BROCH 30411 W.KIRCHNER-AMSTERDAM . /?<*mL. .y^jc WAAROM DE TORENS ZINGEN Het Koninklijk gezin. Photo tl. Deutmann. waarom &m de torens zingen BIJ HET ZILVEREN HUWELIJKSJUBILEUM ONZER GEËERBIEDIGDE KONINGIN DOOR HUGO KINGMANS AMSTERDAM - W. KIRCHNER ~ 1925 Boek-, Courant- en Steendrukkerij G. j. Thieme, Nijmegen-Arnhem. L Hóór je ze wel?! Daar, hóóg in de blauwe Februarilucht, daar zingen ze, de klokken in de torens van Nederland! De torens zingen. Versta je het goed? Ze zingen. O, neen, ze luiden niet; ze galmen niet; laten niet een zwaren, doffen klank hooren, zooals bij begrafenissen, of bij brand, of bij overstrooming. Neen, ze klingelen en beieren, vroolijk en hel. Hóór maar: Tjing, tang, tjing, tang Tjing, tang, tang .... Daar, hóóg in den toren zit, bij het carillon, de musicus. Hij zingt zijn hoogste lied door de torenklok te doen vertolken de gevoelens van zijn hart. En die gevoelens zijn de gevoelens van het Nederlandsche volk. De torens zingen! En zij vertellen aan het volk, dat woont in de lage landen aan de Noordzee: vandaag, 7 Februari 1926, is een gewichtige dag! En niet alleen een gewichtige dag, maar ook een b 1 ij d e dag van herdenking. Daarom zingen de torens hun hoogste lied. 5 Zij klingelen en zij beieren, 't Is, of die vroolijke tonen, daar hóóg in de lucht, krijgertje met elkaar spelen. Snel volgen ze achter elkaar. Maar ze halen elkaar toch nooit in! Daarvoor zorgt de musicus bij het carillon wel! Die laat die klanken op elkaar volgen, de een wat vlugger dan de ander. En zoo laat hij den toren vaderlandsche liederen uitjubelen. Natuurlijk begint het (pet af, jongens! ernstig, meisjes!) begint het met: Wilhelmus van Nassouwen Ben ik van Duitschen bloed. Hè, je kunt het niet laten, je moet méé-neuriën. Waarom begint de toren het allereerst het W i 1 h e 1 m u s te zingen? Je zult zeggen: omdat het het Nederlandsche volkslied is! 't Is waar! Maar daarom niet alléén. Het is vandaag, 7 Februari 1926, een blijde, feestelijke dag voor onze geliefde Koningin, voor het Koninklijke Huis, voor het Huis van Oranje-Nassau. En omdat het Nederlandsche volk en het Huis van OranjeNassau één is, lief en leed met elkaar hebben gedeeld en nóg deelen, daarom zingen de torens van Nederland hun hoogste lied. Zij zeggen aan de Koninklijke Familie: één in vreugd en één in smart. Vandaag: één in vreugd! II. O, als die torens spreken konden, wat verhalen zouden zij ons doen! 6 Hoe zouden zij ons vertellen, dat zij in den loop der eeuwen al zoo menigmaal hun geluid hebben doen hooren, als er een gewichtig feit was in het regeerende Huis van Oranje-Nassau! Maar ik ga julüe niet van eeuwen vertellen. Enkel maar van gewichtige gebeurtenissen in de laatste 50 j a a r. En die worden dan alleen maar even aangestipt, terwijl bij het feit, dat heden, als de torens zingen, herdacht wordt, het langst wordt stilgestaan. De torens mogen toch niet tevergeefs zingen? Wij moeten toch weten, waarom het vandaag zulk een blijde dag is! DL Het was op 3 1 Augustus van het jaar 1880, dat de torens van Nederland óók klingelden en beierden, vroolijk en hel. Er was een Prinsesje geboren! Dat was een vreugde. Want de vorige jaren was er groote rouw over de Koninklijke Familie gekomen. Het scheen wel, of Zij zou uitsterven. Alleen Prins Alexander was nog maar in leven. En hij was zeer zwak. Als, zoo vroeg men zich af, hij ook eens kwam te overlijden (in 1884 was dat werkelijk zoo) en ook de oude Koning, dan zou het drievoudig snoer: God, Nederland en Oranje verbroken zijn geweest. Maar gelukkig, er kwam nog een Prinses! Op 31 Augustus 1880 werd geboren: Prinses Wilhelmina, Helena, Paulina, Maria! 