5RLANDSCHE STAATSWETTEN Schuurman & Jordens N°. 98 P „iikeurmgswet b. 1919, no. 524 Wet van den 25sten Juli 1919, S. 524, zooals die is gewijzigd bij de wet van den 18den Mei 1922, S. 305, houdende bepalingen tot wering van vleesch en vleeschwaren, die voor de volksgezondheid schadelijk zijn ' MET aanteekeningen, ontleend aan de beraad• slagingen, gewisselde stukken enz., de wet op de uitvoerkeuring van vleesch,de besluiten ter uitvoering en alphabetisch register BEWERKT DOOR Dr. F. H. VAN DER LAAN Directeur van den Keuringsdienst voor waren voor het gebied Utrecht TWEEDE DRUK ZWOLLE — W. E. J. TJEENK WILLINK — 1923 0.60 Voor mogelijke aanvullingen en wijzigingen zïo men achter Int register. Yleeschkeunngswet S. 1919, p. 524 Wet van den 25sten Juli 1919, S. 524, [looals die is gewijzigd bij de wet van pen 18den Mei 1922, S. 305, houdende ^bepalingen tot wering van vleesch én vleeschwaren, die voor de volksgezondheid schadelijk zijn MET ïaanteekeningen, ontleend aan de beraadslagingen, gewisselde stukken enz., de wet [ op de uitvoerkeuring van vleesch, de besluiten ier uitvoering en alphabetisch register BEWERKT DOOR Dr. F. H. VAN DER LAAN Directeur van den Keuringsdienst voor waren voor het gebied Utrecht TWEEDE DRUK ZWOLLE - W. E. J. TJEENK WILLINK - 1923 - 3 - INHOUD. Algemeene Bepalingen. Artt. 1—3. ... 7 Van de keuring. Artt. 4—19 11 Van den keuringsdienst. Artt. 20—26 . 27 Van den invoer van vleesch en vleesch- waren. Artt. 27—30 39 Van het toezicht. Artt. 31—32 .... 41 Strafbepalingen. Artt. 33—45 42 Overgangs- en slotbepalingen. Artt. 46—62 49 Alphabetisch register < 137 B IJ L A G E N. 16 Juli 1907, S. 217. Wet, houdende bepalingen betreflende de keuring van voor uitvoer bestemd vleesch . . 54 5 Juni 1920, S. 285. Besluit tot uit¬ voering van de artt. 18 en 25 57 22 Juni 1920, S. 314. Besluit, houdende voorschriften voor de opleiding van hulpkeurmeester van vee en vleesch voor de binnenlandsche vleeschkeuring 74 12 Juli 1920, Ned. Staatse. 134. Beschikking tot vaststelling van een leerplan in vee- en vleeschkeuring 79 15 Juli 1920, Ned. Staatse. 138. Beschikking tot uitvoering van eenige artikelen van het K. B. van den 5den Juni 1920, S. n°. 285 82 12 Augustus 1920, S. 706. Besluit tot vaststelling van het formulier van afkondiging van plaatselijke verordeningen tot uitvoering van de Vleeschkeuringswet (S. 1919, n° 524) 91 30 Augustus 1920, Ned. Staatse. 169. Beschikking tot vaststelling van stempelmerken ingevolge de Vleeschkeuringswet 93 24 Maart 1921, S. 637. Besluit tot uitvoering van art. 24 van de vleeschkèuringswet (S. 1919, n°. 524). . . 96 6 Juni 1921, S. 754. Besluit tot uitvoe¬ ring van art. 19 van deVleeschkeuringswet (S. 1919, n°. 524) 97 18 Juli 1921, Ned. Staatse. 138. Beschikking ter uitvoering van art. 52 van het K. B. van 5 Juni 1920, S. 285. .... 104 18 Juli 1921, Ned. Staatse. 138. Beschikking tot vaststelling van een oormerk voor varkens 104 4 • 26 April 1922, S. 225. Besluit tot uitvoering van de artt. 27, 28 en 29 van de Vleeschkeuringswet (S. 1919, n°. 524). (Zooals dit besluit is gewijzigd en aangevuld.) 106 20/22 Mei 1922, Ned. Staatse. 103. Beschikking van de Ministers van Arbeid en van Financiën tot aanwijzing van de eerste kantoren, bedoeld in art. 27, le lid der Vleeschkeuringswet ... 113 24 Mei 1928, S. 379. Besluit tot uitvoering van art. 2, le lid, 2e alinea onder o van de Vleeschkeuringswet (S. 1919, n°. 524) 114 24 Mei 1922, n°. 78, Ned. Staatse. n°. 104. Besluit tot aanwijzing van de ambtenaren, belast met de keuring van ingevoerd vleesch, als bedoeld in art. 27, le lid der Vleeschkeuringswet (S. 1919, n°. 524) 115 24 Mei 1922, n°. 79, Ned. Staatse. n°. 103. Besluit, houdende voorschriften voor het onbruikbaar maken voor voedsel voor mensch en dier van bij invoer afgekeurd vleesch, bedoeld in art. 29, 2e lid der Vleeschkeuringswet, (S. 1919, n°. 524.) 116 26 M.ei 1922, Ned. Staatse. n° 103. Beschikking van den Minister van Arbeid tot uitvoering van art. 22 van het Kon. Besluit van 26 April 1922, S. 225. (Zooals deze laatstelijk is gewijzigd en aangevuld.) 117 30 Mei 1922, Ned. Staatse. n° 104. Beschikking van den Minister van Arbeid tot uitvoering van art. 15, 2e lid der Vleeschkeuringswet . . . . ] 20 30 Mei 1922, Ned. Staatse. n°. 104. Beschikking van den Minister van Arbeid tot uitvoering van art. 15 van het Kon. besluit van 26 April 1922, S. 225. 120 I Juni 1922, Ned. Staatse, n". 106. Be¬ schikking van den Minister van Ar. beid tot uitvoering van de artt. 27, 28 en 29 der Vleeschkeuringswet.. . . 123 6 Juni 1922, S. 394. Besluit tot uitvoering van het tweede lid van artikel 2 en van het derde lid van artikel 6a van deVleeschkeuringswet (S. 1919, n°. 524), zooals deze wet laatstelijk is gewijzigd. 123 6 Juni 1922, S. 895. Besluit tot uitvoering van artikel 30 van de Vleeschkeuringswet (S. 1919, n°. 524), zooals deze wet laatstelijk is gewijzigd. . . 126 II Juli 1922, Ned. Staatse. n°. 134. Be¬ kendmaking van den Minister van Arbeid betreffende onderzoekingen van het Centraal Laboratorium voor de Volksgezondheid te Utrecht, welke verband houden met de uitvoering van de Vleeschkeuringswet 132 — 5 — 12 Juli 1922, Ned. Staatse. n°. 134. Beschikking van den Minister van Arbeid tot het verleenen van de in art. 7 van het K. B. van 26 April 1922, S. 225, bedoelde ontheffing ... 133 14 Juli 1922, Ned. Staatse. n°. 136. Beschikking van den Minister van Arbeid tot uitvoering van de artikelen 18 en 21 van het Kon. besluit van 26 Aprü 1922, S. 225 134 19 Juli 1922, Ned. Staatse. n°. 139. Beschikking van den Minister van Arbeid tot uitvoering van art. 21 van het Kon. besluit van 26 April 1922, S. 226. 136 Zie omtrent deze wet: Bijl. Hand. 2« Kamer 1912/13, n°. 261. Id. id. 1913/14, n°. 61. Ii. id. 1918/19, n°. 8, 1—4. Hand. id. 1918/19, bladz. 2666—2670. Id. le Kamer 1918/19, bladz. 571, 625, 651, 666. BgL Hand. 2' Kamer 1921/22, n°. 431, 1—10. Hand. id. 1921/22, bladz. 2446—2465, 2458—2459, 2477—2481. Aanhangsel Hand. 2e Kamer 1921/22, bladz. 71/72. — 6 — VERKORTINGEN : M. v. A. Memorie van Antwoord. M. v. T. Memorie van Toelichting. S. Staatsblad. Ned. Staatse. Nedertandsche Staatscourant: K. B. L\ Koninklijk Besluit. — 7 — Art 1 • i WET f van den 25sten Juli 1919, S. 524, gewijzigd bij die van den lSden Mei 1922, S. 305, houdende bepalingen tot wering van vleesch en vleeschwaren, die voor de volksgezondheid schadelijk zijn. Wu WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is bepalingen vast te stellen tot wering van vleesch en vleeschwaren, die voor de volksgezondheid schadelijk zijn ; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze : Algemeene bepalingen. Art. 1. 1. Deze wet verstaat onder slachtdieren: eenhoevige dieren, runderen, schapen, geiten en varkens. 2. Bij algemeenen maatregel van bestuur kan deze wet geheel of ten deele voor ten hoogste twee jaren op andere dieren dan de in het eerste lid bedoelde van toepassing worden verklaard. De in dit artikel genoemde dieren zijn de dieren, van welke het voor menschelijk gebruik bestemde vleesch afkomstig is. Onder „eenhoevige dieren" zijn in de eerste plaats Art. fi — 8 — begrepen paarden; er wordt evenwel ook vleesch van ezels en muilezels gebruikt. Het tweede lid van het artikel houdt rekening met de mogelijkheid, dat vleesch van andere dieren voor voeding van den mensch wordt gebruikt. Elders wordt b.v. vleesch van honden reeds gebruikt. Of de wet eventueel geheel van toepassing zal moeten of kunnen zijn, is niet vooraf te zeggen. De bepaling zal de gelegenheid laten, slechts een deel der voorschriften, naar gelang van de behoefte, van toepassing te verklaren. (M. v. T.) — Naar aanleiding van de opmerking in het Voorloopig Verslag 2e Kamer, dat sommige leden de groote mate van vrijheid had getroffen, welke aan de Begeering wordt gelaten, werd in de M. v. A. het volgende gezegd : De vrijheid, die volgens het wetsontwerp aan de regeering zal worden gelaten, is niet grooter dan de aard van het onderwerp vordert, en is inderdaad onmisbaar. De wet zal, volgens de voorgestelde redactie van artikel 1, tweede lid, beantwoorden aan de tegenwoordige behoeften. Het is evenwel mogelijk, dat het vleeschverbruik zich wijzigt en dat behoefte opkomt aan bescherming van de volksgezondheid tegen ondeugdelijk vleesch van andere, dan de in het eerste lid genoemde, dieren. Die behoefte kan min of meer tijdelijk zijn. Tegenover deze onzekerheden is de beperkte vrijheid, die het 2e lid zal geven, vrijwel onmisbaar. Binnen den termijn van 2 jaar zal beslist moeten en kunnen zijn, of het eerste lid van artikel 1 der wet gewijzigd zal worden. Art. 2. 1. Deze wet verstaat onder: a. vleesch: gestorven ofgedoode slachtdieren of deelen van deze, daaronder begrepen ongeboren vruchten, mits die dieren of die deelen noch verduurzaamd, tenzij door afkoeling, noch toebereid zijn. Van de voorgaande bepaling zijn uitgezonderd hoornen, hoeven, klauwen, borstels, wol, huiden, voor zoover deze laatste niet afkomstig zijn van varkens, — 9 — Art. 2 en andere bij algemeenen maatregel van bestuur aan te geven, voor technische doeleinden bestemde, deelen; b. vleeschwaren : verduurzaamd, tenzij door afkoeling, of toebereid vleesch, ook indien het met andere stoffen vermengd is. 2. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden in het belang van de volksgezondheid voorschriften gegeven betreffende het verduurzamen en toebereiden van vleesch en wordt bepaald, welke stoffen bij het bereiden van vleeschwaren niet mogen worden gebruikt. De in het le lid, 2e alinea onder o bedoelde deelen zijn aangegeven bg besluit van 24 Mei 1922, S. 379. (Zie Bulagen, bladz. 114.) De in het 2e lid bedoelde voorschriften zijn gegeven bij besluit van 6 Juni 1922, S. 394. (Zie Bijlagen, bladz. 123.) 1. De onder a gegeven omschrijving van vleesch stemt in hoofdzaak overeen met die, in art. 1 van de wet op de uitvoerkeuring gegeven.1 Volgens laatstbedoeld artikel worden niet als vleesch beschouwd de „geheel van spieren ontdane, voor technische doeleinden bestemde beenderen"; volgens dit ontwerp sullen bij algemeenen maatregel van bestuur de deelen nader worden aangegeven. Deze afwijking is wenschelijk, omdat voor het doel van dit ontwerp keuring van het voor binnenlandsch verbruik bestemde vleesch, de toestand, waarin de voor technische doeleinden bestemde deelen zich moeten bevinden, zeer nauwkeurig moet worden omschreven, opdat gevaar voor ontduiking van de keuring zooveel mogelijk geweerd worde. Volgens de omschrijving zal afgekoeld (bevroren) vleesch in het afgetrokkene wel worden beschouwd als vleeschwaren (verduurzaamd vleesch), maar voor de practijk worden gelijkgesteld met vleesoh. (M v. T.) — Ia het Voorloopig Verslag van de com- lZie Belagen blz. 54. Art. 8 — 10 — missie van rapporteurs uit de le Kamer werd bij artikel 2, eerste lid, sub b de vraag gedaan, of onder de hier aan keuring onderworpen vleeschwaren ook begrepen zijn alle in blik of glas geconserveerde, waarop de Regeering antwoordde : Onder de hier bedoelde vleeschwaren zijn ook begrepen de in blik en glas geconserveerde. Te dien aanzien zal er in de eerste plaats een preventief toezicht komen. (Zie het tweede lid van dit artikel en art. 19.) Het repressief toezicht zal in hoofdzaak taak zijn van de keuringsdiensten, omdat de onderzoekingen vooral van chemischen aard zijn. Als zoodanig valt het onder de definitie van art. 1, 1°., van de Warenwet.1 2. In het tweede lid van artikel 2 zijn later ingevoegd de woorden : „in het belang van de volksgezondheid." De regeering achtte deze toevoeging overbodig, maar laséhte haar in, omdat belanghebbenden de vrees te kennen hadden gegeven, dat de bepaling buiten de grens van de belangen der volksgezondheid toegepast zou kunnen worden. — Naar aanleiding van de opmerking in het Voorloopig Verslag, dat aan de Regeering een groote mate van vrijheid werd gelaten, waar het tweede lid van artikel 2 zonder eenige beperking toestaat bij algemeenen maatregel van bestuur allerlei voorschriften te geven betreffende het verduurzamen en de bereiding van vleesch en vleeschwaren, werd door de Regeering geantwoord, dat de voorschriften zullen moeten blijven binnen het kader der wet : wering van voor de volksgezondheid schadelijke vleeschwaren, maar voeling moeten houden met den steeds wisselenden stand van industrie, techniek en wetenschap. De wet kan dat niet doen. Art. 3. Deze wet verstaat onder dooden in nood: het dooden van een slachtdier, a. dat door een ongeval ernstig is getroffen ; 1 Dit artikel luidt: Deze wet verstaat onder : 1°. „waren" eetwaren (uitgezonderd vleesch en vleeschwaren, vooi zoover de keuring daarvan niet is van soheikundigen aard) en drinkwaren, benevens enz. — — 11 — Art. 4 h. dat door ziekte in onmiddellijk dreigend levensgevaar verkeert; c. dat onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van personen of goederen. De regel, dat een slachtdier moet worden gekeurd, kan niet voor alle gevallen gelden. In de drie, in dit artikel genoemde gevallen, zal men met den besten wil de keuring niet kunnen afwachten, maar onverwijld tot afmaken moeten overgaan In die gevallen zal van keuring vóór het slachten geen sprake kunnen zijn, maar zal de keuring van het vleesch scherper moeten zijn dan in andere gevallen. (M. v. T.) Van de keuring. Art. 4. 1. Slachtdieren zijn vóór en na het slachten aan keuring onderworpen. 2. Gestorven en in nood gedoode slachtdieren zijn aan de keuring na het slachten onderworpen. 3. Doodgeboren dieren, ■ ongeboren vruchten, gestorven eenhoevige dieren en runderen, welke jonger zijn dan zeven dagen, en gestorven schapen, geiten en varkens, welke jonger zijn dan dertig dagen, worden vernietigd, tenzij het vleesch overeenkomstig de voorschriften, vastgesteld krachtens artikel 18, voor voedsel voor mensch en dier onbruikbaar wordt gemaakt. 1. Dubbele keuring is onmisbaar ter controleering van noodslachtingen. Zonder plicht tot keuring vóór het slachten zou de weg geopend zijn, om vleesch van zieke dieren ter keuring aan te bieden met verzwijging van de ziekte; de waarborgen voor een juiste uitspraak zouden daardoor zeer worden verminderd. — Ziekte op zich zelve ontslaat niet van de keuring, antwoordt de Regeering op. een des- Art. 5 — 12 — betreffende opmerking in het Voorloopig Verslag 2e Kamer. Immers, ingevolge artikel 3 is noodslaohting alleen geoorloofd in geval van ziekte, gepaard met onmiddellijk dreigend levensgevaar. (M. v. A.) 3. De slotwoorden van het derde lid beteekenen niet hetzelfde als „vernietigen". Vernietigen kan geschieden door b.v. verbranden, maar niet overal zal gelegenheid tot vernietiging zijn. Onbruikbaar maken geschiedt door een of andere chemische bewerking — (b.v. overgieten met petroleum) — dat kan wel overal geschieden. (M. v. A.) — In de gevallen, waarin vernietiging of onbruikbaarmaking van vleesch zal moeten plaats vinden, heeft men te doen met absoluut ondeugdelijke, zelfs schadelijke, waar. Al ware art. 152, le lid, der Grondwet reeds in werking getreden, dan zou er alle aanleiding zijn, daarom bij deze wet schadeloosstelling uit te sluiten. Voor toekenning daarvan bestaat naar de meening van de ondergeteekenden (de Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Landbouw, Nijverheid en Handel) geen enkele reden. Er wordt in de bedoelde gevallen geen schade geleden, omdat het gaat om een onverhandelbaar en onverbruikbaar product. 'M. v. A.) — Ten aanzien van de opmerking in het Voorloopig Vei slag van de Commissie van Rapporteurs uit de le Kamer, dat men het .in artikel 4, derde lid, gegeven voorschrift van onbruikbaar maken in zijn algemeenheid te gestreng achtte, merkte de Regeering op, dat het hier bedoelde voorschrift niet zwakker mag worden gegeven, omdat het daarin opgesomde zoo gemakkelijk en zoo dikwijls wordt misbruikt voor gevaarlijke knoeierijen. Voor zoover verwerking tot meststof of andere stof mogelijk is, zal die zooveel mogelijk worden bevoiderd. (M. v. A. la Kamer.) Art. 5. 1. Een slachtdier wordt geslacht en na het slachten gekeurd in de gemeente, waar het vóór het slachten gekeurd is. 2. Gestorven en in nood gedoode slachtdieren worden gekeurd in de ge- — 13 — Art. 6a meerite, waar zij gestorven of in nood gedood zijn, tenzij zij ter keuring eri verdere slachting overeenkomstig de voorschriften van de plaatselijke verordening worden vervoercLnaar het slachthuis van eene naburige gemeente. 1. Indien het mogelijk ware, dat een slachtdier in de eene gemeente en het vleesch van dat dier in een andere gemeente werd gekeurd, dan zou het verband tusschen de beide keuringen verbroken en de eerste keuring goeddeels verhinderd worden. Bovendien is vervoer na de slachting of na het dooden in nood ongewenscht, omdat daardoor allicht voor de keuring noodige deelen te loor gaan. Een uitzondering moet evenwel worden toegelaten voor het geval, dat in de gemeente gelegenheid tot afslachting en keuring ontbreekt. Voor dat geval zal de plaatselijke keuringsverordening het vervoer moeten regelen. (M. v. T.) Art. 6. Hij, die een slachtdier wil slachten of doen slachten, geeft daarvan vooraf kennis overeenkomstig de voorschriften, vastgesteld krachtens de artikelen 18 en 21. Zie de artt. 2 en 6 van het K. B. van 5 Juni 1920, S. 285. (Bijlagen bladz. 57.) Art. 6a.. 1. Wij kunnen tot wederopzegging ten aanzien van één of meer gemeenten ontheffing verleenen van het bepaalde in artikel 4, eerste lid, én artikel 6, voor zooveel betreft varkens, schapen en geiten, die niet gestorven of in nood gedood zijn, en waarvan het vleesch bestemd is of gebezigd wordt uitsluitend voor het huiselijk gebruik van de bewoners van het perceel, waar het dier geslacht wordt, mits de bewoners niet werkzaam zijn in het slagersbedrijf, in het bedrijf der verdmirzaming of berei- Art. 6a — 14 — ding van vleesch of vleeschwaren en mits zij niet wonen in een inrichting of gesticht, uitsluitend of onder meer bestemd voor het verstrekken van voedsel of waar zulks geregeld geschiedt. 2. Indien een ontheffing is verleend, als bedoeld in het eerste lid, mag het vleesch, afkomstig van de dieren ten aanzien waarvan de ontheffing is verleend, niet worden voorzien van een merk, als bedoeld bij artikel 18, eerste lid, onder g. 3. Hij, die een slachtdier, met betrekking waartoe de in het eerste lid bedoelde ontheffing is verleend, wil slachten in het door hem bewoonde perceel uitsluitend voor huiselijk gebruik van de bewoners, geeft van dit voornemen ten minste vier dagen van te voren in den door Ons te bepalen vorm kennis ter plaatse, waar de kennisgeving, bedoeld in de artikelen 6 en 7, behoort te geschieden. Art. 6a is ingelascht bij de wet van 18 Mei 1922, S. 305. — In de M. v. T. bij het ontwerp van deze wet wordt opgemerkt, dat het der Regeering gebleken is dat ten platten lande huisslachtingen alleen voor eigen gebruik en dat van het gezin veelvuldig voorkomen, zoodat ongewijzigde handhaving van de Vleeschkeuringswet, waarbij aanvankelijk ook de huisslachtingen aan keuring onderworpen waren, niet wenschelijk werd geacht. Voor een vrijstelling van de zuivere huisslachtingen pleiten vooral economische overwegingen. De taak van den keuringsdienst vooral in de plattelands gemeenten zal gedurende enkele maanden van het jaar, waarin deze huisslachtingen in een zeer groot aantal voorkomen, verlicht worden, waarvan besparing van personeel het gevolg zal zijn. Anderzijds wordt de vrijheid der huisslachters niet onnoodig aan banden gelegd. — 15 — Art. 6a " De "regeling in het nieuw ingelasehte artikel 6a komt nu hierop neer, dat de Begeering ten aanzien van gemeenten, waar 7-ulks wenschelijk is gebleken, Ontheffing kan verleenen van de verplichte keuring vóór en na het slachten, echter alleen van de „zuivere" huisslachtingen. Daar het vervoer, de verkoop enz., van het van deze huisslachtingen afkomstige vleesch ónder alle omstandigheden verboden is (zie artikel 35, 3e lid), het vleesch niet gestempeld mag worden en 4 dagen van te voren kennis moet worden gegeven van de te verrichten huisslachting, is het onderscheid tusschen zuivere en onzuivere huisslachting scherp te handhaven. Anderzijds is het begrip huisslachting ook naar deze zijde beperkt, dat daaronder alleen valt slachting ten behoeve van huiselijk gebruik. — Onder de inrichtingen, in het eerste lid van art. 6a bedoeld, vallen restaurants, hotels, pensionaten, weeshuizen, ziekeninrichtingen enz. (M. v. T.) — De vrijstelling, in het eerste lid bedoeld, is niet aan een verzoek van een gemeentebestuur gebonden. Het is noodig dat zij toi wederopzeggen wordt verleend, omdat noodzaak daartoe zou kunnen ontstaan, b.v. door het optreden op uitgebreiden voet van voor den mensch gevaarlijke veeziekten, welke niet op korten termijn kunnen worden bestreden, b.v. tuberculose en echinococcosis. Ten deele zal zij kunnen ontstaan door toedoen van de bevolking, wanneer nl. op ruime schaal van de vrijstelling wordt misbruik gemaakt. (M. v. A.) — Bij de behandeling in de 2C Kamer verklaarde de Minister van Arbeid : Er is uitdrukkelijk gezegd, dat het huisslachten vrijgelaten zou worden, als dit uit een oogpunt van volksgezondheid slechts toelaatbaar zou zijn, maar wanneer er zooals in Friesland, een ziekte is uitgebroken of een vrij verspreide tuberculose onder de varkens heerscht en ook wanneer -— en daar houd ik uitdrukkelijk aan vast — blijkt, dat in een gemeente niet voldoende gecontroleerd wordt, zoodat er aanleiding is voor knoeierijen, dan vallen de huisslachtingen onmiddellijk onder de wet. 1. Het voorgestelde artikel 6a geeft aan de Art. Bu — 16 — Regeering de bevoegdheid de verleende ontheffing te allen tijde in te trekken, wanneer ondanks de gevoerde controle mocht blijken, dat op eenigszins uitgebreide schaal misbruik van de ontheffing zou worden gemaakt. Het ligt niet in de bedoeling, dat de ontheffing, welke in het voorgestelde artikel 6a wordt mogelijk gemaakt, onder alle omstan digheden zal worden verleend. Er kunnen zich omstandigheden voordoen, dat de bevolking tegen zich zelf moet beschermd worden. Men bedenke b. v., dat onder de slachtdieren in bepaalde streken van ons land veelvuldig ziekten voorkomen, voor den mensch rechtstreeks of zijdelings schadelijk en waarvan de gevaren voor de volksgezondheid niet anders te onderdrukken zijn dan door zorgvuldige opsporing en vernietiging der aangetaste deelen. In dit verband moge herinnerd worden aan de z.g. „echinococcosis", o. a. in Friesland veel voorkomend, waarbij meestal aan de levende slachtdieren van „ziek zijn'" weinig te bespeuren is. Daarom moet de Regeering telkens beslissen, of vrijstelling toelaatbaar is. Waar zij dat is, zal zij ook worden verleend. Het voorgestelde artikel 6a maakt de daarbedoelde ontheffing alleen mogelijk ten aanzien van schapen, varkens en geiten. Het belang van de volksgezondheid laat niet toe, ook voor éénhoevige dieren en runderen de ontheffing te verleenen, daar bij deze dieren ziekten, die leiden tot noodslachtingen, en sterfgevallen veelvuldig voorkomen. Overigens behooren deze diersoorten niet tot die, welke voor huisslachting in aanmerking komen. (M. v. T.) 2. Het verbod van stempeling van het van de vrijgestelde huisslachtingen afkomstige vleesch heeft tweeërlei grond, en wel: 1°. kan de controle op deze wijze beter worden gevoerd ; 2°. heeft het ook geen zin de stempeling, die alleen dient ter waarschuwing en beveiliging van het publiek, ook te doen geschieden ten aanzien van vleesch, dat aan het publiek domein is onttrokken. (M. v. T.) 3. De verplichte aangifte van het voornemen een huisslachting te verlichten is noodzakelijk als waarborg tegen ontduiking. Werd — 17 — Art. 8 deze aangifte niet verplichtend gesteld, dan zou de huisslachter zeer gemakkelijk een noodslachting voor een zuivere huisslachting kunnen laten doorgaan en op deze wijze het in nood gedoode dier aan de keuring kunnen onttrekken. De controle zou dan tegen dit soort ontduikingen weinig kunnen uitrichten, omdat immers de noodslachting niet van te voren behoeft te worden aangegeven. Stelt men daarentegen, gelijk in artikel 60, vierde lid, wordt voorgesteld, voor de huisslachting aangifte vier dagen van te voren verplicht, dan is het bovenbedoelde misbruik zeer moeilijk gemaakt, omdat de eigenaar onmogelijk vier dagen van te voren kan weten of een noodslachting zal moeten geschieden. Het behoeft na het bovenstaande wel niet meer gezegd te worden, dat de hierbedoelde aangifte een principieel ander karakter draagt dan de kennisgeving voor de keuring, als bedoeld bij de artikelen 6 en 7 der wet, en allerminst de bedoeling heeft, een vrijheid, die gegeven wordt, ten deele terug te nemen. (M. v. T.) — Zie ook onder art. 46. Art. 7. De eigenaar, houder of hoeder van een slachtdier, dat gestorven of in nood gedood is, geeft daarvan kennis overeenkomstig de voorschriften, vastgesteld krachtens de artikelen 18 en 21. Deze bepaling is noodig voor het toezicht op de naleving van artikel 4, tweede lid. Zie hierbij artikel 33. (M. v. T.) — Zie artt. 3 en 6 van het K. B. van 5 Juni 1920, S. 285. Art. 8. 1. Indien vleesch, gekeurd volgens de bepalingen van deze wet of van de „wet op de uitvoerkeuring van vleesch 1907 (Staatsblad n°. 217)" in eene andere gemeente wordt ingevoerd, kan het in die gemeente uitsluitend onderworpen worden aan een onderzoek, of sedert de keuring in de gemeente van uitvoer veranderingen zijn opgetreden, waardoor Art. 8 — 18 — het voorwaardelijk goedgekeurd of afgekeurd moet worden. 2. Voor de keuring, bedoeld in het eerste lid, mogen rechten slechts geheven worden tot zoodanige bedragen, dat het ingevoerde vleesch niet hooger worde belast dan vleesch van, in dezelfde gemeente geslachte, dieren, tenzij door Ons, behoudens het bepaalde in artikel 254 der Gemeentewet, eene hoogere heffing wordt goedgekeurd. Dit artikel is noodig om te voorkomen, dat de handel in vleesch noodeloos bemoeilijkt wordt, wat ter wille van plaatselijke belangen anders allicht zou geschieden. — De wet op de Uitvoerkeuring van vleesch 1907, S. n°. 217, is als bijlage hierachter opgenomen. 2. Artikel 254 der Gemeentewet luidt als volgt : Regten en loonen en andere golden, in art. 238 bedoeld, ter zake van het gebruik of genot van openbare werken en inrigtingen, die strekken ten dienste van het verkeer, inrigtingen en werken enkel ten dienste van het verkeer binnen de gemeente daaronder niet begrepen, waarvan het gebruik bij wet of verordening is voorgeschreven of waarvan de oprigting of instandhouding door de wet aan de gemeente is opgelegd, worden tot geen hooger bedrag goedgekeurd dan vereischt wordt tot dekking van de ten laste der gemeente komende kosten van die werken of inrigtingen of van werken of inrigtingen, welke in regtstreeksch verband daarmede aangelegd en onderhouden zijn of worden en waarvoor geene andere afzonderlijke heffing geschiedt. Poortgelden en recognitiën wegens de uitoefening of aanvaarding van bedrijven en bedieningen worden in geene gemeente geheven. — Het eerste lid van dit artikel is aldus nader vastgesteld hij de wet van 24 Mei 1897, S. 156. — Het aangehaalde artikel 238 der Gemeentewet luidt : Voor plaatselijke belastingen worden gehouden, of daarmede, wat de toepassing van — 19 — Art. 9 artt. 232—237 botreft, gelijkgesteld de in naam der gemeente gevorderde weg-, straat-, brug-, kaai-, haven-, kraan-, sluis-, dok-, boom- en veergelden, wik-, weeg-, meet- en keurloonen, gelden voor banken en staanplaatsen in hallen, op markten en dergelijke openbare plaatsen, begrafenisregten en andere gelden voor het gebruik of genot van openbare gemeentewerken, bezittingen of inrigtingen, en dat van door of vanwege het gemeentebestuur ver- l strekte diensten. Toelichting bij art. 238 : Of de hier opgenoemde rechten, loonen en gelden belastingen zijn, is verschillend beantwoord, naar het verschil van begrip aan belasting gehecht. De wetgever behoeft zich niet in eene oplossing der staathuishoudelijke vraag te verdiepen. j Hij noemt belasting in den ruimsten zin, en begrijpt daaronder al wat van de inwoners der gemeente wordt geheven, wanneer deze gebruik maken of genot hebben van iets, wanneer hun het gebruik of genot om niet zou toekomen, ware door de plaatselijke verordeningen aan dat gebruik of genot niet het betalen eener som gelds verbonden. Hoe nuttig, ja noodzakelijk het is, dat die heffingen als belastingen worden beschouwd en behandeld, sohijnt overbodig te betoogen. (M. v. T.) — De verordeningen op de heffing en invordering der in dit artikel bedoelde rechten moeten worden gehouden voor verordeningen betreffende plaatselijke belastingen en overtredingen dezer verordeningen zijn onderworpen aan de kennisgeving van de rechtbank. (Arrest van den Hoogen Raad van 2 Januari 1899, W. 7232, C. V.) — Over de woorden : ,,o] daarmede enz. gelijk gesteld" zie men het arrest van den Hoogen Raad van 13 Januari 1858, W. 2031. — Als plaatselijke belastingen moet ook worden beschouwd vast loon voor het opbrengen en voor voeding en bewaring van vee. (Besluiten van 19 Mei 1863, S. 62 en 5 September 1863, S. 122.) Art. 9. Vleesch, dat gekeurd is volgens de bepalingen van deze wet of van de „wet op de uitvoerkeuring van vleesch 1907 (Staatsblad n°. 217)" kan bij eene hoeveelheid van ten hoogste vijf kilogram in eene andere gemeente zonder onderzoek of keuring worden ingevoerd, indien de persoon, voor wien het bestemd Art. 10 — 20 — is, en de, met hem sameüwonende, personen niet werkzaam zijn in riet slagersbedrijf, in het bedrijf der verduurzaming of bereiding van vleesch of in den handel in vleesch of vleeschwaren. Artikel 9 beperkt den invoer niet tot die, welke plaats vindt door middel van den openbaren dienst, zooals in het Voorloopig Verslag — overeenkomstig den wenseh van het gemeentebestuur van Amsterdam — was bepleit. De Regeering merkte daaromtrent het volgende op: Er is geen enkele reden om een slager te beletten, zijn klanten in een aangrenzende gemeente per fiets door zijn knecht te laten bedienen. Ter wering van misbruik is evenwel een bepaling opgenomen in artikel 21 onder e, krachtens welke de gemeenteraad voorschriften zal vaststellen om controleering mogelijk te maken. (M. v. A.) — Voor de wet op de uitvoerkeuring van vleesch 1907, S. n°. 217 : zie Bijlagen. Art. 10. 1. Indien in eene gemeente de voorschriften van deze wet of te harer uitvoering gegeven onvoldoende worden nageleefd, kunnen Gedeputeerde Staten een of meer bepaalde voorzieningen, daaronder begrepen wijziging of aanvulling van verordeningen of instructies, voorschrijven. 2. Alvorens een besluit te nemen, winnen Gedeputeerde Staten het advies in van den inspecteur, belast met het toezicht op de naleving van deze wet. Zij zenden den inspecteur afschrift van hun besluit. 3. De gemeenteraad en de inspecteur kunnen van het besluit van Gedeputeerde Staten binnen dertig dagen na ontvangst van het afschrift van het besluit bij Ons in beroep komen. Artikel 201 van de Gemeentewet is van toepassing. — 21 — Art. 13 4. Gedurende den termijn voor en de behandeling van het beroep blijft hot besluit van Gedeputeerde Staten buiten werking. 5. Het daartoe bevoegde college voert de beslissing van Gedeputeerde Staten of van Ons uit binnen den termijn, bij het besluit bepaald. 3. Artikel 201 van de Gemeentewet luidt aldus: Onze beslissing binnen twee maanden, nadat het verzoek om voorziening is gedaan, bij een met redenen omkleed besluit te nemen, wordt aan Gedeputeerde Staten gezonden, die, met den meesten spoed, voor de uitvoering zorgen. 'Art. 11. 1. Bij de keuring vóór het slachten wordt, schriftelijk, vergunning of voorwaardelijke vergunning tot slachten gegeven. 2. De vergunning vervalt, indien het dier niet geslacht is binnen tweemaal vier en twintig uren na den dag, waarop de keuring plaats vond. Deze termijn kan tweemaal telkens met ten hoogste tweemaal vier en twintig uren verlengd worden. 1. Zie voor de vergunning artikel 4 van het K. B. van 5 Juni 1920, S. 285. Bijlagen blz. 57. 2. De in het tweede lid gestelde termijn is noodig om te waarborgen, dat de beteekenis van de keuring niet teloor ga door een tijdsverloop, waarin de toestand van het dier geheel kan veranderen. (M. v. T.) Art. 12. Bij de keuring na het slachten wordt het vleesch goedgekeurd, voorwaardelijk goedgekeurd of afgekeurd. Art. 13. 1. De eigenaar, houder of hoeder van een slachtdier kan in geval van voorwaardelijke vergunning tot slachten, en de eigenaar van het geslachte dier kan in geval van voorwaardelijke - 22 - goedkeuring of van afkeuring van het vleesch, herkeuring vorderen op kosten van ongelijk. 2. Met betrekking tot de herkeuring geldt hetgeen in de artikelen 11 en 12 is bepaald met betrekking tot de keuring. Art. 14. 