames en heeren van zeer uiteenloopende nationaliteit en leeftijd beoefend. We herinneren ons meermalen in het veld te hebben gestaan met Zweden, Noren, Denen, Engelschen, Amerikanen, Schotten, Franschen, Duitschers, Russen en een Bulgaar. De laatste was zulk een vurig speler, dat niet alleen alle dames, maar ook verscheiden heeren ruim baan maakten, wanneer men zag aankomen, dat hij pogingen in het werk zou stellen den bal te bemachtigen. Van al de beoefende spelen trok „Handboll" ons het meeste aan en reeds in Zweden rijpte bij ons het plan om te trachten het spel ook in Nederland ingang te doen vinden, zoodra we weer in Amsterdam zouden zijn teruggekeerd. 6 DE ONTWIKKELING VAN HET KORFBALSPEL. Zooals uit het gedeelte, gewijd aan den oorsprong van het korfbalspel, duidelijk is gebleken, was deze „sport", zooals we die in Zweden leerden kennen, niets meer dan een allereenvoudigst gymnastisch spel, één van de zoovele. Maar onder die vele was er geen enkel, dat ons in zulk een mate' aantrok, dat ons zoo bijzonder geschikt voorkwam voor toepassing bij onze Hollandsche jeugd, die in die dagen reeds druk voetbalde (d. w. z. het manlijke gedeelte van die „spes patriae"). Er werd ook wel getennist, men beoefende zelfs hier en daar hockey, maar een spel, dat de gegevens in zich had om „en massa" en gemengd gespeeld te worden, dat was er nog niet. Nu had juist in dien tijd de heer J. C. G. Grasé met zijn bekend Gidsartikel „School en Sport" weer eens de aandacht gevestigd op den achterstand in Nederland op het gebied der lichamelijke opvoeding en was er een beweging ontstaan, die zich ten doel stelde meer belangstelling daarvoor te wekken. Ook wij waren warme medestanders van den bekenden Engelschen leeraar aan de Eerste Hoogere Burgerschool met 5-jarigen cursus te Amsterdam. Het zal dus geen verwondering baren te vernemen, dat op de terugreis naar Holland bij ons het plan rijpte om te trachten dat „Basketball" in het vaderland ingang te doen vinden. Wij waren toen werkzaam aan de school der N. V. Schoolvereeniging, welker directeur, wijlen de heer C. Vrij, reeds in veel met den ouden sleur gebroken had en die steeds toegankelijk was voor plannen, welker uitvoering zijn leerlingen ten goede kon komen. Toen we dan ook vol enthousiasme wijlen den heer Vrij voordroegen een proef te nemen met het nieuwe spel, verleende hij ons onmiddellijk de grootst mogelijke medewerking. Op den tegenover de school liggenden hoek van de Jan Luykenstraat en de Van de Veldestraat, lag nog een groot stuk bouwterrein braak. De heer G. J. Eilers werd in den arm genomen ter vervaardiging van het benoodigde spelmateriaal (inplaats van de Zweedsche ijzeren hoepels lieten we werkelijke manden maken) en na een korten tijd van ongeduldig wachten had de eerste oefening plaats met de leerlingen der hoogste klassen van de 7 Nieuwe Schoolvereeniging, die toentertijd nog drie vervolgklassen rijk was en dus bezocht werd door meisjes en jongens tot den 15 a 16-jarigen leeftijd. In den beginne werden de oefeningen steeds door ons geleid en, zooals vanzelf spreekt, geheel volgens de regels, welke in Zweden voor ons zelf hadden gegolden. Al spoedig deden zich echter gevallen voor, waarin die primitieve regels niet voorzagen en waarvoor toch door onze jeugd, die al heel goed wist mee te praten van „out" en „freekick" en „corner", een oplossing geëischt werd. Natuurlijk werd dan een beslissing gegeven, welke in een minimum van tijd burgerrecht verkreeg. En wanneer' dan belangstellende toeschouwers inlichtingen omtrent den gang van 't spel en omtrent de spelregels vroegen, werden ook die spontaan genomen discussie's eenvoudig als vaststaande regels meegedeeld. Waar nu langzamerhand ook anderen als leiders gingen optreden en waar „men" wat meer van het spel wilde weten, werd op ons een zeer sterke pressie uitgeoefend, om een en ander betreffende het korfbalspel vast te leggen in een soort handleiding. Vooral de heer Grasé, die intusschen Secretaris was geworden van den op initiatief van Burgemeester Van Leeuwen opgerichten Amsterdamschen Bond van Lichamelijke Opvoeding, drong maar steeds aan op het uitgeven van „Spelregels voor Korfbal". Deze onvermoeide voorvechter voor een schoolopvoeding, die ook eens wat aandacht schonk aan de lichamelijke eischen der leerlingen, liep nl. al met het plan rond door zijn nieuwen bond een serie spelregels te doen uitgeven en wilde deze gaarne openen met iets nieuws. Ofschoon ten volle overtuigd van de groote onvolledigheid onzer regels, lieten wij ons overhalen tot het te boek stellen van de gevraagde „handleiding" en zoo verscheen reeds in October 1902 bij Allert de Lange No. 1 der Spelregels, uit te geven door den A. B. v. L. O. : Korfbal. In een voorwoord zette de heer Grasé het doel van dien A. B. v. L. O. zeer in 't kort uiteen en beval hij Korfbal aan met deze woorden : „Bij het Korfbal, dat met den gewonen voetbal, doch alleen met de handen gespeeld wordt, is het gevaar van geschopt te worden, geheel uitgesloten; — wat vele ouders ongetwijfeld op prijs zullen stellen. Zeker zal dit goedkoope spel zich spoedig een plaats veroveren naast voetbal." 8 Op dat voorwoord volgde een inleiding van den samensteller, waarin hij er de aandacht op vestigde, dat het spel geen vinding was van hem, doch een bestaand Zweedsch spel. En aan het slot zei hij: „Men vergete vooral niet, dat het een spel is voor jongens en meisjes, m. i. één van de groote voordeden van 't korfbal". En nu laten we hier een overdruk volgen van die eerste spelregels. We doen zulks met een tweeledig doel: le. om te laten zien, dat dit spel, zooals het dus ongeveer in Zweden werd gespeeld, werkelijk niet meer was dan een gymnastisch spel en 2e. om te kunnen aantoonen, dat het korfbalspel van heden zoodanig afwijkt van het oorspronkelijke, dat gerust geconcludeerd mag worden, dat het huidige spel een zuivere Hollandsche sport is. Hier volgen dan die allereerste spelregels : Speelterrein. Het speelveld is groot 45 bij 25 M. Het terrein wordt door twee touwen of kalkstrepen in 3 even groote deelen verdeeld: veld A, B en C. In veld A en C komen de twee palen met de korven te staan, waaraan het spel zijn naam heeft ontleend. Dezè palen staan in de as van het terrein en 5 M. van de uiteinden. Palen en Korven. De palen zijn rond, 5 c.M. in middellijn, 3 Meter boven en 1 M. in den grond. Aan elk dezer palen wordt een cylindervormige korf of mand zonder bodem bevestigd, welke een hoogte van 25 c.M. en een middellijn van 40 c.M. heeft. Deze mand is voorzien van een houten klos, waaraan een breede ijzeren ring, die juist om den paal past. Door den paal van gaten te voorzien, kan men den korf met • een ijzeren pen op elke gewenschte hoogte zetten. (Deze hoogte hangt natuurlijk af van den leeftijd en de grootte der spelers.) Eén paal en één mand zijn rood, de andere wit