INLEIDING TOT DE DEBATTEN OVER HET ONTWERP TOT WIJZIGING DER TARIEFWET IN DE BUITENGEWONE ALGEMEENE LEDENVERGADERING OP 9 JULI 1924 TE AMSTERDAM DER VEREENI6ING VAN NEDERLANDSCHE WERKGEVERS DOOR Mr. P. W. J. H. CORT VAN DER LINDEN Secretaris der Vereeniging »an Nederlandsche Werkgevers. INLEIDING TOT DE DEBATTEN OVER HET ONTWERP TOT WIJZIGING DER TARIEFWET IN DE BUITENGEWONE ALGEMEENE LEDENVERGADERING OP 9 JULI 1924 TE AMSTERDAM DER VEREENIGING VAN NEDERLANDSCHE WERKGEVERS DOOR Mr. P. W. J. H. CORT VAN DER LINDEN Secretaris der Vereeniging van Nederlandscbe Werkgevers. Mijne Heeren! Het komt mij gewenscht voor, bij den aanvang van deze inleiding tot de debatten Uwer vergadering over het Ontwerp van Wet tot vaststelling van een nieuwe Tariefwet een overzicht te geven van de onderwerpen welke ik kortelijk zal aanroeren. Ik zal beginnen met eene uiteenzetting van den inhoud van het ontwerp, hoe dit omvat een technische herziening en een verhooging van rechten in het algemeen; ik zal vervolgens geven een overzicht van den toestand van 's Rijks financiën en behandelen de mijns inziens juiste beteekenis van den cry voor een sluitend budget; ik hoop in dit verband aan te toonen dat een verhooging van het tarief juist in dezen tijd niet geduld mag worden, zal enkele woorden wijden aan den drang naar bescherming, retorsie en represaille en tot slot zal ik mijn critiek niet sparen voor de wijze van behandeling van deze gewichtige materie in de volksvertegenwoordiging. 4 Het is een veelomvattend program dat ik in kort tijdsbestek moet afhandelen: ik moet daarbij van te voren mijne verontschuldiging aanbieden, want de stof is oud en in woord en geschrift reeds zoo menigmaal behandeld, dat er niets nieuws over te vertellen valt. Maar ik zal nüj moeten troosten met Heines woorden, dat de verhooging van tarief „eine alte Geschiehte ist und doch wieder immer neu. Das Volk dem es passieret dem bricht das Herz entzwei." I. Inhoud van het Ontwerp. Zooals elk tot nu toe verschenen ontwerp tot herziening onzer Tariefwet is ook de opzet van dit ontwerp onschuldig. Althans wanneer men de eerste zes bladzijden van de Memorie van Toelichting leest. Telkens wanneer een regeering meer geld in 's Rijks schatkist wil doen vloeien, zij het Pierson, zij het Coüjn, wordt er met veel ophef op gewezen, dat onze tegenwoordige Tariefwet ernstige gebreken koestert. De overeenkomst ten deze tusscben den opzet van het ontwerp-Pierson en het ontwerp-Colijn is zelfs frappant. De heer Colijn somt deze gebreken in een drievoudige verdeeling op. 1. Het tarief is in het belasten en vrijstellen van artikelen inconsequent en willekeurig. 2. Het tarief geeft voortdurend aanleiding tot geschillen over de toepassing. 3. Het tarief verleent in verscheidene gevallen een averechtsche bescherming. Terloops zij hierbij aangeteekend, dat dus de regeering erkent dat een tarief ad 5 % ook bescherming verleent. Het komt nüj overbodig voor deze bezwaren tegen het bestaande tarief hier nog eens breed uit te meten. Hier komt het er immers minder op aan of en zoo ja welke fou- 5 ten er aan het bestaande tarief kleven, dan wel op de voorstellen, welke het Contraseign van dën heer Colijn dragen. Het ontwerp komt in het kort hierop neer, dat bij den invoer in Nederland zullen belast worden de artikelen, die zonder nadere bewerking en zelfstandig voor het gebruik van den consument geschikt zijn te achten. Dat zijn dus over het algemeen die artikelen die over de toonbank aan den verbruiker worden afgeleverd, m.a.w. de toonbankartikelen. Het ontwerp kondigt zich dan ook aan als een belasting aan de grens op toonbankartikelen. Bij het uitwerken van dit beginsel deden zich drie moeilijkheden voor. In de eerste plaats zoude men door streng vast te houden aan dit begrip ook gaan belasten