- DE SUIKERWET VAKSTUDIE ONDER REDACTIE VAN J. H. A. M. VAN BOSVELD HEINSIUS OUD-ONTVANGER DER INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN TE ARNHEM DEEL IV DE SUIKERWET DEVENTER ~ JE. E. KLUWER 31 MEI 1926 DE SUIKERWET WET VAN 29 JANUARI 1897, S. No. 63, V. v. V. No. 515 I VIJFDE DRUK HERZIEN EN BIJGEWERKT DOOR J. H. A. M. VAN BOSVELD HEINSIUS OUD-ONTVANGER DER INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN TE ARNHEM DEVENTER - JE. E. KLUWER /7 HBIBUOTHFEK/ VOORBERICHT VOOR DEN VIERDEN DRUK. Voor den vierden druk is het onderdeel Technologie herzien door den Heer H. HAMSTRA, bedrijfschef aan de Suikerraffinaderij te Groningen, wien ik voor zijn medewerking mijn hartelijken dank betuig. Oldenzaal. HEINSIUS. VOORBERICHT VOOR DEN VIJFDEN DRUK. Het onderdeel Technologie is thans opnieuw herzien en aangevuld door den Heer ED. KOPPESCHAAR, Suikertechnicus te :'s-Gravenhage, terwijl door de welwillendheid van de Ned. Fabriek van Werktuigen en Spoorwegmaterieel „WERKSPOOR" te Amsterdam en van de Machinefabriek „GEBRS. STORK & Co." te Hepgelo eenige afbeeldingen van werktuigen konden worden opgenomen. De verleende medewerking, waarvoor hierbij mijn hartelijken dank wordt betuigd, kwam het opstel, naar ik yertrouw, zeer ten goede. Arnhem. HEINSIUS. VERKORTINGEN. Alg. wet beteekent Kon. be3lui1 K. B. Res. Stbl. of S. Verz. of V. V. v. V. Mem. v. T. Voorl. V. Mem. v. A. B. Instr. Weekblad Fiscus Algemeene wet van 26 Augustus 1822, S. no. 38, V. v. V. no. 70 I, over de heffing der invoerrechten en accijnzen. Koninklijk besluit. Het Koninklijk besluit van 26 Maart 1872, S. no. 19, V. v. V. no. 281 III. Resolutie van den Minister van Financiën. Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden. Verzameling van wetten, besluiten en aanschrijvingen, betreffende de directe belastingen en de invoerrechten en accijnzen. Verzameling van voorschriften voor de ambtenaren der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen. Memorie van Toelichting. Voorloopig Verslag der Tweede Kamer. Memorie van Antwoord aan de Tweede Kamer. Beslissingen in belastingzaken. Verzameling van rechterlijke en administratieve beslissingen, onder hoofdredactie van Mr. J. P. A. L a m an d e V r i e s ; zie V. v. V. no. 23. Instructie V. 1897, no. 81. Weekblad voor de Administratie der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen. De Fiscus, Orgaan voor de ambtenaren van de directe belastingen, de invoerrechten en accijnzen. TECHNOLOGIE. De met den naam suikers aangeduide organische stoffen behooren tot de z.g. koolhydraten, zijnde organische, stikstofvrije, chemische verbindingen, welke bestaan uit koolstof, waterstaf en zuurstof. De samenstelling is niet van alle soorten suiker dezelfde. Men heeft enkelvoudige suikers, monosacchariden — waartoe behooren druivensuiker (glucose of dextrose), vruchtensuiker (fructose of laevulose), enz. — voorts samengestelde suikers, disacchariden — waartoe behooren rietsuiker (saccharose), melksuiker (lactose), moutsuiker (maltose) ■—• en nog hooger samengestelde suikers, die echter alle door chemische middelen weer in monosacchariden kunnen worden gesplitst. Zoo splitst zich de gewone suiker of rietsuiker door inwerking van zuren in een mengsel van glucose en fructose, welk mengsel wordt aangeduid met den naam invertsuiker. Deze vorming van invertsuiker heeft plaats bij de suikerfabricage, zoodat ruwe suikers, zoowel als stropen, soms zeer rijk zijn aan deze suikersoort, hetgeen hoofdzakelijk het geval is, wanneer deze suikers en stropen herkomstig zijn uit suikerriet. De belangrijkste van alle suikersoorten is de saccharose. Bietsuiker (Saccharose) (*). Bietsuiker wordt aangetroffen in vele plantensappen en wel in zeer afwisselende verhoudingen. Het suikerriet bevat gemiddeld 13 percent, de suikergierst 9—10 percent van deze suikersoort. Verder wordt suiker gewonnen uit het sap van den ahornboom en uit het sap van den stam van verschillende palmsoorten, terwijl in de gele wortelen en in de beetwortelen (vooral in de laatste) van 7—20 percent rietsuiker wordt gevonden. In honig komt deze suiker voor naast glucose. In China en Indië was de, uit het sap van het suikerriet verkregen, rietsuiker sedert lang bekend, vóór zij ten tijde van Alexander den Grooten naar Europa kwam. Eerst door de kruistochten werd het winnen van rietsuiker van meer algemeene bekendheid. In Noord-Afrika en in het zuidelijk deel van Europa begon men zich toe te leggen op het aanplanten van suikerriet. Na de ontdekking van Amerika werd het riet in West-Indië en ZuidAmerika op steeds grootere schaal gekweekt in de suikerplantages, welke Noord-Amerika en ook Europa allengs uitsluitend van suiker voorzagen, daar de suikercultuur op Sicilië zeer verminderde tengevolge van de groote productie in Amerika. (*) Saccharum (Latijn) = suiker. 10 Steeds kreeg de aanplanting van suikerriet grootere afmetingen, totdat in 1747 Marggraf, een Berlijnsch scheikundige, ontdekte, dat in de beetwortelen zich dezelfde soort suiker bevindt als in het suikerriet. Zijn leerling en bloedverwant A c h a r d beproefde al spoedig de in de bieten aanwezige rietsuiker fabriekmatig te verkrijgen, doch eerst ten tijde van het continentaalstelsel onder Napoleon I (alle invoer uit Engeland was toen streng verboden) nam de beetwortelsuikerindustrie een vlucht, mede door verbetering van de werkwijze en van de beetwortelcultuur. Rietsuiker smelt Jbij 160° C. ; bij nog hoogere temperatuur verliest de suiker haar water en gaat over in caramel, een donkerbruine stof, welke dient om bier, rum en andere voedingsmiddelen te kleuren. A. Suiker uit suikerriet. Suikerriet, een overblijvende plant, behoort tot de familie der grassen (gramineeën). Het tiert het best in een warm klimaat op vochtigen bodem. De cultuur van suikerriet komt dan ook hoofdzakelijk voor in Britsch Indië, op Java, in China, Brazilië, Argentinië, op Cuba en in het zuiden van de Vereenigde Staten van Amerika. Al naar gelang van de soort, het klimaat en den bodem bereikt het suikerriet in 11 a 15 maanden na het planten een hoogte van 3—6 M. en heeft dan een stengel van 4—6 c.M. dikte. Door kruising en selectie is men er in geslaagd rietsoorten te kweeken, die voor de suikerfabricage de meeste waarde bezitten. De hoofdbestanddeelen van rijp suikerriet zijn : saccharose, gemiddeld 13 pet. onkristalliseerbare (z.g. reduceerende) suiker 0,4—1,5 pet. vezelstof 10—12 pet. eiwit, pepsine, enz. 0,5—1 pet. water 69—77 pet. Het sap van suikerriet is veel gemakkelijker te bewerken dan dat van beetwortelen, doordat het veel minder z.g. niet-suikers bevat, waaronder verstaan worden andere stoffen dan saccharose en water. De rietstokken worden vóór het bloeien geoogst en terstond bewerkt, daar anders het sap zeer licht zuur wordt en alsdan de spoedig gevormde invertsuiker een rendabele verwerking onmogelijk maakt. Invertsuiker toch bevordert weliswaar de kristallisatie van saccharose, maar de ontledingsproducten van invertsuiker (melassinezuur, glucinezuur, enz.) werken sterk melassevormend en verhinderen dus de kristallisatie (*). Op Java wordt de geheele rietst'ok, wortel en al, geoogst. De top, die minder saccharose bevat, terwijl het gehalte aan koperproefvocht reduceerende stoffen (zie aant. 2 op art. 5 van bijlage B) veel grooter is dan het overige gedeelte van den stengel, wordt afgesneden en dient tot veevoeder. Het bovenste gedeelte van den stok wordt daar, waar men geen afzonderlijk aangeplante bibit (**) als plantmateriaal gebruikt, benut om weer nieuwe tuinen te beplanten. (*) Zie over invertsuiker blz. V2 hierna. (**) Bibit is de algemeene benaming voor zaailingen of kweekplantjes van rijst, suikerriet of tabak. 11 Men snijdt de bibit af op 2 a 3 oogen, welke oogen bij goede verzorging spoedig uitloopen en nieuwe stoelen vormen. Op Cuba en andere rietsuiker produceerende landen snijdt men bij het oogsten den stok bij den grond af en laat de plant nieuwe stokken maken, z.g. 2e, 3e snit, enz., zoolang de vruchtbaarheid van den bodem dit toelaat. Men perst het riet uit tusschen zeer zware stalen walsen, welke in stellen van drie, één boven en twee onder, vereenigd zijn. Zulke stellen Crusher. heeten molens, deze molens worden gemonteerd in seriën, bestaande uit 3, 4 of zelfs wel 5 molens. Tegenwoordig wordt het riet veelal, vóór het in den eersten molen komt, eerst gekneusd in z.g. crushers of voorbrekers, waardoor de hoeveelheid sap, in den eersten molen gewonnen, aanmerkelijk grooter wordt. Nadat in den eersten molen ongeveer 70 pet. van het sap is uitgeperst, wordt de achtergebleven vezelstof met water bevochtigd en door middel van een transporteur naar den tweeden molen gebracht, alwaar zij opnieuw aan zware persing onderworpen wordt. De overblijvende vezelstof, op Java ampas genaamd, elders wel 12 bagasse of bagazo, bevat nog ongeveer 1 a 5 pet. suiker. Zij wordt op Java uitsluitend tot brandstof gebezigd. Hoewel de ampas, welke ten slotte den laatsten molen verlaat, nog circa 48 pet. water bevat, is men er in geslaagd deze in z.g. traproosters te verbranden terwijl de hoeveelheid in modern ingerichte, goed geoutilleerde bedrijven, ruim voldoende is om den benoodigden stoom te produceeren, zonder dat extra brandstof (op Java, hout) noodig is. In verband met deze brandstofeconomie worden nieuwe bedrijven zooveel mogelijk van electrische beweegkracht voorzien. Op Cuba is men zoover hiermede, dat ook de molens door electromotoren worden aangedreven. Bij toepassing van de diffusiemethode (zie blz. 16) moet de ampas, welke de diffusiebatterij verlaat, eerst uitgeperst en gedroogd worden, terwijl zij, doordat zij meer fijn verdeeld is, veel geringere waarde als brandstof heeft dan de z.g. molenampas. Bij de fabricage van suiker uit suikerriet wordt dan ook aan de methode van persing door molens de voorkeur gegeven ; op Java wordt de diffusiemethode in het geheel niet meer toegepast. Het verkregen sap wordt in de meeste rietsuikerfabrieken, die ruwe suiker maken, gezuiverd door middel van de z.g. heldere defecatie, d. w. z., dat het met een geringe hoeveelheid kalk vermengde sap tot kookhitte wordt gebracht, waardoor een gedeelte van de onzuiverheden naar boven komt. Dit gedeelte wordt afgeschuimd, terwijl de overige onzuiverheden worden afgescheiden door middel van filterpersen of door bezinking. In het eerste geval verkrijgt men direct een volkomen helder sap, dat gereed is om ingedampt te worden ; in het tweede geval wordt het helder bezonken sap afgetapt, terwijl alleen het z.g. vuilsap door de filterpersen gaat. Na filtratie wordt dit laatste bij het bezonken sap gevoegd en meestal alles nog eens door zak- of doekfilters gefiltreerd. De rietsuikerfabrieken, die z.g. witte of consumptiesuiker maken, passen öf de defecatie-sulfitatie-methode toe, öf de carbonatatie-methode. De defecatie-sulfitatie-methode bestaat daarin, dat het sap in de defecatie-pannen tegelijk met kalkmelk en met zwaveligzuurgas, ontstaan door het verbranden van zwavel, wordt behandeld. Ook wordt het ruwe sap vóór de bijvoeging der kalk (vóór de z.g. kalkzetting) gezwaveld. Bij de carbonatatie-methode wordt het sap met een overmaat van kalk behandeld en daarna met koolzuurgas uitgecarbonateerd (zie blz. 22 en 23). Men laat hierbij een weinig kalk in het sap achter, waardoor de vorming van invertsuiker wordt tegengegaan (*). Laatstgemelde methode geeft beter filtreerbare sappen, waardoor het product beter is dan de suiker, welke door de defecatie-sulfitatie-methode wordt verkregen. In de bezinkbakken scheidt het sap zich in een heldere vloeistof en in een troebelen neerslag. Deze laatste wordt in filterpersen gefiltreerd en daarna weder bij de heldere vloeistof gevoegd om daarmede vervolgens in verdamptoestellen ingedikt te worden. Het verkregen diksap wordt — veelal na nog eens gezwaveld te zijn —- in vacuumpannen op grein gekookt en daarna in koeltroggen (*) Daar invertsuikervorming verlies van saccharose beteekent, gaat men deze tegen door een weinig kalk in het sap achter te laten, ten einde dit alcalisch te houden. Invertsuiker ontstaat toch alleen in zure oplossingen. 13 afgelaten. De afscheiding der stroop geschiedt door middel van centrifuges (zie blz. 32). De afloopstroop uit de centrifuges wordt steeds nogmaals gekookt en gekristalliseerd. Dit kristalliseeren heeft tegenwoordig meestal plaats in gesloten koeltroggen, waarin de afkoeling zeer langzaam geschiedt. Na een bewerking van 4 a 5 dagen heeft men suiker en melasse verkregen. De oude methode van naproductkristallisatie in open bakken gedurende verscheidene weken geraakt hoe langer hoe meer in onbruik. De melasse wordt tot spiritus verwerkt (in Oost-Ihdië soms tot arak ; in West-Indië tot rum). Ook wordt de melasse wel met fijne ampas vermengd om als veevoeder (molascuit) in den handel gebracht te worden. De suiker komt als witsuiker in verschillende assortimenten, als eerste-product ruwsuiker of muscovado of als naproduct (stroopsuiker) aan de markt. De fabricage van suiker uit suikerriet heeft in de laatste jaren, vooral op Java, een zeer hoogen trap van ontwikkeling bereikt. B. Suiker uit beetwortelen. Algemeene beschrijving. De beetwortel (beta vulgaris) kwam oorspronkelijk — in het wild groeiend — voor in Zuid-Europa, voornamelijk aan de kusten der Middellandsche Zee. Hij is een tweejarige plant; in het eerste jaar vormen zich de wortel en de bladen en in het tweede komt de stengel te voorschijn, die blotesems en vruchten draagt. Daar voor de suikerfabricage alleen de wortel waarde heeft, wordt de plant reeds in het eerste levensjaar gerooid. Toen Marggraf in 1747 ontdekte, dat zich in verscheidene planten, met name in den beetwortel, suiker bevond, was het suikergehalte der bieten nog zeer laag. Van toen af is men zich echter op zijn verbouwing bijzonder gaan toeleggen, heeft men door het met zorg kiezen van zaden, bodem en bemesting de plant zeer weten te veredelen. Tegenwoordig bedraagt het merggehalte (dat is het gehalte van de in water onoplosbare vaste bestanddeelen van den beetwortel) slechts circa 5 pet. Het sap bestaat uit:. 78—85 pet. water, 12—20 pet. suiker, l1/^—2 pet. organische stoffen (niet-suikers) en 0,5—1 pet. anorganische of minerale bestanddeelen (eveneens niet-suikers). Er zijn bieten, die slechts 1 pet. niet-suikersj andere die daarvan 4 pet. bevatten. Deze laatste zijn niet meer geschikt voor de fabricage. De in de bieten bevatte suiker is de saccharose, die wij ook in het suikerriet aantroffen. De stoffen, welke wij met den naam van niet-suikers bestempelden, en die naast de suiker in opgelosten toestand in het bietensap voorkomen, zijn voornamelijk : le. stikstofhoudende organische stoffen, zooals proteïnestoffen (grootendeels uit eiwit bestaande), aminen en amiden ; 2e. stikstofvrije stoffen, nl. organische zuren en hun zouten, zooals appel-, wijnsteen- en citroenzuur ; 14 3e. vetten, kleurstoffen ; 4e. mineraalbestanddeelen, als kali, natron, kalk, chloor, enz. Alle in het sap aanwezige niet-suikers zijn voor de fabricage nadeelig ; zij belemmeren de kristallisatie der suiker en compliceeren dus de werkzaamheden voor het verkrijgen der suiker. De niet-suikers, welke weerstand bieden aan de inwerking van kalk en warmte, zijn oorzaak van melassevorming. Een goede beetwortel behoort de volgende eigenschappen te hebben : le. een regelmatigen bouw zonder vertakkingen, daar er anders bij de bewerking te veel verloren gaat; 2e. een middelmatige grootte, omdat te kleine wortels een geringen oogst opleveren, en te groote meestal arm aan suiker zijn ; 3e. wit, vast vleesch ; zulke wortels hebben het grootste weerstandsvermogen en gaan niet zoo licht tot bederf over ; 4e. een kleinen kop. Daaronder verstaat men dat deel van den wortel, waaraan de bladstelen vast zitten. Hij wordt reeds op het veld bij het rooien afgesneden en is een vrij goed veevoeder. De waarde van den beetwortel houdt verder verband met zijn gehalte aan sap, met den suikerrijkdom van dat sap en met het gehalte aan niet-suikers. Fabricage. De aangebrachte bieten worden op de terreinen der fabriek, in ons klimaat in de open lucht, opgestapeld en vandaar heeft gewoonlijk door zwemgoten een geregelde toevoer naar de fabriek plaats. Deze zwemgoten zijn gemetselde goten, die met groote nauwkeurigheid worden aangelegd en een verval hebben van ± 5 m.M. per meter. In deze goten wordt een zoodanige hoeveelheid stroomend water aangevoerd, dat de, van de stapelplaatsen daarin te werpen bieten juist onder water komen te liggen. Behalve dat door dit water de wortels op een gemakkelijke wijze naar de fabriek worden gevoerd, ondergaan deze daardoor tevens een eerste reiniging. Het water voor de zwemgoten is afkomstig van den z.g. centraalcondensor, waarin de dampen van het sap uit de later te noemen verdamppannen en kookpannen wordt gecondenseerd. .Het z.g. valwater heeft een temperatuur van ± 40° C. Thans moeten de bieten worden overgebracht in een waschmolen. Geschiedt dit overbrengen door een schroefelevator of tonmolen, dan loopen de verschillende goten alle uit op eenzelfde, in den grond aangebrachte hoofdgoot, liefst voorzien van z.g. steenvangers, dat zijn verwijdingen, voorzien van een rooster. In deze goot bezinken grootendeels de door het water medegevoerde klei en steentjes. De hoofdgoot voert naar een elevator, een mechanischen transporteur in den vorm van een schroef met breede bladen, die door zijn omwenteling in een passenden houten cylinder, de wortels uit den verzamelbak naar een boven in de fabriek gelegen waschmolen voert. In de laatste jaren is de tonmolen, welke veel kracht vereischt en de bieten ook beschadigt, vervangen door het z.g. Hubrad, een groot rad van 4 tot 6 M. diameter, dat in zijn velling aan de binnenzijde een 15 aantal schuin staande (niet radiale) schotten draagt. De zwemgoten monden onder in het rad uit, de bieten zwemmen in de onderstaande vakken, worden door het draaiende rad mede omhoog geheven en vallen, als zij boven zijn gekomen, uit het rad in den waschmolen. In verscheidene fabrieken geschiedt het omhoog brengen van de bieten uit de zwemgoten naar den waschmolen door middel van een mammouthpomp. Deze bestaat uit een U-vormig gebogen buisleiding, waarvan het eene been langer is dan het andere. De bietenzwemgoot sluit aan op de korte buis ; bieten en zwemwater stijgen in de andere, langere buis en komen in den waschbak. Die stijging wordt veroorzaakt door het brengen van saamgeperste lucht in het ondereinde van de lange buis. De waschmolen, waarin de bieten een tweede, meer volkomen, reiniging ondergaan, bestaat uit een met water te vullen bak of trog,, waarin een roerwerk met ijzeren of houten armen is aangebracht, dat voortdurend in beweging is en daardoor de bieten van alle nog aanhangend slik zuivert en verder naar een jacobsladder voert. Een jacobsladder is een mechanische transporteur op de wijze als deze ook bij baggermachines in gebruik is. Op een over twee tandraderen loopenden ketting zonder eind zijn op regelmatige afstanden bakken aangebracht, die de omwentelende beweging van den ketting volgen, dé door het roerwerk der waschmachine toegevoerde bieten opvangen en deze boven weder uitstorten in de snijmachine. Voordat de bieten in de snijmachine komen, passeeren zij veelal een automatisch weegtoestel, waarin het gewicht wordt vastgesteld en aangeteekend. Daarna werpt dit weegtoestel de bieten in den trechter van de snijmachine. In deze machine (ook wel mijmolen genoemd) worden de bieten tot lange, dunne snippers gesneden (snijdsels genaamd), en wel in den vorm van vlakke strookjes, dakribbetjes of ronde schijfjes ; de eerste twee vormen voornamelijk voor de toepassing van het hierna te behandelen diffussiestelsél, de laatstgenoemde vorm voor het procédé-Steffen. De snijmachine is voorzien van een vultrechter, waardoor de bieten zeer regelmatig de geheele vulruimte der machine gevuld houden en steeds met haar volle gewicht op de in den bodem der machine aangebrachte messen drukken. De messen zijn meestal twee aan twee vastgeschroefd op losse ramen (messenkasten) en kunnen gemakkelijk ingezet en weer uitgenomen worden. De messen zijn soms geheel vlak, soms zigzagvormig van snede, terwijl ook nog andere vormen worden aangetroffen. De vorm der messen bepaalt die der snijdsels. Door den bodem van de snijmachine, waarop de ramen met messen zijn ingesteld, rond te draaien, worden de daarop drukkende bieten tot snippers gesneden. Deze vallen onder uit, worden opgevangen door een transporteur en door dezen tot boven de diffuseurs gebracht, of — bij, toepassing van het broeiprocédé-Steffen — tot boven den broeitrog (zie blz. 38 hierna.) Bij toepassing van de diffusie-methode is de transporteur voorzien van vier of meer beweegbare trechters, waarin men slechts een schuif heeft te openen om in iederen gewenschten ketel de noodige hoeveelheid snippers te storten. 16 De persmethode. Daar het diffusiestelsel bij de suikerfabricage uit beetwortelen alle andere wijzen van sapwinning geheel verdrongen heeft, zoo zullen wij van het hier aangegeven systeem slechts, ter wille der geschiedenis, een korte mededeeling geven. Volgens de persmethode werden de bieten door een raspmachine tot brij gemaakt en vervolgens door hydraulische persen of tusschen walsen uitgeperst, waardoor het sap afvloeide. Het is duidelijk, dat op deze wijze veel sap verloren ging, daar het onmogelijk is de veerkrachtige cellen in haar geheel stuk te drukken. Voorts zijn de persdoeken, waarin men de bietenbrij uitperst, spoedig versleten en is de arbeid verre van zindelijk. Het sap werd met behulp van bloed en eieren, later met kalkmelk opgekookt, gefiltreerd en op grein ingedampt boven vuur in open pannen. De ingedikte brij werd in potten gedaan, met papier afgedekt en van een laag klei voorzien. Hierop werd water gegoten, dat langzaam doorsijpelde en de stroop medenam. Onder in den pot was een opening, waardoor de stroop gelegenheid had af te vloeien. Men noemde dit kleien. Later kwamen de centrifuges om de taak op zich te nemen de kristalbrij of masse cuite te scheiden in suiker en stroop. Het diffusie-stelsel. Hangt men een van onderen met een dierlijk vlies (diaphragma) afgesloten cylinder in een glas met water en vult men den cylinder met een suikeroplossing, dan zal door het vlies heen een overgang plaats hebben van suikerdeeltjes uit de suikeroplossing naar het water, welke overgang zoolang duurt tot beide vloeistoffen dezelfde dichtheid hebben. Het bij het begin der proef in het glas aanwezige, zuivere water zal dan een gedeelte der in den cylinder bevatte suiker in zich hebben opgenomen en tegelijkertijd zal deze suikeroplossing een hoeveelheid zuiver water hebben opgenomen. Er heeft dus een strooming naar beneden van suikeroplossing, en naar boven van zuiver water plaats gehad. Dit verschijnsel wordt osmose of diffusie genoemd. Het uitstroomen der suiker heet exosmose en het instroomen van het water endosmose. Wordt nu het glas geledigd en opnieuw met zuiver water gevuld, dan zal de suikeroplossing in den cylinder weder een gedeelte van de suiker afstaan, omgekeerd een zekere hoeveelheid water in zich opnemen en dus nogmaals verdund worden. Op deze wijze kan men voortgaan tot uit den cylinder ongeveer alle suiker verwijderd is. # Alleen kristalliseerbare zelfstandigheden diffundeeren (*), terwijl niet kristalliseorbare deze eigenschap niet of slechts in zeer geringe mate bezitten. De snelheid, waarmede deze uitwisseling plaats vindt, hangt af van de dichtheid der oplossing, van de temperatuur en van den aard van het vlies. (*) Diffundere (Latijn) = zich verspreiden. 17 Van het diffundeeren van vloeistoffen heeft men partij weten te trekken om aan den beetwortel zijn suiker zooveel mogelijk te ontnemen. De beetwortel is opgebouwd uit talrijke cellen, die omsloten zijn door een vliesje, bestaande uit celstof en aan de binnenzijde bekleed met een laagje z.g. levend protoplasma. Wordt dit laagje door de inwerking van warmte (warm water) gedood, dan is de cel geprepareerd voor diffusie van haar suikerrijken inhoud naar het omringende water. Om diffusie gemakkelijker te doen plaats hebben, worden de bieten in lange, dunne snippers gesneden, die gewoonlijk 1 d.M. lang zijn bij een dikte van 1 tot 3 m.M. Wanneer men de snijdsels uitloogt met warm water, vermengt het vocht uit de door het snijden opengescheurde cellen zich zonder meer met het omringende water. De aan de oppervlakte liggende ongeschonden cellen nemen het eerst aan de diffusie deel. De diffusie uit de overige cellen heeft plaats door fijne kanaaltjes, gevormd door de gezamenlijke lusschen de cellen gelegen (intercellulaire) ruimten. De uitgeloogde tellen vullen zich tegelijkertijd met water. Door eenige malen het water ct ververschen, zouden de cellen nagenoeg geheel uitgeloogd worden. Practische toepassing. In de practijk bedient men zich voor het hiervoor omschreven uitloogingsproces van een bijzonder soort ketels, diffuseurs. genoemd. Diffuseurs zijn hooge, staande cylinders, voorzien van een toevoeren een afvoerbuis. Zij hebben een dubbelen bodem, waarvan de binnenste zeefvormig doorboord is, waardoor het van de snijdsels afvloeiende sap wordt gelaten, terwijl de snijdsels zelf door de zeef worden teruggehouden. Van boven is de. diffuseur door een deksel afgesloten ; door dit te openen kan men hem vullen met snijdsels, terwijl beneden de uitgeloogde massa later kan worden verwijderd. Daar het uitloogen onder verhoogde temperatuur moet plaats hebben, worden water en sap tot op den vereischten graad verwarmd. Dit geschiedde vroeger öf door het brengen van stoom in de overstijgbuizen tusschen de diffuseurs, öf door twee geheel afzonderlijke staande voorwarmers. Later is men vrij algemeen hierop teruggekomen en thans bezit elke diffuseur meestal zijn eigen voorwarmer, calorisator genoemd, die tusschen elke twee opeenvolgende diffuseurs is ingeschakeld. De stoom, die het diffusiesap in deze calorisatoren op de vereischte temperatuur van 70—80° C. moet brengen, is sapdamp, afkomstig van den eersten pan der verdampapparaten (zie blz. 27). Is het bedrijf pas in gang, dan wordt gebruik gemaakt van afgewerkten stoom of z.g. retourstoom. Calorisators zijn, evenals de diffuseurs, cylinders, doch veel smaller. Zij zijn voorzien van een menigte verticaal geplaatste buizen, die zoo beneden als boven uitmonden in een horizontalen bodem. Het uit een diffuseur komende sap doorstroomt de buizen, wordt daarbij door de hitte van den, de buizen omringenden, stoom snel verwarmd, en stijgt in den naasten diffuseur over. De calorisators dienen dus als overstijgbuizen. De Suikerwet. 2 18 De diffuseurs zijn — ten getale van 8 tot 16 naargelang van de gevolgde werkwijze — vereenigd tot een batterij. Om een begrip te krijgen van den loop der werkzaamheden, stelle men zich met ons voor een batterij van 10, in den vorm van een cirkel geplaatste diffuseurs. Wenschelijk zal het zijn, dat men vóór zich op een stuk papier in een kring 10 cirkels teekent, die dan de diffuseurs voorstellen, welke wij van rechts naar links zullen nummeren van 1—10 ; alzoo de diffuseur vlak vóór ons is no. 1, die aan de linkerzijde daarop volgt 2, en zoo vervolgens, zoodat no. 1 links grenst aan 2 en rechts aan 10. Diffuseur*. Thans plaatse men tusschen elke twee diffuseurs de respective calorisators, aangeduid door een veel kleiner cirkeltje. Ook deze nummeren wij van 1—10. Tusschen de diffuseurs 1 en 2 komt voorwarmer 2 te liggen, tusschen diffuseurs 2 en 3 voorwarmer 3, en zoo vervolgens, zoodat voorwarmer 1 zich bevindt tusschen diffuseurs 10 en 1. Iedere voorwarmer staat door buizen met 2 diffuseurs in verbinding en wel met zijn eigen diffuseur van boven en met den voorafgaanden diffuseur van beneden. Van calorisator 4 loopt derhalve een buis boven in diffuseur 4 en een andere beneden in diffuseur 3. Het is gewenscht deze buizen op de teekening aan te duiden en men trekke dus van eiken calorisator een gewone dubbele lijn naar zijn eigen diffuseur en een gestippelde dito naar zijn voorafgaanden. Hoewel in de practijk nog verschillende andere buizen en vooral tal van kranen aanwezig zijn, zullen wij ons hiermede niet inlaten, overtuigd als wij zijn, dat wij daardoor meer aan duidelijkheid zouden verliezen dan wij aan uitvoerigheid zouden winnen. Thans gaan wij de batterij in werking stellen. Wij vangen aan diffuseur no. 1 te vullen met versche snijdsels en tegelijk 19 zetten wij den waterdruk óp diffuseur 8, die alzoo met water van 37,5 è 45° C. wordt gevuld. Zoodra dit geschied is, wordt dit water wederom door waterdruk uit diffuseur 8 geperst in calorisator 9, wordt hier verwarmd tot 55° C. en stijgt over naar diffuseur 9. Is deze gevuld, dan drukt men (de waterdruk blijft steeds op 8) hieruit het water door calorisator 10 in diffuseur 10, waar het thans een temperatuur heeft van 80 a 87,5° C. Dit water nu ia bestemd om de inmiddels in diffuseur 1 gebrachte versche snijdsels uit te loogen. Het moet zoo'n hooge temperatuur hebben, omdat daardoor het protoplasma van de cellen der snijdsels gedood moet worden, dat anders de diffusie zou verhinderen. Door vernieuwden druk op 8 komt het water van diffuseur 10 in calorisator 1, stijgt van hier echter niet van boven in diffuseur 1, maar komt door de sapleiding terecht in calorisator 2 en gaat vandaar beneden in den met snijdsels gevulden diffuseur 1. Dit is beslist noodig. Kwam het water hier van boven in, dan zouden de snijdsels samenpakken en niet goed meer uitloogen, hetgeen door het van beneden instroomen voorkomen wordt. Bovendien zou in het eerste geval de in den diffuseur aanwezige lucht niet kunnen ontsnappen. Is de diffuseur vol geloopen, dan wordt de eerst geopende luchtkraan in het deksel gesloten. Intusschen is diffuseur 2 met snijdsels gevuld. Thans wordt het sap in diffuseur 1 door waterdruk van boven geperst in calorisator 2, gaat van hier naar calorisator 3 en komt vandaar onder in diffuseur 2 en dus in aanraking met versche snijdsels. Twee dingen merken wij thans op : le. In den met versche snijdsels gevulden diffuseur komt het warme water van onderen in, terwijl in alle andere in werking gestelde diffuseurs de sapstrooming is van boven naar beneden ; 2e. De versche snijdsels van den eerstgevulden diffuseur worden uitgeloogd met warm water, terwijl de snijdsels van opvolgende diffuseurs worden uitgeloogd door diffusiesap (*). Hiermee wordt beoogd sappen te verkrijgen met een zoo laag mogelijk watergehalte (**). Op dezelfde aangegeven wijze gaat men thans door met de vulling en uitlooging van diffuseurs 3, 4 en 5. Wanneer het sap van beneden naar boven door diffuseur 5 is gegaan, is het reeds rijk genoeg aan suiker (het kwam immers telkens met versche snijdsels in aanraking) om verder te worden bewerkt. Door het sap van diffuseur 4 boven in diffuseur 5 te drukken wordt het daarin aanwezige sap dus door de sapleiding naar de verzamelbakken gejaagd. Diffuseur 6 is intusschen gevuld met snijdsels en terwijl hij vervolgens — van beneden naar boven — met sap uit diffuseur 5 wordt gevuld (***), vult men 7 met snijdsels ;' diffuseur 8, waarop nog steeds de waterdruk staat, zal dus ledig moeten zijn om snijdsels te ontvangen, (*) Onder diffusiesap wordt hier verstaan water, dat reeds met versche snijdsels in aanraking is geweest. In de beetwortelsuikerfabrieken wordt de vloeistof eerst sap genoemd, wanneer het 15 a 16 pet. suiker bevat, hetgeen eerst het geval is, wanneer het achtereenvolgens « meer diffuseurs met snijdsels in aanraking is geweest. (. ) Hoewel in een goed geleid bedrijf al het mogelijke gedaan wordt om den sapaftrek (d. 1. de hoeveelheid diffusiesap per 100 K.G. snijdsel) te beperken, moet toch nog circa 100 K.G. water in de yerdamppannen worden verdampt op iedere 100 K.G. bieten, dus voor de moderne bedrijven, die 2 milhoen K.G. bieten per 24 uur verwerken, circa 2 millioen K.G. water per /*•*»' "J^arve noë het water, dat in de kookpannen verdampt moet worden. ( ) Het brengen van sap in een met snijdsels gevulden' diffuseur wordt „inmaischen" genoemd. 20 zoodat de waterdruk van 8 moet worden afgenomen en overgebracht op diffuseur 9. Thans jaagt men het sap op uit diffuseur 6. Worden nu 7, 8 en 9 achtereenvolgens met sap gevuld, dan worden 8, 9 en 10 met snijdsels gevuld en komt de waterdruk respectievelijk op 10, 1 en 2 (dit laatste om 1 te kunnen ledigen). Het sap is intusschen opgejaagd van 7, 8 en 9. Zoodra 10 en dus de laatste diffuseur met snijdsels is gevuld, begint de geregelde loop door de batterij en wordt 1 geledigd. Twee diffuseurs zijn dus nu telkens op hun beurt uitgeschakeld, nl. een, die gevuld en een, die. geledigd wordt. Houden wij ten slotte een algemeen overzicht op het oogenblik, waarop het sap uit diffuseur 1 wordt opgejaagd, dan hebben wij : 1 wordt opgejaagd, 2 is of wordt gevuld met snijdsels, 3 is of wordt geledigd, 4 is aan de beurt om geledigd te worden en op deAn ketel staat de waterdruk, 5—10 staan vol. De temperatuur, waarop de sappen gedurende de diffusie moeten worden gehouden, is een zaak van het hoogste belang. Hoe meer men verwarmt, hoe meer men ontzoet, maar bij te hooge temperatuur maakt men de snijdsels te gaar, waardoor zij samenpakken en ongeschikt worden voor de uitlooging. Is de temperatuur te laag, dan verkrijgt men niet genoeg sap. Men heeft bevonden, dat een temperatuur tusschen 70 en 75° C. het meest gewenscht is. De snijdsels, die uit de diffuseurs komen, moeten zeer wit en bij aanraking ruw zijn, zonder eenig gevoel van slijm te geven. Bij het proeven mag zich geen zoete smaak openbaren. De uitgeloogde snijdsels noemt men diffusiepulp of kortweg pulp (*); zij bevatten ± 90 pet. water, dat er in z.g. pulppersen zooveel mogelijk uit verwijderd wordt. De pulp wordt in uitgepersten toestand (met circa 80 pet. water) direct als veevoeder gebruikt of eerst gedroogd in speciaal daarvoor ingerichte pulpdrogerijen. Wordt de pulp gedroogd, dan wordt zwaarder geperst in speciale pulppersen, om daarna met behulp van stoom of heete lucht gedroogd te worden. De heete lucht is afkomstig van afzonderlijke ovenvuren of van de rookgassen (systeem Huillard), waarmede men ongeveer de helft van de geproduceerde pulp kan drogen. De kleur is vrij goed, het drogen geschiedt nagenoeg gratis. De pulp komt uit de persen als droog poeder, dat zeer lang bewaard kan worden; vóór het gebruik moet het worden bevochtigd. Het uit de diffuseurs verkregen sap, diffusiesap of ruwsap genaamd, bevat behalve suiker nog vele andere stoffen uit de beetwortels, is troebel en zwart van kleur. Het sap wordt uit de diffuseurs opgevoerd naar meetbakken. Hier worden door den fabrikant proeyen genomen en aanteekeningen gehouden van de hoeveelheid en dichtheid der sappen hetgeen onder de wet van 1867 door de ambtenaren der belastingen geschiedde, maar waarmede zij zich thans niet hebben in te laten. Van (*) Suikerpulp is het afvalproduct der suikerfabrieken, die niet volgens het diffusiestelsel, doch volgens het Steffensstelsel werken (zie blz. 38 hierna). De bieten worden bij toepassing van laatstgenoemd stelsel niet in de gewone langwerpige snippers, doch m dunne semjven gesneden en deze worden niet met heet water geheel uitgeloogd, doch na afkoking uitgeperst en gedroogd. De platte, droge, grijze schijfjes, die de suikerpulp vormen, bevatten ± A» potsuiker en slechts 10 a 15 pet. water. Suikerpulp wordt in tegenstelling met de natte, nog ± 90 pet. water bevattende diffusiepulp niet zuur en heeft een duidelijk zoeten smaalt, nes. 6 Maart 1915, no. Ui. 21 de meetbakken wordt het sap opgepompt naar de voorwarmers. Men onderscheidt liggende en staande voorwarmers. De voorwarmers worden tegenwoordig uitsluitend in gesloten vorm gebouwd ; zij bestaan uit een ijzeren cylindrischen mantel met boven- en. onderdeksel, terwijl de binnenruimte verdeeld is in sap- en stoomruimte. De sapruimte bestaat uit seriën metalen pijpen, tusschen 2 tubeplaten, tot kamers vereenigd, door middel van tusschenschotten in Voorwarmers. boven- en onderruimten, waardoor het sap wordt geperst. De kamers staan met elkaar in verbinding, zoodat het sap in de opvolgende kamers telkens van richting verandert. Rondom de pijpen is de stoomruimte, waarin stoom (versche of retourstoom) of sapdamp, afkomstig van de verdamptoestellen, wordt toegelaten. Naar verhouding van het aantal compartimenten, waarin de sapruimte verdeeld is, spreekt men van 6, 9, 12, tot 18-voudige circulatie. Het sap doorloopt dus in het laatste geval een afstand, die 18 maal de lengte der pijpen tusschen de tubeplaten bedraagt, en kan zoodoende, ook van sapdamp, die niet zoo heel warm is, een aanzienlijke hoeveelheid warmte opnemen. Het sap, dat in de verschillende voorwarmers trapsgewijze tot een temperatuur van 75—90° C. verwarmd wordt, gaat onafgebroken door deze voorwarmers heen zonder daarin stil te staan. In de voorwarmers heeft door de verhitting een stolling plaats van de eiwitten, die zich in het sap bevinden. Een gedeelte van deze eiwitten zet zich in de pijpen af, zoodat deze geregeld moeten worden schoongemaakt. 22 Thans moet het sap de eerste zuivering ondergaan. Behalve suiker toch, bevat het alle oplosbare bestanddeelen der bieten en het is noodig de kristallisatie belemmerende stoffen zooveel mogelijk te verwijderen. Dit kan men doen door het sap met kalk te vermengen. Kalk heeft nl. een sterke neiging om zich met suiker te verbinden tot oplosbare suikerkalk. In 1899 heeft men proeven genomen om het sap te zuiveren door middel van ozon (*). Ozon werkt ontkleurend en doet het sap den onaangenamen beetwortelgeur verliezen. Practisch is echter ozon niet in toepassing gekomen. Ook kan ontkleuring van het sap verkregen worden door het te zuiveren door middel van electriciteit, hetgeen in de practijk evenmin voldeed. De gebruikt wordende kalk wordt verkregen uit kalksteen, dat veel verbreid in de natuur voorkomt als een gesteente (o. a. in Duitschland, België en Engeland). De verhitting geschiedt in speciale ovens, kalkovens genaamd. In de z.g. Khern-ovens, bestaande uit een hooge schacht, worden kalksteen en cokes laagsgewijze opgestapeld en daarna met hout aangestoken. Door het verbranden van de cokes zakt de massa naar onderen, en komt de eerste gare kalk na i 2 dagen te voorschijn. De oven wordt boven bijgevuld met kalksteen en cokes, terwijl telkens met tusschenpoozen de kalk van onderen wordt weggenomen. Dit proces gaat zonder ophouden door, gedurende de geheele campagne. De kalksteen, voor het grootste gedeelte (92—98 pet.) bestaande uit koolzure kalk, wordt door verhitting gesplitst in ongebluschte kalk en koolzuurgas. Dit laatste ontwijkt boven uit den oven en wordt daar weggezogen en door buizen geleid naar een gaswasscher. Een gaspomp zuigt het gas uit den gaswasscher en perst het door 'het sap in den carbonatatieketel. De vermenging van de ongebluschte kalk met het suikersap heeft plaats in de kalkbakken, ook wel kalkmengers of chauleurs genoemd, waarin het sap met ongebluschte kalk verzadigd wordt. Men neemt ongebluschte kalk, omdat de moeite van het blusschen vooraf bespaard kan wórden en de later bij het vermengen ontstane blusschingswarmte het bedrijf ten goede komt. In vele suikerfabrieken, die witwerken, geeft men de voorkeur aan kalkmelk, o. a. in alle N.-Amerikaansche suikerfabrieken. De kalk wordt dan gebluscht met behulp van het afzoetwater der schuimpersen (zie blz. 25 hierna). In N.-Amerika wordt in alle fabrieken uit de bieten consumptiesuiker gemaakt van zeer goede qualiteit. Er zijn ronde cjiauleurs en vierkante. De ronde chauleurs bestaan uit een cylinder met een naar het midden toe afhellenden bodem. Eerst wordt de kalk in den ketel gestort, daarna laat men er sap inloopen en vervolgens wordt de vloeistof door een in den ketel aangebracht roertoestel in beweging gebracht. Dit roeren duurt ± 20 minuten, waarna een klein gedeelte (Ve tot 1/10) der kalk is opgelost, terwijl het overige in fijn verdeelden toestand in het sap zweeft. Men gebruikt 2 a 3 pet. kalk op het verwerkte bietengewicht. Deze behandeling met kalk, waarbij door het blusschen van de kalk (*) Een gas, dat uit zuurstofatomen bestaat en dezelfde eigenschappen heeft als zuurstof, doch in verhoogde mate. 23 een aanzienlijke temperatuursverhooging plaats heeft, levert het volgende resultaat op : een gedeelte der saccharose wordt door de toevoeging van de kalk omgezet in een oplossing van monocalciumsaccharaat, een losse verbinding van kalk en suiker, die door koolzuur weer wordt ontleed in haar bestanddeelen, de stikstofhoudende bestanddeelen, in het sap voorkomende — nl. de eiwitten — worden, voor zoover zij niet reeds in de voorwarmers in den vorm van afzetzel tegen de pijpen uit het bedrijf zijn verwijderd, door de kalk ontleed, onder vorming van ammoniak en andere producten (*). de stikstofvrije organische stoffen (appel-, wijnsteen- en citroenzuur) verbinden zich met de kalk tot kalkzouten, die niet of zeer weinig oplosbaar zijn in de suikeroplossing en dus neerslaan (**) ; de vetten worden verzeept en omgezet in onoplosbare kalkzouten ; vah de mineraalzouten slaan ijzer en magnesia neer; de reeds genoemde vrij donkere kleurstoffen worden voor het grootste gedeelte vernietigd. Een klein gedeelte blijft in het sap en komt met nieuw bijgevormde caramelkleurstoffen later in de stropen en in de melasse ; en de geringe hoeveelheden invertsuiker worden door de inwerking der kalk ontleed, zoodat beetwortelsuiker bijna altijd vrij van invertsuiker is, z.g. invertvrij. Uit het bovenstaande blijkt, dat de meeste niet-suikers door de toevoeging van kalk en de verhitting öf stollen óf onoplosbare verbindingen vormen en dus langs mechanischen weg verwijderd kunnen worden óf wel in gasvormigen toestand (ammoniak) ontsnappen. Ook kali, natron en chloriden worden later in de melasse teruggevonden. Zij geven in de fabriek, waarin spiritus vervaardigd wordt uit melasse, aanleiding tot de vorming van nevenproducten, als potasch en andere kali- en natronzouten. De aan de suiker gebonden kalk moet nu weder daarvan worden afgescheiden. Dit kan geschieden door het sap met koolzuur te vermengen, met welke stof de kalk meer neiging heeft zich te verbinden dan met suiker. Die vermenging heeft plaats in afzonderlijke ketels, carbonatatieketels geheeten, waarheen het uit de chauleurs afgelaten sap wordt opgevoerd. De carbonatatieketels zijn zeer hooge, vierkante of ronde ijzeren bakken, wier bodem een hellenden stand heeft en welke boven voorzien zijn van een deksel met opening. In den ketel ligt spiraalsgewijze een stoombuis tot verwarming van het sap, terwijl nabij den bodem een doorboorde buis is aangebracht, waardoor koolzuur wordt ingedreven. Somtijds wordt in dezen carbonatatieketel ook nog een weinig kalk (3 K.G.) toegevoegd. (*) Ammoniak is een gas en ontwijkt gedurende de geheele verdere fabricage. Andere stikstofhoudende stoffen zijn de amiden, welke ook in andere verbindingen (amidozuren) overgaan, onder vorming van ammoniak. De niet vluchtige resten dezer verbindingen blijven in de sappen en komen nog in de melasse voor, tot welker vorming zij belangrijk bijdragen. (**) Deze zuren geven aanleiding tot inversie, waarom het wenschelijk is zoo spoedig mogelijk kalk aan het sap toe te voegen, ten einde de vrije zuren te binden en de inversie zooveel mogelijk te voorkomen. Zie de noot op blz. 12 hiervoor. 