geverfd. Aanbeveling verdient het gedeelte van den paal onder den grond vierkant te laten en in den grond een houten koker te maken, waarin dit gedeelte past. Deelnemers. De deelnemers kunnen zóówel van 't vrouwelijk als van 't 9 VAK B l/AKC PAAL. O PAAL. IS rtfLTER 10 manlijk geslacht zijn. Zij worden verdeeld in twee partijen, elk 12 spelers groot. De eene partij heeft een witten, de andere een rooden band om den linkerarm. In elk veld komen 4 spelers van elke partij te staan, zooveel mogelijk naar de grootte gerangschikt. Dit doet men op de volgende manier: De scheidsrechter stelt elke partij in een rij volgens de grootte op en nummert de spelers bij drieën. Hij laat de nummers 1 één pas vooruit en de nummers 3 één pas achterwaarts maken. De nummers 1 komen nu in veld A, de nummers 2 in veld B en de nummers 3 in veld C te staan. Tijd. Een spel of partij duurt tweemaal 3 kwartier, met tien minuten rust tusschen beide. Bal. De bal, waarmee gespeeld wordt, is een voetbal van gewone grootte. Doel. Het doel van het spel is den bal van boven door den korf van zijn eigen kleur te werpen. Regels. % De bal wordt door den scheidsrechter bij 't begin van het spel en na elk gemaakt punt in het midden van veld B omhoog geworpen. Bij hem staan één speler der roode en één der witte partij, beiden door den scheidsrechter aangewezen en elk met het gelaat naar den paal zijner kleur gekeerd. De andere spelers blijven op een afstand van 6 pas in de rondte. De scheidsrechter geeft een teeken en gooit den bal vertikaal in de hoogte. Vóór dat deze door één der twee spelers is opgevangen, of op den grond is gekomen, mogen de overige spelers den bal niet aanraken; is de bal echter op den grond geweest, dan mogen allen hem trachten te grijpen. Bij wedstrijden en ook bij een gewone partij is het wenschelijk, dat in 'tmidden van veld B twee cirkels worden getrokken: een kleine, voor de twee telkens aan te wijzen spelers en een grootere met een straal van 6 pas, waarbuiten dus bij het opgooien van den bal de andere spelers blijven moeten. II. Is verboden en wordt gestraft met een vrijen worp der tegenpartij : 11 a. het loopen met den bal ; b. het schoppen van den bal, willekeurig of onwillekeurig; z c. het uit de handen nemen of slaan van den bal; d. het overgeven van den bal; e. het elkaar wegduwen of omverloopen, onwillekeurig of opzettelijk; /. het met beide beenen buiten het aangewezen veld komen. III. Komt de bal buiten het speelterrein, dan moet de speler, die den bal daar vangt of opneemt, op de dichtstbij zijnde grenslijn gaan staan en wel aan het einde der loodlijn vanuit de plek, waar de bal genomen is, op de grenslijn. IV. Wanneer één der spelers den bal machtig wordt bij den korf zijner kleur, mag hij niet door de tegenpartij belemmerd worden in het trachten den bal door den korf te gooien, indien hij te voren gezegd heeft, dit te willen beproeven, hetgeen hij te kennen geeft door luid te roepen: „Doel!". Wordt de bal bij het opgooien toch door de tegenpartij aangeraakt, dan blijft de speler, die den bal had, op zijn plaats staan, terwijl de andere spelers in dat veld op 6 pas afstands gaan staan. Op een teeken van den scheidsrechter wordt de bal weder naar het doel geworpen en mogen de andere spelers toeschieten. V. Heeft een speler „Doel !" geroepen en werpt hij den bal niet naar het doel, doch naar een anderen speler zijner partij, dan krijgt de tegenpartij den bal op de plaats, waar hij 't laatst opgevangen of opgenomen is. De 4 spelers der andere partij gaan achter den paal staan en op een teeken van den scheidsrechter wordt de bal weggeworpen en daarna wordt gewoon doorgespeeld. VI. Als twee punten gemaakt zijn, wordt van veld verwisseld en wel in deze volgorde: Na de eerste twee punten wisselen veld A en B, den volgenden keer veld B en C, dan veld A en B, enz. Veld A. Veld B. Veld C. Bij 't begin : Nummers 1. Nummers 2. Nummers 3. Na 2 punten : „2. „ li „ 3. „ 4 „ „ 2. „ 3. „ I „ 6 „ 3. „ 2. „ 1. „ 8 „ „ 3. „ 1. „ 2. „ 10 „ „ 1. „ 3. „ 2. en zoo voort. VII. De spelers moeten zich aan de uitspraak van den Scheidsrechter onderwerpen. 12 Het zal niemand verwonderen, dat dezen „spelregels" geen lang leven was beschoren. Noch de terminologie, noch de redactie ervan, konden genade vinden in de oogen van de bestuurderen van den Nederlandschen Korfbalbond, die 8 maanden na het verschijnen van de eerste „handleiding" werd opgericht. De eerste jaarvergadering van dit nieuwe sportlichaam besloot dan ook „echte" spelregels uit te geven. Dat was 10 Januari 1904. Het was nog een zeer bescheiden boekske, dat nu verscheen, maar het maakte een wat sportiever indruk: al dat „schoolmeestersgedoe", als we het zoo eens oneerbiedig mogen uitdrukken, was er uit verdwenen. De eerste stap was met deze nieuwe uitgave gezet op den weg, dien korfbal moest afleggen om zich van een simpel gymnastisch spel te ontwikkelen tot een nationale sport. Met groote toewijding werd in de nu komende jaren gewerkt aan die taak en het gevolg ervan was, dat achtereenvolgens in 1905 (22 Januari), 1906 (28 Januari), 1907 (3 Februari), 1907 (6 October), 1909 (10 October), 1910 (April, uitgave 1909, maar nu met toelichting der Technische Commissie), 1911 (Februari) 1912 (7 Juli), 1913 (6 Juli), 1915 (5 Juli 1914), 1916 (4 Juli 1915), 1919 (Juli 1918), 1920 (herdruk vorige uitgave), 1921 (Juli), 1925 (Juli), uitgaven der spelregels verschenen. Sinds 1921 werden geen wijzigingen van beteekenis meer aangebracht en we kunnen nu wel met vrij groote zekerheid zeggen, dat dit in de eerste jaren ook niet meer zal gebeuren. Het zou ons te ver voeren precies van alle regels na te gaan, hoe ze geleidelijk werden veranderd en verbeterd. Om de ontwikkeling van korfbal te schetsen, is dit ook niet noodig. Dies zuljen we ons tot de voornaamste punten beperken. Vooraf zij echter nog aangestipt, dat vele wijzigingen haar ontstaan hebben te danken aan de critiek, waaraan de eerste beoefenaars van korfbal van de zijde van het dikwijls vooringenomen publiek bloot stonden. De ironische opmerkingen, de grove hatelijkheden van hen, die de opkomst en de groeiende populariteit van korfbal met leede oogen gadesloegen, zijn vaak aanleiding geweest tot groote veranderingen, terwijl aan de andere zijdekook de sympathieke belangstelling van medici van invloed is gtweest op de ontwikkeling van onze sport. Terrein. Was dit oorspronkelijk 25 X 45 M. groot (we vermoeden, dat het braakliggend stuk bouwgrond, waarop de eerste oefeningen plaats vonden, geen grootere afmetingen gedoogde), in 1908 werd de mogelijkheid geopend de maten te brengen op' 13 30 X 60 M. In 1912 werden als minimumafmetingen aangenomen 25 X 60 M. en als maximumafmetingen 35 X 75 M. Die minima zijn tot op héden gebleven, maar in 1916 werden als maximum-breedte en -lengte vastgesteld 40 en 90 M. en sinds dien tijd is het spel dan