f— 1 BROCHURES N° K7QQ DE GEMEENTE ALS KOOPVROUW OF DE WARE GESCHIEDENIS VAN HET AMSTERDAMSCHE VLEESCHMONOPOLIE N.V. ONTWIKKELING KEIZERSGRACHT 376 - AMSTERDAM PRIJS 10 CENT UNIEWINKELS ZIJN GEVESTIGD IN EN ALLE BELANGRIJKE PLAATSEN IN ■ NEDERLAND ■ DE GEMEENTE ALS KOOPVROUW OF DE WARE GESCHIEDENIS VAN HET AMSTERDAMSCHE VLEESCH MONOPOLIE DOOR S. R. DE MIRANDA (OVERDRUK UIT „DE GEMEENTE") 1924 N.V. „ONTWIKKELING", KEIZERSGRACHT 376, A'DAM I. DE /VANVAL. De op eenigszins Amerikaansche wijze op een bekend advocatenkantoor georganiseerde actie tegen het bevroren-vleesch-monopolie te Amsterdam is geheel doodgeloopen. De opzet was anders niet onaardig. Zij ving aan met enkele goed georganiseerde en even goed betaalde pogingen, begeleid door de muziek van de groote pers, om de betreffende verordening krachteloos te maken. Vervoer van bevroren vleesch, dat volgens de verordening niet geoorloofd is zonder geleidebewijs, geschiedde desniettemin toch. Er ontstond dientengevolge een harde strijd tusschen de handhavers van de wet en de overtreders. En daar B. en W. van Amsterdam op het standpunt staan, dat de wet de wet en dus beslissend is, heeft het aan krachtige handhaving daarvan niet ontbroken. Zoowel des daags als des nachts werd de strijd gevoerd, die eenerzijds eindigde met het opgeven van het verzet door de belanghebbenden, anderzijds met het opmaken van een paar processenverbaal. Wie in die dagen in Amsterdam vertoefde, waande zich in een stad waar een felle verkiezingsactie werd gevoerd. In grooten getale zag men de aanplakbiljetten, waarop aan de bevolking kond werd gedaan, dat zij voor het bevroren vleesch per K. G. 20 tot 40 cent te veel betaalde. En de groote pers deed weer dapper mee. Zelfs de teekenstift van Raemaekers kwam er aan te pas. De leiders achter de schermen oordeelden nu, dat het publiek voldoende beïnvloed was. Adressen, waarbij zelfs van vleeschveryoerders, werden tot den Gemeenteraad gericht. De Raad werd met cijfers bekogeld, eiken dag wat anders. Toen men op het advocatenkantoor van oordeel was, dat de raadsleden nu wel „gaar" zouden zijn, werd het persoonlijk bezoek georganiseerd. Hierbij bleven de aanleggers van de actie buiten schot en men stuurde een paar slagers. Bij die bezoeken beschikten die slagers over een ruime hoeveelheid materiaal: vergelijkingen met Rotterdam inzake de kwaliteit, met Den Haag inzake prijs en omzet, vergelijkingen door den groothandel tusschen de inkoopsprijzen, natuurlijk ten nadeele "van het Amsterdamsche monopolie, en een groot aantal verklaringen van deskundigen. Het is voor de wetenschap een slechte tijd. Er komt waarlijk de klad in. Elke partij kan deskundigen-verklaringen te haren gunste overleggen, en er is geen stelling zoo gek, of er is wel een professor te vinden die haar verdedigt, en geen maatschappelijke beweging zoo slecht of men weet haar wel een wetenschappelijken grondslag te geven. Men ging zelfs zoo ver, enkele raadsleden mede te nemen naar Den Haag en Rotterdam, opdat deze zich van het groote prijsverschil konden overtuigen. Men verzweeg daarbij — wat erg verstandig was — dat men hen bracht naar de winkeliers, die het vleesch betrek- 3 ken van de leveranciers, die in Amsterdam achter de schermen de actie leidden! De strijd werd gevoerd op de wijze zooals ik veronderstel dat vroeger in Amsterdam de strijd om het monopolie van gas, waterleiding, electriciteit, tram enz. ook wel gevoerd zal zijn. Mijn partijgenooten in andere plaatsen van ons land, waar de provinciale pers den scepter zwaait, werden er zenuwachtig van en vroegen steeds maar om inlichtingen. Het was niet doenlijk om allen te antwoorden en duidelijk te maken, dat deze glorie van het particulier bedrijf niets beteekende en dat de hoogmoed spoedig ten val zou komen. Thans meen ik aan hen wel verplicht te zijn een kort résumé der feiten te geven, waaraan ik de opmerking vooraf wil doen gaan, dat de Gemeenteraad van Amsterdam de zaak merkwaardig kalm en rustig opnam en in tegenstelling met vroegere perioden groote objectiviteit betrachtte bij de beoordeeling van het hem voorgelegde materiaal. Nog merkwaardiger is het feit, dat de actie de Amsterdamsche bevolking zelve, behalve de pers, geheel onbewogen liet, en dat zelfs gedurende deze periode de omzet belangrijk toenam. Het was alsof de Amsterdamsche vrouwen zeiden: „Klets maar raak, wij weten beter." En het allermerkwaardigste was wel dat, behoudens enkele afvalligen, de organisaties van slagers zich achter Burgemeester en Wethouders schaarden en zeer gedocumenteerd den strijd voerden vóór het monopolie. Dit zou eenige jaren geleden ondenkbaar zijn geweest 1 Dit verschijnsel