algemeene voedingsmiddelen en artikelen welke verband houden met de voortbrenging of welke uitsluitend of zoo goed als uitsluitend worden gebruikt door den minder kapitaalkrachtige. Dit zoude minder gewenscht zijn en daarom streeft het ontwerp er naar, deze artikelen van het invoerrecht vrijstelling te verleenen. Als voorbeelden van zulk een vrijstelling worden genoemd: meel, klompen, vijlen en hamers. In andere gevallen kon, meestal om redenen van fiscalen aard, die vrijstelling niet worden verleend. Geen vrijstelling hoewel algemeen voedingsmiddel, hulp bij de productie, of gebruiksartikel van minder kapitaalkrachtigen — althans volgens de Memorie van Toelichting — kon worden verleend o.m. voor papier, electrisch draad, glas, menschenhaar en closetten. De tweede moeilijkheid by het belasten van toonbankartikelen deed zich voor ten aanzien van goederensoorten, waartoe zoowel toonbankartikelen als niet toonbankartikelen behooren. Als grens tusschen de al of niet geschiktheid der artikelen voor detailverkoop werd het gewicht der artikelen aangenomen. Zoo is o.a. voor de verpakte artikelen als grens van belastbaarheid een gewicht aangenomen van 1200 gram, voor het artikel in tabletvorm een gewicht van 200 gram, voor verschillende apparaten en toestellen een gewicht van 5 K.G. 11 Althans zoo zijn de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Zij mogen in werkelijkheid eenige millioenen, zelfs eenige tientallen millioenen anders zyn, voor het globaal overzicht, dat hier bedoeld wordt te geven, maakt dit geen verschil. Terwy'1 dus in 1910 de Staatsrekening een nadeelig slot te zien gaf van bijna 4 millioen werd het tekort op de Staatsrekening in 1924 becijferd op ruim 168 millioen. In die 14 jaren was er bovendien geen enkel jaar waarin de staatsrekening een batig slot opleverde. Het totaal der nadeelige sloten van 1910 af bedraagt 2 milliard 446 millioen. Tot dekking van dit tekort was op 1 Januari 1924 een bedrag van bijna 2 millard geleend. Inderdaad ontstellende cijfers. Het is een verheugend verschijnsel, dat het besef, dat het met onze Staatsfinanciën treurig gesteld is tot in breede lagen der bevolking doordringt. Een tweetal leuzen hebben daartoe krachtig medegewerkt: de veiligstelling van den gulden en een sluitend staatsbudget. Voor mijn gevoel zijn die beide leuzen er bij het publiek daarom betrekkelijk goed ingegaan, omdat zy feitelijk een verdoezeling van de harde noodzaak gaven. Zeer in het bijzonder voel ik dit zoo ten opzichte van de leus van een sluitend budget. Die leus vond ingang omdat zy de waarheid bevatte, maar ook omdat zy' niet de volle waarheid voorhield. De volle waarheid vindt men slechts wanneer men aan de leus van een „sluitend budget" toevoegt „maar op een veel lager niveau van staatsuitgaven." Het is immers een feit, dat de belastingen zoodanig opgevoerd zyn, dat de totale belastingdruk (direct en indirect te zamen) zoodanig verzwaard is, dat van een interen op het volksvermogen kan worden gesproken. Men mag daarbij ook niet vergeten, dat onze bevolking, gezien onze oeoonomisohe omstandigheden, schrikbarend toeneemt. Ik zal hier niet verder op ingaan. Degene die zich interesseert voor den invloed van 's Rijks 12 belastingen, speciaal ten opzichte van de nijverheid — en dat is dan toch de bron van 's Rijks welvaart, waar t.z.t. het accres in populatie zal moeten worden ondergebracht — die personen verwijs ik naar het zoo pas den leden toegezonden Rapport van den Nijverheidsraad. Naar mijn inzicht moet dus het sluiten van het budget worden gevonden door beperking van Staatsuitgaven, mag voor het verkrijgen van dit sluitend budget een verzwaring van den totalen belastingdruk niet worden aangewend. De Minister van Financiën zal dit vermoedelijk in beginsel onderschrijven, bewandelt