7 Die, als God Haar in het leven spaarde, eenmaal Koningin van Nederland zijn zou! Was het wonder, dat er vreugde was?! Dat daar, hoog in de lucht, de torens zongen?! IV. De jaren vergleden.... Geduldig wachtten de torens, tot hun klokken wéér zich zouden moeten doen hooren. De kleine Prinses, de oogappel van ons volk, groeide voorspoedig op. Maar toen Zij tien jaar was, kwam Haar groote, gróóte smart.... Weenend stond Zij bij het sterfbed van Haar Vader, Koning Willem III, die heenging, den weg op van alle vleesch. En met zwaren, eentonigen galm vertelden de torens aan ons volk, dat de Koning overleden was.... Bim .... Bam Bim Bam V. „De Koning is dood! Leve de Koning!" Dat klinkt verbazend hard, hè? Maar het is toch niet zoo onbegrijpelijk. Ons land is, volgens de Grondwet, een monarchie, d. w. z. een Koning of een Koningin regeert er over. Als nu de regeerende Vorst of Vorstin sterft, dan moet Hij of Zij, volgens diezelfde Grondwet, onmiddellijk worden opgevolgd door een ander, toen was dat Prinses Wilhelmina. Die opvolger of opvolgster wordt natuurlijk door het volk met vreugde begroet. Vandaar: De Koning is dood. Leve de Koning! 8 Hier klonk het: Leve de Koningin! Die Koningin was Prinses Wilhelmina, toen tien jaar oud! Koning Willem III. Vanzelf kon Zij nog niet regeeren, Zij moest nog heel wat leeren! 9 Haar Moeder, Koningin Emma, nam voor Haar, als Regentes, het bestuur waar, inmiddels Haar Kind op- Koningin Emma. voedend in de vreeze des Heeren en voorbereidend voor de zware taak, die straks komen zou. 10 Ons volk heeft aan de Koningin-Moeder ontzaglijk veel te danken! VI. In kalme gelijkmatigheid, zonder schokkende gebeurtenissen, gingen er acht jaren voorbij. Wel klingelden en beierden de torenklokken ieder jaar, op den nationalen feestdag, 31 Augustus, haar liederen uit. Want zoo'n dag was natuurlijk een gewichtige. Maar — de torens van Nederland wachtten op een nog veel gewichtiger gebeurtenis. Dan — dan zouden zij hun beste beentje voorzetten! Dan zou de lucht vervuld zijn met jubelklanken! Dan zouden de torens eens laten hooren, dat zij ook nog wat in het midden te brengen hadden! Dan zouden zij zingen uit volle borst! VII. De lang'verbeide dag brak aan: 5 September 1898! Hóór, daar zongen de torens het lied, dat in den afgeloopen zomer den kinderen op school geleerd was: Wees gegroet met jubeltonen, Wees gezegend, groote dag! Kom ons heerlijk feest nu kronen, Geurend loover, zonnelach! Grooten, kleinen, grijsheid, jeugd, Allen klopt het hart vol vreugd. Juichend strekken wij de handen: Heil U! ruischt door Holland's tuin, Heil U! jub'len strand en duin, Koningin! Koningin der Nederlanden! 11 werd, op 18-jarigen leeftijd, Koningin Wilhelmina in de Nieuwe Kerk te Amsterdam ingehuldigd. 12 De inhuldiging van Prinses Wilhelmina. Onder luidruchtig feestbetoon, vraagt het maar eens aan vader en moeder, die zullen er nog wel wat van weten, De taak van Haar Doorluchte Moeder was afgeloopen. De Regentes trad op den achtergrond. Koningin Wilhelmina zou zelfstandig gaan regeeren. En terwijl de menigte, in de steden en in de dorpen, feest vierde en de vaderlandsche liederen galmden langs straten en wegen en velden, zongen, daar heel hoog in de lucht, de torens hun hoogste lied! VIII. Wilhelma van Nassouwe, Draag lang en blij de kroon! Wij steunen op Uw trouwe, Zoo steune God Uw troon! Zoo blijven U bewaken Zijn God'lijk oog en hand, En alle harten blaken Voor U en 't Vaderland! Aldus zong in die dagen de oude Dr. Nicolaas Beets. En ons volk zong het na, terwijl uit honderdduizenden harten opsteeg het gebed: „Heere, behoed onze Koningin Wilhelmina!" IX. De Kroningsfeesten waren afgeloopen. Alles was weer teruggekeerd tot zijn ouden doen. Met vaste hand aanvaardde de 18-jarige Koningin de teugels van het bewind. En de torens van Nederland? Zij — wachtten. En het volk van Nederland? Het wachtte. Waarop dan toch wel? 13 Wel, het sprak toch vanzelf, dat de Koningin in het huwelijk zou treden?! De