24 In de z.g. eerste carbonatatie wordt bet troebele (gechauleerde) sap behandeld met koolzuurgas uit de kalkovens. In de eerste plaats heeft ontleding plaats van het calciumsaecharaat. De suiker wordt in vrijheid gesteld, terwijl de gebonden kalk als koolzure kalk neerslaat. Tegelijker¬ tijd lost weer een weinig zwevende kalk op tot monosaccharaat en wordt dit opnieuw ontleed. Dit gaat zoo voort tot alle kalk op een klein gedeelte na verwijderd is. Men houdt ± 0,1 pet. kalk in het sap terug om de neergeslagen bietenkleurstof (betarood) in het neerslag te laten. Deze kleurstof toch, die het diffusiesap zijn blauwzwarte kleur verleende, is onoplosbaar bij aanwezigheid van kalk, treedt echter bij verwijdering 24 25 van alle kalk weer in oplossing. Is het sap tot op genoemden graad uitgecarbonateerd, wat te zien is aan het snel bezinken van het neerslag in een glas, en dat bovendien chemisch gecontroleerd wordt, dan noemt men het gaar. Het sap zelf is helder lichtgeel van kleur en bevat naast suiker nog slechts een gedeelte van de niet-suikerstoffen uit het diffusiesap. Om het heldere sap van het neerslag te scheiden wordt het gefiltreerd in z.g. schuim- of filterpersen. De schuimpersen bestaan uit een serie van gietijzeren ramen of kamers, tusschen welke filterdoeken van linnen, jute, of katoen zijn gespannen. Door kanaaltjes in deze ramen treedt het vuile sap tusschen twee doeken in, zet zijn neerslag op de doeken af, en filtreert door deze heen. Aan de onderzijde der ramen bevinden zich kranen, waardoor het heldere sap afloopt in een verzamelgoot. Uit deze goot loopt het sap door een pijpleiding naar de tweede carbonatatie. Loopen de kraantjes niet meer, dan is dit het teeken dat de pers geheel gevuld is met neerslag (perskoek). Thans wordt door een perspomp water in de pers gedreven, ten einde de koeken van het achtergebleven sap te zuiveren. Het water verdringt het sap, zoet de koeken af, zooals men dit noemt (*). Na deze afzoeting wordt de pers los gemaakt. De ramen worden van elkaar geschoven en de koeken vallen er uit. Deze koeken worden onder den naam van schuimaarde wel als meststof gebruikt. Behalve dat de in de schuimaarde vervatte, gemakkelijk voor de planten opneembare kali, stikstof en phosphor door den geringen prijs der schuimaarde zeer goedkoop zijn in vergelijking met 't geen men daarvoor in handelsmeststoffen moet betalen, ontleent de schuimaarde vooral haar waarde aan de nuttige uitwerking, welke zij heeft op zure gronden en op stugge, zware kleigronden. De koolzure kalk neutraliseert de zuren, maakt de stijve kleigronden losser. Bovendien toont de ervaring, dat indirect de aanwezige kalireserves in den bodem door inwerking van de kalkbemesting overgaan in een vorm, waarin zij door de planten, opneembaar zijn. Het heldere sap wordt, liefst na een .geringe kalkgift, in de tweede carbonatatie nogmaals met koolzuur (soms ook met zwayeligzuurgas) behandeld tot alle kalk verwijderd is. Het neerslag, dat hier ontstaat, wordt afgefiltreerd in de tweede schuimpersen. Kleine nog doorgeloopen troebelingen worden opgevangen in lage drukfiüers, of zakfilters (systeem Daneck of Kasalowski). Thans moet het sap (dunsap geheeten), dat ongeveer 13—15 pet. suiker bevat, van zijn overtollige waterdeelen ontdaan worden, om zoodoende de daarin bevatte suiker in gekristalliseerden toestand te kunnen verkrijgen. Dit geschiedt voor het grootste gedeelte in de verdamppannen en verder tot het punt van kristallisatie in de kookpannen. Het indikken of indampen van het dunsap, dat slechts ± 16 pet. vaste stoffen, waaronder ± 15 pet. suiker bevat, tot een vloeistof met ± 65 pet. vaste stof (diksap) had vroeger plaats in open pannen en dus onder den druk van de buitenlucht. Hierbij vormden zich veel caramelachtige stoffen en was de suiker donker van kleur. (*) Als het water zijn taak heeft verricht, wordt het afzoetwater genoemd. 26 Aangezien slechts bij koking van het sap een snelle verdamping plaats heeft en de hiervoor noodige hooge temperatuur (105 a 110° C.) ook caramelvorming ten gevolge heeft, zoo is men er toe overgegaan, deze verdamping te doen plaats hebben in gesleten toestellen, waaruit te voren de lucht gedeeltelijk is weggezogen. Het wegzuigen van de lucht bewerkt een luchtverdunning of vacuüm boven de te verdampen vloeistof en dit heeft weer een aanmerkelijke verlaging van de kooktemperatuur ten gevolge. Sap, dat aan de buitenlucht blootgesteld kookt bij 105° C, doch bijv. onder een luchtdruk van 0,1 atmospheer reeds bij i 60° G. Bij deze lage temperatuur heeft onder genoemde 27 omstandigheden een even snelle verdamping plaats als bij de drukking van de buitenlucht en de hooge temperatuur. De verdamp-apparaten of verdamppannen zijn tot een serie van drie, meestal van vier en soms van vijf vereenigd (*). Men spreekt, al naargelang men drie, vier of vijf pannen in een serie schakelt, van verdamping d triple, quadruple of quintuple effet. De ouderwetsche doublé effets zijn hier te lande verdwenen en de triple effets veelal vervangen door viervoudige verdampapparaten, waardoor een belangrijke besparing aan stoom wordt bereikt. Ook heeft men tegenwoordig een bijzonder systeem van verdampaéparaten, die naar den uitvinder Kestner-apparaten genoemd worden. Kestner Verdamplichaam. Wij zullen trachten van een triple effet een denkbeeld te geven. In elke pan is ingebouwd een z.g. stoomtrommel. Deze bestaat uit boven- en benedentubeplaat (pijpplaat), nl. platen, verbonden door een groot aantal metalen buizen, in beide platen ingewalst. Tusschen de beide tubeplaten is zoodoende een afgesloten ruimte gevormd, waarin stoom gelaten wordt. Laat men onder in de pan sap toestroomen, dan stijgt dit in de pijpen omhoog en neemt warmte op uit den stoom, die zich in de stoomtrommel bevindt. De pannen zijn van ijzer, de buizen waren vroeger van koper of messing vervaardigd, tegenwoordig van getrokken staal. Zij zijn voorzien van kijkglazen, waardoor het bruisen en opspatten van het kokende goudgele sap kan worden waargenomen. De verdamper controleert hierdoor den sapstand. Het dunsap komt boven de stoomtrommel in het apparaat, daalt door (*) In sómmige industrieën, waarin veel water moet worden verdampt, zooals in zoutziederijen en looizuurindustrieën, is het aantal pannen, tot een serie vereenigd, nog wel grooter. 28 een of meer wijde buizen in de bodemruimte, stijgt door de nauwe buizen op, wordt hier verwarmd door stoom, welke in de stoomruimte is ingelaten en dus de buizen omgeeft, en komt boven den bovensten bodem naar het tweede apparaat. In dit tweede en in het derde apparaat komt het sap onder in de bodemruimte binnen. Stellen wij ons nu voor een triple effet, waarvan de apparaten alle gevuld zijn met sap, en noemen wij deze apparaten 1, 2 en 3. In de stoomruimte van 1 wordt nu afgewerkte stoom ingelaten, welke een temperatuur van ^ 105° C. bezit en het door de buizen opstijgende sap snel verwarmt en aan 't koken brengt. In de dampruimte van de pan ontwikkelen zich nu heete sapdampen, die door een overstijger terecht komen in de stoomruimte van 2. Het in de buizen van stoomruimte 2 circuleerende sap wordt dus door den heeten damp verwarmd. Deze kan echter onmogelijk het sap doen koken, daar zijn temperatuur hoogstens 100° C. kan bedragen. Om hieraan tegemoet te komen heeft men door een luchtpomp de lucht boven in 2 eenigermate verdund, waardoor de op het sap uitgeoefende druk geringer wordt. Hoe geringer nu die druk is, hoe lager het kookpunt van het sap komt te liggen, m. a. w. hoe minder warmte het noodig heeft om te koken. Deze luchtverdunning dus is oorzaak, dat de in de stoomruimte van 2 gevoerde dampen ook hier het sap doen koken. De dampruimte van 2 staat weer in verbinding met de stoomruimte van 3, waarheen dus de in 2 gevormde dampen hun weg vinden. Deze zijn echter weder kouder dan die, ontstaan in 1. Door de lucht boven in 3 sterk te verdunnen wordt dit bezwaar intusschen opgeheven. In 1 is derhalve normale luchtdruk, in 2 is de druk geringer en in 3 het geringst. Wijl door het overgaan van den damp uit de dampruimte van 1 en 2 naar de stoomruimte van 2 en 3 druppels sap worden medegevoerd, welke zouden verloren gaan, is aan den overstijger een bijzondere inrichting gegeven, waardoor het medegevoerde sap door een apart buisje, in plaats van in de stoomruimte, bij het sap terecht komt. De damp uit no. 3 wordt afgevoerd naar den condensor, na, zooveel mogelijk, warmte te hebben afgestaan aan een ruwsapvoorwarmer. De condensor is een cylindervormig toestel, dat door een luchtpomp nagenoeg luchtledig wordt gezogen. De condensor staat bovendien in verbinding met een waterreservoir. Door het luchtledig maken worden zoowel de damp.van de verdamping als het water van het reservoir opgezogen. Het koude water bewerkt hierbij de condensatie van den damp, wat op zichzelve telkens een luchtledig veroorzaakt. Het luchtledig zijn zou reeds alleen door dit inspuitende water worden onderhouden, ware het niet, dat de dampen ook een gedeelte niet condenseerbare gassen bevatten. Deze gassen moeten steeds door een luchtpomp worden weggezogen. Bovendien moet de condensor, die onder luchtledig staat, bevrijd worden van het ingezogen en van het condensatiewater. Plaatst men den condensor naast het verdamp-apparaat, dan moet dit wegzuigen geschieden door een z.g. natte luchtpomp, die tevens de gassen wegzuigt; plaatst men den condensor minstens tien meter boven den beganen • grond (barometrische condensor) dan maakt de kolom water in de valpijp evenwicht met den dampkring en loopt het water 29 er vanzelf uit weg. In dit geval moeten alleen de gassen worden weggezogen. Zoowel het bij begin van den arbeid luchtledig maken der apparaten als het voortdurende wegzuigen der oncondenseerbare gassen heeft plaats door een z.g. droge luchtpomp. In de door ons beschreven staande apparaten bevinden zich verticale buizen. De allereerste constructies waren z.g. liggende pannen met horizontale buizen. In deze laatste gaat juist de damp door het buizensysteem. Van de liggende apparaten zijn vooral bekend die van W e 11n e r—J e 1 i n e c k. De dampruimte is hier zeer aanzienlijk en bedraagt wel drie tot viermaal het volume, ingenomen door de kokende vloeistof. Boven elke pan is een bijzondere cylindervormige sapvanger aangebracht, waardoor verlies van sap is uitgesloten. Het sap staat in de pan niet hooger dan ongeveer 5 d.M. De vloeistof neemt een groote oppervlakte in en als gevolg daarvan heeft het koken der gansche massa een veel rustiger verloop dan in de staande apparaten. Het condenswater loopt echter moeilijker weg. Nadat het sap in de verdamppannen is ingedampt tot ongeveer 30° Baumé (*), wordt het als diksap weggepompt naar den zwavelbak of sulfitatieketel. In dezen bak wordt aan het diksap zwavcligzuurgas (**) toegevoegd. Dit geschiedt om blanke suiker te verkrijgen. Het gas toch werkt ontkleurend op het sap. Vroeger geschiedde de ontkleuring door filtreering over beenzwart, doch deze methode — die zeer duur is — wordt in suikerfabrieken niet meer toegepast en vindt men nog enkel terug in raffinaderijen. Men zou de zuivering in de sulfitatieketeis een derde carbonatatie kunnen noemen, omdat zwaveligzuurgas de overmaat van kalk evengoed bindt als koolzuur. Zoodra de behandeling is afgeloopen wordt het sap, na somtijds nog door een voorwarmer verwarmd te zijn, naar de diksapfilters gevoerd, (zakfilters — systeem Daneck) om •— evenals met het dunsap vóór de verdamping geschiedde — gefiltreerd te worden. Daarna wordt het overgebracht naar den, bij de kookpannen geplaatsten, diksapbak, die als verzamelbak dienst doet en uit dezen bak in de kookpan. In de laatste jaren is een nieuwe werkwijze van groot belang geworden, nl. het Norit-procédé. De suikerfabrikanten, die witwerken, d. i. hun ruwsuiker met behulp van stoom of water in de centrifuges afdekken (affineeren — zie blz. 36 hierna), produceeren een product, dat voor circa 99^2 pet. zuiver is, en zeer goed bruikbaar is voor die industrieën, die met suiker vermengde voedingsmiddelen fabriceeren (gecondenseerde melk, chocolade- en suikerwerk), doch voor de suikerconsumptie in het huisgezin wordt de (*) Bedoeld wordt 30 graden, aangewezen op den areometer van Baumé, een werktuig tot het opnemen van het soortelijk gewicht van vloeistoffen, zwaarder dan water, dus een densimeter. Men heeft voor het gebruik een tabel noodig. In zuiver water zinkt het werktuig in tot 0°. Zinkt het werktuig minder diep in, wijst de schaalverdeeling een inzinking aan van 30°, dan bedraagt het soortelijk gewicht volgens de tabel 1,33. Zie over densimeters bijlage A van De roei- en peilkunde (deel XV der Vakstudie). Antoine Baumé was een Fransch scheikundige. Hij leefde van 1728—1804. (**) Dit gas ontstaat door het branden van zwavel in een gesloten oven, waaraan een buis voor het opvangen der gevormde gassen. Deze buis wordt door water afgekoeld en voert het gas in verdeelbuizen, die zich in de diksapruimte bevinden. Om het branden van zwavel te bevorderen, staat de oven in verbinding met een luchtcompressor, welke geregeld versche lucht toevoert en het ontstane gas tevens door het diksap perst. 30 voorkeur gegeven aan een volkomen wit product. Het uiterlijk voorkomen speelt hier een onevenredig belangrijke rol, doch de markt, d. i. de consument, stelt hierop veel prijs. Om nu te voorzien in een product, dat evenwaardig is aan de beste raffinade (hieronder dan te verstaan het product, dat de raffinaderijen afleveren) wordt in de fabrieken gebruik gemaakt van Norit, een ontkleuring-kool met een zeer hoog koolgehalte, welke in ons land uit plantaardige bestanddeelen gemaakt wordt. De werkwijze met Norit is eenvoudiger dan die met beenzwart. De witgedraaide suiker (*) wordt opgelost en gemengd met een hoeveelheid Norit in roerbakken. Het mengsel wordt in filterpersen gefiltreerd en de afvloeiende glasheldere, circa 60 Brix (**) zware suikeroplossing, wordt opnieuw in de kookpan tot grein gekookt en gecentrifugeerd. De Noritkoeken worden afgezoet en opnieuw gebruikt om te ontkleuren. Baakt het ontkleuringsvermogen eindelijk uitgeput, dan wordt de Norit geregenereerd, eerst door uit te koken met chemicaliën, ten slotte in een regeneratieoven. De ontkleuring is zoo volkomen en de installatie zoo eenvoudig, dat ook in vele raffinaderijen de omvangrijke beenderkooltorens met goeden uitslag plaats maken voor een Norit-installatie. Te vermelden valt nog, dat Norit natuurlijk spoedig concurrentie kreeg. Van de circa 20 verschillendé soorten ontkleuringskool (Karboraffin, Darko enz.) weet echter Norit de markt te behouden en is tot heden de beste. Koken. De verkoking van het diksap tot het punt van kristallisatie is een voortzetting van de verdamping van het dunsap. Deze bewerking heeft plaats in de kookpan, ook wel vacuumpan (vacuüm = luchtledig) geheeten. De kookpan is tegenwoordig meestal op dezelfde wijze ingericht als de verdamppannen ; ook hierin treffen wij dus weder een stoomtrommel aan met een groot aantal verticaal geplaatste buizen, waarin het sap opstijgt, terwijl de stoom daaromheen circuleert. Somtijds is in de pan een roertoestel aangebracht, om het sap in beweging te houden. De kookpannen hebben den staanden cylindervorm ; liggende pannen voldoen niet. Het koken geschiedt, evenals bij de verdamppannen, in het luchtledige. Men onderscheidt tweeërlei wijzen van koking, nl. blank koken en het koken op grein. Bij de eerstgenoemde methode blijft het diksap gedurende het verkoken helder, blank, zonder dat zich kristallen afscheiden. Om te zien of voldoende ingekookt is, past men hier de draad- of haakproef toe. Daartoe trekt men uit de pan een klein proefje, en neemt een druppel tusschen duim en wijsvinger. Vervolgens verwijdert men duim en vinger van elkaar. Is het sap niet geconcentreerd genoeg, dan breekt de draad snel af, terwijl men in het tegenovergestelde geval den draad lang kan uittrekken, waarbij hij ten slotte in het midden afbreekt en het bovenste gedeelte zich haakvormig samentrekt. (*) Wanneer ruwsuiker in de turbine wordt afgedekt met stoom, water of diksap, heet het op deze wijze verkregen product witgedraaide suiker. (**) Zie blz. 200. 30 31 Het op draad koken is verouderd, het geschiedde vroeger toen de kooksels in warme vertrekken in een z.g. nacampagne wekenlang tijd hadden om uit te kristalhseeren. Bij het koken op grein, hetgeen slechts op zuivere, suikerrijke diksappen kan toegepast worden, heeft de kristalvorming reeds gedurende het koken plaats. Bij deze werkwijze wordt het indampen zoolang voortgezet, tot een uit de pan getrokken proef bij het uitspreiden op een glasplaat kristallen vertoont. Kookpannen. Daarna wordt opnieuw diksap bijgetrokken om de gevormde kristallen gelegenheid te geven te groeien. Hierbij heeft de koker te zorgen, dat zich geen nieuwe kristallen vormen — z.g. valsch grein — dat bij het centrifugeeren moeilijkheden zou veroorzaken. Onder het natrekken van diksap groeit het kristal regelmatig voort en wordt tevens het kooksel grooter. Heeft het kooksel het gewenschte volume bereikt, dan kookt men af, d. w. z. men laat de massa zoover verdampen tot deze een bepaalde dikte (concentratie) heeft bereikt, circa 96° Brix. Daar de niet-suikers de kristallisatie belemmeren, kan stroop van meer dan 20 pet. niet-suiker-gehalte niet meer op grein gekookt worden. Bij zeer alcalische diksappen, doet zich somtijds het verschijnsel voor van vetkoken, d. w. z. het koken houdt plotseling op en het sap blijft bewegingloos evenals een ineengesmolten vetmassa. Dit is te verhelpen door neutraliseering met phosphorzuur of zwaveligzuur. Na beëindiging der koking wordt het kooksel, een taaie massa, stroop en kristallen dooreen gemengd, vulmassa of masse cuite genoemd, af- 32 gelaten in een koeltrog, ook wel malaxeur of Sudmaische geheeten. Deze toestellen, die dienen ter afkoeling van de masse cuite, waardoor deze bovendien nog iets verder uitkristalliseert, zijn voorzien van een roerinrichting. Dit roerwerk draait zeer langzaam rond en houdt daardoor de massa, die anders vast zou worden, in beweging en. vloeibaar. De malaxeurs zijn lange cylinders met een U-vormige, liervormige of cirkelvormige doorsnede. Voor eerste-product-masse-cuites worden tegenwoordig bijna uitsluitend van boven open malaxeurs gebruikt. De gesloten maischen, waarin men door luchtledig maken nog een verdere verdamping zocht te bereiken, worden bijna niet meer toegepast. Wel worden de gesloten maischen gebruikt voor de afkoeling van naproductkooksels (zie blz. 33). Na verloop van ± 16 uur wordt de masse cuite afgelaten en overgebracht naar de turbines (*). De turbines, ook wel centrifuges genaamd, bestaan uit een met fijn metaaldoek bekleede cylindervormige trommel, welke is omgeven door een tweeden ijzeren cylinder of mantel. De eerste trommel (de binnenste) wordt met masse cuite gevuld en daarna door stoomkracht met groote snelheid (800 a 1000 omwentelingen per minuut) rondgedraaid. De moderne installaties zijn meest alle voorzien van een centrale elektrische krachtinstallatie, die stroom levert voor beweegkracht. Bij de nieuwere centrifuges wordt de electromotor op de as gemonteerd. Veel verbreid is ook de aandrijving door middel van water onder druk. Een afzonderlijke pomp perst dit water samen en brengt een waterturbine in beweging, die eveneens op de as van de centrifuge wordt gemonteerd. Biemenoverbrenging is verouderd en onpractisch. Door de middelpuntvliedende kracht wordt de stroop tegen het metaaldoek geslingerd, waardoor het vloeibare gedeelte daardoorheen wordt gedreven en de suiker als vaste stof in de trommel achterblijft. Na afloop der bewerking, welke ongeveer 6 minuten duurt, wordt de suiker uitgeschept of door een onder in de turbine aangebrachte klep verwijderd. De suiker valt dan op een mechanischen transporteur en gaat verder per jacobsladder naar den suikerzolder. (Verg. art. 32, § 1, tweede lid, in verband met de tweede alinea van § 16 der Instructie). Meestal wordt de suiker uit de jacobsladder in een roteerende zeef (trommelzeef) gestort, zijnde een trommel of cylinder van ijzerdraad, waardoor de fijne suiker naar beneden valt en de klonten terugblijven (**). De stroop, die door het turbineeren van de suiker afloopt en nog ongeveer 76 pet. suiker bevat, heet afloop eerste product en wordt ook wel afïoopstroop genoemd. Deze stroop vloeit in een goot en vandaar (*) Meestal bevinden zich in de fabriek afzonderlijke turbines voor het turbineeren der masse-cuite eerste product en andere voor de masse-cuite tweede product. Behoudens vergunning van den Minister behooren zij bij elkander in hetzelfde vertrek geplaatst te zijn. (Verg. art. 23, eerste lid, der wet.) (**) In fabrieken, waar in wagentjes of manden moet worden gewogen en de gelegenheid ontbreekt de alzoo gewogen suiker tot na de inschrijving bij eemgszins belangrijke partijen bijeen te houden, wordt de door de harp vallende fijne suiker opgevangen m een karretje, dat vervolgens op de weegbrug wordt gereden en gewogen. Het verkregen gewicht, na aftrek van de tarra van het karretje, wordt dan ingeschreven in het register Accijnzen no. 58a (verg. art. 31 der wet, met aant. 5). Na gewogen te zijn wordt dan de suiker door een luik naar beneden gestort op den suikerzolder en, na een etmaal aldaar te hebben gelegen, in kokers geschept, waaraan van onderen (een zolder lager) een zak is bevestigd, zoo opgezakt en voor den uitslag gereed gemaakt. 33 naar een pompje, dat haar opvoert naar stroopbakken. Hierin wordt ze door stoom verwarmd en gedeeltelijk gebruikt om met het diksap in de vacuumpannen gekookt te worden,, terwijl een ander gedeelte wordt toegevoegd bij de masse cuite in de malaxeurs. Deze afloop eerste product wordt zoodoende gedeeltelijk weder gekookt en geturbineerd. Dit doet de fabrikant om zooveel mogelijk suiker eerste product te verkrijgen. Deed hij dit niet, dan bekwam hij minder hoeveelheid suiker, maar van hooger gehalte, nl. van ongeveer 95 pet. Door nu veel afloopstroop bij de masse cuite te voegen, krijgt hij meer productie, maar natuurlijk van lager gehalte. Intusschen, niet al de afloopstroop kan weder bij de kookpan en den malaxeur worden toegevoegd. Het overige gaat naar een andere kookpan (vacuumpan voor het tweede product), om nogmaals gekookt en daarna in de kristalliseerbakken gevoerd te worden. Na afloop der campagne wordt ook deze stroop geturbineerd en wel in de turbines voor het tweede product. Hieruit wordt nog suiker verkregen (suiker tweede product) van ongeveer 84 pet., terwijl de stroop, welke daarna overblijft, als afgewerkte melasse zonder betaling van accijns (verg. art. 2 der wet) naar een spiritusfabriek wordt uitgeslagen. Zij heeft een zuiverheidsfactor van 58—63, dus nog aanzienlijk beneden den zuiverheidsfactor van 68, vastgesteld bij art. 1 van het Kon. besluit van 7 Oei. 1013, S. no. 382, V. v. V. no. 515 XXXV, opgenomen als bijl. C. Werd vóór de wet van 1897 in de meeste fabrieken de osmose toegepast op de suikersappen, stroop en melasse, ten einde daaruit zouten te verwijderen welke het kristalliseeren der suiker belemmeren, thans heelt deze methode in ons land afgedaan (*). Tegenover de kostbare inrichting der osmogènes stond toen het daardoor verkrijgen van nog meer accijnsvrije overponden, hetgeen onder de tegenwoordige wet is uitgesloten. Om dezelfde reden vindt thans de methode van afscheiding van Dr. Steffen geen toepassing meer op stroop en melasse in ons land ; wel nog in het buitenland. Nieuwere bewerking der naprodneten. De stroop, welke na de turbineering van het eerste product overblijft {stroop eerste product of afloopstroop), wordt ingedikt of gekookt op kristal, en vervolgens afgelaten in afzonderlijke malaxeurs. Hierin blijft juk onder langzaam roeren, van 3—5 dagen, om de kristallisatie zoo hoog mogelijk op te voeren. Daarna wordt deze gekristalliseerde massa geturbineerd en wel zoodanig, dat de daarvan afkomstige suiker nog een compacte massa vormt, d. w. z. dat zij geen handelssuiker, doch slechts stroopsuiker is (**). Deze stroopsuiker wordt uit de turbines der naproducten geschept en in een daarnaaststaand apparaat overgebracht, waarin zij irermengd wordt met stroop, afkomstig van het bovengenoemde eerste product. Die vermengde gekristalliseerde stroop wordt daarna opnieuw geturbineerd in daarvoor onder het meng-apparaat geplaatste, afzonder- {*) Het osmoseeren berustte op de eigenschap, dat opgeloste suiker door poreuze membranen — bij de osmogènes werd perkamentpapier gebruikt — minder snel diffundeert dan de in het suikersap aanwezige opgeloste zouten. (**) Deze stroopsuiker behoeft niet te worden ingeschreven in het register Accijnzen no. 5a {Zie het tweede en derde lid van § 15 der Instructie, opgenomen in aant. 1 op art. 31 der wet) De Suikerwet. 3 34 lijke turbines. Om de suiker een grootere zuiverheid te geven, wordt zij tijdens het turbineeren gedekt met water. De thans verkregen suiker (suiker tweede product) wordt nu opgevoerd naar den suikerzolder en vermengd onder de daar aanwezige suiker eerste product. Suikerraffinaderijen. De in de beetwortelsuikerfabrieken, die niet op witwerken zijn ingericht, verkregen suiker is ruwsuiker, is nog niet geschikt voor de consumptie en wordt daarom naar een raffinaderij vervoerd. Zie hierbij echter het op blz. 29 hiervoor medegedeelde omtrent de Norit-raffinade. De ruwe suiker bestaat uit zuivere saccharosekristallen, omgeven door een laagje meer of min zuivere stroop. Al naargelang men eerste-productof naproductsuiker heeft, is deze stroop eerste afloop of melasse. In beide gevallen bevat deze stroop een bepaald gehalte aan saccharose, organische en anorganische niet-suikers en water. Het doel der raffinaderij is een zoo hoog mogelijke opbrengst aan hoogwaardige suiker in verschillende vormen (broodsuiker, kristalsuiker, tabletten, kandij, enz.) te Verkrijgen, terwijl het eindproduct, evenals bij de ruwsuikerfabricage, ook hier onkristalliseerbare melasse is. Om nu dit zoo hoog mogelijk rendement aan consumptiewaar te bereiken, gaat men in de raffinaderijen op zeer verschillénde ip^ten te werk; in het algemeen evenwel als volgt: Na den inslag van de ruwe suiker, wordt deze in een zoogenaamde maische gestort en daarin, onder gedurig roeren, met stroop vermengd, totdat de massa de vereischte vloeibaarheid heeft om geturbineerd te kunnen worden. De vermenging met stroop heeft dus ten doel, de ruwe suiker tot turbineeren geschikt te maken zonder de kristallen op te lossen. Na die vermenging wordt de massa in turbines gestort en geturbineerd onder toevoeging, gedurende de bewerking, van een weinig koud water, hetwelk er door middel van een sproeier aan wordt toegevoegd, zoodat de suiker reeds mooi wit de turbine verlaat en wit geturbineerde ruwe suiker genoemd wordt. Deze wit geturbineerde ruwe suiker brengt men vervolgens over in smeltpannen, waarin ze tot op een bepaalde dichtheid wordt versmolten met warm water, hetgeen ook wel geschiedt door de smeltpan met stoom te verwarmen. Dit aldus verkregen eerste sap wordt vervolgens gefiltreerd door het te brengen over filters. Elke filter bestaat uit een stel van drie lange cylinders, gevuld met beenzwart (*). Na het passeeren dezer filters ziet het sap er reeds glashelder uit. Hoewel men op het oog zou meenen, dat dit sap enkel uit kristalsuiker en water bestaat, is dit toch niet zoo. Het is nog niet geheel vrij van stroop en andere onreinheden. Het gefiltreerde sap wordt thans in kookpannen gebracht en daarin onder verminderden luchtdruk gekookt. De wijze van koken is geheel afhankelijk van hetgeen de raffinadeur wil vervaardigen, hetzij brooden, tabletten, kristallen of andere soorten van suiker. Voor brooden en tabletten moet fijn grein gekookt worden. (*) Zie over de thans ook gebruikt wordende Noritinstallaties blz. 80 hiervoor. 35 Indien de raffinadeur brooden wenscht te maken, wordt het kooksel uit de kookpan door buizen gegoten in Buikerbroodvormen. Dit zijn ijzeren bussen, die den vorm hebben van een suikerbrood of kegel; zij hebben geen bodem en zijn in den top voorzien van een, voor afsluiting vatbare, kleine opening tot doorlating van stroop. De gevulde vormen worden vervolgens op stellingen geplaatst met den top naar beneden en wel zoodanig, dat de toppen juist passen in gaten, die zijn aangegracht in een samenstel van buizen, welke dienen tot afvoer van de uit de brooden afvloeiende stroop. De stellingen staan in een afzonderlijk lokaal, waar door stoompijpen de lucht, die door open ramen telkens ververscht wordt, op hooge temperatuur wordt gehouden. Nadat de brooden op de stellingen geplaatst zijn,, worden zij gedekt, dat is: de voet van het brood (de basis van den kegel) wordt begoten met een zuivere en ingedikte suikeroplossing (lek geheeten). Deze doordringt het brood geheel, neemt de daarin aanwezige onreinheden en stroopdeelen in zich op en vloeit ten slotte weg door de opening in den top. Op deze wijze is na eenige dagen van aanhoudende dekking, het brood mooi zuiver en blank van binnen. Ter bespoediging van het werk wordt somtijds ook wel een zuigpomp aan het buizennet verbonden, tengevolge waarvan de brooden sneller met lek doorzogen worden. Als de dekking voldoende heeft plaats gehad, worden de brooden uit de vormen genomen, waarna het onderste gedeelte, de zoogenaamde voet, wordt afgezaagd en de top afgedraaid. Vervolgens plaatst men de brooden in de droogstoven, waar men ze gedurende eenige dagen laat staan om geheel droog te worden. Droogstoven zijn kamers of vertrekken, waarin, door stoombuizen, een zeer hooge temperatuur wordt onderhouden. Zijn de brooden geheel en al droog, dan worden zij uit de stoven gehaald, in papier gewikkeld en afgeleverd. Hebben de brooden een gewicht van ± 12 K.G., dan noemt men ze melis; bedraagt het gewicht ± 25 K.G., dan worden ze lompen genoemd. Om aan de eischen van den handel te voldoen, moeten melis en lompen zuiver uitgedekt zijn, goed droog, hard en van boven tot onder ook van binnen blank. Deze brooden-fabricage gaat allengs tot het verledene behooren. De traditie van sommige bedrijven (bijv. dat van Lucas Bols) vraagt er nog naar, maar men heefygr iets op weten te vinden. Prima fijne raffinade, die iets vochtig gemaakt is, wordt in vormen geperst en gedroogd ; de kooper is tevreden en de bewerking is eenvoudiger en minder kostbaar. Wanneer kristallen gemaakt moeten worden, wordt het kooksel — hetwelk op een andere wijze is gekookt dan dat van brooden — uit de kookpan door buizen naar de centrifuges of turbines geleid, waar door turbineering de stroop wordt uitgedreven. Ook hierin wordt de suiker afgedekt, meestal met stoom. De in de turbines achtergebleven kristallen worden dan daaruit geschept en naar de bergplaatsen overgebracht om, na opzakking, te worden verzonden. Indien tabletten worden gewenscht, wordt het sap wederom op een bijzondere wijze gekookt; ditmaal zeer fijn grein. Het kooksel wordt gestort in ijzeren bakken of ook in adantkarren, zoodanig ingericht 36 met kleitosre bakjes en gieren plaatjes, dat de bak of kar, na lediging, den inhoud heeft verdeeld in suikerplaten van circa 30 bij 30 bij 2 c.M., welke platen centrifugaal gedekt worden en na drogingj in stoven of droogapparaten in tabletten worden gezaagd. Met centrifugaal gedekt wordt bedoeld, dat de platen in een pers met lek worden behandeld, welk lek in de turbine weer wordt uitgedreven. Het vervaardigen van cuben geschiedt ten naastenbij op gelijke wqie als het vervaardigen van tabletten, met uitzondering, dat het kooksel niet zoo fijn van grein wordt afgekookt; ook worden de cubenplaten niet gezaagd, doch door middel van machines met messen, in op- en nedergaande beweging, in cuben geknipt. Bij vorenstaande bewerkingen blijft steeds een zeer suikerrijke stroop over, zoowel bij turbineering van ruwe suiker, als van de broodenstellingen, uit de centrifuges bij turbineering van kristallen, enz. Deze stropen worden, al naargelang de raffinadeur soorten van suiker wil maken, vermengd, verdund, gefiltreerd en opnieuw gekookt. Men verkrijgt daardoor verschillende soorten : bijv. tweede sap — raffinadesap — groene stroop, enz. Van deze sappen of stropen worden weder, door turbineering, verschillende soorten van geraffineerde suiker verkregen. Daarna W^ft opnieuw een suikerrijke stroop over, welke weder op gelijke wijze in bewerking komt of soms vermengd wordt met stropen of sappen van eerste of latere bewerkingen, totdat eindelijk een stroop overblijft, waaruit geen degelijke suiker meer te bekomen is, doch nog wel een mindere soort. Van deze stroop wordt, door turbineering, de basterd verkregen, die na droging in droogapparaten op gehalte wordt uitgeslagen. Ten slotte rest ons een stroop, waaruit met voordeel ook geen basterd meer te halen is, en welke stroop als afgewerkt wordt beschouwd. Ze wordt dan ook vrij uit de raffinaderij uitgeslagen, overeenkomstig art. 43, j° art. 61, der Suikerwet. Afgewerkte stroop bevat nog gemiddeld: 45 pet. suiker 2 pet. glucose 15 pet. zouten 17 pet. water 21 pet. organische stoffen 100 pet. In de raffinaderijen wordt door breking en maling van brooden, platen en cuben, o. a. vervaardigd : crushed, chips en gemalen melis. Door turbineering verkrijgt men granulated en verschillende soorten van kristalsuiker, terwijl het zaagsel der broodenvoeten als poeder in den handel komt en door suikerbakkers als strooisel gebezigd wordt. Onder affineeren van suiker verstaat men het voor de consumptie geschikt maken van ruwe suiker zonder raffinage. Hiertoe wordt de suiker geturbineerd en worden gedurende die bewerking de aanklevende stroopdeelen verwijderd, hetzij door stoominjectie, hetafc door injectie van blanke suikeroplossing of door water, fijn verdeeld, onderdruk. Men verkrijgt dan de z.g. wit gedraaide suiker.*) (•) Zie noot (*) op blz. 30. 37 Daar een uiterst geringe blauwe kleur (zooals bij ons wit strijkgoed, bij aardappelmeelpakjes en bij de verpakking van witsuiker in het klein) de suiker witter doet schijnen dan zij in werkelijkheid is, wordt een geringe hoeveelheid ultramarijn in de pan ingetrokken of er mede afgedekt. De toepassing van dit zuiveringssysteem heeft veel plaats in Rusland (daardoor wordt de fB.g. witte Russische zandsuiker verkregen); verder in eenige bedrijven in Nederland, België en Oostenrijk en in alle NoordAmerikaansche beetwortelsuikerfabrieken. Kandijf abrieken. De ingeslagen ruwe suiker wordt overgestort in een mengbak, voorzien van een roertoestel, en daarin met stroop vermengd tot een tamelijk dikke brij. Vervolgens wordt deze massa weder afgetapt en geturbineerd, terwijl gedurende de bewerking koud water wordt bijgesproeid. Hierdoor krijgt men de suiker reeds vrij blank, hetgeen voor het maken van kandij een vereischte is. Na uit de turbines geschept te zijn, voert men de suiker door middel van een jacobsladder naar de smeltpannen, waarin zij onder toevoeging van water en kalk bij een temperatuur van omstreeks 105° C. wordt opgelost. In sommige kandij fabrieken wordt zeer fijne, blanke ruwe suiker ingeslagen. Deze wordt niet met stroop vermengd en dus evenmin geturbineerd, maar terstond op de smeltpannen gebracht. Uit deze smeltpannen brengt men de suikeroplossing over naar boven in de fabriek geplaatste bakken om haar van daar te laten afloopen in een verdieping lager geplaatste zakfilters. Dit zijn staande ijzeren bakken, waarin zich op eenigen afstand van den bovensten rand een bodem bevindt, voorzien van buizen van 4- 2 d.M. lengte, waaraan 2, om elkaar getrokken, lange smalle zakken zijn geschroefd. Op deze wijze ondergaat de oplossing een voorloopige zuivering. Zij wordt nu opgevangen in een vergaderbak en vervolgens gefiltreerd door beenzwartfilters. Dit zijn hooge ijzeren cylinders, gevuld met beenzwart. Zij worden door stoom verwarmd, om de oplossing tijdens het doorstroomen dun vloeibaar te houden. Het thans heldere sap moet nu in een vaouumpan gekookt en ingedikt worden. Zoodra dit geschied is, wordt het afgelaten in een bak, waaruit het wordt overgebracht in de vooraf in de kandijstoof gereed gezette kandijpotten. Dit zijn koperen potten in den vorm van omgekeerde afgeknotte kegels ter hoogte van ± 3 d.M., terwijl de grootste wijdte ongeveer 4 d.M. bedraagt. Ook gegalvaniseerde potten worden gebezigd ; koperen voldoen echter beter. In den wand van deze potten zijn een aantal kleine gaatjes aangebracht, waardoor — vóór de vulling — in horizontale richting draden worden gespannen. Hieraan werden vroeger op een afstand van ± 5 c.M. van elkaar, kleine stukjes kandij (*) geknoopt, ten einde daardoor het kristalliseeren te bevorderen. Tegenwoordig schijnt men dit niet meer te doen. Na deze bewerking wordt over den buitenwand der potten, ter plaatse waar de gaatjes zijn, papier geplakt. (*) Dit is de in art. 57 der wet genoemde suiker, die van de reeds ingeschreven suiker "kan worden genomen, om ia'Os te vullen vormen aan de draden te worden gehecht.' 38 De kandijpotten heeft men in rijen naast en boven elkaar op planken geplaatst in de kandijstoof. Deze stoven zijn als het ware groote in de fabriek gemetselde kamers, voorzien van dikke muren. In deze stoven, welke vóór de vulling der potten door stoom verwarmd zijn, blijven de potten verscheidene dagen staan, gedurende welke de kristallisatie plaats heeft. Aan de draden hebben zich dan dikke kristallen gevormd (de gewone klontjes), terwijl een gedeelte zich als een korst aan den wand' en op den bodem heeft vastgezet. Dit is de z.g. kant en bodem. De potten worden nu uit de stoof gehaald en het sap er af gegoten. Vervolgens worden ze omgekeerd op latten, boven een lekbak geplaatst om uit te lekken en daarna overgebracht in de droogstoof. Dit is een dergelijk lokaal als de kandijstoof, waarin de temperatuur door stoom op een voldoende hoogte wordt gebracht om de kandij te doen drogen. Na eenige uren worden de potten uit de stoof gehaald en klopt men de kandij er uit, die men dan naar een pakkamer brengt om gesorteerd en verpakt te worden. Dit product noemt men eersten trek. De daarvan overgebleven stroop wordt terstond opgekookt voor een tweeden trek, waarna op dezelfde wijze een derde, vierde en vijfde wordt verkregen. De eerste trek is zuiver Wit, de tweede halfwit, de derde heeft strookleur, de vierde is lichtbruin en de vijfde is donkerbruin. De ten slotte overgebleven stroop wordt gekookt voor basterd suiker, terwijl de rest de bekende kandijstroqp is. Bij een nieuwere werkwijze wordt de kristallisatie verkregen zonder behulp van draden. De kristallen zijn bijzonder mooi, maar moeten niet goed voldoen. Het Broeiprocédé Steffen (*). Dit procédé, dat ter vervanging dient van de diffusie, is in zijn uitvoering veel eenvoudiger dan het laatstgenoemde. Het verloop is als volgt. De vlakgesneden snijdsels vallen uit de snijmachine in een langen trog, die van een schroeflint is voorzien. In den trog bevindt zich bij den aanvang van den arbeid heet water (95 tot 98° C), verder gedurende het geheele bedrijf heet sap van dezelfde temperatuur. De snijdsels worden direct door de heete vloeistof gebroeid. Alle cellen worden geopend, terwijl door de schroef de massa langzaam wordt voortgestuwd. In het einde van den trog bevindt zich een schuin oploopende goot, voorzien van een opwaarts werkende schroef. Zijn de snijdsels daar ter plaatse aangekomen dan worden ze uit den weg gewerkt en komen boven in de aan het eind dezer laatste schroef gelegen pers. In deze pers worden de snijdsels uitgeperst. Het sap loopt in den broeitrog terug, terwijl de uitgeperste snijdsels er uitvallen, gedroogd worden en als suikerpulp worden verkocht. Het sap zelf loopt voortdurend onder uit den trog door een pulpvanger naar een pomp, die het door een voorwarmer jaagt en weer boven in den trog terugpompt (circulatie). Aan het einde boven in den trog bevindt zich verder een oyerlooptrechter, die het sap (dat steeds op het einde een voldoende dichtheid heeft bereikt) afvoert door een pulpvanger naar de meetbakken en verder naar de zuivering. (») Men zie hieromtrent ook het hoofdartikel in Fiscus no. 1064. 39 Polarisatie. Een hoogst gewichtige natuurkundige eigenschap van vele suikersoorten is haar verhouding tegenover het gepolariseerde licht. Haar oplossingen toch zijn in staat het vlak van trilling van het gepolariseerde licht, bij den loop door de vloeistof, een bepaalde afwijking (draaiing) te doen ondergaan. Volgens deze eigenschap kan men de suikersoorten in twee groepen indeelen, nl. die, welke het vlak van polarisatie naar rechts en andere, welke het vlak naar links doen afwijken. Rechtsdraaiend zijn rietsuiker, beetwortelsuiker, dextrose, lactose, maltose en raffinose; linksdraaiend zijn laevulose en invertsuiker (*). Wij zullen trachten dit ingewikkeld verschijnsel eenigszins duidelijk te maken'. Een lichtstraal, afkomstig uit een willekeurige lichtbron, bijv. zonlicht, kaarslicht, enz., ontstaat door trillingen van den aether, een middenstof, die men denkt het geheele heelal te vullen, ook de ruimte gelegen tusschen de kleinste deeltjes (moleculen) van alle gassen, vloeibare en vaste lichamen. Deze trillingen hebben plaats in alle richtingen loodrecht op de richting van voortplanting. Laat men een dergelijken lichtstraal onder een hoek van 55° invallen op een spiegel S, dan heeft de teruggekaatste lichtstraal bijzondere eigenschappen gekregen. De trillingen van dit licht hebben dan slechts plaats in één richting, de lichtstraal wordt „gepolariseerd" genoemd; net vlak, waarin al deze trillingen liggen gedurende den af te leggen weg van den lichtstraal, noemt men het vlak van polarisatie. Laat men den lichtstraal vallen in een spiegel S1, die zuiver parallel gesteld is aan S, dan ziet men den lichtstraal onveranderd sterk uittreden. Draait men evenwel spiegel S1 om een as, dan wordt de lichtstraal zwakker, totdat deze bij een draaiing tot een bedrag van 90° geheel verdwenen is. Draait men den spiegel verder, dan ziet men den lichtstraal weer verschijnen, totdat deze bij een draaiing van 180° weer volkomen helder is. Al verder draaiende vertoonen zich weer dezelfde verschijnselen totdat de spiegel weer in zijn oorspronkelijken stand is gekomen. Zooals hiervoor gezegd, hadden de trillingen van den lichtstraal plaats in een bepaald vlak. Sommige oplossingen (zooals die der verschillende suikersoorten) hebben de eigenschap dit vlak een draaiing te doen ondergaan. Plaatst men een glas met water tusschen de beide spiegels, dan veroorzaakt dit geen verandering, maar vult men het glas met een suikeroplossing,dan zal het vlak van trilling van den lichtstraal worden gedraaid. Om nu den lichtstraal met haar volle sterkte te doen uittreden zal de spiegel S1 een weinig (een bepaald aantal graden) moeten worden gedraaid en wel in tegengestelde richting van de draaiing, veroorzaakt door de suikeroplossing. Het aantal graden van draaiing nu is recht evenredig met de hoogte van de vloeistofkolom en de sterkte van de oplossing. Uit dit bedrag kan men dus proefondervindelijk de sterkte der oplossing _(*) Een kenmerkend verschil dezer twee groepen is ook dit, dat alle rechtsdraaiende tot kristalvorming gebracht kunnen worden, de linksdraaiende niet; deze laatste belemmeren bovendien in suikeroplossingen de kristallisatie van de rechtsdraaiende. 