BROCH 29622 li* ƒ RapporÉf óver dgg^erk verschaffing en verruiming van werkgelegenheid, uitgebracht door een cominissie uit^de vakcentrales te Amsterdam. Aan hét College y&n ■ van Amsterdam. Verkrijgbjiar Reguliersgracht 78. Febr. ltóföv prijs f 0.80. Rapport over de werkverschaffing en verruiming van werkgelegenheid, uitgebracht door een commissie uit de vakcentrales te Amsterdam. Aan hét College van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam. Typ. N. V. Diamantbewerkersbondsdrukkerij. Amsterdam. RAPPORT van de Commissie uit de vakcentrales* In de op ii October 1922 gehouden vergadering der gemeentelijke instelling der werkloosheidscommissie werden wederom enkele maatregelen besproken, Commissie, die tot werkverruiming en werkverschaffing zouden kunnen leiden, bij welke gelegenheid het raadslid S. J. Pothuis voorstelde, dat den vakcentrales zouden worden verzocht het vraagstuk der productieve werkverschaffing en werkverruiming nader onder de oogen te zien en de resultaten harer bevindingen aan de commissie te rapporteeren. Dit denkbeeld vond algemeene instemming in de werkloosheidscommissie en reeds op 14 October richtten B. en W. een schrijven tot de vakcentrales, waarin o. m. voorkwam: ..........Waar de vakcentralen door het contact, dat zij met de vakvereenigingen onderhouden, naar het ons voorkomt, bij uitstek in staat zijn, zich een oordeel te vormen over den omvang der werkloosheid, en de vraag te beantwoorden, of eventueel door ingrijpen van de overheid op de een of andere wijze de werkloosheid ka» worden bestreden, hebben wij de eer u te verzoeken ons schriftelijk te willen mededeelen: ' a, welke omvang de werkloosheid in de bij uw centrale aangesloten vakvereenigingen heeft; b. door welke middelen naar uw meening de werkloosheid kan worden bestreden." De Amsterdamsche Bestuurdersbond riep onmiddellijk de plaatselijke vakcentrales bijeen, ter bespreking van de voorgelegde vragen. Bleek men in staat den omvang der werkloosheid vrij snel aan te geven, anders stond het met vraag b,, waarvan de beantwoording niet aanstonds viel te geven, daar in de kringen der vakcentrales hierover niet altijd eenstemmigheid heerschte. Ten einde het onderzoek naar de middelen ter bestrijding der werkloosheid door de besturen der vakvereenigingen te doen plaats hebben, werd besloten uit de verschillende richtingen der plaatselijke vakbeweging een commissie te benoemen, die tot taak had een rapport over de toestanden in het bedrijf in te dienen en eventueele maatregelen ter bestrijding van de werkloosheid, in het bedrijf of daarbuiten, voor te stellen. Nadat de voorbereidende besprekingen over de taak der commissie Installatie en door de vakcentrales waren gevoerd en de benoemingen der vakvereeni- samenstel' gingen en vakcentrales plaats hadden gehad — waarmede meer tijdliHB A™ !ub' gemoeid ging dan aanvankelijk werd verwacht — had op 21 November commiss,cs' 1922 de installatie der commissie plaats in een der lokalen van het gebouw „De Kroon" aan het Rembrandtsplein. De commissie werd samengesteld uit de heeren: J. H. Huijbers, Voorzitter, en S. J. Pothuis, Secretaris-Rapporteur, afgevaardigden van den Amsterdamschen Bestuurdersbond; 3 G. Baas Kzn., afgevaardigde van den Amsterdamschen Christelijken Besturenbond; Jac. Gottschalk, afgevaardigde van den R. K. Volksbond; C. Kitz, afgevaardigde van het Plaatselijk Arbeidssecretariaat en M. Storm, afgevaardigde van den Neutralen Bestuurdersbond. Hieraan werden toegevoegd: x) 1. Subcommissie voor de Diamantindustrie, 2. Subcommissie voor de Metaalindustrie en aanverwante bedrijven, 3. Subcommissie voor de Sigarenindustrie, 4. Subcommissie voor het Meubelmakers-, Behangers en Lijstenmakersbedrijf, 5. Subcommissie voor de Handels- en Kantoorbedienden, 6. Subcommissie voor het Bouwbedrijf, 7. Subcommissie voor Fabrieksarbeid, 8. Subcommissie voor het Transport- en Havenbedrijf. De Subcommissies hadden de vrijheid haar onderzoek naar eigen zienswijze te volbrengen, besprekingen met werkgevers, bedrijfsleiders en gemeentelijke autoriteiten te voeren en, zoo noodig, werkgevers in hun midden op te nemen. Alleen de Subcommissie in de Sigarenindustrie heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt en is met de werkgeversvertegenwoordiging uitgebreid. De rapporten dier subcommissies zijn hierachter in extenso opgenomen. * * * Algemeene Alvorens werd overgegaan tot het vermelden der voornaamste concluopmerkmgen sjes rapp0rten heeft de commissie zich de vraag voorgelegd, of in de vrij uitgebreide litteratuur over de werkloosheidszorg belangrijke voorstellen tot verruiming van werkgelegenheid of werkverschaffing waren te vinden, die zij tot de hare kon maken. En haar aandacht viel in het bijzonder op het eindverslag der Staatscommissie over de werkloosheid, waarin tal van practische opmerkingen worden gemaakt en voorstellen gedaan, waarbij zij zich geheel of ten deele kan aansluiten. Van de werkverschaffing wordt o. m. gezegd: 2) „Wat nu betreft de zorg voor de werkloozen, indien toch de toestand van werkloosheid intreedt, zal meestal in de directe omgeving het middel van werkverschaffing worden aangegrepen. Hiertegen zullen vaak ernstige bezwaren bestaan, deels wat betreft de uitvoering, voor een groot deel echter door de onbruikbaarheid van het middel. Is n.1. het werk, dat verschaft wordt, van voorbij gaanden aard, dan houdt men den toestand sleepende en is een achteruitgang der arbeiders te vreezen. Slechts dan zal werkverschaffing een blijvende hulp kunnen bieden, indien zich daaruit een blijvende arbeidsgelegenheid kan ontwikkelen.3) De werkverschaffing zal als regel van voorbijgaanden aard zijn en tal van moeilijkheden met zich brengen, gelijk die reeds in onze gemeente zijn voorgekomen bij een paar grondwerken. 1) De samenstelling dier commissies vindt men in de desbetreffende rapporten vermeld. 2) Wat hier e. v. wordt aangehaald is ontleend aan deel IX. 3) Bldz. 834, Afd. 4, hoofdstuk 1. 4 Wat de werkloozenzorg betreft wordt er op gewezen, dat onder permanente werkloosheid in een bedrijf verstaan wordt die, welke in bijna alle groepen steeds aanwezig is, als gevolg van de schommelende, toe- en afnemende, reserve aan arbeidskrachten, waarbij niet steeds dezelfde arbeiders, maar nu deze, dan gene zonder werk is geraakt, welke verschijnsel aan het bedrijfsleven eigen is. Deze permanente werkloosheid neemt bijzondere vormen aan wanneer de schommelingen periodiek groote verschillen vertoonen, in het bijzonder als invloed van seizoen of van andere periodieke of cyclische verschijnselen in de bedrijven. Voorts ook voor arbeid, die onregelmatig, d. w. z. als los werk, verricht moet worden. * * * Wat wenscht nu de Staatscommissie? „Door arbeidsbemiddeling verplaatsing van arbeiders voorbereiden en leiden." De openbare arbeidsbemiddeling is sinds dien uitstekend ingericht, de Gemeente-Arbeidsbeurs zou hier, in overleg met de vakvereenigingen en met hulp van overheidswege een belangrijke taak vinden, doch thans heerscht over het gansche land een geweldige bedrijfscrisis en ziet de commissie niet, dat hier eenig practisch werk valt te verrichten, door verplaatsing van arbeiders naar andere bedrijven of gemeenten. # * * De Staatscommissie is o. a. van oordeel, dat overheid en particulieren, die door het doen uitvoeren van werken een directen invloed hebben op de veranderingen in de arbeidsgelegenheid, in meerdere mate dan thans het geval is, moeten zorgen, dat regelmaat in de hoeveelheid te verrichten werk ontstaan zal. Ook deze middelen zijn aan te bevelen, doch de uitvoering hiervan door particulieren zal stellig tot de wenschelijkheden op economisch-industrieel gebied blijven behooren en niet in vervulling worden gebracht, waar particulieren alleen rekening houden met de winst-mogelijkheden en zich niet bezig houden met den invloed, die op de arbeidsgelegenheid kan worden geoefend. Hiertoe zou een organisatie van de productie moeten worden geschapen volgens een of ander stelsel, waarvan onder de huidige omstandigheden geen onmiddellijk praktisch nut is te verwachten. Wel zou de overheid op dat terrein nuttig werk kunnen verrichten. De Staatscommissie vraagt van de regeering een aantal punten te verwezenlijken: ie. door telkens de aandacht harer ambtenaren daarop (het brengen van regelmaat in de te verrichten werken) te vestigen; 2e. door bij circulaire hetzelfde te doen voor de Provinciale besturen, belangrijke waterschappen, belangrijke gemeenten en spoorwegmaatschappijen; 3e. door het verkenen van subsidiën voor den aanleg van tramwegen of kanalen, of voor den bouw van gestichten, het verkenen van voorschotten aan bouwvereenigingen enz. Voor de practische toepassing hiervan wordt aaanbevolen, dat in het begin van elk jaar, of op een ander daartoe geschikt tijdstip, worde nagegaan, welk werk voor verschuiving naar het slappe seizoen in aanmerking 5 kan komen en wat daarvoor, b.v. betreffende de verrichting der begrooting noodig is. * * * Deze denkbeelden en voorstellen min of meer op seizoenwerkloosheid slaande, acht de commissie ook van toepassing op de huidige werkloosheid; immers, al heeft zij thans een bijzonder karakter, toch zou van gemeentewege veel kunnen worden gedaan door groote werken thans te doen uitvoeren, die anders achterwege zouden zijn gebleven of slechts over eenige jaren zouden worden uitgevoerd. * * * HoeTcan de werkgever voorkomen, dat hij in slappe tijden tot ontslag van werklieden moet overgaan? De Staatscommissie antwoordt: a. door het in voorraad doen werken of het doen prikkelen van den verkoop door prijsverlaging, waarvan het laatste echter gevaar voor loonsverlaging medebrengt; b. door verkorting van de arbeidsweek, waarbij echter de werkloosheid van een deel der arbeiders wordt gewijzigd in een gedeeltelijke werkloosheid voor allen; c. beperking van overwerk; d. vermindering van den maximum arbeidsduur. De commissie, alhoewel erkennende, dat de toestanden in het wereldverkeer en in de nationale productie zich zeer sterk hebben gewijzigd na den oorlog, is metternin van oordeel, dat bijzonder de aandacht mag worden gewijd aan deze opvattingen der Staatscommissie, waar allerwege, juist uit een oogpunt van minder werkloosheid, op verlenging van arbeidstijd wordt aangedromgen. Werkverschaffing, alhoewel bij de werkloozenzorg niet de eerste plaats innemend, acht zij in zooverre van belang, dat de overheid geraden wordt zich er op voor te bereiden, de arbeidsgelegenheid te vermeerderen, door werken in reserve te houden tegen dat de crisis nadert. * * * De commissie heeft zich er rekenschap van gegeven, dat na het verschijnen van bovengenoemd rapport van de Staatscommissie op het gebied van