echter in de practijk een anderen weg. Die Minister immers stuurt aan allereerst op een sluitend budget, zij het door verhooging van belastingdruk. Die politiek heeft twee bezwaren: vooreerst dat het gevaar dreigt dat de aanvankelijk opgestelde verzwaring van druk niet het budget doet sluiten, zoodat een hernieuwde ver waring voor de hand ligt. Een gevaar, dat te sterker dreigt naarmate de belastingen zwaarder worden en dus het nuttig effect van het belastingheffingsapparaat vermindert. Het tweede gevaar van 's Ministers politiek is hierin gelegen, dat wanneer eenmaal het budget sluitend mocht zijn, het veel moeilijker wordt de Staatsuitgaven in te krimpen. Wanneer men ziet, welke moeilijkheden reeds nu moeten worden overwonnen om tot een beperking van uitgaven te komen — op het oogenblik dus dat een jaarlijksoh tekort van over de 100 millioen moet worden weggewerkt — houdt men zijn hart vast hoe het moet gaan, wanneer eenmaal inkomsten en uitgaven van den Staat met elkaar in overeenstemming zijn. Zal dan nog ons volk, en meer speciaal onze volksvertegenwoordiging bewogen kunnen worden belangrijke offers te brengen? Het is naar mijn zeer bescheiden oordeel beter dat wij nog eenige jaren een deficit houden mits — maar ook alleen onder dien mits — bereikt wordt dat de Staatsuitgaven tot normaal worden teruggebracht dan dat wij nu reeds een sluitend budget krijgen, doch gehandhaafd op het tegenwoordige peil. 13 III. Verhooging Tarief onjuist. Naar mijn oordeel is dus een verhooging van den belastingdruk in het algemeen in deze tijden niet in het belang van 's lands welvaart. Maar van alle verhoogingen van belastingdruk behoort die welke gevonden wordt door een verhooging van het tarief wel tot de allerslechtste. Ik zal deze opvatting straks nader motiveeren, wil er hier echter eerst op wijzen dat wij dit ontwerp vermoedelijk ook te danken hebben aan een stelling die, op zich zelve juist zijnde, tot verkeerde gevolgtrekking aanleiding heeft gegeven. Speciaal immers van protectionistischen huize heeft men er met graagte op gewezen dat de verhouding tusschen de directe en de indirecte belastingen in het ongerijmde is geraakt. Zoo deelt mijn geachte collega Dr. Kortenhorst mede (Belastingpolitiek en Economie) dat de directe belastingen in 1913 moesten opbrengen ruim 69 millioen en de indirecte bijna 100 millioen, terwijl voor 1923 geraamd werd voor de directe 252 millioen en voor de indirecte 235 millioen. De verhouding van direct tot indirect ging dus globaal genomen van 70 tot 100 over in 100 tot 90. Nu kan men daaruit natuurlijk zeer gemakkelijk de gevolgtrekking maken dat dus nu de indirecte belastingen verhoogd moeten worden. Ik geloof dat deze gevolgtrekking onjuist is, dat veeleer men moet zeggen, dat dus de verhooging van het tarief van invoerrechten steeds, doch vooral in deze tijden, scherp moet worden afgekeurd. Hoe dit ook zij, het komt mij voor dat een verhooging van het tarief van invoerrechten steeds doch vooral in deze tijden scherp moet worden afgekeurd. Het is m.i. speciaal in dezen tijd de plicht van den Staat ervoor te zorgen, dat nijverheid, havenbedrijf, handel en scheepvaart zoo goedkoop mogelijk hunne diensten kunnen leveren. Slechts door goedkoop te werken zullen zij hun plaats in het wereldverkeer kunnen behouden en zul- 19 lijkheid van dit advies. Ik weet, dat men niet op verwerpen moet aandringen, wanneer men niet de volle consequenties van zijn daad durft aanvaarden. Wanneer gij gehoor geeft aan mijn advies, wanneer de volksvertegenwoordiging in uw adres mede aanleiding kan vinden dit ontwerp te verwerpen, kan daar het gevolg van zijn, dat Minister Colijn niet langer de verantwoordelijkheid voor het richtig beheer van 's lands financiën wil dragen. Immers gij zoudet aandringen op verwerping