40 bepalen. Voor de eene suikersoort in de oplossing moet men nu den spiegel naar rechts, voor de andere naar links verdraaien. Draait de suikeroplossing, het «lak van polarisatie naar links, dan moet men den spiegel naar réchts draaien en omgekeerd. Op dit principe berusten de polarisatie-instrumenten, die dienen om het gehalte aan suiker in een oplossing te bepalen. De instrumenten werken niet met spiegels, doch met een bepaald soort prisma's (nicols)(*), welke vervaardigd zijn uit IJslandsoh kalkspaath en eveneens het licht onder bepaalde omstandigheden polariseeren. De door een der nicols gepolariseerde lichtstraal wordt door draaiing van de tweede uitgebluscht. Brengt men tusschen de twee nicols een suikeroplossing, dan moet men de tweede in een bepaalde mate draaien om de door de suikeroplossing veroorzaakte draaiing op te heffen. Deze draaiing.wordt op de polarisatie-instrumenten in graden afgelezen en geeft dan na berekening de sterkte der suikeroplossing aan. Gaat men steeds uit van een kolom suikeroplossing van bepaalde lengte, dan kan men op het instrument een schaalverdeeling (der suikerpercenten aanbrengen, waardoor direct het gehalte der te onderzoeken vloeistof wordt afgelezen» Wij zullen trachten van den saccharimeter — ook wel polarimeter genoemd — een beknopte beschrijving te geven en kiezen daartoe uit dien van L a u r e n t, welke bij de Administratie der belastingen in gebruik is (**). Als lichtbron doet dienst een gasvlam, waarin chloornatrium (keukenzout) verdampt wordt en die dus geel licht geeft. Achter in het toestel bevindt zich een lens, welke op de vlam gericht wordt. Daarop volgt een der prisma's van N i c o 1, pdarisator geheeten. VerdeU is in het toestel aangebracht een plaatje met een cirkelvormige opening om het invallend licht door te laten. De opening is echter halver- (*) Aldus genoemd naar den Schotschen natuurkundige IV. Nieol, gestorven in 1851. (•*) Depo/oriitóto^£éi«»»ttWOfdtöbktn Frankrijk gebruikt. In de laboratoria de* fabrieken in Nederland wordt gebruikt de ©uitsche polarimeter van Schmidt- «n Haensch. Dit laatste toestel is zoodanig ingericht dat, wanneer 26,048 gram zuivere suiker wordt opgelost tol. 'fOO* c,lï*. bff' Ï?3*C. en gepolariseerd in een buis van 20 c.M., de schaalverdeeling 100" draaiing naar rechts aanfcfjst. Elke graad naar rechts wijst dus op de aanwezigheid van 0,26048 gram suiker in de oplossing van 100 c.M*. Neemt men dus van een monster stroop voormeld normaal gewicht van 26,048 en lost au op tot 100 c.M», dan is bij polarisatie direct het percentage saccharose al te lezen. Volgens het pas verschenen Overzicht der methoden, enz., uitgegeven door de Alg. Technische Vereeniging van beetwortelsuikerfabrikanten en raffinadeurs, geschiedt het onderzoek van het saccharose-gehalte van ruwsuikers In'de laboratoria der fabrieken hier te lande als volgt: 26 048 gram wordt afgewogen en in een kolfje van 100 c.M». opgelost, geklaard met een juist voldoende hoeveelheid loodazijn, gefiltreerd en in een 20 cM. polarimeterbuis gepolariseerd, waarna het saccharose-percentage is af te lezen. i^sm Voor de bepaling van het asch-gehalte wordt 3 gram suiker met geconcentreerd zwavelzuur in een moffeloventje bij zacht rood-gloeihitte verascht. De ruwsuScer wordt verkocht op z.g. basis-rendement (ook wel utrage genoemd), waaronaer is te verstaan het gehalte, bij polarisatie verkregen, verminderd met «)'/maal de ascn. Verg. art. 1, § 3, der Suikerwet. Het saccharose-gehalte van melasse geschiedt volgens de methode-C 1 e r g e t. Men pasi daarbij deze formule toe : _ ' . 100 (3 A—3,3 B . saccharose = \ss_t A = het gehalte volgens polarisatie voor Mversie, B = „ „ „ „ na inversie, 11= de temperatuur van de vloeistof na inversie, gedurende de polarisatie. '■'■'■'IXUt te lande is de verkoop van melasse gebaseerd op graden C1 e r g e t, in Noord-Amerika op graden Baumé. 40 41 wege bedekt door een glazen plaatje, dat het^kelvlak jirist ia tweeën deelt. Na dit plaatje volgt een ruimte om de buis met suikeroplossiag te kunnen bevatten en vervolgens het tweede prisma, analysator genoemd. Dit tweede prisma kan men doen draaien, waardoor tegelijk een wijzertje langs een aangebrachte schaal met graadverdeehng loopt, nauwkeurig aanwijzenda^foeveel graden men het prisma gedraaid heeft. Vóór in het toestel bevindt ach een vergrootglas als bij «ea.Verrekijker. Brengt men nu, gelijk wij boven zagen, een buis met water in het toestel, dan zal men door het vergrootglas het licht van de gasvlam duidelijk zien en beide deelen van het plaatje met de cirkelvormige opening ,JBÜn even helder verlicht. Vervangt men de buis met water, door een met suikeroplossing, dan wijkt de gepolariseerde lichtstraal af, en ziet men de meergenoemde opening niet meer volkomen helder verlicht. De eene helft is verlicht en de andere is donker (halfschaduw). Door het vlak van het dichtstbijzijnde prisma te draaien, kan men de schaduw doen verdwijnen en wordt de opening weder geheel verlicht. Is dit het geval, dan heeft men natuurlijk evenver het vlak van het prisma naar links gedraaid, als de suikeroplossing het vlak naar rechte deed draaien. De hoegrootheid der draaiing wordt aangewezen door het langs de schaal loopende wijzertje, op welke schaal men nu ineens het gehalte aan saccharose kan aflezen. De polarimeter-Laurent is zoodanig ingericht, dat wanneer 16,29 gram zuivere suiker wordt opgelost tot 100 c.M.8 bij 15° C. en gepolariseerd in een buis van 20 cM^ide draaiing 100° bedraagt. Zie hiérbij de artt. 2j 8 en 4, met de aantt., van bijlage B. Druivensuiker (glucose (*) of dextrose). Druivensuiker is een in water gemakkelijk, doch in alcohol weinig oplosbare suikersoort. Zij.komt in de natuur zeer veel voor en wel bijna steeds te zamen met rietsuiker of vruchtensuiker, zoo bijv. in zoete vruchten als kersen, vijgen, rozijnen, druiven, pruimen, enz., en verder als hoofdbestanddeel van den honig. Wanneer honig korrelig wordt, is dit het gevolg van het ontstaan van kristallijne korrels druivensuiker. Kunstmatig wordt druivensuiker vooral vervaardigd uit aardappelmeel. Het zetmeel wordt daartoe met water aangelengd, en vervolgens, na toevoeging van een zekere hoeveelheid zwavelzuur, onder een druk van 1—4 atmospheren (**) verhit). Het zetmeel gaat eerst over in dextrine (kleefstof of gom, die o. a. voor onze postzegels en voor enveloppen als kleefstof dienst doet) en vervolgens door verdere koking in druivensuiker, aanvankelijk een stroopachtige massa. De ontstane zure oplossing wordt met krijt geneutraliseerd, waarna het gips door filtreering wordt afgescheiden en de gezuiverde oplossing in vacuumpannen ingedampt. Dergelijke zetmeel- of aardappelsuiker bevat 60—65 pet. druivensuiker, 10 pet. water en 25 a 30 pet. dextrine. Een betere opbrengst, (•) Glucose of glycose van het Grieksche glykeros, glykys lm zoet. (**) Een atmospheer druk is de druk van een 76 c.M. hooge kwikzilverkolom of van een 10,3 M. hooge waterkolom, dus een druk van 1,03 K.G. op 1 c.M.' 42 nl. 90 pet., wordt verkregen, indien men het zetmeel gedurende 4 uur met 1 percents zwavelzuur tot 108° C. verhit. Druivensuiker is minder zoet dan rietsuiker. Toch wordt zij veel gebruikt, vooral in likeurstokerijen en in suikerbakkerijen, o. a. voor het maken van bonbons daar rietsuiker te hard wordt en ook veel duurder is. Druivensuiker doet het polarisatievlak rechts draaien. Daarop wijst ook de naam dextrose; dexter (Latijn) — rechtsch. Zie voorts de aantt. 47—51 op art. 1 en aant. 3 op art. 88 der Suikerwet. Vruchtensuiker (fructose, laevulose of slijmsuiker). Vruchtensuiker wordt naast druivensuiker (dextrose) en kleine hoeveelheden rietsuiker aangetroffen in het sap van rijpe vruchten (vandaar de naam fructose), alsmede in honig. Vruchtensuiker komt nooit voor in vasten toestand, maar is altijd stroopachtig. Zij kristalliseert toch zeer moeilijk ; bij indamping wordt een dikke kleverige stroop Verkregen. Daarom wordt zij ook wel slijmsuiker genoemd. Het polarisatievlak wordt door vruchtensuiker links gedraaid. Vandaar de naam laevulose; laevus (Latijn) = linksch. Invertsuiker. Door zuren te laten inwerken op saccharose ontstaat een mengsel van gelijke hoeveelheden druivensuiker en vruchtensuiker, den algemeenen naam dragende van invertsuiker, in welk mengsel uit een physisch oogpunt de vruchtensuiker overheerschend is, want het polarisatievlak wordt door de verkregen suiker links gedraaid. Daar een oplossing van saccharose het polarisatievlak rechts doet draaien, is de suiker dus ten opzichte van deze eigenschap veranderd of omgekeerd; vandaar de naam geïnverteerde suiker of invertsuiker; invertere (Latijn) = omdraaien. Melksuiker (lactose) (*). Melksuiker is een in water moeilijk oplosbaar, zeer wenig zoete suikersoort. Zij wordt aangetroffen in de melk der zoogdieren en wordt als nevenproduet gewonnen bij de kaasbereiding. Uit de melk wordt de kaasstof door stremsel neergeslagen en het filtraat, de zoete wei, ingedampt. Uit deze oplossing kristalliseert melksuiker, die door herhaalde kristallisatie kan worden gezuiverd. Zij draait het polarisatievlak naar rechts en kan door behandeling met zuren omgezet worden in twee andere suikersoorten, nl. in galactose en druivensuiker. Melksuiker wordt bijna uitsluitend gebruikt bij de artsenybereiding om geneesmiddelen in drogen staat te verdunnen. Ook dient zij bij de bereiding van melk voor zuigelingen. (*) Lac (Latijn) = melk. 43 Moutsuiker (maltose). Maltose is een suikersoort, welke bij de inwerking van de gekiemde gerst (mout) op zetmeel, naast dextrine, ontstaat. Zij wordt ook als nevenproduct gevormd, wanneer zetmeel met verdund zwavelzuur wordt behandeld. In haar eigenschappen wijkt maltose af van druivensuiker. Door inwerking van zuren vormt zich glucose. Raffinose. Raffinose wordt, naast saccharose, in het sap der bieten aangetroffen. Zij is sterk rechtsdraaiend en heeft daardoor dikwijls beduidenden invloed op de resultaten der polarisatie. De raffinose komt voor in de naproducten der beetwortelsuikerfabricage en in melasse. Zie over deze stof het hoofdartikel in Fiscus no. 473. Raffinose speelt in onze tegenwoordige suikerfabricage geen rol. Vroeger, toen melasse veel ontsuikerd werd, was de analyse van belang omdat zich toen tijdens die fabricage raffinose scheen te vormen. Suiker, welke sterk raffinosehoudend is, kristalliseert in lange naalden. GESCHIEDENIS; Bij de wet van 21 Mei 1819, S. no. 33, werd de suiker (t. w. buitenlandscke, binnenlandsche werd nog niet gefabriceerd) aan een belasting op de consumptie onderworpen. Behalve een invoerrecht van f 20 per 100 K.G. geraffineerd en f 0,60 per 100 K.G. ruw, werd een accijns geheven van f 16,80 per 100 K.G. geraffineerde en f 10 per 100 K.G. ruwe suiker. De invoer kon geschieden met dadelijke betaling, met bestemming tot inslag onder krediet en tot opslag in entrepot; voor ruwe suiker ook in fictief entrepot. De raffinadeur genoot zes maanden krediet, de handelaar — die alleen kon aanzuiveren door betaling — drie maanden. Krachtens de wet van 27 Juli 1822, S. no. 21, werd alleen accijns geheven van de ruwé suiker en wel f 9 per 100 K.G. Het fictief entrepot bleef behouden. De quitanties waren aan een collectief zegel onderworpen en bovendien drukte een zegel op vervoer- en geleibiljetten, naar gelang van de hoeveelheid suiker, van 5 cent tot één gulden. Het invoerrecht werd bij de Tariefwet van 1822 (wet van 26 Aug. 1822, S. no. 39) vastgesteld op f 1,20 per 100 K.G. ruwe suiker en op f 36 per 100 K.G. geraffineerde suiker. De wet van 24 December 1829, S. no. 76, voerde een accijnsverhooging in van 40 percent. De wet van 2 Januari 1832, S. no. 3, bevatte bepalingen betreffende de afschrijving voor kandij, suiker in brooden en basterden en wijzigde de tarra bij uitvoer. Met de wet van 23 December 1833, S. no. 71, verscheen een geheel nieuwe regeling. De accijns voor ruwe suiker werd thans gebracht op f 13,50 per 100 K.G. De afschrijving voor kandij en fijn geraffineerde suiker bedroeg f22, voor lompen f21 en voor basterd, enz. f 13,50 per 100 K.G. De raffinadeurs genoten een krediet van zeven maanden en de handelaars van drie maanden, of drie en zeven maanden, naar gelang van het bedrag der debiteering. Het collectief zegel werd bepaald op 10 pet. van den accijns voor de quitanties, op 50 cent voor de vervoerbiljetten en 10 cent voor de geleibiljetten. De opbrengst van den suikeraccijns bedroeg onder deze wetgeving in 1840, na aftrek van de afschrijvingen bij uitvoer, niet meer dan f43.519. Ten einde hierin verbetering te brengen werd bij de wet van 30 December 1840, S. no. 93, bepaald, dat 3 pet. van den gedebifceerden accijns steeds door betaling moest worden voldaan, terwijl de afschrijvingssom eenigszins werd verminderd. 46 De hoeveelheid, welke ongedekt vervoerd mocht worden op de linie, werd gesteld op 3 K.G. Bij de wet van 1 April 1846, S. no. 17, werden de krediettermijnen een weinig ingekort, terwijl 5 pet. van de rekening der raffinadeurs in geld moest worden betaald. De opslag in fictief entrepot verviel. Bij de wet van 26 April 1852, S. no. 94, werd de opbrengst van den suikeraccijns in hoofdsom, opcenten en collectief zegel te zamen, vastgesteld op ten minste f 750.000 voor elke zes maanden, aan te zuiveren uit de 5 pet. en — zoo dat bedrag daartoe niet voldoende mocht zijn — verder ponds-pondsgewijze om te slaan over het alsdan nog onaangezuivercl bedrag van de raffinadettrtrekening. Volgens art. 6 dezer wet konden bij Kon. besluit de noodige verordeningen worden uitgevaardigd omtrent eventueel te fabriceeren inlandsche beetwortelsuiker. Ten einde een duidelijk inzicht te krijgen in de verdere geschiedenis der Suikerwetgeving, meenen wij goed te doen, die der raffinaderijen en der beetwortelsuikerfabrieken ieder afzonderlijk te behandelen. Raffinaderijen. Zooals wij reeds zagen, werd van alle ruwe suiker bij invoer een uniform recht geheven en werd bij uitvoer van geraffineerd een vast bedrag op de rekening van den raffinadeur afgeschreven. Hierin lag voor hem een premie verscholen in den vorm van te hooge afschrijving bij den uitvoer. Door het vaststellen van een minimum-opbrengst, waarvan het ontbrekende op de raffinadeurs zou worden verhaald, verzekerde men der schatkist bij de evengenoemde wet van 26 April 1852, S. no. 94, althans een opbrengst van l1/8 millioen gulden per jaar, welk minimum bij de wet van 14 Juli 1855, S. no. 104, tot 2 millioen werd verhoogd. Bij de wet van 16 Mei 1869, S. no. 38, werd het accijnsbedrag van ruwe suiker en de afschrijving bij uitvoer gewijzigd. Voorts verviel het reoht van zegel op de accijnsquitantiën, benevens dat voor vervoer- en geleibiljetten. Itttusschen kwam den 8 November 1864 tusschen Nederland, Frankrijk, Engeland: en België een traotaat tot stand, goedgekeurd bij de wet van 2 Juni 1865, S. no. 62, dat bestemd was, een einde te maken aan de premiën, die in elk der contracteerende landen aan de raffinadeurs werden verleend door te hooge restitutie hij den uitvoer van geraffineerde suiker. Bij het voornoemde tractaat verbonden «ich partijen tot de aanneming van het stelsel van belasting der ruwe suiker naar de kleur, welke als een goede maatstaf van de kwaliteit werd beschouwd. Voorts werd een daarmede verband houdende regeling aangenomen voor de afschrijving te verleenen bij den uitvoer van geraffineerde suiker. De ruwe suikers werden naar haar kleur in eenige klassen verdeeld en voor elke klasse werd een afzonderlijke belasting per 100 K.G. bepaald, verschillende naar de hoeveelheid geraffineerde suiker, die volgens de tractaatsbepalingen geacht kon worden daaruit verkregen te kunnen worden. Bij uitvoer van geraffineerde suiker kon dus, maar men meende, de volle accijns ad f27 per 100 K.G. worden afgeschreven. 47 Daar het noodzakelijk was om de wettelijke bepalingen omtrent den accijns op de suiker te herzien in verband met het vorenbedoelde verdrag, werd de heffing van den suikeraccijns geheel op nieuw geregeld bij de wet van 2 Juni 1865, S. no. 63, V. no. 48. Bij art. 40 dier wet werd de heffing van invoerrecht op suiker ingetrokken. In deze wet van 2 Juni 1865 werden nader enkele wijzigingen gebracht bij de wetten van 31 December 1865, S. no. 198, V. 1866 no. 3, 15 September 1866, S. no. 147, V. no. 135 en 28 Juni 1868, S. no. 94, V. no.81. Langzamerhand bleek het stelsel van accijnsheffing naar de kleur, dat aanvankelijk zeer goed werkte, een schaduwzijde te hebben. Men constateerde namelijk, dat ruwe suiker werd ingevoerd, waaraan kunstmatig een donkere kleur was gegeven, en die daardoor in een lager belaste klasse viel dan waarin zij volgens haar gehalte behoorde. De wet van 25 Mei 1880, S. no. 93, V. no. 55, trachtte dat misbruik te beletten door de bepaling, dat wanneer suiker kennelijk was gekleurd, het klasseeren zou geschieden door onderzoek van haar gehalte en vergelijking daarvan met het gehalte van gewone Javasuiker. De kennelijJr gekleurde suikers werden — na verwijdering van de glucose en stroopsuiker door afwassching — gepolariseerd, en geklasseerd naar den uitslag dier polarisatie. Het misbruik werd echter door dien maatregel niet gekeerd ; integendeel, het nam hand over hand toe. Ten duidelijkste bleek, dat de kleur geen betrouwbare maatstaf voor de belasting meer opleverde en dat tot een ander stelsel van heffing moest worden overgegaan. In afwachting daarvan werd bij de wet van 27 April 1884, S. no. 102, V. no. 54, een minimum-opbrengst van den accijns vastgesteld, om de schatkist tegen de nadeelen, uit het voormeld misbruik voortvloeiende, zooveel mogelijk te vrijwaren. Bij de wet van 20 Juli 1884, S. no. 147, V. no. 72, werd gebroken met het stelsel van heffing naar de kleur, en werd ingevoerd het stelsel van saccharimetrie, waarin men de oplossing meende te vinden van de moeilijkheden, die reeds zooveel jaren met betrekking tot de heffing van den suikeraCéijns waren ondervonden. Volgens dat stelsel werden de ruwe suikers belast naar haar gehalte, langs scheikundigen weg bepaald. Het gehalte werd gevonden door polarisatie en vermindering der daarbij bevonden percenten met tweemaal de percentische hoeveelheid glucose en viermaal de percentische hoeveelheid asch, welke vermindering plaats had, omdat door de aanwezigheid van glucose en van zouten (deze laatste vertegenwoordigd door de bij verbranding der suiker overblijvende asch) een gedeelte der suiker belet wordt te kristalliseeren en dus bij raffinage der ruwe suiker in de afgewerkte stroop achterblijft. Bij de berekening van den accijns werd voor fabriSkéVetlies (het verschil tusschen het in het laboratorium bepaalde gehalte en het werkelijk rendement in de raffinaderijen) het gehalte verminderd met lVa ten honderd voor beetwortelsuiker en 2x/2 ten honderd voor rietsuiker. Hoewel het stelsel van saccharimetrie gunstig afstak bij het vroegere — heffing naar de kleur — bleek het intusschen als eenige grondslag voor de heffing, niet betrouwbaar genoeg. Het was gebleken, dat sommige ruwe suikers raffinose bevatten, een stof, die de aanwijzing van het polarisatiewerktuig onjuist maakt. Kunstmatige vermeerdering van het 48 aschgehalte was niet onmogelijk. Bovendien bestond (rsrijfel omtrent de juistheid van den coëfficiënt 4 voor den aftrek wegens dé asoh. Maar het ergste was, dat dé wijze, waarop het saccharimetrisoh gehalte der ruwe suiker bepaald werd, verband hield met d»5&ntkomstea/van de vroeger algemeen gebruikelijke wijze van werken in de suikerraffinaderijen.; : Waar nieuwe werkwijzen werden ingevoerd, werden veel hooger rendementen verkregen dan die, welke de saccharimetrie aangaf, zonder dat te bepalen waB, welke veranderingen in haar toepassing gebracht zouden moeten worden, om ook die hoogere rendementenin den aanslag te begrijpen. *■ Bij de wet van 29 Augustus 1886, S. no. 142, V. no. 74*iwerden enkele wijzigingen gebraoifc in de wet van 20 Juli 1884, S. no. 147, V. no. 72. Zooals wij reeds zagen, werd met de meergenoemde wet van 1884^ waarbij de saccharimetrie werd ingevoerd ter vervanging van het stelsel Van heffing naar de kleur der ruwsuikers, beoogd de premie te doen vervallen, die nog voor de raffinadeurs was overgebleven. Dit doel werd niet bereikt, want hét toezicht, krachtens de wet van 11 Januari 1894, S. no; 6, V. no. 6, in de raffinaderijen gehouden, heeft aangetoond, dat door die inrichtingen jaarlijks nog een premie van ruim 6 ton werd genoten;. Bij de wet van 12 Januari 1895, S. no. 6, V. no. 7, werden nadere bepalingen getroffen omtrent het raffineeren van ruwe suiker van hoog gehalte. Zie verder omtrent genoemde wet van 1894^ alsook omtrent die van 29 Januari 1897, S. no. 63, V. no. 33, de Geschiedenis der Beetwortelsuikerfabrieken, hierna volgende» Beetwortelsuikerïabrieken. De eerste beetwortelsuikerfabriek hier te lande werd opgericht in 1858. Volgens art. 6 der wet van 26 April 1852, S. no. 94, moesten toen verordeningen worden uitgevaardigd om, in overeenstemming met de wet van 1 April 1846, S. no. 17, regelende de heffing van den acqjns op de buitenlandsche suikej?, den accijns op de binnenlandsche suiker te verzekeren. De zaak werd geregeld bij het Kon. besluit van 31 Augustus 1858, S. no. 66. J . , , \ Het onderwerp was geheel nieuw en het lag voor de hand, dat men te rade ging met de bepalingen, die reeds bestonden in naburige Rijken, — het Duitsche Tolverbond, Frankrijk en België — waar reeds een vrij Wanneer de zuiverheidsfactor van deze vloeistoffen hooger is dan 68, wordt de accijns verhoogd met f 0,30 voor iedere eenheid boven 68, onderdeelen van de eenheid niet in aanmerking genomen (26) (44—45). n . i vaste, korrelachtige en poedersuiker, als- h Urmven8U1*er \ mede geraspte of op andere wijt* fijnuit zetmeel \ gemaa6kte maSsé (46-51) -15- § 2. Voor grootere of kleinere hoeveelheden dan 100 kilogram wordt de aecijns naar evenredigheid berekend, met dien verstande dat onderdeelen van een kilogram voor een geheel kilogram gerekend worden (52—53). § 3. Onder gehalte wordt in deze wet verstaan (9—10) (54—55): a. voor ruwe suiker, het getal polarisatie-percenten, verminderd met tweemaal de percentische hoeveelheid glucose in de suiker aanwezig en met viermaal de percentische hoeveelheid asch, die bij verbranding der suiker, na verwijdering van de onoplosbare zelfstandigheden, achterblijft (56); b. voor basterd, het getal polarisatie-percenten (57—58). Onderdeelen van een gehalte-percent blijven voor suiker van beneden 98 peroent gehalte buiten aanmerking (59). De voorschriften omtrent het bepalen van het gehalte van suiker en van dén zuiverheidsfactor van melado, melasse, stroop en andere suikerhoudende vloeistoffen, worden door Ons bij algemeenen maatregel van bestuur vastgesteld (60—62). 1. Deze paragraaf is bier opgenomen zooals zij werd vastgesteld bij art. 39 der „Leeningwet 1914" (zie V. v. V. no. 469). Krachtens art. 37 dier wet, gewijzigd bij art IV der wet van 80 Januari lMff». no. 192, V. v.V. no. 781, worden 20 opcenten geheven op den accijns op suiker, welke geheven wordt ijl de jaren 1915 tot en met 1933. De bepalingen, betreffende het Leeningfonds 1914, ingesteld bij art. 31 der Leeningwet 1914, zijn, zooals zij thans luiden, opgenomen in V. v. V. no. 1395. In registers, documenten en verdere schrifturen worden de opcenten met de hoofdsom van den accijns in één bedrag begrepen, zoodat wegens suikeraccijns berekend worden de tot vóór de jongste wetswijziging geldende bedragen. Res. V. v. V. no. 462. 2. Suiker is bij invoer alleen aan accijns onderworpen. Krachtens art. 89 kan bij algemeenen maatregel van bestuur het invoerrecht voor biscuits en andere suikerhoudende goederen geregeld worden in verhouding tot den accijns voor de daarin vervatte suiker. Zie aant. 1 op dat artikel. 3. Behalve bij doorvoer, opslag in entrepot of met krediet voor den accijns of wel met vrijdom, wordt de acoijns dadelijk betaald. Zie art. 5, met aant. 2. 4. Zie, nopens den vrijdom van recht en accijns voor suiker, bestemd tot gebruik aan boord van binnenkomende schepen, het Kon. besluit V. v. V. no. 2028, opgenomen als bijl. IV der Tariefwet (deel IX der Vakstudie) en, nopens den vrijdom van verbruiksbelastingen ten be- HOOFDSTUK I. — Art. 1 55 4 hoeve van Gezanten van vreemde Staten, het Kon. besluit V. 1864, no. 63, opgenomen als bijl. V der Tariefwet. Kleine hoeveelheden suiker, kennelijk bestemd om als handelsmonsters te dienen, kunnen vrij van accijns worden toegelaten, mits elk monster suiker niet meer dan 15 decagram bedraagt. Res. V. 1872, no. 37, § 8. Evenzoo kleine hoeveelheden stroop, ook blijkens de soort der verpakking, kennelijk uitsluitend bestemd tot handelsmonsters, mits voor elk monster stroop 4 hectogram niet te boven gaande. Res. HAug. 1905, no. 13. Blijkens art. 16, tweede lid, van het Reglement, behoorende bij het Verdrag nopens de wetten en gebruiken van den oorlog te land, goedgekeurd bij de wet van 1 JuK 1909, S. no. 231, en waarvan de tekst is bekend gemaakt bij Kon. besluit van 22 Febr. 1910, S. no. 73, moeten giften en ondersteuningen in natura, bestemd voor krijgsgevangenen, "fiftt van alle rechten in Nederland worden toegelaten. Deze bepaling geldt echter slechts tusschen de mogendheden, die het Verdrag hebben gesloten of daartoe nader zijn toegetreden en slechts indien de oorlogvoerenden allen partijen zijn bij het Verdrag. Zie dienaangaande de res. V. v. V. no. 217. Aangaande de vrijstelling van alle rechten ten aanzien van hospitaal schepen, zie men art. 1 der Conventie, opgenomen in V. 1908, no. 78. 5. Krachtens art. 1 der wet van 31 Dec. 1908, S. no. 448, V. v. V. no. 515 XXV (zie bijl. G, I) kan bij algemeenen maatregel van bestuur vrijdom worden verleend van den accijns voor de suiker, gebezigd voor de bereiding van goederen, die niet bestemd zijn tot inwendig gebruik door den mensen. Zie dienaangaande het Kon. besluit van 12 Jun 1909, S. no. 267, V. v. V. no. 515 XXVII, opgenomen als bijl. G, II. Volgens art. 21 van dat besluit kan bij Min. resolutie vrijdom van den accijns verleend worden voor melasse, bestemd tot veevoeder, die buitenslands ongeschikt is gemaakt voor inwendig gebruik van den mensch. Zie daaromtrent aant. 3 op gemeld artikel. Voorts kan vrijdom van accijns verleend worden voor melasse en andere suikersappen, ingevoerd om daarvan hier te lande gedistilleerd te vervaardigen, alsmede voor suiker, gebezigd voor het vervaardigen van bier. Zie art. 88, §§ 2 en 3, met de aantt. 7—11. Nopens de vrijstelling van accijns voor ingedikt beetwortelsap, dat elders dan in een beetwortelsuikerfabriek wordt vervaardigd, zie men het laatste lid van art. 77 der wet, benevens bijlage J. 6. Suiker, bereid uit sap van den ahornboom, wordt ook aan accijns onderworpen. Deze suiker, donker geel van kleur, wordt meerendeels ingevoerd in regelmatige stukken en komt in aard en samenstelling met de gewone suiker overeen. Res. 27 Maart 1888, no. 41. Melksuiker, een grijswit, nagenoeg smakeloos fabrikaat, verkregen door de wei van melk in te dampen en daarna te doen kristalliseeren, kan de gewone suiker voor geen huishoudelijk doeleinde vervangen. Zij wordt bijna uitsluitend gebruikt bij de artsenijbereiding om geneesmiddelen in poederyorm te brengen of in drogen staat te verdunnen. In den regel kan zij ook voor dit doel niet door gewone suiker worden vervangen. Genoemd artikel kan dus vrij ten invoer worden toegelaten. Res. V. 1888, no. 106. 7. Bij invoer van buitenslands wordt de soort der suiker en suikerhoudende vloeistoffen (zie letter e) volgens de bq art. 1, § 1, gemaakte onderscheidingen aangegeven. Art. 3, eerste lid. 55 HOOFDSTUK I. — Art. 1. In volgbrieven, vervoerbiljetten, accijnsquitantiën, geleibiljettên en peilbewijzen, betreffende suiker, moet de ware of eigene benaming naar de in den handel gebruikelijke onderscheidingen worden omschreven. Het is dus niet voldoende daarin te vermelden riet- of beetwortelsuiker zonder meer, maar er dient te blijken of er sprake is van kandij, melis, suiker in brooden of tabletten, basterd, ruwe riet- of beetwortelsuiker. Res. V. 1906, no. 178. Art. 1, § 1, maakt onderscheid tusschen de verschillende soorten van suiker, speciaal ook tusschen basterd en ruwe suiker (al is ook wat den accijns betreft, het bedrag voor beide soorten gelijkgesteld), zoodat een document voor basterdsuiker niet kan gelden voor ruwe rietsuiker. In het algemeen moeten de documenten vermelden de soort van suiker, waarvoor-zij zijn afgegeven. Arrest van het Gerechtskof te Arnhem van 6 Febr. 1908; zie B. no.4&0 en Weekblad no. 1911. Melissuiker, bevonden bij een aan peiling onderworpen winkelier, kan niet worden gedekt door een document, afgegeven voor suiker in tabletten. Res. 29 Juli 1909, no. 35; zie B. no. 681. 8. Bij invoer of uitslag uit entrepot strekt het netto-gewicht tot grondslag voor de berekening van het verschuldigd bedrag. Art. 6, § 1. Nopens de tarra-berekening zie men § 2 van art. 6. .9. Ambtenaren der accijnzen bepalen het gewicht, zoomede, naarmate dit te pas komt, het gehalte (zie lett. c en d) of den zuiverheidsfactor (zie lett. e, tweede hd). Art. 3, tweede lid. 10. De beslissing in geschillen tusschen belanghebbenden en ambtenaren over het gehalte en de soort van suiker en over den zuiverheidsfactor van suikerhoudende vloeistoffen, is opgedragen aan een commissie van scheikundigen, zitting houdende te Amsterdam. Art. 80, § 1, eerste lid. 11. Bij de berekening van accijns voor suiker behoort, ten aanzien der onderdeelen van het kilogram, gehandeld te worden volgens het bepaalde bij § 2. De algemeene regel, voorgeschreven bij de res. V. 1854, no. 67, geldt dus niet voor suiker. Bij alle berekeningen betreffende de accijnzen worden breuken van een cent, indien zij 50/100 of minder bedragen, verwaarloosd en indien zij meer bedragen, tot een geheelen cent opgevoerd. Res. V. v. V. no. 1965, § 1. 12. Bij het berekenen van accijns moet, volgens art. 1, § 1, der wet, eerst de accijns per 100 K.G. en daarna de accijns van de geheele partij worden berekend. Res. V. 1898, no. 99, sub IV. Verg. aant. 52 hierna. Zie voor de gevallen, waarin een van de gewone wuze afwijkende berekening van den accijns plaats vindt, de artt. 2, 4, 7,8,40 § 2,42 tweede lid, 45 f 3, 48, 58 §§ 2 en 3, 62 § 4, llbis en 90 § 7, alsmede art. 9bis van bijl. E. 13. Ofschoon kandij evenmin als andere geraffineerde suiker meer dan 100 pet. saccharose bevat en in zoover de accijns voor beide soorten gelijk zou kunnen zijn, is voor kandij een eenigszins hoogere accijns behouden, eerstens omdat zij beter bewerkt is dan andere suiker en ten andere omdat in de stropen, bij die bewerking overblïjvende veel invert-suiker achterblijft, waarvoor geen accijns betaald wordt. Mem. v. T., wet 1903. 14. Daar voor kandij een hoogere accijns dan voor andere geraffineerde suiker is behouden, stelt de wet een grens, waarbij de suiker ophoudt kandij te zijn. Die grens wordt aangewezen door een nieuw 56 HOOFDSTUK I. — Art. 1 57 vastgesteld standmonster. Een exemplaar daarvan is, ook ter bezichtiging door belanghebbenden, toegezonden aan de Ontvangers, Inspecteurs en Directeurs op de plaatsen waar invoer van kandij te wachten is. De thans geldende voorschriften, omtrent het gebruik van het standmonster voor kandij, blijven van kracht. Suiker van mindere hoedanigheid dan het nieuw vastgestelde standmonster, zal zijn aan te merken als basterd (a). Instr. V. 1903, no. 73, § 2, eerste lid. (a) Al is voor bruine borstklontjes bij veraccijnzing belasting verschuldigd als voor basterd, zoo neemt dit niet weg, dat zij naar het spraakgebruik tot kandij behooren en als zoodanig in de documenten omschreven worden en dus ook bij peiling zijn aan te merken. Weekblad no. 1723. Zie ook Fiscus no. 866. 15. Het, naar aanleiding van lett. a, vastgestelde standmonster voor kandij geeft de grens aan, waarbij de suiker ophoudt kandij te zijn, zoodat suiker van mindere hoedanigheid dan dit standmonster zal zijn aan te merken als basterd. Bij het gebruik van het standmonster zal enkel gelet worden op vorm en grootte der kristallen en niet op de kleur. Res. 25 Aug. 1903, no. 15. 16. Kandijgruis, kant en bodem (a) zijn als basterd te belasten. Res. alsvoren. (a) Bij het uit de potten nemen der gevormde kandij blijven steeds korsten op den bodem en de wanden achter. Deze zijn de hier genoemde kant en bodem, Verg. ook de Technologie hiervoor, blz. 38. 17. Melis is de gewone witte geraffineerde suiker, welke vervaardigd wordt in brooden, die daarna worden fijngestampt of gemalen. Mem. v. T. 18. Lompen zijn van eenigszins mindere soort van geraffineerd, worden in brooden van grooter vorm vervaardigd en op dezelfde wijze fijn gemaakt. Deze suiker komt tegenwoordig weinig meer voor. Overigens heeft men geraffineerde suiker in anderen vorm, als bijv. tabletten en kristallen van verschillende grootte. Mem. v. T. 19. Onder lett. b zijn te rangschikken: Sucre doublé sucraminé, bestaande voor ongeveer 95 pet. uit zuivere witte broodsuiker, waaraan is toegevoegd ± 2 pet. saccharine in den vorm van haar natriumzout. Res. 4 Januari 1901, no. 30. Invertsuiker. Res. 21 Fébr. 1907, no. 4. Vanille- of vaniïlinesuiker. Res. 23 Juli 1912, no. 64. Laevulose in poedervorm. Res. V. 1909, no. 187. sub 6. Een onder den naam van bijenvoeder ingevoerd product, bestaande uit bijna geheel zuivere suiker met eenige invertsuiker, waaraan zeer weinig meel toegevoegd en met een totaal zoetgehalte van 90,6 pet. Res. V. 1908, no. 85, sub 19. Een stof, ingevoerd onder den naam van sucre interverti, zijnde invertsuiker in vasten toestand. Res. V. 1908, no. 85, sub 29. Een zuivere geconcentreerde, half geïnverteerde en gedeeltelijk vaste suikeroplossing. Res. V. v. V. no. 30, sub 10. Een honigsurrogaat, in den handel gebracht onder den naam Triumph Bliiten Honig Ersatz Pulver, bestaande voor 94 pet. uit suiker, waaraan honigaroma en een weinig zuur is toegevoegd. Res. V. v. V. no. 698, sub 7. 20. De buitenlandsche ruwe suiker is grootendeels geel of bruinachtig van kleur, evenals de binnenlandsche. Er komen echter ook buitenlandsche ruwe suikers voor, bijv. de Russische zandsuikers, die HOOFDSTUK I. — Art. 1. zóó wit zijn dat zij voor de meeste doeleinden kunnen dienen, waarvoor gewoonlijk geraffineerde suiker gebruikt wordt. Mem. v. T. Tot de wit gemaakte ruwe suikers behooren o. a. de Russische zandsuiker en sommige Duitsche suikers. Mem. v. T., wetsontwerp 1906. 21. Ruwe suiker van 98 pet. en hooger is zoo wit van kleur dat zij zonder nadere bewerking in consumptie, en dus met geraffineerde in concurrentie komt. Dergelijke suiker werd vóór de wet van 1903 door beetwortelsuikerfabrikanten niet gemaakt; zij werden daarin namelijk gehinderd door art. 67, § 4, der Suikerwet, waarbij werd bepaald, dat voor het berekenen van de premie voor de door fabrikanten uitgeslagen ruwe suiker van 98 pet. of hooger gehalte, 100 K.G. slechts voor 75 K.G. zou worden in aanmerking gebracht. Het is mogelijk dat, nu door de intrekking van art. 67 der Suikerwet dat beletsel niet meer zal bestaan, zij tot het maken van dergelijke consumptiesuiker zullen overgaan, of wel dat raffinadeurs zich op het wit maken van ruwe suiker zullen gaan toeleggen. In dit geval is het billijk, dat van die suiker dezelfde belasting als van geraffineerde worde betaald. Dergelijke gelijkstelling vindt men terug in de wetgeving van Frankrijk en Oostentijk-Hongarije. Mem. v. T., wet 1903. 22. Ruwe suiker van 98 pet. of daarboven is belast als geraffineerde met f 27 per 100 K.G. (o). Hetzelfde geldt voor basterd. Instr. V. 1903, no. 73, § 2, vierde en vijfde lid. (a) Thans f 22,50 accijns en f 4,50 wegens 20 opcenten. 23. Eenige leden der Tweede Kamer konden zich niet vereenigen met de meening des Ministers, dat het billijk zou zijn van ruwe suiker van 98 pet. of hooger gehalte dezelfde belasting als van geraffineerd te heffen. Men meende, dat het integendeel onbillijk is suiker van 98 pet met f 27 (o) per 100 K.G. te belasten, waar voor suiker van 97 pet. slechts f 26,19 (a) wordt betaald. Indien de suikerfabrikanten een gedeelte van hun suiker kunnen en willen wit wasschen, zoodat zij voor dadelijke consumptie geschikt wordt, behoort dit, naar men meende, niet door Verhooging van belasting te worden tegengegaan. Hierop werd door den Minister geantwoord: „Of ruwe suiker belast wordt naar haar gehalte, dan wel als geraffineerde suiker met f 27 (a) per 100 K.G., is alleen van beteekenis voor de suiker, welke voor dadelijk gebruik wordt ingevoerd of tot gelijk einde uit suikerfabrieken of raffinaderijen wordt uitgeslagen. Immers voor ruwe suiker, welke tot bewerking in raffinaderijen wordt ingeslagen, wordt geen accijns betaald; de accijns toch wordt geheven van de geraffineerde suiker, die daaruit wordt verkregen. Het is dan ook, behoudens de uitzondering, gemaakt bij art. 63 der Suikerwet, verboden ruwe suiker onverwerkt weder uit raffinaderijen uit te slaan. Nu woedt van buitenslands witgewasschen ruwe suiker ingevoerd, en uit een tweetal fabrieken, speciaal voor het wasschen van ruwe suiker ingericht, uitgeslagen, welke niet hooger dan 98 pet. titreert, maar die zóó wit is, dat rij in concurrentie met geraffineerde suiker in consumptie wordt gebracht. Suiker van beneden 98 pet. is in den regel niet zoo zuiver en wit, dat zij voor dadelijke consumptie geschikt is. Wanneer evenwel dergelijke suiker toch voor consumptie bestemd wordt, is het geenszins onbillijk, dat zij, als een minderwaardig product, met een ietwat lager recht in verhouding tot haar gehalte belast wordt. 58 HOOFDSTUK I. — Art. 1. 59 Het was noodig hier een grens te trekken ; men heeft de grens gekozen, Welke de practijk daartoe aanwees. De bepaling zal den fabrikanten niet verhinderen wit gewasschen consumptiesuiker te maken ; maar het belang der schatkist gedoogt niet, deze suiker voor een lager recht dan de geraffineerde in consumptie toe te laten". (a) Thans te verstaan als accijns en 20 opcenten. 24. In § 3 is gezegd, wat men onder gehalte heeft te verstaan: le voor ruwe suiker, 2e voor basterd; zie verdér het slot van die §. 25. Volgens het voorlaatste lid van § 3 bhjven onderdeelen van een gehaltepercent voor suiker van beneden 98 percent gehalte buiten aanmerking. Voor 100 K.G. ruwe suiker van 64,5 percent zou dus aan accijns verschuldigd zijn 64 x f 0,225 = f 14,40. Daar echter voor 100 K.G. niet minder dan f 15 mag worden gevorderd, moet dit hoogere bedrag — benevens f 3 wegens 20 opcenten — worden geheven. 26. Indien de invoer buiten de in het bijzonder aangewezen losplaatsen en kantoren geschiedt, is — volgens art. 4 — de hoogste hier bepaalde accijns verschuldigd. 27. Indien het verlangen daartoe in de aangifte wordt te kennen gegeven, kan de accijns voor ruwe suiker en basterd, tot geschenk medegebracht (z.g. regalen) en waarvan de hoeveelheid te klem is om er monsters van te nemen, berekend worden als voor melis. Res. 16 Maart 1888, no. 30. 28. Basterd is een naproduct der raffinaderijen. Het is korrelachtige suiker, meestal geel of bruinachtig van kleur ten gevolge van de daarin aanwezige stroop. Zij wordt gewoonlijk zonder nadere bewerking tot het bereiden van spijzen gebruikt. Mem. v. T. Basterd ontstaat niet door het raffineeren van ruwe suiker, maar wordt gewonnen uit de stroop die bij het raffineeren overblijft. Basterd en geraffineerde suiker zijn niet op dezelfde lijn te stellen. De eerste sunEersoort is niet onder de tweede begrepen. Dit blijkt ook duidelijk uit de Suikerwet; zie bijv. art. 51. Weekblad no. 1401. De ambtenaren dienen er voor te waken dat basterd niet wordt aangegeven als ruwe suiker. Zie aant. 58 hierna. 29. Melado is het stroopachtig laatste product van de fabrieken van suiker uit suikerriet. 30. Door melasse is te verstaan stroop, die in de fabrieken van suiker uit suikerriet en van beetwortelsuiker overblijft als het laatste product gemaakt is. Mem. v. T. 31. Geconcentreerde melasse (droog ingedikte melasse) wordt ook als melasse belast. Res. 11 April 1907, no. 35. 32. Er komen stropen van buitenslands, die, behalve saccharose, veel invertsuiker bevatten. Daarom zijn die vloeistoffen bij de nieuwe wet belast, niet naar haar gehalte, maar naar haar zuiverheidsfactor. Die maatstaf geldt thans reeds ten aanzien van de afgewerkt*: melasse HOOFDSTUK I. — Art. 1. en stroop der beetwortelsuikerfabrieken en raffinaderijen (verg. het Kon. besluit van 5 Aug. 1897, S. no. 189) (a); en van de melasse en stroop, uitgeslagen uit inrichtingen, waarin uit melado, melasse, enz. suiker wordt afgescheiden (verg. het Kon. besluit van 28 Febr. 1898, S. no. 59, V. v. V. no. 515 VI ; zie bijl. E). Er bestaat zoodoende evenredigheid tusschen de belasting en den suikerrijkdom der stropen. Jnstr. V. 1903, no. 73, § 2, zevende lid. (a) Genoemd Kon. besluit is sedert vervangen door dat van 7 Oct. 1913, S. no. 382, V. v. V. no. 515 XXXV ; zie bijlage C. 33. Van alle (a) melado, melasse, stroop en andere suikerhoudende vloeistoffen moeten op den voet van art. 79 der Suikerwet monsters in duplo worden genomen, elk niet kleiner dan een half kgr. (b), tot het bepalen van den zuiverheidsfactor in het Laboratorium van het Departement van Financiën in het Oost-Indisch Binnenhuis te Amsterdam. Het nemen en het verzenden der monsters voor het bepalen van den zuiverheidsfactor, alsmede de mededeelingen van de uitkomst van het onderzoek, moeten op dezelfde wijze plaats hebben als bij de gehaltebepaling van suiker. Voor de kennisgeving van de uitkomst van het onderzoek wordt het model Ace. no. 41 gebruikt. Op verzoek van belanghebbenden kunnen melado, melasse, stroop en andere suikerhoudende vloeistoffen, op den voet van het bepaalde bij art. 82 der Suikerwet, na het nemen der monsters, dadelijk te hunner beschikking worden gelaten, mits zekerheid worde gesteld voor f 17,52 (c) per 100 K.G. De Inspecteurs kunnen zich voor gemachtigd beschouwen om voor het aanschaffen van flesschen, kurken, etiketten, adreskaarten en emballage, ten behoeve van de monsterneming van ingevoerde melado, melasse, stroop en andere suikerhoudende vloeistoffen, de kosten op de gewone wijs aan het Rijk in rekening te brengen. Instr. V. 1903, no. 73, § 2, achtste lid en volgg. (a) Behalve natuurlijk in het geval van art. 4 der Suikerwet. Dan toch worden geen monsters genomen. Zie ook de uitzondering, vermeld in de res. V. 1911, no. 9, § 5, opgenomen m aant. 1 op art. 3 van het Kon. Besluit van 9 Januari 1911, S. no. 27, V. v.V. no. 515 XXXI (bijl. F). . . „ (b) Bij invoer van stroop, melasse en andere suikerhoudende vloeistoffen in origineele kleine verpakking kan echter volstaan worden met monsters, genomen in een hoeveelheid van minstens 200 gram ieder. Bei. V. e. V. no. 882. (e) Het verschuldigde kan nl. nooit meer bedragen dan f 5 + (32 x f 0,30) = f 14,60 + f 2,92 wegens 20 opc. = f 17,52. Dit bedrag komt overeen met den accijns van pl.m. 66 K.G. suiker, het maximum in 100 K.G. stroop van een zuiverheidsfactor van 100, dat is: een verzadigde saccharose-oplossing. Verg. V. 1904, no. 28 in aant. 84 hierna. 34. Medicinale stropen (sirupus : althaeae, chinae ferruginosus, colae comp. „Heil", hypophosphit comp. „Fellow", jodotannicus, violarum; abdijstroop, salsapanllestroop, vanierstroop, violenstroop, enz.), moeten bK invoer beschouwd worden te behooren tot de vloeistoffen, bedoeld bij art. 1, § 1, lett. e, der Suikerwet. Indien de belanghebbende het bepalen van den zuiverheidsfactor bij invoer op een der losplaatsen en kantoren, bedoeld bij art. 4 der Suikerwet, wil vermijden,-«it aanmerking van de geringe hoeveelheid of om een andere dergelijke reden, kan hij schriftehjk aan den Ontvanger het verlangen te kennen geven, dat de accijns berekend worde als voor 60 HOOFDSTUK I. — Art. 1. 61 stroop waarvan de zuiverheidsfactor 100bedraagt (a). Res. V. 1904, no.28. Medicinale stropen worden niet beschouwd als met suiker bereide geneesmiddelen (zie het Kon. besluit van 2 Juli 1906, S. no. 159, V. v. V. no. 515 XVIII en de res. V. 1907, no. iO], doch zijn, ongeacht de wijze van verpakking, belast als stroop, tenzij het gehalte aan alcohol aanleiding mocht geven tot heffing van den accijns en het invoerrecht als gedistilleerd. Res. 10 Juni 1907, no. 12 en res. V. 1908, no. 130, sub 37. Overeenkomstig het voormelde is een onder den naam Siran in den handel gebrachte medicinale stroop met een zuiverheidsfactor van 75, bij invoer in elke verpakking te belasten als stroop. Rek'V. v. V. no. 87, sub 7. Stropen voor meiwijn en andere dergelijke praeparaten, geen alcohol, doch suiker, stroop of honig bevattende, zijn bij invoer te belasten als Koek-, banket-, suiker- en pasteibakkerswerk met een recht van f 25 per 100 K.G. Res. V. 1868, no. 48. Evenzoo Harzquéll-siroop, bereid uit Harzquell-extract (een vruchtenaftreksel), met toevoeging van water en suiker (suikergehalte 55 pet.). Res. 14 Nov. 1907, no. 14. (a) Verg. aant. 33 hiervoor. 