Troonopvolging brengt dat nu eenmaal mee. Nieuwsgierig vroeg men zich af: met Wien zou onze Koningin toch wel trouwen gaan? En in menig land zal men gedacht hebben: zou een van onze Prinsen of Hertogen niet in het huwelijk treden met de Nederlandsche Koningin? En ook in ons land keek men wel eens naar het buitenland. De menschen doen dat nu eenmaal graag! Tot — opeens ... X. In October van het jaar 1900 waren de Koningin en de Koningin-Moeder naar Duitschland vertrokken, zooals men meende, op familiebezoek. Immers, de Erfgraaf en de Erfgravin van Erbarch— Schönberg, die eenige maanden geleden gehuwd waren, waren zéér naaste familieleden van de Koningin-Moeder. Er was dus niets bizonders aan het bezoek. Wat ook niemand zag. Hare Majesteiten keerden weer naar Het Loo terug. Maar daar vermeldden de couranten, dat de MinisterPresident, dat was toen Minister Pierson, op Het Loo ontboden was voor een gewichtige bespreking. En ... en ... den volgenden dag stond in de bladen, dat dien avond op Het Loo verwacht werd: Hertog Hendrik van Mecklenburg. Eerst toen ging men lont ruiken! Minister Pierson deelde aan den Ministerraad mede, waarom Z. Ex. bij de Koningin op Het Loo ontboden was. Een stuk — Proclamatie heet dat — was door de Koningin opgemaakt en door Haar geteekend, terwijl ook al de Ministers er hun namen onder zetten. 14 Deze proclamatie werd in de Staten-Generaal voorgelezen, dat wil dus zeggen: werd bekend gemaakt aan het Nederlandsche volk. Dat was het moment, waarop de torens gewacht hadden! Nu konden zij gaan klingelen en beieren, terwijl aan hun voet ons volk uiting gaf aan zijn vreugde! XI. Want de proclamatie luidde: Het is Mij een behoefte aan het Nederlandsche volk, van welks levendige belangstelling in het geluk van Mij en Mijn Huis Ik diep ben overtuigd, persoonlijk mededeeling te doen van Mijne verloving met Zijne Hoogheid, Hertog Hendrik van Mecklenburg-Schwerin. Moge deze gebeurtenis, onder Gods zegen, bevorderlijk zijn aan het welzijn van Ons land en van zijne Bezittingen en Koloniën in Oost en West. De Koningin was verloofd! Hertog Hendrik van Mecklenburg-Schwerin, zoon van Groothertog Friedrich Franz III, die toen drie jaar geleden gestorven was, was de uitverkorene van het Koninginnehart! De Koningin was verloofd! Het huwelijk zou nu wel gauw volgen! Er was vreugde. En men nam zich voor (men heeft woord gehouden ook!) Hertog Hendrik vriendelijk te ontvangen. Was hij niet de aanstaande Gemaal van de Koningin, die de harten van ons volk stormenderhand veroverd had?! Daar was vreugde. En de torens zongen. En — ~ wachtten! 15 H. M. de Koningin verloofd met Hertog Hendrik van Mecklenburg. XII. Waarop ? Wel natuurlijk op den trouwdag I Dat zou me een dag zijn! Dan moesten de torens hun beste beentje voorzetten! Want dat zou een gebeurtenis zijn, die het Nederlandsche volk lang heugen zou! De trouwdag! Wanneer zou die zijn? Al vroeg werd het bekend: 7 Februari 1901. Men verkeerde in spanning. Menigeen had er een reisje naar Den Haag voor over, om het schitterende schouwspel te zien. Want dat was het, dien zevenden Februari! Terwijl hoog in de lucht de torenklokken van Den Haag klingelden en beierden, vroolijk en hel; terwijl op dezen mooien Februaridag de zon, de Oranjezon, mééhielp, de feestvreugde te vergrooten, waren de straten der Residentie zwart, zwart, zwart van de duizenden feestgangers. Je kon wel over de hoofden loopenl En al maar brachten de treinen méér menschen. Tot de stad berstens-vol was. Men spoedde zich naar het Koninklijk paleis of schaarde zich langs den weg, dien het Bruidspaar volgen zou, als het reed van het paleis naar de kerk. In dichte rijen stond men daar opeengepakt, als haringen in een ton. En boven de hoofden dier duizendkoppige menschenmassa klingelden de torens, wier toppen schitterden in