de werkverschaffing in het land een en ander is tot stand gebracht, doch zeer veel door de arbeidersorganisaties van de overheid is geëischt, dat niet verwezenlijkt werd. De instelling der commissie inzake verruiming en regularisatie van werkgelegenheid, ingesteld bij K. B. van 15 Mei 1920 werd belast met een zeer uitgebreide taak. Het K. B. vermeldt: te onderzoeken of de tijdstippen voor de uitvoering van werken voor Rijksrekening zoodanig uitgesteld of vervroegd kunnen worden, dat arbeiders bij deze werken zooveel mogelijk regelmatig werkgelegenheid vinden; advies te verstrekken welke werken voor Rijksrekening kunnen worden uitgevoerd, zoodra een verminderde bedrijvigheid in landbouw, handel 6 en nijverheid het wenschelijk maakt de door de overheid verschafte werkgelegenheid uit te breiden; na te gaan onder welke voorwaarden in tijden van verminderde bedrijvigheid in landbouw, handel of nijverheid uitgestelde werken van algemeen nut tot uitvoering kunnen komen en op welke wijze moeilijkheden, die in den weg staan aan verruiming van werkgelegenheid, niet bestaande in de uitvoering van rijkswerken, kunnen worden opgeheven. Voorts het geven van adviezen en doen van voorstellen te dezer zake. Deze commissie is sinds dien op velerlei terrein werkzaam geweest door te adviseeren omtrent a. subsidies aan werkverschaffing, b. het verkenen van voorkeur door gemeentebesturen bij binnenlandsche inschrijvingen boven de buitenlandsche, c. de loonbepaling bij de werkverschaffing, d. het onderscheid tusschen „gezochte werkverschaffing" en vervroegde uitvoering van normale openbare werken. * * * Voorts is de aandacht der commissie gevallen op enkele der conclusies van de Commissie voor de Economische politiek x) en wel de volgende: {Conclusie i). Bij gelijke kwaliteit en gelijken prijs behoort aan de producten der Nederlandsche Nijverheid de voorkeur te worden gegeven. {Conclusie 2). Ofschoon in het algemeen een ieder zoo goedkoop mogelijk behoort te koopen en dat zeker in bijzondere mate geldt voor het rijk en openbare lichamen, verdient het aanbeveling in de tegenwoordige buitengewone omstandigheden van dit gezonde beginsel af te wijken tot op zekere hoogte, in het belang van de Nederlandsche Nijverheid, zulks in het bijzonder, waar dit kan leiden tot tempering van de heerschende werkloosheid. * * # - Wat de commissie bekend is geworden omtrent de uitvoering der voorstellen en toepassing der adviezen, in vorenstaande opmerkingen behandeld, is zij van oordeel, dat voor de gemeente Amsterdam bijna niets is tot stand gekomen, dat een belangrijke verruiming van werkgelegenheid of werkverschaffing heeft geboden. Zij heeft zich hierbij ook ernstig rekenschap gegeven van het rapport van „De Werkloosheidscommissie 1921" bij nota van B. en W., no. 923, Gemeenteblad Afd. I, bldz. 1605, verschenen. Uit dit rapport is haar gebleken, dat de voorstellen der Subcommissie voor de Metaalindustrie: a, het bevorderen, dat werk voor binnenlandsche consumptie onder nader te bepalen voorwaarden, zooveel mogelijk in het eigen land wordt gehouden en b. het bevorderen van den export met de daartoe strekkende uitvoeringsvoorstellen geenerlei resultaat heeft afgeworpen, omdat wel de gemeente bereid was voor dergelijke hulp een millioen beschikbaar te stellen, doch de regeering hare medewerking weigerde. * * # !) Deze commissie bestond uit de heeren Prof. Mr. W. A. Bonger, Prof. a r\Jr^ub' Mn Vissering. Mr- c- G. Kortenhorst en Mr. C. J. Heemskerk en de Minister van Landbouw als voorzitter. Men leze de derde nota van wijzigingen, Hoofdstuk VII B (Financiën). Hierin deelt de regeering mede hoever zij wil gaan met het geven van credieten voor opvoering van werkgelegenheid. 7 De rapporten Thans liggen de rapporten van hare eigen subcommissies uit de vakder Snbcom- vereenigingen voor haar en moet worden geconstateerd, dat niet één voorstellen inhoudt, die in belangrijke mate de heerschende werkloosheid zoude kunnen doen dalen, gelijk uit het volgende moge blijken. In de Diamantindustrie is geen werkgelegenheid te maken of werkverschaffing toe te passen. Deze commissie meent, dat „enkele aantallen werkloozen" uit de diamantindustrie als ongeschoolden bij den betonbouw van woningen zouden kunnen worden te werk gesteld. * In de metaalnijverheid en aanverwante bedrijven zouden, volgens de meening der commissie, een groot aantal maatregelen kunnen worden getroffen, om zoo mogelijk eenige verbetering daar te stellen of vermeerdering der werkloosheid te voorkomen. Belangrijke vermindering van werkloosheid door een of ander middel van wege de overheid achtte men uitgesloten. In de Sigarenindustrie zijn de werkgevers-afgevaardigden zoowel als die der werknemers het erover eens, dat de regeering en niet de gemeentelijke overheid maatregelen dient te nemen, om de industrie uit hare, sinds jaren bestaanden noodlijdenden toestand te helpen, waartoe enkele voorstellen dienen o. m. door van gemeentewege bij de regeering een vertoog te richten tot het treffen van „de scherpste maatregelen tegen den invoer van Duitsch product", voorts intrekking der Tabakswet, ontlasting aan de arbeidsmarkt van vreemde arbeidskrachten en het niet leggen van lasten op de industrie, hoe gering ook. In het Meubelbedrijf is de commissie uit de vakvereenigingen van oordeel, dat een „bespoedigde uitvoering van het meubel- en betimmerwerk voor de groote werken, die in Amsterdam onderhanden zijn en waaraan zal worden begonnen een mogelijkheid van werkverruiming biedt". Een oordeel, dat ook door het bestuur der Patroonsvereeniging wordt onderschreven. Voor de lijstenmakers uit den kunsthandel acht men werk te verkrijgen „in de verschillende musea hier ter stede." Onder de Handéls- en Kantoorbedienden waren geen organisaties in staat „voorstellen te doen, waardoor in het algemeen de werkloosheid voor deze groep van werknemers kan worden opgeheven of zeer belangrijk kan worden ingekrompen. De desbetreffende commissie somde enkele maatregelen op, die, van regeeringswege uitgevoerd, de werkloosheid eenigermate zou kunnen breidelen. Wat de gemeente betreft werd, in verband met het ontslag van ambtenaren in overheidsdienst, waardoor de particuliere markt met arbeidskrachten wordt vermeerderd, opgemerkt, dat onder geen voorwaarde overwerk worde verricht door het in dienst zijnd personeel, doch gebruik moet worden gemaakt van de werkloozen. In het Bouwbedrijf is de commissie en ook de plaatselijke federatie van bouwvakarbeiders, die een afzonderlijk rapport inzond, van oordeel, dat er voldoende werk voor de bouwvakarbeiders zou zijn, indien tot uitvoering der voorgenomen werken zou worden overgegaan. De commissie wijst voorts op den slechten toestand, waarin zich de overgroote meerderheid der perceelen bevindt. Een gemeentelijke verordering op het onderhoud beveelt zij aan. In het rapport der PI. Federatie worden overigens enkele voorstellen gedaan, die ongetwijfeld voor overweging door het gemeentebestuur in aanmerking dienen te komen. 8 In de Fabrieksbedrijven voelen verscheidene directies en bedrijfsleiders, volgens het desbetreffend commissierapport, voor invoerverboden en wat de hulp van gemeentewege aangaat ziet men óók hierin, een, zij het ook geringe, kans van werkverruiming. In de Transport- en Havenbedrijven wil de commissie wat nevenwerkzaamheden laten verrichten door werklooze havenarbeiders, die de schepen, ten behoeve der classificatie voor de Scheepsverzekering, zouden kunnen onttakelen en schoonmaken. Verder wordt een belangrijker havenver keer verwacht van de tot standkoming van de nieuwe sluis te IJmuiden, waarvoor eveneens de medewerking van het gemeentebestuur wordt verzocht. # * * De werkverschaffing wordt door de commissie als een niet te verwerpen De huidige middel beschouwd, om werkloozen nuttig werk te doen verrichten, doch werkverwie de werken in het land nagaat, moet tot de conclusie komen, dat het schaffln9 met steeds grondwerk is, waaraan werkloozen te werk worden gesteld. Volgens huipf*1"9"' het verslag over twee jaren werden de volgende werken uitgevoerd:J) 1919-1920 1920-1921 Diverse grondwerken, rioleeringen enz. .... 68 67 Aanleg en verbeteren van wegen 40 40 Ontginningen .......................................... 26 40 Stokken rooien ,3 4 Bebosschingswerkzaamheden 2 4 Keienkloppen 6 13 Diversen ................................................ 2 1 Naar den grondslag van V? rijksbijdrage op de loonen rekent de heer Meijer de Vries, dat f 12 millioen in 1921 aan die werken is verloond. Neemt men aan, dat hiervan V10 v°or rekening der gemeente zou komen, dan is een loonbedrag van 1.2 millioen van eenige beteekenis. Evenwel zijn slechts weinig Amsterdamsche arbeiders voor grondwerk geschikt en zijn de in deze gemeente voorkomende grondwerken niet bij wijze van werkverschaffing uit te geven, terwijl ontginningen, bebosschingen enz. in Amsterdam niet in aanmerking komen. * * * De commissie herhaalt haar reeds vroeger gegeven advies omtrent de De loonbealgemeene regelen, die, met betrekking tot de loonbepaling bij de werk- PaliD9verschaffing behoooren te worden gevolgd: 1. de arbeiders worden bij de werkverschaffing onderscheiden in „vaklieden" en „niet-vaklieden", onder welke laatste benaming moeten worden verstaan de arbeiders, die uit een ander vak komen, dan waarin zij worden te werk gesteld; 2. met het loon, dat de arbeiders in het vak, hetwelk zij door werkloosheid hebben verlaten, hebben verdiend, wordt geen rekening gehouden; 3. als regel wordt bij de werkverschaffing in taakloon of tariefloon gewerkt en het collectief arbeidscontract gevolgd; x) Bladz. 265, Afl. 6, Tijdschrift van den Ned. Werkloosheidsraad. Twee jaren werkverruiming, door Meijer de Vries. 9 A. De Commissie acht het, gezien de huidige economische omstandigheden niet mogelijk, dat medewerking van Gemeente en (of) Rijk zoodanige werkverruiming tengevolge zal hebben, dat eenigszins afdoende bestrijding der heerschende werkloosheid in de Amsterdamsche Metaalindustrie daarvan het gevolg zal zijn. B. Volledige medewerking van Rijk en Gemeente echter kan eenige vermindering van werkloosheid tengevolge hebben, of uitbreiding daarvan wellicht tegengaan. Toelichting Jer toelichting op Conclusie A worde opgemerkt, dat onder de huidige econoconclusie A. mische omstandigheden o.a. dient te worden verstaan: ie De lage valuta van verschillende Europeesche rijken, welke elke concurrentiemogelijkheid met verschillende producten van de Metaalnijverheid uitschakelt; 2e de belangrijke invoerrechten welke, door nagenoeg alle landen met betere valuta, op in te voeren artikelen worden geheven; 3e de algemeene verarming van een groot deel der wereldbevolking en de buiten alle verhouding gedaalde valuta. De koopkracht van vele volkeren op de wereldmarkt is daardoor geweldig gereduceerd, wat onderconsumptie tengevolge heeft en waardoor voldoende afzet der productie niet kan plaats vinden. De hierdoor ontstane overproductie heeft tengevolge, dat in alle landen met betere valuta (Engeland, Sandinavische Rijken, Zwitserland, Nederland e.a.) groote werkloosheid als algemeen verschijnsel valt te constateeren. 