opent een rijk en veel belovend verschiet, wanneer wij eenmaal zoover zullen zijn gekomen, werkelijke socialisatie practisch toe te passen en het dus niet meer gaan zal om leuzen, veronderstellingen en gehechtheid aan verouderde economische begrippen. „The proof of the pudding is the eating." H. DE FEITEN. En nu de feiten. Een tiental jaren geleden werden ernstige pogingen aangewend om in Nederland bevroren vleesch, voornamelijk uit Argentinië, in te voeren. Hiertegen kwamen bezwaren van de zijde der hygiënisten en deskundigen, voornamelijk directeuren van de abattoirs, die zoowat van oordeel waren, dat de geheele bevolking aan vleeschvergiftiging zou sterven, wanneer de invoer van vleesch, zonder dat de organen daaraan verbonden bleven, zou worden toegelaten. In Amsterdam werd een proef genomen met den invoer van bevroren vleesch, voorzien van de ingewanden. Die bracht op tweeërlei wijze een mislukking. Het vervoer zelf stuitte op groote bezwaren en werd te kostbaar. Het was immers niet voldoende de ingewanden aan te voeren, maar er moest ook bewezen worden, dat de organen behoorden bij de voeten die men invoerde. Anderzijds werd het een mislukking, omdat de particuliere handel zich er van meester had gemaakt, hetgeen beteekende dat men tegen elkaar opwoog het belang der bevolking, gebaat bij den invoer van een goedkoop volksvoedsel, en de vraag wat men er aan kon verdienen. Het laatste moest het tegen het eerste afleggen, en dus saboteerde men de zaak en kwam er niets meer van terecht. Bij de bevolking bleef de gedachte levendig aan het onooglijk uitziende vleesch, waarvan de smaak allesbehalve aangenaam was. 4 Na den oorlog leverden de buitensporig hooge prijzen van het inlandsche vleesch den prikkel tot nieuwe pogingen om den invoer van bevroren vleesch te bevorderen. Intusschen had deze zaak ook de aandacht der Regeering, waarvan het gevolg was, dat in opdracht van den Minister van Arbeid de heeren Quadekker, directeur van het Abattoir te Nijmegen, en C. F. van Oyen, hoogleeraar aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool te Utrecht, een onderzoek instelden naar het voor uitvoer bestemde vleesch in Argentinië, Uruguay en Brazilië. Beide heeren concludeerden, dat de invoer van Argentijnsch vleesch, uitsluitend geslacht in de modern ingerichte frigorifigos, zonder bijvoeging van organen kon worden toegestaan. Voor Braziliaansch vleesch was de conclusie afwijzend, omdat de keuringsdienst bij de slachting niet overal gelijke en voldoende waarborgen bood. Hoewel reeds vóór het uitbrengen van dit rapport andere steden op aandrang van den handel het bevroren vleesch zonder organen hadden toegelaten, meende het Gemeentebestuur van Amsterdam daarop niet vooruit te moeten loopen, en rustig te moeten wachten, totdat de beide heeren hun rapport zouden hebben uitgebracht, doch toen dit eenmaal was geschied, werd den Raad op 8 Februari 1921 een voordracht voorgelegd, waarin het beginsel van het monopolie werd voorgesteld. Waarom het monopolie? Onze tegenstanders zeggen: omdat wij socialisatie willen binnenloodsen onder een valsche vlag. Het is tegenwoordig mode geworden om, wanneer men een goede overheidsbemoeiing wil bekampen en vernietigen, er het praedicaat „socialisatie" aan te geven. Dan slaat der goede burgerij de schrik om het hart, en heeft men de sfeer verkregen, die men ter behartiging van particuliere belangen tegenover de overheidsbemoeiing noodig heeft. Hier was het monopolie echter niets anders dan de eenig mogelijke juridische en administratieve bodem, waarop een rationeele voorziening kon plaats vinden. In België, waar men een gelijksoortige poging ondernomen had, doch naast het eigen bedrijf de particuliere knoeierijen heeft toegelaten, moest het gemeenschapsbedrijf dit met den dood bekoopen. Naar mijn meening staat de zaak aldus: De particuliere handel heeft bestaansrecht, wanneer daarmede het belang van de consumenten gebaat wordt. Zoodra echter de bemoeiing, op een andere wijze georganiseerd, meer voordeel voor de consumenten oplevert, heeft de eerste geen recht om ingeschakeld te blijven, zoomin als de arbeiders in de fabriek recht hebben op behoud van hun plaatsen, wanneer door technische verbeteringen aan hun arbeid geen behoefte meer bestaat. Het vleeschmonopolie werd ingesteld: ie. om te zorgen dat slechts vleesch werd ingevoerd van die slachtbedrijven, welke daarvoor volgens het oordeel van de beide genoemde heeren, die een onderzoek ter plaatse hadden ingesteld, in aanmerking kwamen; 2e. om het in de hand te hebben, wanneer eventueel nadeelige gevolgen voor de gezondheid mochten blijken, onmiddellijk den invoer en den verkoop