Ir— BROCHURES v N°- 5955 BEHEERSVERSOBERINO IN ONZE OVERHEIDSBEDRIJVEN DOOR J. J. MEIER Dierenarts Directeur van den Vleeschkeuringsdienst te Breda. J. VAN OIRSCHOT BREDA Vl/OSQ BEHEERSVERSOBERING IN ONZE OVERHEIDSBEDRIJVEN DOOR J. J. MEIER Dierenarts Directeur van den Vleeschkeuringsdienst te Breda. J. VAN OIRSCHOT BREDA t Min. de Geer: Openingsrede congres voor efficiency. (April 1923) .Bezuiniging in den hier bedoelden zin is „feitelijk een eisch van alle tijden, omdat zij „de productiviteit verhoogt en de tendenz „heeft betere bestaansvoorwaarden voor allen „te scheppen. Toch is het volkomen begrijpelijk en daarom warm toe te juichen, dat „juist deze tijden, dit eerste efficiencycongres „heeft doen geboren worden. Wat in gewone „tijden nuttig was en het welvaartspeil had „kunnen verhoogen, is thans volstrekt noodzakelijk geworden voor overheidsdiensten „en vele particuliere bedrijven, in hun bestaan „bedreigd door gestegen lasten en dalende „inkomsten. Besparing is zaak van lijfsbehoud. „Die besparing is mogelijk door eenvoudiger „beheer, doeltreffender - methoden, een verbeterde organisatie, in het kort: door meer „dan tot dusver den eisch te stellen van een „maximum van nuttig rendement tegenover een „minimum van kosten. Het ontstaan der Gemeentebedrijven en hoe zij bestuurd worden. Toen Thorbecke „zijn" gemeentewet ontwierp, waren de bemoeiingen der gemeenten zóó weinige, dat zelfs hij, met zijn vooruitziend oordeel, niet kon vermoeden, dat de uitbreiding daarvan binnen een menschenleeftijd zoo buitengewoon groot zou zijn. Het gebied, waarover vooral de grootere (maar ook combinatie's van kleinere) gemeenten hare werkzaamheden gingen uitstrekken, breidde zich zoodanig uit, dat de twee gemeente-ambtenaren, welke Thorbecke kende, de voor deze bemoeiingen vereischte kundigheden niet meer konden bezitten. Deze ambtenaren zijn Secretaris en Ontvanger; zij zijn ook thans nog de eenige wettelijk erkende gemeente-ambtenaren; in de verschillende wijzigingen der Gemeentewet zijn de andere, even noodzakelijke, ambten nog steeds niet opgenomen. Thorbecke voorzag óók niet, dat geen enkele Gemeente- 4 raad meer in staat zou kunnen zijn om het geheele arbeidsveld, en vooral niet zooals het thans in details bewerkt wordt, te beheerschen. Leest men de raadsverslagen aandachtig na, dan begrijpt men niet, hoe een Raad over zooveel detailkwesties wil oordeelen, ja, zelfs angst toont, dat hij zal worden gepasseerd! En men vraagt van den Raad niet alleen het oordeel, neen, zelfs de beslissing! De Raad behandelt de meest uiteenloopende vraagstukken; zeer eenvoudige en buitengewoon ingewikkelde. Men leest verslagen van ernstige discussies, waarvoor zelfs een vergadering van deskundigen zou terugschrikken. In één en dezelfde bijeenkomst worden behandeld het ambulantisme op de scholen en de koeltechniek; de arbeidsverzekeringen en de drie-fazenstroom; de kolenprijzen en de tuberculosebestrijding; de ammoniak-fabrikage en het armbezoek; de festivals en de rioleering; en dergelijke meer. In het Raadsoverzicht van Amsterdam, in „de Telegraaf" van 16 November 1922 vonden we een zeer geestige typeering van dezen toestand, welke we hier laten volgen, omdat zij op een vermakelijke wijze den juisten toestand weergeeft: „Past zulk een onhandig bij elkaar geveegd lichaam „als een Raad op de ingewikkelde problemen, die dezen „tijd rijk is? Is het niet min of meer zonderling, om „geen ander woord te gebruiken, dat een Zuurbier, „een Weiss, een Lisser, een van de vier dames om „geen anderen te noemen, hun wijsheid en hun „voor" „of „tegen" hebben te luchten over de meest ingrijpende, „de meest hemelbestormende, de meest ingewikkelde „vraagstukken, die zelfs de deskundigsten der deskundigen, die wethouder De Miranda er op nahoudt, „doen duizelen? En wat te zeggen van den onnoozelen „journalist, die dit alles heeft aan te hooren en er zijn „meening over moet zeggen? „Heeft u verstand van steenkool, lieve lezer? Vermoedelijk alleen als de kachel brandt. Zoo'n gemeente„raad heeft er plotseling wél verstand van. En bakker „Stahle redeneert er over als een mijnwerker. Als een „mijnwerker over meel redeneerde, zou hij hem uitlachen. „Er zijn helaas geen mijnwerkers in onzen Raad. De 5 „promotor en levenskunstmaker Weiss redeneert er „over als een ober-kellner en hij weet het. Dr. Abrahams „heeft de zaak bestudeerd alsof het een kronkel in den „darm of een tumor in de kleine hersenen betreft, en „wethouder De Miranda verdiept er zich in als 'n „Nieuwmarkt-koopmannetje in zijn lapjes. En ze zijn „allemaal op de hoogte, gooien den ongelukkigen Raad „dood met cijfers, die niemand in zich op kan nemen, „komen met allerlei deskundigen aandragen, die allemaal „belanghebbenden zijn en de Raadsleden eenvoudig „van harte en argeloos, hebben, nog vóór dat er één „woord gesproken is, reeds voor zich zelf uitgemaakt, „dat er voor dit jaar niets zal komen van gemeentelijke „steenkool-distributie en zij laten de steenkool-wijzen „praten en nog eens praten, vinden dat de wethouder „zich voortreffelijk verdedigt, roemen de manier waarop „Dr Abrahams zich in de zaak heeft ingewerkt, houden „Wijnkoop voor een onbegrijpelijke nevelvlek, die niet „weet of hij gas of heelemaal niets is, en stemmen „toch voor of tegen, al naar gelang hunner politieke „kleur, die met gansch het geval niets te maken heeft." Het blijkt voldoende en het behoeft overigens geen verder betoog, dat niemand in staat is, alle bij het besturen eener gemeente voorkomende kwesties tegelijk goed te beoordeelen. Dat men het, in weerwil van de absolute onmogelijkheid, toch doet, leidt tot den toestand, dien men aanduidt met de uitdrukking „het intellect ontvliedt den Gemeenteraad". En, hoe eigenaardig men het ook moge vinden, alle pogingen om daarin verandering te brengen, hebben tot nog toe volkomen gefaald, niettegenstaande ieder van het verkeerde van dezen toestand overtuigd is. Elke verandering wordt krampachtig tegengehouden, hetgeen, in aanmerking nemende dat hierover door den Raad of door een ander Volks-vertegenwoordigers-College zelve zou moeten worden beslist, ook geenszins verwondering wekt, omdat men aldus in een cirkel ronddraait; verder ook, omdat geen enkel Gemeenteraadslid werkelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor eenig besluit, waaraan hij heeft medegewerkt. Een van de vele onderwerpen van gedachtenwisseling in den Raad zijn de GEMEENTEBEDRIJVEN, die wij te dezer plaatse wenschen te behandelen. Deze uitsluitend-technische inrichtingen worden er niet alleen besproken, zij worden er „bestuurd"; van hare begrootingen worden, naar gelang van omstandigheden, die met de techniek in geen ver-verwijderd verband staan, posten geschrapt of bijgevoegd, bedragen verminderd of vermeerderd en de „directeur van een bedrijf, moet zulke besluiten! vaak tegen beter weten in, uitvoeren. Alvorens de tegenwoordige gemeentebedrijven meer uitvoerig te bespreken, moge vermeld worden, dat zij in vele gevallen hebben verdrongen de concessies, die door particulieren of naamlooze vennootschappen werden uitgeoefend. De bezwaren aan de concessie's verbonden, waren in vele gevallen zóó groot, dat de gemeenschap, vaak ook geleid door politieke overwegingen, besloot zelf de technische bedrijven ter hand te nemen. Zij stichtte nu gasfabrieken, centrales, slachthuizen, enz., fourneerde daarvoor het kapitaal en nam alle risico op zich. Uit risico was gemakkelijk te dragen, omdat zij er monopolies van maakte. De bedrijfsvorm was op vele plaatsen zoodanig, dat Raad en B. en W. het bedrijf leidden, bijgestaan door een technischen adviseur (de zgn. directeur) den Gemeente-secretaris en den Gemeente-ontvanger. Deze toestand bestaat in vele kleinere, en óók nog in grootere gemeenten. Hij is door invoering van art. lHbis der Gemeentewet in sommige opzichten gewijzigd, voornamelijk doordat men eenen deskundige een deel der uitvoering en leiding in handen gaf, aldus trachtende een zekere aanpassing aan de eischen der techniek te verkrijgen. Voor men tot een bestudeering van het beheer der gemeentebedrijven overgaat, stelle men goed vast, wat een gemeentebedrijf is. De bepaling, welke door Prof. Volmer in „Beginselen Toio" j beheer en de boekhouding der gemeentebedrijven, iyi2 daarvoor gegeven is, lijkt ons zeer aannemelijk, namelijk: „een technische of commercieele onderneming, die „gedreven wordt door en voor rekening van één of „meer gemeenten." V. knoopt daaraan vast: „Het is onverschillig of deze onderneming hare diensten 6 7 „beperkt tot de gemeenten zelf, dan wel of zij deze „ook uitstrekt tot gemeentenaren en personen, die „buiten de gemeente wonen. De vorm, waaronder het „bedrijf wordt uitgeoefend, is bijzaak. (Men maakt er „thans hoofdzaak van. Schr.) Hoofdzaak is te erkennen, „dat, wat wij gewoon zijn gemeentebedrijven te noemen „naar het wezen zijn technische en commercieele ondernemingen, inrichtingen waarvan geëischt moet worden, „dat zij economisch werken." Voldoet een thans bestaand gemeentebedrijf aan de eischen, waaraan een technische of commercieele onderneming moet beantwoorden om economisch te werken? In het reeds aangehaalde boek van Prof. V. zijn alle factoren daarvan zóó nauwkeurig en uitvoerig behandeld, dat wij niet beter meenen te kunnen doen dan hoofdstuk III daaruit op den voet te volgen, daarbij de citaten dan zonder verdere bronaanduiding tusschen aanhalingsteekens plaatsend. „In iedere technische onderneming moet het streven „heerschen om met een zoo gering mogelijk gebruik „van productie-eenheden, dus van stof, arbeid, tijd en „ruimte, de grootst mogelijke hoeveelheid van het ge„wenschte product te krijgen." Met andere woorden, met een minimum aan hulpmiddelen wil men een maximum effect bereiken, of nog anders gezegd: de resultaten van het bedrijf moeten zoo goed en goedkoop mogelijk zijn. Dit is het eenig doel van elk bedrijf. „Noodig daartoe is le. een doelbewuste, vaste leiding. „Niets mag aan het toeval worden overgelaten. Inkoop, „bewerking en afzet moeten plaats hebben naar een „weloverwogen plan; rijp beraad en kloeke uitvoering „moeten* gepaard gaan. Waar het slagen afhangt van „veler doen, is het noodig vertrouwen te wekken, bij „het personeel voor '<— en lust tot den arbeid aan te „kweeken en te onderhouden, geen voorstel tot „verbetering te verwerpen dan na kritisch „onderzoek, tucht te bewaren door het betrachten „van stipte rechtvaardigheid." In een vrij uitvoerig betoog behandelt Prof. V. de tegenwoordige leiding, en, hoewel zijn uitspraak niet beslist is, de toon is vrij optimistisch. 8 schouwen. °°k °M Ver9Und ^ ^ VM naderbii te b*De leiding berust in groote lijnen bij: le. den Gemeenteraad; 2e. B. en W. met de Secretarie; 3e. den directeur. ™?rLGemee2teruad m°et de reken*°g en verantwoording goedkeuren, de begrooting vaststellen, en in zeer vele al vallen het personeel benoemen. 