NEDERLANDSCHE STAATSWETTEN Editie Schuunnan & Jordens N°. 99 WARENWET 1919, S. N°. 581 Wet van den 19den September 1919, S. 581, regelende de keuring en aanduiding van waren MET Aanteekeningen, ontleend aan de beraadslagingen, gewisselde stukken enz., de besluiten ter uitvoering en alphabetisch register BEWERKT DOOR Dr. F. H. VAN DER LAAN Directeur van den Keuringsdienst voor Waren voor het gebied Utrecht DERDE DRUK , - | 0.80 I ZWOLLE — W. E. U TJEENK WILLINK - 1925 Voor mogelijke aanvullingen en wijzigingen zie men achter het register. WARENWET 1919, S. N°. 581 Zcaüx. Wet van den 19den September 1919, S. 581, regelende de keuring en aanduiding van waren MET Aanteekeningen, ontleend aan de beraad' slagingen, gewisselde stukken enz., de besluiten ter uitvoering en alphabetisch register BEWERKT DOOR Dr. F. H. VAN DER LAAN Directeur van den Keuringsdienst voor Waren voor het gebied Utrecht DERDE DRUK ZWOLLE — W. E. J. TJEENK WILLINK — 1925 INHOUD. — 3 — Blad? Artikel 1—29 1 Overgangsbepalingen. Artt. 30—35... 41 Slotbepalingen. Artt. 36—37 46 Alphabetisch register 217 B IJ L A G E N. 13 Maart 1920, n°. 45. Besluit tot uitvoering van artikel 17 48 * 7 Mei 1920. Brief van den Minister van Arbeid betreffende de gemeentelijke verordeningen, die ter uitvoering van art. 6 moeten worden vastgesteld ". 50 19 Juni 1920, StéVl^S. ^Besluit tot uitvoering van art. 30 (aanwijzing der gemeenten, waar een keuringsdienst gevestigd moet zijn en de daarbij behoorende keuringsge bieden) .... 53 5 Augustus 1920, S. 685. Besluit tot vaststelling van het afkondigingsformulier van gemeentelijke keuringsverordeningen 58 24 November 1920. Schrijven van den Minister van Arbeid aan Ged. Staten van Drenthe. (Gezondheidscommissies behoeven niet te worden gehoord bij behandeling van de verordeningen als bedoeld in artikel 6.) 60 5 Januari 1921, S. 5. Besluit tot uitvoering van artikel 6, 3e lid en artikel 23, 3e lid. (Voorschriften betref, fende den opslag van inbeslaggenomen waren en voor het toevoegen van conserveermiddelen aan monsters.) . 60 16 Maart 1921. Circulaire van den Minister van Arbeid betreffende uitvoering van artikel 13 62 — 4 — 18 Maart 1921, S. 592. Besluit tot uitvoering van artikel 13 62 26 Maart 1921, S. 638. Besluit tot aanwijzing van de artikelen, welke volgens art. 1 zullen worden beschouwd als „waren" 72 6 Mei 1921. Ministekieele beschikking in zake het nemen van monsters van waren 74 17 Mei 1921, S. 673. Besluit tot het bepalen van den dag van inwerkingtreden van verschillende artikelen van het besluit van 5 Augustus 1920, alsmede tot uitvoering van art. 15, 3e lid 76 20 Mei 1921, S. 731. Besluit tot uitvoering van art. 34. (Bestendiging van de provinoiale keuringsdiensten van Groningen, Friesland en Drenthe.) 77 13 Augustus 1921, S. 1024. Besluit tot uitvoering van art. 20, 2e lid. (Inzake het nemen van monsters van „andere artikelen".) 83 9 Maart 1922, S. 109. Besluit, houdende vaststelling van aanduidingen ten aanzien van papier. (Papierbesluit.). 84 14 Mei 1923, Stot. 93. Beschikking tot aanwijzing van laboratoria tot onderzoek van monsters papier 101 30 Juli 1924, Stot. 153. Beschikking tot uitvoering van art. 4, 4e lid en art. 5, 2e en 3e lid van het Papierbesluit . . 102 25 April 1922, S. 221. Besluit tot uitvoering van de artt. 14 en 15 der Warenwet ten aanzien van brood. (Broodbesluit.) 109 6 Maart 1924, S. 96. Idem ten aanzien van suiker en stroop. (Suiker- en Stroopbesluit.) 120 6 Maart 1924, S. 97. Idem ten aanzien van jam en limonade. (Jam- en Limonadebesluit.) 143 28 April 1924, S. 213. Idem ten aanzien van, behangsel, meubel- en gordijnstof. (Behangselbesluit.) 151 19 Mei 1924, S. 261. Idem ten aanzien van specerijen. (Specerijenbesluit.). . 156 20 Juni 1924, S. 313. Idem ten aanzien van meel. (Meelbesluit.) 167 20 J uni 1924, S. 315. Idem ten aanzien van vlceschwaren en tot uitvoering van art. 2 der Vleeschkeuringswet. (Vleeschwarenbesluit.) 183 2 3 A ugustus 1924, S. 428. Idem ten aanzien van vleeschextracten. (Vleeschextractenbesluit.) 192 23 October 1924, S. 478. Idem ten aanzien van cacao en chocolade. (Oacaoen Chocoladebealnit.) 198 13 Januari 1925, S. 13. Idem ten aanzien van koffie en thee. (Koffie- en Theebesluit.) 207 Zie omtrent deze wet: Bijl. Band. 2° Kamer 1917/18, n°. 303, 1—41. Id. id. 1918/19, n°. 62, 1—19. Band. 2e Kamer 1918/19, bladz. 2608—2626, 2630—2651 en 2811. Hand. le Kamer 1918/19, bladz. 648, 661. Id. id. 1919/20, bladz. 20—23. — 6 — VERKORTINGEN: H. R. Booge Baad. K. B. Koninklijk Besluit. M. v. A. Memorie van Antwoord. M. v. T. Memorie van Toelichting. S. Staatsblad. Stot. Ned. Staatscourant. Sr. Wetboek van Strafrecht. W. Weekblad van het Recht. N. J. Nederlandsche Jurisprudentie. — 7 — Art. 1 WET van den 19den September 1919, S. 581, regelende de keuring en aanduiding van waren. Wu WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is, door wettelijke voorschriften te bevorderen, dat waren worden gekeurd, en regelen vast te stellen betreffende de aanduiding van waren in het algemeen; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Art. 1. Deze wet verstaat onder: 1°. „waren" eetwaren (uitgezonderd vleesch en vleeschwaren, voor zoover de keuring daarvan niet is van scheikundigen aard) en drinkwaren, benevens gebruiksartikelen, die worden gebezigd voor de bereiding, de vervaardiging, de samenstelling of de bewaring van eetwaren of drinkwaren, en artikelen, die bij algemeenen maatregel van bestuur worden aangewezen, een en ander voor zoover zij voor den handel bestemd of in den handel gebracht zijn: Art. 1 — 8 — 2°. „inspecteur" den inspecteur van het staatstoezicht op de volksgezondheid, voor het betrokken gebied belast met het toezicht op de naleving van deze wet. De artikelen, welke volgens het eerste lid zullen worden beschouwd als „waren" in den zin dezer wet, zijn aangewezen bij K. B. van 26 Maait 1921, S. 638. (Bfllagen, bladz. 72.) — Bij de behandeling in de afdeelingen werd gevraagd of onder de hierbedoelde eetwaren ook genotmiddelen zijn begrepen. De aanvankelijk voor deze wet voorgestelde naam „ Voedselkeuringswet" gaf — naar men meende — eenige aanleiding zulks te betwijfelen. Bij M. v. A. werd daarop geantwoord: Genotmiddelen zijn, voor zoover voor inwendig gebruik bestemd, eet- of drinkwaren en vallen zonder twijfel onder de omschrijving voor waren". Voor zoover de naam, die aan de wet was toegedacht, reden tot onzekerheid zou kunnen geven, is hieraan tegemoet gekomen door de herdooping tot „ Warenwet". In art. 1 is voorts de mogelijkheid geopend om artikelen krachtens aanwijzing bij algemeenen maatregel van bestuur tot „waren" te stempelen. (M. v. A.) — Bij eetwaren worden uitgezonderd vleesch en vleeschwaren voor zoover de keuring daarvan niet is van scheikundigen aard. Voor zoover de keuring van anderen aard is, is deze geregeld bij de „Vleeschkeuringswet" 1919, S. n°. 524. Volgens het aanvankelijk ingediende ontwerp zou de keuring van vleesch en vleeschwaren geheel vallen onder de regeling nopens de vleeschkeuring. Daar de scheikundige keuring reeds bij de voorbereiding der Warenwet door de keuringsdiensten voor levensmiddelen geschiedde, is het wenschelijk geacht deze practijk te bestendigen. (M v. T.) — De vraag in het Voorloopig Verslag van de Commissie van Rapporteurs uit de Eerste Kamer over het ontwerp-vleeschkeuringswet, of onder de ingevolge deze wet aan keuring onderworpen vleeschwaren ook begrepen zijn alle in blik of glas geconserveerde, zoo ja, hoe — 9 — Art. 2 de Minister zich voorstelde die keuring te doen geschieden, werd als volgt beantwoord : Onder de hierbedoolde vleeschwaren zijn ook begrepen in blik en de glas geconserveerde. Te dien aanzien zal er in de eerste plaats een preventief toezicht komen. Het repressief toezicht zal in hoofdzaak taak zijn van de keuringsdiensten, omdat de onderzoekingen vooral van chemischen aard zijn. Als zoodanig valt het onder de definitie van art. 1, 1° van het ontwerpWarenwet, dat bij de Kamer aanhangig is. (M. v. A.) — De keuring van visch valt niet onder het ontwerp op de vleeschkeuring en is daarom bij nota van wijziging in deze wet gebracht. (Toelichting b\j de Nota van Wijziging. Bijl. Hand. 2" Kamer 1918/19, 62, 7.) — Voor alle waren geldt het voorbehoud, dat zij in den handel gebracht of voor den handel bestemd moeten zijn. Wat een particulier voor eigen gebruik gelieft te bereiden of te bezigen, is aan overheidstoezicht onttrokken. (M. v. T.) — Bij de behandeling in de Tweede Kamer verklaarde de Minister, dat in de Verordeningen, die krachtens de Warenwet gemaakt worden, nadere definities zullen moeten worden opgenomen om aan te geven, wat wordt beschouwd als te zijn in den handel. — Bij arrest van den H. R. van 28 April 1924, N. J. 1924. blz. 732, werd over de beteekenis van „eet- en drinkwaren" het volgende beslist: „Naar gewoonspraakge bruik wordt onder eet- en drinkwaren verstaan hetgeen bestemd is om te worden gegeten of gedronken door den mensch en bovenbedoelde wet (de Warenwet) bevat geen bepaling, die uitdrukkelijk van dit spraakgebruik afwijkt of die middellijk wijst op een bedoeling om met die uitdrukking mede aan te duiden voeder voor dieren. De geschiedenis der wet toont zelfs aan, dat zoodanige bedoeling haar vreemd is." Ar*. 2. L Voor de keuring van waren wordt het land door Ons in gebieden verdeeld. 2. Voor ieder gebied is er een keuringsdienst. Art. 3 — 10 — 3. De keuringsdiensten zijn gevestigd in de gemeenten, die Wij aanwijzen. De gemeenten, waar een keuringsdienst gevestigd moet zijn en de daarbij behoorende gebieden zijn aangewezen bij K. B. van 19 Juli 1920 n°. 33, Stot. 143, nader gewijzigd bij K. B. van 9 October 1920, Stot. 196,4 November 1920, Stot. 219 en 21 April 1921, Stct. 79. (Bijlagen, bladz. 530 Art. 3. In tijd van oorlog of oorlogsgevaar kan Onze Minister van Oorlog gebieden aanwijzen, waarin de bepalingen van deze wet en van de krachtens haar gegeven algemeene maatregelen van bestuur en plaatselijke verordeningen niet van toepassing zijn op voor militair gebruik bestemde waren. Art. 4. Iedere keuringsdienst heeft het noodige opsporingspersoneel en één of meer laboratoria met het noodige onderzoekpersoneel. Hoewel de keuringsdienst een gemeentelijke zal zijn en het personeel dus door het bestuur van één gemeente .benoemd zal worden, zal de werkzaamheid van dat personeel zioh niettemin uitstrekken over het geheele gebied, dat aan den dienst is toegewezen. Men zie hierbij artikel 18. (M. v. T.) Art. 5. De raad van eene gemeente, die Wij krachtens artikel 2 hebben aangewezen voor de vestiging van een keuringsdienst, stelt de noodige verordeningen op den keuringsdienst en de noodige instructies voor het personeel van dien dienst vast. De raad treft overigens de maatregelen, die noodig zijn, opdat de keuringsdienst voldoe aan de vereischten, in artikel 4 gesteld. Hoe de eisohen in bijzonderheden moeten worden uitgewerkt, zal afhangen van de omstandigheden, die in de kringen verschillend — 11 — Art. 6 zijn en tot verscheidenheid van eischen leiden kunnen. Nadere bijzonderheden zullen kunnen worden voorgeschreven — voor zoover het mogelijk zal blijken — bij den algemeenen maatregel van bestuur, die eventueel ingevolge artikel 13 zal moeten worden vastgesteld. (M. v. T., Bijl. Hand. 2° Kamer 1917/18, 303, 3.) — Voorschriften betreffende personeel en laboratoria zijn gegeven in artikel 2 van het K. B. van 18 Maart 1921, S. 592 voor de gemeentelijke keuringsdiensten en in artikel 4 van het K. B. van 20 Mei 1921, S. 731 voor de provinciale diensten. (Bijlagen, blz. 62 en 77.) — Aanvankelijk was de vaststelling van de instructies voor het personeel aan Burgemeester en Wethouders opgedragen. Om in overeenstemming te zijn met de Vleeschkeuringswet is dit artikel later in dien zin gewijzigd, dat de gemeenteraad deze instructies vaststelt. (M. v. A. Hand. der Staten-Gen. Bijlagen 1918/19, 62, 1.) Art. 6. 1. De raad van iedere gemeente stelt één of meer verordeningen vast op de keuring van waren, ter wering van waren, die bij gebruik overeenkomstig de bestemming voor het leven of de gezondheid schadelijk zijn of kunnen zijn, die van ondeugdelijke samenstelling zijn of in ondeugdelijken toestand verkeeren, of die niet voldoen aan de eischen of ten aanzien waarvan niet voldaan is of wordt aan de eischen, gesteld krachtens deze wet met uitzondering van artikel 16. 2. Op overtreding van die verordening of van een van die verordeningen kan hechtenis worden gesteld van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste twee duizend gulden, alsmede verbeurdverklaring van de waren, met betrekking tot welke de overtreding is begaan. Die waren kunnen in beslag worden genomen en, in geval van veïoor- Art. 6 — 12 — deeling, op last van den rechter worden vernietigd of onbruikbaar gemaakt, voor zoover het algemeen belang dat vordert. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, de namen der overtreders en het vonnis van den strafrechter bekend te maken. 3. Voor zoover in beslag genomen waren niet als stukken van overtuiging moeten dienen, worden zij gebracht naar en opgeslagen op een plaats, die burgemeester en wethouders van de gemeente, waar de keuringsdienst is gevestigd, daarvoor aanwijzen. De keuringsdienst is verantwoordelijk voor de bewaring. Wij behouden Ons voor, bij algemeenen maatregel van bestuur voorschriften voor den opslag en de bewaring te geven en te bepalen, welke waren, die aan spoedig bederf onderhevig zijn, in plaats van bewaard, voor menschelijk gebruik ongeschikt gemaakt kunnen worden en op welke wijze dat moet geschieden. 1. Omtrent de in het eerste lid bedoelde verordeningen wordt in de M. v. A. het volgende gezegd: Die verordeningen zullen hoogst eenvoudig en kort kunnen zijn. Eischen, waaraan waren moeten voldoen, zullen zij niet mogen inhouden. Dit blijkt ten overvloede uit de artikelen 14, 15 en 16. Naast deze centrale voorschriften is er voor locale geen plaats, tenzij die plaats nadrukkelijk wordt voorbehouden, zooals in het derde lid van art. 15 geschiedt. Alleen met toestemming van de Kroon zal een gemeentelijke verordening eischen mogen stellen, waaraan bepaalde waren moeten voldoen. In de M. v. T. wordt melk genoemd als een artikel, ten aanzien waarvan plaatselijke verscheidenheid noodzakelijk kan zijn. De bepaling moet evenwel niet dan bij uitzondering toegepast worden. Om deze bedoeling nog meer uit te spreken is het meervoud „bepaalde — 13 — Art. b waren" vervangen door het enkelvoud: „een bepaalde waar." — Een concept van de verordening in het le lid bedoeld, is door den Minister van Arbeid aan de gemeentebesturen toegezonden bjj brief van 7 Mei 1920, n°. 7391, afd. Volksgezondheid. (Bijlagen, blz. 50.) — Naar de meening van den Minister van Arbeid behoeven de Gezondheidscommissies niet gehoord te worden h\j de behandeling van deze verordeningen. (Bijlagen, blz. 60.) — De keuringsverordening voor de gemeente 's-Gravenhage is de door de Warenwet gestelde eischen niet te buiten gegaan door met „verkoopen" gelijk te stellen het „ten verkoop in voorraad hebben". (Arrest v. d. H. R. van 26 Nov. 192$, N. J. 1924, blz. 156.) — Over de beteekenis van het begrip „ondeugdeüjk van samenstelling" werd in het arrest van den H. R. van 10 Mei 1909, W. 8878 als volgt beslist: De woorden „ondeugdelijk van samenstelling" duiden op een zoodanige samenstelling, welke niet voldoet aan den minimum-eisch, welke aan eet- en drinkwaren mag worden gesteld, waarvoor niet noodig is, dat aan die waar een vreemd bestanddeel zij toegevoegd. In het arrest van 23 Juni 1913, N. J. 1913, blz. 1048, W. 9519, beslist de H. R. in een geval van verkoop 'van limonade, waaraan saccharine was toegevoegd, dat de Maastrichtsche verordening niet uitsluitend waakt tegen de aanwezigheid van bestanddeelen, die schadelijk voor de gezondheid zijn, maar verbiedt het ten verkoop hebben en verkoopen van alle eet- en drinkwaren, welke strekken kunnen om door menschen gegeten of gedronken te worden, welke op eenigerlei wijze ondeugdelijk van samenstelling zijn, waaronder terecht is begrepen limonade, waarvan in het vonnis (van de rechtbank te Maastricht) feitelijk is beslist, dat zij niet voldeed aan de minimumeischen in het handelsverkeer aan limonade gesteld. Ten aanzien van volle melk, waaraan afgeroomde melk is toegevoegd, besliste de H. R. bij arrest van 30 Juni 1913, N. J. 1913, blz. 1082, W. 9621, dat deze als volle melk ondeugdelijk van samenstelling is. Onderzocht behoeft niet Art. 6 — 14 — te worden of de melk, voor wat hare samenstelling betreft, aan zekere rninimum-eischen voldoet, omdat de eenige eisch in dit opzicht, waaraan volle melk behoort te voldoen, deze is, dat er niets aan is onttrokken, maar ook niets aan is toegevoegd. Zie ook nog het arrest v. d. H. R. van 6 Juni 1904, W. 8076. — Bij arrest van den H. R. van 26 Juni 1922 (N. J. 1922. blz. 1036) is beslist, dat de waar, welke niet in aantoonbare hoeveelheid roomboter bevat, als „roombotermelange" ondeugdelijk van samenstelling is. De vraag of een waar deugdelijk is samengesteld, behoort bij waren, welke zich krachtens hare benaming aandienen als zekere bestanddeelen te bevatten, getoetst te worden aan het al of niet aanwezig zijn van die bestanddeelen. De artt. 14 en 15 der Warenwet beletten den rechter niet, om bij de beoordeeling der vraag of roombotermelange, ten aanzien van welks al of niet deugdelijkheid noch door de Kroon, noch door den gemeentelijken wetgever kenmerken zijn gesteld, ondeugdelijk van samenstelling is, te rade te gaan met de benaming, waaronder die waar in den handel is gebracht. — Bessensap, die geen enkel bestanddeel van een bes bevat, is ondeugdelijk van samenstelling, aangezien als strekking dar Warenwet moet worden aangenomen, dat waren, die zich uiterlijk voordoen als een bepaalde waar en als zoodanig verkocht worden, moeten voldoen aan de rninimum-eischen, waaraan die bepaalde waar behoort te beantwoorden. Deze opvatting houdt rekening met het effect, dat bij den verkoop van waren in den handel wordt teweeggebracht en vindt o. a. steun in art. 1 der Warenwet. (Rechtb. Alkmaar 3 Oct. 1922, N. J. 1923, blz. 1134.) — Art. 4 der keuringsverordening voor d« gemeente 's-Gravenhage heeft door de in werking treding van het Broodbesluit, S. 1922, n°. 221, geenszins, voor wat de in dat besluit geregelde onderwerpen betreft, haar geldigheid verloren. Art. 6 heeft den gemeenteraden immers uitdrukkelijk opgedragen verordeningen vast te stellen ter wering o. m. van waren die niet — 15 — Art. 6 voldoen aan de eischen dezer wet. Onder die eischen vallen ook die, welke krachtens het voorbehoud gemaakt in art. 14 dezer wet. door de Kroon bij voornoemd Broodbesluit zijn geregeld, zoodat ook indien deze regeling na de inwerkingtreding dei Gemeenteverordening is tot stand gekomen, art. 151 der Gemeentewet hier toepassing mist. (Arrest van den H. R. van 26 Nov. 1923, N. J. 1924, blz. 156.) In denzelfden zin luidt het arrest van den H. R. van 10 Juni 1924. (N. J. 1924, blz. 908.) 2. Bij de behandeling van het wetsontwerp in de Tweede Kamer verwees de Minister naar de artt. 174, 175, 329 en 330 Sr., waarin de zeer ernstige gevallen van vervalsching door speciale artikelen worden getroffen. 3. Inbeslagname van waren is niet afhankelijk van een bepaling in de plaatselijke verordening, maar behoort tot de bevoegdheden van de ambtenaren, die met de opsporing van overtredingen zijn belast. (M. v. A.) — De inbeslagneming kan noodig zijn ter bescherming tegen een aanvankelijk verondersteld ernstig gevaar of misbruik. (M. v. T.) — Inbeslaggenomen goederen plegen te worden bewaard op last van het Openbaar Ministerie, maar het is te voorzien,' dat dit niet over de gelegenheid voor een zorgvuldige bewaring zal beschikken, indien aan bederf onderhevige goederen in eenigszins beteekenenden voorraad in beslag moeten worden genomen. Toch moet zekerheid bestaan, dat de bewaring met de noodige zorgvuldigheid en zaakkennis zal geschieden. De gemeente, waar de keuringsdienst is gevestigd, zal die zekerheid het beste kunnen verschaffen. (M. v. T.) — Over de schadevergoeding wegens waardevermindering van inbeslaggenomen waren tijdens het beslag, zie artikel 26. .— Volgens het 3e lid zal de keuringsdienst verantwoordelijk zijn voor de bew?ring van inbeslaggenomen waar. Met name ten aanzien van melk zou dit in de praktijk tot bezwaar leiden. De melk zou bedorven zijn, vóórdat zij zou kunnen worden vrij gegeven. De belanghebbende is er meer door gebaat, dat hij, zoodra de ondeugdelijkheid van de melk is gebleken, daarover de beschikking verkrijgt Art. 7 — 16 — als veevoeder. Dit kan, mits zij voor menschelijk gebruik ongeschikt zjj gemaakt. Aldus wordt thans gehandeld door de keuringsdiensten. Deze practijk behoeft niet te worden gedwongen in andere richting. Daarom wordt voorgesteld, dat bij A. M. v. B. zal kunnen worden bepaald, welke waren, die aan spoedig bederf onderhevig zijn, niet bewaard behoeven te worden, maar voor menschelijk gebruik ongeschikt gemaakt kunnen worden en hoe dat zal moeten geschieden. (Nota van Wijziging. Bijl. Hand. der Staten-Gen. 1918/19, 62, 7.) — Voorschriften bij den opslag van inbeslaggenomen waren in acht te nemen zijn gegeven bij K. B. van 5 Januari 1921, S. 5. (Bijlagen, blz. 00.) Art. 7. 1. Aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten worden onderworpen : a. de verordening of de verordeningen op den keuringsdienst; b. de verordening of de verordeningen op de keuring van waren; c. de instructies voor het personeel van den keuringsdienst; d. de verordening of de verordeningen op de bezoldiging van het personeel van den keuringsdienst en van de laboratoria ; e. de besluiten tot het intrekken of wijzigen van verordeningen of instructies, als in dit artikel bedoeld. 2. Gedeputeerde Staten hooren, vóór dat zij over de goedkeuring van eene verordening of eene instructie, als bedoeld in het vorige lid onder letter a, o en d, of van een besluit tot het intrekken of wijzigen van zoodanige verordening of instructie, beslissen, de besturen van de andere gemeenten binnen het gebied van den keuringsdienst,. — 17 — Art. 7 3. Weigering van de goedkeuring wordt met redenen omkleed. 4. Tegen de beslissing van Gedeputeerde Staten staat gedurende dertig dagen na de dagteekening daarvan bij Ons beroep open, zoowel voor den inspecteur als voor het college, dat de verordening of de instructie vaststelde of het besluit nam, en in het geval, voorzien in het tweede lid, voor het college van burgemeester en wethouders van eene andere gemeente binnen het gebied van den keuringsdienst, dat tegen die beslissing bezwaren heeft. Artikel 201 van de Gemeentewet is van toepassing. 5. Indien Wij, buiten het geval van voorziening krachtens het vierde lid, het besluit van Gedeputeerde Staten vernietigen, doen deze opnieuw uitspraak met inachtneming van. Onze beslissing. 1. Bij K. B. van 19 Jan. 1922 is beslist, dat een bepaling in een verordening op den keuringsdienst, die inhoudt, dat de dienst o. m. is belast met de werkzaamheden, die hem door B. en W. der centrumgemeente of, door hun tusschenkomst, door B. en W. eener kringgemeente worden opgedragen, voldoende de. belangen der kringgemeenten waarborgt en dus terecht door Ged. Staten is goedgekeurd. — Het K. B. van 10 Juli 1922 bepaalt, dat in een verordening op het geldelijken administratief beheer van een keuringsdienst voor waren moeten voorkomen bepalingen omtrent het voeren van de boekhouding van dien dienst volgens de dubbele methode en omtrent het stellen van zekerheid door den boekhouder. 4. Artikel 201 van de Gemeentewet luidt als volgt: Onze beslissing, binnen twee maanden, nadat het verzoek om voorziening is gedaan, bij een met redenen omkleed besluit te nemen, wordt aan Gedeputeerde Staten gezonden, die, met den meesten spoed, voor de uitvoering zorgen. Art. 8 — 18 — Art. 8. 1. Indien het gebied van een keuringsdienst in meer dan ééne provincie is gelegen, worden de verordeningen, instructies en besluiten, bedoeld in het eerste lid van artikel 7, onderworpen aan Onze goedkeuring. 2. Het bepaalde in het tweede lid van artikel 7 vindt overeenkomstige toepassing. Het bepaalde in het derde lid van artikel 7 is van toepassing. Art. 9. L Indien Gedeputeerde Staten, of in geval van beroep of in het geval, voorzien in artikel 8, Wij aan eene verordening of eene instructie of aan eene wijziging van eene verordening of eene instructie goedkeuring onthouden, onderwerpt de gemeenteraad binnen drie maanden na de dagteekening van het besluit van Gedeputeerde Staten of van Ons met inachtneming van de beslissing een nieuw besluit aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten of, in het geval, voorzien in artikel 8, van Ons. 2. Indien hieraan niet voldaan is of indien bij dat nieuwe besluit de beslissing van Gedeputeerde Staten of van Ons naar het oordeel van Gedeputeerde Staten of, in het geval, voorzien in artikel 8, Onze beslissing naar Ons oordeel niet of niet voldoende in acht is genomen, wordt de gemeenteraad geacht weigerachtig te zijn mede te werken tot uitvoering van deze wet. 3. Gedeputeerde Staten, den inspecteur gehoord, stellen alsdan de verordeningen of instructies vast. Het vierde lid van artikel 7 vindt overeenkomstige toepassing. 2. Doet het hierbedoelde geval zich voor, dan zal artikel 126, 2" lid, of artikel 127 Ge- — 19 — Art. 10 meentewet toegepast kunnen en moeten worden. (M. v. T.) De aangehaalde artikelen luiden als volgt: Art. 126, 2e lid. Vorderen de wetten, maatregelen, bevelen, reglementen of verordeningen eene bepaalde medewerking van den Baad en wordt die door dezen geweigerd, dan voorzien Burgemeester en Wethouders daarin. Art, 127. Wanneer Burgemeester en Wethouders niet of niet behoorlijk voor de hun bij het vorig artikel opgedragen uitvoering zorgen, kan Onze Commissaris in de provincie ten koste der nalatigen, in die uitvoering voorzien. Art. 10. 1. Op de verordeningen op de keuring van waren zijn van toepassing de artikelen 166 en 169—173 van de Provinciale wet en de artikelen 166, 168, 172 en 174—177 van de Gemeentewet, met dien verstande, dat de afkondiging geschiedt binnen veertien dagen na de dagteekening van het besluit, waarbij de goedkeuring is verleend, en dat het formulier van afkondiging wordt vastgesteld bij algemeenen maatregel van bestuur. 2. Burgemeester en wethouders deelen de goedgekeurde verordeningen en instructies mede aan den inspecteur. Het formulier van afkondiging is vastgesteld bij K. B. van 5 Augustus 1920, S. 685. (Bijlagen, blz. 58.) Zie ook het arr. v. d. H. R. van 3 April 1922, W. 10896, waarbij werd beslist, dat de keuringsverordening van Asperen verbindende kracht mist, aangezien niet kon worden nagegaan, wat de verordening op de afkondiging van strafverordeningen in die gemeente inhield. 1. De hier aangehaalde artikelen van de Provinciale Wet luiden als volgt: Art. 166. De besluiten der Staten en Gedeputeerde Staten, die met de wetten of het algemeen belang strijdig zijn, worden door Ons geschorst of vernietigd. Art. 169. In alle andere, door. de twee vorige artikelen niet bedoelde gevallen, wordt de schorsing of vernietiging van besluiten der Staten en Gedeputeerde Staten door Ons bevolen bij een met redenen omkleed, in het Art. 10 - 20 — Staatsblad te plaatsen besluit, dat, ingeval van schorsing, den duur hiervan bepaalt. Art. 170. Sohorsing stuit onmiddellijk de werking van het gesehorst besluit. Zij kan niet langer duren dan een jaar. Art. 171. Is binnen den voor de schorsing bepaalden: tijd de vernietiging van het besluit door Ons niet uitgesproken, dan wordt dit geacht geldig te zijn. Art. 172. Een besluit, dat geschorst is geweest, kan niet op nieuw worden geschorst. Art. 173. Vernietiging vanwege strijd met de wet brengt mede vernietiging van alle gevolgen van het vernietigd besluit. Bij vernietiging van wege strijd met het algemeen belang, kunnen die gevolgen, welke niet met dat belang strijden, in stand blijven. De aangehaalde artt. van de Gemeentewet luiden aldus : Art. 166. De verordeningen, tegen wier overtreding straf is bedreigd, worden, zooveel mogelijk, ontworpen door een vaste oommissie, uit den Baad, waarvan de Burgemeester voorzitter is. Art. 168. Deze verordeningen verbinden niet, dan wanneer zij behoorlijk zijn afgekondigd. Art. 172. De afkondiging geschiedt op de wijze, te bepalen bij eene plaatselijke verordening, dié tevens het noodige voorschrijft, om van de gedane afkondiging te doen blijken, bevat. Art. 174. De verordeningen treden, indien zij geen ander tijdstip daartoe aanwijzen, in werking op den derden dag na dien, waarop zij zijn afgekondigd. Art. 175. De afgekondigde verordeningen worden, gedurende drie maanden, op de secretarie der gemeente voor een ieder ter lezing nedergelegd. Zij worden hetzij 'in druk, hetzij in afschrift, tegen, betaling der kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld, en medegedeeld aan het kantongeregt, de arrondissementsregtbank en het geregtshof, waaronder de gemeente behoort, en aan het openbaar ministerie bij die collegien. Het oorspronkelijke stuk wordt ter secretarie bewaard. Art. 176. Jaarlijks doen Gedeputeerde staten in het provinciaal blad eene korte opgaaf plaatsen van de gedurende het vorige jaar door de gemeentebesturen hunner provincie afgekondigde verordeningen. Art. 177. Door de in art. 166 bedoelde commissie, of waar deze niet bestaat, door Burgemeester en Wethouders, wordt aanhoudend onderzocht, aan welke van de bepalingen der plaatselijke verordeningen, tegen wier overtreding straf is bedreigd, voortdurende kracht is toe te kénnen, en van de uitkomsten van dit onderzoek jaarlijks aan den Raad verslag gedaan. — 21 — Art. 12 Art. 11. 1. Indien naar het oordeel van Gedeputeerde Staten of^ in het geval, voorzien in artikel 8, naar Ons oordeel voor eene gemeente de keuring van waren niet! voldoende is, kunnen Gedeputeerde Staten of Wij, den inspecteur gehoord, een of meer bepaalde voorzieningen, daaronder begrepen uwijziging of aanvulling van verordeningen of instructies, voorschrijven. 2. Tegen de beslissing van Gedeputeerde Staten staat gedurende dertig dagen na de dagteekening daarvan bij Ons beroep open zoowel voor den gemeenteraad als voor den inspecteur. Artikel 201 van de Gemeentewet is van toepassing. 3. Gedurende den termijn voor en de behandeling van het beroep blijft het besluit van Gedeputeerde Staten buiten werking. 4. Het daartoe bevoegde college voert de beslissing van Gedeputeerde Staten of van Ons uit binnen den termijn, bij het besluit bepaald. 1. De M. v. T. licht dit artikel als volgt toe: Het is denkbaar, dat de verordeningen op de keuring van waren per slot onvoldoende blijken, of dat het personeel onbekwaam, onbetrouwbaar of uit eenigen anderen hoofde ongeschikt is. Het kan ook zijn, dat het personeel of de uitrusting van het laboratorium onvoldoende is. In deze en dergelijke gevallen kan artikel 7 geen hulp bieden, maar is noodig eene bepaling, als reeds voorkomt in art. 33 van de Armenwet. 2. Voor artikel 201 van de Gemeentewet zie achter artikel 7. Art. 12. Gedeputeerde Staten hooren, alvorens eene beslissing ingevolge deze wet te nemen, den inspecteur en zenden dezen afschrift van hun besluit. Art. 13 - 22 — Art. 13. 1. Het Rijk' draagt de eene helft van de j aarlij ksche kosten van een keuringsdienst, onder voorwaarden, bij algemeenen maatregel van bestuur vast te stellen. De gemeenten, die binnen het gebied van den keuringsdienst liggen, dragen de andere helft naar verhouding van het aantal inwoners van iedere gemeente. Wij behouden Ons voor, bij algemeenen maatregel van bestuur nadere voorschriften te geven voor de berekening van deze kosten, de verdeeling daarvan over en de voldoening daarvan door de gemeenten. 2. Het Rijk draagt de eene helft van de kosten van oprichting en eerste inrichting van laboratoria, mits de oprichting en inrichting geschiede naar een plan, dat Onze Minister van Arbeid heeft goedgekeurd. De gemeente, waar de keuringsdienst is gevestigd, draagt de andere helft van die kosten. 3. Voor zoover kosten van een keuringsdienst veroorzaakt zijn door het opsporen van overtredingen van een maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 16, en door onderzoek van waren voor dat doel, worden de kosten geheel door het Rijk vergoed. Wij bepalen het bedrag van die vergoeding. 1. Het eerste lid ziet op de jaarlijksche exploitatiekosten, het tweede lid betreft de kapitaalkosten. Tusschen beide soorten van kosten bestaat in zoover versohil van behandeling, als in de helft van de exploitatiekosten alle gemeenten van den keuringskring zullen bijdragen, terwijl de helft van de oprichtingskosten zal komen voor rekening van het centrum alleen. (M. v. T.) — De voorschriften in het le lid bedoeld, zijn gegeven bij K. B. van 18 Maart 1921, S. 692. (Bijlagen, blz. 62.) Het K. B. van 30 Sept. Art. 14 1920, S. 766, tot uitvoering van dit artikel werd ingetrokken. Zie ook de Circulaire van den Minister van Arbeid van 16 Maart 1921, n° 573 D, afd. V., aan Ged. Staten der verschillende provinciën, betreffende de uitvoering van artikel 13. (Bijlagen blz. 62.) Bij K. B. van 11 Sept. 1922, S. 523 werd vernietigd een besluit van Ged. Staten van Limburg, waarbij de rente en afschrijving der stichtingskosten van het gebouw van den keuringsdienst voor waren van Maastricht niet mede over de kringgemeenten waren omgeslagen, doch geheel ten laste der centrumgemeente waren gebracht. Het K. B. van 24 Juli 1923, n° 9 beslist» dat onder de jaarlijksche kosten van den keuringsdienst ook zijn begrepen de rente van de inrichtingskosten van den dienst en de kosten van de exploitatie van een tijdelijk gebouw, waarin het laboratorium voorloopig is gevestigd. 2. Het ligt niet in de bedoeling de oprichtingskosten van reeds bestaande keuringsdiensten te vergoeden. Bij de behandeling in de Tweede Kamer antwoordde de Minister op een desbetreffende vraag, dat bij de berekening van de exploitatiekosten de rente en afschrijving op bestaande gebouwen sullen meetellen. Art. 14. 1. Wij behouden Ons voor, bij algemeenen maatregel van bestuur aanduidingen vast te stellen, welke in den handel voor waren en andere artikelen, die voor den handel bestemd of in den handel gebracht zijn, a. uitsluitend mogen gebezigd worden, indien die waren of artikelen zijn van een in dien algemeenen maatregel aangegeven aard of samenstelling, of hunne bereiding-heeft plaats gehad onder een bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld toezicht, of b. niet mogen gebezigd worden,- indien die waren of artikelen zijn van een in Art. 14 — 24 — dien algemeenen maatregel aangegeven aard of samenstelling, of hunne bereiding niet heeft plaats gehad onder een bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld toezicht, of c. moeten gebezigd worden, indien die waren of artikelen zijn van een jn dien algemeenen maatregel aangegeven aard of samenstelling, of hunne bereiding niet heeft plaats gehad onder een bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld toezicht. 2. In zoodanigen algemeenen maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent het aanbrengen dezer aanduidingen op de waren zelf, op de verpakking of op de plaatsen, waar de waren ten verkoop worden uitgestald. 3. Daarin kan tevens worden bepaald, dat waren en artikelen, als in het eerste lid bedoeld, niet dan met Onze toestemming en onder door Ons te stellen voorwaarden mogen worden aangeduid met namen, waaruit de aard en de samenstelling niet of niet voldoende blijken. 4. De aanduidingen in verband met den aard of de samenstelling van waren en andere artikelen kunnen alleen worden vastgesteld in het belang van de eerlijkheid in den handel; de aanduidingen in verband met het toezicht op de bereiding kunnen worden vastgesteld zoowel in het belang van de volksgezondheid als in het belang van de eerbjkheid in den handel. 5. Wij behouden Ons voor, voorschriften van een algemeenen maatregel van bestuur, waarbij aanduidingen worden vastgesteld, onder de daarbij te stellen — 25 — Art. 14 voorwaarden niet van toepassing te verklaren op waren, die bestemd zijn voor uitvoer. 6. Tevens behouden Wij Ons voor, op overtreding van zoodanigen algemeenen maatregel van bestuur, voor zoover die andere artikelen betreft, hechtenis te stellen van ten hoogste zes maanden en geldboete van ten hoogste twee duizend gulden, alsmede verbeurdverklaring van de artikelen met betrekking tot welke de overtreding is begaan. Die artikelen kunnen in beslag worden genomen en in geval van veroordeeling op last van den rechter worden vernietigd of onbruikbaar gemaakt, voor zoover het algemeen belang dat vordert. Hoofddoel van deze bepaling is te bevorderen, dat een artikel den naam draagt dien het werkelijk toekomt en dat niet door ondoorzichtige benaming verwarring ontstaat, die kan leiden tot nadeel voor den kooper en tot oneerlijke mededinging. Een enkel voorbeeld moge dit nader aanduiden. De term „slaolie" was een 30-tal jaren geleden nog synoniem mét „olijfolie"; als tweede synoniem ontstond daarnaast „Genuaolie", welke naam ten doel had, de herkomst van het product aan te duiden. Thans weet de handel niet meer wat Genuaolie is, want onder die benaming wordt tegenwoordig uit Genua aardnotenolie, olijfolie, mengsels en wellicht ook andere oliën aangevoerd, terwijl als slaolie ook allerlei soorten van oliën worden verkocht. Door een regeling op dit stuk wordt tevens bereikt, dat een artikel onder zoodanige benaming ten verkoop wordt aangeboden, dat uit den naam zeiven valt af te reiden of men met het oorspronkelijke, het echte product te doen heeft dan wel met den namaak ervan. Namaaksels worden op deze wijze niet geweerd, maar zij kunnen niet schuil gaan achter eene benaming, die daar niet bij past. (M. v. A.) 1. Er kunnen gevallen zijn, waarin het wenschelijk is, voor een bepaald artikel het uitslui- Art. 14 — 26 — tend recht vast te stellen om met een bepaalden naam te worden genoemd. Hierin voorziet het bepaalde in letter a. Het kan ook zijn dat verboden moet worden een bepaalden naam te bezigen, terwijl overigens de keuze van den naam vrij kan worden gelaten. Door uitsluiting van den naam van het echte artikel wordt dan verwarring voorkomen. Hierin voorziet het bepaalde in letter 6. Het kan ten slotte noodig zijn te eischen, dat een bepaald artikel met eer bepaalden naam of met een bepaalde toevoeging wordt aangeduid, b v. dat artikelen, waarin saccharine in plaats van suiker voorkomt, worden aangeduid onder de bijvoeging „met saccharine". Hierin voorziet het bepaolHe onder letter e. Naast het genoemde hoofddoel, dat wordt bereikt door de aanduiding te doen afhangen var aard of samenstelling van de waar, heeft het artikel ook ten doel een preventief toezicht op de bereiding van waren en andere artikelen te bevorderen. Met het oog daarop is onder a, b en c van het eerste lid de mogelijkheid geopend, de aanduiding van waren en andere artikelen er van te doen afhangen of de bereiding il dan niet onder een in elk geval te regelen toezicht heeft plaats gehad. Zulk een toezicht heeft zich in den oorlogstijd bijv. ten aanzien van verduurzaamde groenten ontwikkeld. Het zou te betreuren zijn, indien het met de crisismaatregelen, waarop het steunt, verviel. Daarom is de regeling, in het eerste lid bedoeld, reeds wenschelijk, maar ook verder kan zij groot nut hebben, zoowel ten opzichte van de producten voor uitvoer als van die voor binnenlandsch verbruik. Het is niet de bedoeling, dat dit toezicht geheel van Rijkswege zal geschieden, maar wel dat door voorschriften ten aanzien van de aanduidingen een onmisbare steun zal worden verleend aan een actie Op dit gebied van organisatie van belanghebbenden. Hun belang wordt toch niet minder dan het algemeen belang gediend door een goede regeling, waardoor aan den afnemer het vertrouwen kan worden gegeven, dat de bereiding van wat hij koopt, zorgvuldig, zindelijk en met goede grondstoffen heeft plaats gehad. (M. v. A.) — 27 — Art. 14 2. Het ligt voor de hand, dat de in het eerste lid van het artikel bedoelde aanduidingen a'dus moeten worden aangebracht, dat zij den kooper niet ontgaan. Al naar mate van den aard van het artikel en de wijze van verkoop zal de aanduiding op verschillende wijzen zijn aante brengen. (M. v. A.) 3. Dit lid is bij amendement, door den Minister overgenomen, ingevoegd. Het werd door den voorsteller aldus toegelicht. In sub b ontbreekt dit» dat men niet noemt een aantal artikelen (en het staat te vreezen dat er nog meer zullen komen), die in den handel worden gebracht onder zekeren fantasienaam. Men zet op het etiquet niet, dat men meel of chocolade verkoopt, maar bezigt allerlei vreemde namen .... Men zal in deze richting trachten de wet te ontduiken, dat men artikelen verkoopt onder allerlei fantasienamen. Daarom stellen wij voor, dat de Minister een algemeenen maatregel van bestuur zal kunnen vaststellen om dat misbruik tegen te gaan. Dat is facultatief. De Minister „kan" maatregelen nemen, als hij ziet, dat er een streven is om op deze wijze de wet te ontduiken, maar in gevallen, waarin het onschuldig is, kan hij consideratie gebruiken. Zoo noodig kan hij zeggen : wat gij verkoopt, moet gij verkoopen onder den naam van hetgeen het bevat. (Bede van den Heer Schaper in de Tweede Kamer.) 4. Met de aanduidingen in verband met aard en samenstelling der waar wordt alleen beoogd de eerlijkheid in den handel j met de aanduiding in verband met het toezicht op de bereiding wordt bevojtderd zoowel het belang van de volksgezondheid als dat van de eerlijkheid in den handel. (M. v. A.) — De aanduiding in verband met den aard en de samenstelling van de waren betreft zoo goed als geheel de eerlijkheid in den handel, ook bij de modelmelk. Men verkoopt die melk duurder, omdat men een bepaalde, gunstige, samenstelling garandeert. Biedt men een minder gunstiger samenstelling, dan is dat bedrog in den handel en op dien grond zal deze handelwijze allereerst moeten worden bestreden. De volksgezondheid wordt door die aanduiding „modelmelk", niet geraakt, maar alleen Art. 15 — 28 — door de samenstelling en deze valt onder artikel 15. Die valsche aanduiding levert het bedrog op. Met de aanduidingen omtrent het toezicht op de bereiding wordt aan het publiek een bepaalde hygiënische zekerheid gegeven omtrent een goede bereiding. Daarom wordt deze ook hier vermeld naast het belang van de eerlijkheid in den handel. (Bede van den Minister in de Tweede Kamer.) 5. Het vijfde lid van het artikel opent de gelegenheid tegemoet te komen aan de behoeften van den uitvoerhandel. Het is mogelijk, dat de voorsohriften, hier te lande noodig geacht, den invoer van eenig artikel in het buitenland zouden belemmeren, doordat'niét voldaan zou kunnen worden aan de voorschriften, die gelden in het land van bestemming. Daarom wordt een uitzondering gemaakt voor waren, die voor uitvoer bestemd zijn. Het ligt echter geenszins in de bedoeling, dat hierdoor de gelegenheid zou kunnen worden geopend, om zich in het buitenland aan oneerlijke mededinging schuldig te maken. (M. v. A.) 6. Blijkens de geschiedenis dezer wet is met de uitdrukking in art. 14, 6° lid, „andere artikelen" geen tegenstelling bedoeld met de in het 6e lid bedoelde: „waren die bestemd zijn voor uitvoer", doch moet die uitdrukking worden opgevat in den zin van: artikelen geen waren zijnde. (Arrest van den H. R. van 26 Nov. 1923, N. J. 1924, blz. 166.) — De Kon. Besluiten, krachtens artt. 14 en 15 vastgesteld voor verschillende waren en artikelen, zijn opgenomen in de bijlagen achter de wet. Aft. 15. 1. Wij behouden Ons voor, zoo dikwijls Wij dat in het belang van de volksgezondheid noodig achten, bij algemeenen maatregel van bestuur: a. de zelfstandigheden, voorwerpen of gereedschappen aan te wijzen, waarvan bij de bereiding, vervaardiging of samenstelling van waren, bij dien maatregel aangewezen, niet of slechts met inacht- — 29 — Art. 15 neming van bij dien maatregel te stellen voorwaarden gebruik mag worden gemaakt ; b. eischen te stellen, waaraan bij de bereiding, verpakking, bewaring, behandeling of vervoer van waren, bij dien maatregel aangewezen, moet worden voldaan ; c. eischen te stellen, waaraan de waren, bij dien maatregel aangewezen, moeten voldoen. 2. Wij behouden Ons voor, voorschriften van zoodanigen algemeenen maatregel van bestuur onder de daarbij te stellen voorwaarden niet van toepassing te verklaren op waren, die bestemd zijn voor uitvoer. 3. Tevens behouden Wij Ons voor, aan gemeenteraden toe te staan, eischen te stellen, waaraan eene bepaalde waar moet voldoen. Het formuleeren van eischen ten opzichte van waren zal door het eerste lid een zaak van Rijksbelang worden. Dit is ook noodig om een einde te maken aan de bestaande ongelijkheid en onzekerheid. Tot nu toe kan iedere gemeente naar eigen goedvinden eischen formuleeren. Deze bevoegdheid zal vervallen en de rechterlijke macht zal telkens naar eigen inzicht moeten besluiten, voor zoover de Kroon niet van haar bevoegdheid gebruik zal hebben gemaakt. Toch is het niet gewenscht, het plaatselijk zeggenschap volkomen uit te schakelen. Er zijn artikelen, die aan plaatselijke verschillen onderhevig zijn. Algemeen bekend is b.v. dat het vetgehalte van onverdunde volle melk vrij beduidend verschilt in onderscheidene gemeenten. Ten aanzien van dit artikel zullen de gemeenteraden zeker bevoegd kunnen worden verklaard, eischen te stellen. Hetzelfde kan zich voordoen ten aanzien van andere waren. Het derde lid van dit artikel voorziet hierin. (M. v. T.) Art. 16 — 30 — — Bij K. B. van 17 Mei 1921, S. 673, is bepaald, dat in de gemeenten, waar bij verordening eischen zijn gesteld, waaraan melk en brood moeten voldoen, de desbetreffende voorschriften kunnen worder gehandhaafd tot bij algemeenen maatregel van bestuur krachtens artikel 15, le lid der wet, eischen betreffende die waren zullen zijn gesteld. (Bijlagen, blz. 76.) — Bij vonnis van 14 November 1921, van het Kantongerecht te Amsterdam is beslist, dat de bepaling van het 2e lid van art. 321 der Algemeene Politieverordening van Amsterdam (inhoudende verbod van verkoop van melk, waaraan water is toegevoegd) van rechtswege heeft opgehouden te gelden door het in werking treden van de artikelen 1, 6 en andere der Warenwet (S. 1919, n°. 681), die de keuring der waren geregeld hebben en dus in hetzelfde onderwerp hebben voorzien, als waarin door bovengenoemde bepaling voorzien was. (W. 10804.) — lc. Het hier bepaalde zal in het bijzonder de gelegenheid geven tot vaststelling van een partieelen codex alimentarius. fM. v. T.) Art. 16. 1. Wij behouden Ons voor, bij algemeenen maatregel van bestuur in het belang van de volksgezondheid den invoer van daarbij met name of algemeen aangewezen waren of in het belang van de eerlijkheid in den handel den invoer van daarbij met name of algemeen aangewezen waren of andere artikelen, die voor den handel bestemd zijn: a. te verbieden; b. voorwaardelijk toe te staan ; c. slechts toe te staan langs de eerste kantoren, die Onze Minister van Arbeid in overleg met Onzen Minister van Financiën daarvoor aanwijst. 2. Tevens behouden Wij Ons voor, op overtreding van in zoodanigen algemeenen maatregel van bestuur vervatte bepalingen hechtenis te stellen van ten — 31 — Art. 17 hoogste zes maanden en geldboete van ten hoogste twee duizend gulden, alsmede verbeurdverklaring van de waren of de artikelen met betrekking tot welke de overtreding is begaan. Die waren of die artikelen kunnen worden in beslag genomen en in geval van veroordeeling op last van den rechter worden vernietigd of onbruikbaar gemaakt, voor zoover het algemeen belang dat vordert. 3. De bepalingen, krachtens het eerste lid vastgesteld, zijn niet van toepassing op kleine hoeveelheden van waren, bestemd uitsluitend voor dagelij ksche behoeften van personen, die aan de grenzen wonen. 1. Het spreekt vanzelf, dat absoluut gevaarlijke of ondeugdelijke waren moeten worden geweerd zonder meer. Het kan evenwel zijn, dat tegen invoer van bepaalde waren geen bezwaar behoeft te bestaan, indien aan zekere voorwaarden voldaan wordt, waardoor gevaar voor b.v. besmetting met ziektekiemen, wordt gekeerd. In ieder geval zullen waren, waarop nauwlettend toezicht noodig is, niet langs willekeurige stations ingevoerd mogen worden; door invoer alleen langs bepaalde stations toe te staan, wordt het toezicht mogelijk gemaakt. (M. v. T.) — Het woord „algemeen" is in art. 16 opgenomen om mogelijk te maken aanwijzing van de soort van een waar. (M. v. A. aan de Eerste Kamer.) Tot de te stellen voorwaarden kan eventueel zeer zeker ook behooren, dat bij de waren een certificaat van oorsprong zal zijn. (M. v. A aan de Tweede Kamer.) Art. 17. 1. Tot bijstand in de uitvoering van het bepaalde in de artikelen 14, 15, 16 en 23, derde lidv «tellen Wij eene commissie in, welker leden Wij benoemen en ontslaan en welke wordt gehoord over ontwerpen van algemeene Art. 18 — 32 — maatregelen van bestuur, te nemen krachtens een van die artikelen. De commissie kan eigener beweging aan Ons voorstellen doen betreffende de uitvoering van die artikelen. 2. Wijkt een algemeene maatregel van bestuur af van het advies der commissie, dan wordt dat advies met dien algemeenen maatregel geplaatst in de Nederlandsche Staatscourant. 3. Wij geven nadere voorschriften voor de samenstelling en de werking i der commissie en bepalen daarbij de vergoeding, die voor de werkzaamheden wordt genoten. De hier bedoelde commissie zal zj'n een blijvende commissie, waarin de belangen van handel en industrie zioh zullen kunnen doen gelden. Zij zal voor verschillende onderdeelen in subcommissies moeten worden gesplitst en bovendien de bevoegdheid kunnen verkrijgen, om in speciale gevallen, waarop haar «amenstelling niet berekend mocht zijn, belanghebbenden of deskundigen te hooren vóórdat zij haar advies uitbrengt. Het tweede lid van het artikel is opgenomen om te waarborgen, dat met hare adviezen deugdelijk rekening wordt gehouden. (M. v. A.) Voor de voorschriften in het 3e lid bedoeld, zie het K. B. van 13 Maart 1920. (Bijlagen, blz. 48.) Art. 18. Met het opsporen van overtredingen, bij of krachtens deze wet strafbaar gesteld, zijn, behalve de ambtenaren, genoemd in artikel 8 van het Wetboek van Strafvordering, belast alle ambtenaren van Rijks- en gemeentepolitie, de marechaussee, de ambtenaren der invoerrechten en accijnzen en voorts binnen zijn ambtsgebied de inspecteur, en binnen het gebied van iederen keuringsdienst het hoofd van het laborato- — 33 — Art. 20 rium en de ambtenaren van den keuringsdienst, die burgemeester en wethouders van de gemeente, waar de dienst is gevestigd, daarvoor hebben aangewezen. Het hoofd van het laboratorium is afzonderlijk als opsporingsambtenaar genoemd, opdat ook hij de bevoegdheid hebbe, proces-verbaal van overtredingen op te maken. (M. v. A.) — Voor het opsporingspersoneel van de • provinciale diensten, zie artikel 34, 2e lid en ï het K. B. van 20 Mei 1921, S. 731. (Bijlagen, blz. 77.) Art. 19. 1. De ambtenaren, in artikel 18 met het opsporen van overtredingen belast, zijn bevoegd, te allen tijde, ook tegen den wil van den gebruiker of bewoner, binnen te treden alle plaatsen, waar waren of andere artikelen, die voor den handel bestemd of in den handel gebracht zijn, in voorraad zijn of bereid, vervaardigd of samengesteld worden of redelijkerwijze vermoed worden in voorraad te zijn of bereid, vervaardigd of samengesteld te worden. Onder binnentreden van plaatsen is mede begrepen zich begeven aan boord van en onderzoeken van. vaartuigen. 2. Is eene zoodanige plaats tevens woning of alleen door eene woning toegankelijk, dan treden zij tegen den wil van den bewoner niet binnen dan op vertoon van een schriftelijken, bij zonderen of algemeenen last van den kantonrechter of van den burgemeester. Van dit binnentreden maken zij procesverbaal op, dat zij binnen tweemaal vier en twintig uren aan dengene, in wiens woning is binnen getreden, in afschrift mededeelen. Art. 20. 1. De ambtenaren, in artikel 18 met het opsporen van overtredingen S. & J. n°. 99, 3e dr. 2 Art. 21 — 34 — belast, zijn bevoegd monsters te nemen. 2. Met betrekking tot het nemen van monsters van waren gelden de bepalingen van de artikelen 21—26. Wij behouden Ons voor met betrekking tot het nemen van monsters van andere artikelen, die voor den handel bestemd of in den handel gebracht zijn, bij algemeenen maatregel van bestuur voorschriften te geven. 2. Bij de monsterneming wordt onderscheiden tusschen „waren" en andere handelsartikelen. De bepalingen van het ontwerp hebben alleen betrekking op „waren", de mogelijkheid wordt geopend om voor monsterneming van andere artikelen bij algemeenen maatregel van bestuur voorschriften te geven. (M. v. A.) — Deze voorschriften zijn neergelegd in het K. 'B. van 13 Augustus 1921, S. 1024. (Bijlagen, blz. 83.) Art. 21. 1. Indien een der ambtenaren, in artikel 18 met het opsporen van overtredingen belast, een monster neemt, verpakt en verzegelt hij dat. Hij vergoedt de waarde van dat monster, berekend naar den verkoopsprijs. 2. Onze Minister van Arbeid geeft nadere voorschriften voor het nemen, het verpakken en verzegelen van monsters. 3. Indien van waar, die wordt ingevoerd, monster wordt genomen, kan zij in beslag worden genomen. 2. De in het 2e lid bedoelde voorschriftenzijn gegeven bij beschikking van den Minister van Arbeid van 6 Mei 1921, Ned. Stct. van 6 en 7 Mei 1921, n°. 87. (Bijlagen, blz. 74.) 3. De woorden „waar, die wordt ingevoerd" moeten duidelijker dan „ingevoerde waar" de bedoeling doen uitkomen, dat deze bepaling alleen kan worden toegepast bij den invoer van waar en niet meer, indien de waar reeds •senigen tijd in het land is. (M. v. A.) — 35 — Art. 24 Art. 22. Op verlangen van hem, in wiens bezit de waar zich bevindt, neemt de ambtenaar een tweede monster, dat hij verpakt en verzegeld in diens bezit; laat. Met betrekking tot vloeibare waar ■ geeft hij aan dat verlangen slechts gevolg, indien hem een voorwerp, geschikt om het monster in te doen en te verze- I gelen, wordt verstrekt'. Art. 23. 1. De ambtenaar, die het I monster, bedoeld tn artikel 21, genomen I heeft, doet dat zoo spoedig mogelijk I toekomen aan het laboratorium van den; keuringsdienst, binnen welks gebied .hij het heeft genomen. Het monster wordt I in het laboratorium zoo spoedig mogelijk ! onderzocht. 2. Indien één of twee monsters geno\ men zijn van waar, die aan spoedig bederf onderhevig is, kan de ambtenaar aan dat monster of aan die monsters een bederfwerend middel toevoegen. 3. Wij behouden Ons voor bij algemeenen maatregel van bestuur te bepalen, welke middelen daarvoor in aanmerking Imogen komen. 2, 3. Toevoeging van bederfwerende midi delen aan monsters kan noodig zijn. Opdat ook daarbij de betrokken belangen tot hun recht komen, wordt in het derde lid voor de Kroon de bevoegdheid voorbehouden om voorschriften te geven, waarbij de commissie van art. 17 van advies zal moeten dienen. (M. v. A.) Deze bederfwerende middelen zijn aangegeven in art. 5 van het K. B. van 5 Januari 1921, S. 5. (Bijlagen, blz. 60.) Art. 24. 1. Indien het onderzoek van het monster aan het hoofd van het laboratorium niet aanleiding geeft tot het uitlokken van eene strafvervolging, Art. 24 — 36 — wordt de waar, indien zij in beslag is genomen, vrij gegeven. 2. Indien het onderzoek van het monster aan het hoofd van het laboratorium wel aanleiding geeft tot het uitlokken van eene strafvervolging, doet hij het monster door een tweeden deskundige onderzoeken en zendt hij een procesverbaal van de monsterneming en van de uitkomst van het tweevoudig onderzoek aan den ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij het bevoegde kantongerecht. 2. Een tweevoudig onderzoek wordt voorgeschreven, opdat zoowel voor den directeur van het laboratorium zelf als eventueel voor den rechter de deugdelijkheid van het onderzoek te beter vaststa. (Nota van wijziging; Bijl. Hand. 2" Kamer 1919, 62, 7.) — De vraag walk Kantongerecht bevoegd is om de zaak te behandelen, moet worden beantwoord naar den algemeenen regel van art. 22 van het Wetboek van Strafvordering. (M. v. A.) — Waar het onderzoek van het melkmonster niet door twee deskundigen ieder afzonderlijk, doch te zamen is onderzocht, heeft het onderzoek niet plaats gehad overeenkomstig de bepaling van art. 24, 2° lid der Warenwet 1919 en moet het O. M. in zijne vervolging niet-ontvankelijk worden verklaard. (Kantongerecht Amsterdam 13 Maart 1922, N. J. 1922, blz. 925.) Met vernietiging van dit vonnis werd beklaagde door de Bechtb. vrijgesproken op de volgende overwegingen : „dat deze wijze van onderzoek niet is overeenkomstig het bij de Warenwet in art. 24 bepaalde ; dat de wetgever juist met het oog op een volkomen onpartijdig onderzoek heeft gewenscht, dat de keuring van waren zou geschieden op de in dat art.vermelde wijze, zoodat, nu deze voorschriften in casu niet zijn opgevolgd, een proces-verbaal van het resultaat van het door de wet gevorderde tweevoudig onderzoek niet bestaat en het bewijs van het ten laste gelegde niet is ge'everd. — 37 — Art. 25 (Recht b. Amsterdam 28 Nov. 1922, W. 10966.) — Wanneer het bij het 2e lid van dit artikel bedoelde tweede onderzoek eener waar, welke bij het eerste onderzoek daarvan aanleiding had gegeven tot het uitlokken eener strafvervolging, niet heeft plaats gehad, behoort het O. M. in zijne strafvervolging niet-ontvankelijk te worden verklaard. (Arr. v. d. H. R. van 9 April 1923, N. J. 1923, blz. 943, W. 11069.) — Nu blijkt, dat beide scheikundigen het monster hebben verdeeld en onderzocht, terwijl uit niets blijkt, dat het hoofd van het laboratorium, na kennisneming van het resultaat van het eerste onderzoek het monster heeft doen onderzoeken door een tweeden deskundige, moet het O. M. niet-ontvankelijk worden verklaard. (Kantonger. Terneuzen, 12 Oct. 1923, N. J. 1923, blz. 1243.) — Bij arr. van den H. R. van 5 Nov. 1923, N. J. 1924, blz. 85, werd beslist, dat dit artikel niet eischt het opmaken en inzenden van een 'afzonderlijk proces-verbaal van het tweede onderzoek ; bij dat van 10 Juni 1924, N, J. 1924, blz. 908, dat aan den eisch van dit artikel is voldaan, wanneer de deskundigen zelf het voornaamste deel van het onderzoek hebben verricht, doch het routinewerk dooi analisten is geschied. Art. 25. 