te kunnen stop zetten; 3e. om den gescheiden verkoop in vollen omvang te kunnen handhaven; 5 4e. om aan de overheid beslissenden invloed op de vaststelling der prijzen te kunnen toekennen. Er waren ook nog andere overwegingen van minder belangrijken aard, doch die waard zijn nog even genoemd te worden, zooals: de behandeling van het vleesch in de winkels, een goede verdeeling van het aantal winkels in de stad — waardoor een vlugge verkoop verzekerd was, hetgeen vooral bij een artikel als bevroren vleesch van groot belang moet worden geacht — en bovendien de wensch om de bevolking bevroren vleesch van de allerbeste kwaliteit te kunnen verzekeren. De Gemeenteraad van Amsterdam ging willig mede, vooral ook omdat door het Gemeentebestuur van den Haag en Rotterdam — waar het bevroren vleesch reeds verkocht werd — ongunstige adviezen omtrent den toestand aldaar waren uitgebracht. Met de besturen der slagersorganisaties, die reeds dadelijk in den opzet van het bedrijf werden gekend, werden vele en belangrijke beraadslagingen gevoerd. Ook bij deze beraadslagingen kwam de vrees voor socialisatie telkenmale om het hoekje kijken. Dit is ook wel te begrijpen, want gesteld toch dat eenigerlei bedrijf werkelijk zou worden gesocialiseerd en door toepassing van alle maatregelen de efficiency tot haar hoogste punt zou worden opgevoerd, dan is het te Voorzien, dat men de vraag niet zou laten rusten: wat gebeurt er verder met het product, wanneer het aldus voor den laagst mogelijken prijs geproduceerd, de fabriek heeft verlaten ? — en dat men dan bemerken zou, dat in de fabriek op een fractie van een cent wordt gelet en daarbuiten de procenten er bij tientallen worden opgelegd. Hoe ook, de organisatie kwam in Amsterdam met de medewerking van de slagers tot stand. De ervaring leerde dadelijk, dat, moge Amsterdam den naam hebben van een goede koopmanstad te zijn, de Gemeente als koopvrouw volstrekt niet minderwaardig was. Alle overbodige schakels werden dadelijk bij den inkoop op zij geschoven. Hoewel nog niet geheel direct uit de eerste hand, werden groote leveringsovereenkomsten gesloten, waarbij aan het Gemeentebestuur het recht werd gegeven, zelfs al was voldaan aan alle hygiënische voorwaarden, ook nog op kwaliteit te kunnen sorteeren. Amsterdam kreeg aldus voor lagen prijs een uitnemend artikel, dat er dadelijk bij de bevolking goed inging, niet het minst omdat zij vertrouwen heeft leeren stellen in de levensmiddelenpolitiek van het Gemeentebestuur van Amsterdam. Zoo stond de zaak toen de Vleeschkeuringswet tot stand kwam. Wij zullen het thans over de beteekenis van deze wet niet hebben. In het algemeen belang is zij zeker een goed stuk wetgeving. Voor de groote steden en vooral voor Amsterdam, waar op dit gebied reeds bijna alles tot stand is gekomen wat de wet verordent, bracht zij enkel, veelal onnoodige, nieuwe lasten en bovendien een centrale bemoeiing, die voor het eigenlijke doel toch wel overbodig kan worden geacht. Het Gemeentebestuur van Amsterdam stond nu voor de vraag, of onder de vigueur van de Vleeschkeuringswet het monopolie moest worden gehandhaafd en of dit juridisch ook mogelijk was. Wat dit laatste betreft, gaven de adviezen van erkende autoriteiten wel de zekerheid, dat een verordening, die het vleeschmonopolie in Amsterdam handhaaft naast de bepalingen van de Vleeschkeuringswet, weinig kans zou hebben om door de Kroon te worden vernietigd. En wat het eerste 6 aangaat, het vleeschbedrijf had zich zoo ingeburgerd, de gescheiden verkoop had een zoo groote sympathie bij de verbruikers ontmoet, en de financieele uitkomsten waren zoo goed, dat Burgemeester en Wethouders en daarna ook de Gemeenteraad den vorm hebben goedgevonden, waardoor het monopolie kon worden gehandhaafd. Daarop had de handel niet gerekend. Voortdurend werd de Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel lastig gevallen met de vraag, of dat zoo maar kon. Aanvankelijk meenden zijn adviseurs van niet, waarvan een zeer belangrijke briefwisseling tusschen Gedeputeerde Staten van Noordholland — aan wie de Minister advies had gevraagd — en het Gemeentebestuur van Amsterdam het gevolg was. Reeds stond de zaak er hopeloos voor en zou aan de Koningin het schorsingsbesluit ter teekening worden voorgelegd (en dat nog wel tijdens haar bezoek aan de hoofdstad), toen de kracht der argumenten haar werking deed gelden. m. DE GEMEENTE ALS KOOPVROUW. In overeenstemming met zijn overdreven belooningen hecht de handeldrijvende middenstand een overdreven beteekenis aan zijn sociale taak. De prijs van een artikel wordt door andere factoren beheerscht dan door persoonlijke eigenschappen van kooper of