35. Naar lett. e zijn te belasten : Borsthonig, een mengsel van suikerhoudende vloeistof en zetmeelstroop, bedeeld met venkelolie. Res. V. 1908, no. 130, sub 34. Dolcèine Roques, een waterige oplossing van ruim 50 pet. saccharose, 4 pet. invertsuiker, een schuimend bestanddeel en eenige weinige aromatische stoffen. Res. 3 April 1895, no. 38, en 15 Mei 1900, no. 18. Extracten van verfhout, met melasse vermengd. Res. 31 Maart 1897, no. 9. Glycerine surrogaat, een vloeistof, in den handel gebracht onder den naam Molligen, bij onderzoek gebleken te bestaan uit een invertsuikeroplossing, waaraan ± 6 pet. zetmeelstroop was toegevoegd. De zuiverheidsfactor bedroeg 88 pet. Res. V. 1911, no. 168, sub 1. Invertsuikerstroop. Res. 2 Dec. 1901, no. 26. Kleurhout-extract, waaraan ongeveer 10 net. melasse is toegevoegd, in den handel gebracht onder den naam Hematine. Res. V. v. V. no. 405, sub 1. Kreuzbeeren-extract, zijnde het waterig extract van de z.g. kreuzbeeren, Perzische bes of grains d'Avignon, een gele kleurstof, waaraan melasse is toegevoegd (o), doch zonder alcohol, houtgeest, olie of andere belastbare bestanddeelen. De verfstof wordt, zoover bekend, jn hoofdzaak ten gebruike van katoendrukkerijen ingevoerd. Res. V. 1908, no. 45, gewijzigd door res. V. v. V. no. 355. (o) Kreuzbeeren-extract, hetwelk geen melasse of andere belastbare bestanddeelen bevat, kan in groote verpakking vrij van rechten en accijnzen ten invoer worden toegelaten. Res. V. o. V. no. 3S1. Laevulose in honigvorm behoort te worden gerangschikt onder de medicinale stropen. Res. V. 1909, no. 146, sub 23. Nektarin, een onder dezen naam ingevoerd bijenvoeder, bestaande uit een half geïnverteerde zuivere suikeroplossing met een zuiverheidsfactor van 98. Res. V. 1908, no. 85, sub 20. Novocolstroop, een geneesmiddel. Res. 9 Maart 1923, no. 99. Oplossing van zuivere suiker in water, zij het ook dat in het water zeer onbeteekenende hoeveelheden hop, gist en moutaftreksel aanwezig zijn. Res. 3 Oct. 1906, no. 17. HOOFDSTUK I. — Art. 1. Palmboomenhonig, vermoedelijk bereid door indamping van het sap van de Cocos nucifera. Het onderzochte monster bevatte 56 pet. zuivere suiker, benevens 8 pet. invertsuiker; de zuiverheidsfactor bedroeg 91. Res. V. v. V. no. 361, sub 17. Sirop de chloral de FoUet, een suikerhoudende vloeistof met een zuiverheidsfactor van 93, waarin opgelost ± 6 pet. chloralhydraat en een spoor pepernumtolie. Res. V. 1908, no. 130, sub 12. Sirupus rami. Res. 10 Juni 1907, no. 12. Special beer priming, een onder dezen naam aangegevenI vloeistof, welke bestemd zou zijn in bierbrouwerijen aan de aftreksels te worden toegevoegd en bij onderzoek gebleken te zijn een half geïnverteerde suikerstroop met een zuiveabeidsfactor van 92. Res. V. 1909, no. 99, sub 3. Sucrhoublon, een half geïnverteerde suikerhoudende vloeistof. Res. 17 Oct. 1904, no. 55. Venkeïhonig, een praeparaat, dat blijkens zijn samenstelling is te beschouwen als een medicinale stroop. Res. V. 1908, no. 85, sub 7. Wortelstroop. Res. V.. v. V. no. 10, sub 4. 36. Zie, nopens verschillende soorten beestenvoeders, met melasse bereid, en de gevallen, waarin deze vrij van belasting ten invoer kunnen worden toegelaten, aant. 3 op art. 21 van bijl. G, II. 37. Glucoformacin, een vloeistof, welke dienst doet als looimiddel en ongeveer 50 pet. mierenzuur en 20 pet. melasse bevat, kan vrij van belasting ten invoer worden toegelaten. Res. V. 1908, no. 49. 38. Onder de met accijns belaste suikerhoudende vloeistoffen zijn niet te begrijpen de vruchtenstropen, die onder den tariefpost Koek-, banket-, suiker- en pasteibakkerswerk behooren en met een invoerrecht van f 25 de 100 K.G. belast blijven. Instr., § 1, vierde lid. 39. Zie nopens den vrijdom van accijns voor melasse en andere suikersappen, welke worden ingevoerd om daarvan hier te lande gedistilleerd te Vervaardigen, aant. 5 hiervoor. 40. De afgewerkte melasse en stroop, welke bij het vervaardigen of raffineeren van suiker hier te lande overblijven, zijn vrij van accijns (verg. art. 2). Instr. § 1, vijfde lid. 41. Zie, nopens kleine hoeveelheden stroop, kennelijk uitsluitend bestemd om als handelsmonsters te dienen, aant. 4 hiervoor. 42. Melado, melasse, stroop en andere suikerhoudende vloeistoffen worden blijkens den aanhef van § 1 beschouwd te zijn suiker — dus accijnsgoed: biscuits en andere aan invoerrecht onderworpen suikerhoudende goederen (zie aant. 2 hiervoor) behooren tot de accijnsvrije goederen. 43. Zie art. 77, nopens het elders dan in een beetwor$eUuikerfabriek of raffinaderij afscheiden van aan den accijns onderworpen suiker uit melado, melasse, steeop of andere suikerhoudende wlfstandigheden, en art. llbis, nopens het elders dan in een beetwortelsuikerfabnek ot raffinaderij koken en zuiveren van uit het buitenland ingevoerde melado. melasse of stroop, zonder daaruit suiker af te scheiden. 62 HOOFDSTUK I. — Art. 1. 44. Zie de laatste alinea van § 3. 63 45. Omtrent hetgeen men heeft te verstaan onder zuiverheids factor wordt verwezen naar aant. 1 op art. 2 van bijl. C. 46. Als zoodanig is ook te belasten: Sacckarinesuiker, zijnde vaste druivensuiker, met saccharinc verzoet. Res. 27 Maart 1888, no. 42. 47. Gewone massè in stukken en andere niet onder art. 1, § 1, lett. f, vallende druivensuiker uit zetmeel (a), alsmede caramel zijn bij invoer onderworpen aan een invoerrecht van f 6 per 100 K.G. Art. 88, § 1, lett. b. Vaste massé isbij invoer belast met een recht van f 6 per 100 K.G. Fijngemaakte massè is, zoowel bij vervaardiging bier te lande (b) als bij invoer van buitenslands, onderworpen aan den accijns van f 18 (e), per 100 K.G. Instr. § 1, zevende lid. (o) Vloeibare druivensuiker is dus onderworpen aan een invoerrecht van f 6 per 100 KG.. Zie § 7 der res. V. 1903, no. 73. (6) Verg. art. 77. (c) Thans f 15 accijns en f 3 wegens 20 opcenten. 48. Bij res. V. 1866, no. 117, is medegedeeld, dat de vaste glucose of druivensuiker voorkomt in vaste blokken, die bij verwarming smelten, zoet van smaak en in water geheel of nagenoeg geheel oplosbaar zijn, terwijl aardappelmeel en daarvan afgeleide praeparaten zich onderscheiden door hun meelachtigen smaak en in water niet of bijna niét zijn op te lossen of wel, gelijk de dextrine of kunstgom, een gedeeltelijke oplossing vormen, die bij toevoeging van alcohol sterk troebel wordt. Aardappelmeel en dergebjke zijn bovendien van glucose daarin onderscheiden, dat eerstgenoemde, gelegd in een oplossing van jodkalium, waarin men vooraf een kleine hoeveelheid jodium heeft opgelost, donkerblauw van kleur wordt. 49. De in art. 1, § 1, genoemde druivensuikers worden in den regel vervaardigd uit aardappelmeel. Zij kunnen dienen om onder basterd gemengd te worden en behooren daarom zoowel bij vervaardiging binnenslands als bij invoer aan een niet te lagen accijns onderworpen te zijn. Massé is, wat samenstelling betreft, nagenoeg gelijk aan aardappelstroop. Geraspt of op andere wijs fijngemaakt, kan zij mede dienen om onder basterd gemengd te worden. Mem. v. T. Verg. hiérbij aant. 3 op art. 88, § 1, lett. b. Om te onderzoeken of ook massé m basterd aanwezig is, storte men een monster van de suiker uit op zwart glanzend papier. Met een vergrootglas zal men gemakkelijk de dof witte stukjes massé kunnen herkennen, misschien omgeven hier en daar door de meer glanzende en doorschijnende suikerkristallen. 50. De korrelachtige druivensuiker wordt verkregen door stukken massé te schaven of te raspen. Zie de res. V. 1885, no. 62. 61. Vaste massé wordt — bij vervaardiging binnenslands — door geen belasting getroffen. Dit gaf, blijkens het Voorl. V., aanleiding tot de HOOFDSTUK I. — Art. K vraag, of dit niet bedenkelijk is, waar hier te lande een uitstekend fabrikaat van vaste massé wordt vervaardigd, dat gemakkelijk tot poeder kan gemaakt worden. Hierop werd door den Minister o.a. geantwoord: „Naar het voorkomt kan vrees voor het heimelijk vervaardigen van aan accijns onderworpen massé geen reden rijn om ook de vaste massé die, wat samenstelling betreft, weinig verschilt van de onbelaste aardappelstroop, aan accijns te onderwerpen. Eenige jaren geleden werd in een fabriek van vaste massé deze fijngemaakt. De zaak werd evenwel spoedig ontdekt en nam toen een einde". 62. Om den accijns te berekenen voor bijv. 84,5 K.G. ruwe suiker ad 79 pet., zien wij eerst, hoeveel accijns zou verschuldigd zijn voor 100 K.G. van dat gehalte (a). Volgens lett. e van § 1 bekomen wij daardoor 78 x f 0 225 = f 17,775. Dit bedrag overtreft het minimum van f 15 zoodat voor 84,5 K.G. is verschuldigd: x f 17.775 = f 10,10875 => f 15,11 (c), vermeerderd met f 3,02 100 wegens opcenten = f 18,13. Ia) Zie aant. 12 hiervoor. (6) Geforceerd volgens art. 1, § 2, der wet. (c) Alsvoren volgens res. V. v. V. no. 1965, § 1. Zie aant. 11 hiervoor. 53. Bij het berekenen van den accijns, die krachtens het Kon. besluit van 5 Aug. 1897, S. no. 186, V. v. V. no. 515 II (zie bijl. A) bij uitvoer van suikerhoudende goederen wordt teruggegeven, moet, ten aanzien van onderdeelen van een kgr. suiker, op het eindcijfer voor elk consent tot uitvoer art. 1, § 2, der wet worden toegepast. Res. V. 1898, no. 99, sub V. Zie ook § 10, tweede lid, der res. V. 1910, no. 42. In de rekeningen Ace. nos. 64 en 65 wordt ten aanzien van onderdeelen van een kgr. ook gehandeld op den voet van art. 1, § 2, der wet. Res. V. 1898, no. 99, sub I. 64. §3 is hier opgenomen, zooals zij werd vastgesteld bij art. II, der wet van 24 Juli 1903, S. no. 248, V. no. 72. 65. De saccharimetrie zal voor afschrijving geheel vervallen en als grondslag voor heffing van accijns alleen te pas komen voor basterden en ui het overigens weinig voorkomend geval dat ruwe suiker — inlandsche of vreemde — rechtstreeks voor de consumptie bestemd wordt. Voorts zal zij slechts dienen als middel van controle op de handeling van raffinadeurs. Onder deze omstandigheden kan over de gebreken, die aan de saccharimetrie kleven, worden heengestapt en kan van protectie door haar aanwending geen sprake zijn. Mem. v. A. 56. Het gehalte wordt gevonden door polarisatie en vermindering der daarbij bevonden percenten met tweemaal de percentische hoeveelheid glucose en viermaal de percentische hoeveelheid asch, welke vermindering plaats heeft wegens de suiker, die door de aanwezigheid van glucose en van zouten (deze laatste vertegenwoordigd door de bn verbranding der suiker overblijvende asch) belet wordt te kristalliseeren en dus bij raffinage der ruwe suiker in de afgewerkte stroop achterblijft. Mem. v. T. 64 HOOFDSTUK 1. — Art. 1. 65 57. Basterd wordt gebruikt zooals zij is; zij wordt niet verder bewerkt. De raffinadeurs hebben het in de macht om, zonder merkbaar nadeel voor de gebruikswaarde, een gedeelte van de saccharose in invertsuiker om te zetten, waardoor zij het bedrag van den accijns doen dalen. Daarom wordt voorgesteld voor alle basterd op het getal polarisatiepercenten alleen aftrek te verleenen voor de percentische hoeveelheid asch. Mem. v. T., wet 1903. Naar aanleiding dezer Mem. v. T. werd in het Voorl. V. der Tweede Kamer opgemerkt: „Waar basterdsuiker zonder verdere bewerking in consumptie wordt gebracht, achtten sommige leden het rationeel den accijns te berekenen, zonder aftrek voor de zich daarin bevindende hoeveelheid asch (a)". Hierop antwoordde de Minister: „Naar aanleiding van de hier gemaakte opmerking betreffende het gehalte van basterd, is dit punt nader overwogen. Daarbij is gebleken, dat voor basterd, die toch bestemd is voor dadelijk gebruik, geen aftrek voor asch behoeft plaats te vinden. Art. II, lett. b (b), is dienovereenkomstig gewijzigd . In het Wetsontwerp, ingediend in 1906, werd voorgesteld ook voor ruwe suiker onder gehalte te verstaan het getal polarisatie-percenten, zonder eenigen aftrek. De Mem. van Toelichting bevatte dienaangaande het navolgende: „De aftrek wegens glucose en asch, die tegenwoordig bij de gehaltebepaling van ruwe suiker plaats vindt, rust op de overweging, dat de glucose en de door de asch vertegenwoordigde zouten voor den raffinadeur fabrieksverlies veroorzaken. Deze omstandigheid heeft intusschen haar beteekenis voor de accijnsheffing verloren, nu door de invoering van het exercice-stelsel slechts het werkelijk rendement der raffinage aan de belasting is onderworpen. Is het in zoover vrij onverschillig of de polarisatie-percenten al dan niet verminderd worden ter zake van de glucose en de zouten, die aftrek is bepaald verkeerd, wanneer de ruwe suiker niet aan den raffinadeur wordt afgeleverd, doch zonder verdere bewerking — en dus ook zonder fabrieksverlies — in consumptie komt". (a) Basterd komt zonder verdere bewerking in consumptie. Aftrek voor asch en glucose is dus niet noodig, want van fabrieksverlies door den invloed van zouten en glucose bij het raffineeren kan hier geen sprake zijn. (c) Verg. aant. 54 hiervoor. 58. Zoowel voor binnenlandsche als voor buitenlandsche basterd wordt onder gehalte verstaan het getal polarisatie-percenten zonder eenigen aftrek voor glucose of asch. De ambtenaren dienen er voor te waken, dat basterd niet wordt aangegeven als ruwe suiker, voor welke aftrek voor glucose en asch wordt verleend. Instr. V. 1903, no. 73, § 3. 59. Volgens art. 1, § 1, lett. c, wordt voor ruwe suiker van 98 pet. reeds f 27 betaald (a). Daarom treffen de woorden „van beneden 98 pet." geen doel meer voor art. 1, maar alleen nog voor art. 64, daar anders nimmer ruwe suiker van hooger gehalte dan 99 pet. zou bestaan. Weekblad no. 1660. Echter was in het in 1906 ingediende Wetsontwerp voorgesteld de woorden „voor suiker van beneden 98 pet. gehalte" te doen vervallen. (a) Thans f 22,50 accijns en f 4,50 wegens 20 opcenten. De Suikerwet. 5 66 HOOFDSTUK li — Artt. 1—2. 60. De voorschriften omtrent het gehalte-onderzoek van ruwe suiker en basterd zijn gegeven bij Kon. besluit van 5 Aug. 1897, S. no. 187, V. v. V. no. 515 III, opgenomen als bijl. B. Het bepalen van den zuiverheidsfactor van melado, melasse, stroop en andere suikerhoudende vloeistoffen geschiedt op de wijze als is voorgeschreven bij de artt. 2 en 3 van het Kon. besluit van 5 Aug., 1897, S. no. 189, V. no. 87. Eenig artikel van het Kon. besluit 9 Sept 1903, S. no. 261, V. no. 88 en V. v. V. no. 515 XI. Het ovengenoemde Kon. besluit V. 1897, no. 87, is echter vervallen krachtens art. 5 van het Kon. besluit van 7 Oct., 1913, S,,no. 382, V. v. V. nos. 296 en 515 XXXV ; zie bijl. C. Bij dat besluit, hetwelk gegrond is op art. 2, niet op art. 1, § 3, der Suikerwet, is alleen bepaald, hoe de zuiverheidsfactor van afgewerkte melasse en stroop, die uit beetwortelsuikerfabrieken en raffinaderijen worden uitgeslagen, berekend moet worden. 61. De monsters tot bepaling van het gehalte van suiker of den zuiverheidsfactor van suikerhoudende vloeistoffen worden genomen volgens de' voorschriften van den Minister. Die bepaling heeft plaats in het Laboratorium van het Departement van Financiën te Amsterdam. Zie art. 79, met de aantt. 62. Art.7 voorziet in het geval, dat de suiker vreemde bestanddeelen bevat, ten gevolge waarvan het gehalte-onderzoek wordt verijdeld. Art. 2 (1). Uit beetwortelsuikerfabrieken (2), raffinaderijen en fabrieken-raffinaderijen kunnen melasse en stroop worden uitgeslagen tegen betaling van den accijns, vastgesteld bij art. 1, § 1, lett. e, verminderd met f 5 per 100 K.G. De uitslag kan zonder betaling van accijns plaats hebben, wanneer de melasse of stroop voldoet aan de eischen door Ons bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen (3—5). Het vorenstaande is niet van toepassing op, al dan niet geïnverteerde, suikeroplossingen (6). Uitslag van ten uitvoer bestemde melasse of stroop uit beetwortelsuikerfabrieken en uit raffinaderijen en fabrieken-raffinaderijen, waarin geen melado, melasse of stroop uit het buitenland wordt ingeslagen, kan door Onzen Minister van Financiën onder de noodige voorzieningen worden toegelaten met afschrijving op de rekening, bedoeld bij art. 76, § 2, lett. b (7), in evenredigheid van den accijns, vastgesteld bij art. 1, § 1, lett. e (4). Genoemde Minister kan, ook wat betreft het verleenen van afschrijving op de met den raffinadeur of fabrikant-raffinadeur gehouden wordende rekeningen, voorzieningen treffen voor het geval, dat ten uitvoer bestemde melasse of stroop gedeeltelijk bestaat uit melasse of stroop, die uit het buitenland is ingeslagen. 1. Art. 2 is opgenomen, zooals het luidt krachtens art. 1 der wet van 5 Febr. 1912, S. no. 32, V. v. V. no. 17 (gewijzigd bij art. 1 der wet van 21 Juni 1913, S. no. 306, V. v. V. no. 248) en art. 39 der „Leeningwet 1914" (zie V. v. V. no. 469). HOOFDSTUK I en' II. — Artt. 2—3. 67 2. Het werd wensohelijk geacht de beetwortelsuikerfabrieken, waarin niet geraffineerd wordt, afzonderlijk te noemen tot voorkoming van misverstand. Mem. v.T. op de in aant. 1 aangehaalde wet van 21 Juni 1913. 3. De hier bedoelde eischen zijn vastgesteld bij Kon. besluit van 7 Oct. 1913, S. no. 382, V. v. V. no. 515 XXXV. Zie bijl. C. 4. Door de bepaling van art. 2 is het mogelijk gemaakt melasse en stroop van elke hoedanigheid uit te slaan. "Voor het gebruik hier te lande wordt die mogelijkheid verkregen door de bepaling, opgenomen in het eerste lid van dit artikel, en voor den uitvoer naar het buitenland door het bepaalde bij het derde lid. Mem. v. T. 6. Zie, nopens den uitslag van afgewerkte melasse uit beetwortelsuikerfabrieken, art. 43 en nopens den uitslag van afgewerkte stroop uit raffinaderijen, art. 61. Zie ook art. 65, wat betreft de f abrieken-raffinaderij en. 6. De bepaling van het tweede lid strekt om te voorkomen, dat voor suikeroplossingen (o.a. de z.g. lek) de vermindering of vrijstelling van accijns wordt genoten, die enkel voor melasse of stroop te rechtvaardigen is. Mem. v. T. 7. Het spreekt vanzelf, dat waar de rekening, bedoeld in art. 76, § 2, lett. b, der wet alleen geldt voor raffinaderijen, de afschrijving voor beetwortelsuikerfabrieken niet kan worden toegepast. Het komt niet onmogelijk voor, dat bij de aanvulling (van art. 2) in 1913 (a) verzuimd is ook de rekening, bedoeld bij art. 76, § 2, lett. a, aan te halen.lt'eekblad m.,2180. In het hoofdartikel van Weekblad no. 2359 wordt gelijke opmerking gemaakt. _ (o) Bij de wet van 1913 is het woord „beetwortelsuikerfabrieken" in art. 2 mgelascht. Zie de aantt. 1 en 2 hiervoor. HOOFDSTUK II. Invoer. Tarra. Art. 3. Bij invoer van buitenslands (1) wordt de soort der suiker en suikerhoudende vloeistoffen volgens de bij art. 1, § 1 gemaakte onderscheidingen aangegeven (2—8). Ambtenaren der accijnzen bepalen het gewicht, zoomede, naarmate dit te pas komt, het gehalte of den zuiverheidsfaotor (8—15). 1. Zie, nopens de inzending van statistieke opgaven omtrent de in beetwortelsuikerfabrieken, raffinaderijen en entrepots ingeslagen suikers en suikerhoudende vloeistoffen, de instructie V. v. V. no. 2192. 2. Volgens art. 3 moet o.a. de soort van suikerhoudende vloeistoffen volgens de bij art. 1, § 1, gemaakte onderscheidingen aangegeven worden. Door den aangever moet wel worden opgegeven de benaming der vloei- HOOFDSTUK Ha — Art. 3. stof naar de onderscheidingen volgens lett. e van evengemelde § 1 (a). Het bedrag van den accijns, voor die vloeistof verschuldigd, zal worden berekend naar de uitkomsten der opneming volgens het tweede lid van art. 3, behoudens het bepaalde bij art. 4 der wet. (o) Aangifte van den zuiverheidsfactor kan op grond van de wettelijke bepalingen niet worden gevorderd en al zouden de invoerders zoodanige aangifte vrijwillig doen, zou deze toch van geen nut z}jn, ómdat aan een onjuiste aangifte, geenerlei rechtsgevolg zou kunnen worden verbonden. Res. 22 Dee. 192i,no.46. 3. Een aangifte ten invoer voor kandij, waarin als soort van suiker „kandij" wordt vermeld, kan niet geacht worden te voldoen aan den è'isch, gesteld in art. 3 der Suikerwet. Art. 1, § 1, dier wet spreekt niet van kandij zonder meer, maar van „kandij, niet minder van hoedanigheid dan het daarvoor door den Minister van Financiën vastgestelde standmonster". Kandij van rnindere hoedanigheid behoort naar de onderscheiding van genoemd art. 1, § 1, tot een andere soort suiker. Ett-aangezien hier niet kan worden volstaan met aangifte naar de gebruikebjke handelsbenaming, maar de aangifte volgens art. 3, eerste lid, der wet moet geschieden naar de bij art. 1, § 1, gemaakte onderscheidingen, zoo behoort de Ontvanger een aangifte te weigeren, indien deze mtoluitend het woord „kandij" bevat, zonder de vermelding dat de kandij al of niet minder van hoedanigheid is dan het vastgestelde standmonster. Res. 11 Mei 1922, no. 51. 4. Indien eenige kistjes suiker van verschillende soort in één kist te zamen gepakt zijn, moeten al die kistjes beschouwd worden als even zoovele colli en dus elke soort suiker afzonderlijk worden aangegeven. VAN DILLEN e n MIDDELKOOP, aant. 4 op art. 3. 5. Volgens het eerste lid van art. 8 moet de suiker in ieder collo van een en dezelfde soort en hoedanigheid zijn, bij gebreke waarvan het tweede lid van dat artikel toepassing erlangt. 6. Het verkeerd aangeven van de soort van ingevoerde suiker.suikerhoudende vloeistoffen, of andere bij art. 1, § 1, genoemde goederen, in strijd met art. 3, wordt gestraft met een boete, ten laste van den invoerder, van tienmaal het bedrag van den accijns, berekend over de geheele hoeveelheid in de colli bevat, doch ten minste f 25 en verbeurte van het ingevoerde. Art. 90, § 1. 7. Wie „kalk" aangeeft (o) terwijl hij „suiker" invoert, komt in conflict met art. 213 der Alg. wet, in verband met art. 6 der wet van 4 April 1870 S. no. 61, V. v. V. no. 70 III, maar wie „druivensuiker uit zetmeel" declareert in plaats van „melis", loopt met het hoofd tegen art. 90, § 1, der Suikerwet. Weekblad no. 1376. Bij Arrest van het Gerechtshof te ' s-Hertogenbosch van 16 Uct. «JUT (zie B no. 397) is echter ter zake het ten invoer aangeven van suiker onder den naam vaiilijnmeel ook art. 90, § 1, der Suikerwet toegepast. In Weekblad no. 2223 wordt ook opgemerkt, dat wanneer de speciale wet voor een omschreven geval een strafbepaling bevat, deze volgens een algemeenen rechtsregel (b) gaat vóór de algemeene, en men dus, alvorens een algemeene strafbepaling van toepassing te verklaren, steeds moet (o) Namelijk op vrij-paspoort. Zie de aantt. 4 en 5 op art. 2131 der^Alg. wet alsmede aant/l of ar£ 6 der wet van 1870, opgenomen als bul. A der Alg. wet Ten opzichte der volgende punten in de daarbij aangehaalde onderdeelen der aangiften zijn de meeste onregelmatigheden voorgekomen: Onderdeel 1. Veelal worden bij de naamlooze vennootschappen de uitdrukkingen commissarissen der oennootschap en directeur der fabriek, of andere van de wet afwijkende bewoordingen gebezigd. De eenige uitdrukkingen, voor dit geval toegelaten, zijn bestuurders (der naamlooze vennootschap) en beheerder (of beheerders) der fabriek. Onderteekening. De aangiften van naamlooze vennootschappen worden dikwijls slechts door één der beheerders van de fabriek onderteekend, hoewel er in de aangifte zelve meer genoemd zijn. Dit mag alleen dan worden toegelaten, wanneer blijkt, dat hiervoor een speciale procuratie bestaat op den persoon, die de aangiften heeft geteekend. Hetzelfde geldt voor de afzonderlijke teekeningen. | (e) Gevolg hiervan is, dat de fabrikant zich bloot stelt aan de toepassing van 4. De fabrikant, die verandering wil brengen in hetgeen hij volgen» dit artikel heeft aangegeven, levert daarvan vooraf een aanvullingsaangifte in. Art. 19. 5. Bij niet-voldoening aan het bij dit artikel bepaalde kan art. 28 toepassing erlangen; verg. ten opzichte der raffinadeurs en fabrikantraffinadeurs de artt. 47, 48 en 65. 6. Het in werking hebben of brengen van een beetwortelsuikerfabriek, waarvoor de aangifte, voorgeschreven bij artt. 16 of 18 niet is gedaan, wordt gestraft met een boete, ten laste van den fabrikant van ten minste f 500 en ten hoogste f 2000 en verbeurte van de onwettig in gebruik bevonden werktuigen en van de voorhanden suiker en suikerhoudende vloeistoffen. Art. 90, § 2. Het inleveren eener aangifte, welke niet met de waarheid overeenkomt, wordt gestraft met een boete, ten laste van hem, die de aangifte leeft gedaan, ten bedrage van ten minste f 50 en ten hoogste f 500. Art. 90, § 3. 7. De fabrikant moet: le. aan den Ontvanger de aangifte inleveren, genoemd in art. 16 of 18. 2e. „ „ „ de schetsteekening overleggen, genoemd in art. 16 of 18. 3e. „ „ „ c.q. de aanvullingsaangifte inleveren, genoemd in art. 19. 4e. „ „ „ co;, de aanvullingsteekening inleveren, genoemd m art. 19. 5e. „ , de kennisgeving doen, genoemd in art. 29. 6e. aan de ambtenaren de kennisgeving doen, genoemd in art. 30, eerste en tweede lid. 7e. „ „ „ de kennisgeving doen, genoemd in art. 33. 8e. „ „ „ de kennisgeving doen, genoemd in art. 43, § 1. 8. De hoofdingang der fabriek moet aan een weg zijn, waardoor de onbelemmerde toegang tot haar steeds verzekerd is. Art. 20. 86 HOOFDSTUK V. — Artt. 16—17. 9. Het bestaan van geheime gemeenschap tusschen een beetwortelsuikerfabriek of rafrn>aaerijf en een ander pand, of van geheime toegangen tot een beetwortelsuikerfabriek of raffinaderij, wordt gestraft met een boete, ten laste van den fabrikant of raffinadeur, van ten minste f 500 en ten hoogste f 2000. Ah. 90, § 4. 10. Verg. art. 21, met aant. 2. 11. Voor verandering van hetgeen is vermeld onder lett. d wordt de goedkeuring van den Minister vereischt. Art. 19, tweede lid. 12. Indien de fabrikant verandering wil brengen in hetgeen de schetsteekening aanwijst, moet hij, volgens art. 19, vooraf een aanvullingsteekening inleveren. 13. Stoven zijn afgesloten vertrekken, waarin door stoombuizen een hooge temperatuur kan onderhouden worden. 14. De bergplaatsen voor afgewerkte suiker moeten voor sluiting vatbaar en door den Inspecteur goedgekeurd zijn. Art. 22, § 2. 15. De hier genoemde zolders, stoven en bergplaatsen moeten voorzien zijn van het duidelijk zichtbaar opschrift in olieverf, volgens art. 22, §2- 16. Alle verdere vertrekken met élke bestemming. Verg. ook art. 24, § 1, lett.a. 17. Volgens art. 23 is alleen bij uitzondering meer dan één turbinekamer toegelaten. 18. De Inspecteur wijst, na overleg met den fabrikant, den uitgang of de uitgangen der fabriek aan, waarlangs suiker mag worden uitgeslagen. Art. 35. 19. Zie, ten opzichte van vensters of andere in de buitenlucht uitkomende openingen, art. 24, § 1, lett. c. 20. Verg., ten opzichte der hierbedoelde openingen, art.25, met aant. 1. Art. 17. Vóórdat tot het oprichten van eene nieuwe fabriek wordt overgegaan, worden het bouwplan (1—4) en de ligging onderworpen aan de goedkeuring van den Minister van Financiën, onverminderd hetgeen bij andere wetten omtrent de oprichting en inrichting van fabrieken is bepaald (5—6). 1. Sommige leden meenden, dat het voor de juiste toepassing van het voorgestelde stelsel wenschét^k is te bepalen, dat elke nieuwe fabriek op zich felve moet staan, afgescheiden van andere gebouwen. Volgens het artikel moet enkel het bouwplan goedgekeurd worden, maar niet de plaats waar de fabriek gevestigd zal worden. Voori. V. Het artikel is, naar aanleiding der opmerking in het Voorloopig Verslag, zóó gewijzigd, dat ook de ligging van nieuwe fabrieken door den Minister moet worden goedgekeurd. Mem. v. A. HOOFDSTUK V. — Artt. 17—18. 87 2. Volgens sommige leden ging de geheele bepaling te ver. Men wees ook op de moeilijkheden,; die ontstaan kunnen, waar ten aanzien van de oprichting van nieuwe fabrieken niet alleen deze wet, maar ook de Hinderwet (o) en de Veiligheidswet (6) toepassing moeten erlangen. Zulke moeilijkheden zullen zich bepaaldelijk voordoen, wanneer verschil van gevoelen rijst1 tusschen den Minister van Financiën en dien van Waterstaat, Handel en Nijverheid. Hoe zal in zoodanig geval een beslissing verkregen worden ? Voorl. V. Ondergeteekende vreest niet,dat de voorgestelde bepalingen in botsing zullen komen met die van de Hinderwet of de Veiligheidswet. Het toezicht in de beetwortelsuikerfabrieken en de raffinaderijen zal wel geen maatregelen vorderen, die niet vereenigbaar zijn met hetgeen bij die wetten in het belang van de veiligheid en de gezondheid wordt voorgeschreven. Toetreding van lucht en licht zal voor dat toezicht niet belemmerd behoeven te worden. Moeten openingen gesloten worden, dan zal dat door middel van metalen vlechtwerk (c) kunnen geschieden, dat ingeval van brand in een oogwenk is te verwijderen. Mem. v. A. (a) Nl. de wet van 2 Juni 1875, S. no. 95, laatstelijk gewijzigd bij die van 1 Juli 1909, S. no. 246. Zie V. 1875, no. 73. Volgens art. 1 en art. 2, sub IX, der Hinderwet mogen beetwortelsuikerfabrieken en suikerraffinaderijen niet worden opgericht dan na verkregen vergunning volgens die wet. (b) Deze wet is van 20 Juli 1895, S. no. 137, en werd gewijzigd bij de wetten van 1 Juli 1909, S. no. 245, van 19 Juni 1915, S. no. 281 en 4 Dec. 1920, S. no. 861. (c) Zie art. 24, § 1, lett. c. 3. Men meende, dat in de wet behoort uit te komen, dat hier niet bedoeld is de technische inrichting der fabriek, maar alleen wat noodig is ter behoorlijke verzekering van de inning van den accijns. Voorl V. De uitdrukking „bouwplan" toont, naar het voorkomt, voldoende aan, dat niet de technische inrichting der fabriek de goedkeuring des Ministers behoeft. Mem. v. A. 4. De goedkeuring van bouwplan en veranderingen door den Minister, volgens de artt. 17 en 19, neemt natuurlijk niet weg, dat de bergplaatsen voor afgewerkte suiker bovendien door den Inspecteur volgens art. 22, § 2, moeten worden goedgekeurd. Gelijk men ziet, komt aangifte der ketels, werktuigen, bakken, enz. niet meer te pas; het toezicht is in hoofdzaak van de werktuigen als 't ware overgebracht naar de vergaar- en bewaarplaatsen van het product. Weekblad no. 1372. 5. Zie, nopens de vereischte vergunning tot oprichting van een suikerraffinaderij of andere groote fabriek op het terrein van toezicht genoemd in art. 177 der Alg. wet, het bepaalde bij art. 180 dier wet. 6. Bij niet-voldoening aan het bij dit art. bepaalde kan art. 28 toepassing erlangen; verg. ten opzichte der raffinadeurs en fabrikantraffinadeurs de artt. 46, 47, 48 en 65. Zie hierbij de strafbepaling' van art. 227 der Alg. wet. Art. 18. Hij, die na het in werking treden dezer wet eene nieuwe fabriek opricht, of eene bestaande fabriek overneemt, levert minstens 88 HOOFDSTUK V. — Artt. 18—20. veertien dagen vóór den aanvang der werkzaamheden eene aangifte in op denzelfden voet als bij art. 16 voor de bestaande fabrieken is voorgeschreven (1—5). 1. Dit art. is ook van toepassing op suikerraffinadeurs. Art. 16. 2. Zie hierbij aantt. 5 en 6 op art. 16. 3. De fabrikant, die verandering wil brengen in hetgeen hij volgens dit artikel heeft aangegeven, levert daarvan vooraf een aanvullingsaangifte in. Art. 19. 4. Voor de aangifte dient model Fabricage no. 22; zie aant. 3 op art. 16. 6. Art. 18 vordert het inleveren van een aangifte op denzelfden voet als bij art. 16 is voorgeschreven, dus moet ook een schetsteekening worden overgelegd. Weekblad no. 1906. Art. 19. De fabrikant (1), die verandering wil brengen in hetgeen hij volgens art. 16 of art. 18 heeft aangegeven, of in hetgeen de schetsteekening aanwijst, levert daarvan vooraf op dezelfde wijs eene aanvullingsaangifte of aanvuUingsteekening in (1—5). Voor verandering van hetgeen is vermeld onder lett. d van art. 16 wordt de goedkeuring van den Minister van Financiën vereischt (6). 1. Voor de aanvullingsaangifte dient model Fabricage no. 22; zie aant. 3 op art. 16. 2. Ook van de verbouwing, bedoeld in het eerste lid van § 32 der Instructie, moet een aanvulhngsaangifte of aanvuUingsteekening worden ingeleverd. Zie aant. 2 op art. 64. 3. Voor het bijplaatsen van werktuigen is geen vergunning van den Minister noodig. v. DILLEN en MIDDELKOOP, aard. 9 op art. 19. 4. Bij niet-voldoening aan het hier bepaalde kan art. 28 toepassing erlangen; verg. ten opzichte van raffinadeurs en fabrikant-raffinadeurs de artt. 46, 47, 48 en 65. 5. Het niet voldoen aan de voorschriften van art. 19 wordt gestraft met een boete, ten laste van den fabrikant of raffinadeur (verg. art. 46), van ten minste f 50 en ten hoogste f 500. Art. 90, § 11. 6. Het tweede üd is nader aan dit artikel toegevoegd op een opmerking in het Voorl. V., dat voor veranderingen 's Ministers goedkeuring behoorde te worden voorbehouden. Anders toch zou art. 17 gemakkelijk ontdoken kunnen worden door bij oprichting van een fabriek aan de voorwaarden van de Administratie te voldoen, maar later de inrichting in strijd met die voorwaarden te veranderen. Art. 20. De hoofdingang der fabriek moet aan een weg zijn, waardoor de onbelemmerde toegang tot haar steeds verzekerd is (1—3). 88 HOOFDSTUK V. — Artt. 20—22. 89 1. Dit artikel is ook van toepassing op sniké¥atfinaderijen. Art. 46. 2. De vraag, of onder een weg ook een waterweg begrepen is, wordt ontkennend beantwoord. Mem. v. A. 3. Zie, bij niet-voldoening aan het hiér bepaalde, art. 28 hierna. Art. 21. Gebouwen, die met de fabriek gemeenschap hebben, hetzij rechtstreeks, hetzij over het besloten erf, waarop deze gelegen is, worden geacht tot de fabriek te behooren (1—3). 1. Dit artikel is ook van toepassing op suikerraffinaderijen. Art. 46. 2. Alle gebouwen, die met de fabriek gemeenschap hebben, hetzij rechtstreeks, hetzij over het besloten erf, waarop de fabriek staat, worden geacht tot de fabriek te behooren. De wet laat hierop geen uitzondering toe. Die gebouwen en het besloten erf staan dus, Behoudens het bepaalde bij art. 68, § 2, voor de toepassing der wet met de fabriek zelve genjk (a), onverschillig of zij voor het bedrijf van den fabrikant worden gebezigd, of zij tot woning, kantoor (6) of tot andere doeleinden dienen en of zij bij den fabrikant of bij anderen in gebruik zijn. Die gebouwen moeten derhalve worden opgenomen in de aangifte en in de schetsteekening bedoeld bij art. 16; daarop zijn ook de bepalingen van art. 35 van toepassing en elke uitslag uit die gebouwen zal als uitslag uit de fabriek zijn aan te merken. (a) Het besloten erf staat met de fabriek zelve gelijk, daarvan wordt dan ook in art. 16, § 1, lett. d, gesproken. Weekblad no. 1791. ' (b) De ambtenaren moeten zonder noodzakelijkheid niet in de kantoren komen. Zie aant. 11 op art. 68. 3. Verg. art. 26. Art. 22. § 1. De zolders of stoven tot het drogen van suiker en de bergplaatsen voor afgewerkte suiker moeten voorzien zijn van een duidelijk zichtbaar opschrift in olieverf, aanwijzende de bestemming, en een volgnummer of letter, doorloopende voor de lokalen, die dezelfde bestemming hebben (1—2). § 2. De bergplaatsen voor afgewerkte suiker (3) moeten bovendien voor sluiting vatbaar en door den Inspecteur der accijnzen goedgekeurd zijn (1-2) (4—7). 1. Onder het voorgedragen stelsel zijn de hier bedoelde lokalen belangrijker dan andere (o). Daarvoor zijn derhalve bijzondere voorzieningen noodig, waaraan de fabrikant zeer gemakkelijk kan voldoen. Mem. v. T. (a) Vóór de wet van 1897 (tden de fabrikant naar de hoeveelheid en dichtheid der sappen werd aangeslagen) moest het toezicht in het bijzonder op die sappen gericht zijn ; thans onder de wet van 1897 is de controle overgebracht naar de verkregen suiker en haar bewaarplaatsen. Verg. aant. 4 op art. 17 biervoor. 2. Bij niet-voldoening aan het hier bepaalde kan art. 28 toepassing erlange»? verg. ten opzichte der raffinadeurs en fabrikant-raffinadeurs de artt. 46, 47, 48 en 65. 89 90 HOOFDSTUK V. — Artt. 22^SQ. 3. Vraag. Wat is onder afgewerkte suiker in art. 22 te verstaan? Antwoord. Hiervoor is geen algemeene definitie te geven ; elke fabriek zal haar eigen eischen stellen. Bedoeld wordt suiker, die zoover is afgewerkt, dat ze in de fabriek, waar ze wordt vervaardigd, niet verder wordt behandeld, maar leverbaar is. Weekblad no. 1743. Verg. aant. 1 op art. 71. 4. Behoudens het bepaalde bij het tweede lid van art. 46, mag zoowel in de beetwortelsuikerfabrieken als in de raffinaderijen de afgewerkte suiker alleen geborgen worden in de daarvoor volgens art. 22, § 2, en art. 46 goedgekeurde bergplaatsen. Zij moet steeds zoo spoediginogelijk daarin worden overgebracht, tenzij zij bestemd is om dadelijk weder te worden versmolten. Art. 71. 5. De wet bevat geen bepalingen nopens de inrichting dier lokalen, noch nopens de plaats in de fabriek, waar zij zich moeten bevinden. Bij het tweede lid van het artikel wordt echter bepaald, dat zij door den Inspecteur moeten worden goedgekeurd. 6. Als een door de ambtenaren aangebrachte versluiting van een bergplaats voor afgewerkte suiker verbroken wordt, is art. 90, § 8, van toepassing. 7. Voor het ontsluiten van bergplaatsen als bedoeld bij art. 22, § 2, der Suikerwet worden geen toezichtskosten op den voet van het bepaalde bij het Kon. besluit van 23 Oct. 1907, S. no. 277, V. v. V. no. 281 XXII, in rekening gebracht. Res. 12 Juli 1915, no. 74. Art. 23. De turbines moeten bij elkander in hetzelfde vertrek geplaatst zijn (1), behoudens uitzondering door den Minister van Financiën toe te laten (2—4). $ Zij moeten zóó ingericht zijn dat zij, buiten gebruik zijnde, door de ambtenaren kunnen worden afgesloten (4—7). 1. Ook in raffinaderijen moeten de turbines bij elkander in hetzelfde vertrek geplaatst zijn, tenware door den Minister hierop uitzondering mocht zijn toegelaten. Zie art. 47, eerste en tweede lid. 2. Op het turbineeren zal onafgebroken toezicht noodig zijn. Door toe te laten, dat de turbines overal in de fabriek zouden mogen verspreid staan, zou dat toezicht in hooge mate worden bemoeilijkt. Trouwens, het ligt voor de hand, dat zij in den regel niet verspreid zijn, en de voorgestelde bepaling kan dus alleen een belemmering zijn voor hen, die met het doel om te fraudeeren de turbines in verschillende gedeelten der fabriek zouden willen plaatsen. Het artikel laat echter aan den Minister van Financiën de gelegenheid om uitzondering op het verbod toe te laten. Uitzondering kan bijv. te pas komen, wanneer bij uitbreiding van het getal turbines bezwaar zou bestaan ze alle in hetzelfde vertrek te plaatsen. Mem. v. T. 3. Indien het product der eerste turbineering geen afgewerkte suiker doch een dikke stroopachtige massa is, welke dadelijk weder met stroop vermengd en opnieuw geturbineerd wordt (a), kunnen bij uitzondering HOOFDSTUK V. — Artt. 23—24. 91 op het bepaalde bij art. 23, de turbines voor dat product en die voor de verdere afwerking in verschillende lokalen worden geplaatst. Res. 28 Juli 18M, no. 35. (o) Zie hieromtrent de Technologie, blz. 33 ; verg. ook aant. 4 op art. 30 en aant. 1 op art. 31. 4. Bij niet-voldoening aan het hier bepaalde kan art. 28 toepassing erlangen; verg. ten opzichte der raffinadeurs en fabrikant-raffinadeurs de artt. 47, 48 en 65. 5. Volgens het derde lid van art. 47 is het hier bepaalde ook van toepassing op de turbines in raffinaderijen. 6. In den regel worden de turbines niet telkens, als het turbineeren voor korten tijd onderbroken wordt, bijv. met schafttijd, afgesloten. De in de turbinekamer dienstdoende kommies kan immers behoorlijk toezicht houden. Wanneer er echter, bijv. des nachts, niet gewerkt wordt, heeft afsluiting plaats. Er behoeft dan bij de turbines niet per se de wacht worden gehouden. 7. Het in geschonden toestand hebben van verzegeling of versluiting, ingevolge deze wet of een daarop gegrond voorscbmt door ambtenaren aangebracht in beetwortelsuikerfabrieken of raffinaderijen, wordt gestraft met een boete, ten laste van den fabrikant of raffinadeur, van ten minste f 100 en ten hoogste f 1000. Art. 90, § 8. Zie de aantt. 16 en 17 op voormelde strafbepaling. Art. 24. § 1. De Minister van Financiën kan vorderen (1): a. dat op eene door hem te bepalen plaats in de fabriek, en overigens volgens.zijne voorschriften, een vertrek, ter oppervlakte van ten minste twaalf vierkante meter, worde ingericht, ten einde voortdurend en uitsluitend ter beschikking van de ambtenaren te zijn (2—4); b. dat bij de in- en uitgangen waar volgens hem geregeld toezicht noodig is, een wachthuisje worde geplaatst (5—7); c. dat vensters of andere in de buitenlucht uitkomende openingen, waarop volgens hem door hunne plaatsing moeilijk toezicht kan worden gehouden, volgens zijne voorschriften sluitbaar gemaakt en van metalen vlechtwerk voorzien worden (8—9). § 2. De fabrikant moet op eigen kosten aan zoodanige vordering voldoen, binnen eene maand nadat zij hem is meegedeeld, en zorgen dat een en ander in behoorlijken staat blijft (10). 1. De kosten zijn voor rekening van den fabrikant; zie § 2. 2. Sommige leden meenden, dat voor het vertrek der ambtenaren ook een minimum-hoogte dient bepaald te worden. Verder werd herinnerd, dat, toen vroeger ter betere verzekering van de heffing, het aanbrengen van nieuwe aftappingskranen werd voorgeschreven, het Rijk de kosten voor zijn rekening heeft genomen. Gevraagd werd of het niet billijk is dat ook thans de te maken kosten voor het verblijf der kommiezen, als het kantoor verplaatst moet worden, door het Rijk gedragen worden. Voorl. V. 91 HOOFDSTUK V. — Art. 24. Het in § la bedoelde vertrek moet aan de voorschriften van den Minister voldoen; voor de vereischte hoogte kan bij die voorschriften worden gezorgd. Men dient ten dezen rekening te houden met de inrichting der fabriek. In art. 6 der wet van 1867 komt een soortgekjke bepaling voor, waaruit nimmer moeilijkheden zijn voortgevloeid. Bij art. 2 der wet van 1871 werden de kosten der veranderingen van kranen en aftappingstoestellen, door den Minister bevolen, ten laste van bet Rijk gebracht.Het gold daar een deel der werktuigen, dat naar gelang van de vorderingen der wetenschap aan herhaalde veranderingen blootstond. Hier geldt het de inrichting van een lokaal dat, éénmaal goedgekeurd, wel nimmer anders dan op verzoek van den fabrikant zal worden verplaatst. Mem. v. A. 3. Waar het vertrek het best een plaats zal vinden, hangt af van de inrichting van elke fabriek in het bijzonder. 4. Art. 6 der wet van 1867 hield ook reeds de verplichting in tot het reserveeren van een vertrek; bovendien belastte art. 71, lett. a, den fabrikant met de zorg voor licht, warmte, een tafel, stoelen en een kast, voorzien van een slot. De nieuwe wet rept hierover niet, zoodat thans de Administratie in een en ander moet voorzien; alleen valt uit art. 73 op te maken, dat de fabrikant (resp. raffinadeur) moet zorgen voor een behoorlijke verlichting, ook van het vertrek der ambtenaren; voorts kan natuurlijk de Minister voorschrijven dat het vertrek zoodanig moet zijn ingericht, dat stoken er mogelijk zij. Ook met het meubileeren, verlichten en verwarmen der sub b bedoelde wachthuisjes heeft de fabrikant (raffinadeur) niets uit te staan, nu de wet daaromtrent niets bepaalt. Weekblad no. 1374. 5. De wachthuisjes, bedoeld onder § 1, lett. b, moeten dienen om den ambtenaren, die buiten de fabrieksgebouwen toezicht hebben uit te oefenen, tegen weer en wind te beschutten. 6. Wachthuisjes, als bedoeld bij art. 24, § 1&, der Suikerwet, worden voorloopig niet gevorderd. Voor zoover zij reeds bestaan wordt er zooveel noodig gebruik van gemaakt. Res. 18 Sept. 1897, no. 31. 7. Verg. art. 35. 8. Metalen vlechtwerk, als bedoeld bij art. 24, § lc, der Suikerwet, moet worden aangebracht voor die vensters of andere in de buitenlucht uitkomende openingen, die naar het oordeel van den Directeur bijzondere gelegenheid geven voor heimelijke wegvoering van suiker. Als regel is aangenomen, dat vensters, die noch geheel,noch gedeeltelijk geopend kunnen werden, alsmede vensters van bovenverdiepingen, rechtstreeks uitkomende aan den openbaren weg, voorloopig met van vlechtwerk voorzien behoeven te worden. Res. 18 Sept. 1897, no. 31. 