Z 2 OKT. 1927 WARENWET S. 1919, N°. 581 tt<^. ff Wet van den 19den September 1919, S. 581, regelende de keuring en aanduiding van waren, zooals deze wet is gewijzigd bij de wet van 29 Juni 1925, S. 308 met Aanteekeningen, ontleend aan de beraadslagingen, gewisselde stukken* enz., de be sluiten ter uitvoering en alphabetisch register bewerkt door Dr. F. H. VAN DER LAAN Directeur van den Keuringsdienst voor Waren voor het gebied Utrecht VIERDE DRUK ZWOLLE-W.E. J. TJEENK WILLINK -1927 INHOUD. - 3 — Bladz. Artikel 1—29 7 Overgangsbepalingen. Artt. 30—35 ... 46 Slotbepalingen. Artt. 36—37 51 Alphabetisch register. 335 B IJ L A G E N. 13 Maart 1920, n°. 45. Besluit tot uitvoering van artikel 17 53 7 Mei 1920. Brief van den Minister van Arbeid betreffende de gemeenteHjke keuringsverordeningen, die ter eitvoering van art. 6 moeten worden vastgesteld . .. «; 55 19 Juni 1920, Stct. 143. Besluit tot uitvoering van art. 30 (aanwijzing der gemeenten, waar een keuringsdienst gevestigd moet zijn en de daarbij behoorende keuringsgebieden). ... 58 5 Augustus 1920, S. 685. Besluit tot vaststelling van het afkondigingsformulier van gemeentelijke keuringsverordeningen 64 24 November 1920. Schrijven van den Minister van Arbeid aan Ged. Staten van Drenthe. (Gezondheidscommissies behoeven niet te worden gehoord bij behandeling van de verordeningen als bedoeld in artikel 6.) 65 5 Januari 1921, 3. 5. Besluit tot uitvoering van artikel 6, 3° lid en artikel 23, 38 lid. (Voorsohriften betreffende den opslag van jmbeslaggenomen waren en voor het toevoegen van conserveermiddelen aan monsters.) . 66 16 Maart 1921. Circulaire van den Minister van Arbeid betreffende uitvoering van artikel 13 67 18 Maart 1921, S. 592. Besluit tot uitvoering van artikel 13 68 — 4 — Bladz. 26 Maart 1921, S. 638. Besluit tot aanwijzing van de artikelen, welke volgens art. 1 zullen worden beschouwd als „waren" 78 6 Jfe» 1921. MlNISTERIEELE BESCHIKKING in zake het nemen van monsters van waren 79 17 Mei 1921, S. 673. Besluit tot het bepalen van den dag van inwerkingtreden van verschillende artikelen van het besluit van 5 Augustus 1920, alsmede tot uitvoering van art. 16, 3« lid • 81 20 Mei 1921, S. 731. Besluit tot uitvoering van art. 34. (Bestendiging van de provinciale keuringsdiensten van Groningen, Friesland en Drenthe.) 82 13 Augustus 1921, S. 1024. Besluit tot uitvoering van art. 20, 2e lid. (Inzake het nemen van monsters van „andere artikelen".) 89 9 Maart 1922, S. 109. Besluit, houdende vaststelling van aanduidingen ten aanzien van papier. (Papierbesluit.) . 90 14 Mei 1923, Stot. 93. Beschikking tot aanwijzing van laboratoria voor het onderzoek van monsters papier . . . 107 30 Juli 1924, Stct. 153. Beschikking tot uitvoering van art. 4, 4e lid en art, 5, 2e en 3e lid van het Papierbesluit . . 108 6 Maart 1924, S. 96. Besluit tot uitvoering van de artt. 14 en 15 der Warenwet ten aanzien van suiker en stroop. (Suiker- en stroopbesluit.) 115 6 Maart 1924, S. 97. Idem ten aanzien van jam en limonade. (Jam- en limonadebesluit.) 139 28 April 1924, S. 213. Idem ten aanzien van behangsel, meubel- en gordijnstof. (Behangselbesluit.) 148 19 Mei 1924, S. 251. Idem ten aanzien van specerijen. (Specerijenbesluit.) . 153 20 J*ni 1924, S. 313. Idem ten aanzien van meel. (Meelbesltdt.) 164 20 Juni 1924, S. 315. Idem ten aanzien van vleeschwaren en tot uitvoering van art. 2 der Vleeschkeuringswet. (Vleeschwarenbesluit.) 180 23 Augustus 1924, S. 428. Idem ten aanzien — 6 — Bladz. van vleeschextracten. (Vleeschextractenbesluit.) 190 23 Oetober 1924, S. 478. Idem ten aanzien van cacao en chocolade. (Cacaoen chocoladebealuit) 195 13 Januari 1925, S. 13. Idem ten aanzien van koffie en thee. (Koffie- en theebesluit.) 205 23 Juni 1925, S. 256. Idem ten aanzien van melk en melkproducten. (Melkbesluit) 215 23 Juni 1925, S. 262. Idem ten aanzien van de bereiding, behandeling en verpakking van eet- en drinkwaren. [Algemeen Besluit (Warenwet)] 252 4 Augustus 1925, 8. 345. Idem ten aanzien van waschmiddelen. (Waschmiddelenbesluit.) 257 7 Augustus 1926, S. 352. Idem ten aanzien van bijenhoning. (Honigbesluit.) 267 10 Oetober 1925, S. 421. Besluit tot toepassing van de artt. 14 en 16 der Warenwet op vet uit buitenlandsche producten bereid onder toezicht krachtens deze wet. (Bijzonder Vetbesluit.) 275 9 November 1925, Stct. 217. Beschikking van den Minister van Arbeid in zake invoer van toebereid dierlijk vet langs de kantoren Rotterdam en Amsterdam 277 27 November 198^'Stot. 233. Beschikking omtrent de aanduiding van vet, bedoeld in art. L 1» lid van het Bijzonder Vetbesluit 278 29 Juli 1926, Stct. 151. Beschikking ter uitvoering van het bepaalde in art. 6 van het Bijzonder Vetbesluit 279 Modellen voor den vorm van de verklaring en van het register, bedoeld in de beschikking van 29 Juni 1926, Stct. 161 283 19 Oetober 1926. Circulaire van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid betreffende de uitvoering van het Bijzonder Vetbesluit 285 29 Oetober 1926. Idem betreffende het model voor de registers 287 16 Oetober 1925, S. 417. Besluit tot uitvoering van de artt. 14 en 15 der Wa- — 13 — Art 6 waar de keuringsdienst is gevestigd, daarvoor aanwijzen. De keuringsdienst is verantwoordelijk voor de bewaring. Wij behouden Ons voor, bij algemeenen maatregel van bestuur voorschriften voor den opslag en de bewaring te geven en te bepalen, welke waren, die aan spoedig bederf onderhevig zijn, in plaats van bewaard, voor menschelijk gebruik ongeschikt gemaakt kunnen worden en~op welke wijze dat moet geschieden. 1. Omtrent de in het eerste lid bedoelde ver» ordeningen wordt in de M. v. A. het volgende gezegd : Die verordeningen zullen hoogst eenvoudig en kort kunnen zijn. Eischen, waaraan waren moeten voldoen, zullen zij niet mogen inhouden. Dit blijkt ten overvloede uit de artikelen 14, 16 en 16. Naast deze centrale voorschriften is er voor locale geen plaats, tenzij die plaats nadrukkelijk wordt voorbehouden, zooals in het derde lid van art. 16 geschiedt. — Een concept van de verordening in het le Hd bedoeld, is door den Minister van Arbeid aan de gemeentebesturen toegezonden bij brief van 7 Mei 1920, n°. 7391, afd. Volksgezondheid. (Bijlagen, blz. 55.) — Naar de meening van den Minister van Arbeid behoeven de Gezondheidscommissies niet gehoord te worden bij de behandeling van deze verordeningen. (Bijlagen, blz. 65.) — De keuringsverordening voor de gemeente 's-Gravenhage is de door de Warenwet gestelde eischen niet te buiten gegaan door met „verkoopen" gebjk te stellen het „ten verkoop in voorraad hebben". (Arrest v. d. H. R. van 26 Nov. 1923, N. J. 1924, blz. 156.) — Over de beteekenis van het begrip „ondeugdelijk Van samenstelling" werd in het arrest van den H. R. van 10 Mei 1909, W. 8878 als volgt beslist: De woorden „ondeugdelijk van samenstelling" duiden op een zoodanige samenstelling, welke niet voldoet aan den minimum-eisch, welke aan eet- en drinkwaren mag worden gesteld, waarvoor niet noodig is, dat aan die waar een vreemd bestanddeel zij toegevoegd. Art. 6 — 16 — van waren, die ondeugdelijk van samenstelling zijn of in ondeugdel jken toestand verkeeren en met verkoopen eenige andere handelingen gelijkstelt, moet bij veroordeeling ter zake van een dezer handelingen deze in de qualifioatie tot uitdrukking worden gebracht. (Arrest H. R. 22 Febr. 1926, N. J. 1926, blz. 299 en 300.) In gelijken zin de beslissing in het arrest van 29 Maart 1926, N. J. 1926, blz. 461. — Terwijl vóór de inwerkingtreding van het Melkbesluit de vraag, of de melk ondeugdelijk van samenstelling was, door den rechter ook aan het vetgehalte kon worden getoetst, is dit nu niet meer het geval, daar het Melkbesluit andere kenmerken geeft.1 De telastelegging, die de ondeugdelijkheid nog vastknoopt aan het vetgehalte, moet daarom leiden tot een ontslag van rechtsvervolging. (Arrest H. R. 12 April 1926, N. J. 1926, blz. 512.) Eveneens het arrest van 1 Maart 1926, W. 11510. — Bessensap, die geen enkel bestanddeel van een bes bevat, is ondeugdelijk van samenstelling, aangezien als strekking der Warenwet moet worden aangenomen, dat waren, die zich uiterlijk voordoen als een bepaalde waar en als zoodanig verkocht worden, moeter voldoen aan de mimmum-eièchen, waaraan die bepaalde waar behoort te beantwoorden. Deze opvatting houdt rekening met het effect, dat bij den verkoop van waren in den handel wordt teweeggebracht en vindt o. a. steun in art. 1 der Warenwet. (Rechtb. Alkmaar 3 Oct. 1922, N. J. 1923, blz. 1134.) — Het feit, dat caramels saccharine bevatten, brengt nog niet mee, dat zij ondeugdelijk zijn van samenstelling. (Rechtb. Groningen, 12 Maart 1925, V J. 1925, blz. 844.) — Art. 4 der keuringsverordening voor de gemeente 's-Gravenhage heeft door de in werking treding van het Broodbesluit, S. 1922, n°. 221, geenszins, voor wat de in dat besluit geregelde onderwerpen betreft, haar geldigheid verloren. Art. 6 heeft den gemeenteraden immers uitdrukkelijk opgedragen verordeningen vast te 1 Bij de wijziging van het Melkbesluit krachtens K. B. van 4 Augustus 1926, S. 292, is een eisch voor het vetgehalte daarin opgenomen. — 17 — Art. 6 stellen ter wering o. m. van waren, die niet voldoen aan de eischen dezer we+. Onder die eischen vallen ook die, welke krachtens het voorbehoud gemaakt in art. 14 dezer wet, door de Kroon bij voornoemd Broodbesluit zijn geregeld, zoodat ook indien deze regeling na de inwerkingtreding der Gemeenteverordening is tot stand gekomen, art. 151 der Gemeentewet hier toepassing mist. (Arrest van den H. R. van 26 Nov. 1923, N. J. 1924, blz. 156.) In denzelfden zin luidt het arrest van den H. R. van 10 Juni 1924. (N. J. 1924, blz. 908.) 2. Bij de behandeling van het Wetsontwerp in de Tweede Kamer verwees de Minister naar de artt. 174, 175, 329 en 330 Sr., waarin de zeer ernstige gevallen van vervalsching door speciale artikelen worden getroffen. 3. Inbeslagname van waren is niet afhankelijk van een bepaling in de plaatselijke verordening, maar behoort tot de bevoegdheden van de ambtenaren, die met de opsporing van overtredingen zijn belast. (M. v. A.) — De inbeslagneming kan noodig zijn ter bescherming tegen een aanvankelijk verondersteld ernstig gevaar of misbruik. (M. v. T.) — Inbeslaggenomen goederen plegen te worder bewaard op last van het Openbaar Ministerie, maar het is te voorzien, dat dit niet over de gelegenheid voor een zorgvuldige bewaring zal beschikken, indien aan bederf onderhevige goederen in eenigszins beteekenenden voorraad in beslag moeten worden genomen. Toch moet zekerheid bestaan, dat de bewaring met de noodige zorgvuldigheid en zaakkennis zal geschieden. De gemeente, waar de keuringsdienst is gevestigd, zal die zekerheid het beste kunnen verschaffen. (M. v. T ) — Over de schadevergoeding wegens waardevermindering van inbeslaggenomen waren tijdens het beslag, zie artikel 26. — Volgens het 3e lid zal de keuringsdienst verantwoordelijk zijn voor de bewaring van inbeslaggenomen waar. Met name ten aanzien van melk zou dit in de praktijk tot bezwaar leiden. De melk zou bedorven zijn, vóórdat zij zou kunnen worden vrij gegeven. De belanghebbende is er meer door gebaat, dat hij, zoodra de ondeugdelijkheid van de melk is gebleken, daarover de beschikking verkrijgt Art. 7 - 18 — als veevoeder. Dit kan, mits zij voor menschelijk gebruik ongeschikt zij gemaakt. Aldus wordt thans gehandeld door de keuringsdiensten. Deze practijk behoeft niet te worden gedwongen in andere richting. Daarom wordt voorgesteld, dat bij A. M. v. B. zal kunnen worden bepaald, welke waren, die aan spoedig bederf onderhevig zijn, niet bewaard behoeven te worden, maar voor menschelijk gebruik ongeschikt gemaakt kunnen worden en hoe dat zal moeten geschieden. (Nota van Wijziging. Bijl. Hand. der Staten-Gen. 1918/19, 62, 7.) > — Voorschriften bij den opslag van inbeslaggenomen waren in acht te nemen zijn gegeven bij K. B. van 5 Januari 1921, S. 5. (Bijlagen, blz. 66.) Aft. 7. L Aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten worden onderworpen : o. de verordening of de verordeningen op den keuringsdienst'; 6. de verordening of de verordeningen op de keuring van waren; c. de instructies voor het personeel van den keuringsdienst; d. de verordening of de verordeningen op de bezoldiging van het personeel van den keuringsdienst en van de laboratoria ; e. de besluiten tot het intrekken of wijzigen van verordeningen of instructies, als in dit artikel bedoeld. 2. Gedeputeerde Staten hooren, vóór dat zij over de goedkeuring van eene verordening of eene instructie, als bedoeld in het vorige lid onder letter a, c en d, of van een besluit tot het intrekken of wijzigen van zoodanige verordening of instructie, beslissen, de besturen van de andere gemeenten binnen het gebied van den keuringsdienst. — 23 — Art. 11 algemeen verkrijgbaar gesteld, en medegedeeld aan het kantongeregt, de arrondissementsregtbank en het geregtshof, waaronder de gemeente behoort, en aan het openbaar ministerie bij die collegien. Het oorspronkelijke stuk wordt ter secretarie bewaard. Art. 176. Jaarlijks doen Gedeputeerde Staten in het provinciaal blad eene korte opgaaf plaatsen van de gedurende het vorige jaar door de gemeentebesturen hunner provincie afgekondigde verordeningen. Art. 177. Door de in art. 166 bedoelde commissie, of waar deze niet bestaat, door Burgemeester en Wethouders, wordt aanhoudend onderzocht, aan welke van de bepalingen der plaatselijke verordeningen, tegen wier overtreding straf is bedreigd, voortdurende kracht is toe te kennen, en van de uitkomsten van dit onderzoek jaarlijks aan den Raad verslag gedaan. Art. 11. 1. Indien naar het oordeel van Gedeputeerd© Staten of, in het geval, voorzien in artikel 8, naar Ons oordeel voor eene gemeente de keuring van waren niet voldoende is, kunnen Gedeputeerde Staten of Wij, den inspecteur gehoord, een of meer bepaalde voorzieningen, daaronder begrepen wijziging of aanvulling van verordeningen of instructies, voorschrijven. 2. Tegen de beslissing van Gedeputeerde Staten staat gedurende dertig dagen na de dagteekening daarvan bij Ons beroep open zoowel voor den gemeenteraad als voor den inspecteur. Artikel 201 van de Gemeentewet is van toepassing. 3. Gedurende den termijn voor en de behandeling van het beroep blijft ÜeV besluit van Gedeputeerde Staten buiten werking. 4. Het daartoe bevoegde college voert de beslissing van Gedeputeerde Staten of van Ons uit binnen den termijn, bij het besluit bepaald. t De M. v. T. licht dit artikel als volgt toe : Het is denkbaar, dat de verordeningen op de — 26 — Art. 13 richting van laboratoria, mits de oprichting en inrichting geschiede naar een plan, dat Onze Minister van Arbeid heeft goedgekeurd. De gemeente, waar de keuringsdienst is gevestigd, draagt de andere helft van die kosten. 3. Voor zoover kosten van een keuringsdienst veroorzaakt zijn door het opsporen van overtredingen van een maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 16, en door onderzoek van waren voor dat doel, worden de kosten geheel door het Rijk vergoed. Wij bepalen het bedrag van die vergoeding. 1. Het eerste lid ziet op de jaarlijksche exploitatiekosten, het tweede lid betreft de kapitaalkosten. Tusschen beide soorten van kosten bestaat in zoover verschil van behandeling, als in de helft van de exploitatiekosten alle gemeenten van den keuringskring zullen bijdragen, terwijl de helft van de oprichtingskosten zal komen voor rekening van het centrum alleen. (M. v. T.) — De voorschriften in het 1" lid bedoeld, zijn gegeven bij K. B. van 18 Maart 1921, S. 592, zooals dit is gewijzigd. (Bijlagen, blz 68.) Het K. B. van 30 Sept. 1920, S. 766, tot uitvoering van dit artikel werd ingetrokken. Zie ook de Circulaire van den Minister van Arbeid van 16 Maart 1921, n°. 573 D, afd. V., aan Ged. Staten der verschillende provinciën, betreffende de uitvoering van artikel 13. (Bijlagen blz. 67.) — Bij K. B. van 11 Sept 1922, S. 523, werd vernietigd een besluit van Ged. Staten van Limburg, waarbij de rente en afschrijving der stichtingskosten van het gebouw van den keuringsdienst voor waren van Maastricht niet mede over de kringgemeenten waren omgeslagen doch geheel ten laste der centrumgemeente waren gebracht. — He* K. B. van 24 Juli 1923, n°. 9 beslist, dat onder de jaarlijksche kos+en van den keuringsdienst ook zijn begrepen de rente van de inrichtingskosten van den dienst en de kosten van de exploitatie van een tijdelijk gebouw, Art. 14 _ 26 — waarin het laboratorium voorloopig is gevestigd. — Bij K. B. van 30 Deo. 1925 is vastgesteld, dat een bepaling in de verordening op het financieel beheer van den keuringsdienst, krachtens welke de dienst jaarlijks aan de certrale gemeente een bediag uitkeert als vergoeding van kosten van algemeen beheer, zich niet verdraagt met de bepaling van art. 2, sub 1°. van het K. B. van 18 Maart 1921, S. 592, waarbij Burgemeester en Wethouders der centrale gemeente met het voor eenkeuringsdienst ingesteld afzonderlijk financieel en administratief beheer worden bdasl. 2. Het ligt niet in de bedoeling de oprichtingskosten van reeds bestaande keuringsdiensten te vergoeden. Bij de behandeling in de Tweede Kamer antwoordde de Minister op een desbetreffende vraag, dat bij de berekening van de exploitatiekosten de rente en afschrijving op bestaande gebouwen zullen meetellen. Art. 14. 1. Wij behouden Ons voor, bij algemeenen maatregel van bestuur aanduidingen vast te stellen, welke in den handel voor waren en andere artikelen, die voor den handel bestemd of in den handel gebracht zijn, ' a. uitsluitend mogen gebezigd worden, indien die waren of artikelen zijn van een in dien algemeenen maatregel aangegeven aard of samenstelling, of hunne bereiding heeft plaats gehad onder een bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld toezicht, of b. niet mogen gebezigd worden, indien die waren of artikelen zijn van een in dien algemeenen maatregel aangegeven aard of samenstelling, of hunne bereiding niet heeft plaats gehad onder een bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld toezicht, of o. moeten gebezigd worden, indien die waren of artikelen zijn van een in dine Art. 14 — 28 — te stellen van ten hoogste zes maanden en geldboete van ten hoogste twee duizend gulden, alsmede verbeurdverklaring van de artikelen met betrekking tot welke de ovettreding is begaan. Die artikelen kunnen in beslag worden genomen en in geval van veroordeeling op last van den rechter worden vernietigd of onbruikbaar gemaakt, voor zoover het algemeen belang dat vordert. Hoofddoel van deze bepaling is te bevorderen, dat een artikel den naam draagt dien het werkelijk toekomt en dat niet door ondoorzichtige benaming verwarring ontstaat, die kan leiden tot nadeel voor den kooper en tot oneerlijke mededinging. Een enkel voorbeeld moge dit nader aanduiden. De term „slaolie was een 30-tal jaren geleden nog synoniem met „olijfolie" ; als tweede synoniem ontstond daarnaast „Genuaolie", welke naam ten doel had, de herkomst van het product aan te duiden. Thans weet de handel niet meer wat Genuaolie is, want onder die benaming wordt tegenwoordig uit Genua aardnotenolie, olijfolie, mengsels en wellicht ook andere oliën aangevoerd, terwijl als slaolie ook allerlei soorten van oliën worden verkocht. Door een regeling op dit stuk wordt tevens bereikt, dat een artikel onder zoodanige benaming ten verkoop wordt aangeboden, dat uit den naam zeiven valt af te leiden of men met het oorspronkelijke, het echte product te doen heeft dan wel met den namaak ervan. Namaaksels worden op deze wijze niet geweerd, maar zij kunnen niet sohuil gaan achter eene benaming, die daar met bij past. (M. v. A.) 1. Er kunnen gevallen zijn, waarin het wenschehjk is, voor een bepaald art'kel het uitsluitend recht vast te stellen om met een bepaalden naam te worden genoemd. Hierin voorziet het bepaalde in letter o. Het kan ook zijn dat verboden moet worden eon bepaalden naam te bezigen, terwijl overigens de keuze van den naam vrij kan worden gelaten. Door uitsluiting van den naam van het echte artikel wordt dan ver — 29 — Art. 14 warring voorkomen. Hierin voorziet het bepaalde in letter b. Het kan ten slotte noodig zijn te eischen, dat een bepaald artikel met een bepaalden naam of met een bepaalde toevoeging wordt aangeduid, b.v. dat artikelen, waarin saccharine in plaats van suiker voorkomt, worden aangeduid onder de bijvoeging „met saccharine". Hierin voorziet het bepaalde onder letter c. Naast het genoemde hoofddoel, dat wordt bereikt door de aanduiding te doen afhangen van aard of samenstelling van de waar, heeft het artikel ook ten doel een preventief toezicht op de bereiding van waren en andere artikelen te bevorderen. Met het oog daarop is onder a, b en r. van het eerste lid de mogelijkheid geopend, de aanduiding van waren en andere artikelen er van te doen afhangen of de bereiding al dan niet onder een in elk ^eval te regelen toezicht heeft plaats gehad. Zulk eer toezicht heeft zich >n den oorlogstijd bijv. ter aanzien van verduurzaamde groenten ontwikkeld. Het zou te betreuren zijn, indien het met de crisismaatregelen, waarop het steunt, verviel. Daarom is de regeling, in het eerste lid bedoeld, reeds wenschelijk, maar ook verder kan zij groot nut hebben, zoowel ten opzichte van de prodrcten voor uitvoer als van die voor binnenlandseh verbruik. Het is niet de bedoeling, dat dit toezicht geheel van Rijkswege zal geschieden, maar wel dat door voorschriften ten aanzien van de aanduidingen een onmisbare steun zal worden verleend aan een actie op dit gebied van organisatie van belanghebbenden. Hun belang wordt toch niet minder dan het algemeen belang gediend door een goede regeling, waardoor aan den afnemer het vertrouwen kan worden gegeven, dat de bereiding van wat hij koopt, zorgvuldig, zindelijk en met goede grondstoffen heeft plaats gehadi (M. v. A.) 2. Het ligt voor de hand, dat de in het eerste lid van het artikel bedoelde aanduidingen aldus moeten worden aangebracht, dat zij den kooper niet ontgaan. Al naar mate van den aard van het artikel en de wijze van verkoop zal de aanduiding op verschillende wijzen zijn aan te brengen. (M. v. A.) — Een plaatselijke verordening, in het belang van de eerlijkheid in den handel bepa Art 14 — 30 — hngen inhoudend 1 etreffende aanduidingen voor eieren en het aanbrengen van die aanduidingen op eieren treedt in verband met het bepaalde in art. 14 der Warenwet in hetgeen van Rijksbelang is, en is derhalve in strijd met de wet. (K. B. van 30 Dec. 1925.) 3. Dit lid is bij amendement, door den Minister overgenomen, ingevoegd. Het werd door den voorsteller aldus toegelicht. In sub 6 ontbreekt dit, dat men niet noemt een aantal artikelen (en het staat te vreezen dat er nog meer zullen komen), die in den handel worden gebracht onder zekeren fantasienaam. Men zet op het etiquet niet, dat men meel of chocolade verkoopt, maar bezigt allerlei vreemde namen Men zal in deze richting trachten de wet te ontduiken, dat men artikelen verkoopt onder allerlei fantasienamen. Daarom stellen wij voor, dat de Minister een algemeenen maatregel van bestuur zal kunnen vaststellen om dat misbruik tegen te gaan. Dat is facultatief. De Minister „kan" maatregelen nemen, als hij ziet, dat er een streven is om op deze wijze de wet te ontduiker, 'naar in gevallen, waarin het onschuldig is, kan hij consideratie gebruiken. Zoo noodig kan hij zeggen: wat gij verkoopt, moet gij verkoopen onder den naam van hetgeen het bevat. (Rede van den Heer Schaper in de Tweede Kamer.) 4. Met de aanduidingen in verband met aard en samenstelling der waar wordt alleen beoogd de eerlijkheid in den handel; met de aanduiding "n verband met het toezicht op de I ereiding wordt bevorderd zoowel het belang van de volksgezondheid als dat van de eerlijkheid in dei handel. (M. v. A.) — De aanduiding in verband met den aard en de samenstelling van de waren betreft zoo goed als geheel de eerlijkheia in den handel, ook bij de modelmelk. Men verkoopt die nelk duurder, omdat men een bepaalde, gunstige, samenstelling garandeert. Biedt men een minder gunstige samenstelling, dan is dat bedrog in den handel en op dien grond zal deze handelwijze allereerst moeten worden bestreden. De volksgezondheid wordt door die aanduiding „modelmelk", niet geraakt, maar adeen door de samenstelling en deze valt onder — 31 — Art 15 artikel 16. Die valsche aanduiding levert het bedrog op. Met de aanduidingen omtrent het toezicht op de bereiding wordt aan het publiek een bepaalde hygiënische zekerheid gegeven omtrent een goede bereiding. Daarom wordt deze ook hier vermeld naast het belang van de eerlgkheid in den handel. (Rede van den Minister in de Tweede Kamer.) 4. Het vijfde lid van het art'kel opent de gelegenhe;d tegemoet te komen aan de behoeften van den uitvoerhandel. Het is mogehjk, dat de voorschriften, hier te lande noodig geacht, den invoer van eenig artikel in het buitenland zouden belemmeren, doordat niet voldaan zou kunnen worden aan de voorschriften, die gelden in het land van bestemming. Daarom wordt een uitzondering gemaakt voor waren, die voor uitvoer bestemd zijn. Het ligt echter geenszins in de bedoeling, dat bierdoor de gelegenheid zou kunnen worden geopend, om zich in het buitenland aan oneerlijke mededinging schuldig te maken. (M. v. A.) 6. Blijkens de geschiedenis dezer wet is met de uitdrukking in ait. 14, 6e lid, „andere artikelen" geen tegenstelling bedoeld met de in het 5e lid bedoelde: „waren die bestemd zijn voor uitvoer", doch moet die uitdrukking worden opgevat ih den zin van: artikelen geen waren zijnde. (Arrest van den H. R. van 26 Nov. 1923, N. J. 1924, blz. 166.) — De Kon. Besluiten, krachtens artt. 14 en 15 vastgesteld voor verschillende waren en artikelen, zijn opgenomen in de bijlagen achter de wet. Art. 15. 1. Wij behouden Ons voor, zoo dikwijls Wij dat in het belang van de volksgezondheid noodig achten, bij algemeenen maatregel van bestuur : a. de zelfstandigheden, voorwerpen of gereedschappen aan te wijzen, waarvan bij de bereiding, vervaardiging of samenstelling van waren, bij dien maatregel aangewezen, niet of slechts met inachtneming van bij dien maatregel te stellen Art. 16 — 32 — voorwaarden gebruik mag worden gemaakt ; b. eischen te stellen, waaraan bij de bereiding, verpakking, bewaring, behandeling of vervoer van waren, bij dien maatregel aangewezen, moet worden voldaan ; c. eischen te stellen, waaraan de waren, bij dien maatregel aangewezen, moeten voldoen. 2. Wij behouden Ons voor, voorschriften van zoodanigen algemeenen maatregel van bestuur onder de daarbij te stellen voorwaarden niet van toepassing te verklaren op waren, die bestemd zijn voor uitvoer. 3. Tevens behouden Wij Ons voor, aan gemeenteraden toe te staan, eischen te stellen, waaraan eene bepaalde waar moet voldoen. Het formuleeren van eischen ten opziohte van waren zal door het eerste lid een zaak van Rijksbelang worden. Dit is ook noodig om een einde te maken aan de bestaande ongelijkheid en onzekerheid. Tot nu toe kan iedere gemeente naar eigen goedvinden eisohen formuleeren. Deze bevoegdheid zal vervallen en de rechterlijke macht zal telkens naar eigen inzicht moeten besluiten, voor zoover de Kroon niet van haar bevoegdheid gebruik zal hebben gemaakt. Toch is het niet gewenscht, het plaatselijk zeggenschap volkomen uit te schakelen. Er zijn artikelen, die aan plaatselijke verschillen onderhevig zijn. Algemeen bekend is b.v. dat het vetgehalte van onverdunde volle melk vqj beduidend verschilt in onderscheidene gemeenten. Ten aanzien van dit artikel zullen de gemeenteraden zeker bevoegd kunnen worden verklaard, eischen te stellen. Hetzelfde kan zioh voordoen ten aanzien van andere waren. Het derde lid van dit artikel voorziet hierin. (M. v. T.) — Ten aanzien van het 3e lid wordt in de M. v. A. nog het volgende gezegd: Alleen Art. M — 40 — ten te geven, waarbij de oommissie van art. 17 van advies zal moeten dienen. (M. v. A.) Deze bederfwerende middelen zijn aangegeven in art. 6 van het K. B. van 5 Januari 1921, S. 6. (Bijlagen, blz. 66.) Aft. 24. L Indien het onderzoek van het monster aan het hoofd van het laboratorium niet aanleiding geeft tot het uitlokken van eene strafvervolging, wordt de waar, indien zij in beslag is genomen, vrij gegeven. 2. Indien het onderzoek van het monster aan het hoofd van het laboratorium wel aanleiding geeft tot het uitlokken van eene strafvervolging, doet hij het monster door een tweeden deskundige onderzoeken en zendt hij een procesverbaal van de monsterneming en van de uitkomst van het tweevoudig onderzoek aan den ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij het bevoegde kantongerecht. 2. Een tweevoudig onderzoek wordt voorgeschreven, opdat zoowel voor den directeur van het laboratorium zelf als eventueel voor den rechter de deugdelijkheid van het onderzoek te beter vaststa. (Nota van wijziging; Bijl. Hand. 2» Kamer 1919, 62, 7.) — De vraag welk Kantongerecht bevoegd is om de zaak te behandelen, moet worden beantwoord naar den algemeenen regel van ait. 22 van het Wetboek van Strafvordering. (M. v. A.) — Het O. M. werd in zijn vervolging ontvankelijk geacht en de ondeugdelijke toestand der ter verkoop in voorraad zijnde waar bewezen verklaard, hoewel daarvan bij de opsporing der overtreding geen monster was genomen en derhalve geen laboratoriumonderzoek van een monster had plaats gehad. (Rechtb. Rotterdam 11 Mei 1926, N. J. 1926, blz. 719. Zie h o. de noo» onder hot vonnis.) Waar het onderzoek van het melk- monster niet door twee deskundigen ieder afzonderlijk, doch te zamen is onderzocht, heeft — 41 — Art. 24 het onderzoek niet plaats gehad overeenkomstig de bepaling van art. 24, 29 lid der Warenwet 1919 en moet het O. M. in zijne vervolging niet-ontvankelijk worden verklaard. (Kantongerecht Amsterdam 13 Maart 1922, N. J. 1922, blz. 925.) Met vernietiging van dit vonnis werd beklaagde door de Rechtb. vrijgesproken op de volgende overwegingen: „dat deze wijze van onderzoek niet is overeenkomstig het bij de Warenwet in art. 24 bepaalde ; dat de wetgever juist met het oog op een volkomen onpartijdig onderzoek heeft gewenscht, dat de keuring van waren zou geschieden op de in dat art. vermelde w^jze, zoodat, nu deze voorschriften in oasu niet zijn opgevolgd, een proces-verbaal van het resultaat van het door de wet gevorderde tweevoudig onderzoek niet bestaat en het bewijs van het ten laste gelegde niet is geleverd. (Rechtb. Amsterdam 28 Nov. 1922, W. 10966.) — Wanneer het bij het 2e lid van dit artikel bedoelde tweede onderzoek eener waar, welke bij het eerste onderzoek daarvan aanleiding had gegeven tot het uitlokken eener strafvervolging, niet heeft plaats gehad, behoort het O. M. in zijne strafvervolging niet-ontvankelijk te worden verklaard. (Arr. v. d. H. P. van 9 April 1923, N. J. 1923, blz. 943, W. 11069.) — Nu blijkt, dat beide scheikundigen het monster hebben verdeeld en onderzocht, terwijl uit niets blijkt, dat het hoofd van het laboratorium, na kennisneming van het resultaat van het eerste onderzoek het monster heeft doen onderzoeken door een tweeden deskundige, moet het O. M. niet-ontvankelijk worden verklaard. (Kantong. Terneuzen, 12 Oct. 19?3, N. J. 1923, blz. 1243) — Dit artikel schrijft nergens voor, dat het onderzoek van den in dit artikel bedoelden deskundige geheel op dezelfde wijze zou moeten geschieden en geheel dezelfde resultaten zou moeten opgeleverd hebben om het O M. in een strafvervolging ontvankelijk te doen zijn. (Arrest H. R. 16 Febr. 1925, N. J. 1925, blz. 626; W. 11602.) — De vraag, of het onderzoek van het monster aan het hoofd van het laboratorium aanleiding geeft tot het uitlokken van een strafvervolging, betreft een onderwerp van in- — 47 — Art. 81 2. Voor zoover in die gemeenten een keuringsdienst nog niet bestaat, neemt de raad de noodige besluiten voor de instelling van den dienst en biedt de raad de noodige verordeningen en instructies binnen zes maanden na die aanwijzing aan Gedeputeerde Staten of in het geval, voorzien in artikel 8, aan Ons ter goedkeuring aan. Is niet aan dit voorschrift voldaan, dan wordt de gemeenteraad geacht weigerachtig te zijn mede te werken tot de uitvoering van deze wet. De keuringsdienst moet binnen een jaar, nadat de noodige besluiten zijn genomen, gereed zijn om de werkzaamheden aan te vangen. 3. De artikelen 7, 8, 9, 10 en 12 zijn van toepassing. Art. 31. 1. Voor zoover de gemeenten, die Wij hebben aangewezen, een keuringsdienst hebben, biedt de raad de noodige verordeningen en instructies binnen zes maanden na die aanwijzing aan Gedeputeerde Staten of in het geval, voorzien in artikel 8, aan Ons ter goedkeuring aan. Is niet aan dit voorschrift voldaan, dan wordt de gemeenteraad geacht weigerachtig te zijn om mede te werken tot de uitvoering van deze wet. 2. De artikelen 7, 8, 9, 10 en 12 zijn van toepassing. 3. Voor zoover ten gevolge van eene aanwijzing, als bedoeld in het eerste lid, een laboratorium van een gemeentelijken keuringsdienst moet worden uitgebreid of de inrichting daarvan moet worden aangevuld, dragen het Rijk en de gemeente, waar de keuringsdienst is ge.vestigd, ieder de helft van de kosten, mits de uitbreiding of aanvulling ge- Art. 32 — 48 — schiede naar een plan, dat Onze Minister van Arbeid heeft goedgekeurd. 1. De gemeenten en gebieden in het le lid bedoeld, zijn aangewezen bij K. B. van 19 Juli 1920, Stct. 143, zooals dit is gewijzigd. (Bijlagen blz. 58.) Art. 32. 1. De raden van de gemeenten binnen het gebied van een keuringsdienst bieden binnen een termijn, dien Onze Minister van Arbeid. zal bepalen, de noodige verordening of verordeningen op de keuring van waren aan Gedeputeerde Staten of in het geval, voorzien in artikel 8, aan Ons ter goedkeuring aan. Is niet aan dit voorschrift voldaan, dan wordt de gemeenteraad geacht weigerachtig te zijn mede te werken tot de uitvoering van deze wet. 2. De artikelen 7, 8, 9, 10 en 12 zijn van toepassing. Art. 33. Verordeningen op een keuringsdienst, die niet is ingericht overeenkomstig het bepaalde in deze wet, vervallen, behoudens het bepaalde in "artikel 34, met ingang van den dag, dien Wij vast stellen. Ten aanzien van overtredingen, vóór dat tijdstip begaan, blijven nochtans die verordeningen van toepassing. De redactie van dit artikel was aanvankelijk anders, zoodat het artikel alleen op gemeentelijke diensten sloeg. In beginsel moet het artikel ook de provinciale diensten omvatten; daardoor geldt ook het voorbehoud, ten aaDzien van art. 34 gemaakt, mede voor deze diensten. Om dezelfde reden moet ook de dag, waarop eventueel de dienst zal vervallen, nader worden aangewezen, wat taak van de Kroon zal zijn. Ook Op dit punt sloeg de oorspronkelijke lezing op de gemeentelijke diensten. Het worde hier evenwel nadrukkelijk uitgesproken, dat bij dit alles niet de bedoeling voorzit, de — 49 — Art. 34 provinciale diensten uit te sluiten van de toepassing van art. 34. Een tweede zin is aan het artikel toegevoegd, waardoor wordt voorkomen, dat overtredingen van de vervallen verordeningen ongestraft zouden blijven. (M. v. A.) Art. 34. L Wij behouden Ons voor tot wederopzeggens en onder voorwaarden, die Wij noodig achten, toe te staan dat keuringsdiensten, die op 1 Januari 1919 bestonden en die niet zijn ingericht overeenkomstig het bepaalde in deze wet, blijven voortbestaan, mits de keuring van waren voldoe aan de eischen, bij of krachtens deze wet gesteld. Het daartoe strekkend verzoek moet zijn ingediend binnen zes maanden na het in werking treden van dit artikel. Wij behouden Ons voor, bij Onze beschikking te bepalen, dat de helft van de kosten van den dienst door het Rijk zal worden vergoed. 2. Indien Wij gebruik maken van de bevoegdheid, omschreven in het eerste lid, geven Wij bij Onze beschikking nadere voorschriften ter aanwijzing van de personen, behoorende tot een zoodanigen dienst, die belast zijn met het opsporen van overtredingen, bij of krachtens deze wet strafbaar gesteld. De dienovereenkomstig aangewezen personen hebben dezelfde bevoegdheden en verplichtingen als de personen, bedoeld in artikel 18. 3. Op plaatselijke verordeningen en instructies betreffende zoodanigen dienst en op den plaatselijken dienst vinden de bepalingen van deze wet, met uitzondering van artikel 33, overeenkomstige toepassing. Art. 35 — 50 — 1. flet genot van de Rijksbijdrage is in het eerste lid niet voor alle gevallen in het vooruitzicht gesteld, omdat bet billijk kan zijn dat een gemeente ten volle de kosten draagt van de voldoening aan particuliere verlangens, die noodelooze uitgave vordert. (M. v. T.) 3. In het derde lid is alleen van plaatselijke verordeningen en instructies sprake, omdat het ontwerp alleen zoodanige verordeningen en instructies kent. Op provinciale verordeningen en instructies kunnen bepalingen van het ontwerp niet van toepassing worden verklaard. Voorbehoud van goedkeuring door de Kroon en andere voorschriften zullen te haren opzichte moeten worden opgenomen onder de voorwaarden, te stellen krachtens het eerste lid van dit artikel. (M. v. A.) Bij K. B. van 20 Mei 1921, S. 731, zijn de voorwaarden aangegeven, waaronder de bestendiging van de provinciale keuringsdiensten van Groningen, Friesland en Drenthe is toegestaan. (Bijlagen, blz. 82.) Art. 35. Wij behouden Ons voor, in het belang van een goede keuring van naren en onder de voorwaarden die Wij woodig achten, toe te staan, dat voor een bepaald gebied een keuringsdienst door het bestuur der provincie wordt gevestigd. Het verzoek daartoe moet, mede met «pgave van het gebied waarbinnen de dienst gewenscht wordt, binnen een jaar na de afkondiging dezer wet, bij Ons zijn ingediend. Wanneer Wij de vestiging van een keuringsdienst door de provincie voor een bepaald gebied hebben toegestaan, is voor zooveel dat gebied betreft, het bepaalde in de artikelen 5, 30, 2de lid, en 31 niet van toepassing, rust de taak in art. 6, 3de lid, aan Burgemeester en Wethouders der gemeente opgedragen op Gedeputeerde Staten, worden de kosten bedoeld in art. 13, lid 2, voor de — 51 — Art. 86 helft gedragen door het Rijk en voor de helft door de provincie en vindt het tweede lid van artikel 34 overeenkomstige toepassing. Bij de behandeling van dit bij amendement ingelasehte artikel verklaarde de Minister, dat de Kroon alleen gebruik zou maken van de daarbij verkregen bevoegdheid in het belang van een goede keuring van waren, b.v. voor die streken, waarvoor het bij de uitvoering van de wet zou blijken, dat men ten gevolge van de eigenaardige groepeering van de bewoners of om een andere reden moeilijk zou kunnen komen tot een gemeentelijken keuringsdienst volgens deze wet. Slotbepalingen. Art. 36. Wij stellen vast, op welk tijdstip of op welke tijdstippen onderscheidenlijk de bepalingen van deze wet in werking treden. Dat tijdstip of die tijdstippen kunnen verschillend zijn voor verschillende deelen des lands. De inwerkingtreding is bepaald bij besluit van : 10 April 1920, S. 174, van de artt. 30, 31, 32, 33, 34 en 35; 20 Juli 1920, S. 616, van art. 17 ; 8 Febr. 1921, S. 54, var art. 13; 17 Mei 1921, S. 673, van de artt. 1, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 16, 3e lid, 18, 19, 27, 28 en 29. Van de overige artikelen der Wet is de inwerkingtreding voor de verschillende keuringegebieden bepaald bij besluit van : 18 Juni 1921, S. 805, voor de keuringsgebieden Dordrecht en Drenthe; 5 Juli 1921, S. 847, voor Utreoht en 's-Hertogenbosch; 3 Sept. 1921, S. 1044, voor Arnhem en Enschedé; 5 Oetober 1921, S. 1111, voor Nijmegen; 8 Oetober 1921, S. 1116, voor 's-Gravenbage ; ?6 Oetober 1921, S. 1146, voor Leiden; 1 Nov. 1921, S. 1155, voor Botterdam ; 8 Nov. 1921, S. 1160, voor Friesland; 11 Nov. 1921, S. 1168, voor Amsterdam ; 11 Nov. 1921, S. 1169, voor Goes; 23 Dec. 1921, S. 1372, voor Zwolle, Zutphen en Haarlem; 21 Jan. Art. 37 — 52 — 1922, S. 27, voor Alkmaar, Eindhoven en Maastricht; 27 Febr. 1922, S. 90, voor Groningen ; 1 Juni 1922, S. 237, voor Breda. Art. 37. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel van Warenwet, met vermelding van den jaargang en het nummer van het Staatsblad, waarin zij is geplaatst. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's-Gravenhage, den 19den September 1919. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalbebse. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van IJsSELSTELW. (Uitgeg. 2 Oct. 1919.) — 68 — B IJ L A G E N. Besluit van den \Zden Maart 1920, n°. 45 (Stct. van 18 Maart 1920, n°. 2055), tot uitvoering van artikel 17 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581). Wij WILHELMINA, hnz. Op de voordracht van Onze Ministers van Arbeid en van Landbouw, Nijverheid en Handel, van 2 Maart 1920, La. A, af deeling Volksgezondheid, en van 12 Maart 1920, n. 2624, af deeling Handel; Gelet op art. 17 der Warenwet (Staatsblad i y i y, nu. ooi); Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: Art. 1. 1. De Commissie bedoeld in art. 17 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581), heeft haar zetel in de gemeente die Onze Minister van Arbeid aanwijst. 2. De Commissie bestaat uit ten hoogste twintig leden. Aan de Commissie kunnen door Ons buitengewone leden worden toegevoegd. 3. Uit de leden wordt door Ons behalve een voorzitter ook een plaatsvervangend voorzitter aangewezen. Wij behouden Ons voor, uit de leden een secretaris aan te wijzen of aan de Commissie een secretaris toe te voegen. 2. 1. De gewone leden der Commissie hebben recht van toegang tot alle vergaderingen der Commissie en hebben daarin recht tot deelneming aan de beraadslagingen en tot medewerking tot het nemen van beslissingen. 2. De buitengewone leden hebben deze rechten alleen met betrekking tot de vergaderingen waarin en voor zoover daarin onderwerpen aan de orde zijn, die hun meer in het bijzonder aangaan. De voorzitter bepaalt welke buitengewone leden tot eenige vergadering zullen worden opgeroepen en met betrekking tot welke onderwerpen zij daarin aan de beraadslagingen — 64 — en het nemen van beslissingen kunnen deelnemen. 3. De Commissie dient Onzen Minister van Arbeid op verzoek van raad over ontwerpen van algemeene maatregelen van bestuur, te nemen krachtens een der artikelen 14, 15, 16 en 23, derde lid, van de Warenwet. 4. 1. De leden en de buitengewone leden van de Commissie treden om de vijf jaar af en zijn aanstonds weder benoembaar. 2. Hij, die tot lid of buitengewoon lid is benoemd, ter vervulling van een tussohentijds opengevallen plaats, treedt af op het tijdstip waarop degeen in wiens plaats hij is benoemd, moest aftreden. 6. 1. De Commissie vergadert zoo dikwijls dit door den voorzitter wordt noodig geoordeeld, zoomede wanneer ten minste twee leden of buitengewone leden hem met opgave van redenen mededeelen, dat zij het houden van een vergadering noodig achten. 2. • De voorzitter bepaalt den tijd en de plaats van de vergadering. 3. In een vergadering mogen geen besluiten worden genomen zoo niet ten minste de helft der leden aanwezig is. 4. Alle besluiten over zaken worden bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen beslist de stem van den voorzitter; in dit geval wordt in het advies van de Commissie van bedoelde omstandigheid melding gemaakt. 6. 1. De Commissie is bevoegd, zoo noodig, deskundigen in haar vergadering te hooren. 2. De voorzitter kan aan een of meer der leden en der buitengewone leden de voorbereiding van bepaalde werkzaamheden binnen een bepaalden termijn opdragen. De aldus aangewezen leden mogen zich zonder verlof van den voorzitter aan die opdracht niet onttrekken. 7. De Commissie stelt onder goedkeuring van Onzen Minister van Arbeid tot nadere regeling harer werkzaamheden een reglement van orde vast, zoomede een instructie voor haar secretaris. 8. 1. Ter zake van bijzondere werkzaamheden kan Onze Minister van Arbeid aan de leden en de buitengewone leden van de Commissie een toelage toekennen. — 50 — Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: I. Een keuringsdienst moet gevestigd zijn in de gemeenten 's-Hertogenbosch, Eindhoven, Breda, Arnhem, Nijmegen, Zutphen, 's-Gravenhage, Rotterdam, Leiden, Dordrecht, Amsterdam, Haarlem, Alkmaar, Goes, Utrecht, Zwolle, Enschedé, Maastricht. II. Iedere keuringsdienst omvat het hierna beschreven gebied. 1. Het gebied van 's-Hertogenbosch, de gemeenten : o. in de provincie Noordbrabant: Alem c. a., Andel (Op en Neer), Baardwijk, Berghem, Berkel, Berlicum, Besoijen, Bokhoven, Boxtel, Capelle, Cromvoirt, Deursen c.a., Dieden c. a., Dinther, Drongelen, Drunen, den Dungen, Empel ca., Engelen, Esch, Geffen, Genderen, Giessen, Goirle, Haaren, Hedikhuizen, Heesch, Heeswijk, Helvoirt, Herpen, Herpt, 's-Hertogenbosch, Heusden, Huisseling c. a., Lith, Lithoijen, Loon op Zand, Meeuwen, Megen c. a., St. Michielsgestel, Moergestel, Nieuwkuyk, Nistelrode, Nuland, Oisterwijk, Oss, Oud-Heusden, Oijen c. a., Ravesteyn, Reek, Rosmalen, Schayk, Schijndel, Sprang, Tilburg, Uden, Udenhout, Veen, Vlijmen, Vrijhoeve-Capelle, Vught, Waalwijk, Wijk c. a., Zeeland; b. in de provincie Gelderland : Ammerzoden, Brakel, Driel, Gameren, Hedel, Hurwenen Kerkwijk, Nederhemert, Poederoijen, Rossum, Zaltbommel, Zuilichem. 2. Het gebied van Eindhoven, de gemeenten: o. in de provincie Noordbrabant : Aalst, Aarle Rikstel, Asten, Bakel c. a., Beek en Donk, Bergeyk, Best, Bladel ca., Boekei, Borkel c. a., Budel, Deurne c. a., Diessen, Dommelen, Duizel c. a., Eersel, Eindhoven, Erp, Geldrop, Gemert, Heeze, Helmond, Hilvarenbeek, Hoogeloon, Leende, Liempde, Lier op, Lieshout, Luykgestel, Maarheeze, Hooge en Lage Mierde, Mierlo, Nunen o. a., St. Oedenrode, Oerle, Oirschot, Oost West en Middelbeers, Reusel, Riethoven, Soerendonk o. a., Someren, Son o. a., Stiphout, Valkenswaard, Veghel, Veldhoven o. a., Vessem c. a., Vlierden, Waalre, Westerhoven, Zeelst, Zesgehuchten; 6. in de provincie Limburg: — 60 — Arcen en Velden, Broekhuizen, Grubbenvorst, Helden, Horst, Maasbree, Meerlo, Meijel, Sevenum, Tegelen,. Venlo, Venray, Wanssum. 3. Het gebied van Breda, de gemeenten: Almkerk, Alphen o. a., Baarle-Nassau, Bergen op Zoom, Breda, Chaam, Dinteloord c. a., Dongen, Dussen, Etten c. a., Fijnaart c. a., Geertruidenberg, Gilze o. a., Ginneken e. a., 's-Gravenmoer, Halsteren, Hoeve, Hooge en Lage Zwaluwe, Huybergen, Madé c. a., Klundert, Nieuw Vossemeer, Oosterhout, Ossendreeht, Oudenbosch, Oud en Nieuw Gastel, Princenhage, Putte, Eaamsdonk, Roosendaal c. a., Rosbergen, Rijswijk, Rucphen c. a., Standaardbuiten, Steenbergen c. a., Terheyden, Teteringen, Waspik, de Werken en Sleeuwijk, Werkendam, Willemstad, Woensdrecht, Wotodrichem, Wouw, Zevenbergen, Zundert. 4. Het gebied van Arnhem, de gemeenten : Aalten, Angerlo, Arnhem, Bemmel, Bergh, Didam, Dinxperlo, Doesburg, Doetinohem, Doorwerth, Duiven, Ede, Eist, Gendringen, Gent, Herwen en Aerdt, Heteren, Huissen, Hummelo, Pannerden, Renkum, Rheden, Rozendaal, Wageningen, Wehl, Westervoort. Wisch, Zevenaar. 5. Het gebied van Nijmegen, de gemeenten : o. in de provinoie Gelderland: Appeltern, Balgoy, Batenburg, Beesd, Borgharen, Beuningen, Beusiohem, Buren, Buurmalsen, Culenborg, Deil, Dodewaard, Dreumel, Druten, Eohteld, Est en Opijnen, Ewijk, Geldermalsen, Groesbeek, Haaften, Heerewaarden, Hemmen, Herwijnen, Heumen, Horssen, Kesteren, Lienden, Maurik, Millingen, Nijmegen, Ophemert, Overasselt.Bel.Ubbergen, Valburg, Varik, Vuren, Waardenburg, Wadenorjen, Wamel, Wijohen, IJzendoorn, Zoelen; 6. in de provincie Noordbrabant: Beers, Beugen c. a., Boxmeer, Cuyk c. a., Escharen, Gassel, Grave, Haps, Linden, Maashees c. a., MUI, Oeffeit, Oploo c. a., Sambeek, Velp, Vierlingsbeek, Wanroy; c. in de provincie Limburg : Bergen, Gennep, Mook o. a., Ottereum. 6. Het gebied van Zutphen, de gemeenten : Apeldoorn, Bathmen, Borculo, Brummen, Deventer, Diepenveen, Eibergen, Epe, Gorssel, — 61 — Groenlo, Heerde, Hengelo, Laren, Lichtenvoorde, Lochem, Neede, Olst, Ruurlo, Steenderen, Voorst, Vorden, Warnsveld, Winterswijk, Zelhem en Zutphen. 7. Het gebied van 's-Gravenhage, de genieenten : Berkenwoude, Bleiswijk, Delft, Gouda, Gouderak, 's-Gravenhage, 's-Gravenzande, Haastrecht, Hekendorp, Hof van Delft, de Lier, Loosduinen, Maasland, Maassluis, Moerkapelle, Monster, Moordrecht, Naaldwijk, Nootdorp, Oudewater, Pijnacker, Reeuwijk, Rijswijk, Schipluiden, Stolwijk, Stompwijk, Veur, Vlist, Voorburg, Vrijenban, Waddinxveen, Wassenaar, Wateringen, Zegwaart, Zevenhuizen, Zoetermeer. 8. Het gebied van Rotterdam, de gemeenten : Abbenbroeck, Ammerstol, Barendrecht, Bergambacht, Berkel c. a., Bergschenhoek, Brielle, Capelle a/d IJssel, Geervliet, Heenvliet, Hekelingen, Hellevoetsluis, Nieuw-Helvoet, Hillegersberg, Hoogvliet, Kethel, Krimpen a/d Lek, Krimpen a/d IJssel, Lekkerkerk, Niéuwenhoorn, Nieuwerkerk a/d IJssel, Nieuwland, Oostvoorne, Oudenhoorn, Ouderkerk a/d IJssel, Overschie, Pernis, Poortugaal, Rhoon, Ridderkerk, Rockanje, Rotterdam, Rozenburg, Schiebroek, Schiedam, Schoonhoven, Spijkenisse, Vierpolders, Vlaardingen, Vlaardinger Ambaeht, IJsselmonde, Zuidland, Zwartewaal. 9. Het gebied van Leiden, de gemeenten : Alkemade, Alphen a/d Rijn, Barwoutswaar- der, Benthuizen, Bodegraven, Boskoop, Hazerswoude, Hillegom, Katwijk, Koudekerk, Lange Ruige Weide, Leiden, Leiderdorp, Leimuiden, Lisse, Nieuwkoop, Nieuwveen, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Papekop, Rietveld, Rijnsaterwoude, Rijnsburg, Sassenheim, Ter Aar, Valkenburg, Voorhout, Voorschoten, Waarder, Warmond, Woerden, Woubrugge, Zevenhoven, Zoeterwoude, Zwammerdam. 10. Het gebied van Dordrecht, de gemeenten : Alblas (Oud), Alblasserdam, Ameide, Arkel, Asperen, Beijerland (Nieuw), Beijerland (Oud), Beijerland (Zuid), Bleskensgraaf, den Bommel, Brandwijk, Dirksland, Dordrecht, Dubbeldam, Everdingen, Giessendam, Giessen-Nieuwkerk, Goedereede, Gorinchem, Goudriaan, Goudswaard, 's-Gravendeel, Groot Ammers, Hage- — 62 — stein, Hardinxveld, Heerjansdam, Hoi- en Boeicop, Heinenoord, Hendrik Ido Ambacht, Herkingen, Heukelum, Hoog Blokland, Hoornaar, Kedichem, Klaaswaal, Langerak, Leerbroek, Leerdam, Lekkerland (Nieuw), Lexmond, Maasdam, Meerkerk, Melissant, Middelharnis, Molenaarsgraaf, Mijnsheerenland 15, 3e lid, 18, 19, 27, 28 en 29 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581), alsmede Ons besluit van 5 Augustus 1920 (Staatsblad n°. 685) treden in werking: a. voor de gemeenten, welke krachtens Ons besluit van 19 Juli 1920, n°. 33, zooals dit besluit sedert is gewijzigd, behooren tot de keuringsgebieden der gemeenten 's-Qravenhage, Leiden, Dordrecht, Utrecht, Arnhem en Enschede op 1 Juni 1921 ; 6. voor alle overige gemeenten op 1 Juli 1921 ; echter met dien verstande, dat artikel 6, 2e lid in verband met het bepaalde bij artikel 32, le lid der wet voor iedere gemeente wordt geacht in werking te zijn getreden op het tijdstip, waarop de verordening, bedoeld in artikel 32, le lid, der wet door den gemeenteraad is vastgesteld. 2. In de gemeenten, waar bij verordening eischen zijn gesteld, waaraan de waren melk en brood moeten voldoen, kunnen de desbetreffende voorschriften worden gehandhaafd tot bij algemeenen maatregel van bestuur, krachtens artikel 15, le lid, der wet eischen betreffende die waren zullen zijn gesteld. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat voorzoover de artikelen 1 en 2 betreft, in het Staatsblad zal worden geplaatst. Het Loo, den 17den Mei 1921. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalberse. (Uitgeg. 31 Mei 1921.) Besluit van den 2Qsten Mei 1921, S. 731, strekkende tot uitvoering van artikel 34 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581), zooals dit is gewijzigd bij besluit van den 13den Juni 1925, n°. 9. Wij WILHELMINA, enz. — 83 — Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 13 Mei 1921, n°. 829 D, afdeeling Volksgezondheid; Gelet op het bepaalde bij artikel 34 van de Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 681); Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen: Art. 1. In dit besluit wordt verstaan onder : o. „Onze Minister", de Minister van Arbeid ; 6. „de wet", de Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); e. „kringgemeenten", de gemeenten, binnen het gebied van den provincialen keuringsdienst gelegen. 2. De op 1 Januari 1919 in de provinciën Groningen, Friesland en Drenthe bestaande provinciale keuringsdiensten voor waren en andere artikelen blijven na het in werking treden der wet bestendigd onder de navolgende voorwaarden: 1°. De keuringsdiensten strekken zioh uit over alle gemeenten in de provincie gelegen en bovendien over die gemeenten buiten de provincie, welke ingevolge de indeeling van het Rijk in keuringsgebieden daartoe zullen werden aangewezen; II0. De artikelen 4 en 6, 3de lid der wet vinden overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat Gedeputeerde Staten, wat betreft artikel 6, 3de lid, in de plaats treden van burgemeester en wethouders der gemeente, waar de keuringsdienst is gevestigd; rn°. Provinciale Staten stellen de noodige verordeningen op den keuringsdienst en Gedeputeerde Staten de noodige instructies voor het personeel van den dienst vast voor zoover de bestaande verordeningen en instructies niet overeenstemmen met de wet. Overigens worden de maatregelen getroffen welke noodig zijn, opdat de keuringsdienst voldoe aan de vereischten in artikel 4 der wet gesteld. De instructies, alsmede alle besluiten tot intrekking, wijziging of aanvulling van instructies betreffende het aan den dienst verbonden personeel, zijn onderworpen aan de goedkeuring van Onzen Minister ; IV0. De noodige verordeningen en instructies betreffende den keuringsdienst worden vóór 1 Augustus 1921 aan Ons, respectievelijk aan — 84 — Onzen Minister ter goedkeuring aangeboden; V°. Aoht Onze Minister, den betrokken inspecteur van de Volksgezondheid gehoord, op eenig punt den dienst niet voldoende, dan moet het bestuur der provinoie ten genoegen van Onzen Minister daarin voorzien. 8. Van het personeel, behoorende tot den keuringsdienst, zijn met het opsporen van overtredingen bij of krachtens de wet strafbaar gesteld, belast het hoofd van het laboratorium en verder die ambtenaren van den dienst, die Gedeputeerde Staten aanwijzen. 4. Ten aanzien van de verdeeling van de jaarlijksche kosten van den keuringsdienst vindt artikel 13, 1ste lid der wet overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat in de jaarlijksche kosten niet behoeft te worden bijgedragen door de provincie. De voorwaarden, welke krachtens dat artikel zijn gesteld bij Ons besluit van 18 Maart 1921 (Staatsblad n°. 692), alsmede de voorschriften, daarin gegeven voor de begrooting van de kosten van den dienst, de verdeeling daarvan over en de voldoening door de gemeenten, zijn van toepassing ten aanzien van den provincialen keuringsdienst, behoudens het volgende:, A. Artikel 2, 1°. tot en met 4°. wordt gelezen als volgt: 1°. Het financieel en administratief beheer van den dienst wordt gevoerd naar regelen door Gedeputeerde Staten, onder Onze goedkeuring, te stellen; 2°. de dienst werkt zonder onderscheid van gemeenten of personen ter uitvoering van de wet en van de kraohtens de wet gegeven voorschriften ; 30. de dienst moet staan onder leiding van een directeur-scheikundige. Aan den dienst moeten zijn verbonden: a. twee of meer scheikundigen, die èene wetenschappelijke opleiding hebben genoten. Bovendien moet, tenzij Wjj aan Gedeputeerde Staten ontheffing van deze verplichting verleenen, de dienst de beschikking hebben over één of meer veeartsen (die geen particuliere praktijk uitoefenen) en wel, hetzij uitsluitend ten eigen behoeve, hetzij gezamenlijk met een anderen dienst; 6. een voldoend aantal keurmeesters. — 85 — Onze Minister kan nadere voorschriften geven met betrekking tot de bevoegdheid om als keurmeester op te treden; 4°. aan de goedkeuring van Onzen Minister zijn onderworpen: o. de algemeene organisatie van den dienst; 6. het koopen, huren of stichten van gebouwen voor den dienst, benevens alle verbouwingen of uitbreidingen van tot den dienst behoorende gebouwen, alsmede het koopen, in erfpacht of opstal nemen van den voor de stichting der dienstgebouwen benoodigden grond, onderscheidenlijk de aanwijzing van reeds aan de provincie krachtens eenig zakelijk recht toebehoorende grond en de ter zake voorgenomen overeenkomsten; c. de benoeming van den direoteur-soheikundige, welke, evenals die van den scheikundige en den veearts, geschiedt door de „Provinciale Staten" ; d. de benoeming van personeel na 1 Juli 1925.1 B. In artikel 2, 5°., wordt in het 1ste lid in plaats van : „De Raad der centrale gemeente draagt zorg" gelezen: „Gedeputeerde Staten dragen zorg". Het 3de lid wordt gelezen als volgt: „Provinciale Staten stellen onder Onze goedkeuring bepalingen vast betreffende het toekennen van wachtgeld aan personeel, dat op grond van de voorgaande bepaling uit den provincialen dienst is ontslagen." C. In artikel 2, 7°., wordt in plaats van: „Het Bestuur van de oentrale gemeente is gehouden" gelezen : „Gedeputeerde Staten zjjn gehouden.". D. Artikel 2, 8°., wordt gelezen als volgt: „Gedeputeerde Staten zijn gehouden de gebouwen en goederen, tot den keuringsdienst behoorende, behoorbjk te onderhouden en zorg te dragen, dat de dienst naar behooren blijft werken. De gebouwen, voor zoover eigendom der provincie, en de goederen moeten ten genoegen van. Onzen Minister worden verzekerd tegen brandschade." E. Artikel 2, 10°., wordt gelezen als volgt: 1 Ingevoegd bij K. B. van 13 Juni 1925, S. 731. — 86 — „Jaarlijks zenden Gedeputeerde Staten, zoo' dra zij de raming van de ontvangsten en uit" gaven van den keuringsdienst voor het volgend dienstjaar en de voorloopige vaststelling van die ontvangsten en uitgaven over het afgeloopen dienstjaar gereed hebben, een afschrift van de desbetreffende stukken, vergezeld van de noodige toelichting, ter goedkeuring respectievelijk vaststelling aan Onzen Minister. Tegelijker tijd zenden Gedeputeerde Staten een afschrift der bovenbedoelde stukken, alsmede een afschrift van de daarbij behoorende toelichting, aan de besturen van ieder der kringgemeenten. De besturen der kringgemeenten kunnen binnen 3 weken na ontvangst van de genoemde stukken hun bezwaren daartegen aan Onzen Minister kenbaar maken. ■ Het hierboven bepaalde vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van aanvullende ramingen ten behoeve van den keuringsdienst." F. In artikel 2, onder 11°., wordt in plaats van de woorden : „zendt het bestuur van de centrale gemeente" gelezen: „zenden Gedeputeerde Staten" ; de woorden: „aan Gedeputeerde Staten" alsmede de komma vóór deze woorden vervallen. Onder 11°. a en c vervallen de woorden : „in de centrale gemeenten en", alsmede de komma vóór deze woorden. G. Artikel 2, onder 12°., wordt gelezen als volgt: „Gedeputeerde Staten dragen zorg, dat van alle diensten, door den keuringsdienst ten behoeve van de provinoie, van een kringgemèente of van particulieren, die ingezetenen zijn van do provincie, bewezen, voor zoover deze diensten buiten verband staan met de uitvoering van de bepalingen kraohtens de wet gegeven, afzonderlijke aanteekening wordt gehouden en dat afzonderlijk boek wordt gehouden van alle vergoedingen deswege genoten. Bedoelde vergoedingen zijn verschuldigd volgens een bijzonder tarie*, dat het bestuur der provinoie met inachtneming van de artikelen 126sexies, 12ëdecies en I26undecies der Provinciale wet vaststelt. Indien naar het oordeel van Onzen Minister door het verleenen van bijzondere diensten als bovenbedoeld de keuringsdienst te zeer aan zijne bestemming wordt onttrokken, is Onze Minister bevoegd te bepalen, dat het verleenen van bedoelde diensten telkens voora* aan zijne goedkeuring moet worden onderworpen." H. In artikel 3, Iste lid, wordt in plaats van „het bestuur der centrale gemeente" gelezen : „Gedeputeerde Staten" en in plaats van „door Gedeputeerde Staten", wordt gelezen „door Ons". In het vierde lid wordt in plaats van „de centrale gemeente" gelezen „de provincie". I. In artikel 4, onder a, 14°. en 16°., wordt in plaats van „centrale gemeente" gelezen „provincie", onder 6 wordt in plaats van de woorden „van de bijdrage der centrale gemeenten en der kringgemeenten" gelezen : „van de bijdragen der kringgemeenten en eventueel van de provincie". J. In artikel 5, onder 6, eerste alinea, wordt telkens in plaats van „de gemeente" gelezen „de provincie" ; in de tweede alinea wordt in plaats van „burgemeester en wethouders der centrale gemeente" gelezen „Onzen Commissaris in de provincie", en in plaats van „Onzen Commissaris in de provincie, waarin de centrale gemeente is gelegen" wordt gelezen „de beide anderen"; onder d wordt in plaats van „de gemeente" gelezen „de provincie". ' K. Artikel 6 wordt gelezen als volgt: „Voor de vaststelling van de bijdrage uit 's Rijks kas in de jaarlijksche kosten van den dienst als bedoeld in artikel 13, eerste lid der wet worden bedoelde kosten, geraamd overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 na a'trek van de ter zake van den dienst geraamde baten, met uitzondering van de bijdragen der kringgemeenten en eventueel van de provincie, gedeeld door twee; van de aldus verkregen uitkomst wordt afgetrokken de rente en afschrijving van de helft der kosten van oprichting en eerste inrichting, respectievelijk van verbouwing of uitbreiding, indien het Rijk in deze kosten voor de helft heeft bijgedragen." L. Artikel 7, lste lid wordt gelezen als volgt: „Onverwijld nadat Onze Minister de raming van ontvangsten en uitgaven van den dienst voor het volgend dienstjaar (daaronder begre pen mogelijke aanvullingsramingen) heeft goed- — 88 — gekeurd, geven Gedeputeerde Staten am de besturen der kringgemeenten kennis van he* bedrag, dat als bijdrage in de kosten van den keuringsdienst voor het volgend dienstjaar ten laste van elke gemeente komt, zulks onder overlegging aan de besturen der kringgemeenten van een afschrift van bovenbedoelde goedgekeurde raming, voor het geval deze afwijkt van de oorspronkelijk aan de besturen der kringgemeenten in afschrift toegezondene." Het tweede lid vervalt. M. Artikel 8, 2de lid wordt gelezen als volgt: „Bg verschil van meening over het bedrag der door ieder der kringgemeenten verschuldigde bijdrage tusschen Gedeputeerde Staten en één of meer der kringgemeenten, kunnen de besturen dier kringgemeenten binnen twee dagen na de ontvangst der kennisgeving, bedoeld in artikel 7, tegen de beschikking van Gedeputeerde Staten bij Ons in beroep komen." Het derde lid wordt gelezen als volgt: „Onze beslissing wordt in afschrift aan Gedeputeerde Staten en aan de besturen der betrokken kringgemeenten medegedeeld." N. Artikel 10 wordt gelezen als volgt: „Blijkt na de vaststelling van de ontvangsten en uitgaven van den keuringsdienst over het afgeloopen dienstjaar door Onzen Minister, dat de uitgaven over dit jaar na aftrek der ontvangsten lager zijn geweest dan de raming, dan zullen Gedeputeerde Staten onverwijld aan Onzen Minister en aan de besturen der kringgemeenten kennis geven welk bedrag het Rijk en elk dier gemeenten over het voorafgaande jaar te veel betaald heeft. Dit bedrag wordt in mindering gebracht van de eerstvolgende jaarlijksche storting of stortingen." O. In artikel 11 wordt in plaats van „oentrale gemeente" telkens gelezen „provincie". 5. In de kosten van verbouwing of uitbreiding van laboratoria van den keuringsdienst daaronder begrepen de kosten van aanvulling der inrichting, welke uitsluitend het gevolg zijn van het inwerking treden der wet, wordt door het Rijk voor de helft bijgedragen, mits dje verbouwing of uitbreiding geschiede naar een plan, dat Onze Mirister heeft goedgekeurd. De provincie draagt de andere helft van de kosten. — 89 — 6. Ons besluit van 2 November 1920 n°. 97 wordt ingetrokken. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering Vv n dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. Het Loo, den 20sten Mei 1921. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalbekse. (Uitgeg. 7 Juni 1921.) Besluit van den I3den Augustus 1921, 8» 1024, tot uitvoering van artikel 20, 2e lid der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581). Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onze Ministers van Arbeid en van Landbouw, Nij verheid en Handel, van 12 Mei 1921, n°. 926 D, afdeeling Volksgezondheid en van 22 Juni 1921, n°. 8209, afdeeling Handel; Gelet op artikel 20, 2* lid der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Gezien het advies van de Commissie, bedoeld bij artikel 17 dier wet; Den Raad van State gehoord (advies van 12 Juli 1921, n. 22); Gezien het nader rapport van Onze Ministers van Arbeid en van Landbouw, Nijverheid en Handel van 26 Juli 1921, n°. 1497 D, afdeeling Volksgezondheid en 4 Augustus 1921, n°. 12632, afdeeling Handel; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: Eenig artikel. Met betrekking tot het nemen van monsters van andere artikelen, die voor den handel bestemd of in den handel gebracht zijn, vinden de bepalingen, vastgesteld bij of krachtens de artikelen 21—26 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581) overeenkomstige toepassing, echter met dien verstande, dat in plaats van den laatsten zin van het eerste lid van artikel 23 der wet de volgende bepaling geldt: „Het monster wordt in dit laboratorium of in andere door Onze Ministers van Arbeid en van Landbouw, Nijverheid en Handel daarvoor aan te — 90 — wijzen laboratoria zoo spoedig mogelijk onderzocht". 1 Onze Ministers van Arbeid en van Landbouw, Nijverheid en Handel zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en in afschrift zal worden gezonden aan den Baad van State. S.S. „Merope", Noorwegen, den 13den Augustus 1921. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalberse. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van ijsselsteijn. (Uitgeg. 23 Sept. 1921.) Besluit van den Oden Maart 1922, S. 109, houdende vaststelling van aanduidingen op grond van artikel 14 der Warenwet (Staatsblad n°. 581 van 1919) ten aanzien van papier, zooals dat is gewijzigd bij besluit van 4 Aug. 1923, S. 391. Wh WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onze Ministers van Arbeid van 28 Januari 1922, n°. 50 D, afdeeling Volksgezondheid, en van Landbouw, Nijverheid en Handel van 24 Januari 1922, n°. 779, afdeeling Handel; Gezien artikel 14 der Warenwet (Staatsblad n°. 581 van 1919) ; Den Raad van State gehoord (advies van 21 Februari 1922, n°. 33); Gelet op het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van 2 Maart 1922, n°. 103 D, afdeeling Volksgezondheid en van 6 Maart 1922, n°. 2883, afdeeling Handel; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen : Art. 1. 1. De hoe veelheidsaanduiding riem, zonder nadere omschrijving, mag in den papierhandel uitsluitend gebezigd worden voor eene hoeveelheid van 500 vellen; de hoeveelheidsaanduiding boek uitsluitend voor eene hoeveelheid van 25 vellen. 2. De hoeveelheidsaanduidingen riem en .:1 Zie . voor het onderzoek van papier de Beschikking van den Minister van Arbeid van 14 Mei 1923, Stct. n°. 93. (Bijlagen, blz. 107.) — 91 — boek moeten met de omschrijving van het aantal vellen gebezigd worden, indien dat aantal afwijkt van de in het vorige lid voor elk dier aanduidingen aangegeven hoeveelheid. 2. De aanduidingen der in Bijlage I van dit besluit voorkomende papierformaten mogen in den handel uitsluitend gebezigd worden, indien die formaten zijn van de daarbij aangegeven afmeting. 3. 1. De aanduiding Standaard-Papier, al of niet met eene der tusschenvoegingen : schrijf, druk, enveloppen, teeken, vloei, pak, karton, kopieer, of doorslag en al of niet gevolgd door cijfers en (of) letters, die de soort aanduiden, mag in den handel uitsluitend gebezigd worden voor papiersoorten, welke voldoen aan de eischen, in Bijlage II van dit besluit voor elk dier soorten omschreven. 2. De aanduiding normaal-papier, al of niet met de tussehenvoeging schrijf, mag in den handel uitsluitend gebezigd worden voor schrijfpapiersoorten, die voldoen aan de eischen, omschreven in Bijlage II van dit besluit onder Schrijfpapier, sub 1, 2 en 3. 4. 1. De aanduiding, in het tweede lid van artikel 3 bedoeld, moet in het papier zelf zijn aangebracht als een daarin op vorm, zeeftafel of rondzeef gevormd watermerk, vermeldende het woord normaal, gevolgd door een der cijfers 1, 2 of 3, naar gelang het papier voldoet aan de eischen, omschreven in Bijlage II van dit besluit onder Schrijfpapier, sub 1, 2 of 3, en tevens vermeldende den naam van den in Nederland gevestigden fabrikant of leverancier. 2. Het geheele watermerk moet ten minste éénmaal volledig voorkomen in elk vel ter grootte van 34% bij 44 c.M. 3. In plaats van den naam van den verantwoordelijken fabrikant of leverancier is het geoorloofd eene afkorting daarvan te gebruiken, mits deze afkorting geene aanleiding tot verwarring kan geven. 4. Het watermerk moet, alvorens het daarvan voorziene papier in den handel wordt gebracht, zijn ingeschreven in een openbaar register, dat wordt ingericht en gehouden door den Rijksvoorlichtingsdienst ten behoeve van den vezelhandel en de vezelnijverheid, volgens — 92 — door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel te stellen regelen.1 5. 1. Papier, onverschillig van welke samenstelling, mag niet dan met Onze toestemming worden aangeduid door afkortingen, samenstellingen of geringe afwijkingen der woorden Standaard en/of Normaal. 