BROCHURES no. 5646 j? PRO FINLANDIA Prof. Dr. R. ERICH, W. GRAADT VAN ROGGEN en J. J. R. SCHMAL — OVERDRUK UIT — VRAGEN VAN DEN DAG S. L. VAN LOOY — AMSTERDAM OPSTELLEN VAN JAARGANG I926 AFLEVERING 6 PRO FINLANDIA Prof. Dr. R. ERICH, W. GRAADT VAN ROGGEN en J. J. R. SCHMAL — OVERDRUK UIT — VRAGEN VAN DEN DAG JAARGANG I926 AFLEVERING 6 S. L. VAN LOOY — AMSTERDAM OPSTELLEN VAN N.Y. Boekdr. v/h L. v. Nifterik Hzn., Leiden. 6 PRO FINLANDIA. van het aantal stemmen vereischt wordt. Voor aanneming van een voorstel, dat wijziging van de grondwet inhoudt, wordt bij de eindstemming een meerderheid van 2/3 vereischt. Het Rijksgebied is ondeelbaar (Grondwet art. 3). In onzen tijd wijst een dergelijke bepaling op de eenheid van den staat, juridisch bezien; het gebied van den staat moet, zooveel mogelijk, onverminderd behouden worden. Binnen zijn grenzen kan geen afzonderlijken staat geschapen worden, welke een zoogenaamde „staat in den staat" zou uitmaken. Deze grondregel verhindert intusschen niet, dat een bepaald deel of bepaalde deelen van den staat juridisch een afzonderlijke positie kunnen innemen; zoo is aan Aland een zeer uitgebreide autonomie verzekerd. Wat Aland betreft, kan in dit verband tevens worden opgemerkt, dat Finland zich in de conventie betreffende de neutraliseering der Alandseilanden van 20 October 1921 verbonden heeft om blijvend rekening te houden met de verplichting, welke Rusland in 1856 op zich nam, nl. om de eilandengroep niet te bezetten of er militaire maatregelen te treffen. Door de nieuwe conventie zijn hieraan verder toegevoegd de bepalingen, dat geen steunpunten voor leger of vloot of andere militaire toerustingen naar Aland mogen worden verplaatst. Vreemde mogendheden mogen geen oorlogschepen of vliegtuigen naar de Alandsche wateren zenden, een verbod, dat zoogenaamde „doortocht zonder gevaar" (passage inoffensif) betreft. Finland heeft zich aan dezelfde beperkingen onderworpen, doch zich het recht voorbehouden van een beperkte militaire machtsuitoefening en vrijheid van handelen, zooals blijkt uit het vervolg van art. 4 der conventie. Op den Raad van den Volkenbond rust de verplichting om er voor te waken, dat de neutraliteit der Alandseilanden niet geschonden wordt en de noodige maatregelen te treffen, waaraan de gezamenlijke mogendheden, welke de overeenkomst afsloten, krachtens nadere bepalingen van art. 7 moeten medewerken. Finlands souvereine rechten op dit gebied, hetwelk in art. 9 omschreven is als een integreerend deel (partie intégrante) van de republiek Finland, volgen o. a. daaruit, dat Finland bij een plotselingen inval zoowel gerechtigd als verplicht is, maatregelen tot afweer te treffen, totdat de overige bij het verdrag betrokken mogendheden tijd hebben om in te grijpen. In het vredesverdrag van D o r p a t tusschen Finland en Rusland (14 October 1920) heeft Finland zich verbonden tot belangrijke beperkingen van zijn militair beschikkingsrecht over het tot Finland behoorend gebied bij de kust van de Noordelijke IJszee (art. 6), alsook tot het op nader aangegeven wijze militair neutraliseeren van bepaalde in de Finsche Golf gelegen eilanden (art. 13). Later heeft Finland zich verbonden om onder internationale garantie Suursaari (Hogland) te neutraliseeren (art. 14), PRO FINLANDIA 7 alsook om niet te versterken een bepaald deel van de kust der Finsche Golf (art. 15) en ten slotte hebben beide staten zich verbonden om in het Ladogameer en de aangrenzende wateren geen strijdkrachten voor offensieve doeleinden te onderhouden (art. 16). De Taalwetgeving. De grondwetsartikelen, welke over de taal „handelen, zijn naar letter en strekking geen zoogenaamde nationaliteitsartikelen, hoewel zij niettemin als zoodanig aangeduid worden. Daarin wordt het beginsel uitgesproken, dat Finsch en Zweedsch de nationale talen der republiek zijn, alsook het recht der burgers vastgelegd om voor de rechtbank of ten overstaan van regeeringsautoriteiten gebruik te maken van hun Finsche of Zweedsche m^dertaal en een in die taal gestelde beschikking te verkrijgen. Zoo wordt het saamhoorigheids- of universaliteitsprincipe, wat de taal betreft, in toepassing gebracht: ook de taal der minderheid is in den lande nationale en officieele taal en haar positie wordt beschermd op de wijze in de grondwet aangegeven. Staat aldus vast, dat aan de Finsch- zoowel als aan de Zweedschsprekende elementen der bevolking op gelijke wijze recht moet wedervaren, in art. 50, lid 3, der Grondwet wordt bepaald, dat bij nieuwe vaststelling van de grenzen der bestuursgebieden zooveel mogelijk naar ééntaligheid gestreefd moet worden; hier treedt dus anderzijds het particularistisch principe op den voorgrond. Wat betreft het gebruik der Finsche en Zweedsche talen bij de rechtbanken en andere autoriteiten, geldt tegenwoordig de taalwet van 1 Juni 1922. Krachtens deze wet zijn de plaatselijke besturen, naar gelang van de taal der bevolking één- of tweetalig. De taal welke de rechter moet gebruiken, alsook de taal, waarin administratieve beslissingen worden gegeven, is vastgesteld in overeenstemming met de bepalingen der grondwet. De rechtbank en andere autoriteiten in een ééntalig gebied gebruiken als ambtstaai de taal van het gebied. Nopens de taal der overheid in tweetalige gebieden geeft de wet nauwkeurig aan, welke taal in verschillende gevallen gebruikt moet worden. In elk geval zijn zoowel de algemeene als de bijzondere voorschriften betreffende de positie der beide landstalen een bewijs, dat Finland, wat liberaliteit ten opzichte van de taal en bescherming van de rechten der minderheden betreft, verder is gegaan dan eenig ander land onder dergelijke omstandigheden. Na het volk, dat grondslag en bron van het staatsgezag is, noemt de grondwet den Rijksdag, welke voorheen slechts een bescheiden plaats innam en die overeenkomstig de toenmaals heerschende inzichten als een orgaan werd beschouwd, dat slechts de macht der regeering beperkt doch die allengs zich heeft ontwikkeld tot het voornaamste orgaan van den staat. De Rijksdag heeft beslis- PRO FINLANDIA. 13 de President kan buitengewone Ministers toevoegen tot een aantal van ten hoogste twee, die als „Ministers zonder portefeuille" deel uitmaken van den Ministerraad. Volgens Art. 2, derde lid, der grondwet, is de taak van den Ministerraad „het algemeen bestuur van den Staat" te handhaven. Dit begrip is uiteraard zeer onbepaald. „De hoogste uitvoerende macht", welke aan den President is toevertrouwd, kan geenszins zonder meer theoretisch gescheiden worden van „de handhaving van het algemeen bestuur"; uitdrukkelijk wordt ook verondersteld, dat bepaalde hiertoe behoorende werkzaamheden aan den President zijn voorbehouden (wet betreffende de afhandeling van zaken in den Ministerraad, art. 2). Een nauwkeurige, principieele onderscheiding tusschen de hoogste uitvoerende macht en het algemeen bestuur is trouwens niet noodig; hoofdzaak is, dat de taak en het gezag der betrokken organen voldoende nauwkeurig bepaald zijn. De organische eenheid, welke, eenerzijds bestaat tusschen de verschillende Ministers van den Ministerraad en anderzijds tusschen den Ministerraad en den President der republiek, blijkt duidelijk uit art. 42 van het reglement van den raad, waar gezegd wordt, dat: „de voor behandeling in den Ministerraad in aanmerking komende zaken worden voorgelegd, al naar hunnen aard, hetzij aan den president der republiek in den Ministerraad, hetzij in een algemeene zitting van den Ministerraad of in het betrokken Ministerie aan den Minister, behoudens in het geval, dat de rapporteur gemachtigd wordt om op eigen verantwoording een aangelegenheid, welke het Ministerie betreft, af te doen". — De zaken, van welke men in het algemeen zegt, dat zij worden afgedaan „door de Regeering" kunnen dus, al naar hunnen aard en hunne beteekenis, worden behandeld en afgedaan op vier verschillende wijzen. De afdoening berust öf bij den President der republiek, die zijn beslissingen neemt in den Ministerraad, óf bij den Ministerraad in „algemeene zitting", óf bij een bepaalden Minister, óf ten slotte bij den rapporteur in een Ministerie, aan wien zoodanig recht werd toegekend. De taak van den Ministerraad is uiteraard het omvangrijkst. Volgens art. 41 der grondwet en art. 2, lid 2, der wet op de behandeling van zaken in den Ministerraad moet deze raad afdoen zoowel de zaken, in welke hij volgens de wet te beslissen heeft, alsook die bestuurs- en Regeeringszaken, welke niet in de grondwet °f een andere wet aan den President voorbehouden of aan een Ministerie of andere autoriteit opgedragen zijn. Sommige aangelegenheden toch kunnen niet ter afdoening aan een bepaald Ministerie worden opgedragen. De grondwet behoudt een aantal zeer gewichtige onderwerpen aan den President voor; bovendien worden hem in andere wetten en verordeningen een aantal plichten opgelegd. — Wanneer in den Ministerraad bij de behandeling van een of andere aangelegenheid PRO FINLANDIA. 17 Ministerie gemeenschappelijk verantwoordelijk te stellen, ook al betreft de zaak naar haar aard duidelijk „de algemeene richting" der Regeering. Zulks geschiedde in het voorjaar van 1922, toen de Rijksdag naar aanleiding van een maatregel op het gebied der buitenlandsche politiek (de zoogenaamde Warschau-overeenkomst) tegen den Minister van Buitenlandsche Zaken een votum van wantrouwen uitbracht, ofschoon de kwestie in dat geval zeker meer dan ooit „de algemeene richting" der politiek betrof en het antwoord van den Minister-president dan ook van de solidariteit der Regeering getuigde. \ II. HET FINSCHE LANDSCHAP. DOOR W. GRAADT VAN ROGGEN. SigridHeinricius-Thesl'óf ter nagedachtenis. Een Finsch dichter, Eino Leino *), heeft in twintig versregels de wondere bekoring van het Finsche landschap aldus samengevat: Einst zog der Heiland auch nach Norden weit, wo Finnland liegt in seiner Einsamkeit. Nur zögernd folgte Petrus seinem Herrn, Wachholderpfade wandelt er nicht gern. „Ach Herr, in welches Land sind wir gelangtl Welch Volk, das ohne Kraft und Wille schwankt. Das Moor verhöhnt den Pflug, Schutt deckt die Felder. Frucht tragen hier zulande nur die W&lder". Doch mild und leise redete Herr Christ: „Dasz dieses Land ein wenig armlich ist und gröszre Ernten tragen könnt, macht Sorgen, doch Zukunft ist in dieser Art verborgen". Es lachelte der Herr, indes er sprach. Und sieh! Ein Schimmer überm Wasser lag, der Urwald wich, der Frost ward müde, der Sumpf vertrocknete, die Wildmark blühte. Der Herr und Petrus zogen ihren Weg. Gehst du am Strande deinen Birkensteg in unsrer Sommernacht, so siehst du wehn des Herren L&cheln um die stillen Seen. Een arm land, een bodem van graniet, onmetelijke bosschen en ontelbare meren; een eenzaam land, gedeeltelijk ontwoekerd aan moerassen, met kleine steden op grooten afstand van elkander en op het platte land de hoeven wijd verspreid; een land, waar i) Schuilnaam voor Einar Lönnholm, geb. 1878. De Duitsche vertaling van dit gedicht, voorkomende in den bundel „Gedichte aus Finnland" (Holger Schildt, Helsingfors), is van F. Israël. PRO FINLANDIA. 19 de strijd om het leven zwaar is, en, de eeuwen door, harde arbeid slechts een kommerlijk bestaan opleverde; een land van lange winters en zware nevels en slechts korte vreugde van zonneschijn en toch — benijdenswaard om de wondere bekoring van hetgeen i de dichter noemde: des Herrn Lacheln urn die stillen Seen. Het vredige, rustige, het zonnig-verklaarde, het teeder\ mystieke, het God-nabije — ik ken geen landschap ter wereld ! waar dat zóó sterk, zóó innig tot de menschenziel spreekt als in Finland. Rots, bosch en water zijn de drie elementen, waaruit het Finsche landschap is samengesteld. Een even-gewelfde rotsbodem, die hier en daar stijgt tot heuvel-hoogte maar nergens i tot de overweldigende grootschheid van een Alpen-land *); bosschen donker, diep en ongerept, eenzaam weerspiegeld in de effen klaarte van de meren, die uren ver hun lichtend oppervlak uit< strekken langs den donkeren woudzoom. En alles eenzaam en ver van de menschen en door geen beschaving nog beschadigd: een ongerept natuurwonder, waartegen de mensch, die daar tot diepere bezinning komt, even vreemd en kinderlijk zich voelt als wanneer ; hij in den zomernacht den sterrenhemel aanschouwt: de onsterfelijkheid van des Herren Lacheln, heeft hem aangeraakt. Finland heeft weinig groote steden; in het algemeen heeft Finland weinig steden. Zelfs de industrie ligt, buiten het eenige industriecentrum, Tammerfors, wijd verspreid, langs de oevers der waterwegen, in de nabijheid der stroomversnellingen. Wie in Finland reizen wil en het Finsche landschap wil genieten, rekene in de eerste plaats met lange afstanden en met een langzaam tempo van reizen. Aan comfort ontbreekt het niet, de breede wagons der spoorwegen zijn zeer gezellig, de smalle kajuiten en hutten der meren-stoombootjes zijn zeer genoeglijk — maar men moet er den tijd voor kunnen nemen om lange trajecten in bedaard tempo af te leggen. Het Finsche landschap eischt, om genoten te worden: rust. De poort naar het groote merenrijk, waaraan Finland den naam tontleend van te zijn „het land der duizend meren" — in werkelijkheid zijn het er 35000 — is de I m a t r a, heel in het Oosten Pes lands. Men gaat er heen per spoor van Wiborg uit en men kan er, in de onmiddellijke nabijheid van de stroomversnelling in een modern hotel, heel comfortabel logeeren. De Imatra is van een huiveringwekkende schoonheid: een stroomversnelling met de toomlooze kracht van een waterval; over een afstand van nauwelijks 'n paar honderd meter wordt tusschen een nauwe rots- i) Behalve een deel van het kustgebied aan de Bothnische Golf, dat zich nauwelijks meer dan 100 M. boven den zeespiegel verheft, heeft Finland het karakter van een heuvelland tot 250 M. hoogte. Ten Noorden van Uleaborg op 650 N. B.* stijgt het land hooger en het bereikt in Lapland zijn hoogste punt m den berg Halditschokko (I353 M.). 20 PRO FINLANDIA. gleuf een watermassa van 500.000 liter per seconde voortgestuwd, een doldriftige worsteling van kokende watermassa's, die bruisend en donderend breken tegen de uitgeschuurde rotswanden, waarboven de pijnboomen en zilverberken in droomerige rust hun fijne takken en kruinen afteekenen tegen de klare lucht. De Imatra is een vernauwing van de Vuoksi-rivier, die het water van het Saimastroomgebied *) — een merenoppervlakte van ongeveer de helft van Nederland — door een landrug van graniet naar lager gelegen meren en riviertjes afvoert, welke waterwegen voor een deel naar de Oostzee, voor een deel ook in het schilderachtige Ladogameer uitmonden. Een paar kilometers beneden Imatra vormt de Vuoksi-rivier nog een tweede, merkwaardige stroomversnelling, de Vallinkoski, van gansch ander aspect dan de Imatra, meer een uitgebreide watervlakte, die van een breeden rotswand afstroomt tusschen donkerkleurige rotsblokken temidden van een boschpark, tegen de helling van een heuvelrug, met smalle paden, steil zigzagsgewijze dalend, vanwaar men telkens, door het geboomte en gebladerte heen, de breede blauwing kan zien van de rivier, vóór zij den waterval heeft bereikt. De Imatra vormt de inleiding tot een bezoek aan het duizendmerig rijk der stilte en eenzaamheid; met het dreunend gebral van den waterval nog in de ooren vaart men, bij het dalen van den avond, het rijk der stilte binnen: het groote doolhof der Finsche meren; een prachtig stuk aardoppervlak, van de wereld afgestorven; een onafzienbare watervlakte van den eenen horizont tot den anderen, met overal slechts even boven water uitstekende stukken rots en eilanden met pijnboomen begroeid. Geen dorp en geen gehucht, villa's noch hotels, geen oeverwegen waarlangs auto's en spoortreinen snorren, geen fabrieks-schoorsteenen en geen kerkspits — het eenige dat aan menschelijk leven en maatschappelijk verkeer herinnert, is een boot, verlaten vastgemeerd aan den oever, een houten steiger in het meer uitgebouwd, vanwaaruit een grijskleurige landweg met diepe karresporen in het donker sparrebosch verdwijnt, soms een kudde koeien, die verzadigd den avond staan te verdroomen op de glooiing van het groene gras aan den waterkant; en men vermoedt — maar meer dan vermoeden is het niet — dat daar ergens, midden op het eiland, in het bosch verborgen, een eenzame hoeve moet staan, een boerenerf met schuren en stallen en met lage hutten voor de knechts en meiden, maar overigens, uren in het ronde, geen andere hofstede tot buur. En uren vaart men zoo eenzaam den nacht in. Over heel dit meren-rijk met zijn duizendvoudige archipel ligt iets onzegbaargeheimzinnigs, het onverklaarbaar-angstwekkende van een zons- i) Van de vijf Finsche meerstelsels, die meer dan 11 % der oppervlakte van het land beslaan, zijn de grootste: het Nasijarvi-meer in het Westen, het Paijanne-meer in het midden en het Saima-meer in het Oosten. 