9 Dit is ons inziens een verkeerd systeem Een Gemeenteraad behoorde slechts de financiën te ver- koïfn V°°r .Tni? fwt3nscht bedri* « dan aan een volkomen ter zake deskundig persoon op te dragen om dit zond? Z°u 9°ed, £n, 9°edkoop m°9eIïk te d°en wecken zonder zich met details in te laten. Leest men de verslagen na van de behandeling der begrootingen, dan ziet men een dergelijk afdalen in kleinigheden, da het verbazingwekkend is, hoe deze verzameling leekenïets wil, wat deskundigen niet aandurven. «JrVV?1'8 ?nde°kb,aar. dat een Gemeenteraad van uit- Ï H, f rte leden ee? bedri^'f 9°ed zou beheeren. omdat de leiding dan nog veelhoofdig zou zijn. Het dagelijksch beheer der bedrijven is in handen van het ™T fvan,Bur3emeester en Wethouders, dus in handen van 4 tot 6 personen, die niet uitsluitend afgaan od de techniek, maar fa de eerste plaats rekening moeten houden met de samenstelling van den Raad. u- jdeu "f684 eminente geleerde zou door de groote De Wethouder die op politieke gronden uit en door 2n ~emeenteraad iS 9ek°f,en' wordt Plotseting belast met een of meer functies, vor elk waarvan een deskundige zich meermalen zou bedenken, alvorens die te aanvaarden. Of hi, zich ingewerkt heeft of niet, vanaf den eersten dag moet hij of alleen, of met het College van B. en W. tezamen, beslissingen nemen. Hij zal dan dikwijls om raad vragen aan hen, die het dichtst bij de hand zijn, dat zijn de Gemeentesecretarissen Men heeft hier dus een toestand, waaraan men in het particuliere bedrijfsleven niet denkt, namelijk dat iemand, die geheel buiten het bedrijf staat en daarin leek is, 9 op een goeden dag belast wordt met de gedeeltelijke of geheele dagelijksche leiding. Dat de Gemeente-secretarissen een zoo belangrijke rol in dezen spelen, komt ook naar voren door de geschiedkundige ontwikkeling der Gemeentebedrijven, wat nader zal blijken. Oorspronkelijk waren, zooals reeds gezegd is, de gemeentebemoeiingen zeer gering, o.a. primitieve gemeente-reiniging en marktwezen. De betrekkelijk eenvoudige administratie was in handen van den Secretaris, die daarover een goed oordeel kon hebben; een toestand, dien we nog in vele kleinere gemeenten aantreffen. Allengs breidden de gemeente-bemoeiingen zich uit, niet alleen in administratieven zin, maar ook, en vooral, in technisch opzicht, en nu kreeg men alras het aanstellen van directeuren, wien de technische uitvoering, (maar niet de leiding I) van een bepaalden tak van dienst werd opgedragen. Dit heeft geleid tot den bekenden vorm der tegenwoordige gemeentebedrijven, gegrondvest op art. lHbis der Gemeentewet, dat de geldelijke administratie geheel doet afscheiden van die der Gemeente, en waardoor dus practisch de Gemeenteontvanger in dezen mede wordt uitgeschakeld. Beschouwen wij de rol der Gemeente-secretarieën in het beheer der bedrijven van de grootere Gemeenten nog eens nader: 1. Een Secretarie met haar doolhof van afdeelingen dient om bestaande voorschriften te handhaven. 2. Een bedrijf is steeds in een toestand van ontwikkeling, en moet zoodanig zijn ingericht, dat het de dagelijksche vlucht der techniek kan volgen. Men geve het daartoe de grootst mogelijke vrijheid, en binde het aan zoo weinig mogelijk voorschriften. Een Secretarie is dus uit den aard van haar bestaan steeds een rem op de ontwikkeling der Gemeentebedrijven, tenzij zij zich angstvallig daarbuiten houdt. We zien evenwel het tegendeel gebeuren, omdat de Wethouders dagelijks op de Secretarie verkeeren, daar hun „licht" opsteken, en den Secretaris aldus dwingen zich op de hoogte te houden van, en invloed uit te oefenen op de bedrijven. Uit het bovenstaande is reeds eenigszins een oordeel te vormen over het beheer der Gemeentebedrijven, hetwelk nog beter gegrondvest wordt door een meer diepgaande bespreking. 10 „Volgens de Gemeentewet toch is de verdeeling (van „het beheer en toezicht. Schr.) in ruwe trekken aldus: „Gedeputeerde Staten: houden toezicht op verschillende „handelingen, in het bijzonder op de financiën." Ons is geen enkel geval bekend, dat Ged, „Staten de gezonde ontwikkeling der bedrijven in den „weg staat." Als concreet voorbeeld zij hier gewezen op het besluit van Ged. Staten van Friesland ten opzichte van het openbaar slachthuis te Leeuwarden. Daar hebben zij een beslissing genomen op gronden, die (zooals wij reeds in de Leeuwarder Courant aantoonden)onjuist zijn, en zij houden daarmede de gezonde ontwikkeling van het slachthuiswezen tegen. Intusschen zou men ons kunnen tegenwerpen, dat dit de uitzondering is, die den regel bevestigt. Wij zijn evenwel in dit opzicht tamelijk pessimistisch gestemd, overwegende dat alle Ged. Staten steeds hun goedkeuring hebben gehecht aan de meest eigenaardig gestelde rekeningen, verantwoordingen en begrootingen der Gemeenten en der Gemeentebedrijven. Neen, Ged. Staten beschouwen in dezen alles slechts van uit een wettelijk, en niet van uit een bedrijfs-economisch. oogpunt, omdat dit College niet over den technischen toestand oordeelt, waardoor op zichzelve reeds een ongezonde toestand ontstaat. „De Raad is als vertegenwoordiger der burgerij het „wetgevend en contröleerend College, dat ook de „richting aangeeft, waarin de bedrijven moeten worden „gevoerd." Zoude de Raad niet het veiligst doen, wanneer hij slechtsnaar de eindresultaten van het bedrijf vroeg? „Burgemeester en Wethouders hebben het opper„beheer en dagelijksch toezicht: zijn de verantwoordelijke „uitvoerende macht. „De Directie heeft de dagelijksche leiding." Zijn B. en W. werkelijk en in alle opzichten verantwoordelijk ? Wanneer in een bedrijf door den directeur een ernstige fout begaan wordt, is het College dan verantwoordelijk? Komen de kosten ten laste van dit College? 11 Moet het College de schade vergoeden? Uit deze vragen blijkt reeds, dat de verantwoordelijkheid niet goed gesteld is. Doordat zij gedeeld is, is zij tot nul gereduceerd. En verantwoordelijkheid tegenover een hooger College, b. v. Ged. Staten, beteekent ook niets, want dit kan plaatselijk nog minder op de hoogte zijn dan B. en W., afgezien nog van de samenstelling van dit College. Zijn B. en W. de uitvoerende macht? Ook dat niet, want zij laten in de werkelijkheid de uitvoering geheel, zonder eenige technische controle, over aan de bedrijfs-directeuren. Slechts wanneer er klachten komen, trachten zij in te grijpen, hetgeen dan dikwijls meer schade doet dan goed. In een vergadering van Delftsche Ingenieurs is dan ook zeer terecht van B. en W. betoogd, dat zij een verantwoordelijkheid dragen, waarvoor zij niet voldoende bekwaam zijn, en die eigenlijk voor ieder bedrijf bij een speciaal bestuur,, of bij den directeur moest berusten, zooals dit bij particuliere instellingen het geval is. „Dit bezwaar wordt nog versterkt, doordat in het „College van B. en W. betrekkelijk zelden mannen „zitten, die over de behoeften van het bedrijf met „kennis van zaken kunnen oordeelen; hun invloed ten „goede op het bedrijf mag daarom niet hoog worden „aangeslagen, steeds zullen zij belemmerend werken,, „een snelle afdoening van zaken in den weg staan. „Dat is alles waar, maar ook weer onwaar. „Waar in zooverre, dat de samenstelling van het „College van B. en W. niet altijd ideaal is; waar-is„het ook, dat, zoodra het zich met allerlei bagatellen „bezig wil houden zulks op den gang van zaken ongunstig moet inwerken. „Onwaar is het echter, dat zulks zoo zijn moet. „De Raad kan de meest voor het ambt geschikte „mannen in het dagelijksch bestuur kiezen, desnoods „door het Gemeentebelang boven het partijbelang te „stellen. „Bij instructie kan de directeur uitgebreide bevoegdheden worden ingeruimd, zoo ruime, dat hij werkelijk „voor den goeden gang aansprakelijk gesteld kan worden. 12 „Reeds nu heeft in werkelijkheid, zoo al niet op papier, „menig directeur van een Gemeentebedrijf minstens „zooveel macht als zijn collega, die in dienst eener N.V. is. „B. en W. hebben genoeg te doen om zich niet meer „dan noodig met de bedrijven bezig te houden. Als „ze zich met allerlei details inlaten, dan is dat de wensch „van den directeur, die alle verantwoordelijkheid van „zich wil schuiven." Zou men het niet eenigszins anders moeten voorstellen, en wel aldus? Het College van B. en W. is een politiek lichaam, waarvan men uit een bedrijfs-economisch oogpunt niet veel kan verwachten. Zelfs een technisch volmaakt bekwaam Wethouder zal niet altijd in staat zijn ten volle te oordeelen over het in zijn branche liggende bedrijf der Gemeente. Wanneer hij goed organisator is, zal hij begrijpen, dat inmenging in de taak van den directeur de leiding zwakker maakt; is hij dit niet, dan zal hij „opperdirecteur" spelen, en zich schuil houden zoodra het mis loopt. De kans, dat in het College van B. en W. personen zitting hebben, die met kennis van zaken over de behoeften van een bepaald bedrijf kunnen oordeelen, is gering, omdat deze bedrijven een specialisatie zijn. " Invloed ten goede bestaat zelden, omdat bijna elke invloed van buiten slecht is. Alleen wenken van deskundigen kunnen baten. Steeds staan zij een snelle afdoening van zaken in den weg, en zoo ergens, dan is hier: tijd is geld. Waar is, dat zij met elke inmenging, hoe goed ook bedoeld, het geheel in de war sturen, en daardoor het bedrijf slechter maken. De betrekking van Gemeente-ambtenaar brengt met zich mede een afschuiven van de verantwoordelijkheid, een zich dekken op den voorman. Toch hebben de directeuren van vele bedrijven reeds langen tijd aangedrongen op meerdere verantwoordelijkheid, omdat zij voelen, dat de bedrijven en daarmede hun ambt en hun bestaansnoodzakelijkheid gebaat zijn. Het is dan ook meestal tegen den wensch van den directeur, die gaarne de volle verantwoording wil dragen, dat B. en W. zich met allerlei details inlaten. Een Gemeenteraad meent het algemeen belang het best 13 te dienen door het partijbelang te laten bovendrijven, zoodat dit nooit voorbijgegaan wordt! Men begrijpt als het ware stilzwijgend, dat een bedrijfsdirecteur uitgebreide bevoegdheden moet hebben, echter dient de instructie in het algemeen niet om hem die te geven, integendeel, een instructie gebruikt men om die te b e k o r t e n. B. en W. hebben inderdaad genoeg te doen, om zich niet meer dan noodig met de bedrijven bezig te houden. ,.De taak van B. en W. blijft dan nog belangrijk „genoeg. Zij toch zullen: „le. Toezicht moeten uitoefenen op het beheer; „2e. Verplicht zijn in te grijpen, zoodra het blijkt, „dat de directeur handelt in strijd met zijn instructies; „3e. Hunne medewerking moeten verleenen tot al „die daden, waarbij de Raad zulks gewenscht acht, „b. v. tot het voeren van gedingen, afsluiten van contracten boven een bepaald bedrag, afwijking van „tarieven in bijzondere gevallen; „4e. Moeten waken, dat in het belang van het bedrijf „geen handelingen geschieden, die in strijd zijn met „grooter belangen der Gemeente, m.a.w. zij moeten „de eenheid in de leiding van alle takken van Gemeente„dienst handhaven. „Die taak is het Gemeentebestuur waardig, ik ken „geen ander College, dat er beter voor geschikt is. „B. en W. kunnen zich bovendien al dien steun verzekeren, die zij noodig achten. Aan een accountant „kan de administratieve controle worden opgedragen; „een jurist kan de formuleering der overeenkomsten „nagaan en de chef der afdeeling publieke werken „adviseert in technische vragen, die ingrijpen in zijn „departement." Nu zou, naar onze meening, de taak van B. en W. onder meer aldus geformuleerd kunnen worden: a. Toezicht houden op de resultaten van de bedrijven; b. Eenheid leggen in de leiding van alle gemeente-bemoeiingen. Eigenaardig is, dat Prof. V. slechts boekhoudkundige controle wenscht, en alleen technisch advies van den chef van publieke werken, terwijl hij in zijn boek niet over technische controle spreekt. 