van een deel van zijn financieel programma. Een weggaan van Minister Colijn zou ook naar mijn oordeel zeer te betreuren zijn. Maar naar mijn oordeel zou het nog*betreurenswaardiger zijn, indien wij daarom onze beginselen zouden verzaken. Indien naar ons oordeel deze voordracht van wet tegen 's lands belang indruischt, meeten wij onze stem laten hooren, en dit moeten wij zeker doen, wanneer zooals hier, daarmede bovendien nog beginselen der handelspolitiek gemoeid zijn. Het is naar mijn oordeel de groote fout van dezen tijd, dat de menschen om allerlei bijredenen hunne meening wijzigen of niet uiten. Naar mijn oordeel kan van dezen tijd alleen iets goeds terecht komen, indien een ieder voor zijn beginselen opkomt ende niet transigeert. Ik heb gezegd. ntii f1 BROCHURES No. 56 C 6 6 De derde moeilijkheid bij het nieuwe systeem tariefwet deed zich voor in verband met het voornemen om de niet voldoende scherp van elkander te scheiden aanverwante artikelen niet op verschillende wijze maar op uniforme wijze te tarifieeren. Om tot de uniforme tarifieering van de niet voldoende scherp van elkander te scheiden aanverwante artikelen te komen staan twee wegen open. a. de niet aan belasting onderworpen artikelen van eene groep aanverwante artikelen, ter wille van de belaste artikelen van de groep te belasten m.a.w. het aantal belastingobjecten uit te breiden. 6. de belaste artikelen van een groep aanverwante artikelen ter wille van de niet belaste artikelen van de groep mg te stellen m.a.w. het aantal belastingobjecten in te krimpen. Deze laatste weg werd gevolgd zoodat een aantal artikelen, welke momentaneel onder het tarief vallen daaruit zyn gelicht: als zoodanig noem ik constructiewerk en gereedschap. Di meen hiermede een zeer globaal overzicht te hebben gegeven van de strekking van het technische gedeelte van de voorgenomen wijziging van het Tarief. Wie op meerdere détails prijs stelt, verwijs ik naar het artikel in de Werkgever van 1 Juli. Vraagt men mijn indruk over deze technische herziening dan meen ik het volgende in het midden te moeten brengen. De oude tariefwet had fouten, zonder twijfel, maar een practyk van over de 60 jaren had handel en industrie er aan doen wennen. Zou bovendien de nieuwe fouteloos zijn? De averechtsche bescherming, welke het oude tarief in sommige gevallen verleent — als schroeven, moeren en manometers belast, doch vrij zoodra zij in een machine zyn aangebracht — had ook zonder eene groote verandering kunnen zyn weggenomen. En trouwens het nieuw voorgestelde tarief neemt die averechtsche bescherming ook nog niet weg. Transformatoren, weerstanden e.d. immers worden vrijgelaten, het voor hunne vervaardiging benoodigde draad belast. Tenslotte: gelooft 7 men werkelijk, dat bij de invoering van een nieuw tariefstelsel het aantal geschillen zal afnemen, nu wij reeds 60 jaren rechtspraotyk over het oude tarief achter den rug hebben ï De technische herziening van het tarief is voor mij dus een stap in het duister: oude fouten worden vervangen door nieuwe, oude averechtsche bescherming opgeheven door nieuwe protectie van buitenlandsche producten, oude geschillen moeten plaats maken voor nieuwe. Deze technische herziening, deze plotselinge bezorgdheid omtrent fouten in de nationale belastingwetgeving, welke handel en nijverheid zouden kunnen treffen — een bezorgdheid die men in het Departement van Financiën derft b.v. bij de Tantième- en Dividendbelasting — deze sprong in het duister zou dan ook m.i. achterwege zijn gebleven, indien deze technische herziening niet tevens voor iets anders hadde behooren te dienen. Want in ons land is nu eenmaal een technische herziening onmogelijk zonder dat daarmede gepaard gaat een wat men gemeenlijk noemt fiscale herziening. In gewoon Nederlandsch uitgedrukt wil dit