22 PRO FINLANDIA. Finsche volk heeft bedreigd, de bedreiging van Rusland's overheersching en hoe daartegen, man tegen man, werd gekampt: „Ich sah ein Volk das alles könnt', Nur nicht die Ehre trügen, Ich sah ein Heer das hungerwund Und frierend konnte siegen"1). en het Finsche landschap verduistert even voor onze oogen en het is alsof een wolk zich schuift voor de zon en of uit de bosschen donkere gestalten komen die eeuwen achtereen, in bloedigegevechten, bij gewetenlooze plunderingen, gevallen zijn als offers van hun vaderlandsliefde: „Denn auf dem Kirchenhügel Und rings hinab zum Strand Stritt Finnlands Heerschar mutig Für König und für Land"2). Hard was voor de Finnen de strijd om het bestaan; harde arbeid verschafte op den rotsachtigen bodem en in de drassige moerassen slechts karig levensonderhoud. En desniettegenstaande was Finland, alle tijden door, een kampperk der Westersche beschaving tegen Oostersch barbarendom. Op Finlands bodem ontmoetten de vijandelijke machten elkander en het was het Finsche volk, dat de uiterste voorpost der Westersche^ beschaving betrokken had, dat de eerste slagen opving, dat het bloedigst geslagen werd, maar door zijn trouw en heldenmoed krachtig en zelfbewust den eerbied heeft weten te winnen van heel West-Europa. En zoo nu eindelijk in de XXe eeuw voor Finland de droom van eeuwen werkelijkheid geworden is, en een vrij Finsch volk zich aan den woesten greep van den overmachtigen geweldenaar heeft kunnen ontworstelen en verjongd en fier uit den wereldoorlog te voorschijn is getreden om een eervolle plaats te gaan innemen in de rij der West-Europeesche staten, zoo mogen de oude burchten, die uit het vreedzaam Finsche landschap thans zoo romantisch oprijzen er het nageslacht aan blijven herinneren: „Das bedenket, die ihr sicher hausend ruhig brecht das Brot: Eure Ruhe ist erkauft mit tausend tapfrer Herzen Tod" 3). In zulke oogenblikken — en als dan, zooals ook meermalen voorkomt, het Finsche landschap somberder gedachten opwekt, wan- 1) Duitsch van W. Eigenbrodt. Duitsche vertaling van Fahnrich Stahls Erzahlungen verscheen bij Philipp Reclam in Leipzig. 2) Uit „Der Veteran" (Fahnrich Erzahlungen). 3) Uit „Die Gefallenen" van Jarl Hemmer, geb. 1893. Duitsch van F. Israël. PRO FINLANDIA. 23 neer donkere luchten komen aandrijven en het stilglanzende water van de meren wordt opgezweept tot witgekopte golven — in zulke oogenblikken is het niet meer „des Herren Lacheln" dat het Finsche landschap zoo bekoorlijk maakt maar het is dan, alsof groote donkere Godsoogen zich vullen met tranen om wat het Finsche volk geleden heeft, éér het, uit de duisternis van vele eeuwen, mocht treden in het licht van vrijheid en onafhankelijkheid. De onbewogen meren zijn in het Finsche landschap de stille kameraden van de zwijgende bosschen; zij hooren bij elkander en men krijgt ze beide even lief. De bosschen zijn doorkruist door heftige bergstroomen, die zich een nauwe gleuf gegraven hebben door het harde graniet en waarlangs in het voorjaar de boomstammen in wilde vlotting getransporteerd worden naar de zagerijen en papierfabrieken, waar het hout bearbeid en verwerkt wordt om de wereldmarkt te gaan veroveren. Finland's groote natuurlijke rijkdom zijn de bosschen — Finland is momenteel de grootste hout-exporteur van Europa —, een rijkdom, die, in tegenstelling met andere hout-voortbrengende landen, nog steeds in omvang toeneemt *). De Fin heeft het bosch lief, zooals wij de zee; geen wonder, daar Finland, — gelijk Holland ontwoekerd is aan de zee, aan het woud ontworsteld is moeten worden. Immers, naarmate de bevolking toenam, moest er in Finland door het kappen van bosschen grond gewonnen worden, geschikt voor landbouw en veeteelt. Een gestadige en harde strijd tegen het woud — men leze er Finland's beroemdste roman „Die Sieben Brüder" van Alexis Kivi2} maar eens op na — die dikwijls ontaardde in een ruw ingrijpen en roekeloos uitbuiten van den houtrijkdom. De toerist ontmoet op zijn rondzwervingen herhaaldelijk midden in de bosschen de snelvlietende stroomen, die de boomstammen afvoeren naar lager gebied en men kan zich uren lang vermeien in den aanblik van het wilde bedrijf der houtvlotters 3), wier stoutmoedigheid en behendigheid alleen geëvenaard worden door den durf der schippers van de z. g. „teerbooten", die in het Noorden van Finland, de vaten teer diep uit de bosschen naar de kust vervoeren. De teerbooten — slanke vaartuigen van 12—17 meter lang en niet meer dan één meter breed — worden, met 20 a 25 vaten teer geladen en door twee man bestuurd, op de wilde stroomversnellingen der Ulea-nvier losgelaten. Met bewonderenswaardig stuurmanschap 1) De jaarlnksche groei der bosschen van Finland bedraagt 44.4 millioen M 3 * de jaarlnksche kap bedraagt ongeveer 40 millioen M.3; in Zweden bedraagt de jaarlnksche groei 33.5 millioen M.3, de jaarlijksche kap 45 millioen M 3. Ook m Noorwegen is de kap (12.5 millioen M.3) belangrijk grooter dan de groei (9.7 milhoen M.3). ■ 6 2) Alexis Kivi, 1834—1872. De „sieben Brüder" verscheen in 1870. 3) Een boeiende roman uit het houtvlotters-leven schreef J. Linnankoski (schuilnaam van W. Peltonen): „Het lied van de vuurroode Bloem" (in het JNederlandsch verschenen bij J. Versluys). 24 PRO FINLANDIA. sTroomversnelling - eenige vandeze .teerboot«^ zijn^voor het vervoeren van passagiers ingericht - ^J^^JÜcïE! toerist getuigd: „L'homme qui peut sans un tressaillernent descenare le Pyhlkoski, celui la a trempé toutes les épreuves et toutes les baDf Sefen'ziin'voor het binnenland wat de scheren zijn voor de van „des Herren Lacheln um die stillen Seen .... III. JOHAN WILHELM SNELLMAN EN HET FINSCHE FINLAND DOOR J. J. R. SCHMAL JOHZ. Het was in 1856, dat de geleerde Julius Krohn te Helsingfors in een vriendenkring het voorstel deed om voortaan onderling Finsch te spreken. Zijn voorstel werd met verbazing ontvangen; wat wilde eigenlijk deze geleerde, die nog wel van Duitsche afkomst was? Het Zweedsch was immers in Finland de spreektaal der intellectueelen. Wel bestond in breede kringen levendige belangstelling voor het Finsche verleden en de oudste voortbrengselen der Finsche letterkunde, maar niemand dacht er aan, het Finsch als spreektaal voor den huiselijken kring te kiezen. Men vond het denkbeeld van Julius Krohn op zijn minst prematuur. Toen Krohn zich in 1861 in het huwelijk begaf, haalde hij zijn vrouw over om toch in huis Finsch te spreken, en vormde zoo met den historicus Yrjö-Koskinen, de eerste beschaafde gezinnen in Helsingfors waar destijds aan huis Finsch gesproken werd. De jaren zijn voorbijgegaan. Het gebruik van het Finsch is toegenomen. Een rijke literatuur, literair en wetenschappelijk werk, kwam in de Finsche taal van de pers. Omvangrijke encyclopedische werken als „Tietosanakirja" en „Oma Maa" (Eigen Land) zagen het licht. In hetzelfde Helsingfors, waar men over het denkbeeld van Julius Krohn glimlachte, verschijnen groote dagbladen als „Uu si Suomi" (Nieuw Finland), „Helsingin Sanomat" (Nieuws van Helsingfors) en „Suomen S o s i a 1 i d e m okraatti" in de Finsche taal geredigeerd door mannen van wetenschappelijke ontwikkeling en journalistieke ervaring als Dr. Kaarlo Koskimies, die zoozeer op den voorgrond trad bij gelegenheid van het bezoek der Finsche journalisten aan Nederland (1924). Waarin hebben wij de oorzaak van dezen geweldigen ommekeer te zoeken? Wie is de man geweest, die, de teekenen der tijden verstaande, den strijd voor het recht der Finsche taal aanbond en tot beslissing bracht ? og PRO FINLANDIA. Het was Johan W i 1 h e 1 m S n e 11 m a n, die ofschoon hij nimmer zijn naam verfinschte ») en vrijwel uitsluitend in het Zweedsch schreef, meer dan wie ook deed, om de volkstaal van zijn land uit hare nederige positie op te heffen. Wii stellen ons voor, Snellman en zijn levenswerk te schetsen en geven daartoe in de eerste plaats een beeld van den s and van zaken op cultureel gebied in Finland, zooals deze zich ten tijde van Snellman's optreden liet aanzien. * * * Tohan Wilhelm Snellman werd geboren in 1806 in een tijd, waarin Finland niet meer was dan een afgelegen deel van het Zweedsche rijk, dat, gelegen tusschen Rusland>en het eigenlijke Zweden in, bij botsingen tusschen beide mogendhedenhet aangewezen oorlogstooneel was. Het waren donkere tijden voor den Finschen stam; door de aansluiting bij Zweden, dl! reeds eeuwen lang voortduurde, verloor de Finsche taal onder de intellectuelen meer en meer terrein. Zweedsch was de taal van de bestuurscolleges, Zweedsch ook de taal van de rechterlykemach en van de school. Wie naar eenig openbaar ambt van bet^kou dong moest Zweedsch kennen, met het gevolg, dat op den duur velen uit den, beschaafden stand er hunne Finsche moedertaal geheel aan gaven, wat in de steden nog bevorderd werd door den omgang"me? uit Zweden af komstige ambtenaarsfamil.es die vanzelf geen Finsch spraken. Ook het hooger onderwijs werd in het Zweedsch gegeven; het Finsch werd als voertaal voor hoogere geestesLngelegenghegdeVr;ndeugdelijk geacht. ZoowasFirW^o. tot een tweetalig land, waar de massa Finsch sprak, terwijl de meer gegoeden hit Zweedsch als hoofdtaal hadden. Dat het, wanneer d^ Finsdi-sprekende groep, die numeriek verreweg in de meerder heid was, zich van eigen kracht bewust werd, op den duur tot een taalstrifd moest komen, is duidelijk. Het begin van dien strijd valt S^en^eeTSdv^, waarin Finland van Zweden losgemaakt enTn een ander staatkundig verband was gekomen. bij den vrede van Fredrikshamn (1809) kwam Finland bij Rusland ~i, Naarmate de nationale bewegingJf^^^S^SS&tl Zweedschen familienaam^door een^nschen Dejgtor^n^ ^ heette oorspronkelijk Georg Z._F°r™g ^t 6 is het gewoonte, deze 2L^ÜS^d^«ÏÏ vïsnenLn, den ,2en Meitedoen ^bedenke overigens, dat een^^^^^-^ „Vragen van den Dag", Januari 1924. PRO FINLANDIA. 31 moge de volgende passage dienen, uit een op het geval betrekking hebbende ambtelijke nota: „Vanuit een philosophisch gezichtspunt de academische vrijheid voor de studeerende jeugd te willen behandelen, geeft blijk van eene onbedachtzaamheid, die niet voegt aan een academisch leeraar, die toch meer dan iemand anders behoorde te bedenken, dat de statuten der universiteit en het reglement van discipline voor de studenten alle noodige voorschriften ter zake bevatten, terwijl deze voorschriften geen commentaar vereischen, doch uitsluitend onvoorwaardelijke gehoorzaamheid. Magister docens Snellman heeft zich evenwel schuldig gemaakt, niet slechts aan deze onbedachtzaamheid, doch bovendien aan eene ongehoorzaamheid van den meest laakbaren en bedenkelijken aard, nademaal hij zich niet naar het ter zake door den rector genomen besluit heeft gevoegd." Waar de geest, die uit dit stuk spreekt, die van de toonaangevende kringen was, mocht Snellman niet verwachten, er zonder kleerscheuren af te komen. Hij werd dan ook in zijn ambt geschorst. Toen hij in November 1839 naar Stockholm vertrok, moet dit voor de academische autoriteiten eene opluchting zijn geweest. Trouwens ook Snellman zelf voelde het zoo: hij had behoefte eens iets van de wereld te zien. Hoe donker Snellman overigens in dezen tijd de toekomst van zijn vaderland inzag, blijkt uit een brief, door hem van Zweden uit aan zijn vriend Cygnaeus geschreven. Snellman legt in bedoeld schrijven de volgende stellingen aan Cygnaeus ter overweging voor: „1. Met ons arme vaderland is het tengevolge van eeuwenlange onzelfstandigheid zoover gekomen, dat er geen patriotisme wordt gevonden want: 2. het beschaafde deel (het Zweedsche) heeft geen zweem van belangstelling voor den geestelijken 'of lichamelijken vooruitgang van het onbeschaafde (het Finsche). Zie om je heen en zie welk bestuurspersoon getroffen is door de lichamelijke ellende van een plattelandsgemeente, of wie van de academici een minuut over heeft voor de ontwikkeling van de Finsch-sprekende massa des volks. Ik spreek niet van het legio, dat geen geweten heeft bij de keuze tusschen het vaderland en bezoldigingen, onderscheidingen enz. 3. De massa is door de langdurige verdrukking geheel in zichzelf gekeerd — kan misschien den burgemeester of den dominee laken — maar de gouverneur der provincie is reeds een kleine godheid en een senator, een non plus ultra .... 4. De massa kan ook nooit omhoog worden gebracht zoolang 32 pro finlandia. de taal der rechtspleging Zweedsch is. Reden, waarom ook geen patriotten onder de beschaafden gevonden kunnen worden: want deze moeten voortkomen uit de natie, niet uit hetjonverschillige vreemde ras. De geest van dat ras spreekt duidelijk uit de diepe minachting van de Zweedsche kustbevolking voor den Fin. Dat niemand van de intellectueelen sinds 1809 een enkelen stap gedaan heeft om bedoelden geweldigen last van de natie af te wentelen — dat is bewijs genoeg voor hun patriotisme. 5 Ik wil nochtans billijk zijn en veronderstellen, dat de weinigen, die eenigszins nadachten, meenden een aristocratie te kunnen vormen, welke een al te zeer opdringenden invloed vanuit het oosten, zou kunnen weerstaan. Daaruit ontstond een ambtenaren-aristocratie, die kruipt en het volk verdrukt Dezelfde goede bedoeling wil ik veronderstellen bij hen, die ijverden voor de Zweedsche of de Duitsche taal. Ik hoop, dat zij hun dwaasheid willen inzien, want een kunstmatige band, zelfs wanneer deze een zoo edele tint heeft als die der beschaving, is met duurzaam, daar er geen draad van nationaliteit doorloopt. 6. Er bestaat op het oogenblik geen mogelijkheid meer om te herstellen, wat verzuimd is. De regeering, zooals deze de facto is duldt het niet. De intellectueelen begrijpen .het niet, en indien zij het begrijpen, strijdt het met hun belang'om er voor te werken Zoo is de Finsche natie in haar graf gelegd. Je ziet het aan het gezicht van den Fin en men hoort het in zijn lied, dat hij weet, dat hij opgehouden heeft te leven. Het axioma, waarop tenslotte alles berust,luidt: Finland vermag niets met geweld, de macht der beschaving is z ij neenige red ding. Wij meenden bovenstaand fragment ook daarom in extensc, te moeten weergeven, omdat het in nuce Snellmans geheele program Tn actie inhoudt, zooals het uit het vervolg van dit opstel blijken zal Vooraf volgen wij echter Snellman op zijne reizen. Van Zweden waar M ziin wijsgeerige studiën ijverig voortzette en o. m. behalve zTn „fIIosSsS egleme8ntarkurs» nog een werk Om det akademiske studium» uitgaf, waarin hijhet onderwerp behandel de dat 1hu te Helsingfors op zijn colleges niet had mogen behandel«n;.^;hfa^ reis in8 de jaren 1840-1841 over Denemarken naar Dmtschland en Zwitserland. In Tübingen, waar hij eenigepanden «"f schreet Snellman zijn „Versuch einer spekulativen Entwicke ung der Idee der Krsönl chkeit», een werk, dat hem onder den linkervleugel der aanhangers van Hegel een vooraanstaande plaats verzek^ In 1841 volgde de publicatie van een werk, waarin hij zijn Uuitscne reisindrukken weergaf en dat er, evenals zuiver literair >) werk opÏÏw toe bijdroeg om op den begaafden schrijver de aandacht te vestigen. i) Een novelle „Det gar an, fortsattning", „Fyra Giftermal". PRO FINLANDIA. 