1. Indien de ambtenaar van het Openbaar Ministerie eene strafvervolging achterwege laat, wordt de waar, indien zij in beslag is genomen, vrij gegeven. 2. Indien waar, die werd ingevoerd, in beslag is genomen, en de verdachte overlijdt vóór de einduitspraak onherroepelijk is geworden, kan de kantonrechter op vordering van den ambtenaar van het Openbaar Ministerie of op verzoek van den belanghebbende de waar vrijgeven of vernietiging of onbruikbaarmaking van de waar bevelen, voor zoover de belanghebbende niet aan terugvoer naar het land van herkomst de voorkeur geeft. De belanghebbende wordt, zoo mogelijk, gehoord. Art. 26 — 38 — 3. Onder belanghebbende wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan hij, in wiens bezit de waar zich bevond toen de monsters genomen werden en, in geval van overlijden, diens erfgenamen of rechtverkrijgenden, of de binnen het Rijk in Europa vertoevende persoon, aan wien zij gezonden is, en in geval van overlijden, diens erfgenamen of rechtverkrij genden. 2. Belanghebbende en verdachte zullen in den regel dezelfde persoon zijn, maar vooral in gevallen van invoer zal dit niet steeds zoo zijn. De verdachte kan dan buitenslands wonen. De bepaling van het 3e lid waarborgt dat er hier te lande steeds iemand is, die de zaak kan ter harte nemen, afgezien van de vraag, tegen wien eventueel een strafvordering moet worden ingesteld. (M. v. A.) Art. 26. 1. Van waren, krachtens het tweede lid van artikel 6 in beslag genomen, die tijdens het beslag tot bederf overgegaan of in waarde verminderd zijn en die worden vrijgegeven, vergoedt de keuringsdienst de waarde, berekend naar den inkoopsprijs, of de waardevermindering. 2. Van waren, die bij invoer in beslag zijn genomen en tijdens het beslag tot bederf zijn overgegaan of in waarde zijn verminderd, vergoedt het Rijk dé waarde of de waardevermindering, indien die waren worden vrijgegeven. De waarde of dé waardevermindering wordt geschat door drie deskundigen, waarvan Onze Minister van Arbeid en de belanghebbende er ieder één aanwijzen en deze twee den derde kiezen. Het eerste lid voorziet in het geval van inbeslagneming van waren binnenslands. Blijkt die achteraf niet noodig te zijn geweest, dan — 39 — Art. 27 moet de belanghebbende schadeloos gesteld worden, indien de waar is bedorven of in waarde is verminderd tijdens het beslag. Het tweede lid behelst eene regeling voor ingevoerde waren. Afzonderlijke schatting van de schade of de waardevermindering is hier gewenscht, omdat voldoende gegevens voor waardebepaling niet steeds te verkrijgen zullen zijn. Dat de schade in dit geval door het Rijk moet worden gedragen, behoeft geen betoog. Art. 27. 1. De ambtenaren, in artikel 18 met bet opsporen van overtredingen belast, zijn verplicht tot geheimhouding van hetgeen hun bij het verrichten van hun taak ingevolge deze wet bekend is geworden omtrent de wijze van uitoefening van eenig bedrijf, voor zoover die geheimhouding niet in strijd is met de bepalingen van deze wet of van eene andere wet. Zij zijn verplicht tot geheimhouding van de namen der personen, door wie aangifte is gedaan van eene overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze wet, behoudens tegenover hen, aan wier bevelen zij uit kracht van hun ambt zijn onderworpen, alsmede Wanneer de personen, die aangifte hebben gedaan, hun uitdrukkelijk verklaard hebben, tegen de mededeeling van hunne namen geen bezwaar te hebben. 2. Hij die opzettelijk de geheimhouding, bij het vorige lid opgelegd, schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden, met of zonder ontzetting van het recht om ambten te bekleeden. 3. Hij aan wiens schuld schending van die geheimhouding te wijten is, wordt gestraft met gevangenisstraf of hechtenis van ten hoogste drie maanden of Art. 28 — 40 — geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. 4. Geene vervolging heeft plaats dan op klachte : a. van het hoofd of den bestuurder van de onderneming, ter zake van overtreding van het bepaalde bij den eersten volzin van het eerste lid ; b. van hem wiens naam is medegedeeld, ter zake van overtreding van het bepaalde bij den tweeden volzin van het eerste lid. Dit artikel stemt overeen met art. 26 van de Arbeidswet. De opsporingsambtenaren zullen herhaaldelijk met industriegeheimen te maken hebben. De industrieelen moeten gewaarborgd zijn tegen bekend worden van wat zij billijkerwijze in hun belang geheim wenschen te houden. (M. v. T.) Art. 28. 1. Onverminderd de aansprakelijkheid van anderen zijn hoofden en bestuurders van inrichtingen, waar waren in voorraad zijn, of worden bereid, vervaardigd of samengesteld, of van handelszaken, door welke waren worden verhandeld, aansprakelijk voor de naleving van de voorschriften van deze wet of krachtens of ingevolge deze wet gegeven, bij de door hen gedreven inrichtingen of handelszaken. 2. De aansprakelijkheid van die hoofden en bestuurders vervalt, wanneer zij aantoonen, dat een bij hun inrichting of handelszaak gepleegde overtreding niet door hen of op hun last is begaan en dat zij last hebben gegeven en toezicht hebben gehouden om de naleving van hetgeen bij, krachtens of ingevolge deze wet bepaald is, te verzekeren. Dit artikel stemt overeen met art. 23 van de Boterwet. — 41 — Art. 30 Art. 23 is in de Boterwet ingevoegd'bij de. wet van 11 Juli 1908, S. 227. De woorden „Onverminderd de aansprakelijkheid van anderen" (le lid) dienen om te beletten, dat men in de meening zoude kunnen verkeeren, dat de naleving van de Boterwet slechts door hoofden en bestuurders van inrichtingen enz. behoort te geschieden. Bovendien moet het artikel duidelijk de mogelijkheid doen uitkomen om bij overtreding niet alleen het hoofd, of den bestuurder, maar ook hem die haar feitelijk pleegde, mits alle voorwaarden voor de strafbaarheid aanwezig zijn, aansprakelijk te stellen. (M. v. T. bij de Wijzigingswet 1908.) Art. 29. De feiten, strafbaar gesteld bij of krachtens deze wet, worden beschouwd als overtredingen, behalve"" de feiten, strafbaar gesteld bij het tweede en derde lid van artikel 27, die als misdrijven worden beschouwd. Overgang'sbepal ingen. Art, 30. f. Wij wijzen binnen zes maanden na het in werking treden van dit artikel de gemeenten aan, in welke een keuringsdienst gevestigd moet zijn en het gebied, dat iedere keuringsdienst omvat. 2. Voor zoover in die gemeenten een keuringsdienst nog niet bestaat, neemt de raad de noodige besluiten voor de instelling van den dienst en biedt de raad de noodige verordeningen en instructies binnen zes maanden na die aanwijzing aan Gedeputeerde Staten of in het geval, voorzien in artikel 8, aan Ons ter goedkeuring aan. Is niet aan dit voorschrift voldaan, dan wordt de gemeenteraad geacht weigerachtig te zijn mede te werken tot de uitvoering van deze wet. De keuringsdienst moet binnen een jaar, nadat de noodige besluiten zijn Art. 31 — 42 — genomen, gereed zijn om de werkzaamheden aan te vangen. 3. De artikelen 7, 8, 9, 10 en 12 zijn van toepassing. Art. 31. 1. Voor zoover de gemeenten, die Wij hebben aangewezen, een keuringsdienst hebben, biedt de raad de noodige verordeningen en instructies binnen zes maanden na die aanwijzing aan Gedeputeerde Staten of in het geval, voorzien in artikel 8, aan Ons ter goedkeuring aan. Is niet aan dit voorschrift voldaan, dan wordt de gemeenteraad geacht weigerachtig te zijn om mede te werken tot-de uitvoering van deze wet. 2. De artikelen 7, 8, 9, 10 en 12 zijn van toepassing. 3. Voor zoover ten gevolge van eenè aanwijzing, als bedoeld in het eerste lid, een laboratorium van een gemeentelijken keuringsdienst moet worden uitgebreid of de inrichting daarvan moet worden aangevuld, dragen het Rijk en de gemeente, waar de keuringsdienst is gevestigd, ieder de helft van de kosten, mits de uitbreiding of aanvulling geschiede naar een plan, dat Onze Minister van Arbeid heeft goedgekeurd. 1. De gemeenten en gebieden in het lc lid bedoeld, zijn aangewezen bij K. B. van 19 Juli 1920, Stct. 143, nader gewijzigd bij K. B. van 9 Oetober 1920, Stct. 196, 4 November 1920, Stct. 219, en 21 April 1921, Stct. 79. (Bijlagen blz. 53.) Art. 32. 1. De raden van de gemeenten binnen het gebied van een keuringsdienst bieden binnen een termijn, dien Onze Minister van Arbeid zal bepalen, de noodige verordening of verordeningen op de keuring van waren'aan Gedeputeerde — 43 — Art. 34 Staten of in het geval, voorzien in artikel 8, aan Ons ter goedkeuring aan. Is niet aan dit voorschrift voldaan, dan wordt de gemeenteraad geacht weigerachtig te zijn mede te werken tot de uitvoering van deze wet. 2. De artikelen 7, 8, 9, 10 en 12 zijn van toepassing. Art. 33. Verordeningen op een keuringsdienst, die niet is ingericht overeenkomstig het bepaalde in deze wet, vervallen, behoudens het bepaalde in artikel 34, met ingang van den dag, dien Wij vast stellen. Ten aanzien van overtredingen, vóór dat tijdstip begaan, blijven nochtans die verordeningen van toepassing. De redactie van dit artikel was aanvankelijk anders, zoodat het artikel alleen op gemeentelijke diensten sloeg. In beginsel moet het artikel ook de provinciale diensten omvatten; daardoor geldt ook het voorbehoud, ten aanzien van art. 34 gemaakt, mede voor deze diensten. Om dezelfde reden moet ook de dag, waarop eventueel de dienst zal vervallen, nader worden aangewezen, wat taak van de Kroon zal zijn. Ook op dit punt sloeg de oorspronkelijke lezing op de gemeentelijke diensten. Het worde hier evenwel nadrukkelijk uitgesproken, dat bij dit alles niet de bedoeling voorzit, de provinciale diensten uit te sluiten van de toepassing van art. 34. Een tweede zin is aan het artikel toegevoegd, waardoor wordt voorkomen, dat overtredingen van de vervallen verordeningen ongestraft zouden blijven. (M. v. A.) Art. 34. 1. Wij behouden Ons voor tot wederopzeggens en onder voorwaarden, die Wij noodig achten, toe te staan dat keuringsdiensten, die op 1 Januari 1919 bestonden en die niet zijn ingericht overeenkomstig het bepaalde in deze Art. 34 — 44 — wet, blijven voortbestaan, mits de keuring van waren voldoe aan de eischen, bij of krachtens deze wet gesteld. Het daartoe strekkend verzoek moet zijn ingediend binnen zes maanden na het in werking treden van dit artikel. Wij behouden Ons voor, bij Onze beschikking te bepalen, dat de helft van de kosten van den dienst door het Rijk zal worden vergoed. 2. Indien Wij gebruik maken van de bevoegdheid, omschreven in het eerste lid, geven Wij bij Onze beschikking nadere voorschriften ter aanwijzing van de personen, behoorende tot een zoodanigen dienst, die belast zijn met het opsporen van overtredingen, bij of krachtens deze wet strafbaar gesteld. De dienovereenkomstig aangewezen personen hebben dezelfde bevoegdheden en verplichtingen als de personen, bedoeld in artikel 18. 3. Op plaatselijke verordeningen en instructies b etreffende zoodanigen dienst en op den plaatselijken dienst vinden de bepalingen van deze wet, met uitzondering van artikel 33, overeenkomstige toepassing. 1. Het genot van de Rijksbijdrage is in het eerste lid niet voor alle gevallen in het vooruitzicht gesteld, omdat het billijk'kan zijn dat een gemeente ten volle de kosten draagt van de voldoening aan particuliere verlangens, die noodelooze uitgave vordert. (M. v. T.) 3. In het derde lid is alleen van plaatselijke verordeningen en instructies sprake, omdat het ontwerp alleen zoodanige verordeningen en instructies kent. Op provinciale verordeningen en instructies kunnen bepalingen van het ortwerp niet van toepassing worden verklaard. Voorbehoud van goedkeuring door de Kroon en andere voorschriften zullen te haren opzichte — 45 — Alt 35 moeten worden opgenomen onder de voorwaarder, 4e stellen krachtens het eerste lid van dit artikel. (M. v. A.) Bij K. B. van 20 Mei 1921, S. 731, zijn de voorwaarden aangegeven, waaronder de bestendiging van de provinciale keuringsdiensten van Groningen, Friesland en Drenthe is toegestaan. (Bijlagen, blz. 77.) Art. 35. Wij behoudens Ons voor, in het belang van een goede keuring van waren en onder de voorwaarden die Wij noodig achten, toe te staan, dat voor een bepaald gebied een keuringsdienst door het bestuur der provincie wordt gevestigd. Het verzoek daartoe moet, mede met opgave van het gebied waarbinnen de dienst gewenscht wordt, binnen een jaar na de afkondiging dezer wet, bij Ons zijn ingediend. Wanneer Wij de vestiging van een keuringsdienst door de provincie voor een bepaald gebied hebben toegestaan, is voor zooveel dat gebied betreft, het bepaalde in de artikelen 5, 30, 2de lid, en 31 niet van toepassing, rust de taak in art. 6, 3de lid, aan Burgemeester en Wethouders der gemeente opgedragen op Gedeputeerde Staten, worden de kosten bedoeld in art. 13, lid 2, voor de helft gedragen door het Rijk en voor de helft door de provincie en vindt het tweede lid van artikel 34 overeenkomstige toepassing. Bij de behandeling van dit bij amendement ingelaschte artikel verklaarde de Minister, dat de Kroon alleen gebruik zou maken van de daarbij verkregen bevoegdheid in het belang van een goede keuring van waren, b.v. voor die streken, waarvoor het bij de uitvoering van de wet zou blijken, dat men ten gevolge van de eigenaardige groepeering van de bewo- Art. 36 - 46 — ners of om een andere reden moeilijk zou kunnen komen tot een gemeentelijken keuringsdienst volgens deze wet. Slotbepalingen. Art. 36. Wij stellen vast, op welk tijdstip of op welke tijdstippen onderscheidenlijk de bepalingen van deze wet in werking treden. Dat tijdstip of die tijdstippen kunnen verschillend zij n voor venMjhillende deelen des lands. De inwerkingtreding is bepaald bij besluit van : 10 April 1920, S. 174, van de artt. 30, 31, 32, 33, 34 en 35; 20 Juli 1920, S. 615, van art. 17; 8 Febr. 1921, S. 54, van art. 13; 17 Mei 1921, S. 673, van de artt. 1, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 15, 3e lid, 18, 19, 27, 28 en 29. Van de overige artikelen der wet is de inwerkingtreding voor de verschillende keuringsgebieden bepaald bij besluit van : 18 Juni 1921, S. 805, voor de keuringsgebieden Dordrecht en Drenthe; 5 Juli 1921, S. 847, voor Utrecht en 's-Hertogenbosch; 3 Sept. 1921, S. 1044, voor Arnhem en Enschedé ; 5 October 1921, S. 1111, voor Nijmegen; 8 October 1921, S. 1116, voor 's-Gravenhage ; 26 October 1921, S. 1146, voor Leiden ; 1 Nov. 1921, S. 1155, voor Rotterdam ; 8 Nov. 1921, S. 1160, voor Friesland; 11 Nov. 1921, S. 1168, voor Amsterdam; 11 Nov. 1921, S. 1169, voor Goes; 23 Dec. 1921, S. 1372, voor Zwolle, Zutphen en Haarlem; 21 Jan. 1922, S. 27, voor Alkmaar, Eindhoven en Maastricht; 27 Febr. 1922, S. 90, voor Groningen ; 1 Juni 1922, S. 237, voor Breda. Art. 37. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel van Warenwet, met vermelding van den jaargang en het nummer van het Staatsblad, waarin zij is geplaatst. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle Ministerieele Departementen, Auto- — 47 - Art. 37 riteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's-Gravenhage, den 19den September 1919. Q WILHELMTNA. De Minister van Arbeid, Aalbkese. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. VAN IJsSELSTEIJN. {Uitgeg. 2 Oct. 1919.) — 48 — BIJLAGEN. Besluit van den lSden Maart 1920, n°. 45 (Stct. van 18 Maart 1920, n°. 2055), tot uitvoering van artikel 17 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581). Wh WILHELMENA, bkz. Op de voordracht van Onze Ministers van Arbeid en van Landbouw, Nijverheid en Handel, van 2 Maart 1920, La. A. afdeeling Volksgezondheid, en van 12 Maart 1920, n°. 2624, afdeeling Handel; Gelet op art. 17 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: Art. 1. 1. De Commissie bedoeld in art. 17 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581), heeft haar zetel in de gemeente die Onze Minister van Arbeid aanwijst. 2. De Commissie bestaat uit ten hoogste twintig leden. Aan de Commissie kunnen door Ons buitengewone leden worden toegevoegd. 3. Uit de leden wordt door Ons behalve een voorzitter ook een plaatsvervangend voorzitter aangewezen. Wij behouden Ons voor, uit de leden een secretaris aan te wijzen of aan de Commissie een secretaris toe te voegen. 2. 1. De gewone leden der Commissie hebben recht van toegang tot alle vergaderingen der Commissie en hebben daarin recht tot deelneming aan de beraadslagingen en tot medewerking tot het nemen van beslissingen. 2. De buitengewone leden hebben deze rechten alleen met betrekking tot de vergaderingen waarin en voor zoover daarin onderwerpen aan de orde zijn, die hun meer in het bijzonder aangaan. De voorzitter bepaalt welke buitengewone leden tot eenige vergadering zullen worden opgeroepen en met betrekking tot welke onderwerpen zij daarin aan de beraadslagingen — 49 — en het nemen van beslissingen kannen deelnemen. 3. De Commissie dient Onzen Minister van Arbeid op verzoek van raad over ontwerpen van algemeene maatregelen van bestuur, te nemen krachtens een der artikelen 14, 15, 16 en 23, derde lid, van de Warenwet. 4. 1. De leden en de buitengewone leden van de Commissie treden om de vijf jaar af en zijn aanstonds weder benoembaar. 2. Hij, die tot lid of buitengewoon lid is benoemd, ter vervulling van een tusschentijds opengevallen plaats, treedt af op het tijdstip waarop degeen in wiens plaats hij is benoemd, moest aftreden. 5. 1. De Commissie vergadert zoo dikwijls dit door den voorzitter wordt noodig geoordeeld, zoomede wanneer ten minste twee leden of buitengewone leden hem met opgave van redenen mededeelen, dat zij het houden van een vergadering noodig achten. 2. De voorzitter bepaalt den tijd en de plaats van de vergadering. 3. In een vergadering mogen geen besluiten worden genomen zoo niet ten minste de helft der leden aanwezig is. 4. Alle besluiten over zaken worden bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen beslist de stem van den voorzitter; in dit geval wordt in het advies van de Commissie van bedoelde omstandigheid melding gemaakt. 6. 1. De Commissie is bevoegd, zoo noodig, deskundigen in haar vergadering te hooren. 2. De voorzitter kan aan een of meer der leden en der buitengewone leden de voorbereiding van bepaalde werkzaamheden binnen een bepaalden termijn opdragen. De aldus aangewezen leden mogen zich zonder verlof van den voorzitter aan die opdracht niet onttrekken. 7. De Commissie stelt onder goedkeuring van Onzen Minister van Arbeid tot nadere regeling harer werkzaamheden een reglement van orde vast, zoomede een instructie voor haar secretaris. - 8. 1. Ter zake van bijzondere werkzaamheden kan Onze Minister van Arbeid aan de leden en de buitengewone leden van de Commissie een toelage toekennen. — 50 — Een toelage kan Onze Minister voornoemd mede toekennen aan den secretaris. 2. Wanneer een vergadering der Commissie is bijgewoond door een of meer deskundigen, zoo ontvangen deze laatsten vergoeding van reis- en verblijfkosten, op denzelfden voet als de leden der Commissie. 9. Dit besluit treedt in werking met ingang van een door Ons te bepalen dag. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, 13 Maart 1920. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalbebse. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. VAN IJsSELSTEIJN. Brief van den Minister van Arbeid betreffende de gemeentelijke verordeningen, die ter uitvoering van art. 6 moeten worden vastgesteld. De Minister van Arbeid heeft bij brief van 7 Mei 1920, n°. 7391, afd. Volksgezondheid, aan de Ged. Staten der provinciën het volgende medegedeeld : ; Het komt mij wenschelijk voor, dat in de gemeentelijke verordeningen, die ter uitvoering van art. 6 der Warenwet moeten worden vastgesteld, zooveel mogelijk eenvormigheid heersche. Om die uniformiteit te bevorderen, heb ik aan mijn Departement een concept-verordening doen opstellen, die aan de verschillende gemeenten als voorbeeld zou kunnen dienen. Zij is opgesteld na overleg met het college van directeuren van keuringsdiensten, met de betrokken inspecteurs van de volksgezondheid en met den Minister van Justitie, f Zie ik goed, dan zou zij in de meeste gevallen zonder meer door de gemeente-besturen kunnen worden overgenomen. Mocht wellicht in sommige gemeenten met het oog op plaatselijke toestanden een enkele aanvulling noodig zijn, zoo dient wel te worden bedacht, dat die aanvullingen in geen geval buiten het terrein — 51 — mogen gaan, dat art. 6 dezer W et uitdrukkelijk te dezer zake aan den gemeentelijken wetgever heeft aangewezen. In het bijzonder moge ik hier de aandacht vestigen op de volgende punten : 1°. De gemeentelijke verordening mag onder het begrip „waren" geen andere artikelen samenvatten dan die, welke in art. 6 onder 1 der wet nader zijn aangeduid, of die, welke volgens bedoelde wetsbepaling nader bij algemeenen maatregel van bestuur zullen worden aangewezen. Door zelfstandig andere dan de hierbedoelde artikelen als „waren" te bestempelen, zou de verordening de haar bij de wet gestelde grenzen overschrijden. 2°. De gemeentelijke verordening mag geen punten uitwerken, die volgens een der artt. 14, 15 en 16 der wet bij algemeenen maatregel van bestuur moeten worden geregeld. 3°. De gemeentelijke verordening mag niet zelfstandig bepalingen geven inzake opsporing van overtreding, monsterneming, of inbeslagneming van waren, al deze punten zijn reeds geregeld bij de artt. 18 t/m 26 der wet. 4°. Evenmin mag de verordening nadere bepalingen bevatten inzake de aansprakelijkheid van fabrikanten, kooplieden, enz.; hierover toch geeft art. 28 der wet nadere voorschriften. Ten slotte merk ik op, dat de opsomming van handelingen in art. 1 der bijgaande conceptverordening, welke met „verkoopen" worden gelijkgesteld, is gegeven aan de hand van de jurispiudentie op dit punt. Ik zal het op prijs stellen, indien Uw College wilde bevorderen, dat bedoelde concept-verordening (in de veronderstell ng, dat zij bij Uw College geen bedenking ontmoet), b.v. door plaatsing in het provinciaal blad, ter kennis werd gebracht van de gemeentebesturen en dat bij die mededeeling de aandacht wordt gevestigd op de opmerkingen, in dit schrijven vervat. De concept-verordening luidt als volgt: Art. 1. Deze verordening verstaat onder „waren" hetzelfde wat art. 1 van de Warenwet (S. 1910, n°. 581) daaronder verstaat. Met „verkoopen" wordt in deze verordening gelijk gesteld: a. het ten verkoop in voorraad hebben ; 6. het afleveren ; — 52 — <:. het uitstallen ; '/. het vervoeren ; c. het te koop of in ruil aanbieden; ƒ. het uitdeelen; g. het aanwezig hebben op markten; h. het aanwezig hebben in winkels, woningen, bergplaatsen, werkplaatsen, fabrieken, stallen, voer- of vaartuigen, of op erven bij fabrikanten, kooplieden, winkeliers, slijters of venters in gebruik. Het aanwezig hebben van waren in woningen of stallen wordt met verkoopen niet gelijkgesteld voor zoover de onder letter h genoemde personen aannemelijk kunnen maken, dat de aanwezige _waren uitsluitend bestemd zijn voor eigen gebruik. 2. Het is verboden waren te verkoopen, die ondeugdelijk van samenstelling zijn of in ondeugdelijken toestand verkeeren. 3. Het is verboden waren te verkoopen, die bij gebruik overeenkomstig de bestemming voor het leven of de gezondheid schadelijk zijn of kunnen zijn. 4. Het is verboden waren te verkoopen, die niet voldoen aan de eischen, of ten aanzien waarvan niet voldaan is of wordt aan de eischen, gesteld krachtens de Warenwet (S. 1919, n°. 581), met uitzondering van art. 16 dier wet. 5. Hij, die waren verkoopt of die voor het bereiden van waren grondstoffen bewerkt of verwerkt, is verplicht aan de ambtenaren bedoeld in art. 7 op aanvrage onmiddellijk die waren en die grondstoffen, alsmede de zelfstandigheden, voorwerpen of gereedschappen, die bij den verkoop, de bereiding, vervaardiging, samenstelling, verpakking, bewaring, behandeling of het vervoer van waren gebruikt worden te vertoonen en desverlangd ter hand te stellen. 6. Overtreding van eenige bepaling van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste 6 maanden of geldboete van ten hoogste f 2000. De waren, met betrekking waartoe de overtreding is begaan, kunnen worden verbeurd verklaard. 7. Met het opsporen van overtredingen, bij deze verordening strafbaar gesteld, zijn belast de ambtenaren bedoeld in art. 18 der Warenwet (S. 1919, n». 581). — 53 — 8. Deze verordening kan winden aangehaald als : Keuringsverordening voor de gemeente 9. Deze verordening treedt in werking op met ingang van welken dag zal zijn ingetrokken de verordening Besluit van 19 Juli 1920 n°. 33, Ned. Staatscourant n°. 143, tot uitvoering van art. 30 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581), zooals dit is gewijzigd bij Bekendmaking van den Minister van Arbeid van 9 Oct. 1920, Stct. n°. 196, K. B. van 4 Nov. 1920, n°. 62, Stct. n°. 219, K. B. van 21 April 1921, n". 26, Stct. n°. 79. K. B. van 9 Febr. 1924, n°. 44, St ct. n°. 30, Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 13 Juli 1920, afdeeling Volksgezondheid, n°. 12624; Gelet op art. 30 van de Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581) en op Ons besluit van 10 April 1920 (Staatsblad n». 174); Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen : I. Een keuringsdienst moet gevestigd zijn in de gemeenten 's-Hertogenbosch, Eindhoven, Breda, Arnhem, Nijmegen, Zutphen, 's-Gravenhage, Botterdam, Leiden, Dordrecht, Amsterdam, Haarlem, Alkmaar, Goes, Utrecht, Zwolle, Enschedé, Maastricht. H. Iedere keuringsdienst omvat het hierna beschreven gebied. I. Het gebied van 's-Hertogenbosch, de gemeenten : o. in de provincie Noordbrabant : Alem c. a., Andel (Op en Neer),Baardwijk, Berghem, Berkel, Berlicum, Besoijen, Bokhoven, Boxtel, Capelle, Cromvoirt, Deursen c. a., Dieden c. a., Dinther, Drongelen, Drunen, den Dungen, Empel c. a., Engelen, Esch, Geffen, Genderen, Giessen, Goirle, Haaren, Hedikhuizen, Heesch, Heeswijk, Helvoirt, Herpen, Herpt, 's-Hertogenbosch, Heusden, Huisseling c. a., Lith, Lithoijen, Loon op Zand, Meeuwen, Megen c. a., St. Michielsgestel, Moergestel, Nieuwkuyk, Nistelrode, Nuland, Oisterwijk, Oss, Oud-Heusden, Oijen c. a., Ravesteyn, — 54 — Reek, Rosmalen, Sehayk, Schijndel, Sprang, Tilburg, TJden, Udenhout, Veen, Vlijmen, Vrijhoeve-Capelle, Vught, Waalwijk, Wijk 0. a., Zeeland; b. in de provincie Gelderland : Ammerzoden, Brakel, Driel, Gameren, Hedei, Hurwenen, Kerkwijk, Nederhemert, Poederoijen, Rossum, Zaltbommel, Zuilichem. 2. Het gebied van Eindhoven, de gemeenten : a. in de provincie Noordbrabant: Aalst, Aarle-Rikstel, Asten, Bakel c. a., Beek en Donk, Bergeyk, Best, Bladel c. a., Boekei, Borkel c. a., Budel, Deurne c. a., Diessen, Dommelen, Duizel c. a., Eersel, Eindhoven, Erp, Geldrop, Gemert, Héeze, Helmond, Hilvarenbeek, Hoogeloon, Leende, Liempde, Li erop. Lieshout, Luykgestel, Maarheeze, Hooge en Lage Mierde, Mierlo, Nunen c. a., St. Oedenrode, Oerle, Oirschot, Oost West en Middelbeers, Beusel, Biethoven, Soerendonk c. a., Someren, Son c. a., Stiphout, Valkenswaard, Veghel, Veldhoven c. a., Vessem c. a., Vlierden, Waalre, Westerhoven, Zeelst, Zesgehuchten; b. in de provincie Limburg : Arcen en Velden, Broekhuizen, Grubbenvorst, Helden, Horst, Maasbree, Meerlo, Meijel, Sevenum, Tegelen, Venlo, Venray, Wanssum. 3. Het gebied van Breda, de gemeenten : Almkerk, Alphen c. a., Baarle-Nassau, Bergen op Zoom, Breda, Chaam, Dinteloord c. a., Dongen, Dussen, Etten c. a., Fijnaart c. a., Geertruidenberg, Gilze c. a., Ginneken c. a., 's-Gravenmoer, Halsteren, Hoeve, Hooge en Lage Zwaluwe, Huybergen, Madé c. a., Klundert, Nieuw Vossemeer, Oosterhout, Ossendrecht, Oudenbosch, Oud en Nieuw Gastel, Princenhage, Putte, Baamsdonk, Boosendaal c. a., Bijsbergen, Rijswijk, Bucphen Ot a., Standdaarbuiten, Steenbergen c. a., Terheyden, Teteringen, Waspik, de Werken en Sleeuwijk, Werkendam, Willemstad, Woensdrecht, Woudrichem, Wouw, Zevenbergen, Zundert. 4. Het gebied van Arnhem, de gemeenten : Aalten, Angerlo, Arnhem, Bemmel, Bergh, Didam, Dinxperlo, Doesburg, Doetinchem, Doorwerth, Duiven, Ede, Eist, Gendringen, Gent, Herwen en Aerdt, Heteren, Huissen, Hummelo, Pannerden, Renkum, Rheden, — 55 — Rozendaal, Wageningen, Wehl, Westervoort, Wisch, Zevenaar. 5. Het gebied van Nijmegen, de gemeenten: a. in de provincie Gelderland : Appeltern, Balgoy, Batenburg, Beesd, Berg- haren, Beuningen, Beusichem, Buren, Buurmalsen, Culenborg, Deil, Dodewaard, Dreumel, Druten, Echteld, Est en Opijnen, Ewijk, Geldermalsen, Groesbeek, Haatten, Heerewaarden, Hemmen, Herwijnen, Heumen, Horssen, Resteren, Lienden, Maurik, Millingen, Nijmegen, Ophemelt, Overasselt, Tiel, Ubbergen, Valburg, Varik, Vuren, Waardenburg, Wadenoijen, Wamel, Wijchen, IJzendoorn, Zoelen; b. in de provincie Noordbrabant : Beers, Beugen c. a., Boxmeer, Cuyk c. a., Escharen, Gassel, Grave, Haps, Linden, Maashees c. a., Mill, Oeffeit, Oploo c. a., Sambeek, Velp, Vierlingsbeek, Wanroy; c. in de provincie Limburg: Bergen, Gennep, Mook c. a., Ottersum. 6. Het gebied van Zutphen, de gemeenten : Apeldoorn, Bathmen, Borculo, Brummen, Deventer, Diepenveen, Eibergen, Epe, Gorssel, Groenlo, Heerde, Hengelo, Laren, Lichtenvoorde, Lochem, Neede, Olst, Ruurlo, Steenderen, Voorst, Vorden, Warnsveld, Winterswijk, Zelhem en Zutphen. 1 7. Het gebied van ''s-Gravenhage, de gemeenten : Berkenwoude, Bleiswijk, Delft, Gouda, Gouderak, 's-Gravenhage, 's-Gravenzande, Haastrecht, Hekendorp, Hof van Delft, de Lie_, Loosduinen, Maasland, Maassluis, Moerkapelle, Monster, Moordrecht, Naaldwijk, Nootdorp, Oudewater, Pijnacker, Reeuwijk, Rijswijk, Schipluiden, Stolwijk, Stompwijk, Veur, Vlist, Voorburg, Vrijenban, Waddinxveen, Wassenaar, Wateringen, Zegwaart, Zevenhuizen, Zoetermeer. 8. Het gebied van Botterdam, de gemeenten : Abbenbroeck, Ammerstol, Barendrecht, Bergambacht, Berkel c. a., Bergschenhoek, Brielle, Capelle a/d IJssel, Geervliet, Heenvliet, Hekelingen, Hellevoetsluis, Nieuw-Helvoet, Hillegersberg, Hoogvliet, Kethel, Krimpen a/d Lek, 1 Aldus gewijzigd bij K. B. van 9 Febr. 1924, n°. 44, Stct. n». 30. — 66 — Krimpen a/d IJssel, Lekkerkerk, Nicuwenhoorn, Nieuwerkerk a/d IJssel, Nieuwland, Oostvoorne, Oudenhoorn, Ouderkerk a/d IJssel, Overschie, Pemis, Poortugaal, Rhoon, Ridderkerk, Rockanje, Rotterdam, Rozenburg, Schiebroek, Schiedam, Schoonhoven, Spijkenisse, Vierpolders, Vlaardingen, Vlaardinger Ambacht, IJsselmonde, Zuidland, Zwartewaal. 9. Het gebied van Leiden, de gemeenten : Alkemade, Alphen a/d Rijn, Barwoutswaar- der, Benthuizen, Bodegraven, Boskoop, Hazerswoude, Hillegom, Katwijk, Koudekerk, Lange Ruige Weide, Leiden, Leiderdorp, Leimuiden, Lisse, Nieuwkoop, Nieuwveen, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Papekop, Rietveld, Rijnsaterwoude, Rijnsburg, Sassenheim, Ter Aar, Valkenburg, Voorhout, Voorschoten, Waarder, Warmond, Woerden, Woubrugge, Zevenhoven, Zoeterwoude, Zwammerdam. 10. Het gebied van Dordrecht, de gemeenten : Alblas (Oud), Alblasserdam, Ameide, Arkel, Asperen, Beijerland (Nieuw), Beijerland (Oud), Beijerland (Zuid), Bleskensgraaf, den Bommel, Brandwijk, Dirksland, Dordrecht, Dubbeldam, Bverdingen, Giessendam, Giessen-Nieuwkerk, Goedereede, Gorinohem, Goudriaan, Goudswaard, 's-Gravendeel, Groot Ammers, Hagestein, Hardinxveld, Heerjansdam, Hei- en Boeicop, Heinenoord, Hendrik Ido Ambacht, Herkingen, Heukelum, Hoog Blokland, Hoornaar, Kedichem, Klaaswaal, Langerak, Leerbroek, Leerdam, Lekkerkerk, Nieuw Lexmond, Maasdam, Meerkerk, Melissant, Middelharnis, Molenaarsgraaf, Mijnsheerenland, Nieuwpoort, Noordeloos, Numansdorp, Ooltgensplaat, Ottoland, Ouddorp, Papendrecht, Peursum, Piershil, Puttershoek, Schelluinen, Schoonrewoerd, Sliedrecht, Sommelsdijk, Stad aan het Haringvliet, Stellendam, Streefkerk, Strijen, Tienhoven, Tonge (Nieuwe), Tonge (Oude), Vianen, Westmaas, Wijngaarden, Zwijndrecht. 11. Het gebied van Amsterdam, de gemeenten: Aalsmeer, Amsterdam, Ankeveen, Blaricum, Broek in Waterland, Buiksloot, Bussum, Diemen, 's-Graveland, Hilversum, Huizen, Ilpendam, Kortenhoef, Landsmeer, Laren, Marken, Monnikendam, Muiden, Naarden, Nederhorst den Berg, Nieuwendam, Nieuwer Amstel, Oostzaan, Ouder Amstel, Bansdorp, Sloten, Uithoorn, Watergraafsmeer, Weesp en Weesperkarspel. 12. Het gebied van Haarlem, de gemeenten : Assendelft, Bennebroek, Beverwijk, Bloemen - daal, Haarlem, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Haarlemmermeer, Heemskerk, "Heemstede, Jisp, Koog aan de Zaan, Krommenie, Schoten, Spaarndam, Uitgeest, Velsen, Westzaan, Wormer, Wonnerveer, Wijde Wormer, Wijk aan Zee en Duin, Zaandam, Zaandijk, Zandvoort. 13. Het gebied van Alkmaar, de gemeenten : Abbekerk, Akersloot, Alkmaar, Andijk, Anna Paulowna, Avenhorn, Barsingerhorn, Beemster, Beets, Bergen, Berkhout, Blokker, Bovenkarspel, Broek op Langendijk, Gallantsoog, Castricum, Edam, Egmond aan Zee, Egmond binnen, Enkhuizen, Graft, Grootebroek, Haren karspel, Heerhugowaard, Heiloo, Helder, Hensbroek, Hoogkarspel, Hoogwoud, Hoorn, Katwoude, Koedijk, Kwadijk, Limmen, St. Maarten. Medemblik, Middelie, Midwoud, Nibbixwoud, Nieuwe-Niedorp, Noord-Scharwoude, Obdam, Oosthuizen, Opmeer, Opperdoes, Oterleek, Oudendijk, Oude-Niedorp, Oudkarspel, Oudorp, St. Pancras, Petten, Purmerend, de Kijp, Schagen, Schellinkhout, Schermerhorn, Schoorl, Spanbroek, Sybekarspel, Twisk, Ursem, Venhuizen, Warder, Warmenhuizen, Wervershoof, Westwoud, Wieringen, Wieringerwaard, Winkel, Wognum, Wijdenes, Zuid- en NoordSchermer, Zuid-Scharwoude, Zwaag, Zijpe, benevens het eiland Texel. 14. Het gebied van Ooes : de gemeenten in de provincie Zeeland. 15. Het gebied van Utrecht : de gemeenten in de provincie Utrecht, benevens de gemeenten Barneveld, Hoevelaken, Nijkerk, Scherpenzeel. 16. Het gebied van Zwolle, de gemeenten : Avereust, Blankenham, Blokzijl, Dalfser, Doornspijk, Elburg, Ermelo, Genemuiden. Giethoorn, Grafhorst, Gramsbergen, den Ham, Hardenberg (Ambt), Hardenberg (Stad), Harderwijk, Hasselt, Hattem, Heino, Kampen, Kamperveen, Kuinre, Nieuwleusen, Oldebroek, Oldemarkt, Ommen, Putten, Baalte, Staphorst, Steenwijk, Steenwijkerwold, Vollenhove (Ambt), Vottenhove fStad); Wanneperyeen — 58 — Wilsum, Wijhe, IJsselmuiden, Zalk en Veecaten, Zwartsluis, Zwolle, Zwollerkerspel, benevens het. eiland • Urk. 1 17. Het gebied van Enschedé, de gemeenten : Almelo, Borne, Delden (Ambt), Delden (Stad), Denekamp, Diepenheim, Enschedé, Goor, Haaksbergen, Hellendoorn, Hengelo, Holten, Lonneker, Losser, Markelo, Oldenzaal, Ootmarssum, Rijssen, Tubbergen, Vriezenveen, Weerselo, Wierden. 18. Het gebied van Maastricht, de gemeenten in de provincie Limburg, behalve de onder 26 en 5c genoemde. III. De eilanden Vlieland en Terschelling worden ingedeeld bij het gebied van den provincialen keuringsdienst voor waren en andere artikelen voor Friesland. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Nederlandsclie Staatscourant zal worden geplaatst. Het Loo, 19 Juli 1920. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalperse. Besluit van 5 Augustus 1920, 8. 685, tot vaststelling van het formulier van afkondiging van plaatselijke verordeningen op de keuring van waren. Wij WILHELMINA, bkz, . Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 17 Juni 1920, n° 10822, afdeeling Volksgezondheid ; Gezien artikel 10, eerste lid van de Warenwet, Staatsblad 1919, n\ 581 ; Overwegende, dat bij algemeenen maatregel van bestuur moet worden vastgesteld het formulier van afkondiging voor de ' verordeningen op de keuring van waren; Den Baad van State gehoord (advies van 20 Juli 1920, n°. 41); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid van 30 Juli 1920, n°. 13640, afdeeling Volksgezondheid; oMfcl Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen : Art. 1. Het formulier van afkondiging 1 Aldus gewijzigd bij KL. B. van 9 Febr. 1924, n°. 44, Stct. n°. 30. — 59 — bedoeld in artikel 10, eerste lid der Warenwet Staatsblad 1919, n°. 581, luidt: „De burgemeester en wethouders van doen te weten, dat door den raad dier gemeente in zijne vergadering van is vastgesteld de volgende verordening : (titel der verordening) (inhoud der verordening) zijnde deze verordening door de Gedep. Staten van bij besluit van (bij Koninklijk besluit van ) goedgekeurd". En is hiervan afkondiging geschied waar het behoort, den enz." Ingeval van toepassing van artikel 197 der Gemeentewet worden de woorden: „bij besluit van goedgekeurd" vervangen door de woorden : „goedgekeurd blijkens het niet inzenden van hunne beslissing of van bericht de beslissing verdagende, binnen twee maanden na den dag, waai op de verordening hun is aangeboden". 2. In het geval, bedoeld in artikel 9, derde lid der Warenwet, Staatsblad 1919, n". 581, luidt het formulier van afkondiging, bedoeld in artikel 10, eerste lid dier wet, aldus : „De burgemeester en wethouders van doen te weten, dat door de Gedeputeerde Staten van bij besluit van is vastgesteld de volgende plaatselijke verordening : (titel der verordening) (inhoud der verordening) En is hiervan afkondiging geschied waar het behoort, den enz." 3. Dit besluit treedt in werking met ingang van een door Ons te bepalen dag. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en in afschrift aan den Raad van State zal worden gezonden. Soestdijk, den 5den Augustus 1920. WILHELMENA. De Minister van Arbeid, Aalberse. (Uitgeg. 3 Sept. 1920 ) — 60 — Schrijven van den Minister van Arbeid van 24 November 1920, n°. 143 D, Afd. V, aan Gedeputeerde Staten van Drenthe betreffende uitvoering Warenwet. (Bijv. Stbl. 1920, n». 245.) 's-Gravenhage, 24 November 1920. In verband met een mij door Gedeputeerde Staten der provincie Limburg te dezen aanzien gestelde vraag deel ik Uw college mede, dat naar mijne meening de Gezondhe;dscomm'ss;es n*et behoeven te worden gehoord door de Gemeentebesturen en den betrokken inspecteur van de Volksgezondheid niet behoeft te worden gehoord door Uw college bij de behandeling van verordeningen als bedoeld in artikel 6 der Warenwet (Staatsblad 1919 n°. 581), indien n.1. deze verordeningen niets anders bevatten dan hetgeen geregeld is bij de bij mijn schrijven van 7 Mei 1920, n°. 7391, Afd. Volksgezondheid (1) te Uwer kennis gebrachte concept-verordening, welke is opgesteld in overleg met de inspecteurs. De Minister van A rbeid, voor den Minister, De Secretaris-Generaal, A. L. Scholtens. Besluit van den oden Januari 1921, S. 5, tot uitvoering van artikel 6, 3de lid, en artikel 23, 3de lid der Warenwet (S. 1919, n°. 581). Wij WILHELMLNA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 7 December 1920, n°. 148 D, afdeeling Volksgezondheid; Gelet op de artikelen 6, 3de lid en 23, 3de lid, der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Gez en het advies van de Commissie bedoeld in artikel 17 dier wet; Den Raad van State gehoord (advies van 21 December 1920, n°. 38); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid van 3 Januari 1921, n°. 265 D, afdeeling Volksgezondheid; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen : Art. 1. Bij den opslag van in beslag genomen waren wordt een gedagteekende staat opgemaakt, vermeldende den aard, de hoeveelheid, de verpakking, den toestand, de herkomst, de — 61 — op het tijdstip van inbeslagneming door of namens den directeur van den keuringsdienst geschatte waarde van de waren en zoo mogelijk ook den inkoopsprijs. Deze staat wordt door of namens den directeur van den keuringsdienst onderteekend. Een afschrift van dezen staat wordt verstrekt aan dengene, bij wien de waren zijn in beslag genomen. 2. De bewaring van in beslag genomen waren geschiedt onder zoodanige voorzorgen dat: a. verandering of waardevermindering zooveel mogelijk wordt voorkomen; b. de herkomst der waren steeds behoorlijk vaststaat. 3. In plaats van te worden bewaard kunnen voor menschelijk gebruik ongeschikt gemaakt worden: a. alle waren, waarvan door onmiddellijk ongeschikt maken een verdere waardevermindering kan worden voorkomen; 6. alle waren, die door intredend bederf hinderlijk worden voor de omgeving. 4. Het ongeschikt maken van waren voor menschelijk gebruik geschiedt op dusdanige wijze, dat de waarde der waar voor andere doeleinden nog zooveel mogelijk behouden blijft. 5. De ambtenaren, bedoeld in artikel 21 der wet, zijn bevoegd, om, indien zij zulks gewenscht achten, aan monsters volle melk, afgeroomde melk en zoeten room als bederfwerend middel per Liter aan het monster toe te voegen 1 gram kaliumbichromaat of 1,5 c.M.3 formaline (voldoende aan de eischen van de Nederlandsche Pharmacopee). 6. Dit besluit treedt in werking met ingang van een door Ons te bepalen dag. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in - het Staatsblad zal worden geplaatst en in afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den oden Januari 1921. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalbbbse. (Uitgeg. 25 Jan. 1921.) — 62 — Circulaire, van den Minister van Arbeid van 16 Maart 1921, n°. 573 D, afd. V, aan Gedeputeerde Staten der verschillende provinciën, betreffende uitvoering artikel 13 der Warenwet. (Bijv. Stbl. 1921, n° 81.) 's-Gravenhage, 16 Maart 1921. Ik heb aan de Koningin het voorstel gedaan het K. B. van 30 September 1920, Stbl. 706, in te trekken en een geheel nieuw besluit vast te stellen, waarin met verschillende door enkele gemeentebesturen achteraf gemaakte opmerkingen nog is rekening gehouden. ■ Bij nadere beschouwing heb ik het beter geacht, dat van den keuringsdienst een afzonderlijk bedrijf gemaakt wordt. Niet alleen toch, geldt het hier een intercommunalen dienst, die scherp van de gewone gemeentediensten dient te worden afgescheiden, maar bovendien moet ik erkennen, dat verschillende bepalingen in het K. B. (o. a. die, welke van afschrijving op gebouwen etc. spreken) een afzonderlijken bedrijfsvorm min of meer onderstellen. De raden der centrale gemeenten zullen dus nu met" toepassing van art. 114ó»s van de Gemeentewet voor den keuringsdienst een afzonderlijk financieel en administratief beheer instellen. Voorts is aan de besturen der centrale gemeenten de bevoegdheid voorbehouden tot af- en overschrijving op de posten der begrooting. Daardoor zul het indienen van aanvullingsbegrootingen met allen daaraan verbonden omslag beperkt kunnen blijven tot het geval, dat de post „onvoorzien" niet toereikend is om eventueele tekorten op andere posten te dekken. In verband met het bovenstaande zullen de besturen der centrale gemeenten een afzonderlijke bedrijfsbegrooting aan Gedeputeerde Staten ter goedkeuring moeten inzenden. De totstandkoming van het K. B. kan spoedig worden tegemoet gezien. De Minister van Arbeid, Aalberse. Besluit van den 18den Maart 1921, S. 592. strekkende tot uitvoering van artikel 13 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581), zooals dit is gewijzigd bij besluit van 28 Juli 1924, S. 387. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van — 63 — Arbeid van 2 Februari 1921 n°. 387 D, Afdeeling Volksgezondheid; Gelet op artikel 13, lste lid der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Den Raad van State gehoord (advies van 22 Februari 1921, n°. 30); Gezien het nader rapport van Onzen Mirister van Arbeid van 16 Maart 1921, n°. 573 D, Afdeeling Volksgezondheid; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen : Art. 1. In dit be.-luit wordt verstaan onder: o. „Onze Minister", de Minister van Arbeid ; b. „de wet", de Warenwet (Staatsblad 1919 n". 581); c. „de centrale gemeente", de gemeente, wa'sr de keuringsdienst is gevestigd ; d. „de kringgsmeenten", de overige binnen het gebied van den keuringsdienst gelegen gemeenten ; e. „Gedeputeerde Staten", de Gedeputeerde Staten vrn de provincie waarin de centrale gemeente is gelegen. 2. De toekenning van een Rijksbijdrage als bedoeld in artikel 13 der wet geschiedt onverminderd het bepaalde in artikel 4 der wet onder de volgende voorwaarden : 1°. De Raad van de centrale gemeente stelt met toepassing van artikel 1146«« van de Gemeentewet voor den keuringsdienst een afzonderlijk financieel en administratief beheer in. Met dit beheer worden belast burgemeester en wethouders der centrale gemeente. Bij de begrooting voor den keuringsdienst kan het bestuur der centrale gemeente zich de bevoegdheid voorbehouden tot af- en overschrijving op de posten der begrooting. 2°. De dienst werkt zonder onderscheid van gemeente of personen in het geheele gebied ter uitvoering van de wet en van de krachtens de wet gegeven voorschriften. 3°. De dienst moet staan onder leiding van een directeur-scheikundige. Aan den dienst moeten zijn verbonden : o. twee of meer scheikundigen, die eene wetenschappelijke opleiding hebben genoten. Bovendien moet, tenzij aan het bestuur der centrale gemeente door Gedeputeerde Staten of in het geval bedoeld bij artikel 8 der wet door — 04 - Ons ontheffing van deze verplichting wordt verleend, de dienst de beschikking hebben over één of meer veeartsen (die geen particuliere praktijk uitoefenen) en wel, hetzij uitsluitend ten eigen behoeve, hetzij gezamenlijk met een anderen dienst. b. Een voldoend aantal keurmeesters. Onze Minister kan nadere voorschriften geven met betrekking tot de bevoegdheid om als keurmeester op te treden. 4°. Aan de goedkeuring van Onzen Minister zijn onderworpen : o. de algemeene organisatie van den dienst; b, het koopen, huren of stichten van gebouwen voor clen dienst, benevens alle verbouwingen of uitbreidiiigen van de tot den dienst behoorende gebouwen, alsmede het koopen, in erfpacht of opstal nemen van den voor de stichting der dienstgebouwen benoodigden grond, onderscheidenlijk de aanwijzing van reeds aan de gemeente krachtens eenig zakelijk recht toebehoorenden grond en de terzake voorgenomen overeenkomsten ; c. de benoeming van personeel na 1 Augustus 1924. 1 5°. De Raad der centrale gemeente draagt zorg, dat het aan den dienst te verbinden personeel vóór zijn aanstelling geneeskundig wordt onderzocht op lichamelijke geschiktheid en dat geen personeel in dienst wordt genomen of gehouden, dat gevaar oplevert voor verspreiding van nader door Onzen Minister aan te wijzen ziekten, alsmede dat peisoneel, zoolang dat gevaar aanwezig is, geen dienst doet. 2 Onder lichamelijke geschiktheid wordt, voor zoover het personeel van den keuringsdienst betreft, dat met onderzoek of met opsporing van overtredingen is belast, ook verstaan : „het afwezig zijn van .kleurenblindheid". De Raad der centrale gemeente stelt onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten bepalingen vast betreffende bet toekennen van wacht- 1 Aldus gewijzigd' bij Besluit van 2S Juli 1924, S. 387. 2 Bij beschikking van den 'Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 16 Maart 1923, Stct. n°. 54, zijn als die ziekten aangewezen : febris typhoïdea, paratyphus, bacillaire dysenterie, Aziatische cholera, diphthcrie, roodvonk, tuberculose en lepra. — 66 — geld aan personeel, dat op grond van de voorgaande bepaling uit den gemeentedienst is ontslagen. 6°. Aan den hoofdinspecteur en aan de betrokken inspecteurs van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid, die belast zijn met het toezicht op de naleving van de Warenwet, wordt te allen tijde toegang verleend tot de terreinen en gebouwen van den dienst. 7°. Het bestuur van de centrale gemeente is gehouden Onzen Minister benevens de onder 6 bedoelde ambtenaren van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid, desgevraagd, alle verlangde inlichtingen den dienst betreffende, desgewenscht ook schriftelijk, te verschaffen. 8°. Het bestuur der centrale gemeente is gehouden de gebouwen en goederen, tot den keuringsdienst behoorende, behoorlijk te onderhouden, en zorg te dragen, dat de dienst naar behooren blijft werken. De gebouw en, voor zoover eigendom der centrale gemeente, en de goederen moeten ten genoegen van Onzen Minister worden verzekerd tegen brandschade. 9°. Aan het Rijk moet worden uitgekeerd de helft van den opbrengst van gebouwen en grond, welke niet meer voor den keuringsdienst worden gebruikt en aan derden zijn verkocht, doch alleen voor zoover het Rijk de helft van de kosten van aankoop of de helft van de stichtingskosten heeft gedragen. 10°. Jaarlijks zendt het bestuur der centrale gen eente de begrooting van den keuringsdienst voor het volgend dienstjaar alsmede de balans en verlies- en winst-rekening van dien dienst voor het afgeloopen dienstjaar met de toelichting tot die stukken ter goedkeuring, respectievelijk vaststelling aan Gedeputeerde Staten toe. Deze toezending geschiedt niet later dan de toezending der gemeentebegrooting en van de rekening er verantwoording van de centrale gemeente aan Gedeputeerde Staten. Gelijktijdig zendt het bestuur der centrale gen eente een afschrift der in het eerste lid bedoelde stukken aan de besturen der kringgemeenten. Eventueele aanvullingsbegrootingen voor den keuringsdienst worden zoo spoedig mogelijk met de toelichtende stukken.in twee-voud aan S. & J n«. 99 3e dr. 3 — 66 — Gedeputeerde Staten toegezonden en in afschrift aan de besturen der kringgemeenten medegedeeld. De besturen der kringgemeenten kunnen binnen een maand na de toezending van de in het derde en vierde lid van dit nummer bedoelde stukken hun opmerkingen deswege aan Gedeputeerde Staten doen toekomen. 11°. Jaarlijks vóór den eersten Juni, zendt het bestuur van de centrale gemeente aan Onzen Minister, aan den betrokken Hoofd-inspecteur en den betrokken inspecteur van de volksgezondheid, aan Gedeputeerde Staten en aan de besturen van de kringgemeenten een door den directeur van den keuringsdienst opgemaakt en onderteekend verslag omtrent de bevindingen en handelingen van den keuringsdienst in het afgeloopen kalenderjaar. Aan het voor Onzen Minister bestemde exemplaar van dit verslag wordt toegevoegd een staat van het aan den dienst verbonden personeel, benevens een staat van de gebouwen en goederen van den dienst. Tn dit verslag bevindt zich een verzamelstaat, waarin wordt opgenomen : a. het totaal aantal onderzoekingen van iedere waar in het afgeloopen dienstjaar verricht, in de centrale gemeente en in iedere der kringgemeenten ; 6. het totaal aantal partijen van iedere waar, dat ter plaatse en dat naar aanleiding van het onderzoek in het laboratorium werd afgekeurd ; c. het totaal aantal inspectiën van winkels, opslagplaatsen, pakhuizen, fabrieken, enz. door het personeel van den dienst in het afgeloopen jaar verricht, in de centrale gemeente en in iedere der kringgemeenten; d. het totaal aantal der bijzondere onderzoekingen als bedoeld onder n°. 12 van dit artikel met vermelding van den aard en de bijzonderheden van die onderzoekingen. Onze Minister is bevoegd nadere voorschriften te ge-ven nopens de inrichting van het bovengenoemd verslag. 12°. De Raad der centrale gemeente draagt zorg, dat van alle diensten, door den keuringsdienst ten behoeve van de centrale gemeente, van een kringgemeente of van particulieren, die ingezetenen zijn van de centrale gemeente — 67 — of een der kringgemeenten, bewezen, welke buiten verband staan met de uitvoering van de bepalingen krachtens de wet gegeven, afzonderlijk aanteekening wordt gehouden en dat afzonderlijk boek wordt gehouden van alle vergoedingen deswege genoten. Bedoelde vergoedingen zijn verschuldigd volgens een bijzonder tarief, dat de Raad der '.centrale gemeente, met inachtneming van de artikelen 232—236 en ?54 der Gemeentewet, [vaststelt. I Indien naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, of in het geval, bedoeld bij artikel S der wet van Ons, door het verleenen van bijzondere diensten als bovenbedoeld de keuringsdienst te zeer aan znne bestemming wordt onttrokken, zijn Gedeputeerde Staten, respectievelijk Wij bevoegd te bepalen, dat het verleenen van bedoelde diensten telkens vooraf aan hun, respectievelijk Onze goedkeuring moet worden onderworpen. 3. De verzoeken om eene Rijksbijdrage als bedoeld in artikel 13, 1ste lid der wet, worden door het bestuur der centrale gemeente met de daarbij behoorende stukken binnen drie maanden na goedkeuring door Gedeputeerde Staten van de begrooting voor den keuringsdienst voor het jaar, waarop het verzoek betrekking heeft, daaronder begrepen eventueele aanvullingsbegrootingen gericht tot Onzen Minister. Onze Minister beslist binnen drie maanden nadat het verzoek inkwam cn stelt het bedrag der bijdrage vast na den betrokken inspecteur van de volksgezondheid te hebben gehoord. I De bijdrage wordt vastgesteld op den grondslag van het bedrag, waarmede het totaal der voor het betrokken jaar geraamde uitgaven het totaal der geraamde inkomsten (daaronder niet begrepen de bijdragen der kringgemeenten en van het Rijk) overtreft, li De bijdrage wordt uitgekeerd aan de centrale gemeente. Verzoeken om toekenning van Rijksbijdragen in de kosten van den keuringsdienst, die na den gestelden termijn worden ingediend, blijven buiten behandeling. n 4. Bij het verzoek om een Rijksbijdrage moet worden overgelegd : — 68 — a. eene volledige en uitgewerkte opgave van alle voor het betrokken dienstjaar geraamde exploitatiekosten, onderscheiden in : 1°. salarissen en bijdragen in en toeslagen op pensioenen voor het personeel alsmede eventueel te verleenen wachtgelden aan op grond van artikel 2 onder 5 buiten dienst gesteld personeel; 2°. chemicaliën; 3°. instrumenten en utensiliën ; 4°. boeken en tijdschriften ; 5°. water, gas en eleetriciteit; 6°. administratiekosten; 7°. kosten van bewaring van in beslag genomen goederen ; 8°. transportmiddelen; 9°. herstel en onderhoud, zoowel van gebouwen als laboratoriuminrichting en transportmiddelen ; 10°. brandstoffen; 11°. aankoop van monsters, als bedoeld in artikel 21, 2de lid der wet; 12°. reis- en verblijfkosten van het personeel ; 13°. huishuur of rente van stiehtingskosten van het laboratorium en verdere gebouwen van den dienst overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, alsmede rente van de aanschaffingskosten van den inventaris der dienstgebouwen ; 14°. afschrijving wegens waardevermindering van de tot den dienst behoorende gebouwen, voor zoovel deze laatste eigendom zijn van de centrale gemeente, e.w. overeenkomstig het bepaalde in artikel 5; 15°. kosten van verzekering tegen brandschade ; 16°. grondlasten, voor zoover de gebouwen van den dienst en de daartoe behoorende grond krachtens eigendom of eenig zakelijk recht in het bezit zijn van de centrale gemeente alsmede voor het geval de bij de dienstgebouwen behoorende grond in erfpacht of opstal is verkregen, het bedrag van den jaarlijkschen canon ; 17°. diverse uitgaven, voor . zoover niet vallende onder een der voorgaande posten; 18°. onvoorziene uitgaven; 6. eene volledige en uitgewerkte opgave van alle voor het betrokken dienstjaar terzake van — 69 — den keuringsdienst geraamde baten, daaronder begrepen de vergoedingen wegens door den keuringsdienst te verrichten onderzoekingen; van de bijdragen der centrale gemeente en der kringgemeenten als bedoeld in artikel 13, 1» lid der wet, benevens ontvangsten voor buiten dienst gestelde goederen, behoorende tot den keuringsdienst. De noodige bewijsstukken worden ingeval en voor zoover Onze Minister zulks verlangt, «an dezen overgelegd. 