4e. de internationale verhoudingen, tengevolge waarvan herstel van de algemeene economische inzinking tot op heden niet mogelijk is gebleken. Het spreekt natuurlijk vanzelf, waar juist bovengenoemde omstandigheden dus voor handel en industrie in ons land funeste gevolgen hebben, en waar de oplossing van die problemen ligt buiten de macht van onze Rijks- of Stedelijke regeering, hulp van die lichamen ook slechts tot zeer beperkte resultaten zal kunnen leiden, -r- uIm^ê Onder volledige medewerking van de Gemeente, als bedoeld door de Commissie, Tofu«htin« wordt verstaan: conclusie B. .„ , , _ , . . ie. Alle uit te voeren werken voor de Gemeente en te leveren materiaal, zooveel mogelijk te gunnen aan plaatselijke industrieën. Dit zou kunnen worden bevorderd door tijdige openbare aanbeteding, of inschrijving. Meerdere werkgevers verklaarden niet altijd op de hoogte te zijn, of te kunnen komen, wanneer een dergelijke inschrijving of aanbesteding zal plaats vinden. Bovendien gebeurt het ook meerdere malen, dat door plaatselijke firma's wordt ingeschreven, en men later verneemt, dat het werk is gegund aan een firma buiten stad of land. Waarschijnlijk omdat deze dan lager calculeeren. Het spreekt natuurlijk vanzelf, dat de plaatselijke bedrijven bij inschrijving of aanbesteding beginnen met een calculatie te maken, waarin eenige winst, of waardoor tenminste de kostprijs wordt bedongen. Op prijs zou het echter worden gesteld dat, wanneer bleek, dat die prijs dan hooger was dan die van inschrijvers van buiten, men alvorens te gunnen, eerst met de plaatselijke firma's nader overleg pleegde, en zij dus niet meer zonder eenig nader bericht zouden worden afgewezen. Dit overleg kan dan tengevolge hebben, dat de betreffende firma geneigd is, gezien de omstandigheden, zelfs beneden kostprijs het werk te aanvaarden. 2e. Aan te bevelen is, dat een lijst wordt aangelegd van benoodigd materiaal, voor diensten en bedrijven, gedurende 1923, zoodat kan worden begonnen met aanbesteding en spoedig produceeren volgen kan. 3e. Tevens zou besloten kunnen worden, voorgenomen werken, als bruggen, installaties, het maken van vaartuigen enz., zooveel mogelijk te bespoedigen. 4e. Een proef zou kunnen genomen worden met het aanleggen van een gecombineerde centrale verwarming in een bepaald blok huizen. Hiermede heeft men in het buitenland reeds goede resultaten bereikt, terwijl de kosten van aanleg en onderhoud kunnen worden verdisconteerd in de gezamenlijke huuropbrengst. Bovendien levert dit op een belangrijke besparing aan Woningruimte, terwijl de hygiënische voordeelen, als minder stof, minder zuurstof gebruik, gelijkmatiger warmteverdeeling, enz. niet moeten worden onderschat. Ook zal een belangrijke arbeidsbesparing, door eenvoudiger bediening en betere drooggelegenheid kunnen worden bereikt. Wanneer het mogelijk zou blijken, bij goede resultaten, deze manier van verwarming te doen inburgeren, zou ook hierdoor werkverruiming kunnen 16 worden bereikt, aangezien een belangrijk aantal werklieden uit deze industrie werkloos is. Se. Algemeene verlaging van stroomprijs door de G.E.W. Dit kan tengevolge hebben, dat ook in de kringen der minder goed gesitueerden tot meerder gebruik van electrische apparaten wordt overgegaan. 6e. Te bevorderen, dat ook particuliere installateurs, onder bepaalde voorwaarden in de gelegenheid worden gesteld, apparaten en benoodigde installaties te leveren. Tot dusver heeft de G.E.W. op dit gebied vrijwel het monopolie, zoodat voor particuliere installateurs geen aanleiding bestaat bijzondere intensiviteit hiervoor te ontwikkelen. Het gebeurt zelfs op dit oogenblik, dat hetgeen door den een wordt aanbevolen, door den ander wordt afgekeurd. Samenwerking kan meer gebruik, dus verruiming van werkgelegenheid, tengevolge hebben. 7e. Particuliere installateurs in de gelegenheid te stellen door hun vervaardigde telefoon-installaties te doen aansluiten op het Gemeentenet. Hiervoor gelden dezelfde argumenten als de voorgaande, bij levering van apparaten enz. 8e. Bevordering van de export door mogelijk te maken, dat op belangrijke buitenlandsche orders kan worden ingeschreven beneden kostprijs. Indien blijkt, dat het verkrijgen van dergelijk werk tengevolge heeft, dat een aantal arbeiders te werk gesteld of gehouden kan worden, bijv..de uitkeering, of een deel daarvan, welke bij werkloosheid door hun genoten zou worden, als bijslag te verstrekken, waarmede dan bij de calculatie rekening kan worden gehouden. 9e. Als Gemeentebestuur mede te bevorderen, dat voor bepaalde industrieën, voornamelijk voor het rijwiel- en automobielenbedrijf, maatregelen van protectie worden getroffen. ioe. Als Gemeentebestuur te bevorderen, dat buitenlandsche arbeiders worden geweerd voor industrieën, waarin Hollandsche arbeiders werkloos zijn. Dit betreft vooral de Centrale Verwarmingsindustrie, waarvan vele Hollandsche monteurs werkloos rondloopen, terwijl Duitschers worden te werk gesteld of gehouden, omdat zij bereid zijn beneden de geldende arbeidsvoorwaarden van het Collectief Arbeidscontract te werken, en dit ook kunnen doen, daar zij dan nog een bedrag in Marken naar hun huisgenooten in Duitschland kunnen zenden, grooter dan het loon, gemiddeld door de Duitsche arbeiders verdiend. Remuseerende dus, blijkt als de meening der commissie, dat hoewel men van hulp door Gemeente of (en) Rijk niet verwacht, opheffing of belangrijke bestrijding der werkloosheid in de Metaalindustrie te Amsterdam, men toch meent, dat deze hulp geboden is, om zoo mogelijk eenige verbetering daar te stellen, of vermeerdering der werkloosheid te voorkomen. De Commissie voor Werkverruiming in de Metaalindustrie, December 1922. TH. STEINMETZ, Voorzitter. AUG. ROSSEAU. A. H. C. RÖHRS. A. SCHEFFER. W. VAN ZIJLL, Secretaris. Aan den Secretaris der Commissie voor Werkverschaffing en Werkverruiming. ï7 RAPPORT van de Subcommissie voor de Sigarenindustrie. De ondergeteekenden J. B. Looman, A. H. Duizend, J. G. J. C. Koopman en J. C. Weisz, voor de Vereeniging van Amsterdamsche Sigarenfabrikanten „1916"; A. v. d. Berg en H. v. Wely voor de Nederlandsche Federatie van Sigarenmakers en Tabaksbewerkers, afd. Amsterdam; A. E. v. d. Berg, voor den Ned. R.K. Tabaksbewerkersbond, afd. Amsterdam; J. L. Nottrot voor den Chr. Bond van Sigarenmakers en Tabaksbewerkers in Nederland, afd. Amsterdam; J. H. Huybers, voor den Ned. Sigarenmakers- en Tabakbewerkersbond, afd. Amsterdam, waren op Maandag 27 November 1922 in vergadering bijeen onder Voorzitterschap van den heer Looman, om het vraagstuk der werkloosheid te bezien speciaal van het standpunt der sigarenindustrie te Amsterdam met betrekking tot het eigen bedrijf, teneinde zoo mogelijk te komen tot een gemeenschappelijk advies inzake werkverschaffing. De vergadering stelde zich achtereenvolgens deze vragen: A. Is het mogelijk werkelooze tabaksbewerkers in de eigen industrie onder te brengen? B. Kan er voor hen werk worden gevonden in eenig ander bedrijf? C. Kan er werk voor hen worden gecreëerd buiten eenig bestaand bedrijf? A (Ishctmo- Opgemerkt werd, dat de uitgebreidheid, lange duur en toenemende mate der gelijk werk' werkeloosheid er op wijzen, dat de productie in de fabrieken niet minder is dan de looze tabaks- vraaS> m.a.w. dat het ruimen van voorraden bij de thans heerschende werkeloosheid bewerkers in £een roJ sPeelt. Ware het anders, dan zou een beroep op de fabrikanten, om hun de eiaen in- Pr°ductie op te voeren tot gelijke hoogte als hun afzet, zfn hebben, doch thans is dustrie onder hiervoor geen aanleiding. te brenaen.) Aangenomen mag worden, dat elk werkelooze, die m de fabriek zou worden te werk gesteld, niets anders zou doen dan meehelpen tot het vervaardigen van voorraden waaraan geen oogenblikkelijke behoefte bestaat. Gezien den algemeenen toestand achtte de Vergadering het niet denkbaar, dat eenig fabrikant bereid gevonden zou worden ter wille der werkloosheidsbestrijding voorraden aan te leggen. B. (Kan er ^e werkeloosheids-cijfers in alle branches maken een uitvoerige bespreking van voor hen ^eze mogelijkheid geheel overbodig. Wel is waar kan het bouwvak ongeschoolde werk aevon- krachten plaatsen, doch bij nauwkeurige beschouwing blijkt het percentage daarvan den worden 200 Sering, °-at, a' zouden alle beschikbare plaatsen door werkelooze sigarenmakers in eenia an- wor(^en bezet, het aantal werkeloozen in de industrie te Amsterdam daardoor niet der bedrijf.) merkbaar 20U ziJn verminderd. C (Kan er Gedacht werd aan grondwerk; aanleg en verbetering van verkeerswegen om werk voor Amsterdam, Haarlemmerweg, Amsteldijk. hen worden Hierbij moet echter de opmerking worden gemaakt, dat de overgang uit een aecreëerd bedrijf, dat met weinig aanwending van lichaamskracht wordt uitgeoefend, naar een buiten eenia beroep van zwaren spier-arbeid voor het individu hoogst ongewenscht en voor de bestaand be- Semeenschap weinig voordeelig moet wezen. drijf.) Uit het bovenstaande valt de troostelooze gevolgtrekking te maken, dat de Ver¬ gadering geen kans zag, met aanvaarding der huidige omstandigheden, middelen aan te wijzen ter bestrijding der werkloosheid in de sigaren-industrie te Amsterdam. Een andere vraag is echter, of in deze omstandigheden, die de sigaren-industrie in het algemeen beheerschen, wellicht eenige gunstige wijziging zou zijn te brengen, waardoor dan vanzelf ook de Amsterdamsche bedrijven zouden gebaat zijn. Daartoe dient onderzocht te worden of de oorzaak der werkeloosheid factoren in zich heeft, die uitgeschakeld zouden kunnen worden. De Vergadering zag als oorzaak der werkeloosheid: 1. Verminderden export. 2. Verhoogden import. 3. Verminderde consumptie, tengevolge van: a. grooter gebruik van sigaretten en rooktabak; b. verminderde koopkracht. 4. Hoogen prijs van het product. 