33 Op 28 November 1842 keerde Snellman na eene afwezigheid van drie jaar als een man van beteekenis en erkende bekwaamheid in Finland terug. Nog kort voor zijn vertrek uit Zweden was te Stockholm zijn „Staatsleer" („Laran om staten") verschenen, hetwelk de kroon zette op zijn arbeid op staats wetenschappelijk gebied. De thans zeven en dertig-jarige geleerde werd in Finland koel ontvangen. De academische senaat was zijn oproerig optreden van voorheen nog niet vergeten en aan een professoraat viel dan ook voorloopig niet te denken. Snellman moest een onderkomen zoeken te Kuopio, een doodsch provinciestadje, ver van de hoofdstad *), met nog geen 3000 inwoners, waar hij tot directeur eener middelbare school benoemd werd. Kuopio zou de plaats worden, waar hij met de practische verwezenlijking zijner denkbeelden een begin maakte. Onder dagteekening van 4 Januari 1844 kwam daar van de pers het eerste nummer van het weekblad „S a i m a" een even klein als vrijmoedig blaadje, met behulp waarvan Snellman onder geweldig opzien den strijd tegen de reactie aanbond. Naast „Saima", dat in het Zweedsch geredigeerd werd, begon hij kort daarop bovendien nog een Finsch weekblad uit te geven, „Maamiehen Ystava" (De vriend van den Landman"), dat als een populair weekblad voor de Finsch-sprekende volksklasse bedoeld was. „Saima" was geen politiek blad zooals wij deze hier te lande kennen. Daartegen waakte de censuur, die politiek geschrijf zonder meer uitsloot. Er bleef intusschen nog genoeg te bespreken, zoo b. v. inzake onderwijs, handel, nijverheid, boschbouw, armenzorg, om den genisten in den lande, die elk nieuw denkbeeld op welk gebied ook uit den booze achtten, aanstoot te geven. De in „Saima" verkondigde denkbeelden waren dan ook wel geschikt om opspraak te verwekken. Reeds in het eerste nummer poneerde de strijdvaardige redacteur de stelling, dat Finland geen nationale literatuur bezat. Een echt nationale cultuur kan nimmer zonder meer van het buitenland worden overgenomen; zij behoeft een door den volksgeest gedetermineerden vorm. Van dien vorm is de eigen taal der natie een essentieel element en op dit punt was het, dat „Saima" het Zweedsch-sprekende intellect het scherpst aanviel. De beschaafde stand in Finland, aldus „Saima", staat juist door zijn taal, vreemd tegenover de Finsch-sprekende massa; het Zweedsch-sprekend intellect staat, wat zijn beschaving betreft, niet op nationalen grondslag. Die beschaving is dan ook niet meer dan geleend goed, zonder pit of merg, onmachtig -«m iets goeds voort te brengen. Slechts indien het intellect bereid w het Zweedsch allengs prijs te geven en zich weer de nationale, i) Nog heden ten dage zijn met eene reis van Helsingfors naar Kuopio per snelste gelegenheid altijd 15 uren gemoeid. PRO FINLANDIA. 35 gesteld met de rest (6/7), die zoodoende „zonder eenige verdienste harerzijds" in alle voorrechten zou deelen. „Saima" bleef op dit betoog het antwoord niet schuldig. Het wees er op, dat het onredelijk was, te eischen, dat een volledig ontwikkelde schrijftaal zou bestaan, nog voordat het Finsch in de school, in de literatuur en als ambtelijke taal gebruikt werd. Wie dat verlangt, wil vruchten zien, voordat wortel en tak er zijn. Geen taal immers kan tot een volledige schrijftaal uitgroeien, voordat zij in de school en elders algemeen in gebruik is gekomen.' Wat noodig is, aldus „Saima", is een nieuw geslacht, dat naast liefde voor den Finschen naam en voor de Finsche taal zich ook het vermogen heeft verworven om deze laatste te gebruiken. Zou het bevel der Overheid, zouden de voorschriften der wet, de vonnissen van den rechter niet in het Finsch kunnen worden kenbaar gemaakt? Welk een hemelschreiend onrecht jegens een volk, gestraft te worden voor overtreding van wetten, welker inhoud men het tevoren niet duidelijk heeft gemaakt 1 En wat het onderwijs betreft, indien het Finsch ook daarvoor als voertaal ongeschikt is, aldus voert „Saima" zijn tegenstanders tegemoet, hoe is het dan mogelijk, dat daarin reeds eeuwenlang godsdienstonderwijs wordt gegeven en dat gij dit toegelaten hebt ? Welnu, meent gij dan soms, dat een taal, waarin de kennisse Gods aan een volk wordt bijgebracht niet goed genoeg zou zijn, om aan datzelfde volk de wijsheid van Euclides bij te brengen? De onverbiddelijke consequentie van Snellman, zijn groote vrijmoedigheid werden op den duur aan de censuur te machtig. Al droeg „Saima" dan ook geen politiek karakter, men begon niettemin in het blad tenslotte een gevaar voor rust en orde te zien. In 1846 moest de uitgave op bevel van hooger hand worden gestaakt. Het heeft den lezer trouwens wellicht reeds verwonderd, dat de publicatie niet eerder was verboden: Finland had immers als staatshoofd den Tsaar-Groothertog, die de zaken uiteraard in de eerste plaats van Russisch standpunt bezag. En wat dit beteekende in een bij uitstek behoudenden tijd, toen een monarch in het staatsbestuur nog grooten persoonlijken invloed vermocht uit te oefenen, laat zich denken 1 Toch is de verklaring niet moeilijk. Men zag aanvankelijk van gezaghebbende Russische zijde in de Finsch-nationale actie vóór alles een los-van-Zweden-beweging, een streven naar verzwakking van den ouden band met Zweden, dat als zoodanig met genoegen werd gadegeslagen. Zoo is het te verklaren, dat in 1851 een professoraat voor de Finsche taal werd ingesteld. Op de Russische sympathie mocht intusschen slechts worden gerekend, zoolang het protest zich niet tegen het Oosten (St. Petersburg), doch tegen het Westen (Zweden) richtte. „Dit was het dilemma van het Finsche probleem: het wekken van een eigen nationaal bewustzijn, hetwelk 36 PRO FINLANDIA. den band met het Westen zou losmaken, zonder ons in de armen van het Oosten te werpen. Dit probleem stond Snellman helder voor den geest" 1). Het was aan den persoonlijken invloed van den 1 saar-urootvorst Nicolaas I te danken, dat in 1841 en 1843 bij de reorganisatie van het onderwijs aan het Finsch een bescheiden plaatsje gegeven werd op het leerplan der gymnasia en der hoogste klassen van de middelbare scholen. In 1846 werd voorts bepaald, dat de theologische studenten schriftelijke proeven van hun kennis van het Finsch moesten afleggen. Alles maatregelen, die een vrucht waren van politieke berekening en niet, zooals spoedig zou blijken, van een streven naar verheffing van de Finsche volks- kl3/SS6* Het revolutiejaar 1848 leidde in onderscheidene deelen van het Russische rijk tot gistingen, waarvan een algemeene verscherping van de censuur het gevolg was. Voor Finland vloeide hieruit voort het taairescript van 1850, waarbij de publicatie in het Finsch van periodieken of boekwerken van andere dan godsdienstige of economische strekking kortweg verboden werd. Publicatie van buitenlandsch politiek nieuws in het Finsch werd daarenboven uitdrukkelijk uitgesloten en evenzoo de uitgave van romans. Voor uitgave van nieuwe in het Finsch geschreven leerboeken werd een speciale toestemming verplichtend gesteld Het schrijven, waarbij de gouverneur-generaal deze maatregelen bij den „senaat" (den Finschen ministerraad) aanhangig maakte, overwoog o. m., „dat de personen, die alleen de Finsche taal machtig zijn, uitsluitend behooren tot de arbeidende of landbouwende volksklasse" en voorts, „dat in sommige gevallen boeken, die onschadelijk zijn voor den beschaafden burger, verkeerd kunnen worden begrepen door den onbeschaafden lezer uit het lagere volk terwijl tevens in het algemeen nuttelooze lectuur de arbeidende en landbouwende volksklasse van nuttiger bezigheden afhoudt. Snellman had intusschen als rector te Kuopio ontslag genomen en zich met zijn gezin te Helsingfors gevestigd, nadat hij, zijn vaderland en de Finsche zaak trouw willende blijven, van een professoraat te Lund (Zweden) had afgezien, toen hem bleek, dat van terugkeer naar zijn vaderland nimmer sprake zou kunnen zijn. Oprecht vaderlander als hij was, kon Snellman voor zich geen vrijheid vinden om zijn land en volk voorgoed den rug toe te keeren. Hoezeer hij het als plicht gevoelde te blijven, ook al waren de omstandigheden in Finland voor hem persoonlijk met gunstig, blijkt duidelijk uit een artikel 2) van 1858, waarin hij naar aanleiding van het vertrek van J. J. Nervander naar Zweden zijn oordeel over dergelijke landverhuizing als volgt formuleerde: 1) B. Es tl and er, Elva Artionden ur Finlands Historia, (i), blz. 128. 2) Snellman, V, blz. 292—293- PRO FINLANDIA. 39 onverantwoordelijk drijven, met beslistheid stelling te nemen 1). Hij aarzelde daarbij niet zijn populariteit op het spel te zetten: de tegenpartij ontzag zich niet, hem min of meer als een verrader af te schilderen. Iffllll Meer en meer won Snellman, die bij alles zijn zelfstandigheid handhaafde — tot tweemaal toe weigerde hij onomwonden eene benoeming tot senator — het vertrouwen van Alexander II en zoo zien wij hem op 21 Maart 1863, nog vóór de plechtige opening van den Landdag tot senator benoemd, een ambt met dat van minister ten onzent vergelijkbaar. Een zijner eerste regeeringsdaden — kan men het zich anders denken — betrof de taalkwestie. Zoo kwam einde Juli 1863 het Keizerlijk taairescript tot stand, door Snellman „een hoeksteen voor de toekomst van het Finsche volk" genoemd. De strekking van dit stuk bewijst duidelijk, hoezeer Snellman in theorie voor geen consequentie terugdeinzend, nochtans in de praktijk maat wist te houden. Volgens het rescript bleef het Zweedsch bij voortduring de officieele taal des lands. Aan den senaat werd evenwel opgedragen voorschriften tot stand te brengen waarbij de Finsch-sprekende bevolking de bevoegdheid ontving, bij bestuurscolleges en rechtbanken zich van haar eigen taal te bedienen, terwijl aan genoemde autoriteiten de verplichting werd opgelegd, zich binnen een tijdsverloop van 20 jaar in te richten op het geven van beschikkingen in de Finsche taal, welke derhalve in het vervolg als bestuurstaal naast het Zweedsch een eigen plaats zou innemen. In de troonrede, waarmede Alexander II op 18 September van hetzelfde jaar de zittingen van den Landdag opende, hebben wij eveneens het werk van Snellman te zien. De rede, door den monarch in het Fransch uitgesproken, was reeds tevoren door Snellman in het Zweedsch en door August Ahlquist in het Finsch op schrift gesteld. Ook in de samenstelling van den Landdag, naar aloud gebruik uit den Zweedschen tijd in vier standen, ridderschap, geestelijkheid, burgerstand en boerenstand verdeeld, viel de vooruitgang van het Finschsprekend element duidelijk op te, merken. De voorzitter van den boerenstand was een Finsch-sprekende boer Maki-Peska van Ruovesi, wiens scherp verstand en oratorisch talent de aandacht trokken. De gedrukte stukken werden ten behoeve van den boerenstand alle in het Finsch vertaald, een werk, waarbij Carl Gustav Borg zich zeer verdienstelijk maakte. Aan hem, zoomede aan Antti Almberg (die later den Finschen naam J a 1 a v a aannam) en K. F. F o r s s t r ö m, komt de eer toe, het Finsch zoo snel mogelijk tot een ook voor wetten en andere officieele stukken bruikbare taal te hebben ontwikkeld. i) Snellman, VI, p. 271 e. v. 40 PRO FINLANDIA. Wij «uilen de werkzaamheden van den Landdag, waarop Snellman als senator grooten invloed uitoefende niet op den voet volgen. De door Snellman tot stand gebrachte munthervorming, voor Finlands economische leven van zoo groote beteekenis, moet evenwel worden vermeld. In 1877 ging Finland over tot den gouden standaard, zoodat op monetair gebied elke band met Rusland verbroken werd; ook in dit opzicht wijst de ontwikkeling der Finsche volkshuishouding op een zelfstandige, zich van Rusland afbuigende tendenz. Ook de aanleg van spoorwegen vond in Snellman een ijverig bevorderaar. Zoo kon hij, toen hij in 1872, tengevolge van een politiek conflict met Graaf Adlerberg, den keizerlijken gouverneurgeneraal, zich tot aftreden genoodzaakt zag, op een uitgebreiden staat van dienst bogen. Niet tevergeefs had hij de lasten van het minister-ambt getorscht. De tijd zou leeren, van hoeveel beteekenis de door hem genomen economische maatregelen geweest zijn. * ~ * * Nog tot 1881 bleef Snellman voor zijn land en volk gespaard, een periode waarin hij ook als lid van de volksvertegenwoordiging zijn krachten aan de publieke zaak wijdde en de voldoening mocht smaken een jonge generatie te zien opkomen, die straks het werk van hem kon overnemen. De bevordering van de kennis der Finsche taal als middel tot sterking van de Finsche nationaliteit bleef ook in deze jaren de liefde van zijn hart houden. Het was onder zijn presidium (1870—1874), dat Suomalaisen K i r j a 11 isüuden Seura (de Maatschappij voor Finsche Letterkunde) haar taak opnieuw met kracht aanvatte en o. m. door de uitgave van Finsche vertalingen van meesterwerken uit de wereldliteratuur zich verdienstelijk maakte. Populair, in den zin van algemeen bemind, was Snellman, ook in zijn laatste jaren, niet. Daarvoor was hij een te strijdbare figuur, te wars van een ireniek, die wezenlijke tegenstellingen poogt weg te doezelen. Snellman bleef tot het laatste toe de man, die wist wat hij wilde en zijne tegenstanders mededoogenloos») te lijf ging. De Finsche volksklasse, ten wier behoeve hij zijn levensstrijd streed, kende hem, die zijn meeste geschriften in het Zweedsch schreef, daarenboven niet. Zoo bleef de kring dergenen, die rechtstreeks contact met hem hadden en die na zijn dood zijn ideeën verder tot zegepraal zouden brengen, vrijwel beperkt tothetFinsch-nationale deel der studeerende jongelingschap. Bij Snellman's begrafenis, op 7 Juli 1881 sprak o. m. de dichter Zacharias Topelius. Men vergunne ons een deel zijner treffende rede i) Zoo b.v. Emil von Quanten, Snellman V, p. 293 e.v. PRO FINLANDIA. 41 hier in Nederlandsche vertaling te laten volgen. Vorm en inhoud wettigen o. i. het uitgebreide citaat *). „ .... Hier rust een strijder voor het volk op zijn banier. Zijn leven is strijd geweest, van zijn jeugd af aan, een strijd voor kennis, voor ideeën, voor vrijheid en vooruitgang, voor volk en vaderland, voor waarheid en recht. Het was een stormachtig leven, niet zonder tusschenpoozen van rust en menschelijk geluk, maar toch telkens weer: strijd tot het einde. En waar hij streed, ging hij te werk met de kracht der overtuiging, met de zekerheid der waarheid en met vrijmoedige stem, daarom week hij niet, of hij bloedige wonden toebracht of opliep. Niet allen wisten, dat in die gepantserde borst achter dien ijzeren wil een hart overvloeiend van liefde klopte. Wanneer men de slagen voelde van dien arm, die alles, wat hem in den weg stond, scheen te willen verpletteren, dan wisten velen niet, dat dat z ij n wijze van het recht lief te hebben was. Zelf begreep hij niet, dat het ook anders uitgelegd kon worden. De jeugd begreep het, zij begreep hem. Maar het is niet op het krijgsschild, het is op de urn van den strijder dat het nageslacht zijn onpartijdig oordeel grift. Het thans levende geslacht, hetwelk aan den strijd heeft deelgenomen en er de litteekenen van draagt, is niet bevoegd om den man, die hier rust, te beoordeelen .... ... * Zooveel is ons duidelijk, dat God Finland dezen scherpen denker zond, dezen onbuigzamen wil in een tijd, toen het ideale doel des levens teruggedrongen werd door de practische problemen en dientengevolge de overtuiging van velen tekort schoot en aan den wil het hardende staal ontbrak. Zooveel kunnen wij er van verstaan, dat God ons dezen geweldigen geest heeft gezonden in den tijd van worsteling, die kwam en die komen moet, wanneer een volk uit zijn bestaansvormen gegroeid is en zich nieuwe eigen maakt. Daarom zond God ons een denker, een man van het woord en van de daad, die met zijn jeugd stond op den historischen bodem van het verleden, die in de kracht van zijn leven den overgangstijd doormaakte, die op zijn ouden dag den bruisenden stroom van den nieuwen tijd aanschouwde. Slechts zulk een kon de wisseling des tijds verstaan en haar beheerschen. Wij hadden zulk een man noodig, een onvervaarden strijder, die steeds voorwaarts ging, die altijd tot den strijd bereid was, niet slechts tegen het onrecht, tegen het verkeerde, het scheeve, het gemeene in het leven, doch ook tegen de onverschilligheid, die hij om zich heen waarnam. Wij hadden een man noodig, die toegerust met de volle wapenrusting der kennis, met dat staal in zijn wil, dat geen belemmering kan neerslaan, en dat door geen nederlaag kan worden overwonnen, om de grondgedachte van den i) Men vindt de rede van Topelius in extenso in de voortreffelijke biografie van Th. Rein: „Johan Vilhelm Snellma n", van welk werk wij een dankbaar gebruik maakten. (Deel II, blz. 732 e. v.).