TWEE LEVENSKRINGEN i Betty: Meer nog, geloof ik. Frans (glimlachend)'. Arme menschen... 't Is heel dom van me geweest hun dit ding te geven, ik meen 't, Betty, ik ben waarachtig met sarcastisch... Bi zal 't wegnemen hoor en er 'n ander voor in de plaats geven (wil meteen op n stoel gaan staan om ze af te nemen). Betty (hem tegenhoudend): Nee, met wegnemen vóór je die andere gebracht hebt... 't Zou vader ook pijn doen om jou. Hij mag met weten dat we er over gepraat hebben. Frans: Goed,f je hebt gelijk. (Betty gaat met de teekening naar t raam om die beter te kunnen bekijken). Je kunt nu de blinden wel weer ophalen. Betty: Waarom zeg je dat ghmlachend ? Frans: Hoe weet je dat ik glimlach? Betty: O, ik hoor alles, zelfs 'n glimlach in je stem. Nu ? (Frans lacht). Frans: Niets, niets... Betty: Nee, zeg 't eens... Frans: Waarom mocht ik daareven niet zien, dat je oogen rood waren? Betty: O, Frans, jij ziet ook alles 1 44 twee levenskringen Frans {glimlachend)'. Lieve Betty, ik had wel weergaloos naïef moeten zijn, als ik je uiterst onhandige pogingen met dat blind niet had weten te verklaren. Betty (zacht)'. Vader zou zoo iets nooit gemerkt hebben. Frans: Nee, vader is ook „weergaloos"... (zich verbeterend) Vader is zoo abstract, nietwaar? Betty: Ja heel abstract. Frans: Maar in ieder geval — nu ik dat vreeselijke, je betraande oogen, eenmaal gezien heb, keer nu je gezicht weer naar me toe en kom bij me zitten. — Je hadt me nog geen hand gegeven, Betty 1 Betty: Hè, had ik dat vergeten? (zij geeft hem de hand, die hij een oogenblik vasthoudt en dan opeens laat vallen). Betty (wat verlegen): Wat kijk je me aan... Frans: Ja, ja, wat abstract, net als vader, hè... (Kort zwijgen), 't Was zoo mooi op 't land... al die bloesemboomen I Be geloof dat er niets ter wereld mooier is dan een boomgaard met bloeiende appelboomen... Net bruidjes allemaal... met dat heel teere, reine, maagdelijke van die even getinte bloesemsluiers... De lente is bont, wist je dat wel? De menschen spreken altijd van 't jonge groen... maar 't loof is niet groen alleen, 't is geel, rood en bruin; teerder, ijler, alleen dan 't najaarsloof... Wat had ik je er graag bij me gehad 1... En de geuren, Betty... geuren van gras en bloemen en vochtige aarde, die eerste bedrijf, viii 45 je niet alleen ruikt, maar die je proeft, die je naar 't hoofd stijgen en bedwelmen als wijn 1 Betty (smeekend): O, Frans, wees stil 1 Frans: Waarom ? Betty: Niets. Frans {glimlachend)'. Omdat 't je zoo verlangen doet naar buiten? Betty (voor zich kijkend)'. Ik mag 't niet, 't is ondankbaar... Ik heb den prachtagen tuin en ik heb m'n werk hier... Frans (heftig)'. Spreek nu niet als... en tegen mij... (zich beheerschend) Je moet er bepaald uitgaan van den zomer, — naar buiten. Betty (a. v.): Als vader 't verlangt... Frans: Be zal er met hem over spreken. Betty: Nee, doe 't niet... Ik heb 't al gedaan... (Zij staat op, gaat naar de veranda-deuren en kijkt den tuin in) (nerveus). Ik zal toch blij zijn als dit wéér voorbij is. Frans (met 'n zucht): Ja 't voorjaar kan wreed zijn. Betty (zich omkeer end): Voel jij dat óók, Frans? Frans: Oók? (zacht) Arme Betty! (luid) 't Is goed alleen voor menschen met illusies. 46 twee levenskringen Betty: Maar die moet jij hebben; je bent nog zoo jong... Frans: Twee jaar jonger dan jij. Betty... Betty (gedwongen opgewekt): Ja, maar ik, dat is iets anders. Ik ben getrouwd, mijn leven is klaar en afgespeeld. Ik heb voor mezelf niets meer te wenschen... Maar jij, jij kunt nog alles wenschen, je kunt nog droomen van 'n toekomst... Frans: Droomen van 'n toekomst? Hoe minder ik 't doe, hoe beter. Betty: Niet zwaarmoedig zijn, Frans. Bx doe't wel voor jou... Frans: O, Betty I Dat ik 'n groot schilder en 'n gelukkig echtgenoot en vader zal worden, zeker hè? Betty: Ja, zoo iets... Frans (hard, pijnlijk): Je moest beter weten... Bs trouw nooit; — ik wensen 't niet — En zelfs als ik 't deed, zou ik 't niet mogen... Betty: Kom, kom, je ziet je eigen toestand te zwart in. Frans: Ik zie hem helder in. Bx heb er trouwens vroeger, toen ik wèl eens over trouwen dacht, 'n dokter, 'n vriend van me, over geraadpleegd en die gaf me gelijk. — 'n Aangename levensgezel zou ik zijn voor 'n vrouw hè? ik, met m'n ellendige zenuwen, m'n voortdurende hoofdpijnen, met m'n buien van me- EERSTE BEDRIJF, vth ^ lancholie, die ieder jaar even vast terugkomen als de blaren aan de boomen... Als jij 'ns veel, véél ouder was en je had 'n dochter, Betty, zou jij die graag geven aan 'n man als ik? — Je zegt niets, dat is genoeg, Betty (innig met vuur): Ik weet 't met. — Voor 'n kind vraag je 't hoogste, dunkt me, meer dan voor jezelf. Maar ik kan me voorstellen, dat 'n vrouw van je houden zou, en, Zonder iets te vragen voor zichzelf, zonder 'n kind te verlangen zelfs, zich aan je zou wijden — aan jou alléén en tóch gelukkig wezen... (zachter) En Zóó gelukkig zou ik je willen zien! Frans (getroffen): Geloof je dat waarlijk, Betty? (op geforceerd tuchtigen toon) Ja, ja, vind me zoo een vrouw eens... Betty (glimlacht ernstig): Ik zal m'n best doen. Frans: Ze zou geen kinderen verlangen? Betty: Nee, maar als zij gezond en krachtig was, waarom dan ook met? Frans (geïrriteerd): Ja èls... En zelfs dan tóch niet... Er zou immers altijd 'n kans bestaan, dat ze mijn zieke zenuwen zouden erven, zooals ik ze van mijn ouders geërfd heb?... Stel je voor dat 'n kind je dat zeggen zou: vader, die onrust, die gejaagdheid, die slapelooze nachten, dat alles heb ik van u;... of dat je 't verwijt erover in zijn oogen zoudt lezen... 't Zou zijn om gek te worden... Nee, nee, die misdaad zal ik met begaan... 48 twee levenskringen Betty (pijnlijk, haast heftig): Frans, zoo mag je niet spreken... Frans (onderbrekend): Nee, waarachtig, dat is 't niet, geen verwijt aan vader... O, Betty, hoe kun je dat van me denken, en tegen jou!... Vroeger was 't zoo anders. Toen dachten de menschen daar niet over, de doktoren ook niet. Die wisten nog niets van zenuwen en Zenuwziekten. En trouwens, vader, ja hij was wel nerveus als kind en jonge man, maar echt ziek met; z'n eerste, ernstige zenuwlijden openbaarde zich pas twee jaar nadat hij moeder getrouwd had... En moeder zelf als jong meisje, nü zou die zeker zenuwziek genoemd zijn geworden... Toen heette ze alleen wat vreemd en excentriek... Verder was zij lichamelijk gezond en dat werd beschouwd als de hoofdzaak... Betty: Ja, ja, ik dacht 't wel, hij had geen schuld,... ik dank je, Frans... Frans (medelijdend): Weer tranen, Betty? Betty: Let maar niet op me, ik weet zelf niet wat me scheelt. 'tWeer, denk ik... Dwaas hè? 't Lijkt wel of ik het ongelukkigste schepsel van de wereld ben... Terwijl ik toch alles heb wat ik wenschen kan; 'n besten man, 'n onbezorgd leven, lieve stiefkinderen (Frans buigt spottend) (even nerveus lachend)... nee, lach nu niet... 'n mooien tuin... Ik ben waarlijk niet ondankbaar... Frans (kalmeerend): Dat weet ik, dat zal niemand je verwijten. Betty: Hij^s zoo innig goed... eerste bedrijf, vth 49 Frans: Ja, ja. Betty: Niet ongeduldig zijn, we Tcunnenl 't nooit genoeg zeggen... (met iets wanhopigs) Soms ben ik bang, dat ik hem niet genoeg apprecieer, niémand behalve Agaath... Frans: O, Betty, Betty, heb je nu 't tobben en kwellen ook al van óns overgenomen? Betty: Misschien... Be heb ook zooveel (zachter) en toch... Frans (losbarstend): Waarom in Godsnaam ook... Betty (hem in de rede vallend, angstig waarschuwend): Frans 1 Frans (hij beheerscht zich opeens, draait zich om, naar 't raam toe en trommelt nerveus met z'n vingers op de ruiten, terwijl hij wat mompelt): Ja, ja... zwijgen maar... vervloekt! (Dan opeens overslaand... afleidend) Waarom speel je geen piano meer, Betty? 't Is zonde en schande, dat je 't zoo verwaarloost; jij die zoo goed speelt... Je moest er weer mee beginnen... Betty: 't Is zoo moeilijk, als ik er niet voor in de stemming ben... en daarbij, zoo heel veel tijd ervoor heb ik ook niet... Frans: Nee, je geeft haast al je tijd aan armbezoeken en philanthropie! 't Is schande, 't is waarachtig je natuur verkrachten... Betty (lachend): Maar Frans, ik krijg een formeel standje van je. Levenskringen 4 5o twee levenskringen Frans: Zeker, dat verdien je ook... En aanstaanden Dinsdag, als ik wèl genoeg ben, neem ik je mee naar de Maristentoonstelling... Die moet prachtig wezen. Betty: O ja, dolgraag, ik snak er naar weer eens iets moois te zien. Dan gaat Clara misschien mee. — Die kan nu iederen dag komen, weet je dat? Frans : Zoo? Daar heeft vader jou voor te danken. Betty (blij): Geloof je dat? Frans: Stellig... Ze schreef 't me zelf. Jouw lieve brieven hadden haar den moed gegeven om bier te komen. En ook 't verlangen om je te leeren kennen. Betty: Ik ben zoo blij... Dan heb ik tóch iets voor hem uitgericht... Fbahs: Stel je anders niet te veel voor van haar verblijf hier. En laat vader 't ook niet doen. Lang houdt ze 't bier natuurlijk niet uit, zij die zoo gewend is aan haar vrijheid. Zij zal zich hier gevangen voelen. (Kort zwijgen). Betty (aarzelend): Vertel me eens, Frans, wat... wat heeft ze toch eigenlijk gedaan, vroeger ?♦.. Ik weet zoo weinig van haar leven af... Vader heeft er me maar weinig van verteld, en Agaath nooit iets... Frans: WeL om te beginnen is ze op haar 20ste jaar % huis uitgeloopen. Dat wist je zeker? eerste bedrijf, viii Betty: Ja... alleen... hè? Frans: Zeker... God bewaar me, ze kende geen enkelen man... Uitgegaan was ze baast met. Ze was er te schuw en te ziekelijk voor. En bij ons aan huis kwam niemand. *t Was alleen om van hier weg te zijn, omdat zij 't hier niet uit kon houden.... (Korte pauze). Bsty: Voor vader moet 't toch vreeselijk geweest zijn... Frans: Dat was het. Ik zal nooit de uitdrukking op zijn gezicht vergeten, toen hij haar afscheidsbrief las; die hopelooze diepe smart. Dat ontstelde, hulpelooze ook... Hij begreep er zoo niéts van... Betty: Arme vader... Hij deed haar zeker geen verwijten? Frans: Geen woord... Agaath trouwens ook met. „Hoe kón Ze het doen," was het eenige dat hij zei... En bet was te mooier van hen, omdat ze geen van beiden 'n Bauw begrip hadden, wat haar tot die wanhoopsdaad gedreven had. Omdat ze er alleen in zagen de gruwelijke, onverklaarbare zonde van een slecht, harteloos kind... Ze wisten eerst niet, waar ze heen was gegaan. — 'n Paar dagen van vreeselijken angst natuurlijk... En toen ze er later achter kwamen, zijn Zeer dadelijk naartoegereisd... 't Was in Leipzig — Daar 'n geweldige scène waarschijnlijk — Bx kan me die zoo goed voorstellen... Betty (kmkkettd): Allebei zeker vol eindelooze, neerbuigende liefde, zooals Jezus die betoond moet hebben tegenover de overspelige vrouw... 52 TWEE LEVENSKRINGEN Frans: Precies..., 'n Goedheid, die Clara zich moet hebben doen voelen als 'n nietswaardige... 'n zóó diep gezonkene, dat er haast geen redding meer voor haar mogelijk was... Betty: Wel, en daarna? Frans: Ja, ik was er niet bij... Clara zal natuurlijk gesmeekt hebben om te blijven... En 't resultaat is ook geweest dat ze bleef... Dat zij er in huis kwam bij een familie om zich ■ op de muziek toe te leggen. Clara is buitengewoon muzikaal, 'n echte artiste. Hoewel zij 't toch ook nooit ver in haar kunst gebracht heeft, zoo min als ik. Wij zijn er te nerveus voor. Eén avond spelen op 'n concert maakte haar van te voren ziek van angst, en half ziek van overspanning er na... Ja, en toen kwamen vader en Agaath weer stil en diep gedrukt naar huls toe. Betty: Arme menschen I Frans: Ja waarachtig, dat waren ze allen. Vader en Agaath zoo goed als Clara. En toch was 't bepaald noodzakelijk dat Clara dien stap deed... Als ze hier was gebleven, dan zou 't kind óf ziek óf krankzinnig zijn geworden; haar zenuwen zijn toch al zoo hopeloos van streek... Maar dat hebben vader en Agaath natuurlijk nooit begrepen... Voor hen was dit huis het ideale tehuis 1 Maar o God 1 die somberheid hier, die loodzware druk waar we onder leefden. — 'n Huis van asceten was het... 't Is zoo vreeselijk voor kinderen, als ze niet zichzelf kunnen zijn, als ze hun eigen karakter niet uit kunnen leven... En dat konden we niet. Allen moesten we zijn als eerste bedrijf, viii ca Agaath en Truus, die dood is, even braaf, verstandig en gehoorzaam. Nooit mocht er 'n ongeduldig, spotziek, boos woord maar gehóórd worden. Dat werd onmiddellijk onderdrukt. Voor 't kleinste vergrijp, 't minste haastige woord werden we dagen lang aangestaard door vaders verwijtende, diep bedroefde oogen. — 't Werd ons aangerekend als de zwaarste zonde... 