5. Bij de raming van de jaarlijksche kosten van den dienst als bedoeld in artikel 13, le lid, der wet, worden de volgende voorschriften in acht genomen: o. wordt de dienst gevestigd in een huurhuis, dan wordt de huurprijs op de exploitatiebegrooting gebracht; 6. wordt de dienst gevestigd in een perceel, dat reeds vroeger eigendom van de gemeente was, dan wordt een nader door Onzen Minister aan te wijzen percentage van de geschatte waarde van het perceel alsmede van den daarbij behoorenden grond, voor zoover aan de gemeente in eigendom behoorende, als vergoeding van rente van het stichtingskapitaal op de exploitatiebegrooting gebracht. De schatting van de waarde van het perceel en eventueel van den daarbij behoorenden grond geschiedt door drie deskundigen, waarvan één wordt aangewezen door Onzen Minister, één door Burgemeester en .Wethouders der centrale gemeente en de derde door Onzen Commissaris in de provincie, waarin de centrale gemeente is gelegen; c. wordt de dienst gevestigd in een opzettelijk daarvoor gebouwd perceel, dan wordt op de exploitatiebegrooting gebracht een nader door Onzen Minister aan te wijzen percentage der stiehtingskosten als vergoeding van rente van het stichtingskapitaal; d. wordt de dienst gevestigd in een perceel, dat reeds vroeger eigendom van de gemeente was, doch dat na het in werking treden van de wet verbouwd of uitgebreid is, dan wordt een nader door Onzen Minister aan te wijzen percentage van de geschatte waarde van het perceel vóór de verbouwing of uitbreiding op de exploitatiebegrooting gebracht, vermeerderd met een nader door Onzen Minister aan te wijzen percentage van de verbouwings- of uitbreidingskosten (daaronder begrepen kosten van eventueel voor de verbouwing of uitbreiding aan te koopen grond). De schatting van de waarde van het perceel vóór de verbouwing of uitbreiding geschiedt overeenkomstig het bepaalde onder b, 2de lid, van dit artikel; e. aflossing van de kósten van gebouwen of van de inrichting daarvan mag niet op de exploitatiebegrooting worden gebracht; /. wegens waardevermindering mag als afschrijving op de exploitat iebegrooting worden gebracht een bedrag van ten hoogste 1% pCt. ten honderd van: o) de waarde van de. bestaande gebouwen berekend naar de geschatte waarde; 6) de kosten van nieuw gebouwde perceelen en van verbouwing of uitbreiding sedert het in werking treden van de wet van bestaande gebouwen; g. afschrijving op de waarde van de inrichting van de laboratoria en verdere dienstgebouwen mag niet op de exploitatiebegrooting worden gebracht; h. de afschrijvingen, onder / bedoeld, moeten bij de berekening van de rentevergoeding, in dit artikel aangegeven, in aanmerking worden genomen. 1 6. Vooi de vaststelling van de bijdrage uit 's Rijks kas in de jaarlijksche kosten van den dienst, als bedoeld in artikel 13, 1ste lid der wet, worden bedoelde kosten, geraamd overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, na aftrek van de terzake van den dienst geraamde baten met uitzondering van de bijdrage der centrale gemeente en die der kringgemeenten gedeeld door t vee; van de aldus verkregen uitkomst wordt afgetrokken de rente 'en afschrijving van de helft der kosten van oprichting en eerste inrichting, respectievelijk van verbouwing of uitbreiding, indien het Rijk in genoemde kosten voor de helft heeft bijgedragen. De kringgemeenten dragen in geen geval in de rente en afschrijving dezer kosten bij. 7. Onverwijld na goedkeuring van de be- 1 Het onder h. bepaalde is ingelascht b K. B. van 28 Juli 1924, S. 387 en met ihgan van 1 Jan. 1925 in werking getreden. — 71 — grooting van den keuringsdienst (daaronder begrepen eventueele aanvullingsbegrobtingen) door Gedeputeerde Staten, geven deze aan de besturen der centrale gemeente en der kringgemeenten kennis van het bedrag, dat als bijdrage in de kosten van den keuringsdienst voor het volgend dienstjaar ten laste van elke gemeente komt. Wordt het besluit van Gedeputeerde Staten tot goedkeuring van de begrooting van den keuringsdienst (daaronder begrepen eventueele aanvullingsbegrootingen) door Ons vernietigd, dan zenden Gedeputeerde Staten eene nadere kennisgeving, als bedoeld in het voorgaande lid onverwijld na de definitieve goedkeuring van de begrooting. 8. De berekeriing van de bijdrage die ten laste van iedere gemeente komt, zal geschieden volgens het bevolkingscijfer op den laatsten December van het jaar voorafgaande aan dat waarin de begrooting is samengesteld. Bij verschil van meening over het bedrag der door ieder der kringgemeenten verschuldigde bijdrage tusschen Gedeputeerde Staten en één of meer der kringgemeenten of de centrale gemeente, kunnen de besturen dier kringgemeenten of van de centrale gemeente binnen twee weken na de ontvangst der kennisgeving, bedoeld in artikel 7, bij Ons tegen de beschikking van Gedeputeerde Staten in beroep komen. Onze beslissing wordt in afschrift aan Gedeputeerde Staten en aan de besturen der centrale gemeente en der betrokken kringgemeenten medegedeeld. 9. De bijdragen der kringgemeenten moeten in haar geheel worden voldaan vóór of op den lsten Juli van het jaar, waarop de bijdragen betrekking hebben of, voor het geval Gedeputeerde Staten de kennisgeving, bedoeld in artikel 7, eerst na dezen datum hebben gedaan, binnen een maand nadat de besturen der kringgemeenten bedoelde kennisgeving hebben ontvangen, . Bij verzuim van tijdige voldoening is over de verschuldigde bijdrage Vu ten honderd aan rente verschuldigd voor iederen dag, welken het betrokken gemeentebestuur in gebreke is. 10. Blijkt uit de verlies- en winstrekening van den keuringsdienst over het afgeloopen — 72 — dienstjaar, dat de uitgaven over dit jaar na aftrek der ontvangsten lager zijn geweest dan de raming, dan zullen Gedeputeerde Staten onverwijld na vaststelling van de balans en verlies- en winst-rekening aan Onzen Minister en aan de besturen, der centrale gemeente en der kringgemeenten kennis geven, welk bedrag het Rijk en ieder der hiergenoemde gemeenten over het voorafgaande jaar te veel betaald hééft. Dit bedrag wordt in mindering gebracht van de eerstvolgende jaarlijksche storting of stortingen. Wordt in oen loop van het dienstjaar de raming der uitgaven overschreden of blijkt na afloop van het dienstjaar uit de verlies- en winstrekening, dat de ontvangsten beneden de raming zijn gebleven, dan wordt, voor zoover geen aanvullingsbegrooting is opgemaakt, het eventueel nadeelig saldo na vaststelling, van de balans en verlies- en winstrekening door Gedeputeerde Staten, overgebracht op de begrooting voor het voleend dienstjaar. ai 11. Wanneer het bestuur van de centrale gemeente een der in dit besluit genoemde voorwaarden niet naleeft, kan, na schriftelijke aanzegging daarvan, door Onzen Minister aan het bestuur der centrale gemeente iedere toezegging van een bijdrage worden teruggenomen. 12. Ons besluit van 30 September 1920 (Staatsblad n°. 766) vervalt. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, Idat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State en aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, den 18den Maart 1921. WILHELMINA. I ' De Minister van Arbeid, Aalbebse. (Vitgeg. 12 April 1921.) Besluit van den 2(isten Maart 1921, S. 63S, tot aanwijzing van de artikelen, welke volgens artikel 1 der Warenwet 1919 (Staatsblad n°. 581) zullen worden beschouwd; als „waren" in den zin dier wet. Wij WIüHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van — 73 — Arbeid van 20 December 1020, n°. 217 D, af. deeling Volksgezondheid; Gelet op het bepaalde bij artikel 1, 1°., der Warenwet 1919 {Staatsblad n° 581); Gezien het advies van de commissie, bedoeld in artikel 17 dier wet; Den Raad van State gehoord!' (advies van 18 Januari 1921, n°. 40); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid van 22 Maart 1921, nf. liül I), afdeeling Volksgezondheid; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen : Als „waren" in den zin van artikel 1 der Warenwet 1919 (Staatsblad n°. 581) «dien worden beschouwd de volgende artikelen : '" 1°. alle grondstoffen, ook kleur-, reuk- en smaakstoffen, alsmede conserveermiddelen, die bestemd zijn of gebruikt worden voor of bij de bereiding van eet- of drinkwaren;1 2°. alle artikelen bestemd of gebruikt voor verpakking van eet- en drinkwaren; 3°. behangsel, zoowel van papier als van andere grondstof vervaardigd, meubelstof en gordijnstof ; 4°. kinderspeelgoed; 6°. caoutchoucartikelen, voor zoover zij gebruikt worden bij de voeding van kinderen ; 6°. toiletartikelen en kosmetische middelen ; 7°. eet- en drinkgerei; 8°. wasch-, bleek-, poets- en schoenkleurmiddelen ; 9°, verdelgingsmiddelen voor insecten of ander gedierte. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en in afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 26sten Maart 1921. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalberse. (Uitgeg. 14 April 1921.) In het Staatsblad staat „drinkwater' — 74 — Beschikking van den Minister van Arbeid van 6 Mei 1921, Ned. 'Staatscourant n°. 87, tot uitvoering van artikel 21, 2° lid, der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581.) De Minister van Arbeid : Gelet op art. 21, 2de lid, der Warenwet (Staatsblad 1919 n°. 581); Heeft goedgevonden te bepalen: I. Bij elke monsterneming geldt in het algemeen, dat het monster zoo nauwkeurig mogelijk de gemiddelde samenstelling van de bemonsterde partij dient weer te geven. Te 'dien einde wordt, waar dit mogelijk is, de te bemonsteren voorraad goed dooreengemengd, waarna een gedeelte als monster wordt genomen. In die gevallen waar de grootte der partij, de wijze van verpakking of de aard der te bemonsteren stoffen eene dergelijke dooreenmenging van den geheelen vooiraad niet mogelijk doen zijn; worden van verschillende plaatsen der partij voetstoots kleine gedeelten genomen, waarna deze in goed gereinigd vaatwerk, of op eene schoone onderlaag, zoo mogelijk onder klein maken der grootere stukken, zorgvuldig worden gemengd, waarna van dit mengsel het monster wordt getrokken. Waar het mogelijk is, dient bij de monsterneming gebruik te worden gemaakt van monsterboren. Van in het klein verpakte of opgemaakte waren of artikelen kunnen ook enkele eenheden in ongeschonden, origineele verpakking als monster worden genomen. Monsters bestemd voor bacteriologisch onderzoek moeter, voor zoover dit mogelijk is, in oorspronkelijke 'verpakking worden genomen ; waar dit niet mogelijk is, dienen zij genomen te worden onder de voor dat doel gebruikelijke voorzorgen. • De grootte der te nemen monsters, die in de eerste plaats afhankelijk is van den aard van het in te stellen onderzoek, wordt vastgesteld door of namens den directeur van den keuringsdienst. Van het algemeen voorschrift, dat elk monster de gemiddelde samenstelling der bemonsterde partij dient weer te geven, kan worden afgeweken, indien het noodig mocht blijken om — 75 — slechts bepaalde gedeelten eener • partij te bemonsteren; in die gevallen behoort dit bij de aanteeken;ngen der monsterneming vermeld te worden. II. De verpakking der genomen monsters behoort dusdanig te geschieden, dat verlies van bestanddeelen, alsmede verandering van eigenschappen, samenstelling, hoedanigheid of toestand zooveel mogelijk wordt voorkomen, in zooverre deze veranderingen van invloed op de beoordeeling zouden kunnen zijn. Bij voorkeur dient als verpakkingsmateriaal van glas of aardewerk gebruik gemaakt te worden ; waar dit zonder bezwaar mogelijk is kan ook papier of metaal gebezigd worden. Het verpakkingsmateriaal dient volkomen rein te zijn. Terstond na de vulling wordt de verpakking gesloten, verzegeld en van zoodanig opschrift voorzien, dat de herkomst vaststaat. m. De verzegeling behoort zoodanig te geschieden, dat opening der verpakking zonder beschadiging van verpakkingsmateriaal of van het zegel onmogelijk is; zij dient te geschieden met stempelafdrukken in lak, of met z.g. loodjes door middel van een plombeertang. De belanghebbende heeft onmiddellijk na de verzegeling de bevoegdheid het nonster van zijn zegel te voorzien of met zijne handteekening te waarmerken. IV. Dadelijk na de monsterneming dient daarvan door den monsternemer ranteekening te geschieden in een tot dat doel gehouden zakboekje, waarbij vermeld worden naam en woonplaats van den belanghebbende, plaats, datum en uur van monsterneming, naam van de bemonsterde waar of van het bemonsterde artikel en nummer en merk van de vei pakking ; tevens kunnen andere gegevens, die voor een juiste beoordeeling van belang mochten zijn of welke de monsternemer vermeldenswaard mocht achten, sangeteekend worden. Nadat de rronsters in het laboratorium ontvangen zijn, worden alle gegevens in de daarvoor bestemde registers ingeschreven, met vermelding van den raam van den monsternemer. 's-Gravenhage, 6 Mei 1921. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, A. L. Soholtens. — 76 — Besluit van den Viden AM 1921, S. 673, tot het bepalen van den dag van inwerking treden van de artikelen 1, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 15, 3e lid, 18, 19, 27, 28 en 29 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581) en van het besluit van 5 Augustus 1920 (Staatsblad n°. 685), alsmede tot uitvoering van artikel 15, 3° lid, der Warenwet. Wu W1LHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 12 Mei 1921, n°. 898 D, afdeeling Volksgezondheid ; Gelet op het bepaalde bij de artikelen 15, 3de lid, en 36 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen : Art. 1. De artikelen 1, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 16, 3« lid, 18, 19, 27, 28 ew 29 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581), alsmede Ons besluit van 5 Augustus 1920 (Staatsblad n°. 685) treden in werking : a. voor de gemeenten, welke krachtens Ons besluit van 19 Juli 1920, n°. 33, zooals dit besluit sedert is gewijzigd, behooren tot de keuringsgebieden der gemeenten 's-Gravenhage, Leiden, Dordrecht, Utrecht, Arnhem en Enschede op 1 Juni' 1921 ; 6. voor alle overige gemeenten op 1 Juli 1921 ; echter met dien verstande, dat artikel 6, 2" lid in verband met het bepaalde bij artikel 32, 1° lid der wet voor iedere gemeente wordt geacht in werking te zijn getreden op het tijdstip, waarop de verordening, bedoeld in artikel 32, 1° lid, der wet door den gemeenteraad is vastgesteld. 2. In de gemeenten, waar bij verordening eischen • zijn gesteld, waaraan de waren melk en brood moeten voldoen, kunnen de desbetreffende voorschriften worden gehandhaafd tot bij algemeenen maatregel van bestuur, krachtens artikel 15, le lid, der wet eischen betreffende die waren zullen zijn gesteld. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat voorzoover de — 77 — artikelen 1 en 2 betreft, in het Staatsblad zal worden geplaatst. Het Loo, den 17den Mei 1921. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalbebse. (üitgeg. 31 Mei 1921.) Besluit van den 20sten Mei 1921, S. 731, strekkende tot uitvoering van artikel 34 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581). j Wij WILHELMINA, enz. . Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 13 Mei 1921, n°. 829 P, afdeeling Volksgezondheid; I Gelet op het bepaalde bij artikel 34 van de Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen : Art. 1. In dit besluit wordt verstaan onder : a. „Onze Minister", de Minister van Arbeid ; b. „de wet", de Warenwet (Staatsblad 1919, r°. 581); c. „kringgemeenten", de gemeenten, binnen het gebied van den provincialen keuringsdienst gelegen. 2. De op 1 Januari 1919 in de provinciën Groningen, Friesland en Drenthe bestaande provinciale keuringsdiensten voor waren en andere artikelen blijven na het in werking treden der wet bestendigd onder de navolgende voorwaarden: 1°. de keuringsdiensten strekken zich uit over alle gemeenten in de provincie gelegen en bovendien over die gemeenten buiten de provincie, welke ingevolge de indeeling van het Rijk in keuringsgebieden daartoe zullen worden aangewezen; II0. De artikelen 4 en 6, 3de lid der wet vinden overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat Gedeputeerde Staten, wat betreft artikel 6, 3de lia, in de plaats treden van burgemeester en wethouders der gemeente, waar de keuringsdienst is gevestigd ; III0. Provinciale Staten stellen de noodige verordeningen op den keuringsdienst en Gedeputeerde Staten de noodige instructies voor het personeel van den dienst vast voor zoover de bestaande verordeningen en instructies niet overeenstemmen met de wet. Overigens wor- den de maai . hg^ijSlffljl-j 111111 £ fS (£ I3» £ tS a ?.|^ ff, s| 1 2 3 4 5 6 7 1 In deze kolom o.a. te vermelden datum en nummer van de Koninklijke besluiten houdende toestemming krachtens artikel 5, 2de lid. Behoort bij beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 30 Juli 1924, n°. 7641, Afdeeling Handel en Nijverheid. Model b. Aanvraag tot inschrijving van een watermerk. Onder verwijzing naar artikel 4, vierde lid, van het Papierbesluit (Staatsblad n°. 109 van 1922), zooals dit is gewijzigd bij besluit van 4 Augustus 1923 (Staatsblad n°. 391), bericht ondergeteekende . , (naam, kwaliteit en woonplaats) , dat het (de) door hem vervaardigde — 108 — normaalpapier (normaalpapieren) 1 (of 2 of 3) van heden af tot nadere kennisgeving het in natten toestand op de zeef in het papier aangebrachte watermerk zal (zullen) voeren. 10 monstervellen, van dit watermerk voorzien, zijn bij deze aanvraag gevoegd. Ondergeteekende verzoekt inschrijving van dit watermerk in het Openbaar Register en verklaart bekend te zijn met en zich te onderwerpen aan de regeling ter zake van zulke inschrijving en hare eventueele nietigverklaring, vastgesteld door den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid. 19 - (Handteekening.) Het hierboven aangegeven watermerk is op _ i-;:.-- 19_ onder n°. _'— j in het daarvoor bestemd Openbaar Register, dat gehouden wordt door den Voorlichtingsdienst ten behoeve van den Vezelhandel en de Vezelnijverheid, ingeschreven. Een van het watermerk en het zegel van den dienst voorzien vel is aan dit stuk gehecht. 19 (Onderteekening.) (Stempel van den dienst.) Behoort bij beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 30 Juli 1924, n°. 7641, Afdeeling Handel én Nijverheid. -j.jliji Model c. VERZOEK OM TOESTEMMING tot het aanbrengen van het watermerk „normaal" of van watermerken, die de samenstelling van het papier aanduiden, op andere soorten dan normaalpapier. Ondeigeteekende ;— ,., L... (naam, kwaliteit en woonplaats) verzoekt krachtens artikel 5, tweede lid, van het Papierbesluit (Staatsblad n°. 109 van 1922), zooals dit is gewijzigd bij besluit — 108 — van 4 Augustus 1923 (Staatsblad n°. 391), toestemming om het hieronder aangeduide watermerk : te mogen aanbrengen op de papiersoort, waarvan 10 monstervellen, dit watermerk vertoonende, bij dit verzoek zijn gevoegd. Deze papiersoort beantwoordt aan de volgende omschrijving : De redenen, welke naar zijne (hare) meening grond zouden kunnen opleveren tot het bij uitzondering verleenen dezer toestemming, zijn de navolgende : _• 19 (Handteekening.) De gevraagde toestemming is verleend bij K. B. van ... rl . ■ , n°. ... , „„.., waarvan aanteekening en inschrijving is gedaan op , onder nummer ... , in het daarvoor bestemd Openbaar Register, dat gehouden wordt door den Voorlichtingsdienst ten behoeve van den Vezelhandel en de Vezelnijverheid. Een van het watermerk en het zegel van den dienst voorzien vel is aan dit stuk gehecht. ■ 19 (Onderteekening.) (Stempel van den dienst,) , Behoort bij beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 30 Juli 1924, n°. 7641, Afdeeling Handel en Nijverheid. Besluit van den Hosten April 1922, S. 221, tot uitvoering van de artikelen 14 en 16 der Warenwet (Staatsblad 1919 n°. 681), zooals dat is gewijzigd bij besluit van 16 Maart 1923, S. 78. Wh WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 28 Februari 1922, n°. 95 D, afdeeling Volksgezondheid ; Gelet op de artikelen 14 en 15 der Warenwet, Staatsblad 1919, n°. 581 ; Den Baad van State gehoord (advies van 4 April 1922, n°. 28); Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van Arbeid van 12 April 1922, n°. 171 D, afd. V. ; — 110 — Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen : Art. 1. Dit besluit verstaat onder: 1°. „brood", brood, dat voor den handel bestemd of in den handel gebracht is ; 2°. „keuringsdienst" den keuringsdienst van waren, als bedoeld bij art. 2 der Warenwet, Staatsblad 1919, n°. 581. 2. o. De aanduiding tarwebrood mag uifc sluitend gebezigd worden voor brood, dat geheel of grootendeels uit tarwe, gebuild of ongeil uild tarwemeel of uit een mengsel van deze g rondstoffen is bereid. b. De aanduidingen gebuild tarwebrood, witbrood of wittebrood mogen uitsluitend gebezigd worden voor tarwebrood uit gebuild tarwemeel, of uit een mengsel van gebuild tarwemeel en gebuild roggemeel bereid. c. De aanduidingen ongebuild tarwebrood, bruinbrood, commiesbrood, kropbrood of weitebrood mogen uitsluitend gebezigd worden voor tarwebrood uit tarwe, ongebuild tarwemeel of uit mengsels van tarwe, gebuild en ongebuild tarwemeel al of niet met roggemeel bereid. d. De aanduiding melkbrood mag uitsluitend gebezigd worden voor brood, dat bereid is uit een deeg van tarwebloem en/of roggebloem, aangemaakt met volle melk, waaraan ten hoogste 10 % water is toegevoegd, met dien Verstande, dat, in plaats van volle melk, een daaraan evenredige hoeveelheid volle melkpoeder mag worden gebruikt. e. De aanduiding roggebrood mag uitsluitend gebezigd worden voor brood, dat geheel of grootendeels- uit rogge en/of roggebloem is bereid. /. De aanduidingen brood voor lijders aan suikerziekte en glutenbrood mogen uitsluitend gebezigd worden voor brood, dat in de watervrije kruim ten hoogste 40 % zetmeel bevat. 3. Brood mag niet dan met Onze toestemming en onder door Ons te stellen voorwaarden worden aangeduid met namen, waaruit de aard en de samenstelling niet of niet voldoende blijken, tenzij de namen enkel den vorm of de wijze van bakken aanduiden. 4. Brood mag niet met de aanduiding melkbrood worden verkocht zonder voorzien te zijn - 111 - van een merk in het brood zelf aangebracht, bestaande uit ten minste 4 c.M. hooge en voor den kooper duidelijk leesbare hoofdletters MB.1 5. Het in artikel 4 bedoelde merk moet zijn aangebracht in brood, dat voldoet aan de eischen, in artikel 13 aan melkbrood gesteld. 6. 1. Bij de bereiding, verpakking, behandeling en het vervoer van brood mag niet gebruik gemaakt worden van werktuigen, gereedschappen, vaatwerk, verpakkingsmateriaal of vervoermiddelen, die, voor zoover zij met brood, deeg of de daarvoor gebezigde grondstoffen in aanraking kunnen komen : o. niet in zindelijken toestand verkeeren ; 6. aan brood of deeg lood, zink of andere bestanddeelen kunnen afgeven, die schadelijk voor de gezondheid kunnen zijn of brood of deeg kunnen verontreinigen; c. gereinigd zijn met ander water dan bedoeld in art. 8, onder g, behoudens het bepaalde in het derde lid van genoemd artikel. 7. 1. De bereiding, verpakking, bewaring, behandeling en het vervoer van brood mogen: a. uitsluitend geschieden op zindelijke wijze; b. niet geschieden door personen, die lijden aan zweren, etterende wonden of huidziekten aan het hoofd, aan de handen en/of armen, voor zoover deze personen met deeg of brood in aanraking komen ; c. niet geschieden door personer, die smetstofdragers van typhus, paratyphus, dysenterie of cholera zijn. 2. De bereiding van brood mag uitsluitend geschieden door personen, wier hoofd, handen en armen schoon zijn. 3. Bij vervoer van brood op den openbaren weg moet het brood op deugdelijke wijze beveiligd zijn tegen stof, vuil en insecten. 8. 1. De bereiding, verpakking of behandeling van brood mógen slechts geschieden in ruimten, welke: o. niet dienen als slaap- of woongelegen- 1 In het arrest v. d. H. K. van 26 Nov. 1923, N. J. 1924 blz. 166 is als volgt beslist: Uit het verband met art. 1 van dit K. B., dat onder „brood" verstaat brood, dat voor den handel bestemd of in den handel gebracht is, moet worden afgeleid, dat het vereischte van het merk ook geldt voor als melkbrood aangeduid brood, dat ten verkoop in voorraad is. — 112 — heid of als stal of tot berging van dieren en welke van ruimten, die voor deze doeleinden gebruikt worden, deugdelijk zijn afgescheiden ; b. deugdelijk zijn afgescheiden van mestvaalten, beerputten,' privaten, urinoirs en riolen; c. voldoende schoon gehouden en gelucht zijn; d. voldoende verlicht z^jn; e. geen waren of artikelen bevatten, welke onaangename geuren verspreiden, tenzij deze waren en artikelen zoodanig zijn afgesloten, dat verspreiding van geuren wordt voorkomen ; /. voorzien zijn of in de nabijheid liggen van een voor het gebruik gereede en voldoende waschgelegenheid ten behoeve van de ra de ruimten werkzame personen ; g. zich bevinden in perceelen, waarin een of meer middelen van watervoorziening aanwezig zijn, die water in voldoende hoeveelheid en deugdelijk Voor het gebruik in verband met he* bedrijf opleveren, èn waarin middelen van watervoorziening, die ander water opleveren, niet aanwezig zijn. De aanwezige middelen van watervoorziening worden geacht water overeenkomstig de gestelde eischen op te leveren, zoolang Burgemeester en Wethouders der gemeente of ingevolge het vijfde of zesde lid van dit artikel Gedeputeerde Staten der provinoie, waarin de ruimten gelegen zijn, aan den gebruiker der ruimte eene verklaring van het tegendeel niet hebben afgegeven. 2. Het in het eerste lid onder a, b, c en e bepaalde is ook van toepassing op het bewaren van brood in andore dan luchtdichte1 verpakking. 3. Burgemeester en Wethouders van de gemeente waarin de ruimten gelegen zijn, kunnen van den eisch, dat de ruimten zich bevinden in perceelen, waarin een middel van watervoorziening, dat water in voldoende hoeveelheid en deugdelijk voor het gebruik in verband met het bedrijf oplevert, aanwezig is, ontheffing verleenen onder het stellen van bepaalde voorwaarden, indien naar hun oordeel de omstandigheden zoodanig zijn, dat het bezwaarlijk is, de ruimten aan dien eisch te laten voldoen. ' 4. Burgemeester en Wethouders nemen geen besluit op grond van het hierboven in het eerste lid onder gr of in het derde lid bepaalde, — 113 — dan na ingewonnen advies van den directeur van den keuringsdienst. Zij deelen hun besluit binnen vier weken na ontvangst van bovenbedoeld advies mede aan den directeur van den keuringsdienst en aan den betrokken inspecteur van de Volksgezondheid. 5. De gebruikers of de eigenaars der ruimten, alsmede de betrokken inspecteur van Volksgezondheid kunnen tegen het door Burgemeester en Wethouders, op grond van het hierboven in het eerste lid onder g bepaalde, genomen besluit binnen drie weken, nadat hun dit besluit is medegedeeld, in beroep gaan bij Gedeputeerde Staten van de provincie, waarin de ruimten gelegen zijn; de betrokken inspecteur van de Volksgezondheid kan dit mede doen tegen het verleenen van ontheffingen als bedoeld in het derde lid van dit artikel. ' 1 6. Hebben Burgemeester en Wethouders de in lid 1 onder g bedoelde verklaring op een daartoe strekkend sohriftelijk verzoek van den betrokken inspecteur voor de Volksgezondheid niet binnen twee maanden aan den gebruiker der ruimte afgegeven dan kan de inspecteur een gelijk verzoek schriftelijk indienen bij Gedeputeerde Staten der provincie, waarin de ruimten zijn gelegen, die daarop binnen twee maanden beschikken en overeenkomstig die beschikking de gevraagde verklaring al of niet aan den gebruiker der ruimte afgeven. 9. Voor de bereiding van brood mag niet worden gebruik gemaakt: o. van grondstoffen, die schadelijk voor de gezondheid zijn of kunnen zijn, ondeugdelijk van samenstelling zijn of in ondeugdelijken toestand verkeeren; ö. van deeg, dat andere meel- en zetmeelsoorten, al of niet verstijfseld, bevat, dan die van tarwe en/of rogge afkomstig, tenzij aan het brood een benaming gegeven wordt, waaruit duidelijk blijkt, dat voor de samenstelling van het deeg zulk een andere meel- of zetmeelsoort is gebruikt; c. van stoffen of voorwerpen, die aan de normale grondstoffen vreemd zijn; d. deeg, dat met de voeten is bewerkt. 10. Het keukenzout vrije aschgehalte van de droge stof der kruim mag niet hooger zijn dan : a. 2,4 % bij ongebuild tarwebrood ; — 114 - r. 1,5 % bij melkbrood : c. 1,0 % bij gebuild tarwebrood, ander dan melkbrood. 11. Met uitzondering van klein brood van ten hoogste 100 gram, van krentebrood, dat ten minste 10 % aan krenten, rozijnen en/of sukade bevat en van suikerbrood, dat ten minste 30 % suiker (saccharose) bevat, mag het gewicht van de droge stof van een brood niet laget zijn of meei dan 10 °/0 hooger zijn dan: o. 240 gram of veelvouden daarvan bij gebuild tarwebrood ; b. 225 gram of veelvouden daarvan bij ongebuild tarwebrood ; c. 260 gram of veelvouden daarvan bij roggebrood ; d. 240 gram of veelvouden daarvan bij brood bereid uit deeg, dat andere meel- of zetmeelsoorten, al of niet verstijfseld, bevat, dan van tarwe en/of rogge. 12. Bij het onderzoek of brood voldoet aan een der eischen, in artikel 11 gesteld, wordt als droge stof aangemerkt die hoeveelheid, welke berekend is op het gemiddelde van de gewichten van ten minste 3 brooden van dezelfde soort, voetstoots uit den voorraad genomen. 13. a. Het vetgehalte van de droge stof der kruim van melkbrood moet ten minste 3,0% bedragen. b. 5 gram van het kruimvet van melkbrood moeten, bij onderzoek op het verzadigingscijfer der vluchtige vetzuren, een BeiohertWollny-getal aanwijzen van ten minste 10. 14. 1. Gebuild tarwebrood moet voldoen aan de volgende eischen : o. de reuk moet aangenaam en frisch zijn ; b. de smaak mag niet duf zijn ; , c. de zuurgraad van de kruim mag niet hooger zijn dan 4, tenzij bij de bereiding zuurdeeg is gebruikt; d. insecten, mijten, larven, poppen of spinsels hiervan mogen niet aanwezig zijn; e. het mag noch inwendig, noch uitwendig beschimmeld zijn ; /. het moet vrij zijn van leng. 2. Ongebuild tarwebrood en roggebrood moeten voldoen aan de eischen in het eerste lid van dit artikel onder a, b, d, e en ƒ gesteld. 15. Voor de beoordeeling of brood voldoet — 116 — aan de in artikel 2 onder ƒ en in de artikelen 10, 11, 13 en 14 onder e van dit besluit gestelde eischen, moet het onderzocht worden volgens de in de bijlage van dit besluit aangegeven onderzoekingsmethoden. 16. Deze algemeene maatregel van bestuur kan worden aangehaald onder den titel van Broodbesluit, met vermelding van den jaargang en het nummer van het Staatsblad, waarin hij is geplaatst. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en in afschrift zal worden gezonden aan den Baad van State. 's-Gravenhage, den 2östen April 1922. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalbebse. (Uitgeg. 3 Mei 1922.) Bijlage, behoorende bij het Broodbesluit (Staatsblad 1922 n°. 221). METHODEN VAN ONDERZOEK. Bepaling van de droge stof. Voor de bepaling van de droge stof van het brood wordt een snede brood van ongeveer 50 g. genomen uit het middengedeelte van het brood, in cuben van omstreeks 1 c.M*. gesneden (roggebrood in kleinere ouben), in ruime platte schalen bij een temperatuur van 102°—105° tot constant gewicht gedroogd. Voor de bepaling van de droge stof in de kruim wordt de korst met een scherp mes zuiver weggeschild en ongeveer 50 g. van de kruim op boven aangegeven wijze behandeld. Deze 50 g. moeten genomen worden uit verschillende gedeelten van het geschilde brood, zoodanig, dat de samenstelling zoo goed mogelijk met die der kruim van het geheele brood overeenkomt. Bepaling van het vet in de kruim. Voor de bepaling van het gehalte aan vet in de kruim worden op 25 g. kruim (waarvan het watergehalte bekend moet zijn) 100 o.M*. kokend water gegoten en, na toevoeging van 25 o.M*. zoutzuur, (s. g, 1,13) gedurende 2 uren - 116 — onder terugvloeiing gekookt. Daarna wordt het tot kamertemperatuur afgekoeld en door een nat filter af gefiltreerd. Het hierop achterblijvende wordt met koud water uitgewasschen, totdat de zure reactie is verdwenen. Het filter met de zich daarop bevindende vaste stof wordt eedroogd bij 102°—105° c en vervolgens in een Soxhletapparaat met petroleumaether of tetrachloorstof volledig geëxtraheerd. Het extractiemiddel wordt daarna volledig verwijderd en het kolfje met vet gewogen. Het vetgehalte wordt berekend op de droge stof van de kruim. Bepaling van het Beichert-WoUny getal. Voor de bepaling van het R.W.-getal wordt het broodvet op de volgende wijze verkregen : Op 300 g. broodkruim worden 500 g. kokend water gegoten en na toevoeging van 100 c.M8. zoutzuur (s. g. 1,13) gedurende 2 uren onder terugvloeiing gekookt. Daarna wordt tot kamertemperatuur afgekoeld en vervolgens door een nat filter afgefiltreerd. Het hierop achterblijvende wordt met koud water uitgewasschen, totdat de zure reactie is verdwenen. Het filter met de zich daarop bevindende vaste stof wordt gedroogd bij 102°—105° c. De massa laat zich dan voor het grootste gedeelte zeer gemakkelijk van het papier verwijderen en wordt met het filter in een vetvrije huls, afgesloten door een propje ontvette watten, met petroleumaether of tetrachloorkoolstof uitgetrokken, onder zoodanige omstandigheden, dat aanvankelijk de huls zich bevindt in de kokende vloeistof en later in den damp. Het extractiemiddel wordt daarna volledig verwijderd. Van het zoo noodig gefiltreerde vet worden 5 g. afgewogen (bedraagt de beschikbare hoeveelheid niet 5 g., maar ten minste 2,5 gram, dan wordt tot 5 g. met olie, waarvan het R. W.-getal niet hooger is dan 0,5, aangevuld) en in een droge kolf van ongeveer 300 c.M*. inhoud gebracht en hierbij gevoegd 20 c.M*. glycerine (s. g. 1,23), 2 c.M*. natronloog (s. g. 1,47) en een paar stukjes puimsteen. Op de vrije vlam wordt, onder voortdurend omschudden, zoo lang sterk verwarmd, totdat al het water verdampt is, dientengevolge het schuimen — 117 -- heeft opgehouden en de vloeistof volkomen helder geworden is. Na een weinig bekoeld te zijn, wordt de zeep in 90 c.M8. warm water opgelost en 50 c.M8. verdund zwavelzuur (s. g. 1,03), benevens eenige stukjes puimsteen toegevoegd. Nadat de vetzuren 'zich, door verwarming, als een vloeibare laag hebben afgescheiden, worden' in 30 a 40 minuten 110 c.M3. op de vrije vlam afgedistilleerd. Na afkoelen tot 15° c. en omschudden wolden van het destillaat 100 c.M3. afgefiltreerd en met 0,1 N loog getitreerd, op phenplphtaleïne als indicator. Het aantal c.M3. verbruikte loog wordt met 10 % vermeerderd. Is voor de bepaling minder dan 5 g. broodvet gebruikt, dan wordt de uitkomst op 5 g. omgerekend. De uitkomst wordt aangeduid als het R. W.getal. Bepaling van den zuurgraad van de kruim. 20 g. fijn uitgeplukte kruim (waarvan het watergehalte bekend moet zijn) worden overgoten met 100 c.M8. ten opzichte van phenolphtalelne geneutraliseerden spiritus van 96 %. De kolf wordt goed gesloten en gedurende 2 x 24 uur ter zijde gezet. Men schudt gedurende dien tijd herhaaldelijk om. Daarna worden 50 c.M3. door een droog filter afgefiltreerd en met 1/10 N loog en phenolphtaleïne getitreerd. De zuurgraad van de broodkruim wordt uitgedrukt in c.M8. normaal loog per 100 g. droge stof. Bepaling van het gehalte aan keukenzoutvrije uscli. a. Bepaling van het keukenzoutgehalte. 5 g. droog kruim worden in een platinaschaal doortrokken met 10 c.M3. eener normaal natriumcarbonaat-oplossing; de massa wordt daarna gedroogd en verascht. De asch wordt opgenomen in warm water, met salpeterzuur (s. g. 1,25) aangezuurd en de oplossing gefiltreerd. In het filtraat wordt het chloor volgens de methode- Volhard bepaald. b. Bepaling van het aschgehalte. 5 g. droog kruim worden in een platinaschaal, na met water tot een papje te zijn aangeroerd, met 1 c.M8. zuiver zwavelzuur bedeeld en, nadat de overmaat zuur door matige — 118 — verhitting is verwijderd, gegloeid. Na bekoeling wordt de asch met enkele druppels sterk zwavelzuur bevochtigd en daarna opnieuw gegloeid. Gedurende het gloeien worden enkele stukjes ammoniumcarbonaat in de schaal gebracht; daarna wordt afgekoeld en gewogen. Als keukenzoutvrij aschgehalte wordt aangemerkt 8/9 maal het verschil van het sulfaat aschgehalte volgens 6 gevonden en het op Na2S04 omgerekende keukenzoutgehalte, volgens a bepaald. Bepaling van het gehalte aan zetmeel van brood voor lijders aan suikerziekte en van glutenbrood. 5 g. brood (waarvan het watergehalte bekend moet zijn) worden met 200 c.M3. zoutzuur (3 %) gedurende 3 uur zacht gekookt in een kolf met terugvloeikoker. Na afkoeling wordt de vloeistof gefiltreerd. Het residu op het filter wordt met koud water uitgewasschen, totdat de zure reactie is verdwenen, en waschwater met het nitraat vermengd. Dit mengsel wordt daarna met loog geneutraliseerd en met water aangevuld tot 500 o.M'. Van deze oplossing wordt het reductievermogen ten opzichte van koperproefvocht bepaald. Daartoe wordt een geschikte hoeveelheid der oplossing bedeeld met 10 c.M3. eener kopersulfaatoplossing en 10 c.M3. alkalische Seignettezoutoplossing en zooveel water, dat het eindvolumen 50 c.M'. bedraagt. Dit mengsel wordt op de vrije vlam in 3 minuten tot koken verwarmd en daarna gedurende 2 minuten gekookt op een draadgaas bedekt met een asbestplaat, voorzien van een ronde opening, waarin de kolf past, daarna afgekoeld tot kamertemperatuur, bedeeld met 3 g. kaliumjodide, vervolgens met 15 c.M3. verdund zwavelzuur (s. g. 1,125) en onmiddellijk getitreerd met 0,1 N natriumthiosulfaat-oplossing; aan het einde der titratie wordt stijfseloplossing als indicator toegevoegd. Daarnaast wordt een blinde proef verricht met dezelfde hoeveelheden vloeistoffen in het eindvolumen. Het reduceerend vermogen wordt met behulp van onderstaande tabel uitgedrukt in mg zetmeel. — 119 — ^, S * 21 ™ S E5 5i O Vig- natriumbicarbonaat en 5 druppels N ferrocyaankalium ook na % uur nog helder zijn. Indien de kleur van de oplossing der waar de waarneming van bovenstaande reacties belemmert, wordt de asch (zie 2) van 2 g. met 5 druppels zoutzuur zacht verwarmd, verdund met water tot 10 cM8. en a. 5 cM8. bedeeld met 2 druppels N natriumsulfide. b. 5 cM3. bedeeld met 0,1 g. natriumbicarbonaat en 1 druppel N ferrocyaankalium. Onderzoek op arsenicum. 0,5 g. van de waar wordt gemengd met 10 cM8. gefiltreerd kalkwater, tot droog verdampt en de rest verbrand. De asch wordt met 2 cM3. water en enkele druppels zoutzuur overgebracht in een Erlenmeyer-kojfje van 25 oM3. en gemengd met 1 oM3. eener oplossing van stannochloride in zoutzuur (1 -f 99). In deze vloeistof wordt gebracht een stukje aluminiumplaat (dik 1 mM.) van 0,2 g. of een stukje zink van 0,6 g. en onmid- — 140 — dellijk daarna wordt het kolfje gesloten met een opzetbuisje van 6—8 oM. lengte en 6 mM. inwendige diameter, waarin een propje loodhoudende watten (watten gedrenkt met een lood-acetaatoplossing en daarna gedroogd) en verder met een strookje sublimaatpapier, bereid van teekenpapier door drenken in 5 % sublimaatoplossing. Na verloop van één uur wordt de onderzijde van dit papierstrookje beoordeeld en vergeleken met een dergelijk strookje, waarop op dezelfde wijze met 0,001 mg. As (= 1I10 cM3. eeneroplossing van 13,4 mg. As2 03 per L.) opgelost in 2 oM3. water en met hetzelfde metaal een reactie is verkregen. De reactie van de onderzochte stof mag deze laatste niet overtreffen. Door een blanco-proef heeft men zich te overtuigen, dat de reagentia geen posJtief resultaat geven. 17. Alcohol. Van 100 cM3. vruohtensap, geneutraliseerd en aangevuld met water tot 150 oM3. wordt 50 cM8. afgedistilleerd. Van het destillaat wordt het soortelijk gewicht en de brekingsindex bepaald en daaruit het alcoholgehalte afgeleid. LIJST VAN REAGENTIA. 1 Aether. (CjjH^O. Soortelijk gewicht 0,720. Kookpunt 34,5°—35° o. A ether-petroleumaether. Een mengsel van gelijke deelen aether en petroleumaether (kookp. 28°—40° c). A luminiumhydroxyde. Een waterige aluinoplossing (1 = 20) wordt gegoten in vooraf met water verdunde ammonia (op 1 deel aluin, 1.1 deel ammonia van 10 pCt.). Het gevormde neerslag laat men bezinken, hevelt de bovenstaande vloeistof af, giet opnieuw water op, roert om, laat weer bezinken, hevelt weer af en herhaalt deze bewerking totdat de vloeistof niet meer alkalisch reageert en geen reactie meer geeft met zoutzuurhoudende bariumchloride-oplossing. Het neerslag wordt bewaard als een dikke brij. 1 Buiten invloed van het licht te bewaren. — 141 — A luminiumsulfaat. Een oplossing van 16,65 g. Alg(S04)8 + 18H.0 in water tot 100 oM8. (1% N). Amylalcohol. Soortelijk gewicht 0,815. Kookpunt 129°- 132o c. Benzol. CgH,. Soortelijk gewioht 0,887. Kookpunt 80°—81° c. 1 Broomwater. Een verzadigde oplossing van broom in water. Ferrichloride. Eene oplossing van 9 g. FeCI3 + 6H,0 in water tot 100 oM8. (N). Half-basisch loodacetaat. 3 deelen loodacetaat en 1 deel uitgegloeid loodglit worden op het waterbad tezamen gesmolten en dooreengeroerd tot het loodglit bijna geheel opgelost is. De massa wordt in 10 deelen water opgelost en gefiltreerd. 1 Kaliumferrocyanide. Een oplossing van 10,6 g. K4Fe(CN), + 3H,0 in water lot 100 oM8. (N). Kalkmelk. ithv^Mt Caloiumhydroxyde in water verdund. Kalkuxtter. Een verzadigde oplossing van Ca(OH), in water. Mercurichloride. Een oplossing van 6,77 g. HgCl2 en 2,93 g. NaCl in water tot 100 oM8. N.). Mercurinitraat (versch bereid). 1—2 g. versch gepraecipiteerd kwikoxyde wordt in salpeterzuur opgelost, hierbij water en zooveel natronloog gevoegd, totdat de gevormde neerslag niet meer geheel oplost, daarna wordt de vloeistof aangevuld tot 15 oM3. en na bezinken gedecanteerd. De oplossing mag niet vrij salpeterzuur bevatten. Natriumsvlfide. Een oplossing van 12 g. Na2S + 9H20 in water tot 100 cM8. Nessiers reagens. Voeg bij een oplossing van 5 g. kalium- 1 Buiten invloed van het licht te bewaren. _ 142 — iodide in 5 cM*. water zooveel van een oplossing van mereurichloride in water (1 = 20), dat het ontstane roode neerslag bij schudden niet meer verdwijnt. Filtreer door glaswol; meng het nitraat met een oplossing van 15 g. kaliumhydroxyde in 30 oM*. water en vul met water aan tot 100 cM3. Laat bezinken en giet de heldere vloeistof af. Phenolphthaleïne. Een oplossing van 1 g. phenolphthaleïne in 100 cM3. neutralen verdunden spiritus. Spiritus (sterke). Een mengsel van aethylalcohol en water, dat in 100 volumina 96 volumina alcohol bevat. Soortelijk gewicht 0,812. ■Spiritus (verdund). Een mengsel van alcohol en water, dat in 100 volumina 70 volumina C2H,OH bevat. Soortelijk gewicht 0,890. Zetmeeloplossing. Een mengsel van 5 g. oplosbaar zetmeel met 10 mg. kwikiodide en 30 cM3. water wordt gevoegd bij 1 liter kokend water. Dit mengsel wordt 3 minuten gekookt. Zilvernitraat. Een oplossing van 4,25 g. AgNOa in water tot 100 cM3. N.). Zoutzuur (30 procentig). Voor de inversie van saccharose, soortelijk gewicht 1,15 (9.5 N). Zwavelzuur (sterk). 94—96 pCt. H2S04. Soortelijk gewicht 1,837—1,840. LIJST VAN TITERVLOEISTOFFEN. 1/10 Normaal Loog. Een koolzuurvrije oplossing van kaliumhydroxyde of natriumhydroxyde in zooveel water, dat 25 cM3. der oplossing 25 cM3. 1/10 N oxaalzuur terneutralisatie vereischen. Koperproefvocht. a. Een oplossing in water, welke 69,3 g. CuS04 + 5 H80 per liter bevat. 6. Eene oplossing in water, welke 346 g. kaliumnatriumtartraat en 100 g. natriumhydroxyde per liter bevat. 1/1Ö 'Normaal Natriumthiosulfaat. Een oplossing in water, welke 24,81 g. Na2 S2 0S + 5 HjO per liter bevat. — 143 — Besluit van den dden Maart 1924, S. 97, tot toepassing van de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919 n°. 581) ten aanzien van jam en limonade. : i. het watergehalte niel hooger dan 75% ; e. het totaal sulfaatgehalte, uitgedrukt als S 04l' niet hooger dan 1.5 procent van den mosterd. 11. Notèmuskaat moet voldoen aan de volgende eischen : os. aschgehalte niet hooger dan 4.5% ; 6. ruw zandgehalte „ „ „ 1 % ; c. niet vluchtig aetherisch 'éxtract niet lager dan 25 % ; d. het gehalte aan wormstekige noten niet hooger dan 15 % ; 12. Zwarte peper moet voldoen aan de volgende eischen: a. aschgehalte niet hooger dan 7 % ; 6. ruw zandgehalte „ „ „ 2 % ; c. het gehalte aan niet vluchtig aetherisch extract niet lager dan 6 % ; d. ruw vezelgehalte niet hooger dan 17 %; 13. Witte peper moet voldoen aan de volgende eischen : a. aschgehalte niet hooger dan 4 % ; 6. ruw zandgehalte „ „ "- 1 % ; c. het gehalte aan niet vluchtig aetherisch extract niet lager dan 6 % ; 14. Piment moet voldoen aan de vólgende eischen: ■ ó; aschgehalte niet hooger dan 6 % ; b. ruw zandgehalte „ „ „ 1 % ; c. vluchtige oliegehalte „ lager „ 2 % ; 16. Saffraan moet voldoen aan de volgende eischen : i. aschgehalte niet hooger dan 8%; 6. ruw zandgehalte „ „ „ 1 %; ft in 1 gram saffraan mag ten hoogste 0.2 gram stijl aanwezig zijn. 16. Vanille of Yëkiüestokjes moeten voldoen aan de volgende eischen : a. aschgehalte ' ■ niet hooger dan 6 % ; b. piperónaal in eenigszins aanmerkelijke hoeveelheid moet ontbreken. 17. Venkel of Venkelzaad moet voldoen aan de volgende eischen : o. aschgehalte niet hooger dan 11 % ; 6. vluchtige oliegehalte „ lager „ 3 % ; 18. Gemengde specerijen moeten voldoen aan den eisch, dat zij geen andere bestanddeelen S. & J. n°. 99, 3« dr. 6 — 162 — bevatten dan die der specerijen, waaruit zij 1 zijn samengesteld. De specerijen, welke erin j aanwezig zijn, moeten voldoen aan de eischen in dit besluit gesteld. 19. Rommelkruid moet voldoen aan de volgende eischen : a. aschgehalte niet hooger dan 7 % ; 6. ruw zandgehalte ., „ „ 2 %. 10. Specerijen, welke n'et voldoen aan de eischen in dit besluit gesteld, moeten worden aangeduid met den naam, dien de specerij volgens dit besluit moet dragen, voorafgegaan door het woord „industrie" b.v. industriekaneel. Zij mogen in winkels, bergplaatsen of op erven bij winkeliers in gebruik en in bereidplaatsen van voedingsmiddelen slechts worden j bewaard of behandeld, indien zij voorzien zijn van het opschrift „niet bestemd voor menschelijk gebruik". 11. Specerijen, die kennelijk voor den uitvoer zijn bestemd, en voor zoover niet aanwezig | in de ruimten in artikel 7 bedoeld, behoeven ] niet te worden aangeduid met een der namen in dit besluit genoemd. 12. Voor de beoordeeling, of de specerijen 1 in dit besluit genoemd, voldoen aan de daarin gestelde eischen, moet gebruik worden gemaakt van de onderzoekingsmethoden, aangegeven in de bij dit besluit gevoegde bijlage. 13. Dit besluit treedt in werking 3 maanden na den dag der dagteekening van het Staatsblad, waarin het is geplaatst, en kan worden aangehaald onder den titel van Specerijenbesluit, j met vermelding van jaargang en nummer van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijver- | heid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en in afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den 19den Mei 1924. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Handel en Ni/verheid, Aalbebse. (üitgeg. 2 Juli-1924.) — 163 — Bijlage, behoorende bij het Specerijenbesluit (Staatsblad 1924, n°. 251). METHODEN VAN ONDERZOEK. 1. Asch. Ongeveer 2—5 g. tot poeder gebrachte specerij worden na met eenig water te zijn gemengd met 1 cM3. zwavelzuur bedeeld en nadat de overmaat zuur door matige verhitting is verwijderd, gegloeid. Na bekoelen wordt de asch met enkele druppels zwavelzuur bevochtigd en daarna opnieuw gegloeid. Gedurende het gloeien worden enkele stukken ammoniumcarbonaat toegevoegd, daarna wordt afgekoeld en gewogen. Het aschgehalte wordt berekend door de gevonden sulfaatasch met 0.8 te vermenigvuldigen. 2. Ruw zand. De verkregen, als onder 1 beschreven, asch wordt met warm verdund zoutzuur uitgetrokken. Het hierbij onopgeloste residu wordt op een aschvrij filter verzameld, uitgewasschen, gedroogd, gegloeid en gewogen. 3. Keukenzout in mosterd. Het geh Jte aan keukenzout in mosterd wordt bepaald door 5 g. mosterd te mengen met zooveel natriumcarbonaatoplossing, dat het mengsel een hoeveelheid watervrije soda bevat, welke ongeveer 10 maal grooter is dan de te verwachten hoeveelheid keukenzout. Dit mengsel wordt gedroogd en daarna verascht. De asch wordt vervolgens opgenomen in warm watei, met verdund salpeterzuur aangezuurd, en deze oplossing gefiltreerd. In het heldere nitraat wordt het keukenzoutgehalte bepaald, volgens de methodeVolhard. 4. Vluchtige olie. Een zoodanige hoeveelheid der tot poeder gebrachte specerij, welke ongeveer 100—300 mg. vluchtige olie oplevert, wordt met 100 cM'. water gemengd in een kolf, waarop het volumen van het mengsel wordt aangeteekend. Men plaatst de kolf op een zandbad en leidt den — 16*!— damp van kokend water door het mengsel, waardoor de vluchtige olie wordt overgehaald. Gedurende de destillatie wordt er op gelet, dat het volumen van het mengsel ongeveer hetzelfde blijft. Het destilleeren wordt zoo lang voortgezet, totdat geen vluchtige olie meer overgaat en ten minste 300 cM3. zijn verkregen; waarna het destillaat met keukenzout wordt verzadigd en in een scbeitreohter wordt overgebracht. Thans schudt men drie keer, telkens met 50 cM8. aether, uit. De vereenigdë aetherische oplossingen worden op watervrij chloorcalcium gedurende 12 uur bewaard, vervolgens door een droog filter gefiltreerd en in een gewogemErlenmeyerkolf verzameld. Kolf, chloorcalcium en filter worden met droge aether nagewasschen. De aether wordt daarop voorzichtig afgedestilleerd in een waterbad van omstreeks 40° C. en de rest tot constant géwicht gedroogd door in de kolf een reageerbuisje, gevuld met phosphorpentpxyde te plaatsen. 5. Niet vluchtig aetherisch extract. 2.5—10 g. tot poeder gebrachte specerij worden, gedurende 10 uur, met watervrjjen aether geëxtraheerd. De aether wordt in een waterbad van 40° c. afgedestilleerd en de rest vervolgens met behulp van phosphorpentoxyde als onder 4 beschreven gedroogd. Het verschil in gewicht, tusschen het onder 5°. en 4°. bepaalde, berekend per 100 g., geeft het gehalte aan niet vluchtig aetherisch extract. 6. Ruw vezel. 2.5—5 g. tot poeder gebrachte specer$ (peper tot B.20 Nederlandsche Pharmacopee Editie 4.) worden op een waterbad uitgetrokken met een mengsel van 50 cM8. alcohol en 25 cM3. aether en daarna gedurende een half uur gekookt met 150 cM3. water en 50 cM8. 5 pCt. zwavelzuur, waarbij het vloeistofvolumen constant wordt gehouden. Daarna wordt de vloeistof nog heet gefiltreerd, het residu met kokend water uitgewasschen en de rest vervolgens weder gedurende een half uur met een mengsel van 150 oM8. water en 50 oM3. 5 pCt. natronloog gekookt. De vloeistof wordt vervolgens opnieuw gefiltreerd, de rest met kokend water uitgewasschen totdat het afloopend vocht — 170 — 2. n. De in het eerste lid van dit artikel bedoelde meel- en bloemsoorten moeten worden aangeduid met den naam der grondstof, waaruit zij zijn verkregen,' bijvoorbeeld gemout havermeel, gedextrineerd rijstemeel, geprepareerde tarwebloem, enz. b. De in het eerste lid van dit artikel onder c bedoelde bloemsoorten mogen uitsluitend in origineele verpakking vervoerd of in winkels of bergplaatsen bij winkeliers en grossiers in gebruik, worden bewaard. Op de verpakking moeten voorkomen de namen der grondstoffen, benevens de procentische scheikundige samenstelling. 7. Aangeduid mag uitsluitend en moet worden met den naam : 1. Puddingpoeder, sauspoeder of vlapoeder, bloem, griesmeel, zetmeel of een mengsel daarvan en/of een bindmiddel, vermengd met een of meer der volgende waren : suiker (saccharose), een onschadelijk zuur, een onschadelijke kleurstof, een aromatische stof, cacao, koffie of vruchten. 2. Paneermeel, het grofkorrelig product, verkregen door vermaling van gebakken tarwebloem, al of niet gemengd met melkbestanddeelen, keukenzout en gist. 3. Bakmeel of zelfrijzend bakmeel, een mengsel van tarwebloem met ten hoogste 10 gram zetmeel en ten hoogste 3 gram van een onschadelijk rijsmiddel per 100 gram bloem. 4. Macaroni en vermicelli, de producten uit tarwebloem of tarwegriesmeel, zonder gistings- of bakproces, doch uitsluitend door drogen, al of niet na voorafgaande toevoeging van eenig keukenzout, in bepaalden vorm gebracht. 8. De waren, in een der vorige artikelen bedoeld en in het bijzonder bestemd voor de voeding van kinderen, mogen slechts worden vervoerd of in winkels of bergplaatsen, die bij winkeliers of grossiers in gebruik zijn, worden bewaard, indien zij zich bevinden in de verpakking, waarin zij aan den verbruiker worden geleverd. 9. De toevoeging van het woord „eier" aan den naam van eenige waar, in dit besluit bedoeld, mag alleen geschieden wanneer per kilogram dezer waar ten minste 150 gram — 178 — en het residu met 2 cM3. alkoholische kali verzeept. De zeep wordt in 5 cMs. water opgelost. Uit de waterige zeepoplossing wordt de cholesterine met aether uitgeschud en de aether verdampt. De helft van het verkregen residu wordt uit alkohol omgekristalliseerd en microscopisch op cholesterine onderzocht. De rest van het residu wordt opgelost in 3 cM3. chloroform. Daarna worden 3 cM3. sterk zwavelzuur toegevoegd. Men laat nu 3 uur staan. Bij afwezigheid van cholesterine wordt de chloroformlaag ten hoogste zwak rose gekleurd, bij aanwezigheid sterk rood en fluoresceert de zwavelzuurlaag groengeel. 6. Quantitatief onderzoek. Quantitatief wordt het lecithinephosphorzuur bepaald door bij 45 g. der tot poeder gebrachte waar in een kolf van 300 cM'. 150 cM'. sterke spiritus te voegen. Kolf met inhoud worden daarna gewogen, gedurende y2 uur geschud en daarna % uur aan een terugvloeikoeler op een waterbad verhit. Nadat afgekoeld is, wordt met sterken spiritus tot het oorspronkelijke gewicht aangevuld. Vervolgens wordt flink geschud en de alkoholische oplossing afgefiltreerd. Is het Altraat troebel, dan laat men de oplossing staan, totdat het gesuspendeerde zich aan den wand van de kolf heeft vastgehecht. 100 cM3. van deze oplossing worden daarna in een platinaschaal, waarin 2 g. kaliumnitraat, 3 g. watervrije soda en 20 cM3. gedestilleerd water zijn gebracht, tot droog uitgedampt en verascht. In de asch wordt het phosphorzuur volgens de molybdeenmethode quantitatief bepaald. De asch wordt met warm water gedigereerd en de vloeistof daarna in een bekerglas van Jenaglas gefiltreerd; de vloeistof mag niet meer dan 10 cM3. bedragen. Daarna worden 40 cM3. zwavelzuurhoudend salpeterzuur toegevoegd en verhit totdat de vloeistof begint te koken. Na het bekerglas gedurende ongeveer 10 seconden te hebben omgeschud, zoodat de wanden van het glas niet oververhit zijn, worden 50 cM3. sulfaatmolybdeenoplossing in eens (niet druppelsgewijs) toegevoegd, waarbij er op gelet moet worden, dat de sulfaatmolybdeenoplossing den wand van het bekerglas niet aanraakt. Men laat daarna ten hoogste - 179 — 5 minuten rustig staan en schudt dan een halve minuut flink om. De neerslag wordt na 2—18 uur te hebben gestaan (bij oplossingen met minder dan 0.003 g. P,0 12—18 uur) door een füterkroes gefiltreerd, eerst uitgewasschen met ammoniumnitraat, daarna met alcohol en ten slotte met aether. In plaats van met alcohol en aether, kan ook met aceton worden uitgewasschen. Ka den kroes te hebben afgedroogd, wordt deze gedurende een half uur geplaatst in een ruimte bij 100—200 millimeter luchtdruk en daarna gewogen. P205 = 0.03295 maal de gevonden hoeveelheid neerslag. 12. Oplosbaar gemaakt zetmeel. ti. Ongeveer 5 g. der tot poeder gebrachte waar worden met 100 cM3. water van 50° C. in een maatkolf van 250 cM3. gebracht en gedurende 20 minuten in een waterbad van 50° C. geplaatst en van tijd tot tijd omgeschud. Daarna wordt afgekoeld, 5 cM3. eener normaal phosphorzuuroplossing en een druppel phenolphthaleïneoplossing toegevoegd, vervolgens met een verzadigde barietoplossing zwak alkalisch en ten slotte, door toevoeging van normaal phosphorzuuroplossing, zeer zwak zuur gemaakt. Daarna wordt bij 15° C, tot de maatstreep met water aangevuld, krachtig geschud en afgefiltreerd. Men gebruikt 50 cM3. van het filtraat voor de bepaling van de oplosbare koolhydraten en 150 cM3. voor de bepaling van het rietsuikergehalte. 6. Oplosbaar koolhydraatgehalte. 50 cM3, der oplossing, bij a verkregen, worden, na toevoeging van infusoriënaarde, gekookt en daarna gefiltreerd. Het filter wordt met water uitgewasschen en het filtraat met het waschwater in een platinaschaal tot droog verdampt. Het residu wordt 2 uur bij 105° C. gedroogd, daarna gewogen, verascht en weer gewogen. Het verschil voor en na de verassching is de hoeveelheid oplosbaar koolhydraat in 1 g. der waar. c. Rietsuikergehalte. De aanwezigheid van rietsuiker wordt in de onder a verkregen oplossing nagegaan door 5 cM3. te vermengen- met 5 cM3. diphenylaminereagens en daarna gedii- — 180 — rende 8 minuten in het kokend waterbad te verwarmen. Een intensieve blauwkleuring toont rietsuiker aan. Bij positieve bevinding wordt de rietsuiker als volgt quantitatief bepaald. 150 oM*. der oplossing, onder o verkregen, worden in een maatkolf van 200 cM*. gebracht en alkalisch gemaakt door toevoeging van 7.5 M3. eener 4 normaal natronloog. De kolf met inhoud wordt daarna l*/4 uur in een kokend waterbad verhit, waarbij het water in het bad ten minste even hoog moet staan als de oplossing in de kolf. Na afkoeling wordt een druppel eener phenolphthalelneoplossing, dan druppelsgewijs ijsazijn toegevoegd, totdat een zwak zure reactie is ontstaan. Vervolgens wordt 5 cM3. half basisch loodacetaatoplossing toegevoegd, tot de maatstreep met water aangevuld, krachtig omgeschud en gefiltreerd. Aan het heldere filtraat wordt 1 g. dinatriumphosphaat toegevoegd, daarna geschud en gefiltreerd. Is het filtraat niet helder, dan wordt, na toevoeging van een paar stukjes filtreerpapier, weer geschud en afgefiltreerd. 