14 De Commissiën. Een andere factor in de leiding der bedrijven zijn de Commissiën van bijstand uit den Raad. „De door velen gewenschte commissiën van bijstand „raadscommissiën, passen niet geheel in het kader van „onze wetgeving. Het is een wiel meer — ik wil nu „nog niet eens zeggen het vijfde wiel — aan den „wagen; een instantie meer en daarom alleen reeds „belemmerend. „Raadscommissiën kunnen nuttig werken, n. 1. tot „vóór-onderzoek van voorstellen aan den Raad. „Opdat zij die taak naar behooren kunnen vervullen, „is het noodig, dat de leden inzage kunnen nemen „van de stukken gewisseld tusschen B. en W. en de „directie (de agenda) en dat de directeur gehouden is „alle gewenschte inlichtingen volledig en naar waarheid „te verstrekken. Verkeer van de leden der commissie „met het personeel acht ik uit den booze: het ondergraaft de discipline en doet aan de verhouding tusschen „den directeur en zijn personeel geen goed. „Het is er verre van, dat deze opvatting algemeen „gedeeld wordt." Deze commissieën zijn door Ir. Bakker Schut (Techn. Gemeenteblad No. 10,7e jaargang) op zulk een karakteristieke wijze, en volkomen naar de werkelijkheid geschetst, dat wij niet beter kunnen doenx dan zijn typeering hier over te nemen: „Als derde orgaan van het gemeentelijk beleid interesseert ons de Commissie van Bijstand. De Raad „kan — aldus art. 54 ~ aan vaste commissiën zijner „leden opdragen B. en W. in het beheer van bepaalde „takken van de huishouding der Gemeente bij te staan. „Zulk een commissie dient B. en W. over de tot „hare werkkring behoorende zaken van bericht en raad. „De taak dezer commissies is een zeer bescheidene; „niet beheeren of besturen is haar werk maar voorbereiden en adviseeren. En van die bescheiden taak „is over het algemeen zeer weinig terecht gekomen. „Zeer verschillend is intusschen de wijze, waarop „deze commissies werkzaam zijn. Verschillen niet alleen „tusschen commissies in de eene Gemeente en de andere, < 15 „maar zelfs van commissies in één Gemeente. Terwijl „de eene elke week bijeen komt, en alle stukken van „eenig belang behandelt, vergadert de andere eens in „de zooveel maanden en krijgt alleen de stukken te „zien, welke de betrokken Wethouder goedvindt uit „handen te geven. Terwijl vele commissies — ongetwijfeld de groote meerderheid —< uiterst weinig „practische beteekenis hebben, en door den betrokken „Wethouder slechts om „bijstand" worden verzocht, „omdat daardoor wellicht oppositie in den Raad kan „worden bezworen, zijn er ook commissies, die zich „hebben vervormd tot commissies van toezicht, die „met den Wethouder-voorzitter van de groote lijnen „van dienst of bedrijf behoorlijk op de hoogte zijn, „ja zelfs commissies, die al bedenkelijk veel op besturende „commissies gaan gelijken. „Over het algemeen doet zich nog sterker dan bij „de wethouder-keuze bij de samenstelling van de com„missies het bezwaar gevoelen van gebrek aan personen, „die al zijn zij geen deskundigen in het bedrijf, toch „voldoende algemeenen kijk hebben, om den „bijstand" „te geven, die van hen verwacht wordt, of althans „verwacht heet te worden." De besproken fouten en ... eigenaardigheden in de leiding treft men zelfs in die bedrijven aan, welke gescheiden van de gemeente-financiën, dat wil zeggen, eenigszins losser van de Secretarieën dus minder nadeelig beinvloed hebben gewerkt volgens art. lHbis G. W. De Directeur. Tot den eersten stap van inrichting van een Gemeentebedrijf behoorde men te rekenen de benoeming van een directeur, maar; le. worden tal van Gemeentebedrijven ingericht, nog vóór er sprake is van deze benoeming; 2e. moesten in het algemeen slechts zij solliciteeren die zichzelve daartoe het meest geschikt achten, wat allerminst geschiedt; 3e. zijn er Gemeentebesturen, die technische kennis n het tegenwoordig Gemeentebedrijf niet in de allereerste 16 plaats noodig achten, hetgeen een zeer ernstige fout is, omdat de verbintenis van een ambtenaar, door diens rechtspositie, te vast is. Door het vragen van adviezen aan specialisten heeft men getracht de nadeelige gevolgen van een dergelijke handelwijze te verminderen, maar bij de keuze dezer adviseurs hebben ook weer andere motieven gegolden dan uitsluitende deskundigheid. (Wij noemen het voorspiegelen van een renteloos voorschot, zooals bedoeld in het ontwerp-vleeschkeuringswet voor den slachthuisbouw.) Men zou denken dat een Gemeenteraad slechts hem zou benoemen tot directeur, die het meest deskundig is. Dat is niet het geval. De hoofdmotieven zijn: familie- of vriendschapsrelatie's en politieke richting. Dit is ook weer niet te verwonderen, want een Gemeenteraad kan geen technische kennis beoordeelen. Dit is Zelfs zeer moeilijk voor een ter zake deskundige. Ook de College's van B. en W. (politieke lichamen) kunnen dit meestal niet, maar moeten toch een voordracht opmaken, waarvan door den Raad dan dikwijls wordt afgeweken! Daarbij komt voor de benoemende lichamen nog de overweging dat een directeur (naar hun oordeel) toch geen „kromme" sprongen kan maken, omdat hij alle voorstellen aan de goedkeuring van B. en W. moet onderwerpen. Nu zijn er hier te lande wel zeer vele goede functionarissen, die blijk geven hun bedrijf uitstekend te beheeren. doch dit neemt niet weg, dat door de besproken wijze van benoeming, de kans om den rechten man te krijgen, gering wordt. Uit het voorgaande blijkt, dat de voornaamste factor: de deskundigheid van den oprichter, wordt verwaarloosd; immers de gezamenlijke oprichter is: de Raad, plus B. en W„ plus de Secretarie, plus de deskundige, en soms moet hierbij nog worden opgeteld; Gemeentewerken. De kritische zin van den technischen leider voor eigen en anderer (gelijksoortig) bedrijf vermindert daardoor, want de fouten van het eigen bedrijf zijn veelal zóó groot, dat men over die van andere liever niet van gedachten wisselt. Bovendien kan men feitelijk nooit ter verantwoording worden geroepen, omdat zij, die dit zouden willen doen — Raad en B. en W. — in vele gevallen de adviezen niet opvolgden. 17 De prikkel van buiten af om zoo goedkoop (wat ook insluit: zoo goed) mogelijk te exploiteeren, gaat daardoor geheel verloren. Een andere verzwakkende factor in de leiding is de betrekkelijk hooge leeftijd, waarop een directeur gehandhaafd wordt, tengevolge waarvan een overheids-bedrijf niet aangezet wordt om mede te gaan met moderne begrippen. Uitzonderingen kunnen in dezen natuurlijk den regel bevestigen. Is het eindelijk zoover gekomen, dat een directeur technische ontwerpen, met veel zorg en studie in elkander gezet, indient, dan doen zich allerlei omstandigheden voor, die de uitvoering in den weg staan. Zoon ontwerp wordt beoordeeld door B. en W. en Raad, en nu is het een normaal verschijnsel, dat het daar op zeer onoordeelkundige wijze bewerkt en besnoeid wordt. Na de „behandeling" en de „goedkeuring" komt de uitvoering van het ontwerp. Men zou meenen, dat een directeur, nadat de begrooting is vastgesteld, rustig alle maatregelen voor de uitvoering zou kunnen nemen .... Mis! De meeste onderdeden moeten ook weer door B. en W. en soms door den Raad, worden uitgemaakt. Een bepaald voorstel kan dan wel eens niet zijn „conform" een besluit van B. en W. van 1864 of 1813, maar met een weinig geduld en wat doorzettingsvermogen lukt het nog wel ten goede. Ernstiger is de zaak, wanneer men den door Thorbecke geschapen toestand weder in het leven roept, door aan de Secretarie de zorg voor de administratie, en aan den Gemeenteontvanger die voor de financiën op te dragen, zoodat den directeur slechts de techniek overblijft. De meest hopelooze verwarring is er het gevolg van, en ieder directeur van Gemeentewerken, bij wien men gaarne een dergelijken toestand schept, weet daarvan vermakelijke (of treurige) staaltjes te vertellen. Zelfs de kort geleden opgerichte vleeschkeuringsdiensten zijn niet aan dergelijke chaotische regelingen ontsnapt. Al de fouten echter zijn naar onze meening het uitvloeisel van één groote, ernstige beginfout, te weten: men verkiest een veelhoofdige, ondeskundige leiding boven de eenhoofdige, een fout, die grooter wordt doordat men de verantwoordelijkheid niet goed vaststelt, en de technische controle ontbreekt. 2 18 Het Personeel. De benoeming van het personeel, waaraan een particulier bijzonder veel zorgen besteedt, omdat hij weet, dat door de samenstelling hiervan zijn bedrijf kan staan of vallen, is hier ook weer aan eigenaardige omstandigheden onderhevig, daar allerlei gunstelingen naar voren worden geschoven. Vaak wordt advies gevraagd voor den vorm, wanneer de benoeming van een bepaald persoon reeds vaststaat. Blijkt de benoemde goed te zijn voor de functie, dan is alles in orde. Valt hij den directeur tegen, dan moet deze toch met hem samenwerken, want de positie van den benoemde is even muurvast als de zijne. De nieuwe functionaris moet erg, heel erg ongeschikt zijn, wil de directeur kunnen en mogen verklaren, dat hij hem in zijn bedrijf niet kan gebruiken. Zelis dan nog loopt de directeur groote kans, hem te moeten behouden. De Boekhouding. Hoe wordt de boekhouding van een Gemeentebedrijf ingericht^ ^ geyallen is VOOrgeschreven, dat de boeken worden ingericht volgens door B. en W. vast te stellen modellen. Wat gebeurt? ,. De techniker en de boekhouder maken samen een studie van het bedrijf, en zij zetten, ook weer tezamen, een administratie in elkaar. De modellen worden nu ter goedkeuring naar B en W. gezonden, welk College ze doorgeeft aan den Gemeente-secretaris, die ze weer ter verwerking geeft aan de af deeling „financiën". Nu mogen daar nog zulke knappe accountants zijn, zij kunnen dezen aard van boekhouding nooit zoo goed beoordeelen als de techniker plus zi,n boekhouder. De modellen kunnen hier vrijwel alleen beoordeeld worden naar de fouten, die er ten opzichte der Gemeente-administratie in schuilen, waarmede deze boekhouding overigens geen enkel technisch verband heeft. De modellen gaan daarna terug naar B. en W. en deze moesten weten, dat eenige aanmerking od een detail verwarrend werkt. De vaste Üjn, de organisatie, die in de boeken was vast- 19 aelead. kan door ppn aanmortinn Aio- aUiiA «A>»sful* i- W » ' , «IV UllXJt» AÜWy tllJIS. löf en die meestal gemaakt wordt, omdat men meent daarmede de onmisbaarheid aan te toonen, worden verstoord, zeer ten nadeele van het bedrijf, en dus ook van de Gemeente. Indien er later werkelijk storende fouten blijken te zijn, kan de directeur daarvoor niet verantwoordelijk worden gesteld, omdat hij gedechargeerd is door het besluit van B. en W. Een gewoon (niet gemeentelijk) technisch bedrijf heefteen boekhouding, die zóó ingericht is, dat men er de bedrijfsresultaten in terugvindt, een belichting van alle onderdeden, en men precies kan nagaan waar kan en moet bezuinigd worden. In een Gemeentebedrijf integendeel is de boekhouding, ook al is zij commercieel, er slechts om alle factoren critiekloos naast elkander te zetten. „De boekhouding. „Bij een Naaml. Vennootschap weet de aandeelhouder, „welk risico hij loopt, en bepaalt naar eigen goeddunken, „hoe hij de beheersbevoegdheden geregeld wil zien." De inwoner van een Gemeente heeft evenwel zéér weinig zeggingschap in den gang van zaken. Is de Raad eenmaal samengesteld, dan is deze in alle opzichten zóó onvatbaar, dat de ingezetene véél minder invloed op de bestuursregeling der Gemeente heeft, dan de aandeelhouder ten opzichte eener naamlooze vennootschap. Deze kan nog altijd zijn aandeel opgeven, verkoopen, als de resultaten niet naar zijn zin zijn, maar de ingezetene is in de meeste gevallen gedwongen om een aandeel in de Gemeente te nemen, namelijk de belasting te betalen. Slechts weinigen wagen zich (en kunnen zich wagen) aan een publiek advies over de resultaten van eenig bedrijf, die door de overheid wegens het behandelen der onderdeden niet voldoende bekeken worden. Het stemrecht, waardoor nog eenige invloed is uit te oefenen, is een betrekkelijk zóó onbeteekenende zaak, dat velen de nutteloosheid hiervan hebben ingezien, zoodat daarvan reeds een stemplicht is gemaakt, en wat ook nog niet gebaat heeft. Door de critieklooze boekhouding maken de jaarverslagen, waarin de bedrijfsresultaten worden beschreven, een eigenaardigen indruk. Oefent de een of ander critiek uit, dan heeft dit niet het minste effect, omdat alle cijfers berusten op besluiten van den Raad, die deze in de meeste gevallen niet, of slechts schoorvoetend, wil herzien. 