'n Eenvoudige stout-kinderuiting als: „dat doe ik niet", „daar heb ik geen lust in", was eenvoudig onmogelijk... We dachten ze daarom natuurlijk wel, stil wrokkend ons verdriet en onze kleine onderlinge boosheidjes. Want o God, wij waren zulke lafaards thuis, wij twee zondaren: Clara en ik — drie, toen Riek wat ouder werd. We voelden ons zoo slecht, zoo moedeloos, zoo zonder eenig zelfvertrouwen... Schuw, stil en angstig, alleen soms buitenshuis onzen opgekropten levenslust er uitgooiend in 'n dolle vroolijkheid... (Zwijgen). Betty: En Clara later? Frans: Ze bleef 'n jaar in Leipzig en ging toen, half tegen vaders zin, met 'n Amerikaansche vriendin naar New-York, waar ze langen tijd logeerde. Betty: En daar trouwde zij? Frans: Daar trouwde ze met 'n verloopen kerel, die haar nam om haar geld. 'n Onmogelijk huwelijk, zooals later bleek — de man dronk — zoodat zij twee jaar later van hem wegliep. Betty: En toen daarna? Frans: Ja, verder gissen we alleen maar, en ik weet met 54 TWEE LEVENSKRINGEN eens of vader wel durft te gissen, 't Heet dat ze gescheiden is op Amerikaansche manier. Maar je begrijpt, voor vader en Agaath geldt dat heelemaal niet. Haar man was een landgenoot, en hun huwelijk was hier afgekondigd, indertijd. Ik zelf vermoed, dat ze (zachter) dat ze leeft met 'n man, den bekenden Afrika-reiziger Ollefsen, je weet wel... Met wien ze 'n paar jaar geleden in New-York kennis had gemaakt en over wien ze me al eenige malen geweldig opgewonden en enthousiast geschreven had. Zij schijnt hartstochtelijk veel van den man te houden en, ik zou zoo denken en hopen, heel gelukkig met hem te zijn... Vader heeft al 'n paar maal gehoord, dat zij met hèm op reis gezien was... (zwijgen). Betty (zuchtend): Zij heeft tenminste geleefd. Frans. Dat heeft ze, meer dan een van ons allen. Betty: 'n Rijtuig voor de deur... zou zij dat kunnen zijn? (beiden kijken door het raam). Frans: Ja, ik hoor iemand... (doet de deur open, Clara komt binnen en blijft aarzelend, half verlegen op den drempel staan). NEGENDE TOONEEL Frans, Betty, Clara, later Riek. Betty (gaat naar haar toé): Clara, beste Clara, kom toch binnen. (Zij omhelzen en kussen elkaar zwijgend, beiden aangedaan). Clara (ontroerd): Wat ben je hartelijk... wat ben je lief, net als in je brieven... Ik mag wel je zeggen, niet waar? We schelen eerste bedrijf, ix 55 haast niet... Je vindt me niet zoo vreeselijk..., niet enkel een zondares, wèl ? Betty: Zeker niet... Ik ben zelf zoo heel goed niet. Clara: Dat ben je stellig wel, maar menschelijk, Goddank! Je kunt komen in 'n ander... (zij begint te schreien). O, ik kan 't niet helpen, let er maar niet op... Bs ben wat... Betty: Huil gerust eens uit, 't is heel natuurlijk, dat je nerveus bent. En kijk, ik zelf... (zij schreit ook even). Clara: O Frans, vergeef me, ik had je niet opgemerkt... (zij kust hem). Frans: Heel prettig je weer te zien, zusje, — ik heb je gemist hoor! Clara: Heb je heusch? Is dat tóch zoo? Dat heb ik wel eens gedacht, weet je, en mezelf verweten, dat ik van jou en Riek was weggeloopen, meer dan van... (zwijgen) Oh dear, oh dear! en nu ben ik weer hier, weer thuis zooals dat heet!... Betty: Wij hadden je nog niet verwacht. Niet voor morgen of overmorgen... Anders waren vader en Agaath stellig thuis gebleven... We wachtten op nader bericht... Clara: Dat dacht ik wel, ik deed 't met opzet — Ik was zoo bang voorzoo'n geprepareerde ontmoeting, zoo'n scène aan 'n station, weet je ?... Maar eigenlijk was ik van ochtend vroeg toch al hier. Met den nachttrein uit Milaan gearriveerd... 56 twee levenskringen Betty (helpt Clara haar goed af doen): En waarom ben je toen niet gekomen? Clara: Omdat ik bang was. zoo bang als een wezel. — Dat was ik hier altijd, weet je ? O zoo'n erbarmelijke lafaard. Ik heb in 't rijtuig gespionneerd om te zien of ze ook uitgingen. Maar ik zag niemand en toen heb ik eindelijk maar aangescheld, in angst en beven, en hoorde, dat ze uitgegaan waren. (Riek komt binnen en blijft staan). Ah daar is Riek... Wel zusje, toch niet bang voor mij, voor Clara? Dat was in m'n leven nog niemand voor me... (zij' kust Riek hartelijk). Wel heb je... dat kind lijkt op mij, geloof ik? Betty: Sprekend. Clara: Bx hoop, dat ze innerlijk minder op me zal gelijken... Jij hebt 't prettiger dan ik 't had, zusje... Jij hebt mama... Riek (zich tegen Betty aanvlijend): Of ik!...;! Clara: Wanneer zouden ze terug kunnen komen? Betty: O nog niet, ze zijn op visites uit. Clara: Het gewone, hè? Betty: Maar beste Clara, je moet waarlijk zoo bang niet zijn.— Als je wist, hoe hij naar je verlangt... Clara (met 'n zucht): Naar de verloren dochter? Ja, ja, dat geloof ik... Vijf jaar weg geweest 1 wat 'n stuk leven 1 't Lijkt me véél eerste bedrijf, ix 57 langer... 't Is hier niet veel veranderd... dezelfde meubelen nog... 't zelfde... O nee, 't behangsel is nieuw, dat effen, dat is mooi... En toch is 't hier gezelliger nu... Ah, 'n paar makkelijke stoelen, echt gemakkelijke... (glimlachend). Daar zit Agaath zeker nooit in, wel? en vader ook niet? En dat is uw hoekje zeker ? (wijst naar den fauteuil bij 't raam). Zie je, dat ontbrak hier vroeger altijd, 'n milieu. Je voelde, dat er niemand was, die zijn vaste plaats plaats had, die zoo 's middags om dezen tijd hier zat, om wie thuis kwam te verwelkomen... O en 'n paar mooie dingen ook... (ziet naar twee platen aan den muur). Heel mooi is dat... 1 Betty: Van Frans... Clara: Zóó, heeft één van ons 't toch tot iets gebracht? Frans: Tot niet veel. Clara: Waarom heb je de heele inrichting hier niet veranderd, Betty? Betty: Dat zou vader niet graag gehad hebben. Hij is natuurlijk aan al dit oude gehecht!... Kom, ga nu eens zitten, Clara, in mijn hoekje, in dezen héél gemakkelijken stoel, door Frans ontworpen. Clara: (gaat zitten): Ik maak je m'n compliment... héél gemakkelijk... En zoo'n heerlijke bloemengeur... O bloemen op tafel, dat was hier vroeger ook niet... Riek: Je ruikt zelf zoo goddelijk!... 58 twee levenskringen Clara (verschrikt): Doe ik? — Ja violet, 't is waar, op m'n zakdoek. — Vader houdt daar niet van... (staat gejaagd op). Ik zal hem maar weg doen... Is er geen vuur, dat ik hem verbranden kan ? — Neen... wacht in de prullemand, met 'n hoop papier er boven op, comme ca... (zijdoet zoo haastig). Betty {lachend): Maar Clara, wat 'n kluchtige manier om een zakdoek op te ruimen. Geef hem maar aan mij. Bx zal hem wel bewaren. (Haalt den zakdoek uit de prullemand en geeft hem aan Riek). Leg hem even op Clara's kamer... Riek (gaat er mee heen, eraan ruikend). Betty: Laat mij je nu wat geven, 'n glas sherry of port... Clara: Heel graag, ik ben zoo flauw, ik kón van ochtend niet eten... Ik was trouwens niet lekker de laatste dagen, door slapeloosheid... Betty: Arme Clara 1 Wil je dan nu ook wat gebruiken, nu dadelijk soms? Clara: Nee, dank je wel. Je eet immers vroeg... En ik hèb ook nog wat, wat caramels van Milaan... Ze zijn heerlijk, wil jij er een? Frans ook? (Riek komt weer binnen. Clara schrikt en stopt haastig de doos met bonbons weg), O, is dat schrikken... Ik dacht dat ze 't waren... Betty (zacht verwijtend): Maar Clara... Clara (half ernstig, half schertsend): Nee, Betty, heusch, dat zou geen goeien indruk maken: de verloren dochter, die caramels zit te eten... (allen eerste bedrijf, ix 59 lachen). Och God nee, ik wil heusch niet aardig zijn, maar dat bèn ik toch, niet waar ? Frans: Aardig ? Wel zeker... Je bent heel duidelijk... Clara: Wat zei ik ? Och nee, ik ben totaal in de war... Ik ben toch een verloren dochter, meen ik, dat valt niet te ontkennen (plotseling tot Betty, met'nonderdrukt, nerveus lachje, half verlegen). Eten we ook kalfsvleesch vanmiddag ? Betty (niet dadelijk begrijpend): Ja, warm kalfsvleesch, daar houdt je toch van ? Clara (a. v.). Zeker. — Net als in den bijbel, niet? Betty (even glimlachend): Foei, Clara 1 — En dit is ook toevallig. Clara: Ja, preciès eender is ftaiet...(overslaandnerveus) Hemel, hemel, wat ben ik nerveus I... Precies het gevoel, dat ik vroeger soms op school had met repetities; en hier thuis, als ik, zonder te weten waarom, vaders verwijtende oogen op me voelde rusten, (tot Betty): Voel m'n handen eens, koud hè ? Ik ril over m'n heele lichaam... Betty: Kom, kom, 't zal zoo meevallen... 'nBeetje meer moed. Clara... Clara: Ja, ja, m'n moed, die zit op het oogenblik in Egypte, geloof ik... Dat heerlijke land, zes weken geleden was ik daar nog 1... Riek : In Egypte I? O vertel daar eens wat van. 6o TWEE LEVENSKRINGEN Clara: Ja, morgen, nu niet, ik zou heusch niet kunnen... Morgen krijg je lange verhalen van al m'n reizen, zusje... van m'n rit op 'n kameel... Riek: O, hoe goddelijk 1 Clara: Goddelijk!? Ik was zeeziek, kind... En dat van de hoogte uit, dat is lang geen pretje... Denk eens hoe ik er uitgezien moet hebben... (allen lachen) Nee, lach nu niet. Ik ben als de dood, dat ik straks lachen zal bij 't weerzien, van pure nervositeit. Lachen of huilen, één van beide doe ik stellig... - Riek (die onderwijl Clara's mantel bekijkt)'. Wat 'n mooie mantel, Clara! zoo echt chique... Clara: Die mantel (op eens tot Betty). Zeg, ik zie er toch niet te mooi uit ? Ze vonden me vroeger altijd zoo ijdel... M'n japon is toch eenvoudig hè! Ik heb met opzet de stilste uitgezocht. Betty: Zeker, Clara, die is uitstekend. Riek: Wat is de schnitt mooi, hè moeder ? Clara: Hoor die kleuter eens aan ! Riek: Ik houd zoo van wat mooi is, van mooie kleeren ook, net als moeder... Clara: Leg dien mantel nu weg, die hoort hier toch niet... (tot Betty, verwonderd). Houdt jij ook van... ? eerste bedrijf, ix 6l Betty: Ja, je kijkt naar m'n japon?... Jk moet eigenlijk m'n excuus maken... Ik kwam vandaag niet tot verkleeden... Eerst kwam Frans onverwacht, toen jij... Clara (tot Riek die onderwijl haar mantel aan heeft getrokken): O Riek, pas op... Kijk dat kind nu eens... Als vader en Agaath nu komen... Riek: Hij is zoo zacht van binnen... 't Is of ik in 'n nestje zit, net allemaal dons... Frans: Dat verheerlijkte gezicht van die ondeugd I 't Zou 'n mantel voor jou zijn, Betty... Daarin zou ik je willen Zien... Clara: Leg hem nu neer, gauw... (tot Betty) Ik heb nog niet eens gevraagd, Betty, — hoe is 't tegenwoordig met vader ? Betty: Goed, gelukkig — de rust doet hem goed. Je weet, nu drie jaar geleden, toen hij zoo ontzettend zwaarmoedig en tobbig was, heeft de dokter hem geraden z'n ontslag als Direkteur te vragen en van 't kantoor af te gaan. En dat heeft hij toen gedaan, na eindeloos veel strijd en heel wat praten met Agaath en met mij... Agaath heeft er hem ten slotte toe weten over te halen... Clara: Wat moet hem dat zwaar zijn gevallen... De kan me vader niet voorstellen buiten zijn kantoor... Riek (die bij de veranda stond uit te zien): Daar komen ze aan door den tuin 1 Zal ik 't ze toeroepen, dat Clara er is? (Zijgaat in de veranda staan en roept): Clara is er, papa 1 (Clara loopt nerveus heen en weer). 62 twee levenskringen Betty: Kom, nu flink zijn... en wees vooral hartelijk... Clara: Ja, ja... (v, Roessem en Agaath komen binnen). TIENDE TOONEEL Betty, Clara, Frans, Riek; Van Roessem, Agatha. Van Roessem (zeer aangedaan)'. Is ze daar? O kind, beste kind! Clara (ook aangedaan)'. Vader! (Hij omhelst haar teeder). Van Roessem: Eindelijk, Goddank! Wat heb ik naar je verlangd — al die lange jaren! Agatha: Dag Clara! Hartelijk welkom hier... (kust en omhelst haar ook hartelijk). Van Roessem: En Frans, beste jongen, jij ook weer hier... Gaat het redelijk met je ? (geeft Frans de hand, evenals Agaath het doet; dan gaat v. Roessem weer naar Clara toe). Ik kan 't nog niet begrijpen, niet gelooven haast. Ik moet je nog eens betasten. — Laat me nog even je hand vasthouden. — En nu blijf je toch wat, niet waar ? Nu verlaat je ons niet te gauw weer ? Clara: Nee vader. Van Roessem: Al m'n kinderen weer bij elkaar — en m'n vrouwtje — waar is ze ? — m'n trouwe vrouw aan m'n zij. — Zóó is het goed, zoo is het eindelijk weer goed. — Nu zal de huiselijke intimiteit van vroeger weer terugkeer en. Einde Eerste Bedrijf. TWEEDE BEDRIJF eerste tooneel Van Roessem (Van Roessem komt juist binnen van links. Van uit de veranda klinkt eeoraat en eelach). Van Roessem (rondkijkend): Hé... Aagje hier niet... (hoort dan het lachen)... Wat is dat...? Hoor ik lachen...?! (hij roept naar de veranda). Betty. ben jij daar? (Betty komt haastig aan). tweede tooneel Van Roessem, Betty, (later) Riek Betty: Ja Hendrik, roep je me ? Van Roessem: Ja... ik... ik was 'n beetje verwonderd... Bi hoorde zoo lachen... Wie zijn daar nog meer? Betty: O, Clara, Riek en ik... We zijn een beetje dwaas onder elkaar en maken wat gekheid. Van Roessem: Clara!! Hoe is 't mogelijk, dat ze daarvoor in de stemming is... Betty: Ze heeft 'n vroolijken, grappigen aard, moet je denken. Ze kan heel amusant zijn en echt aanstekelijk lachen. Dan moet je wel meedoen... Van Roessem: Ja; dat schijnt zoo... Ik heb haar nog nooit hooren ïacnen... is rrans OOK Du julliet' 64 Betty: Nee, die is gaan rusten. Van Roessem: Was hij weer moe ? twee levenskringen Betty: Ja, moe en nerveus, hij had haast niet geslapen vannacht. Van Roessem (zuchtend): Die langdurige slapeloosheid put zoo uit. Ik weet het bij ondervinding... Hij ziet er heel slecht uit, den laatsten tijd... Betty: 't Is nu het voorjaar, z'n kwade tijd, moet je denken... Hij is dikwijls erger geweest dan nu, niet? Zooals kort na ons trouwen toen hij dien hevigen aanval van melancholie had. Van Roessem: In Laag Soeren hè? Dat kan nu nog komen, 't Komt gewoonlijk later. Betty: Laten we hopen van niet. En in ieder geval, al mócht 't komen en al is zoo'n toestand heel treurig, 't is toch gelukkig maar tijdelijk, niet waar ? Van Roessem: Als hij over het geheel genomen maar iets beter werd. Ik maak me soms zoo bang, dat bij nooit normaal zal worden. Betty (zacht): Misschien na jaren... Geen zorgen voor den tijd, beste. Van Roessem: Ja, ja... En weet je wat me dezen keer zoo frappeert? Dat hij zoo... vreemd is, zoo heel prikkelbaar en afwisselend van stemming. Ik heb hem zelfs 'n paar keer opeens luid en nerveus met jou hooren lachen en dat tweede bedrijf, ii «5 juist op dagen, dat hij bijzonder gedrukt scheen. Dat deed hij vroeger toch nooit, wel? Betty (zacht, wat nerveus): Och... dat zal wel overspanning zijn (Men hoort Clara lachen). Van Roessem: Is dat Clara wzer?