2. Op andere soorten papier dan Normaalpapier mag zonder Onze toestemming het in artikel 4, eerste lid, bedoelde watermerk normaal, hetzij alleen, hetzij in afkortingen of samenstellingen, hetzij met geringe afwijkingen, niet worden aangebracht, evenmin als watermerken, die de samenstelling van het papier aanduiden. 3. Van elke door Ons krachtens lid 2 van dit artikel verleende toestemming wordt aanteekening gehouden in het in het vierde lid van het vorig artikel bedoelde register. Sa. De bepalingen van dit besluit zijn niet toepasselijk op papier, dat kennelijk en uitsluitend voor uitvoer naar het buitenland bestemd is, echter met dien verstande, dat de aanduidingen Normaal en Standaard alsmede aanduidingen, die in het buitenland den indruk zouden kunnen wekken van dezelfde als die Nederlandsche aanduidingen te zijn, slechts mogen gebezigd worden voor papier, dat aan de daarvoor hier te lande geldende eischen voldoet. 6. 1. Overtreding van een der bepalingen van dit besluit wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste 6 maanden of geldboete van ten hoogste tweeduizend gulden. 2. De goederen, met. betrekking tot welke de overtreding is begaan, kunnen worden verbeurd verklaard. 7. Voor de beoordeeling of voldaan is of wordt aan de eischen in dit besluit gesteld, moet het papier worden onderzocht met inachtneming van hetgeen in bijlage II onder o is aangegeven. 8. 1. Deze algemeene maatregel van bestuur kan worden aangehaald onder den titel 1 Zie de beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 30 Juli 1924, Ned. Stct. n°. 163, tot uitvoering van artikel 4, vierde lid, en artikel 5, tweede en derde ü'd, van het Papierbesluit 1922, S. 109, bijlagen blz. 108. — 93 — van „Papierbesluit", met vermelding van den jaargang en het nummer van het Staatsblad, waarin hij is geplaatst. 2. Dit besluit treedt in werking met ingang van een nader door Ons te bepalen datum.1 Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en in afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 9den Maart 1922. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalberse. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van IJsselstehn. (Uitgeg. 27 Maart 1922.) bijlage i. PAPIE RFORMATEN. 1. Schrijf— 34J X 44o.M. dubbel-Schrijf 69 X 44 „ vierdubbel-Schrijf 69 X 88 „ 2. Bijkorf 37J X 47 „ dubbel-Bijkorf 75 X 47 „ vierdubbel-Bijkorf 76 X 94 „ 3. Klein Mediaan 40 x 66 „ dubbel-Klein Mediaan 80 X 66 „ vierdubbel-Klein Mediaan 80 X 110 „ 4. Begister Mediaan 42 X 66 „ dubbel-Begister Mediaan 84 X 56 „ 5. Post 44 X 56 „ dubbel-Post 88 X 56 „ vierdubbel-Post 88 X 112 „ 6. Groot Post 46 x 69 „ dubbcl-Groot Poet 92 X 59 „ 7. Mediaan 47 X 56 „ dubbel-Mediaan 94 X 56 „ 8. Groot Mediaan 47 X 62 „ dubbel-Groot Mediaan 94 X 62 „ vierdubbel-Groot Mediaan 94 X 124 „ 9. Royaal . 50 X 65 „ dubbel-Royaal 100 X 65 „ vierdubbel-Royaal 100 X 130 „ 10. Klein Royaal 52 X 62 „ 11. Super Royaal 50 X 70 „ dubbel-Super Royaal_ 100 X 70 „ i Bij besluit van 7 Maart 1924, S. 105, is deze datum bepaald op 1 April 1926. — 94 — 12. Imperiaal . 66 x 76o.M. dubbel-Imperiaal 112 x 75 „ 13. Olifants 62 x 76 „ dubbcl-OIifants 124 x 76 „ 14. Atlas . 64 x 75 „ 15. Colombier 62 X 85 „ dubbel-Colombier 124 x 85 „ 16. Adelaar 75 x 100 „ BIJLAGE TI. PAPIERSOORTEN, a.- Opmerkingen betreffende de onder letter b. volgende opsomming van normen voor papiersoorten. I. De aangegeven voorbeelden zyn bedoeld als toelichting, niet als opsomming van de papiersoorten, waarvoor deze eischen zijn gesteld. II. Waar bij de samenstelling gesproken wordt van „zuiver gebleekte vezel" is het handelsgebruik betreffende het woord „houtvrij", waarbij sporen houtslijp toelaatbaar worden geacht, niet van toepassing. III. Onder vezels, gelijkstaande met die van zuiver linnen of katoenen lompen, worden verstaan vezels als: hennepachtige vezels, rameh, Japansche papierstofvezels, als bijv. Broussonetia, waarbij een gehalte aan scheven tot hoogstens 3 % toelaatbaar is. IV. Onder zuiver gebleekte vezels worden verstaan : Vezels, die niet alleen geheel vrij van houtachtige bestanddeelen, doch eveneens volkomen gebleekt zijn, waarbij als criterium geldt de reactie met calciumnitraat-jood-reagens (eene oplossing van 100 gram gekristalliseerd calciumnitraat in 90 c.M.8 water, waaraan is toegevoegd 3 c.M.8 jood-kalium oplossing, welke per 50 c.M.8 water, één gram jodium en 5 gram jood-kalium bevat). Dit is tevens van toepassing op de scheven van vlas, hennep of andere met lompen gelijkgestelde vezels, die in papier uit zuiver lompen worden toegelaten. V. Het onderzoek der papieren, om na te gaan of zij voldoen aan de gestelde eischen, zal, tenzij uitdrukkelijk anders bepaald is, plaats hebben overeenkomstig de werkwijzen, die daarvoor zijn aangegeven in het boek van — 95 — W. Herzbero, Papierprüfung, 1921, 5de druk. De physische eigenschappen zullen derhalve, voor zoover dit noodig is, bepaald worden in eene omgeving met eene relatieve luchtvochtigheid van 65 pCt., terwijl voor de bepaling van breeklengte en weerstand tegen dubbelvouwen gebruik zal worden gemaakt van de daarvoor geconstrueerde toestellen van Schopper. De breeklengte wordt opgegeven berekend op bij 100° C. gedroogd papier. VI. Als breeklengte en als aantal keeren dubbelvouwen worden beschouwd deze grootheden, bepaald aan de zwakste richting van het papier, waarvoor 10 gave strookjes, uit 10 verschillende vellen onderzocht zijn. Tolerantie in de voor breeklengte en dubbelvouwen opgegeven eischen is nie* toegestaan. Daarentegen is in sommige gevallen voorgeschreven de maximale afwijking der breeklengte, die het zwakste der 10 onderzochte strookjes van het gevonden gemiddelde der 10 strookjes mag vertoonen. VII. De hjmvastheid wordt, behalve door eene der gebruikelijke proeven, ook nagegaan door het papier te beschrijven met eene goede soort looizuurijzerinkt, met zwaar schrift en met kruislijnen. VIII. De lichtbestendigheid wordt nagegaan door het papier voor de helft met karton of ander materiaal lieht-dicht te bedekken en het aldus gedurende 60 uren bloot te stellen aan helder daglicht (geen direct zonlicht); na dien tijd wordt de kleur der beide helften vergeleken. Een ander gedeelte wordt gedurende ten minste 4 uren op 95° C. verhit, waarna de kleur vergeleken wordt met niet verwarmd geweest papier. IX. De radeerbaarheid wordt sleclts practisch, gelijk dit in het gebuik geschiedt, nagegaan door afkrabben .net behulp van een scherp mesje van met inkt aangebrachte en gedroogde teekens en beschrijving van de geradeerde plaats met inkt, welke daarbij niet of slechts weinig vloeien mag. Wat betreft den eisch van eene radeervaste oppervlakke bij drukpapier 3 B. b. zij opgemerkt, dat deze eisch bij dit papier de beteekenis heeft van een waarborg tegen plukken. X. De normaal- en standaardpapieren mogen geen vrije zuren bevatten. — 96 — XI. Onder „opdikking" wordt verstaan de dikte van het papier,'uitgedrukt in millimeters, die dat zelfde papier zou hebben, indien het gewicht 100 gram per vierk. Meter bedroeg. XII. Bij papieren boven 150 gram per vierk. meter worden de eischen voor breeklengte met 10 pCt. en die voor dubbelvouwen met 20 pCt. verminderd. XIII. Onderzoek op physische eigenschappen wordt niet toegepast op cartons boven 400 gram per vierk. meter. XIV. Voor de beoordeeling of voldaan is of wordt aan de eischen betreffende lijmvastheid, lichtbestendigheid en radeerbaarheid gesteld, moet het papier worden onderzocht, met inachtneming van hetgeen in de voorschriften VII, VIII en IX is vermeld. De beoordeeling geschiedt door vergelijking met de standaardmonsters, die in 3 graden van lijmvastheid, lichtbestendigheid en radeerbaarheid voor 3 verschillende zwaarten van papier bij den RijksvoorUohtingsdienst ten behoeve van den vezelhandel en de vezeliuj verheid te Delft en/of het Rijksbureau tot onderzoek van handelswaren voor belanghebbenden verkrijgbaar zijn. b. Normen voor papiersoorten. Sohrijfpapier. 1. Papier voor geschriften van onbegrensden duur en van zeer groote bestendigheid in het gebruik. Voorbeelden: Oorkonden, registers van den burgerlijken stand, zegelpapier, notarieele en andere akten, banknoten. 1°. Vezelsamenstelling zuiver linnen of katoenen lompen of daarmede gelijk staande vezels. 2°. Gewicht per kwadraatmeter niet onder 100 gram. 3». Breeklengte in zwakke richting minstens 5000 M. De breeklengte van het zwakste der strookjes mag hoogstens 10 pCt. afwijken van de gemiddelde breeklengte der 10 strookjes. 4°. Aantal keeren dubbelvouwen in zwakke richting minstens 300. — 97 — 5°. Lijmvastheid zeer groot. 6°. Radeerbaarheid zeer groot. 7°. Lichtbestendigheid zeer groot. 2. Papier voor geschriften van zeer langen duur en van zeer groote bestendigheid in het gebruik. Voorbeelden: Beste kantoorboeken, beste I soorten losbladige boeken, effecten. 1°. Vezelsamenstelling zuiver linnen of katoenen lompen of daarmede gelijkstaande vezels. 2°. Breeklengte in zwakke richting minstens 4000 M. De breeklengte van het zwakste der strookjes mag hoogstens 10 pCt. afwijken van de gemiddelde breeklengte der 10 strookjes. 3°. Aantal keeren dubbelvouwen in zwakke w richting minstens 150. 4°. Lijmvastheid zeer groot. 5°. Radeerbaarheid zeer groot. 6°. Liohtbestendigheid zeer groot. 3. Papier voor geschriften van niet onbe! grensden, maar toch langen duur (verscheidene jaren) en van groote bestendigheid in het gebruik. Voorbeelden: goede soorten schrijfpapier, schrijfmachinepapier, doorslagpapier en papier voor brieven, goede schriften, zeer goede papieren gelijktijdig voor druk- en schrijfdoeleinden, tabelwerk, goed papier voor rekeningen, goed papier voor facturen, wissels en ander handelsdrukwerk. 1°. Vezelsamenstelling zuiver gebleekte I vezel. 2°. Breeklengte in zwakke richting minstens 2500 M. De breeklengte van het zwakste strookje mag hoogstens 15 pCt. afwijken van de gemiddelde breeklengte der 10 strookjes. 3°. Aantal keeren dubbelvouwen in zwakke richting minstens 40. 4°. Lijmvastheid zeer groot. 5°. Radeerbaarheid groot. 6°. Liohtbestendigheid zeer groot. 4. Papier voor geschriften van beperkten duur en van beperkte bestendigheid (houtvrij I papier). Voorbeelden: gewoon schrijfpapier, goed S. & 3. n°. 99, 4e dr. 4 — 98 — drukschrijfpapier, gewone rekeningen, gewoon notitiegoed, gewone schriften. 1». Vezelsamenstelling willekeurig, doch hout wij. 2°. Breeklengte in zwakke richting minstens 1500 M. 3°. Aantal keeren dubbelvouwen in zwakke richting minstens 15. 4°. Lijmvastheid groot. 5. Papier voor geschriften van korten duur en van weinig bestendigheid. Voorbeelden: minste soorten schriften, goedkoop drukschrijfpapier, kladpapier. 1°. Vezelsamenstelling willekeurig. 2°. Lijmvastheid voldoende. Drukpapier. 1. Papier voor gedrukte stukken van onbegrensden duur en van zeer groote bestendigheid in het gebruik. Voorbeelden: oorkonden, archiefstukken, drukwerken van zeer belangrijken aard, enkele exemplaren van belangrijke bestuurspublicaties, banknoten. 1°. Vezelsamenstelling zuiver linnen of katoenen lompen of daarmede gelijkstaande vezels. 2°. Breeklengte in zwakke richting minstens 5000 M. De breeklengte van het zwakste strookje mag hoogstens 10 pCt. afwijken van de gemiddelde breeklengte der 10 strookjes. 3°. Aantal keeren dubbelvouwen in zwakke richting minstens 300. 4°. Lichtbestendigheid zeer groot. 2. Papier voor gedrukte stukken van zeer langen duur en van zeer groote bestendigheid in het gebruik. Voorbeelden : effecten, belangrijk lithografisch werk, drukwerk van belangrijken aard, boeken bestemd voor bewaren gedurende onbepaalden tijd. 1°. Vezelsamenstelling zuiver linnen of katoenen lompen of daarmede gelijkstaande vezels. 2°. Breeklengte in zwakke richting minstens 4000 M. De breeklengte van het zwakste strookje mag hoogstens 10 pCt. afwijken van de gemiddelde breeklengte der 10 strookjes. — 99 — 3°. Aantal keeren dubbelvouwen in zwakke richting minstens 150. 4°. Lichtbestendigheid zeer groot. 3. A. Papier van begrensden, maar toch langen duur (verscheidene jaren bestendigheid in het gebruik) voor hoogdruk. a. Papier voor drukwerk zonder illustraties of alleen met lijncliehé's. Voorbeelden : goede wetenschappelijke boeken, goed letterkundig werk, belangrijke brochures en circulaires. 1°. Vezelsamenstelling zuiver gebleekte vezel. 2°. Breeklengte in zwakke richting minstens 2500 M. 3°. Aantal keeren dubbelvouwen in zwakke richting minstens 40. 4°. Lichtbestendigheid zeer groot. b. Papier voor drukwerk en :llustratie met fijne lijncliehé's of autotypieën (gesatineerd en sterk gesatineerd). Voorbeelden: studieboeken, goede geïllustreerde maandbladen. 1°. Vezelsamenstelling zuiver gebleekte vezel. i .*S 2°. Breeklengte in zwakke richting minstens 1000 M. 3°. Lichtbestendigheid zeer groot. c. Papier voor drukwerk, dat volumineus moet zijn (romanpapier of opdikkend papier van betere kwaliteit). Voorbeelden: goede romans, dissertaties. 1°. Vezelsamenstelling zuiver gebleekte vezel. 2°. Aantal keeren dubbelvouwen in zwakke richting minstens 5. 3°. Minimum-opdikking 0,23 m.M. 4°. lichtbestendigheid zeer groot. 3. B. Papier van begrensden, maar toch langen duur (verscheidene jaren bestendigheid in het gebruik) voor vlakdruk. a. Papier voor lithografischen veelkleurendruk van goede kwaliteit. Voorbeelden: atlassen, catalogi, duurzame werken met gekleurde platen, goede soorten wandplaten. 1°. Vezelsamenstelling zuiver gebleekte vezel. 2°. Breeklengte in zwakke richting minstens 1000 M. — 100 — 3°. Lichtbestendigheid zeer groot. 4°. Rek hij bedrukken zeer gering (slechts practisch na te gaan). 6. Papier voor lichtdruk en gummidruk van fijnste en gewone kwaliteit. Voorbeelden." goede soorten wandplaten en andere illustraties. 1°. Vezelsamenstelling zuiver gebleekte vezel. 2°. Breeklengte in zwakkerieh ing minstens 2000 M. 3°. Aantal keeren dubbelvouwen in zwakke richting minstens 30. 4°. Radeervaste oppervlakte. 5°. Lijmvastheid zeer groot. 6°. Lichtbestendigheid zeer groot. 3. C. Papier van begrensden, maar toch langen duur (verscheidene jaren bestendigheid in het gebruik) voor meehanisehen diepdruk. a. Papier voor diepdruk van fijnste kwaliteit. Voorbeelden : heliogravuren. 1°. Vezelsamenstelling zuiver gebleekte vezel. 2°. Breeklengte in zwakke richting minstens 2000 M. 3°. Aantal keeren dubbelvouwen in zwakke richting minstens 10. 4°. Lichtbestendigheid zeer groot. 6. Papier voor diepdruk van goede kwaliteit. Voorbeelden : kalenders, wandplaten en derg. in rasterdiepdruk. 1°. Vezelsamenstelling willekeurig, doch houtvrij. 2°. Breeklengte in zwakke richting minstens 1000 M. 4. Papier van begrensden duur en begrensde bestendigheid in het gebruik (houtvrij) voor alle drukproeédé's. Voorbeelden: goedkoope boeken, weinig belangrijke of tijdelijke circulaires, goedkoope boeken met illustraties, geïllustreerde weeken maandbladen, etiketten, goedkoope platen, aanplakbilj etten. 1°. Vezelsamenstelling willekeurig, doch houtvrij. 2°. Breeklengte in zwakke richting minstens 1000 M. 101 — Bij papier voor lithografische drukwerk bovendien: 3°. Rek bij bedrukken gering. Enveloppenpapier. 1. Eerste kwaliteit enveloppenpapier. Voorbeelden: enveloppen voor gewichtige stukken van Departementen van algemeen bestuur en voor belangrijke overzeesche correspondentie. 1°. Vezelsamenstelling willekeurig, doch houtvrij. 2°. Gewicht per kwadraat-meter niet onder f 120 gram. 3°. Breeklengte in zwakke richting minstens 3000 M. 4°. Aantal keeren dubbelvouwen in zwakke richting minstens 200. 5°. Lijmvastheid zeer groot. 6°. Lichtbestendigheid zeer groot. 2. Tweede kwaliteit enveloppenpapier. Voorbeelden: enveloppen, voor minder belangrijke dienststukken, voor uiterlijk goed verzorgde correspondentie. 1°. Vezelsamenstelling willekeurig, doch houtvrij. 2°. Breeklengte in zwakke richting minstens 2000 M. 3°. Aantal keeren dubbelvouwen in zwakke K richting minstens 40. 4°. Lijmvastheid groot. 5°. Lichtbestendigheid groot. 3. Papier voor enveloppen voor drukwerk en voor handelsenveloppen. 1°. Vezelsamenstelling willekeurig. 2°. Breeklengte in zwakke richting minstens 1000 M. 3°. Aantal keeren dubbelvouwen in zwakke richting minstens 10. 14°. Lijmvastheid groot. Teekenpapier. 1. Allerbeste kwaliteit. Voorbeelden: kadasterpapier en hydrografisch papier. 1°. Vezelsamenstelling zuiver linnen of katoenen lompen of daarmede gelijkstaande vezels. — 102 — 2°. Breeklengte in zwakke richting minstens 3000 M. 3°. Aantal keeren dubbelvouwen in zwakke richting minstens 60. 4°. Lijmvastheid zeer groot. 5°. Badeerbaarheid zeer groot. 6°. Lichtbestendigheid zeer groot. 2. Goede kwaliteit. Voorbeelden : bouwkundige en machineteekeningen. 1°. Vezel samenstelling zuiver gebleekte vezel. 2°. Breeklengte in zwakke richting minstens 2600 M. 3°. Aantal keeren dubbelvouwen in zwakke richting minstens 20. 4°. Lijmvastheid zeer groot. 5°. Badeerbaarheid zeer groot. 6°. Lichtbestendigheid zeer groot. 3. Middelmatige kwaliteit. Voorbeelden: schets- en détailpapier. 1°. Vezelsamenstelling willekeurig, doch houtvrij. 2°. Breeklengte in zwakke richting minstens 1500 M. 3°. Aantal keeren dubbelvouwen in zwakke richting minstens 15. 4°. Lijmvastheid groot. 5°. Badeerbaarheid groot. 4. Gewone kwaliteit. Voorbeelden: teekenpapier voor schoolgebruik. 1°. Vezelsamenstelling willekeurig. 2°. Lijmvastheid groot. 3°. Badeerbaarheid groot. Vloeipapier of buvard. 1. Eerste kwaliteit voor kantoorgebruik. 1». Vezelsamenstelling willekeurig, doch houtvrij. 2°. Breeklengte in zwakke richting minstens 700 M. 3°. Opzuighoogte 100 m.M. in 10 min. 2. Tweede kwaliteit. lo. Vezelsamenstelling willekeurig. 2°. Opzuighoogte 70 m.M. in 10 min. 3. Gewone kwaliteit voor schriften en kopieerboeken. lo. Vezelsamenstelling willekeurig. 2o. Opzuighoogte 50 m.M. in 10 min. — 103 — rPakpapieren. A. Pakpapieren, die geen bijzonderen weerstand behoeven te bieden tegen vocht of vet. Indien als eisch gesteld wordt waterdichtheid, moet de lijmvastheid zeer groot en het gewicht per M*. niet onder 150 gr. zijn. 1. Voor verpakking van zware artikelen, voor pakken, die vaak worden losgemaak^ en voor kaften. Voorbeelden : pakpapier voor kostbare, zware voorwerken, manufacturen, kaftpapier voor boeken, voor bundels van akten. 1°. Vezelsamenstelling willekeurig, doch houtvrij. 2°. Breeklengte in zwakke richting minstens 4000 M. 3°. Aantal keeren dubbelvouwen in zwakke richting, minstens 300. 4°. Lijmvastheid groot. 2. Voor verpakking, die slechts éénmaal gebruikt wordt. Voorbeelden: pakpapier voor monsterzendingen en lichte artikelen. 1°. Vezelsamenstelling willekeurig, doch houtvrij. 2°. Breeklengte in zwakke richting minstens 2500 M. 3°. Aantal keeren dubbelvouwen in zwakke richting minstens 100. 4°. Lijmvastheid groot. 3. Voor gewone verpakking. Voorbeelden : winkelpapier. 1°. Vezelsamenstelling willekeurig. 2°. Breeklengte in zwakke richting minstens 1500 M. 3°. Aantal keeren dubbelvouwen in zwakke richting minstens 30. 4°. Lijmvastheid groot. B. Pakpapieren, die bijzonderen weerstand bieden tegen vet. 1* 1. Perkamentpapier. Voorbeelden : pakpapier voor levensmiddelen. 1°. Breeklengte in zwakke richting minstens 3000 M. 2°. Aantal keeren dubbelvouwen in zwakke richting minstens 20. 3°. Vrij van metaaldeeltjes, vrij van zuur, alkali en andere in water oplosbare bestand- — 104 — deelen, met uitzondering van glycerine, reuk- i loos en gift-vrij, ondoordringbaar voor vet en water en vrij van gaatjes. 2. Ongesatineerd vetdicht papier (Ersatz). Deze normen gelden alleen voor papieren van 30—70 gr. per M'. Voorbeelden : pakpapier voor levensmiddelen. ■ 1°. Vezelsamenstelling willekeurig, doch houtvrij. 2°. Breeklengte in zwakke richting minstens 4000 M. 3°. Aantal keeren dubbelvouwen in zwakke richting minstens 100. 4°. Vrij van metaaldeeltjes, vrij van zuur, alkali en andere in water oplosbare stoffen, uitgezonderd sporen alttin, reukloos en giftvrij, ondoordringbaar voor vet en vrij van gaatjes. 3. Gesatineerd vetdicht papier (pergamyn). Voorbeelden: pakpapier voor levensmiddelen. 1°. Vezelsamenstelling willekeurig, doch houtvrij. 2°. Breeklengte in zwakke richting minstens 2700 M. 3°. Aantal keeren dubbelvouwen in zwakke richting minstens 100. 4°. Vrij van metaaldeeltjes, vrij van zuur» alkali en andere in water oplosbare stoffen, , uitgezonderd aluin, reukloos en giftvrij, ondoordringbaar voor vet en vrij van gaatjes. Kartons. Voor kartons bestemd voor doeleinden, vallende onder de reeds genoemde rubrieken, worden dezelfde eischen gesteld als voor de daarin genoemde papieren, behoudens bijzondere voorschriften, voor zoover breeklengte en weerstand tegen dubbelvouwen betreft, voor kartons boven 250 gr. per Ma. Voor de volgende speciale soorten gelden de onderstaande eischen : A. Ivoorkartons, onverschillig voor welk gebruik. Indien zij geplakt zijn, moeten alle lagen van dezelfde samenstelling zijn. lo. Vezelsamenstelling zuiver gebleekte vezel. B. Bristol-kartons, onverschillig voor welk gebruik. — 106 — Indien zij geplakt of gekoetst zijn, kunnen de binnenlagen van mindere hoedanigheid zijn dan de buitenlagen. in welk geval de buiten lagen niet als maatstaf voor de duurzaamheid gelden: de buitenlagen mogen niet lichter zijn dan 70 gr. per M1. C. Kartons voor kaartsysteem (kartotheekkartons). Deze mogen niet geplakt zijn. 1. Kartons voor kaartsystemen van onbegrensden duur en van groote bestendigheid. 1°. Vezelsamens'elling zuiver linnen of katoenen lompen, of daarmede gelijkstaande vezels. 2°. Breeklengte in zwakke richting voor kartons onder 260 gr. per M*. minstens 3000 M. Breeklengte in zwakke richting voor kartons boven 250 gr. per M». minstens 2500 M. 3°. Aantal keeren dubbelvouwen in zwakke richting minstens 300. 4°. Lijmvastheid groot. 2. Kartons voor kaartsystemen voor veelvuldig gebruik. Voorbeelden: bevolkingsregisters, bibliotheekcatalogi. 1°. Vezelsamenstelling willekeurig, doch houtvrij. 2°. Breeklengte in zwakke richting voor kartons onder 250 gr. per M». minstens 3000 M. Breeklengte in zwakke richting voor kartons boven 250 gr. per M*. minstens 2500 M. 3°. Aantal keeren dubbelvouwen in zwakke richting minstens 100. 4°. Lijmvastheid groot. 3. Kartons voor kaartsystemen voor tijdelijk gebruik. Voorbeelden: kaartsystemen voor kantoorgebruik. 1°. Vezelsamenstelling willekeurig, doch -houtvrij. 2°. Breeklengte in zwakke richting voor kartons onder 250 gr. per M*. minstens 2500 M. Breeklengte in zwakke richting voor kartons boven 250 gr. per M2. minstens 2000 M. 3°. Aantal keeren dubbelvouwen in zwakke richting minstens 50. 4°. Lijmvastheid groot. D. Kartons voor adreskaarten, kartons voor verzendingsdoeleinden. (Deze mogen niet geplakt zijn.) — 106 — 1». Vezelsamenstelling willekeurig, doch houtvrij. 2°. Breeklengte in zwakke richting voor kartons onder 250 gr. per M2. minstens 2000 M. Breeklengte in zwakke richting voor kartons boven 250 gr. per M2. minstens 1500 M. 3°. Aantal keeren dubbelvouwen in zwakke richting minstens 50. 4°. Lijmvastheid groot. E. Manilla-kartons. Voorbedden : labels, omslagen voor arbeidersboekjes, dossiers en dergelijke. 1°. Vezelsameristelling willekeurig, doch houtvrij. 2°. Breeklengte in zwakke riohting voor kartons onder 250 gr. per M2. minstens 3000 M. Breeklengte in zwakke richting voor kartons boven 250 gr. per M2. minstens 2500 M. 3°. Aantal keeren dubbelvouwen in zwakke riohting minstens 300. 4°. Lijmvastheid groot. F. Vouwdoozenkaarten. Voorbeelden: sigarettendoosjes, margarineverpakking. 0. Enkelvoudige kartons. 1. Eerste soort. 1°. Vezelsamenstelling willekeurig, doch houtvrij, i 2°. Breeklengte onder 250 gr. 2500 M. boven 250 gr. 2000 M. 30. Minimum rek 2 pCt. bij karton van onder, en 1 pCt. bij karton van boven 250 gr. per M2. 4°. Lijmvastheid groot. 2. Tweede soort. lo. Vezelsamenstelling willekeurig. 2o. Breeklengte 1500 M. (onafhankelijk van het gewicht per M2). 30. Minimum-rek 1 pCt. 4°. Lijmvastheid vrij groot. b. Duplex-karton. 1. Eerste soort. lo. Vezelsamenstelling: één zijde houtvrij, andere zijde willekeurig. 2°. Breeklengte 2000 en 1500 M. resp. bij karton van onder en van boven 250 gr. per M». 3°. Minimum-rek 2 er 1 pCt. 4°. Lijmvastheid groot. 2. Tweede soort. lo. Vezelsamenstelling willekeurig. — 107 — 2°. Breeklengte 1800 M. onafhankelijk van het gewicht per M*. 3°. Minimum-rek 1 pCt. 4°. Lijmvastheid vrij groot. 6. Hout- en leerbord. 0. Wit houtbord. 1°. Vezelsamenstelling zuivere houtstof. 2°. Niet bezwaard, maximum-aschgehalte 2 pCt. ö. Bruin leerbord. 1°. Vezelsamenstelling zuivere bruinslijp. 2°. Niet bezwaard, maximum-aschgehalte 2 pCt. Kopieer- en doorslagpapier. 1. Papier om lang te bewaren. 1°. Vezelsamenstelling zuiver linnen of katoenen lompen of daarmede gelijkstaande vezels. 2°. Breeklengte in zwakke richting minstens 3000 M. 2. Papier om niet lang te bewaren. 1°. Vezelsamenstelling willekeurig, doch houtvrij. 2°. Breeklengte in zwakke richting minstens 2500 M. Behoort bij Koninklijk besluit van 9 Maart '1922 (Staatsblad n°. 109). Ons bekend, De Minister van Arbeid, Aalberse. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. VAlf IJsSELSTEIJN. Beschikking: van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 14 Mei 1923, Ned. Staatscourant n°. 93, tot aanwijzing van laboratoria tot onderzoek van monsters van papier. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid ; Gelet op het bepaalde in het Koninklijk besluit van 13 Augustus 1921 (Staatsblad n°. 1024); Heeft goedgevonden te bepalen: monsters van papier worden onderzocht in het laboratorium van den Voorlichtingsdienst ten behoeve van den Vezelhandel en de Vezel- — 108 — rujverheid of in dat van het Rijksbureau tot onderzoek van Handelswaren. 's-Gravenhage, 14 Mei 1923. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, A. L. Soholtens. Beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, van 30 Juli 1924, Ned. Stct. n°. 153, tot uitvoering van artikel 4, vierde lid, en artikel 6, tweede en derde lid, van het Papierbesluit 1922, S. 109. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid ; Gelet op het bepaalde in artikel 4, vierde lid, en in artikel 5, tweede en'derde lid, van het Papierbesluit (Staatsblad n». 109, van 1922), zooals dit is gewijzigd bij besluit van 4 Augustus 1923 (Staatsblad n°. 391); Heeft goedgevonden: te bepalen: Art. 1. Het openbaar register, bedoeld in artikel 4, vierde lid, van het Papierbesluit (Staatsblad n». 109, van 1922), zooals dit is gewijzigd bij besluit van 4 Augustus 1923 (Staatsblad n°. 391), wordt ingericht volgens het bij deze beschikking behoorende formulier model a. 2. In het register worden, in volgorde van aanmelding, ingeschreven de watermerken, waarvoor inschrijving wordt gevraagd op grond van artikel 4, vierde lid, van het Papierbesluit, en voorts die, voor welke krachtens artikel 5, tweede lid, van genoemd besluit toestemming is verleend. Ten aanzien van elk ingeschreven watermerk afzonderlijk worden opgenomen : a. het nummer der inschrijving; b. de datum der inschrijving; c. de persoon- en (of) firmanaam, de woonen (of) vestigingsplaats en het beroep of bedrijf van den in Nederland gevestigden fabrikant of leverancier; d. eene nauwkeurige omschrijving van het watermerk en eene zoo goed mogelijk geteekende reproductie daarvan; e. in eene kolom „Opmerkingen" : — 109 — de datum van publicatie der inschrijving in de Nederlandsche Staatscourant, overeenkomstig artikel 10 van deze beschikking; voor zooveel betreft inschrijvingen krachtens artikel 5, tweede lid: datum en nummer van het Koninklijk besluit, waarbij toestemming is verleend; eventueele nadere bijzonderheden, die van belang kunnen zijn; /. eventueele waarschuwingen, als bedoeld in artikel 12 dezer beschikking; nietigverklaringen, als bedoeld in de artikelen 13 en 14, en doorhalingen, als bedoeld in artikel 16. 3. Voor de inschrijving van watermerken in het in artikel 1 bedoelde register moeten belanghebbenden zich wenden tot den Voorlichtingsdienst ten behoeve van den Vezelhandel en de Vezelnijverheid, met eene aanvraag in duplo, volgens het bij deze beschikking behoorende formulier model b, vergezeld van een 10-tal monstervellen van het papier met watermerk. •Nadat de inschrijving, indien daartegen geen bezwaar bestaat, is geschied, wordt één der aanmeldingsformulieren, voorzien van de ingevulde en onderteekende verklaring van den Voorlichtingsdienst ten behoeve van den Vezelhandel en de Vezelnijverheid, aan den aanvrager teruggegeven. 4. Voor elke aanvraag, als in artikel 3 bedoeld, moet aan der Voorlichtingsdienst ten behoeve van dei Vezelhandel en de Vezelnijverheid een bedrag van f 10 worden betaald, waarvoor door genoemden dienst een ontvangstbewijs wordt afgegeven. 5. De Voorlichtingsdienst ten behoeve van den Vezelhandel en de Vezelnijverheid is bevoegd om de inschrijving van watermerken, die aanleiding tot verwarring zouden kunnen geven of niet voldoende duidelijk zijn en die niet ten genoegen van den dienst worden gewijzigd, te weigeren. Van dergelijke weigering staat beroep open op den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid. 6. Ter verkrijging van toestemming, als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van het Papierbesluit (Staatsblad n°. 109, van 1922), zooals dit is gewijzigd bij besluit van 4 Augustus 1923 (Staatsblad n°. 391), moet door belang- — 110 — hebbenden een verzoek in duplo (waarvan één exemplaar op zegel) worden ingediend bij den, Voorlichtingsdienst ten behoeve van den Vezelhandel en de Vezelnijverheid, volgens het bij deze besohikking behoorende formulier model e, vergezeld van een 10-tal het watermerk bevattende monstervellen van de papiersoort, waarvoor toestemming wordt gevraagd. 7. Een verzoekschrift, als in artikel 6 bedoeld, wordt door den Voorlichtingsdienst ten behoeve van den Vezelhandel en de Vezelnijverheid ten spoedigste met zijn advies toegezonden aan den Minister van Arbeid. Handel en Nijverheid, opdat deze, indien hij daartoe voldoende aanleiding aanwezig acht, het verleenen van de Koninklijke toestemming kunne bevorderen. 8. Wanneer de gevraagde toestemming wordt verleend, geschiedt door den Voorlichtingsdienst ten behoeve van den Vezelhandel en de Vezelnijverheid de inschrijving van het watermerk in het register, bedoeld in artikel 1, onder aanteekening in kolom 5 van datum en nummer van het Koninklijk besluit, waarbij de toestemming is verleend, en onder vermelding van de andere in artikel 2 omschreven bijzonderheden. Daarna wordt één der aanvraagformulieren, voorzien van de ingevulde en onderteekende verklaring van den Voorlichtingsdienst ten behoeve van den Vezelhandel en de Vezelnijverheid, uitgereikt aan den verzoeker. Bij deze uitreiking is aan den Voorlichtingsdienst ten behoeve van den Vezelhandel en de Vezelnij verheid te voldoen een bedrag van f 10. 9. Desgewenscht kan met de overlegging van de 10 monstervellen, in de artt. 3 en 6 bedoeld, worden gewacht (en kan aanvankelijk worden volstaan met bijvoeging van eene nauwkeurige omschrijving met teekening van het watermerk) totdat door den Voorlichtingsdienst ten behoeve van den Vezelhandel en de Vezelnijverheid is medegedeeld, dat tegen het watermerk geen bezwaar zal worden geopperd. Definitieve goedkeuring, toestemming en inschrijving geschieden echter eerst nadat de vereischte monstervellen zullen zijn overgelegd. 10. Onmiddellijk na de inschrijving van eenig watermerk, geeft de Voorlichtingsdienst ten behoeve van den Vezelhandel en de Vezel- — 111 — nij verheid hiervan kennis aan den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid ter publicatie in de Nederlandsche Staatscourant, met vermelding van alle in het register ingeschreven bijzonderheden, waarbij alleen de teekening van het watermerk kan worden weggelaten. 11. Belanghebbenden kunnen, nadat publicatie in de Nederlandsche. Staatscourant, als bedoeld in art. 10, heeft plaats gehad, van den I Voorlichtingsdienst ten behoeve van den Vezelhandel en de Vezelnijverheid, tegen betaling van een bedrag van f 1, te allen tijde eene gewaarmerkte verklaring bekomen betreffende eenige inschrijving, vermeldende alle in het register ingeschreven bijzonderheden, f met uitzondering van de teekening. 12. Zoodra de Voorlichtingsdienst ten behoeve van den Vezelhandel en de Vezelnijverheid kennis krijgt van een geval, waarin het papier van een ingeschreven merk niet voldoet aan de voorgeschreven eigenschappen, doet hij, wanneer hij zich van de juistheid der nietovereenstemming heeft overtuigd, eene waarschuwing toekomen aan dengeen, te wiens behoeve de inschrijving in het Register is geschied en doet hij een afschrift daarvan toe- ■ komen aan den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid. i 18. Wanneer de betrokken persoon of firma binnen een tijdsverloop van drie jaren driemaal van wege den Voorlichtingsdienst ten behoeve van den Vezelhandel en de Vezelnijverheid is gewaarschuwd, wordt de inschrijving in het Register door den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid nietig verklaard, waarvan mededeeling wordt gedaan in de Nederlandsche Staatscourant en aanteekening wordt gehouden in het Register, onder vermelding van den datum van publicatie in de Staatscourant. 14. De bepalingen, vervat in de artt. 12 en 13 dezer beschikking, sluiten niet uit eventueele toepassing van art. 6 van het Papierbesluit (Staatsblad n°. 109 van 1922). E In bijzondere gevallen kan de Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid ook zonder voorafgaande waarschuwingen, als bedoeld in i de artt. 12 en 13, tot nietigverklaring eener inschrijving besluiten. Van zulk eene nietigverklaring wordt bericht aan den betrokkene — 112 — gezonden, wordt mededeeling gedaan in de Nederlandsche Staatscourant en wordt aanteekening gehouden in het Register, onder vermelding van den datum van publicatie in de Staatscourant. 15. Wederinsohrijving van merken, waarvan ingevolge de voorafgaande artikelen de inBcmrijving is nietig verklaard, kan slechts plaats vinden na verloop van ten minste 2 jaren na de nietigverklaring en wanneer ten genoegen van den Voorlichtingsdienst ten behoeve van den Vezelhandel en de Vezelnijverheid bhjkt, dat de papieren weder aan de eischen voldoen. 16. Doorhaling eener inschrijving van een watermerk kan geschieden op een schriftelijk verzoek aan den Voorlichtingsdienst ten behoeve van den Vezelhandel en de Vezelnijverheid gericht door hem, te wiens behoeve de inschrijving heeft plaats gevonden; ook van zoodanige doorhaling wordt door den Voorlichtingsdienst ten behoeve van den Vezelhandel en de Vezelnijverheid den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid onverwijld kennis gegeven ter publicatie in de Nederlandsche Staatscourant en vindt aanteekening plaats in het Register, onder vermelding van den datum van publicatie in de Staatscourant. 's-Gravenhage, 30 Juli 1924. Voor den Minister, De Secretaris-Oeneraal, A. L. Soholtbns. — 113 — Model a. OPENBAAR REGISTER, houdende inschrijving van watermerken, ingevolge artikel 4c, vierde lid, en artikel 5, tweede en derde lid, van het Papierbesluit (Staatsblad n°. 109 van 1922), zooals dit is gewijzigd bij besluit van 4 Augustus 1923 (Staatsblad n°. 391). HA lis* *1 N^8! |*«aiïs *s.s l£ "Bals*! •l:U'ï«4 ^1 si 1*1 lis •s § ss-ss[Pi ||.s. l.rS -a» 1 2 3 4 15 6 7 1 In deze kolom o.a. te vermelden datum en nummer van de Koninklijke besluiten houdende toestemming krachtens artikel 5, '2de lid. Behoort bij beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 30 Juli 1924, n°. 7641, Afdeeling Handel en Nijverheid. Model 6. Aanvraag tot inschrijving van een watermerk. Onder verwijzing naar artikel 4, vierde lid, van het Papierbesluit (Staatsblad n°. 109 van 1922), zooals dit is gewijzigd bij besluit van 4 Augustus 1923 (Staatsblad n°. 391), bericht ondergeteekende , (naam, kwaliteit en woonplaats) , dat het (de) door hem vervaardigde — 114 — normaalpapier (normaalpapieren) 1 (of 2 of 3) van heden af tot nadere kennisgeving het in natten toestand op de zeef in het papier aangebrachte watermerk zal (zullen) voeren. 10 monstervellen, van dit watermerk voorzien, zijn bij deze aanvraag gevoegd. Ondergeteekende verzoekt inschrijving van dit watermerk in het Openbaar Register en verklaart bekend te zijn met en zich te onderwerpen aan de regeling ter zake van zulke inschrijving en hare eventueele nietigverklaring, vastgesteld door den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid. 19 (Handteekening.) Het hierboven aangegeven watermerk is op 19 onder n°. in het daarvoor bestemd Openbaar Register, dat gehouden wordt door den Voorlichtingsdienst ten behoeve van den Vezelhandel en de Vezelnijverheid, ingeschreven. Een van het watermerk en het zegel van den dienst voorzien vel is aan dit stuk gehecht. 19 (Onderteekening.) (Stempel van den dienst.) Behoort bij beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 30 Juli 1924, n°. 7641, Afdeeling Handel en Nijverheid. Model c. VERZOEK OM TOESTEMMING tot het aanbrengen van het watermerk „normaal" of van watermerken, die de samenstelling van het papier aanduiden, op andere soorten dan normaalpapier. Ondergeteekende . (naam, kwaliteit en woonplaats) verzoekt krfchtens artikel 5, tweede lid, van het Papierbesluit (Staatsblad n°. 109 van 1922), zooals dit is gewijzigd bij besluit — 115 — van 4 Augustus 1023 (Staatsblad n°. 391), toestemming om het hieronder a ngeduide watermerk : te mogen aanbrengen op de papiersoort, waarvan 10 monstervellen, dit watermerk vertoonende, bij dit verzoek zijn gevoegd. Deze papiersoort beantwoordt aan de volgende omschrijving: De redenen, welke naar zijne (hare) meening grond zouden kunnen opleveren tot het bij uitzondering verleenen dezer toestemming, zijn de navolgende : 19 (Handteekening.) De gevraagde toestemming is verleend bij JC. B. van . „ n°. , ,„ , waarvan aanteekening en inschrijving is gedaan op , onder nummer. , in het daarvoor bestemd Openbaar Register, dat gehouden wordt door den Voorlichtingsdienst ten behoeve van den Vezelhandel en de Vezelnijverheid. Een van het watermerk en het zegel van den dienst voorzien vel is aan dit stuk gehecht. : 19 (Onderteekening.) (Stempel van den dienst.) Behoort bij beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 30 Juli 1024, n°. 7641, Afdeeling Handel en Nijverheid. Besluit van den 6den Maart 1924, 8. 96, tot toepassing van de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919 n°. 581) ten aanzien van suiker en stroop, zooals dit is gewijzigd bij besluit van 31 Juli 1926, S. 281. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, van 16 Juli 1923, n°. 101 D, afdeeling Volksgezondheid; Gelet op de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Den Raad van State gehoord (advies van 16 Oetober 1923, n°. 44); — 116 — Gelet op het nader rapport van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 3 Maart 1924, n°. 92 D, Afdeeling Volksgezondheid; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen : Art. 1. In dit besluit wordt verstaan onder den naam „suiker" zonder meer: saecharose (riet- of beetwortelsuiker). 2. Aangeduid moet worden met den naam : 1. Kandij het produot bestaande uit de groote kristallen, verkregen bij afkoeling van sterk geconcentreerde suikeroplossingen. Al naar de kleur mogen onderscheiden worden witte (blanke), gele en bruine kandij, terwijl een zeer donkerkleurige soort den naam van Boerhaavesche kandij mag dragen. 2. Witte suiker of suiker het produot bestaande uit de kleurlooze kristallen, welke voor ten minste 99,0 procent uit suiker bestaan. Al naar haar uiterlijk voorkomen mogen onderscheiden worden de volgende soorten witte suiker: Superior, Melis n°. 1, Melis n". 2, parelmelis, grove melis, gemalen melis, wit gedraaide suiker, broodensuiker, klontjessuiker, tabletten-suiker, chips e.d. 3. Basterdsuiker de klein kristallijne, lichtgele tot donkerbruine invertsuikerhoudende suiker, verkregen als naproduct vn suikerraffinaderijen of wel door vermenging van fijne suikerkristallen met min of meer gekleurde invertsuikerhoudende stroop. Al naar de kleur mogen onderscheiden worden lichte en donkere of bruine basterdsuiker. 3. Aangeduid moet worden met den naam : 1. Melksuiker het vaste koolhydraat, zooals verkregen uit zoete wei. 2. Invertsuikerstroop of Invertsuiker het mengsel van glucose en fructose, verkregen door hydroliseering van suiker. 3. Massé of Zetmeelsuiker het mengsel van vaste koolhydraten, verkregen door hydroliseering van zetmeel. 4. Zetmeelstroop, Aardappelstroop, Qlucosestroop, Confiseursstroop, Likeurstroop of Blanke stroop de stroperige vloeistof, verkregen door hydroliseering van zetmeel. 4. Stroperige suikerhoudende vloeistoffen, verkregen als bij- of naproduct van kandij- — 117 — fabrieken, suikerfabrieken of suikerraffinaderijen of als hoofdproduct van stroopraffinaderijen, al of niet gemengd met zetmeelstroop, moeten worden aangeduid met een der volgende namen : a. Kandijstroop. b. Stroop of suikerstroop. c. Huishoudstroop. d. Keukenstroop. e. Mélodo ; melasse. 5. 1. Suikers en stropen, die in den kleinhandel worden verkocht en van een andere samenstelling zijn dan in dit besluit aangegeven, mogen niet dan met Onze toestemming en onder door Ons te stellen voorwaarden worden aangeduid met namen, waaruit de aard en de samenstelling niet of niet voldoende blijken. 1 2. De bepaling in het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing op stropen vermeld in het jam-limonadebesluit, in de wettelijk gelderde Nederlandsche Pharmacopee en in de Supplementen op die Pharmacopee. 6. Aangeduid moet worden met den naam : 1. Kandijstroop de stroperige vloeistof, verkregen als naproduct bij de bereiding van kandij. 2. Siroop of Suikerstroop de stroperige vloeistof verkregen uit de kooksels in rietsuiker- of beetwortelsuikerfabrieken, nadat daaruit suiker in kristallen is verwijderd. 3. Huishoudstroop het mengsel van kandijstroop, stroop of melasse er zetmeelstroop, waarvan het suikergehalte (de som van saccharose en invertsuiker, de laatste omgerekend tot saccharose) ten minste 30 procent bedraagt. 4. Keukenstroop het mengsel van kandijstroop, stroop of melasse en zetmeelstroop, waarvan het suikergehalte (de som van saccharose en invertsuiker, de laatste omgerekend tot saccharose) ten minste 15 procent bedraagt. 7. 1. Op de buitenzijde van alle verpakkingen der in artikel 3 onder 4 en in artikel 4 onder o, 6, e- en d genoemde en in artikel 5 1 Bij K. B. van 8 Mei 1926, n°. 26, is aan de Mij. „Nutricia" te Zoetermeer toestemming verleend voor het gebruik van den naam „Voedingssuikerstroop" voor een door haar in den handel gebrachte stroop, bereid door inwerking van mout extract op zetmeel, onder voorwaarde, dat aan dezen naam wordt toegevoegd de aanduiding : „bereid door behandeling van zetmeel met moutextract". — 118 — bedoelde stroper moet voorkomen één, en niet meer dar één, der woorden „kandijstroop, stroop, (suikerstroop), huishoudstroop, keukenstroop of zetmeelstroop" of de naam, waarmede de stroop volgens artikel 5 mag worden aangeduid. Deze aanduidingen mogen niet door vegen zijn uit te wisschen en moeten bestaan uit duidelijk leesbare hoofddrukletters. 2. Op alle verpakkingen der in lid 1 bedoelde strofen, met een inhoudsmaat kleiner dan 2 liter, moet de aanduiding in het eerste lid van dit artikel bedoeld, bestaan uit letters van ten minste 0,5 centimeter (0,005 M.) hoogte; deze letters moeten de hoogste en dikste zijn van alle letters, die op de verpakking voorkomen. In een winkel, op een markt of op eenige andere voor het publiek toegankelijke verkoopplaats, moet op elke verpakking der in lid 1 bedoelde stropen met een inhoudsmaat van meer dan 2 Liter of, indien de waren onverpakt zijn, op elk der voorwerpen, waarin of waarop zij zich bevinden, de aanduiding in het eerste lid van dit artikel bedoeld, bestaan uit letters die een hoogte hebben van ten minste 2 centimeter (0,02 M.) en een lijndikte van ten minste 2 millimeter (0,002 M.) en zijn aangebracht op de verpakking zelf, op het voorwerp, waarin of waarop de waar zich bevindt, of op een onmiddellijk boven de verpakking of genoemd voorwerp geplaatst bord. De aanduiding moet voor de bezoekers of voor het publiek duidelijk zichtbaar zijn. «Zijn beide kanten van het bord voor het publiek zichtbaar, dan moet de aanduiding aan weerszijden zijn aangebracht. 8. 1. Witte (blanke) kandij moet voldoen aan de volgende eischen: a. saecharosegehalte: ten minste 99,0 prooent; 6. aschgehalte : ten hoogste 0,05 procent; e. andere bestanddeelen dan die uit suikerriet of beetwortel verkregen, moeten afwezig zijn ; de aanwezigheid van een geringe hoeveelheid eener onoplosbare onschadelijke blauwe kleurstof en een geringe hoeveelheid katoenvezels is geoorloofd. 2. Bruine of gele kandij en Boerhaavesche kandij moeten voldoen aan de volgende eischen : o. saecharosegehalte: ten minste 96,0 procent; — 119 — b. asch.geh.alte ten hoogste 0,3 procent; e. andere kleurstof dan de natuurlijke kleurstof van suikerstroop of van gebrande suiker moet afwezig zijn; d. andere bestanddeelen dan die, uit suikerriet of beetwortel verkregen, moeten afwezig zijn ; de aanwezigheid van een geringe hoeveelheid katoenvezels is geoorloofd. 3. Witte suiker moet voldoen aan de volgende eischen : a. saecharosegehalte ten minste 99,0 procent ; 6. aschgehalte ten hoogste 0,05 procent; e. andere bestanddeelen dan die uit suikerriet of beetwortel verkregen, moeten afwezig zijn. De aanwezigheid van een geringe hoeveelheid eener onoplosbare onschadelijke blauwe kleurstof is geoorloofd. 4. Basterdsuiker moet voldoen aan de volgende eischen: a. gehalte aan saccharose en invertsuiker, de laatste omgerekend tot saccharose, ten minste 90,0 procent op de droge stof; b. aschgehalte ten hoogste 2,5 procent op de droge stof; c. gehalte aan invertsuiker ten minste 1,0 procent; d. andere bestanddeelen dan die, welke In kooksels van rietsuiker- of beetwortelsuikerfabrieken plegen voor te komen, moeten afwezig zijn. 9. 1. Kandijstroop moet voldoen aan de volgende eischen: o. extractgehalte ten minste 80 procent; 6. aschgehalte ten hoogste 1,5 procent; c. schijnbare zuiverheidsfactor ten minste 80 procent; d. andere bestanddeelen dan die, uit suikerriet of beetwortel verkregen, moeten afwezig zijn. 2. Stroop (suikerstroop) moet voldoen aan de volgende eischen: o. extractgehalte ten minste 80 procent; 6. aschgehalte ten hoogste 5,0 procent: c. schijnbare zuiverheidsfactor ten minste 73 procent; d. andere bestanddeelen dan die, welke in kooksels van rietsuiker- of beetwortelsuikerfabrieken plegen voor te komen, moeten afwezig zijn. — 120 — 3. Huishoudstroop moet voldoen aan de volgende eischen: o. extractgehalte ten minste 80 procent; 6. aschgehalte ten hoogste 5,0 proeent; e. gehalte aan suiker (de som van saccharose en invertsuiker, de laatste omgerekend tot saccharose) ten minste 30 procent; d. andere bestanddeelen dan zetmeelstroop en die, welke in kooksels van rietsuiker- of beetwortelsuikerfabrieken plegen voor te komen, moeten afwezig zijn. 4. Keukenstroop moet voldoen aan de volgende eischen: o. extractgehalte ten minste 80 procent: 6. aschgehalte ten hoogste 4,0 procent; c. gehalte aan suiker (de som van saccharose en invertsuiker, de laatste omgerekend tot saccharose) ten minste 15 procent; d. andere bestanddeelen dan zetmeelstroop en die, welke in kooksels van rietsuiker- of beetwortelsuikerfabrieken plegen voor te komen, moeten afwezig zijn. ' 10. De suikers en stropen in de artikelen 8 en 9 genoemd, moeten voorts voldoen aan de volgende eischen: a. kleur, reuk en smaak moeten normaal zijn; 6. bederf (b.v. gisting) moet afwezig zijn; e. vreemde bestanddeelen moeten afwezig zijn; d. zwaveligzuur in grootere hoeveelheden dan 40 milligram per kilogram suiker of stroop mag niet aanwezig zijn. ' . * 11. Melksuiker moet voldoen aan de volgende eischen: o. lactosegehalte ten minste 99,0 procent; b. aschgehalte ten hoogste 0,1 procent; c. de eischen in art. 10 onder o, 6 en c genoemd. 12. Invertsuikerstroop moet voldoen aan de volgende eischen: a. extractgehalte ten minste 75 procent; b. aschgehalte ten hoogste 0,5 procent'; c. zuurgraad ten hoogste 7 ; d. gehalte aan saccharose ten hoogste 20,0 procent; e. andere suikers dan invertsuiker en saccharose moeten afwezig zijn; /. de eischen in art. 10, onder o, 6, c en d genoemd. — 121 — 13. Massé moet voldoen aan de volgende eischen: a. extractgehalte van ten minste 80 procent; b. aschgehalte ten hoogste 0,5 procent; c. zuurgraad ten hoogste 2,5; d. gehalte aan glucose ten minste 65 procent; e. gehalte aan dextrine ten hoogste 16 procent ; /. in Y2 gram mag arsenicum niet kunnen worden aangetoond; g. de eischen in art. 10, onder a, b, e en d genoemd. 14. Zetmeelstroop moet voldoen aan de volgende eischen: o. extractgehalte van ten minste 80 procent; 6. aschgehalte ten hoogste 1,0 procent; e. zuurgraad ten hoogste 4; d. gehalte aan glucose ten minste 35 procent ; e. gehalte aan dextrine ten hoogste 45 procent ; /. de eischen in art. 13, onder f en g genoemd. 14a. De waar, die door een opschrift of op eenige andere wijze wordt aangeduid als of kennelijk als een der waren, in een der artikelen 2, 3, 4 of 6 van dit besluit bedoeld, voorhanden is, moet voldoen aan eischen, aan laatstbedoelde waar bij dit besluit gesteld. 15. Op suikers en stropen, die kennelijk Voor uitvoer bestemd zijn, is dit besluit niet van toepassing, mits zij niet aanwezig zijn in ruimten, bedoeld in artikel 7, lid 3. 16. 1. Voor de beoordeeling of de suikers en stropen, in dit besluit genoemd, voldoen aan de daarin gestelde eischen, moet gebruik gemaakt worden van de onderzoekingsmethoden, aangegeven in de bij dit besluit gevoegde bijlage. 2. Waar meer dan één methode van onderzoek is voorgeschreven, moet bij de uitkomst van bet onderzoek tevens worden opgegeven, welke methode is toegepast. 17. Dit besluit treedt in werking 3 maanden na den dag der dagteekening van het Staatsblad, waarin het geplaatst is. 18. Dit besluit kan worden aangehaald onder den titel van suiker- en stroopbesluit met vermelding van den jaargang en het nummer van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. • — 183 — Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en in afschri't zal worden gezonden aan den Baad van State. 's-Gravenhage, den 6den Maar* 1924. WILHELMINA.. De Minister vdn Arbeid, Handel en Nijverheid. Aalberse. (Uitgeg. 3 April 1924.) BIJLAGE behoorende bij het Jam-umo- nadebeslu1t en bu het SuiKER- en Stroopbeslott. (Staatsblad nos. 96 en 97.) METHODEN VAN ONDEBZOEK. Het gehalte der bestanddeelen van deze waren wordt uitgedrukt in een procentcijfer, dat aangeeft het aantal grammen van het bestanddeel in 100 g der waar, tenzij in de Besluiten anders is vermeld. 1. Soortelijk gewicht, extract en water. Als soortelijk gewicht (s. g.) wordt opgegeven het soortelijk gewicht bij 15° c. ten opzichte van water van 15° c. Als brekingsindex (n) wordt opgegeven de brekingsindex bij 20° c. voor natriumlicht. a. Van een suiker of stroop worden 50 g opgelost in water tot 100 cm3. (15° c.) en van deze oplossing het soortelijk gewicht tot op 0,0005 of de brekingsindex tot op 0,0002 nauwkeurig bepaald. Indien de bepaling bij een afwijkende temperatuur geschiedt, doch tusschen 15° c. en 25° c, wordt het gevonden soortelijk gewicht tot het s. g. bij 15° c. herleid met den temperatuurcoëfficient 0,0004 en de gevonden brekingsindex tot den brekingsindex (n) met den temperatuurcoëfficient 0,00015. Het extract E van de suiker of stroop volgt door berekening uit het soortelijk gewicht of uit den brekingsindex volgens de formule: s.g. — 1 0,0019 . „ n — 1,3330 of E= 0,00071 — 123 — Het water (W) volgt door berekening uit de formule: W = 100 —E. 6. Van een jam, gelei of limonadestroop worden 25 g met 150 om', water gemengd en onder herhaald schudden of roeren, zoo noodig onder verwarming op een waterbad, opgelost, vervolgens overgebracht in een maatkolf van 1/t L., afgekoeld en aangevuld tot 250 cm*. Indien noodig wordt gefiltreerd en van de oplossing het s.g. bepaald tot op 0,0005 nauwkeurig. Indien de bepaling bij een van 15° c. afwijkende temperatuur geschiedt, doch tusschen 15° en 25° c, wordt het gevonden soortelijk gewicht tot het s.g. bij 15° c. herleid met den temperatuurcoëfficient 0,00025. Het extractgehalte (E) van jam, gelei of limonadestroop volgt dan uit de formule: ti s-g- — 1 0,000385 Var een gelei volgt het watergehalte (W) door berekening uit de formule : W = 100 — E. Van een jam wordt bovendien het in water onoplosbare deel bepaald door het van 25 g met water tot een volume van 250 cm3, bereide mengsel te filtreeren door een gedroogd en gewogen filter, uit te wasschen met kokend water, totdat het nitraat niet meer zuur reageert en het filter met het onoplosbare deel te drogen bij 102° c.—105° c., totdat twee op elkaar volgende wegingen, waarvan de laatste is verricht na drogen bij 102°—106° c. gedurende nog een half uur, geen grooter verschil geven dan 2 mg. Het onoplosbare deel (O) van de jam wordt berekend door vermenigvuldiging van de bij bovenstaande bepaling in g. gevonden uitkomst met 4. Daarna volgt het watergehalte (W) van de jam door berekening uit de formule: W = 100 — (E + 0). c. Van vruchtensappen wordt het s.g., voor zoover deze sappen alcoholvrij zijn (zie 16),1 bepaald bij een temperatuur tusschen 15°— 1 Bedoeld is 17. — 124 — 25° o. en met den coëfficiënt 0,00025 herleid tot het s.g. bij 15° c. Bij alcoholhoudende vruchtensappen wordt door verwarming op het waterbad de alcohol verdreven, waarna de rest met water wordt aangevuld tot het oorspronkelijke gewicht en van deze vloeistof het s.g. als boven bepaald. Onder suikervrij extract wordt verstaan het extractgehalte, berekend uit het s.g. volgens de formule : s.g. — 1 0,00385 verminderd met het suikergehalte, berekend uit het reduceerend vermogen na inversie, uitgedrukt als invertsuiker (zie 8). 2. Asch. 2 6 g van de waar worden in een porceleinen- of platinakroes met 1—2 cm3 sterk zwavelzuur gemengd. De kroes wordt op een warme plaats gezet om de massa gelegenheid te geven op te schuimen en, nadat de overmaat zuur door matige verhitting is verwijderd, gegloeid tot constant gewicht. Uit dit gewicht, vermenigvuldigd met0,9 wordt het aschgehalte berekend. Van een suiker, indien volkomen oplosbaar, kunnen ook 5 g worden opgelost tot 100 cm3 en van deze oplossing het electrolytisch geleidingsvermogen Kt bij bekende temperatuur t (tusschen 10° en 30° c.) worden bepaald. Uit het gevonden electrolytisch geleidingsvermogen Kt wordt dan bij 20° c. (K2) afgeleid door berekening met behulp van de formule: Kt0 = Kt [1 + 0,02 (20—t)] en hieruit het aschgehalte (A) van de suiker berekend met behulp van de formule: K,0 x 10' A= 560 3. Zuurgraad. 10 g. van de waar opgelost in de ongeveer 5-voudige hoeveelheid water en deze oplossing, bedeeld met 5 druppels phenolphtaleïne, wordt getitreerd met 1/10 N alkali. Het ter neutralisatie vereisohte aantal cm3 N alkali,. overeenkomende met het aantal cm3 N alkali voor 100 g suiker of stroop, is de zuurgraad. — 125 — 4. Keduceerende Suikers. 1,6 g van de waar worden opgelost in 10 om8 water, vermengd met 10 era8 van een 30 maal verdund mengsel van gelijke volumina koperproefvocht a en b en gedurende 2 minuten gekookt. Wanneer na bezinking van het neergeslagen koperoxjdule de vloeistof geen blauwe kleur meer vertoont, is hierdoor de aanwezigheid van ten minste 0,1 % invertsuiker of een daarmede in redueeerend vermogen overeenkomende hoeveelheid eener andere reduceerende suiker in de onderzochte suiker of stroop aangetoond. In het tegenovergestelde geval wordt de suiker of stroop bij de hierna volgende bepalingen beschouwd als vrij van reduceerende suikers. 5. Zetmeelstroop. a. Bij 2 cm3 eener zoo noodig gefiltreerde oplossing van de waar in de dubbele hoeveelheid water, worden gevoegd 20 cm8 sterke spiritus. Een duidelijke vlokkige troebeling wijst in den regel op glucosestrocp. 6. In de oplossing van 10 g stroop, jam, gelei of limonade tot 100 cm8 (zie ook 1) worden 10 g deugdelijke persgist gelijkmatig verdeeld en de vloeistof in een ruime kolf bij omstreeks 30° c. weggezet. Zoodra de gisting is afgeloopen, hetgeen ir den regel na 48 uur bet geval is, wordt de vloeistof afgefiltreerd, uitgedampt tot ongeveer 25 cm8, met weinig water overgespoeld in een maatkolf van 50 cm8- geklaard met balfbasisch loodacetaat en met water aangevuld tot de maatstreep. Van het Altraat dezer vloeistof wordt de draaiing in een 2 dm lange buis waargenomen j een recbts&aaiing wijst in den regel op zetmeelstroop. Ter contróle wordt een zelfde proef ingezet met dezelfde gist en zuivere saccharose; na afloop der gisting mag de overblijvende vloeistof geen rechtsdraaiing vertoonen. 6. Saccharose. a. In geval reduceerende suikers niet aanwezig zijn, wordt het normaal gewicht der suiker of stroop (n.1. 16,29 g voor den Prarschen en — 126 — 26,00 g voor den Duitschen saccharimeter) opgelost tot 100 om* en van deze oplossing de draaiing van het polarisatie vlak bij 20° c. in een 2 dm lange buis in suikergraden bepaald (polarisatieprocent). De aflezing geeft direct aan het gehalte aan saccharose in procenten van de oorspronkelijke stof. Bij aflezing in booggraden ga men uit van een oplossing van 25 g suiker of stroop tot 100 cm" en rekene voor eiken graad draaiing bij doorgang van het licht door een 2 dm lange buis 3 procent saccharose (polarisatieprocent). b. In geval naast saccharose reduceerende suiker (geen zetmeelstroop of massê) aanwezig is, gebruikt men een der beide volgende methoden : cc- Van weinig gekleurde suiker of stroop wordt het normaal gewicht (16,29 g of 26,00 g) of 25,00 g opgelost in ongeveer 70 cm8 water. Deze oplossing wordt, zoo . noodig, ontkleurd door herhaalde toevoeging van kleine boeveelheden van halfbasisch loodacetaat, totdat een druppél van het reagens geen troebelinB meer te voorschijn roept, vervolgens gemengd met eenig aluminium-hydroxyde en daarna met water aangevuld tot 100 cm3, gemengd en gefiltreerd. Van dit filtraat worden 50 cm8 vermengd met 5 cm8 zoutzuur var 30 % (s.g. 1,15), gedurende 10 minuten op 68°—70° c. (thermometer in de kolf) in een waterbad verwarmd en daarna snel afgekoeld tot 20° c. Zoo noodig kar daarna deze zure oplossing met enkele cg gewasschen bloedkool of andere koolsoort worden ontkleurd. Van de oorspronkelijke alsmede van deze geïnverteerde oplossing wordt de draaiing van het polarisatievlak in een buis van 20 om, onderscheidenlijk van 22 cm, bij 20° o. bepaald. Het saecharosegehalte S wordt gevonden uit de formule: 100 (Pt —P.) C—10 ' waarin Pj en P2 de polarisatieprocenten vóór, resp. na inversie voorstellen. C is eene constante, die afhankelijk is van de concentratie der suikeroplossingen en in het algemeen gelijk is aan 143,3 + 0,042 o (de concentratie); dus voor : — 127 — 16,29 i?. suiker in 100 oM3.144,0 25 „ „ „ 100 „ 144,35 26 „ „ „ 100 „ 144,4 Bij waarnemingen bij andere temperatuur, mits gelegen tusschen 5° en 25° o., gebruik» men de vergelijking: 100 (P! —P.) c-y21 (3. Van sterk gekleurde suiker of stroop worden 10 g opgelost tot 100 cm3 en het invertsuikergehalte (zie 8) der oplossing bepaald vóór en na inversie. Het verschil der twee uitkomsten, uitgedrukt als procenten der oorspronkelijke stof en vermenigvuldigd met 0,95, geeft het saccharose-gehalte. 7. Lactose. Van melksuiker wordt het gehalte aan laotose (CuHmOhH.O) vastgesteld, door van een oplossing van 10 g tot 100 cm3 in water, onder toevoeging van enkele druppels tien procentige ammonia bereid, de draaüng van het polarisatievlak in booggraden in een buis van 2 dm vast te stellen. Zij deze draaiing a, dan volgt het gehalte aan lactose (L) in de onderzochte melksuiker uit de formule: L = 9,62 x oe. 8. Glucose, Invertsuiker. Van de waar wordt een hoeveelheid, die vermoedelijk ten minste 60 en ten hoogste 80 mg glucose of invertsuiker bevat, vermengd met 10 cm3 koperproefvocht a, 10 cm3 koperproefvocht b en zooveel water, dat het volume 50 cm3 bedraagt. Dit mengsel wordt in een Erlenmeyerkolf van 200 cm3 in 3 minuten tot koken verwarmd en daarna gedurende 2 minuten gekookt op een draadgaas, bedekt met een as bestplaat, voorzien van een ronde opening waarin de kolf past, daarna afgekoeld tot kamertemperatuur, bedeeld met 3 g kaliumjodide, vervolgens met 15 cm3 verdund zwavelzuur (4 N.) en onmiddellijk getitreerd1 met B/10 N. natriumtbiosulfaatoplossing ; aan het 'eind der titratie wordt zetmeeloplossing als indicator toegevoegd. 1 In het K. B. staat „gefiltreerd". — 128 - Een gelijke proef wordt verricht met 10 cm* koperproefvocht a, 10 cm" koperproefvoeht b en 30 cm8 water. Uit het verschil der heide titercijfers, overeenkomende met het reduceerend vermogen der suiker, wordt de daarin aanwezige hoeveelheid glucose, onderscheidenlijk invertsuiker, berekend met behulp van de volgende tabel. Het invertsuikergehalte na inversie (zooals bedoeld in 6, b, B), wordt bepaald op gelijke wijze als boven beschreven van een oplossing van de suiker of de stroop, nadat deze op de wijze als onder 6, b, wordt, is saccharine aanwezig. Bij toevoeging van enkele druppels zwavel-ammonium mag de kleur niet verdwijnen. Bezit de na behandeling met zoutzuur verkregen droogrest den reuk van vanilh'ne, zoo wordt zij meermalen met 110 cm* van een mengsel van gelijke deelen aether en chloroform koud uitgetrokken, totdat de reuk verdwenen is. Duloine. geeft bij koken met zoutzuur van 10 percent geen ammonia. Wordt dulcine geI durende 5—10 minuten in een kokend waterï bad verhit met 5 cm* water en 2—4 druppels eener versch bereide mercurinitraatoplossing, dan ontstaat een zwak violette verkleuring, welke na toevoeging van een weinig loodsuperoxyde intensief violet wordt. 14. Vreemde kleurstoffen. Vreemde teerkleurstoffen worden door de volgende proeven aangetoord : o. 50—100 cm' oplossing (zie 12) worden gedurende 10 minuten met 5—10 cm* 10 procentige kaliumbisulf aatoplossing en 3—4 draden pitte ontvette wol gekookt, de draden uit de vloeistof genomen en met water gewasschen. Bij aanwezigheid van teerkleurstoffen, orseille of cochenille zijn de draden gekleurd. De van pature in het product aanwezige kleurstoffen kunnen soms de wollen draden kleuren, doch deze kleur gaat bij toevoeging van ammonia in een vuilgroene tint over. Men kan ook de gekleurde wol met een verdunde wijnsteenzuuroplossing uitwasschen en de wollen draden ter vernietiging der plantenkleurstoffen op het waterbad korten tijd met 'sublimaatoplossing (1 = 10) behandelen. I' ó. 50 cm* van de oorspronkelijke, van. de met zwavelzuur aangezuurde zoowel als van de loet ammonia alcalisch gemaakte oplossing worden uitgeschud met 20 om* amylalcohol. fc Is het amylalcoholische uittreksel van de met ammonia bedeelde oplossing gekleurd, dan — 134 — zijn teerkleurstoffen aanwezig. Men dampt de kleurstofoplossing uit en gaat het gedrag van het residu tegenover verschillende reagentia na. Is het amjlalcoholische uittreksel van de oorspronkelijke oplossing gekleurd, dan kunnen teerkleurstoffen aanwezig zijn. Voegt men ammonia in overmaat bij een deel dezer amylalcoholisehe oplossing, dan worden natuurlijke kleurstoffen groen of blauwgroen. De rest der oplossing schudt men met water, waarin de teerkleurstoffen overgaan, dampt de waterige oplossing uit en gaat de eigenschappen van het residu na. Ts het amylalconoliscbè uittreksel van de met zwavelzuur zuur gemaakte oplossing gekleurd, dan kunnen teerkleurstoffen aanwezig zijn. Tn 'dit geval handelt men als bij het amylalcoholische uitschudsel van de oorspronkelijke oplossing. c. 10 cm8 oplossing worden met ongeveer 0,2 geel kwikoxyde een minuut geschud. De vloeistof wordt, nadat zich het geel kwikoxyde heeft afgezet, door een nat 3 of 4-voudige filter gefiltreerd. Dezelfde proef wordt herhaald, doch hierbij de vloeistof vóór het schudden eenmaal opgekookt. Een helder maar gekleurd filtraat toont teerkleurstof aan. Is het filtraat ongekleurd, dan kunnen toch teerkleurstoffen aanwezig zijn: o. a. eosine, erythrosien. In plaats van geel kwikoxyde kan men ook 10 cm8 oplossing met 10 cm8 mercurichloride schudden, daarna ongeveer 2 cm8 natronloog (4 N) toevoegen, Wederom schudden en vervolgens filtreeren. ■ Het is gewenseht bij het onderzoek op teerkleurstoffen de 3 genoemde proeven uit te voeren. Ter nadere identificatie der kleurstoffen kan men hun gedrag nagaan tegenover verschillende chemische reagentia; ook een spectroscopisch onderzoek kan hierbij een beslissend oordeel geven. 15. Schuimstoffen. Ongeveer 100 cm8 der waar worden met magnesiumcarbonaat geneutraliseerd en met zooveel phenol (phenolum liquefactum) ge- — 136 — schud, dat omstreeks 5 cm' phenol onopgelost blijven. Toevoeging van ammoniumsulfaat bevordert de afscheiding der phenollaag. De phenol wordt afgescheiden en daarna met ongeveer 50 cm3 water en 100 om3 van een mengsel van aether en petroleumaether geschud. De waterige oplossing wordt uitgedampt en van de verdampingsrest, na te zijn opgelost in 5 cm3 physiologische keukenzoutoplossing (0.9%). nagegaan of zij haemolyseerend werkt op 5 cm3 eener éénprocentige suspensie van gewasschen roode bloedlichaampjes in een physiologische keukenzoutoplossing. 16. Schadelijke metalen. De oplossing van de waar in water (1 + 4) moet aan de volgende eischen voldoen: a. 50 cm3 moet met 1 cm' azijnzuur van 30 % en 1 cm* N natriumsulfide kleurloos blijven. b. 50 cm' moet met 1 cm' azijnzuur van 30 %, Y2g natriumbicarbonaat en 5 druppels N f errocyaankalium ook na % uur nog helder zijn. Indiër de kleur van de oplossing der waar de waarneming van bovenstaande reacties belemmert, wordt de asch (zie 2) van 2 g met 5 druppels zoutzuur zacht verwarmd, verdund met water tot 10 cm3 en a. 5 cm' bedeeld met 2 druppels N natriumsulfide. 6. 5 cm3 bedeeld met 0,1 g natriumbicarbonaat en 1 druppel N ferrocyaankalium. Onderzoek op arsenicum. 0,5 g van de waar wordt gemengd met 10 cm' gefiltreerd kalkwater, tot droog verdampt en de rest verbrand. De asch wordt met 2 cm' water en enkele druppels zoutzuur overgebracht in een Erlenmeyer-kolfje van 25 cm' en gemengd met 1 cm' eener oplossing van stannochloride in zoutzuur (1 + 99). In deze vloeistof wordt gebracht een stukje aluminiumplaat (dik 1 mm) van 0,2 g of een stukje zink van 0,5 g en onmiddellijk daarna wordt het kolfje gesloten met leen opzetbuisje van 6—8 cm lengte en 6 mm inwendige diameter, waarin een propje loodhoudende watten (watten gedrenkt met een lood-acetaatoplossing en daarna gedroogd) en verder met een strookje sublimaatpapier, bereid van teekenpapier door drenken in 5 % sublimaatoplossing. — 136 — Na verloop van één uur wordt de onderzijde van dit papierstrookje beoordeeld en vergeleken met een dergelijk strookje, waarop op dezelfde wijze met 0,001 mg As (= 1/10 cm* eener oplossing van 13,4 mg Asj 0, per L.) opgelost in 2 cm* water en met hetzelfde metaal een reactie is verkregen. De reactie van de onderzochte stof mag deze laatste niet overtreffen. Door een blanco-proef heeft men zich te overtuigen, dat de reagentia geen positief resultaat geven. 17. Alcohol. Van 100 cm* vruchtensap, geneutraliseerd en aangevuld met water tot 150 cm* wordt 50 om* afgedistilleerd. Van het destillaat wordt het soortgelijk gewicht en de brekingsindex bepaald en daaruit'het alcoholgehalte afgeleid. LIJST VAN REAGENTIA. 1 Aether. (C2H6)20. Soortelijk gewicht 0,720. Kookpunt 34,5°—35° c. Aether-petroleumaether. Een mengsel van gebjke deelen aether en petroleumaether (kookp. 28°—40° c). Aluminiumhydroxyde. Een waterige aluinoplossing (1 = 20) wordt gegoten in vooraf met water verdunde ammonia (op 1 deel aluin, 1.1 deel ammonia van 10 pCt.). Het gevormde neerslag laat men bezinken, hevelt de bovenstaande vloeistof af, giet opnieuw water op, roert om, laat weer bezinken, hevelt weer af en herhaalt deze bewerking totdat de vloeistof niet meer alkalisch reageert en geen reactie meer geeft met zoutzuurhoudende bariumchloride-oplossi ng. Het neerslag wordt bewaard als een dikke brij. Aluminiumsulfaat. Een oplossing van 16,65 g. A1,(S04)8 + 18H,0 in water tot 100 cm* (1% N). Amylalcohol. Soortehjk gewicht 0,815. Kookpunt 18B«- 132» o. 1 Buiten invloed van het licht te bewaren. — 137 — Benzol. C,H,. Soortelijk gewicht 0,887. Kookpunt 800—81» e. 1 Broomwater. Een verzadigde oplossing van broom in water. Ferrichloride. Eene oplossing van 9 g FeCl, + 6H,0 in water tot 100 cm3 (N). Half-basisch loodacetaat. 3 deelen loodacetaat en 1 deel uitgegloeid loodglit worden op het waterbad tezamen gesmolten en dooreengeroerd tot het loodglit bijna geheel opgelost is. De massa wordt in 10 deelen water opgelost en gefiltreerd. 1 Kaliumjerrocyanide. Een oplossing van 10,6 g K4Pe(CN)e + 3H,0 in water tot 100 cm3 (N). Kalkmelk. Calciurnhydroxyde in water verdund. Kalkwater. Een verzadigde oplossing van Ca(0H)2 in water. Mercurichloride. Een oplossing van 6,77 g HgCl2 en 2,93 g NaCl in water tot 100 om* iy2 N.). Mercurinitraat (versch bereid). 