18 Hier werken invloeden die buiten bereik liggen n.1. de verhouding van eigen tot 1. (Verminvreemde valuta; de vestiging van monopolies, het invoeren en verscherpen van derde export) beschermende tarieven in landen, die vroeger tot onze groote afnemers benoorden. Hoewel ook hier het valuta-vraagstuk het voornaamste is meent de Vergadering 2. (Verhoogdat onze Regeering, waar het den import betreft over de middelen beschikt, om een de import.) volkomen tegenwicht tegen het valutanadeel in het leven te roepen. Hoewel de Vergadering ten deele niet protectionistisch gezind was, was zij unaniem van gevoelen (aangezien zij het vraagstuk der werkeloosheid in de sigaren-industrie objectief en geheerafgéscheiden van andere belangen had te behandelen) dat, indien de Overheid ernstig streeft naar verruiming der werkgelegenheid, zij de middelen, die zij alléén heeft, om een der grootste oorzaken der werkeloosheid weg te nemen, niet ongebruikt mag laten. Hieraan knoopt zich de opmerking vast, die de Vergadering zich in het algemeen veroorloofde, dat het eenigszins zonderling is, de Regeering thans bij de Industrie te zien aankloppen om advies ter zake van werkeloosheidsbestrijding, nadat de Regering zelf, eenerzijds door het nalaten en anderzijds door het nemen van bepaalde maatregelen, heeft medegewerkt aan het ontstaan van werkeloosheid. De Vergadering wees slechts op deze tegenstrijdigheid, zonder geacht te willen worden van algemeen economisch standpunt de houding der Regeering hetzij goed, hetzij af te keuren. Van hoe groote beteekenis ten opzichte der werkloosheid de import geacht kan worden moge blijken uit de volgende cijfers: Ingevoerd werden van i Januari tot 30 November 1922 uit Duitschland ± 1.820.000 K.G. sigaren, is a 10 K.G. per 1000 stuks een hoeveelheid van 182.000.000 sigaren. Aangenomen dat 1 sigarenmaker een productie levert van 1500 sigaren per week (dus van 72.000 sigaren in 11 maanden) beteekent dit kwantum van 182.000.000 sigaren voor ruim 2500 sigarenmakers werk gedurende 11 maanden. Reken hierbij circa 500 overige werklieden, dan komt men op een totaal van 3000 werklieden die alléén door den Duitschen import zonder emplooy zouden zijn. Voor zoover de verminderde consumptie het gevolg is van toenemend gebruik 3. (Verminvan sigaretten en rooktabak, zal men deze vermindering eenvoudig moeten aan- derde convaarden. sumptie, ten- Voor zoover de oorzaak ligt in verminderde koopkracht houdt de vermindering gevolge vani ten deele verband met de algemeene werkloosheid en zal de consumptie dus ook a. grooter gegeleidelijk weer toenemen, indien het mocht gelukken de werkloosheid te over- bruik van siwinnen, waartoe het waken tegen z.g. „pacifieke penetratie" zeker aanbeveling garetten en verdient. rooktabak? b. verminderde koopkracht.) Bij dit punt komen de Regeeringsmaatregelen ter sprake als waarop boven werd 4. (Hooge gedoeld. Vooral de Tabakswet draagt er belangrijk toe bij, dat de prijs van sigaren prijs van het voor vele consumenten te hoog blijft. Niet alleen de accijns zelf, maar ook de kosten, product.) die de wet voor den fabrikant meebrengt, zijn een factor van beteekenis in den kostprijs. In dit verband moeten ook genoemd worden de premie R.V.B., opgelegd aan een bedrijf, waarin bij menschenheugenis geen ongeval voorkwam en de nieuw ontworpen Zakelijke Belasting op het Bedrijf. De Vergadering stelde er prijs op nogmaals te doen uitkomen, dat zij niet wenscht te treden in beoordeeling van de merites van dergelijke maatregelen in hun veelzijdige werking, doch zij achtte het noodzakelijk ze mede aan te wijzen als vrucht van haar onderzoek naar de oorzaken der werkloosheid. De Vergadering meende na de voorgaande overwegingen haar advies als volgt te moeten formuleeren: Aangezien de malaise in de sigaren-industrie geen plaatselijk verschijnsel is en de Amsterdamsche industrie geen kans ziet plaatselijk in den nood der werkloosheid te voorzien op eenigerlei wijze, worde er door de Gemeente Amsterdam bij de Regeering op aangedrongen, dat zij de middelen gebruike, die de geheele industrie zeer zeker zullen doen opleven, t.w.: !9 de Regeering neme de scherpste maatregelen tegen den invoer van sigaren, met name tegen den invoer van Duitsch product; zij trekke de Tabakswet in of stelle die althans voor geruimen tijd buiten werking; zij ontlaste de arbeidsmarkt van vreemde werkkrachten en zij zie er voorts van af, de industrie kosten op te leggen, die deze bezwaarlijk dragen kan, hoe gering die op zichzelf ook mogen schijnen. Amsterdam, 14 December 1922. J. B. LOOMAN. J. L. NOTTROT. ]. G. J. C. KOOPMAN. J..C. WEISZ. A. H. DUIZEND. J. H. HUYBERS. A. v. d. BERG. A. E. v. d. BERG. Aan den Heer S. J. Pothuis, secretaris der Centrale Commissie inzake werkloosheidsbestrijding. 20 RAPPORT van de Subcommissie voor het Meubelmakers-, Behangers- en Lijstenmakersbedrijf. H De crisis, die de bedrijven, georganiseerd in onze organisatie, teistert, is zeer ernstig; ongekend is de omvang, die de werkloosheid in het Meubelbedrijf heeft aangenomen en in de Behangerij neemt deze in de laatste weken beteekenend toe, het lijstenbedrijf maakt reeds gedurende een paar jaar een tijd van zeer ernstige malaise door. Het is daarom dat onze besturen van den Alg. Ned. Bond van Meubelmakers, enz., den R.K. Bond van Meubelmakers en Houtbewerkers, en de Federatie van Meubelmakers en Houtbewerkers met genoegen hebben nagegaan, of het mogelijk is, voor onze vakgroepen productieven arbeid te vinden. Bij het beantwoorden van deze vraag hebben wij ook overwogen of het mogelijk zou zijn door Regeeringssteun te produceeren voor den uitvoer naar het buitenland. Afgezien van het nog zeer problematische van zulk een steun, komt deze maatregel voor het Amsterdamsche meubelbedrijf uiteraard niet in aanmerking, daar dit vrijwel geheel aangewezen is op het Binnenlandsch verbruik, behalve het antiekmeubelbedrijf, dat bijna uitsluitend voor het buitenland werkte, voor Zuid-Duitschland, de Balkan en Scandinavië, van welk bedrijf momenteel niets meer over is. De eenige mogelijkheid tot werkverruiming, die wij en ook het bestuur van de Patroonsvereeniging zien, is een bespoedigde uitvoering van het meubel- en betimmerwerk voor de groote werken, die in Amsterdam onder handen zijn en waaraan zal worden begonnen. Wij denken in dit verband aan: Het nieuwe Postkantoor, het Koloniaal Instituut, de verbouwing van het Gemeentehuis, de H.B.S. aan de Jozef Israëlskade en de Karl du Jardinstraat, enz. Voor de lijstenmakers uit den kunsthandel lijkt ons wel eenig werk gevonden te kunnen worden in de verschillende Musea hier ter stede. Het Pharmacologisch Laboratorium op het terrein van de Ooster-Gasfabriek en het Centraal Bureau voor den Geneeskundigen dienst zijn in aanbouw, zoodat voor deze werken het meubelmakerswerk zou kunnen worden uitgegeven, ook zou het Koloniaal Instituut voor een vervroegde uitvoering van het meubelwerk in aanmerking kunnen komen. Verder blijkt ons, dat voor de verbouwing van het Raadhuis f 135.000 uitgetrokken is voor meubileering en stoffeering, van welk bedrag het arbeidsloon een beteekenend deel zal uitmaken, zoodat ook dit werk in aanmerking komt voor een zoo spoedig mogelijke uitvoering ter bestrijding van de werkloosheid. Voor de Besturen voornoemd, 22/1/1923. B. DE VRIES, Secretaris. Aan den heer S. J. Pothuis, Alhier. i) In de commissie hadden zitting Th. de Groot (R.K.V.) en J. Albrecht (Federatie). 21 RAPPORT van de Sub-Commissie, inzake Werkverschaffing en Werkverruiming voor werklooze Handels- en Kantoorbedienden. Samen- In vervolg op de bijeenkomst der vijf plaatselijke vakcentrales op Dinsdag stelling der 21 November 1922, hebben de organisaties van Handels- en Kantoorbedienden Commissie, vergaderd op Maandag 27 November d.a.v. en de commissie aldus samengesteld: Alg. Nederl. Bond van Handels- en Kantoorbedienden : H. J. Meijer ; Landelijke Fed. van Handelspersoneel: M. de Boer ; Nat. Bond van Handels-en Kantoorbed, „Mercurius" : J. M. Snel; Ned. R. K. Bond van Handels- en Kantoorbed. „Sint Franciscus van Assisië": A. van Hamersveld ; Nederl. Ver. van Chr. Kantoor- en Handelsbedienden : J Nauta. Eerstgenoemde vertegenwoordiger werd met de samenstelling van het rapport belast. Uitvoerige besprekingen werden gewijd aan het vraagstuk der werkverschaffing en werkverruiming voor Handels- en Kantoorbedienden. Hierbij bleek, dat geen voorstellen kunnen worden gedaan, waardoor in het algemeen de werkloosheid voor deze groep van werknemers kan worden opgeheven of zeer belangrijk kan worden ingekrompen. Toch kwamen enkele punten tijdens de beraadslaging naar voren, welke van genoegzaam belang zijn, om onder de aandacht der autoriteiten te worden gebracht. Als eerste punt dient dan te worden genoemd: de invoering van het werktijdenbesluit voor de betrokken groepen. Hoewel vaststaat, dat in handel en industrie groote malaise heerscht, door welke malaise tal van bedienden werkloos zijn geworden, is het den vertegenwoordigers bekend, dat in verschillende bedrijven belangrijk wordt overgewerkt, voor welk overwerk als regel geen vergoeding wordt gegeven. Indien door invoering van het werktijdenbesluit en bazenbesluit voor de Handelsen Kantoorbedienden aan dit ongelimiteerde overwerk een einde is gemaakt, zal dit ongetwijfeld tot gevolg hebben, dat vele bedienden wederom te werk moeten worden' gesteld. Onze commissie meent, dat van Gemeentewege druk moet worden uitgeoefend Op de Regeering, opdat de invoering van genoemde besluiten zoo spoedig mogelijk tot stand komt. Een tweede punt is: de wering van buitenlandsche werkkrachten. Niet ontkend kan worden, dat zeer vele buitenlandsche bedienden, door schijnbaar hooge salarissen verlokt, een functie als bediende in ons land hebben aanvaard. Daar de salarieering echter als regel ver beneden het gewone peil blijft, komen voortdurend meer werkgevers in de verleiding buitenlandsche krachten te engageeren, zeer ten nadeele van de Hollandsche bedienden. Voorkoming van dezen toevloed van buitenlanders behoort, evenals de invoering der werktijdenbesluiten, hoofdzakelijk tot de competentie van de Nederlandsche Regeering. Toch meenen de hierboven genoemde vertegenwoordigers, dat de Gemeentebesturen drang op de 'Regeering behooren uit te oefenen, omdat dit ook plaatselijk verlichting der werkloosheid ten gevolge heeft. Het derde punt, dat besproken werd, betreft den achterstand in werkzaamheden aan de departementen en gemeentelijke bedrijven. Zoo is het den vertegenwoordigers bekend, dat de uitreiking van belastingbiljetten belangrijke vertraging ondervindt. Indien deze vertraging is te wijten aan een tekort aan personeel, dan dient door aanstelling van tijdelijk of vast personeel hieraan een einde te worden gemaakt. Ook op andere departementen, bijv. het Dep. van Justitie en in verschillende gemeentelijke bureaux heerscht achterstand in de werkzaamheden. Hiervoor geldt dezelfde oplossing als is aangegeven voor den dienst der Belastingen. 