20 Voor wien is dat verslag geschreven? Voor de technische controle? Neen, want die bestaat niet. j Voor de boekhouding? Neen, want die is er slechts op ingericht om geen dubbeltje ongeboekt te laten. Het is bestemd voor het College van B en W. en voor den Gemeenteraad, dus voor leeken! Men kan nu wel begrijpen hoe deze technische lectuur moet ingericht zijn, ■ om haar begrijpelijk te maken. De winst of het verlies der Gemeentebedrijven is geen I uitsluitend gevolg van goede of slechte bedrijfsvoering, ,! maar van een te hoog of te laag geschat tarief van een monopolie, waartoe de gebruiker soms gedwongen wordt. De bindende Begrooting. Er is - gelukkig — in ons land geen tweede formaliteit als de behandeling der begrooting, die elk jaar een ontzettende-; massa werk met kilometers handelingen in het leven roept hetgeen slechts een nuttelooze geld- en tijdverspilling is (ook bij Provincie en Staat). Immers, in geen enkel opzicht is de begrooting bindend in dien zin, dat daarvan onder geen voorwaarde mag worden afgeweken. Een zeer gebruikelijke afwijking is het zoogenaamde af- en overschrijven, is post vervoerkosten" te laag, en post „laboratoriumbenoodigdheden" te hoog, welnu, men schrijft het bedrag over, ook al is het éénig verband tusschen deze posten, dat zij op eenzelfde bedrijfsbegrooting voorkomen. j Komt nu een tekort waar niet op gerekend is, dan wordt dit eenvoudig toegestaan bij een suppletoire begrooting. _ En dat in het beheer der gemeentebedrijven de humor met . . a—u wnsVt ,.;f w vnlnpnde: wat overblijft, ook al is dit door'zéér toevallige omstandigheden, noemt men wel eens ...bezuiniging! Ook worden heel vaak uitgaven gedaan, die eerst op een latere begrooting toegestaan worden. jj Dat wil niet zeggen, dat wij de begrooting overbodig achten maar zij moet dienen om den techniker een richtsnoer te geven, en de overheid behoorde slechts een beslissing te nemen over het eindcijfer, met andere woorden over de te verwachten resultaten van het bedrijf. De voordeden, die aan de begrooting verbonden heeten, mogen we nog eens nader bespreKen. 21 Dat de begrooting een ongezochte gelegenheid biedt om alle vragen, op een bedrijf betrekking hebbend, te behandelen, is overdreven. Wanneer de Raad over alle onderdeden moet beslissen, zou men die gelegenheid immer moeten openstellen, en niet eventueele fouten laten doorwerken totdat de begrooting van kracht is! Men moet fouten zoo mogelijk direct wegwerken. Dat de directeur er een gelegenheid in zou kunnen zien om bepaalde voorstellen te doen, mag geen argument zijn. Ons inziens moet hij die steeds doen, wanneer hij die noodig acht, en geen begrooting afwachten. Het uaststellen van een begrooting door Gemeenteraad, Provinciale Staten en Staten Generaal (in het algemeen een vergadering van leekenj moge nu wettelijk in orde zijn, logisch is het niet. De gunstigste plaats. De inrichting moet zich bevinden op de technisch meest gunstige plaats. ,,Er is geen reden om aan te nemen, dat te dien ,,opzichte de Gemeente in ongunstiger positie zou ver„keeren dan de particuliere ondernemer." In dit verband moge herinnerd worden aan de grondspeculatie, welke zoo geestig is voorgesteld in Heyerman's „Schakels", en waarin in het allerdiepste diepe geheim wordt verklaard, dat ook leden van den Gemeenteraad daarin aandeel hebben. Heyermans heeft hier een algemeen bekend feit geschetst. Het is om vele redenen niet te verwonderen, dat verscheidene Gemeentebedrijven zich ni et op de gunstigste plaats bevinden. Als voorbeeld, welke invloeden daarbij in het spel zijn, diene ons Nijmegen, waar een brug over de Waal moest worden gelegd. Men zou meenen, dat deze kwestie uit een oogpunt van snel en goedkoop verkeer werd opgelost. Neen, de boven- en de benedenstad aldaar bestrijdden elkander heftig, omdat het voor elke partij een levensbelang zou zijn om het verkeer te bekomen. Het verkeer zelve werd slechts zijdelings in de kwestie gehaald. Zie de vele voorbeelden van uiterst slechte plaatsing van slachthuizen (Rotterdam, 's Hertoaenbosch), van veemarkten (Rotterdam), van de gasfabriek te Nijmegen! 22 Bij het zoeken naar de gunstigste plaats wordt nooit de techniker uitsluitend gehoord, maar daarover vinden eindelooze debatten in den Raad plaats, waar de leden meestal niet tot een gezond oordeel in staat zijn, omdat het een zuiver technische kwestie geldt. In dit verband moge gewezen worden op het slachthuis in 's-Hertogenbosch, dat men, in weerwil van krachtige adviezen, in de kom der Gemeente plaatste, en waarvan nu eerst erkend wordt, dat deze plaatsing verkeerd was. De Inrichting. Over het algemeen kan men wel zeggen, dat de gemeentelijke bedrijven op de hoogte staan van den tijd, waarin zij gebouwd zijn, dank zij het putten uit de ruime beurs, de gemeentekas; evenwel gaan zij vanaf dat tijdstip niet meer met de vlucht der techniek mede. Hoe komt dat? * ' ... Zet een particulier een bedrijf op, dan zal hij dat zoo klein mogelijk doen, en hij zal zijn bedrijf slechts vergrooten, wanneer de omstandigheden daartoe dwingen. Hij begint dus met een minimale inrichting om het risico te beperken, zoodat schommelingen in den prijs gemakkelijker worden verdragen. Een Gemeente echter zet haar bedrijf zoo groot mogelijk op, omdat het een bekend feit is, dat op eenige tonnen niet of zeer weinig, doch op een luttel bedrag wel, door den Raad afgedongen wordt, terwijl latere voorstellen tot uitbreiding zeer slecht worden ontvangen. De Geschiedenis van de oprichting der openbare slachthuizen in ons land werpt hierop een helder licht. In het algemeen bestond (bestaat?) het streven om een slachthuis zoo groot te maken, dat men de Gemeente ver vóór was in de eventueele zielentoename. , Slechts in den allerlaatsten tijd hoort men van openbare slachthuizen, die zoo klein mogelijk gemaakt worden, maar waarbij in het ontwerp reeds rekening gehouden wordt met den groei, en die eventueel kunnen worden uitgebreid. Uit qeeft een kolossaal verschil in oprichtingskosten. Maar ernstiger, wordt dit verschil, omdat in een zeker verloop van jaren de techniek meestal zóó vooruit gaat, dat de inrichting verouderd is Als typisch voorbeeld hiervan moge gewezen worden op 23 de verouderde inrichting van de varkens-slachthallen der openbare slachthuizen met de zich aldaar bevindende toestellen. Voeg daarbij de bekende neiging van de monopolistische bedrijven, om, zoolang de oude installatie's niet zijn afgeschreven, geen nieuwigheden in te voeren, dan kan men nagaan, dat de Gemeentebedrijven binnen betrekkelijk korten tijd automatisch verouderd zijn. Ook bestaat bij directie en personeel niet de minste flnancieele prikkel om veranderingen aan te brengen integendeel, er heerscht een zekere angst om met nieuwigheden aan te komen, omdat de Raad daarvoor geen animo voelt, en de willoos ambtenaar met het minste initiatief, die dus de minste „last" veroorzaakt, toch het meest in tel is, want alleen hij krijgt loon naar werken, n. 1. het gemiddelde salaris. Deze fouten behooren dan ook tot de begeleidende verschijnselen — ziekten zou men bijna zeggen — van de Gemeentebedrijven. Prof. V. zegt dan ook terecht: „de inrichtingen moeten onnoodig kostbaar zijn, en „daardoor bestaat er steeds een ongunstige verhouding „tusschen kosten en' product." met andere woorden, een dure exploitatie. Maximale Arbeidsverrichting. „Een betrekkelijk jong ambtenaar in dienst van de „gemeente Weenen, zeide op het daar gehouden congres: „Ein kleiner Beamter hat nichts, aber sein Amt hat er „sicher. Gerade diese Sicherheit ist es, die imstande ist, „die Energie zu ertöten. Wie in vasten dienst der „Gemeente is, moet al zeer 'weinig presteeren, wel ten „eenen male ongeschikt zijn, wil hij ontslagen worden." Bij het particuliere bedrijf is het lot van den employé gebonden aan dat van het bedrijf, en behalve bij ernstige conflicten, zal de employé steeds zijn best moeten doen, om den welstand van het bedrijf te bevorderen. Hij heeft daar persoonlijk belang bi;, want zijn positie en zijn welstand gaan op en neer met het bedrijf. Niet alzoo bij de Gemeenten. Een Gemeente houdt practisch niet op te bestaan. Hierover behoeft een ambtenaar nooit zorgen te hebben. Gaat het de 24 Gemeente of het bedrijf goed of slecht, de ambtenaar merkt het niet in zijn salaris. Tot hard werken mist hij niet alleen den prikkel, neen, er is een prikkel om gemiddeld te werken, omdat er slechts gemiddelde salarissen bestaan. Wij vragen ons af: is het wel juist gezien van de overheid om gemiddelde salarissen te geven, en van de ambtenarenbonden om die te eischen? Neen. De salaris-regelingen, zooals die thans bestaan, gelden, slechts voor den gemiddelden ambtenaar, wien dat bedrag voor zijn gemiddelden arbeid wel zal toekomen. Men kan hier gerust zeggen: laag-gemiddeld. Nu zijn er evenwel nog twee andere catagorieën van ambtenaren: le. de slechtere, die er niet aan denken om voor het toch eenmaal vastgestelde salaris méér te presteeren. Het te veel hiervoor is weggeworpen; 2e. de goede, de ijverige. Wat men aan dezen te weinig geeft, is feitelijk dubbel verlies, omdat zij als het ware aangezet worden, om hetgeen zij meer dan het gemiddelde aan arbeidskracht bezitten, niet aan hun ambt te geven. Dat er desondanks in ons land vele ijverige ambtenaren gevonden worden, waardoor het geheele corps toch nog zoo n goeden naam heeft, pleit niet voor het stelsel, maar wel voor de functionarissen. De vaste positie, in sommige gevallen veranderd in rechts-positie, is energie-verslappend. Werkt men veel, dan wordt men gehandhaafd, en werkt men weinig, welnu, dan wordt men ook gehandhaafd!! Op die manier m o e t de belangstelling van den ambtenaar in het bedrijf verminderen, althans niet opgevoerd worden tot een zoo hoog mogelijk peil. De vaste promotie. Zoodra de ambtenaar een vaste aanstelling heeft, komt hij als het ware automatisch daar, waar hij zijn wil, namelijk op een maximum-salaris. Eenmaal den voet op de onderste trede van de ambtenaarsladder, dan klimt hij niet meer door eigen kracht op, maar de omstandigheden dringen hem, vaak zijns ondanks, omhoog. Dit duurt voort, totdat hij een bepaalde grens, die reeds van te voren is vastgesteld, zonder dat er iets omtrent zijn kundigheden bekend was, bereikt heeft. De pensioen-regeling. Feitelijk moet men deze niet 25 anders beschouwen dan als een verzekering, die de ambtenaar bij het Rijk kan sluiten, een spaar-verzekering, die men, vrijwillig of gedwongen, ook wel in de particuliere bedrijven aantreft. Een premievrij pensioen is niets anders dan een verkapte salaris-verhooging, en het Rijks-pensioen is een tamelijk goedkoope verzekering, tamelijk, omdat het Rijk de gunstigste risico's (de vrijgezellen, e. d.) dwingt premie te betalen voor weduwen en weezen. Eigenaardig is ook in dezen de houding der ambtenarenbonden geworden. Ziet men in het particuliere bedrijf een meeleven, een meewerken van de employé's met de zaak, bij de Gemeenten bespeurt men niet anders dan tegenwerking. Er is voortdurend strijd; de gemeentelijke werkgever probeert steeds — zeer ten onrechte en heusch niet op de beste manier — af te dingen en den ambtenaar neer te drukken; de ambtenaren-bonden verspillen een groot deel van hun energie,, niet om de bedrijven technisch in de hoogte te werken, maar om zich te verzetten tegen deze handelwijze der overheid, waarbij van weerszijden overdreven wordt. Het blijft jammer, dat een strijd wordt gestreden. Er moet samen-werking zijn. Dit alles heeft ten gevolge, dat er van maximale arbeidsverrichting in de Gemeentebedrijven vrijwel nooit sprake is, integendeel, de overheid doet er niets vóór, eer tegen, en de ambtenaren zien zich genoodzaakt om hoogstens een gemiddelde