ook eigenlijk pas tot zijn recht gekomen. Palen en korven. De afstand van den bovenrand der korven tot den grond was den eersten tijd 3 M., zoodat spelers met een groote lichaamslengte en lange armen den bal in de mand konden leggen. In 1907 werd die afstand gebracht op 3.50 M. en hierin is geen verandering meer gekomen. Waar de herhaaldelijk gewijzigde voorschriften omtrent de vervaardiging van palen en korven geen invloed hebben op het karakter van het spel, gaan we die stilzwijgend voorbij. Van belang is evenwel nog, dat in 1907 bepaald werd, dat de paal niet boven den mand mocht uitsteken. Daardoor werd de mogelijkheid om ook van den achterkant (der korven) te doelen, veel grooter en daardoor wijzigde zich de aanvalstactiek eenigszins. Duur van het spel en van de rust. Dat deze bij het optreden van den "Nederlandschen Korfbalbond respectievelijk gebracht werden op tweemaal drie kwartier en vijftien minuten, zal wel 't gevolg zijn van het feit, dat deze tijden door het voetbalspel reeds burgerrecht hadden verkregen. De uitworp. De eenigszins kinderlijke manier, waarop oorspronkelijk werd begonnen, maakte in 1904 plaats voor een regel, waarbij het lot aanwees, welke partij de keus had van uitworp of van richting. De tegenwoordige regel, dat de ontvangende partij èn den beginworp èn de keuze heeft van de richting, waarin zij in de eerste helft van den wedstrijd wil spelen, ontstond reeds in 1906. De eerste twee jaren moesten in de rust de palen met de korven worden verwisseld, omdat deze van kleur verschilden. Aan dat gesjouw werd in 1906 ook een einde gemaakt door eenvoudig na de rust de uiterste vakken te wisselen. Van nu af werd het materiaal ook in één kleur uitgevoerd. Tenslotte verdween in 1907 de bepaling, dat de speler, die in 't bezit van den ballas, toen de rust werd aangekondigd, deze na de hervatting weer kreeg en zich nu zóó moest opstellen, dat hij ten opzichte van zijn eigen korf dezelfde plaats innam als vóór de pauze. Onnoodig te zeggen, dat deze regel nooit stipt werd nagekomen. De nu geldende bepaling, dat na de rust de gasten den uitworp hebben, kwam dan ook voor die ingewikkelde regeling in de plaats. 14 Het buiten zijn vak komen. Zooals elders is uitééngezet, is één der middelen om de korfballers tot samenspel te dwingen, de verdeeling van het speelveld in drie vakken. In de regels van 1902 werd verboden het met één of beide beenen buiten het aangewezen vak komen. In 1904 werd dit artikel (uit een taalkundig oogpunt waarschijnlijk) zoodanig gewijzigd, dat van toen af verboden was „het met beide of één der voeten buiten zijn eigen veld komen, wanneer men den bal aanraakt." De mensch is vindingrijk ! Dat bleek al spoedig, nadat deze nieuwe spelregel zijn intrede had gedaan. Wanneer bijv. een speler in één der eind>vakken zag aankomen, dat een bal uit het middenvak door een minder juist berekenden worp hem niet zou bereiken, dan liet hij zich languit voorover op den grond vallen en strekte zijn armen zoover mogelijk uit om den bal te kunnen grijpen. Angstvallig evenwel zorgde hij er voor, dat zijn beide voeten achter de grens der twee vakken bleven, zoodat hij zich aan geen strafbaar feit schuldig maakte. We herinneren ons levendig herhaaldelijk gezien te hebben, hoe enkele spelers tegelijk vlak bij elkaar op den grond lagen, zich zoover mogelijk uitstrekkende, om toch maar den aanrollenden bal te bemachtigen, of liever aan te raken, want dat was toen nog voldoende om zich door den scheidsrechter het leder te zien toegewezen. Twee jaar lang heeft het toenmalige publiek van die fraaie vertooningen kunnen genieten, niet nalatende er allerlei minder vleiende opmerkingen over te maken. Toen maakte men een einde aan die reptiel-achtige oefeningen door opname van een nieuw artikel, dat luidde: Het aanraken van den grond met een ander lichaamsdeel dan één of twee voeten, terwijl men den bal bemachtigt, is verboden. Wanneer een bal „uit" is. Oorspronkelijk werd verondersteld, dat het speelterrein een kubieke inhoud had. De bal was dus „uit", wanneer hij kwam buiten de denkbeeldige vlakken loodrecht staande op de buitengrenzen van het veld. De moeilijkheid om precies te constateeren, waar de bal „uit" was gegaan en het tegengaan van mooie sprongen, die ten doel hadden het „uitgaan" te voorkomen, waren oorzaak, dat men in 1909 van dien kubieken inhoud terug kwam en de tegenwoordige regeling invoerde. Het hinderen. Wanneer we ons terugdenken in den begintijd van „korfbal", herinneren we ons tafreeltjes, waarbij een gelukkige, die den bal had weten te vervoeren, onmiddellijk door twee, drie van zijn tegenstanders werd omringd, die het hem bijna onmogelijk maakten om het zoo moeilijk verworven leder over te 15 spelen naar één zijner partijgenooten. Dat gedraai, gekronkel, gewriemel duurde soms minuten en het kan ons toch niet verwonderen, dat men voor een dergelijk gedoe minachtend de schouders ophaalde. Was dat nu sport ? Reeds in 1906 maakte men aan die onwaardige vertooning een einde door te bepalen, dat voortaan een dame slechts door één dame en een heer slechts door één heer gedekt en gehinderd mocht worden. Doelen. Men herinnert zich nog, hoe oorspronkelijk uitsluitend vrij en ongehinderd moest worden gedoeld. Dat was altijd een dramatisch oogenblik, aan welks plechtigheid meer of minder reliëf werd gegeven door de wijze, waarop het tooverwoord : „Doel !" werd geuit door dengene, die, in 't dierbaar bezit van den bal, zijn 23 medespelenden, den scheidsrechter en het publiek aankondigde, dat hij zou trachten den kort te „doorboren". Een belangstellende kring werd gevormd om de pogingen van den held gade te slaan. In de eerste spelregels van den N. K. B. (1904) vinden we van deze wijze van doelen reeds geen spoor meer. Voorloopig gaf daarna het doelen geen reden tot veranderingen meer. Weldra kwamen er echter spelers van zulk een groote lichaamslengte, dat zij ontdekten, dat ze, den bal op de punten hunner uitgestrekte vingers houdende, en zelf staande op hun teenen, het leder precies met een boogje over den rand heen in de mand konden deponeeren. Die „reuzen" werden veel waard voor een twaalftal. Immers, ze behoefden zich slechts dicht bij de paal op te stellen. De drie partners zorgden wel, dat ze den bal toegespeeld kregen en dan was het lot beslist. Dat spoedig tegen die „vingergymnastiek" protesten opgingen, is te begrijpen. Toch duurde het drie jaar, eer de bovenrand van de mand 3.50 Meter inplaats van 3 Meter boven den grond werd gebracht. Was daarmede een einde gemaakt aan het in den korf leggen van den bal, de „vingergymnastiek" kreeg hoe langer hoe meer beoefenaars. Aan het Rotterdamsche publiek op het Schuttersveld, waar de oudste Rotterdamsche clubs O. S. C. R. en Velox nóg spelen, is het te danken, dat de leden dezer vereenigingen een campagne gingen voeren tegen die weinig sportieve opvatting. En het heeft nog heel wat jaren geduurd voor het door 't grootste deel der korfballers erkend werd, dat feitelijk slechts dan mag worden gedoeld, wanneer men zich in zulk een positie heeft weten te plaatsen, dat zich tusschen mand en bal geen hindernissen bevinden. Het zoogenaamde „gedekt doelen" wordt hoe langer hoe meer als „onsportief" aangevoeld. 