22 Ten slotte meent de snb-commissie nog de aandacht te moeten vestigen op het gevaar, dat schuilt in het ontslag van ambtenaren in Overheidsdienst. Deze ontslagenen toch zoeken zich een nieuwe existentie op de arbeidsmarkt in het particulier bedrijf. Hierdoor wordt het aantal werklooze bedienden belangrijk vergroot, terwijl de kans op het verkrijgen van werkgelegenheid wordt verkleind. In verband hiermede meent zij nog te moeten opmerken, dat in dezen tijd bij de Overheid het beginsel behoort voorop te worden gesteld, dat onder geen voorwaarde overwerk wordt verricht door in dienst zijnd personeel, doch dat hiervoor gebruik moet worden gemaakt van de arbeidskrachten, welke door den huidigen crisis met werkloosheid zijn getroffen. Amsterdam, December 1922. De Sub-commissie voornoemd, H. J. MEIJER, Rapporteur. Aan den secretaris der Centrale Commissie inzake werkverschaffing en werkverruiming. 23 RAPPORT van de Subcommissie voor het Bouwbedrijf. Samenstel' Afd. Amsterdam van de Federatie van Bouwvakarbeiders: I. van Wijngaarden.1); ling der Sub- afd. Amsterdam van den Alg. Ned. Bouwarbeidersbond: H. Brands; afd. Amsterdam commissie: van den R.K. Bouwarbeidersbond: W. I. Hezelaars; afd. Amsterdam van den Ned. Chr. Bouwarbeidersbond: I. Bakker; afd. Amsterdam van den Neutralen Timmer- liedenbond: H. C. Doorlas. Onderzoek De commissie was van meening, dat allereerst een onderzoek moest worden bij de woning-ingesteld naar het bestaan van bouwplannen bij de woningbouwverenigingen bouwver- en de uitvoering hiervan. Daartoe richtte zij zich met de volgende vragen tot die eenigingen. ver een i gin gen: 1. Hebt u nog plannen voor het bouwen van woningblokken? 2. Zoo ja, hoe groot is het complex en waar gelegen? 3. Wat is de oorzaak, dat niet tot uitvoering uwer plannen wordt overgegaan. De antwoor- Hieronder volgen de antwoorden der Woningbouwvereenigingen. den. STICHTING „ONZE WONING" van de Vereeniging „BOUWMAATSCHAPPIJ TOT VERKRIJGING VAN EIGEN WONINGEN." Amsterdam, 27 November 1922. No. 202. De Commissie „Bouwbedrijf," Secretariaat: Warmoesstraat 145, Amsterdam. Mijne Heeren, Gaarne voldoen wij aan uw verzoek tot beantwoording der door U gestelde vragen per missive d.d. 21 Nov. 1922: ie. Bij onze stichting zijn bouwplannen voor den Nieuwendammerham 111 en „Plan Zuid," nabij het Hendek de Keyzerplein. Voor beide bouwplannen zijn in 1919 voorschottenaanvragen door Rijk en Gemeente toegewezen. 2e. Bouw Nieuwendammerham. Voor dezen bouw waren plannen gemaakt voor 354 woningen en 2 werkplaatsen, doch om reden nog niet bekend was, of de kanaaldijk al of niet afgegraven zou worden, moest voor 56 woningen het plan nog blijven rusten. Alzoo resten 298 woningen en 2 werkplaatsen. Op 27 April 1920 werden openbaar aanbesteed: 78 woningen en 2 werkplaatsen; gereed gekomen begin Januari en Maart 1922. Op 1 Februari 1921 werd aan denzelfden aannemer onderhands opgedragen het maken van den onderbouw voor 220 woningen. Deze onderbouw is October 1921 gereed gekomen. Om spoed achter dit werk te zetten, werd den aannemer verzocht, prijsopgaaf van den bovenbouw deze 220 woningen te doen. Deze opgaaf werd 14 Juli 1921 ingediend. Aangezien het cijfer te hoog was, werd ons door den Gemeentelijken Woningdienst opgedragen, deze 220 woningen gedeeltelijk en in het openbaar te doen aanbesteden. De eerste aanbesteding voor den bovenbouw van 84 woningen had plaats 25 October 1921. Deze woningen zijn thans nog onderhanden. Het bestek voor den bovenbouw van 92 woningen is thans ter goedkeuring aan Burgemeester en Wethouders gezonden en zal daarna worden aanbesteed, terwijl het plan bestaat, de nog resteerende 44 woningen in September 1923 te doen aanbesteden. „Plan Zuid" nabij het Hendrick de Keyserplein. Deze bouwplannen, bestaande uit drie blokken, bevattende 408 woningen zijn in 1919 opgezet. In September 1920 was het bestek voor één blok, zijnde 144 woningen gereed en werden de teekeningen bij den Gemeentelijken Woningdienst ingediend, doch kort daarop werd ons bericht, dat het bestek omgezet moest worden, om het werk te doen uitvoeren door de Federatie van Zelfstandige J) Door een samenloop van omstandigheden heeft de Federatie van Bouwvakarbeiders afzonderlijk gerapporteerd. 24 Groepen. 26 Januari 1921 werden de bestekken opnieuw ingediend, echter voor 2 blokken of 288 woningen. Na dien moesten allerhande wijzigingen en veranderingen in de teekeningen aangebracht worden, hetwelk stagnatie veroorzaakte. Ook werd door ons gevraagd te mogen aanbesteden, zonder levering der Materialen door de C. B. V. December 1921 werd door den Gemeentelijken Woningdienst bezwaar gemaakt om 2 blokken 288 woningen te doen aanbesteden, op gronden: er niet voldoende arbeidskrachten waren. Door ons werd verzocht dan een blok van 144 woningen te doen aanbesteden. 2 Januari 1922 werden ingediend het bestek voor 1 blok 144 woningen (zonder levering der C. B. V.) Na dien tijd nog weer veranderingen. Opnieuw werd het bestek ingediend: 25 Maart 1922. Hierna moesten er nog weer „versoberingen" aangebracht worden, ook hierdoor weder stagnatie, totdat eindelijk begin October 1922 het bestek door Burg. en Wethouders werd goedgekeurd en tot aanbesteding mocht worden overgegaan. Deze aanbesteding werd gehouden 24 October 1922, doch tot op heden is het bericht of het werk aan den laagsten inschrijver gegund kan worden, niet afgekomen. Ons plan is ongeveer 3 maanden nadat genoemd werk onderhanden is het 2de blok 144 woningen, te doen aanbesteden en resteerende 120 woningen een jaar later, dus voorjaar 1924. Van deze plannen is de Gemeentelijke Woningdienst in kennis gesteld. Vertrouwende. U hiermede naar genoegen beantwoord te hebben en gaarne (zoo noodig) tot nadere inlichtingen bereid, met de meeste Namens het bestuur Stichting bovengenoemd, hoogachting J. MOL, Secretaris. PROT. CHR. WONINGBOUWVEREENIGING „DE WOONSTEDE" Goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 6 Febr. 1920. Gevestigd te Sloterdijk. Gem. Sloten (N.-H.) Amsterdam, 27 November 1922. Commissie „BOUWBEDRIJF" Warmoesstraat 145. Mijne Heeren! In antwoord op Uw schrijven dd. 21 November 1922 geven wij hieronder de antwoorden der door U gestelde vragen: ie. Ja. 2e. 150 woningen, gelegen aan de geprojecteerde Wilhelminastraat herdoopt in Bestevaerstraat, tusschen Piet Heinstraat en Haarlemmerweg. 3e. Onze bouwplannen zijn bij P. W. en ons verzoek om voorschot ingevolge Woningwet nog steeds niet ingewilligd. Namens het bestuur, J. A. WILDSCHUT, Secretaris. VOLKSWONINGEN-MAATSCHAPPIJ „AMSTELDIJK" Amsterdam, 27 November 1922. Aan de Commissie Bouwbedrijf, Warmoesstraat 145. Mijne Heeren! In antwoord op Uw schrijven dd. 21 November 1922, hetwelk eerst heden in zijn bezit kwam heb ik de eer U mede te deelen, dat wij geen plannen hebben voor het oogenblik voor het bouwen van woningen. Hoogachtend, v/d. N.V. Volkswoningen-Maatschappij „Amsteldijk," M. J. RIJNJA, Secretaris. «5 AMSTERDAMSCHE COÖPERATIEVE ONDERWIJZERS-BOUWVEREENIGING. Opgericht 2 Sept. 1905. Amsterdam, 29 November 1922. Aan de Commissie „Bouwbedrijf," Warmoesstraat 145. Mijne Heeren! In antwoord .op Uw schrijven dd. 21 November diene het volgende: ie. Ja. 2e. Wij hadden o.a. een plan in de Watergraafsmeer omvattende 200 woningen, maar wij moesten van bouwen afzien, omdat wij de exploitatiskosten, nu geen rijksbijdrage meer wordt verstrekt, veel te hoog vinden. Een plan aan de Vaukijnstraat is verworpen, omdat de huren boven f 650.— zouden komen. Hoogachtend, J. J. VAN DIJK, Secretaris. AMSTERDAMSCHE WONINGBOUWVEREENIGING „ONS HUIS." Secretariaat: Commelinstraat 35 x. Spreekuur: Vrijdags 7—9 uur n.m. Amsterdam, 2 December 1922. Aan de Commissie Bouwbedrijf Warmoesstraat 145. In antwoord op Uw schrijven van 21 November jl. deelen wij U het volgende mede: ie. Ja. 2e. 120 Woningen aan de Pythagorasstraat. 240 woningen in de Stadionbuurt en 70 aan den Middenweg. 3e. Voor deze woningen zijn de tegenwoordige bouwkosten te hoog, terwijl voor de onder 2e genoemde 240 en 70 woningen door Rijk of Gemeente geen geld meer kan of wil gegeven worden. ' Nog zij opgemerkt, dat de voor woningen gevraagde huren te hoog zijn, zoodat wij eenige weken geleden 120 middenstandswoningen van een gemiddelden huur van f 534.— per jaar aan 550 leden onzer vereeniging niet kwijt konden raken, zoodat wij aan niet-leden moesten verhuren. Onze veronderstelling was, dat er ten minste 250 gegadigden zouden zijn. Namens het bestuur, Hoogachtend, WONINGBOUWVEREENIGING „TUINDORP" AMSTERDAM. Opgericht 9 Augustus 1916, Goedgekeurd bij Kon. Besl. d.d. 15 Januari 1917, St. bl. No. 34. Verzonden door. P. Ploeger, Secr. 2de Schinkelstraat 16. Amsterdam, 6 December 1922. Aan de Commissie Bouwbedrijf, Warmoesstraat 145, A'dam. M. Naar aanleiding van Uw vragenlijst ons toegezonden dd. 21 Nov. j.1. bericht ik U het volgende: De drie vragen, in Uw^schrijven gesteld, kunnen wij beantwoorden als volgt: ie. Ja. 2e. Twee complexen, 1 groot 17 H.A. voor ongeveer 650 woningen, gelegen te Zunderdorp (gem. Amsterdam) en 1 groot 13.5 H.A. voor 360 woningen gelegen in den Middelpolder (gem. Nieuwer-Amstel.) 26 3e. Voor deze beide complexen is het door ons geprojecteerde stratenplan bij de resp. gemeentebesturen ingediend, doch nog geen goedkeuring verkregen. Wij stellen ons voor één- en tweegezinswoningen te bouwen met flinke tuinen (tuindorpen) uit eigen middelen en met rijkspremie, maar kunnen niet verder voor aleer de stratenplannen zijn goedgekeurd. Hopende hiermede Uw vragen beantwoord te hebben en bereid —- zoo noodig — verdere inlichtingen te verstrekken, verblijven wij, Namens het bestuur, Hoogachtend, P. PLOEGER, Secretaris. BOUWVEREENIGING „SLOTEN," DORP SLOTEN, AMSTERDAM. Aan de Commissie Bouwbedrijf, Amsterdam. Mijne Heeren! Naar aanleiding van Uw schrijven van 21 Nov. 1.1. kunnen wij U het volgende mededeelen: Onze woningbouwvereeniging had een plan voor den bouw van 135 arbeiderswoningen in verschillende typen ontworpen door de archictecten Gratama en Versteeg te Amsterdam. De directeur van den Woningdienst kon zich met deze plannen, die in overleg met hem waren gemaakt, vereenigen. Een terrein bij het dorp Sloten was voor den bouw aangewezen. De plannen zijn hangende gebleven doordat Publieke Werken de prijs van den grond te hoog vond. Volgens ons inzicht was dat niet het geval. De koopprijs van den grond was voor bouwterrein in de onmiddellijke nabijheid van Amsterdam zelfs laag. Dat de grond duur zou worden was grootendeels het gevolg daarvan, dat P. W. het noodig oordeelde evenveel op te hoogen als in Amsterdam, hetgeen volgens ons inzicht hier niet noodig was, doch zelfs ongewenscht is omdat daardoor het nieuwe complex ver boven het niveau van de omringde bebouwing zou komen te liggen. De door P. W. gewenschte ophooging zou den prijs van den grond met vele honderden procenten verhoogen en op een bedrag brengen, waarbij de oorspronkelijke koopprijs in het niet valt. Doordat de gemeente niet tot aankoop van den grond heeft willen overgaan zijn onze plannen tot een dood punt gekomen. Hopende U voldoende te hebben ingelicht. Namens de Boüwvereeniging Sloten. Amsterdam, 28 November 1922. In antwoord op Uw schrijven dd. 21 November 1922, deelen wij U mede, dat voor onze vereeniging in aanbouw zijn 33 woningen aan den Middenweg en 81 woningen met een vergaderlokaaltje aan de Willem Beukelstraat in de voormalige gemeente Watergraafsmeer. Verdere plannen zijn bij onze vereeniging niet in uitvoering of in voorbereiding. Het bestuur van de Coöperatieve Woningvereeniging Watergraafsmeer. WONINGSTICHTING „PATRIMONIUM," AMSTERDAM. Telephoon: Z. 6570. Amsterdam, 29 November 1922. De Commissie „Bouwbedrijf," Warmoesstraat 145, Amsterdam. Mijne Heeren! Onder referte aan Uw schrijven, dato 21 dezer hebben wij de eer U te melden dat wij nog een plan gereed hebben voor 108 woningen in de Joubertstraat; het voorschot voor dit werk was ons alreeds door den Raad toegestaan, maar is door de Regeering geweigerd. Vertrouwende dat wij U hiermede voldoende hebben ingelicht, Hoogachtend, Woningstichting „Patrimonium." 