100 cM3. van het filtraat worden in een maatkolf gebracht, een druppel eener methyloranjeoplossing en zooveel zoutzuur van 25 % toegevoegd, dat de kleur duidelijk rood is. Daarna worden 2 cM3. normaal zoutzuur toegevoegd, geïnverteerd gedurende 30 minuten in een kokend waterbad, afgekoeld en geneutraliseerd met natronloog ; daarna wordt met water bij 15° C. aangevuld tot de maatstreep en van deze oplossing het reductievermogen bepaald ten opzichte van koperproefvocht op de wijze als in de bijlage behoorende bij het suiker- en stroopbeshüt en het jam-limonadebesluit onder glucose-invertsuiker is aangegeven. Het gehalte aan invertsuiker wordt door vermenigvuldiging met 0.95 tot rietsuiker omgerekend. Het in water oplosbaar gemaakt zetmeel is het verschil van het gehalte bij ö en c verkregen. LIJST VAN BEAGENTIA. 1 Aether (C2H5)„Ó. Soortelijk gewicht 0.721, kookpunt 34.5°—35.0° C. Aceton, welke vrij van aldehyde moet zijn. Soortelijk gewicht 0.8. 1 Buiten invloed van het licht bewaren. — 181 — Alkoholische kali, eene oplossing van 20 gkaliurnhydroxyde in 100 cM8. verdunden, spiritus. ' ■ Alizarine, een versch bereide oplossing van 1 deel alizarine in 100 deelen sterken spiritus. Ammonia. Soortelijk gewicht 0.971 (4 N.). Ammoniumcarbonaat, vast. Ammoniumnitraatoplossing, een oplossing van 20 g. ammoniumnitraat met water, waaraan een pa' r druppels sterk salpeterzuur zijn toegevoegd, tot 1 liter. Azijnzuur, verdund. Soortelijk gewicht 1.035 (4 N). Barietoplossing, verzadigd. Campèchehout-tinctuur. Dirigeer 1 deel geraspt campèehehout, bij voorkeur uit het midden van een stuk, gedurende 8 uur bij kamer temperatuur met 20 deelen methylalkohol en voeg bij 10 cM8. van het aftreksel 15 cM8. eener verzadigde ammoniumearbonaat oplossing. Versch te bereiden. Chloorcalciumoplossing van 10 %, een oplossing van 10 g. gesmolten chloorcalcium in water tot 100 cM3. Chloroform. Soortelijk gewicht: 1,485— 1.489. Kookpunt 60—62» C. Dinatriumphosphaat, vast. Diphenylamine-reagens: een mengsel van 20 vol. eener 10 proc. spiritueuze oplossing van diphenylamine, 60 vol. ijsazijn en 120 vol. sterk zoutzuur (38 %). Halfbasisch loodacetaat. 3 deelen loodacetaat en 1 deel uitgegloeid loodglit worden op het waterbad te zamen gesmolten en dooreengeroerd tot het loodglit bijna geheel is opgelost. De massa wordt in 10 deelen water opgelost en gefiltreerd. Infusoriënaarde, die met water is uitgetrokken. 1 Kaliumferrocyanide, een oplossing van 10.57 g. K4J?e (CN), + 3H20 in water tot 100 cM3. (N.). Kaliumnitraat, vast. Methyloranje, een oplossing van 1 g. methyloranje in water tot 1 liter. Natriumcarbonaat (watervrij), vast. Natriumcarbonaatop'ossing, eene oplossing 1 Buiten invloed van het licht bewaren. ' > < — 182 — van 53 g. watervrij natriumcarbonaat in water tot 1 Jiter (N). Natronloog. Soortelijk gewicht 1.54 (4 N). Phenolphthaleïne, een oplossing van 1 g. phenolphthaleïne in 100 oM3. neutralen spiritus. Phosphorzuuroplossing. Soortelijk gewicht 1.028 (N). Salpeterzuur, verdund. Soortelijk gewicht 1.153 (25 procentig). Spiritus, sterke. Een mengsel van aethylalkohol en water, dat in 100 cM3. 96 volumina CjHjOH bevat. S.G. 0.812. Spiritus, verdunde. Een mengsel van aethylalkohol en water, dat in 100 cM3. 70 volumina C2HsOH bevat. S.G. 0.891. Sulfaat-molybdeenoplossing, bereid als volgt: 100 g. ammoniumsulfaat worden in salpeterzuur van het s.g. 1.36 opgelost tot 1 liter. Eveneens worden 300 g. ammoniummolybdaat opgelost in water tot 1 liter. Na afkoeling wordt de molybdeenoplossing in een dunnen straal, onder voortdurend omroeren, geschonken bij de ammoniumsulfaatoplossing. Na 48 uren wordt de oplossing gefiltreerd en daarna in het donker bewaard, uefcjft Zoutzuur, sterk. Soortelijk gewicht 1.189 (12 N). Zoutzuur, verdund. Soortelijk gewicht 1.069 (4 N). Zoutzuur. Soortelijk gewicht 1,017 (N). i Zoutzuur van 25 %. Soortelijk gewicht 1.126. IJsazijn, 99 procentig CH3C00H.. Soortelijk gewicht 1.055—1.058. Zwavelzuur 94—96% H2S04. Soortelijk gewicht 1.837—1.840. Zwavelzuur, verdund. Soortelijk gewicht 1.125 (N). Zwavelzuurhoudend salpeterzuur, bereid door bij 1 'itei salpeterzuur s.g. 1.20 te schenken 30 cM3. sterk zwavelzuur. LIJST VAN TITER/VLOEISTOFFEN. : Koperproefvocht. o. Een oplossing in water, welke 69.3 g. GuS04 + 5 HaO per liter bevat. b. Een oplossing in water, welke 346 g. kaliumnatriumtartraat en 100 g. natriumhydroxyde per liter bevat. — 188 — 1/10 normacl natiiumthiosulfaat. een oplossing in water, welke 24.81 g. Na„S203 + 5HS O per liter bevat. 1/10 normaal loog, een koolziuirvrije oplossing van kaliumhydroxyde of natriumhydroxyde in zooveel water, dat 25 cM*. der oplossing 25 cM3. eener 1/10 N. oxaalzuur ter neutralisatie vereischen. 1/10 normaal zoutzuur, een oplossing van zoutzuur in zooveel water, dat 25 cM3. der oplossing 25 cM3. eener 1/10 normaal loog veieischen. Behoort bij Koninklijk besluit van 20 Juni 1924 (Staatsblad n°. 313), tot toepassing van de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 681) op meel. ' Mij bekend, De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalbebse. Besluii van den 20sten Juni 1924, S. 315, strekkende tot toepassing van de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581) op vleeschwaren en tot uitvoering van artikel 2 der Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524), gewijzigd bij de wet van 18 Mei 1922 (Staatsblad n°. 305). Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 25 April 1924, n°. 422 E, afdeeling Volksgezondheid; Gelet op de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581) en op artikel 2 der Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524); Gezien Ons besluit van 6 Juni 1922 (Staatsblad n°. 394); Den Baad van State gehoord (advies van 10 Juni 1924, n°. 26); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 16 Juni 1924, n». 604 E ; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen: Art. 1. Dit besluit verstaat onder „vleesch" en onder „vleeschwaren" hetzelfde wat artikel 2, lid 1 van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524) daaronder verstaat. — 18* — 2. Aangeduid moet worden met : a. een naam, waarin voorkomt het woord „worst" de vleeschwaar bestaande uit een mengsel van gesneden, gehakt en/of gemalen vleesch met een of meer der in artikel 3, eerste lid. genoemde waren, dat al of niet door een darm of een ander omhulsel is omgeven. De vleeschwaren in de vorige alinea bedoeld, welke met azijn zijn geconserveerd, alsmede balkenbrij, behoeven niet te worden aangeduid met een naam, waarin het woord „worst" ■voorkomt; 6. den naam toebereid rauw gehakt, de vleeschwaar, bestaande uit een mengsel van gesneden, gehakt en/of gemalen vleesch met keukenzout, kruiden, specerijen en/of aalpeter (kaliumnitraat), welke zoo kneedbaar is, dat zij tot verschillende vormen is te verwerken ; c. den naam bakleverworst, leverworst, welke -aan zetmeel, uitgedrukt als watervrij zetmeel, een grootere hoeveelheid bevat dan * procent. 3. De in artikel 2 onder a bedoelde waren moeten, voor zoover zij niet behooren tot de in artikel 8 bedoelde vleeschwaren en behoudens het bepaalde in artikel 4, voldoen aan de vol* gende eischen: 1. andere stoffen dan keukenzout, kruiden, specerijen, water, Suiker, niet kunstmatig gekleurde pzijn en salpeter (kaliumnitraat) mogen niet toegevoegd zijn. In worsten, welke gekookt zijn, mag (mogen) hovendien gebuild meel, ongebuild meel, brood, beschuit, rijst, havei, rogge en/of zetmeel toegevoegd zijn; ic> 2. haar gehalte aan salpeter mag niet grooter zijn dan 0.2 procent; 3. haar gehalte aan zetmeel, uitgedrukt als watervrjj zetmeel, mag in worsten, welke gekookt zijn, niet grooter zijn dan 4 procent; 4. conserveermiddelen, andeie dan de in hét eerste lid van dit artikel genoemde, moeten afwezig zijn, behalve in leverworst, waarin boorzuur of boorzure zouten tot ten hoogste 0.3 % als boorzuur berekend, aanwezig mag zijn; 5. andere kleurstoffen dan die eigen aan vleesch en aan geoorloofde toevoegingen mogen niet aanwezig zijn; 6. de verhouding van het procentiscb water- — 185 — gehalte tot het procent isch gehalte aan organisch niet-vet mag, behalve in knakworst en hoofdkaas, niet grooter zijn dan 4. Als proccntisch gehalte aan organisch niet-vet wordt aangemerkt, het getal, dat verkregen Avordt door het cijfer 100 te verminderen met het procentisch water-, vet- en asch-gehalte van de vleeschwaar. 4. Balkenbrij en bloedworst behoeven niet te voldoen aan de bepaling, met betrekking tot het percentage zetmeel in artikel 3 onder 3, alsmede aan die, met betrekking tot het verhoudingseijfer water: organisch niet-vet, in., artikel 3 onder 6 van dit Besluit genoemd. 5. Toebereid rauw gehakt moet voldoen, aan de volgende eischen: 1. aan die in artikel 3 onder 2, 4, 5 en 0 genoemd ; 2. andere stoffen, dan in artikel 2 onder b genoemd mogen niet aanwezig zijn. ■ 6. Bakleverworst moet voldoen aan de volgende eischen: i 1. aan die in artikel 3 onder 1, 2, 4 en 5genoemd ; 2. het gehalte aan zetmeel, uitgedrukt als watervrij zetmeel, mag niet grooter zijn dan 12 procent. 7. 1. Voor zoover aanwezig op markten, in winkels of op eenige andere voor het publiek toegankelijke verkoopplaats, alsmede in woningen, bergplaatsen, stallen, voer- of vaartuigen of op erven, bij kooplieden, winkeliers, slijters of venters in gebruik, moet op iedere bakleverworst zijn aangebracht een etiket of aan iedere bakleverworst bevestigd zijn een label. Op dit etiket en op beide zijden van den label moet het woord „bakleverworst" voorkomen; andere aanduidingen zijn verboden. 2. In iedere verpakking, waarin bakleverworst of deelen daarvan aan den verbruiker worden afgeleverd, moet op de waar een strook papier zijn aangebracht of een label daaraan zijn bevestigd met het opschrift „bakleverworst". Op dit papier of dezen label mogen andere, aanduidingen niet voorkomen. Op deelen van bakleverworst, welke onverpakt aan den verbruiker wordt afgeleverd, moethetzelfde opschrift zijn aangebracht. . 3. De in het 1ste en 2de lid van dit artikel-. - 186 — .angegeven aanduiding mag niet dooi vegen zijn uit te wisschen en moet bestaan uit duidelijk leesbare latijnsche hoofddrukletters. Deze letters moeten op het etiket of den label, bedoeld in het eerste lid van dit artikel en op de papieren strook of label, bedoeld in het tweede lid van dit artikel, een hoogte hébben van ten minste 8 mM. en een lijndikte van ten minste 0.5 mM. 8. Vleeschwaren, die in luchtdicht gesloten voorwerpen door sterilisatie verduurzaamd zijn, moeten voldoen aan de volgende eischen: 1. conserveermiddelen andere dan keukenzout en salpeter (kaliumnitraat) moeten afwezig zijn en van dit laatste mag de hoeveelheid met grooter zijn dan 0.2 procent; 2. andere kleurstoffen, dan die eigen aan vleesch en aan de waren in de vleeschwaar aanwezig, moeten afwezig zijn; 3. de totale hoeveelheid zetmeel van de van aanhangende stoffen behoorlijk bevrijde vleeschwaren mag, uitgedrukt als watervrij zetmeel, niet grooter zijn dan 4 procent. 9. Bij de bereiding van de in dit Besluit bedoelde waren mag niet worden gebruik gemaakt van grondstoffen, die- schadelijk voor de gezondheid zijn of kunnen zijn, ondeugdelijk van samenstelling zijn, of in ondeugdelijken toestand verkceren. 10. Warén; die in eigenschappen of uiter-' lijk voorkomen gelijken op een der waren in de vorige artikelen bedoeld en die ten doel zouden kunnen hebben deze te vervangen, mogen —• met uitzondering van de waren in de tweede alinea van artikel 2, onder a bedoeld —niet dan met Onze toestemming en onder door Ons te stellen voorwaarden worden aangeduid met namen, waaruit de aard en de samenstelling niet of niet voldoende blijken. 11. Vleeschwaren, die kennelijk voor den uitvoer bestemd zijn, behoeven, voor zoover niet aanwezig op markten, in winkels of eenige andere voor het publiek toegankelijke verkoopplaats niet te voldoen aan de in dit besluit gestelde eischen. 12. Voor de beoordeeling of vleeschwaren voldoen aan de eischen in dit besluit gesteld, moet gebruik worden gemaakt van de onderzoekingsmethoden aangegeven in de bij dit besluit gevoegde bijlage. - 187 — 13. Dit besluit treedt in werking na verloop van twee m. anden na den dag der dagteekening van het Staatsblad, waarin het is geplaatst; met ingang van dien dag vervalt Ons besluit van 6 Juni 1922 (Staatsblad n°. 394). 14. Dit besluit kan worden aangeduid met den naam „Vleeschwaren besluit" met vermelding van jaargang en nummer van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. Onze Minister ven Arbeid, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den 20sten Juni 1924. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aaleerse. (Uitgeg. 15 Juli 1924.) Bijlage behoorende bij het Vleeschwarenbesluit. (Staatsblad 1924. n°. 315.) Onmiddellijk voor het onderzoek wordt de vleesch waar fijn gehakt of gemalen en goed gemengd. Bij worst wordt het omhulsel verwijderd en zoo noodig afzonderlijk onderzocht. 1. Water. 5—10 g. der waar worden gebracht! in een. vooraf gewogen schaaltje met vlakken bodem, middellijn omstreeks 7 cM, waarin zich ongeveer 80—35 g. zand, alsmede een glazen staafje, bevinden. Tijdens het wegen wordt het schaaltje met een plaatje gesloten. De massa wordt, nadat ongeveer 5 cM3. alcohol van 95—97 % zijn toegevoegd, met behulp van het staafje dooreengeroerd en geplaatst in een droogstof van ongeveer 60° C. Na omstreeks één uur wordt gedroogd in een droogst of bij 102—105° C, totdat twee opeenvolgende wegingen, met een tusschenpoos van % uur> niet meer dan 25 mg. verschillen. 2. Vet. De droogrest bij de waterbepaling verkregen (zie onder 1) wordt met petroleum-aether volledig geëxtraheerd. Het extractiemiddel wordt daarna volledig verwijderd en het residu als vet gewogen. — 188 — 3. Asch. Ongeveer 5 g. der waar worden met 2—3 oM*. zwavelzuur bedeeld en, nadat de overmaat zuur door matige verhitting is verwijderd, gegloeid. Na bekoeling wordt de asch met enkele druppels zwavelzuur bevochtigd en daarna opnieuw gegloeid. Gedurende dit gloeien worden enkele stukjes ammoniumcarbonaat in de schaal gebracht, daarna wordt afgekoeld en gewogen. Het aschgehalte wordt berekend door de .gevonden sulfaatasch met 8/9 te vermenig■vuldigen. 4. Conserveermiddelen. A. Quantitatief onderzoek. a. Salicylzuur en benzoëzuur. Ongeveer 25 g. der waar worden met 100 oM'. 50 procent igen alcohol en 5 oM*. zwavelzuur .(10 %) gedurende een half uur onder herhaald omschudden bewaard. Daarop wordt door neteldoek gefiltreerd. Het filtraat wordt -alcalisch gemaakt en op het waterbad verwarmd totdat de alcohol verdwenen is. Vervolgens wordt het volumen door toevoegen van water op 50 cM3. gebracht, 5 g. chloornatrium toegevoegd en de vloeistof zuur gemaakt met zwavelzuur. Na koken wordt gefiltreerd en het filtraat met aether uitgeschud. De na het afdestilleeren van den aether achterblijvende rest wordt opgenomen in water en •de helft daarvan gemengd met enkele druppels ferrichlorideoplossing, terwijl bij de andere helft broomwater wordt gevoegd. Bij aanwezigheid van salicylzuur ontstaat met ferrichloride ■een violette kleur, welke bij toevoeging van spiritus of weinig azijnzuur niet verdwijnt, en wordt met broomwater een wit neerslag waargenomen. Een ander deel van het residu wordt gemengd met 10 druppels sterk zwavelzuur en een druppel rookend salpeterzuur, of salpeterzuur van 65 procent en daarna verhit op een kleine vlam onder voortdurend. schudden. Bij deze verhitting mag de temperatuur niet boven 130° C. ■stijgen.' Na afkoeling wordt de vloeistof met water verdund, met ammonia alcalisch gemaakt en gekookt. Aan de afgekoelde vloeistof wordt zwavelammonium toegevoegd. Een — 180 — roodbruine kleur toont benzoëzuur aan, mits salicylzuur afwezig is. Indien salicylzuur aanwezig is, wordt op benzoëzuur gereageerd door het voor deze reactie bestemde residu op te lossen met behulp van natriumcarbonaatoplossing, deze oplossing met kaliumpermanganaat (5 proc), zooveel als noodig ia ter oxydatie van het salicylzuur, te verwarmen, daarna met verdund zwavelzuur (4 N.) aan te zuren en met aether uit te schudden. In de rest, welke na verdamping dezer uitschudvloeistof achterblijft, wordt op benzoëzuur gereageerd, zooals hierboven is aangegeven. b. Zwaveligzuur. Aan 20 g. van de waar worden in een Erlenmeyerkolf van 200 cM3. inhoud, 50 oM3. water en zooveel zwavelzuur toegevoegd, dat de massa zuur reageert. De kolf wordt gesloten met een kurk, voorzien van een met kaliumiodaat-stijfsel-oplossing bevochtigde, papieren strook en verwarmd op het waterbad. Bij aanwezigheid van zwaveligzuur wordt het papier aanvankelijk blauw gekleurd. c. Formaldehyde en mierenzuur. 25 g. der waar worden met 50 cM3. water en 5 cM3. 10 procentig zwavelzuur gemengd en met stoom gedestilleerd tot ongeveer 30 cM*. zijn overgegaan. Van deze vloeistof worden 5 cM3. met 2 cM3. formaline-vrije melk en 7 cM3. zoutzuur (s.g. 1,124), welke per 100 cM3. 0.2 cM3. eener 10 procentige ferrichlorideoplossing bevat, gedurende een minuut gekookt. Bij aanwezigheid van formaldehyde wordt de vloeistof violet gekleurd. In de rest worden na toevoeging van alcali tot zwak zure reactie, de volgende proeven op mierenzuur verricht: 1°. koken, na toevoeging van zilvernitraatOplossing, afscheiding van zilver; 2°. koken, na toevoeging van mercurichlorideoplossing, afscheiding van wit mercurichloride. d. Boorzuur en Fluoorverbindingen. Ongeveer 20 g. der waar worden in een platinaschaal met kalkmelk alcalisch gemaakt en verascht. Een deel der asch wordt aangezuurd met verdund zoutzuur en met curcumapapier onderzocht. Een roodbruine kleur, vooral bemerkbaar na droging, Welke bij bevochtiging met ammonia in een grijsblauwe kleur overgaat, — 190 - wijst boorzuur aan. Indien boorzuur is aangetoond, is een quantitatieve bepaling gewenseht. Een ander deel der asch wordt in een reageerbuis gemengd met zuiver zand en sterk zwavelzuur en de dampen opgevangen in S8Ö druppel water, die aan een glasstaaf in de buis hangt. *4Wrdt de druppel troebel, dan wijst dit op de aanwezigheid van fluoor. De druppel wordt daarna op een voorwerpglas samengebracht met natriumchloride. Bij aanwezigheid van fluoorverbindingen zijn de kenmerkende kristallen van natriumfluoorsilicaat bij microscopisch onderzoek waar te nemen. B. Quantitatief onderzoek. a. Boorzuur. Ongeveer 20 g. der waar worden met natronloog alcalisch gemaakt en verkoold. De kool wordt herhaaldelijk met warm water uitgetrokken en de waterige oplossingen door een aschvrij filter gefiltreerd. De uitgetrokken' kool en het filter worden gedroogd en verascht en de waterige oplossingen bij deze asch gevoegd. Na toeVoeging van zoutzuur tot zure reactie wordt de vloeistof 5 minuten aan een terugvloe'koeler gekookt en nadat zij is afgekoeld met 1/10 N. natronloog geneutrab'seerd, ten opzichte van phenolphthaleïne als indicator. Bij de geneutraliseerde, ongeveer 50 cM*. bedragende Vloeistof, worden 50 cM*. neutrale glycerine gevoegd, waarna met 1/10 N. natronloog tot zwak roode kleur wordt getitreerd. Uit deze laatste titratie wordt de hoeveelheid boorzuur afgeleid, waarbij dit zuur als eenbasisch zuur wordt berekend. b. Kaliumnitraat. 50 g. der waar worden 5 maal met 50 cM*. gedestilleerd water uitgekookt. De verkregen vloeistoffen worden door neteldoek gefiltreerd en tot 100 cM3. uitgedampt, daarna sterk afgekoeld, door filtreerpapier gefiltreerd en ten slotte tot 10 cM'. uitgedampt. In deze 10 cM*. wordt het nitraatgehalte volgens de methode Schlósing-Stuber bepaald 5 Kleurstoffen. -i égaals g. der waar worden op een waterbad met 50 cM3. alcohol van 50 % verwarmd en na afkoeling gefiltreerd. Het filtraat wordt, nadat daaraan 1 cM3. 10 procentige kalium- — 191 — bisulfietoplossing is toegevoegd, met eenige ontvette wollen draden gekookt. De wollen draden worden daarna met heet water uitgeI wasschen. Zijn deze na de behandeling nog gekleurd, dan is teerkleurstof, orseille of carmijn aanwezig. Roodkleuring der draden kan ook veroorzaakt worden door Spaan sche peper, hetgeen door microscopisch onderzoek der waar is na te gaan. 6. Zetmeel. Op een schijfje der waar worden enkele druppels ioodoplossing gebracht. Een blauwe kleur toont zetmeel aan. 25 g. van de waar worden in een bekerglas met ongeveer 50 cM3. alcoholische kaliloog (80 g. K O H in 1 Liter alcohol van 90 vol. proc.) op het waterbad onder herhaald omschudden zoolang verhit tot alle vleeschdeeltjes in oplossing zijn gegaan. Daarna wordt de massa gebracht op een filter van een op het waterbad staand filtreer-apparaat, bestaande uit een glazen buis van ongeveer 2% cM. diameter, welke van onder vernauwd is en waarin zich als filter een propje glaswol, bedekt met , asbest, bevindt en welke in een Erlenmeyerkolf is bevestigd, zoodanig, dat een klein deel uit de kolf steekt. Het residu op het filter wordt zoolang met 95 % alcohol uitgewasschen, totdat het filtraat kleurloos is. Vervolgens wordt de geheele inhoud van de glazen buis met behulp van 25 procentig zoutzuur overgebracht in een maatkolf van 100 cM3. Na toevoeging van een weinig beenkool en infusoriënaarde wordt de vloeistof met zoutzuur van 25 procent aangevuld tot de maatstreep, gefiltreerd door een droog filter en direct gepolariseerd. Bij gebruik van een 200 mM. buis en 25 g. der vleeschwaar wordt de procentische hoeveelheid zetmeel gevonden door de draaiing uitgedrukt jn booggraden te vermenigvuldigen met 0.99. LIJST VAN REAGENTIA. 1 Aether. (C,HJaO. Soortelijk gewicht 0.720. Kookpunt 34.5°—35° G. 1 Buiten invloed van het licht bewaren. - 192 1 Broomwater. Een verzadigde oplossing van broom in water. Ferrichloride. Een oplossing van 9 g. FeCl3 + 6 H20 in water tot 100 cM3. (N.) Glycerine. 96—98% C,H5(OH)6. Soortelijk gewicht 1.26. Refractie: nn bij 17.5° c. : 1.4667—1.4698. loodoplossing. Een oplossing van 1.27 g. iood en 2 g. kaliumiodide in water tot 100 cM3. (Vz N). Mercurichloridt. Een oplossing van 6.77 g. HgCl, en 2.93 NaCl in water tot 100 cM3. 1% N). Petroleumaether. Moet destilleeren beneden 60° c. Worden 50 cM3. gemengd met 10 g. vaste paraffine en de petroleumaether op het kokend waterbad verdampt, dan mag de paraffine geen gewichtsvermeerdering ondergaan. Zand. Met zoutzuur gewasschen en gegloeid zand. Zwavelzuur. 94—96% H2S04. Soortelijk gewicht 1.837—1.840. 1/10 N Loog. Een koolzuurvrije oplossing van kalium-hydroxyde of natriumhydroxyde in zooveel water, dat 25 cM3. der oplossing 25 cM3. 1/10 N oxaalzuur ter neutralisatie vereischen. Behoort bij het Vleeschwarenbesluit van 20 Juni 1924, Staatsblad n°. 315. Mij bekend, De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalbebse. Besluit van den 23ste» Augustus 1924, S. 428, tot toepassing van de artikelen 14 en 15 der Warenwet {Staatsblad 1919, n°. 581), ten aanzien van vleeschextracten. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 3 Juli 1924, n°. 574 E, afdeeling Volksgezondheid ; Gelet op de artikelen 14 en 15 der Warenwet {Staatsblad 1919, n°. 581); Den Raad van State gehoord (advies van 12 Augustus 1924, n° 24); 1 Buiten invloed van het licht bewaren. — 193 — Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 20 Augustus 1924, n°. 776 E, afdeeling Volksgezondheid ; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: I Art. 1. Uitsluitend mag en moet tevens I worden aangeduid met den naam : 1. Vast vleeschextract of vleeschextract, het product verkregen door een waterig aftreksel van vleesch, al of niet onder toevoeging van keukenzout, tot een dik extract uit te dampen. 2. Vloeibaar vleeschextract of geconcentreerde bouillon, het product verkregen door een waterig aftreksel van vleesch, al of niet onder toevoeging van keukenzout en aftreksels van groenten en/of specerijen, tot een vloeibaar extract uit te dampen. 3. Consommé, het bij 15° Celsius geleiachtige, volkomen heldere product, verkregen uit een waterig aftreksel van vleesch, al of niet onder toevoeging van keukenzout, gelatine en/of aftreksels van specerijen, en bestemd, om in onverdunden toestand te worden genuttigd. 4. Bouillonblokjes of bouillonpoeder, het product verkregen door een waterig aftreksel van vleesch met keukenzout, al of niet gemengd met specerijen of aftreksels van specerijen en/of groenten, tot blokjes of tot poeder te verwerken. 2. Vast vleeschextract moet voldoen aan de volgende eischen: 1. conserveermiddelen, andere dan keukenzout, moeten afwezig zijn; 2. het vochtgehalte mag niet hooger zijn dan 20 % ; 3. het totaal kreatininegehalte van de droge stof mag niet lager zijn dan 6 % ; 4. andere stoffen, dan keukenzout en dan die, aanwezig in een aftreksel van vleesch, moeten afwezig zijn. 3- Vloeibaar vleeschextract moet voldoen aan de volgende eischen : I 1. conserveermiddelen, andere dan keukenzout, moeten afwezig zijn ; 2. het vochtgehalte mag niet hooger zijn dan 68%; 3. het totaal kreatininegehalte van de droge stof mag niet iager zijn dan 1,5 %; 5. & J. n". 99, 3e dr. 7 — 194 — 4. andere bestanddeelen dan keukenzout en dan die aanwezig in een aftreksel van vleesch, groenten en/of specerijen, moeten afwezig zijn. 4. Consommé moet voldoen aan de volgende eischen : 1. conserveermiddelen, andere dan keukenzout, moeten afwezig zijn; 2. het vochtgehalte mag niet hooger zijn dan 85 % ; 3. het totaal kreatininegehalte van de droge stof mag niet lager zijn dan 1,5 %; 4. andere bestanddeelen dan keukenzout, gelatine en dan die, aanwezig in een aftreksel van vleesch en specerijen, moeten afwezig zijn. 5. Bouillonblokjes en bouillonpoeder moeten voldoen aan de volgende eischen: 1. conserveermiddelen, andere dan keukenzout, moeten afwezig zijn; 2. het totaal kreatininegehalte van de droge stof mag niet lager zijn dan 0,5 %; 3. het keukenzoutgehalte mag niet hooger zijn dan 65 % ; 4. andere bestanddeelen dan keukenzout, specerijen en dan die, aanwezig in een aftreksel van vleesch, groenten en/of specerijen moeten afwezig zijn. 6. Waren, die in eigenschappen of uiterlijk voorkomen gelijken op een der waren, in de voerige artikelen bedoeld, en die ten doel zouden kunnen hebben deze te vervangen, mogen : os. niet worden aangeduid met een der woorden „vleeschextract" of „bouillon" of door een samengesteld woord, waarvan een dezer woorden deel uitmaakt; 6. niet dan met Onze toestemming en onder door Ons te stellen voorwaarden worden aangeduid met namen, waaruit de aard en de samenstelling niet of niet voldoende blijken. 7. De verpakking waarin de waren, in de artikelen 1 en 6 van dit besluit bedoeld, in den handel worden gebracht, moet aan de buitenzijde voorzien zijn van een opschrift, aangevende den naam, dien de waar volgens artikel 1 van dit besluit moet dragen, of den naam waarmede de waar volgens artikel 6 mag worden aangeduid. Deze naam moet met het bloote oog duidelijk leesbaar zijn. 8. Indien de in artikel 1 genoemde waren geheel of ten deele uit ander vleesch dan runder- — 196 — of kalfsvleesch bereid zijn, moet de naam van de diersoort(en), waarvan het vleesch gebruikt is, op de verpakking duidelijk zijn aangegeven. 9. De in dit besluit bedoelde waren mogen uitsluitend bereid zijn van grondstoffen, die niet schadelijk voor de gezondheid zijn of kunnen zijn, deugdelijk van samenstelling zijn, en in deugdelijken toestand verkeeren. 10. De voorschriften van dit besluit zijn niet van toepassing op de waren, in dit besluit bedoeld, die kennelijk voor den uitvoer bestemd zijn, voor zoover niet aanwezig op markten, in winkels of op eenige andere voor het publiek toegankelijke verkoopplaats. 11. Voor de beoordeeling of de waren, in dit besluit genoemd, voldoen aan de daarin gestelde eischen, moet gebruik worden gemaakt van de onderzoekingsmethoden, aangegeven in de bij dit besluit gevoegde bijlage. 12. Dit besluit treedt in werking drie maanden na den dag der dagteekening van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. 18. Dit besluit kan worden aangeduid met den naam : „Vleeschextractenbesluit" met vermelding van jaargang en nummer van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Baad van State. Het Loo, den 23sten Augustus 1924. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalbebse. (üitgeg. 22 Sept. 1924.) Bijlage behoorende bij het vleesohexteactenbeslttit. (Staatsblad 1924, n°. 428.) 1. Water. Een hoeveelheid van de waar, die ongeveer 1—2 g. droge stof bevat, wordt gebracht in een vooraf gewogen schaaltje met vlakken bodem, waarin zich 20—25 g. zand, alsmede — 196 — een glazen staafje bevinden. Zoo noodig wordt de waar met een weinig gedestilleerd water met behulp van het glazen staafje tot een papje geroerd. Lost de waar geheel in water op, dan wordt een hoeveelheid eener oplossing genomen, die bovengenoemde hoeveelheid droge stof bevat. Tijdens het wegen wordt het schaaltje met een plaatje gesloten. Nadat op het waterbad is drooggedampt, wordt in een droogstof bij 102°—106° C. gedroogd, totdat geen gewichtsverlies meer wordt waargenomen. 2. Keukenzout. 2—3 g. der waar worden in weinig gedestilleerd water opgelost en de oplossing zoo noodig gefiltreerd. De oplossing of het filtraat worden in een maatkolf van 500 oM*. gebracht, met verdund salpeterzuur (4 N) zuur gemaakt en daarna wordt tot de maatstreep met gedestilleerd water aangevuld. In een passend deel dezer oplossing wordt het chloorgehalte volgens de methode-Volhard bepaald en omgerekend op NaCl (keukenzout). 3. Conserveermiddelen. Deze worden in de waar bepaald volgens de methoden, aangegeven in de bijlage van het vleeschwarenbesluit (Staatsblad 1924, n°. 315). 4. Vreemd eiwit. Op de aanwezigheid van eiwit anders dan aan de waar eigen, wordt onderzooht langs serologischen weg. 5. Kreatinine. Een zoodanige hoeveelheid der waar, die zoo mogelijk meer dan 8 en minder dan 16 mg. kreatinine bevat, wordt in een porceleinen schaaltje met 20 cM3. N zoutzuur op het waterbad drooggedampt. Het residu wordt met water opgenomen en met natronloog N geneutraliseerd, waarbij gebruik wordt gemaakt van lakmoespapier. De geneutraliseerde vloei stof wordt met water in een Erlenmeyerkolf gespoeld en met water tot 75 cM3. aangevuld. Aan deze oplossing wordt zoolang druppelsgewijs een oplossing van 1 % kaliumpermanganaat toegevoegd, totdat het mengsel de klem van malagawijn heeft en ten minste 3 minuten blijft. Indien de waar weinig of geen keukenzout bevat, wordt een kaliumpermanganaat — 197 — oplossing gebruikt, die bovendien 2,6 % keukenzout bevat. Daarna wordt druppelsgewijs een 3 % waterstofsuperoxyde-oplossing toegevoegd, die op 100 cM». 1 cM8. azijnzuur bevat, totdat naast het neerslag van mangaansuperoxyde een gele oplossing zichtbaar is. Daarna wordt het mengsel 6—10 minuten op het waterbad verwarmd, totdat het mangaansuperoxyde zich volledig heeft afgescheiden. Het mangaansuperoxyde wordt afgefiltreerd en uitgewasschen. Het filtraat wordt in een porceleinen schaal op het waterbad tot 10—15 cM8. geconcentreerd en daarna met weinig water in een maatkolf van 500 cM*. gebracht. De vloeistof mag dan niet meer dan 20 cM*. bedragen. Daarna worden 10 oM*. eener 10 % natriumhydroxyde-oplossing en 20 oM*. eener 1 % pikrinezuuroplossing toegevoegd. Na 5 minuten wordt met water van 17° C. tot 600 cM8. aangevuld en binnen een half uur in een oolorimetermeteen %N kaliumbiohromaatoplossing vergeleken. 8 mM. der % N kaliumbiohromaatoplossing komen overeen met 8,1 mM. eener oplossing, verkregen uit 10 mg. kreatinine, op dezelfde wijze als boven behandeld. [REAGENTIA. 1 Aether (C,Hs),0. Soortelijk gewioht 0,720. Kookpunt 34,5—35° c. 1 Broomwater. Een verzadigde oplossing van broom in water. Ferriammoniahaluin. Een bij kamertemperatuur verzadigde oplossing van (NH4), Fe,(S04)4.24H20 in water. Kaliumbichromaatoplossing. Een oplossing van 24.54 K,Cr,0, in water tot 1000 cM8. (y2 N). Natronloog. Een oplossing van 2 g. NaOH in water tot 100 cM8. N). Zand. Met zoutzuur gewasschen en daarna gedroogd en gegloeid zand. Zoutzuur. Soortelijk gewicht 1.018 (N). 1 Buiten_invloed van het lioht bewaren. — 198 — TITER VLOEISTOFFEN^ v 1/10 N loog. Een koolzuurvrije oplossing van kaliumhydroxyde of natriumhydroxyde in zooveel water, dat 25 cM8. der oplossing 25 oM*. 1/10 N oxaalzuur ter neutralisatie vereischen. 1/10 N AgNO8. Een oplossing in water, welke 16,99 g. AgNO» per Liter bevat. 1/10 N Rhodaan. Een oplossing van kalium of ammoniumsulfocyanide in zooveel water, dat 25 oM8. der oplossing 25 cM8. 1/10 N zilvernitraat praecipiteeren. Behoort bij het Vleesohextraetenbesluit van 23 Augustus 1924 (Staatsblad n°. 428). Mij bekend, De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalberse. Besluit van den 23ste» October 1924, S. 478, tot toepassing van de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919 n°. 581) op cacao en chocolade. Wu WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 5 Augustus 1924, n°. 451D, Afdeeling Volksgezondheid; Gelet op de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Den Baad van State gehoord (advies van 9 September 1924, n° 20); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 20 October 1924, n°. 675 D, Afdeeling Volksgezondheid ; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: Art. 1. Dit besluit verstaat onder Cacaoboonen de gefermenteerde en daarna gedroogde zaden van Theobroma cacao L. 2. Aangeduid mogen uitsluitend en moeten tevens worden met den naam van: Cacaomassa of Cacaopasta of Cacao in brooden het product Verkregen door de zoo goed mogelijk gereinigde, al of niet geroosterde of gedroogde, cacaoboonen fijn te malen. Aan dit product mag eenige cacaoboter zijn toegevoegd. Cacaopoeder, Poedercacao of Cacao het product, verkregen door het tot poeder brengen — 199 - van cacaomassa, waaraan een gedeelte der cacaoboter kan zijn onttrokken. Cacaopoeder, Poedercacao of Cacao, voorafgegaan door een der aanduidingen Magere of Sterk ontvette, alle cacaopoeder, waarvan het gehalte aan cacaoboter lager is dan 22 % van de droge stof. Het bovenstaande is niet van toepassing op de aanduiding eikelcacao. 3. Aangeduid mogen uitsluitend en moeten tevens worden met den naam van : Chocolade (chocolaad, chocolat, chocolate) of Couverture mengsels van cacaomassa of cacaopoeder met suiker, waaraan cacaoboter mag zijn toegevoegd. Aangeduid mogen slechts worden met den naam van: Melkchocolade, of Melkcouverture de producten verkregen door in chocolade of couvertur? tevens melk, al of niet gecondenseerd of in poeder, te verwerken. Chocoladepoeder, Poederchocolade of Chocolade in poeder de producten, die bestaan uit gekorrelde, geschaafde, gemalen of tot poeder gebrachte chocolade of couverture. 4. Het is geoorloofd cacaomassa en cacaopoeder door behandelen met alkaliën of alkalicarbonaten zoogenaamd oplosbaar te maken, mits de waar daardoor geen alkalische reaotie tegenover lakmoes verkrijgt en te bedeelen met geringe hoeveelheden van onschadelijke aromatica, alles zonder nadere aanduidrng. Het is geoorloofd chocolade zonder nadere aanduiding te bedeelen met geringe hoeveelheden onschadelijke aromatica en/of met melkbestanddeelen, alsmede met gemalen zaden van walnoten, hazelnoten, amandelen, perziken, abrikozen en aardnoten, tevens met pineolen en pistaches. 5. Waren, die in eigenschappen of uiterlijk gelijken op een der waren in de vorige artikelen genoemd en die ten doel zouden kunnen hebben deze te vervangen, moeten worden aangeduid overeenkomstig hun samenstelling en mogen niet dan met Onze toestemming en onder door Ons te stellen voorwaarden worden aangeduid met namen, waaruit de aard en de samenstelling niet of niet voldoende blijken. 6. De waren in een der vorige artikelen — 200 — genoemd, die, in een verpakking, waarin zij aan den verbruiker kunnen worden verkocht, in den handel worden gebracht, moeten aan de buitenzijde der verpakking voorzien zijn van een duidelijk leesbaar, niet door vegen uit te wisschen opschrift, aangevende den naam, dien de waar volgens dit besluit moet en mag dragen. Op een markt, in een winkel of eenige andere voor het publiek toegankelijke verkoopplaats, moeten de in de artikelen 2 en 5 en in artikel 3, laatste alinea, genoemde waren, alsmede de andere in artikel 3 genoemde, voor zoover deze zich in tablet- of reepvorm bevinden, die alle niet in verpakking zijn als in lid 1 van dit artikel genoemd, op de buitenzijde der voorwerpen, waarin zij in voorraad worden gehouden, of op een in of onmiddellijk boven de waar geplaatst bord, of op de waar zelf, zijn voorzien van een voor den kooper duidelijk zicht- en leesbaar, niet door vegen uit te wisschen opschrift, vermeldende den naam, dien de waar overeenkomstig dit besluit moet en mag dragen. Dit laatste opschrift moet bestaan uit duidelijk leesbare latijnsche hoofddrukletters, van een hoogte van ten minste 8 millimeter (0.008 M.) bij een üjndikte van ten minste één millimeter (0.001 M.). 7. De waren, in de artikelen 2 en 3 van dit besluit genoemd, moeten voldoen aan de volgende eischen : o. zij moeten duidelijk de kenmerkende kleur, geur en smaak bezitten van de waar, als hoedanig zij worden aangeboden; 6. zij mogen geen bestanddeelen bevatten, die niet afkomstig zijn van de zoo goed mogelijk geschilde en van de zaadhuid bevrijde oacaoboonen, van de gebezigde aromatioa, van het oplosbaar-maken en bjj chocolade en couverture, van de toevoegsels (te weten: suiker en de in artikel 4 genoemde waren); met name moeten zij vrij zijn van vreemde kleurstoffen en synthetisch bereide verzoetingsmiddelen; c. zy mogen niet duf en, ook na de schimmelproef, noch in duidelijke mate schimmelig, noch op andere wijze bedorven of ontleed zyn ; rder gebruikmaking van een, aan een mongsel met bekend gehalte aan cacaoschillen empirisch vastgestelden factor, het gehalte aan cacaoschil berekend. 6. Cacaobestanddeelen in chocolade. Tweemaal 10 g. geraspte chocolade worden afgewogen en de eene 10 g. in een kolfje van 100 om*., de andere in een van 200 cm*, gebracht. In beide kolfjes wordt de chocolade met iets alcohol bevochtigd en daarna met warm water (niet warmer dan 50° c.) overgoten en goed geschud om de suiker in oplossing te doen gaan. Na toevoeging van 4 cm3, halfbasisch loodacetaat in elk der kolfjes en doorschudden wordt afgekoeld, tot de deelstrepen aangevuld en gefiltreerd. De nitraten worden gepolariseerd in een 2 dm. buis. Zij de polarimeteraflezing van het nitraat uit het 100 cm', kolfje = Pi en die van het filtraat uit het 200 cm', kolfje = P, (beide in booggraden), dan is de juiste polarisatie (10 g p p tot 100 cm'.) t, ' t.' en het suikergehalte, in I 1 12 P . P procenten der oorsponkelijke waar : 7.5 JE33gjj* Bij gebruik maken van een saccharimeter wordt het halve normaalgewicht op boven — 205 — beschreven wijze zoowel tot 100 cm1, als tot 200 cm3, opgelost. Indien de saccharimeteraflezingen daarvan resp. a en 6 zijn, is het suikergehalte in procenten verschil tusschen 100 en het gevonden suikergehalte wordt als cacaobestanddeelen aangemerkt. 7. Melkbestanddeelen en cacaobestanddeelen in melkchocolade. a. Melkvet. 20 g. geraspte chocolade worden met 100 cm3 verdund zoutzuur (4 N), onder toevoeging van een weinig grof puimsteenpoeder, ongeveer 16 minuten gekookt. Daarna wordt door een nat filter gefiltreerd en het residu met warm water uitgewasschen totdat de zure reactie is verdwenen De vaste stof met filter wordt bij 100° c. gedroogd, het vet door middel van petioleumaethor geëxtraheerd en gewogen. Van 5 g. van het aldus verkregen vet wordt het getal der in water oplosbare vluchtige vetzuren (R.M. -getal) bepaald volgens de methode, beschreven in de bijlage van het Broodbesluit. Zij dit getal = a, het totale percentage vet in de chocolade = V, en het procentisch gehalte aan melkvet in de waar = Vm dan is Vm = a"T. — V. b. Suiker en Melksuiker. Tweemaal 10 g. geraspte melkchocolade worden als onder 6 beschreven opgelost (evenwel met kokend water), geklaard en gepolariseerd, waarbij de waargenomen polarimeteraflezingen in een 2 dm. buis P, en Pt (in booggraden) zijn. Van de oplossing lo/10o worden 50 cm3, gebracht in een maatkolfje van 100 cm3., 600 mg. versch gegloeid, oaloiumoxyde of een gelijkwaardige hoeveelheid calciumhydroxyde toegevoegd, gemengd en gedurende 1 uur in een waterbad van 70° c. geplaatst. Na afkoeling wordt de vloeistof onder toevoeging van een druppel phenolphtaleine met verdund zwavelzuur geneutraliseerd. Dan wordwtóéjjevoegd 2,5 cm3, halfbasisoh loodacetaat en 1 om3, verzadigde natriumphosphaat oplos sing, aangevuld, gemengd, gefiltreerd en het filtraat gepolariseerd in een buis van 2 dm. — 206 — Indien nu als polarimeteraflezing P, wordt gevonden, is het saoeharose-gehalte S van de waar in procenten : S = 15 ^PT^Tr en het gehalte aan watervrije lactose L: L = 9,05 (P, - 2 P,) p-^-p-. Het gehalte aan droge melkbestanddeelen wordt berekend, door het gevonden melkvetgehalte te vermeerderen met 1.9 maal het gevonden melksuikergehalte; het gehalte aan cacao bestanddeelen door 100 te verminderen met de som der gehalten aan saccharose en melkbestanddeelen. 8. Schimmelproef. 1 ï a 2 g. der waar worden in een goed sluitende gesteriliseerde cultuurschaal van ± 10 cm. diameter met circa 3 cm3, steriel water tot een papje geroerd en gelijkmatig over den bodem verdeeld. De schalen worden omgekeerd bij 35°—37° c. geplaatst en de schimmelgroei na 24 uur beoordeeld. LIJST VAN REAGENTIA. Alcohol. Aethjlalcohnl (02HBOH) van circa 96 volume % s. g. 0,812. Oalciumoxyde (CaO) vast, en vrij van carbonaat. Halfbasiach loodacetaat. 3 deelen loodacetaat en 1 deel uitgegloeid loodglit worden op het waterbad samen gesmolten en dooreengeroerd, totdat het loodglit bijna geheel is opgelost. De massa wordt in 10 deelen water opgelost en gefiltreerd. Natriumphoaphaat. Verzadigde oplossing (circa 8 %) van Na2HP04 12 H20 in water. Petroleumaether, Moet destilleeren beneden 60° c. Worden 50 cm3 gemengd met 10 g. vaste paraffine en de petroleumaether op het kokend waterbad verdampt, dan mag de paraffine geen gewichtsvermeerdering ondergaan. Phenolphtaletne. Een 1%-oplossing in neutralen alcohol. Zand. Met zoutzuur gewasschen en gegloeid zand. Zoutzuur, verdund, s. g. 1.067 (4 N). Zwavelzuur, verdund, s. g. 1.124 (4 N> — 207 — TITER VLOEISTOFFEN; /< y% lf. zoutzuur. Een oplossing van zoutzuur in zooveel water, dat 25 om3, der oplossing 25 cm3. J Normaal loog ter neutralisatie vereisohen. Vlo ^°°S- Een koolzuurvrije oplossing van kaliumhydroxyde of natriumhydroxyde in zooveel water, dat 25 cm3 der oplossing 25 cm3, -"/m Normaal oxaalzuur ter neutralisatie vereisohen. Behoort bij het Cacao- en Chocoladebesluit van 23 October 1924 (Staatsblad n°. 478). Mij bekend, De Min. van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalberse. Besluit van den 130e» Januari 1925, S. 13. tot toepassing van de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919 n°. 581) op koffie en thee. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 18 November 1924, n°. 453D, Afdeeling Volksgezondheid; Gelet op de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Den Raad van State gehoord (advies van 23 December 1924, n°. 42); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 9 Januari 1925, n°. 890 D, Afdeeling Volksgezondheid ; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen : Art. 1. Aangeduid mag uitsluitend en moet worden met den naam : 1. Ongebrande koffie, de deugdelijke zaadkernen van soorten van het geslacht Coffea. 2. Koffie of gebrande koffie, de gerooste, deugdelijke zaadkernen van soorten van het geslacht Coffea. Bij of na het roosten mogen de in artikel 8 onder 7 genoemde glansmiddelen worden gebruikt. Koffie mag als coffeïnevrij worden aangeduid, zoo het gehalte aan coffeïne minder bedraagt dan 0.1 %. 3. Gemalen koffie of gruiskoffie, de gebrande koffie, welke in verkleinden toestand is gebracht. — 208 — 4. Koffie-extract, het product verkregen door koffie uit te trekken en na filtratie al of niet uit te dampen. 5. Peekoffie, de al of niet onder toevoeging van geringe hoeveelheden spijsolie of vet, gerooste en vermalen, deugdelijke, vooraf goed. gereinigde wortels van Cichorim Iwtybus L. 6. Cichorei, peekoffie, welke bereid is onder toevoeging van geringe hoeveelheden zetmeelstroop. 7. Eikelkoffie, de gerooste, deugdelijke, goed gereinigde zaadkernen van soorten van het geslacht Quercus. 8. Moutkoffie, de gerooste, al of niet vooraf gekiemde, deugdelijke, goed gereinigde vruchten | van tarwe, rogge, haver of gerst. 9. Koffiestroop, het product verkregen bij j het branden van huishoudstroop, keukenstroop, melasse en/of zetmeelstroop. 10. Koffiesurrogaat of namaakkoffie, alle andere dan de onder 5 tot en met 9 genoemde waren, alsmede mengsels van de onder 5 tot en met 10 genoemde waren, die in den handel j voorkomen, met het doel om koffie te vervangen of met (gemalen) koffie gemengd te worden gebruikt. 2. 1. Mengsels van gemalen koffie met een der in artikel 1 onder 5 tot en met 10 genoemde waren moeten worden aangeduid met de woor- ] den „gemalen koffie met", gevolgd door den naam van de toegevoegde waar, zooals die in artikel 1 is aangegeven, terwijl het percentage daarvan vóór den naam der toegevoegde waar moet zijn I aangebraoht. B.v. : gemalen koffie met 50 procent peekoffie, gemalen koffie met 30 procent namaakkoffie. 2. Zijn meer dan één der in artikel 1 onder 5 tot en met 10 genoemde waren toegevoegd, dan moet elk der toegevoegde waren met hunne procentische hoeveelheid worden vermeld. 3. Aangeduid mag uitsluitend en moet worden met den naam: 1. Thee, de bladknoppen en jonge bladen van versohillende soorten van het geslacht Thea, welke op de gebruikelijke wijze door ver- i flenzen, rollen, al of niet fermenteeren en roosten zijn toebereid. 2. Theesurrogaat of namaakthee, het product, I dat in den handel wordt gebracht kennelijk — 209 — met het doel om thee te vervangen, of met thee gemengd te worden gebruikt. 4. Mengsels van thee met theesurrogaat moeten worden aangeduid met de woorden „thee gemengd met theesurrogaat" of „thee gemengd met namaakthee", terwijl het percentage van de hoeveelheid toegevoegd theesurrogaat vóór het woord „theesurrogaat" moet zijn aangebracht, b.v. thee met 40 % theesurrogaat. 5. Waren, die ÜVeigenschappen of uiterlijk gelijken op een der waren, in een der vorige artikelen genoemd en ten doel zouden kunnen hebben, deze te vervangen, moeten worden aangeduid overeenkomstig hun samenstelling en mogen niet dan met Onze toestemming en onder door Ons te stellen voorwaarden worden aangeduid met namen, waaruit de aard en de samenstelling niet of niet voldoende blijken. 6. M De waren, in een der vorige artikelen bedoeld, die in een verpakking, waarin zij aan den verbruiker kunnen worden verkocht, in den handel worden gebracht öf in winkels of bergplaatsen, bij winkeliers of grossiers in gebruik, worden bewaard, moeten aan de buitenzijde der verpakking zijn voorzien van een opschrift, aangevende de aanduiding, die de waar volgens een der vorige artikelen van dit besluit moet dragen. 2. Deze aanduidingen moeten voldoen aan de volgende eischen: o. De aanduidingen bedoeld in artikel 1 onder 10, artikel 2, artikel 3 onder 2, artikel 4 en artikel 5 moeten uit letters bestaan, die van een niet minder in het oog vallend type en wat hoogte en lijndikte betreft niet kleiner zjjn, dan die van een der andere woorden of namen op de verpakking aanwezig. b. De aanduidingen der overige in dit besluit bedoelde waren moeten met het bloote oog duidelijk zicht- en leesbaar zijn; de letters dezer aanduidingen moeten op één verpakking van onderling gelijke grootte zfln. 7. i In een winkel, op een markt of eenig ander voor het publiek toegankelijke verkoopplaats, moet de waar in artikel 1 onder 3 tot en met 10, artikel 2, artikel 3 onder 2, artikel 4 en artikel 5 bedoeld, die niet verpakt is of die zich niet bevindt in een verpakking, waarin zij aan den verbruiker kan worden verkocht, zijn — 210 — voorzien van een opschrift, aangevende de aanduiding, die de waar volgens een der vorige artikelen van dit besluit moet dragen. >otl2. Deze opschriften moeten zijn aangebracht op de voorwerpen, waarin de waar aanwezig is, of bij niet verpakte waar op een bord, dat zich te midden van de waar of onmiddellijk daarboven bevindt; zij moeten voor den kooper duidelijk zicht- en leesbaar zijn, niet door vegen zijn uit te wisschen en bestaan uit latijnsche hoofddrukletters van ten minste. 2 centimeters (0,02 M.) hoog en ten minste 2 millimeter (0,002 M.) lijndikte. 8. Koffie en gebrande koffie moet;,voldoen aan de volgende eischen: 1. Het gehalte aan verontreinigingen mag niet grooter zijn dan 1 %. 2. Het watergehalte mag niet hooger zijn dan 5%. 3. Het aschgehalte niet hooger dan 6 %. 4. Het gehalte van de asch aan chloriden mag niet hooger zijn dan 1 % uitgedrukt als chloor (Cl.). 5. Het extractgehalte mag niet lager zijn dan 20 % der droge stof. 6. Het gehalte der met aether, alcohol of water afwaschbare en daarin oplosbare stoffen mag niet hooger zijn dan 1 procent. 7. Andere bestanddeelen dan oliën, suiker, stroop, lijm of arabische gom mogen op de koffie niet zijn aangebracht. 9. Gemalen koffie moet voldoen aan de volgende eischen : 1. Aan de eischen in artikel 8 onder 3, 4 en 5 gesteld. 2. Het watergehalte mag niet hooger zijn dan 8 %. 3. Verontreinigingen mogen niet dan in sporen aanwezig zijn. 10. Koffie-extract moet voldoen aan de volgende eischen : 1. Het extractgehalte mag niet lager zijn dan 6 %. 2. Het gehalte aan coffeïne, uitgedrukt op 100 gram watervrij extract, mag niet lager zijn dan 2,5 %. 3. Andere bestanddeelen, dan die van koffie afkomstig, moeten afwezig zijn. 11. Peekoffie moet voldoen aan de volgende eischen : — 211 - 1. Het aschgehalte mag niet .hooger zijn dan 10% van de droge stof. 2. Het zandgehalte mag niet hooger zijn dan 3 % van de droge stof. \ 3. Het extractgehalte mag niet lager zijn dan 58 % van de droge stof. 4. Het watergehalte mag niet hooger zijn dan 16 %.. , 5. Vreemde bestanddeelen, i behalve een geringe hoeveelheid olie of vet, ./moeten afwezig zijn. 12. Cichorei moet voldoen aan de volgende eischen : ii 1. Het aschgehalte mag niet hooger zijn dan 8 % van de droge stof. 2. Het zandgehalte mag niet.'hooger zijn dan 3 % van de droge stof. 3. Het extractgehalte mag niet lager zijn dan 65 %.van de droge stof. 4. Het watergehalte niet hooger dan 27 %. 5. Vreemde bestanddeelen moeten afwezig zijn. 18. Koffiestroop moét/voldoen aan de volgende eischen : 1. Het aschgehalte mag niet hooger zijn dan 12,5 % van de droge stof. 2. Het extractgehalte mag niet lager zijn dan 70 % van de droge stof. 3. Andere bestanddeelen dan die der grondstoffen, waaruit de koffiestroop is verkregen, behalve een geringe hoeveelheid cichorei, cacaodoppen of olie, moeten afwezig zijn. 14. De in artikel 1 onder 10 bedoelde koffiesurrogaten en de in artikel 2 onder 2 bedoelde theesurrogaten moeten voldoen aan den eisch, dat zy bereid zijn uitdeugdelijke, goed gereinigde en onschadelijke grondstoffen. 15. Thee moet voldoen aan de volgende eischen : 1. Het gehalte aan asch mag niet hooger zijn dan 7 %, waarvan! ten minste de helft oplosbaar is in water. 2. Het extractgehalte mag niet lager zijn dan 33 %. 3. Verentreinigingen mogen niet dan in sporen aanwezig zijn. • 4. Uitgetrokken thee mag niet aanwezig zijn. 16. De in dit besluit genoemde waren moeten voorts voldoen aan de volgende eischen : . — 212 — 1. Zij mogen niet duf, noch schimmelig, noch op andere wijze duidelijk bedorven of ontleed zijn. " 2. Lood of andere schadelijke metalen of metaalverbindingen moet afwezig zijn. 3. Kleurstoffen mogen r.iet zijn toegevoegd. 4. Geur en smaak moeten normaal zijn. 17. Waren, die kennelijk voor den uitvoer zijn bestemd, behoeven, voor zoover niet aanwezig in een winkel, op een markt of eenig ander voor het publiek toegankelijke verkoopplaats, niet te voldoen aan de eischen in dit besluit gesteld. 18. Voor de beoordeeling of de waren in dit besluit genoemd, voldoen aan de daarin gestelde eischen, moet gebruik worden gemaakt van de onderzoekingsmethoden, aangegeven in de bij dit besluit gevoegde bijlage. 19. Dit besluit kan worden aangehaald onder den titel van koffie- en theebesluit, met vermelding van den jaargang en het nummer van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en in afschrift zal worden gezonden aan den Baad van State. 's-Gravenhage, den 13den Januari 1925. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalbsesb. {Uitgeg. 5 Webr. 1926.) Bijlage, behoorende bij het Koffie- en Theebesluit (Staatsblad 1926, n°. 13). METHODEN VAN ONDERZOEK. 1. Water. 6—10 g. der tot poeder gebrachte waar worden bij 102°—105° c. gedroogd tot geen gewichtsverlies meer plaats heeft. Het gewichtsverlies wordt als water in rekening gebracht. 2. Asch. a. Bepaling van het aschgehalte. 5—10 g. der zoo noodig tot poeder gebrachte — 218 — waar worden, na met water tot een papje te zijn aangeroerd, met 1 oM3. zwavelzuur bedeeld en, nadat de overmaat zuur door varhitting is verwijderd, gegloeid. Na bekoeling wordt de asch met enkele druppels zwavelzuur bevochtigd en daarna opnieuw gegloeid. Gedurende dit gloeien worden enkele stukjes ammonium carbonaat in de schaal gebraoht. Het aschgehalte wordt berekend door de gevonden sulfaatasch met 8/9 te vermenigvuldigen. b. Bepaling van de chloriden in de asch. Ongeveer 10 g. der tot poeder gebrachte waar worden in een platinaschaal doortrokken met een zoodanige hoeveelheid normaal natriumcarbonaatoplossing, dat de hoeveelheid natriumcarbonaat ongeveer het 10-voudige bedraagt, van de te verwachten hoeveelheid keukenzout. De massa wordt daarna gedroogd en verascht. De asch wordt opgenomen in warm water, met salpeterzuur (s.g. 1.26) aangezuurd en de oplossing gefiltreerd. In het filtraat wordt het chloor volgens de methode Volhard bepaald. 3. Ruw zand. De bij 2 onder a verkregen asch wordt met warm verdund zoutzuur uitgetrokken. De hierbij verkregen rest wordt door een aschvrij filter afgefiltreerd, uitgewasschen, verbrand, gegloeid en gewogen. De verkregen rest is ,.ruw zand". 4. Extract. a. Voor alle waren, met uitzondering van de waren, die uit bladeren bestaan. 10 g. der poedervormige of tot poeder gebrachte waar worden in een bekerglas met 200 cM3. water overgoten en met een daarin geplaatste roerstaaf gewogen. De vloeistof wordt voorzichtig onder omroeren tot koken verhit en gedurende 5 minuten gekookt. Na afkoelen wordt door toevoeging van water, bekerglas met inhoud op het oorspronkelijk gewicht gebracht. Na goed mengen wordt gefiltreerd. Van het nitraat wordt het soortelijk gewicht bij 15° o. tot op 0.0001 nauwkeurig bepaald. Indien de bepaling bij een van 15° c. afwijkende temperatuur geschiedt, doch tusschen 10—20° c, wordt het soortelijk gewicht t/t tot op 0.0001 nauwkeurig bepaald. — 214 — Het. extract wordt afgeleid uit het gevonden soortelijk gewicht met behulp van bijgevoegde tabel. b. Voor waren, die uit bladeren bestaan. 5 g. der waar worden in een bekerglas met 750 cMa. water overgoten, waarna de vloeistof gedurende 15 minuten wordt gekookt. Vervolgens wordt de vloeistof warm door een aroog gewogen filter gefiltreerd, waarbij wordt-zórg gedragen, dat zoo weinig mogelijk bladeren op het filter komen. De in het bekerglas achterblijvende rest wordt opnieuw gedurende 15 minuten met 750 cMs. water gekookt en de vloeistof daarna gefiltreerd. Deze bewerking wordt in totaal viermaal herhaald. Bij de laatste filtratie worden de bladeren op het filter verzameld. Het filter wordt bij 102°— 105° e. tot constant gewicht gedroogd. Het gewichtsverlies der waar, vermenigvuldigd met 20 en verminderd met het watergehalte, geeft het extract|,ehalte aan. c. Voor koffie-extraot. Het extractgehalte wordt afgeleid uit het soortelijk gewicht van het koffie-extraot met behulp van bijgevoegde tabel. 5. Met aether, alcohol of water afwaschbare en daarin opgeloste stoffen. ; Aether. 10 g. boonen worden gedurende 2, minuten geschud met 50 cM". aether. De aether wordt afgefiltreerd in een gewogen kolfje en filter, alsmede boonen worden met aether nagewasschen. Het geheele filtraat wordt afgedistiüeerd en het kolfje, na een uur gedroogd te zijn in een waterdroogstrtof, gewogen. Alcohol. 10 g. boonen worden met 100 oM'. alcohol van 95 vol. proo. gekookt. Vervolgens wordt ae alcohol afgefiltreerd en filter alsmede boonen met warme alcohol nagewasschen. Het filtraat wordt aangevuld tot 150 cM'. Van 100 cM3. van het filtraat wordt de alcohol uit een gewogen kolfje afgedestilleerd en het kolfje, na een uur gedroogd te zijn bij 102°—105° c, gewogen. Water. 20 g. boonen worden met 500 cM*. water 5 minuten geschud. Vervolgens wordt gefiltreerd en het filtraat aangevuld tot 500 cM8. Van het nitraat worden 250 oM8. in een platinaschaal uitgedampt; de verkregen rest wordt — 216 — gedurende 3 uur bij 102°—105° o. gedroogd en gewogen. Daarna wordt het residu verascht en de verkregen asch gewogen. Het versobil van beide wegingen geeft de hoeveelheid in water afwaschbare en daarin opgeloste organische stoffen aan. 6. Coffeïne. »»'"• a. In koffie. 