1. Indien bij de keuring het vleesch voorwaardelijk is goedgekeurd,, niet binnen den, bij de goedkeuring, gestelden, termijn aan de voorwaarden is voldaan en herkeuring niet is gevor-, derd, wordt het vleesch onbruikbaar gemaakt voor voedsel voor mensch en dier. 2. Indien bij de herkeuring het vleesch voorwaardelijk is goedgekeurd en niet binnen den daarbij gestelden termijn aan de voorwaarden is voldaan, wordt het vleesch onbruikbaar gemaakt voor voed sel voor mensch en dier. f. 2. Op welke wijze de in dit artikel voorgeschreven onhruikbaarmaking moet geschieden, moet aan plaatselijke inrichten worden overgelaten. Een algemeen geldende regeling is bezwaarlijk te geven ; plaatselijke mogelijkheden moeten hier beslissend zijn. Daarom is dit onderwerp genoemd in artikel 18 letter i. (M. v. T.) — Zie art. 61 van het K. B. van 6 Juni 1920, S. 285, onder de bijlagen opgenomen. Art. 15. 1. Indien bij de keuring het vleesch is afgekeurd en herkeuring niet is gevorderd, of indien bij de herkeuring het vleesch wordt afgekeurd, wordt het onbruikbaar gemaakt voor voedsel voor mensch en dier. 2. Het in het eerste lid bepaalde .is niet van toepassing op afgekeurd vleesch, dat bestemd wordt voor voedering van dieren in door Onzen Minister van Arbeid aan te wijzen inrichtingen. — 23 — Art 17 Het Merbedoelde vleesch mag alleen door den betrokken keuringsdienst naar deze inrichtingen worden vervoerd en daaraan worden afgeleverd. Het 2e lid van dit artikel is ingevoegd bij de wet van 18 Mei 1922, S. 305. — De in dat lid bedoelde inrichtingen zijn aangewezen bij beschikking van den Minister van Arbeid van 30 Mei 1922, Ned. Staatscourant n°. 104. (Bijlagen bladz. 120 ) —• Door de aanvulling is mogelijk gemaakt, dat afgekeurd vleesch aan diergaarden wordt afgestaan, zooals tot nu toe wel geschiedt. (M. v. T.) — Zie art. 61 van het K. B. van den oden Juni 1920, S. 265, onder de bijlagen opgenomen. Art. 16. 1. Bij de keuring of de herkeuring vóór het slachten wordt het slachtdier en bij de keuring of de herkeuring na het slachten wordt het vleesch voorzien van één of meer merken. 2. Indien bij invoer in eene andere gemeente het vleesch wordt goedgekeurd, wordt het voorzien van één of meer merken. 2. De Begeering merkte ten aanzien van alinea 2 op : Het behoeft geen betoog, dat het gemerkte, van elders afkomstige, vleesch op gelijken voet met het uit de gemeente zelve afkomstige vleesch moet worden behandeld. (M. v. T.) — De merken zijn aangegeven bij K. B. van 5 Juni 1920, S. 285. (Bijlagen, blz. 57.) Art. 17. 1. Indien een der, bij de artikelen 35 of 39 strafbaar gestelde, feiten is opgespoord, wordt het vleesch, waarmede dat feit is gepleegd, in beslag genomen en, op kosten van den overtreder, voor zooveel mogelijk, gekeurd of herkeurd. Art. 17 — 24 — 2. Indien het vleesch wordt goedgekeurd of voorwaardelijk goedgekeurd, wordt het, met goedkeuring van den betrokken ambtenaar van het openbaar ministerie, aan den belanghebbende teruggegeven, nadat deze de kosten der keuring zal hebben voldaan. 3. Indien het vleesch wordt afgekeurd of indien, in geval van voorwaardelijke goedkeuring, niet binnen den, bij de keuring gestelden, termijn aan de voorwaarden is voldaan, wordt het vleesch, in het laatste geval, na andermaal in beslag te zijn genomen, evenwel tijdens den loop der strafzaak niet dan na verkregen goedkeuring van den betrokken ambtenaar van het openbaar ministerie, onbruikbaar gemaakt voor voedsel voor mensch en dier. 4. Indien een der, bij de artikelen 36, 37 of 40 strafbaar gestelde, feiten is opgespoord, worden het vleesch of de vleeschwaren, waarmede het feit is gepleegd, in beslag genomen en onbruikbaar gemaakt voor voedsel voor mensch en dier, welke onbruikbaarmaking evenwel tijdens den loop der procedure niet kan geschieden dan na verkregen goedkeuring van den betrokken ambtenaar van het openbaar ministerie. 2. Bij de behandeling in de afdeelingen was de vrees uitgesproken, dat als gevolg van het in het tweede lid bepaalde zooveel vertraging in de aflevering kon ontstaan, dat het vleesch inmiddels onbruikbaar voor de consumptie werd, zoodat de bepaling van geen practisch belang zoude zijn. De Regeering antwoordde daarop, dat goedkeuring van den ambtenaar van het openbaar ministerie door den*Minister van Justitie noodig wordt geacht, omdat het vleesch stuk van overtuiging ten dienste van de Justitie is. ,'M v. A.) — 28 - Art. 18 Art. 18. 1. Bij algemeenen maatregel van bestuur wordt bepaald : a. de vorm voor de kennisgeving, bedoeld in de artikelen 6 en 7 ; 6. wat bij de keuring onderzocht moet worden ; c. in welke gevallen moet worden afgekeurd of voorwaardelijk goedgekeurd; d. in welken toestand een geslacht dier moet verkeeren, totdat met de keuring wordt begonnen ; e. de modellen voor de vergunning en de voorwaardelijke vergunning tot slachten, bedoeld in artikel 11 ; /. op welke wijze voorwaardelijk goedgekeurd vleesch bruikbaar mag worden gemaakt voor voedsel; g. op welke wijze slachtdieren en vdeesch bij de keuring en de herkeuring worden gemerkt; h. de termijn, binnen welken herkeuring van vleesch gevraagd moet worden ; i. op welke wijze vleesch en vleeschwaren voor voedsel voor mensch en dier onbruikbaar moeten worden gemaakt ; k. aan welke voorwaarden bij het vervoer van vleesch van de eene gemeente naar de andere, uitgezonderd het vervoer, bedoeld in artikel 9, moet worden voldaan. 2. Bij algemeenen maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven met betrekking tot de wijzen, waarop slachtdieren mogen worden geslacht. 2. Het vraagstuk van de wijze, waarop moet worden geslacht is voor oplossing nog niet rijp. De behoefte aan een regeling kan zich Art. 19 — 26 — doen gevoelen; daarom is eene bevoegdheid tot regeling opgenomen. (M. v. T.) — De in dit artikel bedoelde voorschriften zijn gegeven bij besluit van 5 Juni 1920, S. 285; nader gewijzigd en aangevuld bij besluit van 5 Januari 1922, S. 2. (Zie Bijlagen, blz. 57.) Art. 19. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden ter wering van, voor de volksgezondheid schadelijke, producten i eischen gesteld, waaraan slachterijen, vleeschwinkels, bewaarplaatsen van vleesch, vleesch warenf abrieken, vilderijen, penserijen, drogerijen, rookerijen, zouterijen van dierlijke stoffen, vetsmelterijen en inrichtingen, bestemd tot bewaring of verwerking van bloed of dierlijken afval, moeten voldoen. De eischen zijn vastgesteld bij besluit van 6 Juni 1921, S. 764. (Zie Bijlagen, bladz. 97.) — Het artikel is aldus geredigeerd om duidelijk te doen uitkomen, dat de voorschriften alleen ten doel mogen hebben wering van, voor de volksgezondheid schadelijke, producten. (Mi v. A.) — Bij de behandeling in de afdeelingen van de 2' Kamer rees de vraag of een zoo onbeperkt toezicht noodig is op slachthuizen, welker oprichting getuigt van den zin der gemeente om aan belangrijke hygiënische eischen te voldoen. Voorts werd de opmerking gemaakt, dat verschillende van de in dit artikel genoemde inrichtingen vallen onder de bepalingen van art. 2, VI en X der Hinderwet en soms ook onder de bepalingen der Veiligheidswet. Men vreesde, dat moeilijkheden voor belanghebbenden zullen ontstaan; een verband wordt gemist, als in artt. llöis en \2bia der Hinderwet gelegd werd ten aanzien van Hinderwet en Veiligheidswet. De Regeering antwoordde daarop, dat onder slachthuizen in het artikel ook en vooral worden bedoeld particuliere inriohtingen. De gemeentelijke slachthuizen zullen van de te geven 27 — Art. 20 voorschriften geen hinder ondervinden, omdat zij aan veel hoogere eischen beantwoorden dan in het Koninklijk besluit ten aanzien van particuliere inrichtingen gesteld zullen kunnen worden. In de bepalingen ter uitvoering van de wet op de uitvoerkeuring van vleesch komen mede voorschriften voor ten aanzien van slachthuizen. Van botsing met Hinderwet en Veiligheidswet is daarbij nooit sprake geweest, doordat die voorschriften — met een beperkte strekking — een gansch ander doel hebben dan de bepalingen van beide genoemde wetten. Be ervaring leert, dat zij naast die wetten staan en onmisbaar zijn. Een verband als in de artt. 116ü en 126m der Hinderwet gelegd, is hier daarom niet noodig. Het ligt in de bedoeling, bij de uitvoering van deze wet in hoofdzaak bovenbedoelde voorschriften te volgen. (M. v. A.) Van den keuringsdienst. Art. 20. 1. De gemeenteraad regelt den keuringsdienst bij verordening. 2. De kosten van den keuringsdienst worden, voor zoover zij niet door de heffing van een keurloon worden bestreden, gedragen door de gemeente. 3. Indien de verschillende gemeenten hetzij vrijwillig, hetzij krachtens een door Ons op grond van artikel 23a, eerste lid genomen besluit den keuringsdienst gezamenlijk regelen, wordt aan een dezer gemeenten als centrale gemeente, door de overige, respectievelijk door Ons, daartoe aan te wijzen, de leiding van den gemeenschappelijken dienst en van het daaraan verbonden personeel opgedragen en is het keuringspersoneel van die gemeente bevoegd tot toepassing van de wet in de andere gemeenten, voor welke de gezamenlijke regeling geldt. Art. 20 — 28 — Samenwerking tusschen gemeenten, zij het al op aanzienlijk kleinere schaal dan bij de Warenwet, is echter zeer wenschelijk, vooral omdat op deze wijze een belangrijke besparing van uitgaven verkregen kan worden. De samenwerkende gemeenten zullen zioh vaak kunnen bedienen van een zelfden keuringsveearts en van dezelfde hulpkeurmeesters, hetgeen mede een belangrijke besparing in localiteiten, utensiliën en administratie zal medebrengen. De Regeering heeft met het oog hierop een plan van samenwerking tusschen de verschillende gemeentebesturen aan Gedeputeerde Staten der verschillende provinciën doen toekomen, met verzoek de gemeentebesturen daarmede in kermis te stellen. Deze samenwerking kan, bn' het ontbreken van een bijzondere regeling hiervoor in de Vleeschkeuringswet, niet anders geschieden dan op den voet van de artikelen 121 en 122 der Gemeentewet. Het laat zich intusschen reeds thans aanzien, dat pogingen om tot een dergelijke vrijwillige samenwerking te geraken, in vele gevallen fiasco zullen lijden, doordat verschillende gemeenten er de voorkeur aan geven op eigen hand in zee te gaan tot schade van het geheel. Zal een zoo economisch mogelijke uitvoering der wet niet in vele gevallen onmogelijk zijn, dan moet aan de Regeering de bevoegdheid worden geschonken zoo noodig de samenwerking dwingend voor te schrijven. Daarom wordt voorgesteld een nieuw artikel 23a in de wet op te nemen, waaraan artikel 9 der Woningwet tot voorbeeld heeft gestrekt. Het geldt hier slechts een besoegdk&id van de Regeering, waarvan deze alleen zal gebruik maken, als de pogingen om tot vrijwillige samenwerking te geraken niet tot het gewenschte resultaat mochten leiden. Zoowel met het oog op vrijwillige als op gedwongen samenwerking is het intusschen zeer gewenscht, dat in de wet eenige, zij het al zeer algemeene, lijnen voor de samenwerking worden aangegeven. De samenwerking wordt naar het voorbeeld van de Warenwet gedacht in dezen geest, dat één gemeente als centrale gemeente met de - 29 - Art 21 leiding van den dienst en van het daaraan verbonden personeel wordt belast. Alleen de centrale gemeente zal dan ook de instructie voor het personeel van den gemeenschappelijken dienst vaststellen. De overige samenwerkende gemeenten dienen dus van de verplichting tot het vaststellen van een instructie te worden ontheven. Met het oog op het bovenstaande wordt een aanvulling van de artikelen 20 en 21 voorgesteld. (M. v. T.) Art. 21. 1. De verordening op den keuringsdienst bevat, behalve andere bepalingen, die de raad te dien aanzien wil maken, voorschriften met betrekking tot: a. de plaats voor de kennisgeving, bedoeld in de artikelen 6 en 7 ; b. de plaats en den tijd voor de keuring vóór en na het slachten en voor de keuring, bedoeld in artikel 8, eerste lid; c. den termijn, binnen welken de kennisgeving, bedoeld in artikel 7, en den tennijn, binnen welken na de kennisgeving, bedoeld in de artikelen 6 en 7, de keuring moet geschieden ; d. de ambtenaren, die met de keuring en de ambtenaren, die met de herkeuring belast zijn; e. voorwaarden, waaraan moet worden voldaan bij den, in artikel 9 bedoelden, invoer van vleesch uit eene andere gemeente, voor zoover die invoer niet geschiedt door middel van een openbaren dienst. 2. De gemeenteraad stelt voor de, onder d van het vorige lid bedoelde, ambtenaren eene instructie vast, waarbij mede worden geregeld hunne benoeming, hunne schorsing, hun ontslag en hunne bezoldiging. Art. 22 - 30 ln liet geval, bedoeld bij artikel 20, derde lid, wordt deze instructie alleen door den raad der centrale gemeente vastgesteld. De laatste alinea van het 2e lid is toegevoegd hij de wet van 18 Mei 1922, S. 305. — Voor de toelichting zie onder artikel 20. — Tegen overtreding kan hij plaatselijke verordening straf worden bedreigd. Zwaardere strafbedreiging is niet noodig, omdat de overtreding van het onder e bepaalde alleen kleine hoeveelheden vleesch kan betreffen. (M. v. A.) Art. 22. ï. De besluiten tot vaststelling, aanvulling, wijziging of intrekking van de verordening op den keuringsdienst en van de instructie voor de, met de keuring en de herkeuring belaste, ambtenaren zijn onderworpen aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten. De artikelen 196 en 197 der Gemeentewet zijn van toepassing met dien verstande, dat de daar genoemde termijn wordt gesteld op twee maanden. 2. Alvorens te beslissen winnen Gedeputeerde Staten het advies in van den inspecteur, belast met het toezicht op de naleving van deze wet. Zij zenden den inspecteur afschrift van hun besluit. 3. Het besluit van Gedeputeerde Staten, waarbij de goedkeuring wordt geweigerd, wordt met redenen omkleed. 4. De gemeenteraad en de inspecteur kunnen van het besluit van Gedeputeerde Staten binnen dertig dagen na ontvangst van het afschrift van het besluit bij Ons in beroep komen. Artikel 201 der Gemeentewet is van toepassing. — 31 — Art. 22 5. Wordt, buiten het geval van voorziening, bedoeld in het vierde lid, het besluit van Gedeputeerde Staten door Ons vernietigd, dan hebben deze opnieuw uitspraak te doen met inachtneming van Onze beslissing. 6. De artikelen 166 en 169—173 der Provinciale Wet en de artikelen 166, 168, 172 en 174—177 der Gemeentewet zijn van toepassing, met dien verstande, dat de afkondiging geschiedt binnen veertien dagen na de dagteekening van het besluit, waarbij de goedkeuring is verleend, en dat het formulier van afkondiging bij algemeenen maatregel van bestuur wordt Vastgesteld. Het formulier van afkondiging is vastgesteld bij besluit van 12 Augustus 1920, S. 706. Zie Bijlagen, bladz. 91. 1. Artikel 196 en 197 der Gemeentewet luiden als volgt : Art. 196. Gedeputeerde Staten beslissen omtrent de in beide vorige artikelen bedoelde besluiten, binnen dertig dagen na dien, waarop zij hun zijn aangeboden. Art. 197. Zij worden geacht het besluit goed te keuren, waaromtrent zij, binnen den in het vorig artikel gestelden termijn, geene beslissing of geen berigt, de beslissing verdagende, aan het bestuur, dat het besluit nam, hebben ingezonden. — Tegen een besluit van Gedeputeerde Staten, waarbij wordt geconstateerd, dat een raadsbesluit krachtens dit artikel geacht moet worden te zijn goedgekeurd, staat geen hooger beroep open. (Besluit van 25 Augustus 1902, n». 29.) 4. Voor artikel 201 der Gemeentewet : zie bij de toelichting achter artikel 10. 6. Artikelen 166 en 169—173 der Provinciale Wet luiden aldus : Art. 166. De besluiten der Staten en Gedeputeerde Staten, die met de wetten of het algemeen belang strijdig zijn, worden door Ons geschorst of vernietigd. Art. 23 — 32 — Art. 169. In alle andere, door de twee vorige artikelen niet bedoelde gevallen, wordt de schorsing of vernietiging van besluiten der Staten en Gedeputeerde Staten door Ons bevolen, bij een met redenen omkleed, i> Jtet Staatsblad te plaatsen besluit, dat ingeval van schorsing den duur hiervan bepaalt. Art. 170. Schorsing stuit onmiddellijk de werking van het geschorst besluit. Zij kan niet langer duren dan een jaar. I Art. 171. Is binnen den voor de schorsing bepaalden tijd de vernietiging van het besluit door Ons met uitgesproken, dan wordt dit geacht geldig te zijn. Art. 172. Een besluit, dat geschorst is geweest, kan niet opnieuw worden geschorst. Art. 173. Vernietiging van wege strijd met de wet brengt mede vernietiging van alle del gevolgen van het vernietigd besluit. Bij vernietiging vanwege strijd met het algemeen belang, kunnen die gevolgen, welke; niet met dat belang strijden, in stand blijven. De in het 6e lid aangehaalde artikelen der Gemeentewet luiden aldus : Art. 166. De verordeningen, tegen wier overtreding straf is bedreigd, worden, zooveel mogelijk, ontworpen door een vaste commissie uit den Baad, waarvan de Burgemeester voorzitter is. Art. 168. Deze verordeningen verbindern niet, dan wanneer zij behoorlijk zijn afgekondigd. Art. 172. De afkondiging geschiedt op de wijze, te bepalen bij eene plaatselijke verorde-, ning, die tevens het noodige voorschrift, om; van de gedane afkondiging te doen blijken, bevat. Art. 174. De verordeningen treden, indien zij geen ander tijdstip daartoe aanwijzen, in werking op den derden dag na dien, waarop j zij zijn afgekondigd. Art. 175. De afgekondigde verordeningen; worden, gedurende drie maanden, op de secretarie der gemeente voor een ieder ter lezing nedergelegd. Zij worden hetzij in druk, hetzij in afschrift, tegen betaling der kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld, en medegedeeld aan het kantongeregt, arrondissements-regtbank en het geregtshof, waaronder de gemeente behoort, en aan het openbaar ministerie bij die collegiën. Het oorspronkelijke stuk wordt tei secretarie bewaard. Art. 176. Jaarlijks doen Gedeputeerde Staten in het provinciaal blad eene korte opgaaf plaatsen van het gedurende het vorige jaar door de gemeentebesturen hunner provincie afgekondigde verordeningen. Art. 177. Door de in art. 166 bedoelde commissie, of waar deze niet bestaat, door Burge- — 33 — Art 23« meester en Wethouders, wordt aanhoudend onderzocht, aan welke van de bepalingen der plaatselijke verordeningen, tegen wier overl treding straf is bedreigd, voortdurende kracht i^jtojj te kennen, en van de uitkomsten van dit onderzoek jaarlijks aan den Raad verslag gedaan. Art. 23. 1. Indien de goedkeuring is geweigerd, onderwerpt de gemeenteraad binnen drie maanden na de dagteekening van het besluit van Gedeputeerde Staten of van Ons met inachtneming van de beslissing een nieuw besluit aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten. 2. Indien hieraan niet voldaan is of indien bij dat nieuwe besluit de beslis- ! sing van Gedeputeerde Staten of van Ons naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet of niet voldoende in acht is genomen, wordt de gemeenteraad geacht weigerachtig te zijn mede te werken tot de uitvoering van deze wet. 3. Gedeputeerde Staten, den inspecteur gehoord, stellen alsdan de verordeningen of instructies vast. Het vierde lid van artikel 22 vindt overeenkomstige toepassing. Art. 23a. 1. Wij kunnen gemeenten aanwijzen, die den keuringsdienst gezamenlijk moeten regelen. De regeling is onderworpen aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten. Is binnen een door Ons bepaalden termijn een regeling als bovenbedoeld niet aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten onderworpen of keuren Gedeputeerde Staten de regeling niet goed, dan wordt zij door dat College vastgesteld. 2. Liggen de gemeenten, die Wij ingevolge het eerste lid hebben aangewezen, 8. & J n». 98, 2» dr. 2 Art 24 — 34 — in meer dan ééne provincie, dan treden voor de toepassing van dat lid Wij in de plaats van Gedeputeerde Staten. 3. De kosten van de in dit artikel bedoelde gemeenschappelijke regeling worden geacht te behooren tot de uitgaven, bedoeld in artikel 205 der Gemeentewet. Artikel 212 dier wet is van toepassing. Zie voor de toelichting van dit artikel onder art. 20. — In de M. v. A. werd er nadrukkelijk op gewezen, dat samenwerking van gemeenten, d.w.z. het gezamenlijk instellen van een keuringsdienst, niet van zelf medebrengt de oprichting van een centrale slachtplaats. Artikel 205 der Gemeentewet bepaalt : a. enz. r. alle uitgaven, door bijzondere wetten aan de gemeente opgelegd. Artikel 212 der Gemeentewet luidt als volgt : Wanneer de Raad weigert de door de wet aan de gemeente opgelegde uitgaven op de begrooting van uitgaven te brengen, geschiedt zulks door Gedeputeerde Staten. Indien, in dat geval, de plaatselijke inkomsten niet toereikende zijn, en de Raad weigert, nieuwe middelen tot dekking voor te dragen, worden de overige, niet bij de wet aan de gemeente opgelegde uitgaven door Gedeputeerde Staten, bij een in het provinciaal blad te plaatsen besluit, in zoodanige reden verminderd, dat tusschen de plaatselijke inkomsten en uitgaven evenwigt zij. Art. 24. Onder voorwaarden, bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen, kunnen uit 's Rijks kas aan gemeenten, afzonderlijk of gezamenlijk : a. rentedragende voorschotten worden verstrekt voor de oprichting van openbare slachthuizen ; b. bijdragen worden verleend in de voor rekening der gemeenten blijvende kosten van de keuringsdiensten. — 85 — Art. 24 Zie het besluit van 24 Maart 1921, S. 637. (Bijlagen, bladz. 96.) — Op de vraag in het Voorloopig Verslag van de le Kamer gedaan, of indien er in eene gemeente een openbaar slachthuis is, het houden van andere slachthuizen verboden is, antwoordde de Regeering : Indien er in eene gemeente een openbaar slachthuis is, zal het houden van slachthuizen niet van rechtswege verboden zijn, maar zal de gemeente die andere inrichtingen kunnen weren met behulp van art. 4, 3°, van de Hinderwet.1 Artikel 26 van het ontwerp (Vleeschkeuringswet) opent daartoe de gelegenheid, indien van een slachthuis van een naburige gemeente gebruik kan worden gemaakt. Hierbij is de goedkeuring van Gedeputeerde Staten voorbehouden. (M. v. A. aan de le Kamer.) — Voor een goede werking van de vleeschkeuring zijn slachthuizen van onschatbaar nut. Toch is het begrijpelijk, hoewel te betreuren, dat de gemeenten in den regel niet dan schoorvoetend tot de oprichting van openbare slachthuizen overgaan, de geldelijke risico is niet zonder beteekenis. De ondergeteekenden meenen, dat de Woningwet daarvoor een gezond voorbeeld geeft, door de gemeenten op te wekken, maar aan haar verantwoordelijkheid te laten. Het onder a voorgestelde wordt hierdoor verklaard. Met betrekking tot het onder 6 1 Dit artikel luidt aldus : Bij plaatselijke verordening kan de gemeenteraad : 1°. enz. 3°. in het belang der openbare orde, veiligheid of gezondheid verbieden eene slachterij, vilder ij, penserij, drogerij, rookerij of zouterij van dierlijke stoffen, of eene inrichting bestemd ter bewaring of verwerking van bloed of dierlijk afval op te richten, te hebben of te gebruiken,' indien in de gemeente eene inrichting aanwezig is, waarin belanghebbenden, onder eveneens bij verordening vastgestelde voorwaarden het bedrijf kunnen uitoefenen, waartoe eene inrichting wordt vereischt als bij de verordening verboden. Plaatselijke verordeningen, in dit artikel bedoeld, gelden voor een bepaalden, daarin genoemden tijd, die 20 jaren niet mag te boven gaan. Zij kunnen, voordat de tijd is afgeloopen, telkens worden vernieuwd. Art 25 geformuleerde wordt op het volgende gewezen. Vermoedelijk zullen de keuringsdiensten bij goed beheer geene of hoogst onbeduidende nadeelige saldi opleveren, maar vooral in de kleine gemeenten bestaat daar toch kans op. De geldelijke lasten, welke die gemeenten zich moeten getroosten, zijn in de eerste plaats te haren, maar ook ten algemeenen nutte. De andere gemeenten des lands zullen er door beschermd worden. Het is daarom billijk, dat de wetgever, die dwingt tot deze lasten, ook uitzicht op hulp opent. (M. v. T.) — Zie ook het K. B. van 6 Februari 1922, n\ 6, waarbij werd verworpen het beroep van den raad der gemeente Leeuwarden tegen het besluit van Ged. Staten van Friesland, waarbij goedkeuring was onthouden aan de raadsbesluiten strekkende tot de oprichting van een gemeentelijk slachthuis. Deze beslissing steunde op de overweging, dat bij minder gunstigen toestand der gemeente-financiën de oprichting van een slachthuis niet behoort tot de onafwijsbare uitgaven. — In hoofdzaak zal een bijdrage alleen gegeven worden, indien de kosten van een behoorlijken dienst te hoog zijn om door keurloonen gedekt te worden en de financieele toestand van de gemeente hulp billijkt. Vóór dat tot de vaststelling wordt overgegaan, zal met Gedeputeerde Staten overleg worden gepleegd. (M. v. A.) Art. 25. Met de keuring en de herkeuring van slachtdieren en van vleesch worden alleen belast personen, die in het bezit zijn van het diploma van veearts, bedoeld in artikel 13 van de wet van 8 Juli 1874 (Staatsblad n°. 99) en in artikel 46 van de wet van 15 December 1917 (Staatsblad n°. 700); met de keuring, onder toezicht en verantwoordelijkheid van deze personen, kunnen in de, bij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen, gevallen mede worden belast personen, die volgens regels, bij algemeenen maatregel van — 37 — Art. 26 bestuur vast te stellen, bevoegd zijn als hulpkéurmeester van vee en vleesch op te treden. Zie het besluit van 5 Juni 1920, S. 285, nader aangevuld en gewijzigd hij besluit van 5 Januari 1922, S. 2. (Bijlagen, bladz. 57.) — Voor de opleiding van hulpkeurmeesters van vee en vleesch: zie het besluit van 22 Juni 1920, S. 314. (Bijlagen, bladz. 74.) — Verschillende gemeenten kunnen gezamenlijk een veearts voor de keuring in dienst nemen. Vooral in een complex van, wellicht tamelijk verspreid liggende, kleinere gemeenten evenwel zal een veearts niet alles zelf kunnen en behoeven te doen. Onder zijne verantwoordelijkheid zal men hulpkeurmeesters in dienst moeten nemen voor de eenvoudige keuringen. Van wege het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel is de meer eenvoudige opleiding van hulpkeurmeesters reeds sinds eenigen tijd bevorderd; daarmede zal kunnen worden voortgegaan. (M. v. T.) — Voor de bevoegdheid, om als hulpkeurmeester op te treden, zullen in het algemeen zekere eischen van bekwaamheid worden gesteld. Hoever daarbij zal worden gegaan, staat nog niet vast. Van de eischen zal het ook afhangen hoever de bevoegdheid zal kunnen gaan. (M. v. A.) — Wettelijke plicht om de herkeuring op te dragen aan meer dan één veearts zou verder gaan dan thans praotijk is. Meermalen toch nemen ook belanghebbenden genoegen met herkeuring door één veearts, indien deze iemand van onbetwistbaar gezag is. Het is raadzaam dit punt aan de plaatselijke verordeningen ter regeling over te laten. Het behoeft geen nader betoog, dat meer dan ééne gemeente zich de diensten van een zelfden veearts, zelfs van een zelfden hulpkeurmeester zal kunnen verzekeren. (M. v. A.) — De aangehaalde wetsartikelen hebben betrekking op de verkrijgbaarstelling van het diploma van veearts aan de Veeartsenijschool, resp. Veeartsenijkundige Hoogesehool. Art. 26. 1. Een gemeenteraad kan verbieden het oprichten, hebben of gebrui- Art. 26 — 38 — ken van slachterijen, vilderijen, penserijen, drogerijen, rookerijen, zouterijen van dierlijke stoften, vetsmelterijen en inrichtingen, bestemd tot bewaring of verwerking van bloed of dierlijken afval, indien de ingezetenen van die gemeente krachtens eene regeling het bedrijf kunnen uitoefenen in een slachthuis in eene naburige gemeente. 2. Het bepaalde in de artikelen 22 en 23 is op de verordening en op de regeling, bedoeld in het eerste lid, van toepassing. 1, 2. Aangezien een goed slachthuis voor de bereiking van het doel van deze wet beteekenende hygiënische voordeelen biedt is het wenschelijk de in dit artikel geformuleerde nieuwe bevoegdheid te geven aan de gemeenten, die er niet licht aan zullen kunnen denken zeiven een slachthuis op te richten, maar die zich bevinden in de nabijheid van een gemeente, waar een slachthuis is en waarvan zonder bezwaar gebruik zou kunnen worden gemaakt. De voorwaarden, waarop dit gebruik zal kunnen geschieden, zullen moeten vaststaan en dus bij de regeling bepaald moeten zijn. — De redactie van art. 26 is in overeenstemming met die van artikel 4, 3°., der Hinderwet. (M. v. A.) — Vetsmelterijen worden hier afzonderlijk genoemd, omdat zij ook in art. 19 afzonderlijk zijn genoemd. Voor de werkzaamheden, die in vetsmelterijen geschieden, zijn de gemeentelijke (en ook de andere) slachthuizen in het algemeen minder geschikt. Daarom zullen voor vetsmelterijen, als afzonderlijke inrichtingen, ook afzonderlijke voorschriften gegeven moeten worden. (M. v. A.) — De bepaling van art. 4, 3°., der Hinderwet betreffende den duur der verordening1 is hier 1 De hier bedoelde bepaling in art. 4, sub 3°, van de Hinderwet luidt n.1. als volgt: Plaatselijke verordeningen, in dit artikel bedoeld, gelden voor een bepaalden daarin genoemden tijd, die 20 jaren niet mag te boven gaan. Zij kunnen, voordat de tijd is afgeloopen, telkens worden hernieuwd. — 39 — Art. 28 niet overgenomen, omdat een verbod kan blijven gelden zoolang de gelegenheid in de andere ge meente openstaat. (M. v. A.) Zie voorts ook onder artikel 9. Van den invoer van vleesch en vleeschwaren. Art. 27. 1. Invoer van vleesch heeft plaats langs de, door Onzen Minister van Arbeid in overleg met Onzen Minister van Financiën aan te wijzen, eerste kantoren, waar het op kosten van den invoerder door een, door Ons aan te wijzen, ambtenaar wordt gekeurd. 2. Het eerste lid is in de, bij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen, gevallen niet van toepassing op kleine hoeveelheden vleesch, bestemd uitsluitend voor huishoudelijk gebruik van, aan de grenzen wonende, personen. 3. Onze Minister van Arbeid kan den invoer toestaan van vleesch, dat zich bevindt in of op een middel van vervoer en bestemd is uitsluitend voor het persoonlijk gebruik van hen, die daarin of daarop verblijven. De in het le lid bedoelde eerste kantoren zijn aangewezen bij beschikking van de Ministers van Arbeid en van Financiën van 20/22 Mei 1922 (Ned. Staatscourant n°. 103) (zie Bijlagen, bladz. 113); de daar genoemde ambtenaren bij besluit van 24 Mei 1922, S. 78 (Ned. Staatscourant n°. 104). (Zie Bijlagen, bladz. 115.) — Bij besluit van 26 April 1922, S. 225, nader aangevuld en gewijzigd bij besluit van 19 Juni 1922, S. 418, zijn de in het 2e lid bedoelde gevallen aangewezen. (Zie Bijlagen bladz. 106.) Art. 28. Bij algemeenen maatregel van bestuur wordt bepaald, onder welke Art. 29 — 40 — voorwaarden de invoer van vleesch geoorloofd is. Zie het besluit van 26 April 1922, S. 225, zooals dit nader is aangevuld en gewijzigd bij besluit van 19 Juni 1922, S. 418. (Bijlagen bladz. 106.) — Hierbij komt allereerst in aanmerking overlegging van een bewijs, dat het vleesch op de plaats van herkomst reeds behoorlijk werd onderzocht en goedgekeurd. In de tweede plaats moet het vleesch in zoodanigen vorm ter keuring worden aangeboden en zoodanig voorzien zijn van, voor de keuring onmisbare organen, dat van een degelijk onderzoek sprake zijn kan. Voor verseh vleesch zal als voorwaarde moeten worden gesteld, dat het bij geheele of halve dieren wordt ingevoerd en dat de noodige ingewanden er nog aan bevestigd zijn. (M. v. T.) Art. 29. 1. Ingevoerd vleesch wordt goedgekeurd of afgekeurd en als zoodanig gemerkt. 2. Afgekeurd vleesch wordt volgens, door Ons te geven, voorschriften door de zorg van den ambtenaar, bedoeld in artikel 27, eerste lid, onbruikbaar gemaakt voor voedsel voor mensch en dier, tenzij het binnen tweemaal vier en twintig uren door de belanghebbenden wordt uitgevoerd naar het land van herkomst. 3. Onbruikbaarmaking van voedsel voor mensch en dier geschiedt onverwijld, indien het vleesch dreigt in ontbinding over tc gaan. Herkeuring en voorwaardelijke goedkeuring zijn hier practisch niet wel mogelijk. (M. v. T.) — De voorschriften, in het. 2" lid bedoeld, zijn gegeven bij besluit van 26 April 1922, S. 225, nader gewijzigd en aangevuld bij besluit van 19 Juni 1922, S. 418 (Bij'-gen bladz. 106), als- - 41 Art. 31 mede bij besluit van 24 Mei 1922, n°. 79, Ned. Staatscourant n<\ 103. (Bijlagen, bladz. 116.) Art. 30. 1. Bij algemeenen maatregel van bestuur wordt bepaald: a. welke vleeschwaren ingevoerd mogen worden; b. onder welke voorwaarden de invoer van die vleeschwaren geoorloofd is. 2. Onze Minister van Arbeid kan den invoer toestaan van vleeschwaren, die niet in den algemeenen maatregel van bestuur zijn genoemd, indien zij zich bevinden in of op middelen van vervoer en bestemd zijn uitsluitend voor het persoonlijk gebruik van hen, die daarin of daarop verblijven. Zie het Kon. Besluit van 6 Juni 1922, S. 395, onder de Bijlagen opgenomen (bladz. 