het gouden zonnelicht.... XIII. Terwijl de menigte in afwachting was van de dingen, 2 17 die komen zouden, vond in het paleis de huwelijksplechtigheid plaats. Daar, gekleed in kostbaar gewaad, de kroon op het hoofd, werd Koningin Wilhelmina door Haar Moeder geleid naar de zaal, waar Hertog Hendrik zich bevond, die de uniform van Schout bij Nacht droeg. Daarna ging het Bruidspaar, gevolgd door de beide Moeders, door een groot aantal familieleden en door de leden der Hofhouding naar een kleinere zaal, waar zich bevond Minister Cort van der Linden, die toen Minister van Justitie was. Bovendien waren daar de getuigen: de Voorzitter der Eerste en Tweede Kamer en een viertal andere heeren. Na eenige plichtplegingen klonk de zachte stem van den Minister door het vertrek; stellende de vragen: „Of Gij verklaart, dat Gij elkander aanneemt tot echtgenooten en, of Gij getrouwelijk alle de plichten zult vervullen, welke door de wet aan den huwelijken staat verbonden zijn". Bruid en Bruidegom antwoordden: „Ja!" Het huwelijk was voltrokken. Voor God en menschen waren Koningin Wilhelmina en Hertog Hendrik: Vrouw en Man! En buiten klingelden de klokken. En —• wachtte de menigte. XIV. Kinderen in de grootere en kleinere steden hebben wel eens gezien den stoet, die door de straten trok, als de Koningin op bezoek was en een rijtoer maakte. Zij kunnen zich dus ook wel voorstellen, hoe de samenstelling van den stoet was op dien zevenden Februari 1901. 18 Alleen — het was véél mooier, véél grootscher, véél indrukwekkender! Eerst een rijtuig, waarin gezeten was de Hoofdcommissaris van Politie. Dan een rijtuig met den Burgemeester, in zijn schitterend ambtsgewaad. Vervolgens* cavalerie. Dan verschillende koetsen; iedere koets bespannen met zes paarden, in welke rijtuigen de Familieleden van de Bruid en den Bruidegom zaten. Dat alles had natuurlijk veel bekijks. Maar — tenslotte was het daar niet om begonnen 1 Het was te doen om de Gouden koets, waarvoor acht paarden trokken de schoone Last: Koningin Wilhelmina der Nederlanden, gezeten naast Haar Gemaal: Hertog Hendrik van Mecklenburg! Moet ik nog vertellen, dat er gejuicht werd? Spreekt het niet vanzelf? Neen, het was geen gejuich meer! Het was een orkaan van schallende kreten. Het was één triomftocht van het paleis naar de kerk. En onder dat juichend geschal hoorde niemand meer de torens, die hun vreugde uitjubelden daar, hoog in de lucht.... XV. In de Groote Kerk, die geheel gevuld was met officieele en niet-officieele personen en waar de organist aan het mooie instrument schoone muziek liet hooren, waren allen, schier ademloos, in afwachting.... Daar klonken van buiten de donderende kreten! Het orgel zweeg. Een doodsche stilte heerschte er.... Bruid en Bruidegom traden binnen. Het orgel ging weer spelen. Allen stonden op en bogen. 19 Wéér zweeg het orgel. Maar .— onmiddellijk daarop klonk machtig gezang van een koor op één der galerijen: Waar gij heengaat, daar wil ook ik, ook ik heengaan, En waar gij zijt, waar gij zijt, daar wil ook ik. Uw volk is mijn volk, en Uw God is mijn God. Waar gij sterft, daar sterv' ook ik en waar gij rust Moog ook mijn rustplaats zijn en slechts de dood zal ons scheiden. Als jullie in den Bijbel het Boek Ruth opslaat, het eerste hoofdstuk, de verzen 16 en 17, dan weet je in éénen, waar de woorden van dit lied, dat indruk maakte in dit groote kerkgebouw, vandaan kwamen. En als je de woorden goed leest en begrijpt, dan kun je óók begrijpen, dat de Bruid heimelijk een traan wegpinkte .... XVI. De klokken, hóóg in de lucht, verstomden voor een wijle. De plechtigheid in de kerk mocht niet worden verstoord .... Op den kansel stond de Hofprediker, Dr. Van der Flier, die zeide: „Laat ons bidden." Het huwelijk onzer Koningin begon met een gebed. Hoe dankbaar mogen wij zijn, dat wij een