16 g. gemalen koffie (korrelgrootte 4- 1 mM.) worden in een bekerglas gemengd met ongeveer 7,6 cM*. water, Na ongeveer 1 a 2 uur wordt het mengsel overgebracht in een extractiehuls en met tetraehloorkoolstof geëxtraheerd. Het extractiemiddel wordt daarna afgedestilleerd en de rest eenmaal met 50 cM'. en daarna 3 maal telkens met 25 cM8. water gedurende ongeveer % minuut op een asbestplaat gekookt. De waterige uittreksels worden na afkoeling door een vochtig filter gefiltreerd en het filter daarna nog met ongeveer 75 cM8. kokend water nagewasschen. Bij het afgekoelde filtraat worden gevoegd 30 cM8. één-procentige kaliumpermanganaatoplossing en na ongeveer 1/t uur wordt het mangaan, door druppelsgewijze toevoeging eener 3 procentige waterstofperoxyde-oplossing, welke per 100 cM8. 1 oM*. ijsazijn bevat, als mangaansuperoxyde afgescheiden. Vervolgens wordt de vloeistof 1/i uur op een kokend waterbad verhit en heet gefiltreerd, terwijl het filter met ongeveer 75 cM8. heet water wordt uitgewasschen. Het nitraat wordt in een glazen schaal op het waterbad tot droog uitgedampt en de rest, na 1/l uur gedroogd te zijn bij ongeveer 100° o., dadelijk met warme chloroform uitgetrokken. De chloroformoplossing wordt na filtratie van ohloroform bevrijd en het residu gedurende Va uur bij 102°—105° c. gedroogd en daarna gewogen. b. In koffie-extract. 50 cM8. koffie-extract wordt met chloroform in een perförator geëxtraheerd. Het na het afdestilleeren der chloroform verkregen residu wordt éénmaal met 50 oM8. water en daarna telkens 3 maal met 25 oM8. warm water uitgetrokken en verder behandeld als hierboven onder a is aangegeven. - 216 — Behoort bij het Koffie- en Theebesluit van 13 Januari 1925 (Staatsblad n°. 13). Mij bekend, De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalbebse. REAGENTIA. Zwavelzuur. 94—96 pCt. H2S04, soortelijk gewicht 1,837—1,840. Ferriammoniumsulfaat. Een verzadigde oplossing van (NH4), Fe2 (S04)4. 24 H,0 in water. 1/I9 N. Rhodaan. Een oplossing van kaliumof ammoniumsulfocyanide en zooveel water, dat 25 cM». der oplossing 25 cM8. Vio N. zilvernitraat precipiteeren. */io zilvernitraat. Een oplossing in water, die 16,99 g. vooraf door voorzichtig smelten van water bevrijd zilvernitraat, per liter bevat. TABEL voor de afleiding van het extractgehalte. I|| Sm)00 s.g.| p«wo ||s-II Pe^00• 1,000 | 0 diff. 1,055 14,25 diff. 1,200 I 52.68 diff. 1 0,26 0,26 60 16,66 1,30 i 210 55,39 2,71 2 0,52 0,26 65 16,86 1,31 220 68,10 2,71 3 ! 0,77 0,25 70 18,16 1,30 280 60,82 2,72 4 | 1,03 0,26: 75 19,47 1,31 240 63,66 2,74 5 1,29 0,26 80 20,78 1,31 250 66,29 2,73 6 1,55 0,26 85 22,09 1,31 | 260 69,04 2,75 7 1,81 0,2^ 90 28,41 1,32 270 71,80 2,76 8 2,07 0,26 95 24,72 1,31 280 74,57 2,77 9 | 2,33 0,26 1,100 26,04 1,32 290 77,35 2,78 10 2,58 0,25 110 28,67 2,63 300 80,13 2,78 15 3,87 1,29 120 31,31 2,64 310 82,93 2,80 20 5,17 1,30 130 33,96 2,65 , 3» 85,74 2,81 25 6,46 1,29 140 36,61 2,65 330 88,55 2,81 30 7,76 1,30 150 39,27 2,66 340 91,38 2,83 35 9,05 1,29 160 41,94 2,67 350 94,21 2,83 40 10,35 1,30 170 44,62 2,68 360 97,07 2£6 45 11,65 1,30 180 47,30 2,68 50 12,95 1,30 190 49,99 2,69 — 217 — ALPHABETISCH REGISTER. (De cijfers duiden de artikelen der wet aan.) Aanduidingen te bezigen voor waren. 14. Aansprakelijkheid voor de naleving van de voorschriften. 28. Algemeene maatregel van bestuur. * „ Artikelen bij — aan te wijzen als waren. 1. „ Voorschriften te geven bij — omtrent inbeslaggenomen waren. 6. „ Formulier van afkondiging van de verordeningen op de keuring van waren wordt vastgesteld bij —. 10. ., Voorschriften voor de kostenberekening enz. te geven bij —. 13. „ Vaststelling van aanduidingen voor waren bij —. 14. „ Eischen te stellen aan de bereiding enz. van waren bij —. 15. „ Eischen te stellen bij den invoer van waren bjj —. 16. „ Voorschriften bij — te geven voor het nemen van monsters. 20. „ Bederfwerende middelen aan monsters toe te voegen, aan te wijzen bij —. 23. Ambtenaren belast met het opsporen van overtredingen. 18. „ Zie bij Openbaar Ministerie. Bederfwerend middel. Toevoeging van een — aan monsters. 23. Bekendmaking van de namen van overtreders. 6. Belanghebbende. 25. Beroep tegen beslissingen van Ged. Staten. 7,1). Beslag op waren. 6, 14, 21, 24, 25. Besluiten voor de instelling van een keuringsdienst. 30. Bewaring van inbeslaggenomen waren. 6. Binnentreden van woningen en andere plaatsen. 19. Burgemeester en Wethouders wijzen opslag plaats aan voor inbeslaggenomen walm 6. „ zijn bevoegd de namen van overtreders bekend te maken. 6. — 21S — Burgemeester en Wethouders deelen goedgekeurde verordeningen en instructies mede aan den inspecteur. 10. „ Ambtenaren door — aan te wijzen voor het opsporen van overtredingen. 18. Commissie van bijstand. 17. Deskundigen voor de schatting van de waardevermindering van inbeslaggenomen waar. 26. Drinkwaren zijn begrepen onder waren. 1. Eerste kantoren aan te wijzen voor den invoer van waren. 16. Eischen aan waren te stellen bij algemeenen maatregel van bestuur. 15. „ aan een waar te stellen door Gemeentebesturen. 15. Gebied van den keuringsdienst. 2. Gebruiksartikelen. Bepaling, welke — de wet onder waren verstaat. 1. Gedeputeerde Staten. Bepaling van de taak van — ten aanzien van deze wet. 7, 9, 11. 12. Geheimhouding aan ambtenaren opgedragen. 27. Geldboete. 6, 14, 16, 27. Gemeenteraad. Vaststelling van verordeningen en instructies door den —. 5. „ Vaststelling van strafverordeningen door den —. 6. „ De — onderwerpt nieuwe besluiten aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten. 9. ;, Aan den — kan worden toegestaan eischen te stellen aan een waar. 15. „ De — neemt de noodige besluipen voor de instelling van een keuringsdienst. 30, 31, 32. Handel. Voor den — bestemde waren. 1. Hechtenis. 6, 14, 16, 27. Hoofd van het laboratorium. 18, 24. Inspecteur van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid. 1, 9, 11, 12, 18 Instructie voor het personeel. 5, 7, 8, 9, 10, 11, 30, 31. Invoer van waren. 16. „ Waren hij — in beslag genomen. 26. Keuring. Verordeningen op de —• van waren. 6, 7, 10. Keuring van waren. Bepalingen indien de — onvoldoende is. 11. — 219 — Keuringsdienst,. Plaats van vestiging. 2. „ Niet overeenkomstig de wet ingerichte — kan blijven voortbestaan. 34. Kosten. Verdeeling der —. 13, 31, 34. Laboratoria voor den keuringsdienst. '■. 4. Minister van Arbeid; Goedkeuring van plannen van inrichting en uitbreiding- van laboratoria door —. 13, 31. „ Aanwijzing van eerste kantoren voor den invoer door —. 16. „ -geeft nadere voorschriften voor de monsterneming. 21. „ Aanwijzing van een deskundige voor de bepaling van waardevermindering door —. 26. „ van Oorlog. Opheffingen van de bepalingen door den —. 3. Misdrijven. 27. Monsters van waren. 20—24. Onderzoekpersoneel. 4. Openbaar Ministerie bij het Kantongerecht. 24, 26. Oprichtingskosten van laboratoria. 13. Opslag van in beslag genomen waar. 6. Opsporen van overtredingen. Ambtenaren belast met het —. 18. Opsporingspersoneel. 4. Overgangsbepalingen. 30—36. Overtreding van verordeningen. 6. Provinciale keuringsdiensten. 35. Schending van de geheimhouding dóór ambtenaren. 27. Schriftelijke last tot het binnentreden van woningen. 19. Slotbepalingen. 36, 37. Staatscourant. Plaatsing van de algemeene maatregelen van bestuur in de —. 17. Termijn voor het in beroep gaan tegen een beslissing van Gedeputeerde Staten. 7, 11. „ voor het indienen van nieuwe besluiten door den' Gemeenteraad bij' 'Gedeputeerde Staten. 9. „ binnen welken de afkondiging der verordeningen op de keuring van waren moet geschieden. 10. „ voor de aanwijzing van de gemeenten, waar een keuringsdienst gevestigd moet zijn. 30. — 220 — Termijn voor de aanbieding van verordeningen en instructies. 30, 31, 32. Titel. 37. Uitbreiding. Kostenverdeeling bij — van een laboratorium. 31. Uitvoer. Voorschriften niet van toepassing op waren voor — bestemd. 15. Verordeningen op den keuringsdienst. 5, 7, 33. „ op de keuring van waren. 6, 7, 10. Verpakking. Voorschriften voor de — van waren. 14. „ Idem van monsters. 21. Vervoer. Eischen aan het — van waren te stellen. 15. Verzegelen van monsters. 21. Vleesch en vleeschwaren. 1. Waardevermindering. Vergoeding van de — bij opheffing van het beslag op waren. 25. Waren. Definitie voor —. 1. ALPHABETISCH REGISTER VOOR DE BIJLAGEN. (De cijfers verwijzen naar de bladzijde.) Afkondigingsformulier 58 Artikelen, die beschouwd worden als „waren" 72 Bedrijfsbegrooting 62 Behangselbesluit 151 Beslag. Voorschriften voor den opslag van in — genomen waren ... 60 Broodbesluit 109 Cacao en chocoladebesluit 198 Centrale gemeenten. Aanwijzing der —. 53 Commissie van advies. Reglement voor de — 48 Conserveering van monsters. Voorschrift voor de — 61 Gezondheidscommissies. Circulaire over het hooren van — over de Keuringsverordeningen 60 Jam- en limonadebesluit 143 Keuringsgebieden. Aanwijzing van de — 53 Keuringsverordeningen. Redactie der — krachtens art. 6 60 - 221 — Koffie- en theebesluit _207 Laboratoria voor papieronderzoek. . . . 101 Meel besluit 167 Melkverordeningen. Bestaande — kunnen worden gehandhaafd 76 Monsters. Voorschriften voor het nemen van — van waren 74 „ Voorschriften voor het nemen van — van ..andere artikelen" ... 83 Papierbesluit 84 Provinciale Keuringsdiensten. Voorwaarden waaronder — bestendigd blijven 77 Register voor de inschrijving van watermerken van standaardpapier . . 102 Specerijen-besluit 156 Standaardpapier. Register voor —. . . 102 Suiker- en stroopbesluit 120 Vleeschextracten-besluit 192 Vleeschwaren-besluit 183 Voorwaarden voor de toekenning der Rijksbijdrage voor de Keuringsdiensten 62 „ voor de Provinciale diensten. ... 77 S. & J„ N°. 99. 3e druk. EERSTE AANVUMING der WARENWET. Besluit van den 23sten Juni 1925, 8. 256, tot toepassing der artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581). (Melkbesluit, Staatsblad 1925 n°. 256.)» Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 14 Juni 1923, n°. 243 D, afdeeling Volksgezondheid; Gelet op de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Den Raad van State gehoord (advies van 16 Juni 1925, n°. 24); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 17 Juni 1925, n°. 550 D, Afdeeling Volksgezondheid ; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen : Art. 1. 1. In dit besluit wordt verstaan onder : melkproducten, alle uit melk verkregen vloeibare producten, behalve gecondenseerde melkproducten en wei. 2. In dit besluit wordt verstaan onder: o. „melkveehouder", ieder die het houden van melkvee als bedrijf of nevenbedrijf uitoefent, onversohillig of dit geschiedt voor eigen rekening of voor rekening van anderen; b. „melkverkooper", 1°. ieder die er zijn bedrüf of nevenbedrijf van maakt melk en/of melkproducten rechtstreeks aan verbruikers te verkoopen, onversohillig of dit geschiedt voor eigen rekening of voor rekening van anderen, 2°. ieder, die melk en/of melkproducten inkoopt of ten verkoop ontvangt en tevens ten verkoop of ter aflevering in voorraad heeft, onversohillig of dit gesohiedt voor eigen rekening of voor rekening van anderen; c. „keuringsdienst", den keuringsdienst van waren, als bedoeld bij art. 2 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581) ; (i d. „centrale gemeente", de gemeente, waar de keuringsdienst is gevestigd ; e. „inspecteur van de volksgezondheid", de inspecteur van den dienst, welke in het bijzonder is belast met de handhaving van de wettelijke bepalingen van de Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); /. febris typhoïdea mede paratyphus. 2. 1. De aanduiding melk mag uitsluitend 1 Zie ook Ned. Stct. 1925, n°. 128. — 224 — en moet gebezigd worden voor melk, die voldoet aan de eischen, bij dit besluit voor melk gesteld, behoudens het bepaalde bij artikel 11. 2. Melk en de als melk aangeduide waar moet behoudens het bepaalde bij artikel 11 voldoen aan de volgende eischen: a. er mag niets aan zijn toegevoegd of onttrokken ; 6. het vriespunt mag niet dichter bij het nulpunt liggen dan — 0,53° c, behalve bij gesteriliseerde melk, waarvan het vriespunt met dichter bij het nulpunt mag liggen dan — 0,52° c. ; c. van het serum mag het soortelijk gewicht niet lager zijn dan 1,0240 bij 15°/15° c. of de brekingsindex niet lager dan 1,3420 bij 17,5° o.; d. de zuurgraad mag niet hooger zijn dan 9,0 ; e. kleur, reuk, smaak en consistentie moeten normaal zijn; /. bij koken mag geen schiften optreden; g. een halve liter of geringere hoeveelheid melk mag bij filtratie door watten daarop niet meer dan geringe sporen vuil achterlaten ; i i I h. conserveermiddelen, kleurstoffen of schadelijke stoffen mogen niet aanwezig zijn; ». streptococcen mogèn niet in aanmerkelijke hoeveelheid aanwezig zijn; pathogene micro-organismen moeten afwezig zijn; j. zij moet verkregen zijn door het volledig uitmelken van dieren, die niet lijden aan een der in artikel 20 tweede lid genoemde ziekten. 8. Wij behouden Ons voor bij algemeenen maatregel van bestuur voorschriften te geven met betrekking tot het gebruiken van aanduidingen van melk en/of melkproducten, die verkregen zijn door verbeterde melkwinning. 4. Be aanduiding tapte melk, afgeroomde male of ondermelk mag uitsluitend en moet gebezigd worden voor het product verkregen door aan melk, die voldoet aan de eischen, bij dit besluit voor melk gesteld, room te onttrekken. Overigens moet dit product en de als tapte melk, afgeroomde melk of ondermelk aangeduide waar voldoen aan de eischen in artikel 2 onder a tot en met i genoemd. Het vetgehalte mag niet hooger zijn dan 1.0 procent. 5. |< De aanduiding room of koffieroom mag uitsluitend en moet gebezigd worden voor het vetrijke produot, dat zich afscheidt bij staan of centrifugeeren van melk, die voldoet aan de eischen, bij dit besluit voor melk gesteld. 2. Boom en koffieroom en de als room of koffieroom aangeduide waar moet voldoen aan de eischen in artikel 2 onder d tot en met i genoemd, met uitzondering van „zure" room, welk product moet voldoen aan de eischen in artikel 2 onder e, g, h en i genoemd. 3. Het vetgehalte van room en koffieroom mag niet lager zijn dan 20 procent en de reactie van Storch moet negatief zijn. 6. 1. De aanduiding slagroom mag uitsluitend en moet gebezigd worden voor net product, verkregen op de wijze in artikel 5 voor room aangegeven. — 225 — 2. Slagroom en de als slagroom aangeduide waar moet voldoen aan de eischen in artikel 5 voor room aangegeven, behalve wat het vetgehalte betreft, dat ten minste 40 prooent moet bedragen. 7. 1. De aanduiding karnemelk mag uitB'Muitend en moet gebezigd worden voor het vloeibare deel, verkregen door karnen — al of niet na toevoeging van melkzuurbacteriën — uit room of melk en voor het product, verkregen bij het doelmatig verwerken van zuur geworden taptemelk. 2. Karnemelk en de als karnemelk aangeduide waar moet voldoen aan de volgende eischen : o. het gehalte aan vetvrije droogrest mag I niet lager zijn dan 7.3 prooent; dat aan melkI suiker niet lager dan 3.0 procent; b. de zuurgraad mag niet lager zijn dan I 20 en niet hooger dan 40; c. kleur, reuk, smaak en consistentie moeten normaal zijn: d. gasontwikkeling moet afwezig zijn. 8. 1. De aanduiding karnemelkspap mag uitsluitend en moet gebezigd worden voor het product, verkregen door karnemelk met gort, boekweitmeel, roggebloem, rijst, tarwebloem of havermout, al of niet onder toevoeging van zout en water, doelmatig tot een pap te verwerken. 2. Karnemelkspap en de als karnemelkspap aangeduide waar moet voldoen aan de volgende eischen: a. per liter pap mag niet minder aan vaste karnemelkbestanddeelen aanwezig zijn dan in '0.8 liter karnemelk worden aangetroffen; b. zij mag niet eenig kenmerk van bederf vertoonen; c. de grondstoffen, waaruit zij bereid is, moeten deugdelijk geweest zijn; d. gasontwikkeling moet afwezig zjjn. 9. 1. De aanduiding yoghurt mag uitsluitend en moet gebezigd worden voor het product verkregen door melk, die voldoet aan de eischen, bij dit besluit voor melk gesteld, en die tot het */s van het oorspronkelijk volumen |jof sterker is uitgedampt, te enten met Maya en daarna gedurende eenige uren bij 40°—50° e. te bewaren. 2. Yoghurt en de als yoghurt aangeduide waar moet voldoen aan de volgende eischen : a. kleur, reuk, smaak en consistentie moeten normaal zijn; b. andere micro-organismen dan de bacilhls bulgaricus en de streptococous laotious Kruse mogen niet in aanmerkelijke hoeveelheid aanwezig zijn. K»y 1. De aanduiding melkyoghurt mag uitsluitend en moet gebezigd worden voor het product, op overeenkomstige wijze als yoghurt verkregen uit melk, die voldoet aan de eischen, bij dit besluit voor melk gesteld, en die niet of minder dan Va van het oorspronkelijk volumen is uitgedampt. — 226 — 2. Melkyoghurt en de als melkyoghurt aangeduide waar moet voldoen aan de eisohen in artikel 9 onder a en 6 genoemd. 11. 1. De aanduiding kindermelk onderscheidenlijk zuigelingenmelk mag uitsluitend en moet gebezigd worden voor melkproducten, die bestemd zijn tot voedsel voor kinderen, zuigelingen of zwakken. 2. De melkproducten, bedoeld in lid 1 van dit artikel, en de als kindermelk of zuigelingenmelk aangeduide waar moeten voldoen aan de volgende eischen: a. die, welke gesteld zijn voor melk in artikel 2 onder letters e, / en ft; 6. een halve liter of geringere hoeveelheid kindermelk mag bij filtratie door watten daarop geen zichtbaar vuil achterlaten; c. streptococcen mogen niet in aanmerkelijke hoeveelheid aanwezig zijn; pathogene micro-organismen moeten afwezig zijn; het sediment mag niet meer bedragen dan 0,2 procent; a. de samenstelling moet overeenkomen met de analysecijfers op het etiket vermeld, met dien verstande, dat afwijkingen van ten hoogste 10 procent naar boven en 10 procent naar onder van elk der analysecijfers niet aL> afwijkingen worden beschouwd; e. zij moet gepasteuriseerd of gesteriliseerd zijn. 3. De melkproducten, bedoeld in lid 1 van dit artikel, en de als kindermelk of zuigelingenmelk aangeduide waar moeten verpakt zijn in hermetisch gesloten voorwerpen, welke niet geopend kunnen worden dan met verbreking van een zegel en welke voorzien zijn van een etiket waarop een der aanduidingen „gepasteuriseerd of „gesteriliseerd", benevens naam en woonplaats van den fabrikant en een scheikundige analyse, vermeldende het gehalte aan vet, totaal eiwit en melksuiker. 4. Wij behoaden Ons voor bij algemeenen maatregel van bestuur nadere voorsohrifteri te geven voor het bezigen van de aanduiding kindermelk voor rauwe melk. 12. De aanduiding aangezuurde marktveemelk mag uitsluitend en moet gebezigd worden voor melk van marktvee; daaraan mag niets zijn onttrokken of toegevoegd, behoudens dat karnemelk tot een hoeveelheid van ten minste 10 deelen op 100 deelen melk moet zijn toegevoegd. 13. 1. De aanduiding „rauw' mag bij melk en melkproducten uitsluitend gebezigd worden, indien zij geen verhitting hebben ondergaan. 2. De aanduiding „gepasteuriseerd mag bij melk en melkproducten uitsluitend gebezigd worden, indien: ", a. zij geen kweekbare coli-bacillen bevatten ; 6. het aantal kweekbare micro-organismen minder bedraagt dan 25 000 per cM*. 3. De aanduiding „gesteriliseerd" mag bij — 227 — melk en melkproducten uitsluitend gebezigd worden, indien zq voldoen aan den eisch, dat van tien of meer uit een partij genomen , monsters ten minste 8/10 steriel is. 4. Gepasteuriseerde of gesteriliseerde melk en melkproducten moeten verpakt zijn in behoorlijk gesloten voorwerpen, voorzien van een opschrift waarop duidelijk leesbaar staat vermeld : naam en woonplaats van den fabrikant, een der aanduidingen „gepasteuriseerd" of „gesteriliseerd", alsmede de hoeveelheid der melk of van het melkproduct in het voorwerp aanwezig. Het voorwerp moet niet geopend kunnen worden dan met verbreking van een zegel of sluitetiket; deze eisch geldt niet voor gesteri( liseerde melk of melkproducten, verpakt in hermetisch gesloten blik. 5. De aanduiding „zuur" mag bij room uitsluitend gebezigd worden als de zuurgraad hooger is dan 9.0. 14. 1. Melkproducten mogen niet dan met Onze toestemming en onder door Ons te stellen voorwaarden worden aangeduid met namen, waaruit de aard en de samenstelling niet of niet voldoende blijken. 1 2. Die aanduiding moet op de verpakking duidelijk leesbaar zijn aangebracht. 3. Indien hij, die bij het in werking treden van dit besluit een naam, bedoeld in lid 1 van dit artikel, voor eenig melkproduct bezigt, binnen een maand na genoemd tijdstip voor het bezigen van dien naam Onze int' lid 1 bedoelde toestemming verzoekt, mag hij dien naam blijven bezigen, totdat Wij op zijn verzoek hebben beschikt. 15. 1. De verpakking, waarin melk of melkproducten door mejkverkoopers of personen, in een bedrijf van melkverkooper werkzaam, worden vervoerd of ter aflevering of ten verkoop in voorraad worden gehouden, moet als opschrift dragen den naam, waarmede de melk of het melkproduct in die verpakking aanwezig, moet worden aangeduid of dén naam, die volgens artikel 14 mag worden gebezigd. Deze opschriften mogen niet door vegen zijn uit te wisschen en moeten bestaan uit duidelijke, onmiddellijk voor den kooper goed leesbare, zwarte hoofd-drukletters op een witten achtergrond. Op een verpakking van een inhoudsmaat van meer dan 2 Liter moeten deze létters een hoogte hebben van ten minste 3 cm bij een lijndikte van ten minste 3 mm, terwijl de hoogte der letters ten minste 0.2 om moet bedragen, indien de inhoudsmaat van de verpakking 2 liter of minder bedraagt. Het opschrift moet op de verpakking zelf zoo zijn aangebracht, dat het daarmede een geheel vormt of daarvan niet verwijderd kan worden dan met verbreking van een zegel of merk of met opening van een slot en moet voor den kooper duidelijk ziohtbaar zijn. Het opschrift moet, zoo het is aangebracht op een plaatje — 228 — of bordje, waarvan weerszijden voor het publiek zichtbaar zijn, aan beide zijden voorkomen. Bij vervoer in gesloten wagens, waarbij de melk uit kannen met kranen wordt getapt, moet een zelfde opschrift onmiddellijk boven de kraan aanwezig zijn. 2. Indien een der in artikel 13 genoemde aanduidingen aan den naam is toegevoegd, moeten deze met letters van gelijke afmetingen en kleur zijn aangegeven als de naam. 3. De burgemeester der gemeente, waarin het bedrijf van den melkverkooper gevestigd is, kan van het in het eerste lid bepaalde onder het stellen van bepaalde voorwaarden ontheffing verleenen, voorzoover betreft het vervoer binnen die gemeente. Deze ontheffing luidt op naam en kan te allen tijde worden ingetrokken. 16. 1. Melk en tapte melk en de als melk en taptemelk aangeduide waren mogen door den melkverkooper of personen, in een bedrijf van melkverkooper werkzaam, niet op een zelfde vaar- of voertuig of rijwiel gelijktijdig worden vervoerd, tenzij de verpakking, waarin zich melk of als melk aangeduide waar bevindt, van buiten geel gekleurd of van geel koper vervaardigd is en de verpakking, waarin zich tapte melk of als taptemelk aangeduide waar bevindt, van buiten voorzien is van een donkerblauw gekleurden band van ten minste 15 cm breedte. 2. De burgemeester der gemeente, waarin het bedrijf van den melkverkooper gevestigd is, kan van het in het eerste lid bedoelde verbod onder het stellen van bepaalde voorwaarden ontheffing verleenen, voorzoover betreft het vervoer binnen die gemeente. Deze ontheffing luidt op naam en kan te allen tijde worden ingetrokken. 17. De eischen, gesteld in de artikelen 4 en 5, zijn niet van toepassing: a. op tapte melk, welke vervoerd wordt, om uitsluitend te dienen voor de beieiding van kaas, kaasstof, boter, margarine, melkpoeder, of gecondenseerde melkproducten en op room, welke vervoerd wordt van een zuivelfabriek, of een ontvangstation voor melk naar een zuivelfabriek indien de vervoerder op eerste aanvrage van een der ambtenaren, bedoeld in artikel 18 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581) een machtiging vertoont, waarbij dit vervoer wordt toegestaan, geteekend door of vanwege den burgemeester der gemeente, waarin de inrichting, waarvan de melk afkomstig is, is gelegen; 6. op tapte melk en/of room, aanwezig in bergplaatsen, werkplaatsen, fabrieken of op erven bij melkveehouders of melkverkoopers, wanneer deze personen aannemelijk kunnen maken, dat genoemde melkproducten uitsluitend dienen als grondstof voor de bereiding van kaas, kaasstof, boter, margarine, melkpoeder of gecondenseerde melkproducten. 18. Het bepaalde in de artikelen 2 tot 11 — 229 — en 15 en 16 is niet van toepassing op melk en melkproducten : a. vervoerd van een verkoopplaats eener melkinrichting naar de melkinrichting zelf, indien de verpakking voorzien is van het opschrift „oude melk" en de melk, op het vervoermiddel aanwezig, noch geheel, nooh gedeeltelijk aan verbruikers wordt verstrekt. De letters van dit opschrift moeten voldoen aan de eischen, in artikel 15 gesteld; b. ongeschikt gemaakt voor menschelijk gebruik door toevoeging van keukenafval, krachtvoedermiddel, meel of kleurstof. 19. De melk, die de melkveehouder verkoopt, aflevert of ten verkoop of ter aflevering in voorraad heeft moet voldoen aan de volgende eischen : ij de uitkomst van het onderzoek tevens worden opgegeven, de methode, welke is toegepast. I. MELK EN MODELMELK. A. Phy/sisch en chemisch onderzoek. 1. Soortelijk gewicht. Het soortelijk gewicht wordt, tot op de 4de decimaal nauwkeurig, aangegeven bij 15° o. ten opzichte van water van 15° o. Het mag niet eerder worden bepaald dan ten minste 3 uur na het melken en bjj een temperatuur tusschen 10° en 25° c, die tot op een halven graad c. nauwkeurig wordt afgelezen. De uitkomst wordt omgerekend op 15° o. door vermeerdering of vermindering met 0.0002 voor eiken graad c. boven of beneden 15° o. 2. Zuurgraad. Onder zuurgraad wordt verstaan het aantal cm3 J N loog benoodigd ter neutralisatie van 100 cm3 melk. Ter bepaling worden 25 of 50 om3 melk vermengd met 1 onderscheidenlijk 2 cm3 van een twee-procentige, spiritueuze oplossing van phenolphthaleïne en getitreerd tot zwak rood het J N loog. 3. Katalase-ciffer. Onder katalase-cijfer wordt verstaan het aantal cm3 zuurstof, door 10 cm3 niet met eenig conserveermiddel bedeelde melk, vrijgemaakt uit een overmaat waterstofperoxyde onder de volgende omstandigheden: Een gistingskolfje, waarvan het gesloten been inwendig ongeveer 11 m.m. wijd is en 12 om. lang, gemeten van den top tot de onderzijde der bocht, wordt gevuld met een mengsel van 10 cm3 melk en 5 cm3 neutrale waterstofperoxyde-oplossing (J proo.) gedurende 6 uren in een broedstoof bfl oa. 36 o. geplaatst en daarna het gasvolumen afgelezen. 4. Reactie van Storch. Ongeveer 5 cm3 melk worden gemengd met 4 druppels waterstofperoyde (f proc.) en 2 druppels Storchs reagens. 5. Vriespunt. Deze bepaling mag alleen toegepast worden op melk, die geen hoogeren zuurgraad heeft dan 9.0. — 237 — Het onderzoek mag niet eerder geschieden dan ten minste 3 uur na het melken. Een glazen buis van ongeveer 3 cm. diameter wordt met ongeveer 50 cm3 melk in ijswater geplaatst, totdat de melk ongeveer de temperatuur van het water heeft aangenomen, waarna de buis, omgeven met een luchtmantel, in een bad van —2 tot —4° c. wordt gesteld op zoodanige wijze, dat het oppervlak van de melk 4 a 5 om. lager is dan dat van het koelbad. Nadat onder voortdurend roeren de melk 1° o. onderkoeld is, wordt met een spoortje ijs geënt. Na enting wordt gematigd geroerd en als vriespunt die temperatuur aangeteekend, welke, na de rijzing en onder zacht kloppen van den thermometer, gedurende ten minste één minuut constant blijft. De schaal van den voor deze bepaling te gebruiken thermometer moet op zoodanige wijze in 1/M" c. verdeeld zijn, dat schatting tot 3/ooo° o. mogelijk is; de plaats van het vriespunt van water moet daarop bepaald zijn door gebruik te maken van ongeveer 50 om3 gedistilleerd water en dient bij elke reeks waarnemingen te worden gecontroleerd. Een oplossing van 900 mg zuiver watervrij natriumchloride met 100 g water moet op den thermometer een vriespunt van —0,540° o. aanwijzen. Het waargenomen verschil in vriespunt wordt afgerond tot op twee decimalen. 6. Soortelijk gewicht en brekingsindex van het serum. In een fleschje wordt een mengsel van melk en azijnzuur (3$ N) in de verhouding 100:2 gebracht. Het fleschje wordt goed gesloten, gedompeld in een waterbad en hierin, nadat het water kookt, ongeveer 15 minuten gehouden ; na afkoeling wordt gefiltreerd. Het soortelijk gewicht van het serum wordt bij een temperatuur tusschen 10° en 25° o. tot op de 4de decimaal nauwkeurig bepaald ten opzichte van water van 15° o. en de waarneming herleid tot 15° o. door vermeerdering of vermindering met 0,0002 voor eiken graad boven of beneden 15° o. De brekingsindex van het serum wordt bepaald' ten opzichte van natrium-licht bij een temperatuur tusschen 15° en 25° o. en de waarneming herleid tot 17,5° c. door vermeerdering of vermindering met 0,00012 voor eiken graad, al naar mafe de waarnemingstemperatuur hooger of lager is dan 17.5° o. 7. Vet. De vetbepaling geschiedt volgens een der volgende methoden. a. Acidbutyrometrische methode van Gerber. In een butyrometer worden achtereenvolgens gebracht 10 cm3 zwavelzuur (Gerber), 11 om3 melk en 1 cm' amylalcohol; het mengsel wordt geschud, totdat de kaasstof is opgelost en bij oW—-70° c. in een centrifuge gedurende 2—3 minuten gecentrifugeerd (ten minste 800 tot — 238 — 1000 omwentelingen per minuut), daarna wordt de vetlaag bij ongeveer 65° c. afgelezen. De uitkomst wordt uitgedrukt tot in 0,05 procent. b. Zoutzwurmethode van WeibuU. 25 g melk worden in een kolfje, of een met een horlogeglas bedekt bekerglas, met 30 cm' zoutzuur (8 N) en 20 cm' water onder toevoeging van een weinig grof puimsteenpoeder ongeveer 15 minuten gekookt. Het mengsel wordt warm gefiltreerd door een nat filter en het residu met warm water uitgewasschen, totdat de zure reactie is verdwenen. Het filter met de zich daarop bevindende vaste stof wordt bij 100° o. gedroogd en daarna in een ontvette papieren huls, bedekt met een propje vetvrije watten, door middel van aether geëxtraheerd. Het extract wordt bij 102°—105 o. gedurende J uur gedroogd en, na bekoeling, gewogen. De uitkomst wordt uitgedrukt tot in 0.05 procent. Tien gram melk worden met water tot 100 cm' aangevuld. Bij 20 cm' dezer vloeistof worden gevoegd 10 cm' koperproefvocht a, 10 cm' koperproefvocht b en 10 cm' water. Dit mengsel wordt in een Erlenmeyer-kolf van 200 cm' in 3 minuten tot koken verwarmd en daarna gedurende 2 minuten gekookt op een draadgaas, bedekt met een asbestplaat, voorzien van een ronde opening, waarin de kolf past; daarna afgekoeld tot kamertemperatuur, bedeeld met 3 g kaliumiodide, vervolgens met 15 cm' verdund zwavelzuur en onmiddellijk getitreerd met Vio N natriumthiosulfaat; aan het einde der titratie wordt stijfseloplossing, als indicator, toegevoegd. Gelijke waarneming wordt verricht aan een mengsel van 10 cm' koperproefvooht a, 10 om' koperproefvocht b en 30 om' water, en het verschil tusschen het bij deze en bij de eerste waarneming verbruikt aantal cm' Vio N natriumthiosulfaat met behulp van onderstaande tabel uitgedrukt als watervrije melksuiker per .100 g melk. 8. Melksuiker. Aantal cM' I Watervrije Aantal cM' SwEË VroNatrium- melksuiker i/ NatriumJ melksuiker thiosulfaat. „ m°,-. thiosulfaat. „ „ °n I CiaHjaGu- ! W*a2uil- 1 4,4 14 64,5 2 8,7 15 69,3 3 13,2 16 74,0 4 17,7 17 78,8 5 21,2 18 83,6 6 26,8 19 88,3 7 31,4 20 93.0 8 36,0 21 97,7 9 40,8 22 102,5 10 45.6 23 107,3 11 50,3 24 112,1 12 55,0 25 116,9 13 I 59,8 — 239 — 9. Eiwit. De eiwitbepaling geschiedt volgens een der volgende methoden: 0. Na afloop der bepaling van den zuurgraad, verricht met 50 cm3 melk (zie aldaar), door titratie met J N loog en phenolphthaleïne, als indicator, wordt de melk vermengd met 10 cm8, vooraf met phenolphthaleïne bedeelde en met \ N loog geneutraliseerde formaline. Daarna wordt bepaald het aantal cm8 £ N loog, dat noodig is ter herstelling van de zwak roode kleur. Dit aantal, vermenigvuldigd met 1.06, geeft het procentcijfer aan eiwit. 6. In 10 g melk wordt de stikstof volgens Kjeldahl bepaald en dit getal uitgedrukt in 'grammen, vermenigvuldigd met 70, als eiwitgehalte in rekening gebracht. 10. Droogrest. De droogrest wordt berekend met behulp van onderstaande vergelijking, waarin D = droogrest in procenten, V = vetgehalte in procenten en S = soortelijk gewicht bij 15° c. is ; D = 1,17 V + 2,6 100 11. Reinheid. Ter afzondering van het vuil wordt £ 1 melk door een wattenfilter gefiltreerd. Door microscopisch onderzoek kan de aard van de verontreinigingen worden vastgesteld. 12. Conserveermiddelen en kleurstoffen. 1. Conserveermiddelen. Als voorloopige proef worden ongeveer 100 cm3 melk met 1 cm' zure karnemelk vermengd, en bij ca. 35° c. bewaard. Indien na 24 uren geen bederf is ingetreden, resp. de zuurgraad niet aanmerkelijk is verhoogd, is de aanwezigheid van conserveermiddelen waarschijnlijk. Het intreden van bederf sluit echter niet uit, dat geringe hoeveelheden van een conserveermiddel toch aanwezig kunnen zijn. cs. Formaldehyde. Op nagenoeg 5 cm8 sterk zwavelzuur, waarbij 2 druppels eener ferrichlorideoplossing zijn gevoegd, wordt ongeveer een gelijke hoeveelheid der te onderzoeken melk gegoten. Bij aanwezigheid van een geringe hoeveelheid formaldehyde ontstaat een róódviolette laag tusschen zwavelzuur en melk. 6. Waterstofperoxyde. Bij 10 cm8 melk wordt 0.5 om8 eener oplossing van 1 g vanadinezuur in 100 g verdund zwavelzuur gevoegd: roodHeuring wijst waterstofperoxyde aan. c. Natriumcarbonaat of -bicarhonaat kan toegevoegd zijn, als de melk zelve alcalisch reageert of wel de vloeistof, verkregen door de melk te verdunnen met de vijfvoudige hoeveelheid water, te verhitten, neer te slaan met een geringe hoeveelheid sterken spiritus, te filtreeren en het filtraat op het halve volumen — 240 — in te dampen. In dit geval kan uit eene quantitatieve (natrium- en) koolzuurbepaling in de asch de toegevoegde hoeveelheid carbonaat worden berekend. Het normale gehalte der asch aan koolzuur is ten hoogste 2 procent. Het versohil in zuurgraad van melk, waaraan carbonaten zijn toegevoegd, is voor en na het koken grooter, dan van normale melk. Het aantoonen der overige conserveermiddelen geschiedt in het serum (zie 6) der melk. d. Salicylzuur, Benzoëzuur en Boorzuur : Vijftig om3 van het serum, zoo noodig meer, worden tweemaal met aether uitgeschud en de aetherisohe vloeistof bij zachte verwarming verdampt. Een deel van het residu wordt opgenomen in water en gemengd met een geringe hoeveelheid ijzerchloride-oplossing. Een violette kleur wijst salicylzuur aan. Benzoëzuur. Een ander deel van het residu wordt gemengd met 10 druppels sterk zwavelzuur en één druppel rookend of gewoon salpeterzuur en daarna verhit op een kleine vlam onder voortdurend schudden. Bij deze verhitting mag de temperatuur niet boven 130° c. stijgen. Na afkoelen wordt de vloeistof met water verdund en met ammonia alcalisch gemaakt en gekookt. Aan de afgekoelde vloeistof wordt zwavel-ammonium toegevoegd. Een roodbruine kleur toont, mits salicylzuur afwezig is, benzoëzuur aan. Het met aether uitgeschudde serum wordt met kalkmelk alcalisch gemaakt en verasoht. De asch wordt aangezuurd met verdund Zoutzuur en met curcumapapier onderzocht. Een roodbruine kleuring, vooral zichtbaar na droging, welke bij bevochtiging met ammonia in een groenzwarte kleur overgaat, wijst boorzuur aan. e. Fluoorverbindingen. Het coagulum van het serum (zie 6) wordt met water uitgewasschen en onderzocht op kleurstoffen door uitkoken met sterken spiritus of met aether (anatto). Het residu wordt gemengd met natriumcarbonaat, gedroogd en verascht. De asch wordt in een reageerbuis gemengd met sterk zwavelzuur en de dampen opgevangen in een druppel water, die aan een glasstaaf in de buis hangt. Wordt de druppel troebel, dan wyst dit op aanwezigheid van fiuoor. De druppel wordt op een voorwerpglas samengebracht met een weinig natriumchloride. Bij aanwezigheid van fluoorverbmdingen zjjn de kenmerkende rose gekleurde kristallen van natriumfluoorsilicaat bij microscopisoh onderzoek waar te nemen. 2. Kleurstoffen. a. Azokleurstoffen. Bij aanwezigheid dezer kleurstoffen, geeft de melk met zoutzuur roodkleuring. 6. Anatto. In mot natriumcarbonaat zwak alcalisch gemaakte melk wordt een stuk filtreerpapier gehangen. Den volgenden dag wordt het vet met aether van het fijtreerpapier — 241 — afgespoeld, waarna, het papier bevochtigd wordt met een stannochloride-oplossing. Een fraai roode kleur toont anatto aan. c. Teerkleurstoffen worden aangetoond door in de melk een wollen draad te hangen en na te gaan of deze gekleurd wordt. B. Microscopisch onderzoek. 10 cm' melk wordt gecentrifugeerd (ongeveer 2500 omwentelingen per minuut) in een huisje, volgens Trommsdorff. Gelet wordt op hoeveelheid, uiterlijk en kleur van het sediment. Na verwijdering van de vloeistof, worden van het sediment preparaten gemaakt, welke onderzocht worden op streptococcen, zuur- en alcoholvaste bacillen, andere bacteriën, witte en rood bloedlichaampjes, colostrum-lichaampjes e. d. 0. Bacteriologisch onderzoek. 1. Quantitatief bacteriologisch onderzoek. Het vervoer van melk, bestemd voor quantitatief bacteriologisch onderzoek, geschiedt zoo spoedig en zoo koel mogelijk, bij voorkeur in ijs-verpakking. De volgende verdunningen worden gemaakt: a. 1 cm3 melk met 99 cm3 gesteriliseerde, physiologische keukenzoutoplossing (0.9%); verdunningsfactor: 100. b. Van a 1 cm3 met 99 cm3 gesteriliseerde physiologische keukenzoutoplossing (0.9%); verdunnmgsfactor: 10000. Van elk dezer verdunningen wordt 0.5 cm3 in een steriele Petrischaal van ten minste 9 cm middellijn gebracht en gemengd met ten minste 10 cm* bouillon-gelatine onderscheidenlijk 10 cm3 bouillon-agar. De schalen met bouillongelatine blijven gedurende 3 maal 24 uur bij 22° o. bewaard, die met bouillon-agar 1 maal 24 uur bij 36° o. en daarna 2 maal 24 uur bij 22° c. J Daarna wordt, waar dit mogelijk is, het aantal koloniën geteld en het hoogste aantal omgerekend op één om3 melk. Dit cijfer geeft het aantal kweekbare micro-organismen per cm melk aan. Wanneer in bijzondere gevallen de telling vroeger geschiedt, wordt hiervan, onder vermelding van de reden van afwijking, vermelding gemaakt bij de opgave van het aantal koloniën. 2. Qualitatief bacteriologisch onderzoek. a. Onderzoek op typhusbacillen en paratyphusbacïüen. 100 om' melk worden verdund met 2.5 liter gesteriliseerd water, dat vooraf gebracht is op een temperatuur van 38—40° c. Daaraan worden toegevoegd 2.6 cm3 caleiumchlorideoplossing, 20 druppels ammonia en vervolgens 20 om' van een verzadigde fcatrium-phosphaatoplossing. Men laat afscheiden in een scheitrechter ; de afgescheiden stof wordt gebracht op — 242 — steriele watten en van deze uitgepenseeld op een drietal agarplaten volgens Conradi-Drigalski of volgens Endo. De op tyhus of paratyphus gelijkende koloniën worden, na ten minste 24 uur kweeken bij 35° o., op de voor typhus en paratyphus specifieke eigenschappen en reactiën nagegaan. b. Onderzoek op tuberkelbacillen. Ten minste 40 cm3 melk worden gecentrifugeerd. Het sediment wordt in een mortier fijn gewreven en gemengd met 1 cm3 van den room en 2 cm3 physiologische keukenzoutoplossing (0.9%) en daarna ingespoten, hetzij subcutaan aan de inwendige schenkelvlakte, hetzij in de buikholte van ten minste twee guineesche biggen, die elk een gewicht hebben van ten minste 500 g. De dieren worden telkens na 5 of 6 dagen gewogen en door vergelijking van de resultaten van de opvolgende wegingen nagegaan, of de voedingstoestand der dieren bij voortduring achteruitgaat. Na 3 weken wordt bij één, en na 6 weken bij een tweede biggetje, of zooveel vroeger, als duidelijke ziektesymptomen worden waargenomen of wellicht de dood is ingetreden, nagegaan, of in de liesklieren, de buik- of borstorganen tuberculeuze veranderingen aanwezig zijn. In dekglaspreparaten van het van tuberculose verdachte weefsel, worden de bacillen onderzocht op zuur- en alcoholvastheid, liefst na behandeling met antiformine. II. AFGEROOMDE MELK. De methoden van onderzoek der afgeroomde melk zijn dezelfde, als die bij volle melk beschreven, behoudens de volgende opmerking : Bij de vetbepaling volgens Gerber moet óf meermalen afwisselend worden gecentrifugeerd en verwarmd, óf — bij gebruik van verwarmde centrifuges — langer (5—8 minuten achtereen) worden gecentrifugeerd. III. BOOM EN SLAGROOM. De methoden van onderzoek zijn dezelfde als die voor volle melk, behoudens de volgende opmerkingen: Bij de vetbepalingen, volgens Gerber en volgens Weibull, wordt de room vooraf door toevoeging van water verdund. Bij de methode van Gerber worden 10 g of 20 g room, al naar het vetgehalte, verdund tot 100 cm3, hiervan 11 cm3, genomen en de uitkomst met 1.03 vermenigvuldigd. Uit het aidus gevonden vetgehalte wordt dat van den room berekend door vermenigvuldiging met 10 onderscheidenlijk 5. IV. KARNEMELK. De droogrest wordt berekend uit het soorte' lijk gewicht en het vetgehalte met behulp van — 243 — de vergelijking onder 10 (droogrest) aangegeven. Soortelijk gewicht. Ter bepaling van het soortelijk gewicht wordt op elke 100 cm8 karnemelk 1 cm8 sterke ammonia (s. g. 0.910) toegevoegd, en beide vloeistoften voorzichtig gemengd. Zoodra het mengsel dunvloeibaar is geworden, wordt het soortelijk gewicht bepaald. De methoden van onderzoek zijn overigens dezelfde als die bij volle melk beschreven, behalve de vetbepaling volgens Gerber, welke moet worden uitgevoerd, als bij afgeroomde melk aangegeven. V. YOGHURT, MELKYOGHURT. Het onderzoek moet worden verrioht volgens de methoden van onderzoek bij de vorige voedingsmiddelen aangegeven. Het miscroscopisoh onderzoek heeft plaats van het melkproduct zelf en niet van het sediment. VI. KINDERMELK. Het onderzoek moet worden verricht volgens de methoden van onderzoek bij de vorige voedingsmiddelen aangegeven. VII. BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK VAN GESTERILISEERDE MELK. Een aantal flessehen van dezelfde soort worden bij 35° c. deels in de ongeschonden en ongeopende verpakking, deels met gesteriliseerde wattenprop of ander bacteriënfilter, zóó dat de lucht gefiltreerd toegang heeft, weggezet gedurende 7 dagen of zooveel korter als bederf zichtbaar is ingetreden. Met de oogenschijnlijk goed gebleven melk worden culturen aangelegd op of in bouillongelatine, een microscopisch preparaat gemaakt en zoo noodig verdere onderzoekingen verricht ter bepaling van de oorzaak van het bederf. Bij de rest der melk wordt daarna een geringe hoeveelheid (ongeveer 1 cm8) zure karnemelk gevoegd en deze bij 30 tot 35° c. weggezet. Bij afwezigheid van conserveermiddelen is in den regel binnen 2 ma? 124 uur, de melk in duidelijke, melkzure gisting overgegaan. VIII. BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK VAN GEPASTEURISEERDE MELK. 1. Van gepasteuriseerde melk worden, onder de voor steriele monsterneming gebruikelijke voorzorgen, verdunningen gemaakt in physiologische zoutoplossingen (0.9% NaCl). Hiervan worden bepaalde hoeveelheden in steriele Petrischalen van ten minste 9 cm middellijn gebracht en gemengd met ten minste 10 om8 bouillon-gelatine onderscheidenlijk 10 cm8 bouillon-agar. De schalen met bouillon-gela- — 244 — tine blijven gedurende 5 maal 24 uur bij 22° obewaard, die met bouillon-agar 1 maal 24 uur bij 35° e. en daarna 4 maal 24 uur bjj 22° o. Het aantal koloniën word;, waar dit mogelijk is, geteld en het hoogste aantal omgerekend op eAn cm8 melk. Dit cijfer geeft het aantal kweekbare micro-organismen pei cm8 melk aan. 2. Coliproef. Een mengsel van 5 cm3 melk met 50 cm8 zuren bouillon wordt gedurende 24 uren bij 35° c. gekweekt. De cultuur wordt op de aanwezigheid van colt-bacillen nader onderzocht. LIJST VAN REAGENTIA. * Aether. Soortehjk gewicht 0.720. Kookpunt 34.50—35" o. Ammonia, sterke. Soortelijk gewicht 0.910. Amylalcohol. Soortelijk gewioht 0.815. Kookpunt 129*—132° c. Azijnzuur. Soortelijk gewicht 1.028. (3J N.) Ferrichloride. Een oplossing van 9 g gekristalliseerd FeCl3. 6H20 ra water tot 100 cm3 (N). Formaline. Een 33—34 procentige oplossing van formaldehyde in water met 10—15 prooent methylalcohol. Kaliumjerrocyanide. Een oplossing van 10.6 g. K.Fe(CN)e. 3H.0 m water tot 100 cm8 (N). Kalkmelk. Caloiumhydroxyde in water verdeeld. Natronloog. Een oplossing van 16.0 g Na OH in water tot 100 cm3 (4 N). Petroleumaether. Moet distilleeren beneden 60° c. Worden 60 cm8 gemengd met 10 g vaste paraffine, en de petroleumaether op het kokend waterbad verdampt, dan mag de paraffine geen weegbare gewichtsvermeerdering ondergaan. Phenolphthaleïne. voor de bepaling van den zuurgraad: Een oplossing van 2 g phenolphthaleïne in verdunden spiritus tot 100 om8. Spiritus, verdunde. Mengsel van aethylalcohol en water, dat in 100 volumina 70 volumina alcohol bevat. Soortelijk gewicht 0.890. Spiritus. Mengsel van aethylalcohol en water, dat in 100 volumina 90 volumina alcohol bevat. Soortelijk gewicht 0.834. * Buiten invloed van het licht te bewaren. — 246 — Stannochloride. 100 g SnClj. 2 H,0 worden opgelost in zoutzuur 12 N tot 1000 cm3 ; den volgenden dag wordt de vloeistof met 1 g glaspoeder geschud, daarna laat men bezinken en schenkt helder af. *Storchs reagens. Een oplossing van 2 g zoutzure p. phenyleendiamine in water tot 100 om3. Versch bereiden, zoo noodig ontkleuren met koolpoeder. Stijf seloplossing. Een mengsel van 5 g oplosbaar zetmeel met 10 mg kwikiodide en 30 cm3 water wordt gevoegd bij 1 liter kokend water. Dit mengsel wordt 3 minuten gekookt. Vanadine-zwavelzuur. Een oplossing van 1 proo. vanadinezuur in verdund zwavelzuur (4N), bereid door zoo lang te koken tot een heldere lichtgroen gekleurde oplossing is verkregen. Zinkacetaat. Een oplossing van 23,8 g Zn(H3C202). 3H20 met 3 g ijsazijn in water tot 100 cm3 (2 N). Zoutzuur, sterk. SoorteHjk gewicht 1,186—1.190 (12 N). Zoutzuur. Soortelijk gewicht 1,130 (8 N). Zwavelzuur. 94—96 pCt. H2S0.. Soortelijk gewicht 1.837—1^40. 2 4 J 8 Zwavelzuur (Gerber). 1*820^-1 H2S04- Soortelijk gewicht Zwavelzuur, verdund. Soortelijk gewiekt 1.126 (4 N). LIJST VAN TITER VLOEISTOFFEN. 1/4 Normaal Loog. Een koolzuurvrije oplossing van kaliumhydroxyde of natriumhydroxyde ter sterkte van 1/4 N. Koperproefvocht. a. Een oplossing in water, welke 69,3 g. CuS04. 5 H20 per liter bevat. 6. Een oplossing in water, welke 346 g. kaliumnatrumtartraat en 100 g. natriumhydroxyde per liter bevat. 1/10 Normaal Natriumthiosulfaat. Een oplossing in water, die 24,81 g Na2S203. 5 H20 per liter bevat. LIJST VAN VOEDINGSBODEMS. Zure bouillon (niet geneutraliseerde bouillon). 500 g fijngemalen en geschaafd vetvrij rundvleesch worden met 1 liter (leiding-) * Buiten invloed van het licht te bewaren. — 246 — water gedurende 12 tot 24 uur bij lage temperatuur uitgetrokken; de vloeistof wordt gefiltreerd of geeoleerd, bedeeld met 10 g pepton en 5 g keukenzout, gekookt en, na bekoeling, aangevuld tot 1 liter, de bouillon wordt gefiltreerd totdat zij helder is en ten minste tweemaal, op achtereenvolgende dagen, telkens gedurende £ uur, gesteriliseerd. Alcalische bouillon. 500 g fijngehakt of geschaafd vetvrij rundvleesch worden met 1 liter (leiding-) water gedurende 12 tot 24 uur bij lage temperatuur uitgetrokken; de vloeistof wordt gefiltreerd of geeoleerd, bedeeld met 10 g. pepton en 5 g keukenzout, gekookt en, na bekoeling, aangevuld tot 1 liter. De bouillon wordt zwak alcalisch gemaakt tegenover phenolphthaleïne, gedurende £ tot £ uur gekookt, gefiltreerd en de reactie gecorrigeerd; deze bewerkingen worden herhaald totdat het afgekoelde filtraat helder en zwak alcalisch tegenover phenolphthaleïne is. De verkregen alcalische bouillon wordt bedeeld met 2,0 'cm3 N zoutzuur en, ten minste tweemaal, op achtereenvolgende dagen, telkens gedurende £ uur in het stoombad gesteriliseerd of wel eenmaal gedurende £ uur, bij 110° gesteriliseerd. In het laatste geval moet vóór het filtreeren ook tot 110» zijn verhit. Alcalische bouillongelatim. 500 g fijngehakt of geschaafd vetvrij ïundvleesch worden met 1 liter (leiding-) water gedurende 12 tot 24 uur bij lage temperatuur uitgetrokken; de vloeistof wordt gefiltreerd of geooleerd, bedeeld met 10 g pepton, 5 g keukenzout en 120 g gelatine, verwarmd tot de gelatine geheel is opgelost, zwak alcalisch gemaakt tégenover phenolphthaleïne, afgekoeld tot op ongeveer 50* c, bedeeld met kippeneiwit, gedurende 1 uur in het stoombad verhit en gefiltreerd. De laatste bewerking wordt, zoo noodig, herhaald totdat de bouillongelatine ook na afkoeling helder is. De reactie wordt zoo noodig gecorrigeerd;' De alcalische bouillongelatine wordt bedeeld met 2,0 cm3 N zoutzuur, en in hoeveelheden van 10—20 cm3 op 2 achtereenvolgende dagen, telkens gedurende 10 minuten, in net stoombad gesteriliseerd. Alcalische bouillon-agar. 500 g fijngehakt of geschaafd vetvrij rundvleesch worden met 1 liter (leiding-) water gedurende 12 tot 24 uur bij lage temperatuur uitgetrokken; de vloeistof wordt gefiltreerd of geeoleerd, bedeeld aanvankelijk met 15 g fijngeknipt agaragar, en na 2 uren met 10 g pepton en 5 g keukenzout, vervolgens zwak alcalisch gemaakt tegenover phenolphthaleïne, in het stoombad gedurende £—£ uur gekookt en, met behulp van een warmwatertreohter — 247 — gefiltreerd. De reactie wordt zoo noodig gecorrigeerd. De alcalische bouillon-agar wordt bedeeld met 2,0 cm3 N zoutzuur en daarna ten minste tweemaal op achtereenvolgende dagen, telkens gedurende 4 uur, in het stoombad gesteriliseerd, of wel eenmaal, gedurende J uur, bij 110° gesteriliseerd. In het laatste geval moet vóór het filtreeren ook tot 110 zijn verhit. Conradi-Drigalski's agar. I. In 2 liter gewonen, alkalisohen bouillon met 1% pepton en 0,5% keukenzout, 20 gram nutrose oplossen. Daarna worden 60 g (3%) agar opgelost door in de autoclaaf 1 uur op 100° c. te verwarmen. Hierna filtreeren, weer alkalisch maken en tot 2 liter aanvullen. II. 300 cm3 lakmoesoplossing 10 minuten koken dan, na toevoeging van 30 g lactose, nog eens 15 minuten koken, laten bezinken en afschenken. Vervolgens worden I en II gemengd en zwak alkalisch gemaakt. III. 6 cm3 steriele 10% soda-oplossing en 20 om3 van een oplossing van 0,1 g kristal violet op 100 cm3 gesteriliseerd gedistilleerd water worden gemengd. Aan het mengsel van I en II wordt nu ill toegevoegd, terwijl beide vloeistoffen nog warm zijn. Alles wordt ten slotte verdeeld over buizen of kolfjes en wel in elk 20—30 om3 en gesteniiseerd op 110° c. gedurende 20 minuten. Voor het gebruik wordt de agar opgesmolten en worden er platen van gegoten, welke men geopend bij 35° o. laat uitdampen en eerst daarna sluit. Door uitzaaien van colibacillen en typhusbacillen gaat men na of de voedingsbodem gevoelig is. Endo-agar. I. Men maakt eerst 2 liter gewonen, alkalisohen bouillon met 1% pepton en 0,5% keukenzout en lóst hierin op 60 g (3%) agar, neutraliseert tegenover lakmoes en voegt dan 10 cm3 10% sodaoplossing toe. II. Hierna wordt 20 g melksuiker in 50 cm3 10% waterige oplossing van natrium sulfiet (versch bereid) en 10 cm3 10% alcoholische fuchsineoplossing opgelost. I en II worden gemengd. De kleur van den voedingsbodem moet, als deze afgekoeld is, zeer licht rose zijn. Men gaat na, door uitzaaien van colibacillen of de voedingsbodem goed is. De kolonies hiervan moeten donkerrood zijn door de fuohsine, die zij in vrijheid stellen. Behoort bij Koninklijk besluit van 23 Juni 1925 {Staatsblad n°. 256). Mij bekend, De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, (get.) Aalbebse. — 248 — Besluit van den 2Zsten Juni 1925, S. 262, tot toepassing der artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581). (Algemeen Besluit (Warenwet) Staatsblad 1925, n°. 262.) Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 12 Mei 1925, n°. 371 D, afdeeling Volksgezondheid ; Gelet op de artikelen 14 en 16 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Den Baad van State gehoord (advies van 9 Juni 1925, n°. 58); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 18 Juni 1925, n°. 543 D, afdeeling Volksgezondheid ; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen : Art. 1. 1. De bereiding, verpakking of behandeling van eet- en drinkwaren mag uitsluitend geschieden in ruimten, welke : o. niet dienen als slaap- of woongelegenheid of als stal of tot berging van dieren en welke van ruimten, dié voor deze doeleinden gebruikt worden, deugdelijk zijn afgescheiden ; 6. deugdelijk zijn afgescheiden van mestvaalten, beerputten, privaten; urinoirs en riolen; c. voldoende schoon gehouden en gelucht zijn; d. geen artikelen — andere dan eet- of drinkwaren of grondstoffen daarvoor •— bevatten, welke onaangename geuren verspreiden, zooals bijv. mest, keukenafval, slachtafval, carbol, lysol, petroleum e. d., tenzij deze artikelen zoodanig zijn afgesloten, dat verspreiding van geuren wordt voorkomen ; e. voor zoover bij de bereiding, verpakking of behandeling dier eet- of drinkwaren water in aanmerkelijke hoeveelheid wordt gebruikt, voorzien zijn van zoodanige harde vloeren, dat verontreiniging van den bodem voorkomen wordt; ƒ. voorzien zijn of in de nabijheid liggen van een voor het gebruik gereede en voldoende waschgelegenheid ten behoeve van de in de ruimten werkzame personen; g. zich bevinden in perceelen, waarin een of meer middelen van watervoorziening aanwezig zijn, waaromtrent door Burgemeester en Wethouders der gemeente, waarin de ruimten gelegen zijn, aan de gebruikers niet schriftelijk is medegedeeld, dat zij water in onvoldoende hoeveelheid of ondeugdelijk voor het gebruik in verband met het bedrijf, opleveren ; h. niet door Burgemeester en Wethouders dier gemeente, waar de ruimten gelegen zijn, gelet op het advies van den directeur van den keuringsdienst, in een aan den gebruiker gericht aangeteekend met redenen omkleed schrijven met het oog op de volksgezondheid voor het doel ongeschikt zijn geoordeeld. — 249 — 2. a. De bepalingen van het eerste lid van dit artikel zijn niet van toepassing op de huisindustrie voor zoover het betreft eet- of drinkwaren, welke naar hun aard bestemd zijn om na aflevering, hetzij in fabrieken gereinigd en gesteriliseerd, hetzij door den verbruiker zelf geieinigd en gekookt te worden, of ten aanzien waarvan door den Minister, met de uitvoering van dit besluit belast, ontheffing is verleend. 6. De bepaling van het eerste lid van dit artikel onder g is niet van toepassing op middelen van watervoorziening, waarvan het water uitsluitend dient voor stoomketels of oiosets, indien aan de leiding, waarin zich dit water bevindt, geen water voor andere doeleinden kan worden onttrokken. 3. Het in het eerste lid onder o, b, c en d bepaalde is ook van toepassing op het bewaren van eet- en drinkwaren in andere dan dicht gesloten metaal-, glas-, aardewerk- of houtverpakking. 4. Burgemeester en Wethouders van de gemeente, waar de ruimten gelegen zijn, kunnen, gehoord den directeur van den keuringsdienst, van het in het 1ste lid van dit artikel onder g bepaalde ontheffing verleenen onder het stellen van bepaalde voorwaarden, indien naar hun oordeel de omstandigheden zoodanig zijn, dat het bezwaarlijk is de ruimten aan den gestelden eisch te laten voldoen. 6. Burgemeester en Wethouders nemen, voor het geval de ruimte gelegen is in een perceel, dat niet aan een centrale drinkwaterleiding is aangesloten, geen beschikking op grond van het hierboven in het eerste lid onder g en h of in het vierde lid bepaalde dan na ingewonnen advies van den directeur van den keuringsdienst. Zij deelen hunne beschikking binnen vier weken na ontvangst van bovenbedoeld advies mede aan den directeur van den keuringsdienst en aan den betrokken inspecteur der volksgezondheid. 6. Do gebruikers of de eigenaars der ruimten en de inspecteur van de volksgezondheid, belast met het toezicht op de naleving van de Warenwet {Staatsblad 1919, n°. 581), kunnen van de beslissing van Burgemeester en Wethouders, bedoeld in het eerste lid onder g en h, binnen drie weken, nadat hun deze beslissing is medegedeeld, in beroep gaan bij Gedeputeerde Staten van de provincie, waarin de ruimten gelegen zijn. Genoemde inspecteur kan dat mede doen naar aanleiding van het verleenen van ontheffingen, als bedoeld in het 4de lid van dit artikel. 2. De bereiding, verpakking, bewaring, behandeling en het vervoer van eet- en drinkwaren mag uitsluitend geschieden op zindelijke wijze en zoodanig, dat verontreiniging voldoende wordt voorkomen. 8. Bij de bereiding, verpakking, bewaring, behandeling en het vervoer van eet- en drinkwaren mag niet gebruik gemaakt worden van werktuigen, gereedschappen, vaatwerk, verpak- — 250 — kingsmatcrialen of vervoermiddelen, die, voor zoover zij met de eet- en drinkwaren of de daarvoor gebezigde grondstoffen in aanraking kunnen komen: o. niet in zindelijken staat verkeeren; 6. aan do eet- of drinkwaren lood, zink of andere bestanddeelen kunnen afgeven in hoeveelheden, die schadelijk voor de gezondheid kunnen zijn of genoemde waren kunnen verontreinigen ; c. gereinigd zijn met ander water, dan bedoeld in artikel 1 onder g, behoudens het bepaalde in het 4de lid van artikel 1. 4. Groenten, vruchten, wortel- en knolgewassen, welke ook rauw door den mensch kunnen worden gebruikt, mogen, nadat zij geoogst, geplukt of gerooid zijn, niet behandeld worden met water, hetwelk Burgemeester en Wethouders der gemeente, waarin het water zich bevindt, daarvoor ongeschikt hebben verklaard. 