(hoofdschuddend)Hoe is het mogelijk? Betty: Kom, ze is toch jong. Van Roessem: 't Verdriet heeft niet diep op haar ingewerkt, vrees ik. Betty: 't Is een geluk dat zij het te boven heeft weten te komen, dat zij het de baas is geweest... Van Roessem: Maar,... het had haar toch moeten veranderen, niet waar? Haar ernstiger moeten stemmen. En daarvan merk ik niets, (zachter) Jij voelt dat niet als ik... (Riek komt haastig naar binnen hopen van uit de veranda). Riek (onstuimig): Hè moeder... (als ze v. R. ziet, houdt ze op). Van Roessem: Nu kindje, spreek maar uit... Riek (Kalmer): Toe, kom u nu... We zaten zoo gezellig bij elkaar. Clara deed juist zoo'n grappig verhaal. Betty: Ik moet nu even met vader spreken. Van Roessem: Nee, ga jij maar, vrouwtje... Aagje komt daar aan... Ik kan met haar wel eens praten... Levenskringen 5 66 twee levenskringen Betty: Ja, als Agaath komt... (aarzelend) Ik doe 't anders graag. Van Roessem (hoofdschuddend, goedig): Geniet jij maar eens. (Betty en Riek beiden naar de veranda). derde tooneel Van Roessem en Agatha Agaath (binnenkomend met 'n paar schriften, die ze op tafel legt). Ziezoo, dat verslag is af. (gaat naar van Roessem toe). Wel vadertje...? O wat 'n rimpels en starende oogen 1 De booze wolf is toch niet achter u aan? Van Roessem: Nee kind, nee, zoo erg is het niet... Ik denk wat over Clara... Je had haar daarnet moeten hooren lachen... En Riek ook... echt van harte weet je... zonderling hè? Dat doen ze met ons nooit... Agatha (zacht): Wij zijn zoo anders, vader... Misschien wat te ernstig... Ze voelen zich niet thuis met ons, geloof ik. Van Roessem: Nee, ze voelen zich niet thuis met ons... al begrijp ik 'tniet... Maar van Clara... Agatha: Wat is 't? Spreek u maar eens uit... Van Roessem: Ik houd je toch niet op, hè? Agatha: Volstrekt niet. Voor u heb ik altijd tijd. Van Roessem: Dat ze daar gestemd voor is, hè? voor die vroolijkheid na haar treurig verleden... Dat ze heel-en-al niet door tweede bedrijf, iii 6? zelfverwijt gekweld wordt tegenover mij, terwijl ze toch... Dat hindert me zoo Aag. Nog geen hartelijk woord heb ik van haar gehoord in al die dagen. — Geen woord van spijt of berouw over al het verdriet, dat zij ons die vijf lange jaren heeft aangedaan. Agatha: Ach vader, ik had zoo gehoopt, dat u daarop niet gerekend zou hebben, dat u nu eindelijk afgedaan zou hebben met het verleden. Van Roessem: Ik mag 't niet, kind. Ik heb er veel over nagedacht, dezen heelen nacht nog, maar waarlijk, ik had er récht op te verwachten, dat ze eindelijk berouwol tot ons was gekomen, 't Is niet om me zelf, 't is in de eerste plaats om Mar, dat ik 't vraag.... 't Zou te vreeselijk zijn als 'n kind van mij zelfzuchtig en ongevoelig zou wezen. Als zijzelf niet inziet wat zij misdaan heeft, dan moet ik haar 'n blik doen slaan in haar eigen hart en haar gevoel trachten te ontdooien. Het gevoel, dat ze wel heeft natuurlijk, want slecht is Clara met. Agatha (zuchtend): Ach vadertje... (Clara komt haastig binnen uit de veranda). Clara: O neem me niet kwalijk... Ik zal u niet storen... Ik kom maar even zien... (zij kijkt zoekend rond). Agatha: Nee, er is nog geen brief voor je.—Die komt gewoonlijk wat later. Clara; Dank je... (zij gaat weer heen — Korte stilte). Van Roessem: Zie je, ze verwacht weer 'n brief. Dat is iederen dag zoo... Ik ben zoo bang... Ik heb er je nog niet over 68 twee levenskringen durven spreken... Ze zijn van 'n man. dat heb ik aan 't schrift gezien... Heb je eenig idee van wien die kunnen zijn ? Agatha: 't Zal wel een vriend zijn, 'n musicus of 'n schilder... Clara krijgt zooveel brieven van artisten... Ze is nu eenmaal door haar zelfstandig leven wat vrijer en... en anders, wat meer geëmancipeerd in veel opzichten dan wij natuurlijk. Maar daarom hoeven we er nog niets achter te zoeken of er iets verkeerds van te denken, wel? Van Roessem: Nee, zeker niet. (bezorgd). Als 't maar niet van denzelfden man is, met wien ze vroeger op reis al eens gezien is. Niet dat ik geloof dat Clara zich vergeten zal hebben... Maarzij moet toch gewaarschuwd worden. Dat is onze plicht... 't Duurt nog drie jaar vóór zij wettelijk gescheiden zal zijn. En tot dien tijd moet ze voorzichtig wezen en zichzelf beheerschen. Ik zal van avond nog met haar zien te spreken, (droevig) Tot mij komt ze toch niet... Agatha: Laat mij 't doen, vader, 't Zal u zoo van streek maken... Haar thuiskomst heeft u toch al zoo aangegrepen... Weet u wat u doen moest? Dezen zomer met allen naar buiten gaan, naar 't Schwarzwald of Zwitserland... Van Roessem: En jou alleen achter laten? Agatha: Ik zal ook 'n veertien dagen komen... Langer kan ik niet, dat weet u. VAn Roessem: Geloof je, dat 't noodig zou wezen ? Agatha: Ja, voor u ook, vadertje... Belooft u 't? TWEEDE BEDRIJF, Hl, IV 5g Van Roessem: Zeker, als jij 't verlangt... Agatha: En nu niet meer tobben, zult u niet ? U moet dezen brief eens lezen van Frans Stam, u weet wel, die door uw toedoen in de zaak van Valk & Co. geplaatst is geworden... 't Gaat hem zoo goed. Heerlijk is dat, hè? Van Roessem: Ja, dat doet me ontzaglijk veel genoegen... Als wij zoo alle menschen eens vooruit konden helpen... En ga jij nu maar aan je werk... Zoo'n steun en troost als ju bent van je vader 1 Agatha: Goed, lief vadertje... 't Leven is te zwaar voor u. Van Roessem: Dat moet je niet zeggen, hoor 1 Ik ben er best tegen opgewassen... Met een dochter als jij en een vrouw als mama 1... Je wou me weg hebben, geloof ik?... Je hebt zeker te werken, hè ? Agatha: Ja vader, gaat u nu. (Zij leidt hem zachtjes naar de deur links voor; onder de hand komen Betty, Clara en Riek pratende binnen uit de veranda). VIERDE TOONEEL Agatha en Clara; (even ook) Betty en Riek. Riek (zachtjes tot Betty): Laten wij ons nu gaan verkleeden, moeder.... (tot Clara) We mogen kiezen wat we willen, niet waar? Clara: Zeker kindje, kies maar toe... M'n heele garderobe is tot jullie dienst... (Betty en Riek gaan heen door de deur hnks achter) (mompelend). Nog geen brief... (Zij wil ook heengaan, maar Agaath houdt haar tegen). 70 twee levenskringen Agatha {moeilijk): Clara, wacht eens even... ik moet je wat zeggen... {Clara blijft bij de deur)... Als je wist hoe moeilijk het me valt... Ik wil waarlijk niet onbescheiden zijn en in je geheimen trachten te dringen... (Clara blijft zwijgen). Toe, kijk niet zoo hard... 't Is alleen om jou, om je welzijn, dat ik iets zeggen ga... En ook om vader... Ik geloof het te moéten doen. Clara: Wat is 't dan? Agatha (a. v.): Die brieven, die je krijgt, zijn van 'n vriend, niet waar? (Clara knikt haastig). Ik denk er heusch niets kwaads van, maar... is 't wel voorzichtig, zoo'n vriendschap... zoolang je niet vrij bent, (zachter) en nog den naam draagt van je man ? Clara (gedempt): Voorzichtig? Ik kan er niet buiten. Agatha (a. v. wat angstig): Je hoeft die vriendschap ook niet op te geven. Je zoudt je zelf tijdelijk alleen wat zelfbedwang moeten opleggen, tot die twee jaar voorbij zijn. — Elkaar wat minder zien, minder schrijven... Clara: Nee, dat gaat niet, Zoomin hij als ik zou 't kunnen... Je weet niet wat we voor elkaar... wat hij voor mij geweest is in moeilijke jaren... En ik bén trouwens vrij, al ben ik 't voor jullie in Holland niet. Agatha (dringend): Ik kan me begrijpen, dat je moeilijke jaren doorleefd hebt, waarin je 'n steun noodig hadt... Maar nu dat ergste voorbij en geleden is, kun je nu niet wachten met... méér te verlangen, tot je ook in-der-daad vrij zult zijn ?_ Je moet alleen ernstig willen, Clara... Wie TWEEDE BEDRIJF, IV ^ dat doet, kan Alles, geloof ik... Denk toch aan je reputatie, aan onzen famiüenaam, dien vader, grootvader en al onze familieleden zoo héél hoog en onbesmet hebben weten te houden... Al ontzie je jezelf niet, ontzie dan dien naam toch en... vader in de eerste plaats... Hij heeft er 'n recht op, dunkt me, na alles wat hij vroeger door jou heeft geleden... Clara: Ja, ik weet hoe slecht je van mij denkt, maar ik kan met anders handelen, nu. Ik hoor niet aan mezelf alleen toe. Hij gaat voor alles, hij heeft 't eerste recht, hij heeft... (houdt plotseling op). Agatha (zacht, heel angstig vragend): 't Eerste, maar toch niet...? (Zij ziet Claraaan, die haar blik trotsch beantwoordt). O Clara 1 (bedekt haar gezicht met haar handen). Is 't dan tóch waar? Dat had ik nooit geloofd... (Lang zwijgen) (langzaam). Dus zonder aan iemand anders te denken dan aan jezelf, heb je alleen toegegeven aan je eigen... Clara: Aan mijn en zijn liefde, ja, dat heb ik... Ik weet, jij vindt dat min, laag, dierlijk, maar ik schaam me er niet over. Ik ben trotsch op m'n liefde, zooals ik 't ben op hèm, wien ik alles zou geven, m'n godennaam, m n gezondheid, al wat ik te geven hèb... (Kort zwijgen; kalmer). Als je wilt, kun je dit alles aan vader vertellen... Agatha (bitter): Je zegt dat zoo kalm, maar voel je dan niet, wat 't voor hem zun zou om dat te hooren, hoe 'tin hem snijden zou? Hij is al oud, vader, en heeft natuurlijk wat strengere begrippen dan wij... Heb je dan nooit gevoeld, dat n mensen niet voor zichzelf en z'n passie's alleen mag leven, dat z'n plicht hem voor alles moet gaan en hij daaraan alles, zelfs z'n liefde moet opofferen? 73 twee levenskringen Clara (hevig)'. Nee, z'n liefde niet, dat begrijp jij niet, die nooit hebt liefgehad... O plicht 1 Ik ben vroeger genoeg met dat woord vervolgd geworden, ik ben 't bier gaan haten 1 lis ken maar één plicht. Dat is om hèm gelukkig te maken en daarvoor zou ik alles opofferen, zélfs m'n familienaam en vaders gemoedsrust... Agatha (droevig, kalm)'. Ja,... als jij zóó denkt, dan helpt geen verder praten, dan begrijpen we elkaar niet... Zeg 't nog maar niet aan vader... Hij is moe en tobbig vandaag, hij had slecht geslapen... Als 't mogelijk is zelfs... zou ik 't heelemaal voor hem zien te verzwijgen... 01 Clara, Clara, ik hoop voor jou, dat je later nooit in zult zien, wat je tegenover hèm misdreven hebt... Clara (zacht): En als ik 't doen ging, dan zou hij 't nooit weten, dan zou ik alles alleen dragen... (Agatha af). Kwam z'n brief nu maar... (Zij loopt onrustig heen en weer). VIJFDE TOONEEL Clara, Betty, Riek, (even later) Agatha (Betty en Riek komen beiden binnen, Betty in 'n eleganten peignoir van vieil-or-zijde met kant; Riek in 'n rood Japaneesch costuum). Betty: Scheelt er iets aan, Clara? Clara: Ja,... of nee toch niet... Ik wacht alleen op 'n brief... O kijk eens aan... Betty, wat zie je er beeldig uit. Die japon flatteert je, had ik geen gelijk?... En Riek ook, net een Japaneesch poppetje... Jullie hebt goed gekozen... Zoo moet Frans je eens zien... tweede bedrijf; v .73 Riek: Ik zal hem even roepen... Betty (haastig): Nee, nee, doe 't niet... Ik ga me dadelijk verkleeden. (tot Clara) Ik heb het alleen maar gedaan omdat jij 't me gevraagd hadt. Riek: Is moeder niet net 'n prinses uit 'n sprookje?... Clara: Ja, zoo fijn en gracieus... Betty: Zoo zie je, wat de kleeren doen... Zonder die, dacht niemand om 'n uiterlijk... Nu ben ik opeens in 'n prinses veranderd. Riek: U ziet er altijd lief uit, maar die saaie, brave kleeren bederven uw uiterlijk. Clara: Riek heeft groot gelijk... Toe, ga nu even zitten... Betty: Nee heusch, ik voel me niet op m'n gemak er in... Als vader of Agaath binnenkwam... Die zouden 't niet goed vinden, dat weet ik... Riek: Maar 't is toch niet slecht om er mooi uit te zien (tot Clara) Zeg, is 't dat nu wel? Clara: Ik vind 't niet... (Agatha komt even binnen om 'n schrift van de tafel te halen. Als zij Betty en Riek ziet, fronst zij even de wenkbrauwen, bloost en vertrekt verlegen 't gezicht). Betty (verlegen): 't Is maar een aardigheid, Agaath... We gaan ons dadelijk verkleeden. 