1—2 g versch gepraecipiteerd kwikoxyde wordt in salpeterzuur opgelost, hierbij water en zooveel natronloog gevoegd, totdat de gevormde neerslag niet meer geheel oplost, daarna wordt de vloeistof aangevuld tot 15 cm' en na bezinken gedecanteerd. De oplossing mag niet vrij salpeterzuur bevatten. mmi^ Natriumsulfide. rEen oplossing van 12 g Na^S + 911,0 in water tot 100 oM». Nessiers reagens. Voeg bij een oplossing van 5 g kaliumiodide in 5 cm3 water zooveel van een oplossing van mercurichloride in water (1 = 20), dat het ontstane roode neerslag bij schudden niet meer verdwijnt. Filtreer door glaswol; meng het filtraat met een oplossing van 15 g kaliumhydroxyde in 1 Buiten invloed van het licht te bewaren. — 138 — 30 cm3 water en vul met water aan tot 100 cm3 Laat bezinken en giet de heldere vloeistof af. Phenolphtlialeïne. Een oplossing van 1 g phenolphthalelne in 100 cm3 neutralen verdunden spiritus. Spiritus {sterke). Een mengsel van aethylalcohol en water, dat in 100 volumina 96 volumina alcohol bevat. Soortelijk gewicht 0,812. Spiritus (verdund). Een mengsel van alcohol en water, dat in 100 volumina 70 volumina C2H6OH bevat. Soortelijk gewicht 0,890. Zetmeeloplossing. Een mengsel van 5 g oplosbaar zetmeel met 10 mg kwikiodide en 30 cm3 water wordt gevoegd bij 1 liter kokend water. Dit mengsel wordt 3 minuten gekookt. Zilvernitraat. Een oplossing van 4,25 g AgN03 in water tot 100 cm3 N.). Zoutzuur (30 procentig). Voor de inversie van saccharose, soortelijk gewicht 1,15 (9.5 N). Zwavelzuur (sterk). 94—96 pCt. H,S04. Soortelijk gewicht 1,837—1,840. LIJST VAN TITER VLOEISTOFFEN. 1/10 Normaal Loog. Een koolzuurvrije oplossing van kaliumhydroxyde of natriumhydroxyde in zooveel water, dat 25 cm3 der oplossing 26 cm' i/10 N oxaalzuur ter neutralisatie vereischen. Koperproefvocht. a. Een oplossing in water, welke 69,3 g CuS04 + 5 H20 per liter bevat. 6. Eene oplossing in water, 'welke 346 g kaliumnatriumtartraat en 100 g natriumhydroxyde per liter bevat. 1/10 Normaal Natriumthiosulfaat. Een oplossing in water, welke 24,81 g Na2Ss03 + 5 H20 per liter bevat. — 139 — Besluit van den 6den Maart 1924, S. 97, tot toepassing van de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919 n°. 581) ten aanzien van jam, en limonade, zooals dit is gewijzigd bij besluit van 31 Juli 1926, S. 281. Wlj WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, van 16 Juli 1923, n°. 101 D, afdeeling Volksgezondheid; Oelet op de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Den Raad van State gehoord (advies van 16 Oetober 1923, n°. 44); Gelet op het nader rapport van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 3 Maart 1924, n». 92 D, afdeeling Volksgezondheid ; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: Art. 1. In dit besluit wordt verstaan onder : 1. „suiker" zonder meer saccharose (rieten beetwortelsuiker); • 2. „natuurlijke vruchtenessence" de onschadelijke reuk- en smaakstoffen uit plantendeelen verkregen, al of niet met aethylalcohol gemengd; 3. „kunstmatige vruchtenessence" cumarine, vanilline, azijnzure aethylester, azijnzure amylester, azijnzure butylester, boterzure aethylester, boterzure amylester, mierenzure aethylester, valeriaanzure aethylester, al of niet met (Methylalcohol gemengd. 2. Aangeduid moet worden met den naam : 1. Jam of marmelade het product verkregen door uitdampen van deugdelijke al of niet van pitten bevrijde vruchten en suiker, tot een dikvloeibare of geleiachtige massa. 2. Huishoudjam of huishoudmarmelade een jam of marmelade, waarin de suiker ten deele 08 vervangen door zetmeelstroop. I 3. Vruchtengelei een product, dat geleiachtig is, geen grovere plantendeelen bevat en verkregen is door uitdampen van vruchtensap en suiker. 4. Vruchten op sap (au jus of au strop) een mengsel van geheele of deelen van vruchten en water of suikeroplossing. De vloeistof, welke de vruchten omgeeft, mag per 100 deelen suiker ten hoogste 10 deelen watervrij zetmeelstroop bevatten. — 152 — vloeien en verhit de gasafvoerbuis vóór 2 capillairen. De 3de capillair dient voor contróle. De capillairen kunnen, zoo noodig, door wollen natte draden worden afgekoeld. De hoeveelheid afgescheiden arsenicum wordt op de volgende wijze bepaald : De capillair(en) met de(n) spiegel(s) wordt (worden) in eenige stukjes gesneden en vervolgens gebracht in een klein cylindrisch fleschje met ingeslepen stop, dat al naar mate de dikte van de(n) spiegel(s) 3—5 cm8 inhoud moet hebben. Tevoren worden fleschje en stop met chroomzuur-zwavelzuur goed gereinigd. Daarna wordt het fleschje met een nauwkeurig afgemeten hoeveelheid van een verdunde joodoplossing gevuld en wel zoodanig, dat er een kleine ruimte, met lucht gevuld, overblijft. > De sterkte van de joodoplossing dient te worden gekozen naar de hoeveelheid arsenicum; die men verwacht. 1 cm8 1/500 N. jood = 0,03 mgr arsenicum 1 „ 1/1000 „ „ = 0,015 „ 1 „ 1/2000 „ „ = 0,0075 „ Een tweede fleschje wordt genomen voor een blancoproef. Beide fleschjes worden ingepakt aan een motortje bevestigd en langzaam rondgedraaid, tot de spiegel(s) is (zijn) opgelost. . De inhoud van het fleschje wordt daarna in een klein bekerglas overgespoeld en de overmaat jodium met een versch bereide thiosulfaatoplossing teruggetitreerd, waarbij drie druppols stijfsel als indicator worden gebracht. De sterkte der thiosulfaatoplossing wordt gekozen in overeenstemming met de sterkte der gebruikte joodoplossing en ook bij de blancoproef op de gebruikte joodoplossing gesteld, nadat deze met azijnzuur zwak zuur is gemaakt. LIJST VAN REAGENTIA. Diphenylamine-zwavelzuur. 100 mgr dipbenylamine worden overgegoten met 150 cm8 gedestilleerd water en stikstofvrij zwavelzuur tot volledige oplossing, waarna tot % liter wordt aangevuld met stikstofvrij zwavelzuur. Joodoplossing versch te bereiden uit 1/10 N. joodopl. — 163 — | Kaliumbisulfiet (vast). Lood, vrij van arsenicum (Kahlbaum). Salpeterzuur, (50 %) arsenicumvrj. |s Stijfseloplossing. Thiosulfaatoplossing, versch te bereiden uit 1/10 N. opl. Zink, vrij van ijzer en arsenicum. Zwavelzuur, sterk, arsenicum vrij. Behoort bij het Behangselbesluit van 28 April 1924 (Staatsblad n°. 213). Mij bekend, De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalberse. Besluit van den lQden Mei 1924, S. 251, tot toepassing van de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n». 581) ten aanzien van specerijen, zooals dit is gewijzigd bij besluit van 31 Juli 1926, S. 281. I Wu WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 1 April 1924, n°. 155 D, afdeeling Volksgezondheid; Gelet op de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Den Raad van State gehoord (advies van 6 Mei 1924, n°. 36); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid ¥an 14 Mei 1924, n». 228 D, afdeeling Volksgezondheid ; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: Art. 1. Dit besluit verstaat onder „specerijen", deelen van planten, welke aromatisch smaken en rieken, of een scherpen smaak bezitten en aan eet- of drinkwaren kunnen worden toegevoegd. 2. Aangeduid mag uitsluitend en moet tevens worden met den naam : Anijs of Anijszaad, de rijpe vruchten van Pimpinella anisum L. Foelie, de zaadrok van Myristica fragans Houtt. Wilde of Papoea-foeli, de zaadrok van Myristica argentea Warb. — 164 — Bombay-fodi, de zaadrok van Myristica malabarica Lam. Gemberwortel, de gedroogde, geschilde, half geschilde of ongeschilde wortelstok van Zingiber officinale Roso al of niet gekalkt. Geylon-kaneel, de geschilde bast van Cinnamomum zeylanicum Kees. Kaneel, de geheel of gedeeltelijk geschilde, of ongeschilde bast van soorten van het geslacht Cinnamomum, andere dan Cinnamomum zeylanicum Nees, of het schaafsel (chips) verkregen bij het schillen van de Ceylon-kaneel. Kaneelknoppen, de uitgebloeide bloemen van soorten van het geslacht Cinnamomum. Kardamom, de nagenoeg rijpe vruchten van Eleltaria cardamomum White et Maton. Karwij of Kummel, de rijpe vruchten van Carum carvi L. Komijn of Komijnzaad, de rijpe vruchten van Cuminum cyminum L. Koriander of Korianderzaad, de rijpe vruchten van Coriandrum sativum L. Kruidnagelen, de nog juist gesloten bloemknoppen van Eugenia caryophyllata Thunb. Laurierbladeren, de bladeren van Laurus nobilis L. Marjolein of Majoraan, het bloeiende, opwaarts gegroeide deel van Origanum majorana L. Mosterdzaad, het zaad van Brassica nigra L. (bruin of zwart mosterdzaad) of dat van Sinapis alba L. (geel of wit mosterdzaad). Mosterdmeel, het maalproduct van bruin en/of geel mosterdzaad, al of niet gebuild, dat in den regel vooraf ten deele is ontvet. Mosterd of Tafelmosterd, het product verkregen door mosterdzaad en/of mosterdmeel te mengen met azijn, wei of water onder toevoeging van zout, specerijen en/of suiker. Toevoeging van een geringe hoeveelheid zuiver zwavelzuur of een hoeveelheid salicylzuur onderscheidenlijk benzoëzuur van 250 mg. per K.G. mosterd, is geoorloofd. Notemuskaat, de zaadkern van Myristica fragans Houtt. nog omgeven door de inwendige zaadhuid, al of niet gekalkt. Wilde of Papoea-notemuskaat, de zaadkern van Myristica argentea Warb. nog omgeven door de inwendige zaadhuid, al of niet gekalkt. Bombay-notemuskaat, de zaadkern van My- — 155 — ristica malabarica Lam. nog omgeven door de inwendige zaadhuid, al of niet gekalkt. Zwarte peper, de vruchten van Piper nigrum L. Witte peper, de vruohten van Piper nigrum L., welke van de buitenste lagen van den vruohtwand zijn ontdaan en als witte Penang-peper in den regel tevens zijn gekalkt. Cayenne-peper, de vruohten van variëteiten van het geslacht Oapsicum, o. a. van Capsicum fastigiatum BI. en Capsicum irutescens L. Spaansche peper, de vruchten van variëteiten van Capsicum annuum L. . Piment, de onrijpe vruchten v&n Pimenta. officinalis Lindl. Saffraan, de stempels van Orocus sativus L., al dan niet door den stijltop met elkaar vereenigd. Steranijs, de vruchten van lUicium verum Hooker fil. Vanille of Vanillestokjes, de onrijpe, gefermenteerde vruchten van Vanilla planifolia Andr. Tahiti-vanille, de onrijpe, gefermenteerde vruchten van Vanilla pompona Schiede. Venkel of Venkelzaad, de rijpe vruchten van Foeniculum vulgare Miller. 3. Aangeduid moet worden met den naam „gemengde specerijen", mengsels van onverkleinde, of verkleinde specerijen. De poedervormige, gemengde specerij, waaraan suiker, zoethoutwortel en/of rood santelhout zijn toegevoegd, moet den naam dragen van rommelkruid. 4. Het is geoorloofd aan het poeder van kaneel, poeder van kaneelknoppen toe te voegen. 5. Waren, die in eigenschappen of uiterlijk voorkomen gelijken op een der waren in de vorige artikelen genoemd en die ten doel zouden kunnen hebben deze te vervangen, mogen niet dan met Onze toestemming en onder door Ons te stellen voorwaarden worden aangeduid met namen, waaruit de aard en de samenstelling niet of niet voldoende blijken. 6. De waren, in dit besluit genoemd, uitgezonderd de in artikel 10 bedoelde, moeten voldoen aan de volgende eischen : o. zij moeten duidelijk de kenmerkende kleur, geur en smaak bezitten van de grondstof, waarvan zij herkomstig moeten zijn; — 156 — 6. verontreinigingen, mits onschadelijk, mogen slechts in zeer geringe mate aanwezig zijn ; c. zij mogen, na de schimmelproef, noch schimmelig, noch op andere wiijze duidelijk bedorven of ontleed zijn; d. zij mogen niet in een noemenswaardige hoeveelheid spinsels, eieren, larven, poppen of volwassen individuen van insecten of andere dieren bevatten, noch bjljken op eenigszins belangrijke wijze aangevreten te zijn ; e. er mogen geen bestanddeelen, geheel of gedeeltelijk, aan zijn onttrokken; /. vreemde kleurstoffen moeten afwezijg zijn, slechts in mosterdmeel en mosterd is een onschadelijk kleurmiddel toegelaten. 7. Op een markt, in een winkel of eenige andere voor het publiek toegankelijke verkoopplaats, moeten de voorwerpen, waarin »oh hoeveelheden specerijen of gemengde specerijen kleiner dan 10 K.G. bevinden, aan de buitenzijde voorzien zijn van een opschrift, aangevende den naam, dien de waar volgens een der vorige artikelen moet dragen. Deze opschriften moeten duidelijk leesbaar zijn, niet door vegen zijn uit te wissehen en bestaan uit hoofddrukletters van ten minste 1.5 oM. hoogte en ten minste 1 mM. lijndikte. 8. De waren, in dit besluit genoemd, die in eene verpakking, waarin zij aan den verbruiker kunnen worden verkocht, worden vervoerd, of in winkels of bergplaatsen bij winkeliers en grossiers in gebruik, worden bewaard, moeten aan de buitenzijde der verpakking voorzien zijn van een duidelijk leesbaar, niet door vegen uit te wissehen opschrift, aangevende den naam, dien de waar volgens dit besluit moet dragen. 9. Specerijen, uitgezonderd die, welke niet bestemd zijn voor menschelijk gebruik en aangeduid zijn overeenkomstig artikel 10, moeten voldoen aan de volgende eischen: 1. Anijs of Anijszaad moet voldoen aan de volgende eischen: a. aschgehalte niet hooger dan 10 % ; 6. vluchtige oliegehalte „ lager „ 2 % ; 2. Fodi moet voldoen aan de volgende eischen : a. aschgehalte niet hooger dan 3 % ; 6. ruw zandgehalte „ „ „ 0.5%; c. vluchtige oliegehalte „ lager „ 4 % ; 3. Gemberwortel moet voldoen aan de volgende eischen : — 162 — 7. Waterbepaling in mosterd, 5 g goed doorgeroerde mosterd worden gemengd onder een vier- of vijfvoudige hoeveelheid met zoutzuur en daarna met water uitgewasschen en uitgegloeid zand. De massa op het waterbad gedurende twee uur uitgedampt en daarna een half uur bij 102°—105° c. gedroogd tot twee op elkander volgende wegingen met tusschenpoozen van telkens een half uur drogen, geen grooter verschil dan 2 mg aangeven. 8. Suljaatgehalte. Ongeveer tien gram mosterd worden gemengd met 5 cm1 10 pCt. Na, C0S. 10H,0 en 0.5 gr natriumnitraat en daarna verascht. De asch wordt uitgetrokken met warm verdund zoutzuur en in de aldus verkregen gefiltreerde zure oplossing het sulfaat bepaald met behulp van bariumchloride. Uit het verkregen neerslag wordt het gehalte aan SOt berekend. 9. Piperonaalreactie. 3—5 g fijngesneden vanille worden met zuivel zand gewreven en met aether geëxtraheerd. De aetherische oplossing wordt twee keer met een gelijk volumen van een verzadigde oplossing van natriumbisulfiet uitgeschud. Deze sulfiet-oplossingen worden vereenigd en met verdund zwavelzuur aangezuurd (voor elke 10 cm3 sulfietoplossing zijn 15 cm8 verdund zwavelzuur toe te voegen) waarna men het zwavekfioxyde met behulp van een kooldioxyde-stroom uitdrijft. De waterige oplossing wordt hierna met aether uitgeschud, de aether bij ten hoogste 50° c. op het waterbad afgedestilleerd en de rest in water opgelost. Wordt thans broom.water toegevoegd, dan ontstaat, indien piperonaal aanwezig is, een wit, kristallijn neerslag, dat verzameld, uitgewasschen en gedroogd een smeltpunt, van 128° c. bezit, ook indien het met een weinig zuivere piperonaal gemengd opnieuw wordt onderzocht. Piperonaal verraadt zich bovendien door de geur van heliotroop. 10. SchimmelproeJ. In een steriel Erlenmeyer kolfje van ongeveer — 163 — 200 om* inhoud worden 10 cm* steriel water gemengd met ongeveer 6 g tot poeder gebrachte specerij of zooveel meer, totdat al het water is opgenomen. De kolf wordt met steriele watteprop gesloten gedurende 3 X 24 uur bij 35° c geplaatst, waarna het resultaat wordt beoordeeld. 11. Spinsels, eieren, poppen, enz. Spinsels, larven, poppen of volwassen individuen van insecten of andere dieren worden (het eenvoudigst door ziften opgespoord. Eieren door microscopisch onderzoek. 12. Kleurstoffen, conserveermiddelen. Kleurstoffen en conserveermiddelen worden aangetoond op de wijzen als in de bijlage van het Suiker- en Stroopbeshüt (Staatsblad 1924, n°- 96) en Jam- en Limonadebesluit (Staatsblad 1924, n°. 97) zijn aangegeven. LIJST VAN REAGENTIA. 1 Aether (CrLJjO., soortelijk gewicht 0.720. Kookpunt 34.5—35° c. Bariumchloride, een oplossing van 6.1 g BaCl2.2B;20 in water tot 100 cm' (% N). 1 Broomwater, een verzadigde oplossing van broom in water. Natriumcarbonaat, een oplossing van 53 g watervrij natriumcarbonaat in water tot 1 L. (N). Ferriammoniumsulfaat, een verzadigde oplossing van (NH1)2Ee2(S01)4. 24 HaO in water. Zoutzuur, verdund. Soortelijk gewicht 1.069 (4 N). Zwavelzuur,- verdund. Soortelijk gewicht 1.125 (4 N). Zwavelzuur 94—96 pCt. H,SOt. Soortelijk gewicht 1.837—1.840. LIJST VAN TITER VLOEISTOFFEN. 1 1/10 N zilvernitraat. Een oplossing in water, welke 16.99 g vooraf door voorzichtige lamelting van water bevrijd zilvernitraat per liter bevat. 1 Buiten invloed van het licht bewaren. — 164 — 1/10 N rhodaan. Een oplossing van kaliumof ammomum-sulfocyanide in zooveel water, dat 25 cm3 der oplossing 25 cm3 1/10 N zilvernitraat precipiteeren. Behoort bij Koninklijk besluit van 19 Mei 1924, Staatsblad n°. 251, tot toepassing van de artikelen 14 en 15 der Warenwet, Staatsblad 1919, n°. 581, ten aanzien van specerijen. j Mij bekend, De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalbebse. Besluit van den 20sten Juni 1924, S. 313, tot til toepassing van de artikelen 14 en 15 der II Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581) op meel, zooals dit is gewijzigd bij de besluiten van 4 Juli 1925, S. 316 en van 31 Juli 1926, 1 S. 281. Wu WILHELMINA, bnz. Op de voordracht van Onzen Minister van I Arbeid, Handel en Nijverheid van 22 April 1924, n°. 118D., afdeeling Volksgezondheid; 1 Gelet op de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Den Raad van State gehoord (advies van 10 Juli 1924, n». 27); Gelet op het nader rapport van Onzen Minis- I ter van Arbeid, Handel en Nijverheid van 18 1 Juni 1924, n°. 369 D, afdeeling Volksgezond- j heid; Hebben goedgevonden en verstaan : te be- I palen: Art. 1. Aangeduid mag uitsluitend en moet worden met den naam : 1. a. Meel, ongebuild meel of volmeel, het product verkregen door vermaling van de vruchten van tarwe, rogge, haver, gerst, maïs of zaden van peulvruchten. b. Griesmeel, het product verkregen door vermaling van de al dan niet van sohildeelen-1 en kiemen bevrijde vruchten van tarwe, rogge, haver, gerst, boekweit, mals, rijst of zaden van peulvruchten tot meer of minder grove stukjes. Het griesmeel van boekweit, haver en gerst mag ook worden aangeduid met den naam : grutten of gort. — 165 — c. Bloem of gebuild meel het poedervormig product verkregen door vruchten van tarwe, rogge, haver, gerst, boekweit, mals, rijst of I zaden van peulvruchten te vermalen en zooveel mogelijk de schildeelen en kiemen te verwijderen. wf Rijstebloem mag ook als rjjstemeel, boekweitbloem ook als boekweitmeel worden aangeduid. f d. Vlokken, het product verkregen door het tot vlokken verwerken van vruchten van tarwe, rogge, haver, gerst, boekweit, mals, rijst of zaden van peulvruchten. B* Vlokken van haver mogen ook worden aangeduid met den naam: havermout, die van gerst met den naam : gortmout. 1 2. Gemengd meel, onderscheidenlijk gemengd griesmeel, gemengde bloem en gemengde [vlokken, mengsels van verschillende soorten • meel, onderscheidenlijk griesmeel, bloem of mokken. ■ 3. Binnenlandsch meel en bloem, meel en bloem gemalen uitsluitend van inlandsche tarwe of rogge, voor zoover het watergehalte hooger is dan 16.5 %. Deze aanduiding moet óp of aan de verpakking zijn aangebracht. r 2. 1. De soorten der in artikel 1, onder 1 bedoelde producten, moeten worden aangeduid met den naam der grondstof, waaruit zij zijn [. verkregen, gevolgd door een der woorden „meel, (griesmeel, bloem of vlokken", bijvoorbeeld gerstemeel, malsgriesmeel, boekweitegrutten, tarwebloem, rijstvlokken, enz. K 2. De aanduidingen der in artikel 1 onder 2 bedoelde mengsels moeten worden gevolgd idoor de duidelijk leesbare namen der in het mengsel aanwezige grondstoffen, gevormd op de wijze als in het vorige lid aangegeven, met dien verstande, dat de volgorde dezer namen zoodanig is, dat de naam van de in grootere hoeveelheid aanwezige grondstof vooraf gaat aan dien van de in kleinere hoeveelheid aanwezige. 3. 1. Aangeduid mag uitsluitend en moet worden met den naam „zetmeel" het in plant encellen afgescheiden koolhydraat, dat daaruit in den vorm van microscopisch kleine korrels als poeder wordt gewonnen. ; § 2. De soorten zetmeel moeten worden aangeduid met den naam van de grondstof, waaruit — 186 — zij zijn verkregen, gevolgd door het woord I „zetmeel". 3. Maïszetmeel mag ook worden aangeduid I met den naam : maïzena ; Aardappelzetmeel mag ook worden aange- I duid met den naam : aardappelmeel; Marantazetmeel mag ook worden aangeduid met den naam : arrowroot; Manihotzetmeel mag ook worden aangeduid I met een der namen : tapiocazetmeel of tapioca- I meel, cassavezetmeel of cassavemeel. 4. 1. Aangeduid mag uitsluitend en moet I worden met een der namen „sago of palmsago", I het door verhitting ten deele verstijfseld of tot I korrels gebrachte zetmeel van Metroxylon I Bumphii Mart en Metroxylon laeve Mart. 2. Producten, die in uiterlijk voorkomen op I sago gelijken en ten doel zouden kunnen heb- I ben dit te vervangen, moeten worden aangeduid I met den naam van de grondstof, waaruit zij I . zijn- verkregen, gevolgd door het woord sago, 1 bijvoorbeeld tapiocasago, aardappelsago. 5. 1. Aangeduid mag uitsluitend en moet I worden met een der namen „tapioca of tapioca- I griesmeel", het zeer harde uit onregelmatig j gevormde stukjes beslaande produot, verkregen door verhitting van vochtig gemaakt 1 tapiocazetmeel (Manihotzetmeel). 2. Producten, die in uiterlijk voorkomen op I tapioca gelijken en ten doel zouden kunnen hebben dit te vervangen, moeten worden aan- I geduid met den naam van de grondstof, waaruit zij zijn verkregen, gevolgd door het woord 1 tapioca, bijvoorbeeld aardappeltapiooa. 6. 1. Aangeduid mag uitsluitend en moet worden met den naam : o. Gemout meel, gemoute bloem, meel onderscheidenlijk bloem van tarwe, rogge, j haver en gerst, waarin door mouten het zetmeel 1 voor een aanmerkelijk deel in een in watert oplosbaren vorm aanwezig is. b. Gedextrineerd meel, gedextrineerde bloem, 1 meel onderscheidenlijk bloem van tarwe, rogge, j haver en gerst, waarin door verhitting, al of niet I onder toevoeging van geringe hoeveelheden! zuur, het zetmeel voor een aanmerkelijk deell in een in water oplosbaren vorm aanwezig is. I c. Geprepareerde bloem, een mengsel van» bloem, al of niet gemout of gedextrineerd,!, — 168 — bedoeld, mag alleen geschieden wanneer per kilogram dezer waar ten minste 150 gram inhoud van eieren of ten minste 55 gram dooiers van eieren aanwezig zijn, met dien verstande, dat ook een daaraan evenredige hoeveelheid gedroogd eierpoeder of eidooierpoeder mag worden gebruikt. 10. Waren, die in eigenschappen of uiterlijk voorkomen gelijken op een der waren in de vorige artikelen bedoeld en ten doel zouden kunnen hebben deze te vervangen, mogen niet dan met Onze toestemming of onder door Ons te stellen voorwaarden worden aangeduid met namen, waaruit de aard en de samenstelling niet of niet voldoende blijken. 11. De waren, in een der artikelen bedoeld, die in een verpakking, waarin zij aan den verbruiker kunnen worden verkocht, in den handel worden gebracht, moeten aan de buitenzijde der verpakking zijn voorzien van een opschrift, aangevende den naam, die de waar volgens een der vorige artikelen van dit besluit moet dragen. Deze naam moet uit letters, bestaan, die van een niet minder in het oog vallend type en wat hoogte en lijndikte, betreft, niet kleiner zijn dan die van een der andere woorden of namen op de verpakking aanwezig. 12. In een winkel, op een markt of eenig ander voor het publiek toegankelijke verkoopplaats, met uitzondering van graanbeurzen, moet de waar, in een der vorige artikelen bedoeld, die niet verpakt is of die zich niet bevindt in een verpakking, waarin zij aan den verbruiker kan worden verkocht, zijn voorzien van een opschrift, aangevende den naam, die de waar volgens een der vorige artikelen van dit besluit moet dragen. Deze opsohriften moeten duideujk leesbaar zijn, niet door vegen zijn uit te wissehen, bestaan uit hoofddrukletters van ten minste 2 centimeter (0.02 M.) hoog en ten minste 2 millimeter (0.002 M.) lijndikte onmiddellijk boven de waar zijn aangebracht. 13. De in artikel 1 omschreven waren moeten voldoen aan de volgende eischen : 1. met uitzondering van het meel van peulvruchten, boekweit en van rijstvlokken, mag het aschgehalte bij meel en vlokken niet hooger zijn dan 2.2 % der droge stof en bij griesmeel, bloem en rijstvlokken niet hooger dan 1.5 % der droge stof. — 169 — Het aschgehalte van boekweitmeel mag niet hooger zijn dan 1.7 % der droge stof; 2. het ruw zandgehalte mag niet hooger zijn dan 0.1 % der droge stof; 3. het watergehalte mag niet hooger zijn dan 16.5 %. Aan dezen eisch behoeft niet te voldoen meel en bloem gemalen uitsluitend van inlandsche tarwe en rogge; 4. de zuurgraad mag niet hooger zijn dan 4 ; 5. vreemde bestanddeelen mogen niet dan in sporen aanwezig zijn, behalve in tarwebloem, waarin tot 10 % rogge is toegelaten : 6. brandsporen, bestanddeelen van moederkoren en onkruidzaden mogen slechts in uiterst geringe hoeveelheden aanwezig zijn; 7. na de schimmelproef mogen zij noch schimmelig noch op andere wijze bedorven of ontleed zijn; V .8. eieren, spinsels, larven, poppen of volwassen individuen van insecten of andere dieren moeten afwezig zijn ; 9. reuk en smaak moeten normaal zijn ; 10. zoowel conserveermiddelen als synthetisch bereide verzoetingsmiddelen moeten afwezig zijn; schadelijke kleurstoffen mogen niet zijn toegevoegd ; 11. schadelijke metalen of metaalverbindingen en aluin moeten afwezig zijn; I 12. zij moeten bereid zijn van voldoend gerijpte, gezonde, gereinigde vruchten van tarwe, rogge, haver, gerst, boekweit, maïs of zaden van peulvruchten. 2. De bepalingen van het vorige lid gelden niet voor meel, griesmeel, bloem of vlokken, bestemd tot veevoeder of kippenvoer, mits voor zoover aanwezig in een winkel, op een markt of eenige andere voor het publiek toe¬ gankelijke verkoopplaats (uitgezonderd graanbeurzen) voorzien van een voor den kooper duidelijk zichtbaar en leesbaar opschrift „veevoeder" of „kippenvoer" I 14. Zetmeel, sago en tapioca moeten voldoen aan de volgende eischen : 1. het aschgehalte mag niet hooger zijn dan jp.6 %, berekend op de droge stof ; 2. de eischen in artikel 13 onder 4 tot en met 11 genoemd. 15. Gemout meel, gemoute bloem, gedex- — 170 — trineerd meel en gedextrineerde bloem moeten voldoen aan de volgende eischen: 1. het aschgehalte der droge stof mag niet hooger zijn dan 1.5 % voor bloem en 2.2 % voor meel; 2. de eischen in artikel 13 onder 3 tot en met 11 genoemd; 3. het gehalte aan in water oplosbaar gemaakt zetmeel moet ten minste 20 % bedragen. 16. Puddingpoeder moet voldoen aan de eischen in artikel 13 onder 2, onder 5 tot en met 9 en onder 11 genoemd en mag noch conserveermiddelen noch synthetisch bereide verzoetingsmiddelen bevatten. 17. Paneermeel moet voldoen aan de eischen in artikel 13 onder 2 en onder 4 tot en met 11 genoemd. Het keukenzoutvrije aschgehalte der droge stof mag niet hooger zijn dan 1.5 %. 18. Macaroni en vermicelli moeten voldoen aan de volgende eischen: 1. in water moet zwelling optreden, zonder dat het product uiteenvalt; 2. de eischen in artikel 13 onder 2 en onder 4 tot en met 11 genoemd; 3. het keukenzoutvrije aschgehalte der droge stof mag niet hooger zijn dan 1.5 %. 18a. De waar, die door een opschrift of op eerdge andere wijze wordt aangeduid als of kennelijk als een der waren, in een der artikelen 1 tot 7 van dit besluit bedoeld, voorhanden is, moet voldoen aan de eischen, aan laatstbedoelde waar bij dit besluit gesteld. 19. Dit besluit heeft geen betrekking op waren die kennelijk voor den uitvoer zijn bestemd, voor zoover niet aanwezig in de ruimten in artikel 12 bedoeld. 20. Voor de beoordeeling of de waren, in dit besluit genoemd, voldoen aan de daarin geste'de eischen, moet gebruik worden gemaakt van de onderzoekingsmethoden, aangegeven in de bij dit besluit gevoegde bijlage. Waar de als bijlage gegeven methoden van onderzoek niet voorzien in de beoordeeling eener waar, zijn, voor zoover zij daartoe strekken, de methoden van den Codex Alimentarius, uitgegeven op initiatief van het Congres voor Openbare Gezondheidsregeling, daarvoor aangewezen. 21. Dit besluit treedt in werking zes maanden na den dag der dagteekening van het Staats- - 171 — I blad, waarin het is geplaatst, met uitzondering van het in artikel 18 gestelde verbod van toevoeging van kleurstoffen aan macaroni en vermicelli, dat van kracht wordt één jaar na genoemde dagteekening. *) Dit besluitkan worden aangehaald onder den titel van meelbesluit, met vermelding van den jaargang en het nunv mer van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijver§ heid is belast met de uitvoering van dit besluit, ■ dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en I in afschrift zal worden gezonden aan den Raad [ van State. Het Loo, den 20sten Juni 1924. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalberse. (Uitgeg. 17 Juli 1924.) Bijlage behoorende bij het Meelbesluit {Staatsblad 1924 n°. 313).- ... METHODEN VAN ONDERZOEK. 1. Water. 5—10 g der tot poeder gebrachte waar worden in een drogen luchtstroom bij een tem'< peratuur tusschen 95°—100° c. of in vacuo |tusschen 80" o. en 100" c, naast watèrvrij ohloorcalcium, tot constant gewicht gedroogd. 2. Asch. a. Bepaling van het aschgehalte. Ongeveer 5 g der tot poeder gebrachte waar worden na met water tot een papje te zijn aangeroerd, met 1 cm3 zwavelzuur bedeeld en, nadat de overmaat zuur door matige verhitting is verwijderd, gegloeid. Na bekoeling wordt de asch met enkele druppels zwavelzuur bevochtigd en daarna opnieuw gegloeid. Gedurende het gloeien worden enkele stukjes ammoniumcarbonaat in de schaal gebracht; daarna wordt afgekoeld en gewogen. Het aschgehalte wordt berekend door de x) Het verbod van de toevoeging van onschadelijke kleurstoffen aan macaroni en verSf»,^' de wijziging bij K. B. van 4 Juli wkSo, B. 316, vervallen. gevonden sulfaatasoh met 8/9 te vermenigvuldigen. b. Bepaling van het keukenzoutvrije aschgehalte. Ongeveer 5 g der tot poeder gebrachte waar worden in een platinaschaal doortrokken met 10 cm1 eener normaal natriumcarbonaatoplossing; de massa wordt daarna gedroogd en verascht. De asch wordt opgenomen in warm water, met salpeterzuur (s.g. 1.25) aangezuurd en de oplossing gefiltreerd. In het , filtraat wordt het chloor volgens de methodeVolhard bepaald. Het keukenzoutvrije aschgehalte wordt berekend uit 8/9 maal het verschil van het sulfaataschgehalte volgens o gevonden en het op j Na2S04 omgerekende keukenzoutgehalte, vol-| gens b bepaald. 3. Ruw zand. De bij 2 onder a verkregen asch wordt met} warm verdund zoutzuur. uitgetrokken. Dé hierbij verkregen rest wordt door een aschvrij filter af gefiltreerd, uitgewasschen, verbrand, gegloeid en gewogen. De verkregen rest is „ruw zand". 4. Aluin, koper-, lood- en zinkverbindingen. 1. Aluin. o. Een reageerbuis wordt voor ongeveer 1/3 gevuld met de tot fijn poeder gebrachte waar en bevochtigd met een weinig water. Daarna worden eenige cm3 sterke spiritus en eenige druppels versch bereide campêehehout-tinctuur toegevoegd. De buis met inhoud wordt goed; geschud en daarna — zonder verder schudden —• met een verzadigde keukenzoutoplossing aangevuld. Bedraagt de hoeveelheid aluin 0.05—• 0.1 %, dan verkrijgt men een blauwe kleur, wanneer kleinere hoeveelheden aanwezig zijn een violette kleur. De aanwezigheid van koper-j verbindingen kan hierbij storend werken. b. In een reageerbuis worden 0.25—0.5 g van de tot poeder gebrachte waar bevochtigd met eenige druppels alizarine ; vervolgens worden eenige druppels water toegevoegd en de buis in een waterbad verwarmd. Indien de waar aluin bevat, neemt zij een roode kleur aan, die nog bij aanwezigheid van 0.05 tot 0.1 % merkbaar is. — 173 — 2. Koperverbindingen. Ongeveer S g van de tot poeder gebrachte waar worden bevochtigd met azijnzuur; daarna wordt er een vooraf door behandeling met aether en verdund zoutzuur gereinigde stalen breinaald ingebracht. Nadat deze 12 uur met de massa in aanraking is geweest, wordt de breinaald afgewasschen en met eenige druppele ammonia bevochtigd, die men eenige malen langs de oppervlakte der breinaald heen en weer laat vloeien. De druppels worden verzameld op een horlogeglas en langzaam verdampt; het residu wordt met azijnzuur bevochtigd en daarna een druppel eener kaliumferroeyanide-oplossing toegevoegd. Een roodbruin neerslag wijst koperverbindingen aan. 3. Lood-en zinkverbindingen worden macrochemisch aangetoond na destructie van de waar door koken met zuiver sterk zwavelzuur, terwijl bij tusschenpoozen vast kaliumnitraat wordt toegevoegd. 0. Zuurgraad. 5 g van de tot poeder gebrachte waar worden in een kolf overgoten met 100 cm8 ten opzichte van phenolphthalelne geneutraliseerden sterken spiritus. De kolf wordt goed gesloten en gedurende 24 uur terzijde gezet. Men schudt gedurende dien tijd herhaaldelijk om. Daarna worden 50 cm8 snel door een droog filter afgefiltreerd en met 1/10 N loog getitreerd ten opzichte van phenolphthaleïne als indicator. Als zuurgraad van de waar wordt beschouwd het aantal om* normaal loog, noodig voor de titratie van 100 g. der waar. 6. Schimmelproef. 1.5 a 2 g van de te onderzoeken waar worden in een goed sluitende gesteriliseerde cultuurschaal van ongeveer 10 cm diameter met ongeveer 3 cm8 steriel water tot een papje geroerd en gelijkmatig over den bodem der schaal verdeeld. De schaal wordt daarna omgekeerd in een broedstoof van 35°— 37° o. geplaatst. Na 24 uren wordt de schimmelgroei beoordeeld. De schimmelproef behoort te worden ingesteld vóór alle andere bepalingen. 7. Onkruidzaden. Het onderzoek naar het voorkomen van — 174 — onkruidzaden geschiedt langs microscopischen weg. Onderzoek op moederkoorn. Ongeveer 10 g van de tot poeder gebrachte waar worden met 20 cm3 aether, waaraan 10 druppels verdund zwavelzuur zijn toegevoegd, gedurende 5 a 6 uur gedigereerd, onder herhaald omschudden, waarna wordt afgefiltreerd en met aether nagewasschen, totdat het filtraat 20 om3 bedraagt. Het filtraat wordt in een nauwe reageerbuis gebracht, 10—15 druppels eener koud verzadigde oplossing van natriumbicarbonaat toegevoegd en krachtig doorgeschnd. Bij aanwezigheid van moederkoorn wordt de oplossing van natriumbicarbonaat roodviolet gekleurd en nader spectroscopisch vergeleken. Deze methode is niet bruikbaar, wanneer zaden van Agrostemma Githago L. aanwezig zijn. 8. Eieren, spinsels, larven, poppen, of volwassen individuen van insecten of andere dieren. Van de tot poeder gebrachte waar wordt een niet te kleine hoeveelheid, bijv. 25—50 g, tusschen 2 glazen platen tot een laagje van l/j—Yz cm dikte vlak gedrukt Na 24 uren wordt de oppervlakte onder het glas aan beide zijden op mijten of mijtengangen met de loupe afgezocht. Spinsels, larven, poppen of volwassen individuen van insecten of andere dieren worden het eenvoudigst door ziften opgespoord, eieren door microscopisch onderzoek. 9. Conserveermiddelen. Het onderzoek op conserveermiddelen wordt ingesteld, zooals in de bijlage behoorende bij het suiker- en stroopbesluit en het jam-limonadebesluit is aangegeven, met dien verstande, dat men uitgaat van een oplossing, verkregen door de tot poeder gebrachte waar met zwak alkalisch water uit te trekken. 10. • Kleurstoffen. Men gaat na in welke vloeistof de kleurstof der waar oplosbaar is, dampt de oplossing uit en onderzoekt de kleurstoffen, zooals in de bijlage behoorende bij bet suiker- en stroopbesluit en het jam- en limonadebesluit is aangegeven. — 175 — 11. Eibestanddeelen. a. Qualitatief onderzoek. Bij 15 g der tot poeder gebrachte waar worden in een kolf 30 cm* aether gevoegd. Men laat eenige uren staan, waarbij zoo nn en dan wordt omgeschud. Daarna wordt de oplossing afgefiltreerd en deze bewerking nog eens herhaald met 30 cm3 aether. De aetheroplossingen worden vervolgens afgedestilleerd en het residu met 2 cm3 alkoholische kali verzeept. De zeep wordt in 5 cm3 water opgelost. Uit de waterige zeepoplossing wordt de cholesterine met aether uitgeschud en de aether verdampt. De helft van het verkregen residu wordt uit alkohol omgekristalliseerd en microscopisch op cholesterine onderzocht. De rest van het residu wordt opgelost in 3 cm* chloroform. Daarna worden 3 om* sterk zwavelzuur toegevoegd. Men laat nu 3 uur staan. Bij afwezigheid van cholesterine wordt de chloroformlaag ten hoogste zwak rose gekleurd, bij aanwezigheid sterk rood en fluoresceert de zwavelzuurlaag groengeel. .|SHjS ö. Quantitatief onderzoek. K Quantitatief wordt het lecithinephosphorzuur bepaald door bij 45 g der tot poeder gebrachte waar in een kolf van 300 cm8 150 cm* sterke spiritus te voegen. Kolf met inhoud worden daarna gewogen, gedurende % uur geschud en daarna y2 uur aan een terugvloeikoeler pp een waterbad verhit. Nadat afgekoeld is, wordt met sterken spiritus tot het oorspronkelijke gewicht aangevuld. Vervolgens wordt flink geschud en de alkoholische oplossing afgefiltreerd. Is het filtraat troebel, dan laat men de oplossing staan, totdat het gesuspendeerde zich aan den wand van de kolf heeft vastgehecht. 100 cm3 van deze oplossing worden daarna in een platinaschaal, waarin 2 g kaliumnitraat, 3 g watervrije soda en 20 cm3 gedestilleerd water zijn gebracht, tot droog uitgedampt en verascht. In de asch wordt het phosphorzuur volgens de molybdeenmethode quantitatief bepaald. De asch wordt met warm water gedigereerd en de vloeistof daarna in een bekerglas van Jenaglas gefiltreerd; de vloeistof mag niet meer dan 10 cm3 bedragen. Daarna worden 40 om8 zwavelzuurhoudend salpeterzuur toe- — 176 — gevoegd en verhit totdat de vloeistof begint /io N loo8> ouder gebruik maken van phenolphtaleïne als indicator. Het door de asch gebonden zuur wordt omgerekend in cm» Normaal per 100 g vetvrije droge waa*r. 5. CacaoschiUen. y2—2y2 g der waar worden achtereenvolgens gedurende % minuut gekookt met 50 cm» 10 procentig salpeterzuur en 50 cm» 2% Pr°centige natronloog. Na iedere koking wordt goed uitgewasschen met warm water op een stukje neteldoek, dat ongeveer 43 draden per cm heeft. De achterblijvende rest wordt gesuspendeerd in 10 cm» van een glyoerine-watermengsel 1+1, overgebracht in een telkamer van 10 X 10 cm en hierin zoo regelmatig mogelijk verdeeld. Met behulp van een microscoop, dat mogelijk maakt een preparaat van 1 dm» af te zoeken en waarin een vierkante netnliorometer, wordt de oppervlakte gemeten van ± 300 fragmenten van cacaoschil in ten minste drie rijen van het preparaat. Hierbij worden gemeten fragmenten van : o. de binnenepidermis van het vruchtvleesch, 6. de buitenepidermis van de zaadschil, e. de steencellenlaag. Uit het resultaat van deze metingen wordt, onder gebruikmaking van een, aan een mengsel met bekend gehalte aan cacaoschillen empirisch vastgestelden factor, het gehalte aan cacaoschil berekend. %; 6. Cacaobestanddeelen in chocolade. Tweemaal 10 g geraspte chocolade worden afgewogen en de eene 10 g in een kolfje van 100 cm»., de andere in een van 200 om» gebracht. In beide kolfjes wordt de ohocolade met iets alcohol bevochtigd en daarna met warm water (niet warmer dan 50» o.) overgoten en goed geschud om de: suiker in oplossing te doen gaan. Na toevoeging van 4 cm» halfbasisch loodacetaat in elk der kolfjes en doorschudden wordt afgekoeld, tot de deelstrepen aangevuld en gefiltreerd. De Altraten worden gepolariseerd in een 2 dm buis. Zij de polarimeteraflezing van het filtraat uH het 100 cm» kolfje- Pj en die van het — 203 — Altraat uit het 200 om* kolfje— P, (beide in booggraden), dan is de juiste polarisatie (10 g P . P tot 100 cm*) 1' * en het suikergehalte, in * ï * t P, . P. procenten der oorspronkelijke waar : 7.5 p * — ■ Pi "j Bij gebruik maken van een saccharimeter wordt het halve normaalgewicht op boven beschreven wijze zoowel tot 100 cm* als tot 200 cm* opgelost» Indien de saccbarimeterafiezingen daarvan resp. a en b zijn, is het 2 ab suikergehalte in procenten z-. Het verschil a—b tusschen 100 en het gevonden suikergehalte wordt als cacaobestanddeelen aangemerkt. 7. Melkbestanddeelen en cacaobestanddeelen in melkchocolade. a. Melkvet. 20 g geraspte chocolade worden met 100 cm* verdund zoutzuur (4 N), onder toevoeging van een weinig grof puimsteenpoeder, ongeveer 15 minuten gekookt. Daarna wordt door een nat filter gefiltreerd en het residu met warm water uitgewasschen totdat de zure reactie is verdwenen. De vaste stof met filter word' bij 100° c. gedroogd, het vet door middel van petroleumaether geëxtraheerd en gewogen. Van 5 g van het aldus verkregen vet wordt het getal der in water oplosbare vluchtige vetzuren (B.M. -getal) bepaald volgens de methode, beschreven in de bijlage van het Broodbesluit. Zij dit getal = a, het totale percentage vet in de chocolade= V, en het procentisch gehalte aan meikvet in de waar a o 5 = Vm dan is Vm= '- V. o. ouiKer eu ivieiissuiKer. Tweemaal 10 g geraspte melkchocolade worden als onder 6 beschreven opgelost (evenwel met kokend water), geklaard en gepolari¬ seerd, waarbij de waargenomen polarimeteraflezingen in een 2 dm buis P, en P, (in booggraden) zijn. Van de oplossing 10/100 worden 50 cm' gebracht in een maatkolfje van 100 cm', 600 mg versch gegloeid, calciumoxyde of een gelijk- — 204 — waardige hoeveelheid calciumhydroxyde toegevoegd, gemengd en gedurende 1 uur in een waterbad van 70° c. geplaatst. Na afkoeling wordt de vloeistof onder toevoeging van een druppel phenolphtalelne met verdund zwavelzuur geneutraliseerd. Dan worden toegevoegd 2,5 om3 halfbasisob loodacetaat en 1 om3 verzadigde natriumphosphaatoplossing, aangevuld, gemengd, gefiltreerd en het filtraat gepolariseerd in een buis van 2 dm. Indien nu als polarimeteraflezing P, wordt gevonden, is het saccharose-gehalte S van de waar in procenten: S= 15P3pT^pa en het gehalte aan watervrije lactose L : L=9,05(P1 — 2P3)—fp- Het gehalte aan droge melkbestanddeelen wordt berekend, door het gevonden melkvetgehalte te vermeerderen met 1.9 maal het gevonden melksuikergehalte; het gehalte aan cacaobestanddeelen door 100 te vermindoren met de som der gehalten aan saccharose en melkbestanddeelen. 8. Schimmelproef. iy2 a 2 g der waar worden in een goed sluitende gesteriliseerde cultuurschaal van ± 10 cm diameter met circa 3 cm3 steriel water tot een papje geroerd en gelijkmatig over den bodem verdeeld. De schalen worden omgekeerd bij 350—370 c, geplaatst en de schimmelgroei na 24 uur beoordeeld. LIJST VAN REAGENTIA. Alcohol. Aethylalcohol (C3H60H) van circa 96 volume % s. g. 0,812. Calciumoxyde (CaO) vast, en vrij van carbonaat. Hal/basisch loodacetaat. 3 deelen loodacetaat en 1 deel uitgegloeid loodglit worden op het waterbad samen gesmolten en dooreengeroerd, totdat het loodglit bijna geheel is opgelost. De massa wordt in 10 deelen water opgelost en gefiltreerd. Natriumphosphaat. Verzadigde oplossing (circa 8 %) van Na.HP04 12 H„0 in water. Petroleumaether. Moet destilleeren beneden 60° c. Worden 50 cm3 gemengd met 10 g — 205 — vaste paraffine en de petroleumaether op het kokend waterbad verdampt, dan mag de paraffine geen gewichtsvermeerdering ondergaan. Phenolphtaleïne. Een 1 %-oplossing in neutralen alcohol. Zand. Met zoutzuur gewasschen en gebloeid zand. Zoutzuur, verdund, s. g. 1.067 (4 N). Zwavelzuur, verdund, s. g. 1.124 (4 N). TITER VLOEISTOFFEN. Y2 N. zoutzuur. Een oplossing van zoutzuur in zooveel water, dat 25 cm3 der oplossing 25 cm3 y2 Normaal loog ter neutralisatie vereischen. Vio N. loog. Een kool zuur vrije oplossing van kaliumhydroxyde of natriumhydroxyde in zooveel water, dat 25 cm3 der oplossing 25 cm3 Vio Normaal oxaalzuur ter neutralisatie vereischen. Behoort bij het Cacao en Chocoladebesluit van 23 Oetober 1924 (Staatsblad n°. 478). Mij bekend, De Min. van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalberse. Besluit wan den lSden Januari 1925, S. 13, tot toepassing van de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919 n°. 581) op koffie en thee, zooals dit is aangevuld bij besluit van 31 Juli 1926, S. 281. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 18 November 1924, n°. 453 D, Afdeeling Volksgezondheid; Gelet op de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Den Raad van State gehoord (advies van 23 December 1924, n°. 42); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 9 Januari 1925, n°. 890 D, Afdeeling Volksgezondheid ; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen : — 206 — Art. 1. Aangeduid mag uitsluitend en moet worden met den naam : 1. Ongebrande koffie, de deugdelijke zaadkernen van soorten van het geslacht Coffea. 2. Koffie of gebrande koffie, de gerooste, deugdelijke zaadkernen van soorten van het geslacht Coffea. Bn of na het roosten mogen de in artikel 8 onder 7 genoemde glansmiddelen worden gebruikt. Koffie mag als coffeïnevrij worden aangeduid, zoo het gehalte aan ooffeïne minder bedraagt dan 0.1 %. 3. Gemalen koffie of gruiskoffie, de gebrande koffie, welke in verkleinden toestand is gebracht 1. Koffie-extract, het produot verkregen door koffie uit te trekken en na filtratie al of niet uit te dampen. 5. Peekoffie, de al of niet onder toevoeging van geringe hoeveelheden, spijsolie of vet, gerooste en vermalen, deugdelijke, vooraf goed gereinigde wortels van Cichorim Intybus L. 6. Cichorei, peekoffie, welke bereid is onder toevoeging van geringe hoeveelheden zetmeelstroop. 7. Eikelkoffie, de gerooste, deugdelijke, goed gereinigde zaadkernen van soorten van het geslacht Quercus. 8. Moutkoffie, de gerooste, al of niet vooraf gekiemde, deugdelijke, goed gereinigde vruohten van tarwe, rogge, haver of gerst. 9. Kofjiestroop, het product verkregen bij het branden van huishoudstroop, keukenstroop, melasse en/of zetmeelstroop. 10. Kofjtesurrogaat of namaakkofpe, alle andere dan de onder 5 tot en met 9 genoemde waren, alsmede mengsels van de onder 5 tot en met 10 genoemde waren, die in den handel voorkomen, met het doel om koffiete vervangen of met (gemalen) koffie gemengd te worden gebruikt. 2. 1. Mengsels van gemalen koffie met een der in artikel 1 onder 5 tot en met 10 genoemde waren moeten worden aangeduid met de woorden „gemalen koffie met", gevolgd door den naam van de toegevoegde waar, zooals die in artikel 1 is aangegeven, terwijl het percentage daarvan vóór den naam der toegevoegde waar moet zijn aangebracht. B.v. : gemalen koffie met 60 procent peekoffie, gemalen koffie met 30 procent namaakkoffie. — 210 - 3. Andere bestanddeelen dan die der grondstoffen, waaruit de koffiestroop is verkregen, behalve een geringe hoeveelheid cichorei, caoaodoppen of olie, moeten afwezig zijn. . 14. De in artikel 1 onder 10 bedoelde koffiesurrogaten eD de in artikel 2 onder 2 bedoelde theesurrogaten moeten voldoen aan den eisch, dat zij bereid zijn uit deugdelijke goed gereinigde en onschadelijke grondstoffen. 15. Thee moet voldoen aan de volgende eischen: 1. Het gehalte aan asch mag niet hooger zijn dar 7 %, waarvan ten minste de helft oplosbaar is in water. 2. Het eitractgehalte mag niet lager zijn dan 33 %. 3. Verontreinigingen mogen niet dan in sporen aanwezig zijn. 4. Uitgetrokken thee mag niet aanwezig zijn. 16. De in dit besluit genoemde waren moeten voorts voldoen aan de volgende eischen: 1. Zij mogen niet duf, noch schimmelig, noch op andere wijze duidelijk bedorven of ontleed zijn. 2. Lood of andere schadelijke metalen of metaalverbindingen moet afwezig zijn. 3. Kleurstoffen mogen niet zijn toegevoegd. 4. Geur en smaak moeten normaal zijn. 16a. De waar, die door een opschrift of op eenige andere wijze word* aangeduid als of kennelijk als een der waren, in een der artikelen 1, 2, 3 of 4 van dit besluit bedoeld, voorhanden is, moet voldoen aan de eischen, aan laatstbedoelde waar bij dit besluit gesteld. 17. Waren, die kennelijk voor den uitvoer zijn bestemd, behoeven, voor zoover niet aanwezig in een winkel, op een markt of eenig ander voor het publiek toegankelijke verkoopplaats, niet te voldoen aan de eischen in dit besluit gesteld. 18. Voor de beoordeeling of de waren in dit besluit genoemd, voldoen aan de daarin gestelde eischen, moet gebruik worden gemaakt van de onderzoekingsmethoden, aangegeven in de bij dit besluit gevoegde bijlage,. 19. Dit besluit kan worden aangehaald onder den titel van koffie- en theebesluit, met vermelding van den jaargang en het nummer van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. — 211 — Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid ia belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en in afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 13den Januari 1925. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalberse. (üitgeg. 5 Febr. 1925.) Bijlage, behoorende bij het Koffie- en Theebeshrit {Staatsblad 1925, n». 13). METHODEN VAN ONDERZOEK. 1. Water. 5—10 g der tot poeder gebrachte waar worden bij 102°—105° c. gedroogd tot geen gewichtsverlies meer plaats heeft. Het gewichtsverlies wordt als watar in rekening gebracht. 2. Asch. a. Bepaling van bet aschgehalte. 5—10 g der zoo noodig tot poeder gebrachte waar worden, na met water tot een papje te zijn aangeroerd, met 1 cm3 zwavelzuur bedeeld en, nadat de overmaat zuur door verhitting is verwijderd, gegloeid. Na bekoeling wordt de asch met enkele druppels zwavelzuur bevochtigd n daarna opnieuw gegloeid. Gedurende dit gloeien worden enkele stukjes ammoniumcarbonaat in de schaal gebracht. Het aschgehalte wordt berekend door de gevonden sulfaatasch met 8/9 te vermenigvuldigen. b. Bepaling van de chloriden in de asch. Ongeveer 10 g der tot poeder gebrachte waar worden in een platinaschaal doortrokken met een zoodanige hoeveelheid normaal natriumcarbonaatoplossing, dat de hoeveelheid natriumcarbonaat ongeveer het 10-voudige bedraagt van de te verwachten hoeveelheid keukenzout. De massa wordt daarna gedroogd en verascht. De asch wordt opgenomen in — 212 — warm water, met salpeterzuur (s.g. 1.25) aangezuurd en de oplossing gefiltreerd. In het filtraat wordt het ohloor volgens de methode Volhard bepaald. 3. Ruw zand. De bij 2 onder a verkregen asch wordt met warm verdund zoutzuur uitgetrokken. De hierbij verkregen rest wordt door een aschvrij filter afgefiltreerd, uitgewasschen, verbrand, gegloeid en gewogen. De verkregen rest is „ruw zand". 4. Extract. a. Voor alle waren, met uitzondering van de waren, die uit bladeren bestaan. 10 g der poedervormige of tot poeder gebrachte waar worden in een bekerglas met 200 cm8 water overgoten en met een daarin geplaatste roerstaaf gewogen. De vloeistof wordt voorzichtig onder omroeren tot koken verhit en gedurende 5 minuten gekookt. Na afkoelen wordt door toevoeging van wa*er, bekerglas met inhoud op bet oorspronkelijk gewicht gebracht. Na goed mengen wordt gefiltreerd. Van het filtraat wordt het soortelijk gewicht bij 15° c. tot op 0.0001 nauwkeurig bepaald. Indien de bepaling bij een van 15° o. afwijkende temperatuur geschiedt, doch tusschen 10—20° c, wordt het soortelijk gewicht t/t tot op 0.0001 nauwkeurig bepaald. Het extract wordt afgeleid uit het gevonden soortelijk gewicht met behulp van bijgevoegde tabel. b. Voor waren, die uit bladeren bestaan. 5 g der waar worden in een bekerglas met 750 cm8 water overgoten, waarna de vloeistof gedurende 15 minuten wordt gekookt. Vervolgens wordt de vloeistof warm door een droog gewogen filter gefiltreerd, waarbij wordt zorg gedragen, dat zoo weinig mogeüjk bladeren op het filter komen. De in het bekerglas achterhüjvende rest wordt opnieuw gedurende 15 minuten met 750 cm8 water gekookt en de vloeistof daarna gefiltreerd. Deze bewerking wordt in totaal viermaal herhaald. Bij de laatste filtra ie worden de bladeren op het fi'ter verzameld. Het filter wordt bij 102°— 105° c. tot constant gewicht gedroogd. — 214 — De waterige uittreksels worden na afkoeling door een vochtig filter gefiltreerd en het filter daarna nog met ongeveer 75 cm* kokend water nagewasschen. Bij het afgekoelde filtraat worden gevoegd 30 cm8 één-prooentige kaliumpermanganaatoplossing en na ongeveer 1/4 uur wordt het mangaan, door druppelsgewijze toevoeging eener 3 procentige waterstof peroxyde-oplossing, welke per 100 cm8 1 cm8 ijsazijn bevat, als mangaansuperoxyde afgescheiden. Vervolgens wordt de vloeistof 1lt uur op een kokend waterbad verhit en heet gefiltreerd, terWrjl het filter met ongeveer 75 cm8 heet water wordt uitgewasschen. Het filtraat wordt in een glazen schaal op het waterbad tot droog uitgedampt en de rest, na '/« uur gedroogd te zijn bij ongeveer 100° c, dadelijk met warme chloroform uitgetrokken. De chloroformoplossing wordt na filtratie van chloroform bevrijd en het residu gedurende y2 uur bij 102°—105° c. gedroogd en daarna gewogen. 6. In koffie-extract. 50 cm8 koffie-extraot wordt met ohloroform in een perforator geëxtraheerd. Het na het afdestilleeren der chloroform verkregen residu wordt éénmaal met 50 cm8 water en daarna telkens 3 maal met 25 cm8 warm water uitgetrokken en verder behandeld als hierboven onder a is aangegeven. Behoort bij. het Koffie- en Theebesluit van 13 Januari 1925 (Staatsblad n°. 13). Mij bekend, De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalbebse. REAGENTIA. Zwavelzuur. 94—96 pCt. H,S04, soorteüjk gewioht 1,837—1,840. Ferriammoniumsulfaat. Een verzadigde oplossing van (NH4), Fe, fS04)4. 24 H,0 in water. 1/10 N. Bhodaan. Een oplossing van kaliumof ammoniumsulfocyanide en zooveel water, dat 25 om8 der oplossing 25 cm8 '/jo X zilvernitraat preoipiteeren. - 215 — Vu, N. zilvernitraat. Een oplossing in water, die 16,99 g vooraf door voorzichtig smelten van water bevrijd «ilvernitraat, per liter bevat. TABEL voor de afleiding van het extractgehalte. t Gr! t I Gr. t Gr. S.G.— per 100 S.G.— P61100 S-G-— P«r 100 t cM». t |cM». t oM'. i.ooo o—aar 1,055 14,25 dM.»1,200 52,68 dift. 1 0,26 0,26 60 16,55 1,30 210 55,39 *,71 2 0,52 0,26 65 16,86 1,31 220 58,10 201 3 0,77 0,25 70 18,16 1,80, 230 60,82 2,72 4 1,03 0,26 75 19,47 lJlf 240 63,56 2,74 6 1,29 0,26 80 20,78 1,31 250 66,29 2,73 6 1,55 0,26 85 22,09 1,31 260 69,04 2,75 7 1,81 0,26 90 23,41 • 1,32 270 71,80 2,76 8 2,07 0,26 951 24,72 1,31 280 74,67 2,77 9 2,33 0,26 1,100 26,04 1,32 290 77,35 2,78 10 2,58 0,25 110 28,67 2,63 300 80,13 2,78 15 3,87 1.29 120 31,31 2,64 310 82,93 2,80 20 5,17 1,30 130 33,96 2,65 320 86,14 2,81 25 6,46 1,29 140 36,61 2,65 330 88,65 2,81 30 7,76 1,30 160 39,27 2,66 340 91,38 2,83 35 9,05 1,29 160 41,94 *,67 350 94,21 2,83 40 10,35 1,80 170 44,62 2,68 360 97,07 2,86 45 11,65 1,30 180 47,30 2,68 60 112,95 1,30 190 49,99 2,69 RF.srmr van de.n 23sten Juni 1925, S. 256, tot toepassing der artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581), zooals dit is gewijzigd en aangevuld bij besluit van 4 Augustus 1926, S. 292. (Melkbesluit, Staatsblad 1925 n°. 256.)1 Wij WILHELMINA, ïnz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 14 Juni 1923, n°. 243 D, afdeeling Volksgezondheid; Gelet op de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Den Raad van State gehoord (advies van 16 Juni 1925, n°. 24); 1 Ook opgenomen in de Ned. Stct. 1926, n°. 128. — 216 — Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 17 Juni 1925, n°. 550 D, Afdeeling Volksgezondheid ; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen : .Art. 1. 1. In dit besluit wordt verstaan onder: melkproducten, alle uit melk verkregen vloeibare producten, behalve gecondenseerde melkproducten en wei. 2. In dit besluit wordt verstaan onder: a. „melkveehouder", ieder die het houden van melkvee als bedrijf of nevenbedrijf uitoefent, onverschillig of dit geschiedt voor eigen rekening of voor rekening van anderen; 6. „melkverkooper", 1°. ieder die er zijn bedrijf of nevenbedrijf van maakt melk en/of melkproducten reohtstreeks aan verbruiken te verkoopen, onverschillig of dit geschiedt voor eigen rekening of voor rekening van anderen, 2°. ieder, die melk en/of melkproducten inkoopt of ten verkoop ontvangt en tevens ten verkoop of ter aflevering in voorraad heeft, onverschillig of dit geschiedt voor eigen rekening of voor rekening van anderen; c. „keuringsdienst", den keuringsdienst van waren, als bedoeld bij art. 2 der Warenwet, (Staatsblad 1919, n°. 581); d. „centrale gemeente", de gemeente, waar de keuringsdienst is gevestigd; e. „inspecteur van de volksgezondheid", de inspecteur van den dienst, welke in het bijzonder is belast met de handhaving van de wettelijke bepalingen van de Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); /. febris typhoïdea mede parat>pbus. 2. 1. De aanduiding melk mag uitsluitend en moet gebezigd worden voor melk, die voldoet aan de eischen, bij dit besluit voor melk gesteld, behoudens het bepaalde bij artikel 11. 2. Melk en de als melk aangeduide waar moet behoudens het bepaalde bij artikel 11 voldoen aan de volgende eischen:1 a. er mag Diets aan zijn toegevoegd of onttrokken ; onverminderd hetgeen krachtens artikel 15, 1 Zie de poot bij artikel 35 van dit besluit. — 217 — lid 3, der Warenwet, Staatsblad 1919, n°. 681, zal worden bepaald, mag het prooentiaoh vetgehalte der droogrest niet lager zijn van 24; 6. het vriespunt mag niet dichter bij het nulpunt liggen dan —0,63e c, behalve bij gesteriliseerde melk, waarvan het vriespunt niet dichter bij het nulpunt mag liggen dan — 0,52° c. ;1 c. van het serum mag het soortelijk gewicht niet lager zijn dan 1,0240 bij 15°/15° c. of de brekingsindex niet lager dan 1, 3420 bij 17,6° c.; d. de zuurgraad mag niet hooger zijn dan 9,0 ; e. kleur, reuk, smaak en consistentie moeten normaal zün; /. bij koken mag geen schiften optreden; g. een halve liter of geringere hoeveelheid melk mag bij filtratie door watten en een hoeveelheid melk, grooter dan % Liter en kleiner dan 60 Liter, mag bij filtratie door neteldoek met openingen ten getale van ten minste 20 en ten hoogste 40 per lengte-centimeter daarop niet meer dan geringe sporen vuil achterlaten ; h. conserveermiddelen, kleurstoffen of schadelijke stoffen mogen niet aanwezig zijn; »'. streptocoecen mogen niet in aanmerkelijke hoeveelheid aanwezig zijn; pathogene micro-organismen moeten afwezig zijn; ). zij moet verkregen zijn door het volledig uitmelken van dieren, die niet lijden aan een der in artikel 20 tweede lid genoemde ziekten. I 3. Wiï behouden Ons voor bjj algemeenen maatregel van bestuur voorschriften te geven met betrekking tot het gebruiken van aanduidingen van melk en/of melkproducten, die verkregen zijn door verbeterde m eikwinning. 4. De aanduiding tapte melk, afgeroomde melk of onderineik mag uitsluitend en moet gebezigd worden voor het produot verkregen door aan melk, die voldoet aan de eischen, bij dit besluit voor melk gesteld, room te onttrekken. Overigens moet dit product en de als tapte melk, afgeroomde melk of ondermolk | 1 Indien bij melkonderzoek in verband met art. 2 van het Melkbesluit 1925, n°. 256, het vriespunt wordt bepaald en daarvoor moet worden vastgesteld, of men met melk te doen heeft, die geen hoogeren zuurgraad heeft dan 9°, moet ook deze vaststelling geschieden naar de methode voorgeschreven in de Bijlage van dat Melkbesluit. (Rechtb. Almelo 12 Oct. 1926, N. J. 1926, blz. 1320; W. 11582.) — 218 — aangeduide waar voldoen aan de eischen in artikel 2 onder a tot en met i genoemd. Het vetgehalte mag niet hooger zijn dan 1.0 procent. 5. 1. De aanduiding room of koffieroom mag uitsluitend en moet gebezigd worden voor het vetrijke produot, dat zich afscheidt bij staan of centrifugeeren van melk, die voldoet aan de eischen, bij dit besluit voor melk gesteld. 2. Room en koffieroom en de als room of koffieroom aangeduide waar moet voldoen aan de eischen in artikel 2 onder d tot en met i genoemd, met uitzondering van „zure" room, welk 'produot moet voldoen aan de eischen in artikel 2 onder e, g, h en i genoemd. 3. Het vetgehalte van room en koffieroom mag niet lager zijn dan 20 procent en de reactie van Storch moet negatief zijn. 6. 1. De aandu'd'ng slagroom mag uitsluitend en moet gebezigd worden voor het produet, verkregen op de wijze in artikel 6 voor room aangegeven. 2. Slagroom en de als slagroom aangeduide waar moet voldoen aan de eischen in artikel 5 voor room aangegeven, behalve wat het vetgehalte betreft, dat ten minste 40 procent moet bedragen. 7. 1. De aanduiding karnemelk mag uitsluitend en moet gebezigd worden voo» het vloeibare deel, verkregen door karnen — al of niet na toevoeging van melkzuurbacteriën — uit room of melk en voor het product, verkregen bij het doelmatig verwerken van zuur geworden taptemelk. 2. Karnemelk en de als karnemelk aangeduide waar moet voldoen aan de volgende eischen:1 a. het gehalte aan vetvrije droogrest mag niet lager zijn dan 7.3 procent; dat aan melksuiker niet lager dan 3.0 procent; b. de zuurgraad mag niet lager zijn dan 20 en niet hooger dan 40; e. kleur, reuk, smaak en consistentie moeten normaal zijn; d. gasontwikkeling moet afwezig zijn. 8. 1. De aanduiding karnemelkspap mag uitsluitend en moet gebezigd worden voor het product, verkregen door karnemelk met gort, 1 Zie noot bn art. 35 van dit besluit. — 219 — boekweitmeel, roggebloem, rijst, tarwebloem of havermout, al of niet onder toevoeging van zout en water, doelmatig tot een pap te verwerken. 2. Karnemelkspap en de als karnemelkspap aangeduide waar moet voldoen aan de volgende eischen: a. per liter pap mag niet minder aan vaste karnemelkbestanddeelen aanwezig zijn dan in 0.8 liter karnemelk worden aangetrofen ; 6. zij mag niet eenig kenmerk van bederf vertoonen; e. zij moet bereid zijn uit deugdelijke grondstoffen ; d. gasontwikkeling moet afwezig zijn. 9. 1. De aanduiding yoghurt mag uitsluitend en moet gebezigd worden voor het product verkregen door melk, die voldoet aan de eischen, bij dit beslui* voor melk gesteld, en die tot het a/a van het oorspronkelijk volumen of sterker is uitgedampt, te enten met Maya en daarna gedurende eenige uren bij 40°—50° c. te bewaren. 2. Yoghurt en de als yoghurt aangeduide waar moet voldoen aan de volgende eischen: a. kleur, reuk, smaak en consistentie moeten normaal zijn; 6. andere micro-organismen dan de bacillus bulgaricus en de streptococcus lacticus Kruse mogen niet in aanmerkelijke hoeveelheid aanwezig zijn. 10. 1. De aanduiding melkyoghurt mag uitsluitend en moet gebezigd worden voor het product, op overeenkomstige wijze als yoghurt verkregen uit melk, die voldoet aan de eischen, bij dit besluit voor melk gesteld, en die niet of minder dan 1/a van het oorspronkehjk volumen is uitgedampt. 2. Melkyoghurt en de als melkyoghurt aangeduide waar moet voldoen aan de eischen in artikel 9 onder a en b genoemd. 11. 1. De aanduiding kindermelk onderscheidenlijk zuigelingenmelk mag uitsluitend en moet gebezigd worden voor melkproducten, die bestemd zijn tot voedsel voor kinderen, zuigelingen of zwakken. 2. De melkproducten, bedoeld in lid 1 van dit artikel, en de als kindermelk of zuigelingenmelk aangeduide waar moeten voldoen aan de volgende eischen: — 262 — gedistilleerd water worden gemengd. Aan het mengsel van I en II wordt nu III toegevoegd, terwijl beide vloeistoffen nog warm zijn. Alles wordt ten slotte verdeeld over buizen oi kolfjes en wel in elk 20—30 om* en gesteriliseerd op 110° e. gedurende 20 minuten. Voor het gebruik wordt de agar opgesmolten en worden er platen van gegoten, welke men geopend bij 35° o. laat uitdampen en eerst daarna sluit. Door uitzaaien van colibacillen en tjpbusbacillen gaat men na of de voedingsbodem gevoelig is. Kndo-agar. I. Men maakt eerst 2 liter gewonen, alkalische» bouillon met 1 % pepton en 0,5 % keukenzout en lost hierin op 60 g (3 %) agar, neutraliseert tegenover lakmoes en voegt dan 10 om» 10 % sodaoplossing toe. II. Hierna wordt 20 g melksuiker in 50 cm' 10 % waterige oplossing van ratriumsulflet (versch bereid) en 10 cms 10 % alcoholische fnobsineoplossing opgelost. I en II worden gemengd. De kleur van den voedingsbodem moet, als deze afgekoeld is, zeer licht rose zijn. Men gaat na, door uitzaaien van colibacillen of de voedingsbodem goed is. De kolonies hiervan moeten donkerrood zijn door de fuohsine, die zij in vrijheid stellen. Behoort bij Koninklijk besluit van 23 Juni 1926 (Staatsblad n°. 256). Mij bekend, De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalbbrse. BüFLUir ion den 23s(en Juni 1926, S. 262, tot toepassing der artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581). (Algemeen Besluit (Warenwet) Staatsblad 1295, n°. 262.) W j WILHELMINA, en?. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 12 Mei 1925, n°. 371 D, afdeeling Volksgezondheid; — 263 — Gelet op de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581) ; Den Raad van State gehoord (advies van 9 Juni 1925, n°. 58); Gelet op het nader rapport van Onzen Mi- 18 Juni 1925, n». 543 D, afdeeling Volksgezondheid ; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: Art. 1. 1. De bereiding, verpakking of behandeling van eet- en drinkwaren mag uitsluitend geschiede» in ruimten, welke : a. niet dienen als slaap- of woongelegenheid of als stal of tot berging van dieren en welke van ruimten, die voor deze doeleinden gebruikt worden, deugdelijk zijn afgescheiden ; 6. deugdelijk zijn afgescheiden van mestvaalten, beerputten, privaten, urinoirs en riolen ; I e. voldoende schoon gehouden en gelucht zijn ; d. geen artikelen — andere dan eet- of drinkwaren of grondstoffen daarvoor —I bevatten, welke onaangename geuren verspreiden, zooals bijv. mest, keukenafval, slachtafval, carbol, lysol, petroleum e. d., tenzij deze artikelen zoodanig zijn afgesloten, dat verspreiding van geuren wordt voorkomen; ■ e, voor zoover bij de bereiding, verpakking of behandeling dier eet- of drinkwaren water in aanmerkelijke hoeveelheid wordt gebruikt, voorzien zijn van zoodanige harde vloeren, dat verontreiniging van den bodem voorkomen wordt; /. voorzien zijn of in de nabijheid liggen van een voor het gebruik gereede en voldoende waschgelegenheid ten behoeve van de in de ruimten werkzame personen; g. zich bevinden in perceelen, waarin een of meer middelen van watervoorziening aanwezig zijn, waaromtrent door Burgemeester en Wethouders der gemeente, waarin de ruimten gelegen zijn, aan de gebruikers niet schriftelijk is medegedeeld, dat zij water in onvoldoende hoeveelheid of ondeugdelijk voor het gebruik in verband met het bedrijf, opleveren; h. niet door Burgemeester en Wethouders dier gemeente, waar de ruimten gelegen zijn, - 254 — gelet op het advies van den directeur van den keuringsdienst, in een aan den gebruiker gericht aangeteekend met redenen omkleed schrijven met het oog op de volksgezondheid voor het doel ongeschikt zijn geoordeeld. 2. a. De bepalingen van het eerste lid van dit artikel zijn niet van toepassing op de huisindustrie voor zoover het betreft eet- of drinkwaren, welke naar hun aard bestemd zijn om na aflevering, hetzij in fabrieken gereinigd en gesteriliseerd, hetzij door den verbruiker zelf gereinigd en gekookt te worden, of ten aanzien waarvan door den Minister, met de uitvoering van dit besluit belast, ontheffing is verleend.1 6. De bepaling van het eerste lid van dit artikel onder g is niet van toepassing op middelen van watervoorziening, waarvan het water uitsluitend dient voor stoomketels of closets, indien aan de leiding, waarin zioh dit water bevindt, geen water voor andere doeleinden kan worden onttrokken. 3. Het in het eerste lid onder o, 6, c en d bepaalde is ook van toepassing op het bewaren van eet- en drinkwaren in andere dan dicht 1 Ontheffing van het bepaalde in het eerste lid van artikel 1, onder o, voor zoover betreft ruimten, welke dienen als slaap- of woongelegenheid of welke van ruimten, die voor deze doeleinden gebruikt worden, niet deugdelijk zijn afgescheiden, is verleend bij beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 26 Juli 1926, Stct. n°. 142, ten aanzien van de huisindustrie van garnalenpellen, en wel: 1. tot ï Oetober 1926; 2. na 1 Oetober 1926 voor die ruimten, welke dienen als slaap- of woongelegenheid of welke van ruimten, die voor deze doeleinden gebruikt worden, niet deugdelijk zijn afgescheiden, waarvoor burgemeester en wethouders der gemeente, waar die ruimten gelegen zijn, aan den gebruiker ingevolge zijn schriftelijk verzoek verlof hebben verleend voor het pellen van garnalen. Zoodanig verlof kan door burgemeester en wethouders te allen tijde worden ingetrokken. Burgemeester en wethouders nemen geen beschikking tot het verleenen van verlof dan na ingewonnen advies van den directeur van den keuringsdienst. Zij deelen hunne beschikking tot het verleenen of intrekken van verlof binnen eene week na de dagteekening er van mede aan den directeur van den keuringsdienst, aan den betrokken inspecteur der volksgezondheid en aan het ter plaatse bevoegde districtshoofd der arbeidsinspectie. gesloten metaal-, glas-, aardewerk- of houtverpakking. 4. Burgemeester en Wethouders van de gemeente, waar de ruimten gelegen zijn, kunnen, gehoord den directeur van den keuringsdienst, van het in het 1ste lid van dit artikel onder g bepaalde ontheffing verleenen onder het stellen van bepaalde voorwaarden, indien naar hun oordeel de omstandigheden zoodanig zijn, dat het bezwaarlijk is de ruimten aan den gestelden eisch te laten voldoen. I 5. Burgemeester en Wethouders nemen, £voor het geval de ruimte gelegen is in een perceel, dat niet aan een centrale drinkwaterleiding is aangesloten, geen beschikking op grond van het hierboven in het eerste lid onder g en h of in het vierde lid bepaalde dan na ingewonnen advies van den directeur van den keuringsdienst. Zij deelen hunne beschikking binnen vier weken na ontvangst van bovenbedoeld advies mede aan den directeur van den keuringsdienst en aan den betrokken inspecteur der volksgezondheid. ö. De gebruikers of de eigenaars der ruimten en de inspecteur van de volksgezondheid, belast met het toezicht op de naleving van de Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581), kunnen van de beslissing van Burgemeester en Wethouders, bedoeld in het eerste lid onder g en h, binnen drie weken, nadat hun deze beslissing is medegedeeld, in beroep gaan bij Gedeputeerde Staten van de provincie, waarin de ruimten gelegen zijn. Genoemde inspecteur kan dat mede doen naar aanleiding van het verleenen van ontheffingen, als bedoeld in het 4de lid van dit artikel. 