~ 44 PRO FINLANDIA. van waarheid aan zich hebben. Maar zoolang een werkelijk schoon proza alleen uit de pen van een diep denkend schrijver vloeit, zoo lang moet ook worden toegestemd, dat in de Finsche literatuur proza ontbreekt." Aldus Snellman een kleine tachtig jaar geleden. Sedert verschenen in datzelfde Finsch de werken van Kivi, van Tavaststjerna, van Minna Canth, van Juhani Aho, van Arvid Jarnefelt, van Linnankoski, dien wij in het voorafgaande reeds noemden, van Eino Leino, van Koskenniemi, van Sillanpaa, van Maila Talvio, van Esther Stahlberg, van Hilja Haahti en van zoovele anderen, die wij hier niet met name kunnen noemen, tezamen voldoende om een bibliotheek te vullen. De feiten. bewijzen, dat Snellman niet verkeerd heeft gezien, toen hij meende, dat in het Finsche volk latente krachten sluimerden, die slechts tot ontwikkeling behoefden te worden gebracht om het lang verdrukte volk met een nationale literatuur te verrijken. Dit is zijne groote verdienste, door niemand meer ontkend. Indien Finland op heden weer het Finsche Finland is en nog steeds meer wordt, is dit vrucht van de door Snellman begonnen actie. Johan Wilhelm Snellman en het Finsche Finland behooren onafscheidelijk bijeen. Men behoeft trouwens niet ver gevorderd te zijn in de „psychologie des foules" om te kunnen voorspellen, dat eene zoo radicale leuze als die van Snellman met zijn „Eén natie, eén taal!" noodzakelijkerwijze meer dan andere, bemiddelende standpunten op de massa vat moest krijgen. Heeft niet Gustave Le Bon *) van de menigte gezegd: „Comme les femmes, elles vont tout de suite aux extrêmes"? Het simplisme der menigte, dat zich ook in een spreuk als „Eenvoud is het kenmerk van het ware" uit, grijpt het eerst de eenvoudigste formule en wat schijnt dan evidenter dan dat één natie ook maar één taal heeft. Heeft zoo de uitkomst Snellman in het gelijk gesteld, een andere vraag is uiteraard, of de leidende gedachten, die hij aan zijn streven ten grondslag legde, aanspraak kunnen maken, op algemeene instemming. Over die leidende gedachten loopen nog heden ten dage, niet het minst in Finland zelf, de meeningen sterk uiteen. De vreemdeling, die de ten deze gevoerde polemieken wil volgen, ziet zich voor allerlei moeilijkheden gesteld. Verschil in terminologie, gebruik door de verschillende strijdende paftijen van dezelfde termen, waaraan ieder voor zich een eigen beteekenis hecht, spelen daarbij een voorname rol. Termen als nationaliteit, natie, volk vindt men veelvuldig gebruikt, maar niet steeds in denzelfden zin. Wij duidden in het voorgaande reeds terloops aan, wat Snellman i) Gustave Le Bon - Psychologie des Foules, 1920, p. 36. PRO FINLANDIA *) t UIT HET FINSCHE STAATSLEVEN. DOOR Prof. Dr. R. ERICH, Hoogleeraar aan de Universiteit te Helsingfors. Finland is sedert 1809 een staat. Tijdens zijn vereeniging met Zweden nam het weliswaar voor het algemeen bewustzijn een afzonderlijke plaats in naast het eigenlijke Zweden, doch staatsrechtelijk was het niet anders dan een deel van het Zweedsche rijk. De Zweedsche organieke en overige wetten waren ook in Finland van kracht. De bedoeling van Alexander I om Finland 5 te verheffen tot een — wat de binnenlandsche aangelegenheden betreft — zelfstandigen staat, blijkt duidelijk uit vele zijner uitspraken en plechtige verklaringen en inzonderheid uit de wijze, waarop Finland, toen het in 1809 na den Zweedsch-Russischen I oorlog bij het Russische rijk, werd gevoegd, zijn rechtspositie alsook ^g'j" bestuur geregeld zag.J De Zweedsche grondwetten werden opnieuw bekrachtigd en bleven, thans als Finlands eigen conI ?$t,?t'.e' van kracht, voorzoover niet de vereeniging met Rusland wijzigingen noodzakelijk maakte. De burgers van Finland waren ■ mitsdien slechts gehoorzaamheid schuldig aan de Finsche wetten |. en aan hun eigen Finsche overheid; volgens deze wetten moest het staatshoofd in Finland zijn macht uitoefenen door middel van i) Het heeft hier te lande in de laatste jaren aan belangstelling voor Finland geenszins ontbroken. De reis der Nederlandsche journalisten naar Finland in het vorig jaar bracht de deelnemers aan deze belangrijke excursie er toe hunne reisindrukken in de te hunner beschikking staande dagbladen uitvoerig weer te geven, wat er ook al weer toe bijdroeg om de bestaande belangstelling te vergrooten. v I Onder deze omstandigheden scheen het niet ondienstig onder bovenstaanden titel enkele opstellen bijeen te brengen over onderwerpen, die in de tot nog toe verschenen publicaties weinig of althans niet als zoodanig werden belicht. Zij zijn derhalve niet zoozeer als een afgerond geheel dan wel als eene noodzakelijke aanvulling der ten onzent voorhanden literatuur te beschouwen. 2 PRO FINLANDIA. de Finsche autoriteiten. Slechts die beslissingen van het Russische staatsgezag waren ook voor Finland bindend, die de troonopvolging en de betrekkingen tot vreemde mogenheden betroffen; Rusland kon voorts ook, zoo noodig, zijn militaire macht ontwikkelen binnen de Finsche grenzen. Doch overigens kon het Finsche overheidsgezag en vooral zijn wetgeving zich ongestoord op elk gebied van het rechtsleven doen gelden. Vooral daarin kwam het karakter van Finland als staat uit, dat het door eigen organen — de Stenden (later den Rijksdag) en het staatshoofd, „den Keizer en Grootvorst" — zijn staatsinrichting kon wijzigen. fAan den anderen kant hield de verhouding van Finland tot Rusland in, dat Finland geen souvereine en onafhankelijke staat was. Door de aangegeven restrictie verhinderde Rusland Finland om ten volle en souverein gezag uit te oefenen of beperkte het althans die uitoefening. Wat de buitenlandsche politiek betreft, overschaduwde Rusland Finland ten eenenmale en trad als één \groot geheel op. * * * Staten-verbindingen, vereenigingen van staten, kunnen van verschillenden aard zijn, weshalve men dan ook bepaalde grondtypen onderscheidt. Op de rechtsverhouding tusschen het souvereine Rusland en het autonome Finland konden intusschen de gangbare onderscheidingen als: reëele unie, personeele unie, statenbond, bondsstaat, vazal- of protectoraatverhouding, geen toepasssing vinden. Die vereeniging toch was van geheel bijzonderen aard en moet beoordeeld worden naar de beginselen, welke er aan ten grondslag lagen. Men heeft soms aan Finland tijdens zijn vereeniging met Rusland de eigenschappen van een staat willen betwisten. Uit begeerte naar politieke macht werd veelal van Russische zijde Finlands hoedanigheid van staat geloochend, wijl men meende, dat zoodoende Finlands recht, dat het land krachtens een correcte interpretatie van de constitueerende rechtsacten onbetwistbaar toekwam, werd opgeheven of verzwakt. Buitenlandsche deskundigen, die de vraag onpartijdig beoordeelden, kenden intusschen vrijwel eenstemmig aan Finland de hoedanigheid van een staat toe. Slechts enkele rechtsgeleerden namen ten deze een afwijzend standpunt in, sommigen omdat zij principiëel de souvereiniteit tot de wezenlijke kenmerken van een staat rekenden, anderen omdat zij in de staatsrechtelijke structuur van Finland eenig organisch gebrek meenden te bespeuren, tengevolge waarvan het naar hun meening geen staat kon zijn. Zóó werd aan Finland de hoedanigheid van een staat ontzegd door den beroemden Georg Je 11 in ek, die (ofschoon toestemmende, dat Finlands rechtstoestand niet kon worden veranderd zonder 's lands eigen toestemming), van meening was, dat men den Keizer van Rusland PRO FINLANDIA. 3 en den Grootvorst van Finland als rechtspersonen niet van elkaar kon scheiden. Zelfs heeft men — zij het dan ook zonder eenigen grond — beweerd dat, ofschoon Finland wel krachtens de gebeurtenissen van het jaar 1809 een staat was geworden, de in strijd met het recht getroffen maatregelen en in het bijzonder de in 1910 uitgevaardigde Russische wet op de zoogenaamde Rijkswetgeving ondanks haar strijdigheid met het recht, een einde maakten aan Finlands autonomie. Het is intusschen volkomen ongemotiveerd zich in dit geval op een zoogenaamd „fait accompli", te beroepen, waar Finlands volk en staatsorganen nooit deze, in strijd met het recht genomen, maatregelen hadden erkend. Alle beweringen, dat Finlands wettig recht, al was het dan ook met geweld, zou zijn vernietigd, zijn inderdaad met goed gevolg en afdoende weerlegd en ook de feiten hebben uitgewezen, dat Finlands recht onverminderd bleef voortbestaan en dat zijn staatsrechtelijke positie, ondanks alle feitelijke krenkingen, rechtens ongewijzigd bleef. Toen de wettige toestand in 1905 werd hersteld, werden de vroegere onwettige maatregelen in een oogwenk teniet gedaan en na de Russische revolutie van 1917 werd Finlands rechtspositie hersteld, althans in hoofdzaak, bij het manifest Van 20 Maart. En toen Finland ten slotte in December 1917 zijn zelfstandigheid proclameerde, was voor de organisatie van het staatsleven niets anders noodig, dan dat Finland een — zij het in den aanvang voorloopige — regeering instelde met zoodanige organen als de zelfstandige verhouding tot andere staten noodig maakte. In den tijd tusschen genoemd manifest en de zelfstandigheidsverklaring dreigde overigens het gevaar, dat het juiste begrip der konsekwenties van Finlands hoedanigheid als staat zou worden verduisterd, daar men van gezaghebbende zijde de meening was toegedaan, dat het Finsche volk verplicht was, de Russische heerschers van na de revolutie als wettige overheid te erkennen. Hierbij werd voorbijgezien, dat de macht van het staatshoofd in Finland, volgens juiste grondbeginselen, niet zonder meer krachtens een wet op Ruslands tijdelijke regeering kon overgaan. De scherpe kritiek, waaraan deze willekeurige opvolgingstheorie dan ook bloot stond en bovenal de feitelijke overgang van de macht in Rusland in handen van de bolsjeviken toonde duidelijk aan, tot welke noodlottige consequenties zij noodzakelijk moest lijden. Iets anders is uiteraard, dat het niet de veranderingen in Ruslands staatkundige organisatie als zoodanig waren, die de verbreking van den band tusschen beidé landen teweegbrachten. Zoo hebben zoowel de theoretische opvattingen als de historische gebeurtenissen, zelfs de allernieuwste, uitgewezen dat Finland tijdens de vereeniging met Rusland een zelfstandige staat was, al miste het dan ook de souvereiniteit. * 4 PRO FINLANDIA. Eeuwenlang heeft Finland onder een monarchalen regeeringsvorm geleefd. Tijdens de vereeniging met Zweden had Finland deel in de ontwikkeling van de staatsinstellingen van dat land. Niettegenstaande het in Rusland heerschende absolutisme handhaafde het zich dan ook na de scheiding van Zweden als een constitutioneele monarchie, hoe bescheiden en onontwikkeld de constitutioneele vormen onder de oude grondwetten ook waren. En toen de monarchie in Rusland in het jaar 1917 omvergeworpen werd, behield Finland voor zich zijn monarchalen regeeringsvorm, al kon het ook niet zelfstandig beschikken over den ledig geworden troon, zoolang het zich nog niet had vrijgemaakt van den band met Rusland. De kwestie van den staatsvorm van het zelfstandige Finland kreeg pas haar eindbeslissing door de nieuwe grondwet van 1919. Kenmerkend voor een republikeinschen staat is dat geen enkel regeeringsorgaan met uitzondering van het volk zelf, zelfstandig recht bezit om openbaar gezag uit te oefenen; de competentie, welke het hoofd eener republiek toekomt, grondt zich, in den modernen staat, op de opdracht, welke hij door en bij zijn verkiezing, van het volk of van de volksvertegenwoordiging ontving, terwijl daarenboven de omvang of uitgebreidheid zijner bevoegdheid is vastgesteld in de constitutie. Daarom wordt in artikel 2, lid 3, van de Finsche grondwet uitgesproken, dat de hoogste uitvoerende macht is opgedragen aan den president der republiek. Deze kan dan ook ten slotte geen wijziging van de staatsregeling verhinderen, zelfs al zou deze het regeeringsorgaan en zijn taak geheel en al vervormen. De staatsmacht in Finland behoort aan het volk, aldus bepaalt het eerste lid van, art. 2. Deze uitdrukking is in zooverre onjuist dat de staatsmacht behoort aan den staat zelf; maar zij behelst toch het voor een republiek karakteristieke principe, dat het georganiseerde volk het hoogste staatsorgaan is, in welks wil alle overige organen hun oorsprong hebben. Het volk is, zooals men het pleegt uit te drukken, de bron van alle openbaar gezag; in zulk een geval spreekt men zelfs van een „volksstaat". Uit dit algemeene principe, alsook uit vele andere grondwetsartikelen en uit de verdere wetgeving blijkt, dat Finland, evenals de meeste andere hedendaagsche republieken, een democratische staat is. Waar ih het aangehaalde artikel verder wordt uitgesproken, dat het volk vertegenwoordigd wordt door de in den Rijksdag vereenigde volksvertegenwoordiging, blijkt tevens, dat Finlands staatsregeling een representatief karakter draagt en niet direct-democratisch is in dien zin, dat het volk zelf beslissingen neemt in regeeringsaangelegenheden. De machtsuitoefening van het volk geschiedt slechts door verkiezing; de zoogenaamde rechtstreeksche volkswetgeving (referendum) is aan het Finsche recht vreemd. Samenvattend kan dus Finlands tegenwoordige staatregeling in PRO FINLANDIA. 5 dier voege gekarakteriseerd worden, dat Finland is: een souvereine, democratische, parlementaire republiek, aan welker hoofd als hoogste uitvoerende macht staat een door het volk door getrapte verkiezing aangewezen staatshoofd, de president der republiek. * * * Finlands staatsinrichting wordt in de eerste plaats geregeld door de „grondwetten". Bepalingen van constitutioneel recht komen ook wel voor in de gewone wetten en zijn ook gedeeltelijk gewoonterecht, maar in hoofdzaak is toch dit recht vervat in de verschillende grondwetten. Eén enkel staatstuk, waarin de gezamenlijke bepalingen van constitutioneelen aard zijn vervat, kent Finland niet. Overigens houden deze „grondwetten" natuurlijk tal van bepalingen in, welke andere rechtsgebieden dan de staatsinrichting betreffen. Het is de zg. Regeeringsvorm van 17 Juli 1919, bier kortweg als „de Grondwet" aangeduid, welke de grondslagen vaststelt van de organisatie van den staat, de algemeene rechten der burgers, alsook de bevoegdheden der verschillende regeeringslichamen en hun onderlinge verhouding. Wat betreft de samenstelling en functie der volksvertegenwoordiging worden bepalingen gegeven in de Rijksdagverordening van 20 Juli 1906, waarin in 1917 en later verschillende wijzigingen zijn aangebracht. Grondwettelijke rechtskracht bezitten bovendien twee wetten van 1922, van welke de ééne betreft het recht van den Rijksdag om de wettigheid der ambtelijke maatregelen van de leden van den Ministerraad en van den procureur-generaal te toetsen en de andere den Hoogen Raad instelt en ten slotte ook twee wetten betreffende de autonomie van Al and, waarover later meer. In de laatste jaren heeft de Rijksdag zich bezig gehouden met verschillende voorstellen nopens een nieuwe Rijksdagordening, door welke, met behoud van den grondslag der bestaande regeling, enkele door de veranderde verhoudingen en vooral door den nieuwen regeeringsvorm noodig geworden wijzigingen zouden worden doorgevoerd, doch deze belangrijke hervorming zal nog wel eenigen tijd op zich laten wachten. De hoogere rechtskracht, welke gemelde wetten kenmerkt, berust wat haar formeele zijde betreft hierop, dat bij het tot stand komen van zulk een wet bijzondere vormen in acht genomen worden. Een kwestie van dien aard kan slechts worden afgedaan na een nieuwe Rijksdagverkiezing, voorzoover zij althans niet door den Rijksdag, bij welke zij ter behandeling werd opgenomen, als spoedeischend is aangemerkt, waartoe een meerderheid van 5/g s PRO FINLANDIA. senden invloed op de wetgeving, alsook op de staatshuishouding en oefent tevens op den arbeid der regeering op verschillend gebied daadwerkelijk toezicht uit. Hij