16 Gaven we hierboven slechts de voornaamste punten aan, waaruit de sportieve ontwikkeling van onze korfbalsport kan blijken, dan geschiedde zulks om dit onderdeel van dit deeltje van „Weten en Kunnen" niet te doen domineeren. Een nauwkeurige vergelijking tusschen de spelregels van „toen" en „nu", zal die ontwikkeling nog duidelijker doen uitkomen. 2, Weien ea Kunnen, No. 146. 17 DE VERBREIDING VAN HET KORFBALSPEL. Het onderwerp van dit hoofdstuk houdt nauw verband met dat van het vorige. Immers, hoe meer korfbal sport werd, hoe meer waardeering en belangstelling het vond en hoe meer het bekend werd. We stellen ons voor op de nu volgende bladzijden in groote trekken te schetsen, hoe het korfbalspel vanuit Amsterdam in ongeveer 20 jaar bekend werd tot in de kleinste plaatsen van ons land niet alleen, maar zelfs ver over onze nationale grenzen Laten we voorop stellen, dat Amsterdam niet de eerste plaats in Nederland was, waar het Zweedsche „Handboll" gespeeld werd Die eer valt te beurt aan Bloemendaal. We gelooven echter niet dat de heeren L. B. A. Ulehake en M. Vrii, die het ringbalspel' zooals zij het doopten, daar importeerden, hebben ingezien van welk een groote beteekenis dat spel zou kunnen zijn voor ons volk. Zij hebben tén minste — zoover ons bekend is — nooit moeite gedaan om te trachten dat „ringbal" meer bekend te maken, behalve waarschijnlijk in.Haarlem. Toen wij in September 1902 uit Zweden terugkwamen, hebben we — geheel zelfstandig en zonder eenig overleg met Bloemendaal — proeven met 't korfbalspel genomen onder de leerlingen der Nieuwe Schoolvereenigmg te Amsterdam. Waar we in letterlijken zin „aan den weg timmerden", hadden we natuurlijk veel bekijks. Er werd over die nieuwigheid gesproken, zelfs in de pers (Alg. Handelsblad) over geschreven. v ^ ? Op de le H. B. S. met 5-jarigen cursus aan de Keizersgracht was eenige jaren tevoren op initiatief van den leeraar in het Engelsch, den heer J. C. G. Grasé, een school-sportclub, D. E V genaamd, opgericht. De leden van die vereeniging beoefenden bijna uitsluitend het voetbalspel in den winter. De heer Grasé, die als belangstellend toeschouwer de eerste korfbaloefeningen' had gevolgd, zag er zooveel in, dat hij ons verzocht op den vrijen „kacheldag" in October 1902 met de leerlingen van zijn school te komen korfballen op één der toenmalige grasterreinen achter het Suasso-museum. Dit geschiedde. (Een foto van deze eerste korfballes der D. E. V.-ers berust nog in 't archief van den Nederlandschen Korfbalbond). Al spoedig bleek, dat korfbal hier zijn eerste verovering had gemaakt en tevens onder de leden van 18 D. E. V. ook al propagandisten had gekweekt. In „De Prins" van 3 April 1903 troffen we nl. reeds twee foto's aan van een korfbalwedstrijd, gespeeld op het tennisveld aan het Kattenlaantje (verbinding Vondelpark—Overtoom), tusschen een twaalftal van de eerste en een ploeg van de tweede H. B. S. met 5-jarigen cursus. Intusschen was reeds in October 1902 opgericht de Korfbalclub D. E. A. K. (= De Eerste Amsterdamsche Korfbalclub), welke haar leden hoofdzakelijk recruteerde uit de leerlingen der Nieuwe Schoolvereeniging. Korfbal in den ouden tijd op het terrein a. d. Const. Huygensstraat te Amsterdam. Men lette op de sportkleeding der deelnemers(sters). De in April 1902 opgerichte Amsterdamsche Bond voor Lichamelijke Opvoeding, waarvan de bovengenoemde heer J. C. G. Grasé de ziel was, beraamde in het voorjaar van 1903 plannen om een cursus te organiseeren'tot vorming van spelleiders. Drie personen werden uitgenoodigd een leergang voor zoo'n cursus te ontwerpen en de groote verbreiding van korfbal is zeker voor een niet gering deel te danken aan het feit, dat na een uiteenr zetting der drie ontwerpen het onze de eer waardig werd gekeurd om op dien eersten spelcursus in Nederland te worden onderwezen. Die leergang bestond uit een zestal vangbalspelen (alle in Zweden beoefend), systematisch in moeilijkheden op- 19 klimmende en eindigende met korfbal. De toeloop tot den cursus was zoo groot, dat hij in drie parallelcursussen moest worden gesplitst. De deelnemers en deelneemsters waren uitsluitend volwassenen en voor 't meerendeel verbonden aan inrichtingen van onderwijs. Van de aangeleerde spelen sloeg korfbal het meest in en de twee Openluchtspel-clubs, „O. S. C. A." en „Wit en Schotsch", welke uit die cursussen ontstonden, waren dan ook feitelijk Korfbalclubs. Wat evenwel belangrijker was, is het feit, dat hier gevormd waren propagandisten, die het spel ook uit- De eerste korfbal-les in Rotterdam, droegen buiten de hoofdstad van ons rijk. Over de verbreiding binnen Amsterdam zullen we dan ook niet meer spreken; alleen willen we constateeren, dat op het oogenblik daar ruim 50 georganiseerde korfbalclubs bestaan, met meer dan 2000 leden. Het succes van dien eersten spelcursüs was ook bekend geworden buiten Amsterdam, o.a. door een tweetal artikelen in Eigen Haard, van 20 en 27 Juni 1903. Het gevolg daarvan was, dat wij tal van uitnoodigingen ontvingen om als leider van een dergelijken cursus te willen optreden. Zoo trokken we o.a. naar 20 Schoonhoven, naar Groningen, naar Rolduc, naar Rotterdam, naar Utrecht. De in Rotterdam gegeven cursus zou verstrekkende gevolgen hebben voor de verbreiding van korfbal. Hier toch werd, evenals te Amsterdam, na het eindigen der oefeningen, een Openluchtspelclub „O. S. C. R." opgericht, welker leden ook voor 't overgroote deel behoorden tot den onderwijzersstand. Met groot enthousiasme wierpen zij zich op het nieuwe spel. Door hun werken werd Rotterdam een nieuw centrum voor de jonge sport; bijna nooit werd tevergeefs een beroep gedaan op O. S. C. R., wanneer het gold pogingen aan te wenden het korfbalspel in de omgeving meer bekend te maken. Terecht werden de Rotterdammers de pionniers van het Zuiden genoemd. In 1905 zagen we clubs verrijzen o.a. in Groningen, Winterswijk, Zierikzee, Steenwijkj Delft, Brielle, Leiden, Den Haag, Arnhem, Utrecht, Bergen op Zoom, Deventer en Baarn. Een vurig tegenstander van de korfbalsport, die onder het pseudoniem Minstreel in één der sportbladen zijn gal tegen het nieuwe spel uitspuwde, schreef in dien tijd: „Korfbal is een monster, dat zijn klauwen naar alle zijden uitstrekt". Dit onverdacht getuigenis verdienden de propagandisten van die dagen ten volle. Hoe ze gewerkt hebben, bleek o.a. duidelijk tijdens het Eerste Militaire Gymnastiek- en Sportfeest, dat van 2—4 October 1906 in Breda werd georganiseerd. Door niet minder