verkooper. Op de markt van tweedehands-goederen hebben dergelijke eigenschappen nog eenige beteekenis; in den wereldhandel, waar het over zeer belangrijke kwantums gaat, komt het aan op de productiekosten, de soliditeit en de hoeveelheid kapitaal waarover de kooper beschikt. De groote pers geeft zich bijna nooit rekenschap van de juistheid dezer beschouwing. Het helsche lawaai, dat belanghebbenden aanheffen wanneer de Gemeente of andere organen der gemeenschap als koopvrouw optreden, spruit slechts voort uit angst dat men een geprivilegieerde positie, die een groot gedeelte van het maatschappelijk inkomen opeischt en toch zoo weinig economisch noodzakelijk is, zou moeten prijsgeven. De Gemeente Amsterdam beschikt over een Centralen Dienst voor de Levensmiddelenvoorziening, waardoor jaarlijks voor groote bedragen wordt ingekocht. Allerlei artikelen: levensmiddelen (versche en verduurzaamde), aardappelen, kruideniers- en grutterswaren, brandstoffen, kleeding en schoeisel eri zoovele andere zaken. De omzet is voor 1924 geraamd op / 4.700.000.—. We zitten dus dagelijks achter de schermen en lachen wat over al de opgesmukte betoogen van den handeldrijvenden middenstand.* Door uitschakeling van alle onnoodige schakels is de Gemeente de best denkbare koopvrouw. Het zou dit verhaal te wijdloopig maken, wanneer ik hier de talrijke frappante voorbeelden gaf. Stellig is het waar, dat de gemeente, om als koopvrouw te kunnen optreden, ook goed geoutilleerd moet zijn. Doch men moet zich daarvan geen overdreven voorstelling maken. Het organisme voor den inkoop van bevroren vleesch ten behoeve van de geheele Amsterdamsche bevolking, bij een verbruik varieerende van 80.000 tot 100.00 K.G. 'per week, bestaat uit niet meer dan een leider met twee of drie man 7 personeel. Dit instituut is dan ook nog belast met de leiding van de slagerij ten behoeve van de ziekenhuizen en andere inrichtingen, aan welke het vleesch panklaar geleverd wordt en ook met de leiding van het vischbedrijf. Hoewel de vrije concurrentie een der belangrijkste regelende factoren voor de prijsbepaling heet te zijn, beteekent zij in werkelijkheid zeer weinig. In den strijd tegen het gemeentelijk vleeschbedrijf schermden de grossiers met hun bekwaamheden, die tot een goedkoopen inkoopsprijs zouden leiden. Ieder weet echter, dat de packers in ZuidAmerika een stevige trust vormen en dat de wereldprijs door hen wordt beheerscht. Voor dezelfde kwaliteiten fluctueerde deze wereldprijs in Aankomst van het bevroren vleesch in de haven van Amsterdam. den laatsten tijd zeer weinig: het verschil was niet grooter dan i cent per K.G. In het stelsel der verspillende economie van veel te veel tusschen'personen, zijn belangrijke prijsverschillen natuurlijk mogelijk. Doch zooals de gemeenten het kunnen doen, rechtstreeks aankoopen ter productieplaats, is er practisch geen verschil in prijs mogelijk. Dit kan wel bij aankoop uit de tweede, derde en vierde hand. Door uit de eerste hand te koopen, past de Gemeente ook op dit terrein de grootst mogelijke efficiency toe en verschaft zich bovendien groote zeggingsschap op de te zenden kwaliteiten. Het essentieele verschil tusschen het gemeentelijk optreden als koopvrouw en den particulieren handel ligt wel hierin, dat de eerste zich^ beijvert het consumentenbelang te dienen, ook al gaat daarmede niet 8 gepaard het maken van winst, terwijl de tweede in het beste geval het belang der consumenten behartigt, als daarmede ook het persoonlijk belang gediend wordt. IV. GESCHEIDEN VERKOOP. De gescheiden verkoop is uit een hygiënisch en economisch belang absoluut noodzakelijk. Aanvankelijk werd dit ook in Rotterdam, den Haag en in andere plaatsen van ons land onderschreven, doch toen bleek, dat langs juridischen weg, door bepalingen in de strafverordening, dit doel niet bereikt kon worden, heeft men er genoegen mede genomen den slager de verplichting op te leggen, dat van het ten Opslag van bevroren vleesch in het koelhuis. verkoop en in voorraad hebben van bevroren vleesch het publiek met duidelijke letters in kennis moet worden gesteld. Men kan moeilijk een permanenten gescheiden verkoop voorschrijven. De slager, die den eenen dag bevroren vleesch, den anderen dag daarentegen versch vleesch verkoopt, voldoet volledig aan de verordening. Al naar mate de prijzen van de beide artikelen hem een grootere winstmarge in uitzicht stellen, zal hij nu eens aan het eene, dan weer aan het andere de voorkeur geven. Het publiek raakt bij dit stelsel de kluts geheel en al kwijt. Slechts dan wanneer de overheid regelmatigen aanvoer van het artikel waarborgt en, zij het ook een bescheiden bestaan mogelijk maakt, kan een dergelijk voorschrift beteekenis hebben. Doch dan komt men onverbiddelijk bij het stelsel van Amsterdam te lande. 