74 twee levenskringen Agaath (gedwongen, verlegen): 't Zijn prachtige costumes (Agatha af). (Kort zwijgen). Clara (zacht): Zooals zij iemand 'n gevoel van angst, van... onbehagelijkheid kan geven... Net als vroeger... Dan zei ze ook haast niets, als ze iets afkeurde... Ze bloosde alleen en vertrok haar gezicht op die eigenaardige manier... En daar sprak meer afkeuring uit dan uit ritsen van woorden... Waarom zou zij 't zoo afkeuren, vat je dat? Betty (even met 'n moedeloozen zucht): Omdat zij 't niet gepast vindt voor de vrouw van vader... Misschien is 't ook wel zoo... Kom Riek, ga je mee? Clara: Nee, wacht nog even... Bt moet je wat zeggen, Betty, iets belangrijks. — Dt heb er nu den moed toe... Doe ik 't nü niet, dan komt er misschien later niet van. Ga jij eens even heen, wil je, kleine Sing-han-sjoe? Riek: Heb je geheimen ? Toe, laat me blijven, ik kan alles begrijpen, heuschl Clara: Hoor eens aan! Je kunt wel alles begrijpen; maar je mag niet alles weten, vat je l Kom, niet pruilen, ik maak 't niet lang... Betty: Ga je in dien tijd verkleeden, hè 1 Riek: Mag ik me niet even straks aan Frans laten zien? Betty (denkt even na, beslist): Ja,... zeker, wacht dan nog maar. Nu rust Frans nog. (Riek af) En nu de biecht... tweede bedrijf, vi 75 zesde tooneel Betty, Clara Clara: Kun je niet beeriioen waar die over *iin *al ? Betty (zij gaat zitten): Ik geloof 't wel. Clara: Maak 't me dan wat gemakkelijk. 't Begin is zoo moeilijk en ik moét me eens uitspreken. (Claragaat naast haar zitten op den grond en steunt met haar arm op Betty's schoot). Mag ik zoo gaan zitten? Dat is m'n geliefkoosde houding. Betty (glimlachend): Als je alleen bent? Clara (verlegen, ook glimlachend): Nee, dan met... (wat nerveus) Zoo goed als dit geel jt toch staat... je moest altijd zulke kleeren draeen. Betty 1 6 ' Betty (a. v.): Ja, maar daarover wou je niet spreken, wel? Ik ben biechtmoeder nu. (Ook wat verlegen, zacht) 't Is over n hij hè? (Clara knikt terwijl ze haar gezicht afwendt) Al die brieven zijn van hèm?... Clara: Dus je hebt 't begrepen! Betty: Dat was niet moeilijk. — Je bent makkelijk te lezen. — Geen emotie, die ik niet op je gezicht las en uit je stem hoorde... (Kort zwijgen). Clara: Bi hou zoo zielsveel van hem, Betty. Betty: uai wisi ik. 76 twee levenskringen Clara (met bijna angstige spanning, moeilijk): Dus... je weet ook wat hij voor me is? Betty (knikt): Ja alles, nietwaar? Je man, al is hij 't voor ons wettelijk niet. Clara (zacht): Goddank, dat je 't raadt... Vindt je me erg slecht? Betty (ontwijkend en zacht): 't Zou zeker beter geweest zijn, als je sterker geweest was en je zelf had kunnen beheerschen tot later... Maar ik durf je geen verwijten doen— Misschien zou ik zelf even zwak geweest zijn... Ik denk allereerst aan vader. Clara: Ja, ik wou dat hij 't niet hoefde te weten. — Ik heb wèl gestreden, Betty. Dat kon ik Agaath niet zeggen, maar 't is toch zoo... Ik had liever, gewacht, of liever... Niet om mezelf... ik verlangde te veel, maar om vader. Uit vrees ook. Maar ik kon hèm niet weerstaan... Hij werd ziek, nu een jaar geleden, 'n vreeselijke ziekte, typhus... Ik paste hem op, al dien tijd — O! die angst, dat ik hem verhezen zou, en dat zelfverwijt, die schrijnende pijn, dat ik hem dat ééne geweigerd had. Ik hèm iets geweigerd... En toen hij beter werd, toen had ik geen kracht meer. Ik woü ze niet hebben; zelfs niet als vader er ooit door zou lijden. Dat heeft At)* me geleerd, nooit iets te berouwen. Eerst de dingen overdenken en dan ze doen. „Ze eerst doen en daarna berouwen is lamlendige zwakheid*', zegt hij altijd... Je weet niet wat hij voor me is, Betty. Hij is anders dan alle menschen, zoo verschillend van vader en Frans. Hij is zoo sterk... Hij is nooit bang, nooit 1 Je weet die expeditie in Afrika, die hij mee heeft gemaakt? Hij was er de leider van. — En wat hij niet heeft doorstaan 1 Toch vertelt hij TXY7T7T7TYC Tl T7T\ T>TTT» irr ! _ _ /; er niet veel van. Hij is geen man van woorden, hij *\. . wcu115- 1,|U scnnjven we er een boek over — Hij dicteert me alles en ik schrijf het neer. Ik mag hem helpen, denk eens l En physiek sterk als hij is! Hij tilt me in de hoogte, zoo, als 'n kind. Dan ben ik machteloos in z'n armen en moet eenvoudig wachten, tot hij me weer neer zet. En dan lacht hij zoo vroolijk! Je moest z'n lach hooren, die is zoo helder ! — Dan zie je opeens de zon schijnen. Kun je nu begrijpen, dat ik van hem moet houden en hem volgen moet, overal, overal? (Betty streelt zachtjes haar haar). Betty (weemoedig): Je bent gelukkig, Clara. Ik hoop dat 't zoo blijven mag. Maar spaar vader toch, wil je? en wees zacht tegen hem.... Clara: Je spreekt zoo ernstig, je hebt tranen in je oogen. (Betty schudt van nee) Be heb 't dadelijk, gevoeld... Je bent niet gelukkig. Betty: Dat moet je niet zeggen. Er zijn dingen, die niet uit- geproken mógen worden. Clara: Als 't je hindert... Maar we zijn even oud haast, we konden vriendinnen zijn... En ik heb zoo'n gevoel, dat je hier gebukt gaat onder veel wat je niet uiten kunt en wat je drukt... (heel zacht) Waarom heb je vader getrouwd? Betty (pijnlijk zacht): Ik hield veel van hem. Clara: Ja, ja, maar niet als... Daar is hij de man niet naar. En hij is zooveel ouder. Betty (a. v. met gebogen hoofd). Ik had vroeger verdriet gehad en wou 't vergeten. 78 twee levenskringen Clara: Arme Betty. Betty: Toen dacht ik, dat ik me veilig en rustig bij hem zou voelen... Ik zag hoog tegen hem op, hij gaf me zoo'n gevoel van kalmte... Hij was 'n vriend van m'n vader, weet je? En hij was zoo goed voor m'n broer. Ik had een broer, die slecht oppaste — nu is hij dood — en dien hielp hij met raad en daad. — Hij was een groote steun voor moeder. En 't leek werkelijk ook niet verkeerd, 't was niet énkel egoïsme en zwakheid van me. Ik dacht dat ik iets... nee, veel voor hem zou kunnen zijn. En voor jullie allen, voor Agaath ook. (Even met 'n droevig lachje) Ja, verbeeld je, ik dacht, dat ik iets voor Agaath zou kunnen zijn. Clara: Agaath heeft niemand noodig. Zij is de sterkste van ons allen... Maar voor Riek ben je veel. Betty: Ja, niet waar? Dat is m'n troost. Clara: En ook voor Frans. Betty (heel zacht, zonder op te zien): Ik hoop 't... Maar voor hèm, voor vader kan ik niets zijn, dat is juist 't wanhopige. Clara: Hij houdt toch van je... Betty: Ja hóuden, maar ik ben niet noodig voor hem... Agaath is meer voor hem dan ik... Zij vat hem beter, deelt meer z'n gedachten, z'n sympathieën. En heusch, ik zeg dit niet uit jalouzie, dat moet je niet gelooven. 't Is meer, dat ik soms 't gevoel heb, dat dit alles niet had moeten zijn, dat ik verkeerd heb gehandeld. Er is tweede bedrijf, vi _q niets goeds, niets moois voortgekomen uit m'n huwelijk. Clara: En 't geluk dat je Riek hebt gegeven ? Betty: Ja, dat is het eem'ge. Clara: Lieve, lieve Betty, ik dank je duizendmaal voor je vertrouwen. Ik hou zoo veel van je en ik hou maar van heel weinigen. Ik kan ze tellen, m'n affecties: Hij...!! ...'n beetje genegenheid voor Frans en Riek... en nu jij, da's alles... Betty: Ik dank je voor die affectie. Clara: En zul je me trouw blijven schrijven, als ik weg zal Zijn? ° Betty: Zeker... Maar denk je dan nu al aan heengaan? Clara: Dat zal van hèm afhangen, wanneer hij weer uit het land zal vertrekken. Hij wil weer naar Amerika terug, naar Brazike, om er z'n wetenschappelijke onderzoekingen van 'najaar geleden voort te zetten... Als hij me roept, moet ik volgen, dat voel je... Betty: Wat 'n vreemd, vreemd leven heb je, Clara. Clara: '? Heerlijk leven! Liever vijf jaar van zoo'n leven, dan vijftig jaar van 't leven hier. Betty: Ik zal je missen. 8o twee levenskringen Clara: Ik zou toch niet hier gebleven zijn: 't gaat niet Betty, Ik wil je geen pijn doen, heusch niet, maar 't is nog juist zooals vroeger. Ik voel me gevangen hier, ik kan niet vrij ademen... En ik ben nu zoo gewend aan vrijheid, aan ruimte, en hooge, frissche lucht... 't Is beter voor vader ook, dat ik ga. Bt zou hem toch maar verdriet doen als ik bleef, door m'n zwijgen en m'n koelheid... Ik voel wel z'n goedheid en ik hou wel van hem, op zekere manier, maar wat ik voel, kan ik tegen hem niet uiten, ik heb dat nooit gekund... Al m'n gevoel verstijft in z'n bijzijn... En als hij ooit van Agaath óf van anderen mocht hooren wat ik je nu verteld heb... zie hem dan wat zacht voor me te stemmen, wil je? Betty: Heb je 't Agaath dan verteld? Clara: Iets; 't voornaamste. Zij lokte 't uit; toen wou ik de waarheid niet verzwijgen. Betty: Ik beloof 't je. (er wordt geklopt). Clara: Er wordt geklopt: Betty: Dat zal Riek zijn, die ongeduldig wordt. ZEVENDE TOONEEL Clara, Betty, Riek, (daarna) Frans Riek (om 't hoekje kijkend): Mag ik binnenkomen? Zijn de geheimen verteld? Betty: Ja vrouwtje, nu mag je komen. (Riek komt binnen), tweede bedrijf, vii 81 Wat is het donker geworden. Ik zal de lamp eens opsteken.Clara: Wil ik even schellen? Betty: Och nee, laten wij maar onder ons blijven. (Zij steekt zelf de lamp aan die op de groote tafel staat en brengt ze naar de tafel bij het raam). (Frans komt binnen). Riek: Daar komt Frans l Frans, kijk eens. (Betty's hand beeft). Clara: Pas op, Betty, laat de lamp niet vallen: je hand beeft. (Frans kijkt getroffen naar Betty). Riek: Vindt je moeder niet mooi? Clara: Wat kijk je ernstig. Frans (langzaam): Ja, heel mooi. Betty (verontschuldigend): Jk heb me maar verkleed, uit 'n aardigheid. Frans (bijna heftig): Nee, nu bèn je niet verkleed. In deze japon hoor je... Je bent verkleed als je die ellendige, deugdzame, philantropische kleeren draagt. Riek (opgetogen): Dat is zoo. Zoo noemde ik ze ook daarnet, niet moeder? Zeg en hoe vindt je mij? Frans: Heel grappig, 'n echt Japaneesje hoor. Je hoort er nog 'n waaier bij te hebben. Van wie zijn die costumes, van Clara? Je hebt goeien smaak... m'n compliment... Dat rood is prachtig. (Hij gaat zitten en houdt z'n hand voor z'n gezicht. Riek wil achter hem heen loopen). Levenskringen 6 82 twee levenskringen Betty (zacht): Nee, loop niet achter hem heen, dat hindert hem. Clara: Ben je moe, Frans? Frans: 't Schikt nogal. Riek:: Hé, laten we nu allen eens dicht bij elkaar kruipen, zoo echt gezellig. En dan mekaar vertellen: jij hier, Clara, moeder hier en ik... Clara; Bij moeder natuurlijk. Riek (innig). Ja, bij moeder. (Plotseling)... Ik heb 'n idee. Weet je, wat je doen moest, Frans? Moeder uitteekenen in dit costuum. Betty (verschrikt): Maar Riek, hoe kom je daaraan? Riek: Toe,t als hij niet te moe is, — 'n krabbeltje maar. Ik zou 't zoo graag hebben. Doe je het? Kun je, Frans? Hier is papier. Frans (opeens levendig): Ja, dat is 'n idee, ik zal 't probeeren. (zoekend) M'n potlood... ah. hier is het... En de lamp wat naar dien kant, zoó... Riek: O heerlijk, stil nu, moeder... Frans: Blijf zoo zitten, wil je? Betty: Ik wou 't liever niet, Frans. TWEEDE BEDRIJF, VTI 83 Riek (smeekend): Hè moeder 1 Frans: Even maar.— Doe me dat ééne genoegen eens, Betty... (hij begint; allen zwijgen). Riek (fluisterend): Wat is 't stil l Be heb 'n gevoel of het niet lukken zal, als we praten. Betty (nerveus): Nee, praat gerust — Dat hindert niet, wel Frans? Riek: O moeder, zoo hebt u er in tijden niet uitgezien, met dat licht in uw oogen en die kleur!... U geniet van uw japon, doet u niet? (Opgewonden) O, ik vind 't zalig om mooi gekleed te zijn, niet van die gewone modejaponnen, maar echt, écht mooi... Als ik ouder ben, dan ga ik 'n vereeniging oprichten, waarvan de leden allemaal mooi gekleed moeten gaan en het doel... de taak hebben... om het mooie te verspreiden, begrijpen jullie? En er zullen ook heeren toe hooren... en als jij wilt, Frans, mag jij er ook bij komen... Frans, hoor je niet? Frans (teekenend in een gejaagde opwinding): Zeker, Riekje, wel bedankt voor de eer. Zal ik me dan op z'n Grieksch of Chineesch verkleeden? Riek: 't Komt er niet op aan, als 't maar mooi is. Clara: 'n Prachtig idee! Tk word ook lid, hoor 1 Riek: Je zoudt de heele vereeniging wel kunnen kleeden met je japonnen! En... moeder hebt u het gezien? ze heeft zijden kousen en zulke prachtige 1 Sommige met figuren bestikt en andere weer opengewerkt. 