9. Wat het sluitbaar maken van vensters of andere openingen en het aanbrengen van metalen vlechtwerk betreft, zal het wel voldoende zijn, dat de zekerheid bestaat, dat zoodanige uitslagen niet kunnen geschieden zonder dat daarna blijkt, dat het venster, enz. geopend is. 92 HOOFDSTUK V. — Artt. 24—26. 93 Afsluiting en bevestiging van vlechtwerk zullen dus ook kunnen geschieden door middel van met touw of metaaldraad aan te brengen looden (plombs), in dier voege dat een en ander in geval van brand gemakkelijk dadelijk is weg te nemen. Verg. aant. 2 op art. 17. 10. Bij niet-voldoening aan de vordering van den Minister kan art. 28 toepassing erlangen; verg. ten opzichte der raffinadeurs en fabrikant-raffinadeurs de artt. 46, 47, 48 en 65. Art. 25. Pijpen, buizen, goten en pompen, bestemd tot het geleiden van|vloeibare suiker of stroop, en kokers voor het overbrengen van suiker, mogen geene geheime openingen hebben, noch openingen uitkomende buiten de fabrieksgebouwen (1—6). 1. De ambtenaren, belast met het toezicht in de fabriek, en de hoofdambtenaren, die de fabriek bezoeken, zullen er nauwlettend op toezien, dat de voorschriften van dit artikel steeds worden nageleefd. Buizen, waardoor stroop van het eene naar het andere der fabrieksgebouwen wordt overgebracht, mogen geen openingen hebben, die in de open lucht uitkomen. Instr. § 12. Het hier gezegde geldt ook voor de suikerraffinaderijen. Zie § 23 der Instr., opgenomen in aant. 2 op art. 46. 2. Wanneer de reservoirs, op het erf eener fabriek, waarin de afgewerkte stroop van het eerste product zal worden geborgen, overdekt en voor ambtelijke sluiting vatbaar zijn, kunnen zij geacht worden tot de fabrieksgebouwen te behooren. Ten aanzien van de buizen tot geleiding van de stroop naar die reservoirs bestaat dan geen strijd met art. 25 der wet. Deze buizen mogen echter geen in de open lucht uitkomende openingen hebben, als hoedanig koppelingen echter niet zijn aan te merken. Res. 28 Juli 1897, no. 35. 3. Verg. aant. 5 op art. 43. 4. Getrouw aan het meermalen genoemd beginsel, bemoeit zich de wet niet met de grondstof; kokers, buizen, pompen, enz. voor bietensnippers en beetwortelsap bijv. mogen wel geheime openingen en openingen buiten de fabriek nebben, — 't gaat der Administratie niet aan; op net product legt zij de hand. Weekblad no. 1374. 5. Bij niet-voldoening aan het hier bepaalde kan art. 28 toepassing erlangen; verg. ten opzichte der raffinadeurs en fabrikant-raffinadeurs de artt. 46, 47, 48 en 65. 6. Het bestaan van geheime (a) openingen aan pijpen, buizen, goten, pompen of kokers, als bedoeld bij art. 25, wordt gestraft met een boete, ten laste van den fabrikant of raffinadeur, van ten minste f 500 en ten hoogste f 2000. Art. 90, § 4. (a) Geheime openingen; het artikel verbiedt intusschen ook het aan de genoemde pijpen, enz. hebben van openingen,Uitkomende buiten de fabrieksgebouwen. Bestaan dergelijke niet geheime openingen, dan is art. 90, § 4, niet van toepassing, doch geldt het gezegde bij aant. 5 hiervoor. Art. 26. Wij behouden Ons voor onder de noodige voorzieningen tegen misbruik toe te staan, dat panden, die door niet daartoe behoorende 94 HOOFDSTUK V. — Arffc 26—27. erven of door den publieken weg van elkander zijn gescheiden, door buizen of op andere wijze met elkander worden verbonden zoodat zij te zamen ééne beetwortelsuikerfabriek uitmaken (1—3). 1. In het buitenland, met name in België, bestaat een werkwijze, welk hierop neerkomt, dat verschillende fabrieken, soms op aanmerkelijken afstand van elkaar gelegen, de daar getrokken beetwortelsappen niet afwerken, doch ze door ondergrondsche buizen naar een z.g. usine centrale overbrengen, om daar verder te worden bewerkt. Mocht men hier te lande op die wijze willen gaan werken, 't geen vooreerst niet te wachten is, dan geeft het tegenwoordig artikel gelegenheid de noodige voorschriften tot verzekering van den accijns vast te stellen. Zonder bijzondere vergunning zou men niet op den bij dit artikel bedoelden voet kunnen werken, wegens het verbod van art. 72, waarvan overtreding Btrafbaar is volgens art. 90, § 7. Mem. v. T. 2. Dit artikel is ook van toepassing op suikerraffinaderijen. Art. 46. 3. Verg. art. 21. Art 27. De fabrikant stelt zekerheid voor den accijns, dien bij volgens de bepalingen dezer wet aan het Rijk schuldig kan worden (1—2). Het bedrag dier zekerheid wordt voor iedere fabriek door den Minister van Financiën bepaald naar den omvang der zaak (3—7). Bij verhooging van dat bedrag wordt de zekerheid dienovereenkomstig aangevuld binnen eene maand, nadat de aanzegging daartoe aan den fabrikant is gedaan, bij gebreke waarvan geene uitslagen worden toegelaten dan met dadelijke betaling van den accijns of tegen afzonderüjke zekerheid (8—10). 1. Ten kantore van den Ontvanger wordt met eiken fabrikant en raffinadeur een rekening gehouden wegens den accijns, welke door hem verschuldigd is of kan worden. Art. 76, § 1. 2. Bij niet-voldoening aan het hier bepaalde kan art. 28 toepassing erlangen; verg. ten opzichte der raffinadeurs en fabrikant-raffinadeurs de artt. 46, 48 en 65. 3. Het bedrag der zekerhëid wordt door den Minister van Financiën bepaald. Voor het overige gelden de algemeene bepalingen nopens zekerheid van accijns (a). Worden de werkzaamheden uitgebreid of doen zich andere omstandigheden voor, welke verhooging van de gestelde zekerheid wenschelijk maken, dan doet de Ontvanger daartoe het voorstel. Instr. § 13. Het hier gezegde geldt ook voor de suikerraffinaderijen (ö). Zie § 23 der Instr., opgenomen in aant. 2 op art. 46. (a) Zie het tweede lid van aant. 6 hierna. \b) Art.27 is nl. bij art. 46 ook van toepassing verklaard op suikerraffmadeurs. 4. Volgens de artt. 27 en 46 wordt het bedrag der zekerheid, door iederen suikerfabrikant of raffinadeur te stellen, door den Mtótater naar den omvang der zaak bepaald. HOOFDSTUK V. — Art. 27. 95 Blijkens de met de Staten-Generaal over het ontwerp der wet gewisselde stukken is dit voorgeschreven, om het «tellen van zekerheid, wat het bedrag betreft, minder bezwarend te maken dan tot dusver. Met het oog op het toezicht, dat in de fabrieken en raffinaderijen gehouden wordt, komt het niet noodig voor, zekerheid te vorderen voor hooger bedrag dan dat van den accijns der suiker, die wordt uitgeslagen, behoudens dat de verbintenis natuurlijk zoo moet zijn geformuleerd, dat zij ook geldt voor hetgeen uit anderen hoofde, met name voor tekorten (a) op den voorraad, verschuldigd kan worden. Res. 8 Juli 1897, no. 63. (a) Verg. art. 45, § 3 en art. 62, § 3. 5. Volgens de bestaande wetgeving moet door den fabrikant zekerheid worden gesteld voor het volle bedrag, dat hij wegens accijns verschuldigd kan worden (verg. art. 14 der wet van 2 Jrrmi 1865 en de artt. 39, 54 en 62 der wet van 7 Juli 1867). Bij de bevoegdheid van den fabrikant om zonder ambtelijk toezicht suiker uit te slaan,is die voorzorg niet overbodig. Daar volgens het stelsel van het ontwerp op den voorraad en op de uitslagen ambtelijk toezicht zal bestaan, zal een zoo hooge zekerheid, waarvan het stellen niet zelden voor den belanghebbende te bezwarend is, niet altijd meer noodig zijn. Het komt daarom beter voor, het bedrag der doorloopende zekerheid voor elke fabriek naar den omvang van het bedrijf door den Minister te doen bepalen. Mem. v. T. 6. Zooals bij de Memorie van Toelichting is gezegd, is de strekking van het artikel om, wat het bedrag betreft, het stellen van zekerheid minder bezwarend te maken dan thans. In de meeste gevallen toch zal bij aanneming van het wetsontwerp met zekerheid tot lager bedrag volstaan kunnen worden. De wijze, waarop in zaken van invoerrecht en accijnzen zekerheid gesteld moet worden, is nog altijd in de hoofdpunten geregeld bij Hoofdstuk XXIII der Alg. wet van 26 Aug. 1822, S. no. 38, en de noodzakelijkheid kan niet worden ingezien om daarin speciaal voor den suikeraccijns verandering te brengen. Mem. v. A. 7. Voor zooveel betreft de handelaars en de raffinadeurs, die overeenkomstig art. 64 behandeling als handelaar wenschen, blijft het bepalen van het bedrag der zekerheid aan den Ontvanger overgelaten. Res. 21 Aug. 1897, no. 8. 8. Daar sommige Ontvangers in de meening verkeerden, dat een beet wortel suiker fabrikant of raffinadeur suppletoire zekerheid moet geven, wanneer de accijns van uitgeslagen suiker, waarvoor de documenten nog niet gezuiverd zijn teruggekomen, meer bedraagt dan het bedrag der zekerheid, volgens art. 27 of art. 46 der Suikerwet, door den Minister bepaald, is opgemerkt, dat die zekerheid voor alle gevallen voldoende is te achten zoolang door den Minister geen verhooging wordt voorgeschreven. Res. 14 Sept. 1897, no. 38. 9. In het Voorl. V. werd gevraagd, of niet voorziening behoort getroffen te worden voor het geval, dat bij rechterlijke uitspraak de voortzetting van het bedrijf eener gefailleerde fabriek aan den curator wordt opgedragen in het belang der crediteuren. Men wenschte, dat den Minister voor zoodanig geval de bevoegdheid gegeven werd den termijn van een maand te verlengen. 96 HOOFDSTUK V. — Artt. 27—29. Naar aanleiding hiervan antwoordde de Minister: „Bepalingen ter voorziening in het geval, dat bij rechterlijke uitspraak de voortzetting van het bedrijf eener gefailleerde fabriek aan den curator wordt opgedragen in het belang der crediteuren, bestaan ook niet voor andere fabrieken van aqeijnsgoederen, noch voor bedrijven, die met de heffing van invoerrecht in verband staan. In dergelijke gevallen is tot dusver van den curator nieuwe zekerheid gevorderd. Ook in dit opzicht komt het ondergeteekende niet noodig voor om ten aanzien van de suiker bijzondere voorzieningen te treffen'. 10. Zie art. 82, nopens een geval, waarin bijzondere zekerheid gesteld behoort te worden. Art. 28. Heeft een fabrikant de vorenstaande voorschriften niet in acht genomen,of voldoet zijne fabriek niet daaraan, dan kan de Directeur der accijnzen de in de fabriek aanwezige werktuigen of sommige daarvan doen verzegelen of afsluiten (1—4). 1. Enkele leden achtten het beter de verzegeling of afsluiting afhankelijk te stellen Van een beslissing van den Minister zeiven. Voorl. V. De bepaling, dat alleen de Directeur, hoogste ambtenaar der invoerrechten en accijnzen in de provincie, verzegeling of afsluiting van werktuigen kan gelasten, geeft voldoenden waarborg, dat die maatregelen niet zonder bepaalde noodzakelijkheid zullen worden toegepast. Mem. v. A. 2. Dit artikel is mede van toepassing, indien de fabriek van den fabrikant-raffinadeur niet voldoet aan art. 47. Art. 65, tweede lid. 3. Verg., wat de raffinadeurs betreft, art. 48 en aant. 3 op art. 46. 4. Zie de strafbepaling van art. 90, § 8, indien de toegepaste verzegeling of versluiting mocht worden verbroken. Art. 29. § 1. De fabrikant, geeft telken jare aan den Ontvanger ten minste acht dagen tevvoren schriftelijk kennis van den dag, waarop met het persen (1) of trekken van sap uit beetwortels zal worden aangevangen (2—4). § 2. Wordt daarmede later dan acht dagen na den opgegeven dag aangevangen, dan is de fabrikant voor eiken dag verdere vertraging aan het Rijk eene schadevergoeding van vijf gulden verschuldigd (5—6). De Minister van Financiën kan echter die schadevergoeding kwijtschelden, indien blijkt dat de vertraging buiten de schuld van den fabrikant heeft plaats gehad. 1. De pers-methode wordt niet meer toegepast en is algemeen vervangen door het 'diffusiestelsel. 2. Gedurende den tijd der sapwinning zullen voor het toezicht meer ambtenaren noodig zijn dan anders (a). De Ontvanger zal onmiddellijk na ontvangst eener kennisgeving als hier bedoeld, van den dag, voor het begin der campagne aangegeven, mededeeling doen aan den Inspecteur, aan den Directeur en aan het Departement van Financien. Instr. § 14. De Directeur zorgt dan voor de detacheering der noodige ambtenaren. Zie ook aant. 4 op art. 68. (a) De voorgeschreven kennisgeving geeft de Administratie de gelegenheid intijds maatregelen te nemen. HOOFDSTUK V. — Artt. 29—30. 97 3. Het niet voldoen aan de voorschriften van art. 29, § 1, wordt gestraft met een boete, ten laste van den fabrikant, van ten minste ■ S ïfiO en ten hoogste f500. Art. 90, § ff. 4. De schriftelijke kennisgeving, bedoeld in art. 29, § 1, is met de rekening Ace. no. 64 ter verificatie in te zenden. Res. 26 Sept. 1910, no. 93. 5. De schadevergoeding wordt door den Ontvanger verantwoord in het register van buitengewone ontvangsten Comptb. no. 8. Verg. de res. V. 1858, no. 99 en den staat Comptbi no. 10. 6. De termijn van acht dagen werd zeer kort geacht. Het is voor den fabrikant niet gemakkelijk, zelfs niet altijd mogelijk vooruit te bepalen, op welken dag begonnen zal kunnen worden. Voorl. V. Kan de fabrikant 8 dagen te voren nog niét met zekerheid bepalen op welken dag hij zal beginnen, dan laat § 2 van het artikel hem nog een speling van 8 dagen, alvorens hij tot schadeloosstelling gehouden is. De termijn is dus feitelijk 16 dagen en deze schijnt alleszins voldoende, ook omdat volgens de laatste alinea de Minister de schadeloosstelling kan kwijtschelden, wanneer de vertraging binten de schuld van den fabrikant heeft plaats gehad. Mem. v. A. Art. 30. Vóórdat met het turbineeren wordt begonnen (1), moet de fabrikant daarvan kennis geven (2) aan de ambtenaren (3—5). Gelijke kennisgeving (2) geschiedt vóór het hervatten van het turbineeren na staking (5—6). 1. Volgens het eerste ontwerp luidde dit artikel: „Vóórdat met het turbineeren van 'stroop wordt begonnen," enz. Naar aanleiding hiervan werd in het Voorl. V. opgemerkt: „Waarom wordt dit voorschrift beperkt tot het turbineeren van stroop ? men achtte het wenschelijk de woorden „van stroop" uit het artikel te doen vervallen. Immers van veel meer belang dan het turbineeren van stroop is het turbineeren van de „masse cuite". Hierop antwoordde de Minister : „Stroop is de algemeene benaming voor suikeroplossingen. Ook masse cuite is stroop. Intusschen is het artikel zóó gewijzigd, dat alle quaestiën omtrent den aard der vloeistoffen worden vermeden." 2. De hier genoemde kennisgeving geschiedt mondeling. 3. De in art. 30 bedoelde kennisgeving heeft de strekking de ambtenaren te waarschuwen, dat zij 'de turbines moeten ontsluiten. Weekblad no. 1376. 4. Indien het product der eerste turbineering geen afgewerkte suiker doch een dikke stroopachtige massa is, welke dadelijk weder met stroop vermengd en opnieuw geturbineerd wordt, zijn op dat product de bepalingen der wet nopens weging en inschrijving (artt. 30-33) niet van toepassing. Res. 28 Juli 1897, no. 35. 5. Het niet voldoen aan de voorschriften van art. 30 wordt gestraft met een boete, ten laste van den fabrikant, van ten minste f 50 en ten hoogste f 500. Art. 90, § 11. De Suikerwet. 1 98 HOOFDSTUK V. — Artt. 30—31. 6. Somtijds moeten de arbeiders-turbineurs wel eens invallen voor andere werkzaamheden, dan wordt er dus gestaakt met turbineeren. Zullen de werkzaamheden weder hervat worden, dan geeft de fabrikant aan de ambtenaren kennis, dat bijv. den volgenden morgen om 6 uur weder geturbineerd zal worden. Het spreekt vanzelf, dat gedurende de staking de turbines zijn afgesloten en dat ze tegen den bepaalden dag en uur weder ontsloten moeten worden. Art. 31. De fabrikant houdt een register, waarin hij het nettogewicht inschrijft van de ruwe suiker, door turbineeren of op andere wijs uit het sap of de stroop verkregen (1—6). 1. Voor het bij dit artikel bedoelde register is vastgesteld een nieuw model Ace. no. 58 (a). Volgens een nieuwe werkwijze (b) wordt de suiker tweemaal geturbineerd. Het product der eerste turbineering — geen eigenlijke suiker doch een stroopachtige massa — wordt onmiddellijk weder met stroop vermengd en opnieuw geturbineerd. Waar deze werkwijze wordt toegepast, behoeft het product der eerste turbineering niet te worden gewogen en heeft dus daarvoor ook geen inschrijving in het hier bedoelde register plaats (c). Instr. § 15. (a) Dit register is opgenomen onder de modellen, aan deze uitgave toegevoegd. Door de raffinadeurs wordt gehouden het register Ace. no. 61 ; verg. art. SI met (4) Verg. de Technologie. Blz. 33. je) Zie ook aant. 4 op art. 30. 2. Betreffende het hier voorgeschreven register vergelijke men art. 74. Zie art. 75 aangaande de door de ambtenaren daaruit te nemen uittreksels. Nopens de ten kantore van den Ontvanger te houden rekening wegens de vervaardigde suiker, zie men art. 76, § 2a. 3. In het register Ace. no. 58, en in het uittreksel, Ace. no. 66, wordt het juiste netto-gewicht vermeld. De Ontvanger past bij het vernemen van dat gewicht in de rekening, Ace. no. 64, de forceering toe, bepaald bij art. 1, § 2. Weekblad no. 1791. Verg. de res. V. 1898, no. 99, sub I, in aant. 53 op art. 1. Voor een juiste invulling der statistieke opgaaf Ace. no. 68 is het noodig, dat door de ambtenaren in het register Ace. no. 58 achter het netto-gewicht der verkregen, respectievelijk versmolten suiker de soort, n.1. ruwe suiker of witsuiker wordt vermeld. Deze aanteekeningen zyn over te nemen in de uittreksels Ace. no. 66. Res. V. v. V. no. 2192, § 3. 4. Het in art. 31 bedoelde register moet aanwijzen de hoeveelheid in de fabriek verkregen ruwe suiker. Art. 32 waakt er voor, dat de verkregen suiker ook werkelijk wordt ingeschreven. Volgens art. 33 moet in het register aanteekening worden gehouden van het gewicht der weder versmolten suiker. • HOOFDSTUK V. — Artt. 31—32. 99 Aütédi Het in art. 36 vermelde register wijst aan, hoeveel ruwe suiker met i betaling van den accijns is of wordt uitgeslagen, terwijl de ten kantore van den Ontvanger gelichte consenten en ver voer bil jetten aanduiden, hoe groot de uitslag is op den voet van art. 34, lett. b en c. Men kan dus ten allen tijde weten, hoeveel suiker in de fabriek aanwezig moet zijn en bij art. 45 is den Inspecteur de bevoegdheid gegeven dit te controleeren. 5. Gewoonlijk wordt de suiker direct afgewogen in zakken van 100 K.G. netto. In sommige fabrieken echter geschiedt de weging in manden of wagentjes en wordt de suiker volgens oud gebruik uitgestort op den zolder (bergplaats), daarna door elkaar gewerkt en dan opgezakt; voor deze fabrikanten worden vanwege de Administratie der accijnzen registers Ace. no. 58a (a) verstrekt, waarin 39 inschrijvingen op elk blad kunnen geplaatst worden ; de som van deze hoeveelheden wordt daarna ingeschreven in het eerste open vak van het register Ace. no. 58. Weekblad no. 1377. (a) Het register Ace. no. 58a is opgenomen onder de modellen, aan deze uit, gave toegevoegd. Men raadplege de daarop vermelde voorschriften omtrent het daarvan te maken gebruik. Mtbftt 6. Het niet voldoen aan de voorschriften van art. 31 wordt gestraft met een boete, ten laste van den fabrikant, van ten minste f 50 en ten hoogste f 500. Art. 90, § 11. Art. 32. § 1. De suiker, bij het vorig artikel bedoeld, wordt, tot na weging en inschrijving in het register, afgescheiden van andere, bijeen gehouden op de plaats, daarvoor door den Inspecteur na overleg met den fabrikant te bepalen (1—5). Moet de suiker, alvorens gewogen te znn (6), door middel van werktuigen naar die plaats worden overgebracht, dan kan de Inspecteur vorderen, dat die werktuigen zoodanig worden opgesloten in kokers of op andere wijze, dat geen suiker heimelijk kan worden verwijderd (7—8). § 2. De weging en de inschrijving geschieden bij zoodanige hoeveelheden als de fabrikant goedvindt, doch in elk geval telkens wanneer het turbineeren of eenige andere tot verkrijging van suiker in het werk gestelde verrichting wordt afgebroken (9—10). 1. Bq het bepalen van de plaats, waar de nog niet ingeschreven suiker moet worden bijeengehouden, zal de Inspecteur zooveel mogelijk rekening houden met de inrichting der fabriek en den wensch van den fabrikant. In sommige fabrieken wordt thans de suiker uit de turbines onmiddellijk mechanisch naar de zolders of bergplaatsen overgebracht. Die suiker kan dus eerst bij aankomst aldaar worden gewogen. Dit kan zoo blijven, mits het gedeelte van den zolder of de bergplaats, waar de weging zal plaats hebben, ten genoegen van den Inspecteur van het overige gedeelte van die lokalen wordt afgescheiden, opdat de nog niet gewogen suiker op afdoende wijze van de reeds gewogene afgezonderd zij. Als scheiding kan, zoo noodig, genoegen worden genomen met een beschot van latten, zooals in vele douane-loodsen wordt gevonden ter afscheiding der vrijgemaakte goederen van de nog niet vrijgemaakte. HOOFDSTUK V. — Art. 32. De weging geschiedt door of vanwege den fabrikant; het gebruik van bascules is hierbij toegelaten, wanneer de ambtenaren zich van de juistheid dier werktuigen kunnen overtuigen (a). Zooveel mogelijk zal bij de weging steeds een ambtenaar tegenwoordig zijn, die ook zal toezien dat de inschrijving naar behooren geschiedt. Bij gegrond vermoeden dat doorgaande onnauwkeurig gewogen wordt, zullen de ambtenaren reeds gewogen suiker kunnen nawegen (b). De chef van dienst zal zich nu en dan door naweging van enkele reeds gewogen zakken overtuigen of de weging naar behooren is geschied. Er moet echter worden gezorgd, dat door dergelijke verificatiën de fabrikant zoo min mogelijk vertraging in zijn werkzaamheden ondervindt. Instr. § 16, le—8e lid. (n) De ambtenaren kunnen bijv. een op de bascule afgewogen zak suiker op een gewone balans nawegen, of ook bijv. een gewicht van 10 K.G. op de bascule plaatsen, waarmede dan een tegenwicht van 1 K.G. moet correspondeeren. (b) Naweging van vervaardigde suiker is dus facultatief; naweging van te versmelten suiker daarentegen verplichtend. Zie aant. 7 op art. 33. 2. Op de inschrijvingen in de registers is geregeld toezicht noodig. Eén ambtenaar houdt toezicht in het lokaal, waar de wegingen geschieden, terwijl een tweede de wacht houdt bij de turbines. 3. De plaats, waar de nog niet gewogen suiker moet worden bijeengehouden, moet met zorg worden gekozen, zooveel mogelijk in de nabijheid der turbines en altijd zoo, dat geen suiker aan de weging kan worden onttrokken. De weging der vervaardigde suiker toch is in het stelsel der wet van even groot belang als vroeger de sapopneming; de gewogen hoeveelheid suiker maakt het debet van des fabrikants rekening uit. 4. Verg. aant. 4 op art. 30. 5. Het niet voldoen aan de voorschriften van art. 32 wordt gestraft met een boete, ten laste van den fabrikant, van ten minste f50 en ten hoogste f 500. Art. 90, § 11. 6. De woorden „alvorens gewogen te zijn" zijn nader aan deze alinea toegevoegd, op een opmerking in het Voorl. V., dat dit voorschrift blijkbaar enkel noodig is, indien de suiker niet reeds vooraf is gewogen. 7. Het opsluiten van jacobsladders of dergehjke werktuigen voor het verplaatsen van nog ongewogen suiker in kokers, als bedoeld bij het tweede lid van dit artikel, behoeft slechts te worden gevorderd wanneer, zonder deze, gelegenheid zou bestaan tot onttrekking van suiker aan de weging. Instr. § 16, laatste lid. 8. Verg., betreffende de raffinaderijen, het tweede lid van art. 52. 9. De bedoeling van den laatsten volzin van deze paragraaf is natuurlijk, om een goede contróle over de hoeveelheid verkregen suiker mogelijk te maken. 10. Zie het overeenkomstige artikel 54 voor de raffinadeurs. 100 HOOFDSTUK V. — Artt. 33—34. 101 Art. 33. Indien suiker, volgens art. 31 ingeschreven, weder versmolten moet worden (1—3), geeft de fabrikant daarvan vooraf kennis (4) aan de ambtenaren (5). Terstond na de smelting stelt hij eene aanteekening daaromtrent in voormeld register, met vermelding van het gewicht der alzoo versmolten suiker (5—9). 1. Onder smeking wordt ook verstaan het met stroop vermengen van suiker om opnieuw te worden geturbineerd. 2. De suiker, die versmolten moet worden, wordt gewoonlijk gestort in de malaxeurs en daarna dus met de masse cuite opnieuw geturbineerd. Tot de hier bedoelde suiker behooren de klonten, welke taai en stroopachtig uit de turbines komen. 3. Verg. aant. 4 op art. 30. 4. De hier genoemde kennisgeving geschiedt mondeling. 5. Het niet voldoen aan de voorschriften van art. 33 wordt gestraft met een boete, ten laste van den fabrikant, van ten minste f50 en ten hoogste f 500. Art. 90, § 11. 6. De verkregen suiker wordt ingeschreven op de linkerzijde van het register Acc. no. 58, de weder versmolten suiker wordt rechts geboekt. Deze laatste suiker wordt opnieuw geturbineerd en wordt dan weer geboekt onder het hoofd verkregen suiker. Zie het opgenomen model Ace. no. 58, met de daarop vermelde voorschriften. 7. De ambtenaren zullen het gewicht der te versmelten suiker opnemen, ten einde dit te vergelijken met de daartoe betrekkelijke inschrijving van den fabrikant. In den regel zal met globale opneming kunnen worden volstaan. Instr. § 17. 8. De ambtenaren kunnen de partij suiker, die ter versmelting wordt aangewezen, op grond van art. 70, § 1, terstond opnemen. Voorafgaande machtiging van den Inspecteur is niet noodig, omdat bij § 17 der Instr. (zie aant. 7 hiervoor) de opname van die suiker voorgeschreven Wordt en blijkens § 35 (zie aant. 1 op art. 70) geen machtiging te pas komt, als de hoeveelheid moet opgenomen worden krachtens de wet of de instructie. .. Bij onnauwkeurige inschrijving bestaat overtreding van art. 33 in verband met art. 74, § 3, strafbaar volgens art. 90, § 11. Fiscus no. 470. 9. Zie het overeenkomstige art. 55 voor de raffinadeurs. Art. 34. Uitslag van ruwe suiker (1) uit de fabriek heeft plaats (2—7): a. met betaling van den accijns in hoeveelheden van ten minste 25 K.G. (8—13); b. met consent tot uitvoer naar het buitenland in hoeveelheden van ten minste 100 K.G. (8) (13—19); en 101 102 HOOFDSTUK V. — Art. 34. c. met vervoerbfljet naar eene raffinaderij, naar een entrepot of naar eene beetwortelsuikerfabriek als bedoeld bij art. 66, in hoeveelheden van ten minste 500 K.G. (8) (13) (18—21). 1. Nopens den uitslag van afgewerkte melasse, zie men de artt. 2 en 43, en nopens den uitslag van stroop of niet afgewerkte melasse, art. 2 en art. 44, met aant. 1. 2. De uitslag mag slechts plaats hebben langs bepaald aangewezen uitgangen. Zie art. 35. 3. Bij den uitslag uit de fabriek wordt de suiker door ambtenaren gewogen. Zij nemen tevens monsters voor de bepaling van het gehalte. Art. 40, § 1. 4. Behalve op de wijze, sub a, b en c van dit artikel vermeld, kan uitslag ook plaats vinden met bestemming om onder genot van vrijdom van den accijns te worden ingeslagen. Zie art. 13 van het Kon. besluit van 1 Juli 1909, S. no.267, V. no. 119 en V. v. V. no. 515 XXVII, opgenomen als bijl. G, II. Zie ook art. 20 van het Kon. besluit van 17 Juni 1913, S. no. 278, V. v. V. nos. 243 en 515 XXXIÏI, opgenomen als bijl. B der Bierwet 1916 (deel III der Vakstudie). 5. Zie art. 76, § 2, lett. a, aangaande de voor elke beetwortelsuikerfabriek te houden rekening wegens de uitgeslagen suiker. 6. Het is verboden suiker of suikerhoudende vloeistoffen uit een beetwortelsuikerfabriek uit te slaan op een wijs, welke niet uitdrukkelijk bij of krachtens deze wet is toegelaten. Art. 72. Het uitslaan uit een beetwortelsuikerfabriek in strijd met art. 72 wordt gestraft volgens art. 90, § 7. Art. 69 geeft den ambtenaren het middel om te waken tegen frauduleuzen uitslag. 7. Het bestaan van een grooter verschil dan van een ten honderd op het gewicht eener partij suiker, aangegeven tot uitslag uit een beetwortelsuikerfabriek, wordt gestraft met een boete, ten laste van den ' fabrikant, van vijfmaal het bedrag van den accijns over het bevonden verschil, indien dit minder dan vijf ten honderd bedraagt en van tienmaal dat bedrag, indien het verschil grooter is. Deze boete bedraagt ten minste f 25. AH. 90, § 5. 8. De hier voorgedragen minima zijn zoo laag, dat voor geen enkelen fabrikant daaruit bezwaar zal voortvloeien. Mem. v. T. 9. Zie hierbij art. 7. 10. Voor het geval de suiker in een collo niet van dezelfde hoedanigheid is, zie men art. 40, § 2. 11. Zie, nopens'de toe te passen straf, bijaldien de hoeveelheid suiker, met betaling van den accijns uit te slaan, met overeenstemt niet de inschrijving volgens art. 36, het bepaalde bij art. 74, § 3 en art. 90,111. Verg. ook aant. 2 op art. 39. HOOFDSTUK V. — Art. 34. 103 12. Het is aan de beetwortelsuikerfabrikanten vergund om van alle in hun fabriek vervaardigde of in hun particuliere entrepots neergelegde suiker monsters te nemen, ter grootte van ten hoogste 12*/t K.G. per 500 zakken en die zonder betaling van accijns uit te slaan, mits die uitslag enkel geschiede na verkregen vergunning van den daarbij betrokken Inspecteur of van den door dezen aan te wijzen ambtenaar en er geen reden bestaat om aan de opgegeven bestemming van de suiker voor handelsmonster te twijfelen. Op den kant van het register Ace. no. 59 of van de entrepotrekening moet van de als monster genomen hoeveelheid suiker aanteekening worden gesteld. Res. 11 Mei 1905, no. 48. 13. Voor de uitslagen, bedoeld onder b en c, zijn documenten noodig en komt de Ontvanger dus langs dien weg tot de wetenschap van de hoeveelheid en van het gehalte, noodig voor het bijhouden der rekeningen, vermeld in art. 76. Voor de uitslagen met betaling van den accijns echter komt geen document te pas; van deze uitslagen krijgt de Ontvanger kennis door middel van de uittreksels Ace. no. 66 uit het register Ace. no. 59 (zie de artt. 36 en 75). Weekblad no. 1379. 14. De uitvoer kan ook met Nederlandsche oorlogsschepen geschieden. Zie res. V. v. V. no. 824, §§ 12 en 13, opgenomen als bijl. T der Alg. wet (deel VII der Vakstudie). Uitvoer met pleziervaartuigen van erkende Nederlandsche en vreemde jachtclubs is met geoorloofd. Res. V. 1891, no. 19, sub B. Het minimum bij uitvoer van suiker met afschrijving van den accijns met Nederlandsche oorlogsschepen is bij het Kon. besluit van 15 Febr. 1907, S. no. 52, V. no. 21 en V. v. V. no. 281 XXI verlaagd tot 10 K.G. In Weekblad no. 2022 wordt uit de omstandigheid, dit in den aanhef van gemeld Kon. besluit alleen art. 58, § 1, der Suikerwet wordt aangehaald en niet art. 34, de gevolgtrekking gemaakt, dat de verlaging van het minimum alléén net op uitslag van geraffineerde suiker en basterd uit een raffinaderij en uit een fabriek-raffinaderij (zie art. 65). 15. Zie hierbij art. 84. 16. Het consent tot uitvoer wordt afgegeven uit het register I.,-U.- en Dv. no. 9 (in een beetwortelsuikerfabriek wordt vervaardigd, zijn vastgesteld bij Kon. besluit van 8 Oct. 1913, S. no. 386, V. v. V. nos. 298 en 515 XXXVI ; zie bijlage J. 13. Goederen, bereid met sap van beetwortelen, kunnen bij uitvoer niet in aanmerking komen voor restitutie van accijns. Zie art. 5 derde lid van bijlage A, met aant. 3. Art. IVbis (1). Aan hem die, elders dan in eene beetwortelsuikerfabriek of raffinaderij, uit het buitenland ingevoerde melado, melasse of stroop wil koken en zuiveren, zonder daaruit suiker af te scheiden, wordt op den accijns eene vermindering toegestaan ten bedrage van f 0,8372 per 100 K.G., indien de hoeveelheid die tegelijk wordt ingeslagen ten minste 25.000 K.G. bedraagt, en mits in acht worden genomen de bepalingen betreffende de verzekering en de heffing van den accijns die door Ons bij algemeenen maatregel van bestuur worden vastgesteld (2—3). In bijzondere gevallen kan Onze Minister van Financiën den inslag van eene geringere hoeveelheid toestaan. De bepalingen van dit artikel en van den daarin bedoelden algemeenen maatregel van bestuur worden mede toegepast op inrichtingen waarin volgens aangifte als bedoeld bij art. 77, aan accijns onderworpen suiker zal worden afgescheiden uit.paelado, melasse, stroop of andere suikerhoudende zelfstandigheden (4), zoodra het blijkt dat: a. wat de op 1 November 4fM0 reeds bestaande inrichtingen betreft: dat gedurende een tijdvak van twaalf achtereenvolgende maanden, b. wat de na 31 October 1910 in werking gebrachte inrichtingen betreft: dat gedurende een tijdvak van drie achtereenvolgende maanden, uit de genoemde producten, per 100 K.G. minder dan 5 K.G. gekristalliseerde suiker is afgescheiden (5). 1. Dit artikel is ingevoegd bij art. IV der wet van 5 Febr. 1912, S. no. 32, V. v. V. no. 17, en gewijzigd bij art. 39 der „Leeningwet 1914" (V. v. V. no. 469). 2. Deze bepalingen zijn Vastgesteld bij Kon. besluit van 7 Oct. 1913, S. no. 381, V. v. V. nos. 297 en 515 XXXIV ; zie bijl. H. 3. Toen in het laatst van 1897 aangifte werd gedaan, dat men elders dan in een beetwortelsuikerfabriek of raffinaderij aan accijns onderworpen suiker wilde afscheiden uit melado, melasse, stroop en andere suikerhoudende zelfstandigheden, zijn, op grond van art. 77 der Suikerwet, bepalingen tot verzekering en heffing van den accijns, vastgesteld ïfcon. besluit van 28 Febr. 1898, S. no. 59 (a). HOOFDSTUK IX. — Art. 77 bis. 147 Het is echter gebleken, dat de stoffen, die ter bewerking werden ingeslagen, in verreweg de meeste gevallen van zoodanigen aard waren dat daaruit geen kristalsuiker 'viel af te scheiden, al werden zij ook' zooals art. 3 van genoemd besluit dat eischt, gekookt, gedurende ten minste 14 dagen in kristalliseerbakken bewaard en vervolgens geturbineerd. Het gevolg daarvan was, dat de toepassing van art. 4 van meergenoemd besluit aan hen, die een z.g. ontsuikeringsinrichting dreven, een vrij beduidenden voorsprong verschafte ten opzichte van stroopkokers en handelaars in streirp, die de van het buitenland aangebrachte producten, zonder dat deze de voormelde bewerkingen hebben ondergaan, in het verkeer brengen. Immers de stroopkokers envhandelaars moeten van dl; ingevoerde melado^ «Klasse, stroop en andere suikerhoudende vloeistofUm betalen den accijns van f 6, wanneer de zuiverheidsfactor niet hooger is dan 68 en voor de betere producten bovendien van f 0,36 voor iedere eenheid boven 68 (art. 1, § 1, lett. e, der Suikerwet). Volgens-«rt.«*V«n bovengenoemd Kon. besluit is bijsuitslag uit de z g. ontsuikermgsinrichtingen van stroop en melasse, die na de voorgeschreven bewerkingen overblijft, geen accijns verschuldigd, wanneer de zuiverheidsfactor niet hooger is dan 68 en wordt, wanneer de isdiverheidgfactor hooger is, een accijns geheven van f0,54 (voor 2 K.G suiker van 100 pet.) voor elke eenheid boven 68. Dein deze bedoelde voorsprong van de ontsuikeraars nu is hoofdzakelijk hierin gelegen, dat zij bij het in consumptie brengen van buitenlandsche stroop en melasse, wattman de iiÈverheidsfactor niet hooger is dan 68, geen accijns verschttWigil «sjn, terwijl 4e4nK ander en dus ook een stroopkoker Of handelaar in stroop f 6 per 100 K.G. moet betalen. Wel staat hiertegenover: 1, dat bij uitslag uit de ontsuikeringsmnchtingen voor de melasse en stroop, waarvan de zuiverheidsfactor hooger is dan 68, de accijns naar een anderen maatstaf wordt geheven dan van Bmtefflandsehe melasse en stroop, die dadelijk na den invoer m het vrBè verkeer overgaat; en 2, dat de mstalllfie van een ontsuikeringsinrichting en het koken en verder bewerken van de ingeslagen suikerhoudende goederen bedrfflsbnkosten medebrengt, doch de beteekenis Vata een en ander is niet zoo groot, dat daardoor de voorsprong eenigszins beduidend vermindert. In 1909 kwamen verschillende adressen in van importeurs van stroop waarbij gewezen werd op den nadeeligen indeed, dien hun handel ondervond door de toepassing van het voormelde Kon. besluit van a u - j j °P ^cf»^Ben> die wel in naam ontsuikermgsinrichtingen doch inderdaad slechts stroopkokerijen zijn. Het bezwaar moest worden erkend en tevens dat de belangen der schatkist eischten, dat aan hen die ontsuikermgsinrichtingen exploiteeren, de gelegenheid werd benomen om een niet bedoeld en niet gerechtvaardigd voordeel te trekken uit de bepahng van art. 4 van genoemd besluit. Daarom werd dit besluit gewijzigd bij dat van 21 Oct. 1910, S. no. 303 (b). Met de getroffen maatregelen kan echter niet worden volstaan. Het is wenschelijk, dat de wet gelegenheid geeft om afzonderlijke bepalingen vast te steHen voor inrichtingen, die het karakter dragen, dat de ontsuikermgsinrichtingen gaandeweg hebben verkregen, nl. dat van stroopraffinadenjen. De daaromtrent bij algemeenen maatregel van bestuur te treffen regeling zal eanvoüdiger fainnen zijn dan die voor werkelijke ontsuikermgsinrichtingen, wat zoowel voor de industrie als voor de Administratie der belastingen van belang is. Voorts is de bü art. 1 van laatstgenoemd Kon. besluit bepaalde/ aftrek van accijns ad f 4 = per 100 K.G. van de uit het iuitenland ingevoerde en daarna 148 HOOFDSTUK IX. — Artt. 77 bis—79. naar! behooren bewerkte melado, melasse of stroop nog te hoog en een aftrek van f 1, = voldoende. Deze aftrek is echter alleszins te billijken. Immers is stroop een genotmiddel, dat vooral door minder gegoeden zeer gewaardeerd wordt, en daar nu in de suikerraffinaderijen hier te lande in hoofdzaak slechts beetwortelsuiker wordt bewerkt, is toevoeging van eenige vooraf gezuiverde rietsuikerstroop aan het in die suikerraffinaderijen verkregen afvalproduct, dat anders veelal voor consumptie weinig geschikt zou zijn, noodzakelijk -te achten. Mem. v. T. Men houde by de hiervoren genoemde accijnsbedragen in het oog, dat later het accünsbedrag is verlaagd met 16a/s pet., doch tegelijkertijd werd bepaald, dat de accijns, geheven in de jaren 1915—1933, met 20 opcenten wordt verhoogd (zie art. 1, § 1, met aant. 1), zoodat in die jaren het totale bedrag geen wijziging ondergaat. (al Zie bijl. E. ... (b) Bfl dit besluit werd bepaald, dat wanneer blijkt, dat in een tijdvak van 12 maanden minder accijns verschuldigd wordt dan verschuldigd geworden zou zijn,indien de buitenlandsche melado, melasse, stroop of andere suikerhoudende zelfstandigheden rechtstreeks tot verbruik waren ingevoerd, onder aftrek van f 2,— per 100 K:G. en van den accijns, verschuldigd voor vervaardigde suiker, dit mindere alsnog als accijns geheven wordt. Zie art. 9bis van bijl. E. 4. Zie bijl. E. 6. Ten aanzien van het vereffenen en aanzuiveren der loopende rekeningen worden dan door den Minister de noodige voorschriften gegeven. Art. 8 van het Kon. besluit van 7 Oct. 1913, S. no. 381, V. v. V. no. 515 XXXIV ; zie bijl. H. Art. 78 (1). 1. Dit artikel is vervallen door art. X der wet van 24 Juli 1903, S. no. 248, V. no. 72. 79 (i—2). De monsters tot bepaling van het gehalte van suiker of den zuiverheidsfactor van suikerhoudende vloeistoffen worden genomen volgens de voorschriften van Onzen Minister van Financiën(3—10). Die bepaling heeft plaats in het laboratorium van het Departement van Financiën (11), door ambtenaren daartoe door dien Minister aangewezen (12—15). De uitkomst wordt ten spoedigste aan den belanghebbende medegedeeld (16—17). 1. Dit artikel is opgenomen, zooals het werd gewijzigd bij art. XI der wet van 24 Juli 1903, S. no. 248, V. no. 72. 2. De voorschriften van dit artikel nopens #e bepaling van het gehalte, zijn ook van toepassing op de bepaling van den zuiverheidsfactor volgens het Kon. besluit van 28 Febr. 1898, S. no. 59, V. v. V. no. 515 VI. Zie art. 7 van genoemd besluit in bijl. E. 3. De bestaande voorschriften omtrent het nemen en verzenden van monsters blijven van kracht, voor zoover daarvan bij deze instructie niet is afgeweken. Instr. § 41. De hier bedoelde voorschriften zijn gegeven bij de §§ 4—20, 22 en 23 der Instr. V. 1884, no. 73, tot uitvoering der thans vervallen wet van 1884, V. no. 72, enluiden als volgt: HOOFDSTUK IX. — ArUTO.> 149 Omtrent het steken van monsters uit de colli. § 4. Ten opzichte van den tijd en de wijs waarop de monsters voor het gehalte-onderzoek uit de colli worden gestoken, wordt zoowel voor de binnenlandsche als voor de buitenlandsche suiker op denzelfden voet gehandeMfcls thans (a) ten opzichte van het steken der monsters voor de klasseering naar de standmonsters, een en ander behoudens hetgeen hieronder is bepaald. (a) Dat is dus als geschiedde voor de toepassing der wet van 1865. § 5. De Inspecteur kan, op verzoek van den entrepositaris en onder de noodige voorziening tot herkenning der colliy toestaan, dat voor .ibdkenlandsche suiker, die in algemeen entrepot wordt opgeslagen, de monstersteking en gehalte-bepaling niet bij den opslag maar eerst bij den uitslag geschieden (b). (i) Voor binnenlandsche ruwe suiker, in algemeen entrepot opgeslagen, kan bij den aitdag nieuwe monstersteking en gehalte-bepaling plaats nebben, indien dit in de aangifte tot uitslag wordt gevraagd, Res. 8 Aug. 1884, no. 67. Met het oog op art. 20 van het Kon. besluit van 7 Nov. 1876, S. no. 193 (V. v. V. no. 28* V, zie bijl. K der Alg. wet — deel VII der Vakstudie) wordt, »aefc«ltbreiding van de res. van 8 Aug. 1884, no. 67, vergund bij uitslag uit algemeen entrepot van buitenlandsche ruwe suiker, waarvan btj den opslag het gehalte reeds was bepaald, nieuwe monsterUeking en gehalte-bepaling te doen plaats hebben, indien dit in de aangiften tot uitslag wordt gevraagd. Me».- 12 Aug. 188S, no. 126. § 6. Het steken van de monsters uit de colli wordt ook in het vervolg aan den handel overgelaten. Een of meer in het bijzonder daarvoor door den Inspecteur aangewezen ambtenaren zijn daarbij tegenwoordig. " ■Worden de voorschriften, door den Minister omtrent dit punt gegeven, door den handel niet opgevolgd, dan belasten die ambtenaren zich met het steken der monsters (c). biuWlflln geschillen tusschen de ambtenaren en de belanghebbenden ovor het steken van monsters, wordt beslist;overeenkomstig hot bepaalde bij § 23 hierna. § 7. Uit ieder (d) collo wordt met den gebruikelijken suiker-steker een monster genomen. De monsters moeten zoo na mogelijk even groot zijn voor alle colli van dezelfde soort, welke tot de partij suiker behoore»i.K;* i\x-M& ®e echter, nopens het geval, waariD volstaan kan worden met het nemen van monsters Uit enkele colli aant. 9 op art. 3. § 8. Voor kranjangs, kanassers en matten wordt het monster genomen door den steker, ongeveer op de helft der hoogte van het collo, loodrecht of nagenoeg loodrecht op de lengte-as daarin te brengen, zóó, dat het vooreinde van den steker het hart bereikt. Het steken van de monsters uit den kop van de kranjangs of kanassers is met meer toegelaten (e). (e) Aan den kop van de kranjangs of kanassers bevindt zich de z.g. randsuiker, die niet zoo gaaf is als de daarop volgendtvv <-. § 9. Het is geen vereischte meer dat, zooals tot dusver, alleen gave suiker voor het ambtelijk onderzoek wordt afgestaan. Is de suiker randig, dan mag een gedeelte van den rand in het monster begrepen zijn, mits niet méér dan, met het oog op de grootte van het 150 HOOFDSTUK IX. — A*fc 7S. geheele monster, in redelijkheid overeenstemt met de verhouding tusschen de gave en de randige suiker in het collo zelf. § 10. Voor suiker in zakken worden de monsters ten naastenbij op de helft der hoogte van den zak gestoken. Voor vaten of kisten suiker wordt het monster gestoken door, in de richting der grootste lengte, aan twee tegenovergestelde zijden een ongeveer gelijke hoeveelheid uit het collo te nemen. § 11. Ten opzichte van beschadigde kranjangs of andere colli kan in overleg met de ambtenaren voor het toezicht van de gewone wijs van monstersteken worden afgeweken, in dier voege dat het monster, uit verschillende gedeelten van het collo te nemen, in redelijkheid geacht kan warden voor het gehalte-onderzoek den geheelen inhoud te vertegenwoordigen. § 12. Het vorenstaande is niet toepasselijk voor het geval dat, in strijd met art. 13 der wet van 1865 (/) suiker van verschillende soort of hoedanigheid bijeengepakt mocht zijn. De ambtenaren nemen dan de monsters op de wijs, die naar gelang der omstandigheden het meest geschikt is voor de behoorlijke uitvoering van de tweede zinsnede van dat artikel. (/) Art. 13 der vervallen wet van 1865 komt nagenoeg woordelijk overeen met art. 8 der tegenwoordige Suikerwet. Nopens het nemen der monsters voor het gehalte-onderzoek. § 13. De monsters worden, naarmate zij gestoken worden, bijeengevoegd. Het staat den handel echter vrij van ieder monster dadelijk een gedeelte voor eigen gebruik af te zonderen, mits het overblijvende voldoe aan de bepalingen van § 7, tweede zinsnede, en § 9, tweede zinsnede. De hierna volgende bepalingen omtrent de monsters gelden dan voor dat overblijvende, 't welk voor het ambtelijk onderzoek bestemd wordt. § 14. Bevatten niet alle colli suiker van dezelfde hoedanigheid, dan worden de monsters uit colli van iedere hoedanigheid afzonderlijk vereenigd, in dier voege dat er ten slotte evenveel gezamenlijke monsters zijn als uiteenloopende qualiteiten van suiker. Voor rietsuiker kan in den regel deze splitsing der partij geschieden volgens de handelssorteering des dat voor elke sorteering de monsters afzonderlijk worden verzameld. Splitsing van een sorteering kan echter plaats hebben, wanneer dit in bijzondere gevallen voor het verkrijgen van meer juiste monsters wenschelijk mocht zijn. Monsters uit beschadigde colli worden afzonderlijk verzameld, zoo noodig met onderverdeeling naar de qualiteit der suiker en naar den graad van beschadiging. § 15. Zoodra het steken der monsters is afgeloopen, worden de bij elkander behoorende door daarvoor in het bijzonder aangewezen ambtenaren dooreengemengd en een gedeelte van elk mengsel voor het gehalteonderzoek bestemd. De dooreenmenging geschiedt steeds met de meeste zorg, zóó, dat het mengsel geheel gelijkmatig wordt. Deze bewerking heeft plaats in het lokaal, daarvoor door den Inspecteur aan te wijzen en waarheen de gestoken monsters onder bewaking of verzegeling worden overgebracht. § 16. Loopt het steken der monsters eener partij niet op één dag af, dan worden bij het tijdelijk staken van het werk de monsters in voormeld lokaal of op een andere door den Inspecteur aan te wijzen plaats onder sluiting of verzegeling gebracht. HOOFDSTUK IX. — Art. 79. 