126). — Ter uitsluiting van willekeur verzochten sommige leden bij de behandeling in de afdeelingen om nadere aanduiding van de vleeschwaren, welke ingevoerd mogen worden, alsook van de voorwaarden, waaraan bij den invoer moet worden voldaan. De Regeering antwoordde, dat dit niet mogelijk en niet raadzaam is. De industrie wisselt onophoudelijk; wettelijke begrenzing zou neerkomen op gelegenheid tot wetsontduiking. Het belang van de Volksgezondheid vordert op dit punt onbeperkte vrijheid van de Regeering. (M v. A.) Van het toezicht. Art. 31. Onder de bevelen van Onzen Minister van Arbeid wordt het toezicht op de naleving van deze wet opgedragen aan een hoofdinspecteur en aan inspecteurs, die door Ons worden benoemd, geschorst en ontslagen, en wier werkkring en bevoegdheden bij algemeenen maatregel van bestuur worden geregeld. Art. 82 42 - Art. 32. Burgemeester en Wethouders geven aan den bevoegden ambtenaar alle verlangde inlichtingen betreffende de naleving van deze wet en van de, te harer uitvoering gegeven, voorschriften. De hoofden en bestuurders van bedrijven en ondernemingen, op welke voorschriften van deze wet of te harer uitvoering gegeven van toepassing zijn, geven aan den bevoegden ambtenaar de verlangde inlichtingen omtrent zaken en feiten, de naleving van die voorschriften betreffende. Strafbepalingen. Art. 33. Hij die de kennisgeving, voorgeschreven in de artikelen 6 en i, of in het geval van vrijstelling krachtens artikel 6« de kennisgeving, voorgeschreven in het derde lid van laatstgenoemd artikel, niet of niet overeenkomstig de daar bedoelde voorschriften doet, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste acht dagen of geldboete van ten hoogste vijftig gulden. Dit artikel is aldus gewijzigd tij de wet van 18 Mei 1922, S. 305. Art. 34. I. Hij die een aan keuring onderworpen slachtdier zonder vergunning slacht, of bij het slachten handelt in strijd met voorwaarden, waaronder de vergunning tot slachten is verleend, of met de, krachtens artikel 18, tweede lid, vastgestelde, voorschriften met betrekking tot de wijzen, waarop slachtdieren mogen worden geslacht, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste dertig dagen of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. — 43 — Art. 35 2. Hij die een geslacht dier, dat niet verkeert in den toestand, beschreven krachtens artikel 18, eerste lid, letter d, ter keuring aanbiedt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. 2. Het ontbreken van een orgaan kan aan een onwillekeurige omstandigheid te wijten zijn, maar het kan ook gevolg zijn van een toeleg, om den ambtenaar, met de keuring belast, op een dwaalspoor te leiden. In het laatste geval zal, bij herhaling, straf moeten volgen. (M. v. A.) Art. 35. 1. Hij, die vleesch, dat aan keuring is onderworpen, doch niet van het voorgeschreven merk is voorzien, of vleesch dat aan keuring is onderworpen, doch niet overeenkomstig deze wet of de te harer uitvoering gegeven voorschriften is gekeurd, verkoopt, te koop aanbiedt, aflevert, ten geschenke geeft, vervoert of doet vervoeren anders dan ter naleving van eenig wettelijk voorschrift, tot vervoer anders dan ter naleving van eenig wettelijk voorschrift of ter aflevering voorhanden heeft, of tenzij in afwachting van de keuring, in voorraad heeft, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden. 2. Hij die, behoudens het bepaalde in artikel 9, vleesch van de eene gemeente naar de andere vervoert zonder dat aan de voorwaarden, vastgesteld krachtens artikel 18, eerste lid, letter 7c, wordt voldaan, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste honderd gulden. 3. Hij, die vleesch, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, Art. 35 - 44 ■ dat het afkomstig is van een dier; dat ten gevolge van de toepassing van artikel 6a, eerste lid, niet aan keuring voor en na het slachten is onderworpen, verkoopt, te koop aanbiedt, aflevert, ten geschenke geeft, of vervoert of doet vervoeren of tot vervoer voorhanden heeft, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hóógste driehonderd gulden. 4. De verbodsbepalingen betreffende „ten geschenke geven" en „vervoer", bedoeld in het vorig lid, zijn niet van toepassing voor zooveel betreft vleesch tot een hoeveelheid van ten hoogste 10 kilogram, bestemd om ten geschenke te worden gegeven aan of om gerookt te worden bij anderen dan hen, die werkzaam zijn in het slagersbedrijf, in het bedrijf der verduurzaming of bereiding van vleesch of vleeschwaren en de met dezen samenwonende personen, mits het vleesch vergezeld zij van een door of vanwege den Burgemeester afgegeven vervoerbiljet, waarop zijn aangeduid de namen van den bewoner van het perceel waar het dier geslacht is en van den persoon, voor wien het bestemd is, benevens den te volgen weg, langs welken het vervoerd wordt en onder voorwaarde dat het de gemeente niet wordt uitgevoerd. 5. Indien tijdens het plegen van eene overtreding als bedoeld in het eerste en het derde lid van dit artikel nog geen twee jaren zijn veriaopen sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens die overtreding onherroepelijk is geworden of de opgelegde boete is betaald, wordt hij gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden. — 45 — Art. 38 Het le lid is aldus gewijzigd, het 3e, 4e en 5" lid zijn toegevoegd bij de wet van 18 Mei 1922, S. 305. 3. Het verbod van vervoer is onmisbaar als middel tegen ontduiking. Verhuist een gezin, dan is gerookt en gezouten vleesch als verduurzaamd vleesch vrij van vervoer. Versch vleesch kan niet zoolang bewaard worden, dat het bij verhuizing tot bezwaar kan leiden. (M. v. A. ) 5. In verband met het gevaar, dat uit de overtreding dreigt, wordt voor het geval van reoidive verzwaring van straf voorgesteld. (M v. A.) — Bij de strafbepalingen van artikelen 33 tot 43 valt nog te letten op artikel 17. In de gevallen van artt. 35 en 39 kan de keuring nog worden toegelaten in de gevallen van de artt. 36, 37 en 40 daarentegen schijnt onbruikbaarraaking voor voedsel het eenige middel om de volksgezondheid te beschermen. (M. v. T.) Art. 36. Hij die vleesch invoert in strijd met het bepaalde in artikel 27, of in strijd met de bepalingen van den algemeenen maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 28, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste dertig dagen of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. Art. 37. Hij die wederrechtelijk of zonder inachtneming der, te dien aanzien, gegeven voorschriften vleeschwaren invoert, of, wetende, dat zij aldus zijn ingevoerd, vleeschwaren verkoopt, te koop aanbiedt, aflevert, ten geschenke geeft, tot vervoer of aflevering voorhanden heeft, in voorraad heeft, vervoert of doet vervoeren, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste dertig dagen of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. Art. 38. Het hoofd of de bestuurder Art. 39 — 46 — van een bedrijf of eene onderneming van verduurzamen en toebereiden van vleesch of van bereiden van vleeschwaren, waarin een der voorschriften van den algemeenen maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 2, tweede lid, wordt overtreden, of het hoofd of de bestuurder van eene inrichting, als bedoeld in artikel 19, welke niet voldoet aan de eischen, gesteld bij den algemeenen maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 19, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste dertig dagen of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. Aft. 39. Hij die vleesch wederrechtelijk onttrekt aan keuring of herkeuring, of aan bruikbaarmaking of onbruikbaarmaking voor voedsel voor mensch en dier, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste dertig dagen of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. Wanneer beslist is, dat vleesch door sterilisatie bruikbaar moet worden gemaakt, is een andere behandeling b.v. zouten, niet toelaatbaar. Vernietiging zou een uiterste zijn, waarmede in den regel deze ongehoorzaamheid niet behoeft te worden gestraft, omdat de volksgezondheid het niet vordert. (M. v. A.) Art. 40. Hij die, behoudens het bepaalde in artikel 15, 2e lid, vleesch, dat afgekeurd is, of onbruikbaar gemaakt is voor voedsel voor mensch en dier, of dat bedorven of op andere wijze ondeugdelijk geworden is, of vleeschwaren, die bereid zijn in strijd met de voorschriften van den algemeenen maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 2, tweede lid, of die bedorven of op andere wijze ondeugdelijk geworden zijn, verkoopt, te koop aanbiedt, aflevert, ten geschenke geeft, tot vervoer — 47 — Art. 42 of aflevering voorhanden heeft, in voorraad heeft, of, tenzij' ter naleving van eenig wettelijk voorschrift, vervoert of doet vervoeren, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste dertig dagen of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. De woorden in den aanhef: „behoudens het bepaalde in artikel 15, 2° lid' zijn ingevoegd bij de wet van 18 Mei 1922, S. 305. — In hetgeen hier is bepaald, is reeds voor een gedeelte voorzien in de artt. 174' en 175 van het Wetboek van Strafrecht. Dit maakt intusschen deze speciale regeling niet overbodig. Immers de artt. 174 en 175 vinden door hun beperkte omschrijving betrekkelijk weinig toepassing. De speciale regeling zal derogeeren aan de algemeene van het Wetboek van Strafrecht. Valt iemand onder het hereik van de beide strafbepalingen, dan wordt, volgens het algemeen beginsel, toegepast de strafbepaling met de zwaarste hoofdstraf. (M. v. A.) Art. 41. Het maximum van de straffen, bij de artikelen 33—40 bepaald, wordt verdubbeld, indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verloopen, sedert eene veroordeeling van den overtreder wegens een der, in die artikelen strafbaar gestelde, feiten onherroepelijk is geworden of de, bij die veroordeeling opgelegde, geldboete is betaald. Art. 42. 1. Bij eene eerste veroordeeling wegens een der, in de artikelen 34, 35, 37, 39 of 40 strafbaar gestelde, feiten kan de rechter de openbaarmaking van zijne uitspraak gelasten. 2. Indien de overtreder binnen vijf jaren, nadat de eerste veroordeeling onherroepelijk is geworden of de opgelegde Art. 43 — 48 — boete is betaald, andermaal wegens een dier feiten wordt veroordeeld, gelast de rechter de openbaarmaking vari zijne uitspraak. Art. 43. De, bij deze wet strafbaar gestelde, feiten worden beschouwd als overtredingen. In de M. v. T. merkt de Regeering ten aanzien van artt. 33—43 op. dat het in het verkeer brengen van ondeugdelijk vleesch — en aan de keuring onttrokken vleesch zal daarmee in beginsel gelijk zijn te stellen — een winstgevend bedrijf is, dat ernstig gevaar oplevert voor de volksgezondheid. Bedreiging met geldboete alleen zou dan ook niet voldoende zijn. De ervaring, in verschillende gemeenten ten opzichte van overtredingen der vleeschverordeningen opgedaan, heeft geleerd, dat, wanneer als straf boete wordt opgelegd, veel patroons de overtredingen door hun ondergeschikten doen uitvoeren, die zich daartoe leenen, omdat de patroon de boete betaalt. De eigenlijke dader gaat zoo vrij uit. De willigheid van de ondergeschikten zou ten deze geringer worden, wanneer hun hechtenis te wachten stond. Hiertegenover staat, dat het hard zou zijn den ondergeschikte streng te straffen, waar eigenlijk de patroon de schuldige is ; daarom wordt naast hechtenis ook geldboete genoemd. Art. 44. Met het opsporen van de, in deze wet en in de, bij deze wet bedoelde, plaatselijke verordeningen strafbaar gestelde, feiten zijn behalve de ambtenaren, aangewezen bij artikel 8 van het Wetboek van Strafvordering, belast de marechaussee, de ambtenaren van de Rijks- en gemeentepolitie, de ambtenaren, belast met de keuring van slachtdieren, en de ambtenaren, ingevolge artikel 31, belast met het toezicht op de naleving van deze wet. Art. 45. I. De personen, bedoeld in — 49 — Art. 46 artikel 44, zijn bevoegd binnen den kring, waarin zij werkzaam zijn, erven, weiden, diergaarden, stallen, middelen van vervoer, slachterijen, vleeschwinkels, bewaarplaatsen van vleesch, vleeschwarenfabrieken, vilderijen, penserijen, drogerijen, rookerijen, zouterijen van dierlijke stoffen, vetsmelterijen en inrichtingen, bestemd tot bewaring en verwerking van bloed of dierlijken afval, en voorts alle lokalen of plaatsen, waar een der, in artikel 44 bedoelde, strafbare feiten plaats vindt of waar redelijkerwijze vermoed kan worden, dat zoodanig feit plaats vindt, binnen te treden. Wordt hun de toegang geweigerd, dan verschaffen zij zich dien desnoods met inroeping van den sterken arm. 2. In plaatsen, in het eerste lid bedoeld, die tevens woningen zijn of alleen door eene woning toegankelijk zijn, treden zij tegen den wil van den bewoner niet binnen dan op vertoon van een schriftelijken bijzonderen last van den burgemeester of den kantonrechter. Van dit binnentreden wordt door hen procesverbaal opgemaakt, dat binnen tweemaal vier en twintig uren aan dengene, in wiens woning is binnengetreden, in afschrift wordt medegedeeld. Overgangs- en slotbepalingen. Art. 46. Door Onzen Minister van Arbeid kan ten aanzien van eene gemeente voor ten hoogste vijf jaren na het in werking treden van deze wet ontheffing worden verleend van de keuring vóór het slachten van schapen, geiten en varkens, onder voorwaarde, dat vleesch van die dieren niet uit die gemeente wordt uitgevoerd. Art. 47 — 00 — De Minister van Arbeid heeft in de Staatscourant van 5 September 1922, n°. 172, er de aandacht op gevestigd, dat de vrijstellingen in art. 6a en in art. 46 bedoeld, niet te gelijk aan eene gemeente worden verleend. De gemeenten moeten tusschen beide vrijstellingen kiezen. — Waarschijnlijk zal niet van den aanvang a in alle gemeenten voldoende personeel aanwezig zijn voor alle keuringen; bovendien kan het zijn, dat plaatselijke omstandigheden aanvankelijk een beletsel zijn om alle keuringen te verrichten. Na verloop van eenigen tijd zal de wet ook in die gemeenten geheel doorgevoerd moeten worden. Het belang van de volksgezondheid laat niet toe ook voor eenhoevige dieren en runderen ontheffing van de keuring vóór het slachten te verleenen. Bij deze dieren komen ziekten, die leiden tot noodslachtingen en sterfgevallen, veelvuldig voor. Werd de ontheffing nu ook ten aanzien van deze dieren gegeven, dan zouden belanghebbenden die noodslachtingen en sterfgevallen, waarbij voor de volksgezondheid toezicht zoo noodig is, als gewone slachtingen kunnen doen doorgaan en aan toezicht onttrekken. Ook ten aanzien van schapen, geiten en varkens zal intusschen de voorwaarde moeten gelden, dat het vleesch niet worde uitgevoerd. Werd uitvoer toegelaten, dan zouden allicht mingezonde dieren naar die gemeenten worden gebracht om na slachting daar in andere gemeenten in den handel te worden gebracht. (M. v. T.) Art. 47. Inrichtingen, bedoeld in artikel 19, welke op 1 Januari 1922 bestonden, zijn gedurende vijf jaren na het in werking treden van den, in dat artikel bedoelden, algemeenen maatregel van bestuur vrijgesteld van de daarin te stellen eischen. Het bepaalde in artikel 38 is, voor zooveel die eischen betreft, op de houders van die inrichtingen gedurende dien termijn niet van toepassing. Art. 49 Bij de wet van 18 Mei 1922, S. 305. ia 1 Januari 1919 vervangen door 1 Januari 1922. Art. 48. 1. De raden van de gemeenten, waar een keuringsdienst nog niet bestaat, onderwerpen binnen een door Ons te bepalen termijn de noodige verordeningen en instructies aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten. 2. De raden van de gemeenten, waar een keuringsdienst bestaat, onderwerpen binnen een door Ons te bepalen termijn de noodige aanvullingen en wijzigingen van verordeningen en instructies aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten. 3. De artikelen 22 en 23 zijn van toepassing, j Bij Besluit van 27 Februari 1922, S. 89, is bepaald, dat aan de voorschriften van net le en 2- lid moet zijn voldaan vóór 7 April 1922. Art. 49. Alle stukken, uit deze wet voortvloeiende, zijn vrij van rechten en kosten en van de formaliteit van registratie. Art. 50. Deze wet is niet van toepassing op dieren, welke voor wetenschappelijk onderzoek zijn bestemd en, onder nader bij algemeenen maatregel van bestuur te bepalen voorwaarden, op vleesch, dat bestemd is voor uitvoer naar het buitenland of dat goedgekeurd is krachtens de „wet op de uitvoerkeuring van vleesch 1907 (Staatsblad h°. 217)". Artikel 50 is zoodanig geredigeerd, dat in de behoeften van de praktijk zoo volledig mogelijk voorzien worde. Er wordt vleesch uil Art. 51 — 52 — gevoerd naar b.v. Duitachland. De toestand, waarin het voor dien uitvoer moet verkeeren, laat keuring volgens de voorschriften van deze wet niet toe. Andere landen kunnen almede bijzondere eischen stellen. Om dezen uitvoer niet te belemmeren, moet het vleesch aan de toepassing van de binnenlandsche keuring onttrokken worden. Er zullen evenwel voorschriften noodig zijn ter wering van misbruik. Welke die voorschriften zullen moeten zijn, zal afhangen van de eischen, die het buitenland stelt. Zij moeten daarom bij algemeenen maatregel van bestuur gegeven worden. Voorts kan vleesch, dat goedgekeurd is volgens de wet van 1907 (als bijlage hierachter opgenomen) veilig tot het verbruik worden toegelaten. Nadere voorschriften zijn ook hierbij evenwel noodig, omdat het kan voorkomen, dat op een oogenblik een groote hoeveelheid, aldus goedgekeurd, vleesch in eene gemeente aanwezig is. (M. v. A ) Art. 51. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel van „Vleeschkeuringswet" met vermelding van den jaargang en het nummer van het Staatsblad, waarin zij is geplaatst. Art. 52. Deze wet treedt in werking met ingang van een, nader door Ons te bepalen, dag. Voor, met name aan te wijzen, artikelen kan de inwerkingtreding vroeger worden bepaald dan voor het overige gedeelte der wet. De artikelen 18, 25 en 31 dezer wet zijn in werking getreden bij Besluit van 20 April 1920, S. 208, op 28 April 1920 ; de artikelen 20, 21, 22, 23, 32 en 48 bij besluit van 17 September 1921, S. 1065, op 10 Ootober 1921 ; de overige bepalingen dezer wet, alsmede die van de K. B. van 5 Juni 1920, S. 285 en G Juni 1921, S. 754, bij Besluit van 17 November 1921, S. 1190, met ingang van 1 Juni 1922. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat — 53 — Art. 52 alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de band zullen houden. Gegeven ten Paleize het Loo, den 253ten Jul' 1919. WILHELMTNA. De Minister van Arbeid, Aalberse. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Hand-J, H. A. van Usselstkijn. [Citgeg. 12 Aug. 1919.) - 51 — BIJLAGEN. Wist van den IQden Juli 1907, S. 217, houdende bepalingen betreffende de keuring van voor uitvoer bestemd vleesch. Wij WILHEIiSHNA, enz. . . doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is bepalingen vast te stellen betreffende de keuring van voor uitvoer bestemd vleesch ; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz. Art. 1. Deze wet verstaat onder vleesch alle deelen van eenhoevige dieren, runderen, schapen, geiten en varkens, daaronder begrepen ongeboren vruchten, met uitzondering van huiden, voor zoover deze niet afkomstig zijn van varkens, van hoornen, van klauwen, van borstels en van geheel van spieren ontdane, voor technische doeleinden bestemde beenderen. 2. 1. Het is verboden naar de landen, door Ons aan te wijzen, vleesch uit te voeren of aan eenig middel van vervoer tot uitvoer naar die landen aan te bieden, hetwelk niet voorzien is van een of meer merken als bewijs, dat het bij eene van Rijkswege ingestelde keuring voor uitvoer geschikt is bevonden. 2. Van dit verbod kan door Onzen Minister, met de uitvoering dezer wet belast, ontheffing verleend worden voor vleesch ; a. hetwelk verduurzaamd is ; b. hetwelk zich bevindt hetzij in spoorwegrijtuigen hetzij op schepen of vlotten en bestemd is voor verbruik van de daarin of daarop verblijvende personen. 3. 1. De keuring is onder het toezicht van een Inspecteur opgedragen aan Rijkskeurmeesters en Rijkshulpkeurmeesters. 2. De in het vorige lid bedoelde personen worden door Ons benoemd, geschorst en ont- — 56 — slagen en genieten uit 's Lands kas eene bezoldiging benevens, zoo noodig, vergoeding voor bureau-, reis- en verblijfkosten. 3. Hunne standplaatsen, de kringen, waarbinnen zij werkzaam zijn, alsmede hunne instructie worden vastgesteld door of vanwege Onzen voornoemden Minister. 4. Voor benoeming tot Inspecteur en Rijkskeurmeester komen alleen in aanmerking zij, die in het bezit zijn van het diploma van veearts, bedoeld in artikel 13 der wet van 8 Juli 1874 (Staatsblad n°. 99). Voor benoeming tot Rijkshulpkeurmeester komen, behalve de personen, bedoeld in de vorige zinsnede, alleen in aanmerking zij, die in het bezit zijn van een van Rijkswege uitgereikt diploma van hulpkeurmeester van vee en vleesch. 4. 1. Ter keuring aangeboden, voor uitvoer ongeschikt bevonden vleesch wordt aan hem, die het ter keuring aanbood, niet teruggegeven dan na aan eene voortgezette keuring te zijn onderworpen. 2. Na laatstbedoelde keuring wordt het vleesch aanstonds teruggegeven, na te zijn voorzien van een of meer merken, indien het onvoorwaardelijk geschikt bevonden is om als voedingsmiddel te dienen, of, indien het daartoe slechts voorwaardelijk geschikt bevonden is, na sterilisatie. 3. Indien het vleesch ongeschikt bevonden is om als voedingsmiddel te dienen, wordt het, ter keuze van hein, die het ter keuring aanbood, hetzij als voedingsmiddel onbruikbaar gemaakt hetzij vesnietigd. 5. Door Ons worden voorschriften gegeven omtrent: o. de wijze, waarop de dieren, waarvan het vleesch aan keuring onderworpen is, worden geslacht; 6. de gemeenten en de plaatsen, waar, alsmede de tijdruimten, waarbinnen vleesch ter keuring kan worden aangeboden ; c. den staat, waarin het vleesch ter keuring aangeboden en voor uitvoer ingeladen wordt; d. de regelen voor de keuring, de sterilisatie, de onbruikbaarmaking als voedingsmiddel en de vernietiging ; e. de wijze, waarop de merken worden ingericht en aangebracht. - 66 — 6. Vergoeding van de kosten van keuring en sterilisatie wordt geheven naar een door Ons vast te stellen tarief. 7. 1. Overtreding van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste f 1000. 2 Het vleesch, waarmede de overtreding heeft plaats gehad, wordt zoodra mogelijk in beslag genomen en aan den belanghebbende met teruggegeven dan na op diens kosten, welke bij vooruitbetaling zijn te voldoen, te zijn gekeurd en behandeld overeenkomstig de voorschriften van artikel 4. Teruggave van het vleesch heeft echter niet plaats, indien het ongeschikt bevonden wordt om als voedingsmiddel te dienen. 8. 1. Wederrechtelijkeonttrekking van vleesch aan de voortgezette keuring, de sterilisatie, de onbruikbaarmaking of de vernietiging, bedoeld in artikel 4, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste f 800. 2. Ten aanzien van het vleesch, waarmede de overtreding heeft plaats gehad, is artikel 7, tweede lid, toepasselijk. 9. Indien tijdens het plegen van eene der overtredingen, strafbaar gesteld bij de artikelen 7 en 8, nog geen jaar verloopen is sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijk feit of een ander feit, strafbaar gesteld bij deze wet, onherroepelijk is geworden of de ter zake opgelegde geldboete is betaald, wordt het maximum der, in die artikelen bedreigde, straffen verdubbeld of kan, in plaats van de geldboete, hechtenis van ten hoogste twee maanden worden opgelegd. 10. De bij deze wet strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als overtredingen. 11. Met de opsporing van overtredingen van deze wet zijn, behalve de bij artikel 8 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, belast de marechaussee en alle ambtenaren van de Rijks- en gemeentepolitie, het veeartsenijkundig Staatstoezicht en de invoerrechten en accijnzen alsmede de Rijkskeurmeesters en de Rijkshulpkeurmeesters. 12. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel „Wet op de uitvoerkeuring van vleesch.'', onder bijvoeging van het jaar en het nummer van het Staatsblad, waarin de wet is geplaatst 13. Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip. Lasten en bevelen, enz. Gegeven op het Loo, den 16den Juli 1907. WILHELM INA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, J. D. Veeobns. (üitgeg. 9 Aug. 1907.) Besitjit van den 5den Juni 1920, S. 285 tot uitvoering van de artikelen 18 en 25 van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524, zooals dit besluit is gewijzigd en aangevuld bij besluit van 5 Januari 1922, S. 2.) Wu WLLHELMTNA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 8 April 1920, n°. 5691 afdeeling Volksgezondheid; Gezien de artikelen 18 en 25 van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524); Den Raad van State gehoord (advies van 11 Mei 1920, n°. 37); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid van 2 Juni 1920, n°. 8576, Afdeeling Volksgezondheid; Hebben goedgevonden en verstaan vast te stellen het navolgende : § 1. Algemeene bepalingen. Art. 1. In deze voorschriften wordt verstaan onder: o. „Minister", de Minister belast met de uitvoering van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524); b. „inspecteur" de inspecteur voor het betrokken deel des lands, belast met het toezicht op de naleving van de Vleeschkeuringswet ; c „keuringsveearts" de personen, bedoeld in het eerste lid van artikel 25 van de Vleeschkeuringswet ; d. „hulpkeunnec ter" de personen, bedoeld in het tweede lid van artikel 25 van de Vleeschkeuringswet ; e. „de wet", de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524). - 58 - § 2. Van aangifte vóór en vergunning tot slachten. 2. De kennisgeving van het voornemen, een slachtdier te slachten of te doen slachten, geschiedt in onderstaanden vorm. Gemeente ff--t AANGIFTE VOOR VEE-* EN VLEESCHKEURTNG.Ondergeteekende (naam en voornamen) wonende te (gemeente) (straat) n° biedt onderstaand vee ter keuring aan : Diersoort en j geslacht. j Aantal. Gemeente, wijk, straat en Wijk, straat n0.- waar het en n°. waar vee zich ter het geslacht keuring wordt, bevindt. Tijdstipj van slachting. ; :. den 19 (Handteekening.) In te vullen door of namens den keuringsveearts Ingekomen den 19 uur. 3. De kennisgeving, dat een slachtdier gestorven of in nood gedood is, geschiedt in onderstaanden vorm. Gemeente AANGIFTE VOOR DE VLEESCHKEURING VAN IN NOOD GEDOOD OF GESTORVEN VEE. Ondergeteekende (naam en voornamen) wonende te (gemeente) (straat, wijk) n°.. geeft als eigenaar houder kennis dat (aantal) (dier- hoeder . . soorten) „11 zich bevindende in de gemeente........... (straat, wijk, n°.) ^ gestorven (dag) zijn m nood gedood -f den * 19. " ten uur v.m. n.m. (Gemeente) den 19 (Onderteekening.) Intevullendoor of namens den keuringsveearts. Ingekomen den 19 uur. — 58 — 4. De Tergunning en de voorwaardelijke vergunning tot slachten worden verleend in onderstaanden vorm. Gemeente Vergunning tot slachten. Het o.p (dag, datum, maand) 19 (jaartal) door (naam en voornamen) , wonende te (gemeente) ter keuring aangegeven vee (diersoort en aantal) zich bevindende in pand (wijk, straat, h°.) is goedgekeurd en als zoodanig gemerkt, zoodat veigunning tot slachten wordt gegeven. (Gemeente) den 19'. De Keuringsveearts, (Onderteekening). Voor den keuringsveearts, Dèjjiulpkeurmeester, (Onderteekening). Gemeente Voorwaardelijke vergunning tot slachten. Het op (dag, datum, maand) : 19 (jaartal) door (naam, voornamen) wonende te (gemeente) _ ter keuring aangegeven vee (diersoort en aantal) zich bevindende in pand (wijk, straat, n°.).. gemerkt overeenkomstig het bepaalde in artikel 43 van dit besluit, mag geslacht worden onder de navolgende voorwaarden: (Gemeente) den....... ... fc.Jf„ De keuringsveearts, (Onderteekening). 5. Van wege het gemeentebestuur worden bewijzen van aangifte afgegeven aan hem die overeenkomstig de artikelen 2 en 3 slachtdieren ter keuring aangeeft. Deze bewijzen van aangifte behoeven niet te worden afgegeven in de gevallen bedoeld in artikel 6, eerste lid, en het bewijs vandaangifte met betrekking tot artikel 2 niet in de gevallen bedoeld in artikel 6, tweede lid. 6. Ten aanzien van slachtdieren, die in een gemeentelijk slachthuis ter slachting worden — 60 — aangevoerd en gedood, treedt in plaats van de aangifte, voorgeschreven in de artikelen 2 en 3, de mondelinge overeenkomstige kennisgeving aan het slachthuis en in plaats van de schriftelijke vergunning tot slachten, omschreven in artikel 4, het bewijs van betaling van de voor het slachten verschuldigde rechten. Dit bewijs wordt niet eerder aan belanghebbenden afgegeven dan nadat de keuring vóór het slachten heeft plaats gehad. Overigens kan de schriftelijke aangifte bedoeld in artikel 2 door eene overeenkomstige mondelinge aangifte vervangen worden in die gemeenten, waarvoor de inspecteur zulks heeft toegestaan, § 3. De wijzen, waarop slachtdieren mogen worden geslacht. (Artikel 18, tweede lid, van de wet.) 7. De slachtdieren worden, na voorafgaande bedwelming, door verbloeding zoo snel mogelijk gedood. De bepalingen omtrent bedwelming zijn niet van toepassing op dieren, bestemd voor halssnede volgens den Israëlietischen ritus. 8. Bedwelming geschiedt door middel van toestellen, waardoor de groote hersenen mechanisch worden beleedigd en dientengevolge het bewustzijn onmiddellijk wordt opgeheven. 9. Toepassing van kopslag en van neksteek of nekslag is verboden. 10. Bij de slachtmethode volgens den Israëlietischen ritus moet het volgende in acht genomen worden: a. het kluisteren en neerleggen mag slechts met de noodige voorzichtigheid geschieden, overeenkomstig de door Of namens den keurings veearts te geven aanwijzingen; b. het daarbij te gebruiken materiaal moet in goeden toestand verkeeren; e. bij het neerleggen van het dier moeten zij, die daarmede belast zijn of die daarbij behulpzaam zijn in het bijzonder zorg dragen, dat beleediging van kop en horens voorkomen wordt, en na de halssnede den kop zóólang vasthouden, tot blijvende bewegingloosheid is ingetreden; d. tot het kluisteren en neerleggen van het ■ 61 - dier mag slechts worden overgegaan, als de persoon met de toepassing der halssnede belast, tegenwoordig is ; na het neerleggen wordt onmiddellijk de halssnede toegebracht. Het slachten naar IsraëlietUchen ritus -mag slechts geschieden door hen, die daartoe gemachtigd en voor slagers, die aangewezen zijn, | hetzij door den opperrabijn der NederlandschIsraëlietische gemeente, hetzij door dien der Nederlandsch-Portugeesch Israëlietische gemeente, beiden in het gebied waar de keuringsdienst gevestigd is, en die daarvan door een schriftelijk bewijs hebben doen blijken aan den keuringsveearts. 11. Het is verboden tijdens of na de verbloeding met slachten voort te gaan, alvorens blijvende bewegingloosheid is ingetreden. 12. Het ophangen van slachtdieren vóór het bedwelmen is verboden en mag eerst geschieden als na verbloeding blijvende bewegingloosheid is ingetreden. 13. Alle geslacht vee moet na zoo volledig mogelijke uitbloeding en met inachtneming van het in de artikelen 11 en 12 bepaalde, zonder onderbreken afgeslacht worden. 14. De personen die slachten moeten'hunne werkzaamheden uitoefenen in zindelijke kleeding en met zindelijke en voor het doel geschikte gereedschappen, een en ander ter beoordeeling van den keuringsveearts. 15. Het bij het slachten uitstroomende bloed moet in hiervoor bestemde, in elke slachtplaats aanwezige deugdelijke en zindelijke vaten of dergelijke voorwerpen, opgevangen worden. Bloed dat door kloppen of roeren vloeibaar gehouden wordt, mag slechts in aanraking komen met naar het oordeel van den keuringsveearts zindelijke en daarvoor geschikte voorwerpen. Het kloppen of roeren met de hand is verboden. Bloed van dieren, waarvan de slokdarm bij de bloedsonttrekking is in- of doorgesneden, mag niet geklopt of geroerd. § 4. Toestand waarin een geslacht dier moet verkeeren totdat met de keuring begonnen is. (Artikel 18, eerste lid, letter d, van de wet.) 16. De varkens zijn van de borstels ontdaan ; de andere dieren van de huid, met dien verstande dat deze op ten minste ééne plaats aan het dier verbonden blijft, tenzij de keuringsveearts hiervan ontheffing heeft verleend. 17. Het geslachte dier is overlangs in tweeen gedeeld, zoodanig dat de beide helften op ééne plaats met elkander verbonden blijven. Voor kalveren, schapen, geiten en speenvarkens kan de keuringsveearts ontheffing van dit voorschrift verleenen. 18. Behalve bij varkens, is van alle dieren de kop van den romp gescheiden, tenzij de keuringsveearts dit niet wenschelijk acht. Bij eenhoevige dieren wordt de kop overlangs gekliefd. 