84 TWEE LEVENSKRINGEN Clara: Zoo'n verklapster! Heb jij dan in m'n andere kast ook gesnuffeld? Reek: Ja, die stond open... Mocht dat niet? Clara: Nee stellig niet, ik had vergeten ze te sluiten... Ja, ik kan 't niet helpen, ik hou eenmaal van die dingen. Wat heb ik als kind met geleden onder m'n saaie kleeren, in stilte natuurlijk, en toch weid ik altijd ijdeltuit genoemd. M'n illusies waren anders waarlijk zoo hoogvliegend niet. M'n grootste rêve was: knooplaarzen. Ik droeg maar rijglaarzen. Riek: ÏÏSft Ik ook, tot moeder kwam. Clara: Ik weet nog m'n bewondering als kind in de gymnastiekzaal voor 'n meisje, Anna Vlier heette ze, dat altijd gestreepte kousen en keurige spannende knooplaarzen droeg. Wat werd ik gefascineerd door die laarzen I Om zulke beenen te hebben, dacht ik dan. En zelfs nü nog zie ik ze dikwijls voor me. 't Meisje zelf heb ik vergeten, haar gezicht, haar figuur, alles, maar de beenen leven nog voor me. Die zie ik nog, zooals ze netjes gestrekt in de pas marcheerden: een, twee, een twee! Gelukkige Anna Vlier, dacht ik toen. (allen lachen). Riek: O moeder, wat zie ik, u hebt ook zijden kousen aan... Betty (wat verlegen): Eén paar nog, dat ik over had. Dat draag ik nu af. Clara (lachend): O Betty die toon van je! En je kijkt zoo schuldbewust... (plagend) Agaath zou 't ook heel verkeerd vinden, hoor! tweede bedrijf, vii 85 Frans: Stellig immoreel. Betty: Hè nee; zeg dat niet, lach niet om Agaath. Frans: Bs lach niet. 't is de waarheid. Niet kijken. Riek. dat hindert me... Riek: Nu is 't toch af, hé? — 't Is zoo goed, moeder, 't lijkt sprekend. Frans: 'n Heel vluchtige schets maar... Clara (staat op en kijkt): Wat heb je dat knap gedaan met een paar lijnen. Betty's heele karakter is er in uitgedrukt. (Fransgeeft 't Betty). Betty (na 'n kort zwijgen, verrast): Ben ik dat? Frans (haar aanziend, glimlachend): Ja, dat ben jij. Wees eens eerlijk, Betty, vind je 't niet prettig te weten, dat je er zóó uitziet? Betty: Ja — zeker. — 't Geeft 'n gevoel van zelfvertrouwen en kracht, te weten dat je niet leelijk bent... 't Is zoo vreemd, ik herken er mezelf niet in... Ik kijk er naar» zooals ik naar 'n vreemde, of naar 'n vaas, 'n bloem zou kijken. — Dat is toch geen ij delheid, wel?' Clara (plagend): Nu, misschien. Frans (zacht): 't Is omdat je jezelf niet meer kent, omdat je jezelf hier verloren hebt, Betty. 86 twee levenskringen Betty (pijnlijk): Stil, Frans... Riek: En nu mag ik 't hebben, niet? Frans: Nee, zeker niet, dit houd ik. Riek: O Frans, ik wou zoo graag. — En ik heb je het idee aan de hand gedaan. — Je zoudt er anders nooit aan gedacht hebben. Frans: Stil, wacht maar, ik zal er nóg een maken. Betty: Nee, doe 't niet, Frans. — Vermoei je nu niet, dan slaap je van nacht weer niet. Frans (beslist): Vermoeien of niet, nu wil ik het doen. Riek: Dan moet je verf nemen, waterverf; 't mooie van moeder is de kleur. Clara: Waarachtig, 't kind heeft gelijk. Frans: Riek ziet goed. — Krijg m'n doos dan, gauw, hij staat daar in de kast. Wees maar niet angstig, Betty, nu kan ik het. — Nietwaar, ik mag? Dit ééne sta je me nog toe — ik zal je niet méér vragen. Riek: Hier is ie... en water ook. Gauw nu, vóór vader komt. Clara: Waarom zou vader het niet mogen zien ? tweede bedrijf, vii 87 Riek: Ja, 't is waar, dat weet ik niet, — 't viel me zoo in. Frans (beslist): Gekheid, vader heeft er niets mee te maken... Ga nu staan, Betty... en je arm zóó... Je hoofd, nee 'n ietsje gebogen, en je mond... even open maar, heel even... Riek: Wat beveel je moeder. Betty: 't Zal met te lang duren, hê? Frans: Nee — maar kijk niet zoo treurig, zooals altijd. — Ds moet dat licht van daareven in je oogen zien. — Ik moet je zien zooals je bent, zooals je vroeger geweest zult zijn... Betty (smeekend): Frans1 Riek (zacht tot Clara): Wat praat ie vreemd. Zou dat zoo wezen? Zou moeder bier niet haar eigen zijn? Clara: Stil kindje, stil. (zij gaat met Riek naar den achtergrond): Frans: Wat drommel, schud den druk eens van je af, ■ wees je eigen, fiere zelf. Betty: Spreek toch zoo niet, denk aan... Frans (opgewonden): Ik kan nu niet aan anderen denken. Ik moet denken aan jou, aan de Betty die ik op dit papier wil brengen, die ik wel ken, maar die je nooit haast zien laat... (dringend). Denk nu eens aan je liefsten wensch... 88 twee levenskringen Betty (met een weemoedig glimlachje): Ik heb geen liefsten wensch meer... Frans: Aan buiten, aan de bergen dan... Je hebt genoeg phantasie. Voel je de frissche, ijle berglucht niet en ruik je de prikkelende dennengeuren niet: zoo'n gestoofde geur, na 'n regenbui, als de zon op het hout brandt? Clara (bij hen komend): Spreek je van dennen? Agaath zei er iets van, dat julie dezen zomer misschien naar buiten zoudt gaan. Riek: Zei Agaath dat? Dan gaan we ook, moeder. — En waarheen? Clara: Naar Zwitserland, geloof ik. Riek: O heerlijk! Ga jij dan mee, Clara? Clara: Bx... ik denk 't niet... Riek: En jij, Frans? Frans: Stoor me nu niet... Nee, ik ga alléén ergens heen. Riek: Je gaat altijd alleen tegenwoordig... Hoe is 't mogelijk? Ga je dan niet graag met moeder en mij? Betty: 't Is beter, rustiger voor Frans om alleen te gaan, Riek. Frans (kortaf): Ja 't is beter. Clara: Frans, wat zie je opgewonden. Je oogen schitteren, alsof je koorts hebt.. tweede bedrijf, vii 89 Frans (lachend): Die koorts maakt dat ik werken kan. Zoo, zoo is 't goed, Betty. Riek (tot Clara): Vertel jij me nog eens wat van je reizen. — van je tocht met dien automobiel in Amerika. Ging 't heel snel? Clara: Vliegens, in woeste vaart soms. Riek: Hè, goddelijk 11 En was je niet bang ? Clara: Nee, omdat ik met iemand was, die geen angst kent. Met 'n ander zou ik stellig bang geweest zijn. O dat genot van dat uren, dagen lang vliegen door de wijde, wijde ruimte en die woeste eenzaamheid. Jullie kent zoo'n eenzaamheid niet... Die bestaat niet in ons land, waar je overal de bewoonde wereld om je heen vóélt. Maar daar, — daar voelde je, dagen te kunnen vliegen zonder 'n dorp, 'n huis, een mensch te zien... Riek: En waar sliep je dan? Clara: Buiten, in 't gras of, als 't koel was, in den automobiel. Riek: In den automobiel? Waren daar dan bedden en kamers? (Clara knikt). O hoe zalig, hoort u 't, moeder? Betty (tot Clara): Ja, maar vertel haar nu niet meer van die dingen; 't windt haar zoo verschrikkelijk op. Vertel jij ons liever wat, Riek, de een of andere mooie verbeelding van je... (Kort zwijgen). Riek: Ja, laten we eens... O! ik weet wat we doen moeten, go twee levenskringen iets voor ons allen... We moeten verbeelden, dat we 'n prachtig huis gaan inrichten... En ieder... iedereen... Betty: Niet zoo opgewonden, kindje, dan hakkel je zoo... Clara: Zoo'n opgewonden standje als jij bent! Riek: Stil nu... Ieder neemt 'n kamer en beschrijft hoe die er uit zal zien, hoe hij die in zal richten, begrijp je? Ik neem 't boudoir en ik weet al precies de meubelen ervan.... en alles... 't Behangsel zal zijn zijdamast en van dat rose, hoe heet dat rose ook weer, moeder? Betty: Vieux rose. Riek: Ja, vieux rose, daar houdt u ook zoo van, niet? Clara: 't Is mijn lievelings-kleur. Betty [ook in vuur komend): Ja; maar ik houd nog meer van 't dónkere rood, 't warme, diepe chaudronrood... O, als ik deze kamer nu eens naar m'n eigen smaak mocht inrichten... Clara: Nu, ga nu verder. Betty: Och nee, 't is dwaasheid, daar komt toch nooit van... Riek: Maar verbééld 't u dan tenminste, moeder, dat is óok al prettig. Betty: Nee, dat soort verbeelden, kindje, geeft mij geen genot meer, Daar is m'n phantasie niet levendig genoeg voor, denk ik. tweede bedrijf. vii 91 Clara: Hè, te denken hoe mooi 't hier zou kunnen zijn en hoe banaal leelijk 't is 1 Vader is toch rijk... Betty: Hij zou 't huis nooit willen veranderen, 't Is tegen z'n principe... En eigenlijk is het 'n heel mooi principe. Hij wil geen meerdere luxe, waar hij 't noodige heeft en zooveel duizenden menschen dat noodige missen... Frans: Hij heeft ook minder behoeften dan wij. Betty (met vuur): Dat is 't niet alleen, heusch niet. Hij is zoo zeldzaam onzelfzuchtig, hij vraagt nooit iets voor zichzelf. — Hij wil zich meer en meer vereenvoudigen. Clara: Nog meer! Och, och, grootvader en overgrootvader waren, naar hetgeen vader zegt, toch ook eenvoudig, en die leefden waarlijk heel anders dan wij. — Die hielden rijtuig en 'n knecht. Betty: Dat was toen ook meer gewoonte. — Maar ik kan me vader niet voorstellen: in 'n rijtuig zittend met livrei op den bok. 't Zou niet bij hem hooren. Clara: Die livrei zou ik ook graag er aan geven, maar de paarden... eigen paarden en die zelf te mennen! Lieve hemel, dat is zoo'n genot. Riek: Zelf mennen, heb jij dat ook al gedaan ? O Clara, wat heb je toch veel heerlijks ondervonden en dat alles omdat je weg bent geloopen...! Clara: Maar ik had mama toen niet. 92 twee levenskringen Riek (ernstig): Nee, dat is waar. Betty: Jij zult nooit wegloopen, wel Riek ? Riek: Nee. nooit, zoolang u er bent. — Maar o I wat gaf ik er voor als we nu alle vier weg konden loopen, of liever wegstoomen in 'n automobiel en de heele wereld doorvliegen. Frans: " 'n Prachtig plan l Ik ben er dadelijk voor te vinden. (Allen lachen), (v. Roessem komt binnen). ACHTSTE TOONEEL De vorigen, Van Roessem Riek: Daar is vader. Betty (haastig): Ben je klaar, Frans? Frans: Nee, nog niet... wacht nog even... Van Roessem: Ik hoorde jullie zoo lachen... nee, houdt nu niet op... 't Was aangenaam om te hoor en, zoo'n gezonde vroolijkheid... 't Is waar, hier is 'n brief voor je, Clara. Clara (gretig): O, dank u (leest dadelijk). Van Roessem (nu pas de costumes opmerkend, onaangenaam getroffen): Hè, wat is dat ?... Wat 'n zonderlinge costumes... Frans (wat scherp, iets uitdagend haast): Ja, vindt u niet, dat Betty er goed uitziet, vader? dat het vieil or haar flatteert? tweede bedrijf. viii 93 Van Roessem (hoofdschuddend, zacht afkeurend): Nee, ik hou daar niet van. ik zie haar veel liever in haar eenvoudig bruin japonnetje... Je moest dit weer uit doen, vrouwtje... Hoe kwam je er toel... Betty (met iets oproerigs): Ik deed het, omdat ik ook wel eens graag mooi gekleed ben... En ik moet nu nog even wachten, tot Frans klaar is. Van Roessem: Frans? Teekent hij je uit? Dat had hij nü niet moeten doen, in dat costuum... En Riek ook... kijk eens aan...! Dat had je niet moeten toestaan, Betty, dat is immers niet verstandig... 's Kind is waarlijk al ijdel genoeg... Betty: Och, 'tis maar een grap. Voor 'n enkelen keer zal haar dat zeker geen kwaad doen... Van Roessem: Je moest 't nu uit gaan doen, Riek. Riek (oproerig): Moet ik, moeder ? Betty: Zeker, als vader 't zegt. (glimlachend) Je hebt er nu lang genoeg van genoten, hê? (Riekgaat langzaam heen). Van Roessem (kijkt naar Frans' schets): Nee, nee, dat... Betty: Bevalt het je niet? Van Roessem: Nee, daar is 'n uitdrukking in, iets opgewondens, dat me... vreemd, niet aangenaam aandoet, en wat ik nog nooit in je gezicht gezien had, behalve vroeger 'n enkele maal, als je eens piano speelde. 94 twee levenskringen Betty: Je hoeft niet bang te wezen. Je zult het er niet méér in zien... (Clara komt naar haar toé). Wat is 't, Clara? Clara (haar den brief toonend): Lees eens even... dit alleen. Hij roept me, ik moet morgen al met hem mee. Betty (zacht, verschrikt): Zoo gauw al..,! Hoe zullen we 't vader zeggen? Hij zal zoo bedroefd zijn! Clara (smeekend): Blijf bij me, als ik 't hem zeg. Van Roessem (tor Frans): Dat is mama niet, Frans. Frans (zich een oogenblik vergetend, heftig): Ja, zeker, dat is wèl mama. Dat is de eigenlijke Betty, die ü niet kent. Betty (verschrikt): Frans...! Frans: Niets, niets... Ziezoo, 't Is bijna af, voor 'n schets niet kwaad, (hij toont 't Betty). Deze houd ik, de andere is voor Riek. Van Roessem: Ga jij je nu verkleeden, vrouwtje, (zacht) En vergeef me, als ik straks misschien wat onvriendelijk tegen je was. Ik was waarlijk 'n oogenblik ontstemd door die vreemde kleeren... (hij kust haar). Wil jij ook heengaan, Frans? Ik zou Clara graag even spreken, alleen. (Frans gaat en laat de eene teekening op de tafel achter). tweede bedrijf, ix 95 NEGENDE TOONEEL Van Roessem, Clara, Betty, (daarna) Van Roessem en Clara Clara: Zeg jij 't hem vast, Betty. Betty: Clara heeft je wat te zeggen, beste, iets dat je misschien wat overvallen zal. (gedwongen luchtig). Ze moet ons morgen alweer verlaten, de zwerfster. Van Roessem (getroffen)'. Morgen al? En waarom dat? Clara (nerveus): 't Moet, vader,'t spijt me voor u... Maar ik heb beloofd met 'n vriend naar Amerika terug te gaan. — Bx hoor 't zoo juist. Van Roessem (a. v.): Morgen al!... Is dat de schrijver van dien brief? Clara (a. v.): Ja, vader. Van Roessem: Zoo. (tot Betty). Ga nu, wil je? (Betty af). (Zwijgen) (met nerveuse. moeïliik onderdrukte p.mntie\. Ta 1rinA ik moet me eens uitspreken met je. Ik had 't al lang willen doen, maar ik heb gewacht op jou. Ik had zoo gehoopt, dat jij 't eerst tot mij zou zijn gekomen... Dat is niet zoo geweest, helaas... Kom, ga eens zitten, Clara... Ik wou zoo graag dat er vertrouwek'jkheid tusschen ons kwam, de échte vertrouwehjkheid, zooals die behoort te zijn tusschen vader en kind. — Je hèbt toch wel vertrouwen in me? Clara (zacht): Ja, vader. 