Vorstin hebben, die het bidden geleerd heeft. Die God vreest! Daarna werd Gezang 224 : 1 gezongen: U zeegne God Hij steil' u tot een zegen, Gezegend zij uw hoofd, uw hart, uw wegen, Uw aardsch, uw eeuwig lot. 20 Uws aanschijns, o, Heere". Daar werd tusschen twee menschenkinderen, al waren het dan een Koningin en een Hertog,"een verbintenis ge- De huwelijksinzegening van H. M. de Koningin en Prins Hendrik. Dr. Van der Flier sprak vervolgens een rede uit, naar aanleiding van den tekst: „Verheft Gij over ons het licht legd. Het zou zijn geweest een verbintenis van menschen door menschen, als.... er niet een Derde in het verbond ware geweest! Die was er! Verhef G ij over ons het licht Uws aanschijns, o Heere! De Heere God was de Derde in het verbond! Zij n zegen werd afgesmeekt door de aanwezigen, toen — nadat het jawoord uitgesproken was, Bruid en Bruidegom geknield waren, zij boven Hunne hoofden lieten ruischen: Vader, sla Hen steeds in liefde gade; Zoon des Vaders, schenk Hen Uw genade; Uw gemeènschap, Geest van God! Amen! zij Hun eeuwig lot. om dan, als de predikant nog gesproken had tot de Moeders, aan te heffen: Waar liefde woont, gebiedt de Heer den zegen, Daar woont Hijzelf, daar wordt Zijn heil verkregen. En 't leven tot in eeuwigheid. Toen was ook deze plechtigheid afgeloopen. De stoet verliet het kerkgebouw en keerde terug naar het paleis. Het gejuich was natuurlijk weer niet van de lucht. En de torens mengden zich in het koor. En wie bidden geleerd had, vouwde des avonds in zijn stille binnenkamer de handen en bad tot den levenden God om een zegen op het huwelijk der dierbare Vorstin! 22 XVII. En nu — 7 Februari 1926 zijn de torens van Nederland weer aan het zingen. O, ik weet wel: het zal niet een luidruchtig feestbetoon zijn! Nauwelijks had, het vorig jaar, H. M. de Koningin vernomen, dat er plannen werden gemaakt voor een grootsche, openbare hulde op Haar v ij f e n t w i n t i g-j a r i g huwelijksfeest, of — de couranten kwamen met het bericht, dat de Koningin den wensch te kennen had gegeven, het feest in huiselijken kring te vieren. Aan dien wensch zal stellig worden voldaan. De Koningin weet tóch wel, hoe Haar volk met Haar mééleeft. Dat hebben de Septemberdagen van 1923 ons wel doen zien, toen Haar 25-jarig regeer in gsjubileum gevierd is. Maar .— al is er niet een luidruchtig feestbetoon, daarom kan niet worden belet, dat op dezen gedenkwaardigen dag de torens zingen. Daar, hóóg in de lucht, daar zullen de klanken krijgertje met elkaar spelen. Maar zij zullen elkaar nooit krijgen. Want zij moeten aanéénrijgen de muziek van de woorden der vaderlandsche liederen, waarvan als no. één op het program staat: Wilhelmus van Nassouwen. En als wij dat hooren, dan wordt het warm bij ons van binnen. Dan moeten wij meeneuriën. 23 En als ons volkslied verklonken is, dan galmt het, forsch met statigen cadans: Dankt, dankt nu allen God! XVIII. Is er niet een reden, om God te danken?! Vandaag, 7 Februari 1926, is het vijf en twintig jaar geleden, dat onze Koningin in het huwelijk trad met Hertog Hendrik van Mecklenburg-Schwerin, die daarna Prins Hendrik werd. Vijf en twintig jaar! Dat is een heele tijd. 'In zulk een tijd kan heel wat gebeuren. Duizenden menschen sterven en gaan de eeuwigheid in. Duizenden menschen worden er geboren. Vijf en twintig jaar! Maar in al die jaren is onze Koningin, is Haar Gemaal, is ook de Koningin-Moeder gespaard gebleven. Gespaard gebleven, voor elkaar, zeker! Maar ook gespaard gebleven voor het Nederlandsche volk! Is dat niet een reden tot ootmoedigen dank?! Jongens en meisjes, vergeet het toch nooit: ons volk heeft, naast God, aan Oranje zoo onnoemelijk veel te danken! Het was een Oranje, die ons redde van de Spaansche tyrannie; die ons onze volksvrijheid schonk, na daarvoor zijn goed en bloed over gehad te hebben. Het was een Oranje, die ons land redde, toen het m 1672 besprongen werd door vier machtige vijanden. 