19. Hart, longen, lever, milt en nieren 'de laatsten geheel losgemaakt uit het vetkapsel), bij vrouwelijke dieren bovendien uiers en baarmoeder, zijn met hunne natuurlijke tuchtmiddelen en ongeschonden aan het dier bevestigd. Bij nuchtere kalveren zijn borst- en buikingewanden, met jnbegrip van maag en darmen, zoodanig uit het dier verwijderd, dat zij onderling verbonden' en te zamen door middel van de luchtpijp aan den hals van het dier bevestigd blijven. De Inspecteur kan van deze voorschriften ontheffing verleenen hetzij voor eene gemeente, hetzij voor eene bepaalde slachterij. Overigens zijn kop, pooten, borst- en buikingewanden en uiers, benevens het door kloppen en roeren vloeibaar gehouden bloed, onder goedkeuring van den keuringsveearts zóódanig bewaard, dat er bij de keuring geen twijfel kan bestaan, bij welk dier deze deelen behooren. Van melkgevende en van ziekelijk veranderde uiers zijn de spenen niet verwijderd. 20. De vliezen van borst- en buikwanden zijn noch geheel nóch gedeeltelijk verwijderd. De baarmoeder en het hart zijn niet geopend. 21. In het geslachte dier zijn geen insnijdingen gemaakt; daarbij behoorende organen — 63 — en deelen zijn niet ingesneden, noch verkleind of geheel of gedeeltelijk verwijderd. 22. Een geslacht dier of eenig gedeelte daarvan, uitgezonderd de longen van dieren geslacht volgens den Israclietischen ritus, mag niet zijn opgeblazen. § 5. Regelen voor de keuring. (Artikel 18, eerste lid, letter 6, van de wet.) A. Onderzoek vóór het slachten. 23. Bij het onderzoek vóór het slachten wordt vastgesteld : o. of het dier ziekten of afwijkingen vertoont welke van invloed kunnen zijn op de deugdelijkheid van het vleesch ; b. of verschijnselen aanwezig zijn van besmettelijke veeziekten, waarop eenig wettelijk voorschrift van toepassing is. 24. Bij het in art. 23 bedoeld onderzoek wordt voor zooveel noodig nagegaan : o. de indruk, welken het dier maakt, in verband met den algemeenen gezondheids- en voedingstoestand ; b. houding, gang, stand, blik, meerdere of mindere opgewektheid; c- de algemeene toestand van de huid, in het bijzonder wat temperatuur en beharing betreft; o. het al of niet aanwezig zijn van storingen in de spijsverterings- en ademhalingsorganen ; e, de toestand der natuurlijke lichaamsopeningen, van den neusspiegel, en, bij vrouwelijke dieren, van de scheede en van den uier; /• de inwendige lichaamstemperatuur, indien vermoeden bestaat dat het dier ziek is. 26. Bij het onderzoek van eenhoevige dieren wordt in het bijzonder gelet op kwaden droes en huidworm, schurft, miltvuur, hondsdolheid, tetanus, bloedvlekziekte, stomatitis pustulosa contagiosa en op koortstoestanden! in verband met infectieziekten, ontstekings-Jen etteringsprocessen, ziekten der gewrichten, peesscheeden en hoeven. 26. Bij het onderzoek van runderen wordt in het bijzonder gelet op veepest, longziekte, mond- en klauwzeer, miltvuur, hondsdolheid, houtvuur, boosaardige kopziekte, haemorrha- — 64 — gische septieaeniie, bloedwateren, geelzucht, tuberculose en op koortstoestanden in verband met ziekten van den uier (welke vooraf zooveel mogelijk geledigd moet zijn), scheede en baarmoeder, maag en darmen, gewrichten, klauwen en met infectieziekten, etterings- en ontstekingsprocessen; bij jonge kalveren op navelontstekingen, diarrheeën, gewrichts-ontstekingen en mondziekten. 27. Bij onderzoek van schapen en geiten wordt in het bijzonder gelet op mond- en klauwzeer, schurft, schaapspokken, rotkreupel, miltvuurj hondsdolheid, houtvuur, leverbotziekte, nierziekten, tetanus en diarrheeën. 28. Bij het onderzoek van varkens wordt in het bijzonder gelet op mond- en klauwzeer, vlekziekte, miltvuur, hondsdolheid, besmettelijke borstziekte, varkenspest en etteringsprocessen in verband met castratie. 29. Bij het onderzoek der slachtdieren in het algemeen, wordt er op gelet of de dieren niet vermoeid of sterk verhit zijn. B. Onderzoek na het slachten. 80. Onderzocht wordt: o. of afwijkingen bestaan in reuk en uiterlijk voorkomen van het vleesch in het algemeen en van de verschillende organen en deelen in het bijzonder; 6. of het bloed afwijkingen vertoont; c. de gesteldheid van de tong, de longen met de bijbehoorende long- en middenschotsklieren, het hart en hartezakje, de lever en de buikspeekselklier met de bijbehoorende lymphklieren, de milt, de nieren met de bijbehoorende lymphklieren, de baarmoeder, de scheede en de blaas, de maag en de darmen, het net, het darmscheil en de daarin gelegen klieren, de uier met de bijbehoorende lymphklieren ; d. het middenrif en het borst- en huikvlies ; e het spierweefsel, het vet, de beenderen en de gewrichten; /. de kop van runderen en varkens zóó, behoudens de in artikel 32 te noemen uitzonderingen, dat door het lossnijden van de tong de gesteldheid van deze en van monden keelholte kan worden nagegaan, terwijl de — 65 — bijbehoorende lymphklieren aan een nauwkeurig onderzoek worden onderworpen. Zoo noodig worden ook andere orgaanklieren en verder de lymphklieren aan den hals, van den borstwand, darmbeenslenden-, schaam-, boeg-, oksel-, liesplooi-, knieholte-, zitbeen- en aarsklieren onderzocht; de z.g. vleeschlymphklieren moeten steeds onderzocht worden bij die vormen van tuberculose, waarin de ziekte niet tot één orgaan en daarbij behoorende lymphklieren beperkt is en ingeval van uitgebreide verweekingshaarden. Ten behoeve van het onderzoek worden in de longen verschillende, diepgaande, evenwijdig loopende insnijdingen gemaakt en wordt het hart zoodanig rechts en links ingesneden, dat boezems en kamers worden geopend en de kleppen goed te zien zijn. Het onderzoek van de lymphklieren geschiedt door betasten, bezichtigen en het maken van verschillende overlangsche insnijdingen. 31. Bij de keuring van runderen worden de tong, het hart, de uit- en inwendige kauwspieren, laatstgenoemde door het maken van verschillende overlangsche, met de onderkaak evenwijdig loopende, insnijdingen, in het bijzonder op blaaswormen onderzocht. 32. Het onderzoek bedoeld in de artikelen 30 letter / en 31 kan met toestemming van den keuringsveearts bij vette en nuchtere kalveren achterwege blijven. 33. Bij de keuring van nuchtere kalveren wordt in het bijzonder gelet op afwijkingen van keelholte en strottenhoofd, op long-, lever-, gewrichte-, navel- en darmziekten, en op miltzwellingen. 34. Bij de keuring van eenhoevige dieren worden vooral de neus- en de keelholte, het strottenhoofd, de luchtpijp en de longen nauwkeurig onderzocht. 85. Bij de keuring van varkens, schapen en geiten wordt in het bijzonder gelet op voor den mensch gevaarhjke blaaswormen. § 6. In wélke gevallen moei worden afgekeurd en voorwaardelijk goedgekeurd. 'Artikel 18, eerste lid, letter c, van de wet.) 36. Afgekeurd wordt: M vleesch dat geacht wordt schadelijk te S. & J. n». 90, 1» dr. 8 — 66 — zijn voor de volksgezondheid en niet door een der bewerkingen vermeld in artikel 54 bruikbaar kan worden gemaakt voor voedsel voor den mensch; 2. vleesch dat tengevolge van ondeugdelijken toestand, onder geenerlei voorwaarden als voedsel voor den mensch bruikbaar kan worden geacht; 3. vleesch waarvan de vernietiging bij of krachtens eene wet is vorgeschreven. 37. De Minister bepaalt, ter nadere uitvoering van de in artikel 36 gestelde regelen, in welke bijzondere gevallen moet worden afgekeurd.1 38. Voorwaardelijk goedgekewd wordt: 1. vleesch dat geaoht wordt schadelijk te zijn voor de volksgezondheid, nochtans door een der bewerkingen vermeld in artikel 54, letters a, c en d bruikbaar kan worden gemaakt voor voedsel voor den mensch ; 2. vleesch dat, hoewel onschadelijk voor de volksgezondheid, nochtans zóózeer in deugdelijkheid is verminderd, dat het alleen onder bepaalde voorwaarden als voedingsmiddel voor den mensch in het verkeer kan worden toegelaten. 39. De Minister bepaalt, ter nadere uitvoering van de in artikel 38 gestelde regelen, in welke bijzondere gevallen voorwaardelijk moet worden goedgekeurd en welke der in artikel 54 genoemde voorwaarden voor de goedkeuring moeten worden gesteld.1 § 7. Set merken van slachtdieren en vleesch. (Artikel 18, eerste lid, letter g, van de wet.) 40. Eenhoevige dieren, runderen, schapen en geiten, onvoorwaardelijk ter slachting toegelaten, worden voorzien van ronde stempelmerken, omgeven door een cirkel van 9 c.M. middellijn, en in het midden voorzien van de hoofdletter Q van 7 c.M hoogte. Varkens worden van een oormerk voorzien waarin de hoofdletter G. 41. De in het vorig artikel bedoelde stempelmerken worden ten getale van ten minste 1 Zie beschikking van den Minister van Arbeid van 15 Juli 1920 (Ned. Staatse. n°. 138. Bijlagen bladz. 82. — 67 — 2 op de daarvoor, naar het oordeel van den keuringsveearts meest geschikte plaatsen aangebracht. 42. Ten aanzien van slachtdieren, die in een gemeentelijk slachthuis ter slachting worden aangevoerd en gedood, kan, met toestemming van den Minister en onder door hem aan te geven voorwaarden, het merken van onvoorwaardelijk ter slachting toegelaten dieren achterwege blijven. 48. Eenhoevige dieren, runderen, schapen en geiten, waarvoor voorwaardelijk toestemming tot slachten is verleend, en slachtdieren, welke verschijnselen als bedoeld in art. 23 vertoonen, worden gemerkt door het aanbrengen van twee elkaar loodrecht kruisende, roode strepen op de lendenen. Varkens waarvoor voorwaardelijk toestemming tot slachten is verleend, worden gemerkt door het aanbrengen van een oormerk, voorzien van de hoofdletter V. 44. Goedgekeurd vleesch wordt voorzien van een stempelmerk, bestaande uit een rechthoek | omlijst door een enkele lijn, met zijden van 0y2 en 4 centimeter, en door 2 lijnen, evenwijdig aan de langste zijden in drie gelijke vakken verdeeld, waarvan het bovenste bevat den naam hetzij volledig, hetzij afgekort overeenkomstig de in de betreffende verordening aangegeven wijze, van de gemeente waar het vleesch gekeurd is, of, indien onderscheidene gemeenten een gemeenschappelijke regeling voor de uitvoering van de wet hebben getroffen, den naam van een dier gemeenten, overeenkomstig de verordening regelende den keuringsdienst, . het middelste : datum, maand en jaar der keu\ ring en het onderste, het woord „Goedgekeurd". Alle letters zijn hoofdletters en hebben, evenals de cijfers, eene hoogte van 9 m.M. 45. Indien het vleesch wordt goedgekeurd onder voorwaarde van sterilisatie, wordt het voorzien van een stempelmerk, bestaande uit een door een cirkellijn begrensd vlak van 6 c.M middellijn, door 2 evenwijdige op V-A c.M. van elkander loopende horizontale lijnen verdeeld in drie vakken, waarvan het bovenste en onderste gelijke segmenten zijn. In het bovenste segment bevindt zich duidelijk leesbaar de naam, hetzij volledig, hetzij afgekort — 68 — overeenkomstig de in de betreffende verordening aangegeven wijze, van de gemeente waar het vleesch gekeurd is, of, indien onderscheidene gemeenten een gemeenschappelijke regeling voor de uitvoering van de wet hebben getroffen, de naam van een dier ; emeenten, overeenkomstig de verordening regelende den keuringsdienst ; in het onderste segment bevinden zich de letters VG ter hoogte van 1% c.M., terwijl in het vak tusschen de segmenten datum, maand en jaar der keuring moeten voorkomen. Alle letters zijn hoofdletters; die, welke den naam van de maand vormen, hebben, evenals de cijfers, eene hoogte van 1 c.M. 46. Indien het vleesch wordt goedgekeurd onder voorwaarde van verkoop in 't klein onder toezicht, wordt het voorzien van een stempelmerk, bestaande uit een door een enkelvoudige lijn begrensd ellipsvormig vlak, waarvan de lengteafmeting 6 c.M. en d hoogteafmeting 4 c.M. bedragen ; door twee evenwijdige, op 1 c.M. afstand van elkaar loopende horizontale lijnen wordt het vlak verdeeld in 3 vakken, waarvan het bovenste en onderste gelijk zijn. In het bovenste vak bevindt zich duidelijk leesbaar de naam, hetzij volledig, hetzij afgekort overeenkomstig de in de betreffende verordening aangegeven wijze, van de gemeente waar het vleesch gekeurd is, of, indien onderscheidene gemeenten een gemeenschappelijke regeling voor de uitvoering van de wet hebben getroffen, de naam van een dier gemeenten, overeenkomstig de verordening regelende den keuringsdienst; in het onderste bevinden zich de letters VGT ter hoogte van 1 c.M., terwijl in het middenvak datum, maand en jaar der keuring moeten voorkomen. Alle letters zijn hoofdletters ; die, welke den naam van de maand vormen, hebben, evenals de cijfers, eene hoogte van 7 m.M. 47. Indien het vleesch wordt afgekeurd, wordt het voorzien van een stempelmerk, bestaande uit een paraüelogram, met zijden van 5 en 4 c.M., door eene lijn evenwijdig aan de langste zijde, in twee gelijke deelen verdeeld, waarvan het bovenste den naam, hetzij volledig, hetzij afgekort overeenkomstig de in de betreffende verordening aangegeven wijze, van de gemeente waar het vleesch gekeurd is, — 69 — of, indien onderscheidene gemeenten een gemeenschappelijke regeling voor de uitvoering van de wet hebben getroffen, den naam van een dier gemeenten, overeenkomstig de verordening regelende den keuringsdienst, bevat, en het onderste het woord „afgekeurd". Alle letters zijn hoofdletters en hebben eene hoogte van 1 c.M. 48. Op vleesch, hetwelk na voorwaardelijk goedgekeurd te zijn en als zoodanig gemerkt, hij herkeuring wordt goedgekeurd of afgekeurd, wordt het stempelmerk onderscheidenlijk bedoeld in de artikelen 44 en 47 aangebracht, met inachtneming van het bepaalde in artikel 50, nadat het stempelmerk, bedoeld in de artikelen 45 of 46 door of in opdracht van den keuringsveearts is verwijderd. 49. Op vleesch, hetwelk na afgekeurd te zijn, bij herkeuring wordt goedgekeurd of voorwaardelijk goedgekeurd, wordt het stempelmerk, onderscheidenlijk bedoeld in de artikelen 44 en 45 of 46 aangebracht, met inachtneming van het bepaalde in artikel 50, nadat het stempelmerk bedoeld in artikel 47 door of in opdracht van den keuringsveearts is verwijderd. 50. De in de artikelen 44, 45, 46 en 47 bedoelde merken worden op het geslachte dier en op de organen en deelen geplaatst, als in de gemeentelijke verordening zal zijn voorgeschreven, met dien verstande, dat in ieder geval op elke lichaamshelft op de navolgende plaatsen een merk wordt aangebracht: op de buitenvlakte van de dij ; op het midden van den rug; op den schouder; op de binnenvlakte van de dij ; op de navelstreek; op het middengedeelte van den ribwand; bovendien op zulke stukken en deelen, als de eigenaar of hij die hem vervangt, wenscht, en op die, waarop de keuringsambtenaar het noodig oordeelt. 51. Het merken van het vleesch heeft plaats door middel van voor de gezondheid der verbruikers volkomen onschadelijken inkt. 52. De Minister kan een model van de in deze paragraaf omschreven merken vaststellen en voorschriften geven omtrent de samen- — 70 — stelling van den inkt en de kleur der merken voor vleesch van verschillende diersoorten.1 § 8. De termijn van herkeuring. (Artikel 18, eerste lid, letter h, van de wet.) 53. Herkeuring van vleesch, uitgezonderd van organen en deelen, moet worden aangevraagd binnen 12 uren na de eerste keuring. Voor organen en deelen moet herkeuring worden aangevraagd binnen 2 uren na de eerste keuring. § 9. De wijze waarop voorwaardelijk goedgekeurd vleesch mag worden bruikbaar gemaakt voor voedsel. (Artikel 18, eerste lid, letter /, van de wet.) 54. Voorwaardelijk goedgekeurd vleesch mag worden bruikbaar gemaakt voor voedsel: a. door sterilisatie; b. door verkoop in c Klein onder toezicht; c. door afkoelen j d. door zouten. 55. Het steriliseeren geschiedt onder toezicht van den keuringsveearts of van den door dezen aan te wijzen ambtenaar door stoomen, of voor zooveel vet betreft, door smelten. 56. Het stoomen geschiedt door het vleesch, na verwijdering van de beenderen, verdeeld in stukken van ten hoogste 2 k.g. zwaar en niet dikker dan 12 c.M., in daarvoor ingerichte toestellen bloot te stellen aan eene temperatuur van ten minste 100° C. gedurende 2% uur nadat de in den toestel geplaatsten thermometer 100° C. aanwijst. Nadat het vleesch uit den ketel is genomen moet een in het centrum der dikste vleeschstukken gebrachte thermometer minstens 90° C. aanwijzen. 1 De in dit artikel bedoelde merken zijn vastgesteld bij beschikking van 30 Augustus 1920, Ned. Staatscourant n". 169). (Bijlagen, bladz. 93 en die van 18 Juli 1921, Ned. Staatscourant n°. 138.(Bijlagen,bladz. 104). Desamenstelling van den inkt is aangegeven bij beschikking van 18 Juli 1921, Ned. Staatscourant n°. 138. (Bijlagen, blz. 104.) — 71 — Het gesteriliseerde vleesch. wordt onder toezicht van den keuringsveearts of van den door dezen aan te wijzen ambtenaar rechtstreeks aan consumenten verkocht; bij den verkoop zijn de bepalingen vermeld in artikel 59, nos. 2, 4 en 5 van toepassing. 57. Het smelten van vet geschiedt in daarvoor ingerichte open ketels, of in den vleeschsterilisator, nadat het in stukken van ten hoogste 1 e.M3. is verkleind, zóó, dat het, na volkomen vloeibaar worden, gedurende ten minste één uur wordt gehouden op eene temperatuur van ten minste 80° C, tenzij vóór dién tijd een temperatuur van 100° C. wordt bereikt, in welk geval het smelten onder goedkeuring van den keuringsveearts vroeger kan eindigen. 58. Het smelten van vet kan geschieden in alle gevallen van voorwaardelijke goedkeuring. 59. Voor den verkoop in het klein onder toezicht gelden de volgende bepalingen: 1. Het vleesch wordt verkocht onder toezicht van den keuringsveearts of van een door dezen aan te wijzen ambtenaar in stukken van ten hoogste 3 K.G. 2. Burgemeester en Wethouders bepalen waar het vleesch verkocht wordt; 3. het vleesch wordt reohtstreeks aan verbruikers binnen drie dagen na de eerste keuring verkocht; de keuringsveearts kan deze termijn verlengen met ten hoogste drie dagen ; 4. aan hen die van vleesch- en vleeschwarenhandel hun bedrijf maken, wordt niet Verkocht; 5. het vleesch mag niet in vleeschwinkels, bergplaatsen van vleesch, slachtplaatsen, vleeschwarenfabrieken en soortgelijke inrichtingen aanwezig zijn, met dien verstande, dat dit verbod niet geldt ten aanzien van een of meer der hiergenoemde inrichtingen, die door Burgemeester en Wethouders voor den verkoop zijn aangewezen. 60. Het afkoelen en het zouten mag alleen geschieden op de wijze door den Minister voor te schrijven. 72 - § 10. De wijze waarop vleesch en vleeschwaren voor voedsel voor mensch en dier onbruikbaar worden gemaakt. (Artikel 18, eerste lid, letter i, van de wet.) 61. Onbrnikbaaimaking van vleesch en vleeschwaren geschiedt door behandeling in een destructor. De Minister kan hiervan ten aanzien van eene gemeente voor ten hoogste 5 jaren na het in werking treden van deze voorschriften ontheffing verleenen, onder voorwaarde, dat de onbruikbaarmaking zal geschieden door, na verkleinen, het vleesch of de vleeschwaren te vermengen met dierlijke olie, kalk, carbol, creoline, saprol of andere met goedkeuring van den inspecteur aan te wenden stoffen. De onbruikbaarmaking geschiedt onder toezicht van den keuringsveearts of van den door d' zen aan te wijzen ambtenaar. § 11. Voorwaarden waaraan bij het vervoer van vleesch van de eene gemeente naar de andere moet worden voldaan. (Artikel 18, eerste lid, letter k, van de wet.) 62. Het is verboden goedgekeurd en voorwaardelijk goedgekeurd vleesch anders te vervoeren dan : a. in geheel gesloten wagens met deugdelijke ventilatie ; b. op open wagens of handkarren ; c. in gesloten of open draagmiddelen (bussen, vaten, kisten, manden e. d.) mits het daarin geborgen vleesch gewikkeld is in zindelijk papier, waarvan de bedrukte of beschreven zijde niet met het vleesch in aanraking komt, of in eene andere zindelijke witte stof. De onder a en b genoemde wagens moeten voorzien zijn van een goed aangesloten gladden bodem, waarop een zindelijk raamwerk van latten. Ingeval het vleesch vervoerd wordt op open wagens of handkarren, moet het geheel bedekt zijn met zindelijke witte doeken en voor zooveel noodig beschermd door een waterdichte stof. De vleeschvervoer wagens en de tot vleeschvervoer bestemde vervoer- en draagmiddelen — 73 — moeten zich steeds in reinen toestand bevinden. De voorafgaande bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op vervoer in vaartuigen en spoorwagens. Bij vervoer met deze middelen moet het vleesch, indien het zich niet in een besloten ruimte bevindt, geheel zijn gedekt met zindelijke witte doeken en beschermd door een waterdichte stof. De ruimte, waarin het vleesch is geborgen, moet zich steeds in reinen toestand bevinden en van een deugdelijke ventilatie voorzien zijn; daarin mogen zich niet bevinden zelfstandigheden, die den reuk of den smaak van het vleesch kunnen veranderen of bederf van het vleesch kunnen bevorderen. 63. Vervoer van voorwaardelijk goedgekeurd en afgekeurd vleesch mag onder verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur, alleen geschieden rechtstreeks naar de plaats waar het de bewerking, bedoeld in artt. 64 en 61 ondergaat. § 12. Bevoegdheid van den hulpkeurmeester tot keuren. (Artikel 25, tweede lid, van de wet.) 64. De hulpkeurmeester mag bij het onderzoek bedoeld in § 5 letter A de vergunning tot slachten niet geven, indien hij aan het slachtdier afwijkingen waarneemt, welke van invloed op den gezondheidstoestand van het dier kunnen zijn. 65. De hulpkeurmeester is slechts bevoegd slachtdieren na de slachting te keuren indien : 1. niet in strijd met het bepaalde in de artikelen 19, 20, 21 en 22 is gehandeld; 2. zij niet in nood geslacht of niet gestorven zijn en bovendien 3. alle organen en deelen gezond zijn of: 4. de volgende afwijkingen of veranderingen waargenomen : a. dierlijke parasieten welke noch direct doch indirect gevaar opleveren voor de gezondheid van den mensch : 6. afwijkingen in organen en deelen, welke den algemeenen gezondheidstoestand niet hebben geschaad en geene veranderingen in de hoedanigheid van het vleesch hebben teweeggebracht ; 74 — c. plaatselijke gezwellen ; d. tuberculose van één orgaan of van één orgaan met bijbehoorende lymphklier óf van meer dan één orgaan, mits in zeer geringe uitbreiding, onder voorwaarde dat geen verweekingshaarden of miliaire haarden, noch zwelling of ontsteking van lymphklieren aanwezig zijn en geen vermagering bestaat. 66. Onze Minister kan nadere voorschriften geven ter uitvoering van dit besluit. 67. Dit besluit treedt in werking met ingang van een door Ons te bepalen dag.1 Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den 5den Juni 1020. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalberse. (üitgeg. 23 Juni 1920.) Besluit van den 22sten Juni 1920, S. 314, houdende voorschriften voor de opleiding van hulpkeurmeester van vee en vleesch voor de binnenlandsche vleeschkeuring. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 4 Mei 1920, n° 7579, afdeeling Volksgezondheid ; Gezien artikel 25, tweede lid. van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524); Den Raad van State gehoord (advies van 8 Juni 1920, n°. 16); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid van 18 Juni 1920, n°. 10333, afdeeling Volksgezondheid ; Hebben goedgevonden en verstaan vast te stellen de navolgende regels, volgens welke de bevoegdheid wordt verkregen als hulpkeurmeester van vee en vleesch op te treden : § 1. Algemeene bepalingen. Art. 1. In deze voorschriften wordt verstaan onder : o. „Minister", de Minister belast met de 1 Bij besluit van 17 November 1921, S. 1190, bepaald op 1 Juni 1922. — 75 — uitvoering van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n". 524); 6. „Directeur-Generaal", de Directeur-Generaal, hoofd van de afdeeling Volksgezondheid van het Departement van vorenbedoelden Minister; c. „hoofdinspecteur" en „inspecteur", de hoofdinspecteur en de inspecteurs belast met het toezicht op de naleving van de Vleeschkeuringswet ; d. „het hoofd", de persoon bedoeld in artikel 8; e. „de wet" de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524). § 2. Van het onderwijs. 2. Het doel van het onderwijs, dat in een cursus wordt gegeven, is aan niet-veeartsenijkundigen de noodige kennis te verstrekken om als hulpkeurmeester bij een vee- en vleeschkeuringsdienst bij de wet voorgeschreven, werkzaam te kunnen zijn. 3. Het onderwijs omvat theorie en praktijk van de vee- en vleeschkeuring ; kennis van smetstoffen, ontsmettingsmiddelen en eenige toepassing dezer laatsten ; kennis van de bepalingen der wet en de daaruit voortvloeiende wettelijke voorsohriften, alsmede van die bepalingen der Wet tot regeling van het Veeartsenijkundig 'Staatstoezicht, welke voor den hulpkeurmeester noodig wordt geacht. 4. 1. Een cursus duurt ten minste 2 maanden. 2. Het aantal leerlingen bedraagt voor iederen cursus ten hoogste 10, ongerekend de personen, bedoeld bij artikel 19, n°. 2, letter a. 5. Het onderwijs en de leermiddelen worden kosteloos verstrekt. 6. 1. De Minister bepaalt jaarlijks het aantal te houden cursussen. 2. Hij stelt het leerplan vast en wijst de plaatsen aan, waar de cursussen zullen worden gehouden.1 1 Zie de beschikking van den Minister van Arbeid van den 12den Juli 1920, Ned. Staatscourant n°. 134. (Bijlagen bladz. 79.) § 3. Van de leeraren. 7. Het onderwijs wordt gegeven door veeartsen. 8. De leeraren worden benoemd, geschorst en ontslagen door den Minister, die één hunner als hoofd van den cursus aanwijst en hunne vergoeding regelt. 9. 1. Het hoofd van den cursus is belast met de administratie en met de zorg voor het aanschaffen der leermiddelen, waarvan hij een inventaris bijhoudt. 2. Hij maakt in overleg met den hoofdinspecteur een rooster van lesuren op, welke voor den aanvang van den cursus aan de goedkeuring van den Directeur-Generaal wordt onderworpen. 3. Hij geeft den Directeur-Generaal en den hoofdinspecteur de verlangde inlichtingen en deelt dezen laatste uit eigen beweging steeds mede, hetgeen vermeldenswaardig op den cursus voorvalt 4. Hij zendt na afloop van den cursus door tusschenkomst van den hoofdinspecteur een verslag aan den Directeur-Generaal met bijvoeging van den inventaris der leermiddelen ter waarmerking. 10. 1. De Directeur-Generaal* wijst den leeraar aan, die het hoofd bij ongesteldheid, verhindering of afwezigheid vervangt. Het hoofd geeft van elke vervanging onverwijld kennis aan den hoofdinspecteur. 2. Bevindt het hoofd zich in de onmogelijkheid de in het eerste lid bedoelde kennisgeving te doen, dan treedt de ingevolge dat lid aangewezen leeraar uit eigen beweging als waarnemend hoofd op en wordt door hem ten spoedigste van het gebeurde kennis gegeven aan den Directeur-Generaal door tusschenkomst van den hoofdinspecteur. 3. Voor eene afwezigheid van meer dan 3 dagen vraagt het hoofd vergunning aan den Directeur-Generaal. 11. De leeraren gedragen zich in zaken, den cursus betreffende, naar de beslissing van het hoofd. 12. 1. Is een der leeraren door ongesteldheid verhinderd onderwijs te geven, dan verwittigt hij daarvan onverwijld het hoofd. Deze neemt ten spoedigste maatregelen om hem tijdelijk te doen vervangen. 2. Bij ontstentenis van een leeraar gedurende langer dan één week wordt voor de vervulling van de hem opgedragen lessen door het hoofd, in overleg met den hoofdinspecteur eene regeling ontworpen en aan den Directeur-Generaal ter goedkeuring ingezonden. § 4. Van de leeHinqen. 13. 1. Behoudens het bepaalde bij artikel 19, n°. 2, letter 6, worden tot een cursus alleen toegelaten zij, die : a. den leeftijd van 23 jaren hebben bereikt en dien van 36 jaren niet hebben overschreden, lichamelijk goed ontwikkeld en gezond, in het volle bezit hunner zintuigen en van goed zedelijk gedrag zijn ; b. gedurende ten minste drie jaren als slachter en slager werkzaam zijn geweest en van wie het voldoende aannemelijk is dat zij het slachtersvak en het slagersvak kennen ; c. door het afleggen van een openbaar examen, ten overstaan van den hoofdinspecteur doen blijken voldoende onderlegd te zijn in de beginselen der Nederlandsche taal, in lezen, schrijven en rekenen, alsmede in de kennis van het metrieke stelsel; d. voldoende aan de onder letters a, b en c gestelde voorwaarden, door het hoofd zijn ingeschreven. 2. Wanneer voor toelating tot een cursus meer dan 10 personen in aanmerking komen, gaan zij voor, die het beste examen hebben afgelegd. 3. Ter uitvoering van het bepaalde in het eerste lid, letter o, worden de deelnemers kosteloos geneeskundig onderzocht. Voor het examen bedoeld in het eerste lid letter c, doet de hoofdinspecteur zich bijstaan door één of meer inspecteurs en door onderwijzers. 4. De Minister regelt de vergoeding van hen, wier bijstand ingevolge het derde lid is ingeroepen. 14. 1. De leerlingen zijn gehoorzaamheid verschuldigd aan de leeraren. Indien zij de orde storen,, moeten zij zich op bevel van den leeraar verwijderen. De leeraar geeft van het — 78 — voorgevallene zoodra mogelijkjiennis aan het hoofd. 2. Wanneer een leerling zich bij herhaling schuldig maakt aan wangedrag, nalatigheid of verzet, of in het algemeen nadeelig op zijn medeleerlingen werkt, kan hem door het hoofd voor ten hoogste 14 dagen en door den Minister voor altijd het bijwonen van een cursus worden ontzegd. 15. Aan het einde van een cursus wordt een openbaar examen afgenomen ter verkrijging van een kosteloos uit te reiken diploma van hulpkeurmeester van vee en vleesch. 16. De hoofdinspecteur en de door hem aan te wijzen inspecteurs zijn belast met het toezicht op de cursussen. § 5. Van de examen-commissie. 17. 1. Het in artikel 15 bedoelde examen wordt afgenomen door eene commissie van veeartsen, waarvan de leden door den Minister worden benoemd. De hoofdinspecteur, tevens lid, treedt als voorzitter der commissie op. De Minister wijst den waarnemend voorzitter en den secretaris aan. 18. De commissie brengt binnen 1 maand na afloop van ieder examen hiervan een verslag uit aan den Directeur-Generaal. § 6. Slot- en overgangsbepalingen. 19. 1. Zij, die bij het in werking treden van dit reglement in het bezit zijn van het diploma, verkregen overeenkomstig de bepalingen van het Koiiinklijk besluit van 25 April 1905, n°. 110, worden geaoht „hulpkeurmeester" te zijn, in den geest van artikel 1, letter c, van het besluit van 5 Juni 1920 (Staatsblad n°. 285) tot uitvoering van de artikelen 18 en 25 van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524). 2. Zij, die bij het in werking treden van dit reglement niet in het bezit zijn van het in vorig lid bedoelde diploma, kunnen : a. met toestemming van den Minister, toegelaten worden tot het theoretisch gedeelte van een cursus, indien zij een, door den betrokken burgemeester verstrekt bewijs overleggen, sedert ten minste gedurende één jaar werk- - 79 — zaam te zijn geweest bjj een gemeentelijken vee- en vleeschkeuringsdienst; b. met toestemming van den Minister, ook zonder een cursus te hebben gevolgd, gedurende een jaar, gerekend van den dag van in werking treden van dit besluit, zich onderwerpen aan het in artikel 15 bedoelde examen, mits zij behalve de verklaring genoemd in lid 2, letter a kunnen overleggen eene verklaring van den verantwoordelijken veearts van een gemeentelijken vee- en vleeschkeuringsdienst onder wiens leiding zij werkzaam zijn, dat naar diens oordeel zij de vereischte bekwaamheid daarvoor bezitten. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den 22sten Juni 1920. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalbehse. (Uitgeg. 8 Juli 1920.) Beschikking van den Minister van Arbeid van den \2den Juli 1920, Ned. Staatscourant n°. 134, tot vaststelling van een leerplan in vee- en vleeschkeuring. De Minister van Arbeid; Gelet op artikel 6, tweede lid, van het Koninklijk besluit van 22 Juni 1920 (Staatsblad n°. 