heeft daarenboven een, zij het zeer beperkte, bevoegdheid op het gebied der rechtspleging. Ofschoon het staatshoofd, zooals later zal worden uiteengezet, deel heeft in de wetgeving, heeft toch de volksvertegenwoordiging de eindbeslissing, d. w. z. de President der republiek kan den Rijksdag niet verhinderen zijn wil door te zetten. Daar dit ook geldt voor grondwetswijzigingen, zijn alle staatsautoriteiten, d. w. z. alle vragen over de competentie der Regeeringsorganen, met inbegrip van de vraag inzake haar bestaan, in laatste instantie afhankelijk van de volksvertegenwoordiging, wier overheerschende plaats in de organisatie van den staat dus niet aan twijfel onderhevig is. Ofschoon de Rijksdag toezicht uitoefent op het staatsbestuur en deels ook op een krachtige wijze daarin ingrijpt en ofschoon zijn bevoegdheid, wat betreft het beschikken over de geldmiddelen van den staat, zeer uitgebreid is, moet toch, gelijk voor de hand ligt, de uitvoerende macht berusten bij een ander staatsorgaan. Zij berust dan ook bij de regeering, welke verantwoordelijk, maar geenszins onzelfstandig is. Dit is dan ook het standpunt van de grondwet: de hoogste uitvoerende macht is toevertrouwd aan den President der republiek, die bij de uitoefening van zijn gezag als het ware een organisch geheel vormt met den Ministerraad, welke er is voor „het algemeene bestuur van den staat" (art. 2, lid 3). „De Regeering", waarmede soms bedoeld wordt de President en de Ministerraad tezamen, in welk geval de formeele beslissing den eerstgenoemde toekomt, soms de Ministerraad als college, is toch ook niet buitengesloten van de wetgeving, ofschoon zij daarin vergeleken met vroeger, een tamelijk bescheiden taak heeft. Ook overigens is het in zekeren zin onjuist om den President en den Ministerraad als orgaan uitsluitend voor de uitvoerende macht aan te duiden: de taak der regeering beperkt zich geenszins tot de uitvoering van de besluiten van het andere staatsorgaan (de volksvertegenwoordiging). De grondwet tracht intusschen in groote trekken door te voeren het oude principe van de verdeeling der macht over verschillende organen, zoover dit mogelijk is in een modernen, parlementair bestuurden, republikeinschen staat, waar als gezegd de volksvertegenwoordiging den voorrang inneemt. In overeenstemming met dit beginsel is de rechtspleging toevertrouwd aan onafhankelijke rechtbanken. Wetgeving. Op het gebied der wetgeving is het gezag der Regeering niet beperkt tot het recht van initiatief, waartoe krachtens art. 18 der grondwet de President der republiek en de volksvertegenwoordiging gelijkelijk gerechtigd zijn; het ligt in den aard der zaak, dat de leiding hierin onwillekeurig bij de Regeering berust, PRO FINLANDIA. 9 welke ook voor den Rijksdag het initiatief moet motiveeren; behalve het recht van initiatief kent de grondwet aan den President de bevoegdheid toe om wetten te bekrachtigen. Hoewel de gebruikelijke aanvangszin der wetten: „volgens besluit van den Rijksdag wordt hierbij bepaald" de verhouding tusschen deze twee organen geheel onzeker laat, wijzen toch zoowel art. 2 als art. 19 uit, dat de President positief deelneemt aan de wetgeving. Het is niet ongewoon, dat het hoofd eener republiek het recht van veto bezit ten opzichte van de besluiten van het Parlement, zoodat hij — gewoonlijk in bepaalde gevallen en gedurende een beperkten tijd — kan verhinderen, dat een zoodanig besluit kracht van wet erlangt, zonder dat hij positief deelneemt aan de wetgeving. In Finland echter is de positieve medewerking van den President voor de wetgeving zoozeer vereischt, dat, indien de President niet binnen drie maanden éen wet bekrachtigd heeft, hij geacht wordt de bekrachtiging te hebben geweigerd. Doch, ofschoon de President formeel het recht van bekrachtiging heeft, komt dit recht naar zijn feitelijke beteekenis toch niet overeen met het recht van sanctie in den zin, dien men voorheen daaraan hechtte. Niettegenstaande de sanctie-weigering van den President kan namelijk de Rijksdag ten slotte toch zijn wil doorzetten. Indien de President een wet niet bekrachtigt, wordt deze ook zonder dien van kracht, indien de Rijksdag haar na de verkiezingen opnieuw ongewijzigd aanneemt (art. 19, lid 2). Deze bepaling schijnt zoo te kunnen worden uitgelegd, dat er voor het opnieuw aan de orde stellen der behandeling na de verkiezingen geen nieuw initiatief noodig is; in Noorwegen, welk land in dit opzicht eenigermate als voorbeeld diende voor de Finsche grondwet, wordt daarentegen een door de volksvertegenwoordiging aangenomen ontwerp, aan hetwelk de Koning zijn sanctie onthoudt, na de verkiezing niet zonder nieuw initiatief in behandeling genomen, een praktijk, die meer in overeenstemming met den aard van het recht van sanctie moet worden geacht. Aangezien de hoogste macht berust bij het volk, dat door de verkiezing gelegenheid heeft zich uit te spreken, kan men het er voor houden, dat een soort plebisciet plaats vindt in geval de nieuwe Rijksdag bij de vroegere beslissing volhardt. Dat het recht van sanctie van den President echter toch niet erikel bedoeld is als een formaliteit, doch van weigering der sanctie, na rijp beraad, zeer wel sprake kan zijn, blijkt overigens daaruit, dat de President het oordeel van de hoogste rechtscolleges kan inwinnen over een door den Rijksdag aangenomen wetsontwerp, wat onnoodig zou zijn, indien het de bedoeling der grondwet ware, dat de President geen zakelijk toetsingsrecht zou bezitten, doch van sanctieweigering alleen sprake zou kunnen zijn in gevallen, waarin klaarblijkelijk een vergissing is ingeslopen of de wet onderling strijdige bepalingen inhoudt, welke haar toepassing kunnen bemoeilijken, enz. Daar de President der republiek zijn taak op het gebied der wetgeving slechts 10 PRO FINLANDIA'. kan uitoefenen met medewerking van den Ministerraad en de leden van dien raad ook politiek verantwoordelijk zijn tegenover den Rijksdag, zal weigering van de sanctie ook in Finland slechts bij uitzondering voorkomen. De ervaring heeft intusschen bewezen, dat zij daarom toch niet geheel zonder beteekenis is. De „pouvoir réglementaire" der Regeering is in Finland uitgebreider dan in de meeste andere landen, aangezien de Regeering sinds oude tijden bevoegd is om zoogenaamde economische of administratieve maatregelen uit te vaardigen. De President heeft ook thans nog het recht om verordeningen uit te vaardigen nopens aangelegenheden, welke „vroeger geregeld waren door administratieve bepalingen" (art. 28 der Grondwet); zonder nadere grenzen aan te geven voor het gebied, waarop deze bevoegdheid wordt uitgeoefend, verwijst de grondwet hier derhalve naar de vroegere praktijk, er uitdrukkelijk aan toevoegende, dat nadere bepalingen betreffende de uitvoering der wetten, het beheer der staatsdomeinen en de organisatie der ambtelijke bureaux en algemeene diensten bij verordeningen kunnen worden uitgevaardigd. Deze taak kan ook aan den Ministerraad worden toevertrouwd; dergelijke verordeningen worden dan afgekondigd als „besluiten van den Ministerraad". Overigens staat het gebied van bovenbedoelde administratieve wetgeving principieel ook ter beschikking van den Rijksdag; een voorstel van den Rijksdag kan toch volgens art. 29 van de Rijksdagverordening, ook die bepalingen betreffen, „welke vroeger niet afhingen van het gemeen overleg tusschen Regeering en Rijksdag". Het recht om door verordeningen voorschriften te geven komt dus eigenlijk slechts in zooverre aan de Regeering toe, als de Rijksdag het niet noodig oordeelt zijn wetgevenden arbeid uit te strekken tot dit rechtsgebied, dat vroeger buiten de grenzen van zijne bevoegdheid lag. Het recht der Regeering om verordeningen uit te vaardigen kan anderzijds op een bepaald gebied verruimd worden, indien de Rijksdag haar machtigt bepaalde verordeningen uit te'vaardigen, welke zij anders niet zonder medewerking van den Rijksdag zou kunnen geven. Zoodanige machtiging, welke géwoonlijk slechts een toevallige aangelegenheid of bepaling van voorbijgaande beteekenis betreft, houdt uiteraard niet in, dat de Rijksdag op dat gebied voorgoed van zijn wetgevende macht afstand zou doen. De Staathuishouding houdt nauw verband met de wetgeving; ook hierbij neemt de Rijksdag, wat de aanwijzing en het gebruik der middelen betreft, de voornaamste plaats in, ofschoon uiteraard de uitvoeringsmaatregelen door de Regeering getroffen worden. Vooral de belastingen hangen ten nauwste samen PRO FINLANDIA. 11 met de wetgeving, temeer omdat volgens de nieuwe grondwet alle belastingen, bij de wet worden vastgesteld. De President der Republiek. Zooals de grondwet — systematisch onjuist, doch stellig duidelijk — verwijst naar de organisatie en taak der volksvertegenwoordiging in het hoofdstuk, dat handelt over de wet, evenzoo geeft zij bepalingen betreffende den President der republiek in het hoofdstuk over de Regeering en het bestuur, ofschoon de taak van den President niet tot dit gebied beperkt is. Dit vindt zijn oorzaak hierin dat de grondwet geen verschil maakt tusschen de staatstaak en de organen, welke deze taak vervullen. De President wordt door het volk gekozen bij getrapte verkiezing of verkiezing door electoren en wel voor den duur van zes jaar. Bij de verkiezing der electoren worden dezelfde regelen in acht genomen als bij de Rijksdagsverkiezingen. De eerste Presidentsverkiezing geschiedde destijds door den Rijksdag krachtens een speciale regeling. Het spreekt vanzelf, dat het Presidentschap niet vereenigbaar is met het lidmaatschap van den Rijksdag. Wordt een lid van den Rijksdag tot President verkozen, dan houdt hij, ipso facto, op, lid van den Rijksdag te zijn. Een functie, waarvan de bekleeder tot President gekozen wordt, zou ad interim vervuld kunnen worden, doch de wetgever heeft het voor meer doeltreffend gehouden, dat in dit geval de plaats als vacant aangemerkt en opnieuw vervuld wordt. Komt de President te overlijden of wordt hij blijvend of althans voor onbepaalden of zeer langdurigen tijd ongeschikt om zijn ambt te vervullen, dan moet een nieuwen gekozen worden, wederom voor zes jaar. Is de ziekte van voorbijgaanden aard, dan worden de plichten van den President waargenomen door den Minister-president. Deze behandelt dan de zaken onder eigen verantwoordelijkheid en naar eigen oordeel. Ten opzichte van den Rijksdag is het in dit geval, wat betreft de zoogenaamde politieke verantwoordelijkheid, zeer moeilijk scheiding te maken tusschen zijn beide hoedanigheden. De Ministerraad. Naar vanouds geldende constitutioneele grondbeginselen moet een staatshoofd verantwoordelijke raadgevers hebben, en het moderne parlementarisme heeft aan de leden der Regeering een geheel afzonderlijke plaats aangewezen tusschen het staatshoofd en de volksvertegenwoordiging. Wanneer men het principe wil handhaven, dat de constitutioneele bestuursfuncties aan verschillende organen toebehooren, dan moet aan het staatshoofd, ook in een republiek, een groote verantwoordelijkheid worden voorbehouden. Volgens de Finsche grondwet (art. 47) kan de President slechts dan strafrechtelijk aansprakelijk gesteld worden voor zijn ambtsuitoefening, indien de procurator of de Ministerraad van meening 12 PRO FINLANDIA. is, dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan hoog- of landverraad en de Rijksdag dientengevolge besluit een aanklacht in te dienen. Politiek is de President echter niet verantwoordelijk, d. w. z. voor de doelmatigheid van de maatregelen, welke de President en de Ministerraad nemen, zijn slechts de Ministers verantwoordelijk tegenover den Rijksdag. De uit de Ministers bestaande Ministerraad, of Staatsraad, zooals dat orgaan in Finland genoemd wordt, is dus allereerst een op grond van de constitutie bestaand regeeringsorgaan, dat een onontbeerlijke voorwaarde is voor de competentie van het staatshoofd, een orgaan, welks bestaan en functie de machtsoefening van den President mogelijk maken. Voorts treden de Ministers op als de hoogste instanties in de verschillende takken van staatsbeheer, hetzij gemeenschappelijk (als college), hetzij individueel. Hierbij oefenen zij geen bevoegdheid uit, welke den President toekomt en nemen zij geen besluiten in zijn naam, doch handelen volkomen zelfstandig. De leden van den Ministerraad worden door den President benoemd. „Tot leden van den Ministerraad, die het vertrouwen van den Rijksdag moeten genieten, benoemt de President in Finland geboren burgers, die bekend staan als rechtschapen en bekwaam." (Grondwet art. 36). Het hangt van het oordeel van den President af, wie een plaats aan de regeeringstafel zal krijgen, doch er zijn omstandigheden, welke zijn vrijheid van handelen beperken. De Ministers toch moeten het vertrouwen van den Rijksdag genieten. Zij worden weliswaar in het algemeen geacht dit te bezitten, totdat de Rijksdag te kennen geeft, dat zulks niet het geval is, doch de President acht zich natuurlijk verplicht er zorg voor te dragen, dat de Regeering, althans in zekere mate, parlementair levenskrachtig is. Hij behoeft en mag zich zelfs niet bij de Rijksdaggroepen op de hoogte stellen, in hoeverre de in aanmerking komende personen het vertrouwen genieten, doch hij zal uiteraard niet nalaten er voor te waken, dat het vertrouwen van den Rijksdag althans eenigermate verzekerd zij. Het is gebruikelijk dat de President de vorming van een nieuw kabinet opdraagt aan den toekomstigen Minister-president, in Finland „Minister van staat" genoemd. Het is ook de President, die, althans formeel, op het verzoek van de betrokkenen zelf, de Ministers ontslaat. De uitdrukking, dat een Minister of de gezamenlijke leden van het Kabinet „hunne portefeuilles ter beschikking stellen van den President" is misleidend, voorzooverre de President principieel ook zonder dat zulks geschiedt, gerechtigd is er over te beschikken. Het aftreden van den Minister-president houdt altijd in, dat het geheele Kabinet aftreedt. Aan het hoofd van elk departement staat een Minister, doch 14 PRO FINLANDIA. onzekerheid bestaat, in hoeverre deze raad bevoegd is te beslissen, dan wordt de vraag aangaande de competentie door den President beslist. De politieke verantwoordelijkheid tegenover den Rijksdag hangt onafscheidelijk samen met den parlementairen regeeringsvorm, welke in Finland uitdrukkelijk door de grondwet is voorgeschreven. Reeds bij de wet van 31 December 1917 werd in de Rijksdagsverordening een bepaling opgenomen, volgens welke de leden der Regeering het vertrouwen van den Rijksdag moeten genieten. Daarnaast werd bepaald, dat zij verantwoordelijk zijn tegenover den Rijksdag, „allen tezamen voor de algemeene richting van het bestuursbeleid en ieder afzonderlijk voor hun eigen ambtelijke maatregelen", een bepaling, welke inhoudt een in politiek opzicht, deels collectieve of solidaire, deels afzonderlijke, persoonlijke verantwoordelijkheid van politieken aard, welke kenmerkend is voor het parlementaire stelsel. Tegelijkertijd werd het recht van interpellatie ingevoerd, het belangrijkste middel voor de verwezenlijking van de politieke verantwoordelijkheid der Regeering. In art. 36 der grondwet vinden wij de bepaling, dat de leden van den Ministerraad het vertrouwen van den Rijksdag moeten genieten, ten overvloede nog eens terug. In hoeverre de Regeering of een harer leden het vertrouwen van den Rijksdag geniet, kan op verschillende wijzen beslist worden. De Rijksdag, of liever gezegd de meerderheid daarvan, kan naar aanleiding van een interpellatie een votum van wantrouwen in de Regeering uitbrengen, doch zij kan ook op andere wijze, b. v. door een plan, dat de Regeering van belang acht, af te wijzen of door een wetsontwerp, dat de Regeering uitdrukkelijk aanbeveelt, te verwerpen, doen blijken, dat de Regeering het noodige vertrouwen mist. Het is mogelijk, dat de Rijksdag in een dergelijk geval geen Kabinetswisseling wenscht, doch dat de Regeering desalniettemin in verband met het gebeurde, b. v. het verwerpen van een wetsontwerp, het voor onmogelijk houdt, om verder met goed gevolg de leiding der zaken op zich te blijven nemen. Het kan ook gebeuren, dat de uitslag van een gehouden Rijksdagverkiezing het Ministerie terstond aanleiding geeft om ontslag aan te vragen. In haar gewonen vorm uit zich de politieke verantwoordelijkheid der Ministers vooral daarin, dat zij op de in de grondwet nader aangegeven wijze aan den Rijksdag rekenschap van hunne handelingen moeten afleggen. De Rijksdag heeft gelegenheid om deze handelingen te beoordeelen en er zich over uit te spreken, hoe bepaalde aangelegenheden geregeld moeten worden, doch de verantwoordelijkheid bereikt uiteraard haar toppunt en eigenlijke kracht daarin, dat de meerderheid van den Rijksdag macht heeft om PRO FINLANDIA. 