9 Een deskundige commissie, naar Rotterdam gezonden om de toestanden aldaar te onderzoeken, bracht een vernietigend rapport uit. Zij bracht dit uit, zooals ze zegt, „voor zooveel uit den knoeiboel prijzen voor bevroren vleesch waren te distilleeren." Zoowel in kwaliteit, prijs, als verkoop van bevroren voor versch vleesch, vond zij steeds bedrog van het publiek. In den Haag was het officieele cijfer van den omzet gering, het officieuze daarentegen veel grooter. Onomstootelijk bleek, dat een groot deel der Haagsche bevolking voor versch vleesch betaalde en bevroren vleesch ontving. Zoo is het toch eigenlijk in vele plaatsen van ons land. Het bevroren vleesch dient in de eerste plaats om door bedrog grootere winsten mogelijk te maken en daarna pas als een goed volksvoedsel. Overal is het publiek — en terecht — ontevreden. Toch durven de Gemeentebesturen er niet aan, bang als ze zijn den vrijen handel aan te tasten, of te wel zich aan koud water te branden. De gescheiden verkoop, zooals die te Amsterdam wordt toegepast, beschermt het publiek volkomen. Dit stelsel brengt met zich, dat de slagers verlof moeten vragen, en dit ook krijgen, wanneer de winkel aan hygiënische eischen voldoet en een redelijke omzet gewaarborgd is. Dit laatste niet slechts in het belang van den slager, doch ook omdat het consumentenbelang het eerst gediend wordt door een vlotten verkoop van dit artikel. In dit stelsel heeft de slager niets anders te doen dan te telefoneeren wanneer hij vleesch noodig heeft; het wordt hem dan per auto gebracht. Waar hij aan de verkoopsprijzen is gebonden, kan hij zijn zaak slechts opwerken door een goede bewerking van het vleesch en een coulante bediening van het publiek. Dus steeds is het doelwit het consumentenbelang. V. DE WINSTMARGE. Een van de stokpaardjes van den zgn. handeldrijvenden middenstand is dit, dat de overheid zich met zijn zaken niet mag bemoeien. Dit standpunt is zeer begrijpelijk, doch niet minder onbillijk. Deze stand toch laat niet na zich bij voortduring te bemoeien met de loonen van overheidspersoneel, en wat dies meer zij, doch zelf wenscht hij burten schot te blijven. Deze positie grondt zich op de overweging, dat de concurrentie wel waakt tegen een te hooge winstmarge. Nu is het van genoegzame bekendheid, dat die concurrentie weinig meer dan een naam is in ons land en dat vooral in de levensmiddelenbranche de prijzen onderling — openlijk of bedekt — worden geregeld. De consumenten kunnen zich daartegen niet verweren. Wanneer het gaat om de vaststelling van loonen, zijn er reeds twee machten die excessen naar de een of andere zijde voorkomen. Bij het bepalen van de winstmarge is er echter maar één macht. Zij beslist en dwingt de consumenten zich daarnaar te gedragen. Het is de taak van de overheid de consumenten in bescherming te nemen, door bij het vaststellen van de winstmarge een woord mede te spreken. . . Bij het stelsel, dat Amsterdam gekozen heeft voor de voorziening met bevroren vleesch, staat de zaak echter nog heel anders en veel gunstiger voor de consumenten. Hier spreekt de overheid niet slechts een woordje mee, doch bepaalt zelf, op voorstel van de belanghebbenden, de hoegrootheid van deze winstmarge. 10 Dit standpunt brengt met zich mede, dat bij het nemen van beslissingen groote omzichtigheid moet worden betracht en dat vooral moet worden uitgegaan van het standpunt, dat de winkelier, wiens taak bij het distributieproces noodzakelijk is, in ruil voor zijn arbeid een behoorlijke belooning geniet. Deze belooning kan niet anders dan in verband staan met zijn omzet, waardoor ook tegelijkertijd den verbruikers een vlugge en coulante bediening wordt gewaarborgd. Men heeft tot het Amsterdamsche bedrijf de beschuldiging gericht, dat het den slagers een te hooge winstmarge verzekert. Zeer ten onrechte. Het netto-inkomen van een slager, met een redelijken omzet, isoppl.m. ƒ 3500.