2. De bereiding, verpakking, bewaring, behandeling en het vervoer van eet- en drinkwaren mag uitsluitend geschieden op zindelijke wijze en zoodanig, dat verontreiniging voldoende wordt voorkomen. 8. Bij de bereiding, verpakking, bewaring, behandeling en het vervoer van eet- en drinkwaren mag niet gebruik gemaakt worden van werktuigen, gereedschappen, vaatwerk, verpakkingsmaterialen of vervoermiddelen, die, voor zoover zij met de eet- en drinkwaren of de daarvoor gebezigde grondstoffen in aanraking kunnen komen : a. niet in zindelijken staat verkeeren; 1 '"°" "u van air arriKei onder g — 256 — b. aan de eet- of drinkwaren lood, zink of I andere bestanddeelen kunnen afgeven in hoeveelheden, die schadelijk voor de gezondheid I kunnen zijn of genoemde waren kunnen ver- I ontreinigen; 1 c gereinigd zijn met ander water, dan be- I doeld in artikel 1 onder g, behoudens het be- 1 paalde in het 4de lid van artikel 1. 4. Groenten, vruchten, wortel- en knol- I gewassen, welke ook rauw door den mensch I kunnen worden gebruikt, mogen, nadat zij geoogst, geplukt of gerooid zijn, niet behandeld I worden met water, hetwelk Burgemeester en I Wethouders der gemeente, waarin het water I zich bevindt, daarvoor ongeschikt hebben ver- I klaard. 5. De bereiding, verpakking of behandeling van eet- en drinkwaren in perceelen, waarin I een geval van typhus, paratyphus, dysenterie I of cholera voorkomt en het vervoer van eet- 1 en drinkwaren uit die perceelen mag niet geschieden, tenzij de Burgemeester der gemeente, waarin het perceel gelegen is, na ingewonnen I advies van den inspecteur van de volksgezond- 1 heid belast met de handhaving der wettelijke I bepalingen op de besmettelijke ziekten, daarvoor I schriftelijk toestemming heeft verleend. Genoemde inspecteur hoort, alvorens advies uit te I brengen, den directeur van den Keuringsdienst. I 6. Waren, welke giftige bestanddeelen be- I vatten, moeten voorzien zijn van een in het oog vallend opschrift, waaruit hare giftigheid | blijkt, met vermelding van de wjjze, waarop nadeel voor de gezondheid of vergiftiging bij het gebruik kunnen worden voorkomen. 7. Voor de bereiding van eet- en drinkwaren mogen geen grondstoffen worden in voorraad j gehouden of gebezigd, welke in ondeugdelijken toestand verkeeren, tenzij het hoofd van het bedrijf, waarin de grondstoffen worden aan- i getroffen, aannemelijk maakt, dat deze vóór de j bereiding tot eet- of drinkwaren een bewerking zullen ondergaan, waardoor zij in deugdel ijken toestand zullen kunnen komen. 8; 1. De bepalingen van artikel 1, eerste lid onder a tot en met e, zijn niet van toepassing j op de winning van melk. 2. De bepalingen van dit besluit zijn niet van toepassing, voor zoover bij algemeenen ] — 257 — maatregel van bestuur ter uitvoering van de artikelen 14, 16 en 16 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581), ten aanzien van bepaalde eet- en drinkwaren afwijkende voorschriften zijn gegeven. 9. 1. De ontheffing, bedoeld in artikel 1, vierde lid, wordt ingetrokken, indien de voorwaarde, waaronder zij is verleend, niet wordt nageleefd. | 2. De belanghebbende kan binnen veertien dagen, nadat de beslissing van Burgemeester en Wethouders hem is medegedeeld, in beroep komen bij de Gedeputeerde Staten van de provincie, waarin de ruimte is gelegen. ■ 3. De intrekking blijft buiten werking gedurende den termijn van beroep en, indien beroep is ingesteld, gedurende de behandeling van het beroep. }>ï 10. Dit besluit treedt in werking drie maanden na den dag zijner afkondiging, met uitzondering van de bepalingen van artikel 1, eerste lid onder 6, / en g, welke twee jaar na genoemden dag in werking treden. 11- Dit besluit kan worden aangehaald onder den titel Algemeen Besluit (Warenwet), met vermelding van den jaargang en het nummer van het Staatsblad, waarin het is bepaald. Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Chamonix, den 23sten Juni 1925. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalbbkse. (Uitgeg. 16 Juli 1925.) Beslutt van den iden Augustus 1925, S. 345, tot toepassing van de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 681) op waschmiddelen, zooals dit is gewijzigd en aangevuld bij besluit van den 8sten April 1926, S. 59. ' Wu WILHELMINA, enz. - Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 9 Juni 1926, a°. 416 D, afdeeling Volksgezondheid; S. & J. n°. 99, 4° dr. 9 - 258 — , Gelet op de artt. 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Den Raad van State gehoord (advies van 21 Juli 1925, n°. 47) ; Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 29 Juli 1925, n°. 658 D, afdeeling, Volksgezondheid ; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen : Art. 1. Dit besluit verstaat onder: Zeep het product, verkregen door het verzeepen van vetten en'of vetzuren, dat als karakteristiek bestanddeel de alkalizouten der hoogere vetzuren bevat en al of niet met eenige verzeepte hars kan zijn vermengd en al of niet kan zijn uitgezouten; Zachte Zeep, alle zeep die niet verkocht wordt j in den vorm van stukken, schilfers, vlokken, poeder of vloeistof; Harde Zeep, alle zeep, die verkocht wordt in den vorm van stukken, schilfers, vlokken of poeder; alles voor zoover in den handel gebracht of voor den handel bestemd. 2. 1. o. De aanduiding Soda (krisial-l soda, fijne soda, grove soda) mag uitsluitend worden gebezigd voor het produot, dat bestaat uit kristalwaterhoudend natriumcarbonaat en waarvan het gehalte aan watervrij natriumcarbonaat tenminste 36 % bedraagt. * 6. De aanduiding Gecalcineerde Soda of Sel\ de Soude mag uitsluitend worden gebezigd : a. voor de waar, die zich bevindt in een verpakking, welke minder dan 2% K.G. bevatJ indien het gewicht van het watervrij natriumcarbonaat in die waar ten minste 95 % be-j draagt van het werkelijke gewicht of van haar oorspronkelijk gewioht, indien dit laatste op de buitenzijde der verpakking in kilogrammen * Bij circulaire n°. 85 D, afd. V, van 7 Februari 1927, heeft de Minister van Arbeid, Handel en Hij verheid, te kennen gegeven, dat fcet ."uitoefenen van invloed van de zijde der Keuringsdiensten bij de fabrikanten, ten eindt te komen tot het al of niet bezigen op de verpakking van een waar van eenige aanduiding, in geval een op de Warenwet berustend K. B. de vrijheid laat tusschen verschillende aanduidingen te kiezen, in strijd is met den geest van art. 14 der Warenwet. I of onderdeelen daarvan aangegeven, niet I minder bedraagt dan het «/« van het werkeliike gewicht; p. voor de waar, die onverpakt is of zich I bevindt in een verpakking, welke meer dan j 2% K.G. bevat, indien haar gehalte aan waterI vrij natriumcarbonaat ten minste 80 % beI draagt. I c. De aanduiding Gecalcineerde Soda of Sel I de Sonde, gevolgd door de procentiscbe gehalteI aanduiding aan watervrij natriumcarbonaat I moet worden gebezigd voor producten, die voor I ten minste 50 % bestaan uit watervrij natriumI carbonaat en waarvan het gehalte aan watervrij natriumcarbonaat minder is dan 80 %. 2. a. De aanduiding Groene Zeep of Gele Zeep, Zachte Zeep, Smeerzeep of Zileeneep mag uitsluitend worden gebezigd voor zachte zeep, waarvan het gehalte aan vetzuren met inbegrip van harszuren tenminste 38 % bedraagt, terwijl het gehalte aan vrije alkalihydroxyden (berekend als kaJiumhydroxyde) niet meer dan 1 % bedraagt. 6. De aanduiding Zachte Zeep, gevolgd door de procentische gehalte-aanduiding aan vetzuren, met inbegrip van harszuren, moet worden gebezigd voor zachte zeep, waarvan het gehalte aan vetzuren en harszuren minder is dan 38 %. 3. De aanduiding „1" voor harde zeep mag uitsluitend worden gebezigd voor alle harde zeep in stukken, waarvan het gehalte aan vetzuren, met inbegrip van harszuren, tenminste 60 % bedraagt. De aanduiding „2" voor harde zeep mag uitsluitend worden gebezigd voor alle harde zeep in stukken, waarvan het gehalte aan vetzuren, met inbegrip van harszuren. min,W 1 dan 60 % doch ten minste 40 % bedraagt. De aanduiding „3" voor harde zeep moet woroen gebezigd voor alle harde zeen in stukken. i waarvan het gehalte aan vetzuren, metinbegrip van harszuren, minder bedraagt dan 40 %. Al deze zeepsoorten moeten vrij zijn van waterglas, terwijl hun gehalte aan vrij alkalihydroxyde (berekend als natriumhydroxyde) niet meer mag bedragen dan 0.1 % en het gehalte aan alkalioarbonaat (berekend als natriumcarbonaat) niet meer mag bedragen dan 2 % bij de zeepsoorten, die zijn voorzien of zouden - 260 — mogen worden voorzien van de aanduiding I „1", niet meer dan 3 %, bij de zeepsoorten, die 1 zijn voorzien of zouden mogen worden voorzien van de aanduiding „2", en niet meer dan 4 % I bij de zeepsoorten voorzien van de aanduiding I „3". 4. De aanduiding Schilferzeep of Zeep in Schilfers mag uitsluitend worden gebezigd voor I zeep, in den vorm van sohilfers, welke voldoet I aan de eischen gesteld aan harde zeep, waarvoor I de aanduiding „1" mag worden gebruikt. 5. De aanduiding Vlokkenzeep of Zeep- I vlokken mag uitsluitend worden gebezigd voor I zeep in den vorm van vlokken, die vrij is van I hars en van alkalisch reageerende stoffen, andere I dan zeep en waarvan het gehalte aan vetzuren I tenminste 80 % bedraagt. 6. a. De aanduiding Zeeppoeder of Ve'- I loogmeel mag uitsluitend worden gebezigd voor I poedervormige producten, welke in hoofdzaak 1 bestaan uit zeep, al of niet met natrium- j carbonaat gemengd, en waarvan het gehalte aan vetzuren, met inbegrip van harszuren, I tenminste 30 % bedraagt. De aanduiding „1' voor zeeppoeder of vet- 1 loogmeel mag uitsluitend worden gebezigd voor I zeeppoeders, waarvan het gehalte aan vet- I zuren, met inbegrip van harszuren, tenminste 35 % bedraagt. 6. De aanduiding Waschpoeder, gevolgd door de procentische gehalte-aanduiding van vetzuren met inbegrip van harszuren, mag uit- 1 sluitend worden gebezigd en moet worden ge- 1 bezigd voor poedervormige producten, welke I in hoofdzaak mengsels zijn van zeep en natrium- I carbonaat en waarvan het gehalte aan vetzuren met harszuren minder dan 30 % bedraagt. 7. o. De aanduiding Bleekpoeder of Chloorkalk mag uitsluitend worden gebezigd voor het (I als chloorkalk bekende produot, waarvan het \ gehalte aan werkzaam chloor tenminste 25 % bedraagt. 6. De aanduiding Chloorkalk, gevolgd door de procentische gehalte-aanduiding aan werkzaam chloor, moet worden gebezigd voor chloorkalk, waarvan het gehalte minder dan 25 % aan werkzaam chloor is. 3. Het werkelijk gehalte der waren bedoeld I in art. 2. onder lc en 26 mag niet meer van de j — 261 — procentische gehalte-aanduiding naar beneden afwijken dan tot een bedrag van 5 % dier aanduiding ; bij de in art. 2 onder 66 en 76 bedoelde waren mag deze afwijking ten hoogste 20 % dier aanduiding bedragen. 4. De aanduiding met waterglas en/of met bleekmiddel moet worden gebezigd voor alle wasohmiddelen, die waterglas en /of bleekmiddelen en/of oxydeerende stoffen bevatten. 5. Waren, die ih eigenschappen of uiterlijk gelijken op een der waren in een der vorige artikelen genoemd en die ten doel zouden kunnen hebben deze te vervangen, mogen niet dan met Onze toestemming en door Ons te stellen voorwaarden worden aangeduid met namen, waaruit de aard en de samenstelling niet of niet voldoende blijken. * 6. De waren, in een der vorige artikelen genoemd, die in een verpakking, waarin zij aan den verbruiker kunnen worden verkocht, in den handel worden gebracht, moeten aan de buitenzijde der verpakking zijn voorzien van een duidelijk leesbaar, niet door vegen uit te wissehen opschrift, vermeldende de aanduiding, die de waar volgens dit besluit moet dragen, terwijl de aanduidingen, vermeld in art. 2 onder 3, tevens op de daar genoemde waren zelt moeten zijn aangebracht in Arabische cijfers. Deze aanduidingen moeten duidelijk zijn aangebracht met lettere of cijfers, die een hoogte hebben van ten minste 0.5 o.M., bij een lijndikte van tenminste 0.5 m.M. Op een markt, in een winkel of eenige andere voor het publiek toegankelijke verkoopplaats moet de waar, in een der vorige artikelen genoemd, die onverpakt is, of zich niet bevindt in een verpakking, waarin zij aan den verbruiker kan worden verkocht, op de buitenzijde der voorwerpen, waarin zij in voorraad wordt gehouden, of op een, in de waar zelf, of onmiddel- I * Bn K. B. van 10 Juli 1926, n°. 79, is goedgekeurd, dat de reinigingsmiddelen gefabriceerd door de J. B. Ford Company, Wyandotte, Mich. m ■ worden aangeduid met de namen • „Wyandotte Yellow Hoop" en „Wyandotte Ueaner & Cleanser", onder voorwaarde, dat op de verpakking nevens den naam steeds wordt aangegeven: „Gehalte aan Natriumcarbonaat en Natriumbicarbonaat ten minste tachtig procent". - 262 — lijk daarboven geplaatst bord, zijn voorzien van een voor den kooper duidelijk leesbaar niet door vegen uit te wissehen opschrift, vermeldende de aanduiding, die de waar volgens een der bepalingen van dit besluit moet dragen. Dit laatste opschrift moet bestaan uit duidelijk leesbare Latijnsche hoofddrukletters van een hoogte van ten. minste 15 millimeter bij een lijndikte van ten minste 2 millimeter. 7. De waren bedoeld in art. 2 onder 2, 3, 4, 5 en 6 van dit besluit moeten vrij zijn van bestanddeelen, andere dan alkali-carbonaten, welke, bij gebruik der waren overeenkomstig hare bestemming, een schadelijke werking op de menschelijke huid zouden kunnen uitoefenen. 8. Dit besluit is niet van toepassing op de zeepsoorten genoemd in de Nederlandsche Pharmacopee en in de supplementen op die Pharmacopee. 9. Waren of artikelen in dit besluit bedoeld, die kennelijk voor den uitvoer zijn bestemd, en niet aanwezig op markten, in winkels of in voor het publiek toegankelijke verkoopplaatsen, behoeven niet te voldoen aan de voorschriften bij dit besluit gesteld. 10. Voor de beoordeeling of de waren, in dit besluit genoemd, voldoen aan de daarin gestelde eischen, moet gebruik worden gemaakt van de onderzoekingsmethoden, aangegeven in de bij dit besluit gevoegde bijlage. 11. Dit besluit treedt in werking zes maanden na den dag der dagteekening van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. 12. Dit besluit kan worden aangehaald onder den titel van Waschmiddelenbesluit, met vermelding van den jaargang en het nummer van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den 4den Augustus 1925. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Dion. Koolen. (Uilgta. 20 Aug. 1925.) — 263 — Bijlage, behoorende bij het Waschmiddelenbesluit (Staatsblad n°. 345). METHODEN VAN ONDERZOEK. 1. Natriumcarbonaat. (Niet in zeep.) 20 g der waar worden met water opgelost tot 500 om* en 25 cm* der, zoo noodig gefiltreerde, oplossing getitreerd met y2 N zoutzuur, onder gebruik maken van methyloranje als indicator. Eventueel aanwezig alkalihydroxyde wordt bepaald door bij 25 om* der uitgangsoplossing 25 cm* eener neutrale 10 %-ige chloorbariumoplossing te voegen. Daarna wordt, met Vio N zoutzuur en phenolphtalelne, het alkalihydrooxyde getitreerd. Eventueel aanwezig bicarbonaat wordt bepaald door bij 10 cm* der uitgangsoplossing zooveel cm* Vl( natronloog te voegen, als de totale alkaliteit (bepaald volgens het 1- lid) bedraagt, daarna de carbonaten met 10 cm* der neutrale 10 %-ige chloorbariumoplossing neer te slaan en, zonder filtreeren, de overmaat loog terug te titreeren met Vio N zoutzuur en phenolphtalelne als indicator. Uit de gebonden hoeveelheid loog wordt de hoeveelheid bicarbonaat berekend. 2. Vctzwr. li. a. Bij afwezigheid van waterglas. PÏ 10 tot 20 g der waar worden opgelost in water en de oplossing zoo noodig gefiltreerd. Daarna wordt verdund zoutzuur, in voldoende hoeveelheid om alle vetzuren vrij te maken, toegevoegd en de afgescheiden vetzuren met aether uitgeschud of uitgetrokken. De oplossing der vetzuren in aether wordt een paar maal met 10 cm' water nagewasschen, totdat het waschwater niet meer zuur reageert op congopapier en de aether afgedestilleerd; de vetzuren worden snel tot circa 100° verwarmd en door plaatsen in vacuo boven sterk zwavelzuur gedroogd. Deze beide laatste bewerkingen moeten zoo vaak herhaald worden, tot constant gewicht is verkregen. Indien vluchtige vetzuren, b.v. cocosvetzuren, aanwezig zijn, wordt de aetherisohe — 264 — oplossing der vetzuren, na met water uitgewasschen te zijn, grootendeels afgedestilleerd ; de vetzuren worden in alcohol opgenomen en met % N alcoholische natronloog geneutraliseerd ten opzichte van phenolphtalelne. De alcohol wordt afgedestilleerd en de natriumzouten bij 102—105° gedroogd en gewogen, totdat 2 opvolgende wegingen bij tusschenpoozen van 1/4 uur niet meer dan 5 milligram gewichtsverlies geven. De hoeveelheid vetzuur wordt hieruit en uit de verbruikte hoeveelheid y2 N loog berekend. 6. Bij aanwezigheid van waterglas. 10 tot 20 g der waar worden door drogen van het meeste water bevrijd en eenige malen met sterken alcohol (95 %) uitgekookt, totdat geen zeep meer in oplossing gaat en waarbij door decanteeren en afgieten over een filter een alcoholische zeepoplossing wordt verkregen. Deze wordt, na afdampen van het grootste gedeelte van den alcohol, met water verdund en verder behandeld als onder a aangegeven. 3. Alkalihydroxyde en alkali^arbonaat ÜH'Héêj^'^ a. Alkalihydroxyde. Een hoeveelheid zeep, die circa 2 g vetzuur bevat, wordt opgelost in 100 cm8 neutralen alcohol van circa 60 vol. %. Daarna worden 15 a 20 cm8 eener 10 %-ige neutrale chloorbariumoplossing toegevoegd en, zonder filtreeren, het vrije alkali met Vio N zoutzuur en met phenolphtalelne als indicator getitreerd. b. Alkalicarbonaat. 2 gram der waar worden in circa 250 cm8 water opgelost en van deze oplossing wordt, zoo noodig na affiltreeren van in water onoplosbare stoffen, met y2 normaal zuur de totale alkaliteit ten opzichte van methyloranje bepaald. Van de gevonden alkaliteit wordt in aftrek gebracht die, welke een gevolg is van alkalihydroxyde (bepaald volgens 3a) en die welke is veroorzaakt door de zeep (berekend uit het vetzuurgehalte bepaald volgens 2 en uit het gemiddeld moleculair gewicht der vetzuren) en de rest op alkalicarboDaat omgerekend. Bij aanwezigheid van in water oplosbare silicaten of boraten dienen deze, door afzonderlijke bepaling van kiezelzuur of boorzuur, in rekening te worden gebracht. — 265 — 4. Werkzaam chloor. 10 g der waar worden zorgvuldig en herhaaldelijk met water afgewreven en gespoeld m een kolf van 1 liter; na aangevuld te zijn, wordt de inhoud goed gemengd. Van de troebele vloeistof worden 50 cm» met 10 cm» eener 20 %-ige joodkaliumoplossing vermengd en met 10 cm» verdund azijnzuur (4 N) bedeeld. Het afgescheiden jodium wordt met »/„ N thiosulfaat getitreerd. 5. Aantoonen van hars, waterglas en bleekmiddelen. a. Hars. Circa y2 g der afgescheiden vetzuren worden met enkele cm» azijnzuuranhydriede verwarmd, totdat het mengsel helder is geworden. Na afkoelen voegt men bij de be dere vloeistof of, indien de vloeistof zich in 2 lagen heeft gesplitst, bij de azijnzuuranhydriedelaag, zeer voorzichtig een of twee druppels zwavelzuur van S. G. 1.63. Een blauwviolette verkleuring, die snel in meer donkere kleuren overgaat, duidt op harszuren. Hars kan ook worden aangetoond door haar eigenschap het polarisatievlak te draaien r \ Waterglas. Een hoeveelheid van circa o g der waar wordt verascht en de asch met verdund zoutzuur eenige malen tot droog uitgedampt. Is daarna een deel der asch onoplosbaar in met zoutzuur aangezuurd water geworden, zoo wijst dit op Jriezelzuur. c. Bleekmiddelen. Verbindingen, die werkzaam chloor bevatten, worden aangetoond door chloorontwikkeling, die bij toevoeging ■ van zuren optreedt. Verbindingen, die aotieve zuurstof bevatten, worden aangetoond door 2 g der waar korten tnd met 20 cm» water door te schudden, daarna aan te zuren met verdund zwavelzuur en 1 cm' chloroform toe te voegen en weder door te schudden. Dadelijk daarna neemt men van de vetvrije waterlaag circa 10 cm', voegt daaraan 2 a 3 cm» aether toe en daarna enkele druppels | eener zeer verdunde kaliumbichromaat-oplosISlng' Kleurt de aetherlaag zich bij omschudden i blauw, dan wijst dit op aanwezigheid van verbindingen die actieve zuurstof bevatten. Persulfaten worden aangetoond door 2 g fder waar met verdund zoutzuur voorzichtig — 266 — te overgieten, goed door te schudden en iets te verwarmen. De afgescheiden vetzuren worden door een klein papierfilter afgefiltreerd. 1 In een deel van het filtraat reageert men op zwavelzuur en bij een ander deel voegt men joodzinkstijfseloplossing, waarbij een duidelijke I en sterker wordende blauwkleuring op actieve | zuurstof wijst. LIJST VAN REAGENTIA. * Aether (CjRsjjO. S.G. = 0.720. Kookpunt J 34,5°—35° o. Azijnzuur, verdund. S.G. = 1.033 (4 N.). Azijnzuur-anhydriede (C,H80)20. Kookpunt I 138° c. Chloorbariumoplossing. Een neutrale oplossing I in water, die 10 % BaCL,. 2IL0 bevat. Chloroform. CHC1,. Kookpunt 61° c. * Joodkaliumoplossing. Een oplossing in water, I die 20 % KJ bevat. Joodzinkstijfseloplossing. Een versch bereid I mengsel van gelijke volumina eener 1 %-ige I zetmeeloplossing en eener 1 %-ige gefiltreerde oplossing van ZnJ2 in water. Methyloranje. Een 0.1 %-ige oplossing van methyloranjc in water. Phenolphtaleïne. Een 1 %-ige oplossing van phenolphtaleïne in neutralen alcohol van j oirca 90 vol. %. Zoutzuur, verdund. S.G. = 1,067 (4 N.). Zwavelzuur, verdund S.G. = 1.124 (4 N.). TITER VLOEISTOFFEN. y2 N Zoutzuur. Een oplossing van zoutzuur in zooveel water, dat 25 cm8 der oplossing I 25 cm8 Y2 Normaal loog ter neutralisatie vereischen. 1/10 N zoutzuur. Een oplossing van zoutzuur in zooveel water, dat 25 cm8 der oplossing 25 cm8 l/io Normaal loog ter neutralisatie j vereischen. x/io N loog en 1/10 N alcoholische loog. Een | koolzuurvrije oplossing van natriumhydroxyde in zooveel water, resp. alcohol van 90 %, dat 25 cm8 der oplossing 25 cm8 1/10 Normaal oxaalzuur ter neutralisatie vereischen. * Buiten invloed van licht te bewaren. — 267 — x/10 N Natriumthiosvlfaat. Een oplossing in water, welke 24.82 g Na^O,. 5 H,0 per liter bevat. Behoort bij het Wasohraiddelenbesluit van 4 Augustus 1925 (Staatsblad n°. 345). Mij bekend, De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Dl ON. KOuLEN. Besluit van den 7den Augustus 1925, S. 352, tot toepassing van de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad n°. 581) op honig Wo WILHELMINA, enz. « Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, van 4 Juli 1925, afd. Volksgezondheid, n°. 573 D ; Gelet op de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Den Raad van State gehoord (advies van 28 Juli 1925, n. 17); Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 3 Augustus 1925, n°. 677 D, Afdeeling Volksgezondheid; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen : Art. 1. 1. Met uitzondering van de waren ■in het 2de en 3de lid van dit artikel bedoeld moet en mag uitsluitend aangeduid worden met een dér namen honi(n)g, bijenhoni(n)g of bloemenhoni(n)g, of met een samenstelling van het woord honi(n)g, waarin dit woord wordt voorafgegaan door den naam van de plant, welke in hoofdzaak den nectar voor den honig heeft geleverd of door een woord, dat de wijze van bewerking of de geograpbische herkomst aanduidt, het zoete product, dat door de bijen wordt bereid. 2. Aangeduid mag uitsluitend worden met den naam van „Raathonig", honig in de raat. 3. Wij behouden Ons voor bij algemeenen maatregel van bestuur voorschriften te geven met betrekking tot het gebruk van aanduidingen voor honig, welke gewonnen en behandeld is onder bijzonder toezicht. 2. Aangeduid moet worden met den naam „Kunsthoni(n)g" alle andere dan de in art. 1 — 281 — i. dat nevens de aanduiding, onder e bedoeld, op het vet of op de verpakking daarvan geen nadere aanduidingen, benamingen of merken worden aangebracht, dan nadat hem gebleken is, dat deze door den directeurgeneraal van de Volksgezondheid zijn goedgekeurd ; k. dat de nadere aanduidingen, benamingen of merken, voor welke de goedkeuring van den directeur-generaal van de Volksgezondheid is verkregen, zoodanig worden aangebracht, dat zij niet van de verpakking te verwijderen zijn, zonder deze te beschadigen, en '8 voorts verplicht: '. aan de ambtenaren van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid en aan de ambtenaren van den Warenkeuringsdienst, binnen wiens gebied de bereiding geschiedt, alle door hen gevraagde inlichtingen betreffende het door hem uitgeoefende toezicht en inzage van de onder h bedoelde registers te verschaffen; m. binnen eene maand na afloop van ieder kwartaal aan den Minister verslag uit te brengen over bet uitgeoefend toezicht en over zijne bevindingen; n. zich overigens te gedragen naar de aanwijzingen, die de directeur-generaal van de Volksgezondheid hem geeft. f. De deskundige, in art. 1 bedoeld, en de andere personen, door den Minister voor het toezicht aangewezen, zijn bevoegd alle gebouwen en erven, welke onder hun toezicht zijn gesteld, binnen te gaan, bij iedere bewerking en aflevering van vetten, welke daar geschiedt, tegenwoordig te zijn en de monsters te nemen, welke zij noodig achten. Zij zijn verplicht tot geheimhouding van alle zaken, onder het toezicht vallende, behoudens tegenover den Minister en tegenover hen, die de Minister aanwijst. 3. Degene, die vet onder toezicht, als in art. 1, onder 1, van het Bijzonder Vetbesluit bedoeld, wenscht te bereiden, legt bij de kennisgeving, in art. 3 van dat besluit bedoeld, over : a. eene nauwkeurige omschrijving van de inrichting, waar die bereiding zal geschieden; 6. eene verklaring, dat hij bereid is aan den deskundige, door den Minister te belasten met de leiding van het toezicht, alle inlichtingen — 282 — te verschaffen betreffende de in zijne inrichting gebruikte grondstoffen, de bewerking dier grondstoffen en de aflevering van het produot, welke hij voor de uitoefening van het toezicht noodig heeft; c. eene verklaring, dat hij aan den deskundige, door den Minister voor de uitoefening van het toezicht in zijne inrichting aangewezen, geregeld en aanstonds mededeeling zal doen van eiken aanvoer in die inrichting van dierlijk vet, onder opgave van het aantal vaten en van de juiste merken en opschriften; d. eene verklaring, dat hij niet dan met toestemming, gegeven door of namens den deskundige, door den Minister met de leiding van het toezicht belast, dierlijk vet, waarvan niet ten genoegen van dezen, hetzij uit een deugdelijk certificaat, afgegeven in het land van oorsprong, hetzij uit een door hem ingesteld onderzoek, is gebleken, dat het als zoodanig geschikt is voor menschelijk voedsel, voor andere doeleinden zal aanwenden dan voor de bereiding van vet onder toezicht, als bedoeld in artikel 1, onder 1, van het Bijzonder Vetbesluit; e. eene verklaring, dat nevens de aanduiding, onder e van art. 1 bedoeld, op het vet of op de verpakking daarvan geen nadere aanduidingen, benamingen of merken zullen worden aangebracht, dan nadat deze door den directeurgeneraal van de Volksgezondheid zullen zijn goedgekeurd; ƒ. eene verklaring, dat de nadere aanduidingen, benamingen of merken, voor welke de goedkeuring van den directeur-generaal van de Volksgezondheid is verkregen, zoodanig zullen worden aangebracht, dat zij niet van de verpakking zijn te verwijderen, zonder deze te beschadigen ; g. eene verklaring, dat hij aan de personen, door den Minister voor de uitoefening van het toezicht aangewezen, aan de ambtenaren van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid en aan de ambtenaren van den Warenkeuringsdienst, in welks gebied de inrichting is gelegen, toegang verleent tot die inrichting gedurende den tijd, waarop daarin eenigerlei arbeid wordt verricht; h. eene verklaring, dat hij niets hoegenaamd — 284 — Letter: NEDERLAND. Bijzonder toezichtop de bereiding vaneetbaar S pecial control on the manufacturing of edible vet overeenkomstig de Warenwet 1919 (Staatsblad n". 581). fats according to the Law on Goods (Warenwet)! De ondergeteekende verklaart, dat het This certifies, that the fatproduot, packed vet in gemerkt , in marked , inhoudende totaal K.G. en dragende containing K.G. nett. totally, and de aanduiding vermeld in art. 1, sub 1 van provided with a label, bearing the pres- het Bijzonder Vetbesluit, genummerd , oription, mentioned in art. 1 of the Specia' is onderzocht en goedgekeurd. Ordonnation (Bijzonder Vetbesluit), numbers is inspected and passed. De deskundige door den Minister van The officer, appointed by The Minister Arbeid, Handel en Nijverheid met het of Labour, Trade and industry, charged toezicht belast, with the control, Plaats Namens hem, 192 In his name, Op het midden van het formulier voor deze verklaring wordt het Nederlandsche wapen in blauw aangebracht. II. Het model van het register, bedoeld onder h van art. 1 van bovengenoemde beschikking, aldus vast te stellen: Letter: ___ Nummerverklaring: Nummers van de aanduiding op de verpakking ! — 285 — Datum begin der Datum eind der bereiding: bereiding : Aard van de gebruikte grondstoften : Merken der verpakking : Bijzonderheden bij de bereiding opgemerkt : . UITKOMSTEN VAN HET ONDERZOEK : I. Kleur: Il.Voederingsproeven: Geur: Smaak: Uiterlijk voorkomen: Schadelijke kleur- stoffen: , Conserveermiddelen: Resultaat: Minerale oliën: Datum van goed- Uiterlijk na smel- keuring: L' ting: en bericht aan firma. Stolpunt: Onderteekening: Zuurgraad: Voor den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, De Secretaris-Generaal, A. L. Scholtehs. CiBoULArRE van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van den IMen Oetober 1926, betreffende de uitvoering van het Bijzonder Vetbesluit. 's Gravenhage 19 Oetober 1926. Door fabrieken, die toebereid dierlijk vet, waarvan blijkt, dat het in het land van oorsprong als zoodanig niet geschikt is geacht voor menschelijk voedsel, wenschen in te voeren, moet een verklaring, als waarvan ik hier een voorbeeld bijvoeg, worden geteekend. De bepalingen onder 4, 5 en 6 hebben betrekking op den directeur van den Warenkeuringsdienst binnen wiens gebied een fabriek als bovenbedoeld is gelegen. Ik verzoek Uw College den Directeur van den Warenkeuringsdienst in Uw gebied van — 286 — eer en ander op de hoogte te brengen, en hem uit te noodigen de maatregelen te nemen, die noodig zijn om een goede uitvoering van het Bijzonder Vetbesluit te bevorderen. Ik voeg hierbij een opgave van hen, die thans reeds op de lijst geplaatst zijn van fabrieken, die bovenbedoeld vet mogen invoeren. Het ligt in mijne bedoeling, verdere toevoegingen tot deze lijst t.z.t. mede te deelen De Directeur-Generaal van de Volksgezondheid, LlETAERT PeERBOLTB. Bijlage bij de Circulaire van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 19 Oetober 1926, betreffende de uitvoering van het Bijzonder Vetbesluit. De Ondergeteekende verklaart, 1. dat hij toebereid dierlijk vet, waarvan blijkt, dat het in het land van oorsprong als zoodanig niet geschikt is geacht voor menschelijk voedsel, wenscht in te voeren en te verwerken in zijn inrichting ! waarin toestellen, welke dienen voor verwerking dier vetten tot eet- of drinkwaren niet aanwezig zijn; 2. dat hij vet als onder 1 bedoeld niet zal verwerken tot eet- of drinkwaar ; 3. dat hij het onder 1 bedoelde vet niet in onverwerkten staat zal verkoopen, noch in dien staat op andere wijze aan anderen zal overbrengen zonder vooraf daartoe goedkeuring van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid te hebben gevraagd en verkregen; 4. dat hij een register, ingericht ten genoegen van den Directeur van den Warenkeuringsdienst, binnen welks gebied zijn bedrijf is gelegen, zal houden tot op den dag bijgewerkt, waarin wordt aangeteekend: a. de hoeveelheid, verpakking en merken van het onder 1 bedoelde vet, dat ingevoerd of ingeslagen wordt, benevens datum van invoer en inslag en plaats van opslag; 6. de hoeveelheid, verpakking en merken van het onder 1 bedoelde vet, dat met goedkeuring van den Minister in onbewerkten staat is verkocht, benevens datum van aflevering en naam en adres van den kooper; — 287 — c. de hoeveelheid, verpakking en merken van het onder 1 bedoelde vet, dat verwerkt is en de datum der verwerking; ö. dat hij aan den Directeur van den Warenkeuringsdienst, binnen welks gebied zijn bedrijf is gelegen, telkens binnen 24 uur mededeeling zal doen van den invoer of aankoop van vet als onder 1 bedoeld onder vermelding van de hoeveelheid, verpakking, merken en plaats van opslag, 6. dat hij aan de ambtenaren van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid en van den Warenkeuringsdienst, onder 5 bedoeld, desgevraagd alle inlichtingen zal verstrekken betreffende vet als onder 1 bedoeld, dat onder zijne berusting is en de verwerking van dat vet, zoomede deze ambtenaren desgevraagd toegang zal verleenen tot alle gebouwen en erven, waar dit vet wordt bewaard en verwerkt. —.—: den 1926. Ctkculaike van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, n°. 945 D, Afd. V., van 29 Oetober 1926, betreffende uitvoering bijzonder vetbesluit. 's Gravenhage, 29 Oetober 1926. In de verklaring, welke de fabrikanten, die toebereid dierlijk vet, hetwelk in het land van oorsprong als zoodanig niet geschikt is geacht voor menschelijk voedsel, wenschen in te voeren, afleggen, is voorgeschreven, wat dienaangaande in een register moet worden aangeteekend. De inrichting van dit register moet zijn ten genoegen van den Directeur van den Warenkeuringsdienst. Teneinde eenvormigheid van het register te bevorderen, geef ik Uw College in overweging den directeur van den Keuringsdienst van Waren in Uw gebied uit te noodigen, het gebruik te bevorderen van registers, ingericht volgens bijgaand model. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, A. L. Scholtens. Aan Burgemeester en Wethouders van ONTWERP voor het Register van toebereid dierlijk vet, dat in het land van oorsprong als zoodanig niet geschikt is geacht voor menschelijk voedsel. INSLAG EN INVOER. Datum van Hoeveelheid. Verpakking. Merken. Opslagplaats. Opmerkingen, invoer. inslag. I I 30 I VERKOOP EN VERWERKING. TUtum I van I ,, , Naam en adres . . aflevering. ' verwerking. Hoeveelheid. Verpakking. Merken. van deD koope, Opmerkxngen. I ' ! | - 289 — f Besluit van den lOden Ocpiber 1925, S. 417 tot toepassing van de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919 n°. 581) op margarine. Wij WILHELMINA, enz. , Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 23 Juli 1925, n°. 537 D, afdeeling Volksgezondheid, en van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw van 3 Augustus 1926, n°. 1056, afdeeling V; Gelet op de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581) en ot, de artikelen 3 en 11 der Boterwet (Staatsblad 1900, n°. 112), gewijzigd bij de wet van 3 Februari 1902, (Staatsblad n°. 14) en bij die van 11 Juli 1908, (Staatsblad n°. 227); Den Raad van State gehoord (advies van 22 September 1925, n°. 55' ; Gelet op het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van 5 Oetober 1925, n°. 803 D, afdeeling Volksgezondheid, en van 12 Ootober 1925, Directie van den Landbouw, n°. 1336, afdeeling V: Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen: Art. li Margarine moet voldoen aan de . volgende eischen : a. hot vetgehalte mag niet lager zijn dan 80 %, het vochtgehalte niet hooger dan 16 % : b. conserveermiddelen, andere dan keukenzout en benzoëzuur of benzoëzure zouten mogen niet aanwezig zijn; de totale boeveelheid benzoëzuur, als zoodanig en of in benzo fcure verbindingen aanwezig, mag niet meer bedragen dan 0.2 % ; f. voor de gezondheid schadelijke bestanddeelen mogen niet aanwezig zijn;, d. zij mag niet ranzig, schimmelig of op andere wijze bedorven of abnormaal van geur of smaak zijn. 2. Indien bij margarine nevens het woord „margarine" de aanduiding „melange" wordt gebezigd, moet bovendien de hoeveelheid botervet, in 5 g van het uitgesmolten en gefiltreerde vet van de margarine aanwezig, een nieuw Kirschner-getal aanwijzen van ten minste 3.0. 3. De voorschriften, genoemd in de beide .Vorige artikelen van dit besluit, zijn niet van S. & J. no. 99, 4« dr. 10 — 2fttL — phenolphtaleïne eveneens met 1/10 N. loog getitreerd (Polènske-getal P.). De getitreerde waterige en alkoholische vloeistoffen worden vereenigd in een maatkolf van 200 cm8, op 15° a20p c. gebraoht en bedeeld met 1.1. maal de som van r + P aan cm8 i/10 KT. zilvernitraat. Vervolgens wordt de kolf tot de maatstreep aangevuld met gedestilleerd water. De gevormde neerslag wordt na goed doorschudden dadelijk afgefiltreerd en in 100 om' van het filtraat het zilver bepaald volgens Mohr. Indien t het aantal om8 teruggetitreerd 1/10 N zilver in 100 cm8 filtraat is, dan wordt hieruit het nieuwe Kirschner-getal Kt van het onderzochte vet gevonden uit de formule : K, = 2t—0.1 x (r + P>- Aan de onderstaande tabel wordt het getal K, ontleend, correspondeerend met het voor het vet gevonden Polenske-getal P. Het nieuwe Kirschner-getal van de hoeveelheid botervet in 5 gram van het gefiltreerde vet van de waar wordt gevonden door K, met Kj te verminderen. Polenske-getal ^ Getal K,. 10 of meer 1.9 9 1.85 8 1.85 7 1.8 6 1.7 5 1.65 4 1.55 3 1.4 2 1.25 1 1- 0.7 of minder 0.5 3. Vet. Ten minste 50 g der waar worden in een met goed sluitenden stop voorzien wijdmondsch fleschje bij ongeveer 40° o. tot smelten gebracht, daarna afgekoeld en krachtig geschud, totdat de massa homogeen en dikvloeibaar is. Van dit homogene mengsel worden ongeveer 10 g afgewogen en in een Erlenmeijerkolfje - 293 - met 20 om3 zoutzuur (s.g. = 1,126) 25 pot. gekookt tot alle niet-vetstoffen zijn opgelost. Na voldoende afkoeling wordt het mengsel met warm water quantitatief overgebracht in een perforator en met petroleum-aether geëxtraheerd. Na ongeveer 2 uur extractie wordt de aether uit het extractie-kolfje afgedestilleerd en de rest, na bij 100° o. gedroogd te zijn, gewogen. 4. Vocht. Ten minste 50 g der waar worden in een met goed sluitenden stop voorzien wijdmondsch fleschje bij ongeveer 40° c. tot smelten gebracht, daarna afgekoeld en krachtig geschud, totdat de massa homogeen en dikvloeibaar is geworden. Daarna worden 5 a 10 g gebracht op een vooraf gewogen schaaltje met vlakken bodem ' (middellijn omstreeks 70 mm), waarin zioh ongeveer 20 g zand bevinden. Tijdens het wegen wordt het schaaltje met een plaatje gesloten. De massa wordt in een droogstof bij 102°—105' c. gedroogd en reeds na 3 '4 uur gewogen.'De volgende wegingen geschieden met korte tusschenpoozen ib.v. van % uur). Het drogen wordt voortgezet totdat geen gewichtsverlies meer wordt waargenomen. 5. Benzoëzuur. T. Quaütatief onderzoek. Ongeveer 10—20 g der waar worden met ongeveer 40 om3 warm water en ongeveer.5 cm3 1!t N. loog in een kolf op een waterbad onder herhaald schudden verwarmd. Daarna wordt afgekoeld tot de waar stolt, waarna de waterige vloeistof wordt afgefiltreerd. Het filtraat wordt verwarmd en met een overmaat 10 procentige ealciumchloride-oplossing bedeeld. Na bezinking van den eventueel gevormden neerslag wordt nog warm door een nat filter gefiltreerd. Het filtraat wordt vervolgens aangezuurd met phosphorzuur en uitgeschud met aether. De aetherische oplossing wordt bij zachte verwarming uitgedampt, het residu gemengd met 2 cm3 sterk zwavelzuur en 0.2 cm3 salpeterzuur van 50 procent en daarna gedurende 3 minuten op 180r c. verhit op een kleine vlam onder voortdurend schudden. Na afkoeling wordt de vloeistof met water verdund, met ammonia alcalisch gemaakt en gekookt. Aan — 294 — de afgekoelde vloeistof wordt zwavelammonium toegevoegd. Een roodbruine kleur toont benzoëjuui aan. II. Quantitatief onde-zoek. ;jjg g der waar worden met 130 g warm water, eenige druppels phenolphtaleïne-oplossing en 10 cm? loog;)van zoodanige sterkte, dat de waterige laag alkalisch is, in een Erlenmeijerkolf, welke voorzien is van een koelhuis, gedurende ongeveer één uur op het waterbad verwarmd, onder herhaald doorschudden. Vervolgens wordt zoodanig afgekoeld, dat de waar stolt, waarna van de waterige oplossing 100 cm8 worden afgefiltreerd. Het filtraat wordt verwarmd en met een overmaat eener 10 proeentige ealciumchloride-oplossing bedeeld. Na bezinking van den eventueel gevormden neerslag wordt nog warm door een nat filter afgefiltreerd. iïlter en neerslag worden met warm oalciumcbloride-houdend water uitgewasschen. Sïltraat en waschwater worden, na aanzuren met verdund zoutzuur in een perforator gedurende 6 uur met benzol geëxtraheerd. Het kolfje met het perforaat wordt nog één- of tweemaal door een kolfje met versch benzol vervangen, zoodat quantitatieve extractie van het benzoëzuur wordt verkregen. De benzolische oplossingen worden vereenigd, één- zoo noodig tweemaal met 5 'cm8 koud water in een kleinen scheitrechter gewasschen en daarna getitreerd met 1 /10 N. loog en phenolphtaleïne als indicator, waarbij zeer krachtig moet geschud worden (1 cm8 1/10 N. loog =■ 12.2 mg benzoëzuur in 50 gram margarine!; LIJST VAN REAGENTIA. * Aether (C-H^.O. Soortelijk gewicht 0.720. Kookpunt 34.5°—35.5° c. Benzol, C,H,. Soortelijk gewicht 0.887. Kookpunt 80°— 81°' c. Glycerine, s.g. 1.23 : 20 cm8 mogen bij de blinde proef volgens 1 niet meer vluchtige zuren blijken te bevatten dan geneutraliseerd worden door 0.5 cm8 1/10 N. loog. Natronloog (s.g. 1.47), welke buiten toetreding van het koolzuur der lucht wordt * Buiten invloed van het lioht bewaren. - 295 — bewaard en waarvan 2 cm» 30—35 cm» van bet hieronder genoemde verdund zwavelzuur neutraliseeren. Phenolphtaleïne. Een oplossing van 1 g. phenolphtalenle in 100 cm» neutralen spiritus! Zand. Met zoutzuur gewasschen en gegloeid zand. Zwavelzuur (verdund). Soortelijk gewicht 1.03, 25 om» zwavelzuur, s.g. 1.84, opgelost in water tot 1 liter. Zwavelzuur (sterk), 94—96 pet., H.S04. Soortelijk gewicht 1.837—1.840. LIJST VAN TITER VLOEISTOFFEN. 1/10 N. keukenzout. Een oplossing in water, welke 5.85 g zuiver keukenzout per liter bevat, j 1/10 N. loog. Een koolzuurvrije oplossing van kalium-b;droxyde of natriumbydroxrde in zooveel water, dat 25 cm» der oplossing 25 cm ' 1/10 N. oxaalzuur ter neutralisatie vereischen. 1/10 N. zilvernitraat. Een oplossing in water, welke 16.99 g. voorat door voorzichtige smelting van water bevrijd zilvernitraat per liter bevat. Behoort bij bet Margarinebesluit van 16 'Ootober 1925 'Staatsblad n°. 417). Ons bekend, De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, koolbn. De Mm. v. Binnenlandsche Zaken en Landb ouw, DB GbBR. Besluit tan den 2lsten Decembr 1925, S. 478. tot toepassing van de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n". 581) op brood. Wm WILHELMINA, en/. Op d voordracht van Onzen Minister van jArbeid, Handel en Nijverheid van 2 Oetober ,1925, n*. 670 D, Afdeeling Volksgezondheid; £ Gelet op de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n". 581); | Gezien het advies der Commissie bedoeld in artikel 17 der Warenwet; r Den Raad van State gehoord (advies van 17 November 1925, n°. 491; — 296 — Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 14 December l*2o, n. 1011 D, Afdeeling Volksgezondheid ; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: Art. 1. 1. Aangeduid mag uitsluitend worden : a. met een der namen : gebuild brood, gebuild tarwebrood, wit{te)brood of stoet: brood, waarin zemelen met het bloote oog niet waarneembaar zijn ; 6. met een der namen: ongebuild brood, tarwebrood, weitebrood, bruinbrood, commiesbrood, krof.brood, groibrood oi doorsloken brood : brood, waarin zemelen met het bloote oog waarneembaar zijn, met uitzondering van brood onder c bedoeld; *. met den naam rog ïebrood: het brood onder b van dit artikel bedoeld, waarin rogge, al dan niet gebroken of gemalen is verwerkt en dat den algemeen gebruikelijke» vorm van roggebrood bezit; d. met den naam melkbrood, of met een naam samengesteld uit het woord „melk" en een der namen onder o of 6 van dit artikel genoemd, het in dit artikel onder a onderscheidenlijk b bedoelde brood, waarin melkbestanddeelen aanwezig zijn ; e. met den naam roombrood of boterbrood, of met een naam samengesteld uit een der woorden „room" of „boter" en een der namen onder a of b van dit artikel genoemd, het in dit artikel onder o onderscheidenlijk 6 bedoelde brood, waarin melkvet aanwezig is. 2. Aangeduid mag uitsluitend en moet worden met den naam glutenbrood, aleuronaatbrood of brood voor lijders aan suikerziekte: brood, dat bestemd is of aanbevolen wordt voor lijders aan suikerziekte. 3. Brood, waarin een of meer meel-, bloemen/of zetmeelsoorten zijn verwerkt, andere dan bloem of meel van tarwe of rogge afkomstig, met uitzondering van het brood in art. 1 tweede lid bedoeld, moet worden aangeduid met een naam, waaruit duidelijk blijkt, welke meel-, bloem- en/of zetmeelsoort(en) in het brood zijn - (is) verwerkt. 3. Waren, welke op brood gelijken en dit — 300 — Volksgezondheid kunnen tegen het door Burgemeester en Wethouders, op grond van het hierboven in het eerste lid onder g bepaalde, genomen besluit binnen drie weken, nadat hun dit besluit is medegedeeld, in beroep gaan bij de Gedeputeerde Staten van de provincie, waarin de ruimten gelegen zijn; de betrokken inspecteur van de Volksgezondheid kan dit mede doen tegen het verleenen van ontheffingen als bedoeld in het derde lid van dit artikel. 8. Hebben Burgemeester en Wethouders de in lid 1 onder g bedoelde verklaiing op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van den betrokken inspecteur voor de Volksgezondheid nie* binnen twee maanden aan den gebruiker der ruimte afgegeven, dan kan de inspecteur een gelijk verzoek schriftelijk indienen bij Gedeputeerde Staten der provincie, waarin de ruimten zijn gelegen, die daarop binnen twee maanden beschikken en overeenkomstig die beschikking de gevraagde verklaring al of niet aan den gebruiker der ruimte afgeven. 8. Voor de bereiding van brood mag niet zijn of worden gebruik gemaakt: , a. van grondstoffen, die schadelijk voor de gezondheid zijn of kunnen zijn, ondeugdelijk van samenstelling zijn of in ondeugdelijken toestand verkeeren : 6. van andere stoffen dan de normale grondstoffen, tenzij met Onze toestemming ; c. van deeg, dat met de voeten is bewerkt. 9. 1. Het keukenzoutvrije aschgehalte van de droge stoi der kruim mag niet hooger zijn dan : a. 1,0% bij het brood bedoeld in art'. 1, eerste lid, onder a, alsmede bij dal, bedoeld in art. ï, eerste lid, onder c, voor zoover daarin zemelen met het bloote oog niet waarneembaar zijn; b. 2,4 % bij het brood bedoeld in art. 1, eerste lid, onder b en c, alsmede bij dat, bedoeld in art. ï, eerste lid, onder e, voor zoover daarin zemelen met het bloote oog wel waarneembaar zijn ; r. 1,5 % bij het brood bedoeld in art. I, eerste lid, onder d, voor zoover daarin zemelen met het bloote oog niet waarneembaar zijn en van 2,8 % bij dit brood, voor zoover daarin zemelen met het bloote oog wel waarneembaar zijn. — 363 — neeskundige ter plaatse schriftelijk aan den burgemeester der gemeente, waarin het bedrijf gelegen is, heeft verklaard, dat zij lijden aan een ziekte aan hoofd, handen of huid, op grond waarvan zij van de behandeling moeten zijn buitengesloten. 2. Deze verklaring blijft van kracht, totdat een verklaring van genoemden inspecteur of van een geneeskundige ter plaatse aan den in lid 1 genoemden burgemeester wordt overgelegd, waaruit blijkt, dat de ziekte hem niet meer van de behandeling behoeft uit te sluiten. 28. 1. Het bepaalde in de artikelen 2 17, 24, 25 en 27 geldt niet ten aanzien van de melk, welke melkveehouders leveren aan door Onzen Minister, met de uitvoering van dit besluit belast, aangewezen zuivelbedrijven, welke de melk, die zij ontvangen, hoofdzakelijk verwerken tot boter, kaas, melkpoeder en/of gecondenseerde melkproducten, zoodat de verkoop van melk als nevenbedrijf is te beschouwen; Onze Minister wijst slechts die zuivelbedrijven aan, welke voldoenden waarborg stellen, dat de melk, welke zij verkoopen, gelijkwaardig zij aan die, welke voldoet aan de eischen van dit besluit. 2. De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, kan te allen tijde worden ingetrokken. 29. Vervoer of het ten verkoop in voorraad houden van melk en/of melkproducten en van als zoodanig aangeduide waar door of vanwege hem, die het bedrijf van melkverkooper uitoefent, mag in die gemeenten, waarvan Burgemeester en Wethouders dit bij openbaar gemaakt besluit noodig hebben verklaard, niet plaats vinden zonder een door of vanwege den burgemeester van de gemeente, waarin de melk wordt verkocht, afgeleverd of rondgevent, te verleenen vergunning, behoudens door Burgemeester en Wethouders voor bepaalde bedrijven te verleenen ontheffing. 2. Deze vergunning moet worden afgegeven, indien het bedrijf van den melkverkooper voldoet aan de eischen, in artikel 31 gesteld, en hij schriftelijk juiste opgave heeft gedaan van de ligging van het perceel en de perceelsgedeelten, waarin het bedrijf zal worden uitgeoefend, met vermelding, of de melk en melkproducten geheel of ten deele zullen worden rondgebracht of gevent dan wel alleen in het aangegeven perceel zullen worden verkocht, alsmede welke behandeling of bewerking zij zullen ondergaan vóór de aflevering aan de koopers. 3. Deze vergunning is slechts geldig, zoolang geen verandering is ingetreden in den toestand overeenkomstig de opgaven van lid 2 van dit artikel. 4. De bepaling van het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing op winkeliers, die geen andere melk en/of melkproducten — 364 — verkoopen dan die, voorzien van de aanduiding „gepasteuriseerd" of „gesteriliseerd en/of „karnemelkspap". 30. 1.' Het pasteuriseeren en/of steiiliseeren van melk in flesschen, zoowel van glas als van ander' materiaal vervaardigd, mag in die gemeenten, waarin Burgemeester en Wethouders dit bij openbaar gemaakt besluit noodig hebben verklaard — welk besluit Onze goedkeuring behoeft —, slechts geschieden in lokalen en met toestellen, welke voldoen onderscheidenlijk aan de eischen, omschreven in lid 2 en lid 3 van dit artikel. In die gemeenten mag gepasteuriseerde of gesteriliseerde melk niet worden vervoerd of ten verkoop in voorraad gehouden, tenzij de bereiding daarvan heeft plaats gehad in lokalen en met toestellen welke voldoen aan de eischen, in bedoeld openbaar gemaakt besluit gesteld. Burgemeester en Wethouders kunnen van deze bepaling ontheffing verleenen op door hen te stellen voorwaarden. . , 2. De lokalen, waarin gepasteuriseerde of gesteriliseerde melk in flesschen, zoowel van glas als van ander materiaal vervaardigd, wordt bereid moeten behalve aan die, gesteld in artikel 31, lid 1, onder 6, voldoen aan de volgende eischen: o. zij moeten uitsluitend zijn ingericht voor de bereiding van gepasteuriseerde of gesteriliseerde melk, en mogen niet voor andere doeleinden worden gebezigd; b. zij mogen geen voorwerpen, van welken aard ook bevatten, die niet aanwezig moeten zijn voor of in verband met den arbeid, die er wordt verricht; r zij moeten zich bevinden in een perceel, waarin geen privaten zonder waterspoeling aanwezig zijn; d. in de lokalen of in de nabijheid er van moet aanwezig zijn een voor het gebruik gereed zijnde en voldoende waschgelegenheid; I e. de vloer moet effen zijn, geen scheuren of onnoodige holten vertoonen en vervaardigd zijn van een materiaal, dat geen vocht doorlaat of opneemt; f. de wanden moeten effen zijn, geen uitstekende deelen hebben en mogen niet behangen zijn met spiegels, lijsten, platen of biljetten of andere voorwerpen; n de zoldering mag geen uitstekende deelen hebben, waaraan of waartegen zich stof kan verzamelen; h. de overgangen tusschen vloer en wanden, wanden en zóldering en wanden onderling moeten dicht zijn. 3. De toestellen, waarmee gepasteuriseerde of gesteriliseerde melk in flesschen wordt bereid moeten bestaan uit: o.' een inrichting voor het reinigen van melk; . . b. een machinale inrichting voor het reinigen der flesschen; — 365 — «• een toestel, voorzien van een zelfregistreerenden temperatuur-aanwijzer, van een zoodanigen omvang, dat daarin'ten minste 600 Liter per uur kan worden gepasteuriseerd of gesteriliseerd; d. een automatische inrichting voor het vullen der flesschen. 4. Burgemeester en Wethouders hebben de bevoegdheid ontheffing te verleenen van een of meer der eischen, welke in lid 2 en lid 3 van dit artikel aan lokalen of toestellen worden gesteld. 5. Lokalen en toestellen worden slechts dan geacht te voldoen aan de gestelde eischen, indien Burgemeester en Wethouders van de gemeente, waarin de lokalen of toestellen zich bevinden, aan den belanghebbende ingevolge diens verzoek een verklaring hebben afgegeven, waaruit blijkt, dat de lokalen en toestellen aan die eischen voldoen. Deze verklaring wordt niet afgegeven, tenzij de belanghebbende zich verbindt de gedagteekende strooken uit de temperatuuraanwijzers ten minste 14 dagen te bewaren en aan de opsporingsambtenaren van den keuringsdienst op eerste aanvrage ter inzage te geven. 6. Eene verklaring als in het vorig lid van dit artikel bedoeld kan door Burgemeester en Wethouders worden ingetrokken. 7. Burgemeester en Wethouders nemen geen besluit op grond van het bepaalde in lid 5 van dit artikel, dan na ingewonnen advies van den Directeur van den Keuringsdienst, waartoe hun gemeente behoort. Zij deelen een besluit op grond van het bepaalde in lid 5 van dit artikel binnen vier weken na het desbetreffend verzoek van den belanghebbende, en een besluit op grend van het bepaalde in lid 6 van dit artikel binnen één week na de dagteekening, mede aan den belanghebbende, aan den Directeur van den Keuringsdienst en den betrokken Inspecteur van de Volksgezondheid. r31- 1. Verpakking, het in voorraad hebben of behandeling van melk en/of melkproducten en van als zoodanig aangeduide waren mag niet door melkverkoopers of personen in een bedrijf van melkverkooper werkzaam', plaats hebben: o. indien hij niet door huur of eigendom voorzun bedrijf de beschikking heeft over een winkel of een lokaal waarin melk en/of melkprodueten, met voldoende reinheid en wering van vervuiling of bederf kunnen worden verwerkt behandeld of in voorraad zijn- een winkel of lokaal wordt geacht daarvoor geschikt te zijn, zoolang Burgemeester en Wethouder van de gemeente of ingevolge het vijfde of zesde lid van dit artikel Gedeputeerde btaten der provincie, waarin de winkel of het lokaal gelegen is, aan den melkverkooper een verklaring van het tegendeel niet — 866 — h indien het bedrijf wordt uitgeoefend in lokalen of al dan niet geheel afgesloten ruimten: . . , 1° die als woon-, slaap- of ziekenkamer, keuken, gang, portaal of hal worden gebruikt of van dergelijke ruimten niet gescheiden zijn; 2°. die in onmiddellijke verbinding staan met privaten, urinoirs, beerputten of mestvaalten; .. . 3° die niet voorzien zrjn van gewitte, geverfde of met gladde tegels bedekte wanden, of waarvan de wanden bedekt zijn met eenige stof, die niet bestand is tegen het afwasscnen met'warm zeepwater of warm sodawater; 4° waarvan de zoldering niet stof dicht is en die — met uitzondering van winkels — niet voorzien zijn van zoodanige harde en effen vloeren, dat bodemverontreiniging voorkomen W<5°dt'die niet in zindelijken en behoorlijk onderhouden staat verkeeren; 6° die niet in reehtstreeksche verbinding staan met de buitenlucht en niet door daglicht behoorlijk verlicht zijn, behoudens ruimten, waarin uitsluitend de melk wordt gekoeld en/óf koel gehouden ; . u'-'-ït 7° die voor andere doeleinden gebruikt worden dan voor de behandeling van melk en/of melkproducten en voorzoover het verkooplokalen betreft van de waren en artikelen, bedoeld in artikel 81, eerste lid, onder c, van dit besluit; , 8° waarin zich artikelen — andere dan eet- en drinkwaren — bevinden, welke geuren verspreiden, zooals b.v. mest keukenafval, slachtafval, carbol, lysol, petroleum, benzine 6"c" in lokalen of al dan niet geheel afgesloten ruimten, waarin - behoudens vóór den 1 Juni 1929 door Burgemeester en Wethouders der gemeente, waar het bedrijf is gevestigd, in bijzondere gevallen te verleenen vrijstelling en onverminderd het bij de Drankwet bepaalde - behalve melk en/of melkproducten andere waren en/of artikelen dan boter, margarine, kaas, eieren, brood, verpakte koek, beschuit, consumptieijs, caoao, chocolade koffie, thee, suiker, zout, koekjes in blik of glas verpakt, vetten en oliën (bedoeld in artikel I, eerste lid, van het Oliën- en Vettenbeslmt Staatsblad 1926 n°. 389) en die in luchtdicht gesloten verpakking worden bewaard, behandeld of ten verkoop in voorraad gehouden. 2 Verpakking, het in voorraad hebben ot behandeling van melk en/of melkproduoton en als zoodanig aangeduide waren mag niet door melkveehouders of melkverkoopers plaats hebben, indien in die gedeelten van gebouwen of erven waar melk en/of melkproducten in voorraad' zijn of bewerkt worden, dieren worden gehouden. , 8 De bepalingen in het eerste en tweede lid'van dit artikel zijn niet van toepassing op — 377 — water verdund en met ammonia alcalisch gemaakt en gekookt. Aan de afgekoelde vloeistof wordt zwavel-ammonium toegevoerd. Een roodbruine kleur toont, mits salicylzuur afwezig is, benzoëzuur aan. Het met aether uitgeschudde serum wordt met kalkmelk alcalisch gemaakt en verascht. De asch wordt aangezuurd met verdund zoutzuur en met curcumapapier onderzocht. Een roodbruine kleuring, vooral zichtbaar na droging, welke bij bevochtiging met ammonia in een groenzwarte kleur overgaat, wijst boorzuur aan. e. Fluoorverbindingen. Het coagulum van hit serum (zie 6) wordt met water uitgewasschen en onderzocht óp kleurstoffen door uitkoken met sterken spiritus of met aether (anatto). Het residu wordt gemengd met natriumcarbonaat, gedroogd en verascht. De asch wordt in een reageerbuis gemengd met sterk zwavelzuur en de dampen opgevangen in een druppel water, die aan een glasstaaf in de buis hangt. Wordt de druppel troebel, dan wijst dit op aanwezigheid van fluoor. D*druppel wordt op een voorwerpglas samengebracht met een weinig natriumchloride. Bij aanwezigheid van fluoorverbindingen zijn de kenmerkende rose gekleurde kristallen van natriumfluoorsilicaat bij microscopisch onde*. zoek waar te nemen. 2. Kleurstoffen. a. AzoHcurstoffcn. Bij aanwezigheid dezer kleurstoffen, geeft de melk met zoutzuur robdkleurmg. ft. Anatto. In met natriumcarbonaat zwak alcalisch gemaakte melk wordt een stuk filtreerpapier gehangen. Den volgenden dag wordt het vet met aether van het filtreerpapier afgespoeld, waarna het papier bevochtaga wordt met een stannochloride-oplossing Een fraai roode kleur toont anatto aan. e. Teerkleurstoffen worden aangetoond door in de melk een wollen draad te hangen en na te gaan of deze gekleurd wordt. B. Microscopisch onderzoek. 10 cm3 melk wordt gecentrifugeerd (ongeveer 2500 omwentelingen per minuut) in een buisje volgens Trommsdorff. Gelet wordt op hoeveelheid, uiterlijk en kleur van het sediment. Na verwijdering van de vloeistof worden van het sediment preparaten gemaakt welke onderzocht worden op streptococcen, zuur- en alcoholvaste bacillen andere bacteriën, witte en roode bloed lichaampjes colostrum-lichaampjes e. d. C. Bacteriologisch onderzoek. 1. Quantitatief bacteriologisch onderzoek. ,-^L3tcveyvoer van melk> bestemd voor quantitatief bacteriologisch onderzoek, geschiedt zoo spoedig en zoo koel mogelijk, bij voorkeur in ijs-verpakking. — 879 — ingetreden, nagegaan, of in de liesklieren, de bwk- of borstorganen tuberculeuze veranderingen aanwezig zijn. In dekglaspreparaten van het van tuberculose verdachte weefsel, worden de bacillen onderzocht op zuur- en alcoholvastheid- liefst na behandeling met antiformine. II- AFGEROOMDE MELK. De methoden van onderzoek der afgeroomde melk zijn dezelfde, als die bij melk beschreve5;. behoudens de volgende opmerking: Bij de vetbepaling volgens Gerber moet óf meermalen afwisselend worden gecentrifugeerd en verwarmd, óf — bij gebruik van verwarmde centrifuges — langer (6—8 minuten achtereen) worden gecentrifugeerd. HL ROOM EN SLAGROOM. De methoden van onderzoek zijn dezelfde als die voor melk, behoudens de volgende opmerkingen : Bij de vetbepalingen, volgens Gerber en volgens Weibull, wordt de room vooraf door toevoeging van water verdund. Bij de methode van Gerber worden 10 g of w ?nTOOmï, *lnaar het vetgehalte, verdund tot 100 cm3, hiervan 11 om* genomen en de uitkomst met 1.03 vermenigvuldigd. Dit het aldus gevonden vetgehalte wordt dat van den room berekend door vermenigvuldiging met 10 onderscheidenlijk 5. IV. KARNEMELK. De droogrest wordt berekend uit het soorteink gewicht en het vetgehalte met behulp van de vergelijking onder 10 (droogrest) aangegeven. Soortelijk gewicht. Ter bepaling van het soorte ijk gewicht wordt op elke 100 cm3 karnemelk 1 cm» sterke ammonia (s. g. 0 910) toegevoegd, en beide vloeistoffen voorzichtig gemengd. Zoodra het mengsel dunvloeibaar is geworden, wordt het soortelijk gewicht bepaald. De methoden van onderzoek zijn overigens dezelfde als die bij melk beschreven behalve de vetbepaling volgens Gerber, welke moet worden uitgevoerd, als bij afgeroomde melk aangegeven. V. YOGHURT, MELKTOGHURT. Het onderzoek moet worden verricht volgens de methoden van onderzoek bij de vorige ' voedingsmiddelen aangegeven. Het miscroscopisch onderzoek heeft plaats van het melkproduct zelf en niet van het sediment. VI. KINDERMELK. Het onderzoek moet worden verricht volgens de methoden van onderzoek bij de voriae voedingsmiddelen aangegeven — 380 — VII. BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK VAN GESTERILISEERDE MELK. Een aantal flesschen van dezelfde soort worden bij 35° c. deels in de ongeschonden én ongeopende verpakking, deels met gesteriliseerde wattenprop of ander bacteriënfilter, zoo dat de lucht gefiltreerd toegang heeft, weggezet gedurende 7 dagen of zooveel korter als bederf zichtbaar is ingetreden. Met de oogenschijnlijk goed gebleven melk worden culturen aangelegd op of in bouillongelatine, een microscopisch preparaat gemaakt en zoo noodig verdere onderzoekingen verricht ter bepaling van de. oorzaak van het bederf. Bij de rest der melk wordt daarna een geringe hoeveelheid (ongeveer 1 cm") karnemelk gevoegd en deze bij 80 tot 35° o. weggezet. Bij afwezigheid van conserveermiddelen is in den regel binnen 2 maal 24 uur, de melk in duidelijke, melkzure gisting overgegaan. VIII. BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK VAN GEPASTEURISEERDE MELK. 1. Van gepasteuriseerde melk worden, onder de voor steriele monsterneming gebruikelijke voorzorgen, verdunningen gemaakt in physiologische zoutoplossingen (0.9 % NaCl J. Hiervan worden bepaalde hoeveelheden in steriele Petrischalen van ten minste 9 cm middellijn gebracht en gemengd met ten minste 10 cm3 bouillon-gelatine onderscheidenlijk 10 cm3 bouillon-agar. De schalen met bouillongelatine blijven gedurende 5 maal 24 uur bij 22° c. bewaard, die met bouillon-agar 1 maal 24 uur bij 85° c. en daarna 4 maal 24 uur bij 22° c. Het aantal koloniën wordt, waar dit mogelijk is, geteld en het hoogste aantal omgerekend op één om3 melk. Dit cijfer geeft het aantal kweekbare micro-organismen per cm3 melk aan. 2. Coliproef. Een mengsel van 5 cm»melk met 50 cm'zuren bouillon wordt gedurende 24 uren bij 35° c. gekweekt, ibsn De cultuur wordt op de aanwezigheid van col i-bacillen nader onderzocht. LIJST VAN REAGENTIA. *Aether. Soortelijk gewicht 0.720. Kookpunt 34.5 — 35° c. Ammonia, sterke. Soortelijk gewicht 0.910. Amylalcohol. Soortelijk gewioht 0.815. Kookpunt 129°—132° c. Azijnzuur. Soortelijk gewicht 1.028. (8% N.) Ferrichloride. . Een oplossing van 9 g gekristalliseerd PeCl3.6H20 in water tot 100 cm3 (N). * Buiten invloed van het licht te bewaren. - 381 — | Formaline. Een 33—34 procentige oplossing van for- . melhWcoho" W8ter ^ 10~15 » I Kaliumferrocyanide. Een oplossing van 10.6 g K4Fe(CN)„. E: ordraoht van Onzen Minister van m8Tl;oHïsf4elDen^nheid van 13 December («Ka mt^ifr15 der w™et i9D#nKRaad,VS? State «ehoord (advies van 12 februari 1929, n°. 32); Gelet op het nader rapport van Onzen voorafdV°D r van 25 Maart 1929, n°. 283 D, palen^ebbe" goedgevonden en verstaan te be- j1" 1-j De aanduiding wijn mag uitsluitend worden gebezigd voor den drank die door alcoholische gisting is verkregen ^ut rfh-T anderÜ oestanddeelenbevat dan die afkomstig van — het sap van druiven (vruchten va? v't'!. Vinifera L.) met dien verstande dit fecSni\glStl> toevoe^gen en bijzonder^ technische bewerkmgen geoorloofd zijn, uit. sluitend voor zoover deze in het land van obrff« blJ J*f bereiding van die soorten in de reeele voortbrenging gebruikelijk zijn en voor 2. Door samengestelde woorden, waarvan het woord wijn deel uitmaakt, mogen, voor fZwwdlt b?sluit met ^ders isë bepaald! uitsluitend worden aangeduid dranken ver teregternekCr ^ * in het eerste «d bedoeld, te trekken op geneesmiddelen, specerijen kruiden, zoowel afzonderlijk als in eenteê daarvan0.^1118' °f ** ve™4en met extraetfn m^Luti 7n tot vaststelling van den datum waarop het SStt <*«"«»•. Tn^wer' Wij VvTLHELMINA, enz. • Gele? on aS^fdie!Ung Vo^^ondheTdT (S^ii^/i^r 4 Wijnbesiuit dPr,H^ben S°edff?™nden en verstaan: ^^ZtSX^ 5-5,7» £ palen op 1 Januari 1930 ' ' te be" verfreTd binbPl^tVan^beid' HandeI e» Nij- Het Loo, den 31sten Mei 1929. r>„ „. WILHELMINA fV* iTt tT ^ Hariel en Verheid, ■ K- BIotemaker de Bruine (üitgeg. 17 Juni 1929.) BESLUIT mn gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 30sten September 1929. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, T. J. Verschuur. (Vitgeg. 21 Oetober 1929.) NEDERLANDSCHE STAATSWBTTJSn Editie Schuurman & Jordens No. a» WARENWET S. 1919, N°. 581 Wet van den 19den September 1919, 5.581, regelende de keuring en aanduiiing van waren, zooals deze wet nader is gewijzigd met Aanteekeningen, ontleend aan de beraad' slagingen, gewisselde stukken enz., de besluiten ter uitvoering en alphabetisch register bewerkt door Dr. F. H. VAN DER LAAN Directeur van den Kearln«|llen.l. voor Waren voor het gebieiWtrecnt VIERDE DRUK I M» 1 „, „ , TTWPNK WILLINK ZWOLLE — W. E. T. TJEfersj^vj^^^ _ 6 — Bladz. renwet ten aanzien van margarine. (Margarinebesluit.) 289 21 December 1925, S. 478. Idem ten aanzien van brood. (Broodbesluit.) . . . 295 26 Juni 1926, S. 214. Idem ten aanzien van azijn. (Azijnbesluit.) 310 31 Juli 1926, S. 280. Idem ten aanzien van bier. (Bierbesluit) ....... 317 24 September 1926, S. 339. Idem ten aanzien van oliën en vetten. (Oliën- en vettenbesluit.) 326 Alphabetisch register 335 „ voor de bijlagen . . . 337 Zie omtrent deze wet: Bijl. Hand. 2« Kamer 1917/18, n». 303, 1—41. Id. id. 1918/19, n°. 62, 1—19. Hand. ïfi Kamer 1918/19, bladz. 2608—^,626, 2630—2651 en 2811. Hand. 1» Kamer 1918/19, bladz. 648, 661. Id. id. 1919/20, bladz. 20—23. VERKORTINGEN: H. R. Hooge Baad. K. B. Koninklijk Besluit. M. V. A. Memorie van Antwoord. M. v. T. Memorie van Toelichting. N. J. Nederlandsche Jurisprudentie. S. Staatsblad. Stct. Ned. Staatscourant. Sr. Wetboek van Strafrecht. W. Weekblad van het Berht. Art. 1 WET van den 19den September 1919, S. 581, regelende de keuring en aanduiding van waren. iZooals deze wet ie gewijzigd bij de wet van 29 Juni 1925,8. 308.) Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin deb Nederlanden, Prinses van Oranjb-Nassaü, enz., enz., enz. 'wS*^ Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salat! doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is, door wettelijke voorschriften te bevorderen, dat waren worden gekeurd, en regelen vast te stellen betrefEende de aanduiding van waren in het algemeen ; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goed?' vinden en verstaan bij deze : Art. 1. Deze wet verstaat onder : 1°. „waren" eetwaren (uitgezonderd vleesch en vleeschwaren, voor zoover de keuring daarvan niet is van scheikundigen aard) en drinkwaren, benevens gebruiksartikelen, die worden gebezigd voor de bereiding, de vervaardiging, de samenstelling of de bewaring van eetwaren of drinkwaren, en artikelen, die bij algemeenen maatregel van bestuur worden aangewezen, een en ander voor Art. 1 — 8 - zoover zij voor den handel bestemd of in den handel gebracht zijn ; 2°. „inspecteur" den inspecteur van het staatstoezicht op de volksgezondheid, voor het betrokken gebied belast met het toezicht op de naleving van deze wet. De artikelen, welke volgens het eerste lid zullen worden beschouwd als „waren" in den zin dezer wet, zijn aangewezen bij K. B. van 26 Maart 1921, S. 638. (Bijlagen, bladz. 78.) — Bij de behandeling in de afdeelingen werd gevraagd of onder de bjerbedoelde eetwaren ook genotmiddelen zijn begrepen. De aanvankelijk voor deze wet voorgestelde naam „ Voedsélkeuringswet" gaf — naar men meende — eenige aanleiding zulks te betwijfelen. Bij M. v. A. werd daarop geantwoord: Genotmiddelen zijn, voor zoover voor inwendig gebruik bestemd, eet- of drinkwaren en vallen zonder twijfel onder de omschrijving voor „waren". Voor zoover de naam, die aan de wet was toegedacht, reden tot onzekerheid zou kunnen geven, is hieraan tegemoet gekomen door de herdooping tot „Warenwet". In art. 1 is voorts de mogelijkheid geopend om artikelen krachtens aanwijzing bij algemeenen maatregel van bestuur tot „waren" te stempelen. (M. v. A.) — Bij eetwaren worden uitgezonderd vleesch en vleeschwaren voor zoover de keuring daarvan niet is van soheikundigen aard. Voor zoover de keuring van anderen aard is, is deze geregeld bij de „Vleeschkeuringawet" 1919, S. n°. 