15 door het uiten van wantrouwen de Regeering tot aftreden te dwingen. Volgens art. 32 der Rijksdagverordening brengen de „eigen ambtelijke maatregelen van een Minister — dus, althans in de eerste plaats, de beslissing in zoodanige zaken, welke door zijn eigen Departement behandeld worden — een persoonlijke verantwoordelijkheid voor hem mee. De Regeering kan echter de zaak | van den Minister tot de hare maken, zij kan zich tegenover den f Rijksdag met hem solidair verklaren, zoodat de kritiek, welke hem ; ten deel valt, de gezamenlijke leden der Regeering treft Wanneer tegenover genoemde maatregelen de „algemeene rich; tmg der Regeering gesteld wordt, is dit niet juist, daar er zaken zijn welke door den Ministerraad of door den President worden afgedaan doch die intusschen allerminst van zóó principieele beteekenis zijn, dat zij geacht kunnen worden, de algemeene richting der politiek ' weer te geven. Men kan zelfs zeggen, dat het grootste deel van , de aldus afgehandelde zaken tot deze groep behoorde. Met betrekking tot de verantwoordelijkheid bestaat het verschil dus daarin dat in vragen betreffende „de algemeene richting" ook een Minister' die niet aanwezig was bij de behandeling van een bepaald onder' ; werp, of die in de notulen zijn afwijkende zienswijze liet aanteekenen, toch mede politiek verantwoordelijk is, uitsluitend op grond van het feit, dat hij deel uitmaakt van de Regeering ter, wijl in andere aangelegenheden, welke geen eigen ambtelijke maatregelen van een Minister zijn, hij, die zich op bovengenoemde wijze onthield van deelneming aan het besluit of er zich tegen verzette niet verantwoordelijk is. Deze omstandigheid heeft daadwerkelijk geen groote beteekenis, aangezien de practische gevolgen van het door een Rijksdag tegen de Regeering uitgesproken wantrouwen eigenlijk dezelfde zijn; wanneer de Regeering aftreedt, moeten de onschuldigen lijden met de schuldigen. Iets anders is, dat van de eerstgenoemden door hen tot leden der nieuwe Regeering te benoemen erkend kan worden, dat zii het vertrouwen van den Rijksdag bezitten. Dat een lid der Regeering, zoowel juridisch als politiek, verantwoordelijk kan worden gesteld voor een besluit door den President genomen grondt zich niet op een of andere rechtsfictie, doch daarop, dat hij in dit geval medewerkt aan het besluit. In zaken betreffende de algemeene richting van het bestuur brengt de solidariteit der Regeering een nog grootere verantwoordelijkheid mee. £°rL H .•MruS^ent,n die zelf v»jgesteId fc van alle politieke verantwoordelijkheid, alleen in een zaak beslist, is de Minister daarby geenszins een passief toeschouwer. Weliswaar ontbreekt zelfs der. Minister, die de zaak aanhangig maakte, de gelegenheid om zoodanig besluit van den President te voorkomen, als hij zelf ongewenscht acht. De grondwet kent aan een Minister, die een voorstel doet, in 't algemeen geen recht toe om op grond van 16 PRO FINLANDIA. eigen onderzoek te weigeren het besluit van den President mede te onderteekenen; slechts wanneer hij zulk een besluit in strijd acht met de grondwet, kan en moet hij weigeren het mede te onderteekenen. Doch behalve dat hij overigens om zich van de verantwoording te ontdoen in de notulen van den Ministerraad zijn afwijkende meening kan doen aanteekenen, heeft hij uiteraard steeds de gelegenheid om ontslag te vragen; in de praktijk kan de zaak vaak zoodanig verloop hebben, dat hij, de mogelijkheid van een conflict voorziende, zoo tijdig ontslag aanvraagt, dat hij de zaak niet aanhangig behoeft te maken. Bovendien is de Ministerraad krachtens de grondwet (art. 45) verplicht om een onwettig besluit van den President te doen herroepen, zelfs om de uitvoering ervan te weigeren. De wet heeft dus aan den Minister niet de middelen onthouden om zich van zijne verantwoordelijkheid te ontlasten. In sommige gevallen kan een lid der regeering ook aansprakelijk worden gesteld voor maatregelen, welke de President nalaat. Aangezien een door den Rijksdag goedgekeurd wetsontwerp vervalt, wanneer de President het niet binnen drie maanden bekrachtigt, en het de President is, die bepaalt, wanneer zaken, aan zijn oordeel onderworpen, moeten worden voorgedragen, is het denkbaar, dat de betrokken Minister door den Rijksdag er voor aansprakelijk wordt gesteld, dat geen afdoening plaats vindt binnen den bij de wet vastgestelden termijn. Het voor het parlementaire stelsel zoo belangrijke recht om de volksvertegenwoordiging te ontbinden behoort ook in Finland aan het hoofd van den Staat; daardoor is het mogelijk dat een votum van wantrouwen van den Rijksdag niet leidt tot wijziging van de Regeering, doch dat het conflict ter beslissing aan het volk wordt overgelaten, voorzoover men althans kan aannemen, dat in Finland met zijn talrijke politieke partijen en weinige parlementaire tradities een Rijksdagverkiezing zoodanige beteekenis bezit. . , Karakteristiek is voor een parlementair regeenngsstelsel, dat de Regeering, zoolang zij het vertrouwen der volksvertegenwoordiging bezit, er naar moet streven aan den arbeid daarvan leiding te geven. In elk geval moet de Regeering duidelijk haar eigen standpunt doen uitkomen. Zoodanige verhouding is in Finland veelal bemoeilijkt, doordat de Regeering, wat betreft haar samenstelling, betrekkelijk dikwijls een minderheidsregeering was. Wanneer een meerderheidsregeering aan het bewind is, volgt uit de heerschende partijverhoudingen, dat dit als regel een coalitieregeerihg is, gevormd uit vele verschillende groepen, waardoor een besliste houding en een doelbewust optreden worden bemoeilijkt. Uit hoofde van dezelfde oorzaak kan het ook zijn, dat de Regeering minder geneigd is op te treden in den Rijksdag, voorzoover dit niet geheel onvermijdelijk is. Ook kan het zoodoende gebeuren, dat de meerderheid van den Rijksdag dientengevolge opzettelijk vermijdt het geheele PRO FINLANDIA. 21 verduistering. De heldere slagen van den scheepsbel gaan met ontstellend-hard geluid door de avondstilte en zoo verlaten is dit land en zoo onbewogen zijn de omtrekken der stille bosschen en zoo roerloos liggen de zilverglanzende lijnen der oevers, dat, als plotseling van uit het avonddonker een groote vogel komt aanvliegen en boven onze hoofden zwenkend, zwierig neerstrijkt aan den kant van het water, dit voor de reizigers haast een evenement is. De klare schal van een late merel klinkt in deze eenzaamheid als de klokslag van de eeuwigheid. En als dan, na den nacht vol van een haast tastbare melancholie, de morgen komt en een atmosfeer van vredigheid, glanzend en blank, zich uitspreidt over het meer, dat te zilveren, te tintelen, te sprankelen begint, dan staan wij telkens weer verrast, bijna bewogen, tegenover de wonderen van schoonheid, in het licht en de kleuren der Finsche meren besloten: „des Herren Lacheln um die stillen Seen " Wer könnte so wie der Finne, so innig lieben den See? Er grüszt ihn mit jauchzendem Sinne, sieht er in der Fremde ihn je. Da glanzt, was auf Erdenauen ist schön und in Himmelshöhn Wie ein Weib ohne Seel' ist zu schauen das schönste Land ohne Seen*). Een bijzondere bekoring verkenen aan het Finsche landschap de oude ruïnes, die men hier en daar op reis tegenkomt: de overblijfselen van de verdedigingswerken destijds gericht tegen de kozakken-invallen, die regelmatig schrik en verderf over Finland verspreidden. Die ruïnes, meestal door grachten omringd, of midden uit het meer oprijzend, geven aanstonds een romantisch accent en wie ze voorbij gaat, ziet voor zijn oogen verrijzen Finlands oude historie: de eeuwenlange strijd tegen Rusland en de trouw der Finnen aan Zweden, met welk land ze eens — tot 1809 — verbonden zijn geweest. En onwillekeurig treden dan weer voor oogen dé figuren uit Runeberg's „Fahnrich Stahls Erzahlungen" 2), de helden uit het volk, dat zoo lang en zoo lang tevergeefs voor de vrijheid heeft gestreden tot eerst in den laatsten oorlog de vrijheid en onafhankelijkheid gewonnen zijn geworden. En de oude burchten, thans tot ruïnes vervallen of — zooals de Olafsburg te Nyslott — tot musea gerestaureerd, zij spreken in de vredige eenzaamheid van het Finsche landschap de taal van het gevaar, dat altijd het ij „Der See , gedicht van J. Lehtonen, geb. 1881. Duitsch van O. Manninen. Uit gedicht komt voor in den bundel „Suomis Sang", eine Sammlung neuerer finmscher Gedichte (H. Minden, Dresden u. Leipzig). 2) Johann Ludvig Runeberg, 1804—1877, „Fanrik Stals Sagner" — Runeberg dichtte m het Zweedsch — zijn zangen uit den oorlog van 1808; de inleiding ervan „Vart Land" (Ons Land) is het Finsche volkslied geworden. PRO FINLANDIA. 27 De gewijzigde politieke constellatie plaatste het Finsche volk voor de taak, zich in nieuwe verhoudingen in te leven. Veel bezwaar leverde dit aanvankelijk niet op: Alexander I was een verstandig vorst, die het aan de Finnen niet moeilijk maakte, zich onder zijn heerschappij te schikken. Van een zich scherpen van het nationale besef door wrijving met Rusland was dan ook destijds nog geen sprake. De stoot daartoe kwam niet uit het Oosten, maar uit het Westen, toen de Romantiek uit Duitschland over Zweden haar weg vond naar Finland en in de universiteitsstad A b o (Turku) vasten voet kreeg. Op het voetspoor san den hoogleeraar Hendrik Gabriël Porthan, (1739—1804) *) die reeds in 1766 de uitgave van zijn „De poësi fehnica" was begonnen, begon men ernstig de aandacht te wijden aan de Finsche taal en het Finsche volkslied Adolf Ivar Arwidsson was de naam van den vurigen polemist, die hierbij de leiding had. Als voorlooper van Snellman, verdient hij te worden genoemd. Verfinsching van den beschaafden stand was Arwidsson's eerste programpunt. De ontwikkelde Finnen moesten hun landstaal weer gaan liefhebben en spreken en met terzijdestelling van wat aan vreemde elementen in de nationale cultuur was ingedrongen, zich op het karakteristieke der inheemsche beschaving bezinnen. Dat het nog lang niet zoover was, Arwiddson wist het maar al te goed. Zelfs velen uit zijn eigen kring, hoewel het Finsch met voorliefde hun moedertaal noemend, kenden het slechts gebrekkig. Door Ardwidsson's rustelooze werkzaamheid ontwaakte bij velen op den duur het besef, dat het Zweedsch, dat zij spraken, niet meer was dan een vreemde taal, als gevolg van de historische ontwikkeling aan het Finsche intellect opgedrongen. Het Zweedsch zal dan ook, zoo concludeerde men, op den duur weer voor het Finsch als nationale taal plaats moeten maken. Intusschen was men er zich wel bewust van, dat het toenmaals levend geslacht het Zweedsch niet zonder meer van zich af zou kunnen schudden 2). Arwidsson zelf bleef dan ook in het Zweedsch schrijven; hij kon niet meer dan pionierswerk doen en door zijn pleiten voor de te lang verwaarloosde klankrijke Finsche taal, voor het Finsche volkslied en voor heel het sagenrijke Finsche verleden, een streven, waarvoor weldra de naam Fennomanie gebruikelijk werd, bezielend werken op zijn literaire bondgenooten. Geven wij Arwidsson zelf het woord, in de eerste plaats over de plicht tot nieuwe oriënteering, nu Finland als een zelfstandige staat tot het Russische Rijk was komen te behooren. In een artikel in het „Abo Morgonblad" in 1821 onder den titel „Een blik 1) Vergl. J. V. Snellmans Samlade Arbeten (in het vervolg van dit opstel aangehaald als „Snellman"), deel IX, p. 103, „Hvad var Porthan". 2) Hierover uitvoerig: Werner Söderhjelm, Aboromantiken och dess samband med utlandska Idéströmningar (1915). 28 PRO FINLANDIA. op ons Vaderland" verschenen spreekt Arwidsson zich over dit punt als volgt uit: Die gewijzigde toestand eischt een heel ongelijke krachtsinspanning, een heel andere ontwikkeling van ziels- en verstandsvermogens dan de voorafgaande. In den ouden toestand heeft de nieuwe geen enkelen waarborg voor#zijn voortbestaan; op zichzelf zal deze zich moeten grondvesten en uit zijn eigen binnenste de kracht moeten putten, waaruit geleefd zal moeten worden. Juist dit is de trots en de eere van het nieuwe, dat het noodzakelijkerwijze in zichzelf geworteld moet zijn en, om*zoo te zeggen, met zijn eigen bloed den stam moet voeden, waar toekomstige stormen en windvlagen tevergeefs hun verwoestende razernij tegen zullen richten. Hieruit volgt, dat bij een nieuwen stand van zaken, er voor een volk geen andere waarborg voor zijn voortbestaan is, dan nieuw opgewekte burgerlijke deugden. Een nieuwe tijd moet worden geboren, nieuwe krachten moeten worden ontplooid. Intusschen treffen wij overal een algemeene matheid aan. De eischen des tijds zijn grondigheid en veelomvattende studie. De grootste aandacht moet worden gewijd aan de opvoeding der jeugd. Onze vorming heeft zoo weinig een nationaal doel. Weldra zullen wij zoover gekomen zijn, dat wij geen bepaalde spreektaal hebben. Vele onzer ambtenaren hebben weinig kennis van de landstaal. Niet zelden wordt rechtgesproken of het woord Gods verkondigd in een taal, die aan houtzagen of het doen van de wasch herinnert. Niets grijpt zoo diep in de menschelijke ziel in en heeft daarop een zoo geweldigen invloed als de taal. Er is daarom niets verderfelijker, niets dat meer den eigen aard van het karakter verwoest dan een kind vreemde talen te leeren, vooral wanneer het met verschillende talen tegelijk wordt lastig gevallen". Niet minder stellig sprak Arwidsson zich uit met betrekking tot de beteekenis van het volkskarakter, door hem en later ook door Snellman veelal als de „nationaliteit" aangeduid. Hij merkt daaromtrent in genoemd blad het volgende op: J Twee heilige onzichtbare banden binden de menschen aan elkander. Deze banden noemt men volk en staat. De laatste wortelt in het verstand, behoefte is de leider van de eerste. De laatste bestaat ons van onze geboorte af nader en ligt in een donker, maar onoverwinnelijk gevoel, dat ons als door een geheimzinnige macht bindt aan de natie, in welks midden wij het levenslicht aanschouwden. Door dat gevoel behouden wij in den loop der jaren de trekken van verwantschap en de nationale eigenaardigheden, de overblijfselen van de natuur onzer voorvaderen, het karakter, de gewoonten, zeden en gebruiken, die teruggaan tot het grijze verleden voor alle traditie en voor alle geschiedenis. Onzichtbaar leeft dat gevoel in het volkskarakter en in den volks- PRO FINLANDIA. 