27 WONINGBOUWVEREENIGING NIEUWENDAM'S BELANG. Amsterdam, 29 November 1922. In antwoord op Uw schrijven van 21 November hebben wij de eer U mede te deelen, dat op het oogenblik geen plannen tot het bouwen van woningen bestaan. Namens het bestuur, VEREENIGING AMSTERDAMSCH BOUWFONDS. Aan het Secretariaat der Commissie Bouwbedrijf, Alhier. Mijne Heeren! In antwoord op Uw schrijven van 21 Nov. j.1. deelen wij U mede, dat wij op dit oogenblik geen plannen voor woningbouw in voorbereiding hebben. Hoogachtend, DE DIRECTRICE. Uit de ingekomen antwoorden heeft de commissie de overtuiging bevestigd gezien, die zij reeds in eigen boezem had, dat er voldoende werk voor de bouwvakarbeiders gereed is, indien maar tot uitvoering der voorgenomen werken wordt overgegaan. Voegt men aan de opsomming der woningbouwvereenigingen nog toe de voordrachten voor woningbouw door den raad aangenomen, dan is er bij uitvoering dier werken zelfs voor arbeiders uit andere vakken nog een stuk brood in het bouwbedrijf als ongeschoolden te verdienen. Voor het gevoelen der commissie zou ook de werkverruiming kunnen worden bevorderd, indien door een gemeentelijke verordening het onderhouden der woningen verplichtend werd gesteld. Uit de practijk, die de leden der commissie in het bouwbedrijf bezitten, meenen zij vrijwel te kunnen vaststellen, dat vele huiseigenaren in de laatste 8 jaren niets aan hun perceelen hebben laten doen. Het schilderen van voor- en achtergevels bijv. en het behoorlijk onderhoud komt zeer spaarzaam voor. De sub-commissie voor het Bouwbedrijf: Afd. Amsterdam van den Alg. Ned. Bouwarbeidersbond. H. BRANDS. Afd. Amsterdam van den Ned. Chr. Bouwarbeidersbond. I. BAKKER. Afd. Amsterdam van den R. K. Bouwarbeidersbond, W. I. HESELAARS, Rapporteur. 27-1-1923. Aan het Secretariaat der Centrale Commissie inzake werkverschaffing en verruiming van werkgelegenheid. 28 Nagekomen rapport van de Plaatselijke Federatie van Bouwvakarbeiders te Amsterdam. Amsterdam, 27 Januari 1923. Aan den Heer S. J. Pothuis, Reguliersgracht, Alhier. Mijnheer, Gevolg gevende aan onze telefonische afspraak willen wij U in 't kort doen toekomen onze opvattingen betreffende een mogelijke werkverruiming in Amsterdam voor de bouwvakarbeiders. Wij stellen ons voor, dat een bepaling in het leven geroepen dient te worden voor alle werken waar gemeente of Rijk, hetzij rechtstreeks of zijdelings, bij zijn betrokken, dat minstens 70% Amsterdamsche arbeidskrachten te werk worden gesteld. Het Rijk zal genoopt moeten worden vlugger en ruimer af te komen met subsidiën en premies voor woningbouw. Dat deze 70%-bepaling ook voor de particuliere initiatiefnemers in het bouwbedrijf als voorwaarden gesteld zal moeten worden tot verkrijging van Rijkssubsidie schijnt ons even noodzakelijk. Overgegaan dient te worden tot op grooter schaal ter hand nemen van het plaveiselsysteem, zooals wij dat op de Nassaukade kennen. Verbreeding van Amstel, Amstelveenscheweg, Haarlemmerweg en meerdere drukke verkeerswegen, die niet aan de eischen beantwoorden, zal vele arbeiders brood geven. Onderzocht dient te worden in hoeverre de verschillende voorschotbanken der particuliere bouwers invloed uitoefenen op het aantal arbeiders wat te werk mag worden gesteld. Onderzocht dient te worden in hoeverre het mogelijk is werklooze niet-bouwvakarbeiders te werk te stellen in een door de gemeente te organiseeren zandleverantie van uit de duinen. Dit zand zal uitsluitend te gebruiken zijn ter ophooging van bouwgronden. Het gemeente-bestuur laat onderzoeken in hoeverre de berichten, die wij van bouwers uit de z.g. Javabuurt hebben ontvangen, juist zijn. Dezen beweren, dat het hun niet mogelijk is een aanvang of voortzetting van hun werk te doen plaats hebben, daar, door het ontbreken van straatwegen, het vervoer hunner materialen ver boven de daarvoor geraamde kosten gaat. Wij vertrouwen, dat deze punten er toe mogen bijdragen, dat de groote werkloosheid zoowel van bouwvakarbeiders, als sigarenmakers, diamantslijpers en anderen in de toekomst zal verminderen. Met groeten voor de PI. Fed., J. v. WIJNGAARDEN, Secretaris. 29 RAPPORT van de Subcommissie voor de Fabrieksarbeiders. De commissie stelde aan een groot aantal fabrieken een onderzoek in naar de oorzaken der werkloosheid. Een deel dier onderzochte ondernemingen, vooral zij die op export zijn aangewezen, hebben, gezien de buitenlandsche moeilijkheden en de valuta verhoudingen met groote tegenslagen te kampen. Wel werden persoonlijke meeningen verkondigd door directies of bedrijfsleiders, maar officieele mededeelingen betreffende het treffen van maatregelen ter bestrijding van de werkloosheid werden niet verkregen. De wenschelijkheid werd door Verscheidene directies en bedrijfsleiders uitgesproken, dat van regeeringswege invoerverboden voor hun product zouden worden ingevoerd, in ieder geval beschermende maatregelen zouden worden getroffen. Waar het evenwel buiten de taak der sub-commissie valt hier verder op in te gaan vestigt zij slechts de aandacht op deze meening der betrokkenen. De commissie is van oordeel, dat er fabrieken zijn, die met finantieele overheidshulp meer arbeiders zouden te werk kunnen stellen. Bij haar onderzoek is gebleken, dat credieten eenerzijds en samenwerking tot plaatsing van het afgeleverde product anderzijds hier de werkgelegenheid ware te vergrooten. De werkloosheid heerscht op tal van fabrieken in allerlei bedrijven; ondernemingen waar vele arbeiders een stuk brood hebben verdiend werken thans met minder, vaak slechts de helft van het personeel of zijn opgeheven en met de kleinere fabrieken is het eveneens treurig gesteld. Het zou een goed werk zijn, indien van overheidswege bedrijven, die hiervoor in aanmerking kwamen, onder scherpe controle op de gestie van het bedrijf en de aanwending der winsten, van gemeentewege in eenigerlei opzicht werden geholpen. De commissie: W. BROERS. Vertegenwoordiger van de Ned. Ver. van Fabrieksarbeiders, Afd. Amsterdam, H. SLEEN. Vertegenwoordiger van den R. K. Bond van Fabrieksarbeiders, Afd. A'dam, C. VAN BAREN Jr. Vertegenwoordiger van den Bond van Chr. Fabrieksarbeiders, Afd. A'dam, 6-1-1923. *) Sinds het vaststellen van dit rapport is de directie in andere handen overgegaan. 30 RAPPORT van de Subcommissie in het Transportbedrijf. De commissie was samengesteld uit de heeren: Samenstel - J. H. de Vries, vertegenwoordiger van de Afd. van den Centralen Bond van Trans- lingder Cpmportarbeiders. missie. Van Ingen, vertegenwoordiger van de Afd. van den Chr. Fabrieks- en Haven- en Transportarbeidersbond. H. Jansen, vertégenwoordiger van de Afd. van den R. K. Haven- en Transportarbeidersbond. * * * Het maakte geen punt van overweging in de commissie uit of er maatregelen waren te bedenken, die tot uitbreiding van werkgelegenheid in de haven- en transportbedrijven zouden kunnen leiden. Een dergelijke internationaal verkeersvraagstuk, samenhangende met belangrijke productieproblemen, kan door geen gemeentelijk ingrijpen tot een oplossing worden gebracht. De beweging van de Scheepvaart valt niet te beoordeelen naar de cijfers alleen. Zoo men dit zou doen, kwam men tot onjuiste gevolgtrekkingen. De inhoud der schepen, die hier werden ingeklaard, bedroeg in 1913, dus vóór den oorlog 12.303.055 M3 tegen 15.079.493 M3 in 1922 en 13.591.221 M3 in 1921. Doch de geheele lading werd voorheen — althans van de meeste schepen — te Amsterdam gelost. Thans wordt hier gedeeltelijk gelost en in de Hamburgsche haven heeft de geheele lading en lossing plaats. Een spoedig gereed komen van de nieuwe sluis te IJmuiden en een aandringen daartoe door het gemeentebestuur bij de autoriteiten, die de zaak in heulden hebben, acht de commissie van veel belang voor het Amsterdamsen havenverkeer en de daarbij geboden werkgelegenheid. Kon er dus betreffende het eigenlijk bedrijf niets bijzonders worden opgemerkt, toch rees de vraag in hoever het mogelijk was werklooze arbeiders in het bedrijf werk te verschaffen door z.g. nevenwerkzaamheden. Wat het klein transport betreft was het moeilijk hiervoor een weg te wijzen; wanneer men in slappen tijd het materiaal wat goed liet onderhouden, zouden de werkgevers hier nuttig werk verrichten. Van grooter belang scheen ons de vraag of de werkgevers in het groot-transport, waar onder verstaan moeten worden, directies van reederijen, stuwadoors en cargadoors, dergelijke nevenwerkzaamheden door de Amsterdamsche werklooze arbeiders zouden kunnen doen verrichten. Het trok onze aandacht, dat twee schepen in Hamburg werden geclassificeerd1) Indien deze werkzaamheden hier waren uitgevoerd geworden, hadden een paar honderd arbeiders gedurende een paar maanden werk gehad. Waar het mogelijk zou zijn, dat meer schepen hiervoor in aanmerking zouden komen, vonden wij de zaak belangrijk genoeg om met de reederijen en stoomvaartondernemingen in contact te treden, terwijl ook de scheepvaartvereeniging Noord, waarbij bijna alle werkgevers zijn aangesloten, met ons verzoek in kennis werd gesteld. , Van de S. V. Noord gewerd ons een uitnoodiging om ons schrijven nader toe te lichten. Op de conferentie, welke gehouden werd 15 December, was het geheele bestuur aanwezig van de S. V., met als voorzitter de heer Hudig, Directeur van de Kon. Ned. Stoomboot Mij. De werkgevers waren unaniem van oordeel, dat de zaak een ernstige studie waard was, en zij zich met het voorstel of verzoek, om het classificeeren der schepen met overheidssteun hier te laten uitvoeren, in beginsel konden vereenigen. Natuurlijk waren er moeilijkheden, die vooral bij minder bona fide werkgevers zouden kunnen voorkomen, doch onoverbrugbaar waren deze niet. Indien de zaak bij de overheid wat vaste vormen zou nebben gekregen verklaarden x) Onder het classificeeren van schepen verstaat men het voor de scheepsverzekering vaststellen van de grootte en soort waartoe het schip behoort. Zulks geschiedt na een zeker aantal jaren. Het schip wordt dan uit de vaart genomen, gereinigd, gebikt, schoon gemaakt enz, zoodat de deskundigen in staat zijn het sc hip te keuren en in een klasse voor de verzekering in te deelen. 