524. Volgens het aanvankelijk ingediende ontwerp zou de keuring van vleesch en vleeschwaren geheel vallen onder de regeling nopens de vleeschkeuring. Daar de scheikundige keuring reeds bij de voorbereiding der Warenwet door de keuringsdiensten voor levensmiddelen geschiedde, is het wenschelijk geacht deze practijk te bestendigen. (M. v. T.) — Bij circulaire van 31 Maart 1927, n°. 276 E, Afd. V, heeft de Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid het volgende medegedeeld : „Ten einde te voorkomen, dat er on- — 9 — Alt. 1 zekerheid bestaat over de grenzen der bemoeiingen van den Vleeschkeuringsdienst en van den Warenkeuringsdienst ten aanzien van vleeschwaren komt het mij gewenscht voor, den Directeur van den Warenkeuringsdienst in Uwe gemeente te doen weten, dat zijne bemoeienis met vleesch en vleeschwaren op grond van artikel 1 der Warenwet niet verder strekt dan het scheikundig onderzoek van die waren of van de daarvoor gebruikte grondstoffen —andere dan vleesch — en dan de handhaving der keuringsverordening ten aanzien van ingevolge scheikundig onderzoek ondeugdelijk gebleken vleesch, vleeschwaren of grondstoffen bn de bereiding van vleeschwaren aangetroffen." — De vraag in het Voorloopig Verslag van de Commissie van Rapporteurs uit de Eerste Kamer over het ontwerp-vleeschkeuringswet, of onder de ingevolge deze wet aan keuring onderworpen vleeschwaren ook begrepen zjjn alle in blik of glas geconserveerde, zoo ja, hoe de Minister zich voorstelde die keuring te doen geschieden, werd als volgt beantwoord: Onder de hierbedoelde vleeschwaren zijn ook begrepen de in blik en glas geconserveerde. Te dien aanzien zal er in de eerste plaats een preventief toezicht komen. Het repressief toezicht zal in hoofdzaak taak zijn van de keuringsdiensten, omdat de onderzoekingen vooral van chemischen aard zijn. Als zoodanig valt het onder de definitie van art. 1, 1° van het ontwerpWarenwet, dat bij de Kamer aanhangig is. (M. v. A.) — De keuring van visch valt niet onder het ontwerp op de vleeschkeuring en is daarom bij nota van wijziging in deze wet gebracht. (Toelichting bjj de Nota van Wijziging. Bijl. Hand. 2' Kamer 1918/19, 62, 7.) — Voor alle waren geldt bet voorbehoud, dat zij in den handel gebracht of voor den handel bestemd moeten zjjn. Wat een particulier voor eigen gebruik gelieft te bereiden of te bezigen, is aan overheidstoezicht onttrokken. (M. v. T.) — Bij de behandeling in de Tweede Kamer verklaarde de Minister, dat in de Verordeningen, die krachtens de Warenwet gemaakt worden, nadere definities zullen moeten worden opge- Art. 2 — 10 — nomen om aan te geven, wat wordt beschouwd als te zijn in den handel. u — Bij arrest van den H. R. van 28 April 1924, N. J. 1924, blz. 732, werd over de beteekenis van „eet- en drinkwaren" het volgende beslist: „Naar gewoon spraakgebruik wordt onder eet- en drinkwaren verstaan hetgeen bestemd is om te worden gegeten of gedronken door den mensch en bovenbedoelde wet (de Warenwet) bevat geen bepaling, die uitdrukke lijk van dit spraakgebruik afwijkt of die middellijk wijst op een bedoeling om met die uitdrukking mede aan te duiden voeder voor dieren De geschiedenis der wet toont zelfs aan, dat zoodanige bedoeling haar vreemd is." Nu gesteld en bewezen is verklaard, dat de keurmeester een monster had genomen in een locaal van de N. V. Vereenigde Melkinrichtingen, uit een bus melk, welke even tevoren door den requirant daar was bezorgd ter aflevering aan genoemde N. V., stond voldoende vast, dat de inhoud dier bus was: melk bestemd voor den handel en niet veevoeder, derhalve een „waar" in den zin van art. 1 der Warenwet 1919, S. 581. (Arrest H. R. van 8 Nov. 1926, W. 11598.) Art. 2. 1. Voor de keuring van waren wordt het land door Ons in gebieden verdeeld. 2. Voor ieder gebied is er een keuringsdienst, 3. De keuringsdiensten zqn gevestigd in de gemeenten, die Wij aanwijzen. Zie ook de artt. en 30 en 34. De gemeenten, waar een keuringsdienst gevestigd moet zijn, en de daarbij behoorende gebieden zijn aangewezen b(j K. B. van 19 Juli 1920 n». 33, Stct 143, zooals dit nader is gewijzigd- (Bijlagen, bladz. 58.) De keuringsdiensten, welke bestendigd zfin, zijn aangewezen bü K. B. van 20 Mei 1921, S. 731. (Bijlagen, blz. 82.) Art 3. In tijd van oorlog of oorlogsgevaar kan Onze Minister van Oorlog gebieden aanwijzen, waarin de bepalingen — 11 — Art. 5 van deze wet en van de krachtens haar gegeven algemeene maatregelen van bestuur en plaatselijke verordeningen niet van toepassing zijn op voor militair gebruik bestemde waren. Art. 4. Iedere keuringsdienst heeft het noodige opsporingspersoneel en één of meer laboratoria met het noodige onderzoekpersoneel. Hoewel de keuringsdienst een gemeentelijke zal zijn en het personeel dus door het bestuur van één gemeente benoemd zal worden, zal de werkzaamheid van dat personeel zich niettemin uitstrekken over het geheele gebied, dat aan den dienst is toegewezen. Men, zie hierbij artikel 18. (M. v. T.) Art. 5. De raad van eene gemeente, die Wij krachtens artikel 2 hebben aangewezen voor de vestiging van een keuringsdienst, stelt de noodige verordeningen op den keuringsdienst en de noodige instructies voor het personeel van dien dienst vast. De raad treft overigens de maatregelen, die noodig zijn, opdat de keuringsdienst voldoe aan de vereischten, in artikel 4 gesteld. Hoe de eischen in bijzonderheden moeten worden uitgewerkt, zal afhangen van de omstandigheden, die in de kringen verschillend zijn en tot verscheidenheid van eischen leiden kunnen. Nadere bijzonderheden zullen kunnen worden voorgeschreven — voor zoover het mogelijk zal blijken — bij den algemeenen maatregel van bestuur, die eventueel ingevolge artikel 13 zal moeten worden vastgesteld. (M. v. T., Bijl. Hand. 2 Kamer 1917/18, 303, 3.) — Voorschriften betreffende personeel en laboratoria znn gegeven in artikel 2 van het K. B. van 18 Maart 1921, S. 592 voor de gemeentelijke keuringsdiensten en in artikel 4 van het K. B. van 20 Mei 1921, S. 731 voor de provinciale diensten. (Bijlagen, blz. 68 en 82.) — Aanvankelijk was de vaststelling van de Art. 6 - 12 — instructies voor het personeel aan Burgemeester en Wethouders opgedragen. Om in overeenstemming te zijn met de Vleeschkeuringswet i s dit artikel later in dien zin gewjjzigd, dat de gemeenteraad deze instructies vaststelt. (M. v. A. Ha d. der Staten-Gen. Bijlagen 1918/19, 62, 1.) Art. 6. 1. De raad van iedere gemeente stelt één of meer verordeningen vast op de keuring van waren, ter wering van waren, die bij gebruik overeenkomstig de bestemming voor het leven of de gezondheid schadelijk zijn of kunnen zijn, die van ondeugdelijke samenstelling zijn of in ondeugdelijken toestand verkeeren, of die niet voldoen aan de eischen of ten aanzien waarvan niet voldaan is of wordt aan de eischen, gesteld krachtens deze wet met uitzondering van artikel 16. 2. Op overtreding van die verordening of van een van die verordeningen kan hechtenis worden gesteld van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste twee duizend gulden, alsmede verbeurdverklaring van de waren, met betrekking tot welke de overtreding is begaan. Die waren kunnen in beslag worden genomen en, in geval van veroordeeling, op last van den rechter worden vernietigd of onbruikbaar gemaakt, voor zoover het algemeen belang dat vordert. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, de namen der overtreders en het vonnis van den strafrechter bekend te maken. 3. Voor zoover in beslag genomen waren niet als stukken van overtuiging moeten dienen, worden zij gebracht naar en opgeslagen op een plaats, die burgemeester en wethouders van de gemeente, Art. 6 — 14 — In het arrest van 23 Juni 1913, N. J. 1913, blz. 1048, W. 9519, beslist de H. R. in een geval van verkoop van limonade, waaraan saoeharine was toegevoegd, dat de Maastrichtsohe verordening niet uitsluitend waakt tegen de aanwezigheid van bestanddeelen, die schadelijk voor de gezondheid zijn, maar verbiedt het ten verkoop hebben en verkoopen van alle eet- en drinkwaren, Welke strekken kunnen om door menschen gegeten of gedronken te worden, welke op eenigerlei wijze ondeugdelijk van samenstelling znn, waaronder terecht is begrepen limonade, waarvan in het vonnis (van de reohtbank te Maastricht) feitelijk is beslist, dat niet voldeed aan de minimumeischen in het handelsverkeer aan limonade gesteld. Ten aanzien van volle melk, waaraan afgeroomde melk is toegevoegd, besliste de H. R. bij arrest van 30 Juni 1913, N. J. 1913, blz. 1082, W. 9521, dat deze als volle melk ondeugdelijk van samenstelling is. Onderzocht behoeft niet te worden of de melk, voor wat hare samenstelling betreft, aan zekere minimum-eischen voldoet, omdat de eenige eisch in dit opzicht, waaraan volle melk behoort te voldoen, deze is, dat er niets aan is onttrokken, maar ook niet» aan is toegevoegd. Zie ook nog het arrest v. d. H. R. van 6 Juni 1904, W. 8076. — Een mengsel van water en melk — hoe deugeüjk dat water en die melk ieder op zich zelf ook mogen zijn — is als „volle consumptiemelk" ondeugdelijk van samenstelling, omdat het water in die samenstelling niet thuis behoort. De benaming van het bewezen verklaarde afleveren van zulk een mengsel is: te Leiden waren afleveren, die ondeugdelijk van samenstelling zijn. (Arrest H. R. 23 Nov. 1925, N. J. 19'e, blz. 10, W. 11449.) Deze opvatting omtrent de qualifioatie van het strafbare feit is eveneens te vinden in de arresten van 27 April 1925, W. 11409, van 22 Juni 1925, W. 11442, van 29 Maart 1926, N. J. 1926, blz. 461. Bij arrest van den H. R. van 26 Juni 1922 (N. J. 1922, blz. 1036) is beslist, dat de waar, welke niet in aantoonbare hoeveelheid — 15 - Art. 6 roomboter bevat, als „roombotermelange" ondeugdelijk van samenstelling is. De vraag of een waar deugdelijk is samengesteld, behoort bij waren, welke zich krachtens hare benaming aandienen als zekere bestanddeelen te bevatten, getoetst te worden aan het al of niet aanwezig zijn van die bestanddeelen. De artt. 14 en 15 der Warenwet beletten den rechter niet, om bij de beoordeeling der vraag of roombotermelange, ten aanzien van welks al of niet deugdelijkheid noch door de Kroon, noch door den gemeentebjken wetgever kenmerken zijn gesteld, ondeugdelijk van samenstelling is, te rade te gaan met de benaming, waaronder die waar in den handel is gebracht. De Boterwet laat de bevoegdheid en de plicht van den gemeentelijken wetgever om, ingevolge art. 6 der Warenwet, keuringsverordeningen vast te stellen ter wering van waren, die ondeugdelijk van samenstelling zijn, geheel onverlet. — Waar de Rechtbank bewezen verklaart, dat de hier bedoelde melk ondeugdelijk van samenstelling was door toevoeging van taptemelk, is deze beslissing blijkbaar in dien zin te verstaan, dat wordt aangenomen, dat door deze toevoeging het vetgehalte der melk, dat is volle melk, beneden het normale percentage is gedaald. De grief dat de Rechtbank de ondeugdehjkheid der melk aldus niet alleen objectief naar de samenstelling zou hebben beoordeeld, mist feitelijken grondslag. De Rechtbank bezigt zulk een objectieven maatstaf en vindt dezen in een zeker minimumpercentage vetgehalte (23 % der totale droogrest). (Arrest fl. R. 2 Maart 1925, N. J. 1925, blz. 689; W. 11366.) — Hij, die kalkeieren verkoopt, zeggende dat het versche eieren zijn, verkoopt eieren, welke als „versche eieren ' in ondeugdeljjken toestand verkeeren. Hiertegen doet niet af de omstandigheid, dat de verkochte waar een zelfstandig handelsartikel en als zoodanig deugdelijk is, daar dit niet uitsluit, dat ze ondeugdelijk kan zijn als de waar, onder wier benaming ze wordt aangediend. (Arrest H. R. 8 Juni 1925, N. J. 1925, blz. 779; W. 11438.) — Waar de Verordening (keuringsverordening ven Rotterdam) verbiedt het verkoopen — 10 — Art. 7 3. Weigering van de goedkeuring wordt met redenen omkleed. 4. Tegen de beslissing van Gedeputeerde Staten staat gedurende dertig dagen na de dagteekening daarvan bij Ons beroep open, zoowel voor den inspecteur als voor het college, dat de verordening of de instructie vaststelde of het besluit nam, en in het geval, voorzien in het tweede lid, voor het college van burgemeester en wethouders van eene andere gemeente binnen het gebied van den keuringsdienst, dat tegen die beslissing bezwaren heeft. Artikel 201 van de Gemeentewet is van toepassing. 5. Indien Wij, buiten het geval van voorziening krachtens het vierde lid, het besluit van Gedeputeerde Staten vernietigen, doen deze opnieuw uitspraak met inachtneming van Onze beslissing. 1. Bij K. B. van 19 Jan. 1922 is beslist, dat een bepaling in een verordening op den keuringsdienst, die inhoudt, dat de dienst o. m. is belast met de werkzaamheden, die hem door B. en W. der centrumgemeente of, door hun tuêschenkomst, door B. en W. eener kringgemeente worden opgedragen, voldoende de belangen der kringgemeenten waarborgt en dus terecht door Qed. Staten is goedgekeurd. — Het K. B. van 10 Juli 1922 bepaalt, dat in een verordening op het geldelijk en administratief beheer van een keuringsdienst voor waren moeten voorkomen bepalingen omtrent het voeren van de boekhouding van dien dienst volgens de dubbele methode en omtrent het stellen van zekerheid door den boekhouder. — Bij K. B. van 27 Maart 1926, n°. 40, is als volgt beslist: Een raadsbesluit tot salarisvermindering, waarbij de salarissen, op welke de maximum-pensioensaftrek van 8% % niet kan worden toegepast, worden verlaagd tot zoodanig bedrag, dat de betrokken ambte- Art. 8 naren, wat de verlaging hunner inkomsten betreft, in gelijke positie komen als de ambtenaren, op Wier bezoldiging volledige aftrek der pensioensbijdrage mogelijk is, doet twee groepen ambtenaren ontstaan, die weliswaar beide 8V~ % in geldloon achteruitgaan, doch met dit onderscheid, dat daarbij van de eene groep de pensioensgrondslag niet, van de andere wfd wordt verminderd. Een dergelijk besluit is niet voor goedkeuring vatbaar. (Byv. Stbl. 1926, n». 107.) 4. Artikel 201 van de Gemeentewet luidt als volgt: Onze beslissing, binnen twee maanden, nadat het verzoek om voorziening is gedaan, bjj een met redenen omkleed besluit te nemen, wordt aan Gedeputeerde Staten gezonden, die, met den meesten spoed, voor de uitvoering zorgen. Art. 8. 1. Indien het gebied van een keuringsdienst in meer dan ééne provincie is gelegen, worden de verordeningen, instructies en besluiten, bedoeld in het eerste lid van artikel 7, onderworpen aan Onze goedkeuring. 2. Het bepaalde in het tweede lid van artikel 7 vindt overeenkomstige toepassing. Het bepaalde in het derde lid van artikel 7 is van toepassing. Art. 9. 1. Indien Gedeputeerde Staten, of in geval van beroep of in het geval, voorzien in artikel 8, Wij aan eene verordening of eene instructie of aan eene wijzi^ ging van eene verordening of eene instructie goedkeuring onthouden, onderwerpt de gemeenteraad binnen drie maanden na de dagteekening van het besluit van Gedeputeerde Staten of van Ons met inachtneming van de beslissing een nieuw besluit aan de goedkeuring van Gedeputeerde Skaten of, in het geval, voorzien in artikel 8, van Ons. 2. Indien hieraan niet voldaan is of indien bij dat nieuwe besluit de beslissing van Gedeputeerde Staten of van Ons — 21 — Art. 10 naar het oordeel van Gedeputeerde Staten of, in het geval, voorzien in artikel 8, Onze beslissing naar Ons oordeel niet of niet voldoende in acht is genomen, wordt de gemeenteraad geacht weigerachtig te zijn mede te werken tot uitvoering van deze wet. 3. Gedeputeerde Staten, den inspecteur gehoord, stellen alsdan de verordeningen of instructies vast. Het ■uerde lid van artikel 7 vindt overeenkomstige toepassing. 2. Doet het hierbedoelde geval zich voor, dan zal artikel 126, 2e lid, of artikel 127 Gemeentewet toegepast kunnen en moeten worden. (M. v. T.) De aangehaalde artikelen luiden als volgt: Art. 126, 2e lid. Vorderen de wetten, maatregelen, beveleD, reglementen of verordeningen eene bepaalde medewerking van den Baad en wordt die door dezen geweigerd, dan voorzien Burgemeester en Wethouders daarin. Art. 127. Wanneer Burgemeester en Wethouders niet of niet behoorlijk voor de hun bij het vorig artikel opgedragen uitvoering zorgen, kan Onze Commissaris in de provincie ten koste der nalatigen, in die uitvoering voorzien. Art. 10. 1. Op de verordeningen op de keuring van waren zijn van toepassing de artikelen 166 en 169—173 van de Provinciale wet en de artikelen 166, 168, 172 en 174—177 van de Gemeentewet, met dien verstande, dat de afkondiging geschiedt binnen veertien dagen na de dagteekening van het besluit, waarbij de goedkeuring is verleend, en dat het formulier van afkondiging wordt vastgesteld bij algemeenen maatregel van bestuur. 2. Burgemeester en wethouders deelen de goedgekeurde verordeningen en instructies mede aan den inspecteur. Het formulier van afkondiging is vastgesteld Art. 10 — 22 — bn K. B. van 5 Augustus 1920, S. 685. >ifl|k* gen, blz. 64.) Zie ook het arr. v. d. H. R. van 3 April 1922, W. 10896, waarbij werd beslist, dat de keuringsverordening van Asperen verbindende kracht mist, aangezien niet kon worden nagegaan, wat de verordening op de afkondiging van strafverordeningen in die gemeente inhield. 1. De hier aangehaalde artikelen van de Provinciale Wet luiden als volgt: Art. 166. De besluiten der Staten en Gedeputeerde- Staten, die met de wetten of het algemeen belang strijdig zijn, worden door Ons geschorst of vernietigd. Art. 169. In alle andere, door de twee vorige artikelen niet bedoelde gevallen, wordt de schorsing of vernietiging van besluiten der Staten en Gedeputeerde Staten door Ons bevólen bij een met redenen omkleed, in het Staatsblad te plaatsen besluit, dat, ingeval van schorsing, den duur hiervan bepaalt. Art. I70. Schorsing stuit onmiddellijk de werking van bet geschorst besluit. Zij kan niet langer duren dan een jaar. Art. 171. Is binnen den voor de schorsing bepaalden tijd de vernietiging van het besluit door Ons niet uitgesproken, dan wordt dit geacht geldig te zijn. Art. 172. Een besluit, dat geschorst is 'geweest, kan niet op nieuw worden geschorst. Art. 173. Vernietiging vanwege strijd met de wet brengt mede vernietiging van alle gevolgen van het vernietigd besluit. Bij vernietiging van wege strijd met het algemeen belang, kunnen die gevolgen, welke niet met dat belang strijden, in stand blijven. De aangehaalde artt. van de Gemeentewet luiden aldus : Art. 166. De verordeningen, tegen wier overtreding straf is bedreigd, worden, zooveel mogelijk, ontworpen door een vaste commissie uit den Raad, waarvan de Burgemeester voorzitter is. Art. 168. Deze verordeningen verbinden niet, dan wanneer zij behoorlijk zijn afgekondigd. Art. 172. De afkondiging geschiedt op de wijze, te bepalen bij eene plaatselijke verordening, die tevens het noodige voorschrift, om van de gedane afkondiging te doen blijken, bevat. Art. 174. De verordeningen treden, indien zij geen ander tijdstip daartoe aanwijzen, in werking op den derden dag na dien, waarop zij zijn afgekondigd. «Cu Art. 175. De afgekondigde verordeningen worden, gedurende drie maanden, op de secretarie der gemeente voor een ieder ter lezing nedergelegd. Zij worden hetzij in druk, hetzy in afschrift, tegen betaling der kosten, Art. 12 — 24 — keuring van waren per slot onvoldoende binken, of dat het personeel onbekwaam, onbetrouwbaar of uit eenigen anderen hoofde ongeschikt is. Het kan ook zijn, dat het personeel of de uitrusting van het laboratorium onvoldoende is. In deze en dergelijke gevallen kan artikel 7 geen bulp bieden, maar is noodig eene bepaling, als reeds voorkomt in art. 33 van de Armenwet. — Bij K. B. van 21 April 1925 is beslist als volgt: Terecht hebben Ged. Staten aan B. en W. voorgeschreven een ambtenaar bij een keuringsdienst van waren te ontslaan op grond van gebleken onbetrouwbaarheid. Een besluit van Ged, Staten, waarbij aan den betrokken ambtenaar, voor het geval de gemeenteraad of de inspecteur van de Volksgezondheid bij de Kroon in beroep mochten komen van het besluit betreffend het te verleenen ontslag, verlof wordt verleend met behoud van salaris, is in strijd met art. 11, 39 lid der Warenwet. 2. Voor artikel 201 van de Gemeentewet zie achter artikel 7. Art. 12. Gedeputeerde Staten hooren, alvorens eene beslissing ingevolge deze wet te nemen, den inspecteur en zenden dezen afschrift van hun besluit. Art. 13. 1. Het Eijk draagt de eene helft van de jaarlijksche kosten van een keuringsdienst, onder voorwaarden, bij algemeenen maatregel van bestuur vast te stellen. De gemeenten, die binnen het gebied van den keuringsdienst liggen, dragen de andere helft naar verhouding van het aantal inwoners van iedere gemeente. Wij behouden Ons voor, bij algemeenen maatregel van bestuur nadere voorschriften te geven voor de berekening van deze kosten, de verdeeling daarvan over en de voldoening daarvan door de gemeenten. 2. Het Rijk draagt de eene helft van de kosten van oprichting en eerste in- — 27 — Alt. 14 algemeenen maatregel aangegeven aard of samenstelling, of hunne bereiding niet heeft plaats gehad onder een bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld toezicht. 2. In zoodanigen algemeenen maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent het aanbrengen dezer aanduidingen op de waren zelf, op de verpakking of op de plaatsen, waar de waren ten verkoop worden uitgestald. 3. Daarin kan tevens worden bepaald, dat waren en artikelen, als in het eeiste lid bedoeld, niet dan met Onze toestemming en onder door Ons te stellen voorwaarden mogen worden aangeduid met namen, waaruit de aard en de samenstelling niet of niet voldoende blijken. 4. De aanduidingen in verband met den aard of de samenstelling van waren en andere artikelen kunnen alleen worden vastgesteld in het belang van de eerlijkheid in den handel; de aanduidingen in verband met het toezicht op de bereiding kunnen worden vastgesteld zoowel in het belang van de volksgezondheid als in het belang van de eerlijkheid in den handel. 5. Wij behouden Ons voor, voorschriften van een algemeenen maatregel van bestuur, waarbij aanduidingen worden vastgesteld, onder de daarbij te stellen voorwaarden niet van toepassing te verklaren op waren, die bestemd zijn voor uitvoer. 6. Tevens behouden Wij Ons voor, op overtreding van zoodanigen algemeenen maatregel van bestuur, voor zoover die andere artikelen betreft, hechtenis — 33 — Art. 15 met toestemming van de Kroon zal een gemeentelijke verordening eischen mogen stellen, waaraan bepaalde waren moeten voldoen. In de M. v. T. wordt melk genoemd als„een artikel, ten aanzien waarvan plaatselijke verscheidenheid noodzakelijk kan zijn. De bepaling moet evenwel niet dan bij Uitzondering toegepast worden. Om deze bedoeling nog meer pit te spreken is het meervond „bepaalde waren" vervangen door het enkelvoud: „een bepaalde waar." — Bij K. B. van 17 Mei 1921, S. 673, is bepaald, dat in de gemeenten, waar bij verordening eischen zijn gesteld, waaraan melk en brood moeten voldoen, de desbetreffende voorschriften kunnen worden gehandhaafd tot bij algemeenei maatregel van bestuur krachtens artikel 16, le lid der wet, eischeD betreffende die waren zullen zijn gesteld. (Bijlagen, blz. 81.) — Bij vonnis van 14 November 1921 van bet Kantongerecht te Amsterdam is beslist, dat de bepaling van het 2° lid van art. 321 der Algemeene Politieverordening van Amsterdam (inhoudende verbod van verkoop van melk, waaraan water is toegevoegd) van rechtswege heeft opgehouden te gelden door het in werking treden van de artikelen 1, 6 en andere der Warenwet (S. 1919, n°. 681), die de keuring der waren geregeld hebben en dus in hetzelfde onderwerp hebben voorzien, als waarin door bovengenoemde bepaling voorzien was. (W. 10804.) — lc. Het hier bepaalde zal in het bijzonder de gelegenheid geven tot vaststelling van een partieelen codex alimentarius. (M. v. T.) — De artt. 14 en 15 der Warenwet beletten den rechter niet, om bij beoordeeling der vraag, of roombotermelange, ten aanzien van welks al of niet deugdelijkheid noch door de Kroon, noch door den gemeentelijken wetgever kenmerken zijn gesteld, ondeugdelijk van samenstelling is, te rade te gaan met de benaming, waaronder die waar in den handel is gebracht. (Arrest H. R. 26 Juni 1922, N. J. 1922, blz. 1036.) ' — Bij besluit van 30 September 1926, S. 346, is aan den gemeenteraad van Amsterdam toegestaan, onder goedkeuring van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid S. & J. n°. 99, 4° dr. 2 Art. 16 — 34 — eischen te stellen, waaraan de melk moet voldoen. Aft. 16. 1. Wij behouden Ons voor bij algemeenen maatregel van bestuur in het belang van de volksgezondheid den invoer van daarbij met name of algemeen aangewezen waren of in het belang van de eerlijkheid in den handel den invoer van daarbij met name of algemeen aangewezen waren of andere artikelen, die voor den handel bestemd zijn: o. te verbieden ; b. voorwaardelijk toe te staan ; c. slechts toe te staan langs de eerste kantoren, die Onze Minister van Arbeid in overleg met Onzen Minister van Financiën daarvoor aanwijst. 2. Tevens behouden Wij Ons voor, op overtreding van in zoodanigen algemeenen maatregel van bestuur vervatte bepalingen hechtenis te stellen van ten hoogste zes maanden en geldboete van ten hoogste twee duizend gulden, alsmede verbeurdverklaring van de waren of de artikelen met betrekking tot welke de overtreding is begaan. Die waren of die artikelen kunnen worden in beslag genomen en in geval van veroordeeling op last van den rechter worden vernietigd of onbruikbaar gemaakt, voor zoover het algemeen belang dat vordert. 3. De bepalingen, krachtens het eerste lid vastgesteld, zijn niet van toepassing op kleine hoeveelheden van waren, bestemd uitsluitend voor dagelijksche behoeften van personen, die aan de grenzen wonen. L Het spreekt vanzelf, dat absoluut gevaarlijke of ondeugdelijke waren moeten worden — 35 — Art. 17 geweerd zonder meer. Het kan evenwel zijn, dat tegen invoer van bepaalde waren geen bezwaar behoeft te bestaan, indien aan zekere voorwaarden voldaan wordt, waardoor gevaar voor b.v. besmetting met ziektekiemen, wordt gekeerd. In ieder geval zullen waren, waarop nauwlettend toezicht noodig is, niet langs willekeurige stations ingevoerd mogen worden ; door invoer alleen langs bepaalde stations toe te staan, wordt het toezicht mogelijk gemaak*. (M. v. T.) — Het woord „algemeen" is in art. 16 opgenomen om mogelijk te maken aanwijzing van de soort van een waar. (M. v. A. aan de Eerste Kamer.) Tot de te stellen voorwaarden kan eventueel zeer zeker ook behooren, dat bij de waren een certificaat van oorsprong zal zijn. (M. v. A. aan de Tweede Kamer.) Art. 17. 1. Tot bijstand in de uitvoering van het bepaalde in de artikelen 14, 15, 16 en 23, derde lid, stellen Wij eene commissie in, welker leden Wij benoemen en ontslaan en welke wordt gehoord over ontwerpen van algemeene maatregelen van bestuur, te nemen krachtens een van die artikelen. De commissie kan eigener beweging aan Ons voorstellen doen betreffende de uitvoering van die artikelen. 2. Wijkt een algemeene maatregel van bestuur af van het advies der commissie, dan wordt dat advies met dien algemeenen maatregel geplaatst in de Nederlandsche Staatscourant. 3. Wij geven nadere voorschriften voor de samemtelling en de werking der commissie en bepalen daarbij de vergoeding, die voor de werkzaamheden wordt genoten. De' hier bedoelde commissie zal zijn een blijvende commissie, waarin de belangen van handel en industrie zich zullen kunnen doen Art. 18 — 36 — gelden. Zij zal voor verschillende onderdeelen in subcommissies moeten worden gesplitst en bovendien de bevoegdheid kunnen verkrijgen, om in speciale gevallen, waarop haar samenstelling niet berekend mocht zijn, belanghebbenden of deskundigen te hooren vóórdat zij haar advies uitbrengt. Het tweede lid van het artikel is opgenomen om te waarborgen, dat met hare adviezen deugdelijk rekening wordt gehouden. (M. v. A.) Voor de voorschriften in het 3e lid bedoeld, zie het K. B. van 13 Maart 1920. (Bijlagen, blz. 53.) Art. 18. Met het opsporen yan overtredingen, bij of krachtens deze wet strafbaar gesteld, zijn, behalve de ambtenaren, genoemd in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de ambtenaren van Rijks- en gemeentepolitie, de ambtenaren der invoerrechten en accijnzen en voorts binnetfïljn ambtsgebied de inspecteur, en binnen het gebied van iederen keuringsdienst het hoofd van het laboratorium en de ambtenaren van den keuringsdienst, die burgemeester eu wethouders van de gemeente, waar de dienst is gevestigd, daarvoor hebben aangewezen. Dit artikel luidt aldus na de wijziging krachtens de wet van 29 Juni 1925, S. 308. (Invoeringswet Strafvordering.) — Het hoofd van het.laboratorium is afzonderlijk als opsporingsambtenaar genoemd, opdat ook hij de bevoegdheid hebbe. procesverbaal van overtredingen op te maken. (M. v. A.) — Voor het opsporingspersoneel van de provinciale diensten, zie artikel 34, 2° lid en het K. B. van 20 Mei 1921, S. 731. (Bijlagen, blz. 82.) Art. 19. L De ambtenaren, in artikel 18 met het opsporen van overtredingen belast, zijn bevoegd, te allen tijde, ook — 87 — Art. 20 tegen den wil van den gebruiker of bewoner, binnen te treden alle plaatsen, waar waren of andere artikelen, die voor den handel bestemd of in den handel gebracht zijn, in voorraad zijn of bereid, vervaardigd of samengesteld worden of redelijkerwijze vermoed worden in voorraad te zijn of bereid, vervaardigd of samengesteld te worden. Onder binnentreden van plaatsen is mede begrepen zich begeven aan boord van en onderzoeken van vaartuigen. 2. Is eene zoodanige plaats tevens woning of alleen door eene woning toegankelijk, dan treden zij tegen den wil van den bewoner niet binnen dan op vertoon van een schriftelijken, bijzonderen of algemeenen last van den kantonrechter of van den burgemeester. Van dit binnentreden maken zij procesverbaal op, dat zij binnen tweemaal vier en twintig uren aan dengene, in wiens woning is binnen getreden, in afschrift mededeelen. Art. 20. 1. De ambtenaren, in artikel 18 met het opsporen van overtredingen belast, zijn bevoegd monsters te nemen. 2. Met betrekking tot het nemen van monsters van waren gelden de bepalingen van de artikelen 21—26. Wij behouden Ons voor met betrekking tot het nemen van monsters van andere artikelen, die voor den handel bestemd of in den handel gebracht zijn, bij algemeenen maatregel van bestuur voorschriften te geven. 2. Bij de monsterneming wordt onderscheiden tusschen „waren" en andere handelsartikelen. De bepalingen van het ontwerp hebben alleen betrekking op „waren", de mogelijkheid wordt geopend om voor monsterneming van Art. 21 — 38 — andere artikelen bij algemeenen maatregel van bestuur voorschriften te geven. (M. v. A.) — Deze voorschriften zijn neergelegd in het K. B. van 13 Augustus 1921, S. 1024. (Bijlagen, blz. 89.) Art. 21. 1. Indien een der ambtenaren, in artikel 18 met het opsporen van overtredingen belast, een monster neemt, verpakt en verzegelt hij dat. Hij vergoedt de waarde van dat monster, berekend naar den verkoopsprijs. 2. Onze Minister van Arbeid geeft nadere voorschriften voor het nemen, het verpakken en verzegelen van monsters. 3. Indien van waar, die wordt ingevoerd, monster wordt genomen, kan zij in beslag worden genomen. 1. De eenzelvigheid van het door den Keuringsdienst onderzochte en het door den ambtenaar genomen monster mag alleen als vaststaande worden aangenomen, als dit laatste na de verpakking is verzegeld geworden. Nu in de bewijsmiddelen van het vonnis van zoodanige regeling niet wordt gewaagd, is deze identiteit, zonder welke een bewezenverklaring i. c. niet mogelijk is, door de Rechtbank aangenomen op andere gronden dan op dit pimt door de wet toegelaten bewijsmiddelen. (Arrest H. R. 16 Maart 1925, N. J. 1925, blz. 696; W. 11377.) ?. De ;n het 2° lid bedoelde voorschriften zijn gegeven bij beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 6 Mei 1921, Ned. Stct. van 6 en 7 Mei 1921, r,°. 87. (Bijlagen, blz. 79.) — Al hebben de ambtenaren verzuimd dadelijk na de monsterneming, daarvan de in de beschikking van den Min. v. Arbeid van 6 Mei 1921, S. 87, voorgeschreven aanteekening in een tot dat doel gehouden zakboekje to doen, zoo beeft de met-nakoming van dat Ministeneele voorschrift niet ten gevolge, dat tegen den beklaagde geen veroordeeling zou kunnen worden uitgesproken wegens een overtreding dezer wet. — 39 — Art. 23 Had de wetgever dit gevolg willen verbinden aan de niet-nakoming van de in dit artikel bedoelde nadere door den Minister te geven Voorschriften, zoo had dit in de wet moeten zijn bepaald. (Arrest H. R. 16 Febr. 1925, N. J. 1926, blz. 626; W. 11356.) 3. De woorden „waar, die wordt ingevoerd" moeten duidelijker dan „ingevoerde waar" de bedoeling doen uitkomen, dit deze bepaling alleen kan worden toegepast bij den invoer van waar en niet meer, indien de waar reeds eenigen tijd in het land is. (M. v. A.) Art. 22. Op verlangen van hem, in wiens bezit de waar zich bevindt, neemt de ambtenaar een tweede monster, dat hij verpakt en verzegeld in diens bezit laat. Met betrekking tot vloeibare waar geeft hij aan dat verlangen slechts gevolg, indien hem een voorwerp, geschikt om het monster in te doen en te verzegelen, wordt verstrekt. Art. 23. 1. De ambtenaar, die het monster, bedoeld in artikel 21, genomen heeft, doet dat zoo spoedig mogelijk toekomen aan het laboratorium van den keuringsdienst, binnen welks gebied hij het heeft genomen. Het monster wordt in het laboratorium zoo spoedig mogelijk onderzocht. 2. Indien één of twee monsters genomen zijn van waar, die aan spoedig bederf onderhevig is, kan de ambtenaar aan dat monster of aan die monsters een bederfwerend middel toevoegen. 3. Wij behouden Ons voor bij algemeenen maatregel van bestuur te bepalen, welke middelen daarvoor in aanmerking mogen komen. 2, 3. Toevoeging van bederfwerende middelen aan monsters kan noodig zijn. Opdat ook daarbij de betrokken belangen tot hun recht komen, wordt in het derde 'id voor de Kroon de bevoegdheid voorbehouden om voorschrif- Art. 25 —. 42 — wendigen dienst, waarbij aan het inzioht van het hoofd wordt overgelaten of een tweede onderzoek van het monster en inzending van een proces-verbaal van monsterneming en van de uitkomst van het tweevoudig onderzoek moeten plaats vinden. Uit het feit, dat deze handelingen hebben plaats gehad, blijkt, dat dit is geschied, omdat aan het hoofd bedoelde aanleiding was gegeven. Voor niet-ontvankelijkheid van het O. M. op grond, dat niet blijkt, dat die aanleiding voor het. hoofd heeft bestaan, is dus geen plaats. Echter moet in het vonnis omtrent het tweede onderzoek een uitdrukkelijke beslissing worden gegeven, omdat hier van de ontvankelijkheid van het O. M. afhangt en bij gebreke daarvan vernietiging van het vonnis en verwijzing der zaak geschieden. (Arrest H. R. 2 Nov. 1925, N. J. 1925, blz. 1245; W. 11470.) Deze laatste beslissing eveneens in de arresten van 21 Dec. 1925, N. J. 1926, blz. 70, van 12 April 1926, N. J. 1926, blz. 369; W. 11511; van 22 Nov. 1926, N. J. 1926, blz. 1397. — De Warenwet stelt geen bijzondere eischen, waaraan de deskundigen, die het onderzoek van do in beslag genomen monsters verrichten, moe+en voldoen, met name niet het genoten hebben van hooger onderwijs. De vraag of zij voldoende bekwaamheid bezitten staat ter beslissing van den rechter over de feiten. ,Arrest H. K. 8 Maart 1926, N. J. 1926, blz. 369.) — Bij arr. H. A. van 6 Nov. 1923, N. J. 1924, blz. 85, W. 11104, werd beslist, dat dit artikel niet eischt het opmaken en inzenden van een afzonderlijk proces-verbaal van het tweede onderzoek ; bfl dat van 10 Juni 1924, N. J. 1924, blz. 908, dat aan den eisoh van dit artikel is voldaan, wanneer de deskundigen zelf het voornaamste deel van het onderzoek hebben verricht, doch het routinewerk door analisten is geschied. Art. 25. 1. Indien de ambtenaar van het Openbaar Ministerie eene strafvervolging achterwege laat, wordt de waar, indien zij in beslag is genomen, vrij gegeven. — 43 — Art. 26 2. Indien waar, die werd ingevoerd, in beslag is genomen, en de verdachte overlijdt vóór de einduitspraak onherroepelijk is geworden, kan de kantonrechter op vordering van den ambtenaar van het Openbaar Ministerie of op verzoek van den belanghebbende de waar vrijgeven of vernietiging of onbruikbaarmaking van de waar bevelen, voor zoover de belanghebbende niet aan terugvoer naar het land van herkomst de voorkeur geeft. De belanghebbende wordt, zoo mogelijk, gehoord. 3. Onder belanghebbende wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan hij, in wiens bezit de waar zich bevond toen de monsters genomen werden en, in geval van overlijden, diens erfgenamen of rechtverkrijgenden, of de binnen het Rijk in Europa vertoevende persoon, aan wien zij gezonden is, en in geval van overlijden, diens erfgenamen of rechtverkrijgenden. 2. Belanghebbende en verdachte zullen in den regel dezelfde persoon zijn, maar vooral in gevallen van invoer zal dit niet steeds zoo zijn. De verdachte kan dan buitenslands wonen. De bepaling van het 3e lid waarborgt dat er hier 'e lande steeds iemand is, die de zaak kan ter harte nemen, afgezien van de vraag, tegen wien eventueel een strafvordering moe* worden ingesteld. (M. v. A.) Art. 26. 1. Van waren, krachtens het tweede lid van artikel 6 in beslag genomen, die tijdens het beslag tot bederf overgegaan of in waarde verminderd zijn en die worden vrijgegeven, vergoedt de keuringsdienst de waarde, berekend naar den inkoopsprijs, of de waardevermindering. 2. Van waren, die bij invoer in beslag Art. 27 — 44 — zijn genomen en tijdens het beslag tot bederf zijn overgegaan of in waarde zijn verminderd, vergoedt het Rijk de waarde of de waardevermindering, indien die waren worden vrijgegeven. De waarde of de waardevermindering wordt geschat door drie deskundigen, waarvan Onze Minister van Arbeid en de belanghebbende er ieder één aanwijzen en deze twee den derde kiezen. Het eerste lid voorziet in het geval van inbeslagneming van waren binnenslands. Blijkt die achteraf niet noodig te zgn geweest, dan moet de belanghebbende schadeloos gesteld worden, indien de waar is bedorven of in waarde is verminderd tijdens het beslag. Het tweede lid behelst eene regeling voor ingevoerde waren. Afzonderlijke scha+ting van de schade of de waardevermindering is hier gewenscht, omdat voldoende gegevens voor waardebepaling niet steeds te verkrijgen zullen zijn. D8t de schade in dit geval door het xtijk moet worden gedragen, behoeft geen betoog. Art. 27. 1. De ambtenaren, in artikel 18 met het opsporen van overtredingen belast, zijn verplicht tot geheimhouding van hetgeen hun bij het verrichten van hun taak ingevolge deze wet bekend is geworden omtrent de wijze van uitoefening van eenig bedrijf, voor zoover die geheimhouding niet in strijd is met de bepalingen van deze wet of van eene andere wet. Zij zijn verplicht tot geheimhouding van de namen der personen, door wie aangifte is gedaan van eene overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze wet, behoudens tegenover hen, aan wier bevelen zij uit kracht van hun ambt zijn onderworpen, alsmede wanneer de personen, die aangifte hebben gedaan, hun uitdrukkelijk verklaard — 46 — Art. 28 hebben, tegen de mededeeling van hunne namen geen bezwaar te hebben, i '2.'- Hij die opzettelijk de geheimhouding, bij het vorige lid opgelegd, schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden, met of zonder ontzetting van bet recht om ambten te bekleeden. 3. Hij aan wiens schuld schending van die geheimhouding te wijten is, wordt gestraft met gevangenisstraf of hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. 4. Geene vervolging heeft plaats dan op klachte : a. van het hoofd of den bestuurder van de onderneming, ter zake van overtreding van het bepaalde bij den eersten volzin van het eerste lid; 6. van hem wiens naam is medegedeeld, ter zake van overtreding van het bepaalde bij den tweeden volzin van het eerste lid. Dit artikel stemt overeen met art. 26 van de Arbeidswet. De opsporingsambtenaren zullen herhaaldelijk met industriegeheimen te maken hebben. De industneelen moeten gewaarborgd zijn tegen bekend worden van wat zij billijkerwijze in hun belang geheim wenst hen te houden. (M. v. ï.) Art. 28. 1. Onverminderd de aansprakelijkheid van anderen zijn hoofden en bestuurders van inrichtingen, waar waren in voorraad zijn, of worden bereid, vervaardigd of samengesteld, of van handelszaken, door welke waren worden verhandeld, aansprakelijk voor de naleving van de voorschriften van deze wet of krachtens of ingevolge deze wet gegeven, Art. 29 — 46 — bij de door hen gedreven inrichtingen of handelszaken. 2. De aansprakelijkheid van die hoofden en bestuurders vervalt, wanneer zij aantoonen, dat een bij hun inrichting of handelszaak gepleegde overtreding niet door hen of op hun last is begaan en dat zij last hebben gegeven en toezicht hebben gehouden om de naleving van hetgeen bij, krachtens of ingevolge deze wet bepaald is, te verzekeren. Dit artikel stemt overeen met art. '3 van de Boterwet. Art. 23 is in de Boterwet ingevoegd bij de wet van 11 Juli 1908, S. 227. De woorden „Onverminderd de aansprakelijkheid van anderen" (le lid) dienen om te beletten, dat men in de meening zoude kunnen verkeeren, dat de naleving van de Boterwet slechts door hoofden en bestuurders van inrichtingen enz. behoort te geschieden. Bovendien moet het artikel duidelijk de mogelijkheid doen uitkomen om bij overtreding niet alleen het hoofd, of den bestuurder, maar ook hem die haar feitelijk pleegde, mits alle voorwaarden voor de strafbaarheid aanwezig zijn, aansprakelijk te stellen. (M. v. T. bn de Wijzigingswet 1908.) Art. 29. De feiten, strafbaar gesteld bij of krachtens deze wet, worden beschouwd als overtredingen, behalve de feiten, strafbaar gesteld bij het tweede en derde lid van artikel 27, die als misdrijven worden beschouwd. Overgangsbepalingen. Art. 30. 1. Wij wijzen binnen zes maanden na het in werking treden van dit artikel de gemeenten aan, in welke een keuringsdienst gevestigd moet zijn en het gebied, dat iedere keuringsdienst omvat. — 56 — Een toelage kan Onze Minister voornoemd mede toekennen aan den secretaris. 2. Wanneer een vergadering der Commissie is bijgewoond door een of meer deskundigen, zoo ontvangen deze laatsten vergoeding van reis- en verblijfkosten, op denzelfden voet als de leden der Commissie. 9. Dit besluit treedt in werking met ingang van een door Ons te bepalen dag. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, 13 Maart 1920. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalberse. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van ijsselsteijn. Brief van den Minister van Arbeid betreffende de gemeentelijke verordeningen, die ter uitvoering van art. 6 moeten' worden vastgesteld. De Minister van Arbeid heeft bij brief van 7 Mei 1920, n°. 7391, afd. Volksgezondheid, aan de Ged. Staten der provinciën het volgende medegedeeld: Het komt mij wenschelijk voor, dat in de gemeentelijke verordeningen, die ter uitvoering van art. 6 der Warenwet moeten worden vastgesteld, zooveel mogelijk eenvormigheid heersche. Om die uniformiteit te bevorderen, heb ik aan mijn Departement een concept-verordening doen opstellen, die aan de verschillende gemeenten als voorbeeld zou kunnen dienen. Zij is opgesteld na overleg met het college van directeuren van keuringsdiensten, met de betrokken inspecteurs van de volksgezondheid en met den Minister van Justitie. Zie ik goed, dan zou zij in de meeste gevallen zonder meer door de gemeentebesturen kunnen worden overgenomen. Mocht wellicht in sommige gemeenten met het oog op plaatselijke toestanden een enkele aanvulling noodig zijn, — 56 — zoo dient wel te worden bedacht, dat die aanvullingen in geen geval buiten het terrein mogen gaan, dat art. 6 dezer Wet uitdrukkelijk te dezer zake aan den gemeentelijken wetgever heeft aangewezen. In het bijzonder moge ik hier de aandacht vestigen op de volgende punten : 1°. De gemeentelijke verordening mag onder het begrip „waren" geen andere artikelen samenvatten dan die, welke in art. 6 onder 1 der wet nader zijn aangeduid, of die, welke volgens bedoelde wetsbepaling nader bjj algemeenen maatregel van bestuur zullen worden aangewezen. Door zelfstandig andere dan de hierbedoelde artikelen als „waren" te bestempelen, zou de verordening de haar bij de wet gestelde grenzen overschrijden. 2°. De gemeentelijke verordening mag geen punten uitwerken, die volgens een der artt. 14, 16 en 16 der wet bij algemeenen maatregel van bestuur moeten worden geregeld. 3°. De gemeentelijke verordening mag niet zelfstandig bepalingen geven inzake opsporing van overtreding, monsterneming, of inbeslagneming van waren, al deze punten zijn reeds geregeld bij de artt. 18 t/m 26 der wet. 4°. Evenmin mag de verordening nadere bepalingen bevatten inzake de aansprakelijkheid van fabrikanten, kooplieden, enz.; hierover toch geeft art. 28 der wet nadere voorschriften. Ten slotte merk ik op, dat de opsomming van handelingen in art. 1 der bijgaande conceptverordening, welke met „verkoopen" worden gelijkgesteld, is gegeven aan de hand van de jurisprudentie op dit punt. Ik zal het op prijs stellen, indien Uw College wilde bevorderen, dat bedoelde concept-verordening (in de veronderstelling, dat" zij bij Uw College geen bedenking ontmoet), b.v. door plaatsing in het provinciaal blad, ter kennis werd gebracht van de gemeentebesturen en dat by die mededeeling de aandacht wordt gevestigd op de opmerkingen, in dit schrijven vervat. De concept-verordening luidt als volgt: Art. 1. Deze verordening verstaat onder „waren" hetzelfde wat art. 1 van de Warenwet (8. 1919, n°. 581) daaronder verstaat. Met „verkoopen" wordt in deze verordening gelijk gesteld: — 57 — a. het ten verkoop in voorraad hebben ; * 6. het afleveren; e. het uitstallen; d. het vervoeren; e. het te koop of in ruil aanbieden; /. het uitdeelen; g. het aanwezig hebben op markten; A. het aanwezig hebben in winkels, woningen, bergplaatsen, werkplaatsen, fabrieken, stallen, voer- of vaartuigen, of op erven bij fabrikanten, kooplieden, winkeliers, slijters of venters in gebruik. Het aanwezig hebben van waren in woningen of stallen wordt met verkoopen niet gelijkgesteld voor zoover de onder letter h genoemde personen aannemelijk kunnen maken, dat de aanwezige waren uitsluitend bestemd zijn voor eigen gebruik. 2. Het is verboden waren te verkoopen, die ondeugdelijk van samenstelling zijn of in ondeugdelijken toestand verkeeren. * 3. Het is verboden waren te verkoopen, die bij gebruik overeenkomstig de bestemming voor het leven of de gezondheid schadelijk zijn of kunnen zijn. 4. Het is verboden waren te verkoopen, die niet voldoen aan de eischen, of ten aanzien waarvan niet voldaan is of wordt aan de eischen, gesteld krachtens de Warenwet (S. 1919, n°. 581), met uitzondering van art. 16 dier wet. 6. Hij, die waren verkoopt of die voor het bereiden van waren grondstoffen bewerkt of verwerkt, is verplicht aan de ambtenaren bedoeld in art. 7 op aanvrage onmiddellijk die waren en die grondstoffen, alsmede de zelfstandigheden, voorwerpen of gereedschappen, die bij den verkoop, de bereiding, vervaardiging, samenstelling, verpakking, bewaring, behandeling of het vervoer van waren gebruikt worden te vertoonen en desverlangd ter hand te stellen. * 1 De keuringsverordening voor de gemeente 's-Gravenhage is de door de Warenwet gestelde eischen niet te buiten gegaan door met „verkoopen" gelijk te stellen net „ten verkoop in voorraad hebben". (Arrest v. d. H. B. van 26 Nov. 1923, N: J. 1924, blz. 156.) * Zie voor de jurisprudentie achter artikel 6 der wet. * Bij vonnis van 31 Hei 1924 van het Kantongerecht te Amsterdam is ontslagen van — 58 — 6. Overtreding van eenige bepaling van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste 6 maanden of geldboete van ten hoogste f 2000. De waren, met betrekking waartoe de overtreding is begaan, kunnen worden verbeurd verklaard. 7. Met het opsporen van overtredingen, bij deze verordening strafbaar gesteld, zijn belast de ambtenaren bedoeld in art. 18 der Warenwet (S. 1919, n°. 581). 8. Deze verordening kan worden aangehaald als: Keuringsverordening voor de gemeente 9. Deze verordening treedt in werking op met ingang van welken dag zal zijn ingetrokken de verordening Besluit van 19 Juli 1920 n°. 33, Ned. Staatscourant n°. 143, tot uitvoering van art. 30 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581), zooals dit is gewijzigd bij Bekendmaking van den Minister van Arbeid van 9 Oot. 1920, Stct. n°. 196, K. B. van 4 Nov. 1920, n°. 62, Stct. n°. 219, K. B. van 21 April 1921, n°. 26, Stct. n°. 79, K. B. van 9 Febr. 1924, n°. 44, Stct. n°. 30. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 13 Juli 1920, afdeeling Volksgezondheid, n°. 12624; Gelet op art. 30 van de Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581) en op Ons besluit van 10 April 1920 (Staatsblad n°. 174); rechtsvervolging iemand, aan wien ten laste was gelegd met onmiddellijk te hebben voldaan aan de vordering van een keurmeester bij den keuringsdienst van waren voor het Keuringsgebied Amsterdam hem een monster melk ter hand te stellen. De Kantonrechter verklaarde het bewezen verklaarde feit niet strafbaar, omdat daartegen bij geen enkel wettelijk voorschrift is voorzien, ook niet bij art. 5 der „Keuringsverordening voor de gemeente Amsterdam", vermits daarin niet de verplichting is opgelegd om desverlangd monsters van waren ter hand te stellen; wat ook niet noodig was, daar de in art. 7 van genoemde keuringsverordening bedoelde ambtenaren krachtens art. 20 der Warenwet. 1919, S. 581, bevoegd zijn om zelf monsters te nemen. (W. 11368.) — 64 — Besluit ion 5 Augustus 1020, S. 685, tot vaststelling van het formulier van afkondiging van plaatselijke verordeningen op de keuring van waren. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 17 Juni 1920, n°. 10522, afdeeling Volksgezondheid; Gezien irtikel 10, eerste lid van de Warenwet, Staatsblad 1919, n°. 681; Overwegende, dat bij algemeenen maatregel van bestuur moet worden vastgesteld het formulier van afkondiging voor de verordeningen op de keuring van waren; Den Raad van State gehoord (advies van 20 Juli 1920, n°. 41); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid van 30 Juli 1920, n°. 13640, afdeeling Volksgezondheid; Hebben goedgevonden en verslaan : te bepalen: Art. 1. Het formulier van afkondiging bedoeld in artikel 10, eerste lid, der Warenwet Staatsblad 1919, n°. 581, luidt: „De burgemeester en wethouders van doen te weten, dat door den raad dier gemeente in zijne vergadering van is vastgesteld de volgende verordening : (titel der verordening) (inhoud der verordening) zijnde deze verordening door de Gedep. Staten van bij besluit van (hij Koninklijk besluit van ) goedgekeurd". En is hiervan afkondiging geschied waar het behoort, den enz." Ingeval van toepassing van artikel 197 der Gemeentewet worden de woorden: „bij besluit van goedgekeurd" vervangen door de woorden: „goedgekeurd blijkens het niet inzenden van hunne beslissing of van bericht de beslissing verdagende, binnen twee maanden na den dag, waarop .de verordening hun is aangeboden". 2. In het geval, bedoeld in artikel 9, derde lid der Warenwet, Staatsblad 1919, n°. 7581, luidt het formulier van afkondiging, bedoeld in artikel 10, eerste lid dier wet, aldus: „De burgemeester en wethouders van _ doen te weten dat door de Gedeputeerde — 138 — 30 cm8 water en vul met water aan tot 100 cm* Laat bezinken en giet de heldere vloeistof af. Phenolphtlialeïne. Een oplossing van 1 g phenolphthalelne in 100 om8 neutralen verdunden spiritus. Spiritus (sterke). Een mengsel van aethylalcohol en water, dat in 100 volumina 96 volumina alcohol bevat. Soortelijk gewicht 0,812. Spiritus (verdund). Een mengsel van alcohol en water, dat in 100 volumina 70 volumina C,H5OH bevat. Soortelijk gewicht 0,890. Zetmeeloplossing. Een mengsel van 5 g oplosbaar zetmeel met 10 mg kwiModide en 30 cm8 water wordt gevoegd bij 1 liter kokend water. Dit mengsel wordt 3 minuten gekookt. Zilvernitraat. Een oplossing van 4,26 g AgNO, in water tot 100 cm8 (V* N.). Zoutzuur (30 procentig). Voor de inversie van saccharose, soortelijk gewicht 1,15 (9.5 N). Zwavelzuur (sterk). 94—96 pCt. HjSCv Soortelijk gewicht 1,837—1,840. LIJST VAN TITER VLOEISTOFFEN. 1/10 Normaal Loog. Een koolzuurvrije oplossing van kaliumhydroxyde of natriumhydroxyde in zooveel water, dat 25 cm8 der oplossing 25 cm8 i/10 N oxaalzuurterneutralisatievereischen. Koperproefvocht. a. Een oplossing in water, welke 69,3 g CuS04 + 5 H20 per liter bevat. 6. Eene oplossing in water, 'welke 346 g kaliumnatriumtartraat en 100 g natriumhydroxyde per liter bevat. 1/10 Normaal Natriumthiosulfaat. Een oplossing in water, welke 24,81 g Na2S,0, + 5 H20 per liter bevat. — 139 — Besluit van den 6den Maart 1924, S. 97, tot toepassing van de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919 n°. 581) ten aanzien van jam en limonade, zooals dit is gewijzigd bij besluit van 31 Juli 1926, S. 281. Wij WIMELMLNA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, van 16 Juli 1923, n°. 101 D, afdeeling Volksgezondheid; Gelet op de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Den Baad van State gehoord (advies van 16 Oetober 1923, n°. 44); f Gelet op het nader rapport van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 3 Maart 1924, n°. 92 D, afdeeling Volksgezondheid ; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: Art. 1. In dit besluit wordt verstaan onder : 1. „suiker" zonder meer saccharose (rieten beetwortelsuiker); 2. „natuurlijke vruchtenessence" de onschadelijke reuk- en smaakstoffen uit plantendeelen verkregen, al of niet met aethylalcohol gemengd ; |! 3. „kunstmatige vruchtenessence" cumarine, vanilline, azijnzure aethylester, azijnzure amyl"68ter, azijnzure butylester, boterzure aethylester, boterzure amyl ester, mierenzure aethylester, valeriaanzure aethylester, al of niet met aethylalcohol gemengd. 2. Aangeduid moet worden met den naam : 1. Jam of marmelade het produot verkregen door uitdampen van deugdelijke al of niet van pitten bevrijde vruchten en suiker, tot een dikvloeibare of geleiachtige massa, f 2. Huishoudjam of huishoudmarmelade een jam of marmelade, waarin de suiker ten deele is vervangen door zetmeelstroop. I 3. Vruchtengelei een product, dat geleiachtig is, geen grovere plantendeelen bevat en verkregen is door uitdampen van vruchtensap en (Suiker. r 4. Vruchten op sap (au jus of au sirop) een mengsel van geheele of deelen van vruchten en water of suikeroplossing. De vloeistof, welke de vruchten omgeeft, mag per 100 deelen suiker ten hoogste 10 deelen watervrij zetmeelstroop bevatten. — 140 — 5. Appelstroop het product verkregen door het sap van hoofdzakelijk zoete appelen uit te dampen tot stroopdikte. 6. Rinsche of zure appelstroop het product verkregen door het tot stroopdikte uitgedampte sap vau appelen te mengen met uitgedampt beetwortelsap of met zetmeelstroop of met een mengsel dezer beide laatste grondstoffen. Het is geoorloofd aan de appelen 20 procent peren toe te voegen. 7. Vruchtenmoes een mengsel van tot moes gebrachte vruchten en suiker. 8. ' Vruchtenpuree een product verkregen door vruchten tot moes te brengen en al of niet uit te dampen. 3. Aangeduid moet worden met den naam : 1. Vruchtensap het vloeibare product verkregen uit vruchten. 2. Vruchtensiroop of vruchtenstroop een mengsel van vruchtensap en suikeroplossing. 3. Vruchtensaus een vruohtensiroop waaraan per 100 gram ten hoogste 0.3 gram agar-agar en een geringe hoeveelheid eener onschadelijke kleurstof is toegevoegd. 4. Vruchtenlimonadesiroop of vruchtenlimonadestroop een vruohtensiroop waaraan oitroen- , zuur of citroensap is toegevoegd. 5. Sorbet een vruchtenlimonadesiroop waaraan per 100 gram ten hoogste 0.2gram agar-agar is toegevoegd. 6. Limonadesiroop of limonadestroop een product bereid uit suikeroplossing, natuurlijke vruchtenessence en citroenzuur, citroensap of melkzuur. 7. Alcoholvrije likeur een limonadesiroop waaraan water is toegevoegd. 8. Limonettesiroop of limonettestroop een limonadesiroop, waarin de suiker ten deele is vervangen door zetmeelstroop, terwijl het citroenzuur, het melkzuur of de citroensap geheel of ten deele mag vervangen zijn door wijnsteenzuur en de natuurlijke vruchtenessence door kunstmatige. 9. Alcoholvrije limonettelikeur een limonettesiroop, waaraan water is toegevoegd. 10. Limonade gazeuse een limonadesiroop, waaraan water en koolzuur is toegevoegd. 4. Waren, die in eigenschappen of uiterlijk voorkomen gelijken op een der waren in de — 141 — artikelen 2 en 3 genoemd en ten doel zonden kunnen hebben deze te vervangen, mogen niet dan met Onze toestemming of onder door Ons te stellen voorwaarden worden aangeduid met namen, waaruit de aard en de samenstelling niet of niet voldoende blijken.1 5. 1. Op de buitenzijde van alle verpakkingen der in dit besluit bedoelde waren moet voorkomen één en niet meer dan één der in dit besluit aangegeven of in artikel 4 bedoelde namen. Deze aanduidingen mogen niet door vegen zijn uit te wisschen en moeten bestaan uit duidelijk leesbare hoofddrukletters. 2. Op alle verpakkingen der in dit besluit bedoelde waren met een inhoudsmaat kleiner dan 2 Liter moet de aanduiding in het eerste lid van dit artikel bedoeld, bestaan uit letters, die een hoogte hebben van ten minste 6 millimeter (0,006 M.), bij een lijndikte van ten minste een halve millimeter (0,0005 M.). 3. In een winkel, op een markt of eenig ander voor het publiek toegankelijke verkoopplaats, moet op elke verpakking der in dit besluit bedoelde waren met een inhoudsmaat van meer dan 2 Liter of, indien deze waren onverpakt zijn, op elk der voorwerpen, waarin of waarop zij zich bevinden, de aanduiding, in het eerste lid van dit artikel bedoeld, bestaan uit duidelijk leesbare hoofddrukletters, die een 1 Bij K. B. van 11 December 1924. n°. 28, is aan P. A. Bril te Leiden toegestaan een door hem vervaardigd product, bestaande uit de grondstoffen: suiker, zetmeelstroop, een onschadelijk zuur, een vruchtenessence en eenig agar-agar, te mogen aanduiden met den naam „kunstqdeï" onder de volgende voorwaarden : L <*• onder het woord „kunstgelei" moet op de buitenzijde van de verpakking duidelijk vermeld staan „bereid met suiker en glucosestroop" 6. artikel 5 van het jam- en limonadebesluit (Staatsblad 1924, n°. 97), zal ook op deze waar van toepassing zijn. Voorts is bepaald, dat voor het onderzoek dezer waar gebruik moet worden gemaakt van de onderzoekingsmethoden, behoorende bij bovengenoemd besluit. — Bij K. B. van 9 Juni 1926 is aan W. G. Reddingius, fabrikant van vruchtenproducten, Thomsonplein 14, te 's Gravenhage, toestemming verleend voor het gebruik van den naam „puddingsaus" voor een door hem in den handel gebracht product, bereid uit suikeroplossing, kunstmatige vruchtenessence, citroenzuur, agar en een kleurstof. — 144 — rubrum L.) moet een s.g. bij 15° c. hebben niet lager dan 1.036 ; het sap van zwarte bessen (Ribes nigrum L.) moet een s.g. bij 15° e. hebben niet lager dan 1.036; het sap van boschbessen (Vaccinium Myrtillus L.) moet een s.g. bij 15° c. hebben niet lager dan 1.032; het sap van citroenen (Citrus Limomum) moet een s.g. bij 15° c. hebben niet lager dan 1.032 ; het sap van sinaasappelen (Citrus vulgaris Risso) moet een s.g. bij 15° e. hebben niet lager dan 1.042; het sap van kersen (Prunus Cerasus L.) moet een s.g. bij 16° c. hebben niet lager dan 1.060 ; het sap van ananas (Ananassa sativa L.) moet een s.g. bij 15° o. hebben niet lager dan 1.050; het sap van aardbeien (Pragaria soorten) moet een s.g. bjj 15° e. hebben niet lager dan 1.025; het sap van frambozen (Rubus idaeus L.) moet een gehalte aan suikervrij extract hebben niet lager dan 3.0 procent; 3°. vreemde bestanddeelen moeten afwezig zijn; 4°. met uitzondering van zwaveligzuur, tot ten hoogste 50 milligram per liter vruchtensap, moeten andere conserveermiddelen, dan hetzij benzoëzuur, hetzij salicylzuur, afwezig zijn. Van een der laatste twee genoemde conserveermiddelen mag ten hoogste 400 milligram per liter vruchtensap aanwezig zijn; 5°. alcohol mag aanwezig zijn tot een bedrag van ten hoogste % cm* aethylalcohol per 100 cm* sap, behalve bij frambozensap, welke ten hoogste 1.5 cm* aethylalcohol per 100 om* sap mag bevatten. 13. Vruchtensiroop moet voldoen aan de volgende eischen: 1. andere bestanddeelen dan de grondstoffen : vruchtensap en suiker (saccharose of invertsuiker) moeten afwezig zijn; 2. andere vruchtensappen dan die der soort waarvoor zij wordt aangeboden, moeten afwezig zijn; 3. suikergehalte (de som van saccharose en invertsuiker, de laatste omgerekend tot sae- — 145 — charose) ten minste 55 gram per 100 gram vruchtensiroop; 4. vruchtensap, welke moet voldoen aan de elschenin artikel 12 gesteld, ten minste 30 gram P°r 100 gram vruchtensiroop. Uitgezonderd is vruchtensiroop bereid met ananassap, hiervan mag het gehalte aan ananassap, welk sap moet Voldoen aan de eischen in artikel 12 gesteld, niet minder bedragen dan 15 gram per 100 gram vruchtensiroop. 14. Vruchtenlimonadesiroop moet voldoen aan de volgende eischen: 1. andere bestanddeelen dan de grondstoffen, vruchtensap, suiker (saccharose of invertsuiker), citroenzuur, een onschadelijke plantenkleurstof en natuurlijke vruchtenessence moeten afwezig zijn; 2. andere vruchtensappen dan die der soort waarvoor zij wordt aangeboden, behalve oitroensap toegevoegd ter verbetering van den smaak, moeten afwezig zijn; 3. suikergehalte (de som van saccharose en invertsuiker, e Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalberse. (üitgeg. 2 Juli 1924.) Bijlage, behoorende bij het Specerijenbesluit (Staatsblad 1924, n°. 251). METHODEN VAN ONDERZOEK. 1. Asch. Ongeveer 2—5 g +ot poeder gebrachte specerij worden na met eenig water te zijn gemengd — 160 — met 1 cm3 zwavelzuur bedeeld en nadat de overmaat zuur door matige verhitting is verwijderd, gegloeid. Na bekoelen wordt de asch met enkele druppels zwavelzuur bevoeh+igd en daarna opnieuw gegloeid. Gedurende het gloeien worden enkele stukken ammoniumcarbonaat toegevoegd, daarna wordt afgekoeld en gewogen. Het aschgehalte wordt berekend door de gevonden sulfaatasch met 0.8 te vermenigvuldigen. 2. Ruw zand. De verkregen, als onder 1 beschreven, asch wordt met warm verdund zoutzuur uitgetrokken. Het hierbij onopgeloste residu wordt op een aschvrij filter verzameld, uitgewasschen, gedroogd, gegloeid en gewogen. 3. Keukenzout in mosterd. Het gehalte aan keukenzout in mosterd wordt bepaald door 5 g mosterd te mengen met zooveel natriumcarbonaatoplossing, dat het mengsel een hoeveelheid watervrije soda bevat, welke ongeveer 10 maal grooter is dan de te verwachten hoeveelheid keukenzout. Dit mengsel wordt gedroogd er daarna verascht. De asch wordt vervolgens opgenomen in warm water, met verdund salpeterzuur aangezuurd, en deze oplossing gefiltreerd. In het heldere filtraat wordt het keukenzoutgehalte bepaald, volgens de methode Vo^ard. 4. Vluchtige olie. Een zoodanige hoeveelheid der tot poeder gebrachte specerij, welke ongeveer 100—300 mg. vluchtige olie oplevert, wordt met 100 cm3 water gemengd in een kolf, waarop het volumen van het mengsel wordt aangeteekend. Men plaatst de kolf op een zandbad en leidt den damp van kokend water door het mengsel, waardoor de vluchtige olie wordt overgehaald. Gedurende de destillatie wordt er op gelet, dat het volumen van het mengsel ongeveer hetzelfde blijft. Het destilleeren wordt zoo lang voortgezet, totdat geen vluchtige olie meer overgaat en ten minste 300 cm3 zijn verkregen ; waarna het destillaat met keukenzout wordt ver- — 161 — zadigd en in een schei trechter wordt overgebracht. Thans schudt men drie keer, telkens met 50 cm3 aether uit. De vereenigde aetherische oplossingen worden op watervrn ohloorcalcium gedurende 12 uur bewaard, vervolgens door een droog filter gefiltreerd en in een gewogen Erlenmeyerkoif verzameld. Kolf, ohloorcalcium en filter worden met droge aether nagewasschen. De aether wordt daarop voorzichtig afgedestilleerd in een waterbad van omstreeks 40° o. en de rest tot constant gewicht gedroogd door in de kolf een reageerbuisje, gevuld met phosphorpentoxyde te plaatsen. 5. Niet vluchtig aetherisch extract. 2.6—10 g tot poeder gebrachte specerij worden, gedurende 10 uur, met watervrijen aether geëxtraheerd. De aether wordt in een waterbad van 40° c. afgedestilleerd en de rest vervolgens met behulp van phosphorpentoxyde als onder 4 beschreven gedroogd. Het verschil in gewicht, tusschen het onder 5°. en 4°. bepaalde, berekend per 100 g, geeft het gehalte aan niet vluchtig aetherisch extract. 6. Ruw vezel. 2.5—6 g tot poeder gebrachte specerij (peper tot B.20 Nederlandsche Pharmacopee Editie 4.) worden op een waterbad uitgetrokken met een mengsel van 50 cm3 alcohol en 25 cm3 aether en daarna gedurende een half. uur gekookt met 150 cm' water en 50 cm' 5 pCt. zwavelzuur, waarbij het vloeistofvolumen constant wordt gehouden. Daarna wordt de vloeistof nog heet gefiltreerd, het residu met kokend water uitgewasschen en de rest vervolgens weder gedurende een half uur met een mengsel van 150 cm3 water en 50 cm3 6 pCt. natronloog gekookt. De vloeistof wordt vervolgens opnieuw gefiltreerd, de rest met kokend water uitgewasschen totdat het afloopend vocht neutraal reageert, daarna wordt met alcohol en tot slot met aether nagewasschen. De aldus resteerende stof wordt nu in een platinaschaal gedroogd bij 110°—120° c, gewogen, gegloeid en opnieuw na afkoeling gewogen. Het gewichtsverlies is ruw vezel. S. & J. n°. 99, 4» dr. 6 — 167 — melkbestanddeelen en andere voedingsstoffen, aanbevolen voor zieken, zwakken of kinderen. 2. o. De in het eerste lid van dit artikel bedoelde meel- en bloemsoorten moeten worden aangeduid met den naam der grondstof, waaruit zij zijn verkregen, bijvoorbeeld gemout havermeel, gedextrineerd rijstemeel, geprepareerde tarwebloem, enz. 6. De in het eerste lid van dit artikel onder c bedoelde bloemsoorten mogen uitsluitend in origineele verpakking vervoerd of in winkels of bergplaatsen bij winkeliers en grossiers in gebruik, worden bewaard. Op de verpakking moeten voorkomen de namen der grondstoffen, benevens de procentische scheikundige samenstelling. 7. Aangeduid mag uitsluitend en moet worden met den naam : 1. Puddingpoeder, sauspoeder of vlapoeder, bloem, griesmeel, zetmeel of een mengsel daarIvan en/of een bindmiddel, vermengd met een tof meerder volgende Waren: suiker(saccharose), leen onschadelijk zuur, een onschadelijke kleurstof, een aromatische stof, cacao, koffie of [vruchten. I 2. Paneermeel, het grofkorrelig product, hrèrkregen door vermaling van gebakken tarJwebloem, al of niet gemengd met melkbestandjdeelen, keukenzout en gist. 3. Bakmeel of zelfrijzend bakmeel, een mengsel van tarwebloem met ten hoogste BO gram zetmeel en ten hoogste 3 gram van een onschadelijk rijsmiddel per 100 gram bloem, r 4. Macaroni en vermicelli, de producten ,uit tarwebloem of tarwegriesmeel, zonder gistings- of bakproces, doch uitsluitend door drogen, al of niet na voorafgaande toevoeging ivan eenig keukenzout, in bepaalden vorm gebracht. 1- 8. • De waren, in een der vorige artikelen bedoeld en in het bijzonder bestemd voor de voeding van kinderen, mogen slechts worden .vervoerd of in winkels of bergplaatsen, die bij .winkeliers of grossiers in gebruik zijn, worden bewaard, indien zij zich bevinden in de verpakking, waarin zij aan den verbruiker worden geleverd. 9- De toevoeging van het woord „eier" san den naam van eenige waar, in dit besluit — 180 — bij 1 liter salpeterzuur s.g. 1.20 te schenken 30 cm3 sterk zwavelzuur. LIJST VAN TITERVLOEISTOFOTaf. Koperproefvocht. a. Een oplossing in water, welke 69.3 g CuS04 + 5 HjO per liter bevat. 6. Een oplossing in water, welke 346 g kaliumnatriumtartraat en 100 g natriumhydroxyde per liter bevat. 1/10 normaal natriumthiosulfaat, een oplossing in water, welke 24.81 g Na,S,0, + 5H„ O per liter bevat. 1/10 normaal loog, een koolzuurvrije oplossing van kaliumhydroxyde of natriumhydroxyde in zooveel water, dat 25 cm3 der oplossing 25 cm3 eener 1/10 N. oxaalzuur ter neutralisatie vereischen. 1/10 normaal zoutzuur, een oplossing van zoutzuur in zooveel water, dat 25 em* der oplossing 25 cm3 eener 1/10 normaal loog vereischen. Behoort bij Koninklijk besluit van 20 Juni 1924 (Staatsblad n°. 313), tot toepassing van de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581) op meel. Mij bekend, De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalberse. Besluit van den 20sten Juni 1924, S. 815, strekkende tot toepassing van de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581) op vleeschwaren en tot uitvoering van artikel 2 der Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524), gewijzigd bij de wet van 18 Mei 1922 (Staatsblad n°. 305). zooals dit besluit is aangevuld bij besluit van 31 Juli 1926, S. 281. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 25 April 1924, n°. 422 E, afdeeling Volksgezondheid; Gelet op de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581) en op artikel 2 der Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524); — 181 — Gezien Ons besluit van 6 Juni 1922 (Staatsblad n°. 394); Den Baad van State gehoord (advies van 10 Juni 1924, n°. 26); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 16 Juni 1924, n°. 