24 Het was een Oranje, die na den bangen, Franschen tijd, het heft der Regeering weer in handen nam. Het was een Oranje, die in de oorlogsjaren 1914—1918 aan het hoofd van ons land stond en met kloeke hand ons schip stuurde door de woeste branding. Het was een Oranje, die in de revolutiemaand November 1918, het hoofd koel hield en Zich midden onder Haar volk begaf, dat — — de paarden van het rijtuig spande en het van het Malieveld in Den Haag naar het paleis trok. De geschiedenis van Nederland, dat is — de geschiedenis van Oranje! Oranje is Nederland. En Nederland is Oranje! XIX. Vijf en twintig jaar, dat is een heele tijd. In 25 jaar kunnen een man en een vrouw, die met elkaar gehuwd zijn, heel wat ondervinden. Ook de Koningin heeft heel wat ondervonden! Lief en leed. In Haar huwelijksleven. Éénmaal scheen het, of de levensdraad der Koningin zou worden afgesneden, toen Zij zwaar ziek op Het Loo lag.... Maar de Heere verhoorde de gebeden, die opstegen en die smeekten om genezing. Toen waren de torens in angstige spanning geweest. Zouden zij over de velden moeten luiden een doodenzang? Over de velden. En over een treurend volk?.... Doch de Heere genas. En wat later, hadden de klokken ander werk te verrichten! 25 XX. Het was op den dertigsten April 1909, dat zij jubelden en schalden, daar hóóg in de lucht! Het waren de gewone, vaderlandsche liederen. Maar er was óók een liedje bij, dat in langen tijd niet was gehoord: Al is ons Prinsesje nog zoo klein, hoezee! Prinses Juliana was geboren! God de Heere had het huwelijk onzer Koningin gezegend met een flinke Dochter, die velen van jullie wel al zullen hebben gezien. Dat was een ongekende vreugde in het land! Scheen het eerst, dat het huwelijk kinderloos zou blijven en het Oranjehuis uitsterven, God had het anders besloten. In bloeiende gezondheid groeit Prinses Juliana op. En Haar Moeder bekwaamt Haar voor de taak, die Haar eenmaal wachten zal, God geve, dat het nog lange, lange jaren dure!! XXI. Vijf en twintig jaar, dat is een heele tijd! Daarin kan heel wat gebeuren! Ook in het leven van een volk. Dat heeft ons volk met zijn Koningin ondervonden. Er is veel, veel lief geweest. Maar ook véél leed. De stormen hebben gewoed; de zee werd hoog opgezweept en overstroomde het land, nadat de dijken waren doorgebroken. Wat een zee van leed .... Maar de Koningin was direct midden onder het bezochte volk, om te troosten! Koningin in lief, in gelukkige omstandigheden. 27 Een heerlijke dag voor de Koningin en de Haren! Een heerlijke dag voor het Nederlandsche volk! Soli Deo Gloria! XXIV. De torens zingen vandaag, 7 Februari 1926. Hóór je ze wel ? ! Ze klingelen en beieren, vroolijk en hel. Dat is voor de Koningin! Dat is voor den Prins! Dat is voor Prinses Juliana! Dat is voor de Koningin-Moeder! Het is voor de geheele Koninklijke Familie! Het is voor het Nederlandsche volk! Een blijde dag! De torens zingen. En onze harten zingen mee: Wilhelmus van Nassouwen. Vooruit, torens, zing maar. Wij worden niet moe. Wij hebben jonge borsten en jonge kelen. Wij willen ons ook wel schor zingen. Want het is voor onze lieve Koningin! Leve de Koningin! XXV. De torens zingen. Wij zingen mee. Maar wij doen nog méér! De zingende torens wijzen met hun punten naar den hemel, die zich daar boven ons welft: vandaar is in de afgeloopen 25 jaar de hulpe gekomen! 30 Vandaar moet ook in het vervolg worden geholpen! En daarom vouwen wij, onder het geklingel en gebeier der torenklokken, de handen, die wij smeekend omhoog heffen. En wij bidden, met een hart, overvloeiende van dank: „God van Nederland en Oranje, zegen ook in de komende jaren ons volk en zegen het Huis van Oranje tot in lengte van dagen!" 31