— te stellen, wat doet zien, dat op zich zelf beschouwd en in vergelijking tot het loon van een geschoolden arbeider, de belooning vrij goed mag worden genoemd. Er zijn er, die ver beneden dit bedrag blijven, er zijn er ook, die daar belangrijk boven uit komen, doch dit verschil ligt nu eenmaal in den aard van het bedrijf. Bij het bepalen van de winstmarge kan het gemeentebedrijf zich niet plaatsen buiten een algemeenen norm, dien de winkeliersstand voor ziel1 zelf als een billijke belooning heeft vastgesteld. Dit is zeker nier mogelijk, waar men slechts de helft van het bedrijf beheerscht. Zou men beduidend lager gaan dan de winstmarge van de slagers die versch vleesch verkoopen, dan is het vanzelfsprekend, dat bij dit stelsel de slagers de voorkeur zouden geven aan den verkoop van het versche artikel, dat hun een goed inkomen verschaft. De consumenten zouden daardoor dus worden benadeeld. Bij het beoordeelen van dit cijfer moet in overweging worden genomen, dat de arbeidstijd van den winkelier veel langer is dan die van een werkman en dat vaak leden van het huisgezin ook hun arbeid leveren. De beoordeeling van de bruto-winstmarge is een zaak van subtielen aard, voöral waar het in den kleinhandel niet steeds gebruikelijk is er een behoorlijke boekhouding op na te houden. Men heeft daarbij rekening te houden met de kwaliteit van het artikel, met de verkoopbaarheid, de bedrijfskosten en andere soortgelijke factoren. Een driejarige ervaring heeft geleerd, dat het niet onbillijk is wanneer de berekening zoo gesteld wordt, dat de netto-winst ongeveer 15 pCt. van den inkoopsprijs bedraagt. Stelt men dit bedrag lager, dan dwingt men de slagers tot knoeien, en is men eenmaal dezen weg opgedrongen — zooals te Rotterdam — dan ontstaat er een concurrentiestrijd in het knoeien, waarvan eerst de consumenten en daarna de slagers zelf de dupe worden. In het Amsterdamsche stelsel ligt ongetwijfeld voor den winkelier een grootere bestaanszekerheid. De vrijheid van bedrijf is inderdaad eenigszins ingeboet. Niemand kan zonder toestemming een winkel in bevroren vleesch openen, en die toestemming wordt slechts verleend na advies van de daarvoor aangewezen commissie van slagers, die bij het geven van haar advies er rekening mede houdt, of een voldoende omzet mogelijk is. Omzet en winstmarge vormen in dit stelsel een onverbrekelijk geheel en moeten practisch leiden tot de laagst mogelijke onkosten bij den verkoop van dit artikel. Het resultaat van dit systeem is dus een gelijke prijs, geen maximumprijs. In alle deelen van de stad koopen de vrouwen hetzelfde artikel voor denzelfden prijs. Zoozeer druischt dat stelsel in tegen ingeroeste gebruiken, dat de slager er desondanks nog behoefte 11 aan heeft om voor zijn ramen te verkondigen, dat de vrouwen bij hem het goedkoopst terecht kunnen, en niet bij zijn collega in dezelfde straat. Toch zijn de prijzen precies dezelfde, maar zij willen slechts het oude gebruik in eere houden, en wellicht zijn er ook vrouwen, die dat gelooven. Doch haar aantal zal wel zeer gering zijn, nu zij gewend raken de leiding van het Gemeentebestuur te volgen. Geheel en al is de concurrentie niet uitgeschakeld. De aard van het artikel brengt met zich, dat elk onderdeel afzonderlijk geprijsd moet worden, beginnende met het gehakt voor 35 cent per pond. De slager heeft dus nog alle gelegenheid behouden om door een goede bediening, behoorlijke bewerking van het vleesch, clientèle tot zich te trekken. Van deze concurrentie heeft de bevolking ten volle het profijt. VI. BEDRIJFSORGANISATIE EN MEDEZEGGENSCHAP. Deze beide woorden hebben een goeden klank. Voor zooveel onder bedrijfsorganisatie ook wordt opgenomen de organisatie van de distributie, mag het Amsterdamsche stelsel als voorloopig voorbeeld gelden. Overbodige schakels zijn er niet. Alle draden van de organisatie van den verkoop komen samen in één hand. Diezelfde hand bestuurt den inkoop, beoordeelt de klachten en regelt de prijzen. De Leider staat daarbij echter niet alleen. Hij wordt bijgestaan door een commissie uit de slagersorganisaties, die hem in alle belangrijke zaken van advies dient. Deze commissie heeft inderdaad groote medezeggenschap. Zij beoordeelt de kwaliteit van het vleesch, zij regelt de verdeeling van het aantal winkels in de stad, adviseert over toelating van nieuwe slagers en spreekt zich uit, zooals gezegd, ten aanzien van de winstmarge. Het is waarschijnlijk, dat mettertijd de samenstelling van deze commissie zal worden gewijzigd en dat ook vertegenwoordigers van de consumenten daarin zitting zullen nemen. Deze zullen dan zeer waarschijnlijk vrouwen zijn. Voor het oogenblik wordt het consumentenbelang voldoende gewaarborgd door het feit, dat Burgemeester en Wethouders in hoogste instantie de beslissing hebben. Het aantal deelnemende slagers is thans 140; hun gezamenlijke omzet is rond 100.000 K.G. per week. In den feilen strijd tegen het Amsterdamsche bedrijf hebben de belanghebbenden beweerd, dat door den hoogen prijs in Amsterdam het verbruik veel minder was dan het had kunnen zijn en veel minder dan in andere steden. Hoe onwaar deze bewering is en hoe integendeel de kwaliteit — in verhouding waartoe de prijs verre staat beneden dien in andere steden in ons land — den omzet doet vergrooten, moge