604 E ; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen : Art. 1. Dit besluit verstaat onder „vleesch" en onder „vleeschwaren" hetzelfde wat artikel 2, lid 1 van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919, n°. 524) daaronder verstaat. 2. Aangeduid moet worden met: 0. een naam, waarin voorkomt het woord „worst" de vleesch waar bestaande uit een mengsel van gesneden, gehakt en/of gemalen vleesch met een of neer der in artikel 3, eerste lid, genoemde waren, dat al of niet door een darm of een ander omhulsel is omgeven. De vleeschwaren in de vorige alinea bedoeld, welke met azijn zijn geconserveerd, alsmede balken brij, behoeven niet te worden aangeduid met een naam, waarin het woord „worst" voorkom i;; 6. den naam toebereid rauw gehakt, de vleesehwaar, bestaande uit een mengsel van gesneden, gehakt en/of gemalen vleesch met keukenzout, kruiden, specerijen en/of salpeter (kaliumnitraat), welke zoo kneedbaar is, dat zij tot verschillende vormen is te verwerken ; e. den naam bakleverworst, leverworst, welke aan zetmeel, uitgedrukt als watervrij zetmeel, een grootere hoeveelheid bevat dan 4 proeent. 3. De in artikel 2 onder a bedoelde waren moeten, voor zoover zij niet behooren tot de in artikel 8 bedoelde vleeschwaren en behoudens het bepaalde in artikel 4, voldoen aan de volgende eischen : 1. andere stoffen dan keukenzout, kruiden, specerijen, water, suiker, niet kunstmatig gekleurde azijn en salpeter (kaliumnitraat) mogen niet toegevoegd zijn. In worsten, welke gekookt zijn, mag (mogen) bovendien gebuild meel, ongebuild meel, brood, beschuit, rust, haver, rogge en/of zetmeel toegevoegd zijn; 2. haar gehalte aan salpeter mag niet grooter zijn dan 0.2 procent; — 182 — 3. haar gehalte aan zetmeel, uitgedrukt als watervrij zetmeel, mag in worsten, welke gekookt zijn, niet grooter zijn dan 4 procent; 4. conserveermiddelen, andere dan de in het eerste lid van dit artikel genoemde, moeten afwezig zijn, behalve in leverworst, waarin boorzuur of boorzure zouten tot ten hoogste 0,3 % als boorzuur berekend, aanwezig mag zijn; 5. andere kleurstoffen dan die eigen aan vleesch en aan geoorloofde toevoegingen mogen niet aanwezig zijn; 6. de verhouding van het procentisch watergehalte tot het procentisch gehalte aan organisch niet-vet mag, behalve in knakworst en hoofdkaas, niet grooter zijn dan 4. Als procentisch gehalte aan organisch niet-vet wordt aangemerkt, het getal, dat verkregen wordt door het cijfer 100 te verminderen met het procentisch water-, vet- en asch-gehalte van de vleeschwaar. 4. Balkenbrij en bloedworst behoeven niet te voldoen aan de bepaling, met betrekking tot het percentage zetmeel in artikel 3 onder 3, alsmede aan die, met betrekking tot het ver; houdingscijfer water: organisch niet-vet, in artikel 3 onder 6 van dit Besluit genoemd. 5. Toebereid rauw gehakt moet voldoen aan de volgende eischen : 1. aan die in artikel 3 onder 2, 4, 5 en 6 genoemd; 2. andere stoffen, dan in artikel 2 onder 6 genoemd mogen niet aanwezig zijn. 6. Bakleverworst moet voldoen aan de volgende eischen: 1. aan die in artikel 3 onder 1, 2, 4 en 5 genoemd; 2. . het gehalte aan zetmeel, uitgedrukt als watervrij zetmeel, mag niet grooter zijn dan 12 procent. 7. 1. Voor zoover aanwezig op markten, in winkels of op eenige andere voor het publiek toegankelijke verkoopplaats, alsmede in woningen, bergplaatsen, stallen, roer- of vaartuigen of op erven, bij kooplieden, winkeliers, slijters of venters in gebruik, moet op iedere bakleverworst zijn aangebracht een etiket of aan iedere bakleverworst bevestigd zijn een label. Op dit etiket en op beide zijden van den label moet — J83 — het woord „bakleverworst" voorkomen; andere aanduidingen zijn verboden. 2. In iedere verpakking, waarin bakleverworst of deelen daarvan aan den verbruiker worden afgeleverd, moet op de waar een strook papier zijn aangebracht of een label daaraan zijn bevestigd met het opschrift „bakleverworst". Op dit papier of dezen label mogen andere aanduidingen niet voorkomen. Op deelen van bakleverworst, welke onverpakt aan den verbruiker wordt afgeleverd, moet hetzelfde opschrift zijn aangebracht. 3. De in het 1ste en 2de lid van dit. artikel aangegeven aanduiding mag niet door vegen zijn uit te wissehen en moet bestaan uit duidelijk leesbare latijnsche hoofddrukletters. Deze lettere moeten op het etiket of den label, bedoeld in het eerste lid van dit artikel en op de papieren strook of label, bedoeld in het tweede lid van dit artikel, een hoogte hebben van ten minste 8 mM. en een lijndikte van ten minste 0.5 mM. 8. Vleeschwaren, die in luchtdicht gesloten voorwerpen door sterilisatie verduurzaamd zjjn, moeten voldoen aan de volgende eischen: 1. conserveermiddelen andere dan keukenzout en salpeter (kaliumnitraat) moeten afwezig zijn en van dit laatste mag de hoeveelheid niet grooter zijn dan 0.2 procent; 2. andere kleurstoffen, dan die eigen aan vleesch en aan de waren in de vleeschwaar aanwezig, moeten afwezig zijn; 3. de totale hoeveelheid zetmeel van de van aanhangende stoffen behoorlijk bevrijde vleeschwaren mag, uitgedrukt als watervrij zetmeel, niet grooter zijn dan 4 procent. 9. Bij de bereiding van de in dit Besluit bedoelde waren mag niet worden gebruik gemaakt van grondstoffen, die schadelijk voor de gezondheid zijn of kunnen zijn, ondeugdelijk van samenstelling zijn, of in ondeugdelijken toestand verkeeren. 9a. De waar, die door een opschrift of op eenige andere wijze wordt aangeduid als of kennelijk als een der waren, in artikel 2 van dit besluit bedoeld, voorhanden is, moet voldoen aan de eischen, aan laatstbedoelde waar bij dit besluit gesteld. 10. Waren, die in eigenschappen of uiterlijk voorkomen gelijken op een der waren in de vorige artikelen bedoeld en die ten doel — 184 — zouden kunnen hebben deze te vervangen, mogen — met uitzondering van de waren in de tweede alinea van artikel 2, onder o bedoeld — niet dan met Onze toestemming en onder door Ons te stellen voorwaarden worden aangeduid met namen, waaruit de aard en de samenstelling niet of niet voldoende bhjken. 11. Vleeschwaren, die kennelijk voor den uitvoer bestemd zijn, behoeven, voor zoover niet aanwezig op markten, in winkels of eenige andere voor het publiek toegankelijke verkoopplaats niet te voldoen aan do in dit besluit gestelde eischen. 12. Voor de beoordeeling of vleeschwaren voldoen aan de eischen in dit besluit gesteld, moet gebruik worden gemaakt van de onderzoekingsmethoden aangegeven in de bij dit besluit gevoegde bijlage. 18. Dit besluit treedt in werking na verloop van twee maanden na den dag der dagteekening van het Staatsblad, waarin het is geplaatst; met ingang van dien dag vervalt Ons besluit van 6 Juni 1922 (Staatsblad n°. 394). 14. Dit besluit kan worden aangeduid met den naam „Vleeschwarenbesluit" met vermelding van jaargang en nummer van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Baad van State. Het Loo, den 20stch Juni 1924. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalberse. (Uilgeg. 15 Juli 1924.) Bijlage behoorende bij het Vleeschwarenbesluit. (Staatsblad 1924, n°. 315.) Onmiddellijk voor het onderzoek wordt de vleeschwaar fijn gehakt of gemalen en goed gemengd. Bij worst wordt het omhulsel verwijderd en zoo noodig afzonderlijk onderzocht. 1. Water. 5—10 g der waar worden gebracht in een vooraf gewogen schaaltje met vlakken bodem, middellijn omstreeks 7 cm, waarin zich onge- — 185 — veer 30—35 g zand, alsmede een glazen staafje, 'I bevinden. Tijdens het wegen wordt het schaaltje met een plaatje gesloten. De massa wordt, nadat ongeveer 5 cm? alcohol van 95—97 % zijn toegevoegd, met behulp van het staafje dooreengeroerd en geplaatst in een droogstof van ongeveer 60° o. Na omstreeks één uur wordt gedroogd in een droogstof bij 102—105° o., totdat twee opeenvolgende wegingen, met een tusschenpoos van % uur, niet meer dan 25 mg verschillen. 2. Vet. De droogrest bij de waterbepaling verkregen (zie onder 1) wordt met petroleum-aether volledig geëxtraheerd. Het extractiemiddel wordt i daarna volledig verwijderd en het residu als vet gewogen. 3. Asch. Ongeveer 5 g der waar worden met 2 ■ ■ 3 cms ! zwavelzuur bedeeld en, nadat de overmaat I zuur door matige verhitting is verwijderd, gegloeid. Na bekoeling wordt de asch met enkele druppels zwavelzuur bevochtigd en daarna opnieuw gegloeid. Gedurende dit gloeien ■| worden enkele stukjes ammoniumcarbonaat j in de schaal gebracht, daarna wordt afgekoeld en gewogen. Het aschgehalte wordt berekend door de gevonden sulfaatasch met 8/9 te vermenigvuldigen. 4. Conserveermiddelen. A. Quantitatief onderzoek. a. Salicylzuur en benzoëzuur. Ongeveer 25 g der waar worden met 100 cm3 ! 50 procentigen alcohol en 5 cm3 zwavelzuur (10 %) gedurende een half uur onder herhaald omschudden bewaard.; Daarop wordt door neteldoek gefiltreerd. Het filtraat wordt alcalisch gemaakt en op het waterbad verwarmd totdat de alcohol verdwenen is. Vervolgens wordt het volumen door toevoegen van water op 50 cm3 gebracht, 5 g chloornatrium toegevoegd en de vloeistof zuur gemaakt met zwavelzuur. Na koken wordt gefiltreerd en het. nitraat met aether uitgeschud. De na het af destilleeren van den aether achterblijvende rest wordt opgenomen in water en — 186 — de helft daarvan gemengd met enkele druppels feiTichlorideoplossing, terwijl bij de andere helft broomwater wordt gevoegd. Bij aanwezigheid van salicylzuur ontstaat met ferrichloride een violette kleur, welke bij toevoeging van spiritus of weinig azijnzuur niet verdwijnt, en wordt met broomwater een wit neerslag waargenomen. Een ander deel van het residu wordt gemengd met 10 druppels sterk zwavelzuur en een druppel rookend salpeterzuur, of salpeterzuur van 65 procent en daarna verhit op een kleine vlam onder voortdurend schudden. Bij deze verhitting mag de temperatuur niet boven 130° c. stijgen. Na afkoeling wordt de vloeistof met water verdund, met ammonia alcalisch gemaakt en gekookt. Aan de afgekoelde vloeistof Wordt zwavelammonium toegevoegd. Een roodbruine kleur toont benzoëzuur aan, mits salicylzuur afwezig is. Indien salicylzuur aanwezig is, wordt op benzoëzuur gereageerd door het voor deze reactie bestemde residu op te lossen met behulp van natriumcarbonaatoplossing, deze oplossing met kaliumpermanganaat (5 proc), zooveel als noodig is ter oxydatie van het salicylzuur, te verwarmen, daarna met verdund zwavelzuur (4 N.) aan te zuren en met aether uit te schudden. In de rest, welke na verdamping dezer uitschudvloeistof achterblijft, wordt op benzoëzuur gereageerd, zooals hierboven is aangegeven. b. Zwaveligzuur. Aan 20 g van de waar worden in een Erlenmeyerkolf van 200 cm* inhoud, 50 cm* water en zooveel zwavelzuur toegevoegd, dat de massa zuur reageert. De kolf wordt gesloten met een kurk, voorzien van een met kaliumiodaat-stijfsel-oplossing bevochtigde, papieren strook en verwarmd op het waterbad. Bij aanwezigheid van zwaveligzuur wordt het papier aanvankelijk blauw gekleurd. c. Formaldehyde en mierenzuur. 25 g der waar worden met 50 cm* water en 5 cm* 10 procentig zwavelzuur gemengd en met stoom gedestilleerd tot ongeveer 30 cm* zijn overgegaan. Van deze vloeistof worden 5 cm* met 2 cm* formaline-vrije melk en 7 cm* zoutzuur (s.g. 1.124), welke per 100 cm» - 187 — 0.2 cm* eener 10 procentige ferrichlorideoplossing bevat, gedurende een minuut gekookt. Bij aanwezigheid van formaldehyde wordt de vloeistof violet gekleurd. In de rest worden na toevoeging van aloali tot zwak zure reactie, de volgende proeven op mierenzuur verricht: 1°. koken, na toevoeging van zilverni raatoplossing, afscheiding van zilver; 2°. koken, na toevoeging van mercurichlorideoplossing, afscheiding van wit mercurichloride. d. Boorzuur en Fluoorverbindingen. Ongeveer 20 g der waar worden in een platinaschaal met kalkmelk alcalisch gemaakt en verascht. Een deel der asch wordt aangezuurd met verdund zoutzuur en met curcumapapier onderzocht. Een roodbruine kleur, vooral bemerkbaar na droging, welke bij bevochtiging met ammonia in een grijsblauwe kleur overgaat, wijst boorzuur aan. Indien boorzuur is aangetoond, is een quantitatieve bepaling gewenscht. Een ander deel der asch wordt in een reageerbuis gemengd met zuiver zand en sterk zwavelzuur en de dampen opgevangen in een druppel water, die aan een glasstaaf in de buis hangt. Wordt de druppel troebel, dan wijst dit op de aanwezigheid van fluoor. De druppel wordt daarna op een voorwerpglas samengebracht met natriumehloride. Bij aanwezigheid van fluoorverbindingen zijn de kenmerkende kristallen van natriumfluoorsilicaat bij microscopisch onderzoek waar te nemen. B. Quantitatief onderzoek. a. Boorzuur. Ongeveer 20 g der waar worden met natronloog alcalisch gemaakt en verkoold. De kool ' wordt herhaaldelijk met warm water uitgetrokken en de waterige oplossingen door een aschvrij filter gefiltreerd. De uitgetrokken kool en het filter worden gedroogd en verascht en de waterige oplossingen bij deze asch gevoegd. Na toevoeging van zoutzuur tot zure reactie wordt de ' vloeistof 5 minuten aen een terugvloeikoeler gekookt en nadat zij is afgekoeld met 1/10 N. [ natronloog geneutraliseerd, ten opzichte van phenolphthaleïne als indicator. Bij de geneutraliseerde, ongeveer 50 cm* bedragende vloeistof, worden 50 cm* neutrale glycerine gevoegd, waarna met 1/10 N. natronloog tot zwak roode kleur wordt getitreerd. Uit deze — 188 — laatste titratie wordt de hoeveelheid boorzuur afgeleid, waarbij dit zuur als eenbasisoh zuur wordt berekend, b. Kaliumnitraat. 50 g der waar worden 5 maal met 50 cm* gedestilleerd water uitgekookt. De verkregen vloeistoffen worden door neteldoek gefiltreerd en tot 100 cm8 uitgedampt, daarna stert. afgekoeld, door filtreerpapier gefiltreerd en ten slotte tot 10 cm8 uitgedampt. In deze 10 om8 wordt het nitraatgehalte volgens de methode Sehlösing-Stuber bepaald. 5. Kleurstoffen. 10—12 g der waar worden op een waterbad met 50 cm8 alcohol van 50 % verwarmd en na afkoeling gefiltreerd. Het filtraat wordt, nadat daaraan 1 cm8 10 procentige kaUumbisulfaatoplossing is toegevoegd, met eenige ontvette wollen draden gekookt. De wollen draden worden daarna met heet water uitgewasschen. Zijn deze na de behandeling nog gekleurd, dan is teerkleurstof, orseille of carmijn aanwezig. Rood kleuring der draden kan ook veroorzaakt worden door Spaansche peper, hetgeen door microscopisch onderzoek der waar is na te gaan. 6. Zetmeel. Op een schijfje der waar worden enkele druppels ioodoplossing gebracht. Een blauwe kleur toont zetmeel aan. 25 g van de waar worden in een bekerglas met ongeveer 50 cm8 alcoholische kaliloog (80 g KOH in 1 Liter alcohol van 90 vol. proc.) op het waterbad onder herhaald omschudden zoolang verhit tot alle vleeschdeeltjes in oplossing zijn gegaan. Daarna wordt de massa gebracht op een filter van een op het waterbad staand filtreer-apparaat, bestaande uit een glazen buis van ongeveer 2% cm diameter, welke van onder vernauwd is en waarin zich als filter een propje glaswol, bedekt met asbest, bevindt en welke in een Erlenmeyerkolf is bevestigd, zoodanig, dat een klein deel uit de kolf steekt. Het residu op het filter wordt zoolang met 95 % alcohol uitgewasschen, totdat het filtraat kleurloos is. Vervolgens wordt de — 189 — geneeie mnoua van ae glazen duis mee oenuip van 25 procentig zoutzuur overgebracht in een maatkolf van 100 cm". Na toevoeging van een weinig beenkool en infusoriënaarde I wordt de vloeistof met zoutzuur van 25 procent [aangevuld tot de maatstreep, gefiltreerd door ; een droog filter en direct gepolariseerd. 1 Bij gebruik van een 200 mm buis en 25 g der vleeschwaar wordt de procentische hoeveelheid zetmeel gevonden door de draaiing uiti gedrukt in booggraden te vermenigvuldigen met 0.99. LIJST VAN REAGENTIA. 1 Aether. (GJB.t)tO. Soortelijk gewicht 0.720. Kookpunt 34.50—35° c. * Broomwater. Een verzadigde oplossing van broom in water. Ferrichloride. Een oplossing van 9 g FeCl3 | + 6 H,0 in water tot 100 cm8 (N). | . Glycerine. 96—98 % C3H6(0 H)„. Soortelijk ■ gewicht 1.26. Refractie: nj bij 17.5° o.: 11.4667—1.4698. Ioodoplossing. Een oplossing van 1.27 g iood en 2 g kaliumiodide in water tot 100 cm8 m N). Mercurichloride. Een oplossing van 6.77 g lEgCl, en 2.93 NaCl in water tot 100 cm8 (Vz N). Petroleumaether. Moet destilleeren beneden ■ 60° c. Worden 50 cm3 gemengd met 10 g vaste paraffine en de petroleumaether op het kokend waterbad verdampt, dan mag de paraffine geen gewichtsvermeerdering ondergaan. |ï Zand. Met zoutzuur gewasschen en gegloeid zand. Zwavelzuur. 94—96 % H,SO€. Soortelijk j gewicht 1.837—1.840. I I 1/10 N Loog. Een koolzuurvrije oplossing van kaliumhydroxyde of natriumhydroxyde [ in zooveel water, dat 25 cm8 der oplossing 26 cm3 1/10 N oxaalzuur ter neutralisatie vereischen. Behoort bij het Vleeschwarenbesluit van 20 Juni 1924, Staatsblad n°. 315. Mij bekend. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalberse. 1 Buiten invloed van het licht bewaren. — 192 — geduid met namen, waaruit de aard en de samenstelling niet of niet voldoende binken. 7. De verpakking waarin de waren, in de artikelen 1 en 6 van dit besluit bedoeld, in den handel worden gebracht, moet aan de buitenzijde voorzien zijn van een opschrift, aangevende den naam, dien de waar volgens artikel 1 van dit besluit moet dragen, of den naam waarmede de waar volgens artikel 6 mag worden aangeduid. Deze naam moet met het bloote oog duidelijk leesbaar zijn. 8. Indien de in artikel 1 genoemde waren geheel of ten deele uit ander vleesch dan runderof kalfsvleesch bereid zijn, moet de naam van de diersoort(en), waarvan het vleesch gebruikt is, op de verpakking duidelijk zijn aangegeven. 9. De in dit besluit bedoelde waren mogen uitsluitend bereid znn van grondstoffen, die niet schadelijk voor de gezondheid zijn of kunnen zijn, deugdelijk van samenstelling zijn, en in deugdelijken toestand verkeeren. 9a. De waar, die door een opschrift of op eenige andere wijze wordt aangeduid als of kennelijk als een der waren, in artikel 1 van dit besluit bedoeld, voorhanden is, moet voldoen aan de eischen, aan laatstbedoelde waar bij dit besluit gesteld. 10. De voorschriften van dit besluit zijn niet van toepassing op de waren, in dit besluit bedoeld, die kennelijk voor den uitvoer bestemd zijn, voor zoover niet aanwezig op markten, in winkels of op eenige andere voor het publiek toegankelijke verkoopplaats. 11. Voor de beoordeeling of de waren, in dit besluit genoemd, voldoen aan de daarin gestelde eischen, moet gebruik worden gemaakt van de onderzoekingsmethoden, aangegeven in de bij dit besluit gevoegde bijlage. . 12. Dit besluit treedt in werking drie maanden na den dag der dagteekening van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. 13. Dit besluit kan worden aangeduid met den naam : „Vleeschextractenbesluit" met vermelding van jaargang en nummer van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en — 193 — waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Baad van State. Het Loo, den 23sten Augustus 1924. WILHELMINA. -De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalberse. (üitgeg. 22 Sept. 1924.) È Bijlage behoorende bij het vlee8chextbactenbeslu1t. (Staatsblad 1924, n°. 428.) 1. Water. Een hoeveelheid van de waar, die ongeveer | 1—2 g droge stof bevat, wordt gebracht in [ een vooraf gewogen schaaltje met vlakken bodem, waarin zich 20—25 g zand, alsmede een glazen staafje bevinden. Zoo noodig wordt de waar met een weinig gedestilleerd water met Behulp van het glazen staafje tot een papje geroerd. Lost de waar geheel in water op, dan wordt een hoeveelheid eener oplossing genomen, die bovengenoemde hoeveelheid droge stof bevat. Tijdens het wegen wordt het schaaltje met een plaatje gesloten. Nadat op het waterhad is drooggedampt, wordt in een droogstof bij 102°—106° c gedroogd, totdat geen gewichtsverlies meer wordt waargenomen. 2. Keukenzout. 2—3 g der waar worden in weinig gedestilleerd water opgelost en de oplossing zoo noodig gefiltreerd. De oplossing of het filtraat worden in een maatkolf van 500 cm3 gebracht, met verdund salpeterzuur (4 N) zuur gemaakt en daarna wordt tot de maatstreep met gedestilleerd water aangevuld. In een passend deel dezer oplossing wordt het ohloorgehalte volgens de methode-Volhard bepaald en omgerekend op NaCl (keukenzout). 3. Conserveermiddelen. Deze worden in de waar bepaald volgens de methoden, aangegeven in de bijlage van het vleeschwarenbesluit (Staatsblad 1924, n°. 315). 4. Vreemd eiwit. ■ Op de aanwezigheid van eiwit anders dan [ S. & J. n°. 99, 4« clr. 7 — 194 - aan do waar eigen, wordt onderzocht langs serologischen weg. 5. Kreatinine. Een zoodanige hoeveelheid der waar, die zoo mogelijk meer dan 8 en minder dan 16 mg kreatinine bevat, wordt in een porceleinen schaaltje met 20 cm* N zoutzuur op het. waterbad drooggedampt. Het residu wordt met water opgenomen en met natronloog (V2 N) geneutraliseerd, waarbij gebruik wordt gemaakt van lakmoespapier. De geneutraliseerde vloeistof wordt met water in een Erlenmeyerkolf gespoeld en met water tot 75 cm3 aangevuld. Aan deze oplossing wordt zoolang druppelsgewijs een oplossing van 1 % kaliumpermanganaat toegevoegd, totdat het mengsel de kleur van malagawijn heeft en ten minste 3 minuten bhjft. Indien de waar weinig of geen keukenzout bevat, wordt een kaliumpernianganaatoplossing gebruikt, die bovendien 2,6 % keukenzout bevat. Daarna wordt druppelsgewijs een 3 % waterstofsuperoxyde-oplossing toegevoegd, die op 100 cm3 1 cm3 azijnzuur bevat, totdat naast het neerslag van mangaansuperoxyde een gele oplossing zichtbaar is. Daarna wordt het mengsel 6—10 minuten op het waterbad verwarmd, totdat het mangaansuperoxyde zioh volledig heeft afgescheiden. Het mangaansuperoxyde wordt afgefiltreerd en uitgewasschen. Het filtraat wordt in een porceleinen schaal op het waterbad tot 10—15 om3 geconcentreerd en daarna met weinig water in een maatkolf van 500 om3 gebracht. De vloeistof mag dan niet meer dan 20 cm3 bedragen. Daarna worden 10 om3 eener 10 % natriumhydroxyde-oplossing en 20 cm3 eener 1 % pikrinezuuroplossing toegevoegd. Na 6 minuten wordt met water van 17° 0. tot 500 cm* aangevuld en binnen een half uur in een oolorimeter met een yt N kaliumbichromaatoplossing vergeleken. 8 mM der % N kaUumbichromaatoplossing komen overeen met 8,1 mM eener oplossing, verkregen uit 10 mg kreatinine, op dezelfde wijze als boven behandeld. — 195 — REAGENTIA. 1 Aether (CjH5)sO. Soortelijk gewicht 0,720. Kookpunt 34,5—35° o. 1 Broomwater. Een verzadigde oplossing van broom in water. Ferriammoniakaluin. Een bij kamertemperatuur verzadigde oplossing van (NH4), Fe,(S04)4.24H,0 in water. Kaliumbichromaatoplossing. Een oplossing van 24.54 KjCtjO, in water tot 1000 cm» (Y2N). Natronloog. Een oplossing van 2 g. NaOH in water tot 100 cm» (% N). Zand. Met zoutzuur gewasschen en daarna gedroogd en gegloeid zand. Zoutzuur. Soortelijk gewicht 1.018 (N). TITER VLOEISTOFFEN. 1/10 N loog. Een koolzuurvrije oplossing [m* kaliumhydroxyde of natriumhydroxyde in zooveel water, dat 25 cM». der oplossing 25 cm» 1/10 N oxaalzuur ter neutralisatie vereischen 1/10 N AgNO,. Een oplossing in water, welke 16,99 g AgNO, per Liter bevat. 1/10 N Rhodaan. Een oplossing van kalium of ammoniumsulfocyanide in zooveel water, dat 25 om» der oplossing 26 cm» 1/10 N zilvernitraat praecipiteeren. Behoort bij het Vleeschextractenbesluit van 23 Augustus 1924 (Staatsblad n°. 428). Mij bekend, De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Aalberse. Besluit van den 23sten Oetober 1924, S. 478, tot toepassing van de artikelen 14 en 15 tder Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581) op cacao en chocolade, zooals dit is gewijzigd en aangevuld bij de besluiten van 4 Juli 1926, S. 317 en 31 Juli 1926, S. 281. Wu WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 5 Augustus 1924, n°. 451 D, Afdeeling Volksgezondheid; f Buiten invloed van het licht bewaren. — 196 — Gelet op de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Den Raad van State gehoord (advies van 9 September 1924, n». 20); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 20 Oetober 1924, n°. 675 D, Afdeeling Volksgezondheid ; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen : Art. 1. Dit besluit verstaat onder Cacaoboonen de gefermenteerde en daarna gedroogde zaden van Theobroma cacao L. 2. Aangeduid mogen uitsluitend en moeten tevens worden met den naam van: Cacaomassa of Cacaopasta of Cacao in brooden het product verkregen door de zoo goed mogelijk gereinigde, al of niet geroosterde of gedroogde, cacaoboonen fijn, te malen. Aan dit product mag eenige cacaoboter zijn toegevoegd. Cacaopoeder, Poedercacao of Cacao het produot, verkregen door het tot poeder brengen van cacaomassa, waaraan een gedeelte der cacaoboter kan zijn onttrokken. Cacaopoeder, Poedercacao of Cacao, voorafgegaan door een der aanduidingen Magere of Sterk ontvette, alle cacaopoeder, waarvan het gehalte aan cacaoboter lager is dan 22 % van de droge stof. Het bovenstaande is niet van toepassing op de aanduiding eikelcacao. 3. Aangeduid mogen uitsluitend en moeten tevens worden met den naam van: Chocolade (chocolaad, chocolat, chocolate) of Couverture mengsels van cacaomassa of cacaopoeder met suiker, waaraan cacaoboter mag zijn toegevoegd. Aangeduid mogen slechts worden met den naam van: Melkchocolade of Melkcouverture de producten verkregen door in chocolade of couverture tevens melk, al of niet gecondenseerd of in poeder, te verwerken. 1 1 Chocolade met melkbestanddeelen mag zoowel met den naam „Melkchocolade" als met den naam „Chocolade" worden aangeduid, nu door art. 4, 2e alinea, uitdrukkelijk toevoeging van melkbestanddeelen aan chocolade zonder nadere aanduiding wordt toegelaten. (Circulaire van den Minister van Arbeid, H. en N. n°. 1113 D, afd. V. van 6 Januari 1927.) — 207 — 2. Zijn meer dan één der in artikel 1 onder 5 tot en met 10 genoemde waren toegevoegd, dan moet elk der toegevoegde waren mei hunne procentisohe hoeveelheid worden vermeld. 3. Aangeduid mag uitsluitend en moet worden met den naam: 1. Thee, de bladknoppen en jonge bladen van verschillende soorten van het geslacht Thea, welke op de gebruikelijke wijze door verflenzen, rollen, al of niet fermenteeren en roosten zijn toebereid. 2. Theesurrogaat of na maakthee, het product, dat in den handel wordt gebracht kennelijk met het doel om thee te vervangen, of met thee gemengd te worden gebruikt. i. Mengsels van thee met theesurrogaat moeten worden aangeduid roet de woorden „thee gemengd met theesurrogaat" of „thee gemengd met namaakthee", terwijl het percentage van de hoeveelheid toegevoegd theesurrogaat vóór het woord „theesurrogaat" moet zijn aangebracht, b.v. thee met 40 % theesurrogaat. 5. Waren, die in eigenschappen of uiterlijk gelijken op een der waren, in een der vorige artikelen genoemd en ten doel zouden kunnen hebben deze te vervangen, moeten worden aangeduid overeenkomstig hun samenstelling en mogen niet dan met Onze toestemming en onder door Ons te stellen voorwaarden worden aangeduid met namen, waaruit de aard en de samenstelling niet of niet voldoende blijken.1 6. 1. De waren, in een der vorige artikelen bedoeld, die in een verpakking, waarin zij aan den verbruiker kunnen worden verkocht, in den handel worden gebracht of in winkels of bergplaatsen, bij winkeliers of grossiers in gebruik, worden bewaard, moeten aan de buitenzijde der verpakking zijn voorzien van een opschrift, aangevende de aanduiding, die de waar volgens een der vorige artikelen van dit besluit moet dragen. 1 Bij K. B. van 14 Mei 1927, n°. 27, is toestemming verleend aan de N. V. Polak en Schwarz's Essencefabrieken te Zaandam om voor bet product, hetwelk bestaat uit een mengsel van ongeveer gelijke deelen koffieextract en carameloplossing, met een coffeïnegehalte van 0.9—1 %, te bezigen den naam : „koffie-aroma", mits daaraan wordt toegevoegd de aanduiding: —grondstof voor de banketbakkerij, ijsfabrikatie enz." — 208 — 2. Deze aanduidingen moeten voldoen aan de volgende eischen : a. De aanduidingen bedoeld in artikel 1 onder 10, artikel 2, artikel 3 onder 2, artikel 4 en artikel 5 moeten uit letters bestaan, die van een niet mirder in het oog vallend type en wat hoogte en lijndikte betreft niet kleiner zijn, dan die van een der andere woorden of namen op de verpakking aanwezig. 6. De aanduidingen der overige in dit besluit bedoelde waren moeten met het bloote oog duidelijk zicht- en leesbaar zijn; de letters dezer aanduidingen moeten op één verpakking van onderling gelijke grootte zijn. '7. 1. In een winkel, op een markt of eenig ander voor het publiek toegankelijke verkoopplaats, moet de waar in artikel 1 onder 3 tot en met 10, artikel 2, artikel 3 onder 2, artikel 4 en artikel 5 bedoeld, die niet verpakt is of die zich niet bevindt in een verpakking, waarin zij aan den verbruiker kan worden verkocht, zijn voorzien van een opschrift, aangevende de aanduiding, die de waar volgens een der vorige artikelen van dit besluit moet dragen. 2. Deze opschriften moeten zijn aangebracht op de voorwerpen, waarin de waar aanwezig is, 'of bij niet verpakte waar op een bord, dat zich te midden van de waar of onmiddellijk daarboven bevindt; zij moeten voor den kooper duidelijk zicht- en leesbaar zijn, niet door vegen zijn uit te wissehen en bestaan uit latijnsche hoofddrukletters van ten minste 2 centimeters (0,02 M.) hoog en ten minste 2 millimeter (0,002 M.) lijndikte. 8. Koffie en gebrande koffie moet voldoen aan de volgende eischen : 1. Het gehalte aan verontreinigingen mag niet grooter zijn dan 1 %. 2. Het watergehalte mag niet hooger zijn dan 5 %. 3. Het aschgehalte niet hooger dan 6 %. 4. Het gehalte van de asch aan chloriden mag niet hooger zijn dan 1 % uitgedrukt als chloor (Cl.). 6. Het extractgehalte mag niet lager zijn dan 20 % der droge stof. 6. Het gehalte der met aether, alcohol of water afwaschbare en daarin oplosbare stoffen mag niet hooger zijn dan 1 procent. — 209 — 7. Andere bestanddeelen dan oliën, suiker, stroop, lijm of arabische gom mogen op de koffie niet zijn aangebracht. 9. Gemalen koffie moet voldoen aan de volgende eischen: 1. Aan de eischen in artikel 8 onder 3, 4 en 5 gesteld. 2. Het watergehalte mag niet hooger zijn dan 8 %. 3. Verontreinigingen mogen niet dan in sporen aanwezig zijn. 10. Koffie-extract moet voldoen aan de volgende eischen : 1. Het extractgehalte mag niet lager zijn dan 6 %. 2. Het gebalte aan coffeïne, uitgedrukt op 100 gram watervrij extract, mag niet lager zijn dan 2,5 %. 3. Andere bestanddeelen, dan die van koffie afkomstig, moeten afwezig zijn. 11. Peekoffie moet voldoen aan de volgende eischen : 1. Het aschgehalte mag niet hooger zijn dan 10 % van de droge stof. 2. Het zandgehalte mag niet hooger zijn dan 3 % van de droge stof. 3. Het extractgehalte mag niet lager zijn dan 58 % van de droge stof. 4. Het watergehalte mag niet hooger zijn dan 16 %. 5. Vreemde bestanddeelen, behalve een geringe hoeveelheid olie of vet, moeten afwezig zijn. 12. Cichorei moet voldoen aan de volgende eischen: 1. Het aschgehalte mag niet hooger zijn dan 8 % van de droge stof. 2. Het zandgehalte mag niet hooger zijn dan 3 % van de droge stof. 3. Het extractgehalte mag niet lager zijn dan 66 % van de droge stof. 4. Het watergehalte niet hooger dan 27 %. 5. Vreemde bestanddeelen moeten afwezig zijn. 13. Kofffeslroo'p moet voldoen aan de vol¬ gende eiscben: Het aschgehalte mag niet hooger zijn dan 12,5 % van de droge stof. 2. Het extractgehalte mag niet lager zijn dan 70 % van de droge stof. — 213 — Het gewichtsverlies der waar, vermenigvuldigd met 20 en verminderd met het watergehalte, geeft het extractgehalte aan. c. Voor koffie-extract. Het extractgehalte wordt afgeleid uit het soortelijk gewicht van het koffie-extract met behulp van bijgevoegde tabel. 5. Met aether, alcohol of water afwaschbare en daarin opgeloste stoffen. Aether. 10 g boonen worden gedurende 2 minuten geschud met 50 cm3 aether. De aether wordt afgefiltreerd in een gewogen kolfje en filter, alsmede boonen worden met aether nagewasschen. Het geheele filtraat wordt afgedistilleerd en het kolfje, na een uur gedroogd te zijn in een waterdroogstoof, gewogen. Alcohol. 10 g boonen worden met 100 cm3 alcohol vf n 95 vol. proc. gekookt. Vervolgens wordt de alcohol afgefiltreerd en filter alsmede boonen met warme alcohol nagewasschen. Het filtro.au wordt aangevuld tot 150 cm3. Van 100 cm3 van het filtraat wordt de alcohol uit een gewogen kolfje afgedestilleerd en het kolfje, na een uur gedroogd te zijn bij 102°—105° c, gewogen. Water. 20 g boonen worden met 500 cm3 water 5 minuten geschud. Vervolgens wordt gefiltreerd en het filtraat aangevuld tot 500 cm3 Van het filtraat worden 250 cm3 in een platinasobaal uitgedampt; de verkregen rest wordt gedurende 3 uur bij 102°—105° c. gedroogd en gewogen. Daarna wordt het residu verascht en de verkregen asch gewogen. Het verschil van beide wegingen geeft de hoeveelheid in water afwaschbare en daarin opgeloste organische stoffen aan. 6. Coffeine. a. In koffie. 15 g gemalen koffie (korrelgrootte + 1 mM) worden in een bekerglas gemengd met ongeveer 7,5 cm3 water. Na ongeveer 1 a 2 uur wordt het mengsel overgebracht in een extractiehuls en met tetrachloorkoolstof geëxtraheerd. Het extractiemiddel wordt daarna afgedestilleerd en de rest eenmaal met 50 cm3 en daarna 3 maal telkens met 25 cm3 water gedurende ongeveer % minuut op een asbestplaat gekookt. — 220 — a. die, welke gesteld zijn voor melk in artikel 2 onder letters e, J en h; 6. een halve liter of geringere hoeveelheid kindermelk mag bij filtratie door watten daarop geen zichtbaar vuil achterlaten; c. streptococcen mogen niet in aanmerkelijke hoeveelheid aanwezig zijn; pathogene micro-organismen moeten afwezig zijn; het sediment mag niet meer bedragen dan 0,2 procent; d. de samenstelling moet overeenkomen met de analysecijfers op het etiket vermeld, met dien verstande, dat afwijkingen van ten hoogste 10 procent naar boven en 10 procent naar onder van elk der analysecijfers niet als afwijkingen worden beschouwd; e. zij moet gepasteuriseerd of gesteriliseerd zijn. 3. De melkproducten, bedoeld in lid 1 van dit artikel, en de als kindermelk of zuigelingenmelk aangeduide waar moeten verpakt zijn in hermetisch gesloten voorwerpen, welke niet geopend kunnen worden dan met verbreking van een zegel en welke voorzien zijn van een etiket waarop een der aanduidingen „gepasteuriseerd" of „gesteriliseerd", benevens naam en woonplaats van den fabrikant en een scheikundige analyse, vermeldende het gehalte aan vet, totaal eiwit en melksuiker. 4. Wij behouden Ons voor bij algemeenen maatregel van bestuur nadere voorschriften te geven voor het bezigen van de aanduiding kindermelk voor rauwe melk. 12. De aanduiding aangezuurde marktveemelk mag uitsluitend en moet gebezigd worden voor melk van marktvee; daaraan mag niets zijn onttrokken of toegevoegd, behoudens dat karnemelk tot een hoeveelheid van ten minste 10 deelen op 100 deelen melk moet zijn toegevoegd. 13. 1. De aanduiding „rauw" mag bij melk en melkproducten en de als zoodanig aangeduide waar uitsluitend gebezigd worden, indien zij geen verhitting hebben ondergaan. 2. De aanduiding „gepasteuriseerd" mag bij melk en melkproducten en de als zoodanig aangeduide waar uitsluitend gebezigd worden, indien : a. zij geen kweekbare coli-bacillen bevatten ; — 221 — 6. bet aantal kweekbare micro-organismen minder bedraagt dan 25,000 per cM*. 3. De aanduiding „gesteriliseerd" mag. bij melk en melkproducten en de als zoodanig aangeduide waar uitsluitend gebezigd worden, indien zij voldoen aan den eisch, dat van tien of meer uit een partij genomen monsters ten minste 8/10 steriel is. 4. Gepasteuriseerde of gesteriliseerde melk en melkproducten moeten verpakt zijn in behoorlijk gesloten voorwerpen, voorzien van een opschrift waarop duidelijk leesbaar staat vermeld : naam en woonplaats van den fabrikant, een der aanduidingen „gepasteuriseerd" of „gesteriliseerd", alsmede de hoeveelheid der melk of van het melkproduct in het voorwerp aanwezig. Het voorwerp moet niet geopend kunnen worden dan met verbreking van een zegel of sluitetiket; deze eisch geldt niet voor gesteriliseerde melk of melkproducten, verpakt in hermetisch gesloten blik.' 5. De aanduiding „zuur" mag bij room uitsluitend gebezigd worden als de zuurgraad hooger is dan 9.0. 14. 1. Melkproducten mogen niet dan met Onze toestemming en onder door Ons te stellen voorwaarden worden aangeduid met namen, waaruit de aard en de samenstelling niet of niet voldoende blijken.1 2. Die aanduiding moet op de verpakking duidelijk leesbaar zijn aangebracht. 3. Indien hij, die bij het in werking treden van dit besluit een naam, bedoeld in lid 1 van dit artikel, voor eenig melkproduct bezigt, binnen een maand na genoemd tijdstip voor bet bezigen van dien naam Onze in lid 1 bedoelde toestemming verzoekt, mag hij dien naam blijven bezigen, totdat Wij op zijn verzoek hebben beschikt. 15. 1. De verpakking, waarin melk en/of melkproducten door melkverkoopers of perso- 1 Bij K. B. van 5 Dec. 1925 is aan de firma Veth en C°. te Delft toestemming verleend het door haar in den handel gebrachte melkproduct, een eenigermate verdikte, licht aangezuurde melk, aan te duiden met den naam „Melkzaan" onder voorwaarde, dat het product moet voldoen aan de eischen, gesteld in art. 2, h en i en artikel 7, a, b en d van het Melkbesluit, Staatsblad 1926, n°. 256. — 222 — nen, in een bedrijf van melkverkooper werkzaam, worden vervoerd of ter aflevering of ten verkoop in voorraad worden gehouden, moet als opschrift dragen den naam, waarmede de melk en/of het melkproduct, in die verpakking aanwezig, moet worden aangeduid of den naam, die volgens artikel 14 mag worden gebezigd, behalve bij vervoer van melk van den melkveehouder naar den me'kverkooper en bij vervoer van melk van den melkverkooper naar den melkveehouder. Deze opschriften mogen niet door vegen zijn Uit te wissehen. Zij moeten bestaan uit goed leesbare zwarte hoofddrukletters van ten minste 3 c.M. (0.03 M.) hoogte bij een lijndikte van ten minste 3 m.M. (0.003 M.) op een witten achtergrond, behalve op verpakkingen met een inhoudsmaat van 1 Liter of minder, welke kennelijk bestemd zijn, om met den inhoud aan den verbruiker te worden afgegeven, waarop of waaraan de opschriften duidelijk leesbaar moeten zijn aangebracht in letters van ten minste 0.2 c.M. (0.002 M.) hoogte. 2. Indien een der in artikel 13 genoemde aanduidingen aan den naam is toegevoegd, moeten deze met letters van gelijke afmetingen en kleur zijn aangegeven als de naam. 3. De burgemeester der gemeente, waarin het vervoer, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, plaats heeft, kan van het in het eerste lid bepaalde onder het stellen van bepaalde voorwaarden ontheffing verleenen, voorzoover betreft het vervoer binnen die gemeente. Deze ontheffing luidt op naam en kan te allen tijde worden ingetrokken. 15a. 1. Binnen de gemeente, waarvan Burgemeester en Wethouders dit bij openbaar gemaakt besluit noodig hebben verklaard, moeten melk en melkproducten zioh bevinden : 1°. voor zoover zij worden vervoerd van een melkveehouder naar een melkverkooper — en niet zijn verpakt in het gesloten vaatwerk, waarin zij den consument worden afgeleverd — in gesloten en geplombeerde bussen, die als opschrift dragen den naam en de voorletters van den melkveehouder van wien de melk afkomstig is; alle in zwarte, niet door vegen uit te wissehen boofddrukletters op witten ondergrond van ten minste 3 o.M. (0.03 M.) hoogte — S23 — en van ten minste 3 m.M. (0.003 M.) lijndikte ; de loodjes moeten den naam of de initialen dragen van den veehouder; 2°. voor zooTer zij worden Tervoerd van een zuivelfabriek, een fabriek van melkproducten, een ontvangstation voor melk of een melkinrichting naar een melkverkooper — tenzij zij zijn verpakt in het vaatwerk, waarin zij den consument worden afgeleverd, of tenzij zij voldoen aan de eischen, gesteld in artikel 13, lid 2, 3 en 4, van dit besluit, in gesloten en geplombeerde bussen, die als opschrift dragen den naam van de fabriek, het ontvangstation of de melkinrichting, die de melk en/of melkproducten doet vervoeren of beeft afgeleverd ; alles in zwarte, niet door vegen uit te wissehen hoofddrukletters op witten ondergrond, van ten minste 3 o.M. (0.03 M.) hoogte en van ten minste 3 m.M. (6.003 M.) lijndikte ; de loodjes moeten den naam of de initialen dragen van de fabriek, het ontvangstation of de melkinrichting. 2. Melk en/of melkproducten en als zoodanig aangeduide waren moeten, voor zooTer zij worden Tervoerd door of vanwege een melkveehouder of een melkverkooper naar den verbruiker, in die gemeenten, waarin Burgemeester en Wethouders dit bij openbaar gemaakt besluit noodig hebben verklaard — welk besluit de goedkeuring van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid behoeft — zich bevinden in de gesloten flesschen, waarin zij den verbruiker worden afgeleverd. Deze flesschen en de sluiting daarvan moeten voldoen aan de door Burgemeester en Wethouders gestelde en door Onzen voornoemden Minister goedgekeurde eischen. Burgemeester en Wethouders kunnen van dit voorschrift, onder het stellen van bepaalde voorwaarden, ontheffing verleenen. 156. De flesscher, zoowel van glas als van ander materiaal vervaardigd, waarin gepasteuriseerde en/of gesteriliseerde melk is verpakt, moeten in gemeenten, waarvan Burgemeester en Wethouders dit bij openbaar gemaakt besluit noodig hebben verklaard — welk besluit de goedkeuring van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid behoeft — op machinale wijze zijn gesloten, op zulk een — 224 — wijze, dat de sluiting eenmaal geopend, niet zonder behulp van een werktuig opnieuw kan worden aangebracht. 16. 1. Melk en taptemelk en de als melk en taptemelk aangeduide waren mogen door den melkverkooper of personen, in een bedrijf van melkverkooper werkzaam, niet op een zelfde vaar- of voertuig of door een zelfden persoon gelijktijdig worden vervoerd, tenzij de verpakking, waarin zich melk of als melk aangeduide waar bevindt, van buiten geel gekleurd of van geel koper vervaardigd is en de verpakking, waarin zich taptemelk of als taptemelk aangeduide waar bevindt, van buiten voorzien is van een donkerblauw gekleurden band van ten minste 15 cm breedte. 2. De burgemeester der gemeente, waarin het vervoer, bedoeld in lid 1 van dit artikel, plaats vindt, kan van het in het eerste lid bedoelde verbod onder het stellen van bepaalde voorwaarden ontheffing verleenen, voorzoover betreft het vervoer binnen die gemeente. Deze ontheffing luidt op naam en kan te allen tijde worden ingetrokker. 16a. t. Melk en/of melkproducten en als zoodanig aangeduide waren mogen in die gemeenten, waarvan Burgemeester en Wethouders dit bij openbaar gemaakt besluit noodig hebben verklaard, door een melkverkooper of personen, in een bedrijf van melkverkooper werkzaam, niet worden vervoerd met een vaarof voertuig of rijwiel, a. dat niet voorzien is van een duidelijk leesbaar en zichtbaar opschrift, aangevende den naam, de voorletters en de woonplaats (straat en gemeente) van den melkverkooper, door of •voor wien deze waren worden vervoerd; 6. waarmede tegelijkertijd op melk of melkproducten gelijkende stoffen en/of water, worden vervoerd. 2. Melk en/of melkproduoten en als zoodanig aangeduide waren mogen in die gemeenten, waarvan Burgemeester en Wethouders dit bij openbaar gemaakt besluit noodig hebbeD verklaard, bij een melkverkooper niet ten verkoop in voorraad aanwezig zijn in ruimten, waar tevens op melk of melkproducten gelijkende stoffen aanwezig zijn. 166. 1. Voor de bereidin, of vervaardiging van taptemelk door of vanwege hem, die — 228 — bet bedrijf van melkverkooper of melkveehouder uitoefent, mag, iu die gemeenten, waarvan Burgemeester en Wethouders dit bij openbaar gemaakt besluit noodig hebben verklaard, een toestel, waarmede door centrifugeeren melk kan worden ontroomd, slechts worden gebruikt met inachtneming van de door Burgemeester en Wethouders gestelde, door den Minister, belast met de uitvoering van dit besluit, goedgekeurde voorwaarden. 2. Bereiding, verpakking, behandeling, het in voorraad hebben en vervoeren van taptemelk en de als zoodanig aangeduide waar door of vanwege hem, die het bedrijf van melkverkooper of melkveehouder uitoefent, mag in die gemeerten, waarvan Burgemeester en Wethouders dit bij openbaar gemaakt besluit noodig hebben verklaard, slechts geschieden met inachtneming van door Burgemeester en Wethouders gestelde en door den Minister, belast met de uitvoering van dit besluit, goedgekeurde voorwaarden. 17. De eisohen, gesteld in de artikelen 4 en 5, zijn niet van toepassing: a. op tapte melk, welke vervoerd wordt, om uitsluitend te dienen voor de bereiding van kaas, kaasstof, boter, margarine, melkpoeder, of gecondenseerde melkproducten en op room, welke vervoerd wordt van een zuivelfabriek, of een ontvangstation voor melk naar een zuivelfabriek indien de vervoerder op eerste aanvrage van een der ambtenaren, bedoeld in Artikel 18 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581) een machtiging vertoont, waarbij dit vervoer wordt toegestaan, geteekend door of vanwege den burgemeester der gemeente, waarin de inrichting, waarvan de melk afkomstig is, is gelegen; b. op tapte melk en/of room, aanwezig in bergplaatsen, werkplaatsen, fabrieken of op erven bij melkveehouders of melkverkoopers, wanneer deze personen aannemelijk kunnen maken, dat genoemde melkproducten uitsluitend dienen als grondstof voor de bereiding van kaas, kaasstof, boter, margarine, melkpoeder of gecondenseerde melkproducten. 18. Het bepaalde in de artikelen 2 tot 11 en 15 en 16 is niet van toepassing op melk en melkproducten : S. & J. no. 99, 4° dr. 8 — 226 — o. vervoerd van een verkoopplaats eener melkinrichting naar de melkinrichting zelf, indien de verpakking voorzien is van het opschrift „oude melk" en de melk, op het vervoermiddel aanwezig, noch geheel, noch gedeeltelijk aan verbruikers wordt verstrekt. De letters van dit opschrift moeten voldoen aan de eischen, in artikel 15 gesteld; 6. ongeschikt gemaakt voor menschelijk gebruik door toevoeging van keukenafval, kracbtvoedermiddel, meel of kleurstof. 19. De melk, die de melkveehouder verkoopt, aflevert of ten verkoop of ter aflevering in voorraad heeft moet voldoen aan de volgende eischen: a. zij moet gewonnen zijn van melkvee, waarvan tijdens het melken de uiers en de naaste omgeving daarvan niet verontreinigd zijn; 6. zij moet op zindelijke wijze gemolken, bewaard en behandeld zijn; e. zij moet onmiddellijk na het melken doelmatig gefiltreerd zijn; d. zij moet onmiddellijk na het melken uit den stal verwijderd zijn ; e. zij moe'1 in een stankvrije omgeving bewaard zijn. 20. 1. De melk, die de melkveehouder verkoopt, aflevert of ten verkoop of ter aflevering in voorraad heeft, mag niet afkomstig zijn van dieren, waarvan de melkveehouder redelijkerwijze geacht kan worden te weten of te vermoeden; dat zij lijden aan een der in het tweede lid van dit artikel genoemde ziekten, tenzij afgezonderd van andere melk, in verpakking met het opschrift „melk van zieke dieren" of nadat de melk ongesohikt is gemaakt voor menschelijk gebruik door toevoeging van keukenafval, krachtvoedermiddel, meel of kleurstof ; de letters van het opschrift moeten voldoen aan de eischen, in artikel 15 gesteld. 2. De in het eerste lid van dit artikel bedoelde ziekten tjftit>v a. uierontsteking; b. darmontsteking, waarbij hevige diarrhee optreedt; c. baarmoederontsteking, gepaard met herhaaldelijk optredende uitvloeiingen; d. tuberculose, waarbij de smetstof van deze — 227 — ziekte wordt uitgescheiden (open tuberculose); e. wonden, waarbij de uier, de tepel of de melk met etter of andere uit de wond afkomstige stoffen ernstig verontreinigd kunnen worden. 3. Het bepaalde in het eerste lid van dit artikel, geldt bij uierontsteking alleen voor de melk, die uit het ontstoken kwartier (of de ontstoken kwartieren) wordt verkregen. 21. 1. Behandeling van melk en/of melkproducten in en vervoer van melk en/of melkproducten uit een melkveehoudersbedrijf of melkverkoopersbedrijf of van de daarbij behoorende landerijen mag niet plaats hebben door personen, in wier woning een geval van febris typhoïdea voorkomt; evenmin wanneer in het perceel, waarin de melk behandeld of bewaard wordt, zoodanig ziektegeval voorkomt, in beide gevallen behoudens steriliseeren, na sterilisatie of vervoer naar een inrichting ter sterilisatie. De inspecteur van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid, in het bijzon* der belast met de handhaving van de wettelijke bepalingen betreffende besmettelijke ziekten, kan schriftelijk ontheffing van dit voorschrift geven. r, 2. Is de lijder aan febris typhoïdea vervoerd, genezen of overleden, dan wordt het in het eerste lid bedoelde verbod niet eerder beschouwd als opgeheven, voordat blijkens een aan den directeur van den keuringsdienst, waarin het bedrijf gelegen is, overgelegde geneeskundige verklaring, het gevaar voor' besmetting geacht kan worden geweken te zijn. 22. 1. Behandeling van melk en/of melkproducten in en vervoer van melk en/of melkproducten uit een melkveehoudersbedrijf of melkverkoopersbedrijf °f vftn de daarbij behoorende landerijen, mag niet plaats vinden door personen, te wier aanzien de inspecteur, bedoeld in lid 1 van artikel 21, of een geneeskundige ter plaatse schriftelijk aan den burgemeester der gemeente, waarin het bedrijf gelegen is, heeft verklaard, dat zij lijden aan een ziekte aan hoofd, handen of huid, op grond waarvan zij van de behandeling moeten zijn buitengesloten. 2. Deze verklaring blijft van kracht, totdat een verklaring van genoemden inspecteur of — 228 — van een geneeskundige ter plaatse aan den in lid 1 genoemden burgemeester wordt overgelegd, waaruit blijkt, dat de ziekte hem niet meer van de behandeling behoeft uit te sluiten. 2?. 11 Het bepaalde in de artikelen 2, 15a, 19, 20 en 22 geldt niet ten aanzien van de melk, welke melkveehouders leveren aan door Onzen Minister, met de uitvoering van dit besluit belast, aangewezen zuivelbedrijven, welke de melk, die zij ontvangen, hoofdzakelijk verwerken tot boter, kaas, melkpoeder en/of gecondenseerde melkproducten, /oodat de verkoop van melk als nevenbedrijf is te beschouwen; Onze Minister wijst slechts die zuivelbedrijven aan, welke voldoenden waarborg stellen, dat de melk, welke zij verkoopen, gelijkwaardig zij aan die, welke voldoet aan de eischen van dit besluit.1 i Bij beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 13 April 1927, Stct. n». 74, is bepaald : 1 Het zuivelbedrijf Stoomzmvel- en Melkpoederfabriek „De Hoop", te Onnen (gem. Haren), wordt tot wederopzegging aangewezen als zuivelbedrijf in den zin van artikel 23 van het Melkbesluit (Staatsblad 1926, n°. 266), zooals dit is gewijzigd. Jt „„„ 2 De directeur van het bedruf zendt een volledige opgave van de namen der melkveehouders, die aan zra bedrijf melk leveren, met nauwkeurige aanduiding van de plaats, waar de melk door hen wordt gewonnen en behandeld, aan den directeur van den Keuringsdienst van Waren, binnen welks gebied het bedrijf dier melkveehouders gelegen is. Indien die opgave wijziging behoeft, stelt hu den betrokken directeur van den Keuringsdienst binnen 24 uur met die wijziging in kennis. 3 De directeur van het bedrijf verstrekt voor het vervoer van melk uit het bedrnf van den melkveehouder naar het zuivelbedrijf een door hem onderteekend geleibiljet, ten bewijze dat zijn bedrijf is aangewezen als zuivelbedrijf in den zin van artikel 23 van het Melkbesluit (Staatsblad 1926, n°. 256), zooals dit is gewijzigd, volgens model, door den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid vastgesteld Dit "geleibiljet geldt slechts als bewijs van ontheffing van het bepaalde in de artikelen 2, 15a 19720 en 22 van het Melkbesluit (Staatsblad 1925, n°. 256), zooals dit is gl^gd' a. voor vervoer van melk uit het bednjt van een melkveehouder, die aan den Keurings- • dienst als leverancier van melk is opgegeven, of van een ander aangewezen bedruf naar het zuivelbedrijf, mits uitsluitend melk wordt — 220 — 2. De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid [ van dit artikel, kan ten allen tijde worden ingetrokken. 2i. 1. Vervoer of het ten verkoop in voorraad houden van melk en/of melkproducten en van als zoodanig aangeduide waren door of vanwege hem, die het bedrijf van melkverkooper uitoefent, mag in die gemeenten, waarvan Burgemeester en Wethouders dit bij openbaar gemaakt besluit noodig hebben verklaard, niet plaats v'nden zonder een door of van ivege den burgemeester van de gemeente, waaiin de melk wordt verkocht, afgeleverd of rondgevent te verleenen vergunning, behoudens door Burgemeester en Wethouders voor bepaalde bedrijven te verleenen ontheffing. 2. Deze vergunning moet worden afgegeven, als de melkverkooper schriftelijk juiste opgave heeft gedaan van de ligging van het perceel en [de perceelsgedeelten, waarin het bedrijf zal [worden uitgeoefend met vermelding, of de melk en melkproducten geheel of ten deele nullen worden rondgebraoht of gevent, dan wel [alleen in het aangegeven perceel zullen worden verkocht, alsmede welke behandeling of bewerking zij zullen ondergaan vóór de aflevering aan de koopers. 3 Deze vergunning is slechts geldig, zoolang geen verandering is ingetreden in den toestand overeenkomstig de opgaven van lid 2 van dit artikel, tenzij van die veranderingen aan den burgemeester schriftelijk is kennis gegeven. P' 4. De bepaling van het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing op winkeliers, die uitsluitend melk en/of melkproducten in blik- of glasverpakking aan verbruikers verkoopen. 24a. 1. Pasteuriseeren of steriliseeren van vervoerd, welke voor één of meer aangewezen zuivelbedrijven bestemd is; [ 6. gedurende het kalenderjaar, waarin het is afgegeven. 4. Indien uit het toezicht van den Warenkeuringsdienst blijkt, dat aan de gestelde waarborgen niet wordt voldaan, wordt deze aanwijzing ingetrokken. | 5. Deze aanwijzing wordt bekend gemaakt in de Nederlandsche Staatscourant. — Bij Ministerieele Beschikking van 2 Mei 1927 is mede aangewezen de Coöp. Stoomzuivelfabriek „Kamperveen" te Wezep. — 230 - melk in flesschen, zoowel van glas als van ander materiaal vervaardigd, mag in die gemeenten, waarvan Burgemeester en Wethouders dit bij openbaar gemaakt besluit noodig hebben I verklaard, slechts geschieden in daarvoor geschikte lokalen en met daarvoor geschikte toestellen, voorzien van een zelfregistreerende temperatuuraanwijzer. 2. Lokalen of toestellen, als bedoeld in bet vorige lid, worden slechts dan geacht geschikt te zijn voor pasteuriseeren of steriliseeren van melk, indien Burgemeester en Wethouders van de gemeente of ingevolge het vijfde of zesde j lid van dit artikel Gedeputeerde Staten der provincie, waarin de lokalen of toestellen zich bevinden, aan den belanghebbende ingevolge diens verzoek eene verklaring hebben afgegeven,: waaruit de geschiktheid van de lokalen en de toestellen blijkt. Deze verklaring wordt niet afgegeven, tenzij de belanghebbende zich verbindt de gedagteekende strooken uit de temperatuuraanwijzers ten minste 14 dagen te bewaren en aan de opsporingsambtenaren van den keuringsdienst op eerste aanvrage ter inzage te geven. 3. Eene verklaring als in het tweede lid van dit artikel bedoeld kan door Burgemeester en Wethouders of ingevolge het zevende lid van dit artikel door Gedeputeerde Staten worden ingetrokken. 4. Burgemeester en Wethouders nemen geen besluit op grond van het in het tweede lid van dit artikel bepaalde, dan na ingewonnen advies van den Directeur van den Keurings^ dienst, waartoe hun gemeente behoort. Zij deelen een besluit op grond van het bepaalde in lid 2 van dit artikel binnen 4 weken na het desbetref end verzoek van den belanghebbende, en een besluit op grond van het bepaalde in lid 3 van dit artikel binnen één week na de dagteekening mede aan den belanghebbende, aan den Directeur van den Keuringsdienst ea aan den betrokken Inspecteur van de Volksgezondheid. 5. De belanghebbende alsmede de betrokken Inspecteur van de Volksgezondheid kunnen tegen een besluit, door Burgemeester en Wethouders genomen op grond van bet hierboven in het tweede lid be;>aalde, binnen drie weken — 281 — nadat hun dit besluit is medegedeeld, in beroep gaan bij Gedeputeerde Staten van de provincie, waarin het lokaal of het toestel zich bevindt. • 6. Hebben Burgemeester en Wethouders de in lid 2 bedoelde verklaring op een daartoe strekkend verzoek van den belanghebbende niet binnen vier weken aan dezen afgegeven of hebben zij zoodanige verklaring ingetrokken, dan kan de belanghebbende binnen drie weken na afloop van eerstgenoemden termijn respectievelijk na intrekking der verklaring in beroep gaan bij Gedeputeerde Staten van de provinoie, %aarin het lokaal of het toestel zioh bevindt. 7. Hebben Burgemeester en Wethouders eene verklaring als in het tweede lid van dit artikel bedoeld op een daartoe strekkend verdoek van den Inspecteur van de Volksgezondheid niet binnen 2 maanden ingetrokken, dan kan de Inspecteur een gelijk verzoek schriftelijk indienen bij Gedeputeerde Staten der provincie waarin het lokaal of het toestel zich "bevindt, die daarop binnen 2 maanden beschikken, waarbij zij de verklaring al of niet intrekken. I" 25. 1. Verpakking, het ir voorraad hebben of behandeling van melk en/of melkproducten en van als zoodanig aangeduide waren mag net door melkverkoopers of personen, in een bedrijf van melkverkooper werkzaam, plaats hebben: I o. indien hij voor zijn bedrijf niet beschikt over een winkel of een lokaal, waarin melk %n/of melkproducten op deugdelijke wijze kunnen worden verwerkt, behandeld of in voorraad zijn; een winkel of lokaal wordt geacht Waarvoor geschikt te zijn, zoolang Burgemeester en Wethouders van de gemeente of ingevolge het vijfde of zesde lid van dit artikel Gedeputeerde Staten der provincie, waarin de winkel %f het lokaal gelegen is, aan den melkverkooper een verklaring van het tegendeel niet hebben afgegeven; 6. indien het bedrijf wordt uitgeoefend in lokalen of ruimten : * ■ 1°. die als woon-, slaap- of ziekenkamer Trorden gebruikt of van een dergelijk vertrek niet gescheiden zijn; >'■'• 2». die in onmiddellijke verbinding staan %*et privaten, urinoirs, beerputten of mestvaalten ; - 232 — 3°. die niet voorzien znn van gewitte, geverfde of met gladde tegels bedekte wanden, of waarvan de wanden bedekt zijn met eenige stof, die niet bestand is tegen het afwassehen met warm zeepwater of warm sodawater; 40. waarvan de zoldering niet stofdioht is; 50. die niet voldoende gelucht, verlioht of f gereinigd zijn; c. in lokalen of ruimten, waarin — behoudens door Burgemeester en Wethouders der gemeente, waar het bedrijf is gevestigd, in| bijzondere gevallen te verleenen vrijstelling en j onverminderd het bij de Drankwet bepaalde — behalve melk en/of melkproducten andere, waren en/of artikelen dan die in blik- of glasverpakking, boter, margarine, kaas, eieren, j brood, zout, cacao, chocolade, koffie, thee en suiker worden bewaard of ten verkoop in voorraad gehouden. 2. Verpakking, het in voorraad hebben of behandeling van melk en/of melkproducten en als zoodanig aangeduide waren mag niet door melkveehouders of melkverkoopers plaats hebben, indien in die gedeelten van gebouwen of erven, waar melk en/of melkproducten in voorraad zijn of bewerkt worden, dieren worden gehouden. 3. De bepalingen in het eerste en tweede lid van dit artikel zijn niet van toepassing op winkeliers, die uitsluitend melk en/of melkproducten in blik- of glasverpakking aan verbruikers verkoopen. 4. Burgemeester en Wethouders nemen geen besluit op grond van het in het eerste lid vandit artikel onder o of c bepaalde dan na ingej wonnen advies van den Directeur van den keuringsdienst, waartoe hun gemeente behoort. Zij deelen hun besluit binnen 4 weken na onV vangst van bovenbedoeld advies mede aap deri Directeur van den keuringsdienst en aan den betrokken Inspecteur van de Volksgezondbeid| 5. De belanghebbende melkverkooper als-mede de betrokken Inspecteur van de Volkst gezondheid kunnen tegen het door Burgemeester en Wethouders op grond van het hierboven in het eerste lid onder o bepaalde genomen besluit binnen drie weken, nadat hun dit besluit is medegedeeld, in beroep gaan bü Gedeputeerde Staten van de provincie, waarin — 233 — de winkel of het lokaal is gelegen; de betrokken Inspecteur van de Volksgezondheid kan dat mede doen tegen het verleenen van vrijstellingen als bedoeld in lid 1, onder c. 6. Hebben Burgemeester en Wethouders de in lid 1 onder a bedoelde verklaring op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van den Inspecteur van de Volksgezondheid niet binnen 2 maanden aan den betrokken melkverkooper afgegeven, dan kan de Inspecteur een gelijk verzoek schriftelijk indienen bij Gedeputeerde Staten der provincie, waarin de winkel of het lokaal is gelegen, die daarop binnen 2 maanden beschikken en overeenkomstig die beschikking de gevraagde verklaring al of niet aan den betrokken melkverkooper afgeven. 26. Artikel 25 is niet van toepassing op melk en melkproducten, uitsluitend voor gebruik ter plaatse van verkoop bestemd. 27. 1. Verpakking, het in voorraad bebben en behandeling van melk en/of melkproducten en als zoodanig aangeduide waren mag door melkverkoopers of personen in een bedrijf van melkverkooper werkzaam uitsluitend . plaats vinden, indien voor het bedrijf een perceel of erf in gebruik is, waarin een of meer middelen van watervoorziening aanwezig zijn, die water in voldoende hoeveelheid en deugdelijk voor het gebruik in verband met het bedrijf opleveren, en waarin middelen van watervoorziening, die ander water opleveren niet aanwezig zijn. De aanwezige middelen van watervoorziening worden geacht water overeenkomstig de gestelde eischen op te leveren, zoolang Burgemeester en Wethouders der gemeente of ingevolge het vierde of vijfde lid van dit artikel Gedeputeerde Staten der provincie, waarin het perceel of erf is gelegen, aan den betrokken melkverkooper een verklaring van het tegendeel niet hebben afgegeven. 2. Burgemeester en Wethouders der gemeente, waarin het perceel of erf gelegen is, kunnen van den eisch van aanwezigheid van een middel van watervoorziening, dat water in voldoende hoeveelheid en deugdelijk voor het gebruik in verband met bedrijf oplevert, ontheffing verleenen onder het stellen van bepaalde voorwaarden, indien naar hun oordeel de omstandigheden zoodanig zijn, dat bet — 234 — bezwaarlijk is, het perceel of het erf aan dien eisch te laten voldoen. 3. Burgemeester en Wethouders nemen geen besluit op grond van het in het eerste of tweede lid van dit artikel bepaalde, dan na ingewonnen advies van den Directeur van den keuringsdienst, waartoe hun gemeente behoort. Zij deelen hun besluit binnen vier weken na ontvangst van bovenbedoeld advies mede aan den Directeur van den keuringsdienst en aan den betrokken Inspecteur van de Volksgezondheid. 4. De belanghebbende melkverkooper alsmede de betrokken Inspecteur van de Volksgezondheid kunnen tegen hef door Burgemeester en Wethouders op grond van het hierboven in het eerste lid bepaalde genomen besluit binnen drie weken, nadat hun dit besluit is medegedeeld, in beroep gaan bij Gedeputeerde Staten van de provincie, waarin de perceelen en erven gelegen zijn; de betrokken Inspecteur van de Volksgezondheid kan dat mede doen tegen het verleenen van ontheffingen, als bedoeld in het tweede lid van dit artikel. 6. Hebben Burgemeester en Wethouders de in lid 1 bedoelde verklaring op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van den Inspecteur van de Volksgezondheid niet binnen 2 maanden aan den betrokken melkverkooper afgegeven, dan kan de Inspecteur een gelijk verzoek schriftelijk indienen bij Gedeputeerde Staten der provincie, waarin het perceel of erf is gelegen, die daarop binnen 2 maanden beschikken en overeenkomstig die beschikking de gevraagde verklaring al of niet aan den betrokken melkverkooper afgeven. 6. De bepaling van het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing op winkeliers, die uitsluitend melk en/of melkproducten in blik- of plasverpakking aan verbruikers verkoopen. 28. De bepalingen van de artikelen 24, 25 en 27 zijn niet van toepassing op den melkveehouder, die niet meer dan 20 liter melk per dag uitsluitend aan verbruikers, woonachtig in de onmiddellijke omgeving zijner hofstede, verkoopt. 29. 1. De burgemeester geeft van elke ontheffing, door hem verleend ingevolge de artikelen 15, 16 of 24, van elke machtiging, — 235 — door hem ingevolge artikel 17 gegeven, van elk besluit, door Burgemeester en Wethouders genomen ingevolge artikel 15a, 156, 16a, Hd 1 of lid 2, 166, lid 1 of lid 2, 24, lid 1, of 24a, lid 1, genomen, en van elke door Burgemeester en Wethouders ingevolge artikel 24 verleende ontheffing zoo spoedig mogelijk schriftelijk kennis aan den Directeur van den keuringsdienst, waartoe zijn gemeente behoort. 2. Gedeputeerde Staten eener provincie kunnen een in die provincie verleende ontheffing of gegeven machtiging, als bedoeld in het vorige lid, intrekken op schriftelijk verzoek ^n den Inspecteur van de Volksgezondheid, den burgemeester gehoord. 30. Melk en/of melkproducten en als zoodanig aangeduide waren mogen niet worden vervoerd : I o. met voertuigen, waarop sterk riekende voorwerpen of afvalstoffen aanwezig zijn; 6. per bespannen voertuig, indien het trekdier met eenig lichaamsdeel met het vaatwerk of de kranen in aanraking kan komen. 31. Behandeling of vervoer van melk en/of melkproducten en als zoodanig aangeduide waren mag na verloop van zes maanden na het in werking treden van dit besluit, door den melkverkooper of door personen in een Bédrijf van melkverkooper werkzaam, niet plaats hebben, indien: 1. op den openbaren weg voor den verkoop aan verbruikers melk en/of melkproducten op andere wijze aan het vaatwerk worden ontnomen dan door middel van kranen ; ■ ': 2. voor het afmeren van melk en/of melkproducten maten of andere hulpmiddelen worden gebezigd, welke niet voorzien zijn van zoodanig handvat, dat bij het afmeten de melk niet met de hand in aanraking behoeft te komen; 3. hij met de melk onreine melkmaten vervoert of melkmaten op zoodanige wijze vervoert of bewaart, dat zij door insecten, stof of vuil verontreinigd kunnen worden. 32. Melk en/of melkproducten en als zoodanig aangeduide waren mogen niet worden vervoerd of in voorraad zijn: a. in vaatwerk, dat niet stofdioht is geSloten, tenzij; voor zooveel bewaring Njtreft, — 236 — in koellokalen, waarin zich niet stoffen bevinden, die melk of melkproducten in ondeugdelijken toestand zouden kunnen brengen; 6. in vaatwerk, dat met of met behulp van stroo, hooi, lappen, ongeparaffineerd papier of eenig voor de melk of melkproducten schadelijk materiaal gesloten is; e. in vaatwerk, met een grootere inhoudsmaat dan 16 Liter, dat niet voorzien is van een roerder. 83. 1. Vaatwerk, gereedschappen — met inbegiip van al het hjjbehoorende — buizen en kranen, door den melkveehouder of melkverkooper of door personen, in een bedrijf van melkverkooper werkzaam, bij de verpakking, bewaring, behandeling of vervoer van melk of melkproducten en als zoodanig aangeduide waren in gebruik, mogen niet: a. geheel of gedeeltelijk zijn vervaardigd van een metaal, dat meer dan 1 procent lood bevat, of van een andere stof, welke schadehjke bestanddeelen aan melk afgeeft; 6. inwendig gesoldeerd zijn met een legeering, welke meer dan 15 procent lood bevat; c. inwendig voorzien zijn van email, verf of glazuur, welke bij koken gedurende een half uur lood afgeeft aan een waterige oplossing van azijnzuur van 4 procent. 2. Houten vaatwerk mag door den melkverkooper bij het vervoer en de bewaring van melk of melkproducten en als zoodanig aangeduide waren niet worden gebruikt. Dit verbod geldt nan Weibull. 25 g melk worden in een kolfje, of een met een horlogeglas bedekt bekerglas, met 30 cm* zoutzuur (8 N) en 20 cm3 water onder toevoeging van een weinig grof puimsteenpoeder ongeveer 15 minuten gekookt. Het mengsel wordt warm gefiltreerd door een nat filter en het residu met warm water uitgewasschen, totdat de zure reactie is verdwenen. Het filter met de zioh daarop bevindende vaste stof wordt bij 100° c. gedroogd en daarna in een ontvette papieren huls, bedekt met een propje vetvrije watten, door middel van aether geëxtraheerd. Het extract wordt bij 102°—105° c. gedurende | uur gedroogd en, na bekoeling, gewogen. De uitkomst wordt uitgedrukt tot in 0.05 procent. 8. Melksuiker. Tien gram melk worden met water tot 100 cm3 aangevuld. Bij 20 om3 dezer vloeistof worden gevoegd 10. cm3 koperproefvooht a, 10 cm3 koperproefvooht b en 10 cm* water. Dit mengsel wordt in een Erlenmeyer-kolf van 200 cm* in 3 minuten to^ koken verwarmd en daarna gedurende 2 minuten gekookt op een draadgaas, bedekt met een asbestplaat, voorzien van een ronde opening, waarin de kolf past; daarna afgekoeld tot kamertemperatuur, bedeeld met 3 g kaliumiodide, vervolgens met 15 cm* verdund zwavelzuur en onmiddellijk getitreerd met Vio N natriumthiosulfaat; aan het einde der titratie wordt stijfseloplossing, als indicator, toegevoegd. — 241 — Gelijke waarneming wordt verricht aan een mengsel van 10 cm3 koperproefvooht a, 10 cm* koperproefvooht b en 30 cm* we ter, en het verschil tusschen bet bij deze en bij de eerste waarneming verbruikt aantal cm* '/ïo N natriumthiosulfaat met behulp van onderstaande tabel uitgedrukt als melksuiker per 100 g melk. "s I i S a Bit g t liil ui 4si 1 4,4 14 64,5 2 8,7 15 69,3 3 13,2 16 74,0 4 17,7 17 78,8 5 22,2 18 83,6 6 26,8 19 88,3 7 31,4 20 93,0 8 36,0 21 97,7 9 40,8 22 J02.5 10 45,6 23 107,3 11 50,3 24 112.1 12 55,0 25 116,9 13 59,8 9. Eiwit. De eiwitbepaling geschiedt volgens een der volgende methoden: a. Na afloop der bepaling van den zuurgraad, verricht met 50 cm* melk (zie aldaar), door titratie met £ N loog en phenolphthaleme, als indicator, wordt de melk vermengd met 10 om*, vooraf met phenolphthaleme bedeelde én met J N loog geneutraliseerde formaline. Daarna wordt bepaald het aantal cm* J N loog, dat noodig is ter herstelling van de zwak roode kleur. Dit aantal, vermenigvuldigd met J.06, geeft het procentcijfer aan eiwit. 