31 zij zich tot onderhandelen bereid. Op het verzoek of H.H. werkgevers bereid waren zooals in 1917 weer de bebosching als werkverschaffing ter hand te willen nemen, werd ontkennend geantwoord, omdat de ondervinding daarmede opgedaan, allerminst bevredigend bleek te zijn geweest. Bovendien was de onderneming voor dezen tijd van malaise te kostbaar om door de werkgevers te worden gedragen. Wij waren in staat, op gezag van den heer Lonkhuijzen, directeur der Heidemaatschappij, mede te deelen, dat goedkoope grond voor bebossching in de buurt van Castricum was te verkrijgen, doch de werkgevers wilden op dit denkbeeld niet ingaam Resumeerende, komt de commissie tot de conclusie, dat ie. het gemeentebestuur een vertoog tot de regeering zou kunnen richten tot bespoediging van den bouw van de Sluis te IJmuiden, 2e. het gemeentebestuur met de werkgevers in overleg zou kunnen treden tot het doen classificeeren van schepen door Amsterdamsche werklooze arbeiders. De Commissie, 1-2-1923. H. J. DE VRIES, rapporteur. Aan den Heer S. J. Pothuis, Alhier. 32 4- voor elk werk of vak wordt een norm voor het weekloon gesteld, waar beneden geen arbeider bij een werkweek van 45 uren, mag komen; 5. bij uurloon wordt rekening gehouden met den te praesteeren arbeid door den te werk gestelden werklooze; 6. voor elk vak, waarin een werk als werkverschaffing wordt uitgevoerd, zal, zoo noodig, een commissie uit de vakcentrales adviseeren omtrent de loonbepaling. Bij eventueele geschillen op een werk tijdens de uitvoering ontstaan, is zij, zoo noodig aangevuld van werkgeverszijde, bereid uitspraak te doen. „Het grondwerk zal tegen taakloon worden uitgevoerd, dat zoodanig zal worden gesteld, dat geen arbeider, die 45 uren heeft gewerkt, een lager weekloon dan f 40 zal ontvangen." Worden deze regelen stipt opgevolgd en neemt de gemeente grondwerken in eigen beheer, dan zullen loonkwesties en strubbelingen zoo niet geheel, dan toch in het algemeen worden voorkomen. # * * Vervroegd Vervroegd werk is uit een economisch oopgunt te prefereeren boven wcr ' andere gezochte werken, omdat, los van het vraagpunt van de werkgelegenheid, door de technische diensten en bedrijven het uit te geven werk noodig werd geoordeeld en door een raadscrediet bevestigd, waarmede het nut uit een oogpunt van goed gemeentebeheer mag worden aangenomen. Bovendien komen hier loonkwesties niet als een bijzondere last op den voortgang van het werk drukken, gelijk met werkverschaffing wèl het geval blijkt. Begrootingsmoeilijkheden ware te overwinnen door de medewerking van het rijk te vragen voor den extra rentelast uit de leeningen voortvloeiende. Aantal werk- De omvang van de werkloosheid in de bij de vakcentrales aangesloten loozen. vakvereenigingen, waaromtrent het college van B. en W. op de hoogte zou wenschen te komen, bedraagt, als men hieraan de ongeorganiseerden toevoegt, ± 20.000 arbeiders en arbeidsters. De cijfers van de gemeentelijke arbeidsbeurs kunnen veilig als juist worden aangenomen, onder de voorwaarde, dat men bij het algemeen totaal optelt het aantal werkloozen, dat niet bij dat lichaam is ingeschreven omdat voor hen hieraan geenerlei belang is verbonden. Globaal zou men het totaal aantal werkloozen met 25 procent kunnen vermeerderen, om bij benadering de omvang der werkloosheid in de gemeente te leeren kennen, hetgeen natuurlijk niet voor de bedrijven afzonderlijk geldt, waar een andere schattingsmethode zou moeten worden gevolgd. Conclusies Resumeerende komt de commissie tot de volgende conclusies en voorstellen" stellen, die de werkloosheid in bescheiden mate zouden kunnen verminderen. 1. Productief werk voor werkloozen, waardoor de overgroote meerderheid hunner zoude worden geholpen, zooals dat in het algemeen in enkele arbeiderskringen wordt bedoeld, is door de overheid onder de huidige omstandigheden niet te verschaffen. 2. Werkverschaffing zal in het algemeen kunnen bestaan in het uitgeven 10 van grondwerken en derhalve slechts aan een beperkt aantal werkloozen arbeid kunnen geven. Niettemin wordt het gemeentebestuur dringend aanbevolen de navolgende werken alleen of in samenwerking met het rijk te doen uitvoeren: a. Het dempen van de Haarlemmervaart en in verband hiermede: b. Het verbreeden van den verkeersweg Amsterdam—Haarlem; c. Het aanleggen en verbeteren van de wegen in en naar de door de gemeente geannexeerde gebieden; d. Een sterk vertoog tot het rijk te richten, dat spoedig worde overgegaan tot de verbreeding van het Noord-Zeekanaal en het aanleggen van een Ceintuur-spoorbaan om Amsterdam. 3. Alle werken, waarvoor door den gemeenteraad een crediet aan B. en W. is toegestaan, dienen te worden uitgevoerd en de regeering tot finantieele medewerking verzocht, om de rentelasten, die uit leeningen voor die werken mochten voortvloeien en die het begrootingsevenwicht mochten verstoren, te helpen dekken. 4. Industrieën onder bepaalde voorwaarden — waarbij in het algemeen de rijksregelen ware te volgen — finantieel van gemeentewege te helpen, zoo mogelijk met rijksmedewerking, ten einde de werkgelegenheid te vergrooten of hare inkrimping tegen te gaan; 5. Het gemeentebestuur oef ene een scherp toezicht op de directies der gemeentebedrijven en diensten met betrekking tot de uitvoering van het besluit, dat opdrachten van leverantiën aan Amsterdamsche, respectievelijk Nederlandsche producenten, ook al leveren dezen tegen hoogere prijzen dan buitenlandsche, onder zekere voorwaarden, de voorkeur verdienen. 6. Het gemeentebestuur treffe maatregelen tot het ten spoedigste doen uitvoeren van de woningbouwplannen voorzoover dat op den weg harer diensten en hoofdambtenaren is gelegen en richte een vertoog tot het desbetreffend departementshoofd, in het belang der werkloozen dezelfde maatregelen aan zijn departement te treffen. 7. Het meest gezonde beginsel en economisch het doeltreffendst ter voorziening in den nood der werkloozen acht de commissie het door de gemeente onder handen nemen van belangrijke werken, verbeteren van wegen e. d. waardoorvele honderdtallen arbeiders nuttig werk zullen vinden en de sommen aan ondersteuning uitgegeven aanmerkelijk zullen dalen. 8. Voorzoover de voorstellen der subcommissies uit het voorgaande niet kunnen worden afgeleid, worden deze aan het college van B. en W. in ernstige overweging gegeven. De Commissie:1) J. H. Huijbers, Voorzitter. J. Albrecht, .G. Baas Kzn., J. H. Bakker, A. v. d. Berg, A. E. v. d. Berg, M. de Boer, H. Brands, H. C. Doorlas, A. H. Duizend, Jac. Gottschalk, Th. de Groot, A. v. Hamersveld, W. J. Heselaars, Van Ingen, H. Jansen, C. Kitz, W. C. Koelman Sr., J. G. J. C. Koopman, J. B. Looman, H. J. Meijer, J. Nauta, J. L. Nottrot, Bern. van Praag, Aug. Rosseau, H. Scheffers, Th. Steinmetz, J. M. Snel, M. Storm, H. J. de Vries, H. v. Wely, J. C. Weisz, W. van ZijLL,en S. J. Pothuis, Secretaris-Rapporte ar. 14/2 1923. 1) De heer A. G. C. Röhrs overleed vóór de vaststelling van dit rapport. ii RAPPORT van de Subcommissie in zake werkverschaffing in de Diamantindustrie. In de diamant-industrie is het vrijwel buitengesloten door middel van werkverschaffing den werkloozen aan arbeid te helpen. Bij het intreden eener werkloosheids-periode hebben de werkgevers groote hoeveelheden van het geslepen product in voorraad. Zou dan ook op eene of andere wijze, tijdens eene werkloosheids-periode, aantallen werklieden op kunstmatige manier diamanten bewerken, dan zou daardoor de beschikbare hoeveelheid van het geslepen product vergroot, en de crisis-periode slechts verlengd worden. Op grond hiervan zijn wij van oordeel, dat werkverschaffing in de diamant-industrie als middel ter beperking van het aantal werkloozen, niet toe te passen is. . Hoewel in een tijdperk van algemeene malaise in groote aantallen bedrijven, zooals wij thans doormaken, het middel van werkverschaffing geen grooten invloed zal kunnen hebben ter beperking van de werkloosheid, achten wij het niet buitengesloten, dat enkele aantallen werkloozen uit onze industrie zouden kunnen te werk gesteld worden bij het gedeelte van den ongeschoolden arbeid bij den Beton-bouw. Anderen arbeid aan te wijzen, waarbij werkloozen in onze industrie zouden kunnen te werk gesteld worden, bleek ons niet mogelijk. Amsterdam, 7 December 1922. Voor de Nederlandsche Roomsen-Katholieke Diamantbewerkers-Vereeniging, J. GOTTSCHALK. Voor de Christelijke Vereeniging van Diamantbewerkers, W. C. KOELMAN Sr., Secr. Voor den Algemeenen Nederlandschen Diaman tbewerkersbond, BERN. VAN PRAAG. Den Secretaris der Centrale Commissie. ' 13 RAPPORT van de Subcommissie voor werkverruiming in de Metaalindustrie en aanverwante bedrijven. De commissie bestond uit: W. v. Zijll, v.d. Alg. Nederlandschen Metaalbewerkers- Samenstelbond, Secretaris; Aug. Rosseau, v.d. Landelijke Federatie van Metaalarbeiders; ling SubTh. Steinmetz, v.d. R.K. Metaalbewerkersbond, Voorzitter; A. G. C. Röhrs, v.d. commissie. Christelijken Metaalbewerkersbond; H. Scheffers, v.d. Neutralen Metaalbewerkersbond. De eerste vergadering der sub-commissie vond plaats op Donderdag 23 November, Verg.: Subten kantore van den Algemeenen Nederlandschen Metaalbewerkersbond. commissie op Geconstateerd werd door den heer Rosseau, dat de heerschende werkloosheid Donderdag niet was een plaatselijk, zelfs geen nationaal, doch een internationaal verschijnsel. 