hieruit blijken, dat van 1 Januari 1924 af tot eind Maart' in Nederland is ingevoerd voor de consumptie 4.942.830 K.G. Het verbruik in Amsterdam was gedurende dien tijd 1.163.738 K.G., dus 23J pCt. van het totaal, waardoor dus alle praatjes van de belagers van deze overheidsbemoeiing wel volslagen zijn ontzenuwd. Vooral in de provinciale pers heeft men fabelachtige sommen genoemd, welke de gemeente Amsterdam aan dit bedrijf ten koste zou leggen. Daarentegen beweerden de bestrijders van het bedrijf in Amsterdam, dat de gemeente buitensporige winsten maakte ten koste van de verbruikers. De waarheid is, dat in 1922 de omzet in geld 12 / i.344*883-86 bedroeg (winst ƒ21.858.06 of 1.62J pCt.) en in 1923 ƒ 1.760.539.92 (winst ƒ 50.000 of 2.84 pCt.) Deze cijfers bewijzen dus, dat hier geen zaken worden gedaan om persoonlijk gewin, doch dat desniettemin met het oog op een veilig bedrijfsbeheer een betrekkelijk klein bedrag overblijft; zeker klein in verhouding tot het totaalbedrag aan winst, dat anders ten behoeve van de grossiers aan de consumenten zou zijn ontfutseld. Vervoer vbh het bevroren vleesch per aHto na«r de slagers. VU. TWEE VONNISSEN. Aldus is de stand van zaken naar werkelijkheid geschetst. Meer dan door de breedst opgezette economische beschouwing worden door een enkel dergelijk voorbeeld alle stellingen tegen overheidsbemoeiing, gemeenschapsbedrijven en wat dies meer zij ontzield. Dit is een feit en al het andere zijn praatjes. Deze praatjes werden ook herhaald voor den rechter, want men trachtte — nadat alle andere middelen gefaald hadden — een vonnis te verkrijgen, hetwelk het voortbestaan van het gemeentelijk vleeschbedrijf onmogelijk zou maken. Ook in dit opzicht évenwei hebben de heeren bot gevangen. De beide kantonrechters te Amsterdam, mr. Van Dam en mr. Kranenburg, die onafhankelijk van elkaar uitspraak hadden te doen, hebben de rechtsgeldigheid van de Verordening, waarop het bedrijf steunt, erkend en daarmede dus ook bevestigd. De overwegingen, waarop de beide vonnissen berusten, zijn zoo belangrijk voor het heden en voor de toekomst — ook dus wanneer het andere bedrijven gaat gelden — dat ik tot slot enkele aanhalingen daaruit wil geven. 13 Mr. Van Dam zegt: „Overwegende, dat Wij geen strijd vinden in de bepalingen der Verordening met die der Vleeschkeuringswet; dat toch de Vleeschkeuringswet èn volgens haar considerans èn volgens haar inhoud ten doel heeft uitsluitend op hygiënisch gebied werkzaam te zijn, terwijl de Verordening veeleer het economische terrein betreedt; dat terwijl die Wet zich tevreden stelt met het weren van vleesch dat voor de volksgezondheid schadelijk is en daarvoor kracht zoekt in eene doelmatige keuring, de Verordening ten doel heeft knoeierijen in de vleeschprijzen te voorkomen en daarvoor speciale bepalingen maakt, die het vervoer en den verkoop regelen van een bepaald soort vleesch, Slagerswinkel waarin bouten bevroren vleesch. n.1. vleesch, dat uit het buitenland afkomstig in bevroren toestand te Amsterdam wordt aangevoerd; dat Wij ook niet zien dat deze Verordening treedt buiten de grenzen omschreven bij artikel 135 der Gemeentewet; .dat waar toch de voorziening van bevroren vleesch in verband met prijsregelend optreden, voor de overgroote meerderheid der ingezetenen van Amsterdam van groot nut moet worden geacht, Wij de bedoelde regeling aanmerken als betreffende de huishouding der Gemeente, ook al mogen dan ook de belangen van eene bepaalde, maar betrekkelijk kleine groep van ingezetenen (Wij hebben het oog op de grossiers, importeurs en vervoerders van vleesch) bij die regeling in het gedrang komen; 14 dat de aangevallen Verordening naar Onze meening dus heeft bindende kracht en moet worden toegepast;" enz. Mr. Kranenburg zegt: „Overwegende, dat de eerste door hen daarvoor opgegeven grond „dat de Verordening niet zoude betreffen de huishouding der gemeente" faalt, omdat een verordening die voor de voedselvoorziening der bewoners regelen wil geven, de huishouding der gemeente betreft; overwegende, dat ook de tweede grond, n.1. dat door deze Verordening een monopolie voor de gemeente wordt gevestigd, hetgeen in strijd zou zijn met de wet, niet opgaat, omdat het vestigen van een gemeentelijk monopolie nergens door de wet wordt verboden; overwegende, dat ook de derde grond, dat de verordening treedt op hetgeen des Rijkswetgevers is, daar in het onderwerp te voren door de Vleeschkeuringswet is. voorzien, niet tot niet-toepassing der Verordening door den rechter kan leiden, omdat art. 150 der Gemeentewet den rechter gebiedt de Verordening toe te passen totdat deze door de Kroon ingevolge artikel 153 der Gemeentewet is