151 § 17 (g). Zijn de monsters te Amsterdam gestoken, dan nemen de ambtenaren van elk bij § 15 bedoeld mengsel twee monsters, ieder ter grootte van ongeveer 350 gram, in blikken bussen, voorzien deze van de noodig» opschriften, brengen een exemplaar van elk monster over naar het laboratorium en bewaren het andere om te dienen voor het geval, dat de beslissing der commissie van scheikundigen mocht gevraagd worden {h—i). («) Deze paragraaf is hier opgenomen overeenkomstig de wijziging daarin gebracht bij res. V. 1893, no. 79. J 6 * JA) Verg. de artt. 80 en 81 hierna. (i) Zie, nopens het aanvragen enz. van monsterbuwen, voor suiker.caoutchoocringenvoor monsterbttssen en formulieren voor opsclutften van monsters suiker de res. V. 1909,' rio. 50. § 18 (/). Zijn de monsters elders dan te Amsterdam gestoken, dan worden drie zoodanige monsters genomen, het derde om bij het onverhoopt te loor gaan van een der andere monsters, dit te vervangen. Een verzegeld exemplaar dier monsters wordt ten spoedigste gezonden aan den Inspecteur der invoerrechten en accijnzen te Amsterdam (k) Is de Inspecteur ter plaatse gevestigd, dan geschiedt deze opzending door zijn tusschenkomst; elders is zij opgedragen aan den Ontvanger. Bu ontvangst te Amsterdam worden de monsters ten spoedigste naar net laboratorium overgebracht (V). bij^res^V* Vvm no 'lO*** opgenomen overeenkomstig de wij ziging daarin gebracht (*) Van de te Rotterdam gestoken monsters van buitenlandsche suiker wordt het voor het latóratorium te Amsterdam bestemde exemplaar rechtstreeks daarheen 8^on*UI door den Inspecteur te Rotterdam. Res. 8 Dec. 1893 no tl (fl De Inspecteurs behooren vooral te xofgen, dat de opzending der monsters suiker aan den Inspecteur te Amsterdam steeds zoo spoedig mogelijk geschiede Waar dit tot bespoediging kan leiden, moeten de ambtenaren zooveel doenlijk zelf de monsters naar het kantoor van den Ontvanger of van den Inspecteur, die ze moet opzenden, overbrengen. Res. 19 Aug. 1884, no. 27. § 19. De belanghebbende kan desverkiezende bij het vermengen yan de gestoken monsters tegenwoordig zijn of iemand zijnentwege tegenwoordig doen zijn. Hij kan vorderen dat het monster, casu quo bestemd voor de commissie van scheikundigen, dadelijk wordt verzegeld en« ™ t0r\ • §laat8ing van een afdruk van zijn cachet medewerken. § M. De uit deftigs gestoken suiker^ welke na het nemen der monsters voor het gehalte-onderzoek overblijft, is ter!beschikking, van den belanghebbende, met inachtneming van de regelen (m), die in dit opzicht thans gevolgd worden voor de suiker, die overblijft na het klasseeren. J (m) Verg. § 12 der res. V. 1882, no. 5, opgenomen in aant. 1 op art. 9 van bjjI.A. ♦ § 22j verlegeling der monsters geschiedt door middel van een touw, dat door de gaten ui den rand aan het ondereind derlous en in den rand van het deksel gebrachten op dit laatste vastgeknoopt wordt. Up de einden van het touw bij den knoop wordefc'de zegels geplaatst. Ue ambtenaren gebruiken daartoe het gewone Rijkscachet voor monsters. Het opschrift!wordt aan de bus gehecht door voormeld tOuw vóór 3*et^8tknoopen- óók te brengen door den metalen ring, difcrfich aan ast formulier bevindt (n). Wanneer verschillende monsters tot één partij betrekking hebben worden zij in de opschriften door letters (A, B, enz.) onderscheiden 152 HOOFDSTUK IX. — Art. 79. en moet in die opschriften niet het getal colli en het gewicht der geheele partij vermeld worden, maar dat van het gedeelte waartoe het monster betrekking heeft. Den ambtenaren wordt aanbevolen, de suiker los in de bussen te storten, maar ze met de hand goed saam te drukken. (n) Het formulier is een- kartonnen kaart. Geschillen over het nemen der monsters. § 23. In geschillen tusschen ambtenaren en belanghebbenden over het steken van de monsters uit de colli, of over het bijeenvoegen van die monsters naar de hoedanigheid van de suiker, wordt te Amsterdam beslist door den hoofd-verincateur en te Rotterdam door den verificateur voor den suikeraccijns en, bij ontstentenis, door een ander deskundig ambtenaar, daartoe door den Inspecteur aan te wijzen. Op andere plaatsen is deze beslissing aan den Inspecteur opgedragen. In geschillen omtrent het vermengen van de gestoken monsters of omtrent het nemen van de monsters voor het gehalte-onderzoek, beslist altijd de Inspecteur of bij ontstentenis de ambtenaar, die hem vervangt. 4. Bij res. V. v. V. nos. 774 en 932 zijn de ambtenaren gewezen op de noodzakelijkheid bij het nemen van monsters met de meeste behoedzaamheid te werk te gaan. 5. Met betrekking tot het gehalte-onderzoek van ruwe beetwortelsuiker, niet bestemd tot uitslag met betaling van den accijns of tot inslag door een raffinadeur als bedoeld bij art. 64 der Suikerwet, zal gehandeld worden als volgt: Ia. Bij uitslag uit de beetwortelsuikerfabriek heeft op den gebruikelijken voet monstersteking plaats ; b. bij het einde van elke week wordt van de suiker van dezelfde of nagenoeg dezelfde hoedanigheid, die als monster is gestoken, en die tot zoolang onder berusting van de ambtenaren moet blijven, 0,5 K.G. voor elke 10.000 K.G. van de uitgeslagen partijen of zooveel meer als volgens lett. d noodig is, gestort in een bak; c. de inhoud van dien bak wordt zorgvuldig dooreengemengd; d. van de vermengde hoeveelheid wordt een monster van 350 gram in dubbel genomen en van een dier monsters het gehalte bepaald op denzelfden voet als tot dusver voor elke uitgeslagen partij afzonderlijk geschiedde; e. het alzoo bevonden gehalte wordt vermeld in de kennisgeving Ace. no. 41 en overgenomen in de documenten tot uitslag, vervoer en inslag, alsmede in de betrekkelijke registers en rekeningen. nM'i Op voormelden voet wordt mede gehandeld bij inslag van buitenlandsche ruwe beetwortelsuiker in andere raffinaderijen dan bedoeld by art. 64 der Suikerwet. III. De ambtenaren moeten aanteekeningen in dubbel houden van de kantoren van afgifte, de dagteekeningen en de nummers der documenten, alsmede van de in elk dier documenten vermelde hoeveelheid suiker waartoe het volgens lett. d hierboven te onderzoeken monster betrekking heeft. Een exemplaar dier aanteekeningen wordt aan het monster gehecht. Res. V. 1905, no. 58, gewijzigd bij res. V. 1905, no. 88. HOOFDSTUK IX. — Art. 79. 153 . Volgens Weekblad no. 1929 bleek de res. V. 1905, no. 58, ook na de wijziging bij res. V. 1905, no. 88, moeilijk uitvoerbaar, zoodat, vooral voor de fabrieken, waar de uitslagen belangrijk zijn, vergund is dagelijks zooveel suiker te doen bewaren, dat een voldoende hoeveelheid per week aanwezig is om daarvan twee monsters te nemen, bijv. ten hoogste van 4 & 6 K.G. mits die verzameling zoodanig geschiede, dat het monster zoo juist mogelijk het gehalte van al de in de week uitgeslagen suiker van dezelfde of nagenoeg dezelfde hoedanigheid aanduidt. Zie hieromtrent ook Weekblad nos. 1790 en 1903. 6. Zie aangaande de monsterneming van basterd, die bij kleine partijen uit raffinaderijen met betaling van den accijns wordt uitgeslagen, § 30 der Instructie, opgenomen in aant. 2 op art. 60. 7. Bij het nemen van monsters van ruwe beetwortelsuiker, die uit de fabrieken wordt uitgeslagen, moeten de stukjes zakgoed of draden, welke bij het steken in het monster zijn gekomen, door de ambtenaren, belast met de verificatie der uitgeslagen wordende partijen, uit het mengsel der gestoken monsters worden verwijderd, vóórdat daarvan de monsters voor het gehalte-onderzoek genomen worden. Natuurbjk moet bij het verwijderen van die vreemde bestanddeelen met de meeste voorzichtigheid gehandeld worden en vooral worden gezorgd, dat niet tevens suiker in klontjes of anderen vorm verwijderd wordt. In geen geval mag het opzoeken en wegnemen van die vreemde bestanddeelen aan den fabrikant of zijn bedienden worden overgelaten. Res. 11 Januari 1897, no. 91. 8. Zie, nopens het nemen van monsters van melado, melasse, stroop en andere suikerhoudende vloeistoffen, aant. 33 op art. 1. ^ 9. Voorgekomen zijnde, dat fleschjes of andere voorwerpen, waarin vloeistoffen als dienstzaken per brievenpost werden verzonden, tijdens het vervoer braken en daardoor schade aan de overige correspondentie werd toegebracht, is — met het oog hierop — te kennen gegeven, dat vloeistoffen niet meer verzonden mogen worden per brievenpost, doch per pakketpost of zoo noodig, op andere wijze. De kosten kunnen op den gewonen voet in rekening worden gebracht. Res. 3 Juni 1890, no. 59. Voorts wordt verwezen naar aant. 7 op art. 70 hiervoor. 10. De ambtenaren zijn gemachtigd om de monsters, die van de door hen gestoken hoeveelheid eener partij suiker in een beetwortelsuikerfabriek worden genomen voor kooper en verkooper, desverlangd van een afdruk van een Rijkscachet te voorzien, mits de fabrikant de te zijnen behoeve te cacheteeren monsters gereed maakt met voorkennis van de ambtenaren en onder hun toezicht en elk monster door den fabrikant wordt voorzien van een gewaarmerkt opschrift, aanwijzende de partij, waartoe het behoort en het'doel, waarvoor het moet dienen, welk opschrift zonder verbreking van den cachetafdruk niet mag kunnen worden verwijderd. Res. 30 Sept. 1905, no. 94. 11. Het Laboratorium van het Departement van Financiën is gevestigd te Amsterdam in het Oost-Indisch Huis. 12. Bij Kon. besltat van 5 Aug. 1897, S. no. 187, V. no. 85 en V. v. V. no. 615 III (zie bijl. B) zijn de voorschriften vastgesteld omtrent het gehalte-onderzoek van ruwe suiker en basterd. 154 HOOFDSTUK IX. — Artt. 79—80, Het bepalen van den zfliverheidsfactor van melado, melasse, stroop en andere suikerhoudende vloeistoffen geschiedt op de wijze als is voorgeschreven bij de artt. 2 en 3 van het Kon. besluit van 5 Aug. 1897, S. no. 189 (V. 1897, no. 87). Benig artikel van het Kon. besluit van 9 Sept. 1903, S. no. 261, V. no. 88 en V. v. V. no. 515 XI. Zie hetgeen daaromtrent is opgemerkt in aant. 60 op art. 1. 13. Art. 81, § 1, voorziet in het geval, dat een belanghebbende geen genoegen neemt met het gehalte of met den zuiverheidsfactor, bepaald volgens art. 79. De beslissing is opgedragen aan de bij art. 80, § 1, ingestelde commissie. 14. Art. 7 behandelt het geval van verijdeling van het gehalteonderzoek, doordat de suiker vreemde bestanddeelen bevat. 15. Voor het onderzoeken van suiker of suikerhoudende vloeistof worden geen kosten van belanghebbenden gevorderd, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in art. 81, § 3, dezer wet, alsmede van het geval, bedoeld in art. 152 der Alg. wet. Art. 86, § 1. 16. Voor de mededeeling der uitkomst van het gehalte-onderzoek wordt het model Ace. no. 41 gebruikt. De Inspecteur te Amsterdam wijst den ambtenaar aan, die deze mededeelingen opmaakt (a). Zijn de monsters aldaar gestoken, dan wordt de mededeeling aan den belanghebbende bezorgd tegen ontvangbewijs, bij aangeteekenden brief of, zoo dit om bijzondere redenen noodig mocht worden geacht, bij exploit. Zijn de monsters elders gestoken, dan zendt de Inspecteur ter plaatse van het gehalte-onderzoek de mededeeling in dubbel aan den Inspecteur of den Ontvanger, van wien hij de monsters ontving. Laatstgenoemde ambtenaren zorgen dan voor de uitreiking van een exemplaar aan den belanghebbende op den voet der vorige zinsnede. Res. V. 1884, no. 73, § 24, gewijzigd in verband met res. V. 1893, no. 79. De Inspecteurs behooren vooral te zorgen, dat de kennisgevingen van de uitkomst van het gehalte-onderzoek, welke van den Inspecteur te Amsterdam worden ontvangen, steeds met den meesten spoed aan de belanghebbenden worden bezorgd. Res. 19 Aug. 1884, no. 27. (o) De kennisgevingen, Ace. no. 41, worden opgemaakt uit van het Laboratorium ontvangen mededeelingen omtrent het gehalte. Het formulier dezer kennisgeving is opgenomen onder de modellen, aan deze uitgave toegevoegd. 17. Van de gehalte-bepalingen, bedoeld bij § 3 der Instructie (zie aant. 9 op art. 3), wordt geen mededeeling Ace. no. 41 aan belanghebbende uitgereikt. Art. 80. § 1 (1—2). De beslissing in geschillen (3) tusschen belanghebbenden en ambtenaren over het gehalte en de soort van suiker en over den zuiverheidsfactor van suikerhoudende vloeistoffen, is opgedragen aan eene commissie van scheikundigen, zitting houdende te Amsterdam (4—7). Deze commissie bestaat uit drie leden, waarvan één — het voorzittend lid — benoemd door den Minister van Financiën, één door de Arrondissements-rechtbank te Amsterdam en één door de Arrondissements-rechtbank te Rotterdam. HOOFDSTUK IX, — Art. 80. 456 Hunne aanstelling geldt voor twee jaren, waarna zij opnieuw benoembaar zijn. De autoriteit die hen benoemde kan hen bij een met redenen omkleed besluit ontslaan en tevens de opengevallen plaats vervullen. Op denzelfden voet worden voor elk lid twee plaatsvervangers benoemd, ten einde hem bij ontstentenis of verhindering te vervangen. § 2. Aan elk der niet door den Minister van Financiën benoemde leden wordt door Ons eene vergoeding toegekend. § 3. De leden en hunne plaatsvervangers leggen in handen van den President der Arrondissementsrechtbank, waaronder hunne woonplaats behoort, den eed of de belofte af dat zij in de zaken, die aan hunne beslissing worden onderworpen, uitspraak zullen doen te goeder trouw en naar hun beste weten, met inachtneming van de bepalingen der wet (8). In geval van nieuwe benoeming van denzelfden persoon bij het verstrijken van den bij § 1 bepaalden termijn, wordt geen nieuwe eed of belofte gevorderd. § 4. De commissie vergadert op uitnoodiging van het voorzittend lid zoo dikwijls dit noodig is om in geschillen tusschen belanghebbenden en ambtenaren zoo spoedig mogelijk te beslissen. Ontbreekt een der leden en is ook geen plaatsvervanger voor hem beschikbaar, dan treedt een door het voorzittend lid aangewezen deskundige in zijne plaats, die vooraf in handen van het voorzittend lid den eed of de belofte, bedoeld bij § 3, aflegt. § 5 (1). De uitspraken der commissie worden genomen bij meerderheid van stemmen. Bestaat omtrent het gehalte of den zuiverheidsfactor geene meerderheid, dan geldt, van de drie opgegeven cijfers dat, hetwelk noch het hoogste noch het laagste is. 1. Het eerste lid van § 1 en het tweede üd van § 5 van dit artikel zijn opgenomen, zooals zij werden gewijzigd door art. XII der wet van 24 Juli 1903, S. no. 248, V. no. 72. 2. De voorschriften van dit artikel nopens de bepaling van het gehalte zijn ook van toepassing op de bepaling van den zuiverheidsfactor volgens het Kon. besluit van 28 Febr. 1898, S. no. 59, V. v. V. no. 515 VI. Zie art. 7 van genoemd besluit, opgenomen in bijl. E. 3. In afwachting der beslissing kan de Inspecteur toestaan, dat de suiker of suikerhoudende vloeistof wordt ingeslagen, uitgeslagen of verzonden. Art. 82. 4. Gehalte suiker. — Bepaling in het laboratorium, bij geschil be' slissing door de Commissie. Zuiverheids factor suikerhoudende vloeistoffén. — Bepaling in het laboratorium, bij geschil beslissing door de Commissie. Soort suiker. — Opneming volgens art. 147 Alg. wet; 2e epneming volgens art. 150 Alg. wet, beslissing door de Commissie. Verg. art. 81, § 1, hierna. Zie, wat betreft de quaestie of melasse wel als afgewerkt is te beschouwen, aant. 8 op art. 43. 5. Zie hierbij ook art. 7. 356 HOOFDSTUK IX. — Artt. 80—81. 6. Neemt de belanghebbende geen genoegen met het in het laboratorium bepaalde gehalte, bedoeld bij art. 8 van het Kon. besluit van 5 Aug. 1897, S. no. 186, V. v. V. no. 515 II, (zie.bijl. A), dan geschiedt het tweede onderzoek eveneens in het laboratorium door andere ambtenaren. Beslissing door de Commissie kan dus daar niet worden ingeroepen. 7. Behalve in het geval van art. 81, § 3, zijn door den belanghebbende geen kosten verschuldigd. Verg. art. 86, § 1. 8. Enkele leden protesteerden tegen de bier opgelegde verplichting tot het afleggen van een eed of belofte. Men betoogde, dat gezorgd moest worden voor benoeming van personen van kennis en karakter en dat van zoodanige personen geen eed of belofte behoeft gevergd te worden. Men wist wel, dat de Minister bij gelegenheid van de behandeling van een dergelijke bepaling had gezegd, dat het eedsvraagstuk niet incidenteel kon behandeld worden, maar deze verklaring scheen weinig afdoende. De zaak kon toch moeilijk anders dan incidenteel,bij elk bijzonder geval, beslist worden. Voorl. V. Bij de behandeling van het ontwerp der wet van 20 April 1895, S. no. 54, houdende nadere bepalingen omtrent de heffing van invoerrecht naar de waarde der goederen, in de Eerste Kamer der StatenGeneraal (Handelingen, Zitting 1894—95, blz. 317) gaf ondergeteekende te kennen, dat naar zijn meening de quaestie van den eed tot verzekering van plichtsbetrachting, bij die gelegenheid ongepraejudicieerd behoorde te blijven. Hij meent dat er ook thans geen aanleiding bestaat om de in art. 80 bedoelde deskundigen van den eed vrij te stellen, zoolang die bij tal van andere wetten in soortgelijke gevallen gevorderd wordt. Mem. v. A. Zie de wet van 28 April 1916, S. no. 174, V. v. V. no. 669, houdende nadere voorziening omtrent het eedsvraagstuk. Art. 81. § 1 (1—2). Neemt een belanghebbende geen genoegen met het gehalte of met den zuiverheidsfactor, volgens art. 79 bepaald, dan geeft bij daarvan binnen twee dagen (3), de Zondag niet medegerekend, na ontvangst van de bij dat artikel voorgeschreven mededeeling schriftelijk kennis aan den Inspecteur over de plaats waar de monsters zijn genomen. Deze zendt dan verzegelde monsters aan de commissie van scheikundigen (4). Hij zendt gelijke monsters aan die commissie wanneer bij een geschil omtrent de soort van suiker door den belanghebbende geen genoegen wordt genomen met de uitkomst der tweede opneming volgens art. 150 der Alg. wet van 26 Augustus 1822 (S. no. 38). § 2. De commissie deelt hare uitspraak zoo spoedig mogelijk aan den Inspecteur en aan den belanghebbende mede. § 3. Is deze uitspraak voor den belanghebbende niet voordeeliger dan die, waartegen hij is opgekomen, dan betaalt hij aan het Rijk eene vergoeding van kosten ten bedrage van tien gulden (5—6). 1. Het eerste en tweede lid van § 1 zijn opgenomen, zooals zij werden gewijzigd door art. XIII der wet van 24 Juli 1903, S. no. 248, V. no. 72. 2. De voorschriften van dit artikel nopens de bepaling van het gehalte, zijn ook van toepassing op de bepaling van den zuiverheidsfactor volgens het Kon. besluit van 28 Febr. 1898, S. no. 59, V. v. V. no. 515 VI. Zie art. 7 van genoemd besluit, opgenomen in bijl. E. HOOFDSTUK IX. — Artt. 81—82. 157 3. Door de „twee dagen", binnen welke de belanghebbende kennis moet geven, dat lui met de uitkomst van het gehalte-onderzoek geen genoegen neemt, zijn te verstaan volle dagen. Wanneer dus bijv. de mededeeling van dietuitkomst op Woensdag des middags 12 uur aan den belanghebbende is bezorgd, kan de voormelde kennisgeving op Vrijdag ook des namiddags bij den Inspecteur worden ingeleverd. Res. V. 1884, no. 73, § 25, eerste lid. 4. Omtrent de verzending der monsters, bestemd voor de Commissie, en de verantwoording van de vergoeding, bedoeld bij art. 81, § 3, wordt op den tot dusver gevolgden voet gehandeld. Instr. § 42, tweede lid. De monsters worden geadresseerd als volgt: Aan den Voorzitter der Commissie van Scheikundigen voor den Suikeraccijns. Laboratorium Nieuwe Prinsengracht, hoek Roeterstraat te Amsterdam. Res. 8 Dec. 1893, no. 53, in verband met de res. 2 Juli 1897, no. 8. 5. Verg. art. 86, § 1. 6. Het bedrag der vergoeding wordt geïnd door den Ontvanger over de plaats waar de monsters der suiker gestoken zijn, en als buitengewone ontvangst aan het Rijk verantwoord. Verg. res. V. 1884, no. 73, §26. Art. 82 (1—2). De Inspecteur kan, op verzoek van den belanghebbende, toestaan dat suiker of suikerhoudende vloeistof, in afwachting der beslissing omtrent soort, gehalte of zuiverheidsfactor, wordt ingeslagen, uitgeslagen of verzonden, nadat wederzijds verzegelde monsters genomen zijn, en zoo noodig, bijzondere zekerheid (3) voor den accijns gesteld is (4). 1. Dit artikel is hier opgenomen, zooals het werd gewijzigd bij art. XIII der wet van 24 Juli 1903, S. no. 248, V. no. 72. 2. De voorschriften van dit artikel nopens de bepaling van het gehalte, zijn ook van toepassing op de bepaling van den zuiverheidsfactor volgens het Kon. besluit van 28 Febr. 1898, S. no. 59, V. v. V. no. 515 VI. Zie art. 7 van genoemd besluit, opgenomen in bijl. E. 3. Bijzondere zekerheüfej zie, wat betreft de gewone zekerheid, artt. 27 en 46. 4. Op verzoek van belanghebbenden kunnen melado, melasse, stroop en andere suikerhoudende vloeistoffen, op den voet van het bepaalde bij art. 82, na het nemen der monsters, dadelijk te hunner beschikking worden gelaten, mits zekerheid worde gesteld voor f 17,52 (a) per 100 K.G. Res. V. 1903, no. 73, | 2, voorlaatste lid. Een soortgelijke bepaling als in art. 82 voorkomt, kwam ook voor in art. 13 der wet van 20 Juli 1884, S. no. 147, V. no. 72, welke wet werd ingetrokken bij art. 104 hierna. Met betrekking tot bedoeld art. 13 werd bij § 27 der res. V. 1884 no. 73, aangevuld bij res V. 1884, no. 101, het volgende voorgeschreven: „De hierbedoelde toestemming worde niet geweigerd", tenzij om deugdelijke redenen. Wordt de toestemming verleend, dan vermelden de ambtenaren ter 158 HOOFDSTUK IX. — Artt. 82—83. plaatse van uitslag of verzending bij de afteekening van het document, dat het gehalte nog niet bekend is. Moet de suiker onder een ander kantoor worden opgeslagen, dan wordt het gehalte, zooals dit vermeld is in kolom 7 (b) van den staat Ace. no. 41 of in de bij art. 11 (c) der wet (van 20 Juli 1884) bedoelde kennisgeving van de commissie van scheikundigen, door den Inspecteur van het kantoor, waar het document is afgegeven, schriftelijk aan den Entreposeur of Ontvanger ter plaatse van dien opslag meegedeeld (d). Deze mededeeling geschiedt zoodra het gehalte vaststaat, zegge duB zoodra de termijn voor het beroep op de commissie van scheikundigen verstreken of ingeval van zoodanig beroep de uitspraak bekend is. Van de mededeeling, wordt, desgevraagd, inzage verleend aan den ontbieder van de suiker. Bij de verklaring op het document omtrent de debiteeririg op de entrepot- of kredietrekening ter bestemmingsplaats wordt óók het gehalte vermeld". Zie hierbij aant. 16 op art. 79 hiervoor. la) Zie hierbij aant, 33, noot c, op art. 1. jfti Thans kolom 8. (c) Zie thans art. 81, § 2, der Suikerwet. (d) Voor deze mededeeling dient het model Ace. no. 41a, opgenomen onder de modellen, aan deze uitgave toegevoegd. Zie omtrent dit formulier, ook res. V. 1890, no. 85. Art. 83. Wij behouden Ons voor, bij algemeenen maatregel van bestuur, onder de noodige voorzieningen teruggaaf toe te staan van den accijns voor suiker, gebezigd voor de bereiding van chocolade, gecondenseerde melk en andere eetwaren of dranken (1), die naar het buitenland worden uitgevoerd. De teruggaaf bedraagt in geen geval meer dan de accijns van de suiker, die blijkens de samenstelling der goederen voor de bereiding aangewend is (2—5). Wij behouden Ons wijders voor, op voormelden/voet teruggaaf van suikeraccijns toe te staan bij uitvoer naar het buitenland van andere met suiker bereide goederen dan eetwaren en dranken (4) (6—8). 1. In de gebezigde uitdrukking „en andere eetwaren en dranken" zijn confituren begrepen. Het komt dus niet noodig voor deze eetwaren afzonderlijk te vermelden. Mem. v. A. 2. De teruggaaf geschiedt niet volgens tarieven, doch naar de hoeveelheid en het suikergehalte der uitgevoerde goederen. Mem. v. A. 3. Op een verzoek van een jamfabrikant om terstond bij het verwerken van suiker bij de fabricage van jams, die bestemd zijn om later te worden uitgevoerd, teruggaaf te mogen ontvangen van den daarvoor betaalden accijns, is afwijzend beschikt. Res. 2 Juli 1903, no. 16. 4. Op art. 83 zijn gegrond de Kon. besluiten van 5 Aug. 1897, no. 186, V. no. 83\en V. v. V. no. 515 II, van 25 Nov. 1899, S. no. 232, V. no. 106 en V.v.V. no. 515 VIII, van 4 Januari 1907, S. no. 9, V. no. 3 en V.v.V. no. 515 XXI, van 15 Aug. 19«k fft. no. 257, V. no. 145 en V. v. V. uw. 515 XXXbaran 10 Fel*. 1911, S. no. 57, V. no. 43, van 14 April±1913, S. no. 129, V.v.V. no. 210, van 29 Januari 1915, S. no. 32, V.v.V. nos. 491 en 515 XL en van 23 Mei 1923, S. no. 213, V. v. V. no.2083, houdende bepalingen omtrent het verleenen van teruggaaf van accijns voor suiker, HOOFDSTUK IX. — Artt. 83—84. 159 gebezigd voor de bereiding van eetwaren, dranken en geneesmiddelen, die naar het buitenland worden uitgevoerd (zie bijl. A). Het doen van hetgeen bij eerstgenoemd Kon. besluit verboden is of het nalaten van hetgeen daarbij voorgeschreven is, wordt gestraft volgens art. 90, § 10, der Suikerwet met een boete, ten laste van den overtreder, van ten minste f50 en ten hoogste f500. 5. Bij Kon. bestoft van 15 Maart 1910, S. no. 86, V. no. 41 en V. v. V. nos. 515 XXIX en 612 XXIV, gewijzigd en aangevuld bij dat van 2 Mei 1916, S. no. 177, V.v.V. no. 677 — zie bijl. V der Gedistillerdwet, vijfde druk, deel V der Vakstudie — zijn bepalingen vastgesteld omtrent het verleenen van teruggaaf van accijns bij uitvoer van samengestelde gedistilleerde dranken, elixers, enz. en met gedistilleerd bereide geneesmiddelen voor den daarin vervatten alcohol. Bij uitvoer van daaronder vallende, met suiker bereide dranken wordt ook teruggaaf verleend van accijns voor de in die dranken vervatte saccharose en Invertsuiker. Buiten aanmerking blijft de suiker, afkomstig van vruchten of andere plantendeelen, die zelve of waarvan sappen of aftreksels voor de bereiding der goederen zijn gebezigd. Zie art. 1 van gemeld Kon. besluit, alsmede de res. V. 1910, no. 42. Voor vloeistoffen, die wijn of kunstwijn bevatten, wordt per liter vloeiétof een zeker aantal centiliters alcohol en een zeker aantal grammen suiker buiten aanmerking gelaten. Zie dienaangaande het Kon. besluit van 16 Nov. 1911, S. no. 341, V. no. 207, waarbij art. 1 van het Kon. besluit van 15 Maart 1910 werd aangevuld. 6. Het tweede lid is aan art. 83 toegevoegd bij art. V der wet van 5 Febr. l9l2,%fW32, V. v. V. no. 17. 7. In den laatsten tijd is met aandrang teruggaaf gevraagd van den accijns voor de suiker, dis hier te lande wordt gebezigd bij het vervaardigen Van voor het buitenland bestemde chininetabletten en cascarapastilles. Mem. v. T. 8. Krachtens het Kon. besluit van 2 Nov. 1914, S. no. 513, V. v.'V. nos. 515 XXXIX en 612 XXXII, gewijld bij Kon. besluit van 2 Mei 1916, S. no. 178, V. v. V. no. 678, wordt ook bij uitvoer van elixers, essences, tincturen en met gedistilleerd bereide geneesmiddelen met afschrijving van den gedistilleerdaccijnSj teruggaaf van den accijns verleend-voor de daarin vervatte saccharose. Ten aanzien van die teruggaaf zijn van toepassing de bepalingen van het Kon. besluit van 15 Maart 1910, S. no. 86, in aant. 5 hiervoor aangehaald. Art. 84. Wij behouden Ons mede voor, bij algemeenen maatregel van bestuur te bepalen, dat bij uitvoer of doorvoer van suiker, en andere onder de toepassing dezer wet vallende goederen, hetzij in het algemeen of wel in sommige gevallen, de vrijstelling van accijns niet verleend zal worden, tenzij het daarbij-voor te schrijven bewijs worde geleverd, dat de goederen in het land van bestemming aangekomen zijn (1—2). 1. In overweging werd gegeven aan het artikel toe te voegen de woorden „of verloren zijn gegaan". Voorl. V. 160 HOOFDSTUK IX. — Artt. 84—85. In het geval dat goederen, waarvan de accijns wel verschuldigd doch niet betaald is, verloren gaan, is voorzien bij art. 282 der Alg. wet van 26 Aug. 1822 (S. no. 38). Geen der bijzondere accijnswetten bevat daaromtrent dus bepalingen. Blijkt voldoende van het te loor gaan der goederen, dan wordt steeds vrijstelling van den accijns verleend. Mem. v. A. 2. Zoolang de algemeene maatregel van bestuur, bedoeld bij art. 84, niet is uitgevaardigd, behooren geen bewijzen van aankomst der suiker in het land van bestemming te worden gevorderd. Res. 13 Januari 1899, no. 68. Tot hiertoe is zoodanige regel nog niet uitgevaardigd. Art. 85. § 1. De bepalingen dezer wet ten aanzien van beetwortelsuikerfabrikanten, raffinadeurs of andere personen zijn ook van toepassing op vennootschappen van koophandel en op vereenigingen die rechtspersoonlijkheid bezitten (1—5). § 2. De aanzegging, de uitnoodiging of de uitreiking van stukken, aan een belanghebbende ter uitvoering van bepalingen dezer wet te doen, kunnen bij zijne afwezigheid geschieden aan zijn gemachtigde, zijn meesterknecht of in het algemeen aan dengene die namens of vanwege hem tegenwoordig is. 1. ^Volgens het oorspronkelijk ontwerp luidde deze zinsnede: „De bepalingen dezer wet ten aanzien van beetwortelsuikerfabrikanten, raffinadeurs of andere personen zijn in de daartoe leidende gevallen" enz. Naar aanleiding van een in het Voorl. V. gemaakte opmerking antwoordde de Minister: „Het artikel komt nagenoeg gelijkluidend in andere accijnswetten voor en gaf tot moeilijkheden nimmer aanleiding. Ook art. 80 der wet van 27 Sept. 1892, S. no. 227, omtrent den accijns op het zout, dat met het tegenwoordig artikel geheel overeenkomt, lokt geen aanmerkingen uit. Intusschen wordt toegegeven dat de woorden „in de daartoe leidende gevallen" minder duidelijk zijn. Zij kunnen, naar het voorkomt, achterwegeblijven en zijn daarom in het wetsontwerp geschrapt". 2. Het komt niet noodig voor in dit artikel ook van maatschappen melding te maken. De deelgenooten in een maatschap, die een suikerfabriek exploiteert, zijn persoonlijk als suikerfabrikanten aan te merken. Mem. v. A. 3. Geen vereeniging, buiten die door de Grondwet of andere wetten ingesteld, treedt als rechtspersoon op dan na door een wet of bij Kon. besluit te zijn erkend. Coöperatieve vereenigingen bezitten rechtspersoonlijkheid. 4. Verg. hier art. 16, § 1, lett. b, en art. 46. 5. Zie hierbij art. 5 der wet van 18 Juli 1904, S. no. 190, V. no. 94 en V. v. V. no. 612 XVIII, opgenomen als bijl. ft der Gedistilleerdwet, deel V der Vakstudie. HOOFDSTUK IX. — Artt. 86—87. 161 Art. 86. § 1. Voor het wegen of onderzoeken van suiker of suikerhoudende vloeistof worden geene kosten van de belanghebbenden gevorderd, met uitzondering van het geval, bedoeld bij art. 152 der Alg. wet van 26 Aug. 1822 (S. no. 38) alsmede van de gevallen bedoeld bij art. 81, § 3 dezer wet (1—3). § 2. De invoerder, beetwortelsuikerfabrikant, raffinadeur of andere belanghebbende is echter verplicht voor het wegen of opnemen van de goederen werklieden te verstrekken, alsmede, zoo noodig, voorwerpen om de goederen over te storten of over te pakken. Het benoodigde wordt op kosten van hem, die aan deze verplichting niet voldoet, door de ambtenaren aangeschaft (2—4). 1. In het geval, bedoeld bij art. 152 der Alg. wet, komen de kosten ten laste van den belanghebbende. De kosten van weging, geregeld bij Kon. : Öèeluitvan25 Aug.l866,S. no. 119,V.nè. 123 en V. v. V no. 281 II (a), gewijzigd door dat van 9 Sept. 1919, S. no. 561, V. v. V. no. 1152, bedragen 4 cent per 100 K.G. (a) Zie dit besluit als bijl. L der Alg wet, deel VII der Vakstudie. 2. Verg. hierbij art. 73. 3. Zie, nopens de te betalen vergoeding voor gevraagde gehaltebepaling van met teruggaaf van accijns uit te voeren goederen, art. 12 van bijl. A en voor de gevraagde gehaltebepaling van ingevoerd drop en van drophoudende goederen de res. V. 1897, no. 89, opgenomen in aant. 8 op bijl. D. 4. In Weekblad nS'4775 wordt de bepaling van art. 86, § 2, ook van toepassing geacht op neringdoenden, wier panden volgens de Alg. wet aan peiling zijn onderworpen. Art. 87. § 1. De bijzondere bepalingen nopens het vervoer en de nederlagen van aoojjpsgoederen, vastgesteld bij de artt. 166 tot en met 169, 177, 178, 185 tot en met 189, 205 tot en met 208 (1) en 219 (2) der Algemeene wet van 26 Aug. 1822 (S. no. 38), worden op het terrein van toezicht langs de grenzen, zoowel aan de zee- als aan delandzijde,omschreven bij het genoemd art. 177, mede van toepassing verklaard op de suiker (3), met dien verstande, dat elke hoeveelheid boven drie kilogram volgens art. 166 en art. 187, 2°, door document moet zijn gedekt, en dat die, welke volgens art. 185, 4°, per ziel of lid des huisgezins ongedekt mag voorhanden zijn, ook op drie kilogram bepaald wordt (4—5). Kon. besluit van 4 Nov. 1922, 8. no. 593, V. v. V. no. 1931. Art. 87, § 1, is, voor zoover betreft het aan de zeezijde gelegen terrein van toezicht, omschreven in art. 177 der Alg. wel, buiten werking gesteld, behalve voor de gedeelten van bedoeld terrein, welke zijn gelegen in de provinciën Groningen en Zeeland. § 2. Voor de door Ons bij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen gedeelten van voormeld terrein van toezicht aan de landzijde wordt echter de hoeveelheid suiker, welke volgens § 1 zonder document mag worden vervoerd, beperkt tot één kilogram, en bedraagt de hoeveelheid kandij, welke zonder document bij particulieren voorhanden mag zijn, ten hoogste een half kilogram per ziel of lid des huisgezins (5). De Suikerwet. 11 162 HOOFDSTUK IX. — Art. 87. Personen beneden den ouderdom van 16 jaren mogen in die gedeelten gttëh kandij vervoeren, hoe gering de hoeveelheid ook zij, zonder voorzien te zijn van een geldig document'. 'B Kon. besluit van 7 Nov. 1903, S. no. 273, V. no. 105, art. 1. Voor de toepassing van het bepaalde bij art. 87, § 2, der Suikerwet, omtrent het vervoer en de nederlagen van suiker en kandij, worden aangewezen de gedeelten van het terrein van toezicht, omschreven bij art. 177 der Alg. wet van 26 Aug. 1822, S. no. 38, langs de Duitsche en langs de Belgische grenzen (6—9). § 3. Wij behouden Ons wijders voor, wanneer dit tot bestrijding van heimelijken invoer noodig blijkt, de bepalingen omtrent het vervoerende nederlagen van suiker op het bij voormeld art. 177 omschreven terrein, of sommige gedeelten daarvan, bij algemeenen maatregel van bestuur uit te strekken tot de daarbij aan te wijzen gedeelten van het terrein aan de landzijde, omschreven bij art. 162 der genoemde Algemeene wet (8—9). De winkeliers en neringdoenden in suiker, wier panden daardoor aan peiling onderworpen worden, zijn verplicht binnen veertien dagen na het in werking treden van den maatregel bij den Ontvanger eene schriftelijke aangifte (10) van die panden in te leveren, met opgaaf van de ligging en van de kadastrale omschrijving der perceelen. Van panden, die later in gebruik worden genomen, wordt zoodanige aangifte gedaan binnen veertien dagen daarna (11). 1. Wat art. 207 der Alg. wet betreft werd hier bedoeld het oorspronkelijk artikel, dat werd ingetrokken bij art. 1 der wet van 30 Maart 1912, S. no. 135, V.v.V. no. 43. De toepasselijkheidsverklaring van art. 207 kan dus als vervallen worden beschouwd. 2. Door sommige leden werd de wensch geuit, dat hier ook art. 180 der wet van 1822 toepasselijk zou worden verklaard. Anderen meenden, dat dit niet voldoende zou zijn, aangezien art. 180 alleen spreekt van raffinaderijen. Beetwortelsuikerfabrieken bestonden in 1822 nog niet. Voorl. V. Art. 180 der Alg. wet is reeds van zelf van toepassing. Volgens dat artikel toch wordt de Koninklijke toestemming vereischt voor de oprichting van elke groote fabriek, als hoedanig een beetwortelsuikerfabriek zeer zeker is aan te merken. Mem. v. A. 3. Voorloopig behoeft bij vervoer van stroop, ook in groetere hoeveelheid dan 3 K.G., geen geleibiljet te worden geëischt (a). Res. V. 1907, Ook behoeft stroop niet in de bij peiling op te nemen hoeveelheid begrepen te worden. Res. Ié Mei 1903, no. 38. la) De hier opgenomen res. V. 1907, no. 108, bevat een uitbreiding van het bepaalde bij de res. V. 1908, no. 106 (zie aant. 6 hierna), welke enkel betrekicing heeft tot het vervoer op de eerste linie landzijde. De conclusie is dus dat op de eerste linie landzijde alle vervoer van stroop zonder document kan plaats hebben, maar dat men op de linie zeezijde voor vervoer van meer dan 3 K.G. stroop een j|( document zou kunnen vorderen. Zie Weekblad no. 1837. i , Dit "te vorderen zal echter wel niet in de bedoeling liggen. 4. Bij Kon. besluit van 19 Febr. 1905, S. no. 78, V. no. 30 en V. v. V. no. 281 XX, opgenomen, zooals het'tater is gewijzigd, als bijl. R der Alg. wet (deel Vil der• ^akstudie)^]n nadere bepalingen getroffen HOOFDSTUK IX. — Art. 87. 163 omtrent de afgifte van collectieve geleibiljetten, én van geleibiljetten, af te geven door neringdoenden. Bij lett. D der res. V. 1905, no. 102 zijn voorschriften gegeven omtrent de afgifte van geleibiljetten en de mvulling van den stok der registers van geleibiljetten. Zie ook lett. F dier resolutie, alsmede de res. V. no. 127. Aangaande losse geleibiljetten, door den handel te verstrekken, wordt verwezen naar res. V. 1908, no. 55 en res. V. 1911, no. 45. Zie, betreffende de afgifte van geleibiljetten voor geraffineerde suiker, indien de afzending plaats heeft buiten het onvrij terrein de res. V. 1862, no. 73, V. 1877, no. 13, sub 3, V. 1906, no. 86, en V. 1910, no. 74. Bij res. V. v. V. no. 1698, § 1, lett. s, zijn, in verband met de res. V.v.V. no. 2166, de Inspecteurs gemachtigd, ieder voor den kring zijner inspectie, te beschikken op adressen betreffende afgifte van geleibiljetten tot vervoer van binnen de inspectie aanwezige accijnsgoederen (a). (o) Kennelijk wordt bedoeld het afgeven van geleibiljetten, waarvoor bewijzen van inslag moeten worden vertoond, die om bijzondere redenen; niet zijn te produceeren. Verg. Weekblad no. 1730. 5. Waar, ook naar de tegenwoordige jurisprudentie, uitslag en vervoer twee afzonderlijke feiten zijn, kan art. 87, § 2, geen toepassing vinden op den uitslag van suiker. Dat § 1 wél op den uitslag van suiker betrekking heeft, volgt uit het uitdrukkelijk aldaar genoemd zijn van art. 187, 2°, der Alg. wet. Bes. 27 Maart 1921, no. 37; zie B. no. 913. Op de gedeelten van het terrein van toezicht, aangewezen krachtens art. 87, § 2, der Suikerwet, is dus wél het vervoer van 2x/2 K.G. suiker zonder document strafbaar, maar niet de uitslag uit den winkel. 6. Door de verlaging van de belasting op suiker in Duitschland tot 14 Mark en in België tot 20 francs per 100 K.G., bestaat vrees voor heimelijken invoer van suiker uit die Staten. De bepalingen van het besluit zijn gemaakt om dit te voorkomen en zoo noodig krachtig te beteugelen. Zij kunnen voorloopig buiten toesing worden gelaten voor zooveel stroop betreft !(o). Het Kon. besluit moet door de ambtenaren met oordeel worden toegepast, in dier voege, dat inzake belastingen als eerlijk bekend staande ingezetenen niet noodeloos worden bemoeilijkt. Vooral in den eersten tijd dient met eenige toegevendheid te worden gehandeld en geen bekeuring te worden ingesteld wegens onregelmatigheden, welke kennelijk het gevolg zijn van onbekendheid met de wettelijke voorschriften. Wanneer bijv. iemand een hoeveelheid suiker boven één kgr. voor zijn meester uit een winkel hier te lande haalt en ongedekt door document vervoert, kan die persoon te dier zake ongemoeid worden gelaten, wanneer dit vervoer kennelijk geen betrekking heeft tot frauduleuzen invoer. Dit geldt evenzeer voor kleine hoeveelheden kandij, die door kinderen beneden den ouderdom van 16 jaren worden vervoerd zonder voorzien te zijn van een geldig document, wanneer dit vervoer geen verband houdt met verkeerde praktijken. Bij vervolging in rechte van bekeuringen wegens onwettig vervoer van suiker door kinderen is in den regel de verbeurdverklaring de eenige straf, welke de rechter toepast, uit overweging dat zonder oordeel des onderscheids gehandeld is. Het komt daarom verkieselijk voor, bij het aanhalen van kleine hoeveelheden suiker of kandij op kinderen, deze niet te vervolgen en de zaak af te doen op den voet van art. 253 der Alg. wet. Formeele processen-verbaal kunnen in die gevallen achter- HOOFDSTUK IX. — Art. 87. wege bhjven en vervangen worden door een eenvoudig schriftelijk relaas, door de ambtenaren bij den Inspecteur in te leveren. Bij de betrekkelijke hooge waarde van de suiker en kandij zal zoodoende de op deze wijs gedreven fraude wel voldoende zijn te bestrijden. Van den regel om tegen kinderen geen vervolging in te stellen, zal intusschen kunnen worden afgeweken ten opzichte van hen, die reeds meermalen op fraude zijn betrapt en daarbij kennelijk weten, dat zij een ongeoorloofde handeling plegen. In die gevallen behooren de gewone formaliteiten, voorgeschreven voor de bekeuringen in zake de invoerrechten en accijnzen, te worden in acht genomen en moet op de gewone wijs een proces-verbaal van bekeuring worden opgemaakt. Het gebeurde bij vorige gelegenheden moet dan zooveel mogelijk in de Memorie van Toelichting vermeld worden. Ten einde de suikerfraude aan de grenzen bij de geboorte tegen te gaan, zal echter telkens wanneer door personen van een leeftijd van 16 jaren of daarboven gevangenisstraf is beloopen, vervolging in rechte worden gelast, tenzij alle bezwarende omstandigheden ontbreken. Voor zooveel noodig wordt nog de aandacht gevestigd op art. 8 der wet van 4 April 1870, S. no. 61, V. v. V. no. 70 III, en op hetgeen naar aanleiding van het daarin bepaalde is medegedeeld in de res. van 22 April 1870, no. 68, V.'io. 62. Met opzicht tot de huisvisitatiën bij particulieren, overeenkomstig de artt. 181 en 182 der Alg. wet, ter achterhaling van den sluikhandel met suiker en kandij, moet met veel omzichtigheid worden te werk gegaan, zoodat van de bevoegdheid tot visitatie in het algemeen alleen gebruik moet worden gemaakt, wanneer bepaald vermoeden van de aanwezigheid van gesloken'kuiker en kandij bestaat. Het spreei* vanzelf, dat art. 183 dier wet, houdende voorschriften nopens de uitvoering van de artt. 181 en 182, bij de toepassing van deze laatste artikelen eveneens moet worden in acht genomen. Ten slotte wordt er op gewezen, dat de uitzondering van art. 178 der voornoemde Alg. wet ook hier toepasselijk is, zoodat in de plaatsen, welke in die uitzondering vallen, de voorraad bij particulieren niet gedekt behoeft te zijn. Instr. V. 1903, no. 106. (o) Zie aant. 3, met noot a, hiervoor. 