29 geest en zelfs bij een volk, dat het meest door vermenging met andere te lijden heeft gehad, loochent het zich niet. Zij vormen voor eiken volksstam het levensprincipe en moeten daarom het stempel dragen van het grondtype, dat in elke natie ligt in verband met klimaats- en politieke invloeden, religie, historie, gewoonten en taal. Wij zien zoodoende, hoe diep in het menschelijke karakter de eigenheid van een volk (de nationaliteit) gefundeerd is". Het is de plicht van eiken vaderlander, aldus de gedachtengang van Arwidsson, om op het behoud der nationaliteit als geheel der typisch nationale karakter-elementen bedacht, zich van vreemde smetten vrij te houden. „ . ... Elk weldenkend man behoort er tot het uiterste naar te streven zooveel mogelijk te bewaren en te redden van het kleine overblijfsel van ons eigen volkskarakter en ons te ontdoen van het bonte en gelapte kleed, dat ons tot marionnetten en buigzame na-apers van tallooze andere landen maakt. Wat wij het eerste in bescherming behooren te nemen en te bewaren is onze inheemsche moedertaal; zoolang deze ons nog rest, voelen wij ons zelve als natie. Met het verlies van de taal der vaderen is een volk ontbonden en te gronde gericht. Allen, die eenzelfde taal spreken vormen van nature een onafscheidelijk geheel; hen vereenigt een innerlijke band, de band der ziel en der gedachte, machtiger en sterker dan welke uitwendige vereeniging ook. Een taal is niet een product, een willekeurig maaksel van een bepaalden enkeling of van een bepaalden tijd, maar de uitdrukking van heel het intellectueele leven des volks, van zijne beschaving, zijn levens- en wereldbeschouwing en beginselen. Zij is een sprekend en levend beeld van het verleden, maar tevens een grondtype, een levensprincipe voor komende dagen." Beter dan hijzelf het hier deed, kunnen wij Arwidsson's denkbeelden bezwaarlijk weergeven. Wat opvalt is, dat taal en nationaliteit bij hem samenvallen; ook op dit punt vond Snellman in hem een voorlooper. Typeerend is ook Arwidsson's uitspraak: „Svenskar aro vi icke, Ryssar kunna vi icke bliva, alltsa aro vi Finnar", d. w. z. Zweden zijn wij niet, Russen kunnen wij niet worden, dus zijn wij Finnen, waarin hij èn tegenover Zweden èn tegenover Rusland de zelfstandigheid der Finnen handhaaft. Het is te begrijpen, dat dergelijke vrijmoedige beschouwingen in een tijd, toen in geheel Europa de politiek in het teeken der reactie stond, niet aan de autoriteiten bevielen. Het artikel in het tijdschrift „Mnemosyne", waarin Arwidsson deze befaamde woorden neerschreef, was dan ook oorzaak, dat hij in 1823 van zijn ambt als privaat-docent in de geschiedenis werd ontheven. Genoopt om dientengevolge op andere wijze in zijn 30 PRO FINLANDIA. levensonderhoud te voorzien, moest hij de wijk nemen naar Zweden. Van nauw persoonlijk contact tusschen Arwidsson en Snellman, die zich in October 1822 als student aan de universiteit te Abo liet inschrijven, was dan ook geen sprake. Zooveel temeer moeten wij de aandacht vragen voor een tweetal commilitones, die tegelijk met Snellman aankwamen: J o h a n Ludvig Runeberg en Elias Lönnrot die niet minder bestemd waren om op de toekomst van het Finsche volk invloed uit te oefenen. Het was een allesbehalve opgewekte tijd, waarin het drietal, allen even arm en genoodzaakt als „informator" (gouverneur) in gegoede families de kost te verdienen, hun studiën voltooiden. Van publiek leven viel weinig of niets te bespeuren. „Abo Morgonblad" en „Mnemosyne" hadden opgehouden te verschijnen, de overige bladen, nagenoeg alle in het Zweedsch geredigeerd, muntten uit door onbelangrijken inhoud; kortom het was een slaperige tijd. Als gevolg van een grooten brand, die de stad vrijwel geheel verwoestte werd de universiteit in 1827 van Abo naar Helsingfors overgeplaatst. Het was te Helsingfors, dat het drietal, dat elkander reeds spoedig als vrienden gevonden had, grooten invloed kreeg in den kring, die onder den naam „Lördagssallskapet" (Zaterdagavondclub) geregeld bijeen kwam en waarin ook jongelieden als Lars Stenback en C. G. von Essen ieder op zijn wijze in geestdriftige taal zijn idealen bepleitten. In dezen kring droeg Runeberg, Finlands grootste Zweedsch-sprekende dichter, zijn eerste gedichten, voor, in dezen kring rijpte bij Lönnrot de gedachte om de oude Finsche volksliederen te verzamelen, een plan, waaraan de beroemde „Kale val a" haar ontstaan dankt; in dezen kring ook ontvouwde Snellman voor her eerst zijn nationaliteits-theorie, die toen zij eenmaal op de massa vat kreeg, de Finsche taal met onweerstaanbare kracht op die plaats bracht, waarop zij, gelet op het feit, dat zij reeds toenmaals door 8/9 des volks gesproken werd, aanspraak kon maken. Een resolute, energieke persoonlijkheid als Snellman, kreeg onder de academische jeugd vanzelf invloed; Snellman was een geboren leider en hij aarzelde dan ook niet, waar noodig, als zoodanig op te treden. Duidelijk bleek dit in het najaar van 1837 toen hij, na langdurige studie in theologie en wijsbegeerte als privaat-docent in de philosophie toegelaten, colleges over „de ware natuur en het wezen der academische vrijheid" aankondigde. Men begrijpt, dat dit onderwerp den autoriteiten verdacht voorkwam; de rector-magnifïcus Pipping achtte het dan ook raadzaam, de voordrachten van Snellman te verbieden. Deze wenschte zich metbij deze beslissing neer te leggen, met het gevolg, dat zich een langdurige en scherpe gedachtenwisseling met de autoriteiten ontspon. Als proeve van den trant, waarin deze werd gevoerd, 34 PRO FINLANDIA. d.i. de Finsche taal eigen te maken, kan hierin een verandering ten goede komen. Daartoe moet het Finsch in de eerste plaats zij het ook slechts geleidelijk *) de voertaal van het onderwijs worden, en voorts ook in ambtelijke stukken worden toegelaten. Deze beschouwingen waren genoeg om een storm te doen opstenen. Men wenschte zich niet te laten gezeggen, dat de literatuur der Zweedsch-sprekende Finnen bloedloos was en veel minder nog vond weerklank de stelling, die Snellman's ceterum censeo zou worden, nl. dat een nationale literatuur alleen mogelijk was in de eigen taal des lands, dat wil bij hem zeggen, het Finsch. Het „denkend deel der natie" was niet weinig op de teenen getrapt, zooals een stortvloed van scheldwoorden en persoonlijke aanvallen in allerlei bladen en blaadjes duidelijk bewees. Het zou er niet beter op worden, toen Snellman te Kuopio de oprichting eener meisjesschool wist te bewerken, de eerste volksschool in Finland, waar het Finsch de voertaal van het onderwijs was. Typeerend voor de naief-hooghartige wijze waarop sommigen zich van Snellman meenden te kunnen afmaken, zijn wel de beschouwingen van een schrijver in „Abo Tidningar". Zich tegen „Saima" keerende, meende hij, dat noch bij het onderwijs, noch in de ambtelijke bureaux voor het Finsch plaats mocht worden gemaakt. Zulks achtte hij schadelijk en bovendien onrechtvaardig tegen het Zweedsch-sprekend gedeelte. Finsch leeren zou tijd kosten, het vooruitbrengen van deze taal zou mitsdien stopzetten van 's lands ontwikkeling beteekenen en — overigens moest het bestaande worden gerespecteerd. Er waren immers meer voorbeelden van volksstammen, wier taal was verdwenen of verdrongen door de taal van machtiger volken, met welke zij vereenigd werden ! Zoo b.v. de Ieren in het Britsche Rijk en de Irokeezen in de Vereenigde Staten. Het kwam er voor de aldus redeneerenden, aan wie bovenbedoeld artikel den bijnaam „Irokeezen" bezorgde, niet beter voor te staan, toen men in „Abo Tidningar" nog een nieuw argument naar voren bracht, n.1. dat het onrechtvaardig zou zijn, indien de, trouwens literair nog veel te weinig ontwikkelde, Finsche taal, de overhand zou krijgen. Dat zou beteekenen, zoo meende de schrijver, dat het (1/7) deel der bevolking, dat zijn uitsluitend recht op hoogere vorming en openbare ambten prijs gaf, gelijk zou worden i) Zoo ergens, dan bleek op dit punt, hoezeer Snellman steeds de werkelijkheid voor oogen hield. Een beschaafde Finsch-sprekende middenklasse zou alleen door de school kunnen worden gekweekt. Scholen waar uitsluitend Finsch gesproken wordt, zouden daartoe, met kunnen leidden immers zouden deze alleen voor de kinderen uit de Finsch-sprekende volksklasse bruikbaar zijn. Daarom moest de school z.i. aanvankelijk tweetalig zijn. Het Zweedsch-sprekend element, waaronder zich zooveel waardevol materiaal bevond, zou zoodoende eveneens gelegenheid ontvangen om zich te verfinschen. Vergl. Axel Lille, Den Svenska N a t i o n a 111 e t e n s i Omland Samlingsrörelse, 1921, blz. 161. PRO FINLANDIA. 37 „ . .. . Over degenen, die hun vaderland verlaten om elders een rijker bestaan te vinden, spreken wij niet.... Maar hij, die door arbeid in den dienst des geestes, bewijst, dat hij een doel kan grijpen hooger dan de behoefte aan een broodwinning, hij behoorde alleen, wanneer dat doel niet langs anderen weg bereikt kan worden, zich los te rukken van de nationaliteit, waarin zijne geestelijke krachten geworteld zijn.... Slechts zelden zal het gebeuren dat een individu te goed is voor zijne natie, voor het land, dat zijn vader en moeder geboren zag worden, voor de maatschappelijke verhoudingen, tot welke de natie het door eeuwenlang werken, strijden en lijden heeft kunnen brengen. Zelden zal men zien, dat iets blijvends en groots wordt tot stand gebracht zelfs door de grootste begaafdheid, wanneer aan deze de impuls en de machtige steun van het patriotisme ontbreken. Inzonderheid met betrekking tot Finland kan men hieraan nog toevoegen, dat het in den grond betrekkelijk onverschillig schijnt en in zooverre naar verhouding minder op de geestelijke nerf van het individu van invloed zal zijn, wanneer het volk, dat het prijs geeft, groot en machtig is, rijk aan materieele en geestelijke krachten, maar dat, naarmate het individu aan zijn vaderland een voor hetzelve kostbaar vermogen onttrekt, voor zijn besluit gewichtiger gronden vereischt zijn en dat dat vermogen zal verlammen naarmate die gronden ontbreken." Snellman moest zich te Helsingfors met een eenvoudige administratieve betrekking op het kantoor van den koopman Borgström tevreden stellen. De leiding van het „Literaturblad för allman medborgerlig bildnin g", dat, ofschoon voor den vorm door Lönnrot uitgegeven, toch feitelijk Snellmans orgaan en de voortzetting van „Saima" was, moest hij in deze donkere periode aan andere handen overlaten. Een professoraat, waarvoor hij krachtens heel zijn persoonlijkheid en kennis de aangewezen man was, scheen verder af dan ooit tevoren. Wel werd hem van ambtelijke zijde uitzicht op een bescheiden bestuursfunctie geopend, maar Snellman, die zijn vrijheid wenschte te behouden, liet zich niet op deze wijze onschadelijk maken. * * * De Krim-oorlog luidt voor Finland en .voor Snellman in het bijzonder een beter tijdvak in. Rusland kreeg het hard te verduren. In Zweden meende men de gelegenheid te baat te kunnen nemen om Finland van Rusland, dat nu immers zoo in het nauw was gebracht, los te rukken. Emil von Quanten, een jonge Finsche dichter, die naar Zweden was verhuisd, zond een tweetal brochures de wereld in, waarin hij deze gedachte met meer vuur 38 PRO FINLANDIA. dan kennis van zaken en toestanden bepleitte. In een handomdraaien zou de bevrijding van Finland een voldongen feit kunnen zijn, zoo meende deze enthousiast en vond hier en daar in studentenkringen bijval. De autoriteiten meenden hier weer aanstonds den verderfelijken invloed van Snellman te kunnen bespeuren, die intusschen geheel buiten deze beweging stond, waarvan hij het hopelooze duidelijk inzag. Gelukkig had persoonlijk contact met invloedrijke mannen als Baron Reinhold Munck, vice-kanselier der Helsingforsche universiteit, en Graaf Armfelt, deze allengs tot de overtuiging gebracht, dat Snellman niet de heethoofdige doordrijver was, waarvoor velen zijner belagers hem uitkreten. Aan hun invloed was het te danken, dat de veel vrijzinniger Alexanderll, die inmiddels (1855) Nicolaas I als tsaar-groothertog was opgevolgd, tenslotte een professoraat voor Snellman beschikbaar stelde. Was het dan al geen filosofie, sedert 1848 ook aan de universiteiten in het Russische Rijk een verboden vak, die hij doceeren zou, men had eene andere benaming gekozen, die voldoende ruimte liet voor bespiegelingen: zedeleer en het systeem der wetenschappen. Ook in de kringen der intellectueelen had Snellman meer en meer daadwerkelijken steun gevonden: Yrjö-Koskinen, die later het fennomaansch program kort en bondig formuleerde als Het Finsch in Finland zooals het Zweedsch in Zweden en het Fransch in Frankrijk", promoveerde in 1858 op een dissertatie in de Finsche taal, de tweede in genoemd jaar. Het was duidelijk, dat de Finsch-nationale idee meer en meer ingang vond; Snellman's volhardende arbeid begon vrucht te dragen. Toen Alexander II in 1856 Helsingfors bezocht, bleek hoe in het algemeen zijn bestuur een vrijzinniger geest ademde. Verschillende maatregelen tot verbetering van 's lands economischen toestand werden aangekondigd; in 1860 werd ook bovenbedoeld verbod tot openbaarmaking van geschriften in de Finsche taal, dank zij Snellmans thans ook in officieele kringen snel groeienden invloed, ingetrokken. In hetzelfde jaar begon ook eene Finsche editie van het Staatsblad te verschijnen. Groote voorzichtigheid was juist onder dit gunstig gesternte een eerste eisch. Gepoogd moest worden het vertrouwen van den tsaar-groothertog, dat hij ten opzichte van Finland zoo duidelijk aan den dag legde, te behouden en te sterken. Snellman was een van de weinige vooruitstrevenden, die dit inzagen. Het gestook van Emil von Quanten en anderen, die naar Zweden waren vertrokken, bleef aanhouden. Snellman, die besefte, welk gevaar hierin gelegen was, juist thans, nu bij Alexander II het voornemen rijpte om naar constitutioneelen eisch den Finschen Landdag ter behandeling van verschillende wetsontwerpen van ver strekkende beteekenis op economisch gebied bijeen te roepen, ontzag zich niet, tegen het 42 PRO FINLANDIA. tijd tot volle klaarheid te brengen, die grondgedachte, die op den bodem aller vragen ligt, die men nooit ter zijde zal kunnen schuiven, die naar alle zijden zich merkbaar maakt: namelijk: Finland op zichzelf, voor zichzelf, door zichzelf. Bij zulk een man zal de geschiedenis niet twisten over de vraag, of hij altijd den juisten weg heeft gekozen en het juiste middel. De historie zal vragen naar zijn doel en antwoorden, dat het aan een man, die aan de spits van zijn volk stond, waardig was. Daarom moeten wij, die het voorrecht hadden, zijn tijdgenooten te zijn, en die nu hier staan als eersten van hen die na nem komen, ons eerbiedig buigen voor zijne nagedachtenis, want die zal nimmer vergeten worden in de Finsche geschiedenis en de Finsche harten, zoolang ons land en ons volk bestaan". * * * Het is geen gemakkelijke taak van de persoon en het levenswerk van Snellman een bij benadering juiste waardeering te geven. Een zoodanige waardeering kan zich bepalen tot wat, historisch bezien, de hoofdzaak schijnt, n.1. of Snellman in zijn strijd voor de Finsche taal het toekomstig verloop eener noodzakelijke ontwikkeling met juistheid heeft voorzien en waar mogelijk bespoedigd. Maar daarnaast blijft plaats voor een waardeering in ethischen zin, een aan de orde stellen van de vraag, in hoeverre woord en daad van Snellman en de zijnen den toets eener zedelijke waardeering kunnen doorstaan. Over deze tweede vraag willen wij kort zijn. Licht en schaduw wisselen elkander ook in dit opzicht in Snellman's leven af. Gemakkelijk "was hij niet: in de grafrede van Topelius schemert dit duidelijk door. Van zekere eenzijdigheid, hoe verklaarbaar ook uit het door goed en kwaad gerucht nastreven van het eenmaal gegrepen doel, valt Snellman niet vrij te pleiten. Zijn aanvallen op zijn Zweedschsprekende landgenooten zijn in hun algemeenheid soms onbillijk: ook het Finland van heden dankt nog veel aan het Zweedsche cultuur-element. Ook met betrekking tot de keuze der middelen door Snellman gebezigd om tot zijn doel te geraken, is verschil van waardeering mogelijk. De wettigheid van het taairescript van 1863, waarbij Alexander III op Snellman's advies het Finsch met het Zweedsch gelijkstelde, is aanvechtbaar. Immers, en dit moest ook voor Snellman een onoverkomelijk bezwaar zijn geweest, het kwam niet langs constitutioneelen weg tot stand. Volgens geldig Finsch staatsrecht had, evengoed als in 1809 het Zweedsch door den Landdag tot officieele taal was gekozen, het Finsch op gelijke wijze moeten zijn ingevoerd. In wellicht verklaarbare, maar toch niet goed te keuren voortvarendheid verliet Snellman den constitutioneelen weg, toen hij den tsaar PRO FINLANDIA. 