314), vaststellende de regels, volgens welke de bevoegdheid wordt verkregen als hulpkeurmeester van vee en vleesch op te treden ; heeft goedgevonden vast te stellen het navolgende : LEERPLAN VOOR DE CURSUSSEN IN VEE- EN VLEESCHKEURING.. A. Het theoretisch gedeelte van het onderwijs omvat 1. Kennis van het uitwendig voorkomen der slachtdieren. Namen van de uitwendige deelen der verschillende slachtdieren ; kleuren ; afteekeningen ; ouderdomskenmerken ; signalement. — 80 — II. Kennis van het lichaam der slachtdieren. Het geraamte. Namen der beenderen; korte beschrijving der voornaamste beenderen ; kenmerkend onderscheid der beenderen van de verschillende slachtdieren. De gewrichten. Namen ; bouw ; beweeglijkheid. De spieren. Bouw en werking ; namen der voornaamste spiergroepen. De ademhalings- en spijsverteringsorganen. Korte bespreking van de onderdeelen en van de functie ; hun kenmerkend onderscheid bij de verschillende slachtdieren. De bloedsomloop. Korte bespreking van het hart en de groote vaten; circulatie van het bloed; beteekenis daarvan voor de vleeschkeuring. Het lymphvatbnstelsel. Namen en ligging der voornaamste klieren bij de verschillende slachtdieren ; hunne beteekenis voor de vleeschkeuring. De urine- en geslachtswerktuigen. Korte bespreking van de onderdeelen en van hunne functie ; hun kenmerkend onderscheid bij de verschillende slachtdieren, zoowel in nietdrachtigen als in drachtigen toestand. Korte bespreking van . De huid en de huidfunotie. Het zenuwstelsel. Hersenen, ruggemerg en zenuwen. III. Theorie der vleeschkeuring. Uitwendige kenmerken van ongestoorde gezondheid ; stelselmatig onderzoek van levende slachtdieren; voornaamste slachtmethoden; stelselmatig onderzoek van slachtdieren na het slachten en kennis van het normale voorkomen der slachtdieren in dien toestand Algemeene begrippen omtrent den aard en de verschijnselen van de voor de vleeschkeuring — 81 — meest belangrijke afwijkingen; nauwkeurige beschrijving van die afwijkingen, waarbij de hulpkeurmeester bevoegd is de keuring te verrichten, met vermelding van dezulken, waarmede zij kunnen worden verwisseld. Algemeen begrip omtrent smetstoffen en hunne verspreiding. Regelen der hygiëne, die bij het keuren en in het slachters- en slagersbedrijf en bij het bereiden van vleeschwaren in acht genomen moeten worden. De taak van den hulpkeurmeester. IV. Kermis van wettelijke bepalingen en ontsmetting. Wettelijke bepalingen betreffende vleeschkeuring ; eenige bepalingen met betrekking tot het Veeartsenijkundig Staatstoezicht, in verband met besmettelijke veeziekten; ontsmettingsmiddelen ; ontsmetting van slachtplaatsen, stallen, middelen van vervoer, enz. ; het opmaken van proces-verbaal. B. Het practisch gedeelte van het onderwijs omvat I. Opneming van het signalement. II. Onderzoek en beoordeeling van levende slachtdieren. III. Onderricht in de toepassing der meest gebruikelijke bedwelmingsmethoden. TV. Onderzoek en beoordeeling van slachtdieren na het slachten en van afzonderlijke organen. V. Het maken van aanteekeningen bij waargenomen afwijkingen. VL Onderkenning van vleesch en van organen van verschillende slachtdieren. VH. Ontsmetting van slachtplaatsen, stallen, middelen van vervoer, enz. 's-Gravenhage, den 12den Juli 1920. De Minister van Arbeid, Aalberse. — 82 — Beschikking van den Ministerl van Arbeid van den \5den Juli 1020, Ned. Staatscourant n°. 138, tot uitvoering van eenige artikelen van het Kon. Besluit van 5 Juni 1920 (Staatsblad n°. 285), nader gewijzigd bij die van 10 Augustus 1922, Ned. Staatscourant n°. .155. De Minister van Arbeid. Gelet op het Koninklijk Besluit van 5 Juni 1920 (Staatsblad n°. 285). tot uitvoering van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1019, n°. 624), heeft bepaald : Art. 1. Het geheele dier wordt in alle gevallen van : miltvuur boutvuur ziekten waarbij micro-organismen van de ooli-typhusgroep in het vleesch worden aangetroffen algemeens straalschlmmelziekte veepest kwaden droes algemeene botriomycose JïïrLi trichlnenziekte schaapspokken hondsdolheid tjraemie abnormale reuk, smaak of consistentie Van het vleesch, ook indien de eerstgenoemde alleen door de kookproef of braadproef ontdekt wordt sterke algemeene vermagering en waterzuchtontbinding uitgebreide bezoedeling met smetstof of onreinheden afgekeurd. 2. In de volgende gevallen worden beslissingen genomen, zooals daarbij is vermeld. Het geheele dier wordt, in geval van : tuberculose afgekeurd: 1. Indien het dier deswege in nood is gedood ; 2. indien de ziekte gepaard gaat met sterke vermagering. — 83 — goedgekeurd onder voorwaarde van sterilisatie : 1. bij uitgebreide verweekingshaarden ; 2. indien verschijnselen eener versche bloedinfectie bestaan of deze niet met zekerheid kan worden uitgesloten. Opmerking. Van vleeschvierendeelen waarvan de regionnaire lymphklieren slechts oude tuberculeus verkaasde of verkalkte haarden bevatten, en in geval van beentuberculose worden, bijaldien de bovenvermelde gevallen kunnen worden uitgesloten, onderscheidenlijk de tuberculeus verkaasde of verkalkte lymphklieren en alle beenderen uitgesneden en vernietigd. Niet afgekapselde tuberouleuse verweekingshaarden en stralige verkazing moeten als eene aanwijzing gelden voor een bijzonder onderzoek naar het aanwezig zijn van eene versche bloedinfectie. Versche bloedinfectie wordt o.m. gerekend te bestaan bij : o. zwelling of ontsteking der vleeschlymphklieren gepaard aan rijkdom van tuberkelbacillen; 6. aanwezigheid van miliaire haarden in vleeschlymphklieren of parenohymateuse organen. VLEKZIEKTE DER VARKENS afgekeurd .* indien uitgebreide veranderingen in huid, spier- en vetweefsel en in de ingewanden worden aangetroffen ; goedgekeurd onder voorwaarde van sterilisatie : indien de veranderingen minder ernstig zijn en ook in geval van in nood gedood, geen andere dan vlekziekte-bacillen worden aangetroffen. Opmerking. Onder vlekziekte worden hier niet begrepen de gevallen welke zich uitsluitend bepalen tot z.g. netelroos (urticaria) en de endoearditis verrucosa. — 84 — BORSTZIEKTE DER VARKENS afgekeurd : 1. indien het dier deswege in nood is gedood ; 2. indien sterke vermagering bestaat ; goedgekeurd onder voorwaarde van sterilisatie : indien blijkens de waargenomen veranderingen de deugdelijkheid van het vleesch is verminderd. VARKENSPEST afgekeurd t 1. Indien het dier deswege in nood is gedood ; 2. indien sterke vermagering bestaat of indien belangrijke veranderingen worden aangetroffen ; goedgekeurd onder voorwaarde van sterilisatie : indien minder uitgebreide verschijnselen worden waargenomen. Opmerking. Onder varkenspest worden hier niet begrepen de gevallen waarin slechts geringe plaatselijke veranderingen worden aangetroffen en de ziekte geacht kan worden genezen te zijn. HAEMORRHAGISCHE SEPTICAEMIE MALIGNE OEDEEM PETEOHIAAL TYPHU8 afgekeurd: 1. indien het hier deswege in nood is gedood ; 2. indien belangrijke veranderingen worden aangetroffen ; goedgekeurd onder voorwaarde van sterilisatie : in alle oveiige gevallen. LONGGANGRAEN GANGRAENEUSE MASTITIS PERFORATIEF PERITONITIS RETENTIO SEOUNDINARUM KLEM (TETANUS) - 85 - ziektebeelden welke met den naam van koliek worden aangeduid haemoglobinurie met koorts verloopend e processen, in het bijzonder die welke aansluiten aan verwonding en ontsteking van den uier, de baarmoeder, de gewrichten, de peesscheden, hoeven en klauwen, de navel, de longen, de wei vliezen, de maag en de darmen. navel- en gewrichtsontstekingen en darmontstekingen bij pasgeboren dieren slachtdieren, waarvan de geringe afwijkingen na db slachting niet in overeenstemming zijn met de hevige ziekteverschijnselen bij het leven waargenomen ziektebeelden met verschijnselen eener septicaemie of pyaemie, voor zoover daaromtrent in vorige en volgende gevallen reeds niet anders is bepaald. afgekeurd : 1. indien belangrijke veranderingen worden aangetroffen; 2. indien het dier deswege in nood is gedood en het vleesch bij bacteriologisch onderzoek niet kiemvru bevonden is; goedgekeurd onder voorwaarde van verkoop in 't klein onder toezicht : indien bij bacteriologisch onderzoek het vleesch kiemvru bevonden is. Opmerking. Bij longgangraen, gangraeneuse mastitis, perforatief peritonitis, retentio secundinarum en bij andere met stank gepaard gaande ontstekingsprocessen, wordt niet tot voorwaardelijke goedkeuring overgegaan, alvorens door toepassing van de kook- en braadproef gebleken is, dat het vleesch geen afwijkingen in smaak en reuk vertoont. mond- en klauwzeer septische plburopneumonie der kalveren kalverdiphtherib afgekeurd: 1. indien belangrijke veranderingen worden aangetroffen ; — 86 — 2. indien het dier deswege in nood is gedood en het vleesch bij bacteriologisch onderzoek niet kiemvru bevonden is ; goedgekeurd onder voorwaarde van sterilisatie : indien het dier deswege in nood is gedood en het vleesch bij bacteriologisch onderzoek kiemvru bevonden is. Opmerking. Bij lichte plaatselijke processen worden slechts de aangetaste deelen afgekeurd. Bij het bestaan van zoogenaamde naziekten, richt de beoordeeling zich daarnaar. influenza en goedaardige droes boosaardige kofziekte piroplasmose kalfziekte traumatische perioarditis afgekeurd: 1. indien belangrijke afwijkingen worden waargenomen ; 2. indien het dier deswege in nood is gedood, en het vleesch bij bacteriologisch onderzoek niet kiemvru bevonden is ; goedgekeurd onder voorwaarde van verkoop in 't klein onder toezicht : indien het dier deswege in nood is gedood en het vleesch bij bacteriologisch onderzoek kiemvru bevonden is. Opmerking. Bij geringe plaatselijke processen worden slechts de aangetaste deelen afgekeurd. Met betrekking tot traumatische pericarditis, geldt voorlaatste opmerking. sarcosporidiosis afgekeurd: indien het spierweefsel in sterke mate waterzuchtig of op andere wijze veranderd is; goedgekeurd onder voorwaarde van verkoop in 't klein onder toezicht : wanneer zoodanige verspreiding plaats heeft, dat de aangetaste deelen niet gemakkelijk verwijderd kunnen worden. - 87 - [lySTIOEKOOSia (o. dnermis en o. oelltjlosae) afgekeurd : 1. indien waterzucht, sterke verkleuring of vermagering bestaat ; 2. indien de parasieten, onverschillig of zij levend of levenloos zijn, in grooten getale verspreid in het lichaam voorkomen ; goedgekeurd onder voorwaard*, van sterilisatie : wanneer één of enkele levensvatbare cysticerei worden aangetroffen. Opmerking. In geval van cysticercosis, waarbij sterilisatie als voorwaarde tot goedkeuring is gesteld, kan het vleesch van runderen en varkens ook goedgekeurd worden onder voorwaarde dat het : a. gedurende ten minste 10 dagen in eene vriesinrichting aan eene temperatuur van ten minste — 10° C. is blootgesteld ; of 6. na verwijdering der beenderen en na verkleining in stukken van ten hoogste 3 K.G. gedurende 3 weken in eene versch bereide keukenzoutoplossing van ten minste 20 % sterkte is ondergedompeld. Het vleesch van runderen kan bovendien goedgekeurd worden als het gedurende ten minste 3 weken in een vleeschkoelhuis aan eene temperatuur van ten hoogste 4° 0. is blootgesteld. Na één dezer bewerkingen te hebben ondergaan, moet het vleesch in 't klein onder toezicht worden verkocht. Worden niet dan enkele levenlooze cysticerei aangetroffen, dan kan worden goedgekeurd. geelzucht (icterus) afgekeurd : indien de verkleuring van het vleesch na 24 uren niet verdwenen is of indien vermagering is ingetreden ; goedgekeurd onder voorwaarde van verkoop in 't klein onder toezicht : indien de verkleuring gering is, en na 24 uren niet verdwenen is. — 88 — Opmerking. Geelzuoht optredende als gevolg van intoxicaties en infectieziekten, wordt beoordeeld in samenhang met de overige afwijkingen die worden waar genomen. gezwellen afgekeurd : indien metastase in zoo hevige mate heeft plaats gevonden, dat het spierweefsel, het bindweefsel, de beenderen of de lymphklieren voor een belangrijk deel zijn aangetast ; goedgekeurd onder voorwaarde van verkoop in 't klein onder toezicht : indien de aangetaste deelen moeilijk te verwijderen zijn. LEUCAEMIE afgekeurd : indien het spierweefsel, de lymphklieren of andere organen belangrijk veranderd zijn. onvoldoende uitbloeding waarbij te ver wachten is, dat het vleesch spoedig zal bederven afgekeurd f 1. in het geval het dier in nood is gedood en het vleesch bij bacteriologisch onderzoek niet kiemvru bevonden is ; 2. indien belangrijke veranderingen worden aangetroffen ; goedgekeurd onder voorwaarde- van sterilisatie : in alle overige gevallen. Opmerking. Worden ziekelijke afwijkingen aangetroffen, dan richt zioh het oordeel bovendien daarnaar. Voor zoover daaromtrent reeds niet anders is bepaald: in nood gedoodb dieren (noodslachtingen) afgekeurd: 1. indien bij bacteriologisch onderzoek — 89 — het vleesch niet kiemvbij bevonden is , 2 indien maag en darmen niet onmiddellijk na het dooden uit het lichaam zijn verwijderd ; goedgekeurd onder voorwaarde van veekoop in 't klein ondeb toezicht : met uitsluiting van bovenvermelde gevallen, indien bij bacteriologisch onderzoek het vleesch kiemvbij is bevonden. gestorven dieren afgekeurd : in alle gevallen waarbij voorwaardelijke goedkeuring' niet toepasselijk is ; goedgekeurd onder voorwaarde van verkoop in 't klein ondeb toezicht : in geval van plotselingen dood, waarbij het afdoende is gebleken dat de oorzaak van den dood van geen invloed heeft kunnen zijn op de deugdelijkheid van het vleesch, en maag en darmen onmiddellijk na den dood uit het lichaam zijn verwijderd. slachtdieren, door onvolledigheid der keuring wegens het ontbreken van organen op deelen of wegens het verwijderen van ziekelijke veranderingen, of waarbij gehandeld is in strijd met de artikelen 19, 20, 21 en 22 van het Koninklijk besluit van afgekeurd 1 1. indien zoodanige veranderingen aanwezig zijn dat geen twijfel bestaat of het dier moest worden afgekeurd; 2. indien twijfel bestaat of bij het volledig zijn van het onderzoek het dier al dan niet zou worden afgekeurd; goedgekeurd onder voorwaarde van sterilisatie : 1. indien geen veranderingen worden aangetroffen, doch het onderzoek zoodanig onvolledig is, dat eene beoordeeling van het vleesch ten eenenmale onmogelijk is ; 2. indien zoodanige veranderingen worden aangetroffen, dat er twijfel bestaat of bij een volledig onderzoek het dier zon — 90 — zijn goedgekeurd dan wel voorwaardelijk goedgekeurd. goedgekeurd onder voorwaarde van verkoop rN 't klein onder toezicht : indien geen of slechts geringe afwijkingen worden gevonden en het onderzoek zoodanig volledig is, dat met zeer groote waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld, dat bij een volledig onderzoek het dier zou zijn goedgekeurd. 3. Organen en deelen worden, ingeval zij : 1. ziekelijk veranderd zijn ; 2. met smetstof bezoedeld of op andere wijze verontreinigd zijn; 3. afwijkingen in consistentie, reuk of kleur vertoonen ; 4. om andere dan bovenvermelde redenen ondeugdelijk zijn; 5. behooren te worden vernietigd krachtens wettelijke bepalingen, afgekeurd. Opmerking. Bij aandoeningen van parasitairen aard worden de aangetaste organen en deelen afgekeurd, indien de parasieten door uitsnijden niet nauwkeurig kunnen worden verwijderd. Organen en deelen worden ook als tuberculeus beschouwd, indien de regionnaire lymphklier of lymphklieren tuberculeus zijn. De afgekeurde organen en deelen worden zoo ruim uitgesneden of verwijderd, dat slechts gezonde deelen overblijven. Litteekenvorming is geen verandering of afwijking als bedoeld onder nos. 1 en 3. 4. De longen, bedoeld in artikel 22, tenzij door een blaasbalg opgeblazen, worden : afgekeurd. 5. In de gevallen, omschreven in artikel 2, waarbij de beslissing afhankelijk is van het bacteriologisch onderzoek, wordt het vleesch afgekeurd indien het bacteriologisch onderzoek niet geschiedt. 6. Waar in deze beschikking beslissingen worden voorgeschreven omtrent „in nood ge- — 91 — jdoods dieren" worden hieronder verstaan de slachtdieren, welke door ziekte in onmiddellijk dreigend levensgevaar verkeeren. 7. In de gevallen, dat het vleesch kan worden goedgekeurd onder voorwaarde van sterilisatie, mag dat vleesch, alvorens de bewerking te ondergaan, voorgeschreven in artikel 56, gedurende ten minste 2 en ten hoogste 5 dagen in daarvoor geschikte tcesteüen worden gezouten, overeenkomstig de aanwijzingen van den keuringsveearts. 8. Deze beschikking treedt in werking met ingang van den dag, waarop het Koninklijk besluit van 5 Juni 1920 (Staatsblad n°. 285) in werking treedt.1 's-Gravenhage, den 15den Juli 1920. De Minister van Arbeid, Aalberse. [ Besluit van den liden Augustus 1920, S. 706, tot vaststelling van het formulier van afkondiging van plaatselijke verordeningen tot uitvoering van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524). i Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, d.d. 17 Juni 1920, n°. 10523, afdeeling Volksgezondheid ; I Gezien artikel 22, zesde lid, van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524); Overwegende, dat bij algemeenen maatregel wan bestuur moet worden vastgesteld het formulier van afkondiging voor de verordeningen ■ bedoeld in de artikelen 20, eerste lid, en 26 der ■ Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524); li Den Raad van State gehoord (advies van 27 Juli 1920, n°. 27); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid van 9 Augustus 1920, n°. 14208, afdeeling Volksgezondheid; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen: Art. 1. Het formulier van afkondiging, bedoeld in artikel 22, zesde lid der Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524) luidt: „De Burgemeester en W. thouders van . . . doen te weten, dat door den Raad dier gemeente 1 Bepaald op 1 Juni 1922. — 92 — in zijne vergadering van ... is vastgesteld de volgende verordening: (titel der verordening) (inhoud der verordening) zijnde deze verordening door de Gedeputeerde Staten van .... hij besluit van .... (bij Koninklijk besluit van . . . .) goedgekeurd. En is hiervan afkondiging geschied, waar het behoort, den .... enz." In geval van toepassing van artikel 197 der Gemeentewet worden de woorden : „bij besluit van .... goedgekeurd" vervangen door de woorden : „goedgekeurd blijkens het niet inzenden van hunne beslissing of van bericht de beslissing verdagende, binnen twee maanden na den dag, waarop de verordening hun is aangeboden." 2. In het geval, bedoeld in artikel 23, derde lid, der Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524), luidt het formulier van afkondiging, bedoeld in artikel 22, zesde lid, dier wet aldus : „De Burgemeester en Wethouders van . . . doen te weten, dat door de Gedeputeerde Staten van .... bij besluit van .... is vastgesteld de volgende plaatselijke verordening: (titel der verordening) (inhoud der verordening). En is hiervan afkondiging geschied, waar het behoort, den enz." '8. Dit besluit treedt in werking met ingang van een door Ons te bepalen dag.1 Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en in afschrift aan den Baad van State zal worden gezonden. Het Loo, den 12den Augustus 1920. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalbersb. (üitgeg. 7 Sept. 1920.) 1 Bij besluit van den 8sten Maart 1922, S. 101, is de dag van inwerkingtreding bepaald op 10 October 1921. - 93 — Beschikking van den Minister van Arbeid van den SOsten Augustus 1920 (Ned. Staatscourant n°, 169), tot vaststelling van stempelmerken ingevolge de Vleeschkeuringswet. De Minister van Arbeid; Gelet op artikel 52 van het Koninklijk besluit van 5 Juni 1920 (Staatsblad n°. 285), houdende voorschriften ter uitvoering van de artikelen 18 en 26 van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524), bepaalt: o. het stempelmerk, bedoeld in artikel 40, eerste lid, moet geheel overeenkomstig zijn met het hieronder gegeven voorbeeld : 6. het stempelmerk, bedoeld in artikel 44, moet beantwoorden aan onderstaand model, behoudens afwijking voor zooveel betreft den plaatsnaam in het bovenste vak en datum, maand en jaarcijfer (het eeuwcijfer wordt weggelaten) in het middenvak: voor de aanduidingen in ieder der drie vakken, moeten de hieronder op maat afgebeelde letteren cijfertypen gebezigd worden: - 94 — A3CDEFGHIJ KLnn0P0R!5 TUVWXÜZ 1234557030 c. het stempelmerk, bedoeld in art. 45, moet beantwoorden aan onderstaand model, behoudens afwijking voor zooveel betreft den plaatsnaam in het bovenste vak en datum, maand en jaarcijfer (het eeuwcijfet wordt weggelaten) in het middenvak : voor de aanduiding van den datum der keuring moeten de hieronder op maat afgebeelde letter- en cijfertypen gebruikt worden; voor de aanduiding der gemeente moet hetzelfde lettertype gebruikt worden, dooh zoo noodig in afwijkende maat. ABEOEFGHIJ KLfinOPORS TUVWXUZ 1234567090 d. het stempelmerk, bedoeld in artikel 46, moet beantwoorden aan onderstaand model, behoudens afwijking voor zooveel betreft den plaatsnaam in het bovenste vak.-en datum, maand- en jaarcijfer (het eeuwoijfer wordt weggelaten) in het middenvak. — 95 — voor de aanduiding van den datum der keuring moeten de hieronder op maat afgebeelde letter- en oijfertypen worden gebruikt; voor de aanduiding van de gemeente moet hetzelfde lettertype gebruikt worden, zoo noodig op andere maat: -ABCDEFGHIJ KLnrtOPOR5 TUVWXUZ E34557Ö9D e. het stempelmerk, bedoeld in artikel 47 moet beantwoorden aan onderstaand model behoudens afwijking voor zooveel den plaatsnaam betreft: voor aanduiding der gemeente, waar de keuring heeft plaats gehad, moeten de hieronder afgebeelde lettertypen worden gebruikt a/maar t. in het stempelmerk, bedoeld in artikel 44, worden de namen van de hieronder vermelde maanden als volgt afgekort: Februari tot Febr. Augustus tot Aug. September tot Sept. - 96 - November tot Nov. December tot Dec. g. in het stempelmerk, bedoeld in artikel 45', worden de namen van de hieronder vermelde maanden als volgt afgekort: Januari tot Jan. Februari tot Fehr. Augustus tot Aug. September tot Sept. October tot Oct. November tot Nov. December tot Dec. 's Gravenhage, den 30sten Augustus 1920. De Minister van Arbeid, Aalbebse. Besluit van den 24ste» Maart 1921, S. 637, tot uitvoering van artikel 24 van de Vleèscbkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524). Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onze Ministers van Arbeid en van Financiën van 3 Januari 1921, n°. 116 E, afdeeling Volksgezondheid, en van 20 Januari 1921, n°. 205, afdeeling Generale Thesaurie ; Gezien artikel 24 van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524); Den Raad van State gehoord (advies van 1 Maart 1921, n°. 27); Gelet op het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van 14 Maart 1921, n°. 199 E, afdeeling Volksgezondheid, en van 22 Maart 1921, n°. 321, afdeeling Generale Thesaurie ; Hebben goedgevonden en verstaan vast te stellen het navolgende : Art. 1. Onze Ministers van Arbeid en van Financiën kunnen uit 's Rijks kas aan gemeenten rentedragende voorschotten verleenen voor de oprichting van centrale slachtplaatsen indien die oprichting voor de uitvoering van hovengenoemde wet noodzakelijk moet worden geacht en de gemeente niet in staat is zelf daarin te voorzien. De voorschotten worden verleend tegen de door Onzen Minister van Financiën te bepalen rente, en onder voorwaarde, dat het plan voor den bouw en de exploitatie van centrale slacht- — 97 - plaatsen is goedgekeurd door Onzen Minister van Arbeid, en dat aflossing en rentebetaling geschieden op de wijze door Onze .voornoemde Ministers te bepalen. 2. Onze Minister van Arbeid kan aan eene gemeente een bijdrage verleenen in de voor rekening van die gemeente blijvende kosten van den keuringsdienst, indien die gemeente niet in staat i zelf daarin te voorzien, zij niet door samenwerking met andere gemeenten de kosten van den dienst kan verlichten en de inlichting van den dienst, de inkomsten en uitgaven door Onzen Minister voornoemd zijn goedgekeurd. De bijdrage mag in geen geval stijgen boven 60 pCt. van de kosten, die door inkomsten worden gedekt. 3. Dit besluit treedt in werking met ingang van een door Onzen Minister van Arbeid te bepalen dag. Onze Ministers van Arbeid en van Financiën zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 24sten Maart 1921. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalberse. De Minister van Financiën, de Visies. (üitgeg. 21 April 1921.) Besluit van den Men Juni 1921, S. 754, tot uitvoering van artikel 19 van de Vleeschkeuring wet (Staatsblad 1919, n°. 524). Wij WILHELMINA, en/. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 18 April 1921, n°. 225E, afdeeling Volksgezondheid; Gezien artikel 19 van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524); Den Raad van State gehoord (advies van 24 Mei 1921, n. 24); Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid van 1 Juni 1921, n°. 297E, afdeeling Volksgezondheid ; Hebben goedgevonden en verstaan vast te stellen het navolgende : S. & J n». 98, 2« dr. 4 — 98 — Art. 1. In deze voorschriften wordt verstaan onder: a. „Minister" de Minister belast met de uitvoering van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524); 6. „inspecteur" de inspecteur bij het Staatstoezicht op de volksgezondheid voor het betrokken deel des lands, belast met het toezicht op de naleving van de Vleeschkeuringswet; c. „keuringsveearts" de persoon, bedoeld in het eerste lid van artikel 25 van de Vleeschkeuringswet ; d. „de Wet" de Vleeschkei-ringswet 'Staatsblad 1919, n». 5241. 2. De in artikel 19 van de wet genoemde inrichtingen moeten — ongerekend de voorschriften voor elk afzonderlijk gesteld in de betreffende artikelen van dit besluit — voldoen aan de navolgende eischen. A. Het daglicht moet, te beoordeelen door den Inspecteur, in voldoende mate toetraden, hetzij door bovenlicht, hetzij door wandlioht, hetzij door beiden, zoodat de meest gunstige verhouding in elk deel van de inrichting verkregen wordt. Voor koel- en vriesruimten en pekelkelders mag het daglicht vervangen of aangevuld worden door electrische verlichting. B. Er moet voldoende luchtverversohing aanwezig zijn, te beoordeelen door den Inspecteur, hetzij door roosters of ventilatoren in de wanden, hetzij door gemakkelijk te openen vensters, hetzij door één of meer op of in het dak aangebrachte luchtkokers, of andere ventilatie-inrichtingen. Iri koel- en vriesruimten mag de luchtverversohing geschieden door een buizenstelsel, waardoor de lucht kunstmatig wordt af- en aangevoerd, of op eene andere wijze, als met het stelsel van koelinrichting overeenkomt, te beoordeelen door den Inspecteur. C. De vloeren moeten van een materiaal vervaardigd zijn, dat vocht niet doorlaat of opneemt, zij mogen geen scheuren en onnoodige verdiepingen vertoonen en moeten zooveel helling hebben, dat het spoel- en schrobwater hetzij rechtstreeks hetzij door open goten, gemakkelijk wegvloeit naar met afneembaar rooster gedekt en van stankafsluiting vojr- — 99 — ziene kolken, vanwaar het door een goed ge sloten, waterdicht rioolstelsel wordt weggevoerd, of geleid naar een waterdichten put, die buiten de inrichting is gelegen en zoodanig is afgesloten dat hij geen onaangenamen reuk verspreidt en die op geregelde tijden wordt geledigd. Het bepaalde omtrent de helling der vloeren is niet van toepassing voor vries- en koelruimten. D. De wanden moeten van steen zijn en aan de binnenzijde, van den vloer af tot een hoogte van ten minste 2% Meter, glad, waterdicht en van lichte kleur zijn. E. De overgangen van vloer naar wanden en van wanden onderling moeten bij voorkeur rond afgewerkt zijn. F. Bijaldien een zoldering aanwezig is, moet deze zoodanig ingericht zijn dat zij stofdicht is. G. De ruimten der lokaliteiten moeten zóó groot zijn, dat de voor het bedrijf noodige handelingen en de controle naar behooren kunnen geschieden. H. Het terrein, de kolken, de lokalen en de zich daarin bevindende voorwerpen moeten geregeld schoon gehouden worden; eiken dag nadat in de lokalen gewerkt is, moeten deze en de voorwerpen en gereedschappen, welke daarbij hebben dienst gedaan, onmiddellijk na het geëindigd zijn der werkzaamheden gereinigd worden. I. Wanneer een drinkwaterleiding in de gemeente aanwezig is, moeten de verschillende bedrijfslokalen daarbij aangesloten zijn — tenzij Burgemeester en Wethouders hiervan geheel of gedeeltelijk ontheffing verleenen — en mag, tenzij met vergunning van dit College geen ander water aangewend worden. Ingeval Burgemeester en Wethouders ontheffing verleenen, of ingeval eene drinkwaterleiding niet aanwezig is, moet in de verschillende bedrijfslokalen onschadelijk water in voldoende hoeveelheid ter beschikking zijn, een en ander ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders en mag geen ander water worden aangewend, ook geen andere watervoorziening aanwezig zijn, tenzij met toestemming van genoemd College. — 100 — J. De verbindingswegen tusschen de gebouwen onderling, tusschen deze «n den openbaren weg alsmede de vrije grond van het terrein, waarop de inrichting staat, tot een breedte van ten minste 1 Meter gemeten uit den buitenwand van de gebouwen, moeten regelmatig bestraat zijn, zoodat afdoende reiniging gemakkelijk kan plaats hebben. 3. Behalve de in artikel 2 gestelde eischen, gelden voor slachterijen bovendien de navolgende voorschriften. A. De daglichtvoorziening meet zoodanig zijn, dat overal bij dag de keuring bij gesloten deuren, zonder kunstlicht kan geschieden. B. De lokalen waarin geslacht wordt, moeten van zoodanige afmeting zijn en zoodanig ingericht, dat de voor de slachting vereischte werkzaamheden en de keuring van het geslachte dier en de organen naar behooren kunnen geschieden en, bijaldien een afzonderlijk lokaal voor het hangen der geslachte dieren niet aanwezig is, deze op minstens 2 Meter afstand van de slachtruimte, na het afslachten, kunnen worden gebracht. C. Voor de keuring van organen en deelen moeten, ter beoordeeling door den keuringsveearts, in voldoende getale aanwezig zijn daarvoor geschikte tafels en haken. De tafels moeten een vlak, glad blad, van hard materiaal vervaardigd, hebben en moeten voldoende groot zijn, dat daarop het darmscheil in zijn geheel kan worden uitgespreid. Bovendien moet in ieder slachtlokaal of in de onmiddellijke nabijheid daarvan aanwezig zijn een waschgelegenheid met zeep en schoonen handdoek. De haken moeten zindelijk, en vrij van roest worden gehouden. D. De slachtlokalen moeten zoodanig gelégen of zoodanig ingericht zijn, dat de slachtingen van den openbaren weg niet zichtbaar zijn. E. De lokalen waarin geslacht wordt en de hangruimte voor het vleesch mogen niet gebruikt worden voor het bewaren van kleedingstukken en afvalproducten van dierlijken oorsprong of andere voorwerpen en stoffen, die naar het oordeel van den keuringsveearts niet aanwezig mogen zijn. Gedurende het slachten en zoolang vleesch — 101 — aanwezig is, worden in de slacht- of hanglokalen geen andere werkzaamheden verricht dan die, welke tot de uitoefening van het bedrijf en de keuring behooren. ■ F. Openen van maag en darmen .en het reinigen van deze organen mag niet geschieden in de slachtlokalen waarin het vleesch zich bevindt. Q. Slachtdieren mogen niet in de slachten hangruimte gestald worden. H. In een zelfde slachtlokaal mogen niet ter zelf der tijd varkens en andere slachtdieren geslacht worden. L De bij de slachterij behoorende stallen moeten van een waterdichten vloer Voorzien zijn. Het daglicht moet in voldoende mate kunnen toetreden, zóó, dat de keuring vóór het slachten zonder kunstlicht behoorlijk kan geschieden. Voor zooveel noodig moet behoorlijk kunstlicht aanwezig zijn, ter beoordeeling door den keuringsveearts. J. De slachterij mag niet in reohtstreeksche open verbinding staan met woningen, schaftlokalen, privaten, urinoirs, vleeschwinkels, werkplaatsen ter bereiding van vleeschwaren of ter verwerking van darmen en andere producten van dierlijken oorsprong, bewaarplaatsen van afvalproducten en stallen. K. Voor zooveel de vaste afval niet onmiddellijk na iedere slachting van h,t terrein wordt verwijderd, moet deze in een goed afgedekten, waterdichten bak worden verzameld en met kalk worden bestrooid. L. In de slachterij mogen honden niet aanwezig zijn. 4. Behalve de in artikel 2 gestelde eischen, gelden voor vleeschwinkels bovendien de navolgende voorschriften. A. Zij mogen niet in reohtstreeksche open verbinding staan met woonvertrekken, slachterijen, schaftlokalen, privaten, urinoirs, werkplaatsen ter bereiding van vleeschwaren of ter verwerking van darmen en andere producten van dierlijken oorsprong, bewaarplaatsen van afvalproducten van dierlijken oorsprong en stallen. B. Zelfstandigheden die aan het vleesch een bijsmaak kunnen geven of bederf ervan kunnen bevorderen, mogen in vleeschwinkels niet aanwezig zijn. — 102 — C. Slechts vleesch en vleeschwaren, zoomede in luchtdicht gesloten voorwerpen, geconserveerde levensmiddelen, benevens, terbeoordeeling door den keuringsveearts, voorwerpen en inrichtingen verband houdende met bewaren en verkoop van vleesch, mogen in de vleeschwinkels aanwezig zijn. D. Toonbanken, ijskasten, uitstalkasten, hakblokken en andere voor het gebruik bij den verkoop bestemde tóestellen en instrumenten moeten in zindelijken toestand gehouden worden. E. De personen met den verkoop van vleesch in de vleeschwinkels belast, moeten tijdens hunne bedrijfswerkzaamheden steeds zindelijk gekleed zijn en moeten reine handen hebben. F. In elke vleeschwinkel, of in de onmiddellijke nabijheid daarvan, moet aanwezig zijn een waschgelegenheid, met zeep en zindelijken handdoek. G. De haken waaraan het vleesch wordt gehangen moeten zindelijk, en vrij van roest worden gehouden. 