zeggen dat de Minister van Financiën de technische herziening noodig heeft om met meer schijn van kans ettelijke millioenen meer zyn medeburgers uit den zak te kloppen. Van deze technische herziening, van deze fiscale vermeerdering, van deze nieuwe verteringsbelasting aan de grens, van deze nieuwe gebruiksbelasting verwacht de Minister van Financiën een meerdere bate voor 's Eyks schatkist van 10 millioen volgens de Memorie van Toelichting, en van 12 millioen volgens den Financieelen Staat. Terwijl de opbrengst der invoerrechten over 1924 geraamd werd op 36 millioen gulden, zouden zij over 1925 c.p. opbrengen 48 millioen of een vermeerdering in opbrengst van ruim 30%. Deze vermeerderde opbrengst moet worden geput uit een algemeene verhooging van het heffingspercentage van 5% op 8% en voor sommige speciale artikelen als automobielen en motorrijwielen van 5% op 12% en voor voor anticonceptioneele middelen zelfs van 5 % op 50 %. Om te resumeeren laat ik thans volgen eene opsomming 8 van de grootere of belangrijkere verlies- of winstposten, tengevolge van vrijstelling of meerbela'sting. Vrijstelling van artikelen welke thans belast afin: Buizen, tegels en verglaasde dakpannen (16) . . 152.950 Ijzerwerk, koperwerk, staalwerk, zinkwerk (58 A) 2.392.700 Instrumenten (58 B) 410.650 Manufacturen, oid. jute en jutedoek (85) . . . 196.150 Plantaardige oliën als smeeroliën (96) .... 389.150 In groote verpakking ingevoerde aetherische oliën en kunstmatige reukstoffen (102a) . . 94.100 Bovendien wordt nog minder opgebracht door een verlaging van het recht op gedistilleerd niet ingevoerd op flesschen of kruiken (41a) . 56.250 en door de omzetting van het specifiek recht op vleesch, vleeschextract enz. in een recht ad va- lorem van 20% (70) 115.350 3.807.300 Alzoo van de geraamde vermindering van 4.351.308 een vermindering van 3.807.300. Verschillende andere posten leveren dus nog een verlies van rond 5 ton. Deze verminderingen zouden zonder meer door allen, die de traditioneele handelspolitiek in Nederland voorstaan, moeten worden toegejuicht, zelfs door degenen aan wie op die manier een bescherming wordt onthouden.Toch is het niet te ontkennen, dat velen onder hen zich ernstig gegriefd achten. M. i. met reden. Want wanneer de overheid van sommige takken van bedrijf hare beschermende hand terugtrekt, behoort zij niet met hare andere hand die takken nog een klap na te geven. Dit doet zij nu door de productieomstandigheden voor de bedrijven in het algemeen moeilijker te maken. Gaat men immers na de posten, welke een vermeerdering van baten moeten opleveren dan is een duurder worden van de productiekosten hier 9 té lande daarvan een onvermijdelijk gevolg. Een staatje van die posten laat ik hier vólgen. Hoogere opbrengst van enkele tariefposten. Glas, aardewerk 578.000 Kleeren en manufacturen 4.335.000 Hoeden en petten . I 190.000 Meubelen 400.000 Leerwerk enz 392.000 Papier en belast drukwerk 1.025.000 Petroleum en benzine 1.200.000 Automobielen (waaronder vracht) motorrijwielen enz 2.250.000 Gummibanden enz 316.000 Belaste instrumenten 653.000 Kramerijen 740.000 12.079.000 Deze posten waarvan men zonder twijfel kan zeggen, dat zij er toe zullen bijdragen de productiekosten te verhoogen, vormen dus te zamen ƒ 12.000.000 terwijl de geheele verhooging was begroot op rond 16 millioen. Bovendien kan men nog voorbeelden geven van gevallen, waarin bepaalde artikelen worden vrijgelaten, terwijl de grondstoffen extra belast worden. Een aardig voorbeeld daarvan vormen de aetherische oliën welke, zooals reeds gezegd, in groote verpakking van invoerrecht worden vrijgesteld. Grondstoffen echter die moeten dienen tot hare distillatie zooals b.v. nagelen belast het ontwerp met 8%. Daardoor zou het vrijwel onmogelijk worden in Nederland met de nageloliedistillatie door te gaan. Dit voorbeeld is daarom zoo aardig, omdat men oppervlakkig zou zeggen dat men nagelen gerust zoo hoog zou mogen belasten als men maar wilde. In een belasting van nagelen zit zeer zeker geen schijntje protectie. Zoo ooit dan heeft men hier te doen met een zuiver fiscale herziening. Nochtans zou deze fiscale herziening een bloeienden tak van bedrijf dooddrukken. 