96 twee levenskringen Van Roessem: Maar waarom zwijg je dan, waarom spreek je je niet eens uit tegen me ? Je hebt toch zeker wel iets mee te deelen van al wat er in die vijfjaren me je gebeurd is? En er is immers geen mensen, die meer belang stelt in jou en in je lot, dan ik? Dat voel je toch? — Toe, beschouw me als 'n vriend en stort je hart eens uit. Clara (nerveus): Jk heb waarlijk niets te vertellen, vader. Ik heb u al veel verteld van mijn reizen, nietwaar? Van Roessem: Ja, van je reizen, maar niet van je eigenlijke leven, van je vrienden. Ik weet nog niets van je zélf af. (Clara zwijgt. Van Roessem wacht, en gaat dan door) Ik wou ook zoo graag eens met je spreken over je verder leven, want wat ik daarnet hoorde, dat je ons nu al weer verlaten wilt, dat kan toch niet waar zijn, natuurlijk? Clara: 't Is waar, vader, het moét... Van Roessem: Nee, nee, kind, dat kan niet, dat mag niet zijn... Na al die jaren weg te zijn geweest, gun je me toch meer dan die korte drie weken, waarvan ik^ je verscheiden dagen, toen je ongesteld was, haast niet gezien heb. (nerveus) Luister eens, kind, ik heb je vijf jaar lang volle vrijheid gelaten, meer vrijheid dan eenig ander vader misschien z'n dochter ooit heeft gegund... Clara: Dat is zoo, daar ben ik u altijd heel dankbaar voor geweest. Van Roessem: Ja, zoo denk jij, maar ik heb mezelf dikwijls verweten, bij dag en bij nacht — in veel nachten, kind — TWEEDE BEDRIJF, IX 97 dat ik verkeerd gehandeld heb, dat ik je die vrijheid niet had mogen geven. Omdat je ze niet verdragen kon, er niet sterk genoeg voor was... Kijk, ik wil je waarlijk niet kwetsen door treurige herinneringen bij je op te wekken, je weet ook hoe voorzichtig ik in dit opzicht altijd geweest ben... Maar is je droevig huwelijk niet het beste bewijs er voor, dat je niet in staat was om alleen te handelen, zonder geraden te worden? — Ja, ja, dat is nu verleden, we roeren 't niet verder aan... Ik wou je alleen maar zeggen: je hebt nu jarenlang voor jezelf en je eigen genot kunnen leven, geloof je niet, dat nu eindelijk de tijd is gekomen, dat je eens voor anderen gaat leven... op de wijze zooals Agaath en mama 't doen? Clara: Wat meent u ? Van Roessem: Ik meen dat je voorgoed hier terugkomt, waar je met de warmste hartelijkheid ontvangen zult worden en waar je oude kamer, zooals je gezien hebt, nog altijd voor je openstaat. Wat is er natuurlijker dan dat 'n dochter in jouw positie weer bij haar vader komt wonen ? Hier is toch immers je tehuis... Clara: O vader, 't kan niet; het is onmogelijk... Van Roessem: Waarom onmogelijk? Als je — zooals je je vroeger hadt voorgesteld — zangeres was geworden, dan zou ik zelf gezegd hebben: Clara moet haar kunst volgen, diè is haar nu het hoogste. Maar nu dit niet zoo is, wat is er dat je nü terughoudt ? Daarbij lijkt het me onder de omstandigheden ook verstandiger... Tot den tijd dat je... je scheiding zal zijn uitgesproken moet je natuurlijk voorzichtig wezen... Je zegt niets, kind.— Heb je op dit alles niets te antwoorden ? Levenskringen 7 98 twee levenskringen Clara (moeilijk): Alleen dit ééne vader, dat ik hier niet blijven kan... Van Roessem: Maar waarom dan ? verklaar je tenminste. Clara (wanhopig): Er is zooveel... zooveel dat u nooit kunt begrijpen... dat is het wanhopige... Ik zou evengoed tot 'n doove over muziek kunnen praten... En als ik probeer het u te zeggen, zou ik u alleen verdriet doen... Van Roessem (zacht): Zóó, zonder te spreken doe je me ook verdriet, kind. Clara (hevig): Ik zou 't hier niet uithouden, ik zou ziek worden, diep ongelukkig zijn, zooals ik 't hier altijd was. Van Roessem (verbaasd): Altijd ? — ik begrijp je niet. — En zelfs, als je dat vreesde, moet je dan altijd denken aan je eigen geluk, daarvoor alleen leven ? Clara (ten einde raad): Ik zou slecht worden óok, vader, zooals ik 't vroeger soms was... uit wanhoop, omdat ik mezelf niet zijn kon en altijd als 'n zondares beschouwd en behandeld werd. Van Roessem: Clara, Clara, ik vrees dat wat jou ongelukkig maakte, je eigen zelfzucht was, je gemis aan plichtsbesef... O kind, hoe kom je toch zóó verschillend van ons, van je moeder en van Agaath ? Altijd was je koud, stug en ontevreden thuis, — geen vriendelijk, hartelijk woord hoorden we ooit van je... 't Was me soms of je geen hart, geen gevoel hadt... En nu, na die lange afwezigheid, waarin je toch veel doorleefd, veel geleden moet hebben, — nu is 't nog juist als vroeger, vrees ik. — Ik merk niet, dat het verdriet je iets gelouterd, iets verzacht heeft. — Geen hartelijk woord heb ik haast nog van je gehoord, geen woord van spijt tweede bedrijf, ix 99 over al wat je me vroeger hebt aangedaan. En geloof me, 't is geen zelfzuchtig verdriet, dat ik hierover voel. — 't Is verdriet om dat koude zelf van je, dat ik niet treffen, niet ontdooien kan... O, kind, kind en al die vijf jaren heb ik in zorg om je geleefd, heb ik om je getobd en naar je verlangd 1 Clara: Nee, verlangd niet. Van Roessem: Ik niet verlangd ? Clara (met toenemenden hartstocht): Nee, vader, heusch niet. Ja natuurlijk, u bent 'n hartelijk vader, u miste uw kind, zooals wel ieder vader z'n kind, zooals 'n dier zijn jongen zou missen, maar niet mijzelf miste u. — Hoe zou dat ook kunnen? — Ik was voor u nooit anders geweest dan een koud, harteloos wezen, zooals u me daar .zelf noemde. U kende me niet. — Ja, dat is 't, u hebt me nooit gekend, zoomin als u Frans en Riek kent. — Omdat we anders waren dan uzelf en de anderen. — Daarom begreep u ons niet, daarom waren we slecht.— U zegt nu, dat u zooveel geleden hebt door mij. — Wel, dan zijn we quitte, want ik heb 't gedaan door ü, ja, dat heb ik, al zult u 't nooit begrijpen. O, die jeugd van me en van hen, van Frans en Riek! Dat woeste, opgekropte verlangen van me om mezelf te kunnen zijn, om m'n juichenden, opbruisenden levenslust te kunnen uitvieren.'om net als andere kinderen eens jolig, ondoordacht vroohjk te kunnen zijn, zonder ieder woord dat ik zei vooraf te moeten wegen: of 't wel verstandig, braaf genoeg was en of ik er uw ziekelijk sensitief gevoel niet mee kon kwetsen! Hoe gingen we allen gebukt onder die knellende somberheid hier! — Hoe nerveus-bang waren we voor uw donkere, verwijtende, diep strenge oogen, die ons om 't minste vergrijpje, 't kleinste ondoordachte woord dagenlang zonder op- tweede bedrijf, ix, x 101 gend): Je sprak immers... wat was 't nu?... och ja, je sprak daar net van iemand wien je al je liefde gegeven hadt... Ik denk er niets kwaads van, nee, — maar je zult toch voorzichtig wezen, Clara, er aan denken wat je jezelf verschuldigd bent, nietwaar? Clara (zacht, op vasten toon): Zeker, vader, dat zal ik... Maar wat ik hèm verschuldigd ben in de eerste plaats... Van Roessem: Nee, blijf nog even... ik ben zoo bang... Is 't met hem, dat je... zooveel gereisd hebt? Clara: Ja, vader, met hem heb ik gereisd en met hem ga ik morgen heen. Hij heeft me gezegd dat ik komen moet. Van Roessem: O kind, toch niet als... Clara: Hij is m'n alles, vader... (gaat naar hem toe en kust hem op 't voorhoofd) Ik heb u geen verdriet willen doen, waarlijk niet... maar... ik moést menu uitspreken, u zelf lokte het uit... Van Roessem (moe): Ja, ja, ga nu maar (Clara gaat heen door de deur links achter, bijna op hetzelfde oogenblik dat Betty er door binnenkomt) (hij kreunt) O, dat kind, dat kind 1 TIENDE TOONEEL Betty, Van Roessem, (even later) Betty en Frans Van Roessem (Betty wil naar hem toe gaan): Nee, liever niet, schat, ik wou alleen zijn... Agaath is zeker... vergeef me, Betty... ik moet mijn gedachten zien... bijeen te brengen... tot straks... (hij gaat heen met geboben hoofd). DERDE BEDRIJF EERSTE TOONEEL Betty en Van Roessem (Betty staat rechts bij den muur en kijkt lang, aandachtig naar 'n plaat, die er hangt, 'n vrouw voorstellend; v. Roessem die juist is binnengekomen en papieren op de tafel heeft gelegd, ziet Betty nu). Van Roessem: Waar kijk je zoo naar, schat? Betty: De nieuwe teekening van Frans, die hij gegeven heeft, in plaats van de andere, die je zoo hinderde... Vindt je deze niet prettig om naar te kijken? Van Roessem (knikkend): Veel aangenamer... Ze is heel mooi... Die vrouw herinnert me aan iemand... wie is 't ook? Wel nu zie ik 't, ze lijkt op jou... Betty (getroffen): Vindt je dat? Van Roessem: Bepaald, schat... iets in de houding en in de oogen... Hoe meer ik er naar zie, hoe meer 't me treft... Betty: Dat zal zeker toevallig geweest zijn. Van Roessem: En wat heb je met de andere gedaan? Betty: In m'n kamer gehangen. derde bedrijf, i X05 tieus volgens je beste willen en weten gehandeld, en wie dat doet, hééft zich niets te verwijten,.. Van Roessem: Dat zei ze ook. 't Is anders wel triestig, als 'n mensch, die dat gedaan heeft, er zoo treurige resultaten van Ziet... Betty (gedwongen opgeruimd): Maar om daarover na te denken of te tobben zal Agaath je heel zeker verboden hebben. Van Roessem: Dat heeft ze ook, vrouwtje, je spreekt heel verstandig. Betty (zacht): Ik tracht Agaath's plaats bij je te vervullen. Van Roessem (afwezig): Wat goed, hoor, wat goed. — 't Is anders toch niet te eischen, wel, dat ik m'n gedachten opeens heelemaal van 't kind af zou zetten...? Betty: Nee, dat natuurlijk niet. Van Roessem. Ze was zoo kort hier... En nu alweer op de wijde zee, zoo vèr weg, waar m'n gedachten haar heelemaal niet meer vinden kunnen... En dan te weten dat zij, m'n eigen kind... (meer en meer in zijn tobberijen wegzinkend) Goddank, dat haar moeder 't niet beleefd heeft... Dat is 'n zegen waar ik dankbaar voor moet wezen... (Kreunt nu zacht in gedachten) Och... Betty (zacht): Beste, nu heeft de wolf je toch niet beet? Van Roessem (opschrikkend): De wolf 111 Nee, nee, zeker niet, ik tob niet... 't is geen zelfverwijt, 't is verdriet over haar... En dat is niet weg te nemen. — Dat kan niemand, dat kan geen arbeid, niets... (Betty streelt zacht z'n hand) Ze is me derde bedrijf, i 107 Betty (voorzichtig): Je denkt aan haar verhouding tot dien man...? Van Roessem (pijnlijk): Ja, dat doe ik... Betty: Ik zou haar daar niet te sterk om veroordeelen... nee laat mij nu eens uitspreken... Denk toch eens hoe diep ongelukkig en verlaten ze zich gevoeld moet hebben, toen zij jaren geleden van haar man was heengegaan... Wij weten immers niet, wat zij toen al doorgemaakt heeft. En ze was héél alleen en had zoo'n groote behoefte aan steun en aan iemand, die haar begreep en met haar meeleefde. Van Roessem: Deden wij dat niet? Kon ze niet tot ons zijn gekomen, waar zij al de liefde, die ze behoefde, zou gevonden hebben ? Betty: Zij was zich die liefde niet bewust, geloof ik. —*" Ze was vervreemd van je allen... En juist ómdat ze die ellende, tegen je waarschuwingen in, over zich zelf had heengebracht, was 't immers natuurlijk, dat ze die niet bij jóu wou komen uitklagen... Clara is trotsch... Van Roessem: Te trotsch, dat is haar fout. Betty: En hij moet een heel krachtige persoonlijkheid zijn, die 'n zeldzame macht uitoefent over de menschen. Clara is^zeer gevoelig voor indrukken... Nee, hoeveel ze ook mag gezondigd hebben, harteloos, zooals je haar vroeger wel eens genoemd hebt, is ze waarlijk niet. Haar liefde voor dien man is zoo sterk, zoo diep opofferend, als echte liefde maar zijn kan. Van Roessem (krachtig, met vuur): En toch is 't een zelfzuchtige liefde, want terwille van derde bedrijf, i 109 Ik wou je waarlijk niet kwetsen... Ik pleitte alleen voor je kind... ik had haar beloofd 't te zullen doen... Van Roessem: Je hebt 't goed gedaan... Misschien ben ik tóch te hard geweest... Betty: Nee, nee denk daar nu niet aan. Toon je kracht eens en zet het van je af, —zie aan andere dingen te denken. Van Roessem (met inspanning): Ja. ja, ik moet sterk zijn, denken aan iets anders... Frans... waar is Frans nu? Die rust zeker, hè ? (Betty knikt). Je moet toegeven, vrouwtje — en 't spijt me ook voor jou — dat er