5. De bereiding, verpakking of behandeling van eet- en drinkwaren in perceelen, waarin een geval van typhus, paratyphus, dysenterie of cholera voorkomt en het vervoer van eeten drinkwaren uit die perceelen mag niet geschieden, tenzij de Burgemeester der gemeente, waarin het perceel gelegen is, na ingewonnen advies van den inspecteur van de volksgezondheid belast met de handhaving der wettelijke bepalingen op de besmettelijke ziekten, daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend. Genoemde inspecteur hoort, alvorens advies uit te brengen, den directeur van den Keuringsdienst. 6. Waren, welke giftige bestanddeelen bevatten, moeten voorzien zijn van een in het oog vallend opschrift, waaruit hare giftigheid blijkt, met vermelding van de wijze, waarop nadeel voor de gezondheid of vergiftiging bij het gebruik kunnen worden voorkomen. 7. Voor de bereiding van eet- en drinkwaren mogen geen grondstoffen worden in voorraad gehouden of gebezigd, welke in ondeugdelijken toestand verkeeren, tenzij het hoofd van het bedrijf, waarin de grondstoffen worden aangetroffen, aannemelijk maakt, dat deze vóór de bereiding tot eet- of drinkwaren een bewerking zullen ondergaan, waardoor zij in deugdelijken toestand zullen kunnen komen. 8. 1. De bepalingen van artikel 1, eerste lid onder a tot en met e, zijn niet van toepassing op de winning van melk. 2. De bepalingen van dit besluit zijn niet van toepassing, voor zoover bij algemeenen maatregel van bestuur ter uitvoering van de artikelen 14, 15 en 16 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581), ten aanzien van bepaalde eet- en drinkwaren afwijkende voorschriften zijn gegeven. 9. 1. De ontheffing, bedoeld in artikel 1, vierde lid, wordt ingetrokken, indien de voorwaarde, waaronder zij is verleend, niet wordt nageleefd. — 251 — 2. De belanghebbende kan binnen veertien dagen, nadat de beslissing van Burgemeester en Wethouders hem is medegedeeld, in beroep komen bij de Gedeputeerde Staten van de provincie, waarin de ruimte is gelegen. 3. De intrekking blijft buiten werking gedurende den termijn van beroep en, indien beroep is ingesteld, gedurende de behandeling van net beroep. 10. Dit besluit treedt in werking drie maanden na den dag zijner afkondiging, met uitzondering van de bepalingen van artikel 1, eerste lid onder 6, / en g, welke twee jaar na genoemden dag in werking treden. 11. Dit besluit kan worden aangehaald onder den titel Algemeen Besluit (Warenwet), met vermelding van den jaargang en het nummer van het Staatsblad, waarin het is bepaald. Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Chamonix, den 23sten Juni 1925. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalbebse. (Uitgeg. 15 Juli 1925.) Besluit van den iden Juli 1925, S. 316, tot wijziging van het Meelbesluit (Staatsblad n». 313). Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 19 Mei 1925, n°. 434 D, Afdeeling Volksgezondheid; Gelet op het Meelbesluit, Staatsblad 1924, n°. 313 j Den Raad van State gehoord (advies van 16 Juni 1925, n°. 20); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 22 Juni 1925, n°. 556 D, Afdeeling Volksgezondheid ; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen : Art. 1. Artikel 13 onder 10, tweede zin. van het Meelbesluit, Staatsblad 1924, n°. 313, wordt aldus gelezen: „schadelijke kleurstoffen mogen niet zijn toegevoegd . 2. Dit besluit treedt in werking met ingang van den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 4den Juli 1925. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalbebse. (Uitgeg. 17 Juli 1925.) — 262 — Besluit van den iden Juli 1925, S. 317, tot wijziging van het Cacao- en Chocoladebesluit (Staatsblad 1924, n° 478). Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 25 Mei 1925, n°. 4881), Afdeeling Volksgezondheid; Gelet op het Cacao- en Chocoladebesluit, Staatsblad 1924, n°. 478 ; Den Raad van State gehoord (advies van 16 Juni 1925, n°. 19); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 22 Juni 1925, n°. 555 D, Afdeeling Volksgezondheid ; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen : Art. 1. Artikel 13 van het Cacao- en Chocoladebesluit. Staatsblad 1924, n°. 478, wordt aldus gelezen: „Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 Januari 1926". 2. Dit besluit treedt in werking met ingang van den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad, waarin, het is geplaatst. Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 4den Juli 1925. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalbebse. (Uitgeg. 21 Juli 1925.) Besluit van den 4 Augustus 1925, S. 345, tot toepassing van de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919 n°. 581) op waschmiddelen. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 9 Juni 1925, n°. 416D, afdeeling Volksgezondheid; Gelet op de artt. 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Den Raad van State gehoord (advies van 21 Juli 1925, n°. 47); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid, Handel 'en Nijverheid van 29 Juli 1925, n°. 658D, afdeeling Volksgezondheid ; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: Art. 1. Dit besluit verstaat onder: Zeep het product, verkregen door het verzeepen van vetten en/of vetzuren, dat als karakteristiek bestanddeel de alkalizouten der hoogere vetzuren bevat en al of niet met eenige verzeepte hars kan zijn vermengd en al of niet kan zijn uitgezouten; — 253 — Zachte Zeep, alle zeep die niet verkocht wordt in den vorm van stukken, schilfers, vlokken, poeder of vloeistof; Harde Zeep, alle zeep, die verkocht wordt in den vorm van stukken, schilfers, vlokken of poeder; alles voor zoover in den handel gebracht of voor den handel bestemd. 2. 1. a. De aanduiding /Soesa (kristalsoda, fijne soda, grove soda) mag uitsluitend worden gebezigd voor het product, dat bestaat uit kristalwaterhoudend natriumcarbonaat en waarvan het gehalte aan watervrij natriumcarbonaat tenminste 36 % bedraagt. b. De aanduiding Gecalcineerde Soda of Sel de Sonde mag uitsluitend worden gebezigd a voor de waar, die zich bevindt in een verpakking, welke minder dan 2% K.G. bevat, indien het gewicht van het watervrij natriumcarbonaat in die waar ten minste 95 % bedraagt van het werkelijke gewicht of van haar oorspronkelijk gewicht, indien dit laatste op de buitenzijde der verpakking in kilogrammen of onderdeelen daarvan aangegeven, niet minder bedraagt dan het 4/5 van het werkelijke gewicht; 6 voor de waar, die onverpakt is of zich bevindt in een verpakking, welke meer dan 2y% K.G. bevat, indien haar gehalte aan watervrij natriumcarbonaat ten minste 80% bedraagt. e. De aanduiding Gecalcineerde Soda of Sel de Sonde, gevolgd door de procentische gehalteaanduiding aan watervrij natriumcarbonaat moet worden gebezigd voor producten, die voor ten minste 50 % bestaan uit watervrij natriumcarbonaat en waarvan het gehalte aan watervrij natriumcarbonaat minder is dan 80 %. 2. a. De aanduiding Groene Zeep of Gele Zeep, Zachte Zeep, Smeerzeep of Zilverzeep mag uitsluitend worden gebezigd voor zachte zeep, waarvan het gehalte aan vetzuren met inbegrip van harszuren tenminste 38 % bedraagt, terwijl het gehalte aan vrije alkalihydroxyden (berekend als kaliumhydroxyde) niet meer dan 0.5% bedraagt. 6. De aanduiding Zachte Zeep, gevolgd door de procentische gehalte-aanduiding aan vetzuren, met inbegrip van harszuren, moet worden gebezigd voor zachte zeep, waarvan het gehalte aan vetzuren en harszuren minder is dan 38 %. 3. De aanduiding „1" voor harde zeep mag uitsluitend worden gebezigd voor alle harde zeep in stukken, waarvan het gehalte aan vetzuren, met inbegrip van harszuren, tenminste 60 % bedraagt. De aanduiding „2" voor harde zeep mag uitsluitend worden gebezigd voor alle harde zeep in stukken, waarvan het gehalte aan vetzuren, met inbegrip van harszuren, minder dan 60 % doch ten minste 40 % bedraagt. De aanduiding „3" voor harde zeep moet worden gebezigd voor alle harde zeep in stukken, waarvan het gehalte aan vetzuren, met inbegrip — 254 — van harszuren, minder bedraagt dan 40 %. Al deze zeepsoorten moeten vrij zjjn van waterglas, terwijl hun gehalte aan vrij alkalihydroxyde (berekend als natriumhydroxyde) met meer mag bedragen dan 0.1 % en het gehalte aan alkaucarbonaat (berekend als natriumcarbonaat) niet meer mag bedragen dan 2 % bij de zeepsoorten, die zijn voorzien of zouden mogen worden voorzien van de aanduiding „1, niet meer dan 3 %, bij de zeepsoorten, die zijn voorzien of zouden mogen worden voorzien van de aanduiding „2", en niet meer dan 4 % bij de zeepsoorten voorzien van de aanduiding „3". 4. De aanduiding Schilferzeep of Zeep in Schilfers mag uitsluitend worden gebezigd voor zeep, in den vorm van schilfers, welke voldoet aan de eischen gesteld aa n harde zeep, waarvoor de aanduiding „1" mag worden gebruikt. 6. De aanduiding Vlokkenzeep of Zeepvlokken mag uitsluitend worden gebezigd voor zeep in den vorm van vlokken, die vrij is van hars en van alkalisch reageerende stoffen, andere dan zeep en waarvan het gehalte aan vetzuren tenminste 80 % bedraagt. 6. a. De aanduiding Zeeppoeder of Vetloogmeel mag uitsluitend worden gebezigd voor poedervormige producten, welke in hoofdzaak bestaan uit zeep, al of niet met natriumcarbonaat gemengd, en waarvan het gehalte aan vetzuren, met inbegrip van harszuren, tenminste 30 % bedraagt. b. De aanduiding Waschpoeder, gevolgd door de procentische gehalte-aanduiding van vetzuren met inbegrip van harszuren, mag uitsluitend worden gebezigd en moet worden gebezigd voor poedervormige producten, welke in hoofdzaak mengsels zijn van zeep en natriumcarbonaat en waarvan het gehalte aan vetzuren met harszuren minder dan 30 % bedraagt. 7. o. De aanduiding Bleekpoeder of Chloorkalk mag uitsluitend worden gebezigd voor het als chloorkalk bekende product, waarvan het gehalte aan werkzaam chloor tenminste 25 % bedraagt. 6. De aanduiding Chloorkalk, gevolgd door de procentische gehalte-aanduiding aan werkzaam chloor, moet worden gebezigd voor chloorkalk, waarvan het gehalte minder dan 25 % aan werkzaam chloor is. 8. Het werkelijk gehalte der waren bedoeld in art. 2 onder lc en 26 mag niet meer van de procentische gehalte-aanduiding naar beneden afwijken dan tot een bedrag van 6 % dier aanduiding ; bij de in art. 2 onder 66 en 76 bedoelde waren mag deze afwijking ten hoogste 20 % dier aanduiding bedragen. 4. De aanduiding met waterglas en/of met bleekmiddel moet worden gebezigd voor alle wasohmiddelen, die waterglas en/of bleekmiddelen en/of oxydeerende stoffen bevatten. 5. Waren, die in eigenschappen of uiterlijk gelijken op een der waren in een der vorige artikelen genoemd en die ten doel zouden — 264 — Diastatische fermenten. 1 gram der waar wordt opgelost in 4 o.M*. water en na vermengd te zijn met 1 c.M*. eener éénprocentige oplossing van oplosbaar zetmeel in water, gedurende een uur op een temperatuur van 40 c. gehouden. Daarna worden enkele druppels eener jood-joodkaliumoplossing toegevoegd, waarbij het niet optreden eener blauwe Sleur op de aanwezigheid van diastatische fermenten wijst. Asch. 5 gram der waar worden in een porceleinen of platina kroes met 1 tof 2 oJP. sterk zwavelzuur vermengd, waarna door plaatsen der kroes op een warme plaats gelegenheid wordt gegeven om op te schuimen. Nadat de overmaat zuur door matige verhitting is verwijderd, wordt gegloeid tot constant gewicht. Het aschgehalte word gevonden door de hoeveelheid sulfaatasch te vermenigvuldigen met 0.9. Zuurgraad. " 3*fïrT 10 gram der waar worden opgelost in de 5voudige hoeveelheid water en het mengsel, na toevoegen van 5 druppels phenolphtaleïneoplossing met 1/la N alkali getitreerd. REAGENTIA. Aether (C,H.)20. S.g. 0.720. Kookpunt 34.5°—35° c. Aluminiumhydroxyde. Een waterige aluinoplossing (1 = 20) wordt gegoten in vooraf met water verdunde ammonia (opl deel aluin, 1.1 deel ammonia van 10 %). Het gevormde neerslag laat men bezinken, hevelt de bovenstaande vloeistof af, giet opnieuw water op, roert om, laat weer bezinken, hevelt weer af en herhaalt deze bewerking totdat de vloeistof niet meer alkalisch reageert en geen reactie meer geeft met zoutzuurhoudende bariumchloride-oplossing. Ammonia. S.g. 0.971 (4 N). Caleiumoxyde (CaO). Vast en vrij van carbonaat. Jood-joodkaliumoplossing. Een oplossing van 1 gram jodium en 2 gram joodkalium in 300 c.M8. water. Hal/basisch loodacetaat. 3 dln. loodacetaat op 1 dl. uitgegloeid loodglid worden op het waterbad samengesmolten en dooreengeroerd totdat het loodglid bijna geheel is opgelost. De massa wordt in 10 dln. water opgelost en gefiltreerd. Natriumphosphaatoplossing. Verzadigde oplossing (ca. 8 %) van Na2HP0412 H2 0 in water. PJienolphtaleïne-oplossing. Een 1 %-oplossing van phenolphtaleïne in neutralen verdunden spiritus. Besorcine in zoutzuur. Een versch bereide 1 %-oplossing van resorcine in sterk zoutzuur van STG. 1.19. — 265 — Spiritus (verdund). Een mengsel van alcohol en water, dat in 100 volumina 70 volumina C2H6OH bevat. S.g. 0.890. Tannine-oplossing. Een 10 %-oplossing van tannine in water. Zoutzuur (sterk). 87—38 %. HC1. S.g. 1.19. Zwavelzuur (sterk). 94—96%. HjSÖL S.g. 1.84. Zwavelzuur (verdund). S.G. 1.124 (4 N.) Titervloeistoffen. 1/10 N loog. Een koolzuurvrije oplossing van kaliumhydroxyde of natriumhydroxyde in zooveel water, dat 25 c.M* der oplossing 25 c.M3. 1/10 Normaal oxaalzuur ter neutralisatie vereischen. TABEL VOOR AFLEIDING VAN HET EXTRACTGEHALTB. 106 x 105 x ig Temp. 20 Temp. Gr. Suiker g corr. n corr. per '°' jg voor 1° jj voor 1° 100 cm' tusschen tusschen opl. 15°-30°c. 15°-30°c. diff. 1.000 23 1.3830 9 0 „ 1 23 34 9 0.26 '2, 2 23 37 9 0.62 '25 3 23 41 9 0.77 '„ 4 23 44 9 1.03 0'2, 5 23 47 9 1.29 TZ 6 23 51 9 1.65 „'„ 7 24 55 9 1.81 '., 8 24 59 9 2.07 '26 1.009 24 1.3363 9 2.33 n'25 10 24 67 9 2.58 15 24 86 9 3.87 ,'30 20 24 404 10 5.17 26 25 423 9 6.46 'so 30 26 441 10 7.76 '29 35 26 460 10 9.06 .'«o 40 26 479 10 10.36 ,'M 45 27 497 11 11.65 50 27 515 10 12.95 .'3» 55 28 534 11 14.25 60 29 652 11 15.55 65 29 570 11 16.86 ,'go 70 30 589 12 18.16 75 30 608 11 19.47 80 31 626 12 20.78 , „ 86 32 645 12 22.09 ,'„. 90 32 663 12 23.41 ,'„, 96 33 682 12 24.72 100 33 701 12 26.04 J.a 110 34 737 13 28.67 120 35 775 13 31.31 2'eB 130 36 812 13 33.96 ,« 140 37 850 14 36.61 .'m 160 38 886 14 1 39.27 2'67 S. & J„ N°. 99. 3« druk. TWEEDE AANVULLING der WARENWET. Besluit van den 19de» October 1925, S. 421, tot toepassing van de artikelen 14 en 16 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581) op vet. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 22 September 1925, n°. 729 D, afdeeling Volksgezondheid ; Gelet op de artikelen 14 en 16 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Den Raad van State gehoord (advies van 13 October 1925, n°. 31); Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 17 October 1925, n°. 858 D, afdeeling Volksgezondheid; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen : Art. 1. 1. De aanduiding „Vet, geheej of ten deele uit buitenlandsche producten bereid onder toezicht krachtens de Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581) en voor menschelijk voedsel geschikt" mag uitsluitend worden gebezigd voor toebereid vet, dat bereid is onder een toezicht, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit uitgeoefend. 2. De aanduiding, voor menschelijk voedsel geschikt, of een aanduiding, die in strekking daarmede overeenkomt, al of niet in samenhang met andere aanduidingen, mag niet gebezigd worden voor vetten, welke niet bereid zijn onder een overeenkomstig dit besluit geregeld toezicht. 2. Het toezicht in artikel 1, onder 1, van dit besluit bedoeld, omvat ieder onderdeel van de bereiding van het vet, en de daarvoor gebezigde grondstoffen, het onderzoek naar de hoedanigheid van het bereide product en de aflevering. Het toezicht wordt uitgeoefend door een of meer deskundigen, die door Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid worden aan. gewezen, en wier vergoeding wordt gekweten uit bijdragen, waartoe de belanghebbenden zieh verbinden. — 270 — 3. Degene, die vet onder toezicht als in artikel 1, onder 1, van dit besluit bedoeld wenscht te bereiden, steltden Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid met zijn verlangen in kennis. 4. De aanduiding in artikel 1, eerste lid, bedoeld, moet op de waren zelf, op de buitenzijde der verpakking of op de plaatsen, waar de waren ten verkoop worden uitgestald, worden aangebracht overeenkomstig de voorschriften door Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid gegeven. Zij mag niet van de waar of haar verpakking worden verwijderd. 5. Door Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid worden vastgesteld: a. eischen waaraan het vet, dat bereid is onder het in artikel 1, onder 1, bedoelde toezicht, moet voldoen; 6. de wijze, waarop het toezicht wordt uitgeoefend ; c. de aard en de wijze van uitvoering der te verrichten onderzoekingen ; d. de bevoegdheid, de verplichtingen, de instructie en de vergoeding van de deskundigen in artikel 2, lid 2, bedoeld; e. de opgaven, welke bij de kennisgeving in artikel 3 bedoeld, moeten worden overgelegd en de voorwaarden, waaronder deskundigen voor de uitoefening van het toezicht door den Minister zullen worden aangewezen. 6. 1. Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is bevoegd van hem, die vet onder het toezicht, bedoeld in artikel 1, wil bereiden, vóór dat de bereiding onder dat toezicht wordt gesteld, het stellen van een bankgarantie of andere zekerheid tot een door Onzen Minister te bepalen bedrag te vorderen, ten aanzien waarvan de belanghebbende eene verklaring onderteekent, i waarin hij Onzen Minister de bevoegdheid geeft om, wanneer naar het oordeel van dezen de voorwaarden, waarop het toezicht wordt gehouden, niet behoorlijk zijn nagekomen, tot geheele of gedeeltelijke verbeurdverklaring der gestelde zekerheid over. te gaan. 2. De modellen der bescheiden, benoodigd Voorde nakoming van het bepaalde in hst vorig jid, worden door Onzen Minister vastgesteld. 7. De invoer van toebereid dierlijk vet, waarvan blijkt, dat het in het land van oorsprong als zoodanig niet geschikt is geacht voor — 271 — menschelijk voedsel, is sleohts toegestaan indien: a. de invoer geschiedt langs een der kantoren, die Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid in overleg met Onzen Minister van Financiën daarvoor aanwijst; 6. bij den invoer voldoende zekerheid wordt geboden, dat verwerking van het vet tot eetof drinkwaar uitsluitend zal geschieden onder toezicht als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van dit besluit of dat het vet niet tot eet- of drinkwaar zal worden verwerkt. 8. 1. Overtreding van artikel 7 van dit besluit wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste twee duizend gulden. 2. De waren met betrekking tot welke de overtreding is begaan, kunnen worden verbeurd verklaard. 9. Dit besluit kan worden aangehaald als Bijzonder Vetbesluit. Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den 19den October 1926. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Handd en Nijverheid, Koolbn. (Uitgeg. 21 Oei. 1925.) Beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, dd. 6 November 1925 (Ned. Staatscourant n°. 216) ter uitvoering van het bepaalde in art. 6 van het Bijzonder Vetbesluit. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid ; Gelet op het bepaalde in artikel 5 van het Bijzonder Vetbesluit (Staatsblad 1925, n°. 421); Heeft goedgevonden te bepalen : Art. 1. De deskundige, belast met de leiding van het toezicht, bedoeld in bovengenoemd beslukt, op de bereiding van vet uit buitenlandsche producten, is verplicht toe te zien of te doen toezien- — 272 — a. dat do bereiding, de behandeling en de aflevering op zindelijke wijze geschieden; 6. dat de localiteiten, waarin de bereiding plaats heeft, in zindelijken toestand verkeeren ; c. dat de vetten bij de bereiding zoodanig worden verhit, dat volkomen steriliteit wordt bereikt; d. dat het vet, waarvoor de aanduiding „Vet geheel of ten deele uit buitenlandsche producten bereid onder toezicht krachtens de Warenwet 1919 (Staatsblad n°. 581), en voor menschebjk voedsel geschikt" zal worden gebezigd, voldoet aan de volgende eischen : * 1. kleur, geur, smaak en uiterlijk Voor komen moeten normaal zijn; schadelijke kleurstoffen, conserveermiddelen en minerale oliën mogen niet aanwezig zijn; 3. na smelting moet het gelijkmatig en helder zijn; 4. het stolpunt mag niet hooger zijn dan 35-' C, tenzij het vet als schapenvet of rundvet wordt aangeduid; 5. de zuurgraad (cm. 3 N. loog per 100 gram vet) mag niet hooger zijn dan 1; 6. bij voedering aan proefdieren mag het vet geen schadelijke werking vertoonen, en is verplicht te zorgen: e. dat de aanduiding, onder d bedoeld, uitsluitend onder toezicht van hem of van een door den Minister aangewezen persoon wordt aangebracht op het vet of op de verpakking van het vet, nadat is gebleken, dat het vet voldoet aan de onder d gestelde eischen, en op de wijze en in den vorm, als de Minister ter uitvoering van artikel 4 van het Bijzonder Vetbesluit bepaalt; /. dat door hem of door een door den Minister aangewezen persoon namens hem voor elke afzonderlijke partij, hoeveelheid of verpakking een door of namens hem onderteekende verklaring in nader door den Minister vast te stellen vorm wordt afgegeven, vermeldende den datum van afgifte, een letter en nummer, overeenkomende met het register, onder g van dit artikel bedoeld, en de kenmerken der verakking ; g. dat door of namens hem een register, wordt gehouden volgens model, door den Mi- — 273 — nister vastgesteld, en voor iedere afzonderlijke bereiding vermeldende: 1. aard van de gebruikte grondstoffen; ?. merken der verpakking; 3. bijzonderheden bij 'de bereiding opgemerkt ; 4. uitkomsten der door of namens hem ver-' richte onderzoekingen van het verkregen pro- duet, en is voorts verplicht: h. aan de ambtenaren van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid en aan de ambtenaren van den Warenkeuringsdienst, binnen wiens gebied de bereiding geschiedt, alle door hen gevraagde inlichtingen betreffende het door hem uitgeoefende toezicht en inzage van de onder g bedoelde registers te verschaffen ; t. binnen eene maand na afloop van ieder kwartaal aan den Minister verslag uit te brengen over het uitgeoefend toezicht en over zijn bevindingen ; h. zich overigens te gedragen naar de aanwijzingen, die de direeteur-generaal van de Volksgezondheid hem geeft. 2. De deskundige, in art. 1 bedoeld, en de andere personen, door den Minister voor het toezicht aangewezen, zijn bevoegd alle gebouwen en erven, welke onder hun toezicht zijn gesteld, binnen te gaan, bij iedere bewerking en aflevering van vetten, welke daar geschiedt, tegenwoordig te zijn en de monsters te nemen, welke zij noodig achten. Zij zijn verplicht tot geheimhouding van alle zaken, onder het toezicht vallende, behoudens tegenover den Minister en tegenover hen, die de Minister aanwijst. 3. Degene, die vet onder toezicht als in art. 1, onder 1, van het Bijzonder Vetbesluit bedoeld, wenscht te bereiden, legt bij de kennisgeving, in art. 3 van dat besluit bedoeld, over : a. eene nauwkeurige omschrijving van de inrichting, waar die bereiding zal geschieden; b. eene verklaring, dat hij bereid is aan den deskundige, door den Minister te belasten met de leiding van het toezicht, alle inlichtingen te verschaffen betreffende de gebruikte grondstoffen, de bewerking dier grondstoffen en de aflevering van het product, welke hij voor de uitoefening van het toezicht noodig heeft; - 274 — c. eene verklaring, dat hij aan de personen door den Minister voor de uitoefening van het toezicht aangewezen, aan de ambtenaren van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid en aan de ambtenaren van den Warenkeuringsdienst, in welks gebied de inrichting is gelegen, toegang verleent tot die inrichting gedurende den tijd, waarop daarin eenigerlei arbeid wordt verricht; d. eene verklaring, dat hij bereid is de kosten van het toezioht te betalen en daarvoor eene borgstelling te geven tot een bedrag, nader door den Minister te bepalen. 4. Indien een belanghebbende bezwaar heeft tegen eene beslissing van den deskundige door den Minister aangewezen, kan hij in beroep komen bij eene commissie, bestaande uit de beide hoofdinspecteurs van de Volksgezondheid, belast met het toezioht op de naleving onderscheidwUijk van de Warenwet en de Vleeschkeuringswet, en prof. W. C. de Graaff, voorzitter der oommissie, bedoeld in art. 17 der Warenwet, te Utreoht. 's-Gravenhage, 6 November 1926. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, A. L. ScHOLTENS. S. & J„ N°. 99. 3« druk. DERDE AANVUL LTNG der WARENWET. Besluit van den 16den October 1925, S. 417, tot toepassing van de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919 n°. 581) op margarine. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 23 Juli 1925, n°. 537 D, afdeeling Volksgezondheid, en van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw van 3 Augustus 1925, n°. 1056, afdeeling V; Gelet op de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581) en op de artikelen 3 en 11 der Boterwet (Staatsblad 1900, n°. 112), gewijzigd bij de wet van 3 Februari 1902, (Staatsblad n°. 14) en bij die van 11 Juli 1908, (Staatsblad n°. 227); Den Baad van State gehoord (advies van 22 September 1925, n°. 55) ; Gelet op het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van 5 Ootober 1925, n°. 803 D, afdeeling Volksgezondheid, en van 12 October 1925, Directie van den Landbouw, n». 1336, afdeeling V ; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen: Art. 1. Margarine moet voldoen aan de volgende eischen : a. het vetgehalte mag niet lager zijn dan 80 %, het vochtgehalte niet hooger dan 16 % ; 6. conserveermiddelen, andere dan keukenzout en benzoëzuur of benzoëzure zouten mogen niet aanwezig zijn; de totale hoeveelheid benzoëzuur, als zoodanig en/of in benzoëzure verbindingen aanwezig, mag niet meer bedragen dan 0.2 %; c. voor de gezondheid schadelijke bestanddeelen mogen niet aanwezig zijn; d. zij mag niet ranzig, schimmelig of op andere wijze bedorven of abnormaal van geur of smaak zijn. 2. Indien bij margarine nevens het woord „margarine" de aanduiding „melange" wordt gebezigd, moet bovendien de hoeveelheid botervet, in 5 g van het uitgesmolten en gefiltreerde vet van de margarine aanwezig, een nieuw Kirschner-getal aanwijzen van ten minste 3.0. — 276 — 3. De voorschriften, genoemd in de beide vorige artikelen van dit besluit, zijn niet van toepassing op margarine, die kennelijk bestemd is voor uitvoer, tenzij, wat margarine met de aanduiding „melange'* betreft, die zich bevindt op markten, in winkels of op eenige andere voor het publiek toegankelijke verkoopplaats, of voor zoover bij winkeliers, kooplieden, , slijters of venters in gebruik zijnde — in woningen, bergplaatsen, stallen, voer- of vaartui- j gen of op erven. 4 Voor de beoordeeling of margarine voldoet aan de eischen in dit besluit gesteld, moet gebruik worden gemaakt van de onderzoekingsmethoden in de bij dit besluit gevoegde bijlage, | voor zoover daarvoor toereikend. 5. Dit besluit kan worden aangeduid met den naam „margarinebesluit" met vermelding van' jaargang en nummer van het Staatsblad, waarin het is geplaatst; het treedt in werking op den eersten dag van de vierde maand na die, waarin het in het Staatsblad is geplaatst. Onze Ministers van Arbeid, Handel en Nijver- I heid en van Binnenlandsche Zaken en Landbouw zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden ge- j plaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den 16den October 1925. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, kooeen. De Min. v. Binnenlandsche Zaken en Landbouw, 1 de Geer. (Uitgeg. 26 Nov. 1925.) Bijlage, behoorende bij het Margarinebesluit. METHODEN VAN ONDEBZOEK. 1. Nieuw-Kirschnergetal van de hoeveelheid botervet in 5 gram der waar aanwezig. De margarine wordt bij lage temperatuur gesmolten en met een weinig (mespunt) natriumbicarbonaat doorgeschud : na bezmkmg wordt door een droog filter gefiltreerd. 5 g van het gefiltreerde vet worden in een kookkolf van ongeveer 300 cm8, behoorende bij het toestel van Polenske, gebracht. Darbij worden gevoegd 20 cm3 glycerine (s.g. = !■£&), 2 cm8 natronloog (s.g. = 1.47) en een paar stukjes puimsteen. Op een kopergaasje wordt, onder voortdurend omschudden, zoo lang verwarmd, totdat al het water verdampt is en dientengevolge het schuimen heeft opgehouden en de vloeistof helder is geworden. Na een weinig bekoeld te zijn, wordt, de zeep m 90 cm warm water opgelost, waarbij de vloeistof helder moet blijven, en worden'ongeveerO.6—07. g grol — 277 — puimsteenpoeder en voorts 50 om* verdund zwavelzuur (s.g. = 1.03) toegevoegd, waarna de kolf onmiddellijk met net destillatietoestel van Polenske (Zeitschrift ƒ. Unters. der Nahrunqs- und Genussmittel 1904—7—273) wordt verbonden. Nadat de vetzuren zich door verwarmen als vloeibare laag hebben afgescheiden, worden in 19—21 minuten 110 cm3 afgedestilleerd. Het afloopende koelwater moet een temperatuur hebben tusschen 15° en 20° o. Zoodra 110 cm3 zijn overgegaan, wordt het maatkolfje door een maatglaasje van 25 cm3 vervangen, nadat eerst de vlam is verwijderd. Zonder het destillaat te mengen, wordt het maatkolfje gedurende 10 minuten in een waterbad van 15° c. afgekoeld op zoodanige wijze, dat de maatstreep, welke bij 110 cm3 geplaatst is, ongeveer 1 cm onder den waterspiegel staat. Het maatkolfje wordt van tijd tot tijd gezwenkt. Vervolgens wordt het destillaat gemengd door (onder vermijding van sterk schudden) het kolfje na sluiting een paar maal om te keeren, en daarna gefiltreerd door een filter van 8 cm middellijn (opengevouwen). Honderd om3 van het heldere filtraat worden getitreerd met 1/10 N. loog en phenolphtaleïne als indicator. Het aantal cm3 verbruikte loog wordt hieronder aangeduid met r.— Dadelijk na de filtratie worden de vetzuren op het filter driemaal uitgewasschen, telkens met 15 cm3 water, dat ee.st voor het driemaal naspoelen van koelhuis, maatglaasje en maatkolfje is gebruikt. Het filter moet telkens tot den rand met dit water worden gevuld. De het laatst gefiltreerde 10 cm3 waschwater moeten met één druppel 1/10 N. loog geneutraliseerd kunnen worden. Hierna wordt op dezelfde manier, driemaal met 15 cm3 neutralen spiritus (90 vol. proc.) uitgewasschen. De vereenigde spiritueuze nitraten worden na toevoeging van 3 druppels phenolphtaleïne eveneens met 1/1.0 N. loog getitreerd (Polenskegetal P.) De getitreerde waterige en alkoholische vloeistoffen worden vereenigd in een maatkolf van 200 cM3, op 15° a 20° o. gebracht en bedeeld met 1.1. maal de som van r + P aan cm3 Vip N. zilvernitraat. Vervolgens wordt de kolf tot de maatstreep aangevuld met gedestilleerd water. De gevormde neerslag wordt na goed doorschudden dadelijk afgefiltreerd en in 100 cm3 van het filtraat het zilver bepaald volgens Mohr. Indien t het aantal cm3 teruggetitreerd 1/10 N. zilver in 100 cm3 filtraat is, dan wordt hieruit het nieuwe Kirsohner-getal K, van het onderzochte vet gevonden uit de formule: Kt = 2t—0.1 x (r + P.) Aan de onderstaande tabel wordt het getal K, ontleend, correspondeerend met het voor het vet gevonden Polenske-getal P. Het nieuwe Kirschner-getal van de hoeveelheid botervet in 5 gram van het gefiltreerde vet — 278 — van de waar wordt gevonden door Kt met K2 te verminderen. Polenske-getal Geta, ^ 10 of meer 1.9 9 1.85 8 1.85 7 1.8 6 1.7 6 1.65 4 1.55 3 1.4 2 1.25 1 1.— 0.7 of minder 0.5 3. Vet. Ten minste 50 g der waar worden in een met goed sluitenden stop voorzien wijdmondsch fleschje bij ongeveer 40° c. tot smelten gebracht, daarna afgekoeld en krachtig geschud, totdat de massa homogeen en dikvloeibaar is. Van dit homogene mengsel worden ongeveer 10 g afgewogen en in een Erlenmeijerkolfje met 20 cm3 zoutzuur (s.g. = 1,126) 25 pet. gekookt tot alle niet-vetstoffen zijn opgelost. Na voldoende afkoeling wordt het mengsel met warm water quantitatief overgebracht in een perforator en met petroleum-aether geëxtraheerd. Na ongeveer 2 uur extractie wordt de aether uit het extractie-kolfje afgedestilleerd en de rest, na bij 100 0 c. gedroogd te zijn, gewogen. 4. Vecht. Ten minste 50 g der waar worden in een met goed sluitenden stop voorzien wijdmondsch fleschje bij ongeveer 40° c. tot smelten gebracht, daarna afgekoeld en krachtig geschud, totdat de massa homogeen en dikvloeibaar is geworden. Daarna worden 5 a 10 g gebracht op een vooraf gewogen schaaltje met vlakken bodem (middellijn omstreeks 70 mm), waarin zich ongeveer 20 g zand bevinden. Tijdens het wegen wordt het schaaltje met een plaatje gesloten. De massa wordt in een droogstof -bij 102°—-105° o. gedroogd en reeds na 3/4 uur gewogen. De volgende wegingen geschieden met korte tusschenpoozen (b.v. van % uur). Het drogen wordt voortgezet totdat geen gewichtsverlies meer wordt waargenomen. 5. Benzoëzuur. I. Qualitatief onderzoek. Ongeveer 10—20 g der waar worden met ongeveer 40 cm3 warm water en ongeveer 5 om' 1jt N.loog in een kolf op een waterbad onder herhaald schudden verwarmd. Daarna wordt afgekoeld cot de waar stolt, waarna de waterige — 279 — vloeistof wordt afgefiltreerd. Het filtraat wordt verwarmd en met een overmaat 10 procentige oaMumchloride-oplossing bedeeld. Na bezmking van den eventueel gevormden neerslag wordt nog warm door een nat filter gefiltreerd. Het filtraat wordt vervólgens aangezuurd met phosphorzuur en uitgeschud met aether. De aetherisehe oplossing wordt bij zachte verwarming uitgedampt, het residu gemengd met 2 om» sterk zwavelzuur en 0.2 cm3 salpeterzuur van 50 procent en daarna gedurende 3 minuten op 180° c. verhit op een kleine vlam onder voortdurend schudden. Na afkoeling wordt de vloeistof met water verdund, met ammonia alcalisch gemaakt en gekookt. Aan de afgekoelde vloeistof wordt zwavelammonium toegevoegd. Een roodbruine kleur toont benzoëzuur aan. II. Quantitatief onderzoek. . 75 g der waar worden met 130 g warm water, eenige druppels phenolphtaleïne-oplossing en 10 om3 loog van zoodanige sterkte, dat de waterige laag alkalisch is, in een Erlenmeijerkolf, welke voorzien is van een koelhuis, gedurende ongeveer één uur op het waterbad verwarmd, onder herhaald doorschudden. Vervolgens wordt zoodanig afgekoeld, dat de waar stolt, waarna van de waterige oplossing 100 cm3 worden afgefiltreerd. Het filtraat wordt verwarmd en met een overmaat eener 10 procentige calciumchloride-oplossing bedeeld. Na bezinking van den eventueel gevormden neerslag wordt nog warm door een nat filter afgefiltreerd. Filter en neerslag worden met warm calciumchloride-houdend water Uitgewasschen. Filtraat en waschwater worden, na aanzuren met verdund zoutzuur in een perforator gedurende 6 uur met benzol geëxtraheerd. Het kolfje met het perforaat wordt nog één- of tweemaal door een kolfje met versch benzol vervangen, zoodat quantitatieve extractie van het benzoëzuur wordt verkregen. De benzolische oplossingen worden vareenigd, s'n- zoo noodig tweemaal met 5 cm* koud water in een kleinen scheitrechter gewasschen en daarna getitreerd met 1/10 N. loog en phenolphtaleïne als indicator, waarbij zeer krachtig moet geschud wenden (1 cm* 1/10 N. loog = 12.2 mg benzoëzuur in 50 gram margarine). LIJST VAN REAGENTIA. * Aether (G2HB)20. Soortelijk gewicht 0.720Kookpunt 3'. .5°—35.5° c. Benzol, C,H6. Soortelijk gewicht 0.887. Kookpunt 80°—81° c. Glycerine, s.g. 1.23 ; 20 cm* mogen bij de blinde proef volgens 1 niet meer vluchtige zuren blijken te bevatten dan geneutraliseerd worden door 0.5 cm* 1/10 N.loog. * Buiten invloed van het licht bewaren. — 280 — Natronloog (s.g. 1.47), welke buiten toetreding van het koolzuur der lucht wordt bewaard en waarvan 2 cm3 30—35 cm3 van het hieronder genoemde verdund zwavelzuur neutraliseeren. „Phenolphtaleïne. Een oplossing van 1 g. phenolphtaleïne in 100 cm3 neutralen spiritus. Zand. Met zoutzuur gewasschen en gegloeid zand. Zwavelzuur (verdund). Soortelijk gewicht 1.03, 25 cm3 zwavelzuur, s.g. 1.84, opgelost in water tot 1 liter. Zwavelzuur (sterk), 94—96 pet., H„SÖ4. Soortelijk gewicht 1.837—1.840. LIJST VAN TITER VLOEISTOFFEN. 1/10 N. keukenzout. Een oplossing in water, welke 5.85 g zuiver keukenzout per liter bevat. 1/10 N.loog. Een koolzuurvrije oplossing van kalium-hydroxyde of natriumhydroxyde in zooveel water, dat 25 cm3 der oplossing 25 cm3 1/10 N. oxaalzuur ter neutralisatie vereisohen. 1/10 N. zilvernitraat. Een oplossing in water, welke 16.99 g. vooraf door voorzichtige smelting van water bevrijd zilvernitraat per liter bevat, nijutnaj Behoort bij het Margarinebesluit van 16 October 1925 (Staatsblad n°. 417). Ons bekend, De Minister van Arbeid, Handel én Nijverheid, Kooi.en. De Min. v. Binnenlandsche Zaken en Landbouw, de Geer. Beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 9 November 1925 (Ned. Stct. 1925 n°. 217) ingevolge art. 7 van het Bijzonder Vetbesluit. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid ; Gelet op artikel 7 van het Bijzonder Vetbesluit (Staatsblad 1925, n°. 421); Heeft goedgevonden te bepalen : Invoer van toebereid dierlijk vet, waarvan blijkt, dat het in het land van oorsprong als zoodanig niet geschikt is geacht voor menschelijk voedsel, is slechts toegestaan langs het kantoor Rotterdam. 's Gravenhage, 9 November 1925. Voor den Minister, De Secretaris-Oeneraal, A. L. Scholtens. Beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 27 November 1925 (Ned. Stct. 1925 n°. 233) ingevolge art. 4 van het Bijzonder Vetbesluit. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid ; — 281 — Gelet op art. 4 van hst Bijzonder Vetbesluit, Staatsblad 1925, n°. 421 ; Heeft goedgevonden te bepalen : Art. 1. 1. He aanduiding, bedoeld in art. 1, eerste lid,van bovengenoemd besluit moet op de volgende wijze op de buitenzijde der verpakking worden aangebracht: NEDEBLAND. Vet, geheel of ten deele uit buitenlandsche Fatproduet, manufactured part) v or entirely producten bereid onder toezicht krachtens from fatproduots of foreign o.igin under de Warenwet, (Staatsblad 1919 n°. 581) en special control, aceording to the Dutch Law voor menschelijk voedsel geschikt. on Goods (Warenwet, Staatsblad 1919 n°. 581) and passed for human consumption. Letter en nummer: 2. Op het midden van het onder lid 1 van dit artikel aangegeven model wordt het Nederlandsche wapen in blauw aangebracht. Art. 2. I)e aanduiding, bedoeld in art. 1, eerste lid, van bovengenoemd besluit, mag niet zijn aangebracht op vet, waarvoor de verklaring, bedoeld in artikel 1, onder /, van de beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid dd. 6 November 1925 (Nederlandsche. Staatscourant van 6 en 7 November 1925, n°. 216), niet kan worden vertoond. 's-Gravenhage, 27 November 1925. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, A. L. Scholtens, S. & J„ N°. 99. 3« druk. VI EBDE AANVULLING DER WARENWET. Besluit van den Heten December 1925. S. 478, tot toepassing van de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581} op brood. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nnverheid van 2 October 1925, n° 670 D, Afdeeling Volksgezondheid ; Gelet op de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919 n°. 581); Gezien het advies der Commissie bedoeld in artikel 17 der Warenwet; Den Raad van State gehoord (advies van 17 November 1925, n°. 49); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 14 December 1925, n° 1061 D, Afdeeling Volksgezondheid ; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: Art. 1. 1. Aangeduid mag uitsluitend worden : a. met een der namen : gebuild brood, gebuild tarwebrood, wit(te)brood of stoet: brood, waarin zemelen met het bloote oog niet waarneembaar zijn; 6. met een der namen: ongebuild brood, tarwebrood, weitebrood, bruinbrood, commiesbrood, kropbrood, grofbrood of doorstoken brood : brood, waarin zemelen met het bloote oog waarneembaar zijn, met uitzondering van brood onder c bedoeld; c. met den naam roggebrood: het brood onder 6 van dit artikel bedoeld, waarin rogge, al dan niet gebroken of gemalen is verwerkt en dat den algemeen gebruikelijken vorm van roggebrood bezit; d. met den naam melkbrood, of met een naam samengesteld uit het woord „melk" en een der namen onder o of 6 van dit artikel genoemd, het in dit artikel onder a onderscheidenlijk 6 bedoelde brood, waarin melkbestanddeelen aanwezig zijn ; e. met den naam roombrood of boterbrood, of met een naam samengesteld uit een der Woorden „room" of „boter en een der namen onder a of b van dit artikel genoemd, het in dit artikel onder a onderscheidenlijk 6 bedoelde brood, waarin melkvet aanwezig is. 2. Aangeduid mag uitsluitend en moet worden met den naam glutenbrood, aleuronaatbrood of brood voor lijders aan. suikerzuikte : brood, dat bestemd is of aanbevolen wordt voor lijders aan suikerziekte. , — 284 — 2. Brood, waarin een of meer meel-, bloemen/of zetmeelsoorten zijn verwerkt, andere dan bloem of meel van tarwe of rogge afkomstig , met uitzondering van het brood in art. 1 tweede lid bedoeld, moet worden aangeduid met een naam, waaruit duidelijk blijkt, welke meel-, bloem- en/of zetmeelsoort(en) in net brood zijn (is) verwerkt. 3. Waren, welke op brood gelijken en dit zouden kunnen vervangen, mogen niet dan met Onze toestemming en onder door Ons te stellen voorwaarden worden aangeduid met namen, waaruit de aard en de samenstelling niet of niet voldoende blijken, tenzij de namen enkel den vorm of de wijze van bakken aanduiden. 4. 1. Brood, dat als melkbrood wordt aangeduid, en brood, dat bereid is uit een deeg, aangemaakt met een mengsel van melk en water, dat meer dan 20 % melk bevat, moet voorzien zijn van een merk, in het brood zelf aangebracht, bestaande uit ten minste 4 c.M. hooge en duidelijk leesbare hoofddrukletters M. B. 2. Met de hoeveelheden melk in het 1ste lid bedoeld, worden gelijk gesteld daarmee evenredige hoeveelheden volle melkpoeder, onderscheidenlijk mengsels van taptemelkpoeder met boter. 3. Brood, dat als roombrood of boterbrood wordt aangeduid, en brood, dat voldoet aan de eischen in art. 12 gesteld, moet voorzien zijn van een merk, in het brood zelf aangebracht, bestaande uit ten minste 10 c.M. hooge en 5 c.M. breede duidelijk leesbare hoofdrukletter B. 4. Het onder 1 en 3 bepaalde is niet van toepassing op klein brood van ten hoogste 100 gram. 5. Bij de bereiding, verpakking, bewaring, behandeling of het vervoer van brood mag niet gebruik gemaakt worden van werktuigen, gereedschappen, vaatwerk, verpakkingsmateriaal of vervoermiddelen, die, voor zoover zij met brood, deeg of de daarvoor gebezigde grondstoffen in aanraking kunnen komen : a. niet in zindelijken toestand verkeeren; 6. aan brood of deeg lood, zink of andere bestanddeelen kunnen afgeven, die schadelijk voor de gezondheid kunnen zijn of brood of deeg kunnen verontreinigen; c. gereinigd zijn met ander water dan bedoeld in art. 7 onder g, behoudens het bepaalde in het derde lid van genoemd artikel. 6. 1. De bereiding, verpakking, behandeling, het vervoer of net ten verkoop in voorraad hebben van brood mogen : «s. uitsluitend geschieden op zindelijke wijze ; 6. niet geschieden door personen, die lijden aan zweren, etterende wonden of huidziekten aan het hoofd, aan de handen en /of armen, voor zoover deze personen met deeg of brood in aanraking komen. 2. De bereiding van brood mag uitsluitend geschieden door personen, wier hoofd, handen en armen sohoon zijn. — 285 — n 3. Bij vervoer van brood op den openbaren weg moet het brood op deugdelijke wijze beveiligd zijn tegen stof, vuil en insecten. 7. ï. De bereiding, verpakking of behandeling van brood mogen slechts geschieden in ruimten, welke : a. niet dienen als slaap- of woongelegenheid of als stal of tot berging van dieren en welke van ruimten, die voor deze doeleinden gebruikt worden, deugdelijk zijn afgescheiden ; 6. deugdelijk zijn afgescheiden van mestvaalten, beerputten, privaten, urinoirs en riolen; c. voldoende schoon gehouden en gelucht zijn; iM d. voldoende verlicht zijn ; e. geen waren of artikelen bevatten, wélke onaangename geuren verspreiden, tenzij deze waren en artikeien zoodanig zijn afgesloten, dat verspreiding van geuren wordt voorkomen: /. voorzien zijn of in de nabijheid liggen van een voor het gebruik gereede en voldoende waschgelegenheid ten behoeve van de in de ruimten werkzame personen; g. zich bevinden in perceelen, waarin één of meer middelen van watervoorziening aanwezig zijn, die water in voldoende hoeveelheid en deugdelijk voor het gebruik in verband met het bedrijf opleveren, en waarin middelen van watervoorziening, die ander water opleveren, niet aanwezig zijn. De aanwezige middelen van watervoorziening worden geacht water overeenkomstig de gestelde eischen op te leveren, zoolang Burgemeester en Wethouders der gemeente of ingevolge het vijfde of zesde lid van dit artikel Gedeputeerde Staten der provincie waarin de ruimten gelegen zijn, aan den gebruiker der ruimte een verklaring van het tegendeel niet hebben afgegeven. 2. Het in het eerste lid van dit artikel onder gs, 6, c en e bepaalde is ook van toepassing op het bewaren van onverpakt brood, van de grondstoffen voor de broodbereiding bestemd en van brood in andere dan mohtdichte verpakking. 3. Burgemeester en Wethouders van de gemeente, waarin de ruimten gelegen zijn, kunnen van den eisch, dat de ruimten zich bevinden in perceelen, waarin een middel van watervoorziening, dat water in voldoende hoeveelheid en deugdelijk voor het gebruik in verband met het bedrijf oplevert, aanwezig is, ontheffing verleenen onder het stellen van bepaalde voorwaarden, indien naar hun oordeel de omstandigheden zoodanig zijn, dat het bezwaarlijk is, de ruimten aan dien eisch te laten voldoen. 4. Burgemeester en Wethouders nemen geen besluit op grond van het hierboven in het eerste lid onder g of in het derde lid bepaalde, dan na ontvangst van een advies van den directeur van den keuringsdienst omtrent het in dat lid bedoelde middel van watervoorziening. Zij deelen hun besluit binnen vier weken na ont- 99 — 286 — vangst van bovenbedoeld advies mede aan den directeur van den keuringsdienst en aan den betrokken inspecteur van de Volksgezondheid. 5. De gebruikers of de eigenaars der ruimten, alsmede de betrokken inspecteur van de Volksgezondheid kunnen tegen het door Burgemeester en Wethouders, op grond van het hierboven in het eerste lid onder g bepaalde, genomen besluit binnen drie weken, nadat hun dit besluit is medegedeeld, in beroep gaan bij de Gedeputeerde Staten van de provincie, waarin de ruimten gelegen zijn ; de betrokken inspecteur van de Volksgezondheid kan dit mede doen tegen het verleenen van ontheffingen als bedoeld in het derde lid van dit artikel. 6. Hebben Burgemeester en' Wethouders de in lid 1 onder g bedoelde verklaring op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van den betrokken inspecteur voor de Volksgezondheid niet binnen twee maanden aan den gebruiker der ruimte afgegeven, dan kan de inspecteur een gelijk verzoek schriftelijk (indienen bij Gedeputeerde Staten der provincie, waarin de ruimten zijn gelegen, die daarop binnen twee maanden beschikken en overeenkomstig die beschikking de gevraagde verklaring al of niet aan den gebruiker der ruimte afgeven. 8. Voor de bereiding van brood mag niet zijn of worden gebruik gemaakt: o. van grondstoffen, die sohadelijk voor de gezondheid zijn of kunnen zijn, ondeugdelijk van samenstelling zijn of' in ondeugdelijken toestand verkeeren; 6. van andere stoffen dan de normale grondstoffen, tenzij met Onze toestemming ; c. van deeg, dat met de voeten is bewerkt. 9. 1. Het keukenzoutvrije aschgehalte van de droge stof der kruim mag niet hooger zijn dan: a. 1,0 % bij het brood bedoeld in art. 1, eerste lid, onder o, alsmede bij dat, bedoeld in art. ■ 1, eerste lid, onder e, voor zoover daarin zemelen met het bloote oog niet waarneembaar ZW '• '.. , , , ' 'H'W'' o. 2,4 % bij het brood bedoeld in art. 1, eerste lid, onder 6 en c, alsmede bij dat, bedoeld in art. I, eerste lid, onder e, voor-zbover daarin zemelen met het bloote oog wel waarneembaar zijn; c. 1,5 % bij het broodi bedoeld in att. 1. eerste lid. onder d, voor zoover daarin zemelen met het bloote oog niet waarneembaar zijn en van 2,8 % bij dit brood, voor zoover daarin zemelen met het bloote oog wel waarneembaar zijn. ■•- 2. Het keukenzoutgehaltc van de droge stof van brood mag niet hooger zijn dan 2,5 %. 10. 1. Met uitzondering van klein brood van ten hoogste 100 gram, van krentebrood, dat ten minste 20 % aan krenten, rozijnen en/of sukade bevat, en van suikerbrood, dat ten minste 30 % suiker (saccharose) bevat, mag — 287 — het gewicht van de droge stof van een brood niet lager zijn of meer dan 10 % hooger zijn dan : o. 240 gram of veelvouden daarvan bij het brood bedoeld in art. 1, eerste lid, onder a, alsmede bij dat bedoeld in art. 1, eerste lid, onder d en e, voor zoover daarin zemelen met het bloote oog niet waarneembaar zijn; b. 225 gram of 2, 3, 4, of 5 maal 225 gram bij het brood bedoeld in art. 1, eerste lid, onder b, alsmede bij dat bedoeld in artikel i, eerste lid,. Onder d en e, voor zoover daarin zemelen met het bloote oog wel waarneembaar zijn. Het veelvoud van 225 gram mag grooter zijn dan de genoemde, mits dit veelvoud door een duidelijk leesbaar getal van ten minste 3 c.M. hoogte in het brood zelf is aangegeven; c. 260 gram of 2, 3, 5, 10, 15; 20 of 30 maal 200 gram bij roggebrood. Het veelvoud van 2ö0 gram mag ook een ander zijn dan de genoemde, mits dit veelvoud door een duidelijk leesbaar getal van ten minste 3 c.M. hoogte in het brood zelf is aangegeven; d. 240 gram of veelvouden daarvan bij het brood, bedoeld in art. 2, alsmede van brood, dat met andere namen is aangeduid dan in art. 1 zijn aangegeven. 2- In brood onder b en c van lid 1 van dit artikel bedoeld, mag slechts één getal voorkomen, hetwelk moet overeenkomen met het aantal eenheden van 225 gram onderscheidenlijk 260 gram droge stof, welke het brood bevat. 11. 1. Het gehalte aan vet van de droge stof der kruim moet ten minste 3,0 % bedragen bij het brood bedoeld in art. 1, eerste lid, onder d, en bij brood voorzien van het in het eerste lid van art. 4 bedoelde merk of een daarop gelijkend merk, in beide gevallen, voor zoover daarin zemelen met het bloote oog niet waarneembaar zijn. Het gehalte aan vet van de droge stof der kruim moet ten minste 4,0 % bedragen bij het brood bedoeld in art. 1, eerste lid, onder d, en bij brood voorzien van het in het eerste lid van art. 4 bedoelde merk of een daarop gelijkend merk, in beide gevallen, voor zoover daarin zemelen met het bloote oog wel waarneembaar zijn. 2. Het product van het in het eerste lid van dit artikel bedoelde kruimvetgehalte en het nieuw Kirschnergetal van het botervet in 5 gram van dit kruimvet aanwezig, moet ten minste 30 bedragen. 12. 1. Het gehalte aan vet van de droge stof der kruim moet ten minste 4,6 % bedragen bij het brood bedoeld in art. 1, eerste lid, onder e, en bij brood voorzien van het in het derde lid van art. 4 bedoelde merk of een daarop gelijkend merk, in beide gevallen, voor zoover daarin zemelen met het bloote oog niet waarneembaar zijn. Het gehalte aan vet van de droge stof der kruim moet ten minste 5,5 % bedragen bij het brood bedoeld: in art. 1, eerste lid, onder e, en — 288 — bij brood voorzien van het in het derde lid van art. 4 bedoelde merk of een daarop gelijkend merk, in beide gevallen, voor zoover daarin zemelen met het bloote oog wel waarneembaar zijn. 2. 5 gram van het vet in het eerste lid van dit artikel bedoeld moeten, bij onderzoek op het verzadigingscijfer der in water oplosbare vluchtige vetzuren, een Reichert-Wollny-getal aanwijzen van ten minste 15,0, indien het vet afkomstig is van het brood, bedoeld in art. 1, eerste lid, onder e, zoo daarin zemelen met het bloote oog niet waarneembaar zijn, en van ten minste 12,0 bij het brood bedoeld in art. 1, eerste lid, onder e, zoo daarin zemelen met het bloote oog wel waarneembaar zijn. 3. 5 gram van het vet in het eerste lid van dit artikel bedoeld moeten bij onderzoek op het verzadigingscijfer van de in water onoplosbare vluchtige vetzuren, een Polenske-getal aanwijzen van ten hoogste 2,2. 13. Brood bedoeld in art. 1, tweede lid, mag a. in de watervrije kruim ten hoogste 40 % zetmeel bevatten; i ï.iïUHsluitend in een verpakking, waarin het aan den verbruiker kan worden verkocht, worden vervoerd of in winkels of bergplaatsen 'bij winkeliers en grossiers in gebruik, ten verkoop in voorraad worden gehouden. Op de buitenzijde der verpakking moet in duidelijk leesbare latijnsche hoofddrukletters zijn aangebracht één der aanduidingen: glutenbrood, aleuronaatbrood of brood bestemd voor lijders aan suikerziekte. V.. 1. Het brood, bedoeld in art. 1, eerste lid, onder b, c en — voor zoover daarin zemelen met het bloote oog waarneembaar zijn — ook het brood, in art. 1, eerste lid, onder d en e bedoeld, moet voldoen aan de volgende eischen: a. de geur moet aangenaam en frisch zijn : 6. de smaak mag niet duf zijn; c. insecten, mijten, larven, poppen of spinsels hiervan mogen niet aanwezig zij»; l d. het mag noch inwendig, noch uitwendig beschimmeld zijn; 1 e. het moet vrij zijn van leng. 2. Ander brood dan bedoeld dj lid 1 van dit artikel moet bovendien voldoen aan den eisch, dat de zuurgraad van de kruim niet hooger is dan 4, tenzij bij de bereiding zuurdeeg is gebruikt. 15. Voor de beoordeeling of broed voldoet aan de eischen in dit besluit gesteld, moet gebruik worden gemaakt van de onderzoekingsmethoden, aangegeven in de bij dit besluit behoorende bijlage, voor zoover daarvoor toereikend. 16. Dit besluit treedt in werking een maand na den dag der dagteekening van hetStaatsblad, waarin het is geplaatst, en kan worden aangehaald onder den titel van Broodbesluit,' met vermelding van den jaargang en nummer van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. — 289 — 17. Ons besluit van den 2östen April 1922 (Staatsblad n°. 221), zooals dit is gewijzigd bij Ons besluit van den loden Maart. i923 (Staatsblad n°. 78), vervalt met ingang van den dag, waarop dit besluit in werking treedt. . Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Baad van State. Het Loo, den 21sten December 1925. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Koolen. (Uitgeg. 21 Jan. 1926.) Bijlage behoorende bij het Broodbesluit (Staatsblad n°. 478). METHODEN VAN ONDERZOEK. 1. Droge stof. Voor de bepaling van de droge stof van het brood wordt een snede brood van ongeveer 50 g genomen uit het middengedeelte van het brood, in cuben van omstreeks 1 cm3 gesneden (roggebrood in kléinere cuben) en in ruime platte schalen bij een temperatuur van 102°—105° c. tot constant gewicht gedroogd. Als droge stof wordt aangemerkt de op de aangegeven wijze gevonden hoeveelheid droge stof van één brood, berekend op het gemiddelde van de gewichten van -ten minste 3 brooden van dezelfde soort en dezelfde gewichtsorde, voetstoots uit den voorraad genomen en gewogen ter plaatse van monsterneming door een ambtenaar van den keuringsdienst van waren. ■ Voor de bepaling van de droge stof in de kruim wordt de korst met een scherp mes zuiver weggeschild en ongeveer 50 g van de kruim op boven aangegeven wijze behandeld. Deze 50 g moeten genomen worden uit verschillende gedeelten van het geschilde brood, zoodanig, dat de samenstelling zoo goed mogelijk met die der kruim van het geheele brood overeenkomt. 2. Vet. De vetbepaling wordt verricht in de kruim als zoodanig of in de kruim geheel of gedeeltelijk in gedroogden toestand. Daartoe wordt aan de kruim zooveel malen omstreeks 100 cm3 water en 25 cm3 zoutzuur (s.g. 1.13) toegevoegd als er 25 gram kruim (ongedroogd) in bewerking wordt genomen. Deze massa wordt zoolang gekookt tot het vet in vrijheid is gesteld. Na afkoeling tot kamertemperatuur wordt de vloeistof door etn nat filtei gefiltreerd. Het hierop achterblijvende wordt met koud water' uitgewasschen, totdat de zure reactie is verdwenen. Het filter met dé zich daarop bevindende vaste stof wordt gedroogd bij — 290 — o. en vervolgens volledig geëxtraheerd met petroleumaether. De extractievloeistof wordt daarna afgedestilleerd en het achterblijvende vet, na drogen bij 102-—105° l?! tot constant gewicht, gewogen. Het vetgehalte wordt berekend op de droge stof van de kruim. 