arbeidsverrichting te geven. Spaarzaamheid. „Eigenbelang kweekt spaarzaamheid, waar het niet „aanwezig is, leidt gemakzucht tot verspilling. „De intensieve zuinigheid vindt men dan ook in het „klein-bedrijf. In het groot-bedrijf moet een goed georganiseerde verbruiks-contróle verkwisting voorkomen, „het oog van den meester vervangen. „Bij naamlooze vennootschappen wordt de werking „der controle-maatregelen nog verhoogd door óf de „dirigeerende en contróleerende ambtenaren in de winst „te doen deelen, óf de verbruikende ambtenaren te „interesseeren bij spaarzaam verbruik. „Bij Gemeentebedrijven worden in den regel echter 26 „noch tantièmes, noch premiën toegekend, moet plichtsbetrachting alles doen. Nu heeft de Gemeente-ambtenaar zeker niet minder plichtsgevoel dan zij, die in dienst eener vennootschap "werken, maar het tegenovergestelde mag ook niet ' ondersteld worden. Men mag dus aannemen, dat ,,de kans op spaarzaamheid bij openbare instellingen "kleiner is dan bij particuliere ondernemingen. Wanneer iets moeilijk is, dan is het de bevordering der spaarzaamheid in de Gemeentebedrijven, om de zeer eenvoudige reden, dat de overheid het eigenbelang der ambtenaren lij het bedrijf, niet in de hand werkt. Het geheele stelsel is bii deze bedrijven zoogenaamd gebaseerd op »9oed, ver" trouwen", en niet op „eigenbelang . Men bouwt daarmede op een grondslag, waarvan men eenerzij ds niet absoluut zeker is, terwijl er eigenaardig genoeg, steeds wantrouwen heerscht. Vanaf den Raad en B en W.. die den dienst moeten opzetten, is zuiver eigenbelang vrijwel nooit in het spel. , ,, Wij betoogden reeds hiervóór, dat de overheid zelden op'technische gronden de spaarzaamheid bevordert en men kan dan ook niet verwachten, dat die bij de ambtenaren aanwezig zal zijn. Bezit een ambtenaar deze eigenschap, dan komt hij\ juist daardoor, steeds in botsing met zi,n overheid. Spaarzaamheid wordt dan ook nooit weloverwogen door de overheidsbedrijven beoefend, zelfs niet in dezenJ>ezuimgingstijd! Waar aanwezig, ontaardt zi, in schrielheid, die eerder schadelijk dan goed werkt. En nu moet volgens Prof V. „plichtsbetrachting alles doen . Wanneer we weten, dat de eene partij plichtsbetrachting noemt het bevorderen van de overheids-inmenging, en de andeTe partij het tegengaan daarvan, ja, dat het bij dezelfde partij op verschillende tijdstippen een ander begrip is dan beerLe£ we volkomen, van hoeveel waarde deze factor in he? bedrijf is, alhoewel het Nederlandsche ambtenaren-corps op het gebied van plichtsbetrachting een goeden naam heeft. Toezicht. Permanent toezicht is noodig op allen arbeid; ieder „onderdeel van het bedrijf moet belicht worden door „een deugdelijke boekhouding." 27 Wij hebben reeds een en ander daarover gezegd; hier zij gereleveerd dat men thans bij den opzet van een bedrijf de nieuwe administratie tracht te wringen in de bestaande (verouderde) gemeente-administratie, en men die niet ontwerpt als uitsluitend onderdeel van het bedrijf. Reeds jaren bestaat deze toestand, zonder dat een radicale verandering tot stand gebracht wordt. Wel tracht men in den laatsten tijd eenige verbetering in te voeren, doordat de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten aan accountants vergelijkende onderzoekingen naar de verschillende bedrijven heeft opgedragen, (waar blijft de technische voorlichting?^ en stelt men pogingen in het werk om de geheele boekhouding der overheid op commercieelen grondslag in te richten, maar het gaat slechts zeer langzaam. Toch zal het permanent toezicht hierdoor op den langen duur ongetwijfeld beter worden omdat men nu tot een zuivere kostprijsberekening kan komen. „Het aequivalent voor de egoïstische werking der „tantième zoeke men in: „goed toezicht, „doordachte organisatie, „volledigheid en openbaarheid der rekening." Zooals hierboven reeds is uiteengezet: goed toezicht is er niet. Door de veelhoofdige, ondeskundige leiding k a n er nooit een doordachte organisatie bestaan. Volledigheid en openbaarheid der rekening is thans nutteloos, omdat die slechts bij hooge uitzondering werkelijk goede critiek ten gevolge heeft. Volgen wij aan het eind van deze beschouwingen, het onderaan blz. 4. neergeschreven citaat, dan moeten wij deze conclusie trekken voor elk gemeente (overheids)bedrijf: 6r is een niet vaste, want meerhoofdige ondeskundige, feitelijk onverantwoordelijke leiding, die moeilijk doelbewust kan zijn. Zelfs een goed besluit in dezen is een toeval. Cr is nooit een weloverwogen plan, want de leek geeft de richtsnoer aan, waarin hei beheer gevoerd wordt, zoodat van rationeele inkoop, bewerking en afzet niets komt. Cusschen overheid en personeel bestaat eerder wantrouwen dan het omgekeerde. De lust tot arbeid wordt niet aangekweekt en niet onderhouden, integendeel. 28 6en voorstel tot verbetering wordt vrijwel nooit critisch onderzocht; hei kan trouwens moeilijk, want hei is een technisch voorstel, voorgelegd door den deskundige aan deiJ)eleoverigheid kan geen stipte rechtvaardigheid betrachten teqenover haar personeel, omdat zij haar standpunt tegenover de uitersten aan de slechte en aan de goede zijde bepaalt naar de middelmaat. 6en overheidsbedrijf is dan ook nooit een inrichting om mei een minimum van kosten een maximum nuttig rendement °PH%rvoorezou het of geheel of zoo nabij mogelijk moeten voldoen aan het samenstel van eischen voor een economisch bedrijf. Hei voldoet niet alleen aan hei complex, neen, hei voldoet zelfs niet aan één dezer factoren. Het overheidsbedrijf is een inrichting, die slechts tot doel heeft „een" productie, waarbij niet of zeer weimng op kosten wordt gelei, en waar men slechts zóo moet werken, dal men legen aan- of opmerkingen oan leeken /Gemeente-, Provinsie- of Staatsbestuur en Publiek) is beveiligd, waardoor het tevens bureaucratisch is. Provinciale- en Staatsbedrijven. Wij meenen thans voldoende duidelijk te hebben uiteengezet, dat een Gemeentebedrijf automatisch een meteconomisch bedrijf is; zelfs al zouden alle medewerkers het 9°HeetJenewij betoogden van de Gemeentebedrijven, geldt ook ten volle voor alle andere overheidsbedrijven. Beschouwt men de Provinciale bedrijven, dan ziet men dezelfde fouten als bij de Gemeentebedrijven, namehjk hetbestuur van Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten, en de Provinciale Griffie, met daarnaast een techniker. In niet mindere, neen, in meerderen mate is dit het geval met de Staatsbedrijven. u Men heeft daar een bestuur door Tweede Kamer, Eerste Kamer, de Ministers en de eindelooze Departementen, (met zeer dikwijls tegenstrijdige bedoelingen) en een techniker. Men tracht hier en daar in Provinciak Staten en Staten ■Generaal te steunen op specialisten, (we hadden bijna neerge- 29 schreven: specialité's) omdat men het malle van deze vertooningen voelt. De Provinciale en Staatsbedrijven zijn dan ook, evenals de gemeentelijke instellingen, automatisch duur en slecht werkend. Zijn er pogingen in het werk gesteld tot verbetering? Wij stellen ons voor om slechts eenige pogingen in deze richting te bespreken, want alle te behandelen zou te ver voeren. De werktijd-verlenging voor ambtenaren met een half uur per dag, waardoor zij eenvoudig hetzelfde werk over langeren tijd moeten verdeelen, maar zeer zeker niet meer presteeren, — het ontnemen van den kinder- en vacantie-toeslag — het instellen van bezuinigings-inspectie's (een mode-artikel: een bezuinigingsinspecteur is hoogstens deskundig op één terrein) —i en dergelijke, zijn van zoo'n onschuldigen en weinig ingrijpenden aard, dat wij deze pogingen stilzwijgend kunnen voorbijgaan. Het feit, dat men verbeteringen aangeeft en andere oplossingen zoekt, bewijst intusschen, dat men den tegenwoordigen toestand voor verbetering vatbaar acht. Aan die oplossingen, waaraan vooral de Delftsche Ingenieurs hebben gewerkt, omdat die het eerst in het gemeente-raderwerk bekneld raakten, is veel moeite en zorg besteed, en men bemerkt daarin een logische ontwikkeling. De Thorbeckiaansche toestand: de uitvoering van de vrijwel onbeteekenende gemeente-bemoeiingen in handen of onder „directie" van den Secretaris, is allengs in dier voege gewijzigd, dat er voor eiken technischen tak van dienst kwam een adviseur, een techniker, wien men alras den titel van directeur (= bestuurder!) gaf. Alle verdere oplossingen ontwikkelen zich logisch in het streven om de geheele leiding te geven in handen van hem, die ze moet hebben, namelijk in handen van den directeur, waarbij men dan natuurlijk ook op diens schouders meer verantwoording moet leggen. Intusschen bestaat er voor de directeuren een zeer groot bezwaar om daarnaar onder de tegenwoordige omstandigheden met volle kracht te streven: de inmenging van den 30 Gemeenteraad. Thans kan men wegens den onvoldoenden rechtstoestand niet wagen om een positie als Gemeenteambtenaar vaarwel te zeggen voor een overigens gelijke, maar minder zekere verbintenis. De overwegingen, welke zich zooals wij reeds uiteengezet hebben, bij de benoeming voordoen, gelden ook bij een ontslag, en dus zou het van de willekeur van den Gemeenteraad afhangen om een ambtenaar te ontslaan, indien hij daartegen niet gewapend was door een zekere rechtstoestand. Blijven de Gemeenteraden dezelfde zeggingschap behouden in het beheer der bedrijven, dan is elke oplossing in deze richting van te voren tot een aanfluiting gedoemd. Wijzen dus de oplossingen logisch slechts in één richting: het beheer en de verantwoording in handen van den techniker, er is één oplossing in anderen zin aangegeven. Deze kwam van zulk een gezaghebbende zijde, dat wij die niet onbesproken mogen laten, namelijk van de Staatscommissie ter herziening der Gemeentewet. Deze oplossing is reeds aan critiek onderworpen o.a. op de vergadering der Vereen, van Bouwtechn. Hoofdambtenaren (25 Nov. '21) en ingeleid door Ir. P. Bakker Schut. Hoewel de door de Staatscommissie aangegeven oplossing niet volkomen duidelijk is (wil zij een beheers-commissie naast-de tegenwoordige commissiën van bijstand plaatsen, of niet?) blijkt hier toch wel uit, dat de Staatscommissie den tegenwoordigen toestand afkeurt. Aan de vruchten kent men den boom. De vrucht van den arbeid der Staatscommissie ten opzichte der Gemeentebedrijven was een instelling om B. en W. van werk te ontlasten, niet om te trachten technisch het hoogste kunnen te bereiken. De boom (de arbeid der Staatscommissie) was niet goed, omdat een ernstige fout gemaakt was in de kiem, namelijk werd de regeling der Gemeentebedrijven door deze commissie besproken zonder daarin een techniker te kennen. Wijlen Burgemeester Tellegen was, als hoofd der Gemeente Amsterdam met haar democratische (?!) bedrijven, reeds tè lang in de ambtelijke en administratieve sleur, dan dat hij zijn eigen oplossing van 1903 (Vereen, van Delftsche Ingenieurs) nog kon vasthouden. Zooals bekend, is in dezen nog een poging gedaan door de directeuren der Gemeentebedrijven van Amsterdam, Rotterdam en den Haag, om incidentieel 31 invloed op de Staatscommissie uit te oefenen, maar deze poging is zóó beleefd behandeld en besproken, dat er practisch niets van dien invloed heel bleef. Dit alles heeft intusschen de bovengenoemde niet-technische oplossing in een technische kwestie tot resultaat gehad, waarmede evenwel de oplossing alreeds uit zichzelve veroordeeld is. Maar, vragen wij ons af, was de Staatscommissie bekend met het hier reeds meermalen geciteerde boek van Prof. Volmer (1912) blz. 34 e. v.? In principe is het daar behandelde geheel van toepassing op de door de Staatscommissie bedoelde lichamen: „Er zijn een drietal andere stelsels voor het beheer „der Gemeentebedrijven met oneindigheid van tusschen- ,,vormen aanbevolen: „commissie, gekozen door en uit den Raad; „2e. het ïtaliaansche stelsel, overeenkomstig de Wet „van 29/3 - 1903; „3e. het Engelsche stelsel. „Het eerste stelsel bestaat hier en daar nog in den „lande, voornl. bij wees-, Gods- en gasthuizen, als „overblijfsels uit den regententijd. „Het kan misschien nuttig zijn er aan te herinneren, „dat wijlen het radicale Gemeenteraadslid Gerritsen „onvermoeid gestreden heeft tegen soortgelijke commis„siën, o. a. die van het Amsterdamsche Burger-Weeshuis, „en dat niettegenstaande ieder weldenkende, en hij zelf „in de eerste plaats, moest erkennen, dat het beheer „voorbeeldig was. „Zulke nagenoeg zelfstandige commissiën verbreken „de eenheid in de leiding, (spatieering van ons. „Schr.) „In andere gevallen zijn de commissiën voortgekomen „uit de Commissiën van Bijstand wier karakter in „hoofdzaak adviseerend was, maar aan welke het „dagelijksch bestuur (en niet de Raad) bepaalde beheersraden — bij wijze van delegatie — kan toevertrouwen. „En hoewel het m.i. niet aan gegronden twijfel „onderhevig kan zijn, dat de commissiën als lasthebbers „aansprakelijk kunnen gesteld worden voor het beheer, „(? ? Schr.) verantwoordelijk blijven B. en W. 32 „Die verantwoordelijkheid verplicht dezen laatsten „tot toezicht, waardoor verwarring in de verhouding „wordt gebracht, (volkomen juist! Schr.) „De Raad controleert de handelingen van B. en W. „en deze weer die van de Raadsleden; van een grooter „aantal, naarmate er meer commissiën zijn... en men „weet: wederkeerige controle wordt maar al te licht „een controle met gesloten oogen. „Naar mate de leden van den Raad zich meer met „de uitvoering belasten, verliest de Raad in waarde „als contróleerend orgaan. „Deze reden schijnt belangrijk genoeg om het idee „Commissie van Beheer" in algemeenen zin niet aanbevelenswaardig te achten. „Ik geloof ook niet, dat die commissiën sneller en „beter kunnen werken. „Het feit, dat zij in sommige gevallen bevredigen, „bewijst niets; goede artisten kunnen een slecht stuk „redden. „Beweerd wordt, dat het beheer door de commissie, „het College van B. en W., dat met arbeid overladen „is, ontlast. „Gerlings wijst er evenwel terecht op, dat door die „regeling" dit College niet in die mate wordt ontlast, „als wenschelijk ware. „De taak van het dagelijksch bestuur moet op andere „wijze uitvoerbaar gemaakt worden. „Ik vrees dat de commissiën, meer dan gewenscht „is, zich met onderdeden van het bedrijf zullen bezighouden, te veel zullen doen, wat tot den taak van „den directeur behoort. Ik acht het allerminst uitgefloten, dat het zoogenaamd deskundig lid der commissie „de rol van directeur-generaal gaat spelen, met dien „verstande echter, dat zoodra de zaken scheef gaan, „hij alle verantwoordelijkheid van zich afschuift." Alreeds in 1912 heeft Prof. V. de latere oplossing der Staatscommissie veroordeeld! Merkwaardig genoeg heeft men reeds lang in elke Gemeente één bedrijf onder éénhoofdige leiding, wat men in weerwil van tallooze conflicten absoluut niet wil veranderen, namelijk 33 het bedrijf der ordebewaring. Al noemt men „politie" geen bedrijf, zij is in den grond een afgesloten geheel, waarvan de Burgemeester de éénhoofdige leiding heeft; ook al is hij in sommige opzichten (begrooting) gedeeltelijk afhankelijk van den Raad, het geeft een veel betere toestand dan in de andere overheidsbedrijven. Overheidsbedrijven onder eenhoofdige verantwoordelijke leiding. Wij moeten voor de overheidsbedrijven een stelsel zoeken, waarnaar deze even goed en goedkoop kunnen werken als de particuliere bedrijven. Reeds lang is ons de weg gewezen door de logische ontwikkeling, die in de technische overheidsbedrijven (waaronder in de toekomst ook Secretarieën en Departementen te rekenen zijn) de leiding en verantwoording zooveel mogelijk geeft aan hem, die deze behoort te hebben, dat is aan den dagelijkschen leider. Men heeft getracht dit te bereiken door in art. lHbis G. W. de financiën der Gemeentebedrijven te scheiden van die der Gemeente, maar men is halfweg blijven steken, want men heeft deze splitsing niet in de gewone technische administratie doorgevoerd. Men ga hiertoe onverwijld over, aldus de verdere logische ontwikkeling volgende. Om dat zonder wijziging der Gemeentewet te kunnen bereiken, richte de Gemeente voor elk bedrijf een naamlooze vennootschap op, waarvoor zij öf alleen, öf in combinatie met andere Gemeenten, het kapitaal fourneert. De Gemeente verleent dan concessie aan zichzelve met het gevolg, dat zij de voordeden van het bedrijf zelve geniet; overigens exploiteert men precies als in het particulier bedrijf. Elk onderdeel van gemeente-bemoeiing, hetzij Secretarie, Vleeschkeuringsdienst, School, Waschinrichting, Politie, kortom elk afgesloten geheel, kan als bedrijf worden ingericht, met de Gemeente als alleen-aandeelhoudster. Men voorkomt nu de nadeden aan particuliere concessie's verbonden, waar uitsluitend financieel alles „uitgehaald" wordt, met het gevolg dat de resultaten slecht zijn. De concessionaris zal volgens deze methode nooit met de Gemeente overhoop kunnen liggen, zoodat conflicten vrijwel uitgesloten zijn. 3 34 Nu zal ook het Gemeentebestuur zijn volle aandacht kunnen schenken aan de resultaten van het bedrijf, die goed en goedkoop moeten zijn, en het behoeft zich niet meer met de details in te laten. Voor het contröleeren van de bedrijfsresultaten moeten de gemeenten, (b. v. de Vereen, van Nederl. Gemeenten) hetzij in een bepaald rayon, hetzij provinciaal, kunnen beschikken over een uiterst ter zake deskundige als technisch adviseur. De Gemeenteraad, of beter een daartoe aangewezen lichaam — Raad van Commissarissen — benoemt een directeur, wien vrijwel dezelfde bevoegdheden verleend worden als aan den directeur van een particulier bedrijf, maar die dan ook volkomen verantwoordelijk gesteld wordt. Bij den opzet van het bedrijf legt de directeur de technische ontwerpen en de exploitatie-rekening voor aan den Raad van Commissarissen, die deze naar den technisch adviseur ter beoordeeling zendt. De directeur publiceert jaarlijks een door hem opgemaakt verslag, verlies- en winstrekening en begrooting, en legt die aan den Raad van Commissarissen voor, die ze doet beoordeelen door den technischen adviseur. Noch B. en W., nóch de Gemeenteraad mogen personeel benoemen of ontslaan, nóch de arbeidsvoorwaarden vaststellen. De bevoegdheden van directeur en Raad van Commissarissen moeten nauwkeurig omlijnd zijn, en zoodanig verdeeld, dat de Raad van Commissarissen niet in de technische leiding ingrijpt. . , Richt een Gemeente tegenwoordig een bedrijf in, dan vraagt zij zich af: hoe is mijn administratie, en hoe werk ik daar, zonder dat er van hooger hand (die technisch onwetend is) aanmerking op wordt gemaakt, mijn bedrijt tusschen; in plaats van te zeggen: ik wil een goed en goedkoop werkend bedrijf, en als onderdeel daarvan zet ik een administratie op, die dient voor de bedrijfs-controle. De controle van de boekhouding laat men tegenwoordig over aan een deskundige, een accountant. In dit opzicht, erkent het Gemeentebestuur terecht zijn ondeskundigheid, maar waar het de techniek betreft, meent het geen voorlichting noodig te hebben. _ , Iets in den geest van technische controle heeft men 35 in de jongste tijden zien ontstaan bij de door de Gemeenten ingerichte warenkeuringsdiensten, die gesubsidieerd worden door het Rijk. Om na te gaan of de gelden economisch worden aangewend, doet het Rijk eenig toezicht uitoefenen door de Inspecteurs van de Volksgezondheid. Het principe is naar onze meening uitstekend. Bestaat deze controle ook op de andere bedrijven? Neen. Wij zetten reeds uiteen, dat die controle in de ; tegenwoordige omstandigheden overigens weinig reden zou hebben, daar de kostprijs van de resultaten de Overheid vrijwel onverschillig laat. Men zou om behoorlijke toestanden te verkrijgen over eenige critisch aangelegde, volkomen onafhankelijk, technische adviseurs moeten beschikken, wier werk zou zijn, na te gaan, of de resultaten van een bedrijf zijn goedkoop en goed.' "Bij andere bevinding zou de directeur van het bedrijf verantwoordelijk gesteld moeten worden. Dat hierdoor de positie van directeur van een Gemeentebedrijf een gansch andere moet worden, spreekt vanzelf. Hij zal in de eerste plaats werkelijk deskundig moeten zijn; en ten gevolge daarvan wordt zijn benoeming een heel andere kwestie dan thans. Slechts zij zullen solliciteeren, die zichzelven sterk genoeg achten, met andere woorden, er zal een z elf-keu ze ontstaan. Naar het directeurs-ambt zullen dus alleen deskundigenspecialisten solliciteeren, omdat voor anderen het risico te groot is, zoodat protectie, enz. reeds grootendeels uitgeschakeld wordt. Bovendien zal het benoemende lichaam voorgelicht kunnen worden door de adviseurs, die uit den aard van hun betrekking weten, wie de meest geschikte personen zijn, en aangezien nu meer belangen aan den directeur toevertrouwd worden, moeten de werkelijk-technische motieven het zwaarst wegen, en zal men voorzichtiger dan thans te werk gaan bij de benoeming van een leider. Dat men dan ook een .heel anderen maatstaf voor de salarieering e. d. moet aanleggen, spreekt vanzelf. Immers zal nu vrije concurrentie ontstaan, waarbij men, evenals het particuliere bedrijf, hem „inkoopt" die het meeste waard is, terwijl politieke overwegingen de overhand niet kunnen hebben. Men zal oneindig groote verschillen gaan zien, wanneer 36 men „loon naar werken" gaat geven. De gelijke salaneering, waarmede men „een" directeur krijgt, terwijl men „den directeur moet hebben, vervalt daarmede geheel. Ook zal de Gemeenteraad, een dienst niet meer kunnen oprichten zonder techniker, waarmede een ernstige fout voorkomen wordt. ij Aangezien het eigenbelang van den directeur zal medebrengen om zoo goedkoop mogelijk te werken — omdat hij dan het meeste waard is — zal het niet meer kunnen voorkomen, dat een ondeskundig directeur van een bedrijf, zoo die nog zou kunnen binnensluipen, een door hem, of met zijn advies, gemaakt ontwerp uitvoert. Zijn belang zal nu ook medebrengen de projecten, waarmede thans een groote geheimzinnigheid betracht wordt, (en waarom ?) te publiceeren, nog vóórdat daarover een beslissing is genomen; er za een prikkel ontstaan om, inzake een goed ontwerp, een onderlinge concurrentie te voeren, die tegenwoordig ten eenen male ontbreekt! , Dan ook zal het publiceeren van een verslag reden hebben, eveneens een verlies- en winstrekening, balans en begrooting. Heeft een verslag thans als critiekloos schriftuur geen zin, in geval van een N. V. zal elke directeur van een Gemeentebedrijf reikhalzend uitzien naar het verslag van een zusterbedrijf van een andere Gemeente, omdat hij daaruit gegevens voor zijn eigen bedrijf kan putten. Ook de technische controleur zal het verslag zorgvuldig moeten bestudeeren en becritiseeren, en zoo noodig de Gemeente moeten waarschuwen, dat het in een bepaald bedrijf niet vlot. Ditzelfde ziet men ook bij de particuliere N. V.'s, waarvan de verslagen door de technische adviseurs der groote bladen aan critiek worden onderworpen. De verlies- en winstrekening en balans krijgen dan ook waarde, omdat daarin zuiver het resultaat van het technisch beheer tot uiting gebracht wordt. De begrooting zal ter hand worden genomen door de deskundigen, en niet, zooals thans, besproken en soms zelfs in onderdeelen veranderd worden, door leeken. Een belangrijke bezuiniging wordt alleen reeds daardoor bereikt, dat de bestuurscollege s de begrootingen niet meer behoeven te behandelen. In een dergelijk geval is de rechtspositie overbodig, omdat een directeur gehandhaafd wordt zoolang hij bruikbaar is 37 (thans zelfs totdat hij absoluut