5. Behalve de in artikel 2 gestelde eischen, gelden voor bewaarplaatsen van vleesch bovendien de navolgende voorschriften. A. Zij moeten droog en koel zijn. B. Zij mogen niet in reohtstreeksche open verbinding staan met woonvertrekken, schaftlokalen, privaten, urinoirs, werkplaatsen ter verwerking van darmen en andere producten van dierlijken oorsprong, of bewaarplaatsen van afvalproducten van dierlijken oorsprong en stallen. C. Zelfstandigheden die aan het vleesch een bijsmaak kunnen geven of bederf ervan kunnen bevorderen, mogen in bewaarplaatsen van vleesch niet aanwezig zijn. 6. Behalve de in artikel 2 gestelde eischen, gelden voor de vleeschwarenfabrieken bovendien de navolgende voorschriften. A. Zij mogen niet in reohtstreeksche open verbinding staan met woonvertrekken, vleeschwinkels, privaten, urinoirs, werkplaatsen ter verwerking van darmen en andere producten van dierlijken oorsprong, bewaarplaatsen van afvalproducten van dierlijken oorsprong en stallen. B. Zelfstandigheden die aan het vleesch — 103 — een bijsmaak kunnen geven of bederf ervan kunnen bevorderen, mogen in vleesehwarenfa brieken niet aanwezig zijn. C. De haken bestemd voor het ophangen van bet vleesch, zoomede de toestellen en gereedschappen bestemd voor het bewerken van het vleesch moeten zindelijk, en vrij van roest worden gehouden. D. Het personeel dat bij de bereiding van vleeschwaren werkzaam is, verricht zijn bedrijfsbezigheden in zindelijke Meeding en werkt met zindebjke handen. E. In elke vleeschwarenfabriek moet aanwezig zijn een waschgelegenheid met zeep en zuidelijken handdoek. F. In de vleeschwarenfabrieken worden tijdens het bedrijf geen andere werkzaamheden verricht, dan die welke tot de uitoefening van het bedrijf behooren. Gr. Onder de in vorig lid bedoelde werkzaamheden welke niet mogen worden verricht zijn begrepen, slachten van vee, het reinigen en slijmen van darmen. 7. De Minister kan verbieden, dat personen, lijdende aan eene der door hem te noemen besmettelijke ziekten, werkzaam zijn in de door hem aan te wijzen inrichtingen, als bedoeld in artikel 19 der wet. 8. Onze Minister kan nadere vorschriften geven voor de uitvoering van de bepalingen van dit besluit. 9. Dit besluit treedt in werking met ingang van een door Ons te bepalen dag.1 Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit dat in het Staatsblad zal worden geplaatst, en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den 6den Juni 1921. WILHELMINA. De Minister van Arbeid-, Aalbersb. (üitgeg. 24 Juni 1921.) 1 Bij Besluit van den 17den November 1921, & 1190, bepaald op 1 Juni 1922. — 104 — Beschikking van den Minister van Arbeid van den lSden Juli 1921 (Ned. Staatscourant n°. 138), ter uitvoering van art. 52 van het Kon. besluit van 5 Juni 1920 (Staatsblad n° 285). De Minister van Arbeid heeft goedgevonden te bepalen, dat de inkt, bedoeld in artikel 52 van het Koninklijk besluit van den 5den Juni 1920 (Staatsblad n°. 285), houdende voorschriften tot uitvoering van de vleeschkeuringswet (Staatsblad n°. 524), moet als volgt zijn samengesteld : a. voor de merken voor het vleesch van runderen, schapen en varkens, uit: gentiaan-violet of methylviolet, glycerine en gemethyleerde spiritus; zoodat de kleur dezer merken violet moet zijn : 6. voor de merken voor het vleesch van eenhoevige dieren en geiten, uit: fuchsine, glycerine en gemethyleerde spiritus ; zoodat de kleur dezer merken rood moet zijn ; c. de onder a en ö genoemde bestanddeelen moeten in den inkt voorkomen in verhouding van onderscheidenlijk 2—50 en 50 gram. 's-Gravenhage, den 18den Juli 1921. De Minister van Arbeid, Aalberse. Beschikking van den Minister van Arbeid van den 18de» Juli 1921 (Ned. Staatscourant n°. 138), ter vaststelling van een oormerk voor varkens. De Minister van Arbeid; Gelet op artikel 52 van het Koninklijk besluit van 5 Juni 1920 (Staatsblad n°. 285), houdende voorschriften ter uitvoering van de artikelen 18 en 25 van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524), bepaalt: a. het oormerk voor varkens die onvoorwaardelijk ter slachting worden toegelaten (artikel 40, tweede lid), moet zijn vervaardigd van metaal en in vorm, afmeting, bouw en samenstelling geheel beantwoorden aan de hieronder volgende afbeeldingen en gegevens : 105 waarvan A voorstelt: het merk in geopenden toestand van ter zijde gezien; ■> B » een vlakte met de reliëfhoofdletter G. die een doorsnede heeft van buitenrand tot buitenrand van 9 mM ; » C ., het andere vlak van het merk; D »» het merk in gesloten toestand van ter zijde gezien; » E » het merk uitgevouwen met de binnenzijde naar boven; de lengte bedraagt 79 mM., de kleinste breedte 14 mM en de grootste breedten bedragen 22 mM Onderstaande afbeeldingen geven het merk in open toestand (links) en gesloten toestand (rechts): — 106 — 6. het oormerk voor varkens, waarvoor voorwaardelijk toestemming tot slachten is verleend (artikel 43, tweede lid), is geheel gelijk aan het onder a beschreven en afgebeelde merk, met dit verschil, dat in plaats van de daarop voorkomende reliëf-hoofdletter G, moet voorkomen de reliëf-hoofdletter V, beantwoordende aan de hieronder volgende afbeelding en maten, zijnde de grootste breedte der letter 10 mM. en de hoogte 9 mM. 's-Gravenhage, den 18den Juli 1921. De Minister van Arbeid, Aalbekse. Besluit van den 26sten April 1922, S. 225, tot uitvoering van de artikelen 27, 28 en 29 van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524). (Zooals dit besluit is gewijzigd en aangevuld bij besluit van den 19den Juni 1922, S. 418.) Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 27 Februari 1922, n°. 109 E, afdeeling Volksgezondheid; Gezien de artikelen 27, 28 en 29 van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524). Den Raad van State gehoord (advies van 11 April 1922, n°. 40); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid van 24 April 1922, n°. 286 E, Afdeeling Volksgezondheid j Hebben goedgevonden en verstaan vast te stellen het navolgende : Art. 1. In deze voorschriften wordt verstaan onder : o. „Minister", de Minister belast met de — 107 — uitvoering van de Vleescbkeuringswet (Staatsblad 1919 n°. 524); b. „Inspecteur", de inspecteur voor het betrokken deei des lands, belast met het toezicht op de naleving van de Vleeschkeuringswet; c. „Rijkskeuringsveearts", de ambtenaar, bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Vleeschkeuringswet ; d. „de Wet", de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919 n°. 524); e. 1 „door afkoeling verduurzaamd vleesch", vleesch, door invriezing verduurzaamd. 2. Het eerste lid van artikel 27 van de Wet is niet van toepassing op hoeveelheden vleesch van ten hoogste 2 K.G., mits uitsluitend be stemd voor huishoudelijk gebruik voor personen die niet meer dan 1 K.M. van 's Rijks grenzen verwijderd, woonachtig zijn en die, evenmin als de met hen samenwonende personen, niet werkzaam zijn in het slagersbedrijf, in het bedrijf der verduurzaming of bereiding van vleesch, of in den handel van vleesch en vleeschwaren. De Minister is bevoegd voor door hem te noemen gemeenten een breedere strook gronds aan te wijzen, waarop het eerste lid van artikel 27 van de Wet niet van toepassing is. 8. Tot den invoer kan worden toegelaten vleesch, met inachtneming van het bepaalde bij artikel 5, in stukken niet kleiner dan vierendeelen van rompen, behoudens het bepaalde bij de artikelen 7 en 12. Als romp wordt, met inachtneming van het bepaalde bij artikel 4, beschouwd het geslachte slachtdier met of zonder kop en ondervoeten, ontdaan van de huid, tenzij het geslachte dier een varken is, en ontdaan van de ingewanden. Heeft de invoer plaats in halve of vierendeelen van rompen, dan moeten, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 7, die deelen zoodanig zijn gemerkt, dat vastgesteld kan worden, welke deelen, als afkomstig van één dier, bij elkander behooren, een en ander ter beoordeeling van den Rijkskeuringsveearts. 4. Ten aanzien van den invoer van vleesch gelden de navolgende voorschriften : 1 In het Staatsblad staat": „1.': — 108 — li van het varken moeten de kop met tong en strottenhoofd door natuurlijke hechtmiddelen aan den romp verbonden zijn; 2. van de eenhoevige dieren moeten de kop met strottenhoofd, verder luchtpijp en longen als één geheel, door hunne natuurlijke hechtmiddelen aan den romp verhonden zijn; 3. van de overige slachtdieren moet de kop met tong mede aangevoerd worden ; elke romp en de daarbij behoorende kop moeten van eenzelfde, van dat van een andere romp en kop verschillend, duidelijk leesbaar nummer voorzien zijn ; 4. van alle slachtdieren moeten borst- en buikvlies, hart, lever en longen, milt, nieren, en van vrouwelijke dieren uier en baarmoeder, benevens de regionnaire lymphklieren en de z.g. vleeschlymphklieren door hunne natuurlijke heehtmiddelen en in ongeschonden staat, behoudens het bepaalde bij het 5de lid van dit artikel, aan den romp verbonden zijn; 5. in het vleesch en in de organen mogen insnijdingen niet gemaakt zijn, die niet ten behoeve van de keuring of ter beoordeeling van de duurzaamheid van het vleesch, noodzakelijk zijn; uitsnijdingen uit vleesch en organen zijn verboden; 6. aan het vleesch mogen niet toegevoegd worden stoffen, welke niet afkomstig zijn van slachtdieren in den zin van artikel 1 der wet. 5. Het in het vorig artikel bedoelde vleesch moet voorzien zijn van een merkteeken, ten bewijze dat het slachtdier, waarvan het vleesch afkomstig is, door een wettig gediplomeerd veearts in het land van herkomst vóór de slachting is onderzocht. Bij den invoer moet worden overgelegd een schriftelijk bewijs van oorsprong, waarin de betrokken veearts naar waarheid verklaart, dat het slachtdier, waar- I van het vleesch afkomstig is, vóór de slachting I door hem werd onderzocht, dat bij dit onder- I zoek geen ziekteverschijnselen zijn waargenomen en dat het dier niet in nood werd gedood of niet den natuurlijken dood is gestorven. I 6. De in artikel 5 bedoelde verklaring, I welke den naam van het land en de gemeente waar het slachtdier, waarvan het vleesch afkomstig is, werd onderzocht, benevens dag, ! maand en jaartal van het onderzoek moet — 109 — vermelden, moet door den betrokken veearts bekrachtigd zijn door diens handteekening, welke gewaarmerkt moet zijn door het hoofd van de gemeente waar het slachtdier is onderzocht. In de verklaring moet bovendien een afdruk van het merkteeken aangebracht zijn. 7. De Minister kan tot wederopzegging ontheffing verleenen van de voorschriften rermeld in de artt. 3, 5, 6 en van artikel 4 het bepaalde in het 1ste, 2de, 3de, 4de en 5de lid. 1 Deze ontheffing kan alleen worden verleend ingeval: o. het vleesch afkomstig is uit een land, waar het is goedgekeurd door veeartsen van een door de Regeering van dat land ingeBtelden keuringsdienst voor uit te voeren vleesch en voor de slachtdieren, waarvan dat vleesch afkomstig is; 6. het vleesch afkomstig is uit een land, waar het is goedgekeurd door veeartsen, die werkzaam zijn krachtens een voor dat land geldende wettelijke regeling in zake de keuring van vee en vleesch; e. het vleesch afkomstig is uit landen of deelen van landen, met welker Regeering door den Minister regelingen zijn getroffen, waardoor de keuring geschiedt door een Nederlandsch veearts, die keurt overeenkomstig de vooirohriften van en krachtens de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919 n°. 524). Ingeval de hierboven bedoelde ontheffing wordt verleend, mogen uit die landen, behalve vleesch in niet kleinere deelen dan vierendeelen, ook ingevoerd worden organen en vet. 8. De in het vorig artikel onder letters a en 6 bedoelde ontheffing wordt niet verleend, alvorens de Regeering van het land van uitvoer, de aldaar geldende voorschriften voor den keuringsdienst van vee en vleesch zoowel in de landstaal als in de Nederlandsche taal, ter kennis van den Minister heeft gebracht, en indien blijkt, dat die voorschriften een z.g. keuringsregulatief niet bevatten. zie o.a. Beschikkingen van 1 Juni 1922, Ned. Staatse. n°. 106 en 12 Juli 1922, Ned. Staatse. n°. 134. Bijlagen, blad*. 123 en 133. — 110 — Onder keuringsregulatief worden verstaan voorschriften betreffende de keuring, die de veearts, die met de keuring belast is, verplicht is op te volgen, en die o. m. moeten bepalen in welke gevallen van ziekten of afwijkingen van de slachtdieren vleesch moet worden afgekeurd of voorwaardelijk goedgekeurd, of het goedkeuringsmerk voor den uitvoer moet worden onthouden. 9. Met betrekking tot varkensvleesch, kan de Minister eischen, dat het vleesch in het land van uitvoer op de aanwezigheid van trichinen onderzocht is. Het vleesch dient vergezeld te zijn van eene verklaring, afgegeven door den veearts die het onderzocht, dat het vrij van trichinen bevonden is. 10. Het in artikel 7 bedoelde vleesch, moet bij den invoer voorzien zijn van het of&cieele goedkeuringsmerk, in het land van uitvoer voorgeschreven. Voor zooveel vleesch verpakt is, moet ook het verpakkingsmiddel van het goedkeuringsmerk voorzien zijn. Het goedkeuringsmerk moet duidelijk leesbaar, ten genoegen van den Rijkskeurings veearts zijn aangebracht. Van de beslissing van den Rijkskeuringsveearts staat binnen twee dagen beroep open op den Inspecteur. 11. Vleesch, dat opgeblazen is, wordt niet toegelaten. 12. Vleesch, goedgekeurd ingevolge de wet op de uitvoerkeuring van vleesch 1917 (Staatsblad n°. 217), voorzien van het bij die wet voorgeschreven goedkeuringsmerk, mag, in afwijking van het bepaalde in artikel 3, artikel 4, nos. 1, 2, 3, 4 en 5 en in de artikelen 5, 6 en 7 worden ingevoerd. 13. Hij, die vleesch invoert of den invoerder vertegenwoordigt, is verplicht, bij den invoer den Rijkskeuringsveearta de ten behoeve van de keuring gevraagde medewerking te verleenen. Bij gebreke hiervan wordt de invoer van dat Vleesch niet toegestaan. 14. De Rijkskeuringsveearts kan ten behoeve van een nader onderzoek zijn oordeel gedurende 2 X 24 uren opschorten. Hij kan aanwijzingen geven omtrent de — 111 — wijze van bewaring van het vleesch, gedurende dien tijd. 15. Betreffende vleesch, dat wordt ingevoerd, kan de Minister nadere voorschriften geven omtrent den toestand, waarin het vleesch zich moet bevinden, het tijdstip van keuring, de verpakking, de bewaring en het vervoer, alsmede, voor zooveel betreft door afkoeling verduurzaamd vleesch, omtrent de merking.1 16. Hij, die vleesch invoert of den invoerder vertegenwoordigt, geeft van eiken invoer den Rijkskeuringsveearts tijdig kennis. 17. Onverminderd het bepaalde in artikel 36 van de Wet, wordt vleesch, aangevoerd in strijd met de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften, niet toegelaten. 18. Goedgekeurd ingevoerd vleesch, mits niet door afkoeling verduurzaamd, wordt voorzien van stempelmerken, bestaande in een gelijkbeenigen driehoek, waarvan de opstaande zijden 90 mM. en de basis 95 mM. lang zijn. De basis is tevens de bovenste zijde van een rechthoek, waarvan de andere zijde 10 mM. lang is. In den driehoek bevindt zich langs de linker opstaande zijde, het woord „invoer", en ter weerszijden hiervan evenwijdig aan de opstaande zijde, drie strepen van een lengte, dikte, onderlinge afstand en plaats als de Minister nader zal vaststellen, langs de rechter opstaande zijde het woord „goedgekeurd", langs de basis de naam, hetzij volledig, hetzij afgekort op de door den Minister aangegeven wijze, van het kantoor van invoer waar het vleesch is gekeurd en in het midden van den driehoek de Nederlandsche Leeuw. De rechthoek bevat datum, maand en jaar der keuring. Alle letters zijn hoofdletters en hebben een hoogte van 7 mM., de leeuw een hoogte van 2% oM Wordt het vleesch afgekeurd, dan wordt het voorzien van een stempelmerk, bestaande uit een parallelogram, omlijst door een enkele lijn, met zijden van 7 en 4% cM. en door 2 lijnen, evenwijdig aan de langste zijde, in 1 Deze voorschriften zijn gegeven bij beschikking van den Minister van Arbeid van 30 Mei 1922 (Ned. Staatscourant n°. 104). Bijlagen: blz. 120. — 112 — drie gelijke vakken verdeeld, waarvan het bovenste bevat het woord „afgekeurd", het middelste het woord j,invoer" en het onderste den naam (hetzij volledig, hetzij afgekort op de door den Minister aangegeven wijze), van het kantoor van invoer, waar het vleesch is gekeurd. Alle letters zijn hoofdletters en hebben eene hoogte van 1 oM* 19. Ce in artikel 18 bedoelde merken worden aangebracht op de buitenvlakte van de dij, op het midden van den rug, op den schouder, op de navelstreek, op het middengedeelte van den ribwand en, waar mogelijk, op den kop; bovendien op zulke plaatsen, waar de Rijkskeuringsveearts zulks noodig oordeelt. 20. Het merken van het vleesch heeft, met inachtneming van het bepaalde in artikel 15, plaats door middel van voor de gezondheid der verbruikers volkomen onschadelijken inkt. 21. De Minister kan een model van de in dit besluit bedoelde merken vaststellen en voorschriften geven omtrent de samenstelling van den inkt en de kleur der merken voor vleesch van verschillende diersoorten.1 22. De Minister kan bepalen, dat vleesch dat ingevoerd wordt, slechts vervoerd mag worden langs wegen, door hem voor elk der kantoren bedoeld in artikel 27 der Wet daarvoor aangewezen en welke leiden van de Rijksgrens naar een door hem aan te wijzen perceel, waar de keuring geschiedt.2 23. Het ingevoerde vleesch mag niet uit de in het vorig artikel bedoelde perceelen worden verwijderd, alvorens de keuring en merking heeft plaats gehad. 23a. De keuringsveearts kan bij de uitoefening van den dienst worden bijgestaan door een of meer personen als bedoeld in artikel 25 van de wet. 1 Zie de beschikkingen van den Minister van Arbeid van 14 Juli 1922 (Ned. Staatscourant n°. 136) en van 19 Juli 1922 (Ned. Staatscourant n°. 139) onder de bijlagen (bladz. 134 en 136) opgenomen. 2 Zie de beschikking van den Minister van Arbeid van 26 Mei 1922, Ned. Staatscourant n°. 103. (Bijlagen bladz. 117.) — 113 — 24. De Minister kan nadere voorschriften geven tot uitvoering van dit besluit. 25. Dit besluit treedt in werking met ingang van een door Ons te bepalen dag.1 Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en in afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 26sten April 1922. WLtiHELMTNA. De Minister van Arbeid, Aalberse. (Uitgeg. 8 Mei 1922.) Beschikking van de Ministers van Arbeid en van Financiën van den 20/22sten Mei 1922 (Nederlandsche Staatscourant n°. 103) tot aanwijzing van de eerste kantoren, bedoeld in artikel 27, eerste lid der Vleeschkeuringswet. De Ministers van Arbeid en van Financiën ; Gelet op het eerste lid van art. 27 van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524) en artikel 15 van het Koninklijk besluit van 26 April 1922 (Staatsblad n°. 225); Hebben goedgevonden te bepalen : 1°. Als eerste kantoren in den zin van art. 27, eerste lid, der Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524) worden aangewezen de navolgende gemeenten: Alkmaar, Haarlem, Amsterdam, Harlingen, Groningen, Almelo, Deventer, Utrecht, Leiden, 's-Gravenhage, Rotterdam-Hoek van Holland, Vlissingen, Breda, Tilburg, 's-Hertogenboscb, Eindhoven, Arnhem, Nijmegen en Maastrioht. 2°. Wanneer ingevoerd vleesch, dat door afkoeling verduurzaamd is, vervoerd wordt naar een der eerste kantoren, niet zijnde grenskantoren van de invoerrechten, moet het vervoermiddel, waarin het vleesch is geladen, aan de bovenbedoelde grenskantoren worden verzegeld door de ambtenaren der invoerrechten. Voor het bovenbedoelde vervoer van een grenskantoor der invoerrechten tot een der eerste kantoren mogen slechts vervoermiddelen 1 Bij besluit van den 24sten Mei 1922, S. 378 is de inwerkingtreding bepaald op den dag, waarop de Vleeschkeuringswet (S. 1919, n°. 524) in werking treedt. — 114 — worden gebruikt, die voor verzegeling vatbaar zijn. Na aankomst aan het eerste kantoor ontdoen de ambtenaren der invoerrechten aldaar het vervoermiddel van het zegel, na den ambtenaar, bedoeld in art. 27 der Vleeschkeuringswet, verwittigd te hebben van het tijdstip van ontzegeling. 's-Gravenhage, den 20/22sten Mei 1922. De Minister van Arbeid, Aalberse. De Minister van Financiën, de Geer. Besluit van den 2isten Mei 1922, S. 379, tot uitvoering van artikel 2, eerste lid, tweede alinea, onder a, van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524). Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 5 April 1922, n°. 219 E, Afdeeling Volksgezondheid; Gelet op artikel 2, lid 1 onder a van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524); Den Raad van State gehoord (advies van 16 Mei 1922, n°. 42); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arboid van 20 Mei 1922, n°. 402 E, Afdeeling Volksgezondheid; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen: Art. 1. In dit besluit wordt verstaan onder : „Onze Minister", de Minister van Arbeid; „de Wet", de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524); „vleesch" en ^„vleeschwaren" hetzelfde wat daaronder verstaan wordt in de wet. 2. Van de bepaling onder letter o, eerste alinea van het eerste lid van artikel 2 van de wet zijn uitgezonderd de volgende voor technische doeleinden bestemde deelen : 1. beenderen, mits geheel van spieren ontdaan, voor zoover zij : o. zich niet bevinden in inrichtingen, waar vleesch of vleeschwaren worden verkocht of voorradig zijn, óf 6. krachtens het bepaalde bij het tweede lid van artikel 61 van Ons besluit van 5 Juni 1920 (Staatsblad n°. 285) onbruikbaar zijn — 115 — gemaakt voor voedsel voor mensch en dier ; 2. varkenshuiden, welke krachtens het bepaalde bij het tweede lid van artikel 61 van Ons besluit van 5 Juni 1920 (Staatsblad n°. 285) onbruikbaar zijn gemaakt voor voedsel voor mensch en dier; 3. ongesmolten vet, dat krachtens het bepaalde bij het tweede lid van artikel 61 van Ons besluit van 5 Juni 1920 (Staatsblad n°. 285) onbruikbaar is gemaakt voor voedsel voor mensch en dier. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. Het Loo, den 24sten Mei 1922. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalbekse. (üitgeg. 7 Juni 1922.) Besluit van den 2Asten Mei 1922, n°. 78 (Nederlandsche Staatscourant n°. 104), tot aanwijzing van de ambtenaren, belast inet de keuring van ingevoerd vleesch, als bedoeld in artikel 27. eerste lid, der Vleeschkeuringswet, Staatsblad 1919, n°. 524. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 20 Mei 1922, n°. 394 E, afdeeling Volksgezondheid; Gelet op het bepaalde bij artikel 27, 1ste lid, der Vleeschkeuringswet, Staatsblad 1919 n°. 524, en op het bepaalde bij artikel 1 van Ons besluit van 26 April 1922, Staatsblad 225; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen : Als ambtenaren, belast met de invoerkeuring van vleesch, bedoeld in artikel 27, eerste lid, der Vleeschkeuringswet, Staatsblad 1919, n°. 524, worden tot wederopzeggens met den titel van Rijkskeurings veearts aangewezen : de directeuren van de openbare slachthuizen te Rotterdam, Groningen, 's-Gravenhage, Utrecht, den Bosch, Haarlem, Nijmegen, Amsterdam, Arnhem, Leiden, Maastricht, Alkmaar alsmede de hoofden van de gemeentelijke keuringsdiensten voor vee en vleesch to Til- — 116 — burg, Breda, Eindhoven, Harlingen, Deventer en Almelo. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit. Het Loo, 24 Mei 1922. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalberse. Besluit van 24 Mei 1922, n°. 79 (Nederlandsche Staatscourant n°. 103), houdende voorschriften voor het onbruikbaar maken voor voedsel voor mensch en dier van bij invoer afgekeurd vleesch, bedoeld in artikel 29, tweede lid, der Vleeschkeuringswet, Staatsblad 1919, n°. 524. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 19 Mei 1922, n°. 388 E, Afdeeling Volksgezondheid j Gelet op artikel 29 van de Vleesch keurings. wet, Staatsblad 1919, n°. 524; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen : Menig artikel. Het onbruikbaar maken van vleesch geschiedt door behandeling in een destructor of door, na verkleinen, het vleesch te vermengen met dierlijke olie, kalk, carbol, creoline, saprol of andere, met goedkeuring van den hoofdinspecteur, belast met het toezicht op de naleving der Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524), aan te wenden stoffen. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Nederlandsche Staatscourant zal worden geplaatst. Het Loo, 24 Mei 1922. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalberse. — 117 — Beschikking van den Minister van Arbeid van 26 Mei 1922 (Nederlandsche Staatscourant n°. 103) tot uitvoering van art. 22 van het Kon. besluit van 26 April 1922, S. 225. (Zooals deze beschikking gewijzigd is bij die van 6 Juli 1922, Nederlandsche Staatscourant n°. 130, en aangevuld bij die van 4 September 1922, Nederlandsche Staatscourant n°. 171.) De Minister van Arbeid; Gelet op art. 22 van het Koninklijk besluit van 26 April 1922 (Staatsblad n°. 225), houdende voorschriften tot uitvoering van de artt. 27, 28 en 29 van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524); Heeft goedgevonden te bepalen : Vleesch, dat ingevoerd wordt, mag slechts Worden vervoerd langs de hieronder voor ieder der eerste kantoren genoemde wegen, welke leiden van de Rijksgrens naar het voor ieder der bedoelde kantoren hieronder aangewezen perceel: Eerste kantoor. Alkmaar, Openbaar slachthuis. Heldersche weg. Almelo, Gemeentelijk keurlokaal. Stationsplein, Wierdensche straat, Marktplein. Amsterdam, Openbaar slachthuis. Centraal station of Weesperpoortstation naar het Openbaar Slachthuis langs dezelfde wegen als door burgemeester en wethouders van Amsterdam zijn aangewezen voor het vervoer van vleesch, dat ingevolge artikel 8 der Vleeschkeuringswet naar het Openbaar Slachthuis wordt vervoerd om te worden onderworpen aan het onderzoek, bedoeld in bovengenoemd wetsartikel, en onder voorwaarde, dat de aanvoerder, vóórdat het vervoer aanvangt, toestemming voor dat vervoer heeft gevraagd en ontvangen van den Rijkskeuringsveearts. Arnhem, Openbaar slachthuis. Amsterdamsche weg, Wülemsplein, Bovenbeekstraat, Land v. d. Markt, Koningstraat, Markt, Hofstraat, Marktstraat, Ooststraat, Nieuwe Kade. Breda, Gemeentehjk keurlokaal. Terheijdenstraat, Mauritsstraat, Korte 138 - Ambtenaren met de keuring en herkeuring belast. 21. „ met de opsporing van -overtredingen belast. 44. „ van het openbaar ministerie. Goedkeuring van — voor het teruggeven of onbruikbaar maken van in beslag genomen vleesch. 17. Benoeming en bezoldiging der ambtenaren met de keuring en herkeuring belast. 21. Beroep van den gemeenteraad en den inspecteur van besluiten van Gedeputeerde Staten. 10. „ op de Kroon van besluiten van Gedeputeerde Staten. 22. Beslag op vleesch, waarmede een strafbaar feit is gepleegd. 17. Besluiten betreffende verordeningen op den keuringsdienst en de instructies voor de ambtenaren. 22, 23. Bewaring of verwerking van bloed. 19. Binnentreden van localen of plaatsen, waar strafbare feiten worden gepleegd. 46. „ van woningen. 45. Bloed. 19, 26. Borstels. Onder vleesch worden — niet begrepen. 2. Burgemeester en Wethouders. Inlichtingen aan ambtenaren. 32. Bijdragen uit 's Rijks kas in de kosten van de keuringsdiensten. 24. Centrale gemeente. Aanwijzing van een gemeente als — bij gezamenlijke regeling van den keuringsdienst. 20, Dooden in nood. 3. Drogerijen. Eischen aan — te stellen. 19. „ Verbod van het oprichten, hebben of gebruiken van —. 26. Eischen waaraan slachterijen moeten voldoen. 19. Formulier van afkondiging van de verordening op den keuringsdienst. 22. Gedeputeerde Staten treffen voorzieningen bij onvoldoende naleving van de voorschriften dezer wet. 10. „ De besluiten van den Gemeenteraad zijn aan de goedkeuring van —• onderworpen. 22, 23, 48. „ stellen de verordeningen en instructies — 139 — vast, indien de gemeenteraad weigerachtig geacht wordt. 23. Gemeenteraad. Regeling van den keuringsdienst door den —. 20. „ Vaststelling der instructies van de ambtenaren door —. 21. „ Een — kan verbieden het hebben, enz. van verschillende inrichtingen. 26. „ De besluiten van den — zijn aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten onderworpen. 22, 23, 48. Gezamenlijk regelen van den keuringsdienst door versohillende gemeenten. 20. Herkeuring. 13, 18. „ Merken van het vleesch bij de —. 16. „ Onbruikbaar maken van het vleesch na de —. 15. „ Termijn, binnen welken — aangevraagd moet worden, wordt bij A. M v. B. bepaald. 18. Hoeven worden niet onder vleesch begrepen. 2. Hoofdinspecteur belast met het toezicht op de naleving der wet. 31. Hoornen worden niet onder vleesch begrepen. 2. Huiden, voor zoover niet van varkens afkomstig, worden niet onder vleesch begrepen. 2. Huisslachtingen. De Kroon kan ontheffing verleenen van de verpliohting tot keuring van —. 8a. Hulpkeurmeesters van vee en vleesch kunnen worden belast met de keuring. 25. Inspecteur. Gedeputeerde Staten winnen het advies in van den —. 10, 22, 24. Instructie voor de ambtenaren met de keuring Kferj belast. .21, 22, 45. Invoer. Rechten te heffen bij — van vleesch in een andere gemeente. 8. „ van ten hoogste vijf kilogram gekeurd vleesch in een andere gemeente. 9. „ Merken van vleesch bij — in een andere gemeente. 16. „ van vleesch en vleeschwaren. 27—30. » langs eerste kantoren door den Minister van Arbeid aan te wijzen. 27. Inwerkingtreding der wet. 52. Kennisgeving. Voorschrift omtrent de — van de slachting. 6, 6a, 18, 21. 140 - rveunng. 4—19. „ vóór en na het slachten. 4, 5. „ Rechten voor de — bij invoer in een andere gemeente te heffen. 8. „ Vergunning bij de — vóór het slachten. 11. „ Vergunning bij de — na het slachten. 12. „ Voorschriften indien bij de — het vleesch voorwaardelijk is goedgekeurd. 14. „ Onbruikbaarmaking van het vleesch, indien het bij ;— wordt afgekeurd. 16. „ Merken van het slachtdier en het vleesch bij de —. 16. „ van vleesch, waarmede strafbare feiten zijn gepleegd. 17. „ Bij Algemeenen maatregel van bestuur te geven voorschriften omtrent de —. 18. „ Met de — belaste ambtenaren. 26. Keuringsdienst. Regeling van den —. 20—26. „ De gemeenteraad regelt den —. 20. „ Kosten van den —. 20. „ Voorschriften, welke de verordening op den — bevatten moet. 21. „ Voorschriften omtrent besluiten betreffende de vaststelling enz. van de verordening op den —, enz. 22, 23. „ Bijdragen uit 's Rijks kas in de kosten van den —. 24. Keurloon. 20. Klauwen worden niet onder vleesch begrepen. 2. Maximum. Het — der straffen kan worden verdubbeld. 41. Merken van slachtdieren en vleesch bij de keuring. 16. 18. „ van vleesch bij invoer in een andere gemeente. 16. „ van vleesch bij invoer uit' het buitenland. 29. Modellen voor de vergunning tot slachten. 18. Nood. Bepaling wet de wet verstaat onder dooden in —. 3. Onbruikbaar maken van vleesch. 14, 16, 18, 29. Ontheffing van de keuring vóór het slachten. 46. Openbaarmaking van de uitspraak van den reohter. 42.'"'" Opsporen der strafbaar gestelde feiten. 44. Overgangsbepalingen. 46—48. — UI — Penserijen. Eischen aan — te stellen. 19. „ Een gemeenteraad kan verbieden het oprichten enz. van —." 26. Rechten voor de keuring bij invoer in een andere gemeente. 8. Recidief. Verzwaring der straffen bij —. 35, 41; Regeling van den Keuringsdienst bij verordening. 20. Rookerijen. Eischen aan — te stellen. 19. „ Verbod van oprichting van —. 26. Schorsing van de keuringsambtenaren. 21. Slachtdieren. Bepaling, welke dieren de wet verstaat onder —. 1. Slachten. Vergunning tot —. 11. Slachterijen. Een gemeenteraad kan verbieden het oprichten enz. van —. 26. .„ Eischen aan — te stellen. 19. Slachthuis. Vervoer van gestorven en in nood gedoode dieren naar het —. 5. „ Rentedragende voorschotten voor de oprichting van openbare —. 24. Slotbepalingen. 49—52. Strafbepalingen. 33—45. Technische doeleinden. Deelen van dieren voor — bestemd. 2. Termijn voor de kennisgeving van een huisslachting. 6a. Termijnen voor de herkeuring. 18, 21. Toezicht op de naleving der wet. 31, 32. Dit voer. Voor vleesch bestemd voor — naar het buitenland is de wet niet van toepassing. 50. Uitvoerkeuring. Vleesch gekeurd volgens de bepalingen der wet op de — van vleesch 1907, S. 217. 8, 9, 50. ■ Veearts. Met de keuring wordt alleen belast de —. 25. Verduurzamen. Voorschriften voor het — van vleesch. 2. Vergunning tot slachten. 11, 12. Verordening op den keuringsdienst. 20, 21. Vetsmelterijen. Eischen te stellen aan —. 19. „ Verbod van de oprichting van —. 26. Vilderijen. Eischen aan — te stellen. 19. „ Verbod van het oprichten van —. 26. Vleesch. Bepaling wat de wet verstaat onder —. 2. Vleeschkeuringswet. Deze wet kan worden aangehaald als —. 51. S. & J. N". 98 2e druk EERSTE AANVULLING der VLEESCHKEURINGSWET 1919. Beschikking van den Minister van Arbeid van 1 December 1922, Ned. Staatscour. n°. 236, tot aanvulling van zijne beschikking van 30 Mei 1922, Ned. Staatse. n°. 104. De Minister van Arbeid, Gelet op zijne beschikking van 30 Mei 11., n°. 435 E, afdeeling Volksgezondheid, opgenomen in de Staatscourant 30 Mei 1922, n°. 104 ; Heeft goedgevonden te bepalen: aan bovengenoemde beschikking wordt toegevoegd na de aanwijzing onder 6 : c. het politieposthuis Kerkhoflaan te 's-Gravenhage. 's Gravenhage, 1 December 1922. Voor den Minister, De Secretaris-Oeneraal, A. L. Scholtens. Beschikking van den Minister van Arbeid van 11 December 1922, Ned. Staatscour. n°. 242, tot aanvulling van zijne beschikking van 30 Mei 1922, Ned. Staatscour. n°. 104. De Minister van Arbeid, Gezien zijne beschikkingen van 30 Mei 11. en van 1 Dec. 11., gepubliceerd in de Ned. Staatscour. respectievelijk van 30 Mei 1922, n°. 