op dit oogenblik niet veel licht en zon is om naar uit te zien... Frans zei me gisteren dat hij weer heen zou gaan... z'n koffers zijn al gepakt... Een dezer dagen, misschien morgen al... Hij ook al weg 1 Betty: Misschien is 't beter voor hem. (Riek zingt achter de schermen, een vroolijk, jubelend liedje). Van Roessem: Hè, wie is 't die daar zingt — Riek ? Betty: Ja, ze heeft 'n lieve stem, let je 't wel op ? Van Roessem (hoofdschuddend): Dat is weer iets voor haar om te zingen, terwijl we allen in zorg zijn. (Betty gaat naar de deur). Zij trekt zich Clara's vertrek niet hard aan. Betty (opent de deur en zegt naar buiten): Riek, zing wat zachter, wil je? (tot v. Roessem). Ja, dat doet ze wel, ze houdt veel van Clara. Maar Riek is optimist, gelukkig, ze kijkt nu al uit naar de brieven en photografieën, die Clara haar zal zenden. Clara zal haar trouw schrijven, heeft ze beloofd. derde bedrijf, ii III TWEEDE TOONEEL De vorigen, Agatha. Agatha: Wat is er, vadertje? Van Roessem: Ik weet 't niet, Aag, die goeie mama is heelemaal overstuur door het idee dat Riek misschien naar kostschool zal gaan... Betty (a. v.): Ja, dat niet... (smeekend, nog buiten zichzelf'): Agaath, je hebt zooveel invloed op vader... Zie jij er hem toe te bewegen, dat dat niet gebeurt... (ze begint krampachtig te schreien). Agatha (zich voor Betty plaatsend om te maken dat v. R. haar niet ziet, zacht): Maar Betty 1... Ik kan me begrijpen dat je haar missen zoudt, maar... Riek maakt toch je geluk niet uit... Haar gaan of niet gaan is immers geen levenskwestie voor je, wel? Betty (a. v, gesmoord): Ja, dat is het wèl... Ik kan niet buiten 't kind... Zij is de eenige, die me noodig heeft, voor wie ik wat zijn kan... Agatha: Stil toch, denk aan vader. Van Roessem (die heen en weer geloopen heeft, nü vóór Betty): Bx begrijp heel goed, vrouwtje, dat 't je hard zou vallen haar te missen... mij ook waarlijk... Ja, 't zou erger zijn voor jou, dat geef ik toe... Maar als het nu haar welzijn geldt... Geloof jij ook niet, Aag, dat het goed zou zijn voor 't kind? Die juffrouw bij wie jij geweest bent is 'n uitstekende vrouw, beschaafd en heel superieur. Zij zou er onder 'n tucht staan, die hier ontbreekt... (Agatha antwoordt niet). derde bedrijf, ii, iii «3 Agatha: Dank u wel, vadertje... en heeft 't den wolf op 'n afstand gehouden? Van Roessem: Ja, ja, kind... niet heelemaal uit 't gezicht, maar toch ver, ver weg... Ik ga nu nog even een paar brieven schrijven op m'n kamer, (tot Betty) Tot straks, schatlief, en courage! (hij gaat heen) (Agatha blijft aarzelend staan, onzeker of ze tot Betty zal spreken of niet). Betty: Nee, laten we niet erover praten, dat geeft niet... Laat me even alleen, wil je? (Agatha neemt de lijsten van de tafel en gaat heen). (Ah Betty alleen is, legt ze wanhopig haar hoofd op haar armen)i Arme Riek!... Wat zal m'n leven dan zijn! (Frans komt na 'n oogenblik binnen. Als hij. haar zoo ziet, weifelt hij even of hij weg zal gaan of blijven; ten laatste komt hij naderbij). Frans (nerveus gejaagd)... Betty, wat scheelt er aan? Ik kan je niet zoo zien... Betty: 't Is niets, laat me maar... (na 'n oogenblik stoot zij er uit): Riek gaat naar kostschool! Frans: Naar kostschool?... Wil vader dat? Betty: Vader en Agaath. Er is niets aan te veranderen, ik voel 't... Frans: Maar... Levenskringen 8 DERDE TOONEEL Betty alleen, daarna Frans derde bedrijf iii "5 Betty (heel zacht) Zóólang? Frans: Als ik ga, móet 't voor lang zijn... Betty: Waar ga je heen? Frans: Naar Madeira, denk ik. 'n Vriend van me gaat er heen. Betty: Bi ben blij, dat je niet alleen zult gaan. Frans (angstig): Je bent bleek geworden, Betty. Betty: Niets... Je zult het vader toch niet zeggen. Frans: Nee... hij zal 't langzamerhand Wel begrijpen... Betty, je maakt me angstig, je ziet zóó héél bleek... Luister eens. — Zul je werkelijk niet te eenzaam wezen, als Riek en ik van je weg zullen zijn? Betty: Nee, 't zal wel wennen. Frans: Want ik kan blijven, ik kan sterk zijn om jou. Kijk nu niet zoo verschrikt. — Ik ben toch geen verleider uit 'n drama of 'n roman. — Dat is immers te dwaas, daar heb ik niets van, waarachtig... 't Is ook geen Zwakheid, dat ik nu zoo tot je spreek. Ik kan je alleen niet ongelukkig zien, ik wil 't niet... Weet je nog dat je 'n tijd geleden tegen me zei: „O, Frans l 't is heerlijk je weer hier te hebben?" (Betty knikt). Wat heb ik dat dikwijls na gehoord, 's nachts, overdag... 't Was zoo'n genot voor me dat te weten, en ik zou je dat kleine geluk nog zoo graag dikwijls geven... derde bedrijf, iii 117 Frans (nog sprekend in z'n stille verrukking): Ja, hèm sparen... Betty (aarzelend): En... er is nog iets... Ik had gemerkt, dat je op oogenblikken scherp tegen hèm was, dan was er 'n hatelijke klank in je stem... Frans (gesmoord): Dat is zoo. Ik haatte hem soms, als ie je... als ik dacht, dat ie... Betty (Pijnlijk): Stil... dat mag niet, en 't hoeft ook niet. Ik zal m'n leven lang 'n trouwe vriendin voor hem blijven, meer en meer zien te worden wat Agaath voor hem is... z'n gedachten raden, alle moeilijkheden van hem wegnemen... méér niet... Frans (knikt). Betty: En ga nu, wil je? Dat is beter. Frans: Ja. Wanneer wil je dat ik voor goed zal vertrekken? Betty: Van avond nog, 't is noodig. (Zij geeft hem de hand, ziet hem aan en zegt langzaam met groote innigheid:) Lieve, liève Frans. Frans (gesmoord): Betty... Bétty (met 'n opwelling van humor door haar tranen heen): Je moet maar denken, als we eens dwaas en slecht waren, we heten dat gevoel groeien en ons beheerschen, tot we alles voor 'n oogenblik vergaten en samen wegliepen, dan zouden we, — zelfkwellers als we zijn, — na 'n dag al verteerd worden door wroeging. derde bedrijf;, iv XI9 Riek: Zeg u 't maar. gauw... Betty: Geef me je hand eens. zóó... Er is besloten, Riek, dat je naar kostschool zult gaan. Riek: Naar kostschool? Betty: Ja... Riek: Wou ü dat? (Betty zwijgt). O ik zie 't al... Papa en Agaath willen het en daarom gebeurt het. (hevig) Hoe leelijk van hen, hoe... Betty: Riek... 1 Riek: Was dat uw verdriet ? Dat ik weg Zou gaan ? Betty: Ja. Riek (stellig): Er is nog iets... Betty: Stil, kindje, vraag niet verder. Riek: U hadt me gezegd, dat ik geen kind meer was en dat ik u helpen moest om uw verdriet te dragen. Betty: Dat is ook zoo, je hebt gelijk. Be. heb nóg 'n verdriet, Riek, ik zeg je dit in groot vertrouwen... Noch vader noch Agaath weten er van... en niemand is er schuld aan dan ik alleen — Ikzelf heb 't over me gebracht, begrijp je wel? derde bedrijf, iv, v 121 Riek: Zalig, moeder, daar zal ik het heele jaar naar uitzien... Betty: En nu, nu denk je aan je belofte, niet ? Riek: Ja moeder, vast. O hef moedertje-mijn, wat hou ik van u en wat zal ik naar u verlangen 1 Ik vóel 't nu al in me, het verlangen. VIJFDE TOONEEL De vorigen, Van Roessem. (Later Betty df naar varanda). Betty: Stil, kindje, daar komt vader... (v. Roessem komt binnen, Betty gaat naar hem toe). Ik heb 't haar verteld, Hendrik. — Zij nam 't heel flink op... Van Roessem: Zoo, zoo, dat doet me genoegen. (Betty gaat naar de varanda). Zóó vreesehjk is 't ook niet, wel, beste meid, om naar dat mooie Utrecht te gaan? Agaath vond 't er heerlijk indertijd. Wie weet hoe pleizierig jij het er zult vinden. — Dan zal 't je nog moeite kosten om thuis te komen... Je zult wel je best doen, niet waar, Riek? Riek (vast en koel): Ik zal mijn best doen om moeder. Van Roessem: Niet 'n beetje ook terwille van mij...? Riek...: Ik zal trachten heel goed en vriendelijk tegen u te zijn, terwille van moeder. Van Roessem (droevig): Goed, kind, goed. derde bedrijf. vi 133 Betty (gejaagd en nerveus): Nee, beste, dat zou heel verkeerd zijn, dat gaat niet. Van Roessem: Geloof je waarlijk? 't Is me zoo pijnlijk den jongen alleen te weten met zijn zwaarmoedigheid. Als het je niet te veel zou kosten om van ons af te gaan.... Betty (a. v.): Ja, 't zou me te veel kosten... Ik ben er niet sterk genoeg voor, ik zou ook zwaarmoedig worden, (smeekend) Zend me niet weg, Hendrik. Van Roessem: Je wegzenden? Maar vrouwtje, alsof ik dat graag zou doen. Ik heb je zoo noodig, nu al m'n kinderen me gaan verlaten. Betty: Ben ik heusch noodig voor je? Kan ik iets voor je zijn? Van Roessem: Zeker, schatlief, twijfel je daar nog aan? Wat zou er van me worden zonder jou en Agaath. Jij tweeën verlaat me nooit, niet waar? Agatha: Nooit, vadertje, nooit... En samen zullen we den wolf van u afhouden. (Frans komt binnen, reisvaardig). Frans: U hebt zeker gehoord dat ik heenga, vader — We zullen het afscheid maar niet te lang maken, dat dient nergens toe... Van Roessem: 't Is zoo plotseling, jongen. — Ik kan nog niet wennen aan het idee... Waarom wacht je niet tot morgen? Ik begrijp niet die plotselinge haast... WINTER (Een Schets) WINTER Een dame van zeventig jaar, zit voor het venster, witzilverend zacht glanzend haar rond het hoofd, de magere, bleek-beaderde handen licht saamgevouwen in haar schoot en staart voor zich vit, in den sneeuwval. — Zegt dan halfluid met 'n wat droevig, licht-ironisch glimlachje: „Sneeuw bij sneeuw... Morgen ben ik zeventig!... hoe is 't mogelijk... hoe is 'tmógelijk!... En toch voel ik me wel oud soms, ja oud..." Zij blijft doormijmeren tot er geklopt wordt en een dienstmeisje binnenkomt met een kaartje in de hand. Meisje: Daar is 'n meneer om u te spreken. Zij: Had je dan geen belet gegeven ? Meisje: Ja, maar hij hield aan. Hij zei, hij was maar voor 'n dag in de stad. Reikt haar het kaartje over. Zij: Een hevige schok doortrilt haar, stuwt het bloed plots in 'n golf naar haar gezicht, wat het wonderlijk jongemeisjesachtig maakt. Zij wendt het haastig af, opdat het meisje haar ontroering niet op zal merken en zij haar stem op den rechten toon zal kunnen brengen. Zegt dan met een lichte beving: — Laat mijnheer boven komen. Als het meisje weg is, staart ze even, haar mond half geopend, licht hijgend voor zich uit en klemt haar handen saam. Ze voelt opeens weer het pijnlijk trekken vaneen nooit geheel genezen hartewond. Beelden uit het verleden flitsen aan haar voorbij, gevoelens, gedachten van toen stormen op haar in. Al die ontelbare malen, dat ze hem vroeger verwacht had: altijd heet verlangend — eerst Levenskringen 9 WINTER I3I Wist je dat niet meer? Maar dadelijk berouwt ze die vraag. Ze herinnert haar plotseling aan veel vroegere, dergelijke vragen met stil verwijt aan haar kant, meestal gevolgd door irritatie van den zijnen. Hrj — (snel denkend; nog altijd de oude): 't Is waar... 't zal wel zoo wezen. = Hoe gaat 't... Maria? — Ik kwam om je geluk te wenschen. Zij: Dat is heel vriendelijk van je. — En ze denkt met weemoed; hoe vreemd die banaal onbeteekenende woorden, die als automatisch onze lippen ontvallen, na al de heete, innige, onstuimige liefdeswoorden van vroeger. Hij (met lichten triomf): — Ja, ik weet, je verjaardag is pas morgen, maar ik dacht je zou dan wel veel bezoeken krijgen. — Ik was nu ook in de stad. Zij: O... (knikt haastig) Ja, 't is beter vandaag. Hij: Ik ben om... (aarzelt even vóór hetfamiljare „jou" uit te spreken, maar waagt 't dan toch) — om jou alleen hier gekomen. Zij: Aardig van je om er aan te denken. — En snel denkt ze hoe ook dit zinnetje weer aan vroegere herinnert: de oudere, weinig verwende of verwachtende vrouw, die zich verheugt over ieder klein blijk van liefde... later alleen maar over wat hartelijkheid en vriendelijkheid van den vroegeren geliefde. Hij: Ik heb er vaak aan gedacht. — En jij aan de mijne? Zij (wacht even, dan zacht): Altijd. — Weer zwijgen ze en zien elkaar aan, onder winter 133 Zij: En ik heb je toen dadelijk geantwoord, — gezegd hoe gelukkig 't me maakte. Hij: Ja, ja zeker... Zij (glimlacht nu zonder eenige ironie): Zie je, 't is ten slotte alles met je gegaan, zooals ik 't vroeger voorspeld en later gehoopt had. — Je bent alleen wat laat getrouwd: acht en veertig. Hij: Wat weet je dat alles precies 1 Zij (knikt): Met 'n meisje veel jonger dan jij en roomsch. Hij: Anders had ik immers niet kunnen trouwen. Zl?: Juist. — En je hebt twee kinderen gekregen. Hij (een glimlach): Had je dat ook al voorspeld? Zij: Een of twee dacht ik, — je hield nooit van zorgen. Hij (a, v.): Twee kinderen geven al zorg genoeg. Zij: Ze zijn toch gezond, meende ik? Hij: Wat ben je van alles op de hoogte! Zn: Ja, ik heb altijd getracht dat te zijn. Verbaast je dat? Hij denkt: eigenlijk wel, maar zegt haastig: Nee, ik heb ook vaak naar je geïnformeerd. — Ik weet o.a. dat je 'n heel intiemen vriend hebt gekregen... winter 135 Zij (hartelijk); 'n Mooi vrouwtje. Elegant zeker? Hij: « j Ja, dat is ze, ze heeft bizonder smaak om zich te kleeden. Zij (Jfcrafct): Net wat je hebben moet.