dan tien ploegen uit verschillende garnizoenen werd daar gekorfbald, waardoor zeer velen, die de nieuwe sport slechts van hooren zeggen kenden, kennis maakten met het spel van mand en bal en het leerden waardeeren. Volgens den voorzitter van dat militair sportfestijn was korfbal de openbaring der feesten en de toenmalige voorzitter van het Nederlandsch Gymnastiek-Verbond liet zich buitengewoon waardeerend uit over de groote waarde van korfbal voor een goede alzijdige lichamelijke opvoeding. Maar ook de tegenstanders begonnen bakzeil te halen. Den 24en Mei 1906 had de hoofdredacteur van „De Sport" zich zeer laatdunkend uitgesproken: „Ouderen, onderwijzers bijvoorbeeld, krachtig gespierde mannen te zien korfballen", schreef hij, „neemt ons niet kwalijk, maar wij vinden het een onbenullig gezicht. Het maakt op ons denzelfden indruk als 'n man met een baard in 'n bokkenwagen". En nog 't zelfde jaar, 18 October 1906, schreef dezelfde redacteur in hetzelfde tijdschrift: „Nu wij* dit spel eens goed hebben zien spelen, kunnen wij niet anders dan tot de overtuiging komen, dat er heel veel in zit." Ongeveer tegelijkertijd 21 schreef een Engelsch sportsman, die in Den Haag eenige wedstrijden had zien spelen en zelf ook was gaan oefenen: „I have not only seen, but have played in most of the now existing out door games; and can therefore give a fair opinion about them; and 1 will candidly say that korfbal beats them all... Some people seem to think it is a child's game, but when they come to try, they are forced to alter thier opinion whether they like it or not." We kunnen gerust zeggen, dat 1906 de kentering bracht in de publieke opinie. Intusschen ging de verbreiding rustig voort : Winschoten, Gorkum, Roosendaal, Barneveld, Amersfoort, Den Bosch, Boskoop, Apeldoorn, Enschede, Zalt-Bommel, Nijmegen, Sappemeer, Kampen, Doesburg, Zutfen, Almelo, Enkhuizen, Harderwijk zagen korfbal geïntroduceerd binnen haar muren. Het is dan 1908 geworden, het jaar, waarin eenige officieren uit Assen zich geroepen voelden de Drentsche bevolking bekend te maken met de zegeningen der lichamelijke opvoeding en daarom korfbal gingen propageeren tot in de kleinste plaatsen. Eh met geweldig succes. Na een klein jaar had het kleinste dorp in het Landschap zijn Korfbalclub en werden er week aan week wedstrijden gespeeld. Maar van niet minder beteekenis was de korbalwedstrijd tijdens de vooroefeningen.voor de Olympische Spelen in 1908 te Haarlem. Daar leerde wijlen den Heer Van Tuyll van Serooskerken korfbal kennen en die kennismaking leidde tot een groote waardeering van dezen medebestuurder van het Internationaal Olympisch Comité voor onze sport. Van dat oogenblik konden de korfballeiders op zijn krachtigen steun en de korfbalsport op zijn groote belangstelling rekenen. Zijn groote invloed in sportkringen heeft er niet weinig toe bijgedragen, dat de Korfbalbond nu ook voor vol werd aangezien. In de verbreiding van korfbal neemt het jaar 1909 een bijzonder groote plaats in. In dat jaar toch werd door den Nederlandschen Bond voor Lichamelijke Opvoeding de eerste landelijke cursus voor de vorming van spelleiders georganiseerd. Onder de spelen, welke gedurende 14 dagen dagelijks door de plm. 130 dames en heeren werden beoefend, mocht korfbal zich in de buitengewone belangstelling en voorliefde der deelnemers(sters) verheugen. Het behoeft geen betoog, dat van dezen cursus voor ons spel een ongemeen groote propaganda uitging. Die sympathie voor korfbal manifesteerde zich ook bij de volgende cursussen: in één der rap- 22 porten (1910) lazen we: „Uit alles bleek, dat korfbal het spel was, dat het meest was ingeslagen, dat èn om zijn waarde voor de lichamelijke ontwikkeling èn om zijn sierlijkheid boven de andere spelen verkozen werd". De gevolgen van die cursussen bleven niet uit, daar de cursisten bij voorkeur werden gekozen uit de sollicitanten, die niet in de groote steden woonden. Zij droegen het spel uit naar hun woonplaatsen, waar korfbal dikwijls alleen bij naam bekend was. Het wordt dan ook ondoenlijk met eenige zekerheid na te gaan, waar het spel achtereenvolgens werd ingevoerd. De groote pers had zich intusschen ook reed$ met 't nieuwe spel ingelaten en de korfbalrubrieken misten haar uitwerking niet. Korfbal in Indië: een club te Semarang. Uit dezen tijd, 1909—1910, dateeren ook de eerste berichten omtrent de beoefening buiten onze grenzen: in Oost-Indië, in Curacao, in Paramaribo verrijzen korfbalclubs; Konstantinopel vraagt om spelregels en later om uitleg van sommige onderdeden ervan; in Brussel wordt het spel ingevoerd aan de Ecole Normale, onder de auspiciën van den heer H. de Genst, die ongeveer een jaar later in de Revue Gymnastique, organe de la Ligue nationale beige de 1'Education physique, een artikel over korfbal aldus beëindigt: „II faut avoir assisté a une de ces parties, animée, grouillante de vie, de bonheur, de santé, en plein air, pour comprendre 23 combien ce jeu est passionnant et quel puissant moyen de culture physique et morale il constitue pour une nation". Het ligt natuurlijk buiten het bestek van dit boekske nauwkeurig na te gaan in welke plaatsen en plaatsjes korfbal geleidelijk wordt ingevoerd. We schetsen die uitbreiding slechts in groote lijnen en vestigen daarom de aandacht op de oprichting van plaatselijke en gewestelijke korfbalbonden, die in zeer groote mate hebben medegewerkt tot meerdere bekendmaking der korfbalsport. Amsterdam, het oude centrum der beweging, was als van zelf aangewezen, om het voorbeeld te geven. Dat was in 1913. In een vrij snel tempo volgden later andere dergelijke organisatie's elkaar op en daarmede hield de vermeerdering van het aantal beoefenaren gelijken tred. (Op dit oogenblik bestaan er in ons land een 15-tal plaatselijke- en gewestelijke organisatie's, welke alle het korfbalspel krachtig en met veel succes propageeren). Een afzonderlijke vermelding in de geschiedenis der verbreiding van de korfbalsport verdient het tijdperk van den wereldoorlog. In ons gemobiliseerde leger toch werd veel gedaan voor de lichamelijke ontwikkeling der onder-de-wapenen-zijnde manschappen en van die omstandigheid is door de korfballeiders zooveel mogelijk profijt getrokken. Zij begrepen, dat de propaganda in de toekomst er bijzonder goed bij zou kunnen varen, indien men de gemobiliseerden in kennis bracht met goede korfbalsport. De praktijk heeft die leiders volkomen in 't gelijk gesteld. Zoo heeft korfbal zich gaandeweg genesteld in alle deelen van ons land. Er is geen streek van eenige beteekenis meer aan te wijzen, waar deze sport niet bekend is. Ter illustratie diene, dat een enquête, in 't najaar van 1920 ingesteld in de drie noordelijke provinciën, heeft uitgewezen, dat alleen in Friesland, Groningen en Drente het bestaan van 101 korfbalclubs kon worden geconstateerd. Alvorens dit hoofdstuk te eindigen, willen we nog in korte trekken mededeelen, wat gedaan en bereikt is met betrekking tot de verbreiding van korfbal buiten onze grenzen. In de eerste plaats dan hebben speelsters en spelers, die zich buiten ons land gingen vestigen, in hun nieuwe woonplaats met meer of minder succes pogingen gedaan het spel van mand en bal in nieuwe landstreken te introduceeren. Zoo staat vast, dat het reeds in 1907 in Curacao werd beoefend, terwijl in 1909 dergelijke berichten uit Oost-Indië ons bereikten. Zijn verdere mededeelingen uit de West nadien slechts sporadisch tot ons gekomen, 24 uit de Oost kwamen ze geregeld, en dank zij enkele zeer enthousiaste propagandisten, zijn overal op Java de korfbalpalen geplant en is er zelfs een Oost-Java-Korfbalbond opgericht.