104, en van 4 December 1922, n°. 236; Heeft goedgevonden : aan eerstgenoemde beschikking na de aanwijzing onder c toe te voegen: „d. Burgers Dierenpark te 's Heerenberg". s-Gravenhage, 11 December 1922. Voor den Minister, De Secretaris-Oeneraal, A. L. Scholtens. Bekendmaking van den Minister van Arbeid van 20 December 1922, Ned. Staatscour. n°. 249, betreffende formulieren voor het verkrijgen van een overzicht van de werkzaamheden en de resultaten der Vleeschkeuringswet.De Minister van Arbeid brengt het onderstaande ter kennis der gemeentebesturen : In de toelichting aan Gedeputeerde Staten, betreffende de inrichting der gemeentelijke - 144 — keuringsdiensten en de ontwerpen van verordening en instructies, bedoeld in art. 21 der Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524), werd in het vooruitzicht gesteld, dat modellen van formulieren, betrekking hebbend op gegevens dezerzijds noodig geoordeeld voor het verkrijgen van een overzicht van de werkzaamheden en de resultaten der Vleeschkeuringswet, mede voor het verkrijgen van gegevens uit wetenschappelijk oogpunt, ter kennis van de gemeentebesturen zouden worden gebracht. De modellen dier formulieren zijn hierbij aangegeven in staat I en staat II. In verband met het bepaalde in art. 32 der Vleeschkeuringswet worden de gemeentebesturen uitgenoodigd voor het einde van de maand, onmiddellijk volgend op een der kwartalen, aanvangend op 1 Januari 1923, de staten, ingevuld over de maanden van het afgeloopen kwartaal, aan den betrokken inspecteur van de volksgezondheid, belast met het toezicht op de naleving van de wet, toe te zenden. Voor zooveel betreft de kolommen : „totaal aantal gevallen van echinococcose", en „totaal aantal gevallen van tuberculose" zij opgemerkt, dat hierin dient te worden vermeld het aantal bij elke diersoort, onverschillig van welke uitgebreidheid of van welken aard de echinococcose of tuberculose was. 's-Gravenhage, 20 December 1922. De Minister van Arbeid, Voor den Minister, De Secretaris-Oeneraal, A. L. Scholtens. STAAT I van den keuringsdienst van vee en vleesch gerneeim maanden 19 van den kring Soort slachtdieren. II vee- en vleesch- | keuring. Aantal aangiften voor keuring in nood | gedoode dieren, keuring gestorven dieren. slachtingen, bedoeld in het 3de lid van art. 60 der gewijzigde Vleesehkeurings wet. Aantal niet in een slachterij of in een s'achthuis geslachte dieren, die niet in nood gedood en niet gestorven zijn. Aantal dieren, waarvan het vleesch is bruikbaar gemaakt vooi voedsel door verkoop in 't klein onder toezicht.1 sterilisatie. afkoelen. zouten (evsticercose). Aantal gevallen, waarin bacteriol. vleeschonderzoek I is verricht. Aantal gevallen, waarin vleesch na bacteriol. onderzoek in consumptie kon worden gebracht. Aantal gevallen, waarbij de afwijkingen a, waargenomen bij de keuring vóór het slachten, voor den keuringsveearts leidraad waren voor de onderkenning van afwijkingen bij de keuring van het geslachte dier. afwijkingen bij de keuring : vóór het slachten. | na het slachten. j. 11 | ~ : _ 1 1 ~j~ 1 Hierbij niet vermelden de gevallen waarbij het vleesch na sterilisatie of afkoeling in het klein werd verkocht. * Bijzonderheden kunnen, zoo noodig, op de keerzijde van dit formulier of in een begeleidend sohrijven vermeld worden. der gemeente , , ,Q STAAT II van den keuringsdienst van vee en vleesch ^^krïng °ver maanaen 1J~ Aantal afgekeurde geheele Totaal aantal gevallen Totaal aantal gevallen Vermelding van op- dieren van eehinococcose. van tuberculose. gemaakte processen- BEDENEN VAN meien. verbaal, aard der „ , —: a p. _j £,d ö o< . -o' , 8> s 1 s s* • overtredmg en event. AFKEURING.1 -§ ^ af$ £ § S 1 flfg .3 I * 1 g'P S M " -g veroordeeling of vrij- 113 j_ l a§i|| | | o |é | | ' 8Praak'8 i 1 De redenen in alphabetische volgorde te vermelden. » Bijzonderheden kunnen, zoo noodig, op de keerzijde van dit formulier of in een begeleidend schrijven vermeld worden. S. & J. N". 98 2° druk, TWEEDE AANVULLING DIJR VLEESCHKEURINGSWET 1919. VERBETERING. Op blz. 136, 5» regel van onder staat K.B. van 6 Juni „1921" dit moet zijn „1920." Beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 15 Januari 1923, Ned. Staatscourant n°. 11, tot nadere wijziging van de beschikking van den Minister van Arbeid van 26 Mei 1922 tot uitvoering van art. 22 van het Kon. besluit van'26 April 1922, S. 225. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid ; J Gezien de beschikking van den Minister van Arbeid van 26 Mei 1922 (opgenomen in de Nederlandsche Staatscourant van 29 Mei 1922, n». 103), zooals deze is gewijzigd bij de in de Nederlandsche Staatscourant van 4 September 1922, n°. 171, opgenomen beschikking d.d. 29 Augustus 1922; Overwegende, dat het gemeentelijk keurlokaal in Breda is verplaatst, zoodat aanwijzing van andere wegen noodzakelijk is geworden; Heeft goedgevonden : 1°. de aanwijzing der wegen voor Breda in bovenvermelde beschikking in te trekken; 2°. te bepalen dat vleesch, hetwelk te Breda van af de Rijksgrens wordt ingevoerd, binnen die gemeente slechts vervoerd mag worden langs de volgende wegen: Ooehoornstraat (Terheydensche weg), Terneydenstraat, Mauritssingel, Nassausingel, oi, indien het vleesch van de grens per spoor w°™t aangevoerd, van af het stationsemplace- Stationsweg, Terheydenstraat .Mauritssingel, JNassausmgel. 's-Gravenhage, 15 Januari 1923. Voor den Minister, De Secretaris-Oeneraal, A. L. Scholtens. S. & J. N\ 98 * druk DERDE AANVULLING der VLEESCHK EURING SWET1919. Beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 26 Mei 1923, Ned. Staatscour. n°. 101, tot aanvulling van de ministerieele beschikking var» 26 Mei 1922 (Ned. Staatscour. 103) tot uitvoering van art. 22 van het Kon. besluit van 26 April 1922, S. 225. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid ; Gelet op artikel 22 van het Koninklijk besluit van 26 April 1922 (Staatsblad n°. 225), houdende voorschriften tot uitvoering van de artt. 27, » j^n?2 Tan de Vleeschkeuringswet (Staats^ i ooo' nö- 62% Wj de wet Van 18 Mei 1922 (Staatsblad n°. 305); Gelet op de daarop betrekking hebbende beschikking-van 26 Mei 1922, voorkomende ü e Nederlandsche Staatscourant van 29 Mei 1922, n°. 103; Bepaalt: 1°. de keuring van het vleesch, dat wordt ingevoerd langs het „eerste kantoor gemeente IJsselmuiden-station Kampen" heeft plaats in de exportslachterij en vriesinrichting van van Zanten en Veldkamp te IJsselmuiden • i . bedoeld vleesch moet worden vervoerd van de grens per spoor naar het stationsemplacement Kampen en verder rechtstreeks naar bovengenoemd perceel. 's Gravenhage, 26 Mei 1923. r, c, . . „ Voor den Minister, Ve Secretans-Oeneraal, H. Schols jr., I S.-O. BESCHffiKTNG van de Ministers van Arbeid oLSf Nijverheid en van Financiën van 26/29 Mei 1923, Ned. Staatscour. n° 103, tot aanvulling van de ministerieele beschikking van 20/22 Mei 1922 (Ned Staatscour. 103) tot aanwijzing van de eerste kantoren bedoeld in art. 27, eerste lid, der Vleeschkeuringswet. De Ministers van Arbeid, Handel en Nijverheid en van Financiën; "jveineia Gelet op het eerste lid van art. 27 van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n« 5241 gewijzigd bij de wet van 18 Mei 1922 (StaatsUÜ ' Hébben goedgevonden • aan te wijzen als eerste kantoor in den zin — 150 — van art. 27 van bovengenoemde wet „Gemeente IJsselmuiden—Station Kampen". 's Gravenhage, 26/29 Mei 1923. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Voor den Minister, De Secretaris-Oeneraal, H. Schol jr., I. S.-Q. De Minister van Financiën, Voor den Minister, De Secretaris-Oeneraal, db Jonhb. Beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 28 Juni 1923, Ned. Staatscour. 126, tot het verleenen van de ontheffing bedoeld in art. 7 van het Kon. besluit van 26 April 1922, S. 226. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid ; • Gelet op het bepaalde bij artikel 7 en artikel 8 van het Koninklijk besluit van 26 April 1922 (Staatsblad 226), gewijzigd bij besluit van 19 Juni 1922 (Staatsblad 4181; Heeft goedgevonden te bepalen : de in artikel 7 bedoelde ontheffing wordt tot wederopzegging verleend ten aanzien van vleesch, afkomstig uit Uruguay en de Unie van Zuid-Afrika. 's Gravenhage, 28 Juni 1923. Voor den Minister, De Secretaris-Oeneraal, A. L. Scholtens. S. & J. N". 98 2* druk VIERDE AANVULLING DEK VLEESCHKEURINGSWET 1919. Beschikking van den Minister van Arbeid' Handel en Nijverheid van 23 Juli 1923, Ned. Staatse. n°. 142, tot wijziging van de ministerieele beschikking van 1 December 1922, Ned. Staatse. n°. 236. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid ; Gelet op zijne beschikking van 1 December 1922, opgenomen in de Nederlandsche Staatscourant van 4 December 1922, n°. 236; Heeft goedgevonden : genoemde beschikking in dier voege te wijzigen, dat daarin in plaats van „Kerkhoflaan' worde gelezen: „Koninginnegracht". 's-Gravenhage, 23 Juli 1923. Voor den Minister. De Secretaris-Oeneraal, A. L. Scholtens. Besluit van den 2ésten Juli 1923, S. 376, tot wijziging en aanvulling van het Konmkhjk besluit van 6 Juni 1922 (Staatsblad n°. 395). Wij WILHELMINA, enz. Overwegende, dat het wenschelijk is wijziging en aanvulling te brengen in Ons besluit van 6 Juni 1922, Staatsblad n°. 395; Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 19 December 1922, n°. 3032 E, afdeeling Volksgezondheid; Den Raad van State gehoord (advies van, 30 Januari 1923, n°. 37); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 17 Juli 1923, n». 729 E, afdeeling Volksgezondheid ; Hebben goedgevonden en verstaan : vast te stellen het navolgende : Eenig artikel. 1, Aan artikel 2 van het Koninklijk besluit van 6 Juni 1922, Staatsblad n°. 395, wordt toegevoegd een nieuw derde lid, luidende als volgt: „De Minister kan ten aanzien van gesmolten vetten ontheffing verleenen van het bepaalde in het eerste lid, en, desgewenscht, aan die ontheffing voorwaarden verbinden." 2. Artikel 8, eerste lid, van voormeld Koninklijk Besluit wordt gelezen als volgt: „Onverminderd het bepaalde hij artikel 7 - 152 — mogen vleeschwaren slechts bereid zijn uit deugdelijk vleesch, waarbij, behoudens het bepaalde bij het tweede lid van dit artikel, slechts water, keukenzout, salpeter (kalium nitraat), suiker, niet gekleurde azijn, kruiden, specerijen en, voor zooveel betreft de vleeschwaren genoemd onder letter c van artikel 4, bovendien meel zijn toegevoegd, een en ander onder voorwaarde dat genoemde stoffen deugdelijk zijn en de gehalten aan salpeter en watervrij zetmeel onderscheidenlijk ten hoogste 0,2 % en 2 % bedragen." 3. Artikel 10 van voormeld Koninklijk besluit wordt gelezen als volgt: „Elke zending vleeschwaren moet vergezeld zijn van een geleidebrief, gewaarmerkt door de handteekening van den met de keuring belasten veearts of door den met het toezicht op de naleving van de wettelijke bepalingen van de vleeschkeuring belasten ambtenaar in het land van uitvoer, waarin deze verklaart, dat de vleeschwaren voldoen aan de eischen gesteld in dit besluit. De Minister kan een model van deze verklaring vaststellen en een of meer der in het eerste lid bedoelde personen aanwijzen wier handteekening door hem als geldig erkend wordt." 4. Artikel 20 wordt aldus gelezen : „De Minister kan nadere voorschriften geven Voor de uitvoering van dit besluit, dat met ingang van 1 Januari 1924 in werking treedt." Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en in afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Rydal Hall, den 24sten Juli 1923. "Ambleside, WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalberse. (üitgeg. 20 Aug. 1923.) Beschikktno van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 30 Juli 1923, Nederl. Staatse. n°. 147, tot het verleenen van de ontheffing, bedoeld in art. 7 van het Kon. besluit van 26 April 1922, S. 225. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid ; Gelet op het bepaalde bij art. 7 en art. 8 van het Koninklijk besluit van 26 April 1922 (Staatsblad n° 225), gewijzigd bij besluit van 19 Juni 1922 (Staatsblad n°. 418); Heeft goedgevonden te bepalen: de in art. 7 bedoelde ontheffing wordt tot Wederopzegging verleend ten aanzien van vleesch afkomstig uit Denemarken. 's-Gravenhage, 30 Juli 1923. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, A. L. Scholtens. — 158 - Beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 1 Augustus 1923, Ned. Staatse. n°. 149, tot het verleenen van de ontheffing, bedoeld in art. 7 van het Kon. besluit van 26 April 1922, S. 225. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid ; J Gelet op het bepaalde bij art. 7 en art. 8 van het Koninklijk besluit van 26 April 1922 (Staatsblad n°. 225), gewijzigd bij besluit van 19 Juni 1922 (Staatsblad n°. 418); Heeft goedgevonden te bepalen: de in art. 7 bedoelde ontheffing wordt tot wederopzegging verleend ten aanzien van vleesch, afkomstig uit de vereenigde Staten van Amerika, onder voorwaarde, dat het varkensvleesch, alvorens te worden uitgevoerd, gedurende ten minste 3 weken onafgebroken tot een temperatuur van 15° C. beneden het nulpunt is afgekoeld geweest. 's-Gravenhage, 1 Augustus 1923. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, A. L. Scholtens. Beschikking van de Ministers van Arbeid, Handel en Nijverheid en van Financiën van 16/23 Augustus 1923, Nederl. Staatse. n°. 169, tot nadere wijziging van hunne beschikking van 20/22 Mei 1922, Ned Staatse. n°. 103. De Ministers van Arbeid, Handel en Nijverheid en van Financiën; Gelet op het eerste lid van art. 27 der Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919 n°. 524), op ar*. 15 van het Koninklijk besluit van 26 April 1922 (Staatsblad n°. 225), zooals dit besluit nader is gewijzigd, en op hunne beschikking van 20/22 Mei 1922, n°. 390 E, afd V, n°. 138 afd. Invoerrechten (Ned. Staatscourant van 29 Mei 1922, n°. 103), gewijzigd bij die van 29 Augustus/4 September 1922, n°. 1869 E afd. V, n°. 74, afd. Invoerrechten; Hebben goedgevonden: genoemde beschikking te wijzigen in dien zm> da* het bepaalde onder 2°. aldus luidt: Overbrengen van ingevoerd nog te keuren vleesch m den zin der Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919 n°. 524) naar een eerste kantoor, dat met het grenskantoor van binnenkomst is, mag slechts geschieden onder door een ambtenaar der invoerrechten aan te leggen en door den invoerder ongeschonden te bewaren verzegeling en met inachtneming van de bijzondere voorwaarden, die de met het toezicht op de naleving der Vleeschkeuringswet belaste hoofdinspecteur noodig acht. Voor deze overbrenging mogen slechts vervoermiddelen worden gebezigd, die voor verzegeling vatbaar zijn, tenzij het vleesch, naar het oordeel van den met het aanleggen der — 154 — zegels belasten ambtenaar der invoerreohten, zonder bezwaar op andere wijze onder verzegeling is te brengen. Na aankomst aan het eerste kantoor nemen de ambtenaren der invoerrechten aldaar de zegels af, na den ambtenaar, bedoeld in artikel 27 der vleeschkeuringswet, verwittigd te hebben van het tijdstip van ontzegeling. 's-Gravenhage, 16/23 Augustus 1923. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, A. L. Scholtens. De Minister van Financiën, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, de Jonge. Beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 11 October 1923, Ned. Staatse. n°. 197, tot wijziging van zijne beschikking van 26 Mei 1922, Ned. Staatse. n°. 103. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid ; Gezien zijne beschikking van 26 Mei 1922 (opgenomen in de Ned. Staatse, van 29 Mei 1922, n°. 103), waarbij zijn aangewezen de wegen waarlangs en de perceelen- waarheen vleesch, dat wordt ingevoerd in de gemeenten, die als „eerste kantoor" zijn aangewezen, vóór de keuring mag worden vervoerd; Heeft goedgevonden: met wijziging, voor zooveel noodig, van zijne bovengenoemde beschikking, voor den invoer van vleesch in Tilburg als perceel aan te wijzen het openbaar slachthuis, en te bepalen, dat het vleesch van af het stationsemplacement naar genoemd perceel vóór de keuring slechts mag worden vervoerd langs den volgenden weg : Spoorlaan, Heuvel, Koestraat, Enschotschestraat. 's-Gravenhage, 11 October 1923. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, H. Schol J»., I. S.-G. S. & J. N°. 98. 2« druk. VIJFDE AANVULLING DEK VLEESC HK EUKLNGS WET 1919. Beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 29 November 1923, Nederl. Staatscour. n°. 232, betreffende den invoer van vleeschwaren. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid ; J Gelet op het bepaalde bij de artikelen 2 en 3 van het Koninklijk besluit van 6 Juni 1922, (Staatsblad n°. 395), gewijzigd bij besluit van 24 Juli 1923, Staatsblad n° 376 ; Heeft goedgevonden te bepalen : is ft";*»/' dat vleeschwaren, met inachtneming van de bepalingen van genoemd besluit, tot wederopzegging mogen worden ingevoerd : a. uit Denemarken, Nieuw-Zeeland en Uruguay : 6. uit de Vereenigde Staten van NoordAmerika, onder voorwaarde, dat, indien vleesch van varkens verduurzaamd wordt of bij de bereiding van vleeschwaren aangewend wordt dat vleesch gedurende ten minste 3 weken onafgebroken afgekoeld is geweest tot een temperatuur van 15» C. beneden het vriespunt tenzij het zoodanig verhit is geweest, dat in mwendige van üet vleesch een temperatuur van 800 C. verkregen is geworden. s-Gravenhage, 29 November 1923. De Minister voornoemd, Aalbebsé. Beschikking van den Minister van Arbeid, ïioo ,ren, ^verheid van 26 November Nederl. Staatscour. n° 234, tot nadere aanvulling van de ministerieele beschikking van 26 Mei 1922 (Nederl. Staatscour. n°. 103) tot uitvoering van 1922 |V225het K°n' be8lUit VaU 26 April heïd6- M™ister van Arbeid' Handel en Nijver- Gezien zijne beschikking van 26 Mei 1923 a°. 606 E afd. V., gepubliceerd in de Nederlandsche Staatse, van 28 Mei 1923 n° 101 • Gelét op art. 22 van het Koninklijk besluit van 26 Apnl 1922 (Staatsblad n°. 225), houdende 156 voorschriften tot uitvoering van de artt. fi, 28 en 29 der Vleeschkeuringswet (btaateolaa, 1919, n°. 524), gewijzigd bij de wet van 18 Mei 1922' {Staatsblad n°. 305); bepaalt: , , . lo. de keuring van vleesch, dat wordt ingevoerd langs het eerste kantoor Kampen, heeft plaats in het gemeentelijk keurlokaal; 2» bedoeld vleesch moet worden vervoerd van de Rijksgrens per spoor: o naar het stationsemplacement (JN) en verder langs Zwolschen weg, IJsselbrug en IJsselkade naar het gemeentelijk keurlokaal; 6 en verder per boot naar de IJsselkade en van daar direct naar het gemeentelijk keur- l0^a vleesch, dat wordt ingevoerd langs het eerste kantoor „IJsselmuiden-station Kampen , kan, behalve langs den weg, aangegeven m bovengenoemde besohikking, ook worden ingevoerd van de Rijksgrens per spoor en verder per boot langs de IJsselkade, IJsselbrug, Zwolschen wég, stationsemplacement (JN) naar de exportslachterij en vriesinrichting van van Zanten en Veldkamp ; 40 dat achter het woord „stationsemplacement", voorkomende in 2». van bovengenoemde besohikking, worde gelezen „(JN) . 's-Gravenhage, 26 November 1923. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, A. L. Scholtens Beschikking van de Ministers van Arbeid, Handel en Nijverheid en van Finanoien 26 Novem,er_ 1923 Nederi Staatscour vanl December n° 234, tot nadere aanvulling van de Ministerieele beschikking van 20/22 Mei 1922 (Ned. Staatscour. n°. 103) tot aanwijzing van de eerste kantoren, bedoeld in artf 27, eerste lid, der Vleeschkeunngs- DeWMinisters van Arbeid, Handel en Nijverheid en van Financiën ; m A m . Gelet op het eerste lid van art. 27 der Vleeschkeuringswet {Staatsblad W^ m.pwng bij de wet van 18 Mei 1922 {Staatsblad n°. 305) ; Hebben goedgevonden : aan te wijzen als eerste kantoor m den zin van art. 27 van bovengenoemde wet, de gemeente Kampen. , 's-Gravenhage, 26 November/1 December De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Voor den Minister, ■ De Secretaris-Generaal, A. L. Scholtens. De Minister van Financiën, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, de Jonge I S. & J. N '. 98 2° druk ELFDE AANVULLING DER VLEESCHKEURINGSWET 1919 Beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 12/15 Januari 1925, betreffende aanwijzing „eerste kantoor" .(Ned. Stct. nr. 10). De Ministers van Arbeid, Handel en Nijverheid en van Financiën ; Gelet op het lste lid van art. 27 der Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919 n°. 524), gewijzigd bij de wet van 18 Mei 1922 (Staatsblad n°. 305); Hebben goedgevonden : ajs „eerste kantoor" in den zin van bovengenoemde wet aan te wijzen de gemeente Hilversum. 's Gravenhage, 12/15 Januari 1925. De Min. v. Arbeid, Handel en Nijverheid, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, A. L. Scholtens.' De Minister van Financiën, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, de Vries. Beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 19 Januari 1925, betreffende aanwijzing „eerste kantoor"(Ned. Stct. nr. 16). De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid ; Gelet op art. 22 van het Konmklijk besluit van 26 April 1922 (Staatsblad n°. 225), houdende voorschriften tot uitvoering van de artt. 27, 28 en 29 der Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919 n». 524), gewijzigd bij de wet van 18 Mei 1922 (Staatsblad n°. 305); Bepaalt: a. keuring van vleesch, dat wordt ingevoerd 'angs „het eerste kantoor" Assen, mag slechts plaats hebben in het perceel der N. V. van Staay's Exportslachterij, kadastraal bekend gemeente Assen, sectie M, n°. 2102 ; 6. bedoeld vleesch mag in ongekeurden toestand slechts naar dat perceel worden vervoerd rechtstreeks van het stationsemplacement Assen. 's Gravenhage, 19 Januari 1825. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, A. L. Scholtens. I S. & J. No. 98. 2« druk. TWAALFDE AANVULLING DER VLEESCHKEUEINGSWET1919 Beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 28 April 1925 (Nederlandsche Staatscourant 1925, n°. 81) tot wijziging van de beschikking van 15 Juli 1920 (Nederlandsche Staatscourant 1920, n». 138). De Minister van Arbeid, Handel en Nijver beid; Gezien zijne beschikking van 15 Juli 1920 (Nederlandsche Staatscourant 1920, n°. 138) tot uitvoering van eenige artikelen van het Koninklijk besluit van 5 Juni 1020 (Staats blad n°. 285), zooals deze is gewijzigd bij zijne besohikking van 10 Augustus 1922 (Nederlandsche Staatscourant 1922, n°. 155); Heeft goedgevonden: in zijne bovengenoemde beschikking de volgende wijziging aan te brengen : In artikel 2 bij „cysticercosis (c. enerusis en c. cellulosae)" vervalt onder „Opmerking" de op een na laatste alinea en in plaats daarvan wordt gelezen: „Na een der bewerkingen te hebben ondergaan, wordt het vleesch goedgekeurd, tenzij de keurings veearts van oordeel is, dat zoodanige veranderingen zijn opgetreden, dat dien tengevolge het vleesch moet worden afgekeurd of voorwaardelijk goedgekeurd." 's Gravenhage, 28 April 1926. Voor den Minister, De Secretaris-Oeneraal, A. L. Scholtens. S. & J. No. 98. 2<* druk. DERTIENDE AANVULLING DER VLEESCHKEURINGSWET 1919 Besluit van den 2Ssten Met 1925, S. 223, tot wijziging en aanvulling van het besluit van 5 Juni 1920 (Staatsblad n°. 285), gewijzigd bij besluit van 5 Januari 1922 (Staatsblad n°. 2), tot uitvoering van de artikelen 18 en 25 van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524). Wij WILHELMINA, enz. Overwegende, dat het wensehelijk is wijziging en aanvulling te brengen in Ons besluit van 5 Juni 1920 (Staatsblad n°. 285), gewijzigd bij besluit van 5 Januari 1922 (Staatsblad n°. 2); Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 14 April 1925, n°. 344E, afdeeling Volksgezondheid; Den Raad van State gehoord (advies van den 12 Mei 1925, n°. 18); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister voornoemd van 26 April 1925, n°. 494 E, afdeeling Volksgezondheid; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: In Ons besluit van 5 Juni 1920 (Staatsblad n°. 285), gewijzigd bij besluit van 5 Januari 1922 (Staatsblad n°. 2), worden de volgende aanvullingen en wijzigingen aangebracht: L Na artikel 15 wordt ingevoegd een nieuw artikel, luidende als volgt: „Art. 15a. De bepalingen van deze § zijn niet van toepassing op slachtdieren, die ingevolge toepassing van artikel 6a der wet niet aan keuring zijn onderworpen, tenzij de gemeentelijke verordening, bedoeld in artikel 20, lid 1, der wet die bepalingen geheel of ten deele van toepassing verklaart." 2. In artikel 55 WOrHen n.ellt^r etnnmnr," ingelascht de woorden „of door koken" en wordt aan het bestaande artikel een tweede lid toegevoegd, luidende als volgt: „Bij verhindering of ontstentenis van den door den keuringsveearts aangewezen ambtenaar, wordt deze vervangen door een door den burgemeester aan te wijzen ambtenaar.". 3. In artikel 56 wordt lid 2 vervangen door het navolgende: „Het koken geschiedt door het vleesch, na verwijdering van de beenderen, in stukken van *en hoogste 1% K.G. zwaar er niet dikker dan 10 c.M. gedurende ten minste 2% uur in kokend water te doen verblijven. — 182 — Nadat het vleesch uit den ketel is genomen, moet een in het centrum der dikste vleeschstukken gebrachte thermometer ten minste 90° C. aanwijzen. Het sterilxseeren door koken mag slechts geschieden in de gemeenten, die daarvoor toestemming verkregen hebben van den Minister, onder door hem te stellen voorwaarden.". 4. Aan het bepaalde onder 1 van artikel 59 wordt het volgende toegevoegd : „bij verhindering of ontstentenis van den door den keuringsveearts aangewezen ambtenaar wordt deze vervangen door een door den burgemeester aan te wijzen ambtenaar.". Artikel 61 wordt aldus gelezen: : „Onbruikbaarmaking van vleesch en vleeschwaren geschiedt door behandeling in een destructor. Als destructor is te beschouwen eene inrichting, waarin vleesch en vleeschwaren door thermische-, chemische of thermischchemische behandeling, hetzij in enkelvoudige bestanddeelen worden ontleed, hetzij zoover worden verbrand, dat alleen aschbestanddeelen overblijven, en de behandeling zoodanig is, dat alle levende organismen worden gedood. De Minister kan van het bepaalde in lid 1 van dit artikel aan eene gemeente gedurende ten hoogste 10 jaren na het in werking treden van dit besluit ontheffing verleenen onder voorwaarde, dat de onbruikbaarmaking zal geschieden door, na verkleinen, het vleesch of de vleeschwaren te vermengen met dierlijke olie, kalk, carbol, creoline, saprol of andere, met goedkeuring van den inspecteur, aan te wenden stoffen. De onbruikbaarmaking geschiedt onder toezioht van den keuringsveearts of van den door dezen aan te wijzen ambtenaar; bij verhindering of ontstentenis van den door den keuringsveearts aangewezen ambtenaar wordt deze vervangen door een door den burgemeester aan te wijzen ambtenaar. Indien door overmacht de destructor tijdelijk buiten werking moet worden gesteld, geeft de burgemeester van elke gemeente, welke daarvan gebruik maakte, hiervan kennis aan den Inspecteur, en kan de onbruikbaarmaking geschieden op de wijze, omschreven in het het vorig lid. De Minister kan in dat geval een termijn bepalen, waarna de onbruikbaarmaking in een destructor weer zal moeten plaats vinden. De Minister kan voorsohriften geven met betrekking tot de inrichting der gebouwen, waarin de behandeling in den destructor geschiedt tot het toezicht op de behandeling in den destructor en overigens al die vooraobriften die noodig zijn tot vermnding van besmetting, waartoe het bedrijf aanleiding zou kunnen geven. De gemeenten, welke van een destructor gebruik maken, dragen te dien aanzien zorg voor de naleving van de in den vorigen zin en de in artikel 63, lid 2, bedoelde voorschriften. 5. Artikel 63 wordt gelezen als volgt: „Vervoer van voorwaardelijk goedgekeurd — 183 — en afgekeurd vleesch en van voor onbruikbaarmaking bestemde vleeschwaren, naar de plaatsen waar zij de bewerkingen, bedoeld in de artikelen 54 en 61, zullen ondergaan, heeft plaats onder verantwoordelijkheid van het betrokken gemeentebestuur. De Minister kan voorschriften geven met betrekking tot de wijze van het in het eerste lid van dit artikel bedoelde vervoer." 6. In artikel 65 vervallen in het bepaalde onder 4, letter a, de woorden „noch direct noch indireot", waarvoor in de plaats komen de woorden „niet direct". Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaats* en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Baad van State. Het Loo, den 28sten Mei 1925. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalberse. (Uitgeg. 25 Juni 1925.) — 118 — Boschstraat, Boschstraat, Catharinastraat, St. Annastraat. Deventer, Gemeentelijk keurlokaal Keizerstraat, Brink, Zandpoort. Eindhoven, Gemeentelijk slachthuis. ^ Nieuwstraat, Rechtestraat, Stratumseind, Molenstraat. Groningen, Openbaar slachthuis. Stationsplein, Stationsweg, den weg langs het Verbindingskanaal Winschoten-Hoornsehe diep, Verlengde Oosterstraat, Kademarkt, Steenfcilstraat, Binnen- en Buitendamsterdiep.'s-Gravenhage, Openbaar slachthuis. a. stationsemplacement H. IJ. S. M. Waldorpstraat, lste Waldorpdwarsstraat. 6. stationsemplacement S. S. Weteringkade, Rijswijksche plein, Viaduct, Waldorpstraat, lste Waldorpdwarsstraat. Haarlem, Openbaar slachthuis. Westergracht, Leidsche vaart, Wilsonplein, Raamvest, Gasthuisvest, Kampersingel, Onze Lieve Vrouwegracht, Antoniestraat, SchaJkwijkerstraat, Dubbele Buurt, Slachthuisstraat.'s-Hertogenbosch, Openbaar slachthuis. Stationsplein, Koninginnelaan, Emmaplein, Brugstraat, Haven brug, Oliemolensingel, Boombrug, Zuid Willemsvaart (Zuid), Orthenbrug, Zuid Willemsvaart (Noord). Leeuwarden, Gemeentelijk keurlokaal (Waaggebouw). Stationsplein, Stationsweg, Zuiderplein Wirdumerpoortbrug, Wirdumerdijk. Leiden, Openbaar slachthuis. Stationsweg, Rijnsburgersingel, Maresingel. Maastricht, Openbaar slachthuis. Boschpoort, via Statensingel, Fransensingel, Brug over de Zuid Willemsvaart, Fransensingel. Nijmegen, Openbaar slachthuis. Nieuwe Haven. Rotterdam-Hoek van Holland, Openbaar slachthuis (Rotterdam). a. station Maas : Spoorwegstraat, Nieuwe Oosthrug, Molenwerf, Oude Oostbrug, Oostplein, Oostvest.„ plein, Boezemsingel, Boezemstraat b. 1. Station Delftsche poort: Stationsweg, Slagveld, Sehiebrng, Hofplein, Strooveer, Rechter Rottekade, Noorderbrug, Crooswijksche Singel, Boezemsingel, Boezemstraat. 6. 2. Station Delftsche Poort: (ladingterrein). Molenwaterweg, Provenierstraat, Schiekade Wz., Bergweg, Mathenesserdijk, Nieuwe Binnensingel, 's-6ravendijkwal, Henegouwerlaan, Stationssingel, Spoorsingel, Walenburgerweg, Bergweg, Zaagmolenstraat, Zaagmolenbrug, Crooswijksche straat, Crooswijksche weg, Pootstraat, Boezemstraat. Tilburg, Gemeentelijk keurlokaal. Stationsstraat, Nieuwlandstraat, Zomerstraat, Markt, Boterbal, Markt. Utrecht, .Openbaar slachthuis. Station 8. S. Leidsche weg, Amsterdamsche straatweg. Enschedé, Openbaar slachthuis, Stationsweg, Molenstraat. Dordrecht, Openbaar slachthuis, rechtstreeks. VerUo, Openbaar slachthuis, Sloterbeekstraat, Kerkhofweg. Aangevoerd per schip : rechtstreeks. Amsterdam. Vrieshuis „Amerika" N.V. Blauw- hoedenveem-Vriesseveem. Harlingen. Gemeentelijk Keurlokaal. Havenplein, Groote Breedeplaats, Vischmarkt. Rotterdam-Hoek van Holland. N.V. van Staay's Koel- en Vrieshuizen, gelegen aan de lste Katendrechtsche Haven (Rotterdam). Rechtstreeks. Vriesinrichting „Blauwhoedenveem", z.g. Pand „Gabah", gelegen aan de Prins Hendrikkade O.Z., Rotterdam. Aankomst aan de Boompjes, vervoer : Boompjes, Willemsbrug, van der Takstraat, Prins Hendrikkade O.Z. Vrieshuizen van de Maatschappij „Vianda" (Hoek van Holland). Rechtstreeks. Douaneloodsen. Rechtstreeks. Vlissingen. Douaneloodsen. Rechtstreeks. 's-Gravenhage, 26 Mei 1922. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, A. L. Scholtkns. 119 - - 120 . Beschikking van den Minister van Arbeid van 30 Mei 1922 (Nederlandsche Staatscourant n°. 104) tot uitvoering van art, 15, tweede lid, der Vleeschkeuringswet. De Minister van Arbeid; Gelet op artikel 15, tweede lid, van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 527), zooals deze wet laatstelijk is gewijzigd j Heeft goedgevonden te bepalen : als inrichtingen ten aanzien waarvan niet van toepassing is het bepaalde in het eerste lid van genoemd wetsartikel, voor zoover het afgekeurde vleesch bestemd wordt voor voedering van in die inrichting aanwezige dieren, worden aangewezen : o. de dierentuin van het Koninklijk Zoölogisch Genootschap (Natura Artis Magistra) te Amsterdam ; 6. de Rotterdamsche Diergaarde, gelegen aan de Kruisstraat te Rotterdam. Deze Beschikking zal in de Nederlandsche Staatscourant worden geplaatst. 's-Gravenhage, 30 Mei 1922. De Minister voornoemd, Aalbekse. Beschikking van den Minister van Arbeid van 30 Jlfei 1922 (Nederlandsche Staatscourant n°. 