10 ' Ik meen hiermede een overzicht te hebben gegeven van den inhoud van het 11 Juli j.1. aanhangig gemaakte ontwerp van wet tot wijziging der Tariefwet. Het omvat in de eerste plaats een technische herziening en voorts een verhooging van het tarief in het algemeen ten aanzien van toonbankartikelen van 5 op 8%. Die verhooging moet opbrengen een vermeerdering van baten van rond 12 millioen. Ter richtige beoordeeling van de beteekènis van dit voorstel voor 's lands welvaart is het gewenscht thans een blik te slaan op 's Ryks-Financiën. n. Overzicht van den Toestand van 's Rijks Financiën. Volgens de desbetreffende cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek bedroeg in 1910 het totaal der Rijks uitgaven, 203 millioen. Daarvan waren 197 millioen ten laste van den gewonen dienst en 6 millioen ten laste van den buitengewonen dienst. Het totaal van 's Rijks ontvangsten bedroeg in dat jaar 201 millioen; de gewone dienst gaf een overschot van 1,7 millioen, de buitengewone dienst een deficit van 5.6 millioen. In totaal een deficit van 3.8 millioen. In 1924 werd aan Rijks uitgaven in totaal begroot — en dat terwijl in 1922 nog was begroot 1.193 millioen — de somma van ruim 850 millioen. Daarvan kwam 646 millioen ten laste van den gewonen dienst; 112 millioen ten laste van buitengewoon; 5 millioen op crisisdienst en 85 millioen voor het leeningsfonds. Het totaal van Rijksontvangsten werd voor 1924 geraamd op 682 millioen. De gewone dienst geeft daarbij een deficit van 98 millioen en de buitengewone dienst van 70 millioen. Het totaal geraamde deficit was voor gewoon en buitengewoon 168 millioen. 14 len zy' kunnen voorzien in de bekostiging van een steeds toenemende populatie. Alles wat de Staat in deze tijden doet, dat de productiekosten doet stijgen, dat nijverheid, scheepvaart, handel en havenbedrijf noodzaakt een hoogeren prijs voor hunne diensten tel berekenen is „so wie so" af te keuren. Want bjj alle maatregelen die dien tendenz hebben, slacht de Staat weer wat meer de kippen, die gouden eieren moeten leggen. Een verhooging van het tarief van invoerrechten heeft ionder twijfel dien tendenz. Een verhooging van het tarief van invoerrechten van 5 op 8 %, een verhooging, die 10 a 20 millioen meer in het laadje moet brengen, maakt langs verschillenden weg de productieomstandigheden in Nederland duurder en brengt dus Nederland in een ongunstige positie op de wereldmarkt. Ik vraag mij daarbij nu nog eens af, waartoe doet de Staat dit. Wederom moet het antwoord luiden, omdat dc Staat zich luxes permitteert, die een particulier, in omstandigheden van den Staat, zich niet zou permitteeren. De opgang van het land naar de welvaart wordt — om het zacht uit te drukken — door een verhooging van het tarief van invoerrechten vertraagd, vertraagd omdat de Staat geen afstand wil doen van uitgaven, die zonder twyfel voor velen nuttig, maar zeker niet noodzakelijk zyn. Ik wil, om mij niet de critiek op den hals te halen dat ik niets posititiefs aanwijs, enkele dier uitgaven opsommen, hoewel ik mij ervan bewust ben, dat ik aan den anderen kant door cijfers te noemen, een schijnbaar zwakke stede aan mijn betoog geef. Niets is immers zoo gemakkelijk voor een Minister of criticus om met verbazing uit te roepen: „En dan moet gij die critiek eens zien: ze zeggen daar dat die of die post te hoog is: maar nu kan juist aan die post niet getornd