*) In 1910 werden vanuit Konstantinopel nadere inlichtingen omtrent het korfbalspel gevraagd en in 1914 werd toevallig ontdekt, dat in Oostenrijk een spel werd beoefend, dat zeer veel gelijkenis vertoonde met het Nederlandsche korfbalspel. Deze ontdekking leidde tot een briefwisseling met Professor Gaulhofer, Hoofd der Afdeeling Lichamelijke Oefening van het Ministerie van Onderwijs in Oostenrijk. Plannen om met een Nederlandsche ploeg naar Weenen te trekken werden wel gemaakt, doch konden door allerlei omstandigheden niet worden verwezenlijkt. Intusschen is later (1922) gebleken, dat men daarginds uit onze Nederlandsche spelregels, welke Professor Gaulhofer vertaald waren toegezonden, nog al veel had overgenomen. Naast deze onopzettelijke propaganda, moeten we ten slotte nog wijzen op de pogingen, welke door den Nederlandschen Korfbalbond of zijn Clubs in 'twerk zijn gesteld, om in 't buitenland vasten voet te krijgen. In 't laatst van 1913 werd begonnen met de voorbereiding van een korfbaldemonstratie in Parijs, welke mogelijk werd gemaakt door den krachtigen steun van wijlen F. W. Baron van Tuyll van Serooskerken, die als lid van het Internationaal Olympisch Comité over de noodige relatie's beschikte. De Wereldoorlog maakte echter een einde aan de reeds gewekte schoone verwachtingen. In 1918 werd een welgeslaagde demonstratie gegeven voor de Engelsche geïnterneerden in den Haag, welke echter, voor zoover ons bekend, geen tastbare resultaten heeft opgeleverd. In 1920 (2 Juni) trokken twee Twentsche ploegen de Oostgrens over en maakten de inwoners van Gronau bekend met ons spel, wat echter evenmin tot invoering der korfbalsport leidde als een dergelijke poging van een Drentsche club in 't Duitsche plaatsje Papenburg (9 October 1921). Met meer succes werd een aanval beproefd op onze Belgische naburen. Het was alweer wijlen de Heer van Tuyll, die voor de korfballers de toezegging wist te verkrijgen, dat ze op de Olympische Spelen te Antwerpen hun spel mochten demonstreeren aan *) Even voor het ter perse gaan van dit werkje berichtte een brief uit Suriname ons het bestaan van vijf korfbalclubs te Paramaribo. 25 een internationaal gezelschap, als immer tijdens de 0. S. het Stadion vult. Den 22en Augustus 1920, op den dag van den Marathonloop, speelden twee Nederlandsche keurploegen een demonstratiewedstrijd in het Antwerpsche Stadion, en reeds het volgend jaar werd de Belgische Korfbalbond opgericht. Dat andere nationaliteiten zich na die exhibition-match niet voor korfbal hebben geïnteresseerd, mag zeker wel voor een groot deel hieraan worden toegeschreven, dat de korfbalpropagandisten niet in de gelegenheid waren om met de voormannen van de verschillende landen in contact te komen. In dat opzicht zijn de vooruitzichten voor 1928 ontegenzeggelijk veel gunstiger. In Amsterdam immers zal veel meer kunnen worden gedaan, om de vertegenwoordigers der verschillende landen te overtuigen van de groote waarde der korfbalsport voor de lichamelijke ontwikkeling, waarover we in een volgend hoofdstuk een en ander zullen zeggen. 26 DE WAARDE VAN HET KORFBALSPEL. Het spreekt vanzelf, dat wij, die een werkzaam aandeel hebben gehad in de invoering en verbreiding der korfbalsport, diep overtuigd zijn van de groote waarde, welke deze vorm van lichaamsbeweging heeft voor de lichamelijke opvoeding. Waar we derhalve geen onbevoordeeld criticus zijn, meenen we goed te doen. met eerst de meening weer te geven van verschillende personen, die niet of slechts zijdelings betrokken zijn bij de korfbalsport. Het zal den insider niet verwonderen, dat we dan de rij der „beoordeelingen" openen met een woord van wijlen F. W. Baron van Tuyll van Serooskerken, in leven voorzitter van het Nederlandsch Olympisch Comité: „Het was in 1907, gedurende de Nationale Olympische spelen te Haarlem, dat ik met het korfbalspel kennis maakte; ik bewonderde de vlugheid der spelers, begreep wel, dat de bal in de mand diende te belanden, maar de regels waren mij onbekend. Sedert dien heb ik het genoegen gehad menigmaal het spel gade te slaan en steeds trof mij, welk eene goede lichaamsoefening dit spel biedt. Dat jongens en meisjes gezamenlijk spelen is zeker zeer te waardeeren, daardoor wordt elke ruwheid uitgesloten en krijgt het spel die aantrekkelijkheid, welke Baron de Coubertin *) zoo zeer trof, toen hij in Amsterdam eene demonstratie bijwoonde". Kapitein P. W. Scharroo, vice-voorzitter N. O. C: „Het is een gezond, opgewekt spel, dat uithoudingsvermogen en behendigheid aankweekt, een harmonische ontwikkeling van de spieren bevordert en dat bovendien een groote opvoedende kracht heeft, doordien het samenwerken, snel handelen en slagvaardigheid leert." Dr. W. P. Hubert van Bleijenburgh, directeur der Militaire Gymnastiekschool te Utrecht: „Wanneer Korfbal gespeeld wordt op een veld van behoorlijke afmetingen, eischt het spel evenzeer groote algemeene activiteit en vlugheid als voetbal. Zelfs acht ik korfbal, uit een oogpunt van lichaamsontwikkeling, minder eenzijdig dan voetbal. Het *) De in 1925 afgetreden voorzitter van het Internationaal Olympisch Comité, die in 1911 ons land bezocht. 