3. Reicliert- Wólhiy-getal en Pólenske-getaX van 5 gram broedkruimvet alsmede nieuw-Kirseh- nergetal van liet boterret in 5 gram broodkruimve1 aanwzig. Voor de bepaling van een of meer dezer grootheden woidt het broodvet op de volgende wijze verkregen : Op 300 g broodkruim worden 500 cm3 kokend water gegoten en deze massa, na toevoeging van 100 cm' zoutzuur (s.g. 1,13), gedurende 2 uren onder terugvloeiing gekookt. Daarna wordt tot kamertempeiatuur afgekoeld en vervolgens door een nat filter afgefiltreerd. Het hierop achterblijvende wordt met koud water uitgewasschen, totdat de zure reactie is vei d wenen. Het filter met de zich daarop bevindende vaste stof wordt gedroogd bij 102°—105° c. De massa laat zich dan voor het grootste gedeelte zeer gemakkelijk van het papier verwijderen en wordt met het filter in een vetvrije huls, afgesloten door een propje ontvette watten, met petroleumaether of tetrachloorkoolstof uitgetrokken. Het extractiemiddel wordt daarna volledig verwijderd. Van het zoo noodig gefiltreerde vet worden 5 g afgewogen (bedraagt de beschikbare hoeveelheid niet 5 g maar ten minste 2,5 g dan wordt tot 5 g met olie, waarvan het R.W.getal niet hooger is dan 0,5, aangevuld) en in een kookkolf van ongeveer 300 om3, behoorende bij het toestel van Polenske, gebraoht. Hierbij worden gevoegd 20 om' glycerine (s g = 1,23), 2 cm' nationlong (s.g. = 1.47) en, onder voortdurend omschudden, zoo lang verhit, totdat al het water verdampt is en dientengevolge het schuimen heeft opgehouden en de vloeistof helder is geworden. Na een weinig bekoeld te zijn, wordt de zeep in 90 cm' warm water opgelost, waarbij de vloeistof helder moet blijven, en worden ongeveer 0.6—0.7 g grof puimsteenpoeder en voorts 50 cm' verdund zwavelzuur (s.g. = 1.03) toegevoegd, waarna de kolf onmiddellijk met het distillatietoestel van Polenske (Zeitsobrift f Unters. der Nahrungs- und Genussmittel 1904-7-273) wordt verbonden. Nadat de vetzuren zich door verwarmen als vloeibare laag hebben afgescheiden, worden in 19—21 minuten 110 cm3 afgedestilleerd. Het afloopende koelwater moet een temperatuur hebben tusschen 15° en 20° c. Zoodra 110 cm' zijn overgegaan, wordt het maatkolfje door een maatglaasje van 25 cm' vervangen, nadat eerst de vlam is verwijderd. Zonder het destillaat te mengen, wordt het maatkolfje gedurende 10 minuten in een waterbad van 15° c. afgekoeld op zoodanige wijze, — 291 — dat de maatstreep, welke bij 110 om3 geplaatst is, ongeveer 1 cm onder den waterspiegel staat. Het maatkolfje wordt van tijd tot tijd gezwenkt. Vervolgens wordt het destillaat gemengd door (onder vermijding van sterk schudden) het kolfje na sluiting een paar maal om te keeren, en daarna gefiltreerd door een filter van 8 cm middellijn (opengevouwen). Honderd cm3 van het heldere filtraat worden getitreerd met 1/10 N. loog en phenolphtaleïne als indicator. Het aantal cm' verbruikte loog wordt hieronder aangeduid met r. Het Reichert-Wollnygetal bedraagt dan 1,1 r. Dadelijk na de filtratie worden de vetzuren op het filter driemaal uitgewasschen, telkens met 15 cm3 water, dat eerst voor het driemaal naspoelen van koelhuis, maatglaasje en maatkolfje is gebruikt. Het filter moet telkens tot den'rand met dit water worden gevuld. De laatst gefiltreerde 10 cm* waschwater, moeten met één druppel 1 '10 N. loog geneutraliseerd kunnen worden Hierna wordt op dezelfde manier, driemaal met 15 cm3 neutralen spiritus (90 vol. proc.) uitgewasschen. De vereenigde spiritueuze nitraten worden na toevoeging van 3 druppels phenolphtaleïneoplossing éveneens met 1/10 N. loog getitreerd (Polenskegetal P.) De getitreerde waterige en alkoholische vloeistoffen worden vereenigd in een maatkolf van 200 cm3, op 15° k 20° c. gebracht en bedeeld met 1.1 maal de som van r + P aan cm3 1/10 N. zilvernitraat. Vervolgens wordt de kolf tot de maatstreep aangevuld met gedestilleerd water. De gevormde neerslag wordt na goed doorschudden dadelijk afgefiltreerd en in 100 cm3 van het filtraat het zilver bepaald volgens Mohr. Indien t het aantal cm3 teruggetitreerd 1/10 N. zilver in 100 cm3 filtraat is, dan wordt hieruit het'nieuwe Kirschner-getal K1 van het onderzochte vet gevonden uit de formule : K1 = 2t — 0,1 X (r + P). Aan de onderstaande tabel wordt het getal K* ontleend, correspondeerend met het voor net vet gevonden Polenskegetal P. Het nieuwe Kirschner-getal van de hoeveelheid botervet in 5 gram broodkruimvet aanwezig wordt gevonden door K1 met K2 te verminderen. Polenske-getal _ , , „ (p )& Getal K2 10 of meer 1 9 9 1.85 8 1.85 7 1,8 6 1.7 5 1.65 4 1.55 3 1.4 2 1.25 1 1.— 0.7 of minder 0.5 — 292 — Is voor een of meer dezer bepalingen minder dan 5 g kruimvet gebruikt, dan wordt de uitkomst op 5 g berekend. 4. Zuurgraad. 20 g fijn uitgeplukte kruim (waarvan het watergehalte bekend moet zijn} worden overgoten met 100 cm3 ten opzichte van phenolphtaleïne geneutraliseerde spiritus van 96 %. De kolf wordt goed gesloten en gedurende 2 x 24 uur ter zijde gezet. Men schudt gedurende dien tijd herhaaldelijk om. Daarna worden 50 cm3 door een droog filter afgefiltreerd en met 1 /10 N. loog en phenolphtaleïne getitreerd. De zuurgraad van de broodkruim wordt uitgedrukt in cm3 normaal loog per 100 g droge stof. 5. Asch. keukenzout, keukenzout vrije asch. a. Bepaling van het keukenzoutgehalte. 5 g. droog kruim worden in een platinaschaal doortrokken met 10 cm3 eener normaal natriumcarbonaat-oplossing; de massa wordt daarna gedroogd en verascht. De asch wordt opgenomen in warm water, met salpetersuur (s.g. 1,25) aangezuurd en de oplossing gefiltreerd. In het filtraat wordt het chloor volgens de methode- Volhard bepaald. b. Bepaling van net aschgehalte. 5 g droog kruim worden in een platinaschaal, na met water tot een papje te zijn aangeroerd, met 1 cm8 zuiver zwavelzuur bedeeld en, nadat de overmaat zuur door matige verhitting is verwijderd, gegloeid. Na bekoeling wordt de asch met enkele druppels sterk zwavelzuur bevochtigd en daarna opnieuw gegloeid. Gedurende het gloeien worden enkele stukjes ammoniumcarbonaat in de schaal gebracht; daarna wórdt afgekoeld en gewogen. Als leeukenzoutvrij aschgehalte wordt aangemerkt S/0 maal het verschil van het sulfaataschgehalte volgens 6 gevonden en het op Na'SO4 omgerekende keukenzoutgehalte, volgens a bepaald. G. Zetmeel in glulenbrood. 5 g kruim (waarvan het watergehalte bekend moet zijn) worden met 200 cm3 zoutzuur (3 %) gedurende 3 uur zacht gekookt in een kolf ■ met terugvloeikoeler. Na afkoeling wordt de vloeistof gefilteerd. Het residu op het filter wordt met koud water uitgewasschen, totdat de zure reactie is verdwenen en waschwater met filtraatVermengd. Dit mengsel wordt daarna met loog geneutraliseerd en met water aangevuld tot 500 cm3. Van deze oplossing wordt het reductievermogen ten opzichte van koperproefvocht bepaald. Daartoe wordt een ge- ■ schikte hoeveelheid der oplossing bedeeld met 10 cm3 eener kopersulfaatoplossing en 10 cm8 alkalische Seignettezout-oplossing en zooveel water, dat het eindvolumen 50 cm3 bedraagt. Dit mengsel wordt in 3 minuten tot koken ver- — 3BS — warmd en daarna gedurende 2 minuten gekookt op een draadgaas bedekt met een asbestplaat, voorzien van een ronde opening, waarin de kolf past, daarna afgekoeld tot kamertemperatuur, bedeeld met 3 g ka!iumjodide, vervolgens met 16 om* verdund zwavelzuur (s.g. 1,125) en onmiddellijk getitreerd met 0,1 N natriumthiosulfaat-oplossing ; aan het einde der titratie wordt stijfseloplossing als indicator toegevoegd. Daarnaast wordt een blinde proef verricht, met dezelfde hoeveelheden vloeistoffen in het eindvolumen. Het reduceerend vermogen wordt met behulp van onderstaande tabel uitgedrukt in mg zetmeel. Tabel. ;m* 1/10 natriumthiosulfaat 1 2 3 4 5 mg zetmeel 2,9 5,7 8,5 11,3 14,3 :m* 1/10 natriumthiosulfaat 6 7 8 9 10 mg zetmeel 17,3 20,2 23,0 26,0 29,1 3m» 1/10 natriumthiosulfaat 11 12 13 14 15 mg zetmeel 32,1 35,1 38,2 41,2 44,4 an1 1/10 natriumthiosulfaat 16 17 18 19 20 mg zetmeel 47,5 50,7 63,8 57,0 60,2 sm' 1/10 natriumthiosulfaat 21 22 23 24 25 mg zetmeel . ...... 63,6 67,0* 70,65 74,3 77,9 Lijst van Reagentia. N°. 1. Alkalische Seignettezoutoplossincr (346 g kalium-natriumtartraat en 100 g natriumhydroxyde opgelost in water tot 1 liter). N°. 2. Glycerine s.g. 1,23. Deze glycerine moet voldoen aan den volgenden eisch : Wordt een mengsel van 50 cm3 glycerine, 50 om3 water en 10 cm* 1/10 N alkali een kwartier in het waterbad verwarmd, zoo moet ter neutralisatie van de afgekoelde vloeistof ten minste 8 cm3 1/10 N zuur noodig zijn, phenolphtaleïne als indicator gebruikende. N°. 3. Kopersulfaatoplossing (69,3 g CuSo' 5H*0 opgelost in water tot 1 liter). N°. 4. Natronloog (s.g. 1,47), welke buiten toetreding van het koolzuur der lucht wordt bewaard en waarvan 2 cm3 30—35 om3 van het onder 7 genoemde verdund zwavelzuur neutraliseeren. — 294 — N°. o. Petroleumaether (Kpt. 40°—60° c). Deze moet voldoen aan den volgenden eisch : Worden 50 cm3 gemengd met 10 g vaste paraffine en de petroleumaether op het kokende waterbad verdampt, dan mag de paraffine geen weegbare gewiohtsvermeerdering ondergaan. N°. 6. Een éénproeentige phenolphtaleïneoplossing in neutralen verdunden spiritus. N°. 7. Verdund zwavelzuur (s.g. 1,03), 25 cm3, zwavelzuur, s.g. 1,84, opgelost in water tot 1 liter. Lijst van Litervloeistoffen. 1110 N. Keukenzout. Een oplossing in water, welke 5,85 g zuiver keukenzout per liter bevat. Ij 10 N. loog. Een koolzuurvrije oplossing van kalium-hydroxyde of natriumhydroxyde in zooveel water, dat 25 cm3 der oplossing 25 cm3 1/10 N. oxaalzuur ter neutralisatie eischen. 1/10 N. zilvernitraat. Een oplossing in water, welke 16,99 g vooraf door voorzichtige smelting van water bevrijd zilvernitraat per liter bevat. Behoort bij het Broodbesluit van 21 December 1925 (Staatsblad n°. 478). Mij bekend. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, KoOLEN. S. & J.. N°. 99. 3« druk. VIJFDE AANVULLING der WARENWET. Besluit van den lSden Februari 1926, S. 30, tot wijziging van Ons besluit van 18 Maart 1921 (Staatsblad n°. 592), strekkende tot uitvoering van artikel 13 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581). Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 5 Januari 1926, n°. 1102 D, Afdeeling Volksgezondheid; Gelet op Ons besluit van 18 Maart 1921, Staatsblad 592, gewijzigd bij besluit van 28 Juli 1924, Staatsblad 387 ; Den Baad van State gehoord (advies van 2 Februari 1926, n°. 14); . . Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 8 Februari 1926, n°. 113 D, Afdeeling Volksgezondheid ; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen : , ln Art. 1. De eerste twee leden van artikel 10 van Ons besluit van 18 Maart 1821, Staatsblad 592, gewijzigd bij besluit van 28 Juli 1924, Staatsblad 387, worden aldus gelezen : „Blijkt uit de, overeenkomstig artikel 2, 10°, van dit besluit, overgelegde winst- en verliesrekening van den keuringsdienst over het afgeloopen jaar, dat de uitgaven over dat jaar na aftrek der ontvangsten lager zijn geweest dan de raming, dan zullen Gedeputeerde Staten onverwijld aan Onzen Minister en aan de besturen der Kringgemeenten kennis geven, welk bedrag het Bijk en ieder der hiergenoemde gemeenten over het voorafgaande jaar te veel betaald heeft. Dit bedrag wordt in mindering gebracht van de eerstvolgende storting. Blijkt uit de vaststelling van de winst- en verliesrekening door Gedeputeerde Staten, dat de bedragen, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, wijziging behoeven, dan geven Gedeputeerde Staten biervan kennis aan Onzen Minister en aan de besturen der Kringgemeenten en vindt nadere verrekening plaats bij de eerstvolgende storting." 2. Gedeputeerde Staten handelen ten aanzien van de winst- en verliesrekeningen, welke bij het in werking treden van (fit besluit hun reeds ter vaststelling waren aangeboden, alsnog onverwijld overeenkomstig de wijze, bepaald in artikel 1 van dit besluit. 3. Dit besluit treedt in werking met ingang van den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. — 290 — Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den 13den Februari 1926. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, koolen. (Uitgeg. 1 Maart 1926.) Beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 8 Maart 1926, Ned. Stct. 1926 n". 48, betreflende invoer van toebereid dierlijk vet. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid ; Gelet op art. 7 van het Bijzonder Vetbesluit (Staatsblad 1926, n°. 421) en op zijne beschikking dd. 9 November 1925, n°. 929 D, afd. V (Nederlandsche Staatscourant van 9 November 1925, vfi. 217); Heeft goedgevonden nader te bepalen: invoer van toebereid dierlijk vet, waarvan blijkt, dat het in het land van oorsprong als zoodanig niet geschikt is geacht voor menschelijk voedsel, is ook toegestaan langs het kantoor Amsterdam. 's Gravenhage, 8 Maart 1926. Voor den Minister, De Secretaria-Oeneraal, H. Schol Jb., 1. S.-G. S. & J„ N°. 99. 3« druk. ZESDE AANVULLING der WARENWET. Besluit van den Sisten April 1926, S. 59, tot aanvulling van het Waschmiddelenbesluit (Staatsblad 1925, n°. 345). Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 22 Februari 1926, n°. 91 D, afdeeling Volksgezondheid; Gezien het advies der commissie, bedoeld in artikel 17 der Warenwet; Den Raad van State gehoord (advies van 23 Maart 1926, n° 20); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 1 April 1926, n°. 255 D, afdeeling Volusgezondheid; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: Eenig artikel. I. In artikel 2, lid 2, onder o, van het Waschmiddelenbepluit (Staatsblad 1925, n°. 345) aan het slot wordt in plaats van „0,5 %' gelezen „1 %". II. Aan artikel 2, lid 6, onder a, van het Waschmiddelenbesluit (Staatsblad 1925, n°. 346), wordt een tweede zin toegevoegd, luidende als volgt: „De aanduiding „1 voor zeeppoeder of vetloogmeel mag uitsluitend worden gebezigd voor zeeppoeders, waarvan bet gehalte aan vetzuren, met inbegrip van harszuren, tenminste 36 % bedraagt. Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage. den 8sten April 1926. WILHELMINA. De minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, J. R. Slotemaker de Bruine. (Uitgeg. 22 April 1926.) S. & J. N°. 99. 3e druk. ZEVENDE AANVULLING DEK WARENWET. Bx.si.utt jan den 26sten Juni 1926, S. 214, tot toepassing van de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581) op azijn. Wij WILHELMINA, mra. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, van 4 Mei 1926, n°. 267 D, afd. Volksgezondheid ; Gezien het advies dér commissie, bedoeld in art. 17 der Warenwet (Staatsblad 1019, n°. 581); Gelet op de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Den Baad van State gehoord (advies van 8 Juni 1926, n°. 26) ; Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, van 17 Juni 1926, n". 481 D, afdeeling Volksgezondheid ; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: Art. 1. Aangeduid moeten worden met den naam „azijn" of met een samenstelling van het woord „azijn" alle vloeibare waren, die azijnzuur als kenmerkend bestanddeel bevatten. 2. Waren, die in aard of samenstelling gelijken op de waren in artikel 1 bedoeld, en welker aard en samenstelling niet of niet voldoende op de verpakking is aangegeven, mogen niet dan met Onze toestemming en onder door Ons te stellen voorwaarden worden aangeduid met namen, waaruit haar aard en haar samenstelling niet of niet voldoende blijken. 8. 1. De in artikel 1 bedoelde en de als „azijn" aangeduide of kennelijk als zoodanig voorhanden waren moeten voldoen aan de volgende eischen: a. het gehalte aan azijnzuur moet ten minste 4 gram per 100 om' der waar bedragen; o. andere organische zuren dan azijnzuur mogen slechts in uiterst geringe hoeveelheid aanwezig zijn, behalve in wijnazijn en vruchtenazijn, waarin van deze zuren niet meer aanwezig mag zijn dan overeenkomt met de daarvan in den wijn, onderscheidenlijk vruchtenwijn, normaal aanwezige hoeveelheid; c. conserveermiddelen, toegevoegde kleurstoffen met uitzondering van eenig caramel, en andere aan azijn vreemde stoffen, in het bijzonder anorganische zuren, kwik-, lood-, koperen zinkverbindingen, mogen niet aanwezig zijn. — 300 — 2. Bij de azijnsoorten, bedoeld in artikel 6 van dit besluit, en bij de als zoodanig aangeduide waar, worden kleurstoffen uit de verwerkte kruiden afkomstig niet als toegevoegde kleurstoffen beschouwd. 4. Wij behouden Ons voor bij algemeenen maatregel van bestuur voorschriften te geven met betrekking tot het gebruiken van aanduidingen voor azijn, verkregen door azijnzure gisting, waarvan de bereiding heeft plaats gehad onder een bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld toezioht. 5. Met uitzondering van houtazijn en carbiedazijn moeten de waren, aangeduid met een samenstelling van het woord „azijn", waarin dit woord wordt voorafgegaan door den naam vaneen grondstof, waaruit azijn, hetzij direct, hetzij indirect, kan worden bereid, zooals rozijnazijn, vruchtenazijn, wijnazijn, bierazijn, enz., behalve aan de in artikel 3 genoemde eischen, nog voldoen aan de navolgende: o. het gehalte aan extract moet ten minste 0.7 % bedragen; h. het azijnzuur in de waar aanwezig, moet uitsluitend door azijnzure gisting verkregen zijn; c. het gehalte aan azijnzuur moet bij wijnazijn en de als „wijnazijn" aangeduide waar ten minste 6,5 gram per 100 cm* der waar bedragen; d. de eigenschappen der waar moeten overeenkomen met die van de soort, waarvan zij den naam draagt. 6. De waren aangeduid als kruidenazijn, dragonazijn of met een naam, samengesteld uit den naam van een ander kruid of specerij met het woord „azijn", moeten, behalve aan de in artikel 3 genoemde eischen, nog voldoen aan de eischen in artikel 5 onder d genoemd. 7. De aanduiding „dubbele" bij azijn en de aanduiding „spritazijn" mogen uitsluitend gebruikt warden, indien het gehalte aan azijnzuur tenminste 8 gram per 100 cm* der waar bedraagt. ?. 1. Aangeduid moet worden met den naam „azijnzuuroplossing", gevolgd door een aanduiding der sterkte in grammen azijnzuur per 100 om3, de in artikel 1 bedoelde waar, die per 100 om3 van 12,5 tot 80 gram zuur, als azijnzuur berekend, bevat. 2. Aangeduid mag uitsluitend worden met den naam „azijnessence" de in artikel 1 bedoelde waar, die per 100 cm3 tenminste 80 gram zuur, als azijnzuur berekend, bevat. 9. 1. De waren in artikel 8 bedoeld, moeten voldoen aan de eischen in artikel 3 onder b en c gesteld. Mierenzuur mag in niet grootere hoeveelheid dan ten hoogste 0,5 gram per 100 gram azijnzuur in de waar aanwezig zijn. 2. De waren, in artikel 8 bedoeld, moeten op alle verpakkingen, waarin zij aan den verbruiker kunnen worden afgeleverd, aan de buitenzijde voorzien zijn van het opschrift „Gevaarlijk bij onverdund gebruik", met duidelijk in het — 301 — oog springende letters van ten minste 3 millimeter (0.003 M.) hoogte en van een lijndikte van tenminste 0,5 millimeter (0.0005 M.), indien de inhoudsmaat der verpakking ten hoogste 2h0 om3 bedraagt. Deze letters moeten een (oogte bezitten van ten minste 1 centimeter 50.01 M.) en een lijndikte van ten minste 2 millimeter (0.002 M.), indien bedoelde inhoudsmaat meer dan 250 cm3 bedraagt. 10. De waren, in de voorgaande artikelen bedoeld, moeten voldoen aan de volgende eischen : o. zij mogen slechts in uiterst geringe mate bevatten: azijnaaltjes, kaam, schimmel of bezinksel ; b. zij moeten helder zijn en normaal van kleur, geur en smaak. 11. 1. Op de buitenzijde van alle verpakkingen der in de artikelen 1, 2, 5, 6, 7 en 8 van dit besluit bedoelde waren moet voorkomen de naam, welke de waar volgens de bepalingen in de artikelen 1, 5, 6, 7 en 8 moet dragen of krachtens artikel 2 mag dragen. Deze aanduidingen mogen niet door vegen zijn uit te wissohen; zij moeten gemakkelijk leesbaar zijn. 2. Op alle verpakkingen, in het eerste lid bedoeld, van een inhoudsmaat kleiner dan 2 liter moet de in dat lid bedoelde aanduiding bestaan uit letters van ten minste 6 millimeter (0.006 M.) hoogte en van een lijndikte van ten minste 0,5 millimeter (0.0005 M.). 3. In een winkel, op een markt of op eenige andere voor het publiek toegankelijke verkoopplaats moet op elke verpakking dér waren, in het eerste lid van dit artikel bedoeld, of op de voorwerpen, waarin deze waren zich bevinden, met een inhoudsmaat van meer dan 2 liter de aanduiding, in het eerste lil van dit artikel bedoeld, bestaan uit hoofddrukletters, die een hoogte hebben van ten minste 2 centimeter (0.02 M.) en een lijndikte van ten minste 2 millimeter (0,002 M.) en zijn aangebracht op de verpakking zelf, op het voorwerp, waarin zich de waar bevindt, of op een onmiddellijk boven de verpakking of bedoeld voorwerp geplaatst bord; de aanduiding moet voor de bezoekers of voor het publiek duidelijk zichtbaar en leesbaar zijn. 12. 1. De in de artikelen 1, 5, 6, 7 en 8 van dit besluit bedoelde waren mogen niet worden bereid, vervoerd of in voorraad gehouden in voorwerpen, welke metaal aan de waren afstaan. 2. De behandeling ervan mag alleen plaats hebben met behulp van gereedschappen, zooals kranen en trechters, die ook bij langdurige aanraking met de waren daaraan geen lood of zink afstaan. 13. Dit besluit is niet van toepassing op de waren, in de artikelen 1, 5, 6, 7 en 8 bedoeld, die kennelijk voor uitvoer zijn bestemd, mits die waren niet aanwezig zijn in een der ruimten, bedoeld in het derde lid van artikel 11. — 302 — 14. Voor de beoordeeling of de waren, in dit besluit bedoeld, aan de daarbij gestelde eischen beantwoorden, moet worden gebruik gemaakt van de methoden van onderzoek, in de bij dit besluit gevoegde bijlage aangegeven, voor zoover deze daarvoor toereikend zijn. 15. Dit besluit treedt in werking op den eersten dag van de zevende maand volgende op die, waarin het in het Staatsblad is geplaatst. 16. Dit besluit kan worden aangenaaid onder den titel Azijnbesluit met vermelding van jaargang en nummer van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Baad van State. Les Trois Epis, den 26sten Juni 1926. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, 3. B. Slotemakbb de Bruine. (Uitgeg. 15 Juli 1926.) Bijlage, behoorende bij het Azijnbesluit (Staatsblad 1926 n°. 214). METHODEN VAN ONDEBZOEK. 1. Azijnzuur. 10 cm* azijn of 10 cm' van een mengsel van azijnzuuroplossing onderscheidenlijk azijnessence met zooveel water, dat het azijnzuurgehalte ongeveer overeenkomt met dat van azijn, worden met behulp van phenolphtaleïne als indicator, met een alkali-oplossing van bekende sterkte getitreerd. Het zuurgehalte wordt als azijnzuur (CH.— COOH) berekend. 2. VHje minerale zuren en oxaalzuur. Eenige druppels eener oplossing van vanilline in sterken spiritus (1 : 15) worden in een porseleinen schaaltje met vlakken bodem gemengd met een gelijk aantal druppels eener oplossing van phloroglucine in sterken spiritus (1 : 15), over net schaaltje gelijkmatig verdeeld en op het waterbad uitgedampt. Enkele druppels der te onderzoeken waar worden op het residu gebracht en vervolgens op het waterbad uitgedampt. Boodkleuring toont minerale zuren of oxaalzuur aan. 3. Extract. 50 om* azijn worden op het waterbad uitgedampt. De rest wordt in ongeveer 10 om' water opgelost en deze oplossing opnieuw uitgedampt. Dit oplossen in ongeveer 10 cm' water en uitdampen wordt nog tweemaal herhaald. Het residu wordt gedurende 2% uur bij 102°—105° o. gedroogd en, na bekoelen in een cxsiccator, gewogen. — 303 - 4. Kwik, Lood, Koper, Zink. Het onderzoek op deze metalen heeft volgens de algemeen gebruikelijke methoden plaats. Voor net onderzoek op de aanwezigheid van koper en zink, wordt uitgegaan van een hoeveelheid der waar, welke niet meer dan 2 giam azijnzuur bevat. 5. Conserveermiddelen. o. Formaldehyde. Van 50 om» azijn of van 50 om* van een mengsel van azijnzuuroplossing, onderscheidenlijk azijnessence met water, dat in azijnzuurgehalte ongeveer met azijn overeenkomt, worden na toevoeging van 10 g keukenzout en 0.5 g wijnsteenzuur 30 a 40 om* afgedestilleerd. Vijl om* van het destillaat worden met 2 om* melk en 7 cm* zoutzuur (s.g. = 1.124), welke per 100 cm' 0,2 om» van een 10 proo. ijzerchlorideoplossing bevatten, verhit en een minuut gekookt. Bij aanwezigheid van formaline treedt violetkleuring op. b. Mierenzuur, 0,024 22 1,0410 10,23 22 1,0420 10,47 ' 23 1,0430 10,71 23 1,0440 10,95 23 1,0450 11,19 23 1,0460 11,42 23 1,0470 11,66 23 1,0480 11,90 23 1,0490 12,14 24 1,0500 12,38 24 — 313 — LIJST VAN REAGENTIA. *Aether. (C»HB)20. Soortelijk gewicht 0,720. Kookpunt 34,5°—35° 0. Aether-petroleumaether. Een mengsel van gelijke deelen aether en petroleumaether. Kookpunt 28°-40° C. Alkalische phenolphtalëineoplossing. 10—12 druppels van een oplossing, die lg phenolphtaleïne in 100 cm* alcohol van 60 vol. proc. bevat, en 0,2 cm* 0,1 N loog worden met koolzuurvrij water tot 20 cm* aangevuld. Amylalcohol. Soortelijk gewicht 0,815. Kookpunt 129°—132° C. Benzol. C.H.. Soortelijk gewicht 0,887. Kookpunt 80°—82° C. Broomwater. Een verzadigde oplossing van broom in water. Chloroform. Soortelijk gewicht 1,485—1,489 Kookpunt 60°—62° C. Ferrichloride. Een oplossing van 9 g FeCL -f + 6 H?0 in water tot 100 om* (N). *Kaliumferrocyanide. Een oplossing van 10,6 g K4Fe (CN), + 3HaO in water tot 100 cm» (N). Kalkmelk. Caloiumhydroxyde in water verdund. Kalkwater. Een verzadigde oplossing van Ca(0H)2 in water. Mercurichloride. Een oplossing van 6,77 g HgCL en 2,93 NaCl in water tot 100 om» (% N). Millon's reagens. Een deel kwik wordt in 2 deelen rookend salpeterzuur van het soortelijk gewicht 1,42 onder zachte verwarming opgelost. Daarna wordt het dubbele volumen water toegevoegd en laat men bezinken. Natriumsulfide. Een oplossing van 12 e Na.S + 9 H20 in water tot 100 cm» (N). Spiritus (sterke). Een mengsel van aethylaloohol en water, dat in 100 volumina 96 volumina alcohol bevat. Soortelijk gewicht 0,812. Spiritus (verdund). Een mengsel van aethylalcohol en water, dat in 100 volumina CILOH bevat. Soortelijk gewicht 0,890. Zand. Met zoutzuur gewasschen en gegloeid zand. Zilvernitraat. Een oplossing van 4,25 g AgN03 in water tot 100 cm» (V, N). Zwavelzuur (sterk). 94—96 pCt. H,S0, Soortelijk gewicht 1,837—1,840. LIJST VAN TITER VLOEISTOFFEN. 1/10 Normaal loog. Een koolzuurvrije oplossing van kaUumhydroxyde of natriumhydroxyde in zooveel water, dat 26 cm» der oplossing 25 cm» 1/10 N. oxaalzuur ter neutralisatie vereisohen. ,„£fhoort biï Koninklijk Besluit van 31 Juli 1926, n°. 80. n nr- ■ Mij bekend, Ue Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, J. R. Slotemaker de Bruïne. * Buiten invloed van licht bewaren. — 314 — Besluit van den Sisten Juli 1926, S. 281, tot wijziging van verschillende besluiten tot toepassing van de artikelen 14 en 15 der Warenwet, Staatsblad 1919, n°. 581. Wit WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 1 Juni 1926, n°. 271 D, afdeeling Volksgezondheid; Gelet op het Suiker- en Stroopbesluit, Staatsblad 1924, n°. 96, het Jam- en limonadebesluit, Staatsblad 1924, n°. 97, het Specerijenbesluit, Staatsblad 1924, n°. 251, het Meelbesluit, Staatsblad 1924, n°. 313, het Vleesch warenbesluit, Staatsblad 1924, n°. 315, het Vleeschextractenbesluit, Staatsblad 1924, n°. 428, het Cacao- en Chocoladebesluit, Staatsblad 1924, n°. 478 en het Koffie- en Theebesluit, Staatsblad 1925, n°. 13; ' Gezien het advies der Commissie, bedoeld in artikel 17 der Warenwet; Den Raad van State gehoord (advies van 6 Juli 1926, n° 18); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 19 Juli 1926, n°. 594 D, afdeeling Volksgezondheid ; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen : Eenig artikel. L In het Suiker- en Stroopbesluit, Staatsblad 1924, n°. 96, wordt na artikel 14 ingevoegd een nieuw artikel, luidende als volgt: „Artikel 14a. De waar, die door een opschrift of op eenige andere wijze wordt aangeduid als of kennelijk als een der waren, in een der artikelen 2, 3, 4 of 6 van dit besluit bedoeld, voorhanden is, moet voldoen aan eischen, aan laatstbedoelde waar bij dit besluit gesteld.". II. In het Jam- en Limonadebesluit, Staatsblad 1924, n°. 97 wordt na artikel 19 ingevoegd een nieuw artikel, luidende als volgt: „Artikel 19a. De waar, die door een opschrift of op eenige andere wijze wordt aangeduid als of kennelijk als een der waren, in een der artikelen 2 of 3 van dit besluit bedoeld, voorhanden is, moet voldoen aan de eischen, aan laatstbedoelde waar bij dit besluit gesteld.". III. In het Specerij enbesluit, Staatsblad 1924, n°. 251, wordt na artikel 10 ingevoegd een nieuw artikel, luidende als volgt': „Artikel lOo. De waar, die door een opschrift of op eenige andere wijze wordt aangeduid als of kennelijk als een der waren, in een der artikelen 2 of 3 van dit besluit bedoeld, voorhanden is, moet voldoen aan de eischen, aan laatstbedoelde waar bij dit besluit gesteld.". TV. In het Meelbesluit, Staatsblad 1924, n°. 313, gewijzigd bij besluit van 4 Juli 1925, Staatsblad n°. 316, wordt na artikel 18 ingevoegd een nieuw artikel, luidende als volgt: „Artikel 18a1. De waar, die door een opschrift of op eenige andere wijze wordt aangeduid als 1 De woorden ontbreken in het Staatsblad. — 315 — of kennelijk als een der waren, in een der artikelen 1 tot 7 van dit besluit bedoeld, voorhanden is, moet voldoen aan de eischen, aan laatstbedoelde waar bij dit besluit gesteld.". V. In het Vleesohwarenbeeluit, Staatsblad 1924, n°. 315, wordt na artikel 9 ingevoegd een nieuw artikel, luidende als volgt: „Artikel 9a. De waar, die door een opschrift of op eenige andere wijze wordt aangeduid als of kennelijk als een der waren, in artikel 2 van dit besluit bedoeld, voorhanden is, moet voldoen aan de eischen, aan laatstbedoelde waar bij dit besluit gesteld." VI. In het Vleeschextraotenbesluit, Staatsblad 1924, n°. 428, wordt na artikel 9 ingevoegd een nieuw artikel, luidende als volgt: „Artikel 9a. De waar, die door een opschrift of op eenige andere wijze wordt aangeduid als of kennelijk als een der waren, in artikel 1 van dit besluit bedoeld, voorhanden is, moet voldoen aan de eischen, aan laatstbedoelde waar bij dit besluit gesteld.". VII. In het Cacao- en Chocoladebesluit, Staatsblad 1924, n°. 478, wordt na artikel 9 een nieuw artikel ingevoegd, luidende als volgt: „Artikel 9a. De waar, die door een opschrift of op eenige andere wijze wordt aangeduid als of kennelijk als een der waren, in een der artikelen 2 of 3 van dit besluit bedoeld, voorhanden is, moet voldoen aan de eischen, aan laatstbedoelde waar bij dit besluit gesteld.". Vm. In het Koffie- en Theebesluit, Staatsblad 1925, n°. 13, wordt na artikel 16 ingevoegd een nieuw artikel, luidende als volgt: „Artikel 16a. De waar, die door een opschrift of op eenige andere wijze wordt aangeduid als of kennelijk als een der waren, in eender artikelen 1, 2, 3 of 4 van dit besluit bedoeld, voorhanden is, moet voldoen aan de eischen, aan laatstbedoelde waar bij dit besluit gesteld.". Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Soestdijk, den 31sten Juli 1926. _ „. WILHELMINA. üe Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, J. R. Slotemakek de Bbuïne. (Uitgeg. 23 Aug. 1926.) Besluit van den 4den Augustus 1926, S. 292, tot wijziging van het Melkbesluit (Staatsblad 1925, n». 256). Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 4 Juni 1926 n°. 337 D, Afdeeling Volksgezondheid; Gelet op het Melkbesluit, Staatsblad 1925, n°. 256; Gezien het advies der Commissie, bedoeld m artikel 17 der Warenwet, Staatsblad 1919, — 316 — Ben Baad van State gehoord (advies van 6 Juli 1926, n°. 20); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 26 Juli 1926, n°. 643 D, Afdeeling Volksgezondheid ; Hebben goedgevonden en verstaan te be. palen: Eenig artikel. In het Melkbesluit, Staatsblad 1925, n°. 256, worden de volgende wijzigingen en aanvullingen aangebracht: I. Aan artikel 2. lid 2, onder o, wordt het volgende toegevoegd : „Onverminderd hetgeen krachtens artikel 15, lid 3, der Warenwet, Staatsblad 1919, n°. 581, zal worden bepaald, mag het procentisch vetgehalte der droogrest niet lager zijn dan 24." II. In artikel 2, lid 2, onder g, worden na : „watten" de volgende woorden ingevoegd: „en een hoeveelheid melk, grooter dan yt Liter en kleiner dan 50 Liter, mag bij filtratie door neteldoek met openingen ten getale van ten minste 20 en ten hoogste 40 per lengte-centimeter". III. Het bepaalde in artikel 8, lid 2, onder c, wordt aldus gelezen: ■'■ „zij moet bereid zijn uit deugdelijke grondstoffen." IV. In artikel 13 wordt in lid 1, lid 2 en lid 3 instede van „melk en melkproducten" telkens gelezen, „melk en melkproducten en de als zoodanig aangeduide waar '. V. Artikel 15, lid 1, wordt gelezen als volgt : „1. De verpakking, waarin melk en/of melkproducten door melkverkoopers of personen, in een bedrijf van melkverkooper werkzaam, worden vervoerd of ter aflevering of ten verkoop in voorraad worden gehouden, moet als opsohrift dragen den naam, waarmede de melk en/of het melkproduct, in die verpakking aanwezig, moet worden aangeduid of den naam, die volgens artikel 14 mag worden gebezigd, behalve bij vervoer van melk van den melkveehouder naar den melkverkooper en bij vervoer van melk van den melkverkooper naar den melkveehouder. Deze opschriften mogen niet door vegen zijn uit te wisschen. Zij moeten bestaan uit goed leesbare zwarte hoofddrukletters van ten minste 3 c.M. (0.03 M.) hoogte bij een lijndikte van ten minste 3 m.M. (0.003 M.) op een witten achtergrond, behalve op verpakkingen met een inhoudsmaat van 1 Liter of minder, welke kennelijk bestemd zijn, om met den inhoud aan den verbruiker te worden afgegeven, waarop of waaraan de opschriften duidelijk leesbaar moeten zijn aangebracht in letters van ten minste 0.2 c.M. (0.002 M.) hoogte." VI. In artikel 15, lid 3, wordt in plaats van „De burgemeester der gemeente, waarin het bedrijf van den melkverkooper gevestigd is" gelezen „De burgemeester der gemeente, — 317 — "waarin het vervoer, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, plaats heeft". VII. Tusschen artikel 15 en artikel 16 worden 2 artikelen ingevoegd, luidende als volgt: „Artikel 15a. 1. Binnen de gemeente, waarvan Burgemeester en Wethouders dit bij openbaar gemaakt besluit noodig hebben verklaard, moeten melk en melkproducten zich bevinden : 1°. voor zoover zij worden vervoerd van een melkveehouder naar een melkverkooper — en niet zijn verpakt in het gesloten vaatwerk, waarin zij den consument worden afgeleverd — in gesloten en geplombeerde bussen, die als opsohrift dragen den naam en de voorletters van den melkveehouder van wien de melk afkomstig is; alle in zwarte, niet door vegen uit te wisschen hoofddrukletters op witten ondergrond van ten minste 3 o.M. (0.03 M.) hoogte en van ten minste 3 m.M. (0.003 M.) lijndikte ; de loodjes moeten den naam of de initialen dragen van den veehouder ; 2°. voor zoover zij worden vervoerd van een zuivelfabriek, een fabriek van melkproducten, een ontvangstation voor melk of een melkinrichting naar een melkverkooper — tenzij zij zijn verpakt in het vaatwerk, waarin zij den consument worden afgeleverd, of tenzij zij voldoen aan de eischen, gesteld in artikel 13, lid 2, 3 en 4, van dit besluit, in gesloten en geplombeerde bussen, die als opsohrift dragen den naam van de fabriek, het ontvangstation of de melkinrichting, die de melk en/of melkproducten doet vervoeren of heeft afgeleverd; alles in zwarte, niet door vegen uit te wisschen hoofddrukletters op witten ondergrond, van ten minste 3 o.M. (0.03 M.) hoogte en van ten minste 3 m.M. (0.003 M.) lijndikte; de loodjes moeten den naam of de initialen dragen van de fabriek, het ontvangstation of de melkinrichting. 2. Melk en/of melkproducten en als zoodanig aangeduide waren moeten, voor zoover zij worden vervoerd door of vanwege een melkveehouder of een melkverkooper naar den verbruiker, in die gemeenten, waarin Burgemeester en Wethouders dit bij openbaar gemaakt besluit noodig hebben verklaard — welk besluit de goedkeuring van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid behoeft — zich bevinden in de gesloten flesschen, waarin zij den verbruiker worden afgeleverd. Deze flesschen en de sluiting daarvan moeten voldoen aan de door Burgemeester en Wethouders gestelde en door Onzen voornoemden Minister goedgekeurde eischen. Burgemeester en Wethouders kunnen van dit voorschrift, onder het stellen van bepaalde voorwaarden, ontheffing verleenen. Art. 156. De flesschen, zoowel van glas als van ander materiaal vervaardigd, waarin gepasteuriseerde en/of gesteriliseerde melk is verpakt, moeten in gemeenten, waarvan Burgemeester en Wethouders dit bij openbaar gemaakt besluit noodig hebben verklaard — — 318 — welk besluit de goedkeuring van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid behoeft — op machinale wijze zijn gesloten, op zulk een wijze, dat de sluiting eenmaal geopend, niét zonder behulp van een werktuig opnieuw kan worden aangebracht."' VTII. In artikel 16, lid 1, wordt in plaats van „niet op eenzelfde vaar- of voertuig of rijwiel" gelezen „niet op eenzelfde vaar- of voertuig of door een zelfden persoon". IX. In artikel 16, lid 2, wordt in plaats van „De burgemeester der gemeente, waarin het bedrijf van den melkverkooper gevestigd is" gelezen „De burgemeester der gemeente, waarin het vervoer, bedoeld in lid 1 van dit artikel, plaats vindt". X. Tusschen artikel 16 en artikel 17 worden 2 artikelen ingevoegd, luidende als volgt: „Artikel 16a. 1. Melk en/of melkproducten en als zoodanig aangeduide waren mogen in die gemeenten, waarvan Burgemeester en Wethouders dit bij openbaar gemaakt besluit noodig hebben verklaard, door een melkverkooper of personen, in een bedrijf van melkverkooper werkzaam, niet worden vervoerd met een vaarof voertuig of rijwiel, a. dat niet voorzien is van een duidelijk leesbaar en zichtbaar opschrift, aangevende den naam, de voorletters en de woonplaats (straat en gemeente) van den melkverkooper, door of voor wien deze waren worden vervoerd; 6. waarmede tegelijkertijd op melk of meBrproducten gelijkende stoffen en of water, worden vervoerd. 2. Melk en/of melkproducten en als zoodanig aangeduide waren mogen in die gemeenten, waarvan Burgemeester en Wethouders dit bij openbaar gemaakt besluit noodig hebben verklaard, bij een melkverkooper niet ten verkoop in voorraad aanwezig zijn in ruimten, waar tevens op melk of melkproducten gelijkende stoffen aanwezig zijn. Art. 166. 1. Voor de bereiding of vervaardiging van taptemelk door of vanwege hem, die het bedrijf van melkverkooper of melkveehouder uitoefent, mag, in die gemeenten, waarvan Burgemeester en Wethouders dit bij openbaar gemaakt besluit noodig hebben verklaard, een toestel, waarmede door centrifugeeren melk kan worden ontroomd, slechts worden gebruikt met inachtneming van de door Burgemeester en Wethouders gestelde, door den Minister, belast met de uitvoering van dit besluit, goedgekeurde voorwaarden. 2. Bereiding, verpakking, behandeling, het in voorraad hebben en vervoeren van taptemelk en de als zoodanig aangeduide waar door of vanwege hem, die het bedrijf van melkverkooper of melkveehouder uitoefent, mag in die gemeenten, waarvan Burgemeester en Wethouders dit bij openbaar gemaakt besluit noodig hebben verklaard, slechts geschieden met inachtneming van door Burgemeester en Wethouders gestelde en door den Minister, — 319 — I belast met de uitvoering van dit besluit, goedgekeurde voorwaarden." XI. In artikel 23 wordt in plaats van „de I artikelen'2, 19, 20 en 22" gelezen „de artikelen 2, 15a, 19, 20 en 22" en in plaats van „nevenbedrijven" wordt gelezen „nevenbedrijf". i XII. Artikel 24, lid 1, wordt aldus gelezen : „Vervoer of het ten verkoop in voorraad houden van melk en/of melkproducten en van I als zoodanig aangeduide waar door of vanwege hem, die het bedrijf van melkverkooper uiti oefent, mag in die gemeenten, waarvan Burm gemeester en Wethouders dit bij openbaar gemaakt besluit noodig hebben verklaard, niet > plaats vinden zonder een door of vanwege den burgemeester van de gemeente, waarin de melk wordt verkocht, afgeleverd of rondgevent, te verleenen vergunning, behoudens door Burgemeester én Wethouders voor bepaalde bedrijven te verleenen ontheffing." XIII. In artikel 24, lid 2 en lid 3, wordt in plaats van „dit geleibiljet" telkens gelezen ■ „deze vergunning". XIV. Tusschen artikel 24 en artikel 25 wordt ingevoegd een artikel, luidende als volgt : „Artikel 24a. 1. Pasteuriseeren of sterili( seeren van melk in flesschen, zoowel van glas : als van ander materiaal vervaardigd, mag in . die gemeenten, waarvan Burgemeester en Wethouders dit bij openbaar gemaakt besluit i noodig hebben verklaard, slechts geschieden in daarvoor geschikte lokalen en met daarvoor geschikte toestellen, voorzien van een zelfregistreerende temperatuuraanwijzer. 2. Lokalen of toestellen, als bedoeld in het i vorige lid, worden slechts dan geacht geschikt - te zijn voor pasteuriseeren of steriliseeren van melk, indien Burgemeester .en Wethouders van de gemeente of ingevolge het vijfde of zesde lid van dit artikel Gedeputeerde Staten der provincie, waarin de lokalen of toestellen zich' bevinden, aan den belanghebbende ingevolge diens verzoek eene verklaring hebben afgegeven, waaruit de geschiktheid van de lokalen en de toestellen blijkt. Deze verklaring wordt niet afgegeven, tenzij de belanghebbende zich verbindt de gedagteekende strooken uit de temperatuuraanwijzers ten minste 14 dagen te bewaren en aan de opsporingsambtenaren van den keuringsdienst op eerste aanvrage ter inzage te geven. 3. Eene verklaring als in het tweede lid van dit artikel bedoeld kan door Burgemeester en Wethouders of ingevolge het zevende lid van dit artikel door Gedeputeerde Staten worden ingetrokken. 4. Burgemeester en Wethouders nemen geen besluit op grond van het in het tweede lid van dit artikel bepaalde, dan na ingewonnen advies van den Directeur van den Keuringsdienst, waartoe hun gemeente behoort. Zij deelen eén besluit op grond van het bepaalde in lid 2 van dit artikel binnen 4 weken na het — 320 — desbetreffend verzoek van den belanghebbende, en een beslot op grond van het bepaalde in lid 3 van dit artikel binnen één week na de dagteekening mede aan den belanghebbende, aan den Directeur van den Keuringsdienst en aan den betrokken Inspecteur van de Volksgezondheid. 5. De belanghebbende alsmede de betrokken Inspecteur van de Volksgezondheid kunnen tegen een besluit, door Burgemeester en Wethouders genomen op grond van het hierboven in het tweede lid bepaalde, binnen drie weken, nadat hun dit besluit is medegedeeld, in beroep gaan bij Gedeputeerde Staten van de provincie, waarin het lokaal of het toestel zich bevindt. Hebben Burgemeester en Wethouders de .ïi lid 2 bedoelde verklaring op een daartoe strekkend verzoek van den belanghebbende niet binnen vier weken aan dezen afgegeven of hebben zij zoodanige verklaring ingetrokken, dan kan de belanghebbende binnen drie weken na afloop van eerstgenoemden termijn respectievelijk na intrekking der verklaring in beroep gaan bij Gedeputeerde Staten van de provincie, waarin het lokaal of het toestel zich bevindt. 7. Hebben Burgemeester en Wethouders eene verklaring als in het tweede lid van dit artikel bedoeld op een daartoe strekkend verzoek van den Inspecteur van de Volksgezondheid niet binnen 2 maanden ingetrokken, dan kan de Inspecteur een gelijk verzoek schriftelijk indienen bij Gedeputeerde Staten der provincie waarin het lokaal of het toestel zich bevindt, die daarop binnen 2 maanden beschikken, waarbij zij de verklaring al of niet intrekken." XV. In artikel 25 wordt in lid 1, eerste regel, en in lid 2, eerste regel, in plaats van „bewaring" telkens gelezen „het in voorraad hebben"; in lid 1, onder a, derde regel, en in lid 2, vijfde regel, in plaats van „bewaard" telkens gelezen „in voorraad zijn" ; en in lid 1, onder c, vijfde regel, in plaats van „andere waren" gelezen „andere waren en/of artikelen". XVI. In artikel 27, lid 1, regel 1, wordt in plaats van „bewaring" gelezen „het in voorraad nebben." XVII. In artikel 29, lid 1, regel 2, vervalt het getal „19" en worden in lid 1, regel 3, na „gegeven", de volgende woorden ingevoegd „van elk besluit, door Burgemeester en Wethouders genomen ingevolge artikel 15a, 156, 16a, lid 1 of lid 2, 166, lid 1 of lid 2, 24, lid 1, of 24a, lid 1, genomen,". XVIII. In artikel 32 wordt in plaats van „bewaard" gelezen „in voorraad zijn"; de punt aan het slot van artikel 32 wordt punt komma en daarna wordt het volgende aan dit artikel toegevoegd : „c. in vaatwerk, met een grootere inhoudsmaat dan 15 Liter, dat niet voorzien is van een roerder." XIX. Artikel 34 wordt aldus gelezen: „Dit besluit is niet van toepassing op melk — 321 — en/of melkproduoten, welke als zoodanig kennelijk bestemd zijn voor uitvoer." XX. De punt aan het slot van artikel 35 wordt vervangen door een komma en daarna het volgende toegevoegd: „voorzoover deze daarvoor toereikend zijn." XXI. In de bijlage, behoorende bij het Melkbesluit, Staatsblad 1925, n°. 256, vervalt in IA. onder punt 8 in regel 18 het woord „watervrije" ; in den kop van de tabel tweemaal het woord „Watervrije" en in de tabel in plaats van „21,2" gelezen „22,2"; voorts wordt onder punt 11, in plaats van „V, L. melk" gelezen „ % liter melk of minder . Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit,, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan, den Raad van State. Soestdijk, den 4den Augustus 1926. WILHELMINA. Dt Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, J. R. Sl/otemaker de BrTJÏNE. {Uitgeg. 23 Aug. 1926.) Beschikking van den Minister van Arbeid,' Handel en Nijverheid van 29 Juli 1926 (Ned. Staatscourant 1926, n°. 151) tot intrekking van zijne beschikking van 6 November 1925 (Ned. Staatscourant 1925, n°. 216) en ter uitvoering van het bepaalde m art. 5 van het Bijzonder Vetbesluit. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid ; Gelet op het bepaalde in artikel 5 van heft : Bijzonder Vetbesluit (Staatsblad 1925, n°. 421');; Heeft goedgevonden : met intrekking zijner beschikking van 6 November 1925, n«. 940 D, afd. V., het navolgende. te bepalen: Art. 1. De deskundige, belast met de leiding: van het toezicht, bedoeld in bovengenoemd besluit, op de bereiding van vet uit buitenlandsche producten, is verplicht toe te zien of te; doen toezien: a. dat het in de inrichting van hem, die veü onder toezicht, als in artikel 1, onder 1, van het Bijzonder Vetbesluit bedoeld, wenscht te bereiden, aangevoerd, dierlijk vet, waarvan niet te zijnen genoegen, hetzij uit een deugdelijk certificaat, afgegeven in het land van oorsprong, "etzij uit een door hem ingesteld onderzoek, is gebleken, dat het als zoodanig geschikt is voor menschelijk voedsel, niet dan met zijne of namens hem gegeven toestemming voor andere doeleinden dan voor deze bereiding wordt aangewend; 6. dat de bereiding, de behandeling en de aflevering op zindelijke wijze geschieden; o. dat de localiteiten, waarin de bereiding laats heeft, in zindelijken toestand verkeeren-k — 322 — d. dat de vetten bij de bereiding zoodanig worden verhit, dat volkomen steriliteit wordt bereikt; e. dat het vet, waarvoor de aanduiding „Vet geheel of ten deele uit buitenlandsehe producten bereid onder toezioht krachtens de Warenwet 1919 (Staatsblad n°. 581), en voor menschelijk voedsel geschikt" zal worden gebezigd, voldoet aan de volgende eischen : 1. kleur, geur, smaak en uiterlijk voorkomen moeten normaal zijn; - 2. schadelijke kleurstoffen, conserveermiddelen en minerale oliën mogen niet aanwezig zijn; 3. na smelting moet het gelijkmatig en helder zijn; 4. het stolpunt mag niet hooger zijn dan 35° C, tenzij het vet als schapenvet of rundvet wordt aangeduid ; 5. de zuurgraad (cm. 3 N. loog per 100 gram vet) mag niet hooger zijn dan 1 ; 6. bij voedering aan proefdieren mag het vet geen schadelijke werking vertoonen, en is verplicht te zorgen : /. dat de aanduiding, onder e bedoeld, uitsluitend onder toezicht van hem of van een door den Minister aangewezen persoon wordt aangebracht op het vet of pp de verpakking van het vet, nadat is gebleken, dat net vet voldoet aan de onder e gestelde eischen, en op de wijze en in den vorm, als de Minister ter uitvoering van artikel 4 van het Bijzonder Vetbesluit bepaalt; g. dat door hem of door een door den Minister aangewezen persoon namens hem voor elke afzonderlijke partij, hoeveelheid of verpakkkng eene door of namens hem onderteekende verklaring in nader door den Minister vast te stellen vorm wordt afgegeven, vermeldende den datum* van afgifte, een letter en nummer, overeenkomende met het register, onder h van dit artikel bedoeld, en de kenmerken der verpakking ; h. dat door of namens hem een register wordt gehouden volgens model, door den Minister vastgesteld, en voor iedere afzonderlijke bereiding vermeldende: 1. aard van de gebruikte grondstoffen; 2. merken der verpakking ; 3. bijzonderheden bij de bereiding opgemerkt ; 4. uitkomsten der door of namens hem verrichte onderzoekingen van het verkregen product; i. dat nevens de aanduiding, onder e bedoeld, op het vet of op de verpakking daarvan geen nadere aanduidingen, benamingen of merken worden aangebracht, dan nadat hem gebleken is, dat deze door den directeurgeneraal van de Volksgezondheid zijn goedgekeurd ; k. dat de nadere aanduidingen, benamingen of merken, voor welke de goedkeuring van den directeur-generaal van de Volksgezondheid is — 323 — verkregen, zoodanig worden aangebracht, dat zij niet van de verpakking te verwijderen zijn, zonder deze te beschadigen, en is voorts verplicht: 1. aan de ambtenaren van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid en aan de ambtenaren van den Warenkeuringsdienst, binnen wiens gebied de bereiding geschiedt, alle door hen gevraagde inlichtingen betreffende het door hem uitgeoefende toezicht en inzage van de onder h bedoelde registers te verschaffen ; m. binnen eene maand na afloop van ieder kwartaal aan den Minister verslag uit te brengen over het uitgeoefend toezicht en over zijne bevindingen; n. zioh overigens te gedragen naar de aanwijzingen, die de directeur-generaal van de Volksgezondheid hem geeft. 2. De deskundige, in art. 1 bedoeld, en de andere personen, door den Minister voor het toezicht aangewezen, zijn bevoegd alle gebouwen en erven, welke onder hun toezicht zijn gesteld, binnen te gaan, bij iedere bewerking en aflevering van vetten, welke daar geschiedt, tegenwoordig te zijn en de monsters te nemen, welke zij noodig achten. Zij zijn verplicht tot geheimhouding van alle zaken, onder het toezicht vallende, behoudens tegenover den Minister en tegenover hen, die de Minister aanwijst. 8. De gene, die vet onder toezicht, als in art. 1, onder 1, van het Bijzonder Vetbesluit bedoeld, wenscht te bereiden, legt bij de kennisgeving, in art. 3 van dat besluit bedoeld, over : o. eene nauwkeurige omschrijving van de inrichting, waar die bereiding zal geschieden; 6. eene verklaring, dat hiji bereid is aan den deskundige, door den Minister te belasten met de leiding van het toezicht, alle inlichtingen te verschaffen betreffende de in zijne inrichting gebruikte grondstoffen, de bewerking dier grondstoffen en de aflevering van het product, welke hij voor de uitoefening van- het toezicht noodig heeft; e. eene verklaring, dat hij aan den deskundige, door den Minister voor de uitoefening van het toezicht in zijne inrichting aangewezen, geregeld en aanstonds mededeeling zal doen van eiken aanvoer in die inrichting van dierlijk vet, onder opgave van het aantal vaten en van de juiste merken en opschriften; d. eene verklaring, dat hij niet dan met toestemming, gegeven door of namens den deskundige, door den Minister met de leiding van het toezicht belast, dierlijk vet, waarvan niet ten genoegen van dezen, hetzij uit een deugdelijk certificaat, afgegeven in het land van oorsprong, hetzij uit een door hem ingesteld onderzoek, is gebleken, dat het als zoodanig geschikt is voor menschelijk voedsel, voor andere doeleinden zal aanwenden dan voor de bereiding van vet onder toezicht, als bedoeld in artikel 1, onder 1, van het Bijzonder Vetbesluit; — 324 — e. eene verklaring, dat nevens de aanduiding, onder e van art. 1 bedoeld, op het vet of op de verpakking daarvan geen nadere aanduidingen, benamingen of merken zullen worden aangebracht, dan nadat deze door den directeurgeneraal van de Volksgezondheid zullen zijn goedgekeurd; /. eene verklaring, dat de nadere aanduidingen, benamingen of merken, voor welke de goedkeuring van den directeur-generaal van de Volksgezondheid is verkregen, zoodanig zullen worden aangebracht, dat zij niet van de verpakking zijn te verwijderen, zonder deze te beschadigen; g. eene verklaring, dat hij aan de personen, door den Minister voor de uitoefening van het toezicht aangewezen, aan de ambtenaren van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid en aan de ambtenaren van den Warenkeuringsdienst, in welks gebied de inrichting is gelegen, toegang verleent tot die inrichting gedurende den tijd, waarop daarin eenigerlei arbeid wordt verricht; h. eene verklaring, dat hij niets hoegenaamd zal verrichten of nalaten, dat in strijd zou kunnen zijn met de strekking van het Bijzonder Vetbesluit of van de op grond daarvan gegeven uitvoeringsvoorschriften; t. eene verklaring, dat hij bereid is de kosten van het toezicht te betalen en daarvoor eene borgstelling te geven tot een bedrag, nader door den Minister te bepalen. 4. Indien een belanghebbende bezwaar heeft tegen eene beslissing van den deskundige,, door den Minister aangewezen, kan hij in beroep komen bij eene commissie, bestaande uit de beide hoofdinspecteurs van de Volksgezondheid, belast met het toezicht op de naleving onderscheidenlijk van de Warenwet en de Vleeschkeuringswet, en prof. W. C. de Graaft, voorzitter der commissie, bedoeld in art. 17 der Warenwet, te Utrecht. Afschrift van deze beschikking zal worden gezonden aan den hoofdinspecteur van de volksgezondheid te Utrecht, aan dr. Meerburg, directeur van het centraal laboratorium voor de volksgezondheid te Utrecht, en aan ieder van de belanghebbende fabrikanten. 's Gravenhage, 29 Juli 1926. Voor den Minister, De Secretaris-Oeneraal, A. L. Soholtbns. S. & J. N°. 99. 3e druk. NEGENDE AANVULLING DEB WARENWET. Besluit van den listen September 1926, S. 339, tot toepassing van de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919 n°. 581) op oliën en vetten. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 9 Juli 1926, n°. 504D, afd. Volksgezondheid; Gezien het advies der commissie, bedoeld in art. 17 der Warenwet; Gelet op de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Den Raad van State gehoord (advies van 7 September 1926, n°. 30); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 18 September 1926, n». 794 D, Afdeeling Volksgezondheid; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen : Art. 1. 1. De bepalingen van dit besluit zijn slechts toepasselijk op oliën en vetten, voor zoover zij als eetwaren of drinkwaren voor den handel bestemd of in den handel gebracht zijn . 2. Op boter en margarine zijn de bepalingen van dit besluit niet van toepassing. 2. 1. Aanduidingen, samengesteld uit een der woorden „olie" of „vet" en den naam van een dier of van een plant, of van een gedeelte van een dier of van een plant, mogen uitsluitend worden gebezigd voor oliën of vetten, bereid enkel uit het dier of de plant, of uithetgedeelte van het dier of de plant in die aanduiding vermeld. 2. De aanduidingen, in het eerste lid van dit artikel bedoeld, moeten, indien zij worden gebezigd voor oliën, vetten of tranen, welke door de bereidingswijze in physische of chemische eigenschappen afwijken van de olie of het vet, waaruit zij zijn verkregen, worden voorafgegaan of gevolgd door het woord „verhard" of „hard", indien zij een hooger smeltpunt of door het woord „zacht", indien zij een lager smeltpunt hebben, dan de ob'e of het vet, waaruit zij zijn verkregen. 3. Oliën en vetten moeten worden aangeduid met een der woorden olie of vet of met een naam, waarin een dezer woorden voorkomt. Als aanduidingen mogen noch namen, noch afbeeldingen worden gebruikt, die zoodanig — 326 — zijn, dat zij een aard, samenstelling of herkomst zouden kunnen doen vermoeden, welke aan de waar niet eigen is. 4. 1. In afwijking van art. 2 mag de aanduiding „raapolie" worden gebruikt, zoowel voor de olie uit raapzaad, als voor die uit koolzaad en voor die uit variëteiten daarvan, en eveneens voor de olie uit een mengsel van het zaad van Brassica- en Sinapissoorten (Indisch kool- en raapzaad). 2. Eveneens mag, in afwijking van art. 2, de aanduiding „sla-olie" worden gebruikt, ook voor oliën, welke niet uit slazaad zijn bereid. 3. In afwijking van art. 3 mag ook worden gebezigd de aanduiding: 1°. „bladreuzel", uitsluitend voor het varkensniervet, bereid onder een bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld toezicht; 2°. „reuzel", uitsluitend voor het vet van varkens; 3°. „rundertalk", uitsluitend voor het vet van runderen; 4°. „sehapentalk", uitsluitend voor het vet van schapen; 5°. „cacaoboter", uitsluitend voor het vet uit cacaoboonen; 6°. „boterolie", uitsluitend voor koud geslagen of voor goed Geraffineerde raapolie. 