—En allerliefste kinderen ook. De jongen lijkt op jou. Hij: Dat zeggen de meesten. — (Met 'n warmen klank). — 't Zijn lieve kinderen, heel gemakkelijk. Ze hebben het goeie humeur van hun moeder. Zij: Jij had ook 'n goed humeur. Hij (weifelend): Meen je? Zij (glimlachend): Als alles je meeliep... (Ze zien elkaar even aan; hij glimlacht nu verlegen, en maakt 'n lichte neiging). Hij: Dank je. Zij: En je hebt 'n goeie positie ook. Hij: Niet over te klagen. Zij: Dus alles gekregen wat je wenschte? Hij (ziet haar aan, aarzelt even en zegt): Bijna alles, zeker. Zij: Nóg niet tevreden? winter 137 Zij (pijnlijk): Ja, toen ik je kende, was je 't niet. — (zonder hem aan te zien) — Ik ook niet. Hij — (vat nu haar hand op heel hoffelijke, teere manier én kust ze): Ik heb altijd het hoogste respect voor je gehad. Zij — (tranen schieten opeens in haar oogen; zacht): Niettegenstaande het heel onrespectabele van onze verhouding. Hij: Gekheid. We kónden eenmaal niet trouwen. Zij (knikt): Omdat ik ouder was dan jij... en niet van je geloof... Hij: # En niet van m'n geloof, juist. — Dat maakt onze liefde toch niet minder mooi, wel? Zij (heel zacht): Ik weet niet; 't verborgene ervan was niet mooi... Wat heb ik veel gelogen... ben ik onwaar geweest... En angstig... jaloersch... Nee, dat alles was niet mooi... Hl*5 *t Was altijd je fout... (verbetert zich): je ongeluk, dat je veel te veel piekerde over de dingen — ze niet kon aanvaarden zooals ze eenmaal waren. Zij (ze knikt): Ja. Hij: Ik heb je nooit belogen... (haastig) ik meen in 't begin van onze verhouding... (verdedigt zich): je nooit iets beloofd wat ik niet heb gehouden. Zij: Dat is zoo. — Je hebt me nooit illusies gegeven. Je had ze zelf niet. WINTER 139 nooit beg repen. — Omdat je 'n vrouw bent. Je hebt nooit reden gehad voor jaloerschheid... niet voor de vrouw die... è Zij (hard): M'n opvolgster. Hij: En evenmin voor de vrouw waar ik mee getrouwd ben. Zij: Van haar ben ik nooit jaloersch geweest. — Ik had eer medelijden met haar. Hij: Volmaakt onnoodig. — Zij is volkomen tevreden met wat ik haar geef. Zn: Ik was toen ook blij, werkelijk gelukkig, je op diè manier gelukkig te weten; te denken dat je ging leven „a clean life" zooals de Engelschen dat noemen. — Ik hoop dat je haar trouw bent geweest. Hij: Ja. (naïef,) Ze heeft me dat werkelijk mogelijk gemaakt. Zij weerhoudt met moeite, 'n lachje, dat ze in 'nkuch verandert. Hij — (op licht sentimenteelen toon, aangenaam gestreeld): Zóóveel voelde je nog voor me, zelfs toén nog? Zij: Ja. Hij: Niettegenstaande je vriendschap voor je...? Zij: O Walter, wat begrijp je nog altijd weinig: mij;... 'n vrouw in 't algemeen.... Wat ik jou heb gegeven, had winter X4I schappen, goeie en slechte, groeien alleen of verzwakken. — (Kort zwijgen). — ... Weet je wat nog altijd de mooiste herinnering voor mij is? Hij (vaag): Ik weet er zoovele... Zij: Ja, maar één blinkt er uit boven alle andere... heel uit het begin van onze... O, je moét je die herinneren... — In spanning ziet ze hem aan, nu mat. — Nee, je hebt ze vergeten. Hij: Zeg me? Zij: Waartoe? Een zwijgen; dan begint ze zacht, gedreven ondanks zichzelf, 'n Avond aan zee in de duinen, na zonsondergang... — Ze houdt even op, zonder hem aan te zien; houdt even haar adem in, in stille verwachting: Hij: Nu weet ik 't: zeker. Zij: ...*t water en de lucht: de kleur van paarlmoer en opaal... wonderlijk teer en fijn... 'n kudde van kleine, ronde stralende wolkjes die heel langzaam aan den hemel voorbij dreven, even boven den horizon... We spraken niet, lang niet... staarden alleen voor ons uit in de ruimte... (heel zacht) 'n schroom was er in me... in ons beiden meende ik... om de teerheid van ons gevoel, zoo héél rein en innig, door 'n enkel woord te ontwijden... tot eindelijk onze handen elkaar vonden in 'n langen druk... Meer verlangde ik toen niet, dat geluk was volmaakt... Hij: Zeker, dat was mooi, ik herinner 't me nu heel goed. WINTER I43 Zij (spreekt voort zonder hem aan te zien): 't Is immers verleden. Wel, ik voelde iemand me aanzien, heel trouwhartig, met echt, direct medegevoel. — Dat was m'n latere vriend; en die vroeg me toen, doodeenvoudig, alsof 't iets heel natuurlijk was: „Kan ik u helpen?" — Ik kon eerst niéts uitbrengen van... schrik, verbazing, verlegenheid: de heele conventioneele mensch in me, die plots in verzet kwam en zich weerde... Maar hij, naïef en wijs, zag dat voorbij en door... o, ik weet 't nog woordelijk: „Als ik u binder, pijn doe niet m'n vraag, zeg 't dan eerlijk en ik ga heen. Ik ben niet bang om teruggewezen te worden. Dat zou laf egoïsme zijn. Ik weet dat ik iets... ongewoons doe, wat misschien brutaal-onbescheiden lijkt... En ik begrijp alles, ook zieleschuwheid. — Maar er is 'n tijd geweest, dat ikzelf leed, zooals ik vermoed, dat u nu lijdt en ik zou toen dankbaar geweest zijn, als iemand toen zoo tot me had gesproken en me z'n hand had toegereikt." Hij (haast verontwaardigd): Hoe allerwonderlijkst! Zij ('n Spottend glimlachje): Dacht wel, dat je dat zou denken. Gechoqueerd misschien? Hij: Nu, gechoqueerd... Ik noem 't verduiveld indiscreet. Zij (met vuur, windt zich langzaam op): Nee, dat was 't niet! — Ongewoon alleen. Hij was niet bang om afgewezen te worden en zoodoende 'n mal figuur te slaan. Hij volgde alleen moedig de impulsie van z'n warm hart om 'n medemensen te helpen. — Het was mooi! Hij: Ja, als je 't zoo voelt,.. winter 145 delijk met 'n uitblazing van verlichting en welbehagen aan m'n voeten had neergevlijd. — Ja, zoo voelde ik me toen ook... Droomt even voor zich heen. Hij (bitter): En natuurlijk was hij toen vol sympathie voor de... bedrogen, verlaten vrouw en vol verontwaardiging voor de gewetenlooze schurk, die... Zij (haar gezicht pijnlijk vertrokken): Nee, nee; hoe kom je zoo!... Vol sympathie voor mij, maar over jou sprak hij niet, — jij ging hem niet aan... alleen in zoover... O, ik spaarde mezelf niet: m'n fouten... en hoe moeilijk ik voor je geweest was. — Hij zei me zooveel waarheden... hij ontdekte me aan mezelf. — Heel voorzichtig, met 'n lichtje daalde hij af in m'n ziel en belichtte daar alles... Toen begreep ik opeens zooveel, jou en mezelf en het onmogelijke van onze zielsvereeniging en ons durend geluk, 't Was alles zoo eenvoudig... och, alle groote waarheden zijn tenslotte eenvoudig. —■ Hij liet me zien m'n zelfzucht... Hij (verbaasd): Jouw zelfzucht? Zij: Ja. Het veel te vele eischen en vragen. Vreemd; ik voélde toen opeens m'n grenzenloos egoïsme. Hij: Dwaasheid. Zij: Nee, hij had gelijk, jij hebt me nooit gekend. — Ik had mezelf altijd zoo nobel-genereus gevonden, omdat ik heel mezelf gaf... (Opeens verdedigend) — want dat deed ik... Hij (geroerd): Zeker, deed je dat. Levenskringen 10 WINTER 147 Hij: Stil... (aarzelend) Ik voel nu... zooveel heb Ik nooit gegeven... Zij: Jij gaf ook wat je had. Hij: Ja. 't Was alleen veel minder. Zij: 't Is meestal minder van 'n man, geloof ik; dat kan niet anders. — O, en hij liet me nog zooveel meer zien in mezelf... hoe ik, onbewust, m'n leed koesterde... er in woelde... Ik hoor z'n woorden nog en hoe die brandden. „Ik weet, in diè pijn is ook weelde. Vraag uzelf eens af, of 'n deel van uw lijden niet voortkomt uit onbewuste zelfzucht: de behoefte om zelfverheerlijkend martelares te willen wezen; door het besef, dat u, de liefhebbende vrouw, zooveel mooier en dieper liefheeft dan hij." — Ik kromp onder die woorden. Hij: 'n Harde vriend. Zij: 'n Echte vriend 1 Hij: En wat voor remedie gaf hij je toen aan de hand? Zij (glimlacht): Het receptje? — Om voor anderen' te leven. Ze te geven — niet in de eerste plaats geld: velen doen dat; maar liefde en toewijding, — in ieder geval nooit zónder die, en met de intuïtie, die m'n liefde en m'n leed... och, och onwillekeurig citeer ik hem weer, me gegeven moesten hebben, om het lijden, vooral moreel lijden, van zoo onnoemelijk veel ongelukkigen om me heen te verzachten, ('n Glimlach) Ja, en toen zei hij WINTER 149 'n mensch niet verandert? — Dat is ook zoo. Ik moest eenvoudig het goeie in me aansterken; — leeren goed te willen zijn, te willen genezen. — Toen gaandeweg verzwakte het leelijke en het zieke in me vanzelf. — En toen leerde ik later het geluk van onze vriendschap kennen, en dat vergoedde veel. Hij — (aarzelt): Maar Marie, voel je niet, dat je niet fair bent, niet fair was tegenover mij? Ik heb je m'n vriendschap immers aangeboden en je hebt ze niet gewild. Je verlangde dat andere, wat ik je niet meer... (Hij zwijgt). Zij:- 'n Heete bloedgolf stijgt haar naar 't gezicht; ze ziet hem aan met strakke oogen, die zich opeens vallen met tranen): Hoe was 't mogelijk! — Nog altijd begreep hij niets!... Ze voelt hoe de oude wond weer openrijt en langzaam te druppen begint, — dezelfde brandende pijn van vroeger. — O, die vriendschap! — Die korte bezoeken den eersten tijd na haar ontdekking... toen ze nog krampachtig gepoogd had om toch iéts uit het puin van haar verleden te redden en tebehouden... als hij z'n koude onverschilligheid te vergeefs trachtte te verbergen onder wat neerbuigende vriendelijkheid, — z'n totaal inhoudlooze briefjes, zonder 'n enkel blijk van waarachtige warmte en belangstelling in haar... En die ontzettend vernederende smart, toen 't haar langzamerhand meer en meer klaar werd, hoe hij haar nooit iets diepers en mooiers gegeven had, nooit iets van geestelijke waarde; en hoe van heel zijn vroegere zoo heetoplaaiende liefde, nu na de verbranding, niets was overgebleven dan watasch.—En wéér vallen haar Dowson's zoo bitter-droeve versregelen in, die haar vroeger zoo vaak gepijnd hadden: „The fire is out, and spent the warmth thereof The golden wine is drunk, the dregs remain, winter ben ten slotte blij, dankbaar, dat jij me hebt leeren kennen... (houdt op en ziet hem beschroomd aan).— Hij: Toe, ga door. Zij (heel zacht): 't Is misschien niet hoog, niet nobel... dat jij me compleet tot vrouw hebt gemaakt. — Hij glimlacht voldaan, de diepe ijdelheidsglimlach van 'n man, die 'n bizondere vrouw heeft bezeten —, (droomerig). Ja, daar ben ik dankbaar voor. — Weer 'n kort zwijgen; dan ziet ze op met 'n glimlach: Is 't niet wonderlijk te denken, dat we nu allebei oud zijn? Ik morgen zeventig., stel je voor... Hij: En ik twee en zestig, Zij (zacht): Dat was vroeger altijd m'n groote verdriet, dat leeftijdsverschil — (ze ziet naar de klok) — En nu... moet je gaan... Verwacht je je vriend? Zij: Ja, hij komt ook vandaag, om de groote stroom van bezoekers te ontgaan. Als ik geweten had van je komst... hij had ook van avond kunnen komen, (hartelijk). Ik dank je voor die komst. Ik ben heel blij te weten dat je het goed hebt. Hij (spontaan, ontroerd): Maria, het allermooiste heb jij me toch gegeven... En wat er goeds in me is, heb jij in me gewekt. Zij: O Wal ter! Wat ben ik je dankbaar voor die woorden! Ze maken m'n verjaardag opeens tot 'n mooien, rijken- WINTER 153 was... wat ik hèm toén gegeven heb... en de illusie... ja, de illusie... m'n droomgeluk van toen. Dat heeft m'n leven rijk gemaakt..." En diep in zich denkt ze beschaamd, woorden die ze niet tut durft te spreken, met 'n stil, schuw glimlachje om haar lippen: „ik ben toch blij, dat ik toen den moed..." ABONNEMENTEN „NAAR VRIJE KEUZE" VAN DE WERELDBIBLIOTHEEK Om ieder gelegenheid te geven zich ook onze reeds verschenen uitgaven tegen aanmerkelijk verlaagden prijs aan te schaffen, hebben wij onze abonnementen naak vrije keuze ingesteld, opklimmend van f 15.— tot f 250.—, met kortingen van 16% tot 36 %• Dat wil zeggen: Wie uit onzen volledigen catalogus een aantal werken uitkiest ter waarde van: sijs betaalt of in 4 driemaande- of in 12 maandeireens lijksche termijnen lijksche termijnen ƒ 15*— ƒ 12-50 ƒ 4- h 3 x ƒ 3*— / 3*—+ II x ƒ i.— ƒ 35*— ƒ ao.— ƒ 5.50 + 3 x ƒ 5.— ƒ 4.—H 11 x ƒ 1.50 ƒ 35-— ƒ 37.JO ƒ 8.50 + 3 x ƒ 6.50 ƒ 6.—h 11x ƒ 2.— ƒ 50.—ƒ 37-50 ƒ11. h 3X ƒ 9.— ƒ 7.75+ iix/ 3.75 ƒ 75.— / 55-— ƒ16.50 + 3X ƒ 13.— ƒ 11.50+ 11 x ƒ 4.— ƒ100.— ƒ 70.— ƒ33.50 + 3X ƒ16.— ƒ 15.50+ 11 x ƒ J.— /'50*— ƒ 100.— ƒ 31.50 + 3 x ƒ 33.— /30.7J+ iix ƒ 7w35 ƒ300*— ƒ130.— ƒ40.50 + 3 x ƒ 30.— ƒ26. h ii x ƒ 9.50 ƒ350*— ƒ160.— ƒ55.50 + 3X ƒ35.— ƒ34-50+ iix ƒ 11.50 Als de prijs der gekozen boeken de genoemde bedragen iets overschrijdt wordt het surplus (zonder korting) bij den eersten termijn gevoegd. B.v.: kosten de boeken ƒ 15*85, dan betaalt men ƒ 13.15 in eens, of ƒ 4*65 pus 3 maai ƒ 3*— of ƒ 2.65 plus 11 maal ƒ 1.—. Van eiken titel mag slechts één exemplaar worden gekozen in elk abonnement. De boeken worden direct bij betaling van den eersten termijn geleverd. i i i 1