vernietigd, terwijl strijd met de Vleeschkeuringswet door Ons niet wordt aangetroffen ; overwegende, dat ook de vierde grond, dat de Verordening inbreuk maakt op het eigendomsrecht, gewaarborgd door artikel 625 B.W., niet juist is, omdat de Verordening, den eigendom van het vleesch onaangetast latende, alleen het vervoeren daarvan op bepaalde plaatsen verbiedt, hetgeen eene beperking van het gebruik is, die door artikel 625 B.W. niet wordt verboden; overwegende, dat de door beklaagden uitgeoefende critiek op de doelmatigheid der Verordening, ook al wordt die naar hunne meening door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland of den Minister van Arbeid gedeeld, de Kroon niet tot ingrijpen heeft gebracht en dus alzoo de toepassing der Verordening door den rechter niet in den weg staat; overwegende, dat het bewezen feit een overtreding oplevert die gequalificeerd moet worden als: ,,te Amsterdam uit het buitenland afkomstig en in bevroren toestand aangevoerd vleesch niet voorzien van inwendige organen, vervoeren binnen de gemeente" ; overwegende, dat tegen deze overtreding voorzien is en straf is bedreigd bij de artikelen 1 en 5 der Verordening regelende het vervoer, het ten verkoop in voorraad hebben en het verkoopen van bevroren vleesch te Amsterdam; gezien, behalve de hiervoren aangehaalde artikelen, ook nog de artikelen 211, 214, 253 van het Wetboek van Strafvordering, 23, 91 van dat van Strafrecht; rechtsprekende in Naam der Koningin I Verklaren het aan beklaagden primair ten laste gelegde feit, alsmede de schuld van beklaagden daaraan, wettig en overtuigend bewezen", enz. Wij hopen dat de tijd spoedig moge aanbreken waarop het mogelijk zal zijn voor geheel Nederland het stelsel toe te passen, dat economisch zoo uitnemend werkt en juridisch zoo onaantastbaar bleek te zijn. Wat toch voor de Amsterdamsche bevolking goed is, is voor de burgerij van andere steden niet slecht. 15 Ik beweer niet, dat vergrooting van het vleeschverbruik een onmisbare voorwaarde is voor de welvaart van een volk. Wel wordt heel vaak het vleeschverbruik per hoofd der bevolking als maatstaf van welstand beschouwd. Voor het oogenblik dezen maatstaf toepassende op de Amsterdamsche bevolking, krijgen we uit een vergelijking van 1913 met 1923 het navolgende resultaat. Rundvleeschverbruik per hoofd der bevolking: in 1913: 20.7 K.G. in 1923: 26.3 K.G. Van niet te onderschatten beteekenis is ook de invloed van den prijs op het indexcijfer. Voor Amsterdam mag men zeggen, dat bevroren rundvleesch van zeer goede kwaliteit verkrijgbaar is voor ongeveer denzelfden prijs als in 1914 heeft gegolden voor versch vleesch van middelmatige kwaliteit. Wel moet worden toegegeven, dat het beter ware geweest, indien de prijs van het inlandsch product, dat zoo nauw verwant is aan den bodem, zoo ver gedaald was, dat de invoer van het buitenlandsche vleesch in geen dringende behoefte zou voorzien. Het staat toch voor Nederland anders dan voor Engeland, waar de bevolking voor hare consumptie bijna uitsluitend op den invoer uit het buitenland is aangewezen. Nederland kan slachtvee in voldoende hoeveelheid voortbrengen en ook in de kwaliteit kunnen belangrijke verbeteringen worden verkregen. Het is voor Nederland een kwestie van prijs. Daarom, en dit ten slotte, behoorde de Regeering te doen voor het geheele land, wat het Gemeentebestuur doet voor Amsterdam. In hun brief aan de Kamer van Koophandel te Amsterdam zeggen Burgemeester en Wethouders het volgende: „Hoewel zulks niet direct binnen de zorgen ligt van ons Gemeentebestuur achten wij het toch ongewenscht, dat een geïmporteerd artikel, hetwelk na bewerking niet of niet gemakkelijk te onderscheiden valt van het inlandsche, als zoodanig aan het publiek kan worden verkocht. Voor- en nadeelen van de beide artikelen kunnen thans bij het Amsterdamsche stelsel tegen elkaar worden opgewogen. De Nederlandsche veeteelt ziet zich gedwongen met dezen openlijken verkoop rekening te houden met zijn eigen concurrentievermogen. Clandestiene verkoop ondergraaft daarentegen de positie van het inlandsche product geheel, zonder dat daartegen verweer mogelijk is. Het is dan de handel alleen, die de beslissende stem heeft." Wij zeggen hun dit na en voegen er aan toe, dat wanneer het gemeentemonopolie een Rijksmonopolie werd, de verkoopsvoorwaarden van Amsterdam voor het geheele land zouden kunnen gelden. Dan zou de invoer van buitenlandsch bevroren vleesch slechts dienen ter verkrijging van een goedkoop en goed volksvoedsel en niet zooals dit in ons land, behalve te Amsterdam, het geval is, als middel om den handeldrijvenden middenstand re verrijken. 16 De Centrale