43 adviseerde om buiten den Landdag om aan de Finsche taal recht te doen. In later jaren, toen men zich te St. Petersburg slag op slag over d^ voorschriften van het Finsche staatsrecht heenzette, zou duidelijk worden, op hoe gevaarlijke paden men zoodoende terecht kwam. Uitvoeriger moeten wij zijn, waar het geldt een historische waardeering van Snellman's opvattingen en werk en hetgeen daarmede samenhangt. Bij een zoodanige waardeering zal, gelijk boven reeds opgemerkt werd, de vraag worden gesteld, of Snellman een juisten greep deed, toen hij zich opmaakte om aan de Finsche taal een positie te verzekeren meer in overeenstemming met het feit, dat zij de moedertaal van de overgroote meerderheid des volks was. Wij aarzelen niet, die vraag bevestigend te beantwoorden. Immers is het, alleen reeds psychologisch bezien, niet denkbaar, dat een opkomende natie, door de omstandigheden meer dan voorheen tot zelfstandigheid aangewezen, er op den duur in zou berusten, dat de taal, door de meerderheid der volksgenooten gesproken, zóó zou worden achtergesteld en verongelijkt, als bij Snellman's optreden met het Finsch het geval was. Men kan opmerken, dat het Finsch destijds als schrijftaal nog niet voldoende ontwikkeld was om als voertaal op alle gebied te kunnen dienen. Het moge zoo zijn, maar dan ligt de verdienste van Snellman juist daarin, dat hij op dit tekort met grooten nadruk heeft gewezen, dat hij zijne landgenooten heeft wakker geschud en aan het werk is getogen, om in dien wantoestand verbetering te brengen. Dat hij daarin niet is geslaagd, zal niemand beweren. Snellman en zij, die zijn werk overnamen en voortzetten, hebben in drie kwart eeuw het onbeholpen Finsch van voorheen tot een spreek- en schrijftaal, geschikt voor de hoogste uitingen van het geestesleven herschapen. Men behoeft slechts een willekeurige bladzijde van een modern Finsch literair werk *) Vis Linnankoski's „Laulu tulipunaisesta kukasta" („Het Lied van de vuurroode Bloem") op te slaan, om hiervan het bewijs te vinden. Dat is dezelfde taal, waarvan Snellman nog in 1848 2) klaagde, dat er geen proza in geschreven werd: „De Finsche literatuur bezit geen proza in den hoogeren zin ; want voor denkwerk is zij nog niet gebezigd. Eenige populaire geschriften, eenige leerboeken maken nog geen inheemsch proza, ofschoon men, geleid door jeugdige verwachtingen, wel eens heeft willen beweren, dat het zoo was. Indien het voldoende was, de regels der grammatica te kennen en zich daaraan te houden om een goed prozaïst te worden, dan zou deze bewering een schijn 1) Ook van Zweedsch-sprekende zijde wordt dit volmondig erkend. Vergl. Lars Ringbom, Stridande Makter och stridiga Mal (1921), blz. 99. 2) Snellman, IV, blz. 492 e. v. PRO FINLANDIA. 45 onder nationaliteit verstond en welk een nauw verband hij legde tusschen nationaliteit en taal. Het is hier de plaats om Snellmans opvattingen nog nader te preciseeren. In zijn „Staatsleer" *) vinden wij verschillende, door hem vaak gebezigde, termen als nationalen geest, patriotisme en nationaliteit in onderling verband besproken. „Noemen wij", aldus Snellman, „de gegeven kennis en de zede, die voor een bepaald tijdstip een natie karakterizeeren, nationaliteit, dan is patriotisme de wil, die aan de ontwikkeling der nationaliteit zijn impuls verleent en deze als een bepaalden vorm van de algemeene menschelijke beschaving in stand houdt". De nationale geest is dan „een voor de natie typische vorm van de algemeene, menschelijke beschaving" „patriotisme en nationaliteit tezamen, wanneer wij b.v. spreken van den sterkeren of zwakkeren of minder levenden nationalen geest van een volk". In het licht van deze omschrijvingen kan worden verstaan, wat Snellman bedoelde, wanneer hij op den voorgrond stelde, dat in Finland van slechts één enkele nationaliteit sprake kan zijn, nl. van de Finsche, welke ééne nationaliteit in de eigen Finsche taal haar eigen typisch uitdrukkingsmiddel vond. De Zweedsche nationaliteit en de Zweedsche taal behooren z. i. aan een andere natie, nl. aan de Zweedsche. De Zweedsch-sprekende bewoners van Finland behoorden zich daarom, wilde ooit de Finsche nationale geest tot zijn recht komen, uit patriotisme de Finsche taal eigen te maken. Het was deze gedachte, die Oks anen vertolkte in de woorden: „Yksi mieli, yksi kieli Vainö 'n kansan soinnuttaa", d .w. z. „Eén gezindheid, één taal zijn het, die het volk van Vainamöinen (d. w. z. het Finsche volk) tot een eenheid maken". Zoo zag Snellman Finlands volk als één ondeelbaar geheel, welks eenheid nog des te inniger zou worden, naarmate het Zweedsch zijn geüsurpeerde positie weer aan de Finsche taal zou inruimen. Wat betreft het uitgangspunt zijner redeneering, stond Snellman niet alleen. Eén ondeelbaar geheel, dat was Finlands volk ook voor de oudere Zweedsch-sprekende generatie, waartoe Runeberg en Zacharias Topelius 2) behoorden. Van Runeberg is de bekende uitspraak: „Aven jag ar Finne", ook ik be'n een Fin. Intusschen vond in later tijd in Zweedsch-sprekende kringen meer en meer de opvatting ingang, dat voor Finlands bevolking als geheel de naam „Finnen" niet de juiste is. Veelal wordt dan ook op heden in deze kringen stelselmatig onderscheid gemaakt tusschen „Finlanders" en „Finnen"; eerstgenoemde term dient 1) Snellman, I, 2, blz. 685. 2) Lars Ringbom, op. cit., blz. $1] 46 PRO FINLANDIA. in dit geval als verzamelnaam voor Finlands bevolking in haar geheel, ongeacht of zij Zweedsch dan wel Finsch spreekt, terwijl de naam „Finnen" uitsluitend gegeven wordt aan de Finschsprekende landgenooten, die, naar men beweert, van ander ras dan de Zweedsch-sprekende zouden zijn. Voor den buitenlander moge het den schijn hebben, dat deze onderscheiding slechts een woordenstrijd geldt, toch is zulks niet het geval *), Wanneer de Zweedsch-sprekende bevolking zich wel „finlandsk", doch niet „finsk" geheeten wil zien, komt daardoor tot uitdrukking dat zij zich, althans voor het binnenland, niet zonder meer met het Finsch-sprekend element vereenzelvigd wenscht te zien. Integendeel, men wenscht te accentueeren, dat ook zij, die het Zweedsch als moedertaal hebben, een gelijkgerechtigd deel van Finlands volk zijn, dat in niets achter staat bij de Finsch-sprekenden, aan wie men het recht, ontzegt, zich als de eigenlijke bevolking des lands aan te merken, waar dan de Zweedsch-sprekenden als vreemde indringers of kolonisten tegenover zouden staan. Zelfs spreekt men bij voorkeur van twee nationaliteiten, die in Finland naast elkander zouden voorkomen, de Finsche en de Zweedsche. Wat dan in dit verband met „nationaliteit" bedoeld wordt? Van Snellman's bovenvermelde definitie moet hier worden afgezien. „Volk" — wellicht zou men beter kunnen spreken van „Staatsvolk" — is volgens deze nieuwere opvatting niet anders dan een staatkundig begrip, een term, waarmede een toebehooren tot een bepaald staatsverband wordt aangeduid; een „natie" vindt men eerst, waar allen, die in hetzelfde staatsverband samenleven, ook eenzelfde taal spreken. Nationaliteit is dan de benaming voor die fragmenten eener natie, die niet in een eigen staatsverband leven. Zoo zou men b.v. van de Fransche nationaliteit in Canada of van de Duitsche nationaliteit in Tsjecho-Slowakije kunnen spreken. En tenslotte op gelijke wijze van de Zweedsche en de Finsche nationaliteit in Finland. Wij geven deze beschouwingen zoo objectief mogelijk weer en onthouden ons van critiek. Slechts moge aangeteekend zijn, dat, al komt Finlands Zweedsch-sprekende bevolking, mede als gevolg van het opdringen der Finsche taal voor het behoud van haar eigenheid op, zij zich toch allerminst in Finland als een soort Zweedsch „irredenta" gevoelt. Wenscht men binnenslands zijn positie tegenover de Finsch-sprekende meerderheid te handhaven, menis daarom nog niet op aansluiting in welken vorm ook bij Zweden UnA~~u+ ïï„anmm als nnzp. Vlaamsche stameenooten Nederlanders wenschen te zijn, evenmin wenscht het vaderlandslievend element i) Wanneer hier een oogenblik van „Finlanders" gesproken wordt, doen wij zulks uitsluitend ter verduidelijking : de term „F 1 n 1 a n d e r schijnt strikt genomen geen goed Nederlandsch. PRO FINLANDIA. 47 van Finlands Zweedsch-sprekende bevolking zich als de Oost-Zweden („öst-svenskar") te zien aangeduid. Wij zijn geen Oost-Zweden, doch „finlandska patrioter", zoo drukte nog onlangs Prof. J. J. Sederholm het in „Hufvudstadsbladet" uit. Tegenover het buitenland is Finlands volk, Suomen kansa één. * * * De grondwet der Finsche republiek (1919) stelt beide talen, Finsch en Zweedsch, gelijk. Van bevoorrechting van een van beide zal geen sprake meer zijn; integendeel, zij wordt in de grondwet uitdrukkelijk uitgesloten. Het Finsch heeft, naar aangenomen mag worden, zoodoende ook rechtens voorgoed zijn plaats veroverd, de weg van droom tot werkelijkheid, door Snellman eenmaal met evenveel idealisme als vastberadenheid ingeslagen, is afgelegd; het zoo levenskrachtige Finsche Finland mag de toekomst met gerustheid tegengaan. IV. BIBLIOGRAPHISCH OVERZICHT. Onderstaand overzicht van de voornaamste, in Nederland en Vlaanderen gepubliceerde boekwerken en tijdschrift-artikelen betrekking hebbende op Finland en de Finsche cultuur, bedoelt niet een volledige opsomming te geven van hetgeen ter zake is verschenen. Slechts die publicaties zijn vermeld, welke, naar het voorkomt, den belangstellenden lezer, die zijn kennis van land en volk wenscht te vermeerderen, ter orienteering zullen kunnen dienen. De boeken en tijdschriftartikelen zijn in de verschillende rubrieken zooveel mogelijk naar de tijdsorde hunner verschijning vermeld. LITERATUUR OVER FINLAND IN HEL ALGEMEEN: Finland en de Finnen in verband met de plannen van Rusland door Dr. H. Blink (Artikel in Vragen v. d. Dag 1899, bladz. 379 e. v.). Over Finland. Suomi, het Land van de Kalevala door D. Logemanvan der Willigen. Leiden, A. W. Sijthoff s Uitgeversmaatschappij, 1925 (75 blz.). Finland. Het land der duizend Meren door W. Graadt van Roggen. (Overdrukken uit het „TJtrechtsch Provinciaal en Stede 1 ijk D a g b 1 a d", 1923). Economische geographie van Finland door Prof. Dr. H. Blink. (Artikel in het Tijdschrift voor Economische Geographie, 1923, bladz. 210). In het Finsche Finland door D. Logeman-van der Willigen. (Artikel in de „Dietsche Warande en Belfort", 25e jaargang, 1925). In het Zweedsche Finland door D. Logeman-van der Willigen. (Artikel in de „Dietsche Warande en Belfor t", 25e jaargang, 1925, blz. 414 e. v.). Finland, staatkundig, economisch en technisch door J. Moorman. 's-Gravenhage, N. V. Moorman's Periodieke Pers, 1925 (140 bladz.). Uit het hedendaagsche Finland door (Prof. Dr.) R. C. Boer. (Artikel in „Vragen des Tijd s", December 1925, blz. 196 e. v.). Een boek over Finland en de Finnen (W. Söderhjelm) door Prof. Dr. W. van der Vlugt. . m (Artikel in het Tijdschrift voor Economische Geographie, 1914, bladz. 336). PRO FINLANDIA. 49 De Finnen door Dr. G. Schamelhout. (Een hoofdstuk uit het werk: De Volkeren van Europa en de strijd der nationaliteiten, uitgave van de Wereldbibliotheek, 1925, blz. 377). HISTORISCHE EN JURIDISCHE LITERATUUR: N.B. De literatuur over de Alands-eilanden en de Karelische kwestie is hieronder in eene afzonderlijke rubriek opgenomen. Staatsregeling van het Grootvorstendom Finland door W. v. Roekei (Artikel in Vragen van den Dag, 1888, blz. 454). Harold Perrott (Secretaris van het Comité voor Finland). Karakterschets door Frans Netscher. (Artikel in „De Hollandsche Revue", vierde iaarean* 1890, blz. 411 e. v.). 6 8 Voor Finland door (Prof.) Mr. W. van der Vlugt. Amsterdam, Van Holkema en Warendorf (48 bladz.). Finland. De rechtsvraag door (Prof.) Mr. W. van der Vlugt Amsterdam, P. N. van Kampen & Zoon, 1900 (104 bladz.). Het Pleit van Dwang of Vrijheid heropend. (Finland 1800—1000) door Prof. Mr. W. van der Vlugt (Artikel in „Onze Eeuw", 9e jaargang, 1909, blz. 72 e. v.). Un nouveau Conflit russo-finlandais par W. van der Vlugt. Haarlem, De Erven F. Bohn, 1909 (54 bladz.). Mémoire a consulter sur la Question finlandaise. (Nota van de hoogleeraren J. Oppenheim, W. J. M. van Eysinga, D. P. D. Fabius, H. Krabbe, J. de Louter, J. Ph. Suyling, W. van der Vlugt en C .van Vollenhoven). Haarlem, De Erven F. Bohn, 1910 (28 bladz.). De Finsche Kwestie door Eirik Homborg. (Artikel in „Onze Eeuw", He jaargang, 1911, blz. 355 e.v.). La Question de la Finlanae par M. le Prof. Dr. Rafael Erich. Publicaties van den Ned. Anti-Oorlog-Raad: Capita Selecta, JNo. 4, 1917. Finland door A. W. Stellwagen. (Artikel in„DeTijdspiege 1", jaargang 74 (1917), deel 2, bladz. 116 e. v.). Het roode oproer tn Finland in 1918 volgens officieele documenten door Dr. Henning Söderhjelm. Geautoriseerde vertaling door D. Logeman-van der Willigen. Utrecht, H. Honig, 1920 (228 bladz.). De oplossing der Finsche Kwestie door Arne Sohlman. (Artikel in „Stemmen des Tijds", 12e jaargang, 1923, bladz. 193 e.v.). Leo Mechelin, een Finsch Staatsman van beteekenis door Arne Sohlman. (Artikel in „De Opbouw", Januari 1924). Oude Finsche Staatsstukken nader toegelicht door J. J. R. Schmal. (Artikel in „Vragen van den Dag", 39e jaargang, 1924, bladz. 52 e. v). 50 PRO FINLANDIA. De groote beteekenis der coöperatie in het sociaal-economisch leven van Finland door E. Schmülling. (Artikel in het Tijdschrift voor Economische Geographie, 1922, bladz. 434). TAAL EN LETTEREN IN FINLAND: De Taalstrijd in Finland door Dr. Jan de Vries. (Artikel in „Onze Eeuw", 23e jaargang, 1923, bladz. 198 e.v. De opkomst der Finsch-nationale Beweging door Arne Sohlman. (Artikel in „Vragen van den Dag", 38e jaargang, 1923, blz. 574 e.v.). Iwee Finsche Schrijvers *) door D. Logeman-van der Willigen. *) t. w. Juhani Aho en Johannes Linnankoski. (Artikel in „Onze Eeuw", 15e jaargang, 1915, bladz. 321 e.v.). Juhani Aho door Dr. Gunnar Castren. (Artikel in „Wetenschappelijke Bladen, 1923, bladz. 181 e. v.). Aleksis Kivi. De Grondlegger door F. V. Lehtonen. (Artikel in de „Dietsche Warande en Belfort ,24ejaargang, 1924, blz. 526 e. v.). Yrjö-Koskinen, een Finsche Geschiedenis-Filosoof door Arne Sohlman. (Artikel in „Stemmen des Tijds", 13e jaargang, 1924. bladz. 80 e.v.). LITERATUUR OVER DE KALEVALA, HET FINSCHE NATIONALE EPOS: De Kalevala. Het volksepos der Finnen door Max Rooses. (Artikel in „De Gids", 48e jaargang, 1894, blz. 20 e.v). Over de Kalevala door D. Logeman-van der Willigen. (Artikel in „Onze Eeuw", 16e jaargang, 1916, blz. 368 e.v.). De Kalevala door C. J. Graadt van Roggen. . (Artikelin „Elsevier's geïllustreerd Maandschrilt , Juli 1924). NEDERLANDSCHE UITGAVEN VAN FINSCHE LETTERKUNDIGE WERKEN: In lijden van Gisting. Naar het Zweedsch van Pekka Malm door D. Logeman-van der Willigen. Utrecht, H. Honig, 1903. Luchtkasteelen („Omatunto") door Juhani Aho. Vertaald door D. Logeman-van der Willigen. Utrecht, H. Honig. Marja („Juha") door Juhani Aho. Vertaald door D. Logemanvan der Willigen. Utrecht, H. Honig. Het Lied van de Vuurroode bloem („Laulu tulipunaisesta kukasta ) door Johannes Linnankoski, met inleiding van Prof. Dr. Albert Verwey. W. Versluys, Amsterdam. (Derde druk, 1919). PRO FINLANDIA. 51 De Vluchtelingen („Pakolaiset") door Johannes Linnankoski. Vertaald door D. Logeman-van der Willigen. Leiden, A. W. SijthofFs Uitgeversmaatschappij. Met stoom vooruit (Rautatie). Een Finsche vertelling van Juhani Aho. Vertaald door Logeman-van der Willigen. Utrecht, H. Honig, 1924. Zondag (Sunnuntai"). Vertaald door D. Logeman-van der Willigen. W. Versluys, Amsterdam, 1925. De Getuige (Todistaja") door Hilja Haahti. Geautoriseerde Nederlandsche bewerking door J. J. R. Schmal. Verschijnt in het najaar van 1926 bij C. Blommendaal, 's-Gravenhage. LITERATUUR BETREFFENDE HET VRAAGSTUK DER ALANDS-EILANDEN EN DE OOST-KAREL1SCHE KWESTIE: La Question des Hes d'Aland. Considérations suggérées par le rapport des juristes, par W. van der Vlugt. Leyde, Librairie et Imprimerie E. J. Brill, 1921, deuxième édition, revue et corrigée. Riponse au livre bleu du gouvernement de Suède par W. van der Vlugt. Leyde, Librairie et Imprimerie E. J. Brill, 1921. Oost-Karelü door Prof. Mr. W. van der Vlugt. (Artikelin „De Gids", 87e jaargang, 1923,bldz.36e.v. en228e.v.). La Décision de la Société des Nations concernant les Hes dAland par H. Colijn. Academisch proefschrift, Vrije Universiteit, Amsterdam, 1923,185blz. La Question Carélienne; un diffirend moderne de droit international par H. Fortuin. Academisch proefschrift, Rijksuniversiteit, Leiden, 1925, 138 blz. 7wee rechtsvragen aangaande Finland: de Demilitarisatie der Alandsgroep en de autonomie van Oost-Kareliè door Rebecca C. S. Hamburger. Academisch proefschrift, Rijksuniversiteit, Utrecht, 1925, 145 blz. J. J. R. S.