27 omhoog reiken om den bal op te vangen, het wegwerpen van den bal, de vele rompbewegingen, noodig om langs den tegenstander heen, den bal te kunnen wegwerken, al deze bewegingen noodzaken tot groote en veelzijdige activiteit van romp- en schouderspieren. En waar onze armen van nature bestemd zijn tot grijp- Korfbal: alzijdige lichaamsoefening! instrumenten, worden de betrokken spieren dus ook geoefend op eene wijze, die hen beter geschikt maakt voor hunne natuurlijke functie. De groote bewegelijkheid der spelers heeft voorts een belangrijken invloed op de ademhaling en de hartswerking." De heer W. Drees, Wethouder der Gemeente 's Gravenhage : „Duizenden en duizenden zijn er thans reeds, bij wie korfbal 28 gezondheid en levensvreugde heeft bevorderd, en onder hen zijn er velen, die, als korfbal er niet was geweest, wellicht nooit aan openluchtspel zouden hebben deelgenomen. In de eerste plaats geldt dat voor de meisjes. Een van de meest in het oog springende voordeden van korfbal is het bevorderen van de sport onder de vrouwelijke jeugd. In dat opzicht gaat de invloed van korfbal ver uit boven dien van de betrekkelijk weinige andere vormen van sport, waaraan de meisjes een actief aandeel nemen. Een mooie sprong! Goed gespeeld, is korfbal zoowel een mooi spel als een spel, dat alzijdige lichaamsbeweging bevordert. Het werpen van den bal, het vangen, het snel met elkaar samenwerken, het mikken op den korf, bij dit alles komen lichaam en geest in volle actie, terwijl het tevens mooi is om te zien. Een groote aantrekkelijkheid acht ik ook de afwisseling in de taak der spelers. Hier geen spelers, die voortdurend alleen aanval of alleen verdediging ten doel hebben. De wisseling van vak brengt ook mede een verandering van wat men te doen 29 heeft, zoodat ieder op zijn beurt in aanval, middenlinie of verdediging heeft te spelen." Wijlen Dr. G. Boom, arts -te Amsterdam : „Deskundigen zullen moeten erkennen, dat er al zeer weinig takken van sport zijn, die zóó het geheele menschelijke lichaam „in Anspruch" nemen als korfbal. Behendigheid, nauwkeurigheid, snel-besluiten, samenwerking, ziedaar eenige eigenaardigheden van dit spel, die tot lichamelijke en geestelijke ontwikkeling leiden. Het geheele spierstelsel is in functie; hart, longen, huid worden tot verhoogde werking aangezet, vastheid van hand en oog worden onwillekeurig verkregen. Wie eenige oogenblikken zijn aandacht aan den loop van het spel schenkt, ziet onmiddellijk, dat hier inspanning en rust voortdurend en met snelle afwisseling elkaar opvolgen. De inspanning is groot genoeg om een verhoogde hartswerking en intenser stofwisseling te voorschijn te roepen, terwijl dë rust voor een te langdurige en daardoor schadelijke over-arbeid der organen zorgt. En hierin ligt voor het korfbalspel een groot voordeel boven bijna alle andere takken van lichaamssport." Is het eigenlijk nog wel noodig aan al deze vleiende getuigschriften van tot oordeelen bevoegde mannen iets toe te voegen? We meenen van nietv maar nemen de vrijheid op een drietal punten nog eens extra de aandacht te vestigen ; le. Korfbal heeft in het begin dezer eeuw menschen tot de sport gebracht, die er anders nog lang vijandig tegenover waren blijven staan. Men denke slechts aan de groote massa paedagogen, die in woord en geschrift te keer gingen tegen dat „schoppen tegen een bal" (voetbal was toen vrijwel het eenige groeps-openluchtspel, dat beoefend werd). Door de Korfbalcursussen maakten ze kennis met de groote beteekenis van lichaamsoefening en de houding van een zeer groot contingent leeraren en onderwijzers wijzigde zich ten gunste van de sport. 2e. Korfbal heeft voor de vrouw en het meisje de gelegenheid geopend om in grooten getale aan den lijve de zegeningen te ondergaan van een geregelde lichaamsoefening in de open lucht. En nog heden ten dage is het vrijwel de eenige sport, die voor de groote massa open staat. 3e. Korfbal geeft gelegenheid tot een hoogst alzijdige lichaamsontwikkeling : a. door de verschillende bewegingen van hoofd, romp en ledematen, welke elk deelnemer wordt genoodzaakt te verrichten; 30 b. door de indeeling van het speelterrein in drie vakken en de verplichte opschuiving der spelers in die drie velden. Wil men een goed korfballer worden, dan moet men zich niet specialiseeren in enkele bewegingen en handgrepen, of in 't gebruik van een gedeelte zijner ledematen, maar men moet zoowel links als rechts kunnen werpen en vangen, zoowel kunnen hoogspringen als onmiddellijk „starten", zoowel in uiterst korten tijd in vollen ren kunnen stilstaan als zich buitengewoon vlug kunnen wenden. 4e. Korfbal kweekt in hooge mate gemeenschapszin, omdat een speler nooit iets beréiken kan bij dit spel zonder medewerking zijner partijgenooten. Hij is absoluut op samenspel aangewezen om zijn ploeg aan de overwinning te helpen. De hygiënische, paedagogische en sociale waarde van het korfbalspel meenen we in dit hoofdstuk in groote lijnen te hebben aangetoond. Na al deze beschouwingen gaan we over naar de praktijk, d. w. z. naar de regels van het spel. DE SPELREGELS. De spelregels verdeelen we — teneinde een goed overzicht te verkrijgen — in vier groepen : A. die, betreffende het terrein en het spelmateriaal ; B. die, betreffende de personen, welke bij het spel zijn betrokken; C. die, betreffende den gang van het spel; D. die, betreffende de overtredingen. A. TERREIN EN SPELMATERIAAL. Het spreekt vanzelf, dat gespeeld moet worden op een effen terrein; een ongelijk veld kan voor de spelenden gevaren opleveren, terwijl de bal, die op den grond neerkomt, dikwijls effect zal krijgen en daardoor de berekening van den werper en zijn partijgenoot verkeeTd kan doen uitkomen. Wat de bodemgesteldheid betreft, verkiezen wij een goed, kort geschoren grasveld. Indien dit ideaal niet bereikt kan worden, stelle men toch zijn eischen zoo hoog mogelijk. De afmetingen vindt men op de teekening. Zoowel voor de lengte als voor de breedte ziet men twee maten aangegeven: de kleinste zijn de minima, de grootste de maxima. Hoe groot men de afmetingen moet nemen, hangt voornamelijk af van den leeftijd 31 32 en de geoefendheid der spelers. Immers, hoe grooter speelveld, hoe meer er gevergd wordt van het uithoudingsvermogen der deelnemers. Wedstrijden van de ploegen, die in de hoogste afdeeling van de competitie spelen, kunnen zonder bezwaar plaats hebben op een terrein van 40 X 90 Meter, terwijl wij voor beginnelingen zouden volstaan met een veld van 50—60 M. bij 25—30 M. Men handele dus naar omstandigheden, maar ga niet onder de aangegeven minima, daar dan het karakter van het spel in de verdrukking komt. De afbakening van het geheele terrein, zoowel als de verdeeling ervan in drie vakken, moet duidelijk zichtbaar zijn, opdat men zich er voor kan hoeden buiten zijn aangewezen ruimte te komen. Ook voor den wedstrijdleider is het beslist noodzakelijk, dat de afzetting van het terrein goed te zien is. Wanneer breede witte banden voor afzetting worden gebruikt, denke men er aan, dat de bal dus „uit" is, als hij de lijn raakt. Verder zij hier de opmerking geplaatst, dat het veld geen kubieke inhoud heeft: een bal dus, die over de lijnen gaat, is niet uit, zoo lang hij den grond niet heeft aangeraakt. De nieuwste spelregels schrijven uitdrukkelijk voor, dat houten palen moeten worden gebruikt. Eenige jaren is het geoorloofd geweest, dat ook ijzeren palen werden gebezigd, maar de daarmede opgedane ervaring (gevaar voor spelenden, weinig veering) is oorzaak geweest, dat men weer is teruggekeerd naar de oude houten palen. Deze moeten in den grond zijn bevestigd, 't geen het eenvoudigst gaat door middel van houten kokers. De bevestiging der korven aan de palen geschiedde meestal met twee breede ijzeren ringen, welke aan de manden zitten. Den laatsten tijd is het gebruik van mandklemmen in zwang gekomen. Deze geven meer zekerheid, dat de bovenrand der korven horizontaal blijft. Als bal wordt gebruikt een voetbal no. 5, welks gewicht en afmeting in de spelregels zijn aangegeven. B. DE PERSONEN BIJ HET SPEL BETROKKEN. Dit zijn: f. de speelsters en spelers, 2. de aanvoerders, 3. de scheidsrechter, 4. de grensrechters, 5. de tijdopnemer. 