7. De redactie van dit artikel is niet in juiste overeenstemming met art. 87, § 2, der Suikerwet en had, naar vermeend wordt, moeten luiden : „Voor de toepassing van het bepaalde bij art. 87, § 2 der Suikerwet, omtrent het vervoer van suiker en de nederlagen van kandij, worden , enz. In gemeld art. 87, § 2 is immers geen sprake van het vervoer van kandij. Het opschrift'van het Kon. bestuit vermeldt dan ook dat dit besluit handelt over „het vervoer van suiker en nederlagen van kandij in het terrein van toezicht". { Vervoer van suiker. 8. De artt. 166 tot en met 169 der Alg. wet, welke bepalingen bevatten, in acht te nemen bij het vervoer van accijnsgoederen op de le Unie landzijde laten het accijnsmiddel suiker onaangeroerd. Art. 87, § 1, der Suikerwet brengt hierin een tweeledige verandering. Ten eerste verklaart dit artikel de voormelde bepalingen ook van toepassing op suiker. Ten tweede bepaalt het, dat de bewuste artikelen, wat suiker betreft, bovendien zullen gelden op de linie zeezijde (later beperkt tot de provinciën Groningen en Zeeland). HOOFDSTUK IX. — Art. 87. 165 Art. 166 en art. 187, 2° der Alg. wet schrijven voor, dat het vervoer en de uitslag van de daarbij vermelde accijnsgoederen (waartoe suiker niet behoort) gedekt moeten zijn door geleibiljet, indien in hoeveelheid een zeker maximum wordt overschreden. Nu art. 87, § 1, der Suikerwet deze beide artikelen ook voor suiker doet gelden, moest dus vanzelf ook hiervoor een maximum bepaald worden. Dat maximum is nu gesteld op 3 K.G. Art. 87, § 2, der Suikerwet gaat een stap verder en bepaalt, dat op de bij Kon. besluit aan te wijzen gedeelten van de le lmie landzijde voormeld maximum wordt beperkt tot 1 K.G., terwijl in die gedeelten personen beneden 16 jaar zelfs niet de geringste hoeveelheid kandij mogen vervoeren zonder document. iö-Y$»tfr Kon. besluit van 7 Nov. 1903, S. no. 273, V. v. V. no. 515 XIII, zijn aangewezen de gedeelten der le linie langs de Duitsche en langs de Belgische grenzen. Art. 87, § 3, der Suikerwet gaat nog een stap verder en bepaalt, dat de voorschriften omtrent het vervoer van suiker op de le linie (art. 177 der Alg. wet) bij Kon. besluit kunnen worden uitgestrekt tot de daarbij aan te wijzen gedeelten van het terrein der 2e linie landzijde (art. 162 der Alg. wet). Thans zijn geen zoodanige gedeelten aangewezen. Ten aanzien van het vervoer van suiker is de toestand dus, als aangegeven wordt in het volgende staatje: m . Maxima, welke ongedekt c. . ,. Te)frein- vervoerd kunnen worden. Strafbepaling. ilandzijde 1 kilogram; voor kandij Art. 205, in nihil, indien het vervoer verband met plaats heeft door personen art. 219, der beneden 16 jaar. Alg. wet. i zeezijde in f Groningen 3 kilogram. Idem. V en Zeeland.l Elders. ' Elke hoeveelheid. Nederlage van suiker. 9. De artt. 185 tot en met 189 der Alg. wet, welke bepalingen bevatten, in acht te nemen bij het hebben van nederlagen van accijnsgoederen op de le linie land- en zeezijde laten het accijnsmiddel suiker onaangeroerd. Art. 87, § 1, der Suikerwet verklaart die artikelen — alsmede de uitzondering, bepaald in art. 178 der Alg. wet — ook van toepassing op suiker (a). Art. 185, 4°, der Alg. wet schrijft voor, dat de nederlage van de daarbij vermelde accijnsgoederen (waartoe suiker niet behoorde) bij particulieren tot hun huiselijk gebruik voorhanden, gedekt moet zijn door document, indien in hoeveelheid per ziel of lid des huisgezins, kinderen van vijf jaren hieronder begrepen,een zeker maximum wordt overschreden. Nu art. 87, § 1, der Suikerwet dit artikel ook voor suiker doet gelden, moest dus vanzelf ook hiervoor een maximum bepaald worden. Dat maximum nu is gesteld op 3 K.G. per ziel of lid des huisgezins 166 HOOFDSTUK IX. — Art. 87. Art. 87, § 2, der Suikerwet gaat een stap verder en bepaalt, dat op de bij Kon. besluit aan te wijzen gedeelten van de le linie landzijde voormeld maximum — voor zooveel betreft kandij — wordt beperkt tot 1L K.G. per ziel of lid des huisgezins. Bij Kon. besluit van 7 Nov. 1903, S. no. 273, V. v. V. no. 515 XIII zijn aangewezen de gedeelten der le Unie langs de Duitsche en langs de Belgische grenzen. Art. 87, § 3, der Suikerwet gaat nog een stap verder en bepaalt, dat de voorschriften omtrent de nederlage van suiker op de le linie (art. 177 der Alg. wet) bij Kon. besluit kunnen worden uitgestrekt tot de daarbij aan te wüzen gedeelten van het terrein der 2e linie landzijde (art. 162 der Alg. wet). Thans zijn geen zoodanige gedeelten aangegeven. Nog zij opgemerkt dat volgens art. 185, 1°, der Alg. wet (van toepassing verklaard op suiker bij art. 87, § 1, der Suikerwet) niet door document behoeft gedekt te zijn de nederlage van accijnsgoederen, welke zonder document kunnen vervoerd worden. Ten aanzien van de nederlage van suiker is de toestand dus, als aangegeven wordt in het volgende staatje: Terrein. Maxima, welke ongedekt Strafbepaling. iciiciu. aanwezig mogen zijn. r B Bij particulieren tot hun huiselijk gebruik: 3 kilogram per ziel of lid des huisgezins, waarvan ten hoogste Art. 177 der Vs kilogram kandij per Alg. wet. landzijde zjej 0f jja des huisgezins. ^neringdoenden: ^.187, sub 4, De hoeveelheid, welke der Alg. wet. zonder document vervoerd kan worden. (Art. 185, le linie I sub 1, der Alg. wet). Bij particulieren tot hun huiselijk gebruik: 3 kilogram per ziel of kd zeezijde in des huisgezins. Groningen I Als boven, en Zeeland. Bij neringdoenden: De hoeveelheden, welke zonder document vervoerd kunnen worden. (Art. 185, sub 1 en 2, der Alg. wet). Elders Elke hoeveelheid. (o) In het terrein van toezicht aan de zeezijde (thans is alleen het terrein in Groningen en Zeeland aangewezen), behoeven, _behalve in Zeevuvteh-V laanderen, voorloopig geen peilingen verricht te worden bij neringdoenden of particulieren. J&S? ifjunirsbS, no. 47 en 4 Mei 1905, no. 12. HOOFDSTUK IX. — Artt. 87—88. 167 10. Voor de aangifte der panden wordt gebruik gemaakt van het register Ace. no. 1; zie aant. 3 op blz. 30 en 31 der Geslachtwetten (deel VI der Vakstudie, vijfde druk). 11. Het niet inleveren door een winkelier of neringdoende in suiker van de aangifte van panden, voorgeschreven bij art. 87, § 3, wordt gestraft met een boete, te zijnen laste, van ten minste f 10 en ten hoogste f 100. Art. 90, § 12. Art. 88. § 1. In het tarief van invoerrechten worden de volgende wijzigingen gebracht: a. De post „stroop", zooals die is omschreven in de bij art. 40 der wet van 2 Juni 1865, Si öo. 63 (V. no. 48) gewijzigde tabel, vastgesteld bij art. 1 der wet van 15 Aug. 1862, S. no. 170 (V. no. 100), vervalt. b. (1). Gewone massé in stukken (2) en andere niet onder art. 1, § 1, lett. /, vallende druivensuiker uit zetmeel (3) alsmede caramel (4) zijn onderworpen aan een invoerrecht van f 6 per 100 K.G. (5—6). § 2. Onder de bepalingen ter voorkoming van misbruik door Ons bij algemeenen maatregel van bestuur vast te stellen (7), wordt vrijdom verleend van den accijns voor melasse en andere suikersappen, welke worden ingevoerd om daarvan bier te lande gedistilleerd te vervaardigen (8). § 3. Wij behouden Ons mede voor, bij algemeenen maatregel van bestuur, onder de noodige voorzieningen, vrijdom te verleenen van den accijns voor suiker, gebezigd voor het vervaardigen van bier (9—12). 1. Het bepaalde sub lett. b is opgenomen in overeenstemming met de wijziging, daarin gebracht bij art. XIV der wet van 24 Juli 1903, S. no. 248, V. no. 72. 2. Fijn gemaakte massè is, zoowel bij invoer van buitenslands als bij vervaardiging hier te lande, onderworpen aan een accijns van f 18 (a) per 100 K.G. Instr. § 1, zevende lid. (a) Thans 115 accijns en f 3 wegens 20 opcenten. 3. Vloeibare druivensuiker uit zetmeel is dus onderworpen aan een invoerrecht van f 6 per 100 K.G. Zie § 7 der res. V. 1903, no. 73. De vloeibare druivensuiker, uit zetmeel vervaardigd — de bekende aardappelstroop — en de z.g. massé, soortgelijke suiker in vasten toestand, komen in samenstelling en bestemming bijna overeen. De massé gaat zelfs bij geringe temperatuursverhooging in den vloeibaren toestand over en wordt, evenals de aardappelstroop, voornamelijk gebruikt door banketbakkers en likeurfabrikanten. De korrelachtige en poedersuiker uit zetmeel hebben daarentegen meer overeenkomst met gewone suiker en kunnen ook gebruikt worden tot het vervalschen van basterd. Mem. v. T., Wet van 1880, S. no. 93, V. no. 55. Verg. hierbij de aantt. 48—51 op art. 1, § 1, lett. ƒ. 4. Caramel is een kleurstof, verkregen door suiker tc branden. Mem. v. T. 5. Naar dezen post ook te belasten: Caramel-extract, een waterige oplossing van caramel. Res. V. v. no. 979, sub 30. 168 HOOFDSTUK IX. — Art. 88. Diamalt, diastafor en alle dergelijke dik vteeibare moutpraeparaten of -^extracten met de eigenschappen van maltosestroop. iïes. V.v.V. no. 494. Isomaltose, een stof, verkregen door zetmeel te behandelen met een aftreksel van mout en de oplossing door verdamping in te dikken. Res. 18 Dec. 1893, no. 39. Lederappretuur, bestaande uit een mengsel van meel, dextrine en ongeveer 30 pet. zetmeelstroop. Res. V. v. V. no. 312, sub 1. Maltosestroop (a). Res. 16 Nov. 1901, no. 17; 6 Sept. 1906, no. 24, en 11 April 1907, no. 36. (a) Op grond van zijn overeenkomst met maltosestroop is als zoodanig ook belast geworden een ingedikt moutexlracl. Res. V. 1910, no. 20, sub 29. Maltzextract, voor zoover dit niet als Koekbakkerswerk wordt belast. Res. V. v. V. no. 780, § 1. Malz-suppenextract, bestaande uit maltosestroop. Res. 23 Nov, 1906, no. 12. Maniüd-Glycerin-Ersatz, een onder dezen naam ingevoerd appreteermiddel voor manufacturen, bestaande uit verdunde zetmeelstroop, waarin kaliumacetaat is opgelost. Res. V. 1911, no. 146, sub 6. Mengsel van eosine (een teerkleurstof) en aardappelstroop. Res. 29 Nov. 1890, no. 68. Oplossingen van kleurstoffen in zetmeelstroop ten gebruike in fabrieken van suikerwerk, met een gehalte aan zetmeelstroop van ongeveer 80 pet. Res. V. v. V. no. 1450, sub 5. Saccharinestroop, een met saccharine verzoete stroop van druivensuiker. Res. 27 Maart 1888, no. 42. Stroop van inuline (b). Res. V. 1885, no. 33. (b) Volgens de vervallen res. V. 1863, no. 28, een ingedikt planlenaftreksel, j uitsluitend bestemd tot bet kleuren van bier. Tarwestroop (Sirop de blé). Res. 21 Juni 1893, no. 71. Alsmede een vloeistof tot het luchtdicht maken van rijwiel-, motoren autobanden, in den handel gebracht onder de namen Samson's Ideaal of Increvable Samson, bestaande uit een mengsel van zetmeelstroop, glycerine en gemalen kurk. Res. V. v. V. no. 188, sub 20. 6. Krachtens de wet van 11 Dec. 1893, S. no. 175, V. no. 116, zyn bij Kon. beskot van 11 Aug. 1908, S. no. 284, V. na; 408, en de res. van 29 Aug. 1908, no. 76, V. no. 109, bepalingen vastgesteld omtrent vrijstelling van invoerrecht voor massé in stukken van geen grooter gewicht dan 50 gram, benoodigd bij het sterken van garens. Voorts bij Kon. besluit van 18 Nov. 1913, S. no. 411, V. v. V. no. 326, en de res. van 11 Dec. 1913, no. 122, V. v. V. no. 827, omtrent de vrijstelling van invoerrecht voor lederappretuur, bereid met glucose, benoodigd als hulpmiddel bij de werkzaamheden in fabrieken of trafieken; bij Kon. besluit van 12 Oct. 1920, S. no. 783, V.v.V. no. 4429 en de res. V. v. V. no. 1430,' nopens de vrijstelling van invoerrecht voor uit zetmeel bereide stroop, benoodigd bij het appreteeren van stoffen in weverijen en ' bij Kon. besluit van 3 Nov. 1920, S. no. 808, V. v. V. no. 1444 en de res. V. v. V. no. 1446,1 nopens de vrijstelling van invoerrecht voor zetmeelstroop, benoodigd als hulpmiddel bij het looien van leder. 7. De hier bedoelde bepalingen zijn vastgesteld bij Kon. besluit van 9 Januari 1911, S. no. 27, V. no. 8 en V. v. V. no. 515 XXXI, opgenomen als bijl. F. HOOFDSTUK IX. — Artt. 88—89. 169 Het doen van hetgeen bij dit Kon. besluit verboden is of het nalaten van hetgeen daarbij is voorgeschreven, wordt, volgens art. 90, § 10, der Suikerwet, gestraft met een boete, ten laste van den overtreder, van ten minste f 50 en ten hoogste f 500. 8. De bepalingen omtrent het stoken van gedistilleerd uit melasse zijn vastgesteld bn, Kon. besluit van 6 Januari 1866, S. no. 1, V. no. 10 en V. v. V. no. 612 VI, gewijzigd bij de Kon. besluiten van 17 Maart 1869, S. no. 32, V. no. 37 en van 3 Sqpi. 1871, S. no. 99, V. no. 102 ; zie bijl. P der Gedistilleerdwet (deel V der Vakstudie, vijfde druk). 9. § 3 is aan art. 88 toegevoegd bij het eenig artikel der wet van 19 Maart 1913, S. no. 110, V. v. V. no. 198. 10. De Directie van een der groote bierbrouwerijen hier te lande heeft verzocht, dat. vrijdom van accijns worde verleend voor de suiker, benoodigd voor de vervaardiging van bier, dat in hoofdzaak voor de tropen bestemd is. Daar de hoeveelheid suiker, die aan de meelaftreksels moet worden toegevoegd, vrij aanzienlijk is, ligt het voor de hand, dat het gebruik van veraccijnsde suiker nagenoeg onmogelijk is te achten. Aan het te kennen gegeven verlangen kan worden voldaan, omdat bij algemeenen maatregel van bestuur tot nadere regeling van den vrijdom genoegzame waarborgen tegen misbruik kunnen worden voorgeschreven. Het spreekt vanzelf, dat van de suiker bieraccijns zafrworden geheven. Mem. v. T. 11. De bij art. 88, § 3, bedoelde vrijdom is verleend bij art. 9 van het Kon. besluit van 17 Juni 1913, S. no. 278, V. v. V. nos. 243 en 515 XXXIII. Gemeld Kon. besluit is opgenomen als bijl. B der Bierwet 1916 (deel III der Vakstudie). Met betrekking tot den vrijdom van accijns voor de suiker, die gebruikt wordt tot het bereiden van invertsuiker en invertsuikerstroop, bestemd tot het vervaardigen van bier en het gebruik hiervan in bierbrouwerijen, zijn bepalingen vastgesteld bij de res. van 27 Aug. 1915, no. 88, aangevuld bij die van 4 Sept. 1915, no. 104 en bij die van 7 Juli 1917, no. 86; zie aant. 3 op art. 9 van voormelde bijlage der Bierwet. 12. Krachtens art. 1 der wet van 31 Dec. 1908, S. no. 448, V. v. V. no. 515 XXV, kan vrijdom verleend worden van den accijns voor de suiker, gebezigd voor de bereiding van goederen, die niet bestemd zijn tot inwendig gebruik door den mensch. Zie dienaangaande bijl. G. Art. 89. Wij behouden Ons voor, bij algemeenen maatregel van bestuur, het invoerrecht voor biscuits en andere suikerhoudende goederen te regelen in verhouding tot den accijns voor de daarin vervatte suiker (1—2). 1. Op grond van dit artikel is het invoerrecht geregeld van: biscuits, drop en drophoudende goederen, bij Kon.besluit van 5 Aug. 1897, S. no. 190, V. no. 88 en V. v. V. no. 515 IV, gewijzigd bij dat van 8 Juni 1923, S. no. 256, V. v. V. no. 2094 ; honigzoet, beschuithonig, caramelboter, caramelpasta, clarnicopasta, nucoapasta, nucoaboter en andere dergelijke suikerhoudende goederen, 170 HOOFDSTUK IX en X. — Artt. 89—90. die als hulpmiddel gebruikt worden in bakkerijen bij Kon. besluit van 3 Maart 1905, S. no. 89, V. no. 38 enjVvV. V. no. 515 XVI; sukade, geconfijte gember en geconfijte citroen- en oranjeschillen bij Kon. besluit van 2 Juli 1906, S. no. 160, V. no. 101 en V. v. V. no. 515 XIX! met suiker bereide geneesmiddelen bij Kon. besluit van 2 Juli 1906, S. no. 159, V. no. 102 en V. v. V. nfl. 515 XVIII • 9 suikerhoudende gedroogde melk bij Kon. besluit van 27 Juli 1906, S. no. 212, V. no. 115 en V. v. V. no. 515 XX ; calciumsaccharaat bij Kon. besluit van l6 Oct. 1907, S. no. 270, V. no. 141 en V. v. V. no. 515 XXII, en suikerhoudende gecondenseerde melk, ingevoerd in andere dan luchtdichte verpakking, bij Kon. besluit van 17 Maart 1923, S. no. 90, V. v. V. no. 2037. Zie bijl. D heirna. a 2. Het doen van hetgeen bij de algemeene maatregelen van bestuur verboden is of het nalaten van hetgeen daarbij is voorgeschreven, wordt gestraft met een boete, ten laste van den overtreder, van ten minste f 50 en ten hoogste f 500. Atf. 90, § 10. HOOFDSTUK X. Strafbepalingen. Art. 90. De hierna vermelde feiten worden gestraft als volgt (1—4): 1. De straffen, bij dit artikel bedreigd, zijn over het algemeen niet strenger dan die, bij andere accijnswetten op gelijksoortige overtredingen gesteld (verg. art. 133 der wet van 20 Juni 1862, S. no. 62, betreffende den accijns op het gedistilleerd en art. 86 der wet van 27 Sept. 1892, S. no. 227, betreffende den accijns op het zout). Ten aanzien der feiten, die rechtstreeks ontduiking van accijns beoogen, zijn de straffen aan het ontdoken accijnsbedrag evenredig gesteld. Voor de overige straffen zijn een maximum en een minimum aangegeven, zoodat bij het bepalen der straf met de omstandigheden, waaronder de feiten zijn gepleegd, kan worden rekening gehouden. Mem. v. T. 2. Men merkte op, dat het vaststellen van een minimum voor op te leggen straffen niet overeenkomt met het stelsel van het Strafwetboek. Deze afwijking werd intusschen door sommigen goedgekeurd, omdat het hier geen eigenlijke straffen, maar veeleer dwangmiddelen geldt. Voorl. V. Toegegeven wordt, dat door de voorgestelde minimum straffen van het stelsel van het Strafwetboek wordt afgeweken. Dit is eveneens het geval bij de in de Memorie van Toelichting aangehaalde wetten op gedistilleerd en zout. Een minimum-geldstraf van 50 cent voor over'• ^wódingen der accijnswetten zou te gering en te weinig afschrikkend werken. Mem. v. A. Het ininimum der geldboete, vastgesteld bij art. 23 van het Wetboek van -Strafrecht (0,50), is dus niet toepasselijk op de in de Suikerwet vastgestelde boeten. Bij veroordeeling kan de rechter niet gaan beneden de bij art. 90 als minimum aangegeven boeten. 3. Behoudens de in art. 91 gemaakte uitzondering, worden de feiten, strafbaar volgens de bepalingen dezer wet, beschouwd als misdrijven. Zie verder genoemd art. 91. HOOFDSTUK X. — Art. 90. 171 4. Waar niet het tegendeel blijkt, worden voor de toepassing van de Alg. wet en van de bijzondere wetten onder rechten en accijnzen ook daarop geheven opcenten begrepen. Art. 311, derde lid, der Alg. wet, zooals dit lid is vastgesteld bij de wet van 5 Juli 1920, S. no. 344, V. v. V. no. 1375. § 1. Het verkeerd aangeven van de soort van ingevoerde suiker, suikerhoudende vloeistoffen of andere bij art. 1, § 1 genoemde goederen, in strijd met art. 3, of het invoeren van suiker, op bedriegelijke wijs gepakt of geborgen tusschen lager belaste suiker, in strijd met art. 8, met eene boete, ten Jaste van den invoerder, van tienmaal het bedrag van den accijns, berekend over de geheele hoeveelheid in de colis bevat, doch ten minste f 25 en verbeurte van het ingevoerde (5—6). 6. De fusten, kisten zakken of andere voorwerpen, waarin de goederen zich bevinden, zijn in de verbeurdverklaring begrepen. Art. 92. 6. Bij Arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 23 Oct. 1907, zie B. no. 397, is art. 90, § 1, der Suikerwet toegepast op het ten invoer aangeven van suiker onder den naam van lijnmeel. Zie hierbij aant. 7 op art. 3. § 2. Het in werking hebben of brengen van eene beetwortelsuikerfabriek of suikerraffinaderij, waarvoor de aangifte voorgeschreven bij artt. 16, 18 of 46 niet is gedaan, met eene boete, ten laste van den fabrikant of raffinadeur, van tett*'minste f500 en ten hoogste f2000 en verbeurte van de onwettijr in gebruik bevonden werktuigen en van de voorhanden suiker en suikerhoudende vloeistoffen (7). 7. Zie hierbij de artt. 92 en 93. § 3. Het inleveren eener aangifte als bedoeld bij § 2 van dit artikel, welke niet met de waarheid overeenkomt, met eene boete, ten laste van hem die de aangifte heeft gedaan, ten bedrage van ten minste f 50 en ten hoogste f 500. § 4. Het bestaan van geheime gemeenschap tusschen eene beetwortelsuikerfabriek of raffinaderij en een ander pand, van geheime toegangen tot eene beetwortelsuikerfabriek of raffinaderij of van geheime openingen aan pijpen, buizen, goten, pompen of kokers, als bedoeld bij art. 25, met eene boete, ten laste van den fabrikant of raffinadeur, van ten minste f 500 en ten hoogste f 2000 (8—9). 8. De in § 4 van art. 90 gestelde boete werd door eenige leden een te geringe straf geacht. Men wenschte nevens de boete een gevangenisstraf bedreigd te zien. Het geldt hier gevallen, waarbij aan vergissingen niet valt te denken. Voorl. V. De straf van gevangenis, bij de Alg. wet van 26 Aug. 1822, S. no. 38, alleen nog bedreigd tegen frauduleuzen invoer, komt in geen der bijzondere accijnswetten voor (a). Waar met elke ontduiking dier wetten winstbejag wordt beoogd, mag geldboete als de aangewezen straf worden beschouwd. De straf van art. 90, § 4, acht ondergeteekende zwaar genoeg. Mem. v. T. 172 HOOFDSTUK X. — Art. 90. (o) Zie (hans echter : art. 39 der Bierwet 1916, art. 5 atf wet van 30 Dec. 1910, S. no. 377, V. 1911, no. 19, de artt. 2 en 3 der wet van 2 Maart 1916, S. no. 95, V. v. V. no. 640 en de artt. 16—20 der wet van 19 Mei 1922, S. no. 329, V. v. V. no. 1837, deel V der Vakstudie, bijl. K, L en M. 9. Verg. ten aanzien van een inrichting, waarin uit melado, melasse, stroop of andere suikerhoudende zelfstandigheden suiker wordt afgescheiden, de verbodsbepaling van art. 10 van het Kon. besluit van 28 Febr.' 1898, S. no. 59, V. v. V. no. 515 VI, opgenomen als bijl. E. Overtreding van die verbodsbepaling is strafbaar volgens § 10 hierna. § 5. Het bestaan van een grooter verschil dan van een ten honderd op het gewicht eerter partij Suiker, aangegeven tot uitslag uit eene beetwortelsuikerfabriek of raffinaderij, met eene boete, ten laste van den fabrikant of raffinadeur, van vijfmaal het bedrag van den accijns over het bevonden verschil, indien dit minder dan vijf ten honderd bedraagt en van tienmaal dat bedrag indien het verschil grooter is. Deze boete bedraagt ten minste f 25. § 6. Het volgens art. 43, § 1 of art. 61 tot uitslag nederzetten van melasse of stroop, die niet afgewerkt is, met eene boete, ten laste van den fabrikant of raffinadeur, van f 1 per kgr. melasse of stroop, doch ten minste f 100. § 7. Het uitslaan uit eene beetwortelsuikerfabriek of raffinaderij van suiker of suikerhoudende vloeistof, in strijd met art. 72, met eene boete, ten laste van den fabrikant of raffinadeur, ten bedrage van tienmaal den accijns der alzoo uitgeslagen goederen (dien voor vloeistof te berekenen tegen f 22,50 per 100 kgr.), doch ten minste f 100, en verbeurte dier goederen (10—12). Indien tijdens het plegen van het feit nog geen 5 jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeUng van den schuldige wegens een gelijk feit onherroepelijk is geworden, bedraagt de boete ten minste f 500. De bepalingen dezer paragraaf zijn niet van toepassing op uitslag van afgewerkte melasse of afgewerkte stroop (13). 10. De fusten, kisten, zakken of andere voorwerpen, waarin de goederen zich bevinden, zijn in de verbeurdverklaring begrepen. Art. 92. 11. Zie art. 94 ingeval de onwettige uitslag plaats heeft anders dan langs een uitgang, die voor den uitslag van suiker is toegelaten. 12. Het eerste lid van § 7 is opgenomen zooals het werd gewijzigd bij art. 39 der „Leeningwet 1914" (V, v. V. no. 469). 13. Zie de artt. 43 en 61, alsmede bijl. C. § 8. Het in geschonden toestand hebben van verzegeling of versluiting, ingevolge deze wet of een daarop gegrond voorschrift door ambtenaren aangebracht in beetwortelsuikerfabrieken of raffinaderijen, met eene boete, ten laste van den fabrikant of raffinadeur, van ten minste f 100 en ten hoogste f 1000 (14—17). 14. Deze strafbepaling derogeert aan die van art. 228 der Alg. wet. HOOFDSTUK X. — Art. 90. 173 16. Sommige leden der Tweede Kamer achtten de in § 8 bedreigde straf te .streng. Schending van zegels kan ook zonder boos opzet geschieden. Men wenschte daarom het minimum hier weg te laten. Voorl. V. De ambtelijke verzegeling of versluiting is een zeer gewichtig middel ter verzekering van 's Rijks rechten. Niet alleen opzettelijke overtreding, maar ook zorgeloosheid van de accijnsplichtigen en van hun werklieden verdient een eenigszins gevoelige straf. Het minimum van art. 90, § 8, is daarom naar het oordeel van ondergeteekende niet te hoog. Mem. v. A. 16. De §§ 8 en 10 zijn opgenomen, zooals zij luiden na de wijziging door art. XV der wet van 24 Juli 1903, S. no. 248, V. no. 72. Naar aanleiding dezer wijziging is opgemerkt bij § 8 der Instr. V. 1903, no. 73: „De Suikerwet stelt geen straf op schending van de ambtelijke afsluiting van bergplaatsen, deuren, vensters, enz. met sloten of wel met plombeerlooden (a). De wijziging van art. 90, § 8, voorziet in die leemte. Gelijke leemte bestond en heeft zich doen gevoelen met betrekking tot overtreding van de Koninklijke besluiten van 5 Aug. 1897, S. no. 186, V. v. V. no. 515 II (b), em44 Maart 1898, S. no. 62, V. no. 34 (c), genomen respectievelijM«krachtens de artt. 83 en 88, § 2, der Suikerwet. De wijziging van art. 90, § 10, voorziet ook hierin". (a) Verg. de artt. 22, 24 en 41. \b) Zie bijl. A. ic) Het Kon. besluit V. 1898, no. 34 is sedert vervangen door bet Kon. besluit van 9 Januari 1911, S. no. 27, V. v. V. no. 515 XXXI. Zie bijb'/F-'f 17. Vraag. Art. 90, § 8, der Suikerwet straft het in geschonden toestand hebben van verzegeling of versluiting, gelegd ingevolge die wet of een daarop gegrond voorschrift. Deze paragraaf luidt aldus na de wijziging door de wet V. 1903, no. 72. Bij § 8 der Instr. V. 1903, no. 73, wordt gezegd : de Suikerwet stelt geen straf op schending van de ambtelijke afsluiting van bergplaatsen, van deuren, vensters, enz. met sloten of wel met plombeerlooden. De wijziging van art. 90, § 8, voorziet in die leemte. Maar waar is bijv. de sluiting of verzegeling der turbines geboden ? Wel moeten zij zoo zijn ingericht, dat zij, na gebruik, kunnen wordt afgesloten, maar nergens vind ik bepaling dat zij' moeten verzegeld of gesloten worden» Het zelfde geldt ten aanzien der bergplaatsen voor afgewerkte suiker. Nu aan de verschillende beetwortelsuikerfabrieken de bewaking wordt opgeheven, en de suiker onder sluiting gebracht wordt, vernam ik gaarne of een last van den Inspecteur of Directeur tot sluiting der bergplaatsen (of turbines c.q.) als een op de wet gegrond voorschrift is te beschouwen, m. a. w. of schending dier sluiting of verzegeling wel wettelijk strafbaar is te beschouwen. Antwoord. Het is inderdaad opvallend, dat in de Suikerwet een speciale machtiging tot sluiting, zooals die te anderer zake gegeven is bij de artt. 28, 35, 60 en 65, tweede lid, en voor verzegelingen ook nog bij de artt. 11, 41 en 94, ontbreekt voor de sluiting van turbines of bergplaatsen. Intusschen kan het niet anders of de wetgever moet wel de bedoeling hebben gehad om aan de ambtenaren ook voor de turbines en bergplaatsen het recht van sluiting toe te kennen; zonder dat recht toch ware het bepaalde bij art. 22, § 2, en art. 23, tweede lid, zonder zin. De officieele meening sluit zich blijkbaar hierbij aan. 174 HOOFDSTUK X. - Art. 90. In de Mem. v. T. op het oorspronkelijk ontwerp der wet van 1903 wordt gezegd: „De Suikerwet brengt mede, dat nu en dan bergplaatsen, deuren, vensters, eng. ambtelijk moeten worden afgesloten (verg. artt. 22, 24, 41). Die afsluiting geschiedt met sloten of wel met plombeerlooden. De wet (van 1897) heeft verzuimd op de schending van die afsluiting straf te stellen. De voorgestelde wijziging van art. 90, § 8, voorziet in die leemte". Wanneer men in de wijziging van art. 90, § 8, in het bijzonder ziet een verbetering van het bestaande bezwaar, dat sluiting met sloten bij de wet van 1897 niet strafbaar gesteld was, schijnt het vreemd, dat in het geciteerde wel genoemd wordt art. 22, doch daarnaast niet tevens art. 23. ; Dereden wordt echter duidelijk als men bedenkt, dat het nieuwe art. 90, § 8, de straf niet meer beperkt tot werktuigen of andere voorwerpen, maar zich thans uitstrekt tot alle geautoriseerde versluitingen in fabriek of raffinaderij. De officieele meening achtte uit den aard der zaak den ouden tekst niet van toepassing bij bergplaatsen, als zijnde geen werktuigen, enz., maar deed dit blijkbaar zóó stellig wel voor turbines (als werktuigen) dat het hoegenaamd niet noodig werd geacht daarvan in het geciteerde te reppen. vermits de ambtelijke sluiting der turbines wordt toegepast en men zich dus ook algemeen de bevoegdheid tot sluiting aanmatigt, zal men eventueel wel niet anders kunnen doen dan dit vermeende recht, na verbahseering tot toepassing der straf van art. 90, § 8, hardnekkig te verdedigen. Weekblad no. 1710. § 9. (18) Het vervaardigen van aan den accijns onderworpen druivensuiker, het vervaardigen van stroop of eene andere suikerhoudende zelfstandigheid uit beetwortelen, alsmede het afscheiden van aan den accijns onderworpen suiker uit melado, melasse, stroop of eene andere suikerhoudende zelfstandigheid, zonder de aangifte te hebben gedaan, voorgeschreven bij art. 77, met eene boete, ten laste van den fabrikant, ten bedrage van ten minste f 500 en ten hoogste f 2000 en met verbeurte tevens van de onwettig in gebruik bevonden werktuigen en van de voorhanden suiker en suikerhoudende zelfstandigheid (19). Is die aangifte wel gedaan, doch zijn de werkzaamheden begonnen alvorens de bij het tweede en derde lid van art. 77 bedoelde bepalingen in werking zijn getreden, dan bedraagt de boete ten minste f 100 en ten hoogste f 500. 18. Deze paragraaf is hier opgenomen, zooals zij luidt krachtens art. VI der wet van 5 Febr. 1912, S. no. 32, V. v. V. no. 17. De nieuwe redactie van art. 90, § 9, staat in verband met de verduidelijking van art. 77. Mem. v. T. 19. Zie hierbij de artt. 92 en 93. § 10. Het doen van hetgeen bij de algemeene maatregelen van bestuur, ingevolge deze wet uitgevaardigd, verboden is of het nalaten van hetgeen bij die maatregelen voorgeschreven is, met eene boete ten laste van den overtreder van ten minste f 50 en ten hoogste f 500 (20). 20. Zie hierbij aant. 16 op § 8. HOOFDSTUK X. — Artt. 90—91. § 11 (21). Het niet voldoen aan de voorschriften van art. 19, art. 29, § 1, de artt. 30, 31, 32, 33, 36, 43, 50, 51, 54, 55, 56, art. 58, § 2, voor zooveel deze paragraaf inschrijving in het register van uitslagen betreft, art. 58, § 3, art. 59, art. 61, art. 62, § 1, tweede lid, art. 66, tweede lid, art. 71, art. 74, § 1, tweede lid, of art. 92, tweede lid, met eene boete, ten laste van den fabrikant of raffinadeur, van ten minste f 50 en ten hoogste f 500, behoudens het bepaalde bij § 6 van dit artikel (22). 21. Deze paragraaf is opgenomen, zooals zij werd gewijzigd bij art. XV der wet van 24 Juli 1903, S. no. 248, V. no. 72. 22. De straf van § 11 is ook van toepassing bij overtreding der voorschriften, gegeven krachtens art. 94, lett. b. § 12. Het niet inleveren door een winkelier of neringdoende in suiker van de aangifte van panden, voorgeschreven bij art. 87, § 3, met eene boete, te zijnen laste, van ten minste f 10 en ten hoogste f 100. Art. 91. De feiten, strafbaar volgens de bepalingen dezer wet, worden beschouwd als misdrijven, behalve voor de toepassing van de artt. 56 en 57 (1) van het Wetboek van Strafrecht, in de plaats waarvan wordt toegepast, hetgeen bij art. 62, eerste en tweede lid van dat wetboek voor overtredingen is bepaald (2—4). De in zake van invoerrechten en accijnzen thans geldende bepalingen voor het geval van wanbetaling van boeten en gerechtskosten zijn ook bij de toepassing van deze wet van kracht (5). 1. In het Ontwerp van 1906 werd voorgesteld in plaats van „56 en b jj?w té lezen „57 en 58". Volgens de Mem. v. T. bij dat Ontwerp was in het bestaande art. 91 een fout geslopen. Bedoeld waren de artt. 57 en 58 van het Wetboek van Strafrecht, en werd verwezen naar art. 3 der wet van 31 Dec. 1898, S.«0. 286, V. v. V. no. 612 XV, houdende bepalingen omtrent den accijns op het gedistilleerd en art. 8 der wet van 22 Juli 1899, S. no. 170, V. v. V. no. 434 IV (de Vruchtenwijnwet). Verg. ook art. 3 der wet van 31 Dec. 1908, S. no. 448, V. v. V. no. 515 XXV, opgenomen in onderdeel I van bijl. G hierna, art. 45 der Bierwet 1916, art. 6 der wet van 30 Dec. 1901, S. no. 319, V.v.V. no. 612 XVII, art. 6 der wet van 18 JuM 1904*8. noJlS0,.(¥. v. V. no. 612 XVIII, art. 7 der wet van 30 Dec. 1910, S. no. 377, V. 1911, no. 19, art. 3 der wet van 2 Maart 1916, S. no. 95, V. v. V. no. 640 en art. 21 der wet van 19 Mei 1922, S. no. 329, V. v. V. no. 1837, welke 5 wetten zijn opgenomen in de bijlagen G., H, K, L en M der Gedistilleerdwet (deel V der Vakstudie, vijfde druk), alsmede art. 23 der wet van 17 Juni 1918, S. no. 383, V. v. V. no. 971, opgenomen in bijl. K der Zoutwet (deel I der Vakstudie, vijfde druk). 2. Volgens deze bepalingen, in strekking overeenkomende met art. 88 der wet van 27 September 1892, S. no. 227, omtrent den zoutaccijns, zullen de strafbare feiten ten opzichte der vervolging en berechting gelijkstaan met de overtredingen van andere wettelijke bepalingen omtrent de accijnzen. Mem. v. T. 176 HOOFDSTUK X. — Artt. 91—92. 3. Het Wetboek van Strafrecht rangschikt de strafbare feiten óf onder de misdrijven, die het onderwerp uitmaken van het Tweede Boek, óf onder de overtredingen, welke in het Derde Boek behandeld worden. De eerste worden doorgaans zwaarder gestraft dan de laatstgenoemde, doch daarentegen stelt net Wetboek van Strafrecht ook hoogere eischen om de feiten als misdrijven te kunnen qualificeeren. Zoo moet, zal een strafbaar feit als misdrijf worden beschouwd, meestal het opzet bewezen zijn, terwijl ten aanzien van overtredingen het opzet daarentegen geen punt van overweging uitmaakt. Ook ten opzichte van den samenloop van strafbare feiten wijken de bepalingen voor misdrijven en overtredingen aanmerkelijk van elkaar af. Terwijl nl. voor gewone strafzaken bij samenloop een gematigde cumulatie wordt toegepast, een zekere grens niet overschrijdende, bepaalt het Wetboek van Strafrecht in art. 62, dat bij samenloop van overtredingen voor elke overtreding zonder vermindering straf wordt opgelegd, met dit voorbehoud echter, dat de straffen van hechtenis den tijd van acht maanden niet te boven mogen gaan. Ofschoon nu de feiten, strafbaar volgens de Suikerwet, volgens art. 91 dier wet als misdrijven worden beschouwd, bepaalt meergenoemd artikel tevens, dat de regeling van art. 62, eerste en tweede lid, omtrent samenloop van overtredingen getroffen, toepasselijk zal zijn op de misdrijven der Suikerwet. Voor ieder feit zal dus (behoudens het maximum der hechtenis) zonder vermindering straf worden opgelegd. Zie hierbij art. 7, achtste lid, der wet van 15 April 1886, S. no. 64, V. no. 69, met de toelichting daarop in aant. 1, noot n, op het Opschrift van Hodfdstuk XX der Alg. wet (deel VII der Vakstudie). 4. De hiergenoemde artt. 56, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht, zoomede het in aant. 1 genoemde art. 58, zijn opgenomen in aant. 2 op het Opschrift van Hoofdstuk XX der Alg. wet. 5. Krachtens het tweede lid wordt bij onwil tot betaling eener geldboete, opgelegd wegens overtreding der onderwerpelijke wet, deze boete verhaald door executie der roerende en onroerende goederen van den veroordeelde of wel door middel van lijfsdwang; in geval van onvermogen wordt de vervangende hechtenis volgens art. 225 der Alg. wet toegepast. De gerechtskosten, nl. die vallende op het rechtsgeding, niet de kosten van executie» zijn thans, ingevolge de artt. 1 en 11 der wet van 15 April 1896, S. no. 70, V. no. 53, voor rekening van den Staat. Art. 92. De fusten, kisten, zakken of andere voorwerpen, waarin de goederen zich bevinden, die volgens art. 90 verbeurd zijn, zijn in de verbeurdverklaring begrepen. Zijn de goederen in ketels of andere werktuigen geborgen, dan is de bekeurde gehouden, fusten, kisten of zakken te verschaffen, waarin het vervoer kan geschieden (1—2). 1. Het zal wel de bedoeling zijn, dat de fusten, enz. die de bekeurde in het geval van de tweede zinsnede van dit artikel heeft te verschaffen, in de verbeurdverklaring zijn begrepen. 2. Het niet voldoen aan de voorschriften van art. 92, tweede lid, wordt gestraft met een boete, ten laste van den fabrikant of raffinadeur, van ten minste f 50 en ten hoogste f 500. Art. 90, § 11. HOOFDSTUK X en XI. — Artt. 93—104. 177 Art. 93. Verbeurdverklaarde werktuigen moeten binnen acht dagen na den dag, waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd, door den veroordeelde worden uitgeleverd. Voldoet hij-niet aan deze verplichting, dan kan vanwege de Administratie der accijnzen op zijn kosten en gevaar tot het af- of uitbreken der werktuigen worden overgegaan. Art. 94. Wanneer tegen een beetwortelsuikerfabrikant of raffinadeur straf is uitgesproken ter zake van onwettigen uitslag van suiker of suikerhoudende vloeistof (afgewerkte melasse of afgewerkte stroop daaronder niet begrepen) anders dan langs een uitgang die voor den uitslag van suiker toegelaten is, wordt hij, onverminderd de nakoming van de overige bepalingen dezer wet, aan de volgende bijzondere voorschriften onderworpen (1): a. De uitgang of opening, waarlangs de onwettige uitslag heeft plaats gehad, moet binnen den tijd, door den Minister van Financiën te bepalen, en overigens overeenkomstig zijne aanwijzingen worden dichtgemaakt. Voldoet de fabrikant of raffinadeur hieraan niet, dan worden de werktuigen der fabriek of raffinaderij door ambtenaren verzegeld (2). b. Wanneer melis, lompen of kandij worden gemaakt, is de fabrikant of raffinadeur verplicht een register te houden tot het inschrijven van het getal der daartoe met stroop gevulde vormen, en van het getal brooden of vormen voor kandij, welke in elke stoof worden gebracht; een en ander overeenkomstig de voorschriften van den Minister van Financiën. Overtreding dier voorschriften is strafbaar volgens art. 90, § 11. 1. In het stelsel dezer voordracht wordt aan fabrikanten en raffinadeurs bij hun werkzaamheden de meest mogelijke vrijheid gelaten, en beperkt zich de inmenging van het belastingbestuur tot hetgeen voor de verzekering van den accijns strikt noodig is. Mocht een fabrikant of raffinadeur misbruik maken van die vrijheid en door onwettige uitslagen accijns ontduiken, dan zal dat bestuur de bevoegdheid moeten hebben om zoodanigen smokkelaar aan een meer gestreng toezicht te onderwerpen. Die bevoegdheid wordt bij dit artikel geregeld. Mem. v. T. 2. Uit het verband der beide volzinnen volgt, dat de verzegeling kan ophouden, zoodra de fabrikant of raffinadeur aan de voorschriften van den Minister heeft voldaan. Een afzonderlijke bepaling omtrent de ontzegeling komt derhalve niet noodig voor. Mem. v. A. HOOFDSTUK XI. Overgangsbepalingen. Artt. 96—103. enz. (1). 1. De artt. 95—103 bevatten bepalingen, die geen toepassing meer kunnen vinden. Slotbepalingen. Art. 104. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel van „Suikerwet". De Suikerwet. 178 HOOFDSTUK XI. — Art. 104. Zij treedt in werking met den eersten Sept. 1897, met uitsondering van de artt. 91, 96 en 99 die met den laatsten Aug. 1897 in werking komen (1). De wetten van : 2 Juni 1865, S. no. 63 (V. no. 48), 15 September 1866, S. „ 147 (V. „ 135), 7 Juli 1867, S. „ 69 (V. „ 118), 28 Juni 1868, V. „ 94 (V. „ 81), 19 Juni 1871, S. „ 68 (V. „ 81), 25 Mei 1880, S. „ 93 (V. „ 55), 27 April 1884, S. „ 102 (V. „ 54), 20 Juli 1884, S. „ 147 (V. „ 72), 29 Augustus 1886, S. „ 142 (V. „ 74), de artt. 1 tot en met 9, 15, 16 en 17 der wet van 11 Januari 1894, S. no. 6 (V. no. 5) (2), de wetten van 31 December 1894, S. no. 272 (V. 1895, no. 1) en 12 Januari 1895, S. „ 6 (V. no. 7) vervallen, behoudens hunne toepasselijkheid voor zooveel betreft belasting, vóór 1 September 1897 verschuldigd geworden. 1. Volgens de Mem. v. A. zou het zeer onpractisch zijn de wet met 1 Januari in werking te brengen, op een tijdstip dus, waarop de werkzaamheden der campagne in alle beetwortelsuikerfabrieken in vollen gang zijn en belangrijke hoeveelheden stropen van verschillenden rijkdom aanwezig zijn, waarvan de accijnswaarde voor de verrekening bepaald zou moeten worden. 2. De overige artikelen der wet van 11 Januari 1894, S. no. 6, slechts van tijdelijke toepassing, zijn thans ook vervallen. BIJLAGE A. Kon. besluit van 5 Aug. 1897, 8. no. 186, V. no. 83 en V. v. V. no. 515 II, aangevuld en gewijzigd bij de Kon. besluiten van 25 Nov. 1899, S. no. 232 V. no. 106 en V. v. Y. no. 515 VIII, van 4 Januari 1907, S. no. 9, V.no.3 en V.v.V. no. 515 XXI,van 15 Aug. 1910, S.no.257,V.no.l45 en V. v. V. no. 515 XXX, van 10 Febr. 1911, S. no. 57, V. no. 43, van 14 April 1913, S. no. 129,V. v.V. no. 210, van 29 Januari 1915, V. no. 31, V. v. V. no. 489, van 29 Januari 1915, S. no. 32, V. v. Y. nos. 491 en 515 XL, van 9 Sept. 1919, S. no. 561, V. v. V. no. 1152 en van 23 Mei 1923, S. no. 213, V.v.V.no. 2083. Bepalingen omtrent- het verkenen van teruggaaf van accijns voor suiker, gebezigd voor de bereiding van eetwaren en dranken, die naar het buitenland worden uitgevoerd (1). 1. Verg. aant. 1 op art. 83 der Suikerwet. Gelet op art. 83 der Suikerwet; Hebben goedgevonden en verstaan (1—3): Art. 1. Bij^éritvoer van : chocolade, suikerbakkerswerk (4), biscuits, met suiker ingemaakte of geconfijte vruchten, vruchtengeleien, vruchtensiropen (5), vruchtenmoezen, gecondenseerde melk, beschuithonig (6), frambozenazijn en andere dergelijke niet alcoholhoudende, met suiker bereide dranken (7—9), wordt teruggaaf van den accijns verleend voor de daarin vervatte saccharose en invertsuiker (10—11). Buiten aanmerking blijft de suiker, afkomstig van vruchten of andere plantendeelen, die zelve of waarvan sappen of aftreksels voor de bereiding der goederen zijn gebezigd (12). Kon. besluit van 25 Nov. 1899, S. no. 232, Y. no. 106 en V. v. V. no. 516 VIII. De bepalingen van het Kon. besluit van 5 Aug. 1897, S. no. 186, worden mede toepasselijk verklaard op koek- en banketbakkerswerk, alsmede op puddingmeel (13—14). 180 BIJLAGE A. — Teruggaaf bij uitvoer. — Art. 1. Kon. besluit van 4 Januari 1907, S. no.9, V. no. 3, V. v. V. no. 515 XXI. De bepalingen van het Kon. besluit van 5 Aug. 1897, S. no. 186, zijn mede toepasselijk op geconfijte gember en geconfijte citroen- en oranjeschillen, mits desverlangd ten genoegen van den Minister van Financiën blijke, dat de uit te voeren goederen hier te lande zijn bereid (15—17). Deze voorwaarde wordt eveneens verbonden aan de teruggaaf van accijns bij uitvoer van sukade (15). Kon. besluit van 15 Aug. 1910, S.no. 257, V.no. 145 en V.v.V. no. 515 XXX, gewijzigd bij Kon. besluit van 22 April 1919, S. no. 179, V. v. V. no. 1098. Art. 1. Behoudens het hierna bepaalde zijn de voorschriften van het Kon. besluit van 5 Aug. 1897, S. no. 186, mede toepasselijk op vruchtenwijnen bier te lande bereid van versch ooft. AH. 2. In de aangifte, bedoeld bij art. 120 der Alg. wet van 26 Aug. 1822, S. no. 38, wordt ook vermeld de soort van ooft waarvan de vruchtenwijn is vervaardigd. . Art. 3. De teruggaaf van accijris wordt niet verleend by uitvoer van vruchtenwijn, die per liter minder dan vijftig gram saccharose of invertsuiker bevat. mkmt De uitvoer moet geschieden bij hoeveelheden van ten minste 90 liter. Verschillende vruchtenwijnen kunnen in eene aangifte begrepen worden, mits van elke soort niet minder dan 30 liter. Kon. besluit van 29 Januari 1915, S. no. 32, V. v. V. nos. 491 en 515 XL, aangevuld bij art. 1 van het Kon. besluit van 23 Mei 1923, S. no. 213, V. v. V. no. 2083. De bepalingen van het Kon. besluit van 5 Aug. 1897, S. no. 186, zijn mede toepasselijk op met suiker bereide geneesmiddelen, mits ten genoegen van den Minister van Financiën blijke, dat bij de bereiding geen geneesmiddelen zijn gebezigd, welke met een suikergehalte van tien ten honderd of minder zonder betaling van rechten uit het buitenland zijn ingevoerd (18—19). Het vorenstaande is ten aanzien van drophoudende geneesmiddelen van toepassing, met dien verstande dat alleen teruggaaf wordt verleend van den accijns voor de daarin vervatte saccharose. Kon. besluit van 23 Mei 1923, S. no. 213, V. v. V. no. 2083. Art. 2. De bepalingen van het Kon. besluit van 5 Aug. 1897, S. no. 186, zijn mede toepasselijk op drophoudende eetwaren, met dien verstande dat alleen teruggaaf wordt verleend van den accijns voor de daarin vervatte saccharose. 