104) tot uitvoering van artikel 15 van het Kon. besluit van 26 April 1922, S. 225. De Minister van Arbeid; Gelet op artikel 15 van het Koninklijk besluit van 26 April 1922, Staatsblad n°. 226, houdende voorschriften tot uitvoering van de artikelen 27, 28 en 29 van de Vleeschkeuringswet, Staatsblad 1919, n°. 524, zooals deze wet laatstelijk is gewijzigd; Heeft goedgevonden te bepalen : 1°. vleesch, dat in bevroren toestand wordt ingevoerd, moet van goede hoedanigheid zijn en mag geen verschijnselen vertoonen, welke er op wijzen, dat het na invriezing eu geheele of gedeeltelijke ontdooiing opnieuw is ingevroren , 2°. voorwerpen, waarin het vleesch verpakt is, moeten deugdelijk en zindelijk zijn; — 121 — ' 3°. na aankomst in de perceelen, bedoeld in artikel 22 van het bovengenoemde Koninklijk besluit, geschiedt de keuring met uitzondering van de gevallen, bedoeld onder lid 4 van deze beschikking, zoo spoedig mogelijk tusschen de uren, waarop de keuringsdienst van vee en vleesch der gemeente, welke als eerste kantoor in den zin van artikel 27 der Vleeschkeuringswet aangewezen is, is opengesteld ; 4°. in afwijking van het in het vorig lid bepaalde omtrent de tijdstippen der keuring kan voor één of meer der daarin genoemde perceelen worden toegestaan, dat het vleesch, alvorens te worden gekeurd, in het perceel wordt opgeslagen ; in dit geval geschiedt de keuring tegen den tijd, dat het vleesch het perceel verlaat op de uren, bedoeld in het derde lid van deze beschikking; deze toestemming wordt slechts verleend, wanneer de noodige waarborg ten genoegen van den hoofdinspecteur, belast met het toezicht op de naleving der Vleeschkeuringswet, wordt gegeven, dat vleesch voor Nederland bestemd, niet aan de keuring onttrokken wordt, en bovendien onder die voorwaarden, welke de voornoemde hoofdinspecteur wenschelijk acht; 5°. na goedkeuring wordt het vleesch voorzien van een merk, bestaande uit een etiquette van blauw stevig papier, groot 13% bij 7 c.M. Op de voorzijde hiervan staat vermeld: de naam varr het eerste kantoor, de serie en het nummer van de etiquette, het Rijkswapen, waarnaast ter linkerzijde „Rijks" en ter rechterzijde „Keuring", daaronder de woorden : „Goedgekeurd ingevoerd bevroren vleesch", terwijl in den linker benedenhoek staat: „Datum" en in den rechter benedenhoek de woorden : „De Rijkskeuringsveearts" en hieronder tusschen haakjes het woordje : „Naam", overeenkomstig onderstaand model: EERSTE KANTOOR Serie N°. (Naam van het 1* kantoor Rijks Keuring INGEVOERD BEVROREN VLEESCH De Rijkskeuringsveearts, Datum (Naam) GOEDGEKEURD 122 - De achterzijde vermeldt : „Vleesch ingevoerd overeenkomstig het Koninklijk besluit van 26 April 1922, Staatsblad n°. 225, ter uitvoering van de artt. 27, 28 en 29 van de Vleeschkeuringswet, Staatsblad 1919, n°. 524", overeenkomstig onderstaand model : Vleesch ingevoerd overeenkomstig het Koninklijk besluit van 26 April 1922, Staatsblad n°. 225, ter uitvoering van de artikelen 27, 28 en 29 van de Vleeschkeuringswet, St.bl. 1919 n°. 524. Het aanbrengen van dit merkteeken geschiedt als volgt: o. bij vleesch, dat als romp wordt ingevoerd, oi als helften (waaronder begrepen wordt de romp overlangs in tweeën gedeeld) wordt aan beide kanten of aan elke helft de buikwand doorstoken in de nabijheid van den navel, op ongeveer 2 c.M. afstand van een der snedevlakten, gevormd doordat de buikwand van het dier bij de slachting langs de linea alha is doorgesneden, nadat door de aldus verkregen opening een stuk gegalvaniseerd ijzerdraad, waaraan de etiquette is geregen, gevoerd is, worden de uiteinden van den draad gestoken door een lood, dat vervolgens wordt vartgeknepen met behulp van een plombeertang, bevattende aan de eene binnenzijde het Rijkswapen en aan de andere binnenzijde de letters I. K. (invoerkeuring); 6. bij vierendeelen op de wijze als onder o omschreven in de nabijheid van den hoek, gevormd ter plaatse waar een der snedevlakten, gelegen tusschen een voor- en een achterviérendeel, de linea alba raakt; e. behalve de onder a en b aangegeven plaatsen bovendien op dezulke, waarop de Rijkskeuringsveearts dit wenschelijk acht. De Minister voornoemd, Aalbekse. — 123 — Beschikking van den Minister van Arbeid van den lsten Juni 1922 (Ned. Staatscourant n°. 106) tot uitvoering van de artt. 27, 28 en 29 der Vleeschkeuringswet. De Minister van Arbeid; Gelet op het bepaalde bij art. 7 van het Koninklijk besluit van 26 April 1922 (Staatsblad n°. 225), tot r'tvoering van de artt. 27, 28 en 29 der VlebBChkeuringswet (Staatsblad 1919 n°. 524), zooals deze wet is gewijzigd, Heeft goedgevonden te bepalen : de ontheffing, bedoeld in art. 7 van voornoemd Koninklijk besluit, wordt tot wederopzegging onder de aldaar vermelde voorwaarden verleend ten aanzien van vleesch afkomstig uit Uruguay. 's Gravenhage, den lsten Juni 1922. Voor den Minister, De Secretaris-Oeneraal, A. L. Soholtens. Besluit van den 6den Juni 1922, S. 304, tot uitvoering van het tweede lid van artikel 2 en van het derde lid van artikel 6a van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524), zooals deze wet laatstelijk is gewijzigd. Wit WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 26 April 1922, n°. 298 E, afdeeling Volksgezondheid; Gezien de artikelen 2 en 6a van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524), zooals deze wet laatstelijk is gewijzigd; Den Raad van State gehoord, advies van 23 Mei 1922, n°. 18; Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid van 30 Mei 1022, n°. 427 E, afdeeling Volksgezondheid; Hebben goedgevonden en verstaan : vast te stellen het navolgende : Art. 1. In deze voorschriften wordt verstaan onder: o. „Minister", de Minister belast met de uitvoering van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524), zooals deze wet laatstelijk is gewijzigd; 6. „de Wet", de Vleeschkeuringswet (Staats- 5 124 - blad 1919, n°. 524), zooals deze wet laatstelijk is gewijzigd; c. „vleesch" en „vleeschwaren", wat daaronder verstaan wordt in de wet. 2. De eigenschappen van versch vleesch worden geacht niet verloren te gaan door: a. bevriezing of afkoeling; 6. oppervlakkig rooken; c. oppervlakkige behandeling met zout of pekel; d. inleggen in azijn ; e. inhullen in vet, gelatine of andere stoffen, welke ten doel hebben de buitenlucht af te sluiten. 8., Het verduurzamen of toebereiden van vleesch als bedrijf, mag slechts geschieden in inrichtingen die voldoen aan de eischen ten opzichte van ieder hunner, vastgesteld in de artikelen 2, 3, 4 en 6 van het Koninklijk besluit van den 6den Juni 1921, Staatsblad n°. 754, tot uitvoering van artikel 19 der wet. 4. Bij het verduurzamen en toebereiden van vleesch moet de meest nauwgezette zindelijkheid betracht worden, waarbij in het bijzonder in acht moeten worden genomen de voorschriften in artikel 6 van het Koninklijk besluit van 6 Juni 1921, Staatsblad n°. 754. 5. De personen die bij het verduurzamen of toebereiden van vleesch werkzaam zijn, moeten vóór en na den arbeid, alsmede bij terugkeer in de werkplaats, wanneer zij gebruik hebben gemaakt van het privaat, hun handen met zeep en water goed gereinigd hebben. 6. Aan personen, werkzaam bij het verduurzamen en toebereiden van vleesch, is spuwen gedurenden de arbeid niet toegestaan. 7. Voor het verduurzamen en toebereiden van vleesch mag ander vleesch, dan dat goedgekeurd krachtens de Wet, niet aangewend worden. Bovendien mogen niet gebruikt worden geslachtsorganen, navelzakken, oogen en darmslijm. 8. Onverminderd het bepaalde bij artikel 7, mogen bij het bereiden van vleeschwaren slechts deugdelijk vleesch en deugdelijke vleeschwaren gebruikt worden ; behoudens het bepaalde bij het tweede lid van dit artikel mogen geen andere stoffen worden toegevoegd - 126 - dan keukenzout, al dan niet vermengd met salpeter (kaliumnitraat), in zoodanige verhouding, dat de vleeschwaren ten hoogste 0.2 pet. salpeter bevatten, suiker, niet kunstmatig gekleurde azijn, deugdelijke kruiden of specerijen en deugdelijk watervrij zetmeel, dit laatste in totaal tot ten hoogste 4 pet. in toebereid gehakt en 2 pet. in worsten, die gekookt zijn, of in vleeschwaren, die in luchtdicht gesloten blikken, flesschen of andere voorwerpen door sterilisatie zijn verduurzaamd. De Minister kan ten aanzien van met name te noemen vleeschwaren toestaan, dat eveneens met name te noemen levensmiddelen, mits deugdelijk, bij de bereiding van die vleeschwaren aanwending vinden, zoo noodig onder bepaling tot welke hoeveelheid die levensmiddelen mogen worden toegevoegd en op aanvraag tot wederopzegging toestaan, dat met name te noemen vleeschwaren door hem aan te wijzen onschadelijke kleurstoffen bevatten, op voorwaarde dat deze vleeschwaren uitsluitend voor het buitenland bestemd zijn en hier te lande niet in verkeer worden gebracht. 9. Bij het bereiden van vleeschwaren mogen omhulsels, afkomstig van darmen, slechts worden gebruikt, wanneer deze darmen goed zijn gereinigd. De hulsels mogen niet gekleurd zijn, tenzij de vleeschwaren, in deze omhulsels besloten, uitsluitend voor het buitenland bestemd zijn en hier te lande niet in verkeer worden gebracht, in welk geval de Minister op aanvraag tot wederopzegging kan toestaan, dat voor met name te noemen vleeschwaren de hulsels bepaalde, door hem aan te wijzen onschadelijke kleurstoffen mogen bevatten. 10. Wanneer voor verduurzaming van vleesch gebruik wordt gemaakt van blikken, flesschen of andere voorwerpen, welke luchtdicht gesloten worden, moeten deze uit deugdelijk materiaal bestaan, dat geen lood, zink of andere bestanddeelen afgeeft in hoeveelheden, die schadelijk voor de gezondheid kunnen zijn of genoemde waren kunnen verontreinigen. 11. De kennisgeving van het voornemen één of meer slachtdieren, met betrekking waartoe de in het eerste lid van artikel 6o der wet bedoelde ontheffing is verleend, te slachten, geschiedt in onderstaanden vorm : — 128 — gemeente. KENNISGEVING van hel voornemen van zoogenaamde zuivere huisslachting, uitsluitend voor varkens, schapen en geiten. Ondergeteekende (naam en voornamen) wonende te (gemeente) straat n° , is voornemens uitsluitend voor doeleinden genoemd in artikel 6a der gewijzigde Vleeschkeuringswet, Staatsblad 1919, n°. 524, te slachten : Diersoort en geslacht. Aantal. Wijk, straat en N°. van Dag, maand het perceel waar let dier en laar der geslacht slachting, wordt. den 19 (Handteekening). De in het eerste lid bedoelde kennisgeving geschiedt op papier van roode kleur. 12. De Minister kan nadere voorschriften geven voor de uitvoering van de bepalingen van dit besluit. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en in afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. S.S. „Batavier V", Noorwegen, den 6den Juni 1922. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalberse. (Uitgeg. 21 Juni 1922.) Besluit van den Men Juni 1922, S. 395, tot uitvoering van artikel 30 van de Vleeschkeuringswet {Staatsblad 1919, n°. 524), zooals deze wet laatstelijk is gewijzigd. Wu WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 26 April 1922, n°. 298 E, afdeeling Volksgezondheid; Gezien artikel 30 van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524), zooals deze wet laatstelijk is gewijzigd; - 127 Den Raad van State gehoord, advies van 23 Mei 1922, n°. 18; Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid van 30 Mei 1922, n°. 427 E, afdeeling Volksgezondheid; Hebben goedgevonden en verstaan: vast te stellen het navolgende: Art. 1. In deze voorschriften wordt verstaan onder : a. „Minister", de Minister belast met da uitvoering van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524), zooals deze wet laatstelijk is gewijzigd; 6. „inspecteur", de inspecteur van het betrokken deel des lands, belast met het toezicht op de naleving van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524), zooals deze wet laatstelijk is gewijzigd; c. „Rijkskeuringsveearts", de ambtenaar bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524), zooals deze wet laatstelijk is gewijzigd; d. „de Wet", de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524), zooals deze wet laatstelijk is gewijzigd; e. „vleesch" en „vleeschwaren", wat daaronder wordt verstaan in de Wet. 2. Slechts uit landen, in welke een wettelijk geregelde keuringsdienst van vee en vleesch bestaat, ook betrekking hebbende op vleeschwaren en die naar het oordeel van den Minister voldoende waarborgen biedt met het oog op de volksgezondheid, mogen, met inachtneming van het bepaalde in de volgende artikelen en met vergunning van den Minister, vleeschwaren worden ingevoerd. De in het eerste lid bedoelde vergunning kan door den Minister ten allen tijde worden ingetrokken. 3. De invoer van vleeschwaren wordt niet toegestaan alvorens de Regeering van het land van uitvoer de aldaar geldende voorschriften voor den keuringsdienst van vee en vleesch en de bereiding van vleeschwaren, behalve in de landstaal, tevens in de Nederlandsche taal ter kennis van den Minister heeft gebracht. 4. Ingevoerd mogen worden de navolgende vleeschwaren a. vetten — 128 — b. gepekeld, gezouten en gerookt vleesch; c. vleeschwaren, verkregen door sterilisatie van vleesch in luchtdicht gesloten blikken, flesschen of andere voorwerpen, al of niet vermengd met andere levensmiddelen, mits de inhoud, de soort van het vleesch, benevens de naam en de woonplaats van den fabrikant buiten op de bussen, flesschen of potten duidelijk zijn aangegeven; d. worsten, mits op de verpakking de samenstelling is aangegeven. 5. De invoer van de in het vorig artikel bedoelde vleeschwaren is slechts toegestaan, indien ze ter verduurzaming of toebereiding zoodanig behandeld zijn, dat het vleesch de eigenschappen van versch vleesch ook in de binnenste lagen verloren heeft. 6. Da eigenschappen van versoh vleesch worden geacht niet verloren te gaan door: o. bevriezing of afkoeling; 6. oppervlakkige behandeling met zout of pekel; c. oppervlakkig rooken; d. inleggen in azijn; e. inhullen in vet, gelatine of andere stoffen, welke ten doel hebben de buitenlucht af te sluiten. 7. Onverminderd de bepalingen in het land van uitvoer voorgeschreven, mag bij het bereiden van vleeschwaren ander vleesch dan dat krachtens de wettelijke regelingen in dat land goedgekeurd is, niet aangewend zijn. Bovendien mogen niet gebruikt zijn geslachtsorganen, navelzakken, oogen en darmslijm. 8. Onverminderd het bepaalde bij artikel 7 mogen bij het bereiden van vleeschwaren slechts deugdelijk vleesch en deugdelijke vleeschwaren gebruikt zijn; behoudens het bepaalde bij het tweede lid van dit artikel mogen geen andere stoffen zijn toegevoegd dan keukenzout, al dan niet vermengd met salpeter (kaliumnitraat), in zoodanige verhouding dat de vleeschwaren ten hoogste. 0,2 % salpeter bevatten, suiker, niet kunstmatig gekleurde azijn, deugdelijke kruiden of specerijen en deugdelijk water vrij zetmeel, dit laatste slechts in vleeschwaren, als bedoeld onder letter e van artikel 4 en in totaal in niet grootere hoeveelheid dan 2 pot. — 128 — De Minister kan dén invoer van door hem met name te noemen vleeschwaren toestaan, bij welker bereiding eveneens door hem met name te noemen levensmiddelen, mits deugdelijk, zijn aangewend. De Minister kan daarbij zoo noodig bepalen tot welke hoeveelheid die levensmiddelen mogen zijn toegevoegd. 9. Met betrekking tot vleeschwaren, welke bereid zijn van varkensvleesch, of welke varkensvleesch bevatten, kan de Minister eischen, dat het vleesch in het land van uitvoer op de aanwezigheid van trichinen is onderzocht. Het vleesch dient alsdan vergezeld te zijn van een verklaring, afgegeven door den keuringsveearts, dat het vrij van trichinen bevonden is. 10. Elke zending van vleeschwaren moet vergezeld zijn van een geleidebrief, afgegeven door den met de keuring belasten veearts van het land van uitvoer en bevattende: a. vermelding van het aantal kilogrammen en de soort der vleeschwaren, waarbij vermeld moet worden de wijze van verduurzaming en de diersoort, waarvan het vleesch afkomstig is; 6. de verklaring, L dat het vleesch, hetwelk voor de bereiding der vleeschwaren heeft gediend, uitsluitend afkomstig is van slachtdieren, die door hem vóór en na de slachting zijn gekeurd; dat bij het onderzoek vóór het slachten ziekteverschijnselen niet zijn waargenomen en dat het vleesch onvoorwaardelijk voor menschelijk gebruik werd goed bevonden; 2. dat vóór of bij bereiding andere conserveeringsmiddelen dan keukenzout, al dan niet vermengd met salpeter (kaliumnitraat), in zoodanige verhouding, dat de vleeschwaren ten hoogste 0,2 % salpeter bevatten, suiker en niet kunstmatig gekleurde azijn niet zijn toegevoegd; 3. dat aan de vleeschwaren kleurstoffen middellijk of onmiddellijk niet zijn toegevoegd; 4. dat de toebereiding of verduurzaming op hygiënische wijze heeft plaats gehad; c. eene omschrijving of afdruk van het goedkeuringsmerk, voor zoover zulks in het land van uitvoer in de wettelijke bepalingen is voorgeschreven; d. den naam en de woonplaats van den fabrikant en den naam van hetl and van uitvoer; 5. & J. n°. 98, 2« dr. 5 130 e. de plaats van bestemming en den naam van den persoon, die de vleeschwaren ontvangt; ƒ. wat de Minister nader zal bepalen. 11. Voor zoover zulks in hét land van uitvoer in de wettelijke bepalingen is voorgeschreven, of door den Minister wordt geëischt, moeten de vleeschwaren of wel de verpakking, waaronder ook verstaan wordt de emballage, die een aantal vleeschwaren omsluit, voorzien zijn van het officieele goedkeuringsmerk. 12. Hij, die vleeschwaren invoert, of den invoerder vertegenwoordigt, geeft van eiken invoer tijdig kennis aan den betrokken Rijkskeuringsvèearts en is verplicht den met dé keuring1 of het onderzoek belasten ambtenaar de ten behoeve van de keuring of het onderzoek gevraagde medewerking te verleenen. Bij gebreke hiervan wordt de invoer niet toegestaan. 18. De met de keuring of het onderzoek belaste ambtenaar kan ten behoeve van een nader onderzoek zijn oordeel gedurende 2 x 24 uur opschorten, welke termijn in bijzondere gevallen met 2 x 24 uur kan worden verlengd. Hij kan aanwijzingen geven omtrent de wijze van bewaring gedurende dien tijd. 14. De invoer is slechts geoorloofd langs de door den Minister aan te wijzen eerste kantoren, waar de vleeschwaren op kosten van den invoerder tegen een bedrag, door den Minister te bepalen, worden gekeurd. 15. De Minister kan nadere voorschriften geven omtrent de keuring, het onderzoek en het merken van de vleeschwaren. 16. De Minister kan bepalen, dat vleeschwaren slechts vervoerd mogen worden langs wegen door hem voor elk der kantoren, bedoeld in artikel 15 daarvoor aangewezen en welke leiden van de Rijksgrens naar een door den Minister aan te wijzen perceel. 17. De vleeschwaren mogen niet uit de in het vorig artikel bedoelde perceelen verwijderd wórden, alvorens de keuring heeft plaats gehad. 18. Onverminderd het bepaalde in artikel 37 van de wet worden vleeschwaren, welke worden afgekeurd of welke worden aangevoerd in strijd met de bepalingen bij of krachtens dit besluit gegeven en waarvan de daarbij 131 behoorende geleidebrief niet voldoet aan de voorschriften van artikel 9 van dit besluit, niet toegelaten, tenzij zij binnen 24 uur op kosten van den belanghebbende door behandeling met dierlijke olie, kalk, carbol, creoline, saprol of andere met goedkeuring van den inspecteur aan te wenden stoffen, ten genoegen van den Rijkskeuringsveearts onbruikbaar zijn gemaakt voor voedsel voor mensch en dier. 19. De vorige bepalingen zijn niet van toepassing op hoeveelheden vleeschwaren van ten hoogste 2 K.G., welke uitsluitend bestemd zijn voor huishoudelijk gebruik van personen, die niet meer dan 1 K.M. van 's Rijks grenzen verwijderd, woonachtig zijn en die evenmin als de met hen samenwonende personen niet werkzaam zijn in het slagersbedrijf, in het bedrijf der verdnurzaming of bereiding van vleesch, of in den handel van vleesch of vleeschwaren. De Minister is bevoegd voor door hem te noemen gemeenten een breedere strook gronds aan te wijzen, waarop artikel 27 van de wet niet van toepassing is. 20. De Minister kan nadere voorschriften geven voor de uitvoering van dit besluit.1 Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en in afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. S.S. „Batavier V", doorwegen, den 6den Juni 1922. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalberse. (Vitgeg. 21 Juni 1922.) 'In de Staatse ™ 17 rw„i™. ïnoo o on» UiaaKt OP. MÏTllot.m- mir. A,1,™,1 V..1 J J_x , datum M ïïnmmVr ia->\ j' — —• womujj ue voor- A.u.urai regeienae ae Keuring van ingevoerde 1922. S. 39R /».» ,v,77„ ™„ * : "J~ rijdstip is verschoven. — 132 — Bekendmaking van den Minister van Arbeid van den Wden Juli 1922 (Ned. Staatscourant n°. 134), betreffende onderzoekingen van het Centraal Laboratorium voor de Volksgezondheid te Utrecht, welke verband houden mot de uitvoering der Vleeschkeuringswet. De Minister van Arbeid maakt bekend, dat de onder veterinaire leiding staande afdeeling van het Centraal Laboratorium voor de Volksgezondheid te Utrecht, Sterrenbosch 1, o. m. onderzoekingen verricht, welke verband houden met de uitvoering der Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524). Deze zullen' o. av omvatten het onderzoek op steriliteit van vleesch en organen (naar aanleiding van de beschikking van 15 Juli 1920 tot uitvoering van eenige artikelen van het Koninklijk besluit van 5 Juni 1920 (Staatsblad n°. 285), het zg. Keuringsregulatief); pathologisch-anatomischè onderzoekingen; bacteriologisch, parasitolo'gisch en serologisch onderzoek van vleesch en vleeschwaren. In verband met onderzoekingen naar waargenomen vleeschvergiftigingen bij menschen is het noodzakelijk, met het oog op het verkrijgen der gewenschte gegevens, dat de betrokken veterinair inspecteur van de volksgezondheid en de directeur van het Centraal Laboratorium zoo spoedig mogelijk in kennis worden gesteld met zich voordoende gevallen van vleeschvergiftiging. De keuringsveeartsen kunnen het te onderzoeken materiaal naar het Centraal Laboratorium opzenden. Verzendingsmateriaal hiervoor kan tegen den kostenden prijs van het Centraal Laboratorium worden betrokken. De kosten van verzending komen ten laste van den inzender. De onderzoekingen geschieden kosteloos. Zoo spoedig mogelijk wordt de uitslag van het onderzoek medegedeeld en wel kosteloos, wanneer het antwoord schriftelijk wordt gegeven ; de kosten van telegrafische mededeelingen worden den inzender in rekening gebracht. Aangaande de wijze, waarop het nemen van het materiaal voor onderzoek, bedoeld in bovengenoemde ministerieele beschikking, zal moeten geschieden, zullen door de Veterinaire Inspectie - 133 - van de Volksgezondheid voorschriften worden gegeven. Ten behoeve van gemeenten, wier keuringsveeartsen zelf eenvoudige bacteriologische onderzoekingen willen verrichten, stelt het Centraal Laboratorium voedingsbodems beschikbaar tegen den kostenden prijs, voorloopig volgens onderstaand tarief: bouillon per L. f 2.50 bouillon met druiven- of melksuiker 2.50 2 % agar-agar 3. 3 % agar-agar volgens Endo . . „ „ 3.25 3% agar-agar volgens Lentz en Tietz 3.25 3% agar-agar volgens Drigalsky- Conradi 3.60 met inbegrip der buisjes a 4 cent: per buisje schuin gestolde agar-agar. . . . 0.125 recht gestolde agar-agar .... 0.15 recht gestolde gelatine 0.15 bouillon 0.10 voedingsbodems van andere samenstelling tegen nader te bepalen prijzen. Tevens zijn verkrijgbaar: bacterieculturen per stuk. ... f 0.75 agglutineerende sera per buisje met 0.2 oM> 0.60 's Gravenhage, den llden Juli 1922. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, BT. Schol Jr. I. S.-G. Beschikking van den Minister van Arbeid «bi den 12de» Juli 1922 (Ned. Staatscourant n°- 134), tot het verleenen van de in art. 7 van het Kon. besluit van 26 April 1922 (Staatsblad n°. 225), bedoelde ontheffing. ' De Minister van Arbeid; Gelet op het bepaalde bij art. 7 van het •Koninklijk besluit van 26 April 1922 (Staatsblad n°. 225) tot uitvoering van de artt. 27, 28 en 29 van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524), zooalp dit besluit is gewijzigd ; Heeft goedgevonden te bepalen : — 134 — De in art. 7 van voornoemd besluit bedoelde ontheffing wordt tot wederopzegging verleend t. a. van vet afkomstig van de in openbare slachthuizen te Brussel en Antwerpen geslachte en goedgekeurde slachtdieren, mits het voorrien is van duidelijk aangebrachte goedkeuringsmerken, het verpakkingsmiddel bovendien voorzien is van eene etiquette, waarop duidelijk leesbaar het bedoelde goedkeuringsmerk is aangebracht, en de verzending vergezeld is van een geleidebrief, waarop eene door den veearts-directeur van het openbaar slachthuis geteekende verklaring, dat het vet afkomstig is van onvoorwaardelijk voor menschelijk gebruik goedgekeurde slachtdieren. 's Gravenhage, den 12den Juli 1922. De Minister voornoemd, Aalbet? se. Gelijke ontheffing is verleend voor vet, afkomstig van de openbare slachthuizen te Islington en Aldgate in Londen bij beschikking van 28 Augustus 1922 (Ned. Staatscourant n°. 167), alsmede voor vet, afkomstig van plaatsen, waar een openbaar slachthuis is gevestigd, bij beschikking van 8 September 1922 (Ned. Staatscourant n'. 175). Beschikking van den Minister van Arbeid van 14 Juli 1922 (Nederlandsche Staatscourant n°. 136) tot uitvoering van de artikelen 18 en 21 van het Koninklijk besluit van 26 April 1922, S. 225. De Minister van Arbeid; Gelet op de artikelen 18 en 21 van het Koninklijk besluit van 26 April 1922 (Staatsblad n°. 225), gewijzigd bij Koninklijk besluit van 19 Juni 1922 (Staatsblad n°. 418), bepaalt: a. het eerste in artikel 18 bedoeld stempelmerk moet beantwoorden aan onderstaand model, behoudens afwijking voor zooveel betreft den naam van het .„eerste kantoor" — bedoeld in artikel 27 van de vleeschkeuringswet (Staatblad 1919 n°. 524) — en datum, maand en jaarcijfer (het eeuwcijfer wordt weggelaten) : voor de hierboven bedoelde aanduidingen moeten de navolgende op maat afgebeelde letter- en cijfertypen gebezigd worden: ABCDEFGHIJ KUMDPORS TUVWXUZ 1234557830 ft. het tweede in artikel 18 bedoelde stempelmerk moet beantwoorden aan onderstaand model, Behoudens afwijking voor zooveel den naam van net onder o. bedoelde „eerste kantoor" betreft: voor de hierboven bedoelde aanduidingen moeen de navolgende lettertypen worden gebruikt: ABCDEFGHIJ KLHH0FÖR5 ÏÜVWXÜZ E34fiB7aga 's-Gravenhage, H Juli 1922. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, H. Schol Jr. I. 8.-0. — 136 — Beschikking van den Minister van Arbeid van 19 Juli 1922 (Nederlandsche Staatscourant n°. 139) tot uitvoering van art. 21 van het Koninklijk besluit van 26 April 1922, S. ;225. De Minister van Arbeid ; Gelet op artikel 21 van het Koninklijk besluit van 26 April 1922 (Staatsblad n°. 225), tot uitvoering van de artt. 27J 28 en 29 der Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524), voor zooveel dit artikel betreft de samenstelling van den in artikel 20 van dit besluit bedoelden inkt en de kleur der merken ; Bepaalt: dat hieromtrent zuilen gelden dezelfde voorschriften als gegeven in de beschikking van 18 Juli 1921, n°. 350 E, afd. V, betreffende de samenstelling van den inkt en de kleur der merken, bedoeld in artikel 52 van het Koninklijk besluit van 5 Juni 1921 (Staatsblad n°. 285). 's-Gravenhage, 19 Juli 1922. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, H. Schol Jr. l«. S.-G. 137 - ALPHABETISCH REGISTER. (De cijfers duiden de artikelen der wet aan.) Advies van don inspecteur. J.0. Afkeuring van vleesch. 12, 13, 15, 17, 18. Afkoeling. Vleesch door — verduurzaamd. 2. Algemeene maatregelen van bestuur, waarbij de wet op andere dan in de wet met name genoemde dieren kan worden van toepassing verklaard. 1. » Bij — voor het bereiden van vleeschwaren te geven voorschriften. 2. » Bij ■— aan te geven deelen van dieren, welke niet onder vleesch worden begrepen. 2. >, Bij — te geven voorschriften met betrekking tot de wijze van slachten. 18. » Bij — te stellen eischen aan slachterijen en andere inrichtingen. 19. „ Bij — kunnen rentedragende voorschotten of bijdragen aan gemeenten worden verstrekt. 24. ,, Bij — te stellen voorwaarden voor den invoer van vleesch. 28. „ Bij — aan te geven vleeschwaren, welke ingevoerd mogen worden. 30. ,, Bij — worden verschillende bepalingen omtrent de keuring, de vergunningen voor de slachting enz. vastgesteld. 18. „ Bij — wordt het formulier van afkondiging der verordeningen op den keuringsdienst vastgesteld. 22. i, Bij — aan te wijzen gevallen kan de keuring door hulpkenrmeesters worden verricht. 25. ,, Bij — te bepalen voorwaarden is de wet niet van toepassing op voor uitvoer bestemd vleesch. 50. — 142 — Vleeschwaren. Bepaling wat de wet verstaat onder —. 2. Vleeschwarenfabrieken. Eischen te stellen aan —. 19. Vleeschwinkels. Eischen te stellen aan —. 19. Voorschotten. Rentedragende — voor de oprichting van slachthuizen. 24. Voorwaardelijke goedkeuring van vleesch. 12, 13, 14, 17. „ vergunning tot slachten. 11, 13. Voorwaarden bij het vervoeren van de eene gemeente naar de andere. 18, 21. Vruchten. Ongeboren — zijn onder vleesch begrepen.- 2. Wol wordt niet onder vleesch begrepen. 2. Woningen. Binnentreden van — door de ambtenaren, 45. Zouterijen. Eischen aan — te stellen. 19. „ Verbod van het oprichten van —. 26. -157- .öESLurr van den neten December 1923, S. 558, tot wijziging van het besluit van 6 Juni 1922 (Staatsblad n». 395), gewijzigd bij besluit van 24 Juli 1923 (Staatsblad n°. 376), regelende den invoer van vleeschwaren. Wij WILHELMINA, enz. Overwegende dat het wenschelijk is den datum van het in werking treden van Ons besluit van 6 Juni 1922 (Staatsblad n°. 395), gewijzigd bij besluit van 24 Juli 1923 (Staatsblad n°. 376), nader vast te stellen op een door Ons te bepalen tijdstip ; Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 3 December 1923, n«. 1464 E, Afdeeling Volksgezondheid ; Den Raad van State gehoord (advies van 18 December 1923 n°. 22); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 21 December 1923, n°. 1535 E, Afdeeling Volksgezondheid; Hebben goedgevonden en verstaan : I. artikel 20 van bovengenoemd besluit aldus te lezen: „De Minister kan nadere voorschriften geven voor de uitvoering van dit besluit-, dat in werking treedt met ingang van een nader door Ons te bepalen dag". II. Dit besluit treedt in werking met ingang van den tweeden dag na dien der dagteekemng van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. • Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en m afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 27sten December 1923. ' „. . WILHELMINA. Ve Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalbebse. (Vitgeg. 28 Dec. 1923.) S. & j. N°. 98. 2 druk. ZESDE AANVULLING DES VLEESCHKEURINGSWET 1919 Beschikking van den Minister van Arbeid. Handel en Nijverheid van 21 Januari 1924, Nederl. Staatscour. n». 20, tot nadere aanvulling van de ministerieele besohikking van26 Mei 1922 (Nederl, Staatscour. ? 1 v' uitvoering van art. 22 van liet Kon. besluit van 26 April 1922, S. 225 heïd- mster van Arbeid. Handel en Nijver- ^il* ?p Srt" 22 van het Koninklijk besluit van 26 April 1822 (Staatsblad n». 225); ™ , eft goedgevonden te bepalen :' Vleesch, dat wordt ingevoerd langs het eerste kantoor Boxmeer, moet worden gekeurd m dei JSxportslachterij en Fabrieken der firma wS;^101?' te.Boxme«r- Bedoeld vleesch mag vóór de keuring slechts worden vervoerd van m„ngtref8 %er spoor naar het stationsemplaeeraent te Boxmeer en van daar .echtstreeks naar bovengenoemd perceel. s Gravenhage, 21 Januari 1924. Voor den Minister, l>e Secretaris-Generaal, A. L. Scholtens. bb°2?8 van de Ministers van Arbeid, ^r^cfV NlJve^i,d en van Financiën Zo 1924, Nederl. Staatscour. a . m, tot nadere aanvulling van de nunisteneele beschikking van 20/22 Mei 1»jS2 (Nederl. Staatscour. n°. 103) tot aani"?ar?g97an d! kantoren, bedoeld wet 6 * Vleeschkeurings- heS6^8*^-™ Arbeid' Handel en Nijverneid en van Fmanciën; J Gelet op artikel 27, lste lid, der Vleesch keunngswet (Staatsblad 1919, n°. 524) gewil" n^ SOd); W6t Van 18 Mei 1922 W Hebben goedgevonden: als eerste kantoor in den zin van artikel 27. — 160 — lste lid, van bovengenoemde wet aan te wijzen de gemeente Boxmeer, doch alleen voor aldaar geëntreposeerd vleesch. 's Gravenhage, 21729 Januari 1924. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Voor den Minister, De Secretaris-Oeneraal, A. L. Scholtens. De Minister van-Financiën, Voor den Minister, De Secretaris-Oeneraal, de Jonge. Beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 27 Maart 19Z4, Nederl. Staatscour. n°. 65, tot nader aanvulling van de ministerieele beschikking van 26 Mei 1922 (Nederl. Staatscour. n° 103) tot uitvoering van art. 22 van het Kon. besluit van 26 April 1922, S. 225. De Minister van Arbeid, Handel en Nijver- h