6. in 10 g melk wordt de stikstof volgens Kjeldahl bepaald en dit getal uitgedrukt in grammen, vermenigvuldigd met 70, als eiwitgehalte in rekening gebracht. 10. Drooirest. De droogrest wordt berekend met behulp van onderstaande vergelijking, waarin D =» — 242 — droogrest in procenten, V = vetgehalte in procenten en S= soortelijk gewicht bij 16° c. is: D = l,17V + 2,610° r, gesteriliseerd. Alcalische bouillon. 500 g fijngehakt of geschaafd vetvrij rundvleesch worden met 1 liter (leiding-) water gedurende 12 tot 24 uur bij lage temperatuur uitgetrokken; de vloeistof wordt gefiltreerd of gecoleerd, bedeeld met 10 g pepton en 6 g keukenzout, gekookt en, na bekoeling, aangevuld tot 1 liter. De bouillon wordt zwak alcalisch gemaakt tegenover phenolphthaleïne, gedurende £ tot £ uur gekooki/, gefiltreerd en de reactie gecorrigeerd; deze bewerkingen worden herhaald totdat het afgekoelde filtraat helder en zwak alcalisch tegenover phenolphthaleïne is. De verkregen alcalische bouillon wordt bedeeld met 2,0 cm* N zoutzuur en, ten minste tweemaal, op achtereenvolgende dagen, telkens gedurende £ uur in het stoombad gesteriliseerd of wel eenmaal gedurende £ uur, bij 110° gesteriliseerd. In het laatste geval moet vóór het filtreeren ook tot 110° zijn verhit. Alcalische bouillongelatine. 500 g fijngehakt of geschaafd vetvrij rundvleesch worden met 1 liter (leiding-) water gedurende 12 tot 24 uur bij lage temperatuur uitgetrokken; de vloeistof wordt gefiltreerd of gecoleerd, bedeeld met 10 g pepton, 5 g keukenzout en 120 g gelatine, verwarmd tot de gelatine geheel is opgelost, zwak alcalisch gemaakt tegenover phenolphthaleïne, a'gekoeld tot op — 261 — ongeveer 60° c., bedeeld met kippeneiwit, gedurende 1 uur in het stoombad verhit en gefiltreerd. De laagste bewerking wordt, zoo noodig, herhaald totdat de bouillongelatine ook na afkoeling helder is. De reactie wordt zoo noodig gecorrigeerd. De alcalische bouillongelatine wordt bedeeld met 2,0 cm* N zoutzuur, en in hoeveelheden van 10—20 cm' op 2 achtereenvolgende dagen, telkens gedurende 10 minuten, in het stoombad gesteriliseerd. Alcalische bouillon agar. 500 g fijngehakt of geschaafd vetvrij rundvleesch worden met 1 liter (leiding-) water gedurende 12 tot 24 uur bij lage temperatuur uitgetrokken; de vloeistof wordt gefiltreerd of gecoleerd, bedeeld aanvankelijk met 15 g fijngeknipt agaragar, en na 2 uren met 10 g pepton en 6 g keukenzout, vervolgens zwak alcalisch gemaakt tegenover phenolphthaleïne, in het stoombad gedurende |—£ uur gekookt en, met behulp van een warmwatertrechter gefiltreerd. De reactie wordt zoo noodig gecorrigeerd. De alcalische bouillon-agar wordt bedeeld met 2,0 cm3 N zoutzuur en daarna ten minste tweemaal op achtereenvolgende dagen, telkens gedurende } uur, in het stoombad gesteriliseerd, of wel eenmaal, gedurende i uur, bij 110° gesteriliseerd. In het laatste geval moet vóór het filtreeren ook tot 110° zijn verhit. Conradi-Drigalski's agar. I. In 2 liter gewonen, alkalischen bouillon met 1 % pepton en 0,5 % keukenzout, 20 gram nutrose oplossen. Daarna worden 60 g (3 %) agar opgelost door in de autoclaaf 1 uur op 100° c. te verwarmen. Hierna filtreeren, weer alkalisch maken en tot 2 liter aanvullen. II. 300 cm3 lakmoesoplossing 10 minuten koken dan, na toevoeging van 30 g lactose, nog eens 16 minuten koken, laten bezinken en afschenken. Vervolgens worden I en II gemengd er zwak alkalisch gemaakt. ITI. 6 cm3 steriele 10 % soda-oplossing en 20 cm' van een oplossing van 0,1 g kristalviolet op 100 cm3 gesteriliseerd - 268 — bedoelde waar, welke in v.iterlijk en eigenschappen op honig gelijkt. 8. Andere waren, dan de in de artt. 1 en z bedoelde, mogen niet worden aangeduid als boni(n)g of met samengestelde woorden, waarrn het woord"honi(n)g door andere woorden wordt voo> afgegaan. 4. De waren, in de artikelen 1 en 2 bedoeld, die in een verpakking, waarin zii aan den verbruiker kunnen worden verkocht of aan een verwerker van honig worden vervoerd, in den handel worden gebracht, moeten aan de buitenzijde dier verpakking zijn voorzien van een opschrift, aangevende den naam, die de waar > volgens een der vorige artikelen van dit besluit , moet dragen. Dit opschrift moet duidelijk . leesbaar zijn, niet door vegen zijn uit te wissehen en bestaan uit latijnscbe hoofddrukletters, die een hoogte hebben van ten minste 6 miüimeter (0.006 M.) en een lijndikte van ten minste 1 millimeter (0.001 M.). . 5. Op of in de verpakking van kunsthonig mogen geen aandiüdingen, noch in woord, noch in beeld, voorkomen, welke betrekking hebben op de bijenteelt, op bijen of daarop gelijkende insecten, op bijenwoningen, bijenraat of imkersbenoodigdheden. 6 In een winkel, op een markt of eenig ander voor bet publiek toegankelijke verkoopplaats moet de waar, in de artikelen 1 en 2 bedoeld, die niet verpakt is of die zich niet bevindt in een verpakking, waarin zij aan den verbruiker kan worden verkocht, zijn voorzien van een opschrift, aangevende den naam, die de waar volgens een der vorige artikelen van dit beslui t moet dragen. Dit opschrift moet duidebjk, zichtbaar en leesbaar zijn, niet door vegen zijn uit te wissehen en bestaan uit latijnsche hootadrukletters, die een hoogte hebben van ten minste 2 centimeter (0.02 M.) en een lijndikte van ten minste 2 millimeter (0.002 M.) en op de verpakking of onmiddellijk boven de waar zijn aangebracht. 7 De waar, welke als honig wordt aangea„;'a w».t. raathonie betreft, de daarin aan¬ wezige bonig, moet voldoen aan de volgende eiscnen: , lo. het extractgehalte mag niet lager zijn dan 75 %; — 269 — 2°. bet gehalte aan saccharose mag niet grooter zijn dan 5 % ; 3°. oxymethylfurfurol moet afwezig zijn; 4°. conserveermiddelen, synthetisch bereide verzoetingsmiddelen, zetmeelstroop en/of massé, en voor zoover niet van honig afkomstig : kleurstoffen, geurstoffen, saccharose, invertsuiker, druivensuiker, en/of vruchtensuiker, alsmede andere vreemde bestanddeelen, moeten afwezig zijn ; S°. diastatisehe fermenten moeten aanwezig zijn, tenzij de waar is aangeduid als verhitte i honig; 6". voor zoover de aanduiding tevens de wijze vaD bewerken aangeeft, moet deze bewerking ook hebben plaats gehad 7°. schadelijke stoffen moeten afwezig zijn. 8. De als kunsthonig aangeduide waar moet 1 voldoen aan de volgende eischen : 1°. andere bestanddeelen dan honig, glucose, massé, zetmeelstroop en/of geïnverteerde saccharose en andere dan onschadelijke kleur-, geurof smaakstoffen, alsmede conserveermiddelen en synthetisch bereide verzoetingsmiddelen moeten afwezip zijn; 2°. het extraetgehalte mag niet lager zijn | dan 76 % ; 3°. het aschgehalte mag niet hoogei zijn dan 0.6 %; 4°. schadelijke stoffen moeten afwezig zijn. 9. De waren, in dit besluit genoemd, moeten voorts voldoen aan de volgende eisoben: 1°. geur, reuk en smaak mogen niet duf of abnormaal zijn; 2°. zij mogen niet beschimmeld zijn; 3°. zij mogen niet in gisting zijn; 4°. de zuurgraad mag met hooger zijn dan 5 c.M8. normaal zuur per 100 gr. der waar; 5°. bijenbrood, bijen, fragmenten daarvan of stuifmeel mogen niet dan in uiterst geringe hoeveelheid aanwezig zijn. IJ. Voor de beoordeeling, of de waren in dit peslu't genoemd voldoen aan de daarin gestelde eischen, moet gebruik worden gemaakt van de onderzoekingsmethoden, aangegeven in de bij dit besluit gevoegde bijlage, voor zoover daarvoor toereikend. 11. Dit besluit kan worden aangeduid met den naam „Honigbesluit" met vermelding van — 270 — jaargang en nummer van het Staatsblad, waa-in het is geplaatst. Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit^ dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den 7den Augustus 1925. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, KOOLEN. (Uitgeg. 15 Aug. 1925.) Bijlage behoorende bij het Honigbesluit. staatsblad 1925, n°. 352. Extract. 25 gram der waar worden met water opgelost tot 100 c.M8. Van deze, zoo noodig gefiltreerde, oplossing wordt het soortelijk gewicht of de brekingsindex bepaald en daaruit met behulp van de bijgevoegde tabel het gehalte aan extract afpeleid. Saccharose in honig. 25 gram der waar worden in water opgelost, enkele druppels ammoniak en een paar c.M.8 brij van alurniniumhydroxyde toegevoegd, met water tot 100 c.M8. aangevuld en daarna gefiltreerd. Van het filtraat worden 10 c.M8. in een maatkolf je van 100 c.M8. met water tot ongeveer 50 c.M8. verdund, 600 mgr. versch gegloeid calciumoxyde of een gelijkwaardige hoeveelheid calciumhydroxyde toegevoegd en een uur op 70° c. gehouden. Na afkoelen en toevoegen van 1 druppel phenolphtaleïneoplossing wordt met verdund zwavelzuur geneutraliseerd en onder omschudden 2,5 o.M8. halfbasisoh loodacetaat en daarna 5 c.M8. eener verzadigde natriumphosphaat-oplossing toegevoegd. Nadat tot 100 c.M8. met water is aangevuld wordt gefiltreerd en het filtraat gepolariseerd. De waargenomen draaiing mag niet sterker rechts zijn dan 0.17°. Oxymethylfurjurol. Ongeveer 5 gram der waar worden tweemaal met 5 c.M8. aether afgewreven, waarna de — 271 — aether in een wit porceleinen schaaltje wordt afgegoten en bij een temperatuur van niet hooger dan 25° c. verdampt. De verdampingsrest wordt bevochtigd met een paar druppels eener versch bereide 1 %-oplossing vanresorcine in sterk zoutzuur. Een hierbij optredende eerst oranjeroode, daarna kersroode kleur, soms overgaande in een kersrood neerslag, welke ten minste een uur stand houdt, duidt op de aanwezigheid van oxvmethylfurfurol. Conserveermiddelen, vreemde kleurstoffen en synthetisch bereide verzoetingsmiddelen. Een oplossing der waar in water (1 deel met 4 deelen water) wordt op bovengenoemde stoffen onderzocht volgens de methoden aangegeven in de Bnlage van het Jam-en limonadebesluit (Staatsblad 1924, n° 97). Aanwezigheid van vreemde kleurstoffen is waarschijnlijk, indien een oplossing van 10 gram der waar in 20 c.M'. water, hetzij na toevoeging van 1 a 2 c.M'. ammoniak, hetzij na toevoeging van eenige druppels sterk zoutzuur, van klemverandert. Glucose en zetmeelstroop. a. 25 gram der waar worden in water opgelost, enkele druppels ammonia en een paar c.M'. brij van aluminiumhydroxyde in water toegevoegd, met water tot 100 c.M'. aangevuld en daarna gefiltreerd. Vertoont het filtraat in gepolariseerd licht zoowel vóór als na inversie rechtsdraaiing, dan is glucose of zetmeelstroop aanwezig, tenzij de reohtsdraaiing is veroorzaakt door coniferen-honig. Indien dit laatste het geval is, wordt, na verwijdering der dextrinen met behulp van absoluten alcohol, linksdraaüng waargenomen; b- 10 c.M'. eener honigoplossing (1 deel honig met 2 deelen water) worden in een waterbad verwarmd en eenige c.M». eener 10 %tannine-oplossing toegevoegd. Het mengsel wordt na 12 uren afgefiltreerd en bij 2 c.M». van het heldere filtraat worden 2 druppels sterk zoutzuur en 20 c.M». sterke alcohol (96 %) gevoegd. Een intredende troebeling of neerslag wijst op zetmeelstroop of andere dextrinehoudende stoffen. — 272 — Diastatische termenten. 1 gram der waar wordt opgelost in 4 c.M*. water en na vermengd te zijn met 1 c.M*. eener éénprocentige oplossing van oplosbaar zetmeel in water, gedurende een uur op een temperatuur van 40° o. gehouden. Daarna worden enkele druppels eener jood-joodkaliumoplossing toegevoegd, waarbij het niet optreden eener blauwe kleur op de aanwezigheid van diastatische fermenten wijst. As h. 5 gram der waar worden in een porceleinen of platina kroes met 1 tot 2 o.M*. sterk zwavelzuur vermengd, waarna door plaatsen der kroes op een warme plaats gelegenheid wordt gegeven om op te schuimen. Nadat de overmaat zuur door matige verhitting is verwijderd, wordt gegloeid tot constant gewicht. Het aschgehalte wordt gevonden door de hoeveelheid sulfaatasch te vermenigvuldigen met 0.9. Zuurgraad. 10 gram der waar worden opgelost in de 5voudige hoeveelheid water en het mengsel, na toevoegen van 5 druppels phenolphtaleïneoplossing met Vio N alkali getitreerd. REAGENTIA. Aether (CaH5)20. S.g. 0.720. Kookpunt 34.5°—35° c. Aluminiumhydroxyde. Een waterige aluinoplossing (1 =20) wordt gegoten in vooraf met water verdunde ammonia (op 1 deel aluin, 1.1 deel ammonia van 10 %). Het gevormde neerslag laat men bezinken, hevelt de bovenstaande vloeistof af, giet opnieuw water op, roert om, laat weer bezinken, hevelt weer af en herhaalt deze bewerking totdat de vloeistof niet meer alkalisch reageert en geen reactie meer geeft met zoutzuurboudende bariumcbloride-oplossing. Ammonia. S.g. 0.971 (4 N). Calciumoxyde (CaO). Vast en vrij van carbonaat. Jood-joodkaliumoplossing. Een oplossing van 1 gram jodium en 2 gram joodkalium in 300 c.M*. water. — 273 — Rallbasisch loodacetaat. 3 dln. loodacetaat op 1 dl. uitgegloeid loodglid worden op het waterbad samengesmolten en dooreengeroerd totdat het loodglid bijna geheel is opgelost. De massa wordt in 10 dln. water opgelost en gefiltreerd. Natriumphosphaatoplossing. Verzadigde oplossing (ca. 8 %) van Na»HP04 12 H.0 in water. Phenolphtaleïne-oplossing. Een 1 %-oplossing van phenolphtaleïne in neutralen verdunden spiritus. Resorcine in zoutzuur. Een versch bereide 1 %-oplossing van resorcine in sterk zoutzuur van S.G. 1.19. Spiritus (verdund). Een mengsel van alcohol en water, dat in 100 volumina 70 volumina C.2H5OH bevat. S.g. 0.890. Tannine-oplossing. Een 10 %-oplossing van tannine in water. Zoutzuur (sterk). 37—38%. HC1. S.g. 1.19. Zwavelzuur (sterk). 94—96 %. H-SO,. S.g. 1.84. Zwavelzuur (verdund). S.G. 1.124 (4 NT.) Titervloeistoffen. 1/10 N loog. Een koolzuurvrije oplossing van kaliumhydroxyde of Datriumhydroxyde in zooveel water, dat 25 o.M». der oplossing 25 c.M' 1/10 Normaal oxaalzuur ter neutralisatie vereischen. TABEL VOOR AFLEIDING VAN HET EXTRACTGEHALTE. j 10» X I 10» X | Temp. „ Temp. Gr. Suiker Sg — oorr;„ n oorr- Per g 15 voor 1" n voor 1° 100 om» tusschen u tusschen opl. 15°-30°o. 15°-30°e. i dis: 1.000 23 11.3330 9 0 „ 1 23 34 9 0.26 ' 2 23 37 9 0.52°'" 3 23 41 9 0.77 ' 4 23 44 9 1.03°'» 5 23 47 9 1.29 ' 6 I 23 51 9 1.55 „',, 7 24 55 9 1.81 „'" 8 24 59 9 2.07»'!! 9 24 63 9 2.33 „',„ 10 | 24 671 9 2.58°',, — 274 — 10» x | 10* x | 1K Temp. „„ Temp. Gr. Suiker „ oorr. corr. per b-8- — voor 1° n B voor 1" 100 om» tusschen tusschen opl. 150-30° c. 15o-30o c. I j m. 1.015 24 1.3386 9 3.87 lsu 20 24 404 10 5.17,'., 25 25 423 9 6.46 ,' 30 25 441 10 7.76 x' 35 26 460 10 9.05 ,'30 40 26 479 10 10.35 ,' 45 27 497 11 11.65 ,'„, 50 27 515 10 12.95 ,'„. 55 28 534 11 14.25 ,' 60 29 552 11 16.55,',, 65 29 570 11 I 16.86 ,'„ 70 30 | 589 12 18.16 76 30 608 11 19.47 jv31 80 31 626 12 20.78,'-, 85 32 645 12 22.09 90 32 663 12 23.41,'3Ï 95 33 682 12 24.72 ,'„ 100 33 701 12 26.04,'„ 110 34 737 13 28.67 ,'„ 120 35 775 13 31.31 ,'te 130 36 812 13 33.96 ,'65 140 37 860 14 36.61 £'66 160 38 886 14 39.27 ,'„ 160 39 923 14 41.94,'» 170 40 961 14 44.62,'» 180 41 999 15 47.30,',, 190 42 1.4037 15 49.99 ,',, 200 43 075 15 52.68 ,'„ 210 44 112 16 55.39,',, 220 44 150 16 58.10,',, 230 45 189 16 60.82 240 46 227 16 63.56 ,'73 250 47 266 17 66.29,',, 260 48 303 17 69.04,',» 270 I 49 342 17 71.80,',, 280 50 380 18 74.57 ,,g 290 51 419 18 77.35 ,',8 300 51 458 18 80.13 ,'sft 310 I 52 497 18 82.93 ,'„, 320 I 52 535 19 85.74,., 330 52 573 18 88.55 ,'83 340 53 611 19 91.38,8, 350 63 648 19 94.21,8» 360 53 6861 19 97.07. ' Behoort bij het Honigbesluit van 7 Augustus 1925 (Staatsblad n°. 352). Mij bekend, De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Kooien. — 275 — Besluit van den 19de» Oetober 1925, S. 421, tot toepassing van de artikelen 14 en 16 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581) op vet. Wh WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 22 September 1925, n°. 729 D, afdeeling Volksgezondheid; Gelet op de artikelen 14 en 16 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Den Raad van State gehoord (advies van 13 Oetober 1925, n°. 31); Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 17 Oetober 1925, n°. 858 D, afdeeling Volksgezondheid; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: Art. 1. 1. De aanduiding „Vet, geheel of ten deele uit buitenlandsohe producten bereid onder toezicht krachtens de Warenwet (jStoafjblad 1919, n°. 581) en voor menschelijk voedsel geschikt" mag uitsluitend worden gebezigd voor toebereid vet, dat bereid is onder een toezioht, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit uitgeoefend. 2. De aanduiding, voor menschelijk voedsel geschikt, of een aanduiding, die in strekking daarmede overeenkomt, al of niet in samenhang met andere aanduidingen, mag niet gebezigd worden voor vetten, welke niet bereid zijn onder een overeenkomstig dit besluit geregeld toezicht. 2. Het toezicht in artikel 1, onder 1, van dit besluit bedoeld, omvat ieder onderdeel van de bereiding van het vet, en de daarvoor gebezigde grondstoffen, het onderzoek naar de hoedanigheid van het bereide product en de aflevering. Het toezicht wordt uitgeoefend door een of meer deskundigen, die door Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid worden aangewezen, en wier vergoeding wordt gekweten uit bijdragen, waartoe de belanghebbenden zich verbinden. 3. Degene, die vet onder toezicht als in artikel 1, onder 1, van dit besluit bedoeld wenscht te bereiden, stelt den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid met zijn verlangen in kennis. 4. De aanduiding in artikel 1, eerste lid, bedoeld, moet op de waren zelf, op de buitenzijde der verpakking of op de plaatsen, waar de — 276 — waren ten verkoop worden uitgestald, worden aangebracht overeenkomstig de voorschriften door Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid gegeven. 7ij mag niet van de waar of haar vorpakking worden verwijderd. * 5. Door Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid worden vastgesteld: a. eischen waaraan het vet, dat bereid is onder het in artikel 1, onder 1, bedoelde toezicht, moet voldoen; 6. de wijze, waarop het toezicht wordt uitgeoefend ; c. de aard en de wijze van uitvoering der te verrichten onderzoekingen; d. de bevoegdheid, de verplichtingen, de instructie en de vergoeding van de deskundigen in artikel 2, lid 2, bedoeld; e. de opgaven, welke bij de kennisgeving in artikel 3 bedoeld, moeten worden overgelegd en de voorwaarden, waaronder deskundigen voor de uitoefening van het toezicht door den Minister zullen worden aangewezen. ** 6. 1. Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is bevoegd van hem, die vet onder het toezicht, bedoeld in artikel 1, wil bereiden, vóór dat de bereiding onder dat toezicht wórdt gesteld, het stellen van een bankgarantie of andere zekerheid tot een door Onzen Minister te bepalen bedrag te vorderen, ten aanzien waarvan de belanghebbende eene verklaring onderteekent, waarin hij Onzen Ministor de bevoegdheid geeft om, wanneer naar het oordeel van dezen de voorwaarden, waarop het toezicht wordt gehouden, niet behoorlijk zijn nagekomen, tot geheele of gedeeltelijke verbeurdverklaring' der gestelde zekerheid over te gaan. 2. De modellen der bescheideD, benoodigd voor de nakoming van het bepaalde in het vorig lid, worden door Onzen Minister vastgesteld. 7. De invoer van toebereid dierlijk vet, waarvan blijkt, dat het in het land van oorsprong als zoodanig niet geschikt is geacht voor menschelijk voedsel, is slechts toegestaan indien: * Zie de beschikking van 27 November 1925, Stct. n°. 233 ; bijlagen blz. 278. ** Zie de beschikking van 29 Juli 1926, Stct. n». 151; bijlagen bh. 279. — 277 — a. de invoer geschiedt langs een der kantoren, die Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid in overleg met Onzen Minister van lïnancim daarvoor aanwijst; * 6. bij den invoer voldoende zekerheid wordt geboden, dat verwerking van het vet tot eetof drinkwaar uitsluitend zal geschieden onder toezicht als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van dit besluit of dat het vet niet tot eet- of drinkwaar zal worden verwerkt. 9. 1. Overtreding van artikel 7 van dit besluit wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste twee duizend gulden. 2. De waren met betrekking tot welke de overtreding is begaan, kunnen worden verbeurd verklaard. 9. Dit besluit kan worden aangehaald als Bijzonder Vetbesluit. Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Baad van State. Het Loo, den 19den Qctober 1925. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Koolbn. (Uitgeg. 21 Oct. 1925.) Beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 9 N vember 1925 (Ned. Stct. 1925 n°. 217) ingevolge art. 7 van het Bijzonder Vetbesluit. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid ; Gelet op artikel 7 van het Bijzonder Vetbesluit (Staatsblad 1925, n°. 421); Heeft goedgevonden te bepalen : Invoer van toebereid dierlijk vet, waarvan blijkt, dat het in het land van oorsprong als zoodanig niet geschikt is geacht voor menschelijk voedsel, is slechts toegestaan langs het kantoor Rotterdam. 's Gravenhage, 9 November 1925. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, A. L. Scholtens. * Aangewezen zijn de kantoren Botterdam en Amsterdam. (Zie de beschikkingen van 9 Nov. 1925 en 8 Maart 1926 hieronder.) — 278 — Bij beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 8 Maart 1926, (Ned. Stct. 1926 n°. 48), is de invoer van toebereid dierlijk vet, waarvan blijkt, dat het in het land van oorsprong als zoodanig niet geschikt is geacht voor menschelijk voedsel, ook toegestaan langs het kantoor Amsterdam. Beschtkktng van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 27 November 1925 (Ned. Stct. 1925 n°. 233) ingevolge art. 4 van het Bijzonder Vetbesluit. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid ; Gelet op art. 4 van het Bijzonder Vetbesluit, Staatsblad 1925, n°. 421 ; Heeft goedgevonden te bepalen: Art. 1. li De aanduiding, bedoeld in art. 1, eerste lid, van bovengenoemd besluit moet op de volgende wijze op de buitenzijde der verpakking worden aangebracht: NEDERLAND. Vet, geheel ol ten deele uit buitenlandsche Patproduct, manuf actured partly or entirely producten bereid onder toezicht krachtens from fatproducts of foreign origin under de Warenwet, (Staatsblad 1919 n°. 581) en special control, according to the Dutch Law voor menschelijk voedsel geschikt, on Goods (Warenwet, Staatsblad 1919 n°. 581) and passed for human consumption. Letter en nummer: 2. Op het midden van het onder lid 1 van dit artikel aangegeven model wordt het Nederlandsche wapen in blauw aangebracht. Art. 2. De aanduiding, bedoeld in art. 1, eerste lid, van bovengenoemd besluit, mag niet zijn aangebracht op vet, waarvoorde verklaring, bedoeld in artikel X, onder f, van de beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid dd. 6 November 1925 (Nederlandsche Staats- — 279 — courant van 6 en 7 November 1926. n°. 216), niet kan worden vertoond. *) 's-Gravenhage, 27 November 1926. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, A. L. Soholtens. Beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 29 Juli 1926 (Ned. Staatscourant 1926, n°. 151) tot intrekking van zijne beschikking van 6 November 1925 (Ned. Staatscourant 1925, n°. 216) en ter uitvoering van het bepaalde in art. 5 van het Bijzonder Vetbesluit. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid ; Gelet op het bepaalde in artikel 5 van het Bijzonder Vetbesluit (Staatsblad 1925, n°. 421); Heeft goedgevonden: met intrekking zijner beschikking van 6 November 1925, n°. 940 D, afd. V, het navolgende te bepalen: Art. 1. De deskundige, belast met de leiding van het toezicht, bedoeld in bovengenoemd besluit, op de bereiding van vet uit buitenland sche producten, is verplicht toe te zien of te doen toezien: a. dat het in de inrichting van hem, die vet onder toezicht, als in artikel 1, onder 1, van het Bijzonder Vetbesluit bedoeld, wenscht te bereiden, aangevoerd, dierlijk vet, waarvan niet te zijnen genoegen, hetzij uit een deugdelijk certificaat, afgegeven in het land van oorsprong, hetzij uit een door hem ingesteld onderzoek, is gebleken, dat het als zoodanig geschikt is voor menschelijk voedsel, niet dan met zijne of namens hem gegeven toestemming voor andere doeleinden dan voor deze bereiding wordt aangewend; 6. dat de bereiding, de behandeling en de aflevering op zindelijke wijze geschieden ; c. dat de localiteiten, waarin de bereiding plaats heeft, in zindelijken toestand verkeeren ; o. dat de vetten bij de bereiding zoodanig worden verhit, dat volkomen steriliteit wordt bereikt; e. dat het vet, waarvoor de aanduiding ..Vet geheel of ten deele uit buitenlandsche produc- *) Deze beschikking is ingetrokken bij beschikking van 29 Juli 1926. — 280 — ton bereid onder toezicht krachtens de Warenwet 1919 (Staat*btad nJ. 681), en voor menschelijk voedsel geschikt'' zal worden gebezigd, voldoet aan de volgende eischen: 1. kleur, geur, smaak en uiterlijk voorkomen moeten normaal zijn ; 2. schadelijke kleurstoffen, conserveermiddelen en minerale olimmogenniet aanwezig zijn; 3. na smelting moet het gelijkmatig en helder zijn; 4. het stolpunt mag niet hooger zijn dan 35" C, tenzij het vet als schapenvet of rundvet wordt aangeduid; 5. de zuurgraad (cm' N loog per 100 gram vet) mag niet hooger zijn dan 1: 6. bij voedering aan proefdieren mag het vet geen schadelijke werking vertoonen, en is verplicht te zorgen: /. dat de aanduiding, onder e bedoeld, uitsluitend onder toe •ioht van hem of van een door den Minister aangewezen persoon wordt aangebracht op het vet of op de verpakking van het vet, nadat is gebleken, dat het vet voldoet aan de onder e gestelde eischen, en op de wijze en in den vorm, als de Minister ter uitvoering van artikel 4 van het Bijzonder Vetbesluit bepaalt; g. dat door hem of door een door den Minister aangewezen persoon namens hem voor elke afzonderlijke partij, hoeveelheid of verpakking eene door of namens hem onderteekende verklaring in nader door den Minister vast te stellen vorm wordt afgegeven, vermeldende den datum van afgifte, een letter en nummer, overeenkomende met het register, onder h van dit artikel bedoeld, en de kenmerken der verpakking; * h. dat door of namens hem een register wordt gehouden volgens model, door den Minister vastgesteld, en voor iedere afzonderlijke bereiding vermeldende: 1. aard van de gebruikte grondstoffen; 2. merken der verpakking ; 3. bijzonderheden bij de bereiding opgemerkt ; 4. uitkomsten der door of namens hem verrichte onderzoekingen van het verkregen product:* * Zie achter deze beschikking, blz. 283. — 283 — zal verrichten of nalaten, dat in strijd zou kunnen zijn met de strekking van het Bijzonder Vetbesluit of van de op grond daarvan gegeven uitvoeringsvoorschriften; is eene verklaring, dat hij bereid is de kosten van het toezicht te betalen en daarvoor eene borgstelling te geven tot een bedrag, nader door den Minister te bepalen. 4. Indien een belanghebbende bezwaar heeft tegen eene beslissing van den deskundige, door den Minister aangewezen, kan hij in beroep komen bij eene commissie, bestaande uit de beide hoofdinspecteurs van de Volksgezondheid, belast met het toezicht op de naleving onderscheidenlijk van de Warenwet en de Vleeschkeuringswet, en prof. W. C. de Graaft, voorzitter der commissie, bedoeld in art. 17 der Warenwet, te Utrecht. Afschrift van deze beschikking zal worden gezonden aan den hoofdinspecteur van de volksgezondheid te Utrecht, aan dr. Meerburg, directeur van het centraal laboratorium voor de volksgezondheid te Utrecht, en aan ieder van de belanghebbende fabrikanten. s Gravenhage, 29 Juli 1926. Voor den Minister, De Secretarie-Qentraol, A. L. Schoi/ten.-. Be'-chikk'NG van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid tot vaststelling van den vorm voor de verklaring en het model van het register, bedoeld onder g en h van artikel 1 van zijne beschikking van 29 Juli 1926 (Stel. van 6 en 7 Aug. 1926, n". 151). De Minister van Arbeid. Handel en Nijverheid : Gelet op het bepaalde in artikel 1 onder g en h van zijne beschikking van 29 Juli 1926 (Ned. Stc: van 6 en 7 Augustus 1926, n°. 151); Heeft goedgevonden: I. de vorm voor de verklaring, bedoeld onder ? van artikel 1 van genoemde beschikking, als volgt vast te stellen: — 290 — toepassing op margarine, die kennelijk bestemd ia voor uitvoer, tenzij, wat margarine met de aanduiding „melange" betreft, die zich bevindt op markten, in winkels of op eenige andere voor het 'publiek toegankelijke verkoopplaats, 0f — voor zoover bij winkeliers, kooplieden,, slijters of venters in gebruik zijnde — in woningen, bergplaatsen, stallen, voer- of vaartuigen of op erven. 4. Voor de beoordeeling of margarine voldoet aan de eischen in dit besluit gesteld, moet gebruik worden gemaakt van de onderzoekingsmethoden in de bij dit besluit gevoegde bijlage, voor zoover daarvoor toereikend. 5. Dit besluit kan worden aangeduid met den naam ,. margarinebesluit" met vermelding van jaargang en nummer van het Staatsblad, waarin het is geplaatst; het treedt in werking op den eersten dag van de vierde maand na die, waarin het in bet Staatsblad is geplaatst. Onze Ministers van Arbeid, Handel en Nijverheid en van Binnenlandsehe Zaken en Landbouw zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den loden Oetober 1925. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, Koot.en. De Min. v. Binnenlands, he Zaken en Landbouw, de Geer. (Vitgeq. 26 Nov. 1926.) Bijlag e, behoorende bij het Margarinebesluit. METHODEN VAN ONDERZOEK. 1. Nieuw-Kirsrhnerqetal van de hoeveelheid boter et in 5 gram der waar aanwezig. De margarine wordt bij lage temperatuur gesmolten en met een weinig (mespunt) natriumbicarbonaat doorgesohud; na bezinking wordt door een droog filter gefiltreerd. 5 g van het gefiltreerde vet worden in een kookkolf van ongeveer 300 cm3, behoorende bij het toestel van Polenske, gebracht. Hierbij worden gevoegd 20 cm3 glycerine (s.g. = L23), - 291 - I 2 cm3 natronloog (s.g. = 1.47) en een paar I stokjes puimsteen. Op een kopergaasje wordt, onder Voortdurend omschudden, zoo lang verwarmd, totdat al het water verdampt is en f dientengevolge het schuimen heeft opgehouden en de vloeistof helder is geworden. Na een weinig bekoeld te zijn, wordt de zeep-in 90 cm3 warm water opgelost, waarbij de vloeistof helder moet blijven, en worden ongeveer 0.6—0.7 g grof puimsteenpoeder en voorts 50 cm3 verdund zwavelzuur (s.g. = 1.03) toegevoegd, waarna de kolf onmiddellijk met het destillatietoestel van Polenske (ZtütikHft ƒ. ünlers. der Nuh1 rungs- und Genussm ttel 190-4—7—273) wordt verbonden. Nadat de vetzuren zich door verwarmen als vloeibare laag hebben afgescheiden, worden in 19—21 minuten 110 om3 afgedestilleerd. Het afloopende koelwater moet een temperatuur hebben tusschen 15° en 20° c. Zoodra 110 cm3 zijn overgegaan, wordt het maatkolfje door een maatglaasje van 25 cm3 i vervangen, nadat eerst de vlam is verwijderd. Zonder het destillaat te mengen, wordt het maatkolfje gedurende 10 minuten in een waterbad van 16" c. afgekoeld op zoodanige wijze, dat de maatstreep, welke bij 110 cm3 geplaatst is, ongeveer 1 cm onder den waterspiegel staat. Het maatkolfje wordt van tijd tot tijd gezwenkt. Vervolgens wordt het destillaat gemengd door (onder vermijding van sterk schudden) het kolfje na sluiting een paar maal om te keeren, en daarna gefiltreerd door een filter van 8 cm I middellijn (opengevouwen). Honderd cm3 van het heldere filtraat worden getitreerd met 1/10 N. loog en phenolphtaleïne als indicator. Het aantal om3 verbruikte loog wordt hieronder aangeduid met r.— Dadelijk na de filtratie worden de vetzuren op het filter driemaal uitgewasschen, telkens met 15 cm* water, dat eerst voor het driemaal naspoelen van koelhuis, maatglaasje en maatkolfje is gebruikt. Het filter moet telkens tot den rand met dit water worden gevuld. De het laatst gefiltreerde 10 cm3 waschwater moeten met één druppel 1/10 N. loog geneutraliseerd kunnen worden. Hierna wordt op dezelfde manier, driemaal met 15 cm3 neutralen spiritus (90 vol. proc.) uitgewasschen. De vereenigde spiritueuze Altraten worden na toevoeging van 3 druppels — 287 — zouden kunnen vervangen, mogen niet dan met Onze toestemming en onder door Ons te stellen voorwaarden worden aangeduid met namen, waaruit de aard en de samenstelling niet of niet voldoende blijken, tenzij de namen enkel den vorm of de wijze van bakken aanduiden. * 4. 1. Brood, dat als melkbrood wordt aangeduid, en brood, dat bereid is uit een deeg, aangemaakt met een mengsel van melk en water, dat meer dan 20 % melk bevat, moet voorzien zijn van een merk, in het brood zelf aangebracht, bestaande uit ten minste 4 om hooge en duidelijk leesbare hoofddrukletters M. B. E. 2. Met de hoeveelheden melk in het 1ste lid bedoeld, worden gelijk gesteld daarmee evenredige hoeveelheden volle melkpoeder, onderscheidenlijk mengsels van taptemelkpoeder met boter. 3. Brood, dat als roombrood of boterbrood wordt aangeduid, en brood, dat voldoet aan de eischen in art. 12 gesteld, moet voorzien zijn van een merk, in het brood zelf aangebracht, bestaande uit ten minste 10 cm hooge en 5 cm breede duidelijk leesbare hoofddrukletter R. 4. Het onder 1 en 3 bepaalde is niet van toepassing op klein brood van ten hoogste 100 • gram. 5. Bij de bereiding, verpakking, bewaring, behandeling of het vervoer van brood mag niet gebruik gemaakt worden van werktuigen, gereedschappen, vaatwerk, verpakkingsmateriaal of vervoermiddelen, die, voor zoover zij met brood, deeg of de daarvoor gebezigde grondstoffen in aanraking kunnen komen : a. niet in zindelijken toestand verkeeren ; b. aan brood of deeg lood, zink of andere * Bij K. B. van 16 Maart 1923 is tot wederopzeggens goedgekeurd, dat het .door N. George Enzlin te Blarioum vervaardigde medioinaal brood, dat geheel verpakt in den handel zal worden gebracht met den naam „Mazdabrood" itrordt aangeduid onder de voorwaarden : 1°. naast het woord „Mazdabrood" moet op de buitenzijde der verpakking duidelijk vermeld staan „ongebuild tarwebrood" ; 2°. het brood moet voldoen aan de eischen genoemd in artikel 14, lid 2 van het Broodbesluit, Staatsblad 1922. n°. 221. (Deze eischen komen overeen met die van art. 14, 1« lid van bet Broodbesluit, Staatsblad 1926, n°. 478.) — 298 — bestanddeelen kunnen afgeven, die schadelijk I voor de gezondheid kunnen zijn of brood of I deeg kunnen verontreinigen; c. gereinigd zijn met ander water dan bedoeld I in art. 7 onder g, behoudens het bepaalde in I het derde lid van genoemd artikel, iü; 6. 1. De bereiding, verpakking, behande- 1 ling, het vervoer ©f het ten verkoop in voor- 1 raad hebben van brood mogen : a. uitsluitend geschieden op zindelijke wijze;* I 6. niet geschieden door personen, die lijden I aan zweren, etterende wonden of huidziekten I aan het hoofd, aan de handen en'of armen, voor I zoover deze personen met deeg of brood in I aanraking komen. 2. De bereiding van brood mag uitsluitend I geschieden door personen, wier hoofd, handen I en armen schoon zijn. 3. Bij vervoer van brood op den openbaren I weg moet het brood op deugdelijke wijze be- I veiligd zijn- tegen stof, vuil en insecten. 7. 1. De bereiding, verpakking of behandeling van brood mogen slechts geschieden in ruimten, welke : o. niet dienen als slaap- of woongelegenheid I of als stal of tot berging van dieren en welke I van ruimten, die voor deze doeleinden gebruikt I worden, deugdelijk zijn afgescheiden; 4. deugdelijk zijn afgescheiden van mestvaalten, beerputten, privaten, urinoirs en riolen; I c. voldoende schoon gehouden en gelucht I zijn; d. voldoende verlicht zijn; - ;' e. geen waren of artikelen bevatten, welke onaangename geuren verspreiden, tenzij deze I waren en artikelen zoodanig zijn afgesloten, I dat verspreiding van geuren wordt voorkomen; I /. voorzien zijn of in de nabijheid liggen van I * Onder art. 7 van het Broodbesmit. 1922, S. 221. beDalende. dat ..de bereiding, verpak-1 king, bewaring, behandeling of het vervoeren van brood mogen uitsluitend geschieden op j zindelijke wijze valt niet het uitstallen van i brood op onzindelijke wijze. Dit is derhalve 1 niet strafbaar krachtens art. 4 der verordening i van waren der gemeente 's Gravenhage, dat t strafbaar stelt o. m. „het uitstallen van waren h .... ten aanzien waarvan niet voldaan is of I wordt aan de eischen, gesteld krachtens dei Warenwet." (Rechtb. 's Gravenhage 5 April 1 1923, N. J. 1924, blz. 272.) — 299 — een voor het gebruik gereede en voldoende waschgelegenheid ten behoeve van de in de ruimten werkzame personen; g. zich bevinden in perceelen, waarin één of meer middelen van watervoorziening aanwezig zijn, die water in voldoende hoeveelheid en deugdelijk voor het gebruik in verband met het bedrijf opleveren, en waarin middelen van watervoorziening, die ander water opleveren, niet aanwezig zijn. De aanwezige middelen van watervoorziening worden geacht water overeenkomstig de gestelde eischen op televeren, zoolang Burgemeester en Wethouders der gemeente of ingevolge het vijfde of zesde lid van dit artikel Gedeputeerde Staten der provincie waarin de ruimten gelegen zijn, aan den gebruiker der ruimte een verklaring van het l tegendeel niet hebben afgegeven. 2. Het in het eerste lid van dit artikel onder "•,•>. c en e bepaalde is ook van toepassing op het bewaren van onverpakt brood, van de grondstoffen voor de broodbereiding bestemd en van brood in andere dan luchtdichte verpakking. 3. Burgemeester en Wethouders van de gemeente, waarin de ruimten gelegen zijn, kunnen van den eisch, dat de ruimten zich bevinden in perceelen, waarin een middel van watervoorziening, dat water in voldoende hoeveelheid en deugdelijk voor het gebruik in verband met het bedrijf oplevert, aanwezig' is, ontheffing verleenen onder het stellen van bepaalde voorwaarden, indien naar hun oordeel de omstandigheden zoodanig zijn, dat het bezwaarlijk is, de ruimten aan dien eisch te laten voldoen. 4. Burgemeester en Wethouders nemen geen besluit op grond van het hierboven in het eerste üd onder 9 of in het derde lid bepaalde, dan na ontvangst van een advies van den directeur van den keuringsdienst omtrent het in dat lid bedoelde middel van watervoorziening. Zij deelen hun besluit binnen vier weken na ontvangst van bovenbedoeld advies mede aan den directeur van den keuringsdienst en aan den betrokken inspecteur van de Volksgezond- t heid. ö. De gebruikers of de eigenaars der ruimI ten, alsmede de betrokken inspecteur van de — 301 — 2. Het keukenzoutgehalte van de droge stof van brood mag niet hooger zijn dan 2,5 %• ln- 1- Met uitzondering van klein brood van ten hoogste 100 gram, van krertebrood, dat ten minste 20 % aan krenten, rozijnen en/of sukade bevat, en van suikerbrood, dat ten minste 30 % suiker i saccharose' bevat, mag het gewich* van de droge stof van een brood niet lager zijn of meer dan 10 % hooger zijp dan : a. 240 gram of veelvouden daarvan bij het brood bedoeld in art. 1, eerste lid, onder a, alsmede bij dat bedoeld in art. 1, eerste lid, onder d en e, voor zoover daarin zemelen met het bloote oog niet waarneembaar zijn; 6. 225 gram of 2, 3, 4, of 5 maal 225 gram bij het brood bedoeld in art. 1, eerste lid, onder 6, alsmede bij dat bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d en e, voor zoover daarin zemelen met het bloote oog wel waarneembaar zijn. Het veelvoud van 226 gram mag grooter zijp dan de genoemde, mits dit veelvoud door een duidelijk leesbaar getal van ten minste 3 c.M. hoogte in het brood zelf is aangegeven; V e. 260 gram of 2, 3, 5, 10, 15, 20 of 30 maal 260 gram bij roggebrood. Het veelvoud van 260 gram mag ook eer ander zijn dan de genoemde, mits dit veelvoud door een duidelijk leesbaar getal van ten minste 3 c.M. hoogte in het brood zelf is aangegeven; d. 240 gram of veelvouden daarvan bij bet brood, bedoeld in art. 2, alsmede van brood, dat met andere namen is aangeduid dan in art. 1 zijn aangegeven. 2. In brood onder 6 en c van lid 1 van dit Artikel bedoeld, mag slechts één getal voorkomen' "hetwelk moet overeenkomen met het aantal eenheden van 225 gram onderscheidenlijk 260 gram droge stof, welke het brood bevat. 11. 1. Het gehalte aan vet van de droge stof der kruim moet ten minste 3,0 % bedragen bij het brood bedoeld in art. 1, eerste lid, onder d, en bij brood voorzien van het in het eerste lid van art. 4 bedoelde merk ot een daarop gelijkend merk, in beide gevallen, voor zoover daarin zemelen met het bloote oog niet waarneembaar zijn. Het gehalte aan vet van de droge stof der kruim moet ten minste 4,0 % bedragen bij het — 302 — brood bedoeld in art. 1, eerste lid, onder d> en bij brood voorzien van het in het eerste lid van art. 4 bedoelde merk of een daarop gelijkend merk, in beide gevallen, voor zoover daarin zemelen met het bloote oog wel waarneembaar zijn. 2. Het produot van het in het eerste lid vin dit artikel bedoelde kruimvetgehalte en het nieuw Kirschnergetal van het botervet in 5 gram van dit kruim vet aanwezig, moet ten minste 30 bedragen. 12. 1. Het gehalte aan vet van de droge stof der kruim moet ten minste 4,5 % bedragen bij het brood bedoeld in art. 1, eerste lid, onder e, en bij brood voorzien van het in het derde lid van art. 4 bedoelde merk of een daarop gelijkend merk, in beide gevallen, voor zoover daarin zemelen met het bloote oog niet waarneembaar zijn. Het gehalte aan vet van de droöe stof der kruim moet ten minste 5,5 % bedragen bij het brood bedoeld in art. 1, eerste lid, onder e, en bij brood voorzien van het in het derde lid van art. 4 bedoelde merk of een daarop gelijkend merk, in beide gevallen, voor zoover daarin zemelen met het bloote oog wel waarneembaar zijn. 2. 5 gram van het vet in het eerste lid van dit artikel bedoeld moeten, hij onderzoek op het verzadigingscijfer der in water oplosbare vluchtige vetzuren, een Reichert-Wollnj-getal aanwijzen van ten minste 15,0, indien het vet afkomstig is van het brood, bedoeld in art. 1, eerste lid, onder e, zoo daarin zemelen met het bloote oog niet waarneembaar zijn, en van ten minste 12,0 bij het brood bedoeld in art. 1, eerste lid, onder e, zoo daarin zemelen met het bloote oog wel waarneembaar zijn. 3. 5 gram van het vet in het eerste lid van dit artikel bedoeld moeten bij onderzoek op het verzadigingscijfer van de in water onoplosbare vluchtige vetzuren, een Polenske-getal aanwijzen van ten hoogste 2,2. 13. Brood bedoeld in art. 1, tweede lid, mag a. in de watervrije kruim ten hoogste 40 % zetmeel bevatten ; b. uitsluitend in een verpakking, waarin het aan den verbruiker kan worden verkocht, worden vervoerd of in winkels of bergplaatsen bij winkeliers en grossiers in gebruik, ten verkoop — 303 — in voorraad worden gehouden. Op de bui ten l zijde der verpakking moet in duidelijk leesbare latijnsche hoofddrukletters zijn aangebracht é-n der aanduidingen : glutenbrood, aleuronaatbrood of brood bestemd voor lijders aan suikerziekte. 14. 1. Het brood, bedoeld in art. 1, eerste nd, onder b, c en — voor zoover daarin zemelen met het bloote oog waarneembaar zijn — ook het brood, in art. 1, eerste lid, onder d en c bedoeld, moet voldoen aan de volgende eischen • a. de geur moet aangenaam en frisch zijn ; 6. de smaak mag niét' duf zijn ; c. insecten, mijten, larven, poppen of spinsels hiervan mogen niet aanwezig zijn; d. het mag noch inwendig, noch uitwendig beschimmeld zijn: e. het moet vrij zijn van leng. 2. Ander brood dan bedoeld in lid 1 van dit artikel moet bovendien voldoen aan den eisch, dat de zuurgraad van de kruim niet hooger is dan 4, tenzij bij de bereiding zuurdeeg is gebruikt. 15. Voor de beoordeeling ot brood voldoet aan de eischen in dit besluit gesteld, moet gebruik worden gemaakt van de onderzoekingsmethoden, aangegeven in de bij dit besluit behoorende bijlage, voor zoover daarvoor toereikend. 13. Dit besluit treedt in werking één maand na den dag der dagteekening van het Staatsblad, waarin het is geplaatst, en kan worden aangehaald onder den titel van Broodbesluit, met vermelding van den jaargang en nummer van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. 17. Ons besluit van den 25sten April 1922 (Staatsblad n°. 221). zooals dit is gewijzigd bij Ons besluit van den 16den Maart 1923 (Staatsblad n°. 78), vervalt met ingang van den dag. waarop dit besluit in werking treedt. Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijver' beid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan dei. Raad van State. ■■' Het Loo, den 21 sten December 1925. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, KooLTfir. (üitgetj. 21 Jan. 1926.) — 304 - Bijlage behoorende bij het Broodbesluit (Staatsblad n°. 478). METHODEN VAN ONDERZOEK. 1. Droge stof. Voor de bepaling van de droge stof van het brood wordt een snede brood van ongeveer 50 g genomen uit het middengedeelte van het brood, in cuben van omstreeks 1 om' gesneden (roggebrood in kleinere cuben) en in ruime platte schalen bij een temperatuur van 102°—105° c. tot constant gewicht gedroogd. Als droge stof wordt aangemerkt de op de aangegeven wijze gevonden hoeveelheid droge stof van één brood, berekend op het gemiddelde van de gewichten van ten minste 3 brooden van dezelfde soort en dezelfde gewichtsorde, voetstoots uit den voorraad genomen en gewogen ter plaatse van monsterneming door : een ambtenaar van den keuringsdienst van waren. Voor de bepaling van de droge stof in de kruim wordt de korst met een scherp mes zuiver weggeschild en ongeveer 50 g van de kruim j op boven aangegeven wijze behandeld. Deze 50 g moeten genomen worden uit verschillende gedeelten van het geschilde brood, zoodanig, dat de samenstelling zoo goed mogelijk met die der kruim van het geheele broodiO*ereenkomt. 2. Vet. De vetbepaling wordt verricht in de kruim als zoodanig «fin de kruim geheel of gedeeltebjk in gedroogden toestand. Daartoe wordt aan de kruim zooveel malen omstreeks 100 cm3 water en 25 om* zoutzuur (s.g. 1.13) toegevoegd als er 25 gram kruim i iongedroogd) in bewerking 'wordt genomen. Deze massa wordt zoolang gekookt tot het vet in vrijheid is gesteld. Na afkoeling tot kamertemperatuur wordt de vloeistof door een nat filter gefiltreerd. Het hierop achterblijvende wordt met koud water uitgewasschen, totdat de zure reactie is verdwenen. Het filter met de zich daarop bevindende vaste stof wordt gedroogd bij 102—105° c. en vervolgens volledig ge^xtra- ! — 305 — heerd met petroleumaether. De extractievloeistof wordt daarna afgedestilleerd en het achterblijvende vet, na drogen bij 102—105° c. tot constant gewicht, gewogen. Het vetgehalte wordt berekend op de droge stof van de kruim. 3. Reichert- Wóllny-getal en Folenske-getal van 5 gram broodkruïmvet alsmede nieuw-Kirseh-■ nergetal van het botervet in 5 gram broodkruimret aanwezig. Voor de bepaling van een of meer dezer grootheden wordt het broodvet op de volgende wijze verkregen : Op 300 g broodkruim worden 500 cm3 kokend water gegoten en deze massa, na toevoeging van 100 cm' zoutzuur (s.g. 1,13), gedurende 2 uren onder terugvloeiing gekookt. Daarna wordt tot kamertemperatuur afgekoeld en vervolgens door een nat filter afgefiltreerd. Het hierop achterblijvende wordt met koud water uitgewasschen, totdat de zure reactie is verdwenen. Het filter met de zich daarop bevindende vaste stof wordt gedroogd bij 102°—105° c. De massa laat zich dan voor het grootste gedeelte zeer gemakkelijk van het papier verwijderen en wordt met het filter in een vetvrije huls, afgesloten door een propje ontvette watten, Met petroleumaether of tetracbloorkoolstof uitgetrokken. Het extractiemiddel wordt daarna volledig verwijderd. Van het zoo noodig gefiltreerde vet wo den 5 g afgewogen (bedraagt de beschikbare hoeveelheid niet 5 g maar ten minste 2,5 g dan wordt tot 5 g met olie, waarvan het R.W.getal niet hooger is dan 0,5, aangevuld) en in een kookkolf van ongeveer 300 cm*, behoorende bij het toestel van Polenske, gebracht. Hierbij worden gevoegd 20 om* glycerine (s.g. — 1,23), 2 cm' natronloog (s.g. = 1,47) en, onder voortdurend omschudden, zoo lang verhit, totdat al het water verdampt is en dientengevolge het schuimen heeft opgehouden en de vloeistof helder is geworden. Na een weinig bekoeld te zijn, wordt de zeep in 90 cm' warm water opgelost, waarbij de vloeistof helder moet blijven, en worden ongeveer 0.6—0.7 g grof puimsteenpoeder en voorts 50 cm' verdund zwavelzuur (s.g. = 1.03) toegevoegd, waarna — 306 — de kolf onmiddellijk met het destillatietoestel van Polenske (Zeitschrift f. Unters. der Nahrungs- und Genussmittel 1904-7-273) wordt verbonden. Nadat de vetzuren zich door verwarmen als vloeibare laag hebben afgescheiden, worden in 19—21 minuten 110 cm* afgedestilleerd. Het afloopende koelwater moet een temperatuur hebben tusschen 15° en 20" c. Zoodra 110 cm* zijn overgegaan, wordt het maatkolfje door een maatglaasje van 25 cm* vervangen, nadat eerst de vlam is verwijderd. Zonder het destillaat te mengen, wordt het maatkolfje gedurende 10 minuten in een waterbad van 15° e. afgekoeld op zoodanige wijze, dat de maatstreep, welke bij 110 cm* geplaatst is, ongeveer 1 cm onder den waterspiegel staat. Het maatkolfje wordt van tijd tot tijd gezwenkt. Vervolgens wordt het destillaat gemengd door (onder vermijding van sterk schudden) het kolfje na sluiting een paar maal om te keeren, en daarna gefiltreerd door een filter van 8 cm middellijn (opengevouwen). Honderd cm* van het heldere filtraat worden getitreerd met 1/10 N. loog en phenolphtaleïne als indicator. Het aantal cm* verbruikte loog wordt hieronder aangeduid met r. Het Reichert-Wollnygetal bedraagt dan 1,1 r. Dadelijk na de filtratie worden de vetzuren op bet filter driemaal uitgewasschen, telkens met 16 cm8 water, dat eerst voor het driemaal naspoelen van koelhuis, maatglaasje en maatkolfje is gebruikt. Het filter moet telkens tot den rand met dit water worden gevuld. De laatst gefiltreerde 10 cm8 waschwater moeten met één druppel 1/10 N. loog geneutraliseerd kunnen worden. Hierna wordt op dezelfde manier, driemaal met 15 cm8 neutralen spiritus (90 vol. proc.) uitgewasschen. De vereenigde spiritueuze Altraten worden na toevoeging van 3 druppels phenolphtaleïneoplossing eveneens met 1/10 N. loog getitreerd (Polenskegetal P). De gefitreerdc waterige en alkoholische vloeistoffen worden vereenigd in een maatkolf van 200 cm8, op 15° * 20" o. gebracht en bedeeld met 1.1 maal de som van r + P aan cm8 1/10 N. zilvernitraat. Vervolgens wordt de kolf tot de maatstreep aangevuld met gedestilleerd water. De gevormde neerslag wordt na goed doorschudden dadelijk afgefiltreerd en in 100 em* — 307 — van het filtraat het zilver bepaald volgens Mohr. Indien t het aantal cm' teruggetitreerd 1/10 N. zilver in 100 cm ' filtraat is, dan wordt hieruit het nieuwe Kirschner-getal K1 van het onderzochte vet gevonden uit de formule : Kj = 2t-0.1 X (r 4- P). Aan de onderstaande tabel wordt het getal Kg ontleend, correspondeerend met het voor het vet gevonden Polenskegetal P. Het nieuwe Kirschner-getal van de hoeveelheid botervet in 5 gram broodkruimvet aanwezig wordt gevonden door Kt met K2 te verminderen. Polenske-getal Ldh bui; (P) Getal K, 10 of meer 1,9 9 1,85 8 1,85 7 1,8 6 1,7 5 1,65 4 1,55 Z 1,4 2 1,25 1 1 — 0,7 of minder 0,5 is voor een of meer dezer bepalingen minder dan 5 g kruimvet gebruikt, dan wordt de uitkomst op 5 g berekend. 4. Zuurgraad. 20 g fijn uitgeplukte kruim (waarvan het watergehalte bekend moet zijn) worden overgoten met 100 cm' ten opzichte van phenolphtaleïne geneutraliseerde spiritus van 96 %. De kolf wordt goed gesloten en gedurende 2 x 24 uur ter zijde gezet. Men schudt gedurende dien tijd herhaaldelijk om. Daarna worden 50 cm3 door een droog filter afgefiltreerd en met I'IO IS loog en phenolphtaleïne getitreerd. De zuurgraad van de broodkruim wordt uitgedrukt in cm3 normaal loog per 100 g droge stof. 5. Asch, keukenzout, keukenzoutvrije asch. a. Bepaling van het keukenzoutgehalte. 5 g droog kruim worden in een platinaschaal — 308 — doortrokken met 10 cm8 eener normaal natriumearbonaat-oplossing; de massa wordt daarna gedroogd en verascht. De asch wordt opgenomen in warm water, met salpeterzuur vs.g. 1,25) aangezuurd en de oplossing gefiltreerd. In het filtraat wordt het chloor volgens de methode- Volhard bepaald. b. Bepaling van het ascheehalte. 5 g droog kruim worden in een platinaschaal, na met water tot een papje te zijn aangeroerd, met 1 cm' zuiver zwavelzuur bedeeld en, nadat de overmaat zuur door matige verhitting is verwijderd, gegloeid. Na bekoeling wordt de asch met enkele druppels sterk zwavelzuur bevochtigd en daarna opnieuw gegloeid. Gedurende het gloeien worden enkele stukjes ammoniumcarbonaat in de schaal gebracht; daarna wordt afgekoeld en gewogen. Als keukenzovtrrij aschgehalte wordt aangemerkt 8/9 maal het verschil van het sulfaataschgehalte volgens 6 gevonden en het op NasS04 omgerekende keukenzoutgebalte, volgens a bepaald. 6. Zetmeel in ghttenb'ood. 5 g kruim (waarvan het watergehalte bekend moet zijn) worden met 200 cm' zoutzuur (3 %) gedurende 3 uur zacht gekookt in een kolf met terugvloeikoeler. Na afkoeling wordt de vloeistof gefiltreerd. Het residu op het filter wordt met koud water uitgewasschen, totdat de zure reactie is verdwenen en waschwater met nitraat vermengd. Dit mengsel wordt daarna met loog geneutraliseerd en met water aangevuld tot 500 cm8. Van deze oplossing wordt het reductievermogen ten opzichte van koperproefvooht bepaald. Daartoe wordt een geschikte boeveelheid der oplossing bedeeld met 10 cm8 eener kopersulfaatoplossing en 10 cm8 alkalische Seignettezout-oplossing en zooveel water, dat het eindvolumen 50 om8 bedraagt. Dit mengsel wordt in 3 minuten tot koken verwarmd en daarna gedurende 2 minuten gekookt op een draadgaas bedekt met een asbestplaat, voorzien van een ronde opening, waarin de kolf past, daarna afgekoeld tot kamertemperatuur, bedeeld met 3 g kaliumjodide, vervolgens met 15 cm8 verdund zwavelzuur s.g. 1,126* en onmiddellijk getitreerd met 0,1 N natrium- — 309 — thiosulfaat-oplossing ; aan het einde der titratie wordt stijfseloplossing als indicator toegevoegd. Daarnaast wordt een blinde proef verricht met dezelfde hoeveelheden vloeistoffen in het eindvolumen. Het reduceerend vermogen wordt met behulp van onderstaande tabel uitgedrukt in mg zetmeel. cm* 1/10 natriumthiosulfaat 1 2 3 4 5 mg zetmeel 2,9 5,7 8,5 11,3 14,3 cm» 1/10 natriumthiosulfaat 6 7 8 9 10 mg zetmeel 17,3 20,2 23,0 26,0 29,1 cm» 1/10 natriumthiosulfaat 11 12 13 14 15 mg zetmeel 32,1 35,1 38.2 41.2 44,4 cm» 1/10 natriumthiosulfaat 16 17 18 19 20 mg zetmeel 47,5 50,7 53,8 57,0 60,2 cm» 1/10 natriumthiosulfaat 21 22 23 24 25 mg zetmeel. . . . . . . 63,6 67,0» 70,6» 74,3 77,9 Lijst van Reagmtia. N°. 1. Alkalische Seignettezoutoplossing (346 g kalium-natriumtartraat en 100 g natriumhydroxyde opgelost in water tot 1 liter*. N°. 2. Glycerine s.g. 1,23. Deze glycerine moet voldoen aan den volgenden eisch : Wordt een mengsel van 50 cm* glycerine, oO cm' water en 10 cm» 1/10 N alkali een kwartier in het waterbad verwarmd, zoo moet ter neutralisatie van de afgekoelde vloeistof ten minste 8 cm» 1/10 N zuur noodig zijn. phenolphtaleïne als indicator gebruikende. N°. 3. Kopersulfaatoplossing (69,3 g CuS04 5H»0 opgelost in water tot 1 liter). — 310 — N°. 4. Natronloog (s.g. 1,47), welke buiten toetreding van het koolzuur der lucht wordt bewaard en waarvan 2 cm3 30—35 om3 van het onder 7 genoemde verdund zwavelzuur neutraliseeren. N°. 5. Petroleumaether (Kpt. 40°— 60° c). Deze moet voldoen aan den volgenden eisch : Worden 50 cm3 gemengd met 10 g vaste paraffine en de petroleumaether op het kokende waterbad verdampt, dan mag de paraffine geen weegbare gewichtsvermeerdering ondergaan. N°. 6. Een éAnprocentige phenolphtaleïneoplossing in neutralen verdunden spiritus. N°. 7. Verdund zwavelzuur (s.g. 1,03), 25 cm3 zwavelzuur, s.g. 1,84, opgelost in water tot 1 liter. LIJST VAN LITER VLOEISTOFFEN. 1/10 N, Keukenzout. Een oplossing in water, welke 5,85 g zuiver keukenzout per liter bevat. 1/10 N. loog. Een koolzuurvrije oplossing van kaliumhydroxyde of natriumhydroxyde in zooveel water, dat 25 om* der oplossing 25 cm8 1/10 N. oxaalzuur ter neutralisatie eischen. 1/10 N. zilver nitraat. Een oplossing in water, welke 16,99 g vooraf door voorzichtige smelting van water bevrijd zilvernitraat per liter bevat. Behoort bij het Broodbesluit van 21 December 1925 'Staotsblid n=. 478). Mij bekend, De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, koct-en. Bbsouit vm den 26sten Juni 1926, S. 214, tot toepassing van de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581) op azijn, zooals dit is gewijzigd bij bes'nit van 10 Mei 1927, S. 145. Wu WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, van 4 Mei 1926, n°. 267 D, atd. Volksgezondheid ; Gezien het advies der commissie, bedoeld in art. 17 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Gelet op de artikelen 14 en 15 der Warenwet 'Staa-sblad 1919, n°. 581); Den Raad van State gehoord (advies van 8 Juni 1926. n°. 26): — 311 — Gelet op bet nader rapport van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, van 17 Juni 1926, n'-. 481 D, afdeeling Volksgezondheid ; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen : Art. i. Aangeduid moeten worden met den naam „azijn" of met een samenstel'ing van he woord „azijn" alle vloeibare waren, die azijnzuur als kenmerkend bestanddeel bevatten. 2. Waren, die in aard of samenstelling gelijken op de waren in artikel 1 bedoeld, en welker aard en samenstelling niet of niet voldoende op de verpakking is aangegeven, mogen niet dan met Onze toestemming en onder door Ons te stellen voorwaarden worden aangeduid met namen, waaruit haar aard en haar samenstelling niet of niet voldoende blijken. 3. 1. I)e in artikel 1 bedoelde en de als „azijn' aangeduide of kennelijk als zoodanig voorbanden waren moeten voldoen aan de volgende eischen: a. het gehalte aan azijnzuur moet ten minste 4 gram per 100 cm* der waar bedragen ; b. andere organische zuren dan azijrzuur mogen slechts in uiterst geringe hoeveelheid aanwezig zijn, behalve in wijnazijn en vruchtenazijn, waarin van deze zuren niet meer aanwezig mag zijn dan overeenkomt met de daarvan in den wijn, onderscheidenlijk vruchtenwijn, normaal aanwezige hoeveelheid;; c. conserveermiddelen, toegevoegde kleurstoffen en andere aan azijn vreemde stoffen, in het bijzonder anorganische zuren, kwik-, lood-; koper- en zmkverbmdingen, mogen niet aanwezig zijn, met uitzondering van eenig earamel en keukenzout. - 2. Bij de azijnsoortec, bedoeld in artikel 6 van dit besluit, en bij de als zoodanig aangeduide waar, worden kleurstoffen uit de verwerkte kruiden afkomstig niet als toegevoegde kleurstoffen beschouwd. 4- Wij behouden Ons voor" bij algemeenen maatregel van bestuur voorschriften te geven met betrekking tot het gebruiken van aanduidingen voor azijn, verkregen door azijnzure gisting, waarvan de bereiding heeft plaats gehad onder een bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld toezicht. — 312 — K Met uitzondering van houtazijn en carbiedazijD moeten de waren, aangeduid met «e» samenstelling van het woord „azijn", waarin dit woord wordt voorafgegaan door den naam van een grondstof, waaruit azijn, hetzij direct, hetzij indirect, kan worden bere'd, zooals rozijnazijn, vruohtenazijn, wijnazijn, bierazijn, enz., behalve aan de in artikel 3 genoemde eischen, nog voldoen aan de navolgende: a. het gehalte aan keukenzoutvrij extract moet ten minste 0.7 % bedragen; b. de waar moet in haar geheel een azijnzure gisting hebben ondergaan; water en de in artikel 3, eerste lid, o, toegelaten stoffen mogen na die gisting zijn toegevoegd ; -'■ het gehalte aan azijnzuur moet bij wijnazijn en de als „wijnazijn" aangeduide waar ten minste 6,5 gram per 100 cm" der waar bedragen; d. de eigenschappen der waar moeten overeenkomen met die van de soort, waarvan zij den naam draagt. 6. De waren aangeduid al« kruidenazijn, dragonazijn of.met een naam, samengesteld uit den naam ran een ander kruid of specerij met \et woord „azijn", moeten, behalve aan de in artikel 3 genoemde eischen, nog voldoen aan de eischen in artikel 5 onder d genoemd. 7. De aanduiding „dubbele" bij azijn en de aanduiding „spritozijn" mogen uitsluitend gebruikt worden, indien het gehalte aan azijnzuur tenminste 8 gram per 100 cm3 der waar bedraagt. 8. 1. Aangeduid moet worden met den naam ,,azijnzuv.ro z/oss-ng", gevolgd door een aanduiding der sterkte in grammen azijnzuur per 100 cm3, de in artikel 1 bedoelde waar, die per 100 cm8 van 12,5 tot 80 gram zuur, als azijnzuur berekend, bevat. 2. Aangeduid mag uitsluitend worden met den naam „azijnessenc."" de in artikel 1 bedoelde waar, die per 100 cm3 tenminste 80 gram zuur, als azijnzuur berekend, bevat. 9. 1. De waren in artikel 8 bedoeld, moeten voldoen aan de eischen in artikel 3 onder b en c gesteld. Mierenzuur mag in niet grootere hoeveelheid dan ten hoogste 0,5 gram per 100 gram azijnzuur in de waar aanwezig zijn. 2. De waren, in artikel 8 bedoeld, moeten op alle verpakkingen, waarin zij aan den ver- — 313 — bruiker kunnen worden afgeleverd, aan de buitenzijde voorzien zijn van het opschrift „Gevaat' 'ijk bij onverdund gebruik , met duidelijk in het oog springende letters van ten minste 3 millimeter (0.003 M.) hoogte en van een lijndikte van tenminste 0,5 millimete. (0.0005 M.). indien de inhoudsmaat der verpakking ten hoogste 260 om3 bedraagt. Deze letters moeten een hoogte bezitten van ten minste 1 centimeter (0.01 M.) en een lijndikte van ten minste 2 millimeter (0.002 M.), indien bedoelde inhoudsmaat meer dan 250 cm- bedraagt. 10. De waren, in de voorgaande artikelen bedoeld, moeten voldoen aan de volgende eischen : zij mogen slechts in uiterst geringe mate bevatten: azijnaaltjes, kaam, schimmel of bezinksel ; 6. zij moeten helder zijn en normaal van kleur, geur en smaak. 11. 1. Op de buitenzijde van alle verpakkingen der in de artikelen 1, 2, 5, 6, 7 en 8 van dit besluit bedoelde waren moet voorkomen de naam, welke de waar volgens de bepalingen in de artikelen 1, 5, 6, 7 en 8 moet dragen of krachtens artikel 2 mag dragen. Deze aanduidingen mogen niet door vegen zijn uit te wissehen ; zij moeten gemakkelijk leesbaar zijn. • 2. Op alle verpakkingen, in het eerste lid bedoeld, van een inhoudsmaat kleiner dan 2 liter moet de in dat lid bedoelde aanduiding bestaan uit letters van ten minste 6 millimeter (0.006 M.) hoogte en van een lijndikte van ten minste 0,5 imllimeter (0.0005 M.). 3. In een winkel, op een markt of op eenige andere voor. het publiek toegankelijke verkoopplaats moet op elke verpakking der waren, in bet eerste lid van dit artikel bedoeld, of op de voorwerpen, waarin deze waren .zich bevinden, met een inhoudsmaat van meer dan 2 liter de aanduiding, in het eerste lid van dit artikel bedoeld, bestaan uit hoofddrukletters, die een hoogte hebben van ten minste 2 centimeter (0.02 M.) en een lijndikte van ten minste 2 millimeter (0.002 M.) en zijn aangebracht op de verpakking zelf, op het voorwerp, waarin zich de waar bevindt, of op een onmiddellijk boven de verpakking of bedoeld voorwerp geplaatst bord; de aanduiding moet voor de bezoekers — 314 — of voor het publiek duidelijk zichtbaar en leesbaar zijn.: 12. 1. De in de artikelen 1, 5, 6, 7 en 8 van dit besluit bedoelde waren mogen niet worden bereid, vervoerd of in voorraad gehouden in voorwerpen, welke metaal aan de waren afstaan. 2. De behandeling ervan mag alleen plaats hebben met behulp van gereedschappen, zooals kranen en trechters, die ook bij langdurige aanraking met de waren daaraan geen lood of zink afstaan. 13. Dit besluit is niet van toepassing op de waren, in de artikelen 1, 5, 6, 7 en 8 bedoeld, die kennelijk voor uitvoer zijn bestemd, mits die waren niet aanwezig zijn in een der ruimten, bedoeld in het derde lid van artikel 11. 14. Voor de beoordeeling of de waren, in dit besluit bedoeld, aan de daarbij gestelde eischen beantwoorden, moet worden gebruik gemaakt van de methoden van onderzoek, in de bij dit besluit gevoegde bijlage aangegeven, voor zoover deze daarvoor toereikend zijn. 15. Dit besluit treedt in werking op den eersten dag van de zevende maand volgende op die, waarin het in het Staatsblad is geplaatst. 16. Dit besluit kan worden aangehaald onder den titel Azijnbeslv.it. met vermelding van jaargang en nummer van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Les Trois Epis, den 26sten Juni 1926. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, J. R. Slotemaker de Bruine. [Uitgeg. 15 Juli 1926.) Br-TLAGJi, behoorende bij het Azijnbesluit '.Staa'sblad 1926 n°. 214). METHODEN VAN ONDERZOEK. 1. Azytuwtor. 10 cm3 azijn of 10 cm' van een mengsel van azijnzuuroplossing onderscheidenlijk azijn- — 315 — essence met zooveel water, dat het azijnzuurgehalte ongeveer overeenkomt met dat van azijn, worden met behulp van phenolphtaleïne als indicator, met een alkali-oplossing van bekende sterkte getitreerd. I Het zuurgehalte wordt als azijnzuur (CH,— COOH) berekend. 2. Vrije minerale zuren en oxaalzuv. Eenige druppels eener oplossing van vanilline in sterken spiritus (1 : 15) worden in een porseleinen schaaltje met vlakken bodem gemengd met een gelijk aantal druppels eener oplossing van phloroglucine in sterken spiritus (1 • 15), over het schaaltje gelijkmatig verdeeld en op ; het waterbad -uitgedampt. Enkele druppels der te onderzoeken waar worden op het residu gebracht en vervolgens op het waterbad uitgedampt. Roodkleuring toont minerale zuren of oxaalzuur aan. 3. Keukenzoutvrij extrac;.,. ,, 50 cm8 azijn worden op het waterbad uitgedampt. De rest wordt in ongeveer 10 cm8 water opgelost en deze oplossing opnieuw uitgedampt. Dit oplossen in ongeveer 10 cm8 ; water en uitdampen wordt nog tweemaal herhaald. Het residu wordt gedurende 2% uur bij 102°—105° c. gedroogd en, na bekoelen in een exsiccator, gewogen, en verminderd met het gehalte aan natriumcbloride. 4. Kwik, Lood, Kover, Zink. I Het onderzoek op deze metalen beeft volgens *e algemeen gebruikelijke methoden plaats. Voor net onderzoek op de aanwezigheid van koper en zink, wordt uitgegaan van een hoeveelheid der waar, welke niet meer dan 2 gram azijnzuur bevat. 6. Conterveermiddelen. 1 a. Formaldehyde. Van 50 cm8 azijn of van 60 cm8 van een mengsel van azijnzuuroplossing, onderscheidenlijk azijnessence met water, dat m azijnzuurgehalte ongeveer met azijn overeenkomt, worden na toevoeging van 10 g keukenzout en 0.5 g wijnsteenzuur 30 a 40 om» afgedestilleerd.. Vijf cm3 van het destillaat worden met 2 °m8 melk en 7 cm» zoutzuur >s.g. = 1.124), — 31o — welke per 100 cm3 0,2 om3 van een 10 proe. ijzerchlorideoplossing bevatten, verhit en een minuut gekookt. Bij aanwezigheid van formaline treedt violetkleuring op. 6. Mierenzuur, quantitatief. 100 cm3 azijn of 100 cm3 van een mengsel van azijnzuuroplossing onderscheidenlijk azijnessenuc met water, dat in zuurgehalte ongeveer met azijn overeenkomt, worden met 0.5 g wijnsteenzuur bedeeld en onder verwarming met stoom gedestilleerd. Het destillaat wordt door middel van een 2 maal omgebogen buis, welke aan het einde van eenige nauwe uitlaatopeningen is voorzien, geleid in de vloeistof eener langhalzige kolf, welke 100 om3 water en ongeveer 2 g calciumcarbonaat meer bevat dan noodig is tot binding van het in bewerking genomen azijnzuur. Deze kolf, waarvan de inhoud tijdens de proef tot zacht koken verhit wordt, is verbonden met een goed werkenden deflegmator en een koeler, welke leidt naar een ontvanger. Nadat ongeveer 750 cm3 destillaat in den ontvanger zijn overgegaan, wordt de destillatie onderbroken en de nog warme calciumcarbonaat houdende vloeistof gefiltreerd, het calciumcarbonaat met heet water uitgewasschen, het filtraat uitgedampt tot ongeveer 50 cm3 en gefiltreerd. Bij het filtraat, dat neutraal of zwak zuur gemaakt moet worden, worden 2 g natriumacetaat en 25 cm3 van een oplossing, welke per liter 100 g mercurichloride en 80 g hatriumchloride bevat, gevoegd en de vloeistof gedurende twee uur aan een terugvloeikoeler in een kokend waterbad verhit. Het afgescheiden mercurochloride wordt op een gewogen filter verzameld, met warm water uitgewasschen, met alcohol en aether nagewasschen, bij 102»—105' c. gedroogd en daarna gewogen. Eén deel HgCl komt overeen met 0,0975 deelen mierenzuur. Is de hoeveelheid mercurochloride grooter dan 1.2 g dan moet de bepaling met een grootere hoeveelheid mercurichloride worden herhaald. Bevat de te onderzoeken waar zwaveligzuur, dan wordt bij het tot op 100 cm» uitgedampte filtraat 1 om» N loog en 5 cm» waterstofperoxydeoplossing (3 %) gevoegd. Na ongeveer 4 uur wordt het waterstof peroxyde door een — 317 — kleine hoeveelheid versch gepraecipiteerd vochtig bewaard kwikzilveroxvde gedestrueerd. Na y2 uur wordt gefiltreerd, het filter uitgewasschen en het filtraat als boven aangegeven verder onderzocht. c. Het onderzoek op de overige conserveermiddelen heeft plaats als in de methodeD van onderzoek, behoorende bij het jam-limonadebesluit (Staatsblad- 1924, n". 