onbruikbaar is.) Voor de pensionneering zal hij zelf moeten zorgen, waarover later meer bij de bespreking van het personeel. In de inrichting mag de Raad geen medezeggingschap hebben. De Raad stelle slechts eischen aan de resultaten van het bedrijf; hij fourneere het kapitaal, endeN. V. moet zorgen deze resultaten goed en goedkoop te leveren. De Gemeenteraad zal zich dus niet meer met de onderdeden inlaten, wat toch slechts verwarring geeft, terwijl de invloed van den Raad van Commissarissen (B^ en W. ?) tot een minimum beperkt is. Volgen wij het eerste deel van dit schriftuur nog eens, om aan de hand van de daarin opgesomde factoren voor een technisch bedrijf, na te gaan, of een overheids-N. V. een inrichting zou zijn, waarvan geëischt mag worden, dat zij economisch werkt. „Een doelbewuste vaste leiding." Deze zal er bij zulk een N. V. zijn, omdat de leiding ligt in handen van één deskundig persoon, onder zijn volle verantwoording, (evenals thans bij de Gemeente-politie). Doelbewust, omdat er slechts één doel is: een goedkoope en goede productie of levering, en niet zooals thans „een" levering, waarbij aan allerlei bij-motieven, onder meer „socialisatie", moet worden voldaan. Inkoop, bewerking en afzet zullen bij een overheids-N. V. plaats vinden naar een wei-overwogen plan (zie blz. 18 Volmer); rijp beraad moet met kloeke uitvoering gepaard gaan, daar anders de leiding niet goed is. Betoogden wij reeds hiervoor het onlogische van de tegenwoordige uniforme salarieering in overheidsdienst, thans willen wij nog eens nader bespreken de salarieering bij de overheids-N. V.'s. Is van een directeur bekend (de technische controleur kan zulks volkomen beoordeelen) dat hij is een goed techniker en goed organisator, dan zal het een Gemeente wat waard zijn om hem te bezitten, en zal zij hem ook daarnaar kunnen betalen. Vele Gemeenten trachten thans reeds eenigszins te ontkomen aan de papieren regelingen, door de directeuren daar buiten te houden, of zoo zij aan bepaalde grenzen gebonden zijn, eenige periodieke verhoogingen bij in functie treden toe te kennen. 38 Thans bestaat er geen stelsel om den directeur van een Gemeentebedrijf financieel daarbij te interesseeren, want de bedrijven zijn monopoliën, en de betalingen (rechten) worden eenvoudig door den Raad vastgesteld naar de door den directeur gerangschikte en hem vaak door leeken opgedrongen aeaevens. Bij een monopolistisch bedrijf is een aandeel in de winst voor den directeur niet uitsluitend een prikkel om zijn bedrijf zoo goedkoop mogelijk te doen werken maar om de verkoopsprijzen of de rechten zoo hoog mogelijk te stellen. Men kan bij de gemeentelijke N. V. 's het personeel financieel interesseeren in een zuinig beheer, door het eigenbelang aan dat van het bedrijf te verbinden. Bij de overheids-naamlooze vennootschappen zoeke men naar den gemiddelden kostprijs, en van datgene, wat zulk een bedrijf minder kost, geve men een deel aan het personeel, waardoor de ijver verhoogd wordt. De benoeming van het personeel kan nu geschieden door den directeur. Tegenwoordig maakt de directeur van een Gemeentebedrijf een voordracht, waarvan grillig wordt afgeweken, maar bij een N. V. is zijn beslissing afdoende. Dat hiermede aan een groote persoonlijke bevoorrechting een einde zou worden gemaakt weet ieder, die tusschen deze benoemingen heeft ingestaan. Nu zal de directeur diengene uit de sollicitanten kunnen kiezen en benoemen, dien hij uit een technisch oogpunt het meest geschikt acht; ook zal hij niet méér personeel > benoemen en in dienst houden dan hij absoluut noodig heeft. In een dergelijken toestand wordt de positie van het personeel een geheel andere; thans ziet men, dat er een voortdurende strijd bestaat tusschen Gemeentebestuur en ambtenaren, ia zelfs tusschen verschillende catagorieën van ambtenaren de Secretarie- en de technische-); soms wordt op persoonlijke en kleingeestige motieven een strijd uitgevochten, die niet alleen onnoodig, maar ook schadelijk is. In overheids- N.V.'s hebben de ambtenaren der verschillende bedrijven zeer weinig met elkander uitstaande, ter wijl superieuren en ondergeschikten moeten samenwerken om het bedrijf goeo te doen functioneeren, en er zal dus geen strijd zijn, ornaat dit teaen het eigenbelang indruischt. Ook in politiek opzicht beteekent dit een stap voorwaarts, daar de ambtenaren niet meer door de omstandigheden gedwongen worden om gezamenlijk tegen de overheid op te treden. 39 Zulke N. V. 's geven heel wat zekerder bestaan dan de particuliere N. V. 's. omdat, zooals wij reeds betoogden, het risico van het bedrijf van te voren wordt weggenomen, iets wat men in het beste particuliere bedrijf nog moet afwachten, want al is dit nog zoo „safe", de financieele ondergang van een groot-aandeelhouder kan de val van een anders zeker bedrijf ten gevolge hebben. Daarbij bedenke men nog: zijn al die menschen uit het particuliere leven zooveel ontevredener dan de ambtenaren? Men leze daarover maar eens de organen der ambtenaren na. Telkens, vooral in tijden van hooge prijzen, stelt men daar het particuliere bedrijf als voorbeeld aan de overheid. Bij het salarisregeling bestaat thans een zeldzame chaos in de indeeling; in een en dezelfde Gemeente ziet men b. v. een ingenieur gerangschikt in de klasse van een commies ter Secretarie zonder eenige opleiding; een gediplomeerd boekhouder met behoorlijke opleiding onder een keurmeester van waren, waarvoor men in buitengewoon korten tijd wordt opgeleid, enz. enz. Daarentegen kan de overheids- N. V. loon naar werken geven, en dit heeft dus geen Massificatie noodig. Bij zulk een N. V. moet men betalen wat een persoon waard is, en de salarissen der werkelijk goede functionarissen zullen sterk in de hoogte gaan, omdat die, in weerwil van den hoogen prijs, toch het goedkoopste zijn. De betaling der slechte functionarissen zal even automatisch verminderen. De ambtenaar bij een N. V. zal nu moeten zorgen, dat hij meer waard wordt, omdat zijn meer-waarde betaald wordt, zoodat de prikkel tot werken grooter is. Door een en ander kan meer en beter rekening gehouden worden met de wet van vraag en aanbod. Het tegenwoordige streven èn van de overheden, èn van de ambtenaars-bonden om deze eeuwenoude economische wet te veranderen zal vroeg of laat tot een fiasco leiden! Ook de tegenwoordige pensioen-regeling zal moeten vervallen. Het premievrije pensioen is een verkapte salaris-verhooaina, hetgeen men thans (1922-1923) duidelijk ziet, nu men ter noodzakelijke bezuiniging niet de salarissen wil verlagen, maar de pensioen-storting op de ambtenaren gaat verhalen! Door het lossere verband, wat wij ons bij dit stelsel 40 indenken, is het niet mogelijk een vaste pensioen-regeling te maken. In het particuliere bedrijf, waar geen pensioenregelingen bestaan, zorgt de werkgever dikwijls voor een collectieve (soms gedwongen) verzekering van zijn personeel, hetgeen natuurlijk ook het geval zou kunnen zijn in de gemeentelijke N. V.'s; maar dan een coöperatieve verzekering, eventueel tesamen met het personeel der provinciale- en Rijks-N. V.'s \ , Men zon, dit stelsel consequent doorvoerende, ook van het Pensioenbureau, evenals van alle andere takken van Provincialen en Staatsdienst een N. V. moeten maken, en het denkbeeld van oud-minister Treub om de verzekeringsbedrijven te naasten, moge in dit verband eens opnieuw naar voren gehaald worden. Men zou geen ambtenarenverzekeringsbedrijf moeten instellen, zooals thans, neen, ook hiervoor een N. V., waarvan de overheid alleen-aandeelhoudster is. De winst zou dan in plaats van in de beurzen der tegenwoordige aandeelhouders, in de Staatskas vloeien. Men kan de concurrentie behouden, door het Rijk in rayons te verdeelen, waar afzonderlijk beheerde N. V. s opgericht worden, die in vele opzichten weer coöperatief kunnen W WiTzita er van overtuigd, dat èn voor overheid èn voor ambtenaren èn voor werklieden met de geschetste regeling een gezondere toestand zal ontstaan. De liefde voor en de lust tot den arbeid bij het personeel kweekt men aan, omdat het e i g e n b e 1 a n g er mede gemoeid is en een directeur zal zich wel tweemaal bedenken vooraleer hij een voorstel tot verbetering verwerpt, wat hem persoonlijk voordeel kan opleveren, terwijl stipte rechtvaardigheid dan eisch is, om de kans op een voor elk bedrijf schadelijk verloop van personeel te ontgaan. „Bij de N. V. weet de aandeelhouder, welk risico „hij loopt, en hij bepaalt naar eigen goeddunken, hoe ,hij de beheersbevoegdheden geregeld wil zien. Bij een door de Gemeente opgerichte N. V. is het risico al buitengewoon gering, omdat zij monopoliën kan exploiteeren (gasfabrieken), ja zelfs monopoliën, waarvan men dwingt gebruik te maken (slachthuizen). Bovendien heeft zij de beheers-bevoegdheden geheel in handen, doordat zij alleenaandeelhoudster is. 41 Wat de inrichting der boekhouding betreft, deze zal de techniker uitsluitend opzetten ten gerieve of ten behoeve der techniek, en niet voor de Gemeente-administratie. De vaststelling der boeken zal nu in onderling overleg van den techniker met den boekhouder kunnen geschieden, wat een veel gezonderen toestand brengt, daar alle nadeelige invloeden daardoor uitgeschakeld worden. De kwestie van wat men thans „winst" of „verlies" pleegt te noemen, wordt nu ook anders gesteld. Ten opzichte van de winst kan de Raad van te voren reeds van een bedrijf eischen, dat dit zorgt voor een „over■ schot" in de financieele resultaten. Al bestaat er bij een overheids-monopolie wel is waar geen concurrentie in den gewonen zin van het woord, een zekere wedijver tusschen de gelijksoortige N. V.'s der verschillende Gemeenten zal ongetwijfeld ontstaan. De bedrijven zullen niet trachten elkander direct ter plaatse vóór te zijn, maar het eigenbelang van den directeur zal leiden tot een interlocale concurrentie, een vergelijking van den kostprijs. Door Uitschakelinn van vrootnrl» invln^on a~ „1— O - ~'—»uviv><.utu ut pidcJlO, waar het bedrijf wnrHt rmnpnvlit nm a~ i_ v^av.