worden, want" dan volgt een heel betoog, waaruit moet blijken, dat die criticus eigenlijk van toeten noch blazen wist. Dx meen dit risico te moeten loopen, omdat ik evenzeer ervan overtuigd ben dat het noemen van deze cijfers toch ook zyn nut kan heb- 15 ben. In de nader gewijzigde begrooting van het Departement van Arbeid, Handel en Nijverheid voor het dienstjaar 1924 wordt uitgetrokken: voor bijdragen van het Ey'k aan gemeentelijke instellingen tot keuring en gemeentelijke laboratoria ruim 1.500.000 millioen; voor bijdragen in de kosten voor den aanleg van drinkwaterleidingen ƒ 115.000, een subsidie voor een kweekschool voor vroedvrouwen te Heerlen ƒ 168.000, drie woningbouwposten te zamen ƒ 15.250.000, huurcommissiewet ƒ 200.000; voor verhooging der subsidies aan werkloozenkassen ƒ 500.000; voor bijdragen aan wachtgeldregelingen ƒ 150.000; intercommunale arbeidsbemiddeling ƒ 140.000; bekostiging werkzoekenden buiten hun woonplaats ƒ 100.000; markentoeslag ƒ 180.000. Ziedaar alleen bij het Departement van Arbeid, Handel en Nijverheid slechts enkele posten, welke naar mijn bescheiden inzicht op de begrooting voor 1924 en vooral niet op den nader gewijzigde begrooting in dien vorm hadden mogen komen te staan. Het wil mij althans voorkomen, dat een minister die zich den ernst van den staatsfinaneieelen toestand bewust is op dit bedrag van 18% millioen nog wel iets had kunnen vinden, wat hadde kunnen bijdragen 'om ons land een tariefsverhooging te besparen. Men moge daarbij nog wel in aanmerking nemen, dat geen dezer posten tornen aan de positie van den Nederlandschen arbeider: de geheele afdeeling arbeid, de geheele arbeidersverzekering, de werkloosheidsverzekering incluis blijft volmaakt intact als men deze 18^3 millioen totaal hadde geschrapt. Dat 40 millioen werd uitgetrokken voor een kanaal Maasbracht, voor de spoorwegen Gouda— Alphen en Schaesberg—Simpelveld, dat 5 millioen werd gevoteerd voor den weg van Rotterdam—den Haag, zijn feiten die het verzet tegen deze voorgestelde tariefsverhooging slechts kunnen aanwakkeren. 16 IV. Protectie, Retorsie, Represaille. Maar het is ten slotte toch niet te verwonderen, dat de minister tot een protectionistischen maatregel zijn toevlnoht nam. De oprichters der vereeniging, waarvoor ik het genoegen heb deze inleiding te houden, hebben getoond in 1899 een profetischen blik te hebben. Deze bepaling namen zy inde statuten der Vereeniging op: „De vereeniging plaatst zich met beslistheid op het standpunt, dat de Nijverheid zich dan alleen volkomen kan ontwikkelen als het beginsel van den vrijen handel wordt gehandhaafd, zullende te ver gedreven sociale wetgeving leiden tot protectionisme." De Vereeniging als zoodanig plaatst zich niet meer, beslist of anderszins, op dit beginsel: het vraagstuk van den vrijhandel werd een vraagstuk als de ziektewet of de arbeidswet. Maar uitgekomen is wel wat de oprichters daar neerschreven. Men zegt nu, dat een verhooging van 5 op 8% geen protectionisme oplevert, althans geen protectionisme van belang. Maar in de eerste plaats wijs ik er op dat die enkele industrieën voor wie het tarief van 5% op nul komt, een ernstig gezicht trekken omdat de Staat die protectie verlaagt. En in de tweede plaats wy's ik erop dat de wet nog niet in het Staatsblad staat. Met het indienen van dit ontwerp is de poort der begeerlijkheid opengesteld. De Maastrichtsche Aardewerk-,, Glas- en Porceleinindustrieën hebben den aanval reeds geopend. Voor bun fabrikaat pleiten zij voor een tariefsverhooging tot niet minder dan 15%. Wy zullen ze een voor een zien voordansen: protectionisten en (principieelel) vrijhandelaren wijzende op den slechten toestand van hun vak, vragende om bescherming van hun fabrikaat. Minstens 15% moet het eene, minstens 20% het andere artikel helpen. In