96) is aangegeven. 6. Kleurstoffen. Het onderzoek op kleurstoffen heeft plaats als in de methoden van onderzoek behoorende bij het jam-limonadebesluit (Staatiblad 1924, n°. 96) is aangegeven. 7. Aantoonen van acetylmsthylcarbinol. 50 cm* van de te onderzoeken azijn worden met 10 cm" ijzerchlorideoplossing (20 %) in een rondbodem kolfje van 100 cm» inhoud tot koken verhit en langzaam afgedestilleerd in een reageerbuis, waarin zich bevinden 5 druppels eener 10 % oplossing' van nikkelchloride (NiCL,), 5 druppels eener 20 % oplossing van zoutzure hydroxylamine (NH.OH.HC1.) en 15 druppels ammoniak (20 %). Wanneer ongeveer 10 cm3 vloeistof zijn afgedestilleerd, wordt de destillatie onderbroken en de vloeistof in de reageerbuis verhit tot koken. • Het ontstaan van een roodgekleurd neerslag (mkkeldimethylglvoxim) wijst op de aanwezigheidinde waar van azijn, verkregen door gisting van een aftreksel van versche of gedroogde vruchten (fruit). 'v; Behoort bij bet Azijnbesluit van 26 Juni 1926 {Staatsblad n°. 214'. Mij bekend, De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, J. A. Slotemaker de Bruine. Besluit can den Sisten J*h 1926, S. 280, tot toepassing van de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581) op bier. Wij WILHELMINA, es*. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 27 Mei 1926, n°. 317 D, Afdeeling Volksgezondheid; — 318 — Gezien het advies der Commissie, bedoeld in art. 17 der Warenwet; Gelet op de artikelen 14 en 15 der Warenwet i&iaattbkd 1919. n°. 581) ; Den Raad van State geboord f advies van 6 Juli 1926, n° 23); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 17 Juli 1926, n'. 591 D, Afdeeling Volksgezondheid; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen : Art. 1. 1. Met den naam ,.bier", al of niet voorafgegaan door een woord, dat de soort aangeeft, alsmede met een in den handel algemeen gebruikelijken naam voor speciale biersoorten mag uitsluitend worden aangeduid de drank, verkregen door in hoofdzaak alcoholische gisting van een waterig aftreksel van mout, al of niet gemengd met rijst, ten deele ontvette maïs en/of suiker saccharose; en van hop. 2. Aanduiding met de in het vorig lid vermelde benaming mag ook geschieden ingeval voor de bereiding van bier door bovengisting verwerkt v» orden : tarwe, haver, tapioca, aardappelmeel en/of suikers. 2. De in aft. 1 bedoelde dranken en de met een der in art. 1 bedoelde namen aangeduide of als bier voorhanden dranken, moeten voldoen aan de volgende eischen: 1. geur en smaak mogen niet abnormaal zijn : 2. zij mogen geen schimmelwoekering vertoonen, noch op andere wijze kennelijk bedorven zijn : it'-: 3. het extractgehalte van de stamwort, waaruit het bier is bereid, moet ten minste 9 procent bedragen; 4. de verhouding extract : alcohol van het bier moet grooter zijn dan 0.8 en kleiner dan 2.5; 5. de zuurgraad mag niet hooger zijn dan overeenkomt met 3 om3 normaal loog per 100 cm" bier, tenzij de hoogere zuurgraad een specifieke eigenschap van het bier is, blijkende uit de aanduiding ; 6. vreemde bestanddeelen, uitgezonderd synthetisch bereide verzoetingsmiddelen tot een hoeveelheid van ten hoogste 1,5 gram per H.L. bier, mogen niet aanwezig zijn; - 319 — 7. kleurstoffen, andere dan caramel en dan die, afkomstig van de grondstoffen, in art. 1 genoemd, mogen niet aanwezig zijn; 8. conserveermiddelen, andere dan zwaveligzuur tot een hoeveelheid van ten hoogste 25 milligram per Liter, mogen niet aanwezig zijn : 9. glycerine en kunstmatige sckuimmiddelen mogen niet toegevoegd zijn; ■ 10. neutraliseerende stoffen mogen niet toegevoegd zijn; I 11. schadelijke stoffen, met uitzondering van arsenicum tot ten hoogste 0,05 mg As per j Liter, mogen niet aanwezig zijn. I 3. Waren in art. 1 bedoeld, die kennelijk •Foor den uitvoer zijn bestemd, behoeven, voor zoover niet aanwezig op markten, in winkels of op eenige andere voor het publiek toegankelijke verkoopplaats, alsmede in woningen, bergplaatsen, stallen, voer- of vaartuigen of op erven bij bierhandelaren, winkeliers, slijters °f venters in gebruik, niet te voldoen aan de eischen, bij dit besluit gesteld. 4. Waren, die in eigenschappen of uiterlijk gelijken op een der waren in artikel 1 bedoeld en die ten doel zouden kunnen hebben deze te vervangen, mogen niet dan met Onze toestemming en onder door Ons te stellen voorwaarden worden aangeduid met namen, waarhit de aard en de samenstelling niet of niet voldoende blijken. I 5. Voor de beoordeeling oi de waren, in dit besluit bedoeld, voldoen aan de in dit besluit gestelde eischen, moet gebruik worden gemaakt van de onderzoekingsmethoden, aangegeven in de bij dit besluit gevoegde bijlage, voorzoover daartoe toereikend. 6. Dit besluit kan worden aangehaald onder den titel van Bierbesluit, met vermelding van den jaargang en het nummer van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. 7. Dit besluit treedt in werking met ingang van den eersten dag van de vierde maand na die, in welke het in het Staatsblad is geplaatst. ; Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad en met het advies van de commissie, bedoeld in art. 17 der Warenwet, in de Nederlandsche Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan een afschrift zal worden gèzonden i.an den Raad van State. Soestdijk, den 31ften Juli 1926. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid. J. R. Slotevaker de Brtiïne. (Uitgeg. 20 Aug. 1926.) Bijlage, behoorende bij het Bierbesluit (Staatsblad n". 2S0*. 1. Extract van de stamwort. 1. Alcoholgehalte. Het bier wordt door meermalen óverschenken en daarna door filtreeren zooveel mogelijk van koolzuur bevnjd. Van 100 g van dit bier worden tenminste 75 cm8 voorzichtig afgedestilleerd. Het destillaat wordt met gedestilleerd water tot 100 g aangevuld; Uit het soortelijk gewicht, tot op een eenheid in de 4de decimaal nauwkeurig bepaald, wordt het alcoholgehalte berekend in gewichtsprocenten door middel van de bijgevoegde tabel. 2. Extractgehalte. Het residu bij 1 verkregen wordt tot 100 g aangevuld met gedestilleerd wa'er. Van deze vloeistof wordt het soortelijk gewicht tot op een eenheid in de 4de decimaal nauwkeurig bepaald en daaruit met behulp van bijgevoegde tabel het extractgehalte berekend in gewichtsprocenten. Het extractgehalte van de stamwort (e) wordt berekend door middel van de formule _ 100(2,0665 A + E) 6 = 100 + 1,0665 A waarin A het alcoholgehalte volgens 1 en E het extractgehalte volgens 2 bepaald, vooratellen. 2. Zuurgraad. 100 cm8 bier worden in een porceleinen schaal gedurende een half uur op 40° c. verwarmd en daarna getitreerd met 0,1 N loog volgens de stippelmethode ten opzichte van alkalisch phenolphtaleïne als indicator. Van de alkalische phenolphtaleïneoplossing wordt een druppel — 321 — op een porceleinen plaat samengebracht met de te titreeren vloeistof. Het eindpunt van de titratie is bereikt, wanneer Ö druppels vermengd met 3©n druppel van den indicator rood blijven. 3. Kleurstoffen. Op vreemde kleurstoffen wordt onderzocht volgens de methoden, aangegeven in de bijlagen van het jam-limonadebesluit en van het suiker- en stroopbesluit onder 14. 4. Conserveermiddelen. R He conserveermiddelen worden aangetoond en bepaald volgens de methoden, aangegeven in de bijlagen van het jam-limonadebesluit en' van het suiker- en stroopbesluit onder 12, niet dien verstande, dat bij het onderzoek van 'donker bier op salicylzuur, bij een positieve reactie met ferrichloride, ook de reacties met broom en met Millon's reagens moeten worden ingesteld. Bij aanwezigheid van salicylzuur geeft Millon's reagens een donkerroode kleur. È. Voor het onderzoek worden 100 cm' bier in bewerking genomen. 5. Synthetische verzoetingsmiddelen. 500 cm" bier worden in een porceleinen schaal op een waterbad tot een dunne stroop uitgedampt; na afkoeling worden aan deze stroop kleine hoeveelheden alcohol toegevoegd, totdat geer a'scheiding meer plaats vindt. [Jpe alcoholische oplossing wordt afgeschonken en tot den volgenden dag weggezet. Daarna iwördt de heldere vloeistof afgegoten en de Wcohol afgedestilleerd. Het residu, dat na de destillatie overblijft, wordt in water opgelost, feenige druppels zwavelzuur (10 %) toegevoegd, zoo noodig gefiltreerd en met aether (saccharine) of met chloroform (dulcine) uitgeschud. Het residu, dat na het afdestilleeren van aether ff chloroform overblijft, wordt in water oppenomen, met eenige druppels zwavelzuur en Met zooveel eener éénprocentige kaliumpermanganaatoplossing bedeeld, dat blijvende roodkleuring optreedt. Voor de reductie van pet uitgescheiden bruinsteen worden voorzichtig enkele druppels eener verzadigde oxaalzuuroplossing toegevoegd. Daarna wordt geS. & J. n°. 99, 4« dr. H — 822 — filtreerd en bet filtraat met aether-petroleumaether (saccharine) of met chloroform dulcine uitgeschud. Blijft na het afdestilleeren van het uitschudmiddel een rest over, die zoet smaakt, dan is saccharine resp. dulcine aanwezig. 6. Glycirine. Aan 50 cm* bier worden 2—3 g ongeblusohte kalk toegevoegd en daarna tot stroopdikte uitgedampt ; vervolgens worden 10 g grof marmerpoeder of zand toegevoegd en tot droog uitgedampt. Het residu wordt in poedervorm gebracht en in een extractie-apparaat met sterken alcohol volledig geëxtraheerd. Aan het alkoholische extract wordt 2 maal het volumen aan aether toegevoegd; na eenige uren staan wordt de oplossing door een filter gefiltreerd in een vooraf gewogen kolfje. Het filter wordt met een mengsel van gelijke deelen aether en alcohol nagewasschen. Het mengsel van aether en alcohol wordt afgedestilleerd en het residu na 1 uur verblijf in een waterdroogstoof gewogen. Een residu van ten hoogste 0,26 % wordt niet als toegevoegde glycerine beschouwd. 7. Schadelijke stoffen. Op schadelijke metalen en op arsenicum wordt onderzocht volgens de methoden, aangegeven in de bijlagen van bet jam-limonadebesluit en van het suiker- en stroopbesluit onder 16. Voor het onderzoek op arsenicum worden 20 cm' bier in bewerking genomen. 8. Kunstmatige schuimmiddelen. 500 om* worden na neutralisatie met magnesiumcarbonaat tot op 100 cm* uitgedampt; daarna worden 20 gram ammoniumsulfaat en 9 cm* phenolum lhjuetactum toegevoegd en krachtig geschud. Nadat de vloeistoflagen zijn gescheiden (na 12 uur) wordt de phenollaag met ongeveer 60 cm' water en 100 cm* aetherpetroleumaether geschud. De waterige oplossing wordt uitgedampt en in het residu worden de sapouinen onderzocht op hun haemolytisch vermogen. Dit onderzoek wordt verricht op de wijze als aangegeven in de bijlage van het jam-limonadebesluit en van het suiker- en stroopbesluit onder 15. — 323 — Alcoholtab bi.. c 0,025 20 1,0200 5,08 20 1,0210 5,33 20 1,0220 5,58 20 1,0230 5,83 20 1,0240 6,07 20 1,0250 6,32 ƒ 21 1,0260 6,57 21 1,0270 6,81 \ 21 1,0280 7,06 21 1,0290 7,31 21 1,0300 7,55 21 1,0310 7,80 21 1,0320 8,04 22 1,0330 8,29 22 1,0340 8,53 22 1,0350 8,78 22 1,0360 9,02 22 1,0370 9,26 22 1,0380 9,50. V 22 1,0390 9,75 0,024 22 1,0400 9,99 22 1,0410 10,23 22 1,0420 10,47 23 1,0430 10,71 23 1,0440 10,95 23 1,0450 11,19 23 1,0460 11,42 23 1,0470 11,66 23 1,0480 11,90 23 • 1,0490 12,14 24 1,0500 12,38 24 — 325 - LIJST VAN REAGENTIA. * Aether. (C2H5)20. Soortelijk gewicht 0,720. Kookpunt 34,5°—35° C. Aether-petroleumaether. Een mengsel van gelijke deelen aether en petroleumaether. Kookpunt 280—40° C. Alkalische phenolphtaleïneoplossing. 10 12 druppels van een oplossing, die 1 g phenolphtaleïne in 100 cm3 alcohol van 60 vol. proc. bevat, en 0,2 cm3 0,1 N loog worden met koolzuurvrij water tot 20 cm3 aangevuld. Amylalcohol. Soortelijk gewicht 0,815. Kookpunt 1290—132° C. Benzol. CeHe. Soortelijk gewicht 0,887. Kookpunt 80°—82° C. Broomwater. Een verzadigde oplossing van broom in water. Chloroform. Soortelijk gewicht 1,485—1,489. Kookpunt 60°—62° C. Ferrichloride. Een oplossing van 9 g PeCl, -f 6 H20 in water tot 100 cm3 (N). * Kalium/errocyanide. Een oplossing van 10.6 g K4Fe (CN)a + 3H20 in water tot 100 cm3 (N). Kalkmelk. Calciumhydroxide in water verdund. Kalkwater. Een verzadigde oplossing van Ca(OH), in water. Mercurichloride. Een oplossing van 6,77 g HgCl2 en 2,93 NaCl in water tot 100 cm3 verordeningen 65 Honigbesluit 267 Invoer-kantoor voor toebereid dierlijk vet 277 ! Jam- en limonadebesluit 139 Keuringsgebieden. Aanwijzing van de —. 68 i Keuringsverordeningen. Redactie der — krachtens art. 6 65 j Koffie- en" theebesluit 205 ] Laboratoria voor papieronderzoek. . . . 107 i Margarinebesluit 289 Meelbesluit 164 Melkbesluit 215 MeUtverordeningen. Bestaande — kunnen worden gehandhaafd 81 Modellen van de verklaring en het register voorgeschreven ter uitvoering van het Bijzonder Vetbesluit .... 283 Monsters. Voorschriften voor het nemen van — van waren 79 „ Voorschriften voor het nemen van — van „andere artikelen". . . . 89 Oliën- en vettenbesluit 326 Papierbesluit 90 Provinciale Keuringsdiensten. Voorwaarden waaronder — bestendigd blijven 82 Register voor de inschrijving van watermerken van standaardpapier. . . 108 Register van toebereid dierlijk vet . . . 287 Specerijen-besluit 153 Standaardpapier. Register voor —. ... 108 a„iW. «. atrnrmhiwlmt 116 I Vleeschextraoten-besluit 1801 Vleeschwaren-besluit • • • 180 I Voorwaarden voor de toekenning oer riijKs- bijdrage voor de Keuringsdiensten. 68 ! Ac Prrwinnin.le diensten. ... 821 w'aschmiddeïenbesluit 257 I S. & J. No. 99. 49 druk. EERSTE AANVULLING DEK WARENWET. Besluit van den nden December 1927, S. 396, tot toepassing van de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581) op kaas. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 31 Oetober 1Ö27. n°. 888 D, afdeeling Volksgezondheid;. Gelet op de artikelen 14 en 15 der Warenwet. (Staatsblad 1919, n°. 581); Gezien het advies der Commissie, bedoeld m art. 17 der Warenwet; Den Raad van State gehoord (advies van 6 December 1927, n°. 36); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 15 December 1927, n°. 1081 D, Afdeeling Volksgezondheid ; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen : Art. 1. Aangeduid moet worden met den naam „kaas" het product, gevormd uit de vaste stof, verkregen door melk, ten deele of geheel ontroomde melk, room of een mengsel dezer vloeistoffen te stremmen. 2. 1. Op een markt, voor zoover het de verkoopplaatsen betreft, waar kaas bij gedeelten of bij enkele exemplaren voor het publiek verkrijgbaar wordt gesteld, in een winkel of bergplaats, bij winkeliers, slijters of venters in gebruik, of bij het vervoeren langs den openbaren weg door of voor winkeliers, slijters of venters naar gebruikers moet elke heele kaas en de kennelijk als zoodanig voorhanden waar en, indien kaas zich bevindt in origineele verpakking, b.v. doos, stanniol, deze verpakking, voorzien zijn van éen der navolgende aanduidingen : VV 01 Volvet, a. indien de kaas voorzien is van het Nederlandsche Rijksmerk voor volvette kaas of indien bjj een gedeelte van een kaas ten genoegen van den oohtroleerenden ambtenaar wordt aangetoond, dat dat deel afkomstig is van een door dat Rijksmerk gedekte kaas en het vetgehalte van de droge stof der kaas bovendien voldoet aan den eisch, voor kaas, voorzien van dat Rijksmerk, vastgesteld door den Minister van Bmnenlandsche Zaken en Landbouw; b. indien de kaas niet voorzien is van het Kijksmerk onder a bedoeld of indien bij een gedeelte van een kaas niet ten genoegen van den controleerenden ambtenaar wordt aangetoond, dat dat deel afkomstig is van een door dat Rijksmerk gedekte kaas en het vetgehalte van de droge stof der kaas ten minste 48 procent bedraagt; 40 +, indien het vetgehalte van de droge stof der kaas ten minste 40 procent bedraagt; 30 -f-, indien het vetgehalte van de droge stof der kaas ten minste 30 procent bedraagt; 20 +, indien het vetgehalte van de droge stof der kaas ten minste 20 procent bedraagt; Mager, indien het vetgehalte van de droge stof der kaas minder dan 20 procent bedraagt; R., indien het vetgehalte van de droge stof der kaas ten mindste 65 procent bedraagt. Uitstortend deze kaas mag als „roomkaas" worden aangeduid, 2. Uitgezonderd zijn: o. kaas van een zoodanige consistentie, dat daarop geen aanduidingen zgn aan te brengen. Bjj deze kaas moet één dezer aanduidingen znn aangebracht op het voorwerp, waarin zij zich bevindt of op een onmiddellijk boven de kaas geplaatst bord of carton ; 6. kaas in origineele verpakking in hoeveelheden kleiner dan 50 gram, welke niet van aanduidingen behoeft voorzien te zijn. 3. Andere getallen en letters dan in het eerste lid van dit artikel bedoeld, mogen, — behalve op de bodemvlakken — op kaas niet voorkomen, met uitzondering van die, welke met het Rijkskaasmerk verband houden. 4. Misleidende aanduidingen mogen op kaas of op de verpakking van kaas niet voorkomen. 3. 1. De aanduidingen, in artikel 2, lid l, aangegeven, moeten bij onverpakte kaas op de korst der kaas, bij geverfde kaas op de verflaag, bij geparaffineerde kaas op de paramnelaag, bij kaas in origineele verpakking op de verpakking zijn aangebracht. % Zn' moeten op elke heele kaas op het (de) opstaande zijvlak(ken) (op bolvormige kaas langs den grootsten orrkel) regelmatig en zoo dikwijls zijn aangebracht, dat nare onderlinge afstand ten hoogste 12 c.M. bedraagt. ' ■' 4j ;!5Sn moeten bij kaas in origineele verpakking op de bovenbuitenznde der verpakking zijn aangebraoht. 4. Zij moeten bestaan uit zwarte of blauwe cijfers, ondersoheidenbjk letters, welke niet door vegen mogen zijn uit te wissehen, voor het publiek en voor den kooper duidelijk zichtbaar en leesbaar zijn en die wat hoogte en lijndikte betreft bij onverpakte, geverfde en geparaffineerde kaas overeenkomen met die der modellen I, aangegeven in bijlage II en bn kaas in origineele verpakking met die der modellen II in bijlage II, bij dit besluit behoorende. 4. De op kaas gehjkende waar, welke dienen kan om haar te vervangen, mag niet dan met Onze toestemming en onder door Ons te stellen voorwaarden worden aangeduid met namen, waaruit de aard en de samenstelling niet of met voldoende blijken. . 5. Kaas en de kennelijk als zoodanig voor- —- 848 — handen waar moet voldoen aan de volgende eischen: 1°. het procentisch vetgehalte der droge stof mag niet minder bedragen dan de op de kaas de verflaag, de paraffinelaag of de verpakking aangebrachte aanduiding, bedoeld in het eerste lid van artikel 2 van dit besluit, aangeeft; 2°. zij mag uitsluitend vetbestanddêelen bevatten, welke van melk afkomstig zijn; _ 3°. zij moet in deugdelijken toestand' verkeeren ; 4°. schadelijke bestanddeelen mogen niet aanwezig zijn; 5°. andere conserveermiddelen dan keukenzout mogen niet aanwezig zijn; 6°. vreemde bestanddeelen, met uitzondering van specerijen, geringe hoeveelheden salpeter en calciumverbindingen, een geringe hoeveelheid orleans en onschadelijke dekmiddelen op de korst van de kaas, mogen niet aanwezig zijn. 6. Dit besluit is niet van toepassing op kaas, bestemd voor uitvoer, mits niet aanwezig in een der verkoopplaatsen of bij het vervoer, in artikel 2, lid 1, bedoeld. 7. Voor de beoordeeling, of kaas voldoet aan de m dit besluit gestelde eischen, moet gebruik gemaakt worden van de onderzoekingsmethoden, aangegeven in de bij dit besluit gevoegde bijlage I, voor zoover deze daarvoor toereikend znn. 8. Dit besluit treedt in werking met ingang van den eersten dag van de zevende maand na die, waarin het in het Staatsblad is geplaatst. 9. Dit besluit kan worden aangehaald onder den titel van Kaasbesluit, met vermelding van j'aargang en nummer van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. Onze Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad- zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 17den December 1927 M „. . WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, J. R. Slotemakbb db Bbuïne. (Ditgeg. 30 Dec. 1927.) Bijlage I, behoorende bij het Kaasbesluit (Staatsblad 1927, n°. 396). METHODEN VAN HET ONDERZOEK. 1. Vocht. 3—5 gram van het gemiddelde monster worden snel afgewogen in een schaaltje en daarin met behulp van een medegewogen glazen staafje met een bekende hoeveelheid (25—30 gram) grofkorrelig uitgegloeid kwartspoeder of met zand goed dooreengemengd en fijngewreven. Ter bespoediging van het onderzoek kan men kaas en kwartspoeder of zand na menging bevochtigen met 5 cm' sterke spiritus, verwarmen en daarna verder mengen, — Ui — Bij het gebruik van sterke spiritus moet vooral bij kaas met een laag vochtgehalte (oudere kaas) na de toevoeging van den spiritus, eerst ongeveer 15 minnten brj ten hoogste 70° c, voorgewarmd worden om spatten van de kaasmassa te voorkomen. Het schaaltje met inhoud wordt in een droogstoof op ongeveer 105° c. gedroogd gedurende anderhalf uur, waarna men deze in een exsiccator gedurende ongeveer een half uur boven sterk zwavelzuur laat afkoelen. Hierna wordt het schaaltje direct uit den exsicoator gewogen. Het drogen wordt dan talbens een half uur voortgezet, totdat constant gewicht vsrkregen is. 2. Vet: Drie tot vijf gram kaas worden in een Erlenmeyer kolfje van ongeveer 50 cm' inhoud met 10 cm* HC1 (S.g. 1.19), alsmede enkele korrels puimsteen voorzichtig verhit, totdat het eiwit is opgelost. Na bekoelen wordt het mengsel overgebracht in een buis volgens Röse-Gottlieb. Het kolfje wordt 63rst met 10 cm» sterke spiritus en daarna achtereenvolgens met 25 cm» aether en 25 cm» petroleumaether nagewasschen. Elk dezer vloeistoffen wordt bij de kaasoplossing gevoegd, terwijl na elke toevoeging wordt geschud. Na ten minste 1 uur staan wordt het aetherpetroleum-aethermengsel in een vooraf gewogen kolfje van ± 150 cm» inhoud overgebracht. Vervolgens worden bij de vloeistof in de buis 10 cm" aether en 10 cm» petroleumaether gevoegd. Na elke toevoeging wordt geschud. Na ongeveer een half uur wordt het aether-petroleumaethermengsel wederom overgebracht in het kolfje van ± 150 cm» inhoud. Deze bewerking wordt nog éénmaal herhaald. Na afdestilleeren van het oplosmiddel wordt het kolfje met inhoud bij 102—105° c. gedroogd tot constant gewicht en gewogen. 3. Conserveermiddelen. a. Boorzuur en boraten. Ongeveer 10 g kaas worden met 75 cm* water en 1 cm» zoutzuur (S.g. 1.19) gedurende een half uur onder herhaald omschudden op het waterbad verwarmd en het mengsel na afkoelen gefiltreerd. Het nitraat wordt met natronloog ten opzichte van phenolphtaleïne zwak alcalisch gemaakt, zoo noodig gefiltreerd, tot 10 cm* uitgedampt en weer gefiltreerd. 5 cm* dezer vloeistof worden met % cm° zoutzuur (s.g. 1.13) zuur gemaakt en met ourcumpapier onderzocht. Een roodbruine kleur, vooral merkbaar bij drogen, welke bij bevochtiging met ammonia in een grijsblauwe kleur overgaat, wijst boorzuur aan. 6. Salicylzuur. Ongeveer 10 g kaas worden als bij het onderzoek op boorzuur behandeld. Het eerst verkregen zoutzuurhoudende filtraat wordt met ongeveer 50 cm* van een mengsel van gelijke — 345 — deelen setber en petroleumaether een minuut lang flink geschud. De aetherische oplossing wordt met natronloog alcalisch gemaakt water geschud, deze waterige oplossing met verdund zwavelzuur zuur gemaakt en deze zure vloeistof met 25 cm* van een mengsel van gelijke deelen aether en petroleumaether uitgeschud. De aetherische oplossing wordt tweemaal met 6 cm* water gewasschen en dan onder toevoeging van enkele cm' water van aether-petroleumaether bevrijd. De helft van ds waterige oplossing wordt met enkele druppels ferriohloride bedeeld, de andere helft met broomwater. Bij aanwezigheid van salicylzuur ontstaat met ferriohloride een violette kleur, welke bij toevoeging van spiritus of een weinig azijnzuur niet verdwijnt en wordt met broomwater een wit neerslag verkregen, c. Benzoëzuur. Ongeveer 10 g kaas worden als bij het onderzoek op salicylzuur behandeld. Het aetherpetroleumaethermengsel wordt, nadat het tweemaal met 5 cm' water is gewasschen, met 2 cm3 M> normaal loog uitgeschud. De loog wordt in een reageerbuis bij 110°—115° c tot droog uitgedampt. Het residu wordt gemengd met 10 druppels sterk zwavelzuur, en een druppel rooiend salpeterzuur of salpeterzuur van 65 procent en daarna boven een kleine vlam onder voortdurend schudden verhit. Tijdens deze verwarming wordt de temperatuur gedurende 3—6 minuten op 180° c. gehouden. Na afkoalen wordt de vloeistof met water verdund met ammonia alcalisch gemaakt en gekookt. Aan de geheel afgekoelde vloeistof voegt men een weinig zwavelammonium toe. Een roodbruine kleur wijst op benzoëzuur, mits salicylzuur afwezig is. Fluoor. Dit onderzoek heeft plaats als in de bijlage, behoorende bij het Jam-limonadebesluit (Staatsblad 1924, n°. 97) onder 12 is aangegeven. LIJST VAN REAGENTIA. Aether*. (CaH.)a 0. S. g. 0.720. Kookpunt 34.50—35.5° c. Amylalrohól: S.g. 0.715. Kookpunt 129°—132°c. Broomwter*: Een verzadigde oplossing van broom en water. Ferriehloride : Een oplossing van 9.0 g. Fe-CL. 6 HjO en water tot 100 cm' (N). Petroleumaether. Moet destilleeren beneden 60° c. Worden 50 cm' gemengd met 10 g. vaste paraffine en de petroleumaether op het kokend waterbad verdampt, dan mag de paraffine geen gewichtsvermeerdering ondergaan. Spiritus (sterke): Een mengsel van aethylalcohol en water, dat in 100 volumina 96 volumina C,H,OH bevat. S.g. 0.812. Zand. Met zoutzuur gewasschen en gegloeid zand. Behoort bij het Kaasbesluit (Staatsblad 1927, n°. 396). Mij bekend, De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, J. R. Slotemakeb be Bruine. * Buiten invloed van het licht te bewaren. — 346 — MODELLEN II, MODELLEN I, ,tioM ,„ arL 3 Itiillutill MmM ii 3, TTiHilihrTI (StMtrtM IM7. »" 396) (UuttMM 1927. nn. 396) VOLVET VOLVET 40+ 40+ 30+ 30+ 20+ 20+ Mager Maëer R Behoort bi] het KMibesluit <8ta*iibUd 1937, n'. 806). Mij bekend, De Umitltr van Arbeid. Handel en Nijverheid, -- 847 — Beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van den Oden Januari 1928 (Nerf. Stct. 1928, n. 5) tot aanvulling van zijn beschikking van 29 Juli, 1926 (Ned. Stct. 1926, n°. 151) ter uitvoering van art. 5 van het Bijzonder Vetbesluit. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid; Gelet op het Bijzonder Vetbesluit (Staatsblad 1925, n°. 421); Gezien zijne beschikking van 29 Juli 1926, n°. 666 D, afdeeling Volksgezondheid; Heeft goedgevonden : genoemde beschikking aan te vullen als volgt : Art. 5. Voor de toepassing van artikel 1 van het Bijzonder Vetbesluit (Staatsblad 1925, n°. 421) wordt met vet; bedoeld in artikel 7 van dat besluit, gelijkgesteld vet, dat op grond van een door den deskundige, belast met de leiding van het toezicht, ingesteld onderzoek geacht wordt als zoodanig niet geschikt te zijn voor menschelijk voedsel, niettegenstaande het feit, dat niet blijkt, dat het in het land van oorsprong als zoodanig niet geschikt is geacht voor menschelijk voedsel, echter met dien verstande, dat met vet, bedoeld in artikel 7 van het Bijzonder Vetbesluit (Staatsblad 1925, n°. 421), onder geen omstandigheid wordt gelijkgesteld vet, waarvan ten genoegen van dien deskundige is aangetoond, dat het van Nederlandschen oorsprong is en overeenkomstig de Vleeschkeuringswet is goedgekeurd. 's Gravenhage, 5 Januari 1928. De Minister voornoemd, J. R. Slotemaker de Bruine. Beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van den aden Januari 1928 (Ned. Stct. 1928, n°. 5), tot wijziging van zijne beschikking van 27 November 1925 (Ned. Stct. 1925, n°. 233), ingevolge art. 4 van het Bijzonder Vetbesluit. De Minister van Arbeid, Handel en Nij verheid; Gelet op de beschikkingen van 27 November 1925, n». 1025 D, afdeeling Volksgezondheid, gewijzigd bij beschikking van 1 December 1926, n°. 1055 D, afdeeling Volksgezondheid, en van 13 Mei 1927, n°. 476 D, afdeeling Volksgezondheid ; Heeft goedgevonden te bepalen: A. Het bepaalde in artikel 1, onder 2, van genoemde beschikking, bij welke het model voor de aanduiding is vastgesteld, vervalt. B. In het formulier voor de verklaring, vastgesteld bij genoemde beschikking, vervalt het Nederlandsch wapen. C. Deze beschikking treedt in werking op 10 Januari 1928. '8 Gravenhage, 5 Januari 1928. De Minister voornoemd, J. R. Slotemaker de Brttïne. s. & j.. N». 99. 4B dnik. TWEEDE AANVULLING DEB WARENWET. RONDSCHRIJVEN van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, betreffende de gemeentelijke keuringsverordeningen. (Gem. Stem 1929, n°. 4032). Bij de inwerkingtreding; der warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581), werd door mijn \ toemnaligen ambtsvoorganger een conceptverordening op de keuring van waren ontworpen, welke ter vergemakkelijking van de uitvoering van de wet, onder de aandacht van alle gemeentebesturen werd gebracht. Nader is gebleken, dat dit concept op 2 punten verandering dient te ondergaan. In de eerste plaats moet er op worden gewezen, dat het concept-keuringsverordening uitsluitend het verkoopen strafbaar stelt van waren, welke niet voldoen aan de eischen, of ten aanzien waarvan niet voldaan is of wordt aan de eischen gesteld krachtens de warenwet, met uitzondering van art. 16 dezer wet. Ten einde een overtreding te kunnen constateeren moet derhalve worden bewezen, dat de waar is of wordt verkocht. Wat onder verkoopen wordt, verstaan, geeft art. 1 van het concept-verordening aan. Nu zijn er verschillende voorschriften in de krachtens de warenwet uitgevaardigde Kon. besluiten ten aanzien waarvan het uiterst moeilijk is het feit van het verkoopen van een waar, die niet overeenkomstig die voorschriften is behandeld, te constateeren. Dit zijn in hoofdzaak voorschriften van hygiënischen aard, welke betrekking hebben op het winnen, bereiden, bewaren of behandelen van waren. Wel kan worden geconstateerd, dat in strijd met die voorschriften wordt gehandeld. De bedoelde bewijsmoeilijkheid kan worden ondervangen door aan art. 4 een tweede lid toe te voegen, luidende: „Het is verboden met betrekking tot waren iets te doen of na ta laten in strijd met de voorschriften krachtens de warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581), met uitzondering van art 16 dezer wet." In de tweede plaats dient de aandacht te worden gevestigd op het arrest van den Hoogen Raad van 5 Maart 1928 (opgenomen in het Weekblad van het Recht, n°. 11819), waarin wordt uitgesproken, dat de melkveehouder niet valt onder het begrip „koopman", noch volgens het Wetboek van Koophandel, noch volgens het spraakgebruik. Art. 1, onder h van — 360 - het concept-keuringsverordening is dus volgens deze uitspraak niet van toepassing op melkveehouders, die melk verkoopen, welke niet aan de gestelde eischen voldoet. Het in art. 1 van het concept-verordening onder a tot en met g bepaalde is voor een controle op melk, door melkveehouders verkocht, van weinig beteekenis. De melk is immers bij den melkveehouder niet ten verkoop in voorraad, daar zij in den regel reeds is verkocht; zij wordt daar niet uitgestald, noch vervoerd, terwijl het afleveren vaak uiterst moeilijk is te constateeren. Waar hier en daar nog enkele melkveehouders doorgaan met het verkoopen van vervalschte melk, is een nadere voorziening van beteekenis. In verband hiermede ware het wenschelijk art. 1 onder a van het conceptverordening aldus te lezen: „Het ten verkoop of ter aflevering in voorraad" hebben, terwijl in art. 1 onder h achter het woord „kooplieden" zou kunnen worden opgenomen het woord „melkveehouders". Waar de volksgezondheid met wijziging van de verordening op de keuring van waren op deze beide punten wordt gebaat, geef ik TJ in overweging, aan den Raad een voorstel te doen om in de in Uwe gemeente geldende verordening de beide bovengenoemde aanvullingen aan te brengen, indien althans die verordening de bovengeschetste leemten bevat. S. & J N°. 99, 4e druk. DERDE AANVULLING DKB WARENWET. RONDSCHRIJVEN van den M inister van Arbeid, Handel en Nijverheid, van den 8 Oetober 1928, n°. 852 D, Afd. Valksgezondheid, aan Gedeputeerde Staten van elk der provinciën betreffende bijdrage kringgemeenten (Warenwet.) (Bijv. Stbl. 1928, n°. 201). 's-Gravenhage, den 8 Oetober 1928. In verband met artikel 9 van het Koninklijk besluit van den 18en Maart 1921 (Staatsblad n°. 592) tot uitvoering van artikel 13 der Warenwet zou ik Uw aandacht willen vestigen op het volgende. Het komt voor, dat Gedeputeerde Staten de kennisgeving, bedoeld in art. 7 van genoemd Koninklijk Besluit, doen tusschen 1 Juni en 1 Juli van een bepaald jaar. In dat geval hebben de kringgemeenten niet een termijn van een maand om hun bijdragen te voldoen zonder dat zij in de verhooging, bedoeld in artikel 9, lid 2, van genoemd Koninklijk Besluit vallen. Wanneer de kennisgeving van Gedeputeerde Staten de kringgemeente b.v. 30 Juni bereikt dan spreekt een en ander zeer duidelijk. De kringgemeente moet dan haar bijdrage vóór 1 Juli inzenden om niet in de verhooging van artikel 9, lid 2, te vallen. Practisch is haar dit uiteraard niet mogelijk, zoodat zij in een dergelijk geval de verhooging van artikel 9, lid 2, moet betalen, hoewel zij eigenlijk niet kan worden geacht in gebreke te zijn. Ik zoU het op prijs stellen, indien deze moeilijkheid zou kunnen worden ondervangen zonder wijziging van het desbetreffende Koninklijk Besluit. Dit zou mogelijk zijn, indien Uw College de desbetreffende kennisgeving niet tusschen 1 Juni en 1 Juli van een bepaald jaar zou laten uitgaan, maar vóór of na dien tijd. De Minister van Arbeid, Handel en Ifyverheid, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, A. L. Schol tens. S & J . N°. 99, 4e druk. VIERDE AANVULLING DER WARENWET. KONINKLIJK BESLUIT van den Uden Februari 1929, S. 43, tot toepassing van de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581) op melk. Wij WILHELMINA, enz.; Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 9 Juli 19|8, n°. 664 D, Afdeeling Volksgezondheid; Gelet op de artikelen 14 en 15 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581), zooals deze laatstelijk is gewijzigd; . Den Raad van State gehoord (advies van 4 September 1928, n°. 21); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 8 Februari 1929, n°. 191 D, Afdeeling Volks gezondheid; Hebben goedgevonden en verstaan: A. In te trekken met ingang van den datum, waarop dit besluit in werking treedt, Ons besluit van 23 Juni 1925 (Staatsblad n°. 256), zooals dit is gewijzigd; B. te bepalen: Art. 1. 1. In dit besluit wordt verstaan onder: melkproducten, alle uit of met melk verkregen vloeibare producten en mengsels behalve gecondenseerde melkproducten en'wei. 2. In dit besluit wordt verstaan onder: o. „melkveehouder" ieder die het houden van melkvee als bedrijf of nevenbedrijf uitoefent, onverschillig of dit geschiedt voor eigen rekening of voor rekening van anderen; b. „melkverkooper", 1°. ieder die er zijn bedrijf of nevenbedrijf van maakt melk en/of melkproducten rechtstreeks aan verbruikers te verkoopen, onverschillig of dit geschiedt voor eigen rekening of voor rekening van anderen 2°. ieder, die melk en/of melkproducten inkoopt of ten verkoop ontvangt en tevens ten verkoop of ter aflevering in voorraad heeft onverschillig of dit geschiedt voor eigen rekening of voor rekening van anderen; c. „keuringsdienst", den keuringsdienst van waren, als bedoeld bij art. 2 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); d. „centrale gemeente", de gemeente waar de keuringsdienst is gevestigd; e. „inspecteur van de volksgezondheid" de inspecteur van den dienst, welke in het bijzonder is belast met de handhaving van de — 384 — wettelijke bepalingen van de Warenwet {Staatsblad 1919, n°. 581); ƒ. febriB typhoïdea mede paratyphus. 2. 1. De aanduiding melk mag uitsluitend .en moet gebezigd worden voor het afschei■dingsproduct van de zogklier, alsmede voor de kennelijk als „melk" voorhanden waar. 2. Melk en de als melk aangeduide waar moeten behoudens het bepaalde bij artikel 11 voldoen aan de volgende eischen: a. er mag niets aan zijn toegevoegd of onttrokken. Onverminderd hetgeen krachtens artikel 15, lid 3, der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581), zal worden bepaald, mag het procentisch vetgehalte der droogrest niet lager zijn dan 24; b. het vriespunt mag niet dichter bij het nulpunt liggen dan — 0,53° c, behalve bij gesteriliseerde melk, waarvan net vriespunt niet dichter bij het nulpunt mag liggen dan — 0,52° c.; e. van het serum mag het soortelijk gewicht niet lager zijn dan 1,0240 bij 15°/15° c. of de brekingsindex niet lager dan 1,3420 bij 17,5° c; d. de zuurgraad mag niet hooger zijn dan 9,0; e. kleur, geur, smaak en consistentie Moeten normaal zijn; /. bij koken mag geen schiften optreden; g. een halve liter of geringere hoeveelheid melk mag bij filtratie door watten, en een hoeveelheid melk, grooter dan % Liter en kleiner dan 50 Liter, mag bij filtratie door neteldoek met openingen ten getale van ten minste 20 en ten hoogste 40 per lengte-centimeter, daarop niet meer dan geringe sporen vuil achterlaten. Een halve Liter of geringere hoeveelheid melk mag bij staan gedurende een uur of korter niet meer dan geringe sporen vuil afzetten; h. conserveermiddelen, kleurstoffen of schadelijke stoffen mogen niet aanwezig zijn; i. streptococcen mogen niet in aanmerkelijke hoeveelheid aanwezig zijn; pathogene micro-organismen moeten afwezig zijn; j. zij moet verkregen zijn door het volledig uitmelken van dieren, die niet lijden aan een der in artikel 25, tweede lid, genoemde ziekten. , .. . 3. Wij behouden Ons voor bu algemeenen maatregel van bestuur voorschriften te geven met betrekking tot het gebruiken van aanduidingen van melk en/of melkproducten, die verkregen zijn door verbeterde melkwinning. 4. De aanduiding tapte melk, afgeroomde melk of ondermelk mag uitsluitend en moet gebezigd worden voor het product verkregen door aan melk room te onttrekken. Overigens ■ moeten dit produot en de als tapte melk, afgeroomde melk of ondermelk aangeduide waar — 355 — voldoen aan de eischen in artikel 2 onder b tot en met i genoemd. Het vetgehalte mag niet hooger zijn dan 1,0 procent. 5. 1. De aanduiding room of koffieroom mag uitsluitend en moet gebezigd worden voor het vetrijke product, dat zich afscheidt bij staan of centrifugeeren van melk. 2. Room en koffieroom en de als room of koffieroom aangeduide waar moeten voldoen aan de eischen in artikel 2 onder d, tot en met i genoemd, met uitzondering van „zure" room, welk product moet voldoen aan de eischen in artikel 2, onder e, g, h en t, genoemd. 3. Het vetgehalte van room, koffieroom en de als room of koffieroom aangeduide waar mag niet lager zijn dan 20 procent. Zij mogen bij de reactie van Storch niet blauw worden. 6. 1. De aanduiding slagroom mag uitsluitend en moet gebezigd worden voor het product, verkregen op de wijze in artikel 5 voor room aangegeven. 2. Slagroom en de als slagroom aangeduide waar moeten voldoen aan de eischen in artikel 5 voor room aangegeven, behalve wat het vetgehalte betreft, dat ten minste 40 procent moet bedragen. 7. 1. De aanduiding karnemelk mag uitsluitend en moet gebezigd worden voor het vloeibare deel, verkregen door karnen — al of niet na toevoeging van melkzuurbacteriën — uit room of melk en voor het product, verkregen bij het doelmatig verwerken van zuur geworden taptemelk. 2. Karnemelk en de als karnemelk aangeduide waar moeten voldoen aan de volgende eischen: a. het gehalte aan vetvrije droogrest mag niet lager zijn dan 7.3 procent; dat aan melksuiker niet lager dan 3.0 procent; 5. de zuurgraad mag niet lager zijn dan 20 en niet hooger dan 40; e. kleur, geur, smaak en consistentie moeten normaal zijn; d. gasontwikkeling moet afwezig zijn. 8. 1. De aanduiding karnemelkspap mag uitsluitend en moet gebezigd worden voor het product, verkregen door karnemelk met gort, boekweitmeel, roggebloem, rijst, tarwebloem of havermout, al of niet onder toevoeging van zout en water, doelmatig tot een pap te verwerken. 2. Karnemelkspap en de als karnemelkspap aangeduide waar moeten voldoen aan de volgende eischen: a. per liter pap mag niet minder aan vaste karnemelkbestanddeelen aanwezig zijn dan in 0.8 liter karnemelk worden aangetroffen; 6. zij mag niet eenig kenmerk van bederf ver toonen; e. zij moet bereid zijn uit deugdelijke grondstoffen ; d- gasontwikkeling moet afwezig zijn. — 356 — 9. 1. De aanduiding yoghurt mag uitsluitend en moet gebezigd worden voor het product verkregen door melk, die tot het 2/3 van het oorspronkelijk volumen of sterker is uitgedampt, te enten met Maya en daarna gedurende eenige uren bij 40°—50° c. te bewaren. 2. Yoghurt en de als yoghurt aangeduide waar moeten voldoen aan de volgende eischen: o. kleur,, geur, smaak en consistentie moeten normaal zijn; 6. andere micro-organismen dan de bacillus bulgaricus en de streptococcus lacticus Kruse mogen niet in aanmerkelijke hoeveelheid aanwezig zijn. 10. 1. De aanduiding melk yoghurt mag uitsluitend en moet gebezigd worden voor het produot, op overeenkomstige wijze als yoghurt verkregen uit melk, die niet of minder dan 1/3 van het oorspronkelijk volumen is uitgedampt. 2. Melkyoghurt en de als melkyoghurt aangeduide waar moet voldoen aan de eischen in artikel 9, onder a en b, genoemd. 11/ 1. De aanduiding kindermelk onderscheidenlijk zuigelingen-melk mag uitsluitend en moet gebezigd worden voor melkproducten, die bestemd zijn tot voedsel voor kinderen, zuigelingen of zwakken. 2. De melkproducten, bedoeld in lid 1 van dit artikel, en de als kindermelk of zuigelingenmelk aangeduide waar moeten voldoen aan de volgende eischen: a. die, welke gesteld zijn voor melk in artikel 2, onder letters e, ƒ en h; b. een halve liter of geringere hoeveelheid kindermelk mag bij filtratie door watten daarop geen zichtbaar vujj-achterlaten; c. streptococcen mogen niet in aanmerkelijke hoeveelheid aanwezig zijn; pathogene micro-organismen moeten afwezig zijn; het sediment mag niet meer bedragen dan 0,2 procent; d. de samenstelling moet overeenkomen met de analysecijfers op het etiket vermeld, met dien verstande, dat afwijkingen -van ten hoogste 10 procent naar boven en 10 procent naar onder van elk der analysecijfers niet als afwijkingen worden beschouwd; e. zij moeten gepasteuriseerd of gesteriliseerd zijn. 3. De melkproducten, bedoeld in lid 1 van dit artikel, en de als kindermelk of zuigelingenmelk aangeduide waar moeten verpakt zijn in hermetisch gesloten voorwerpen, welke niet geopend kunnen worden dan met verbreking van een zegel en welke voorzien zijn van een etiket waarop een der aanduidingen „gepasteuriseerd" of „gesteriliseerd", benevens naam en woonplaats van den fabrikant en een scheikundige analyse, vermeldende het gehalte aan vet, totaal eiwit en melksuiker. 4. Wij behoudens Ons voor bij algemeenen — 367 — maatregel van bestuur nadere voorschriften te geven voor het bezigen van de aanduiding \ kindermelk voor rauwe melk. 12. De aanduiding aangezuurde marktveemelk mag uitsluitend en moet gebezigd worden voor melk van marktvee; daaraan mag niets zijn onttrokken of toegevoegd, behoudens dat karnemelk tot een hoeveelheid van ten minste 10 deelen op 100 deelen melk moet zijn toegevoegd. 13. 1. De aanduiding „rauw" mag bij melk en melkproducten en de als zoodanig aangeduide waar, uitsluitend gebezigd worden, indien zij geen verhitting hebben ondergaan. 2. De aanduiding „gepasteuriseerd" mag bij melk en melkproducten en als zoodanig aangeduide waar uitsluitend gebezigd worden, indien: a. zij geen kweekbare coli-bacillen bevatten; b. het aantal kweekbare micro-organismen J minder bedraagt dan 25,000 per cm3.; e. haar sediment staafvormige micro-organismen in ongewoon aantal bevat. 3. De aanduiding „gesteriliseerd" mag bij melk en melkproducten en de als zoodanig f aangeduide waar uitsluitend gebezigd worden, indi en zij voldoen aan den eisch dat van tien of meer uit een partij genomen monsters ten minste 8/10 steriel is. 4. Gepasteuriseerde of gesteriliseerde melk : en melkproducten, en de als zoodanig aange, duide waar, moeten verpakt zijn in behoorlijk gesloten voorwerpen, voorzien van een opschrift dat duidelijk leesbaar vermeldt: naam en woonplaats van den fabrikant, een deiaanduidingen „gepasteuriseerd" of „gesteriliseerd", alsmede de hoeveelheid der melk of van het melkproduct in het voorwerp aanwezig. j Het voorwerp moet niet geopend kunnen f worden dan met verbreking van een zegel, een sluitetiket of een afsluitstop; deze eisch geldt niet voor gesteriliseerde melk of melkproducten en de als zoodanig aangeduide waar, verpakt in hermetisch gesloten blik. 5. De aanduiding „zuur" mag bij room uitsluitend gebezigd worden als de zuurgraad hooger is dan 9,0. 14. Melk en/of melkproducten en de als zoodanig aangeduide waar, moeten zijn deugdelijk van samenstelling en verkeeren in deugdelijken toestand. 15. 1. Melkproducten mogen niet dan met Onze toestemming en onder door Ons te stellen voorwaarden worden aangeduid met namen, waaruit de aard en de samenstelling niet of niet voldoende blijken. 2. Die aanduiding moet op de verpakking duidelijk leesbaar zijn aangebracht. [ 3. Indien hij, die bij het in werking treden van dit besluit een naam, bedoeld in lid 1 van dit artikel, voor eenig melkproduct be- — 358 — zigt, binnen een maand na genoemd tijdstip voor het bezigen van dien naam Onze in lid 1 bedoelde toestemming verzoekt, mag hij dien naam blijven bezigen, totdat Wij op zijn verzoek hebben beschikt. 16. 1. De verpakking, waarin melk en/of melkproducten door melkverkoopers of personen, in een bedrijf van melkverkooper werkzaam, worden vervoerd of ter aflevering of ten verkoop in voorraad worden gehouden, moet als opschrift dragen den naam, waarmede de melk en/of het melkproduct, in die verpakking aanwezig, moet worden aangeduid of den naam, die volgens artikel 15 mag worden gebezigd, behalve bij vervoer van melk van den melkveehouder naar den melkverkooper en bij vervoer van melk van den melkverkooper naar den melkveehouder. Naast den naam in dit artikel bedoeld mogen op of aan de verpakking geen namen van andere waren voorkomen. De opschriften mogen niet door vegen zijn uit te wissehen, en moeten voor den kooper duidelijk leesbaar en zichtbaar zijn aangebracht. Zij moeten bestaan uit goed leesbare zwarte hoofddrukletters van ten minste 3 om (0,03 m) hoogte bij een lijndikte van ten minste 3 mm (0,003 m) op een witten achtergrond, behalve op verpakkingen met een inhoudsmaat van 1 Liter of minder, welke kennelijk bestemd zijn, om met den inhoud aan den verbruiker te worden afgegeven, waarop of waaraan de opschriften duidelijk' leesbaar moeten zijn aangebracht in letters van ten minste 0,2 cm (0,002 m) hoogte. Het opschrift moet op de verpakking, kennelijk niet bestemd om met den inhoud aan den verbruiker te worden afgegeven, zoo zijn aangebracht, dat het daarmede een geheel vormt of daarvan niet verwijderd kan worden dan met verbreking van een zegel of merk of met opening van een slot. Het opschrift moet, zoo het is aangebracht op een plaatje of bordje, waarvan de beide zijden voor het publiek zichtbaar zijn, aan weerszijden voorkomen. 2. Indien een der in artikel 13 genoemde aanduidingen aan den naam is toegevoegd, moeten deze letters van gelijke afmetingen en kleur zijn aangegeven als de naam: 3. De burgemeester der gemeente, waarin i het vervoer bedoeld in het eerste lid van dit artikel, plaats heeft, kan van het in het eerste i lid bepaalde, onder het stellen van bepaalde i voorwaarden, aan een of meer belanghebben- • den ontheffing verleenen, voorzoover betreft: het vervoer binnen die gemeente. Deze ont- • heffing kan te allen tijde worden ingetrokken. . 17. 1. Binnen de gemeente, waarvan Bur- ■ gemeester en Wethouders dit bij openbaar r gemaakt besluit noodig hebben verklaard, , mmten melk en meikuroducten zich bevinden: : 1°. voor zoover zij worden vervoerd van een ï melkveehouder naar een melkverkooper — en i — 389 — riet zijn verpakt in het gesloten vaatwerk, waarin zij den consument worden afgeleverd — in gesloten en geplombeerde bussen, die als opschrift dragen den naam en de voorletters van den melkveehouder van wien de melk afkomstig is, alle in duidelijke, niet door vegen uit te wissehen drukletters; de loodjes moeten den naam of de initialen dragen van den veehouder; 2°. voor zoover zij worden vervoerd van een zuivelfabriek, een fabriek van melkproducten, een ontvangstation voor melk of een melkinrichting naar een melkverkooper — tenzij zij zijn verpakt in het vaatwerk, waarin zn den consument worden afgeleverd, of tenzij ZÜ voldoen aan de eischen, gesteld in artikel 13, lid 2, 3 en 4, van dit besluit, in gesloten en geplombeerde bussen die als opschrift dragen den naam van de fabriek, het ontvangstation of de melkinrichting, die de melk en/of melkproducten doet vervoeren of heeft afgeleverd; alle in duidelijke, niet door vegen uit te wissehen drukletters; de loodjes moeten oen naam of de initialen dragen van de fabriek, het ontvangstation of de melkinrichting. 2. Melk en/of melkproducten en als zoodanig aangeduide waren moeten, voor zoover zn worden vervoerd door of vanwege een melkveehouder of een melkverkooper naar den verbruiker, in die gemeenten, waarin Burgemeester en Wethouders dit bij openbaar gemaakt besluit noodig hebben verklaard — welk besluit de goedkeuring van den Minister, belast met de uitvoering van dit besluit, behoeft — zich bevinden in de gesloten flesschen, waarin zij den verbruiker worden afgeleverd. Deze flesschen en de sluiting daarvan moeten voldoen aan de door Burgemeester en Wethouders gestelde en door Onzen voornoemden Minister goedgekeurde eischen. Burgemeester en Wethouders kunnen van dit voorschrift, onder het stellen van bepaalde voorwaarden, ontheffing verleenen. 18. De flesschen, zoowel van glas als van ander materiaal vervaardigd, waarin gepasteuriseerde en/of gesteriliseerde melk is verpakt, moeten in gemeenten, waarvan Burgemeester en Wethouders dit bij openbaar gemaakt besluit noodig hebben verklaard — welk besluit Onze goedkeuring behoeft — op machinale wijze zijn gesloten, op zulk een wijze, dat de sluiting eenmaal geopend, niet zonder behulp van een werktuig opnieuw kan worden aangebracht. 19. 1. Melk'en taptemelk en de als melk en taptemelk aangeduide waren mogen door den melkverkooper of personen, in een bedrijf van melkverkooper werkzaam niet op eenzelfde vaar- of voertuig of door ëenzelfden persoon gelijktijdig worden vervoerd, tenzij de verpakking, waarin zich melk of als melk aangeduide waar bevindt, van buiten geel gekleurd of van geel koper vervaardigd is en de — 360 — verpakking, waarin zich taptemelk of als taptemelk aangeduide waar bevindt, van buiten voorzien is van een op de verpakking geverfden donkerblauwen band van ten minste 15 cm (0,15 m) breedte. 2. De burgemeester der gemeente, waarin het vervoer, bedoeld in lid 1 van dit artikel, plaats vindt, kan van het in het eerste lid bedoelde verbod onder het stellen van bepaalde voorwaarden ontheffing verleenen, voorzoover betreft het vervoer binnen die gemeente. Deze ontheffing luidt op naam en kan te allen tijde worden ingetrokken. 20. L Melk en/of melkproducten en als zoodanig aangeduide waren mogen in die gemeenten, waarvan Burgemeester en Wethouders dit bij openbaar gemaakt besluit noodig hebben verklaard, welk besluit Onze goedkeuring behoeft, door een melkverkooper of personen, in een bedrijf van melkverkooper werkzaam, niet worden vervoerd met een vaar- of voertuig: a. dat, onverminderd het dienaangaande bij de Trekliondemvet bepaalde, niet voorzien is van een duidelijk leesbaar en zichtbaar opschrift aangevende den naam, de voorletters en de' woonplaats (straat en gemeente) van den melkverkooper, aan wien de vergunning, bedoeld in artikel 29, is verleend; andere geslachtsnamen mogen noch op het voer- of vaartuig noch op of aan de zich daarop bevindende waren en/of voorwerpen voorkomen, tenzij op waren in een verpakking, waarin zi] aan den verbruiker kunnen worden afgeleverd; b. waarmede tegelijkertijd op melk of melkproducten gelijkende stoffen en/of water, worden vervoerd. 2. Melk en/of melkproducten en als 'zoodanig aangeduide waren mogen in die gemeenten, waarvan Burgemeester en Wethouders dit bij openbaar gemaakt besluit noodig hebben verklaard, bij een melkverkooper niet ten verkoop in voorraad aanwezig zijn in ruimten, waar tevens op melk of melkproducten gelijkende stoffen aanwezig zijn. 21. 1. Voor de bereiding of vervaardiging van taptemelk door of vanwege hem, die het bedrijf van melkverkooper of melkveehouder uitoefent, mag, in die gemeenten, waarvan Burgemeester en Wethouders dit bij openbaar gemaakt besluit noodig hebben verklaard, een toestel, waarmede door centrifugeeren melk kan worden ontroomd, slechts worden gebruikt met inachtneming van de door Burgemeester en Wethouders gestelde, door den Minister, belast met de uitvoering van dit besluit goedgekeurde voorwaarden. 2. Bereiding verpakking, behandeling, het in voorraad nebben en vervoeren van taptemelk en de als zoodanig aangeduide waar door of vanwege hem, die het bedrijf van melkverkooper of melkveehouder uitoefent, mag in die gemeenten, waarvan Burgemeester en Wethou- — 361 — ders dit bij openbaar gemaakt besluit noodig hebben verklaard, slechts geschieden met inachtneming van door Burgemeester en Wethouders gestelde en door den Minister, belast met de uitvoering van dit besluit, goedgekeurde voorwaarden. 22. De eischen, gesteld in de artikelen 4 en 5, zijn niet van toepassing: o. op taptemelk, welke vervoerd wordt, om uitsluitend te dienen voor de bereiding van kaas, kaasstof, boter, margarine, melkpoeder, of gecondenseerde melkproducten en op room, welke vervoerd wordt van een zuivel fabriek, of een ontvangstation voor melk naar een zuivelfabriek indien de vervoerder op eerste aanvrage van een der ambtenaren, bedoeld in artikel 18 der Warenwet {Staatsblad 1919, n°. 581) een machtiging vertoont, waarbij' dit vervoer wordt toegestaan, geteekend door of vanwege den burgemeester der gemeente, waarin de inrichting, waarvan de melk afkomstig is, is gelegen; 6. op taptemelk en/of room, aanwezig in bergplaatsen, werkplaatsen, fabrieken of op erven bij melkveehouders of melkverkoopers, wanneer deze personen aannemelijk kunnen maken dat genoemde melkproducten uitsluitend dienen als grondstof voor de bereiding van kaas, kaasstof, boter, margarine, melkpoeder of gecondenseerde melkproducten. 23. Het bepaalde in de artikelen 2 tot 11, 16 en 19 is niet van toepassing op melk en melkproducten: a. vervoerd van een verkoopplaats eener melkinrichting naar de melkinrichting zelf, indien de verpakking voorzien is van het opschrift „oude melk" en de melk, op het vervoermiddel aanwezig, noch geheel, noch gedeeltelijk aan verbruikers wordt verstrekt. De letters van dit opschrift moeten voldoen aan de eischen, in artikel 16 gesteld; 6. ongeschikt gemaakt voor menschelijk gebruik door toevoeging van keukenafval, krachtvoedermiddel, meel of kleurstof. 24. De melk, die de melkveehouder verkoopt, aflevert of ten verkoop of ter aflevering in voorraad heeft moet voldoen aan de volgende eischen: a. zij moet gewonnen zijn van melkvee, waarvan tijdens het melken de uiers en de naaste omgeving daarvan niet verontreinigd zijn; 6. zij moet op zindelijke wijze gemolken, bewaard en behandeld zijn; e. zij moet onmiddellijk na het melken doelmatig gefiltreerd zijn; d. zij moet onmiddellijk na het melken uit den stal verwijderd zijn; e. zij moet in een stankvrije omgeving bewaard zijn. 25. I, De melk, die de melkveehouder verkoopt, aflevert of ten verkoop of ter aflevering in voorraad heeft, mag niet afkomstig — 362 — zijn van dieren, waarvan de melkveehouder redelijkerwijze geacht kan worden te weten of te vermoeden, dat zij lijden aan een der in het tweede lid van dit artikel genoemde ziekten, tenzij' afgezonderd van andere melk, in verpakking met het opschrift „melk van zieke dieren" of nadat de melk ongeschikt is gemaakt voor menschelijk gebruik door toevoeging van keukenafval, krachtvoedermiddel, meel of kleurstof; de letters van het opschrift moeten voldoen aan de eischen, in artikel lb aan de opschriften op verpakkingen met een inhoudsmaat grooter dan één Liter gesteld. 2. De in het eerste lid van dit artikel bedoelde ziekten zijn: a. uierontsteking; b. darmontsteking, waarbij hevige diarrnee optreedt; . c. baarmoederontsteking, gepaard met herhaaldelijk optredende uitvloeiingen; d. tuberculose, waarbij de smetstof van deze ziekte wordt uitgescheiden (open tuber- OU'08ewonden, waarbij de uier, de tepel of de meik met etter of andere uit de wond afkomstige stoffen ernstig verontreinigd kunnen worden. , ... 3. Het bepaalde in het eerste lid van dit artikel geldt bij uierontsteking alleen voor de melk, die uit het ontstoken kwartier (of de ontstoken kwartieren) wordt verkregen. 26. 1. Behandeling van melk en/pf melkproducten in en vervoer van melk en/of melkproducten uit een melkveehoudersbedrijf ol melkverkoopersbedrijf of van de daarbij behoorende landerijen mag niet plaats hebben door personen, in wier woning een geval van febris typhoïdea voorkomt; evenmin wanneer in het perceel waarin de melk behandeld ot bewaard wordt, zoodanig ziektegeval voorkomt in beide gevallen behoudens stenliseeren 'na sterilisatie of vervoer naar een inrichting ter sterilisatie. De inspecteur van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid, in het bijzonder belast met de handhaving van de wettelijke bepalingen betreffende besmettelijke ziekten, kan schriftelijk ontheffing van dit voorschrift geven. 2. Is de lijder aan febris typhoïdea vervoerd, genezen of overleden, dan wordt het in het eerste lid bedoelde verbod niet eerder beschouwd als opgeheven, voordat blijkens een aan den directeur van den keuringsdienst, waarin het bedrijf gelegen is, overgelegde geneeskundige verklaring, het gevaar voor besmetting geacht kan. worden geweken te zijn. 27 1 Behandeling van melk en/of melkproducten in en vervoer van melk en/of melkproducten uit een melkveehoudersbedrijf of melkverkoopersbedrijf of van de daarbn behoorende landerijen, mag niet plaats vinden door personen, te wier aanzien de inspecteur, bedoeld in lid 1 van artikel 26, of een ge- — 367 — winkeliers, die geen andere melk en/of melkproducten verkoopen, dan die voorzien van de aanduiding „gepasteuriseerd" of „gesteriliseerd" en/of „karnemelkspap". 4. Burgemeester en Wethouders nemen geen besluit op grond van het in het eerste lid van dit artikel onder a of c bepaalde dan na ingewonnen advies van den Directeur van den keuringsdienst, waartoe hun gemeente behoort. Zij deelen hun besluit binnen 4 weken na ontvangst van bovenbedoeld advies mede aan den Directeur van den keuringsdienst en aan den betrokken Inspecteur van de Volksgezondheid. 5. De belanghebbende melkverkooper alsmede de betrokken Inspecteur van de Volksgezondheid kunnen tegen het door Burgemeester en Wethouders op grond van het hierboven in het eerste lid onder a bepaalde genomen besluit binnen drie weken, nadat hun dit besluit is medegedeeld, in beroep gaan bij Gedeputeerde Staten van de provinoie, waarin de winkel of het lokaal is gelegen; de betrokken Inspecteur van de Volksgezondheid kan dat mede doen tegen het verleenen van vrijstellingen als bedoeld in lid 1, onder c. vij 6. Hebben Burgemeester en Wethouders de in lid 1, onder a bedoelde verklaring op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van den Inspecteur van de Volksgezondheid niet binnen 2 maanden aan den betrokken melkverkooper afgegeven, dan kan de Inspecteur een gelijk verzoek schriftelijk indienen bij Gedeputeerde Staten der provincie, waarin de winkel of het lokaal is gelegen, die daarop binnen 2 maanden beschikken en overeenkomstig die beschikking de gevraagde verklaring al of niet aan den betrokken melkverkooper afgeven. 32. 1. Vervoer, het in voorraad hebben of behandelen van melk en/of melkproducten en de als zoodanig aangeduide waar mag — indien Burgemeester en Wethouders dit bij openbaar gemaakt besluit noodig hebben verklaard, welk besluit Onze goedkeuring behoeft, — door hem, die een bedrijf van melkverkooper opricht, overneemt of verplaatst, of die in een gevestigd bedrijf van melkverkooper lokalen of al dan niet geheel afgesloten ruimten voor het in voorraad houden of behandelen van melk en/of melkproducten in gebruik neemt, opricht, inricht of wijzigt, slechts plaats vinden door of voor hem, wiens bedrijf voldoet aan de eischen, in lid 2 van dit artikel gesteld, en die, ten bewijze daarvan, aan de met de handhaving der Warenwet 1919 (Staatsblad n°. 581) belaste ambtenaren op hun eerste aanvraag overlegt een geldige schriftelijke verklaring, afgegeven door of namens den Burgemeester van de gemeente, waarin zijn bedrijf gevestigd is, waaruit zulks blijkt. Deze verklaring is geldig, zoolang zij niet door of namens bedoelden Burgemeester bij een aan — 368 — den belanghebbende gericht aangeteekend schrijven is ingetrokken. 2. De eischen, bedoeld in het vorige lid, houden in: 1°. dat moet zijn voldaan aan de eisohen, in artikel 31, 1ste lid, onder b en c, gesteld; 2°. dat de aanvrager door huur' of eigendom voor zijn bedrijf de beschikking moet hebben over een winkel, die zich bevindt aan de zijde van den openbaren weg, waarvan de vloeroppervlakte niet kleiner is dan 10 M2 en de hoogte op eenige plaats in den winkel niet minder bedraagt dan 2% M., welke winkel voor geen andere doeleinden gebruikt mag worden, dan waarvoor vergunning is verleend. Door Burgemeester en Wethouders der gemeente, waarin de melk wordt verkocht, afgeleverd of rondgevent, kan onder het stellen van voorwaarden aan ten hoogste 3 melkverkoopers het recht worden toegekend te zamen de beschikking over slechts één winkel te hebben ; * ?• 3°. dat in het bedrijf aanwezig moet zijn een doelmatige inrichting om de melk koel te houden; 4°. dat het bedrijf niet mag of niet zal mogen worden uitgeoefend in lokalen of ruimten: a. waarin zich deuren bevinden, welke onmiddellijk toegang geven tot privaten of urinoirs; b. waarvan de wanden, met uitzondering van deuren en ramen, niet van steen_ zijn;rj^j-' c. die zoodanig gelegen zijn, dat zij van den openbaren weg af niet te bereiken zijn, zonder te gaan door keukens of voor woning bestemde ruimten; d. waarvan de gezamenlijke raamoppervlakte minder dan 1/8 der vloeroppervlakte bedraagt; e. welke duf rieken of waarvan de wanden vochtig zijn; /. waarvan de vloer minder dan 2,50 M. beneden de straathoogte vóór het perceel ligt en meer dan 1,50 M. daarboven; 5°. dat het bedrijf moet worden'uitgeoefend op erven, voorzien van zoodanige harde en effen vloeren, dat bodemverontreiniging voorkomen wordt; 6°. dat het bovenblad van de toonbank moet zijn vervaardigd van een materiaal, dat geen vocht doorlaat of opneemt. 3. Van het voorschrift, in het eerste lid van dit artikel bedoeld, kan door of namens den Burgemeester der gemeente, waarin de melk wordt verkocht, afgeleverd of vervoerd, ontheffing worden verleend aan buiten de gemeente woonachtige melkveehouders, die bij het in werking treden van dit artikel tevens het bedrijf van melkverkooper uitoefenen. 4. Met overeenkomstige toepassing van lid 1 en lid 3 van dit artikel, hebben Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid bij open- — 369 — baar te maken besluit — welk besluit Onze goedkeuring behoeft — een of meer der II eischen, genoemd in lid 2 van dit artikel, van toepassing te verklaren bij het vervoer, het in voorraad hebben of behandelen van 'melk en/of melkproducten en de als zoodanig aangeduide waar door hem, die het bedrijf van [f melkverkooper uitoefent of die in een gevestigd bedrijf van melkverkooper lokalen of al dan niet geheel afgesloten ruimten voor het in voorraad houden of behandelen van melk en/of melkproducten in gebruik heeft. 33. De artikelen 30—32 zijn daar niet van toepassing, waar de melk en/of melkproducten uitsluitend ter plaatse van verkoop worden gébruikt." 34. 1. Verpakking, het in voorraad hebben en behandeling Van melk en/of melkproducten en als zoodanig aangeduide waren mag door melkverkoopers of personen in een bedrijf van melkverkooper werkzaam uitsluitend plaats vinden, indien voor het bedrijf een perceel of erf in gebruik is, waarin een of meer middelen van watervoorziening aanwezig zijn, die water in voldoende hoeveelheid en deugdelijk voor het gebruik in verband met het bedrijf opleveren, en waarin middelen van watervoorziening, die ander water opleveren niet aanwezig zijn. De aanwezige middelen van I watervoorziening worden geacht water over- II eenkomstig de gestelde eischen op te leveren, i zoolang Burgemeester en Wethouders der ge| meente of ingevolge het vierde of vijfde lid i van dit artikel Gedeputeerde Staten der provincie, waarin het perceel of erf is gelegen, [ aan den betrokken melkverkooper een verklaring van het tegendeel niet hebben afgegeven. 2. Burgemeester en Wethouders der ge| meente, waarin het perceel of erf gelegen is, kunnen van den eisch van aanwezigheid van | een middel van watervoorziening, dat water in voldoende hoeveelheid en deugdelijk voor het gebruik in verband met het bedrijf oplevert, ontheffing verleenen onder het stellen van I bepaalde voorwaarden, indien naar hun oordeel de omstandigheden zoodanig zijn, dat het I bezwaarlijk is, het perceel of het erf aan dien I eisch te laten voldoen. 3. Burgemeester en Wethouders nemen geen I besluit op grond van het in het eerste of I; tweede lid van dit artikel bepaalde, dan na II ingewonnen advies van den Directeur van den |1 keuringsdienst, waartoe hun gemeente behoort. I Zij deelen hun besluit binnen vier weken na I onvangst van bovenbedoeld advies mede aan I den Directeur van den keuringsdienst en aan ■ den betrokken Inspecteur van de VolksgeI zondheid. 4. De belanghebbende melkverkooper alsI mede de betrokken Inspecteur van de VolksgeI zondheid kunnen tegen het door Burgemeester I en Wethouders op grond van het hierboven in I het eerste lid bepaalde genomen besluit binnen — 370 — drie weken, nadat hun dit besluit is medegedeeld, in beroep gaan bij Gedeputeerde Staten van de provincie, waarin de perceelen en erven gelegen zijn; de betrokken Inspecteur van de Volksgezondheid kan dat mede doen tegen het verleenen van ontheffingen, als bedoeld in het tweede lid van dit artikel. 5 Hebben Burgemeester en Wethouders de in lid 1 bedoelde verklaring op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van den Inspecteur van de Volksgezondheid niet binnen L maanden aan den betrokken melkverkooper afgegeven dan kan de Inspecteur een gelijk verzoek schriftelijk indienen bi] Gedeputeerde Staten der provincie, waarin het perceel ol erf is gelegen, die daarop binnen 2 maanden beschikken en overeenkomstig die beschikking de gevraagde verklaring al of met aan den betrokken melkverkooper afgeven. 6 De bepaling van het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing op winkeliers, die uitsluitend melk en/of melkproducten in blik- of glasverpakking aan verbruikers ver- zijn aangebracht door j middel van een voor den kooper duidelijk leesbaar, niet door vegen uit te wissehen opschrift. Dit opschrift moet bestaan uit duidehjk leesbare | «etters van een hoogte van ten minste 15 milli- I meter (0.015 M.) bij, een lijndikte van ten minste 2 millimeter (0.002 M.). 7. De waren, in de artikelen 1—5 van dit besluit bedoeld, alsmede de als zoodanig aangeduide, of kennelijk als zoodanig voorhanden waren moeten :, o. niet abnormaal zuur, noch duf, noch schimmelig zijn, nooh op andere wijze in ondeugdenjken toestand verkeeren; 6. de kenmerkende samenstelling, kleur, geur en smaak hebben van de soort als hoedanig zij worden aangeboden-; c. vrij zijn van synthetisch bereide verzoetingsmiddelen, van zetmeelstroop, van schadelijke metaalverbindingen en van andere aan de waar vreemde bestanddeelen, behoudens de in de artikelen 8, 9 en 10 van dit besluit genoemde. B 8. Wijn en de als zoodanig aangeduide of kennelijk als zoodanig voorhanden waren moeten voldoen aan de volgende eischen: o. zij moeten vrij zijn van aan den wijn niet cafam 1eUrat0fiEen' met mtaondering van eenig b. het gehalte aan sulfaten, uitgedrukt als lizöU mag niet hooger zijn dan 2 gram per liter, behalve bij sherry en marsala; e. conserveermiddelen mogen niet aanwezig • zijn, met uitzondering van zwaveligzuur of ; zwaveligzure zouten, indien de totale hoeveel1 beid zwaveligzuur (uitgedrukt als S02) als zooi danig en/of in zwaveligzure verbinding niet i meer bedraagt dan 200 milligram p;r liter en < waarvan niet meer dan 20 milligram per liter 7riJ zwaveligzuur aanwezig is, met dien ' verstande dat, indien meer zwaveligzuur aan' w?i8 Is' bÜ de aanduiding het woord „gezwaiveld moet worden vermeld; d. zij moeten, voorzoover voorzien van een mtdrukkelijke herkomstaanduiding, bovendien .voldoen aan de eischen, welke in den reëelen : handel hier, te lande gelden voor de betreffende (wijnsoort van de aangeduide herkomst - 388 — 9 Vruchtenwijn en de als zoodanig aangeduide of kenneÜjk als zoodanig voorhanden waren moeten voldoen aan de volgende eisciwn : o. zij moeten vrij znn van kleurstoöen, andere dan aan de gebruikte vruohtensoort eigen, of andere dan caramel, amaranth 01 ponceaurood; ) , 6 bij de bereiding van den vruchtenwijn moeten ten minste 30 volumen-procenten aan deugdelijk vruchtensap, al dan niet gemengd met wijn, dat voldoet aan de eisohen, gesteld in het Jam-limonadebesluit, Staatsblad l^4; n°. 97, voorzoover daarin genoemd, gebezigd worden; c. conserveermiddelen mogen met aanwezig zijn, met uitzondering van: óf