*..w»i., uui ut tcuiye yucue, uac zijn de technische motieven, inderdaad zoo gunstig mogelijk worden gekozen, waarbij een Gemeentebedrijf nog bovendien zal proflteeren van den band met de Gemeente. Men zal ook geen inrichting behoeven te maken, die onnoodig kostbaar is. Thans moet men bij den opzet van een Gemeentebedrijf het maximum vragen, wat slechts eenigszins mogelijk is, omdat latere aanvragen zelden een goed onthaal vinden. Het is ieder, die met een bescheiden opzet begonnen is, bekend hoeveel moeite het kost de inrichting mede te doen groeien met de behoeften, ja, men verwijt zelfs in zoo'n geval de oprichters, niet ver genoeg gezien te hebben. Heeft men een N. V. dan kan men veilig beginnen met een minimum opzet, omdat men in de toekomst geen tijdroovende en zorgbarende voorstellen tot uitbreiding aan een gewoonlijk onwilligen Gemeenteraad (of ander vertegenwoordigend lichaam) behoeft te duchten. Men begint met het uiterst noodzakelijke, en kan dan het bedrijf doen mede- nrr\c>\or\ mof Ae> k~U~^f<-~_ Bovendien zal het eigenbelang van den leider zich 42 verzetten tegen een zoo groot mogelijke inrichting, en zal het Gemeentebedrijf op de hoogte van den tijd kunnen blijven, zoodat verouderde machines en toestellen niet meer in zoo grooten getale zullen aangetroffen worden. Evenals in het particuliere bedrijf moet het eigenbelang bij een overheids-N. V. aanzetten tot maximale arbeidsverrichting. Thans bestaat de prikkel tot een gemiddelde arbeidsver- riC!n de particuliere industrie is reeds lang gebleken, dat gunstige arbeidsvoorwaarden niet schadelijk, maar voordeelig zijn voor het bedrijf, omdat de werknemers daardoor aangezet worden tot een maximum productie. De werknemers eener N. V., individueel, zullen er belang bij hebben zooveel mogelijk te presteeren en daarmede automatisch goede arbeidsvoorwaarden te verkrijgen; zij zullen daarvoor althans niet behoeven te strijden, zooals tegenwoordig, maar zij zullen er voor moeten werken. „Eigenbelang kweekt spaarzaamheid, waar het niet „aanwezig is, leidt gemakzucht tot verspilling." Beter pleidooi dan in dezen zin gehouden is voor de oprichting van overheids-N. V.'s, kan moeilijk gegeven worden, want men bouwt hier op den stevigen grondslag: „gezond eigenbelang'»'. In de Gemeentebedrijven van thans wordt zoo n overmatig toezicht uitgeoefend, dat dit èn zeer schadelijk èn duur is, terwijl iedere controleur zich beijvert zoo min mogelijk op te merken. Het eigenbelang maakt bij een N. V. veel toezicht overbodig, mede-employé's en mede-arbeiders zullen strenger op elkander toezien, en onderling tot arbeid aansporen. De Mogelijkheid. Is het nu mogelijk dat een Gemeenteraad (in het algemeen de overheid) den opzet van een bedrijf overlaat aan één persoon, een deskundige? Het is niet alleen mogelijk, het bestaat! De warenkeuringsdiensten worden ingericht door een c e n t r u m - g e m e e n t e, zij het dan onder zekere voorschriften van het Rijk. De buiten-gemeenten hebben geen zeg- 43 gingschap over de inrichting en het beheer. Of deze dienst nu wordt ingericht door één of door meer personen, door een deskundige of door een aantal leeken, het maakt voor de buiten-gemeenten geen verschil, want zij vragen slechtsnaar de resultaten. Ongeveer eenzelfden toestand zien we bij de door vrijwillige combinaties van gemeenten ingerichte vleeschkeuringsdiensten. De buitengemeenten nemen hierbij over het algemeen een gezond standpunt in: zij vragen den prijs der te presteeren diensten, en gaan, wanneer deze haar aannemelijk voorkomt, met de centrum-gemeente in zee. Of nu deze den dienst laat inrichten uitsluitend door één deskundige, of door den Gemeenteraad plus B. en W. plus Secretarie plus deskundige, doet voor de buiten-gemeenten niets ter zake. De centrum-gemeente is in een dergelijk geval niets anders dan een concessionaris. Wanneer men nu één stap verder gaat, en ook het bestuur der centrum-gemeente moeit zich met dan in uiterste noodzakelijkheid met de inrichting en het beheer van het bedrijf, dan heeft men eenzelfden vorm als bij de naamlooze vennootschap. Natuurlijk zal men door invoering van dezen grondslag met alle fouten weren, want ook in het particuliere bedrijf worden die gemaakt. Daar huldigt men echter het spreekwoord: „beter ten halve gekeerd, dan ten heele gedwaald"; wat in overheidsbedrijven niet met de „waardigheid" vereenigbaar is. Onder het bestaande stelsel hebben de ambtenaren een gemakkelijk, veilig baantje, waarbij niet hard en inspannend gewerkt behoeft te worden, en waaraan practisch geen enkele verantwoording kleeft. Dat vele inrichtingen bevredigend werken, pleit evenwel nog voor den ijver der ambtenaren. L»e meest bemoedigende teekenen zien wij ook bij de ambtenaren. _ In de eerste plaats de vraag naar grooter verantwoording, die reeds zeer lang met nadruk gesteld is. Intusschen is dit slechts een te klein onderdeel van het stelsel, dan dat men hiermede alleen iets zou bereiken. Opmerking verdient hier een hoofdartikel in de A. R. K. A. van 3 Februari 1923, waarin wordt erkend, dat „het stelsel niet deugt , en waaruit wij het volgende aanhalen: „Tegen dit stelsel binden de bezadigde elementen „in het bezuinigingskamp den strijd aan en de 44 „aangehaalde erkentenis moet hen dankbaar stemmen. „Immers zij zeiden er onder ons te kennen, die „doordrongen waren van de noodzakelijkheid eener „reorganisatie in grooten stijl van onzen „Staatsdienst (en ook onzer Gemeentebedrijven, „spatieering van ons. Schr.) „Wij gaan niet te ver, wanneer wij deze opvatting „aan al onze leden toeschrijven, ook aan hen, die niet „in Staatsdienst zijn. Wij immers, die niet het stelsel „hebben gemaakt, mogen vrij-uit er op wijzen, dat „door meer intensieve, meer organisatorische regeling „der diensten èn het belang van den dienst èn ons „eigenbelang gebaat is. „Het systeem van werken is thans bijna nergens „eenvoudig, men past zich te weinig aan bij den „werkelijken, nuchteren toestand, zooals het particuliere „bedrijf zich tot grondwet stelt. „Hoevele afdeelingen hebben slechts tot taak een „controle, die absoluut gemist kan worden, als men de „verschillende diensten ten volle de positie geeft, die „hun toekomt, en vooral als men de verantwoordelijkheid „van ieder ambtenaar scherper stelde dan tot nu toe. „Deze grootere zelfstandigheid zou de ambitie prikkelen, „de taak veraangenamen, en tot grootere productie „leiden, terwijl de absolute verantwoordelijkheid een „normale rem tegen nonchalance of erger zou zijn, en „de gebruikelijke eindelooze controle. „Het is dus duidelijk, dat de leuze: „vereenvoudiging „van den publieken dienst" ons niet onaangenaam „behoeft te klinken, het is zelfs onze plicht en ons „belang er mede in te stemmen." Als dit hoofdartikel werkelijk de stemming onder de ambtenaren weergeeft, dan is het een zeer verheugend feit, dat zij als den waren gezonden grondslag erkennen: zoo goed en goedkoop mogelijk produceeren of diensten verrichten. Uit de kort geleden verschenen brochure van Prof. Dr. D. van Embden citeeren wij: „De Vrijzinnig-Democraten zijn immers niet bevreesd „voor o verheids-bemoeiing in den vorm van arbeidswetgeving of van toezicht op de kwaliteit der waren 45 „(woningen inbegrepen), integendeel, krachtige voor„standers ervan, waar zulke bemoeiing beoogt misbruiken weg te nemen en uitwassen te besnoeien, d.i. „waar zij bedoelt, bij het volk als geheel individueele „kracht vrij te maken, verwerpen zij zulke Staatszorg, „die, per saldo, individueele kracht versmoort. Voor wat de grondslagen der productiewijze aangaat, zijn „zij dus in hoofdzaak individualisten. Want het is „vooral uit vrij initiatief, winstbejag en individueele „verantwoordelijkheid, dat zij de grootste productiviteit „zien voortvloeien. Waar het vrije bedrijf maar even „mogelijk is, zijn zij niet voor overheidsbeheer. „Bij de natuurlijke monopolie's is de beschermende „concurrentie niet te verkrijgen. Noodgedwongen moet «dan het overheidsbedrijf aanvaard worden." Inderdaad, noodgedwongen, maar dan een overheidsbedrijf geheel geschoeid op particulieren grondslag, met Staat, Provincie, of Gemeente als alleen-aandeelhoudster, en in plaats van de beschermende concurrentie: de technische controle, die met kennis van zaken kan vergelijken. De „Bezuinigingscommissie" te Utrecht heeft dit vraagstuk eveneens onder de oogen gezien, (Uittreksel Rapport in R.K. Gemeente-Politiek 16 Februari 1923 No. 10) en geeft in overweging : „a. De bestaande beheersvorm ,voor de gasfabriek, „het trambedrijf en de electriciteits- (distributie-) bedrijf „te veranderen, door deze bedrijven in te brengen in „bijzonderlijk daarvoor op te richten naamlooze vennootschappen, waardoor de zeggingschap van den Raad „in het algemeen behouden blijft, doch aan het door „den Raad te benoemen bestuur zoodanige bevoegdbeden gegeven zullen worden als noodig zijn om een „vlotte en goedkoope, doch goede exploitatie te verzekeren ; „b. Voor den reinigings- en ontsmettingsdienst, de „slachtplaats, den geneeskundigen dienst en de bank van „leening, zgn. commissie's van advies in te stellen, „gedeeltelijk uit leden van den Raad bestaande, al of „niet met den Burgemeester of Wethouder als voorzitter, „aan welke in werkelijkheid binnen de grenzen der. door „den Raad vastgestelde begrooting en onder het opper- 46 „toezicht van B. en W., het beheer dezer diensttakken „wordt overgelaten." Met conclusie a. zou men zich kunnen vereenigen, behoudens de volgende aanvulling: Den bestuursvorm der naamlooze vennootschap moet men invoeren voor elk overheidsbedrijf, waarvan thans reeds op grond van art. 114 bis G. W. het financieel beheer is gescheiden i van dat der Gemeente (slachthuis, geneeskundige dienst, bank I van leening, scholen, gemeentewerken, reiniging, enz.), en verder voor alle bedrijven die een afzonderlijke commercieele boekhouding kunnen aanleggen (secretarie, politie enz.). In het „Technisches Gemeindeblatt" (20 Februari 1923) komt van Dr. Ir. Althoff, Stadtbaurat te Frankfort a. O. ^vroeger burgemeester van Mariënberg, Westpr.), een vrij j uitvoering betoog voor over ditzelfde onderwerp, hetgeen eindigt met de volgende conclusie's: „le. Das Bestreben von Reich und Staat, den Gemein„den bisberige Einnahmequellen zu nehmen oder stark ,,zu beschneiden, ihnen dafür aber immer neue, mit hohen „flnanziellen Opfern verbundene Aufgaben aufzubürden, „fordert strengste Wirtschaftlichkeit in den stadtischen „Betrieben jeglichen Art. Dazu ist es notwendig, mehr „als bisher kaufmannische Form und kaufmannischen „Geist in die Betrieben hineinzubringen. ,,2e. Die freiere Wirtschaftliche Form laszt sich erreichen „durch Bildung von Deputationen mit erweiterten „Befugnissen oder durch Umwandlung der stadtische „Betriebe in eine G. m. b. H„ eine Aktien-Gesellschaft „oder eine Stiftung. Die geeignete Auswahl unter diesen „Betriebsformen musz von Fall zu Fall getroffen werden. 3e. Als Leiter stadtischer Betriebe müssen die besten „technischen Krafte ohne Rücksicht auf die Besoldigung „herangezogen werden. In der Führung ihrer Geschafte „ist ihnen die weitgehendste Selbststandigkeit zu belassen. „4e. Der Erwerb von Betrieben oder die Schaffung „eines maszgebenden Einflusses in Betrieben, die für „die Baustoff-Belieferung jeglicher Art. der Stadte in „Frage kommen, ist anzustreben. Die Führung solcher „Betriebe musz von vornherein grundsatzlich aus rein „kaufmannischen Gesichtspunkten und in privat-wirtf,schaftlicher Form erfolgen. 47 „5e. Die Beteiligung an sonstigen wirtschaftlichen „Betrieben kann für die Stadte empfehlenswert sein, um „den Wirtschaftsleben der Gemeinden neue Krafte zuzuführen." Tout comme chez nous! Een afzonderlijk woord over het bedrijf: de Secretarie. Zooals daar thans de administratie aereord is. wnrdf- mf>os*al getracht eenige bemoeienis te handhaven in de technische bedrijven, zeer ten nadeele van deze en van het algemeen belang. Zet men de Secretarie om in een naamlnor? vpnnnnfu'liün dan zal deze automatisch er toe overgaan om zich zoo min mogelijk met de andere bedrijven in te laten, omdat deze inmenging geld kost. Voorts zal het directe Hnpn hola nr. van het personeel medebrengen om zuinig te werken. CONCLUSIE. Aan het einde van deze beschouwinnen mnn^n At> \rr\\n&r\Ao conclusie worden neergeschreven: Wanneer het particulier initiatief, om welke reden dan ook, te kort schiet voor een noodzakelijken tak van dienst, of een noodzakelijk , • ~~»^u,.v. utu uoaimcuc üidai, Jrro- Vincie. Gempptitc nf »»« /•nmU,-*.o».-~ j „ en schoeie dit op de leest van het particuliere bedrijf in den vorm van naamlooze vennootschap, waarvan de overheid alleen-aandeelhoudster is. De invoering van een dergelijk stelsel zou een gansche ymm^u utit^cucu iu uci peneer onzer overneiasDedriiven. Wij zijn er ernstig van overtuigd, dat deze beheersvorm zulk een buitengewone versobering kan veroorzaken, dat wij niet geaarzeld hebben, dien thans, nu de financieele toestand van Rijk, Provincie en Gemeente, zoo zorgwekkend is, aan 48 te bevelen, te meer nog, omdat wij door de reeds aangehaalde uitingen, de meening toegedaan zijn, dat de tijd daarvoor rijp is. Moge de toekomst ons het bewijs daarvan leveren! Men legge evenwel eerst stevige grondslagen voor het beheer der overheids-bedrijven, opdat men daarna met succes aan den opbouw kunne werken. Dus eerst een goeden bedrijfsvorm, en daarna pas efhciëncy! BREDA, Mei 1923.