1. Bij korfbalwedstrijden bestaan beide partijen uit 12 deelnemers, zes dames (meisjes) en zes heeren (jongens). Deze worden gelijkelijk verdeeld over de drie vakken, zoodat dus in 3, Weten en Kunnen, No. 146. 33 elk vak twee speelsters en twee spelers van elke partij komen te staan. 2. Elk der twee ploegen heeft één speelster of één speler aangewezen als aanvoerder(ster). Deze vertegenwoordigt zijn ploeg tegenover de tegenpartij en tegenover den scheidsrechter. Bij de keuze van een aanvoerder(ster) overwege men, dat hij (zij) iemand moet zijn, die ten volle het vertrouwen heeft der overige spelers (speelsters) en die een goeden kijk op het spel heeft. Het spreekt vanzelf, dat hij ook aan hooge karaktereigenschappen moet voldoen en behoorlijk naar buiten moet kunnen optreden. De geest in een wedstrijd kan vaak voor een groot deel afhangen van de houding der aanvoerders. 3. Een groote rol in eiken wedstrijd wordt gespeeld door den scheidsrechter. Hij heeft de leiding van het spel en het is zijn taak de regels van het spel te handhaven en te Beslissen in alle punten van geschil. Dat hij zich bij 't vervullen van zijn taak heeft te houden aan de Officieele Spelregels, is vanzelfsprekend. Vóór de strijd begint heeft hij zich te overtuigen, dat terrein en materiaal" aan de vereischte voorwaarden voldoen. In laatste instantie berust bij hem de beoordeeling van de bespeelbaarheid van het spéelterrein. Hij zij hier niet te lichtvaardig en bedenke, dat korfbal een gemengd spel is. Gedurende het spel zorge hij door zijn optreden, dat de spelenden hem hun volle vertrouwen schenken en neme hij zich in acht door ontactisch optreden den goeden geest niet te schaden. De taak van spelleider is bij korfbal bijzonder moeilijk en wel eensdeels, omdat het vaak door opeenhooping der spelers ondoenlijk is, onmiddellijk een overtreding te constateeren of uit te maken, wie de schuldige is, en anderdeels omdat hem twee plichten zijn opgedragen, welke niet zoo gemakkelijk zijn te vervullen. We hebben het oog op de punten b en d in § 10 der Officieele Spelregels. § lOö verplicht den scheidsrechter te fluiten: „wanneer een fout gemaakt wordt, behalve wanneer de partij, jegens wie de overtreding wordt gemaakt, daardoor benadeeld zou worden." Juiste toepassing van dezen regel eischt van den leider een zeer snel overzien van den toestand. Een te spoedig affluiten kan vooral in den aanval voor de overtredende partij dikwijls voordeel opleveren. De Officiëele Spelregels geven in de toelichtingen twee voorbeelden, waarmede een en ander duidelijk wordt geïllustreerd. Ze luiden : 34 Voorbeeld I. Een speler van partij A wordt de bal uit de handen geslagen of geloopen. Een der spelers van partij A bemachtigt hem echter weer; een doelkans ontstaat. De scheidsrechter fluit dan niet af. Voorbeeld II. Een speler wordt door twee spelers der tegenpartij gehinderd, doch plaatst niettemin op een medespeler, wien door 'fluiten van den scheidsrechter een doelkans zou worden ontnomen. De scheidsrechter fluit dus niet. § lOef. „De scheidsrechter fluit telkens, wanneer onbillijke bevoordeeling van een der partijen door de omstandigheden wordt teweeggebracht". De toelichting in de Officieele Spelregels illustreert ook hier duidelijk de bedoeling. Men oordeele : Voorbeeld I. De bal is „uit". Een speler van partij B haalt den bal en werpt dien naar een speler van partij A, die den bal zal inspelen. Deze profiteert van de omstandigheid, dat men niet op fluiten behoeft te wachten en speelt den bal, voordat de ander positie heeft genomen. Voorbeeld II. Twee spelers meenen tegelijk den bal te hebben bemachtigd. De scheidsrechter beslist ten gunste van A. Voordat B (die bijv. op den grond ligt of verder dan A van den paal af is) zich heeft hersteld, speelt A door en een doelpunt is het gevolg. § lOd geeft in beide gevallen den scheidsrechter de macht het onsportieve optreden van speler A ongedaan te maken. Hij fluit af, stelt B in de gelegenheid zijn positie in te nemen en laat dan pas verder spelen. Tenslotte raden we den scheidsrechter met klem aan te zorgen, dat hij steeds zooveel mogelijk in de nabijheid van den bal is. Dit is bij een zich snel verplaatsend spel wel vermoeiend, maar het is beslist noodig om overtredingen met zekerheid te kunnen constateeren. 4. In zijn werk wordt de scheidsrechter bijgestaan door twee grensrechters, waarvan elke partij er één aanwijst. Hun voornaamste taak is aan te geven, waar de bal is „uitgegaan" en wie hem moet „inspelen". Daarnaast kunnen zij ook den scheidsrechter opmerkzaam maken op overtredingen, welke deze zelf niet heeft kunnen constateeren, maar zij moeten niet vergeten, dat tenslotte de eindbeslissing steeds aan den scheidsrechter blijft. 5. De tijdopnemer, die vóór het begin van den wedstrijd door den scheidsrechter wordt aangewezen, heeft tot taak dezen te waarschuwen even (d. w. z. enkele minuten) vóór het einde van 35 elke speelhelft. Indien mogelijk wijze men voor deze functie steeds een neutraal persoon aan. C. DE GANG VAN HET SPEL. Het doel van het spel is den bal van boven door den korf der tegenpartij te werpen. Zou een speler zich onder de mand plaatsen en den bal loodrecht naar boven door de korf werpen, zoodat hij weer door de opening terug viel, dan mag dit resultaat niet als een geldig doelpunt gerekend worden en moet dus gewoon worden doorgespeeld. Wordt door een speler de bal op geldige wijze door zijn eigen korf geworpen, dan telt dit als een punt voor de tegenpartij. Wanneer de scheidsrechter het teeken tot gereedmaken heeft gegeven, stelt de ontvangende partij zich in het veld op, en geeft te kennen, in welken korf ze gedurende de eerste speelhelft wit trachten te doelen, m. a. w. ze kiest de richting, in welke ze wil spelen. Deze keuze zal o.a. beïnvloed worden door den stand van de zon en de windrichting. Als de tegenpartij nu weet, waar aanvals- en verdedigingsvak van de gastheeren zich bevinden, verdeelt zij haar twaalf spelers over het veld. De scheidsrechter geeft nu het beginsein en één der vier spelers uit het middenvak van de ontvangende partij werpt den bal uit vanuit het midden. Daarmede is het spel begonnen. Zijn nu twee doelpunten gemaakt — onverschillig door één partij of door elke partij één — dan wordt van vakken gewisseld. Veronderstellen we, dat bij den aanvang de opstelling der spelers is als onderstaande teekening aangeeft: i + ^"4 s• , 3 \ 9 PAAL. . + PA*L ■> -j- J. f • 7 * I' -\- li fi V.