die adressen zal weer blyken hoeveel aanhangers nog in ons land de vrijhandel telt Vry'handel is het 17 beste stelsel maar slechts als ook de omliggende landen bet toepassen; vrijhandel bemin ik, maar bij den vloedgolf worden ook wel' vloedplanken voor de open deur gezet en voor tal van artikelen is nu, op dit oogenblik bescherming noodig. Zij, die zoo spreken zijn den oprechten en practischen vrijhandelaar een doorn in het oog, zij zijn de wolven in schaapsvachten, zij leiden met hun schoone drogredenen de goegemeente om den tuin in het doolhof der protectie. En zij bewijzen den kenners, dat zy van de grondslagen van de politiek van den vrijen handel tittel noch jota begrepen hebben. Al waren alle landen ter wereld met tariefmuren omheind, zoo hoog als men ze maar wil denken, het axm voor Nederland nog geen reden zijn om de voordeel en zijner ©economische en geographische ligging prijs te geven, het leven zijner inwoners onnoodig duur te maken. Maar niet alleen van degenen die voor hunne artikelen om hoogere tarifieering vragen, dreigt gevaar. Het gevaar dreigt, dat men met deze tariefsherziening onze traditioneele handelspolitiek ten opzichte van handelsverdragen prijs gaat geven. In een uitvoerig gedocumenteerd betoog dringt de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Tilburg reeds aan op de mogelijkheid van retorsie of represaille; op de mogelijkheid dus, om den invoer van bepaalde artikelen uit bepaalde staten hooger te belasten of te verbieden, om die staten te dwingen een voordeeliger handelsverdrag met ons te sluiten. Nadewijl men bij zulk een handelspolitiek zich laat drijven door het buitenland, de eigen handelspolitiek afhankelijk maakt van buitenlandsche maatregelen nadewijl men met zijne retorsie of represaille de binnenlandsche nijverheid en handel evenzeer benadeelt als den buitenlander, is die retorsie of represaille principieel af te keuren en in de practijk uit den booze. 18 V. Wflze van behandeling in de Kamer. Ik ben hiermede aan het slot van mijne inleiding gekomen. Ik heb een globale uiteenzetting van den inhoud van het ontwerp gegeven en ik heb enkele principieele beschouwingen daaraan vastgeknoopt. Ik heb echter nog niets gezegd over de wijze van behandeling, welke dit ontwerp mocht ondergaan. Ik heb aangetoond, dat alleen reeds het technische gedeelte van de voorgenomen herziening tot ernstige problemen aanleiding geeft en ik heb ibij de bespreking ,van de z.g. fiscale herziening problemen aangeroerd, die van het grootste gewicht voor 's lands toekomst zijn. Toch zijn over dit ontwerp — voor zijne indiening bij de Kamer — de nijverheid en de handel niet gehoord. Wel kregen zij tot 1 Augustus a.s. de gelegenheid om alsnog hunne opmerkingen over het ontwerp bij den Minister in te dienen. Ik meen dat deze laatste wijze) van handelen van den Minister van Financiën op zich zelf moet worden toegejuicht omdat hij Handel en Nijverheid alsnog de gelegenheid heeft gegeven opmerkingen ten beste te geven. Het besluit van de Kamer om het Ontwerp reeds 2 Juli in de afdeelingen te behandelen, krijgt daarmede echter een nog eigenaardiger daglicht dan het reeds heeft. Terwijl handel en industrie — die het ontwerp in de eerste plaats treft — met hard werken tegen 1 Augustus a.s. hunne opmerkingen klaar zullen hebben, moet onze volksvertegenwoordiging reeds op 2 Juli zijn oordeel gereed hebben. Wanneer de volksvertegenwoordiging op die manier met belangen van industrie en handel gaat omspringen zal zij het prestige voor zooverre zy dat in die kringen nog heeft spoedig kwijt raken. Ik eindig met de slotsom uit my'n betoog te trekken. Die slotsom is dat dit ontwerp een stap in de verkeerde richting is en dat onze Vereeniging dus op verwerping moet aandringen. Ik ben my bewust van de verantwoorde-