5. De waren in dit besluit beaoeld, moeten 1. vrij zijn van water, behalve die, welke van dierlijken oorsprong en bij 15 c. vast zijn, welke een watergehalte mogen bezitten van ten hoogste 0,5 procent; 2. vrij zijn van schadelijke bestanddeelen, minerale oliën en van andere aan vetten en oliën vreemde bestanddeelen, me iuitzondering van geringe sporen keukenzout m bij 15^ c. vaste vetten van dierlijken oorsprong, alsmede van onschadelijke kleurstoffen, welke laatsten echter niet zijn toegestaan in de waren, aangeduid als in art. 2 bedoeld; 3. een zuurgraad bezitten lager dan 8 ; 4. normaal van kleur, geur en smaak en, zoo noodig na verwarming, gelijkmatig en helder zijn. 6. De overeenkomstig art. 2 aangeduide oliën en vetten zullen slechts dan op grond van de reactie van Baudouin geacht worden sesamolie, en op grond van de reactie van Halphen katoenolie of kapokolie te bevatten, indien bij de uitvoering van die reacties een sterkere verkleuring optreedt dan is aangegeven in de bijlage, die bij dit besluit behoort. 7. Waren, die in eigenschappen of uiterlijk gelijken op een der waren in de vorige artikelen bedoeld en die ten doel zouden kunnen hebben deze te \ ervangen, mogen niet dan met Onze toestemming en onder door Ons te stellen voor waarden worden aangeduid met namen, waaruit de aard en de samenstelling niet of niet vol doende blijken. o. 1. De waren, in een der vorige artikelen bedoeld, die in een verpakking, waarin zij aan — 327 — den verbruiker kunnen worden verkocht, in den handel worden gebracht of in winkels of bergplaatsen, bij winkeliers of grossiers in gebruik, worden bewaard, moeten aan de buitenrijde der verpakking- zijn voorzien van een duidelijk leesbaar, niet door vegen uit te wisschen opschrift, aangevende de aanduiding, die de waar volgens een der vorige artikelen van dit besluit moet of mag dragen. 2. De waren, in een der vorige artikelen bedoeld, welke in den handel zijn gebracht of welke zich bevinden op een markt, ineen winkel of eenige andere voor het publiek toegankelijke verkoopplaats moeten, zoo zij niet verpakt zijn of zoo zij zich niet bevinden in een verpakking, waarin zij aan den verbruiker kunnen worden verkocht, zijn voorzien van een opschrift, aangevende de aanduiding, die de waar, volgens een der vorige artikelen van dit besluit, moet of mag drigen. Deze opschriften moeten duidelnk leesbaar zijn, niet door vegen zijn uit te wisschen, bestaan uit latijnsche hoofddrukletters van ten minste 2 cm. (0,02 m) hoog en ten minste 2 mm (09002 m). lijndikte en onmiddellijk boven de waar, of op de verpakking der waar zijn aangebracht. 9. Oliën of vetten, die kennelijk voor uitvoer zijn bestemd, behoeven, voor zoover niet aanwezig in een der ruimten, in het eerste lid van art. 8 bedoeld, niet te voldoen aan de eischen in dit besluit gesteld. 10. Voor de beoordeeling of oliën en vetten voldoen aan de eischen in dit besluit gesteld, moet' gebruik worden gemaakt van de onderzoekingsmethoden, aangegeven in de bij dit besluit gevoegde bijlage, voor zoover daarvoor toereikend. 11. Dit besluit treedt in werking met ingang van den eersten dag van de zevende maand na die, waarin het in het Staatsblad is geplaatst. 12. Dit besluit kan worden aangeduid met den naam „Oliën- en vettenbesluit" met vermelding van jaargang en nummer van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. Onze Minister van Arbeid, Hardel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. ' 's-Gravenhage, den 24sten September 1926. n „. . WILHELMINA. Ve Minister van Arbeid,' Handel en Nijverheid, ' J. R. StOTEMAKER DE BrtjINE. (Uitgeg. 4 Oct. 1926.) METHODEN VAN ONDERZOEK. (Rehoorende bij het Oliëp- en vettenbesluit). Zuurgraad. 5—10 g van de waar, zoo noodig door verwarming vloeibaar gemaakt, worden met 50 — 328 — oM*. neutralen, sterken spiritus en 5 druppels phenolphtaleïne vermengd en onder krachtig schudden met 1/10 N alkali getitreerd. Het aantal cm' 1/10 N loog noodig voor de neutralisatie van 10 g vet is de zuurgraad. Watergehalte of vocht. Ten minste 50 g der vooraf goed gemengde waar worden indien het vaste vetten betreft, in een met nauwkeurig sluitenden stop voorzien wijdmondsch fleschje bij ongeveer 40° o. tot smelten gebracht, daarna afgekoeld en krachtig geschud, totdat de massa homogeen en dikvloeibaar is geworden. Daarna worden 5 a 10 g gebracht op een vooraf gewogen schaaltje met vlakken bodem (middellijn ongeveer 70 mm), waarin zich ongeveer 20 g zuiver, uitgegloeid zand bevinden. Tijdens het wegen wordt het schaaltje met een glazen plaatje zoo goed mogelijk gesloten gehouden. De massa wordt in een droogstoof bij 102°—105° c. gedurende 3/4 uur gedroogd en daarna bekoeld en gewogen. De volgende wegingen geschieden telkens na % uur, waarbij het drogen zoolang wordt voortgezet, totdat geen gewichtsverlies meer wordt vastgesteld. Minerale oliën. Wordt ongeveer 1/4 g van de waar net 5 om* y2 N alcoholische kaliloog, gedurende 2 minuten gekookt, dan moet de daarbij verkregen alcoholische zeepoplossing bij geleidelijke verdunning met water in elke verhouding helder blijven. Schadelijke metalen. Voor het onderzoek op schadelijke metalen worden ongeveer 10 g der waar onder verwarming op het waterbad gesohud met 100 cm3 Y2 N azijnzuur. Na scheiding der lagen wordt de azijnzure vloeistof helder gefiltreerd en daarna gemengd met 5 om* natriumsulfideoplossing. Indien een kleuring, troebeling of neerslag ontstaat, anders dan bij geringe opalescentie van zwavel, dan dient men nader op schadelijke metalen te onderzoeken. Reactie op katoenpitolie (Balphen). Worden 2—3 cm3 der waar met het dubbele volumen van een mengsel vin gelijke volumina amylalcohol en een éénprocentige oplossing van zwavel in zwavelkoolstof, in een geheel gesloten vat, gedurende 10 minuten in een waterbad op 100° o. verwarmd, dan wordt het mengsel bij aanwezigheid van katoenpitolie rood. De verkregen kleur wordt thans vergeleken — in reageerbuizen van 15 mm diameter tepen een witten achtergrond — met een oplossing van methyloranje in water (1 = 100,000), waarvan 100 cm3 met 4 om* '/y N zuur zijn gemengd. De kleur mag in intensiteit daarmede ten hoogste overeenstemmen. — 329 — Reactie op sesamolie (Baudouin). 5 óm3 olie, of 5 g door verwarming vloeibaar gemaakt vet, worden met 10 om3 sterk zoutzuur krachtig geschud, de ohelaag wordt na verwijderen van het zuur opnieuw bedeeld met 10 cm3 sterk zoutzuur, daarna met 0,1 cm3 furfuroloplossing en opnieuw krachtig geschud. Bij aanwezigheid van sesamolie wordt de zuurlaag binnen 2 minuten kersrood. De verkregen kleur wordt na 15 minuten vergeleken — in reageerbuizen van 15 mm diameter en tegen een witten achtergrond — met een oplossing van dimethylamidoazobenzol in verdunden spiritus (1 = 10,000), Waarvan 10 om3 met zuiver, neutraal water zijn verdund tot 500 cm3 en van welke laatste verdunning 100 om3 met 2,5 om8 1/10 N zuur zijn gemengd. De kleur mag in intensiteit daarmede ten hoogste overeenstemmen. 50 g of meer der waar worden, na nauwkeurige vermenging, met 30 cm3 warm water uitgeschud en dit water op de aanwezigheid van conserveermiddelen onderzooht. a. Salicylzuur en, salicylaten ; benzoëzuur en benzoaten. Ongeveer 25 om8 van het water worden na aanzuren met verdund zwavelzuur (4 N) tweemaal met ongeveer 10 cm3 aether uitgeschud. De aetherische vloeistof wordt verzameld en bij zachte verwarming verdampt. Het residu wordt voor ongeveer twee derde gedeelte in water opgelost, hiervan de helft met ongeveer 1/3 volume aan broomwater gemengd. Aan de rest der waterige oplossing voegt men vervolgens enkele druppels ferrichloride toe. Bij aanwezigheid van salicylzuur ontstaat door de toevoeging van ferrichloride een violette kleur, welke bij verdunning met spiritus of met een weinig azijnzuur niet verdwijnt; broomwater veroorzaakt bij aanwezigheid van salicylzuur een wit neerslag. Beide reacties dienen positief te zijn, wil men tot aanwezigheid van salicylzuur mogen besluiten. Het laatste derde deel van het verdampingsresidu wordt gemengd met 10 druppels sterk zwavelzuur en een druppel rookend salpeterzuur of salpeterzuur van 65 procent en daarna boven een kleine vlam,onder voortdurend schudden, verhit. Tijdens deze verwarming wordt de temperatuur gedurende 3—5 minuten op 180° c gehouden. Na afkoeling wordt de vloeistof met water verdund, met ammonia alcalisch gemaakt en gekookt. Aan de geheel afgekoelde vloeistof voegt men een weinig zwavelammonium toe. Een roodbruine kleur wijst op benzoëzuur, mits salicylzuur afwezig is. b. Boorzuur en boraten. De onder a bedoelde, met aether uitge- Conserveermiddelen. — 330 — schudde, zure waterige vloeistof wordt met kalkmelk alcalisch gemaakt, uitgedampt en verascht. Ben deel der asch wordt aangezuurd met verdund zoutzuur en daarna met curcumapapier onderzocht. Een roodbruine kleur, vooral duidelijk na droging, welke bovendien bij bevochtiging met ammonia grijsachtig blauw wordt, wijst boorzuur aan. c. FluoridenEen ander deel der asch, boven bedoeld, wordt in een reageerbuis gemengd met zand en sterk zwavelzuur; de daarbij ontwikkelde damp wordt in één druppel water, welke aan het uiteinde van een glasstaaf hangt, opgevangen. Wordt de druppel troebel dan wijst dit op de aanwezigheid van fluoor. Ter nadere identificatie wordt de druppel op een voorwerpglas samengebracht met een kristalletje natriumohloride. Bij aanwezigheid van fluoriden vormen zich de microscopisch herkenbare, rose gekleurde kristallen van natriumfluoorsilicaat. LIJST VAN BEAGENTIA. Aether * S.g. 0,720, kookpunt 34,5°—35° c. Ammonia. Een oplossing van lOpct. NH8 in water. Amylalcohól. Soortelijk gewicht 0,815. Kookpunt 120°—132° c. Azijnzuur (l/2 N). Een oplossing van 30 g C2H40a in water tot 1 L. Broomwater. Een orfossing van 3 g broom en 5 g kaliumbromide in 100 om3 water. Ferrichloride (N). Een oplossing van 9 g FeCl3 6 H,0 in water tot 100 cm3. Furfuroloplossing. * Een oplossing van 1 g furfurol in spiritus tot 100 cm3. Kalkmelk. Een mengsel van 5 g calciumhydroxyde in 100 cm3 water. Natriumsulfideoplossing. Een oplossing van 12 g Na,S 9 Hs0 met 70 g glycerine en water tot 100 om3. Phenolphtaleineoplossing. Een oplossing van 1 g phenolphtaleïne in 100 cm3 neutralen, verdunden spiritus. Spiritus (sterk). 96 vol. pot. aethylalcohol, S.g. 0,812. Spiritus (verdund). 70 vol. pet. aethylalcohol. S.g. 0,890. Zoutzuur (sterk). S.g. 1,19. Zand. Met zoutzuur en daarna met water uitgewasschen en gegloeid zand. Zwavelzuur (verdund). Soortelijk gewicht 1,125. (4 N). Zwavel in zwavelkoolstof. Een oplossing van zwavel in zwavelkoolstof (1 = 100). .. ■ * Buiten invloed van het licht bewaren. — 331 — Alcoholische loog (% N). Een oplossing van 30 g kaliumhydroxyde in 95 om8 water, aangevuld met sterke spiritus tot één liter. LIJST VAN TITREERVLOEISTOFFEN. 7/10 N loog. Een koolzuurvrije oplossing van natriumhydroxyde of van kaliumhydroxyde in zooveel water, dat 25 om* der oplossing 25 cm» 1/10 N oxaalzuur ter neutralisatie vereisohen. 1/10 N zuur. Een oplossing welke zooveel zuur bevat, dat 25 cm3 hiervan 25 cm3 1/10 N. loog ter neutralisatie vereisohen. Behoort bij het Oliën- en Vettenbesluit van 24 September VHM (Staatsblad n° 339). Mij bekend, De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, J. R. Slotemaker de Bkuïne. S. & J. No. 99. 3e druk. TIENDE AANVULLING DEK WABENWET. Besluit van den \Oden Mei 1927, S. 145, tot wijziging van het Azijnbesluit (Staatsblad 1926, n°. 214). Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 16 Maart 1927, n°. 226 D, afdeeling Volksgezondheid ; Oelet op het Azijnbesluit (Staatsblad 1926, n. 214); Den Baad van State gehoord (advies van 26 April 1927, n°. 17) ; Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 5 Mei 1927, n°. 460 D, afdeeling Volksgezondheid; Hebben goedgevonden en verstaan : te wijzigen het Azijnbesluit (Staatsblad 1926, n°. 214) en te bepalen als volgt: Art. I. In artikel 3, eerste lid, van vorengenoemd besluit worden onder c geschrapt de woorden : „met uitzondering van eenig earamel" en de daarop volgende komma en wordt na : „aanwezig zijn" de punt veranderd in een komma en worden daarachter gevoegd de woorden : „met uitzondering van eenig earamel en keukenzout". Art II. In artikel 5, onder a, van vorengenoemd besluit wordt in plaats van: „aan extract" gelezen : „aan keukenzoutvrij extract". Het bepaalde in dat artikel onder 6 wordt als volgt gelezen : „de waar moet in haar geheel een azijnzure gisting hebben ondergaan; water en de in artikel 3, eerste lid, c, toegelaten stoffen mogen na die gisting zijn toegevoegd.". Art. III. In de bij vorengenoemd besluit behoorende bijlage wordt in plaats van : „3. Extract." gelezen -. „3. keukenzoutvrij extract.". In het onder 3 bepaalde wordt na „gewogen" de punt veranderd in een komma en toegevoegd : „en verminderd met het gehalte aan natriumchloride". Art. IV. Dit besluit treedt in werking met ingang van den tweeden dag na dier der dagteekening van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den lOden Mei 1927. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, J. R. Slotemaker de Bruine. {Uitgeg. 24 Mei 1927.) — 153 — Bijlage behoorende bij het Behangeelbesluit. METHODE VAN ONDERZOEK. 200 cM'. behangsel of 100 oM8. meubelstof of gordijnstof worden in kleine stukjes geknipt en in een porceleinen schaaltje overgoten met 10 oM*. van een mengsel van gelijke volumina sterk zwavelzuur en sterk salpeterzuur. Het schaaltje met inhoud wordt zachtjes verwarmd, totdat de ontwikkeling van nitreuse dampen ophoudt; daarna wordt opnieuw zooveel sterk salpeterzuur toegevoegd, dat bij sterkere verwarniing de inhoud van het schaaltje in een dun vloeibare massa is overgegaan- Met salpeterzuur wordt vervolgens de inhoud van het schaaltje overgebracht in een Kjeldahlkolf. Onder voortdurend koken wordt zoolang salpeterzuur toegedruppeld, totdat geen verkoling meer optreedt, waarna men, zonder verder salpeterzuur toe te voegen, concentreert totdat witte dampen van zwavelzuur optreden. Nadat de vloeistof kleurloos is geworden, wordt afgekoeld en zeer voorzichtig 25 oM*. water toegevoegd. Vervolgens wordt de vloeistof quantitatief overgespoeld in een porceleinen schaal of een schaal van kwarts van 300 cM3., waarin eenige granaatjes voor het gemakkelfjÉfHUli1 dampen, zijn gebracht. Daarna wordt uitgedampt, waarbij het schaaltje tegen het einde in voortdurende schommelende beweging wordt gehouden en gelet wordt op het optreden van witte dampen van zwavelzuur. Treden deze op, dan wordt de verhitting gestaakt en na bekoeling en verdunning met water, nogmaals verhit, totdat weer witte dampen verschijnen. De vloeistof is dan in den regel salpeterzuurvrij. De afwezigheid van salpeterzuur wordt geconstateerd door een druppel van de verdunde vloeistof op diphenylamine-zwavelzuur te brengen. De verkregen vloeistof wordt met water aangevuld tot 25 cM3. Qualitatief wordt in 5 cM3. dezer vloeistof op de aanwezigheid van arsenicum als volgt gereageerd : In een kolfje van 25 cM3. inhoud worden de 6 oM». vloeistof gebracht met een stukje zink, — 184 — dat tevoren gedompeld is in sterk zoutzuur en onmiddellijk daarna met gedistilleerd water is afgespoeld. In den hals van de kolf wordt een wattenprop, met loodacetaat gedrenkt en daarna gedroogd, gebracht. De kolf wordt gesloten met een kurk, waardoor een buisje, dat boven de kurk is omgebogen. In het naar beneden gerichte deel van het buisje wordt een strookje panier gebracht, dat gedrenkt is met een oplossing van 6 % sublimaat en daarna is gedroogd. By aanwezigheid van arsenicum wordt het sublimaatpapier geelrood gekleurd ; de sterkte van de kleur wordt vergeleken met die, op dezelfde wijze verkregen uit bekende hoeveelheden arsenicum. Zoo noodig wordt de hoeveelheid aanwezige arsenicum quantitatief op de volgende wijze bepaald : Aan de rest der bovengenoemde vloeistof (20 cM8.) worden 80 mgr. kaliummetabisulfiet toegevoegd en daarna nog enkele minuten gekookt om de overmaat zwaveligzuur te verwijderen. Daarna wordt de vloeistof na bekoeling, in een Marsch-apparaat gebracht, waarin het arsenicum volledig als spiegel wordt afgescheiden. Dit geschiedt in het volgende toestel. Een gedeeltelijk bolvormig verwijde buis o met een diameter van 3 cM. en een hoogte van 10 cM. is van onderen met perkamentpapier, dat met touw of lak er aan is bevestigd, gesloten. De buis o rust met de verwijding op den rand van een nauw bekerglas, dat in een koelbak, waardoor koud water stroomt, staat. Van boven is buis a gesloten door een caoutchouc kurk, waardoorheen gestoken zijn : 1ste een druppeltrechter, die door een kraan is gesloten en dient om de arsenicum-houdende vloeistof in buis a te laten druppelen; 2de een tevoren blank geschuurde looden kathode, welke zich met haar lepelvormig verbreed ondereinde tot over het perkamenten diaphragma uitstrekt; 3de een afvoerbuis, waardoor het gevormde gas wordt afgevoerd. Als anode dient een platinastrook, die buiten buis o in het bekerglas staat. De afvoerbuis voor het gas bestaat uit twee gedeelten : het wijdere gedeelte dient om spoortjes zwavelwaterstof weg te nemen en om het gas te drogen en wordt dus met een laagje loodace- — 165 — taat en een laagje gekristalliseerd ohloorcaloium gevuld. De wijde buis is afgesloten door een caoutchouc kurk, waardoor een buis van moeilijk smeltbaar glas, met 3 capillaire vernauwingen, is gestoken. Voor de afscheiding der arsenicum-spiegels '' wordt in buis o 10 % zwavelzuur gebracht, zoodanig dat de lepel onderstaat; ook wordt dit zelfde zuur gebracht in het bekerglas. Een electrisohe stroom van 2,5 a 3 ampères wordt doorgevoerd. Is het toestel met waterstof geheel gevuld, dan wordt de gasafvoerbuis vóór een der capillairen verhit. Men controleert gedurende 1 uur of er zich arsenicum in de capillair afzet. Daarna laat men de arsenicumhoudende vloeistof zeer langzaam in buis o vloeien en verhit de gasafvoerbuis vóór 2 capillairen. De 3de capillair dient voor contróle. De capillairen kunnen, zoo noodig, door wollen natte draden worden afgekoeld. De hoeveelheid afgescheiden arsenicum wordt op de volgende wijze bepaald : De capillair(en) met de(n) spiegel(s) wordt (worden) in eenige stukjes gesneden en vervolgens gebracht in een klein oylindrisch fleschje met ingeslepen stop, dat al naar mate de dikte van de(n) spiegel(s) 3—5 cM*. inhoud moet hebben. Tevoren worden fleschje en stop met chroomzuur-zwavelzuur goed gereinigd. Daarna wordt het fleschje met een nauwkeurig afgemeten hoeveelheid van een verdunde joodoplossing gevuld en wel zoodanig, dat er een kleine ruimte, met lucht gevuld, overblijft. De sterkte van de joodoplossing dient te worden gekozen naar de hoeveelheid arsenicum, die men verwacht. 1 cM8. 1/600 N. jood = 0,03 mgr. arsenicum 1 „ 1/1000 „ „ = 0,015 „ 1 „ 1/2000 „ „ = 0,0075 „ Een tweede fleschje wordt genomen voor een blancoproef. Beide fleschjes worden ingepakt aan een motortje bevestigd en langzaam rondgedraaid, tot de spiegel(s) is (zijn) opgelost. De inhoud van het fleschje wordt daarna in een klein bekerglas overgespoeld en de overmaat jodium met een versch bereide thiosulfaatoplossing teruggetitreerd, waarbij drie druppels stijfsel als indicator worden gebracht. De sterkte der thiosulfaatoplossing wordt gekozen — 156 — in overeenstemming met de sterkte der gebruikte noodoplossing en ook bij de blanooproef op de gebruikte joodoplossing gesteld, nadat deze met azijnzuur zwak zuur is gemaakt. LIJST VAN REAGENTIA. Diphenylamine-zwavelzuur. 100 mgr. diphenylamine worden overgegoten met 150 cM8. gedestilleerd water en stikstofvrij zwavelzuur tot volledige oplossing, waarna tot % liter wordt aangevuld met stikstofvrij zwavelzuur. Joodoplossing versch te bereiden uit 1/10 N. joodopl. Kaliumbisulfiet (vast). Lood, vrij van arsenicum (Kablbaum). Salpeterzuur, (50 %) arsenicumvrij. Stijfseloplossing. Thiosulfaatoplossing, versch te bereiden uit 1/10 N. opl. Zink, vrij van ijzer en arsenicum. Zwavelzuur, sterk, arsenicumvrij. Behoort bij het Behangselbesluit van 28 April 1924 (Staatsblad n°. 213). Mij bekend, De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalbebse. Besluit van den 19den Mei 1924, S. 251, tot toepassing van de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581) ten aanzien van specerijen. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 1 April 1924, n°. 155 D, afdeeling Volksgezondheid ; Gelet op de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n° 581); Den Raad van State gehoord (advies van 6 Mei 1924, n°. 36); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 14 Mei 1924, n°. 228 D, afdeeling Volksgezondheid ; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen: — 157 — Art. 1. Dit besluit verstaat onder „specerijen", deelen van planten, welke aromatisch smaken en rieken, of een scherpen smaak bezitten en aan eet- of drinkwaren kunnen worden toegevoegd. 2. Aangeduid mag uitsluitend en moet tevens worden met den naam : Anijs of Anijszaad, de rijpe vruchten van Pimpinella aniswm L. Foelie, de zaadrok van Myristica jragans Houtt. Wilde of Papoea-foeli, de zaadrok van Myristica argentea Warb. Bombay-foeli, de zaadrok van Myristica malabarica Lam. Gemberwortel, de gedroogde, geschilde, half geschilde of ongeschilde wortelstok van Zingiber officinale Rosc, al of niet gekalkt. Ceylon-kaneel, de geschilde bast van Cinnamomum zeylanicum Nees. Kaneel, de geheel of gedeeltelijk geschilde, of ongeschilde bast van soorten van het geslacht Cinnamomum, andere dan Cinnamomum zeylanicum Nees, of het schaafsel (chips) verkregen bij het schillen van de Ceylon-kaneel. Kaneelknoppen, de uitgebloeide bloemen van soorten van het geslacht Cinnamomum. Kardamom, de nagenoeg rijpe vruchten van Elettaria cardamomum White et Maton. Karwij of Kummel, de rijpe vruchten -rwa> Carum carvi L. Komijn of Komijnzaad, de rijpe vruohten van Cuminum cyminum L. Koriander of Korianderzaad, de rijpe vruchten van Coriandrum sativum L. Kruidnagelen, de nog juist gesloten bloemknoppen van Eugenia caryophyllata Thunb. Laurierbladeren, de bladeren van Laurus nobilis L. Marjolein of Majoraan, het bloeiende, opwaarts gegroeide deel van Origanum majorana L. Mosterdzaad, het zaad van Brassica nigra L. (bruin of zwart mosterdzaad) of dat van Sinapis alba L. (geel of wit mosterdzaad). Mosterdmeel, het maalproduct van bruin en/of geel mosterdzaad, al of niet gebuild, dat in den regel vooraf ten deele is ontvet. Mosterd of Tafelmosterd, het product verkregen door mosterdzaad en/of mosterdmeel — 158 - te mengen met azijn, wei of water onder toevoeging van zout, specerijen en/of suiker. Toevoeging van een .geringe hoeveelheid zuiver zwavelzuur of een hoeveelheid salicylzuur onderscheidenlijk benzoëzuur van 250 mg. per K.G. mosterd, is geoorloofd. ' Notemuskaat, de zaadkern van Myristica iragans Houtt. nog omgeven door de inwendige zaadhuid, al of niet gekalkt. Wilde of Papoea-nolemuskaat, de zaadkern van Myristica argentea Warb. nog omgeven door de inwendige zaadhuid, al of niet gekalkt. Bombay-notemuskaat, de zaadkern van Myristica malabarica Lam. nog omgeven door de inwendige zaadhuid, al of niet gekalkt. Zwarte peper, de vruchten vanPipernigrum L. Witte peper, de vruchten van Piper nigrum L., welke van de buitenste lagen van den vruchtwand zijn ontdaan en als witte Penang-peper in den regel tevens zijn gekalkt. Cayenne-peper, de vruchten van variëteiten van het geslacht Capsicum, o. a. van Capsicum fastigiatum BI. en Capsicum frutescens L. Spaansche peper, de vruohten van variëteiten van Capsicum annuum L. Piment, de onrijpe vruohten van Pimenta officinalis Lindl. Saffraan, de stempels van Crocus sativus L., al dan niet door den stijltop met elkaar vereenigd. Steranijs, de vruchten van lllicium verum Hooker fil. Vanille of Vanillestokjes, de onrijpe, gefermenteerde vruchten van Vanilla planifolia Andr. Tahiti-vanille, de onrijpe, gefermenteerde vruchten van Vanilla pompona Schiede. Venkel of Venkelzaad, de rijpe vruchten van Foeniculum vulgare Miller. 3. Aangeduid moet worden met den naam „gemengde specerijen", mengsels van onverkleinde, of verkleinde specerijen. De poede.vormige, gemengde specerij, waaraan suiker, zoethoutworte) en/of rood santelhout zijn toegevoegd, moet den naam dragen van rommelkruid. 4. Het is geoorloofd aan het poeder van kaneel, poeder van kaneelknoppen toe te voegen. — 159 — 5. Waren, die in eigenschappen of uiterlijk voorkomen gelijken op een der waren in de vorige artikelen genoemd en die ten doel zouden kunnen hebben deze te vervangen, mogen niet dan met Onze toestemming en onder door Ons te stellen voorwaarden worden aangeduid met namen, waaruit de aard en de samenstelling niet of niet voldoende blijken. 6. De waren, in dit besluit genoemd, uitgezonderd de in artikel 10 bedoelde, moeten voldoen aan de volgende eischen : a. zij moeten duidelijk de kenmerkende kleur, geur en smaak bezitten van de grondstof, waarvan zij herkomstig moeten zijn; 6. verontreinigingen, mits onschadelijk, mogen slechts in zeer geringe mate aanwezig zijn ; e. zij mogen, na de scbimmelproef, noch schimmelig, noch op andere wijze duidelijk bedorven of ontleed zgn; d. zij mogen niet in een noemenswaardige hoeveelheid spinsels, eieren, larven, poppen of volwassen individuen van insecten of andere dieren bevatten, nooh blijken op eenigszins belangrijke wijze aangevreten te zijn; e. er mogen geen bestanddeelen, geheel of gedeeltelijk, aan zijn onttrokken; /. vreemde kleurstoffen moeten afwezig zijn, slechts in mosterdmeel en mosterd is een onschadelijk kleurmiddel toegelaten. 7. Op een markt, in een winkel of eenige andere voor het publiek toegankelijke verkoopplaats, moeten de voorwerpen, waarin zioh hoeveelheden specerijen of gemengde specerijen kleiner dan 10 K.G. bevinden, aan de buitenzijde voorzien zijn van een opschrif t, aangevende den naam, dien de waar volgens een der vorige artikelen moet dragen. Deze opschriften moeten duidelijk leesbaar zijn, niet door vegen zijn uit te wisschen en bestaan uit hoofddrukletters van ten minste 1.5 cM. hoogte en ten minste 1 mM. lijndikte. 8. De waren, in dit besluit genoemd, die in een verpakking, waarin zij aan den verbruiker kunnen worden verkooht, worden vervoerd, of in winkels of bergplaatsen bij winkeliers en grossiers in gebruik, worden bewaard, moeten aan de buitenzijde der verpakking voorzien zijn van een duidelijk leesbaar, niet door vegen uit te wisschen opschrift, aangevende den naam, — 160 — dien de waar volgens dit besluit moet dragen. 9. Specerijen, uitgezonderd die, welke niet bestemd zijn \ooi menschelijk gebruik en aangeduid zijn overeenkomstig artikel 10, moeten voldoen aan de volgende eischen: 1. Anijs of Anijszaad moet voldoen aan de volgende eischen: a. aschgehalte niet. hooger dan 10 % ; 6. vluchtige oliegehalte „ lager „ 2 % ; 2. Foeli moet voldoen aan de volgende eischen: a. aschgehalte niet hooger dan 3 % ; 6. ruw zandgehalte „ „ „ 0.5% ; c. vluchtige oliegehalte „ lager „ 4%; 3. Gemberwortel moet voldoen aan de volgende eischen : a. aschgehalte niet hooger dan 8 % ; 6. ruw zandgehalte „ „ „ 3 %; 4. Ceylon-kaneel moet voldoen aan de volgende eischen : a. aschgehalte niet hooger dan 5 % ; b. ruw zandgehalte „ „ „ 2 %; o, vluchtige oliegehalte „ lager „ 1.5%; 5. Kaneel moet voldoen aan de volgende eischen : a. aschgehalte niet hooger dan 8 % ; 6. ruw zandgehalte „ „ „ 2 %; c. vluchtige oliegehalte „ lager „ 1 % ; 6. Komijn of Komijnzaad moet voldoen aan de volgende eischen: o. aschgehalte niet hooger dan 6 % ; b. vluohtige o'iegehalte „ lager „ 2 % ; 7. Kruidnagelen moeten voldoen aan de volgende eischen : o. aschgehalte niet hooger dan 8 % ; 6. ruw zandgehalte „ „ „ 1 %; c. vluchtige oliegehalte „ lager „ 12 %; 8. Mosterdzaad moet voldoen aan de volgende eischen : a. aschgehalte niet hooger dan 5 % ; 6. ruw zandgehalte „ „ „ 0.5%; 9. Mosterdmeel moet voldoen aan de volgende eischen: a. aschgehalte niet hooger dan 6 % ; 6. ruw zandgehalte „ „ „ 1 %; 10. Mosterd m<~»t voldoen aan de volgende eischen : a. het keukenzoutvrije aschgehalte der droge stof niet hooger dan 8 % ; b. het ruwe zandgehalte der droge stof niet hooger dan 1 % ; — 165 — neutraal reageert, daarna wordt met alcohol en tot slot met aether nagewasschen. De aldus resteerende stof wordt nu in een platinasohaal gedroogd bij 110°—120° c, gewogen, gegloeid en opnieuw na afkoeling gewogen. Het gewichtsverlies is ruw vezel. 7. Waterbepaling in mosterd. ' 5 g. goed doorgeroerde mosterd worden gemengd onder een vier- of Vijfvoudige hoeveelheid met zoutzuur en daarna met water uitgewasschen en uitgegloeid zand. De massa op het waterbad gedurende twee uur uitgedampt en daarna een half uur bij 102°—105° c gedroogd tot twee op elkander volgende wegingen met tusschenpoozen van telkens een half uur drogen, geen grooter verschil dan 2 mg. aangeven. 8. SulfaatgehaUe. Ongeveer tien gram mosterd worden gemengd met 5 cM*. 10 pCt. Na* CO'. 10H*0 en 0.5 gr. natriumnitraat en daarna verascht. De asch wordt uitgetrokken met warm verdund zoutzuur en in de aldus verkregen gefiltreerde zure oplossing het sulfaat bepaald met behulp van bariumchloride. Uit het verkregen neerslag wordt het gehalte aan S04 berekend. 9. Piperonaalreactie. 3—5 g. fijngesneden vanille worden met zuiver zand gewreven en met aether geëxtraheerd. De aetherische oplossing wordt twee keer met een gelijk volumen van een verzadigde oplossing van natriumbisulfiet uitgeschud. Deze sulfiet-oplossingen worden vereenigd en met verdund zwavelzuur aangezuurd (voor elke 10 cM*. sulfietoplossing zijn 15 cM3. verdund zwavelzuur toe te voegen) waarna men het zwaveldioxyde met behulp van een kooldioxyde-stroom uitdrijft. De waterige oplossing wordt hierna met aether uitgeschud, de aether bij ten hoogste 50° C. op het waterbad afgedestilleerd en de rest in water opgelost. Wordt thans broomwater toegevoegd, dan ontstaat, indien piperonaal aanwezig is, een Wit, kristallijn neerslag, dat verzameld, uitgewasschen en gedroogd een smeltpunt van 128° c. bezit, ook indien het met een weinig zuivere piperonaal gemengd opnieuw wordt onderzocht. Pipero- — 166 — naai verraadt zich bovendien door de geur van heliotroop. 10. Schimmelproef. In een steriel Erlenmeyer kolfje van ongeveer 200 cM'. inhoud worden 10 cM3. steriel water gemengd met ongeveer 5 g. tot poeder gebrachte specerij of zooveel meer, totdat al het water is opgenomen. De kolf wordt met steriele watteprop gesloten gedurende 3 x 24 uur bij 35° c. geplaatst, waarna het resultaat wordt beoordeeld. >■■'*§* " 11. Spinsels, eieren, poppen, enz. Spinsels, larven, poppen of volwassen individuen van insecten of andere dieren worden het eenvoudigst door ziften opgespoord. Eieren door microscopisch onderzoek. 12. Kleurstoffen, conserveermiddelen. Kleurstoffen en conserveermiddelen worden aangetoond op de wijzen als in de bijlage van het Suiker- en Stroopbesluit (Staatsblad 1924, n°. 96) en Jam- en Limonadebesluit (Staatsblad 1924, n°. 97) zijn aangegeven. LIJST VAN REAGENTIA. 1 Aether (C,H6),0., soortelijk gewicht 0.720. Kookpunt 34.5—35° C. Bariumchloride, een oplossing van 6.1 g. BaClj^HjO in water tot 100 cM3. (% N). 1 Broomwater, een verzadigde oplossing van broom in water. Natriumcarbonaat, een oplossing van 53 g. watervrij natriumcarbonaat in water tot 1 L. (N). Ferriammoniumsulfaat, een verzadigde oplossing van (NH4),Fet(S04)4. 24 H,0 in water. Zoutzuur, verdund. Soortelijk gewicht 1.069 (4 N). Zwavelzuur, verdund. Soortehjk gewicht 1.125 (4 N). Zwavelzuur 94—96 pCt. H8S04. Soortelijk gewicht 1.837—1.840. LIJST VAN TITERVLOEISTOFFEN. 1 1/10 N zilvernitraat. Een oplossing in water, welke 16.99 g. vooraf door voorzichtige 1 Buiten invloed van het licht bewaren. 167 smelting van water bevrijd zilvernitraat per liter bevat. 1/10 N rhodaan. Een oplossing van kaliumof ammonium-sulfocyanide in zooveel water, dat 25 cM*. der oplossing 25 cM3. 1/10 N zilvernitraat precipiteeren. Behoort bij Koninklijk besluit van 19 Mei 1924, Staatsblad n°. 251, tot toepassing van de artikelen 14 en 15 der Warenwet, Staatsblad 1919, n°. 581, ten aanzien van specerijen. ' Mij bekend, De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalbebse. Besluit van den 20sten Juni 1924, S. 313, tot toepassing van do artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581) op meel. Wjj WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 22 April 1924, n°. 118 D., afdeeling Volksgezondheid; Gelet op de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n». 581); Don Baad van State gehoord (advies van 10 Juli 1924, n°. 27) ; Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 18 Juni 1924, n». 369 D, afdeeling Volksgezondheid; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen: Art. 1. Aangeduid mag uitsluitend en moet worden met den naam : K o. Meel, ongebuild meel of volmeet, het product verkregen door vermaling van de vruohten van tarwe, rogge, haver, geist, maïs of zaden v«n peulvruchten. 6. Griesmesl, het product verkregen door vermaling van de al dan niet van schildeelen en kiemen bevrijde vruchten van tarwe, rogge, haver, gerst, boekweit, maïs, rijst of zaden van peulvruchten tot meer of minder grove stukjes. Het griesmeel van boekweit, haver en gerst mag ook worden aangeduid met den naam : grutten of gort. — 168 — c. Bloem of gebuild meel het poedervormig product verkregen door vruchten van tarwe, rogge, haver, gerst, boekweit, mals, rijst of zaden van peulvruchten te vermalen en zooveel mogelijk de schildeelen en kiemen te verwijderen. Rijstebloem mag ook als rijstemeel, boekweitbloem ook als boekweitmeel worden aangeduid. d. Vlokken, het product verkregen door het tot vlokken verwerken van vruchten van tarwe, rogge, haver, gerst, boekweit, maïs. rijst of zaden van peulvruchten. Vlokken van haver mogen ook worden aangeduid met den naam: havermout, die van gerst met den naam : gortmout. 2. Gemengd meel, onderscheidenlijk gemengd griesmeel, gemengde bloem en gemengde vlokken, mengsels van verschillende soorten meel, onderscheidenlijk griesmeel, bloem of vlokken. 3. Binnenlandsch meel en bloem, meel en bloem gemalen uitsluitend van inlandsche tarwe of rogge, voor zoover het watergehalte hooger is dan 16.5 %. Deze aanduiding moet op of »an de verpakking zijn aangebracht. 2. 1. De soorten der in artikel 1, ondei 1 bedoelde producten, moeten worden aangeduid met den naam der grondstof, waaruit zij zijn verkregen, gevolgd door een der woorden „meel, griesmeel, bloem of vlokken", bijvoorbeeld gerstemeel, , maïsgriesmeel, boekweitegrutten, tarwebloem, rijstvlokken, enz. 2. De aanduidingen der in artikel 1 onder 2 bedoelde mengsels moeten worden gevolgd door de duidelijk leesbare namen der in het mengsel aanwezige grondstoffen, gevormd op de wijze als in het vorige lid aangegeven, met dien verstande, dat de volgorde dezer namen zoodanig is, dat de naam van de in grootere hoeveelheid aanwezige grondstof vooraf gaat aan dien van de in kleinere hoeveelheid aanwezige. 3. 1. Aangeduid mag uitsluitend en moet worden met den naam „zetmeel" het.in plantencellen afgescheiden koolhydraat, dat daaruit in den vorm van microscopisch kleine korrels als poeder wordt gewonnen. 2. De soorten zetmeel moeten, worden aangeduid met den naam van de grondstof, waaruit zij zijn verkregen, gevolgd door het woord „zetmeel". — 169 — 3. Maïszetmeel mag ook worden aangeduid met den naam : maïzena ; Aardappelzetmeel mag ook worden aangeduid met den naam : aardappelmeel; Marantazetmeel mag ook worden aangeduid met den naam : arrowroot; Manihotzetmeel mag ook worden aangeduid met een der namen : tapiocazetmeel of tapiocameel, cassavezetmeel of cassavemeel. 4. 1. Aangeduid mag uitsluitend en moet worden met een der namen „sago of palmsago", het door verhitting ten deele verstijfseld of tot korrels gebrachte zetmeel van Metroxylon Bumphii Mart en Metroxylon laeve Mart. 2. Producten, die in uiterlrijk voorkomen op sago gelijken en ten doel zouden kunnen hebben dit te vervangen, moeten worden aangeduid met den naam van de grondstof, waaruit zij zijn verkregen, gevolgd door het woord sago, bijvoorbeeld tapiocasago, aardappelsago. 5. 1. Aangeduid mag uitsluitend en moet worden met een der namen „tapioca of tapiocagriesmeel", het zeer harde uit onregelmatig gevormde stukjes bestaande product, verkregen door verhitting van vochtig gemaakt tapiocazetmeel (Manihotzetmeel). 2. Producten, die in uiterlijk voorkomen op tapioca gelijken en ten doel zouden kunnen hebben dit te vervangen, moeten worden aangeduid met den naam van de grondstof, waaruit zij zijn verkregen, gevolgd door het woord tapioca, bijvoorbeeld aardappeltapioca. 6. 1. Aangeduid mag uitsluitend en moet worden met den naam : a. Gemout meel, gemoute bloem, meel onderscheidenlijk bloem van tarwe, rogge, haver en gerst, waarin door mouten het zetmeel voor een aanmerkelijk deel in. een in water oplosbaren vorm aanwezig is. b. Gedextrineerd meel, gedextrineerde bloem, meel onderscheidenlijk bloem van tarwe, rogge, haver en gerst, waarin door verhitting, al of niet onder toevoeging van geringe hoeveelheden zuur, het zetmeel voor een aanmerkelijk deel in een in water oplosbaren vorm aanwezig is. e. Geprepareerde bloem, een mengsel van bloem, al of niet gemout of gedextrineerd, melkbestanddeelen en andere voedingsstoffen, aanbevolen voor zieken, zwakken of kinderen. — 171 — inhoud van eieien of ten minste 55 gram dooiers van eieren aanwezig zijn, met dien verstande, dat ook een daaraan evenredige hoeveelheid gedroogd eierpoeder of eidooierpoeder mag worden gebruikt. [ 10. Waren, die in eigenschappen of uiterlijk voorkomen gelijken op een der waren in de vorige artikelen bedoeld en ten doel zouden kunnen hebben deze te vervangen, mogen niet dan met Onze toestemming of onder door Ons te stellen voorwaarden worden aangeduid metnamen, waaruit de aard en de samenstelling niet of niet voldoende blijken. 11. De waren, in een der artikelen bedoeld, die in een verpakking, waarin zij aan den verbruiker kunnen worden verkocht, in den handel worden gebracht, moeten aan de buitenzijde der verpakking zijn voorzien van een opschrift, aangevende den naam, die de waar volgens een der vorige artikelen van dit besluit moet dragen. Deze naam moet uit letters bestaan, die van een niet minder in het oog vallend type en wat hoogte en lijndikte betreft niet kleiner zijn dan die van een der andere woorden of namen op de verpakking aanwezig. 12. In een winkel, op een markt of eenig ander voor het publiek toegankelijke verkoopplaats, met uitzondering van graanbeurzen, moet de waar, in een der vorige artikelen bedoeld, die niet verpakt is of die zich niet bevindt in een verpakking, waarin zij aan den verbruiker kan worden verkocht, zijn voorzien van een opschrift, aangevende den naam, die de waar volgens een der vorige artikelen van dit besluit moet dragen. Deze opschriften moeten duidelijk leesbaar zijn, niet door vegen zijn uitte wisschen, bestaan uit hoofddrukletters van ten minste 2 centimeter (0.02 M.) hoog en ten minste 2 millimeter (0.002 M.) lijndikte onmiddellijk boven de waar zijn aangebracht. 13. De in artikel 1 omschreven waren moeten voldoen aan de volgende eischen : ; 1. met uitzondering van het meel van peulvruchten, boekweit en van, rijstvlokken, mag het aschgehalte bij meel en vlokken niet hooger zijn dan 2.2 % der droge stof en bij griesmeel, bloem en rijstvlokken niet hooger dan 1.5 % der droge stof. Het aschgehalte van boekweitmeel mag niet hooger zijn dan 1.7 % der droge stof; -- 172 — 2. het ruw zandgehalte mag niet hooger zijn dan 0.1 % der droge stof; 3. het! watergehalte mag niet hooger zijn dan 16.5 %. Ach dezen eisch behoeft niet te voldoen meel en bloem gemalen uitsluitend van inlandsche tarwe en rogge ; 4. de zuurgraad mag niet hooger zijn dan 4 ; 5. vreemde bestanddeelen mogen niet dan in sporen aanwezig zijn, behalve in tarwebloem, waarin tot 10 % rogge is toegelaten ; 6. brandsporen, bestanddeelen van moederkoren en onkruidzaden mogen slechts in uiterst geringe hoeveelheden aanwezig zijn; 7. na de schimmelproef mogen zij noch schimmelig noch op andere wijze bedorven of ontleed zijn ; • 8. eieren, spinsels, larven, poppen of volwassen individuen van insecten of andere dieren moeten afwezig zijn ; 9. reuk en smaak moeten normaal zijn; 10. zoowel conserveermiddelen als synthetisch bereide verzoetingsmiddelen moeten > afwezig zijn; kleurstoffen mogen niet zijn toegevoegd ; 11. schadelijke metalen of metaalverbindingen en aluin moeten afwezig zijn j ' 12. zij moeten bereid zijn van voldoend gerijpte, gezonde, gereinigde vruchten van tarwe, rogge, haver, gerst, boekweit, mals of zaden van peulvruchten. 2; De bepalingen van het vorige lid gelden niet voor meel, griesmeel, bloem of vlokken, bestemd tot veevoeder of kippenvoer, mits voor zoover aanwezig in een winkel, op een markt of eenige andere voor het publiek toegankelijke verkoopplaats (uitgezonderd graanbeursen) voorzien van een voor den kooper duidelijk zichtbaar en leesbaar opschrift „veevoeder" of „kippenvoer". 14. Zetmeel, sago en tapioca moeten voldoen aan de volgende eischen : 1. het aschgehalte mag niet hooger zijn dan 0.6 %, berekend op de droge stof; 2. de eischen in artikel 13 onder 4 tot en met 11 genoemd. 15. Gemout meel, gemoute bloem, gedextrineerd meel en gedextrineerde bloem moeten voldoen aan de volgende eischen : — 173. — 1. het aschgehalte der droge stof mag niet hooger zijn dan 1.5 % voor bloem en 2.2 % voor meel; 2. de eischen in artikel 13 onder 3 tot en met 11 genoemd ; 3. het gehalte aan in water oplosbaar gemaakt zetmeel moet ten minste 20 % bedragen. 16. Puddingpoeder moet voldoen aan de eischen in artikel 13 onder 2, onder 5 tot en met 9 en onder 11 genoemd en mag noch conserveermiddelen noch synthetisch bereide verzoetingsmiddelen bevatten. 17. Paneermeel moet voldoen aan de eischen in artikel 13 onder 2 en onder 4 tot en met 11 genoemd. Het keukenzout vrije aschgehalte der droge stof mag niet hooger zijn dan 1.5 %. 18. Macaroni en vermicelli moeten voldoen aan de volgende eischen: 1. in water moet zwelling optreden, zonder dat bet product Uiteenvalt; 2. de eischen in artikel 13 onder 2 en onder 4 tot en met 11 genoemd; 3. het keuken zout vrije aschgehalte der droge stof mag niet hooger zijn dan 1.5 %. 19. Dit besluit heeft geen betrekking op waren die kennelijk voor den uitvoer zijn bestemd, voor zoover niet aanwezig in de ruimten in artikel 12 bedoeld. 20. Voor de beoordeeling of de waren, in dit besluit genoemd, voldoen aan de daarin gestelde eischen, moet gebruik worden gemaakt van de onderzoekingsmethoden, aangegeven in de bij dit besluit gevoegde bijlage. Waar de als bijlage gegeven metboden van onderzoek niet voorzien in de beoordeeling eener waar, zijn, voor zoover zij daartoe strekken, de methoden van den Codex Alimentarius, uitgegeven op initiatief van het Congres voor Openbare Gezondheidsregeling, daarvoor aangewezen. 21. Dit besluit treedt in werking zes maanden na den dag der dagteekening van het Staatsblad, waarin het is geplaatst, met uitzondering van het in artikel 18 gestelde verbod van toevoeging van kleurstoffen van macaroni en vermicelli, dat van kracht wordt één jaar na genoemde dagteekening. Dit besluit kan worden aangehaald onder den titel van meelbesluit, met vermelding van den jaargang en het nummer van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. — 174 — Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en in afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den 20sten Juni 1924. WILHELMINA. IM Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalbebse. (Uitgeg. 17 Juli 1924.) Bijlage behoorende bij het Meelbesluit {Staatsblad 1924 n°. 313). METHODEN VAN ONDERZOEK. 1. Water. 5—10 g. der tot poeder gebrachte waar worden in een drogen luchtstroom bij een temperatuur tusschen 95°—100° C. of in vacuo tusschen 80° C. en 100° C, naast watervrij chloorcalcium, tot constant gewicht gedroogd. 2. Asch. a. Bepaling van het aschgehalte. Ongeveer 5 g. der tot poeder gebrachte waar worden na met water tot een papje te zijn aangeroerd, met 1 cM3. zwavelzuur bedeeld en, nadat de overmaat zuur door matige verhitting is verwijderd, gegloeid. Na bekoeling wordt de asch met enkele druppels zwavelzuur bevochtigd en daarna opnieuw gegloeid. Gedurende het gloeien worden enkele stukjes ammoniumcarbonaat in de schaal gebracht; daarna wordt afgekoeld en gewogen. Het aschgehalte wordt berekend door de gevonden sulfaatasch met 8/9 te vermenigvuldigen. I. Bepaling van het keukenzoutvrije aschgehalte. Ongeveer 5 g. der tot poeder gebrachte waar worden in een platinaschaal doortrokken met 10 cM3. eener normaal natriumcarbonaatoplossing; de massa wordt daarna gedroogd en verascht. De asch wordt opgenomen in — 176 — warm water, met salpeterzuur (s.g. 1.25) aangezuurd en de oplossing gefiltreerd. In het fikraat wordt het chloor volgens de methodeVolhard bepaald. Het keukenzout-vrije aschgehalte wordt berekend uit 8/9 maal het verschil van het sulfaat aschgehalte volgens a gevonden en het op Na2S04 omgerekende keukenzoutgehalte, volgens ft bepaald. 3. Ruw zand. De bij 2 onder a verkregen asch wordt met warm verdund zoutzuur uitgetrokken. De hierbij verkregen rest wordt door een aschvrij filter afgefiltreerd, uitgewasschen, verbrand, gegloeid en gewogen. De verkregen rest is „ruw zand". 4. Aluin, koper-, lood- en zinkverbindingen. 1. Aluin. a. Een reageerbuis wordt voor ongeveer 1/3 gevuld met de tot. fijn poeder gebrachte waar en bevochtigd met een weinig water. Daarna worden eenige cM3. sterke spiritus en eenige druppels versch bereide campèchehout-tinctuur toegevoegd. De buis met inhoud wordt goed geschud en daarna — zonder verder schudden — met een verzadigde keukenzoutoplossing aangevuld. Bedraagt de hoeveelheid aluin 0.05— 0.1 %, dan verkrijgt men een blauwe kleur, wanneer kleinere hoeveelheden aanwezig zijn een violette kleur. De aanwezigheid van koperverbindingen kan hierbij storend werken. 6. In een reageerbuis worden 0.26—0.6 g. van de tot poeder gebrachte waar bevochtigd met eenige druppels alizarine; vervolgens worden eenige druppels water toegevoegd en de buis in een waterbad verwarmd. Indien de waar aluin bevat, neemt zij een roode kleur aan, die nog bij aanwezigheid van 0.05 tot 0.1 % merkbaar is. 2. Koperverbindingen. Ongeveer 5 g. van de tot poeder gebrachte waar worden bevochtigd met azijnzuur; daarna wordt er een vooraf door behandeling met aether en verdund zoutzuur gereinigde stalen breinaald ingebracht. Nadat deze 12 uur met de massa in aanraking is geweest, wordt de breinaald afgewasschen en met eenige druppels ammonia bevochtigd, die men eenige malen langs de oppervlakte der breinaald heen en weer laat — 176 — vloeien. De druppels worden verzameld op een horlogeglas en langzaam verdampt; het residu wordt met azijnzuur bevochtigd en daarna een druppel eener kaliumferrocyanide-oplossing toegevoegd. Een roodbruin neerslag wijst koperverbindingen aan. 3. Lood- en zinkverbindingen worden macrochemisch aangetoond na destructie van de waar door koken met zuiver sterk zwavelzuur, terwijl bij tusschenpoozen vast kaliumnitraat wordt toegevoegd. 5. Zuurgraad. 5 g. van de tot poeder gebrachte waar worden in een kolf overgoten met 100 cM*. ten opzichte van phenolphthaleïne geneutraliseerden sterken spiritus. De kolf wordt goed gesloten en gedurende 24 uur terzijde gezet. Men schudt gedurende dien tijd herhaaldelijk om. Daarna worden 50 cM3. snel door een droog filter afgefiltreerd en met 1/10 -N loog getitreerd ten opzichte van phenolphthaleïne als indicator. 1 Als zuurgraad van de waar wordt beschouwd het aantal cM3. normaal loog, noodig voor de titratie van 100 g. der waar. 6. Schimmelproef. 1.5 a 2 g. van de te onderzoeken waar worden in een goed sluitende gesteriliseerde cultuurschaal van ongeveer 10 m cM. diameter met ongeveer 3 cM3. steriel water tot een papje geroerd en gelijkmatig over den bodem der schaal verdeeld. De schaal wordt daarna omgekeerd in een broedstoof van 35°— 37° 0. geplaatst. Na 24 uren wordt de schimmelgroei beoordeeld. De schimmelproef behoort te worden ingesteld vóór alle andere bepalingen. 7. Onkruidzaden. Het onderzoek naar het voorkomen van onkruidzeden geschiedt langs microscopischen weg. Onderzoek op moederkoorn. Ongeveer 10 g. van de tot poeder gebrachte waar worden met 20 cM3. aether, waaraan 10 druppels verdund zwavelzuur zijn toegevoegd, gedurende 5 a 6 uur gedigereerd, onder herhaald omschudden, waarna wordt afgefiltreerd en met aether nagewasschen, totdat het filtraat 20 cM3. bedraagt. — 177 — Het filtraat wordt in een nauwe reageerbuis gebracht, 10—15 druppels eener koud verzadigde oplossing van natriumbicarbonaat toegevoegd en krachtig doorgeschud. Bij aanwezigheid van moederkoorn wordt de oplossing van natriumbicarbonaat roodviolet gekleurd en nader spectroscopisch vergeleken. Deze methode is niet bruikbaar, wanneer zaden van Agrostemma Githago L. aanwezig zijn. 8. Eieren, spinsels, larven, poppen, of volwassen individuen van insecten of andere dieren Van de tot poeder gebrachte waar wordt een niet te kleine hoeveelheid, bijv. 25—50 g., tusschen 2 glazen platen tot een laagje van V<—Vz cM. dikte vlak gedrukt. Na 24 uren wordt de oppervlakte onder het glas aan beide zijden op mijten of mijtengangen met de loupe afgezocht. Spinsels, larven, poppen of volwassen individuen van insecten of andere dieren worden het eenvoudigst door ziften opgespoord, eieren door microscopisoh onderzoek. 9. Conserveermiddelen. Het onderzoek op conserveermiddelen wordt ingesteld, zooals in de bijlage behoorende bij het suiker- en stroopbesluit en het jam-limonadebesluit is aangegeven, met dien verstande, dat men uitgaat van een oplossing, verkregen door de tot poeder gebrachte waar met zwak alkalisch water uit te trekken. 10. Kleurstoffen. 'Men gaat na in welke vloeistof de kleurstof der waar oplosbaar is, dampt de oplossing uit en onderzoekt de kleurstoffen, zooals in de bijlage behoorende bij het suiker- en stroopbesluit en het jam- en limonadebesluit is aangegeven. 11. Eibestanddeelen. a. Qualitatief onderzoek. Bij 15 g. der tot poeder gebrachte waar worden in een kolf 30 cM8. aether gevoegd. Men laat eenige uren staan, waarbij zoo nu en dan wordt omgeschud. Daarna wordt de oplossing afgefiltreerd en deze bewerking nog eens herhaald met 30 cM8. aether. De aetheroplossingen worden vervolgens afgedestilleerd — 255 — kunnen hebben deze te vervangen, mogen niet dan met Onze toestemming en door Ons te stellen voorwaarden worden aangeduid met namen, waaruit de aard en de samenstelling niet of niet voldoende blijken. • 6. De waren, in een der vorige artikelen genoemd, die in een verpakking, waarin zij aan den verbruiker kunnen worden verkocht, in den handel worden gebracht, moeten aan de buitenzijde der verpakking zijn voorzien van een duidelijk leesbaar, niet door vegen uit te wisschen opschrift, vermeldende de aanduiding, die de waar volgens dit besluit moet dragen, terwijl de aanduidingen, vermeld in art. 2 onder 3, tevens op de daar genoemde waren zelf moeten zijn aangebracht in Arabische cijfers. Deze aanduidingen moeten duidelijk zijn aangebracht met letters of cijfers, die een hoogte hebben van ten minste 0.5 o.M., bij een lijndikte van tenrninste 0.5 m.M. Op een markt, in een winkel of eenige andere voor het publiek toegankelijke Verkoopplaats moet de waar, in een der vorige artikelen genoemd, die onverpakt is, of zich niet bevindt in een verpakking, waarin zij aan den verbruiker kan worden verkocht, op de buitenzijde der voorwerpen, waarin zij in voorraad wordt gehouden, of op een, in de waar zelf, of onmiddellijk daarboven geplaatst bord, zijn voorzien van een voor den kooper duidelijk leesbaar niet door vegen uit te wisschen opschrift, vermeldende de aanduiding, die de waar volgens een der bepalingen van dit besluit moet dragen. Dit laatste opschrift moet bestaan uit duidelijk leesbare Latijnsche hoofddruklettërs van een hoogte van ten minste 15 millimeter bij een lijndikte van ten minste 2 millimeter. 7. De waren bedoeld in art. 2 onder 2, 3, 4, 5 én 6 van dit besluit moeten vrij zijn van bestanddeelen, andere dan alkali-carbonaten, welke, bij gebruik der waren overeenkomstig hare bestemming, een schadelijke werking Op de mensohelijke huid zouden kunnen uitoefenen. 8. Dit besluit is niet van toepassing op de zeepsoorten genoemd in de Nederlandsche Pharmacopee en in de supplementen op die Pharmacopee. 9. Waren of artikelen in dit besluit bedoeld, die kennelijk voor den uitvoer zijn bestemd, en niet aanwezig op markten, in winkels of in voor het publiek toegankelijke verkoopplaatsen, behoeven niet te voldoen aan de voorschriften bij dit besluit gesteld. 10. Voor de beoordeeling of de waren, in dit besluit genoemd, voldoen aan de daarin gestelde eischen, moet gebruik worden gemaakt van de onderzoekingsmethoden, aangegeven in de bij dit besluit gevoegde bijlage. 11. Dit besluit treedt in werking zes maanden na den dag der dagteekening van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. 12. Dit besluit kan worden aangehaald onder den titel van Waschmiddelenbesluit, — 256 — met vermelding van den jaargang en het nummer van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den éden Augustus 1925. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Droir. Koolen. (Uitgeg. 20 Aug. 1925.) Bijlage, behoorende bij het Waschmiddelenbesluit (Staatsblad n°. 345). METHODEN VAN ONDERZOEK. 1. Natriumcarbonaat. (Niet in zeep.) 20 g der waar worden met water opgelost tot 500 cm8 en 25 cm8 der, zoo noodig gefiltreedre, oplossing getitreerd met % N zoutzuur, onder gebruik maken van methyioranje als indicator. Eventueel aanwezig alkalihydroxyde wordt bepaald door bij 25 cm8 der uitgangsoplossing 25 cm8 eener neutrale 10 %-ige chloorbariumoplossing te voegen. Daarna wordt, met N zoutzuur en pkenolphtaleïne, het alkalihydrooxyde getitreerd. Eventueel aanwezig hicarbonaat wordt bepaald door bij 10 cm8 der uitgangsoplossing zooveel cm8 N natronloog te voegen, als de totale alkaliteit (bepaald volgens het le lid) bedraagt, daarna de carbonaten met 10 om8 der neutrale 10 %-ige chloorbariumoplossing neer te slaan en, zonder filtreeren, de overmaat loog terug te titreeren met 1/lt N zoutzuur en phenol-. phtaleïne als indicator. Uit de gebonden hoeveelheid loog wordt de hoeveelheid bicarbonaat berekend. 2. Vetzuur. a. Bij afwezigheid van waterglas. 10 tot 20 g der waar worden opgelost in water en de oplossing zoo noodig gefiltreerd. Daarna wordt verdund zoutzuur, in voldoende hoeveelheid om alle vetzuren vrij te maken, toegevoegd en de afgescheiden vetzuren met aether uitgeschud of uitgetrokken. De oplossing der vetzuren in aether wordt een paar maal met 10 cm8 water nagewasschen, totdat het waschwater niet meer zuur reageert op oongopapier en de aether afgedestilleerd; de vetzuren worden snel tot circa 100° verwarmd en door plaatsen in vacuo boven sterk zwavelzuur gedroogd. Deze beide laatste bewerkingen moeten zoo vaak herhaald worden, tot constant gewicht is verkregen. — 257 — Indien vluchtige vetzuren, b.v. cocosvetzuren, aanwezig zijn, wordt de aetherische oplossing der vetzuren, na met water uitgewasschen te zijn, grootendeels afgedestilleerd ; de vetzuren worden in aloohol opgegenomen en met % N alcoholische natronloog geneutraliseerd ten opzichte van phenolphtaleïne. De alcohol wordt afgedestilleerd en de natriumzouten bij 102—105 gedroogd en gewogen, totdat 2 opvolgende wegingen bij tusschenpoozen van »/, uur niet meer dan 5 milligram gewichtsverbies geven. De hoeveelheid vetzuur wordt hieruit en uit de verbruikte hoeveelheid y2 N loog berekend. 6. Bij aanwezigheid van waterglas. 10 tot 20 g der waar worden door drogen van het meeste water bevrijd en eenige malen met sterken alcohol (96 %) uitgekookt, totdat geen zeep meer in oplossing gaat en waarbij door decanteeren en afgieten over een filter een alcoholische zeepoplossing wordt verkregen. Deze wordt, na afdampen van het grootste gedeelte van den alcohol, met water verdund en verder behandeld als onder a aangegeven. 3. Alkalihydroxyde en alkalicarbonaat in zeep. a. Alkalihydroxyde. Een hoeveelheid zeep, die circa 2 g vetzuur bevat, wordt opgelost in 100 cm* neutralen alcohol van circa 60 vol. %. Daarna worden 15 a 20 cm* eener 10 %-ige neutrale chloorbariumoplossing toegevoegd en, zonder filtreeren, het vrije alkali met */,„ K zoutzuur en met phenolphtaleïne als indicator getitreerd. b. Alkalicarbonaat. 2 gram der waar worden in circa 250 cm' water opgelost en van deze oplossing wordt, zoo noodig na affiltreeren van in water onoplosbare stoffen, met 54 normaal zuur de totale alkaliteit ten opzichte van methyl-oranje bepaald. Van de gevonden alkaliteit wordt in aftrek febracht die, welke een gevolg is van alkaliydroxyde (bepaald volgens 3a) en die welke is veroorzaakt door de zeep (berekend uit het vetzuurgehalte bepaald volgens 2 en uit het gemiddeld moleculair gewicht der vetzuren) en de rest op alkalicarbonaat omgerekend. Bij aanwezigheid van in water oplosbare silicaten of boraten dienen deze, door afzonderlijke bepaling van kiezelzuur of boorzuur, in rekening te worden gebracht. 4. Werkzaam chloor. 10 g der waar worden zorgvuldig en herhaaldelijk met water afgewreven en gespoeld in een kolf van 1 liter; na aangevuld te zijn, wordt de inhoud goed gemengd. Van de troebele vloeistof worden 50 cm' met 10 cm' eener 20 %-ige joodkaliumoplossing vermengd en met 10 cm' verdund azijnzuur (4N) bedeeld. Het afgescheiden jodium wordt met 1j1