23 November Hij is er dan ook van overtuigd, dat onder de huidige omstandigheden het werk dezer commissie geen afdoend resultaat kan opleveren, daar plaatselijk of landelijk geen middelen kunnen gevonden worden, om dit euvel te verhelpen. Hij meent echter, dat toch deze commissie dient te doen, wat in haar vermogen is, want al zouden door het werk dezer commissie ook slechts een zeer beperkt aantal menschen aan werk worden geholpen, dan nog acht hij het werk dezer commissie niet vergeefs. Bij welke meening de overige commissieleden zich konden aansluiten. De Commissie was voorts van oordeel, dat als meest doeltreffend middel voor plaatselijke bestrijding der werkloosheid in de metaalindustrie, in de eerste plaats moest worden aangemerkt, de medewerking der stedelijke autoriteiten, in dien zin, dat alle metaalproducten «voor de bedrijven en publieke werken benoodigd, zooveel mogelijk werden betrokken van de industrie ter plaatse, met verplichting van vervaardiging te Amsterdam. Er moesten middelen worden beraamd dit te bewerkstelligen en met zoo min mogelijk offers uit de Gemeentekas. Bovendien zou kunnen worden aangedrongen op bespoediging van voorgenomen werken, zooals het maken van bruggen, vaartuigen, installaties, enz. Besloten werd besprekingen te houden met Werkgevers uit de verschillende Metaalindustrieën, om hun ervaringen op dit gebied te vernemen, en hunne meening te hooren over het eventueel scheppen van meerdere werkgelegenheid. Tevens zou een onderhoud worden aangevraagd met de Wethouders van Bedrijven en Publieke Werken, om te informeeren, of, en in hoeverre zij bereid zijn, in de richting als bovengenoemd mede te werken. Tot het voeren van verschillende besprekingen werden aangewezen de heeren Rosseau, Steinmetz en v. Zijll. Conferenties vonden plaats met de navolgende firma's: de Kromhout Motoren- Gevoerdebefabriek voor de machineindustrie, Fa. Du Croo & Brauns, constructie-werkplaatsen. sprekingen. Fa. Groeneveld v. d. Poll, en Fa. Borkus, electro-technische installaties, de Simplex en Trompenburg, rijwielen en automobielen, den heer de Ruyter, Fa. Heemstede Obelt voor de Centr. Verwarming, Fa. Ceuvel, en Seijmonsbergen, scheepsbouw binnenvaart, de heeren Kiekens en Dingemans, Burgersmeden. Werkspoor vond een bespreking overbodig, en meende te moeten verwijzen naar het Centraal Industrieel Verbond in Den Haag. Aan de Nederlandsche Scheepsbouw Mij., scheepsbouw groote vaart, is geen onderhoud aangevraagd, omdat dit bedrijf, voor zoover het Amsterdam betreft, ruimschoots van werk is voorzien. De conferentie met den Wethouder van bedrijven vond plaats op Vrijdag 1 December, die met zijn collega van Publieke Werken op resp. 5 en 12 December. Machine industrie. De Fa. waarmee de besprekingen zijn gevoerd, had, voor Resultaat bezoover haar bedrijf betrof, over de medewerking der stedelijke autoriteiten niet te sprekingen, klagen. Alles, wat op haar gebied redelijkerwijs door de Gemeente kon worden betrokken, werd bij haar besteld. Wat betreft den toestand in het algemeen, de industrie is voor een groot deel aangewezen op export. Deze wordt door de heffing van hooge invoerrechten in verschillende landen en de tengevolge van de wereldmalaise ontstane scherpe concurrentie van het buitenland, buitengewoon bemoeilijkt. Middelen, de export krachtig te bevorderen, zijn geboden. *3 Constructie-werkplaatsen. In deze industrie is geweldige malaise. Hoofdoorzaak Duitsche concurrentie, nog verergerd door de zware lasten, welke de industrie worden opgelegd. /Uitvoering arbeidswetgeving, zakelijke belasting, Stoomwet, enz.: Levering speciaal voor Amsterdamsche behoeften sorteert, ten opzichte van werkverruiming, weinig effect. Wel die voor Rijk, (bedrijven, spoorwegen, verkeer, staatsmijnen, enz.) en voor koloniën. Er is echter, uitgezonderd bij koloniën, bij de betrokken autoriteiten van preferentie voor de inlandsche industrie weinig te bespeuren. Speciaal bij de Staatsmijnen is dit het geval. Dit is in tegenstelling met het buitenland, waar men wel zooveel mogelijk de inlandsche industrie de voorkeur geeft. Een tweede zaak, die zeer de aandacht verdient, is de bevordering van de export, daar een groot deel dezer industrie daarop is aangewezen. Dit is in de eerste plaats mogelijk door de reeds genoemde zware lasten, speciaal op de industrieën in het algemeen rustend, aanmerkelijk te verlichten. In de tweede plaats, door bij de inschrijving op groote buiterilandsche orders mogelijk te maken, dat bij de prijsopgave, wanneer verkrijgen van het werk tengevolge heeft, dat een aantal arbeiders kunnen worden te werk gesteld, of niet zal worden ontslagen, gerekend kan worden op een bijslag van Rijks- en Gemeentewege. Bijv. door de ondersteuning of een bepaald deel daarvan, die anders den werkloozen zou moeten worden uitgekeerd, te kunnen verdisconteeren in de calculatie. Electriciteitsbedrijf. Bij de met Firma's uit dit bedrijf gevoerde besprekingen bleek, dat men van oordeel was, dat voor zoover betreft het grootbedrijf slechts verbetering was te verwachten van opleving van handel en industrie in het algemeen, waardoor nieuwe bedrijven moeten worden geïnstalleerd, of oude installaties worden vernieuwd of veranderd. Electrificatie van verschillende lijnen werd als regel aan groote buitenlandsche firma's gegund, daar de Hollandsche industrie op dit gebied nog niet op voldoende ervaring kan bogen. Wat betreft de kleinere bedrijven, meer aangewezen op de plaatselijke behoeften, meende men, dat medewerking der G.E.W., inzake verkoop apparaten en aanleggen van installaties door particulieren, alsmede algemeene verlaging van den stroomprijs, ten opzichte van werkverruiming gunstige gevolgen zou hebben. Burgersmeden, en Scheepsbouw voor de Binnenvaart. Voor deze bedrijven is medewerking van de plaatselijke autoriteiten inderdaad van groot belang. Waar deze bedrijven, doch vooral de Burgersmeden, voor een groot deel zijn aangewezen op de voorziening in de plaatselijke behoeften, spreekt het vanzelf, dat, indien voor levering aan de verschillende stedelijke groote bedrijven, publieke werken enz., de hier gevestigde industrie de voorkeur heeft, dit op het te werk houden of aannemen van de betrokken arbeiders van grooten invloed is. Hoewel medewerking in deze richting is te bespeuren, meent men, dat, bij voldoende overleg, op dat terrein meer resultaat zal bereikt kunnen worden. Automobielen- en Rijwielbedrijven. Geweldige buitenlandsche concurrentie van de landen met lage valuta, voor de rijwielen Duitschland, en wat betreft de automobielen ook Amerika, Frankrijk en België maken het voortbestaan dezer industrieën bijna niet mogelijk. Terwijl bij uitvoer naar het buitenland van deze artikelen zware invoerrechten worden geheven, geschiedt de invoer in ons land bijna onbelemmerd. Tijdelijke verhooging van invoerrechten zou, meende men, voor behoud van de inlandsche industrie geboden zijn. Van medewerking van de plaatselijke autoriteiten was niets te bespeuren, getuige het feit, dat belangrijke orders naar het buitenland gingen. (Motoromnibussen, motorwagens, automobielen, enz. voor de diensten, motorrijwielen voor politie, enz.) Waar op dit gebied gevestigde stedelijke firma's tot zelfs in het buitenland, een goede naam hebben, achtte men het onjuist, deze, bij de opdrachten van dergelijke orders, te passeeren. Bij eventueel prijsverschil zou nader overleg met de autoriteiten en betreffende firma's gunstige resultaten kunnen afwerpen. Centrale Verwarming. Voor dit bedrijf wist men ter verbetering niets anders bij te brengen dan verlaging van het loon van de betrokken arbeiders, en verlenging van den werktijd. 14 Bij de conferenties gehouden met de Wethouders van Publieke Werken en Bedrijven, werd door de commissie gewezen op de groote werkloosheid in de Metaalindustrie, en op het feit, dat groote groepen bona fide arbeiders moeten worden ondersteund door Gemeente en Rijk. De commissie gaf als hare meening te kennen, dat het dus om moreele en economische inzinking dier arbeiders en hun gezinnen te voorkomen, geboden was, dat ook het Gemeentebestuur de meest volledige medewerking verleende, om tot tewerkstelling dier arbeiders te geraken. Gevraagd werd, of, en in hoeverre op een dusdanige medewerking kon worden gerekend, en of al uitvoering aan eventueele besluiten in die richting was gegeven, terwijl in overweging werd gegeven voorgenomen werken zooveel mogelijk te vervroegen. Door beide Wethouders werd verklaard, dat zij met de zienswijze der commissie, inzake het zooveel mogelijk tewerkstellen van werklooze arbeiders, om verdere inzinking te voorkomen, en de medewerking daartoe door de autoriteiten, volkomen accoord gingen. Reeds geruimen tijd geleden was aan de Directeuren der verschillende Gemeentebedrijven en Diensten een rondschrijven gericht, waarin werd aangedrongen, bij aanschaffing van materiaal en uitvoering van werken, zooveel mogelijk rekening te houden met de belangen der plaatselijke industrieën. Zij verklaarden zich bereid, opnieuw een onderzoek in te stellen, in hoeverre aan dit verzoek gevolg was gegeven, en of verdere maatregelen in die richting waren te nemen. Wat betreft vervroeging van voorgenomen werkzaamheden, ook hiertoe was men bereid zijn medewerking te verleenen, terwijl bij voorbaat werd verklaard, dat . uitvoering van dergelijke werkzaamheden niet op bezwaren van den Wethouder van Financiën zou afstuiten. Ook was in het College van B. en W. het verleenen van bijslag op de loonen der arbeiders, voor belangrijke werken, waarvoor in concurrentie met het buitenland was ingeschreven beneden kostprijs, een onderwerp van bespreking geweest met gevolg, dat het Gemeentebestuur zich bereid had verklaard hiervoor één millioen gulden te voteeren, indien het Rijk een zelfde bedrag wilde bijpassen. Waar echter bij de bespreking hierover met den minister deze den eisch had gesteld, dat dan door de arbeiders beneden het geldende loon moest worden gewerkt, en het geven van een dergelijken bijslag gepaard moest gaan met een beduidende werktijdsverlenging was van uitvoering van dit besluit niets gekomen. Op de door de Commissie gehouden vergadering van 14 December, werden de Vergadering verzamelde gegevens besproken, en de toestand opnieuw onder de oogen gezien, der Commis- Het bleek, dat op 25 November 1922 bij de verschillende organisaties stonden sie op 14 Dec. ingeschreven 931 werklooze Metaalbewerkers, verdeeld als volgt: 1 Loodgieters en Verwarmingsmonteurs 1191) 2 Goudsmeden 62 3 Electriciens 126 4 Arbeiders op Machinefabrieken 254 5 ,, „ Scheepswerven 71 6 ,, in Constructie-werkplaatsen 80 7 Timmerlieden : 12 8 Rijwielmakers 67 9 Ongeschoolde arbeiders 140 Totaal 931 Op dat tijdstip stonden aan de Arbeidsbeurs ingeschreven 1274 werklooze Metaalarbeiders, zoodat met de ongeorganiseerde nergens ingeschreven werklieden dit aantal gerust op 1500 kan worden geschat, of van het totale aantal Amsterdamsche Metaalbewerkers 20 a 25%. Ingekomen was nog een schrijven van de Loodgieters-Patroons-Vereeniging „Eensgezindheid," welke verklaarde dat verruiming van werkgelegenheid in haar bedrijf niet mogelijk, en daarom een bespreking over deze kwestie als niet behoorende tot hare competentie, overbodig te achten. De Commissie stelde de volgende conclusies: Conclusie. 1) Men houde er rekening mede, det ook loodgieters in bouwvakvereenigingen zijn georganiseerd. S. J. P. 15