1. Bij de uitvoering van het besluit kunnen, behoudens de volgende wijzigingen, de bepalingen der resolutie van 19 Januari 1882, V. nö.5, worden gevolgd (a). Bekeuring tot toepassing der straf volgens de wet van 6 Maart 1818, S. no. 12, kan niet meer worden ingesteld ; § 13, tweede üd en § 18 der evengemelde resolutie zijn mitsdien vervallen [b). Instr. V. 1897, no. 84, voorlaatste lid. (a) Het onderwerpelijk besluit van 1897 vervangt namelijk het vroegere besluit van 30 Deo. 1881, S. no. 260 V. 1882 no. 4. (6) Zie thans art. 90, § 10, der Suikerwet, benevens aant. 16 op art. 90, S 8, dier wet. BIJLAGE A. — Teruggaaf bij uitvoer. — Art. 1. 181 2. Teruggaaf van accijns voor suiker, gebezigd voor de bereiding van eetwaren en dranken, die naar het buitenland worden uitgevoerd, mag alleen worden verleend voor die, genoemd in art. 1 van het Kon. besluit van 5 Aug. 1897, S. no. 186, en voor eetwaren en dranken, waarop de bepalingen van voormeld Kon. besluit uitdrukkelijk mede toepasselijk zijn verklaard. Het is dus verboden aan die bepalingen eigenmachtig uitbreiding te geven. Bij twijfel of een artikel kan gerekend worden te behooren onder een der genoemde, moet de beslissing van den Minister worden ingeroepen. Res. V. 1907, no. 35. 3. De uitvoer kan ook met Nederlandsche oorlogsschepen geschieden. Zie § 12 der res. V. v. V. no. 824 (bijl. T der Alg. wet; deel VII der Vakstudie). 4. Tot het suikerbakkerswerk (dragées of pralines) kunnen ook gerekend worden te behooren stukjes geconfijte gember, omgeven van een laag gezoete chocolade. Res. 3 Oct. 1906, no. 18. Slempsuiker, zijnde gearomatiseerde zuivere suiker met een suikergehalte van ongeveer 98 pet. kan met teruggaaf van suikeraccijns worden uitgevoerd. Res. 8 Sept. 1919, no. 99. Alsvoren limonadepoeder, bestaande uit zuivere suiker, bedeeld met kleurstof, aroma en een weinig zuur. Res. 8 Nov. 1919, no. 60. Alsvoren „Dorstil", zijnde een mengsel van suiker, een weinig meel, een aroma en zuur, met een gehalte aan suiker, in den vorm van saccharose, van 86,8 pet. Res. 19 Oct. 1920, no. 107. 5. Siropen van citroenen of frambozen zijn vruchtensiropen. Res. 22 Januari 1897, no. 102. limonade-siroop, zijnde een mengsel van citroensap met suikeroplossing, kan ook als vruchtensiroop worden aangemerkt. Res. 3 Maart 1897, no. 41. 6. Volgens art. 5, derde lid, sub b, wordt geen teruggaaf van accijns verleend voor goederen, welke met honig bereid zijn. De hier genoemde beschuithonig is dus kennelijk niet met honig bereid. Verg. in bijl. D hierna den post Honigzoet, beschuithonig, enz. 7. Hieronder zijn te rangschikken limonades, zooals frambozenen citroenlimonades, orangeade en grenadine. Ook kan voor „rhabarber au sirop" teruggaaf van den accijns worden verleend. Res. 18 Maart 1905, no. 28. 8. Uit de bewoordingen van dit artikel volgt, dat op de alcoholhoudende vloeistoffen de bepalingen van het besluit niet van toepassing zijn. Die vloeistoffen behooren tot de zoete likeuren, bedoeld bij het Kon. besluit van 20 April 1863, S. no. 22, V. no. 81. Instr. V. 1897, no. 84, derde lid. Vorenaangehaald Kon. besluit V. 1863, no. 81 is vervallen door het Kon. besluit van 15 Maart 1910, S. no. 86, V. no. 41 en V. v. V. nos. 515 XXIX en 612 XXIV. Volgens art. 1 van dat besluit wordt bij uitvoer van met suiker bereide gedistilleerde dranken niet alleen teruggaaf van accijns verleend voor den daarin vervatten alcohol, maar tevens van den accijns voor de BIJLAGE A. — Teruggaaf bij uitvoer. — Art. 1. in die dranken vervatte saccharose en invertsuiker, voor zooverre deze niet afkomstig is van vruchten of andere plantendeelen, die zelve of waarvan sappen of aftreksels voor de bereiding der goederen zijn gebezigd. De bepalingen nopens het verleenen van teruggaaf van gedistilleerden suikeraccijns voor uitgevoerde alcoholhoudende met suiker bereide artikelen zijn opgenomen in bijlage V van de Gedistilleerdwet (deel V der Vakstudie, vhfde druk). 9. Bij uitvoer van likeuren en andere samengestelde gedistilleerde dranken, elixers, essences, tincturen en met gedistilleerd bereide geneesmiddelen, met afschrijving van den gedistilleerd-accijns, wordt teruggaaf van den accijns verleend voor de daarin vervatte saccharose. Ten aanzien van die teruggaaf zijn van toepassing de bepalingen van het Kon. besluit van 15 Maart. 1910, S. no. 86 (a). Kon. besluit van 2 Nov. 1914, S. no. 513, V. v. V. nos. 456 en 515 XXXIX, gewijzigd bij dat van 2 Mei 1916, S. no. 178, V. v. V. no. 678. (a) Zie het laatste lid van aant. 8 hiervoor. 10. In gevallen, opgenoemd in art. 5 wordt geen teruggaaf van accijns verleend. 11. Volgens art. 83 der Suikerwet bedraagt de teruggaaf in geen geval meer dan de accijns van de suiker, die blijkens de samenstelling der goederen voor de bereiding aangewend is. 12. Art. 1 is opgenomen, zooals het is gewijzigd bij art. 1 van het Kon. besluit van 29 Januari 1915, S. no. 31, V. v. V. no. 489. 13. Volgens res. 23 Sept. 1897, no. 28, werd reeds teruggaaf van suikeraccijns verleend bij uitvoer van puddingpoeder. 14. Banketspijs, zijnde een deeg van meel, gemalen amandelen en suiker, met een suikergehalte van ongeveer 52 pet., kan met teruggaaf van suikeraccijns worden uitgevoerd. Res. 22 Aug. 1919, no. 73. 15. Tot nader order worden voor sukade, geconfijte gember en geconfijte citroen- en oranjeschillen geen consenten tot uitvoer afgegeven zonder machtiging van den Minister. Aanvragen van belanghebbenden worden langs den gewonen weg met bericht en raad aan het Departement ingezonden. Res. V. 1907, no. 4. 16. Citroensap, bestaande uit met suiker bedeelde citroensnippers, suikergehalte ongeveer 66 pet. en kunstsucade, zijnde met suiker bereide ceders, suikergehalte ongeveer 73 pet., kunnen onder het in het Kon. besluit van 4 Januari 1907 (S. no. 9) gemaakte voorbehoud met teruggaaf van den suikeraccijns worden uitgevoerd. In verband met de samenstelling dezer artikelen zullen de by den uitvoer eventueel te nemen monsters genomen moeten worden ter grootte van 250 gram. Res. 22 Aug. 1919, no. 73. 17. Behalve geconfijte citroen- en oranjeschillen kunnen ook snippers, raapsel en rdpure met teruggaaf van suikeraccijns worden uitgevoerd. Res. 29 Febr. 1908, no. 24. Zoomede citroenraapsel, vermengd met suiker. Res. 15 Dec. 1913, no. 26. BIJLAGE A. — Teruggaai bij uitvoer. — Artt. 1—3. 183 18. Op dezen voet kan ook bij uitvoer van santonine-tabletten (wormkoekjes) teruggaaf verleend worden van den accijns voor de suiker tot het bereiden daarvan gebezigd. Res. V. m V. no. 608. 19. Verg. het Kon. besluit van 2 Juli 1906, S. no. 159, V. v. V. no. 515 XVTII, opgenomen bij den post Geneesmiddelen in bijl. D hierna. Art. 2. De uitvoer geschiedt volgens Hoofdstuk IX der Alg. wet van 26 Aug. 1822 (S. no. 38) (1). In de aangifte, bedoeld bij art. 120 dier wet worden óók vermeld het getal flesschen, bussen, trommels of andere voorwerpen van dien aard, waarin de goederen gepakt zijn, het bruto- en het netto-gewicht der goederen, alsmede hun gehalte aan suiker of wel het verzoek dat dit door ambtenaren worde bepaald (2—5). Door gehalte wordt verstaan de hoeveelheid der suiker waarvoor volgens art. 1 teruggaaf kan worden verleend, uitgedrukt in percenten en tiende percenten van bet netto-gewicht der goederen (6). 1. De uitvoer geschiedt met consenten ƒ.-, U.- en Dv. no. 9 (a), aan te vragen bij den Ontvanger der accijnzen ter plaatse waar de goederen volgens art. 6 ter verificatie zullen worden aangeboden. Res. V. 1882, no. 5, § 2. Zie, nopens de afgifte van consenten voor sukade, geconfijte gember en geconfijte citroen- en oranjeschillen, aant. 15 op art. 1 biervoor. (a) Zie aant. 16 op art. 34 der Suikerwet. 2. Zie — indien de goederen van verschillende samenstelling zün — art. 3. 3. De belanghebbende heeft de bevoegdheid om het gehalte der goederen zelf op te geven, of dit in de laboratoria (a) van het bestuur der invoerrechten en accijnzen te doen bepalen (Verg. art. 8). In dit laatste geval moeten de kosten volgens art. 12 worden vergoed. Res. V. 1882, no. 5, § 3. [a) Thans te lezen : in het Laboratorium van het Departement van Financiën te Amsterdam. Verg. art. 79 der Suikerwet, met aant. 11. 4. Zie art. 10, in geval van onjuiste aangifte van het gehalte of van het bruto- of netto-gewicht der goederen. 5. Verg. art. 4, ten opzichte der vraag wat al of niet onder het netto-gewicht moet worden begrepen. 6. Het gehalte moet minstens 5 pet. bedragen. Zie art. 5. Art. 3. Goederen van verschillende samenstelling (1) kunnen in ééne aangifte begrepen worden, mits daarin de bijzonderheden, bedoeld bij de tweede zinsnede van het vorig artikel, duidelijk voor elk dier goederen vermeld worden en deze niet dooreengemengd ter verificatie worden aangeboden (2). Voor suikerbakkerswerk kan de Minister van Financiën, onder de noodige bepalingen, uitzonderingen op het vorenstaande toestaan (3). 184 BIJLAGE A. — Teruggaaf bij uitvoer. — Artt. 3—5. 1. Door „goederen van verschillende samenstelling" rijn niet alleen te verstaan goederen van verschillende soort, I*gv; chocolade en suikerwerk, maar óók goederen van dezelfde soort, die uit verschillende grondstoffen of wel uit verschillende hoeveelheden van dezelfde grondstoffen vervaardigd zijn. Wanneer dus een partij chocolade moet worden uitgevoerd, waarvan een gedeelte met meer suiker is bereid dan het overige, moeten de voorgeschreven bijzonderheden voor elk dier twee deelen afzonderlijk hu de aangifte en dus ook in het consent tot uitvoer vermeld worden; terwijl bij het aanbieden der goederen ter verificatie elk deel afgescheiden moet zijn van het andere. Res. V. 1882, no. 5, § 4. 2. Verg. art. 6. 3. Door sommige fabrikanten van suikerbakkerswerk worden dikwijls partijen bonbons van verschillende soorten {bruidsuikers, stukjes chocolade, borstplaat, pistaches, enz. naar Ned. Indië gezonden, in dier voege in stopflesschen gepakt, dat iedere flesch eenige voorwerpen van elke soort bevat. Voor dergehjke zendingen wordt, ingevolge de laatste zinsnede van art. 3, toegestaan, dat een collectieve aangifte worde gedaan, even alsof alle goederen dezelfde samenstelling hadden, alsmede dat de bonbons op de voormelde wijs dooreengemengd ter verificatie worden aangeboden. Een en ander echter alleen dan, wanneer de inhoud van alle flesschen onderling gehjk is, zóó dat in elke flesch een gelijke hoeveelheid van dezelfde voorwerpen wordt aangetroffen. Res. V. 1882, no. 5, § 5. Art. 4. Onder het netto-gewicht der goederen wordt niet begrepen het gewicht van de flesschen, bussen, trommels en andere voorwerpen van dien aard, waarin de goederen zich bevinden, noch eenig ander gedeelte der verdere verpakking. Het papier, het bladtin of de andere gewone omkleeding van kleine tot suikerbakkerswerk behoorende voorwerpen, kan onder het nettogewicht begrepen worden, mits dit uit de aangifte blijke (1). 1. De laatste zinsnede van dit artikel ziet op bonbons, die ter bewaring of ter versiering ieder afzonderlijk in stukjes bladtin, papier, enz. gewikkeld plegen te zijn. Voor het terug te geven accijnsbedrag maakt het natuurlijk geen verschil of men de bedoelde omkleeding al dan niet onder het nettogewicht begrijpt. In het eerste geval verkrijgt men alleen een grooter gewicht en dus een evenredig kleiner getal percenten suiker. De handel is vrij om van de bedoelde bepaling gebruik te maken of niet. Wil luj dit doen, dan moet daarvan uit de aangifte en dus ook uit het af te geven consent duidelijk blijken. fct- Overigens wordt de aandacht der ambtenaren in het bijzonder hierop gevestigd, dat deze toelating uitsluitend betreft de gewone omkleeding der bonbons, dat is de omkleeding die voor dergehjke voorwerpen algemeen gebruikelijk is. Res. V. 1882, no. 5, § 6. Art. 5. De teruggaaf van accijns wordt niet verleend wanneer de goederen, die met hetzelfde consent worden uitgevoerd, te zamen minder dan twintig kilogram bevatten aan suiker, waarvoor volgens art. 1 teruggaaf kan worden verleend. BIJLAGE A. — Teruggaaf bij uitvoer. — Artt. 5r-6. 185 Voor gecondenseerde melk en voor vruchtengeleien geldt het eerste lid van dit artikel niet, mits zij bij partijen van ten minste acht en veertig bussen, flesschen of potten gezamenlijk worden uitgevoerd (1—2). Zij wordt evenmin verleend voor goederen: o. wier gehalte minder dan vijf percent bedraagt; b. welke met honig bereid zijn; c. welke bereid zijn met beetwortelen of andere wortelen of met sap daarvan (3). De Minister van Financiën kan, onder de noodige voorzieningen tegen misbruik, uitzonderingen op het bepaalde onder b toelaten. 1. Wanneer met hetzelfde consent bijv. gecondenseerde melk en vruchtengeleien (vruchtenjams en vruchtensiropen hieronder begrepen) worden uitgevoerd, behoeft de gezamenlijke hoeveelheid niet grooter te zijn dan 48 bussen, flesschen of potten, v. DILLEN en MIDDELKOOP, aant. 5 op art. 5. 2. Bij uitvoer met teruggaaf van accijns met Nederlandsche oorlogsschepen is het minimum verlaagd: voor gecondenseerde melk en voor vruchtengeleien tet 24 bussen, flesschen of potten, en voor andere suikerhoudende goederen tot 10 K.G. Kon. besluit van 15 Febr. 1907, S. no. 52, V. no. 21 en V. v. V. no. 281XXI. 3. Het bepaalde bij lett. c is aan het voorlaatste lid van art. 5 toegevoegd bij het Kon. besluit van 14 April 1913, S. no. 129, V. v. V. no. 210. Voormeld Kon. besluit kwam tot stand om te voorkomen, dat teruggaaf zou verleend worden van suikeraccijns, die niet geheven was geworden. Het was toch gebleken, dat appelstroop, bestemd om met restitutie van accijns te worden uitgevoerd, bereid was met ingedikt beetwortelsap, hetwelk, met het oog op de wijze, waarop het wordt verkregen, met door accijns wordt getroffen. Bij verificatie van appelstroop, aangegeven tot uitvoer met teruggaaf van suikeraccijns moeten steeds monsters worden genomen ter bepaling van het gehalte aan bet Laboratorium van het Dep. van Financiën te Amsterdam. Er bestaat dan geen gevaar meer, dat voor met ingedikt beetwortelsap vervaardigde appelsiroop bij uitvoer teruggaaf van suikeraccijns wordt verleend. Res. 5 Aug. 1913, no. 49. Zie hierbij het laatste lid van art. 77 der Suikerwet, met de aantt. 8—12. Art. 6. De goederen moeten voor de verificatie, bedoeld bij de artt. 67 en 68 der genoemde Alg. wet, worden aangeboden op een der volgende plaatsen (1—2): Alkmaar (Bes. V. 1904, no. 11), Alphen a/R. (Res. V. 1902, no. 19), Amersfoort (Res. V. 1910, no. 237 en V. v. V. no. 1539, § 11), Amsterdam, Apeldoorn (Bes. V. v. V. no. 750), Arnhem, Bedum (Bes. V. v. V. no. 1711), Bergen-op-Zoom (Res. V. 1899, öo. 105), Beverwijk (Bes. V. v. V. no. 904), Bolsward, Breda, Breskens (Bes. V. 1904, no. 124), 186 BIJLAGE A. — Teruggaaf bij uitvoer. — Art. 6. Breukelen—Nijenrode (Bes. V. 1904, no. 124), Brielle (Bes. V. 1911, no. 229), Deventer, Doetinchem-Stad (Bes. V. 1906, no. 189), Dokkum (Res. V. v. V. no. 1045), Dordrecht (Bes. V. 1904, no. 11), Eist (G.) (Bes. V. 1910, no. 237), Enkhuizen (Bes. V.v.V. nos. 1470 en 1971), Fijnaart (Bes. V. v. V. no. 1971), Goes (Bes. V. v. V. no. 1218), 's-Gravenhage, Groningen, Haarlem, Harlingen, Helmond (Bes. V. 1900, no. 5), 's-Hertogenbosch (Res. V. 1909, no. 214), Hilversum (Bes. V. v. V. no. 336 en V. v. V. no. 1539, § 11), Hoogeveen (Bes. V.v.V. no. 1045), Hoorn, Horst (Res. V. v. V. no. 1971), Kampen (Res. V. 1904, no. 11), Kapelle (Z.) (Res. V. v. V. no. 1045), Koog a/d Zaan (Res. V. 1906, no. 189), Krabbendijke (Res. V. v. V. no. 1470), Leeuwarden (Res. V.v.V. no. 472), Leiden (Res. V. 1902, no. 19), Loosduinen (Bes. V.v.V. no. 1045), Maastricht, Meppel (Bes. V. v. V. no. 495), Middelburg, Musselkanaal (Bes. V. v. V. no. 1218), Naarden (Bes. V.v.V. no. 856, § 5, in verband met res. V.v.V. nos. 1327 en 1539, § 11), Neede (Bes. V. 1906, no. 3), Nieuwer-Amstel, Nijmegen (Res. V. 1899, no. 99), Oud- en Nieuw-Gastel (Res. V. v. V. no. 750), Princenhage (Res. V. 1904, no. 124), Purmerend, Putten (Res. V. v. V. no. 1971), Rijswijk (Z.-H.), Roden (Res. V. v. V. no. 1971), Roosendaal (Res. V. 1904, no. 11), Rotterdam, Scharsterbrug (gem. Doniawerstal) (Res. V. v. V. no. 610), Scneveningen, Schiedam (Res. V. 1899, no. 78), Schoten (Res. V. 1906, no. 189), Sloten (N.-H.) (Res. V. 1904,no.ll), Teteringen (Res. V. v. V. no. 472), Tiel (Res. V. 1902, no. 19), Uithoorn (Res. V. 1906, no. 3), Utrecht, Valburg (Res. V. 1909, no. 214), Veghel (Res. V. v. V. no. 1711), Venlo (Res. V. v. V. no. 1218), Vlaardingen, Vreeland (Res. V. 1904, no. 124), Wadenoyen (Res. V. v. V. no. 472), Watergraafsmeer, Weesp, Westzaan, Wijk bij Duurstede (Res. V. v. V. no. 155), Winschoten (Res. V. v. V. no. 904), Woerden (Res. V. 1909, no. 214), Wormerveer (Res. V. 1901, no. 128), Zaandam, Zaandijk (Res. V. v. V. no. 610), Zegwaard (Res. V. 1906, no. 189), Zierikzee (Res. V. v. V. no. 1971), Zwijndrecht (Res. V. 1901, no. 55), Zwolle. De Minister van Financiën kan ook andere plaatsen voor de verificatie aanwijzen, wanneer dit in het belang der nijverheid noodig blijkt. 1. Bij de verificatie moet de aangever volgens art. 13 zorgen voor werklieden, weegtoestellen, gewichten en andere benoodigdheden voor het uit- en inpakken en het wegen der goederen. Zie dienaangaande ook aant. 1 op art. 13. BIJLAGE A. — Teruggaaf bij uitvoer. — Artt. 6—7. 187 2. Bij res. V. v. V. no. 774, is, onder mededeeling van voorgekomen misleidingen, aan de ambtenaren aanbevolen daarentegen te waken. Zie dienaangaande ook de res. V. v. V. no. 932. Nopens het verrichten van nadere grondige verificaties van reeds geverifieerde goederen, die met afschrijving of teruggaaf van accijns worden uitgevoerd, zie men de res. V. v. V. nos. 637 en 878. Art. 7. Heeft de aangever ingevolge art. 2 bepaling van het gehalte gevraagd of wordt ambtshalve een onderzoek naar de juistheid van het aangegeven gehalte noodig geacht, dan nemen de ambtenaren, belast met de verificatie de vereischte monsters (1). Zij verzegelen die en noodigen den belanghebbende uit om een afdruk van zijn cachet naast het ambtelijk zegel te plaatsen (2—4). 1. Bepaling van het gehalte ambtshalve komt alléén te pas, wanneer de ambtenaren meenen, dat de aangever het te hoog heeft opgegeven, of wel wanneer goederen ter verificatie worden aangeboden omtrent welker gehalte zij geen of geen voldoende ondervinding hebben. Is eenmaal uit gevraagde of ambtshalve bevolen analyses het gehalte van een soort van goederen bekend, dan behoeft bij verdere verzendingen daarvan uit dezelfde fabriek niet telkens tot een nieuw onderzoek te worden overgegaan, maar is het voldoende dat dit nu en dan geschiede. De Inspecteurs moeten in het bijzonder toezien, dat de onder hen geplaatste ambtenaren in dit opzicht met oordeel te werk gaan. Res. V. 1882, no. 5, § 7. 2. De aangever verstrekt de door de ambtenaren gevraagde flesschen of andere voorwerpen voor het bewaren der monsters. Art. 13, tweede lid. 3. Bij het nemen der monsters tot gehalte-onderzoek wordt het volgende in acht genomen. Voor hetgeen afzonderlijk is aangegeven en dus volgens den aangever dezelfde samenstelling heeft (verg. § 4) (d) wordt één monster genomen van 50 gram of iets daarboven (b).Vermoeden de ambtenaren echter, dat goederen, ofschoon te zamen aangegeven, niet dezelfde samenstelling hebben, dan nemen zij van elk gedeelte, dat zij meenen van het andere te moeten onderscheiden, een afzonderlijk monster van de voormelde grootte. Die monsters zijn voldoende voor het eerste en het tweede onderzoek, ook dan wanneer in het geval, bedoeld bij § 6 (c), de omkleeding van bonbons onder het gewicht is begrepen. De monsters worden in stopflesschen of goed sluitende blikken bussen gedaan en overeenkomstig art. 7 verzegeld. Weigert de belanghebbende de monsters mede te verzegelen, dan wordt daarvan melding gemaakt in het bij de volgende paragraaf (d) bedoelde relaas. Van de gemengde bonbons, bedoeld bij § 5 (e), worden steeds twee flesschen met den geheelen inhoud als monsters genomen. Mocht in eenig bijzonder geval de nakoming dezer voorschriften bezwaar ontmoeten of wel twijfel rijzen nopens de vraag of de dienovereenkomstig genomen monsters naar den eisch zullen kunnen dienen, dan wordt vooraf door den Inspecteur de voorlichting van den Adviseur voor wis-, natuur- en scheikundige zaken gevraagd (ƒ). Res. V. 1882, no. 5, § 8. (a) Opgenomen in aant. 1 op art. 3. (4) Monsters van koek- en banketbakkerswerk, noodig voor gehalte-onderzoek bij de toepassing van het Kon. besluit van 25 Nov. 1899, S. no. 232, V. v. V. no. 515 VIII (zie na art. 1 hiervoor) mogen elk niet kleiner zijn dan 250 gram. Res. V. 1899, no. 107. Monsters van gavuld suikerwerk, als: fondant, chocolade, crème-chocolade enz. noodig voor gehalte-onderzoek, mogen elk niet kleiner zijn dan 150 gram. Res. V. v. V. no. 131. 188 BIJLAGE A. — Teruggaai bij uitvoer. — Artt. 7—8. (c) Opgenomen in aant. 1 op art. 4. (a) Zie aant. 2 op art. 8. (e) Opgenomen in aant. 3 op art. 3. (/) Sedert Juli 1904 is de betrekking van Adviseur onvervuld gebleven. Zie aant. 3, noot a, op art. 8 hierna. 4. Zie, nopens de aanbeveling aan de ambtenaren, om tegen misleiding te waken, aant. 2 op art. 6 hiervoor. Art. 8. Het gehalte der goederen wordt naar de voormelde monsters bepaald in een laboratorium van het bestuur der invoerrechten en accijnzen en door de aan die inrichting verbonden ambtenaren (1—2). De uitkomst van het onderzoek wordt aan den belanghebbende schriftelijk medegedeeld (2). Neemt deze daarmede geen genoegen, dan kan hij een tweede gehalteonderzoek aanvragen. Het verzoek daartoe wordt schriftelijk gedaan aan den ambtenaar van wien de mededeeling is uitgegaan en moet bij dezen zijn ingekomen uiterlijk op den derden dag na dien, waarop de belanghebbende de mededeeling ontvangen heeft (2—3). Het tweede onderzoek geschiedt eveneens in genoemd laboratorium doch door andere ambtenaren dan die het eerste hebben verricht. 1. Het gehalte wordt bepaald in het Laboratorium van het Departement van Financiën te Amsterdam. Zie art. 79 der Suikerwet met aant. 11. 2. De ambtenaren maken een relaas op van het nemen der monsters en zenden het met deze aan hun Inspecteur. De Inspecteurs zien toe, dat deze relazen in behoorlijken vorm worden opgemaakt en dat daaruit alle bijzonderheden blijken, die noodig zijn om in het Laboratorium de percenten suiker te kunnen bepalen, dus ook — in de daartoe leidende gevallen — de omstandigheid, dat volgens art. 4, tweede zinsnede, de omkleeding van bonbons onder het nettogewicht is begrepen. Op de keerzijde van het relaas moet de hierna te vermelden verklaring van de uitkomst van het onderzoek gesteld kunnen worden. Res. V. 1882, no. 5, § 9. De Inspecteur zendt de monsters met het relaas aan het Laboratorium voor het onderzoek van suiker in het Oost-Indisch Huis te Amsterdam. De monsters worden ten spoedigste door de daarvoor aangewezen ambtenaren onderzocht. Deze stellen van de uitkomst een verklaring op het relaas en zenden dit aan den Inspecteur terug. Laatstgenoemde deelt de uitkomst van het onderzoek schriftelijk (o) mede aan den aangever der goederen. Opdat blijke op welken dag die mededeeling door den belanghebbende wordt ontvangen en dus de termijn voor het vragen van een tweede onderzoek ingaat (art. 8, derde zinsnede), wordt zij door ambtenaren bezorgd en maken deze daarvan een relaas op voor den Inspecteur. Woont de belanghebbende in een andere inspectie, dan wordt des Inspecteurs mededeeling door de tusschenkomst van zijn ambtgenoot uitgereikt. Res. V. 1882, no. 5, § 10. (a) Zie hierbij aant. 16 op art. 79 der Suikerwet. Nopens de uitkomst, zoowel van het eerste als van het tweede gehalteonderzoek behoort een aanteekening gesteld te worden op den stok van het register U.- en Dv. no. 9, ter plaatse waar het betrekkeüjk consent werd afgegeven, of op de losse aangifte ter bekoming van het consent tot uitvoer. Res. 4 Januari 1912, no. 56. BIJLAGE A. — Teruggaaf bij uitvoer. — Artt. 8—10. 189 3. Ontvangt de Inspecteur, van wien de mededeeling uitging, binnen den bij art. 8, derde zinsnede, bepaalden termijn een schriftelijk verzoek om een tweede onderzoek, dan geeft hij hiervan kennis aan voormeld Laboratorium. De Adviseur (a) wijst daarop voor dit onderzoek andere ambtenaren aan dan die het eerste onderzoek hebben verricht. De ambtenaren, belast met het tweede onderzoek, maken een relaas op van hun bevmding en zenden dit aan genoemden Inspecteur, die daaraan verder het noodige gevolg geeft. Res. V. 1882, no. 5, § 11. la) Zie aant. 3, noot /, op art. 7. Thans zal hier gelezen moeten worden de Directeur van het Laboratorium van het Departement van Financiën. Art. 9. De ambtenaren kunnen toestaan dat de goederen, waarvan zij monsters genomen hebben, vóór den afloop van het gehalte-onderzoek met het consent uitgevoerd worden (1). «war In deze gevallen wordt dat document niet als gezuiverd beschouwd vóórdat de afteekening, volgens de uitkomst van dat onderzoek, is aangevuld. 1. Bij gehalte-onderzoek zullen de belanghebbenden in den regel de goederen wenschen uit te voeren vóórdat de uitkomst bekend is. De ambtenaren kunnen dit toestaan, tenzij bijzondere redenen het raadzaam mochten maken de zaak in haar geheel te houden. Zij nemen echter van die goederen, waarvan de monsters voor het gehalte-onderzoek niet in duplo zijn genomen (verg. § 8) (a), een tweede wederzijds verzegeld monster, dat zij onder zich houden totdat omtrent het gehalte der goederen is beslist. Over hetgeen van deze en andere monsters overblijft kan binnen een maand na die beslissing door den belanghebbende worden beschikt. Wordt de verzending der goederen vóór den afloop van het gehalteonderzoek toegestaan, dan teekenen de ambtenaren het consent tot uitvoer voor de bevonden hoeveelheid af, met vermelding dat monsters zijn genomen voor de bepaling van het suikergehalte. Res. V. 1882, no. 5, § 12. (o) Opgenomen in aant. 3 op art. 7. Art. 10. Het is verboden het gehalte, het bruto- of het netto-gewicht te hoog of te laag aan te geven. Verschillen van niet meer dan 5 ten honderd van hetgeen is aangegeven, worden niet als overtreding van dit verbod beschouwd (1—4). L Dit artikel is opgenomen zooals het luidt krachtens het eenig artikel van het Kon. besluit van 10 Febr. 1911, S. no. 57, V. no. 43. 2. Behoudens de toegelaten speling is strafbaar zoowel het te laag als het te hoog opgeven van het gehalte, van het bruto- en van het netto-gewicht. Bij overtreding van dit artikel is de boete verbeurd van art. XV der wet van 24 Juli 1903, S. no. 248, V. no. 72 (a). Res. V. 1911, no. 44. la) Zie art. 90, § 10, der Suikerwet. Het bistellen van bekeuring kan achterwege blijven indien het nadeel, dat de schatkist bij met-ontdekking had kunnen lijden, niet meer dan f 1 bedraagt en voor zoover de onjuiste aangifte niet aan poging tot ontduiking, herhaalde achteloosheid, grove slordigheid, of onnauwkeurigheid moet worden toegeschreven. Res. 29 Nop. 1921, no. 65. 3. Vraag. Welk artikel is overtreden, wanneer aan het laatste kantoor bij uitvoer met restitutie van bijv. gecondenseerde melk op het 190 BIJLAGE A. — Teruggaaf bij uitvoer. — Artt. 10—11. gehalte een verschil in minder van 10 pet. bevonden wordt, terwijl he bij eerste verificatie bevonden gewicht conform blijkt ? a* En eveneens wanneer èn op netto hoeveelheid èn op gehalte te zamen na herleiding een verschil in minder van meer dan 5 pet. geconstateerd wordt ? Kan in deze gevallen art. 216, tweede lid, der Alg. wet wel worden toegepast? Is bij dat artikel wel sprake van herleiding? Antwoord. Wij achten in beide gevallen het bepaalde bij art. 216, tweede lid, der Alg. wet toepasselijk, niettegenstaande daarin van een herleiding niet wordt gesproken. Voor de vraag, of er aan het laatste kantoor een grooter verschil dan van 5 pet. op de bij eerste opneming bevonden hoeveelheid bestaat, dient men onzes inziens een vergelijking te maken tusschen de hoeveelheden suiker, welke blijkens de uitkomsten van het ingestelde onderzoek bij de latere en bij de eerste verificatie in de gecondenseerde melk aanwezig zijn. De suiker, voor de bereiding der melk gebezigd, is toch het artikel, van welks accijns op grond van art. 83 der Suikerwet teruggaaf wordt verleend ; dit is het accijnsgoed, dat is aangegeven ten uitvoer onder genot van restitutie van accijns. Weekblad no. 2111. 4. Wanneer bij de eerste verificatie van goederen, die aangegeven zijn om met teruggaaf van suikeraccijns te worden uitgevoerd, in plaats van de aangegeven producten, waardeloos. afval wordt bevonden, is niet art. 10 van het besluit, maar art. 213 der Alg. wet van toepassing (a). Res. 3 Maart 1911, no. 25; zie B. no. 1580. (a) In casu was toevallig aan het licht gekomen.dat het minderwaardig suikerwerk bestemd was om in de Noordzee over boord geworpen te worden. Art. 213 der Alg. wet werd toepasselijk geacht, vermits de soort onjuist was aangegeven, want al waren de als minderwaardig erkende goederen niet bepaald oneetbaar, eetwaren als bedoeld in art. 83 der Suikerwet waren zij toch niet. Art. 11. De teruggaaf van accijns wordt tegen quitantie van den belanghebbende verleend door den Ontvanger die het consent heeft afgegeven nadat dit, behoorlijk bij den uitvoer der goederen afgeteekend, bij hem teruggekomen en, zoo noodig, volgens art. 9, tweede zinsnede aangevuld is (1—8). De Directeur der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen, in wiens directie het consent is afgegeven, kan voor de teruggaaf, zoo noodig, een ander kantoor aanwijzen (4). Onze Minister van Financiën kan toestaan dat de teruggaaf reeds geschiedt, wanneer de ten uitvoer bestemde goederen zijn opgeslagen in algemeen of publiek entrepot (9—10). 1. Gesteld dat het netto-gewicht eener partij goederen is 525 K.G. en het suikergehalte 12,3 pet., dan bedraagt de hoeveelheid^ suiker 525 x ^ = 64.575 K.G. en de teruggaaf 65 (a) x f 0,27 (6) = f 17,55. Bestaat er verschil in meer of in minder tusschen de hoeveelheid suiker, berekend volgens de aangifte en die berekend volgens de bevinding der Administratie, dan wordt de teruggaaf altijd (c) berekend naar deze laatste hoeveelheid. Res. V. 1882, no. 5, § 14. (o) In overeenstemming gebracht met res. V. 1898, no. 99, sub V; zie aant. 2 hierna. B IJ LAGE A. — Teruggaaf bij uitvoer. — Art. 11. 191 (6) Thans voor melis en alle niet afzonderlijk belaste suiker f 0,225 accijns en f 0,045 wegens 20 opcenten. (c) Dus ook bij bevinding van meer gewicht en grooter gehalte dan werd aangegeven. Weekblad no. 1901. 2. Bij bet berekenen van den accijns, die bij uitvoer van suikerhoudende goederen wordt teruggegeven, moet, ten aanzien van onderdeelen, van een kgr. suiker, op net eindcijfer voor elk consent tot uitvoer art. 1, § 2, der Suikerwet worden toegepast. Res. V. 1898, no. 99, sub V. 3. Wat betreft den accijns voor suikerhoudende goederen, uitgevoerd door de in hoofdzaak voor export werkende fabrikanten, bedoeld in het Kon. besluit V. v. V. no. 2035 (zie bijl. K) is bij res. V. v. V. no. 2036 bepaald, dat de Ontvangers den accijns waarop aanspraak op teruggaaf bestaat, steeds behooren af te schrijven op den oudsten openstaanden krediettermijn en eerst tot teruggaaf van accijns behooren over te gaan, indien de rekening van afloopend krediet geen openstaande schuld meer aanwijst. 4. Ten aanzien van de teruggaaf van suikeraccijns, waarop aanspraak bestaat wegens uitvoer van suikerhoudende goederen, genoemd in het Kon. besluit van 5 Aug. 1897, S. no. 186, V. v. V. no. 515 II, is de volgende regeling vastgesteld. De Ontvangers, die consenten tot uitvoer voor suikerhoudende goederen afgeven, brengen de in den loop eener week gezuiverd terugontvangen consenten uiterlijk den daarop volgenden Vrijdag op staten, waarin zij vermelden: a. den datum van afgifte en het nummer van het consent tot uitvoer, b. de hoeveelheid suiker a 100 pet., waarvoor teruggaaf van accijns moet worden verleend, c. het bedrag der te verleenen teruggaaf. Op de achterzijde van elk consent wordt in rooden inkt de hoeveelheid suiker a 100 percent vermeld, welke de in het consent vermelde partijen suikerhoudende goederen bevatten. Voor iederen belanghebbende wordt een afzonderlijke staat opgemaakt. De voldaanteekening kan geschieden op den staat of op een afzonderlijke quitantie, waarin dan de consenten moeten worden vermeld op dezelfde wijze als in vorenbedoelden staat. De Ontvanger zendt de opgemaakte staten dienzelfden dag met de bijbehoorende bescheiden ter goedkeuring toe aan zijn Inspecteur; deze ziet toe, dat de inzending steeds tijdig geschiedt. Na arresteering zendt de Inspecteur de staten met de bijlagen aan den Ontvanger terug. Dadelijk na de terugontvangst verzendt de Ontvanger aan iederen belanghebbende een kennisgeving, houdende mededeeling van het bedrag der hem toekomende teruggaaf, onder vermelding van de nummers der consenten, waarop de teruggaaf betrekking heeft. Het terug te betalen bedrag wordt zooveel mogelijk voldaan op den voet der Instructie Postgiro. Kan de betaling op deze wijze niet geschieden, dan deelt de Ontvanger in de kennisgeving tevens mede, dat het bedrag te zijnen kantore in ontvangst kan worden genomen, tenzij de kas de uitbetaling niet toelaat. In dit laatste geval deelt hij den belanghebbende mede, dat deze na verloop van 10 dagen ten kantore van den Ontvanger der invoerrechten en van den accijns op de suiker te Amsterdam over het bedrag kan beschikken, tegen afgifte eener gedateerde quitantie, welke door hem Ontvanger na de voldaanteekening is geviseerd, waartoe deze hem moet worden aangeboden. Tegelijkertijd zendt hij alsdan de staten met de BIJLAGE A. — Teruggaaf bij uitvoer. — Art. 11. bijbehoorende bescheiden aan -genoemden Ontvanger te Amsterdam, die zorg draagt tijdig de benoodigde gelden voor uitbetaling beschikbaar te hebben of, op verzoek van belanghebbende het bedrag der quitantie op zijn postrekening doet overschrijven. Indien ten kantore van uitbetaling, de ontvangsten wegens suikeraccijns, aftrek van het teruggegeven bedrag niet toelaten, dan zendt de Ontvanger van dit kantoor de staten met de verdere bescheiden aan den Ontvanger der invoerrechten en van den accijns op de suiker te Amsterdam, die het bedrag zoodra mogelijk van de ontvangsten aftrekt en met zijn betrokken ambtgenoot verrekent op den voet der resolutie van 18 Oct. 1922, no. 97, V. v. V. no. 1906. Van de verzending van bedoelde stukken wordt met vermelding van het bedrag der teruggaaf aanteekening gehouden in het register Versch. Stukken no. 9. Zoolang de aftrek en/of verrekening niet heeft plaats gehad, worden de uitbetaalde bedragen als waarde in kas aangemerkt. Aangezien de teruggegeven sommen in mindering komen van de ontvangsten wegens suikeraocijns over het jaar, waarin de terugbetaling heeft plaats gehad, zal ten kantore alwaar die aftrek niet mogehjk is, in het tijdvak van 25 t/m 31 December, de uitbetaling van terug te geven bedragen worden verschoven tot Januari daaraanvolgende. De Ontvangers te wier kantore in den loop eener maand, teruggaaf van suiker-accijns heeft plaats gevonden, zenden vóór den lOden der daarop volgende maand rechtstreeks aan het Departement van Financiën, afdeeling Verificatie en Materieel, de consenten waarop de goederen zijn uitgevoerd met bijbehoorende bescheiden, benevens een opgaaf vermeldende de bedragen die zijn terugbetaald, gespecificeerd per kantoor en per quitantie, onder aanduiding van de plaats, waar de aftrek in het register Accijnzen no. 7 is verricht. De ontvangen bescheiden worden na gemaakt gebruik teruggezonden om ten kantore waar de aftrek plaats vond, te worden bewaard en te zijner tijd met de schrifturen, waarbij zij behooren, te worden opgezonden. De behandeling en verzending van de in deze resolutie bedoelde stukken geschiedt steeds met den meesten spoed. Res. V. v. V. no. 2129, gewijzigd bij res. V. v.V. no. 2193. 6. De relazen betreffende het nemen van monsters en de verklaringen omtrent de uitkomst van het gehalte-onderzoek worden bij het verleenen der teruggaaf aan de consenten tot uitvoer gehecht. Res. V. 1882, no. 5, § 16. »¥«iÖÉLii Ook wanneer de gehalte-bepaling op verzoek van belanghebbenden is geschied, zijn de relazen en verklaringen aan de betrekkelijke consenten tot uitvoer te hechten en een en ander over te leggen bij de registers Ace. no. 7 waarin de aftrek wegens teruggaaf van accijns voorkomt. Res. 2 Dec. 1904, no. 60. 6. Consenten tot uitvoer, welke aanleiding geven tot teruggaaf van accijns, worden met bindgaren gehecht aan de quitantiën en andere stukken, betreffende het terugbetaalde bedrag. Zij worden, voor elk accijnsmiddel afzonderlijk, voorzien van een volgnommer, waarnaar in het register Ace. no. 7 tér plaatse van den aftrek wordt verwezen en los daarbij bewaard en ter verificatie ingezonden. Res. V. 1911, no. 86. 7. Zie, nopens den aftrek van teruggegeven suikeraccijns ter zake uitgevoerde met suiker bereide alcoholhoudende vloeistoffen, § 10 der res. V. 1910, no. 42, vermeld in aant. 1 op art. 16 van het Kon. besluit van 15 Maart 1910, S. no. 86, V. no. 41 en V.v.V. no. 612 XXIV, opgenomen als bijl. V van de Gedistilleerdwet, deel V der Vakstudie, vijfde druk. BIJLAGE A. — Teruggaaf bij uitvoer. — Artt. 11—12. 193 8. Zie, nopens de inzending, door de Ontvangers, aan wier kantoren in den loop eener maand aftrek op den ontvangen suikeraccijns beeft plaats gehad, van een opgaaf Ace. no. 71, § 10 der res. V.v.V. no. 2192. 9. Het derde lid is aan art. 11 toegevoegd bij Kon. besluit van 13 Januari 1923, S. no. 13, V. v. V. no. 2046. 10. Voor ten uitvoer bestemde gecondenseerde melk en met suiker bereide vruchtenjams en vruchtengeleien kan teruggaaf van suikeraccijns worden verleend, bij opslag in algemeen of publiek entrepot, met inachtneming van de navolgende bepalingen: 1. De opslag in entrepot geschiedt met consenten tot uitvoer, af te geven overeenkomstig het gewijzigd Kon. besluit van 5 Aug. 1897 (S. no. 186, V. no. 515 II), waarin de bestemming der goederen, alsmede de nummers en de merken der colü worden vermeld; de opslag kan in geen geringere hoeveelheden geschieden, dan die genoemd in art. 5 van evengenoemd besluit. 2. De opslag moet plaats hebben op een der navolgende wijzen: a. onder magazijnmeesters, b. in afgehuurde bergplaatsen in verzegelde colli, of c. in afgehuurde bergplaatsen waarin de goederen afzonderlijk onder ambtelijke sluiting kunnen worden bewaard. 3. Het consent tot uitvoer wordt gezuiverd door opslag in entrepot en debiteering op de entrepotrekening, terwijl de teruggaaf van accijns kan geschieden zoodra het aldus gezuiverd consent ten kantore van afgifte is terugontvangen. 4. De' uitslag uit entrepot mag geschieden in elke hoeveelheid met dien verstande dat geen splitsing der colli waarin de opslag plaats had, is toegelaten. 5. De uitslag uit entrepot geschiedt met nieuwe consenten tot uitvoer, af te geven onder zekerheidstelling van f 25 per 100 K.G. bruto-gewicht. 6. De uitvoer kan plaats hebben, zoowel ten name van dengene te wiens name de opslag heeft plaats gehad, als ten name van afnemers,' zoodat overschrijving in entrepot ten name van derden is toegelaten. De Minister behoudt zich het recht voor deze beschikking buiten werking te stellen of te beperken ten aanzien van personen, welke zich naar zijn oordeel schuldig maken aan eenige poging om van de tegenwoordige regeling misbruik te maken. Res. V. v. V. no. 2047. Art. 12. Voor iedere gehalte-bepaling op verzoek van belanghebbenden wordt door deze vier gulden aan het Rijk vergoed (1—2). Deze vergoeding is niet verschuldigd voor een tweede onderzoek wanneer daarbij een hooger gehalte is bevonden dan bij het eerste. Zij wordt binnen een maand na daartoe ontvangen uitnoodiging betaald aan den Ontvanger, die het consent tot uitvoer heeft verleend (3). 1. Opgenomen overeenkomstig de wijziging, bepaald in het Kon. : besluit V. v. V. no. 1152. . 2. Indien op één consent tot uitvoer verzonden worden verschillende soorten jam en gelei, zijn de kosten van f 4 verschuldigd voor iedere soort, waaromtrent gehalte-bepaling wordt verzocht. Van het heffen der kosten van f 4 voor de geheele uit te voeren partij, dus f4 per consent, kan geen sprake zijn. De Suikerwet. 13 194 BIJLAGE A. — Teruggaaf bij uitvoer. — Artt. 12—13. Het strookt niet met de bedoeling van art. 12 vergoeding voor de gehalte-bepaling te heffen, wanneer bij een tweede onderzoek, gevraagd om bekeuring wegens te lage opgaaf van het gehalte te voorkomen, een zooveel lager gehalte wordt bevonden, dat geen aanleiding tot bekeuring bestaat. Wanneer zoodanig geval zich mocht voordoen, is de Directeur gemachtigd de vergoeding buiten invordering te laten. Res. 3 Febr. 1912, no. 10, gewijzigd opgenomen in verband met het Kon. besluit V. v. V. no. 1152. 3. Het bedrag der vergoeding wordt verantwoord onder de buitengewone ontvangsten. Res. V. 1882, no. 5, § 17. Art. 13. De aangever zorgt voor werklieden, weegtoestellen, gewichten en andere benoodigdheden voor het uit- en inpakken en het wegen der goederen bij de verificatie door de ambtenaren (1—2). Hij verstrekt mede de door hen gevraagde flesschen of andere voorwerpen voor het bewaren der monsters (1). 1. Mocht de aangever weigeren om aan de voorschriften van dit artikel te voldoen, dan heeft de verificatie niet plaats. Instr. V. 1897, no. 84, laatste lid. 2. Verg. art. 86, § 2, der Suikerwet. BIJLAGE B. Kon. besluit van 5 Aug. 1897, S. no. 187, V. no. 85 en V. v. V. no.515HI. Voorschriften omtrent het gehalte-onderzoek van ruwe suiker en basterd (1—2). Gezien art. 1, § 3, der Suikerwet; Hebben besloten en besluiten : vast te stellen de volgende voorschriften omtrent het gehalte-onderzoek van ruwe suiker en basterd (1). 1. Het hier opgenomen besluit is gegrond op § 3 van art. 1 der Suikerwet. Volgens lett. b dier paragraaf moest onder het gehalte van melado, melasse, stroop en andere dergehjke suikerhoudende vloeistoffen ook worden verstaan het getal polarisatie-percenten. Na de wet van 1903, V. no. 72, worden genoemde vloeistoffen niet meer naar het gehalte belast (verg. aant. 32 op art. 1 der Suikerwet), doch bepaalt de zuiverheidsfactor het bedrag van den accijns. De zuiverheidsfactor van melado, enz. wordt vastgesteld op de wijze als is voorgeschreven bij art. 2 van het Kon. besluit van 7 Oct. 1913, S. no. 382, V. v. V. no. 515 XXXV, opgenomen in bijlage G. Zie aant. 60 op art. 1 der Suikerwet. In verband daarmede zijn uit het Opschrift weggelaten de woorden „ere suikerhoudende vloeistoffen" en uit den aanhef de woorden „melado, stroop en andere suikerhoudende vloeistoffen". 2. Het gehalte-onderzoek heeft plaats in het Laboratorium van het Departement van Financiën in het Oost-Indisch Huis te Amsterdam. Art. 1. Het te onderzoeken monster ruwe suiker of basterd wordt door fijnwrijving en menging gelijkmatig gemaakt, op zoodanige wijs, dat daaruit geene verandering in de samenstelling voortvloeit. Art. 2. Van het alzoo behandelde monster wordt eene proef afgewogen ten bedrage van vijfmaal het gewicht der suiker, dat volgens de inrichting van het aan te wenden polarisatie-werktuig voor eene daarmede te verrichten gehalte-bepaling noodig is (1). 1. Het polarisatie-werktuig, in gebruik in het Laboratorium van het Dep. v. Fin. is dat van Laurent. Het gewicht, volgens de inrichting van dit werktuig voor de gehaltebepaling noodig — het z.g. normaal gewicht — is in 1899 bepaald op 16,29 gram. Practisch geeft dit geen verschil met het vroeger normaalgewicht van 16,26 gram, hetwelk dan ook nog in het Laboratorium als normaal gewicht wordt genomen. Zie aant. 1 op art. 4 hierna. 196 BIJLAGE B. — Gehalte-onderzoek. — Artt. 3—6. Art. 3. De bij art. 2 bedoelde proef wordt in water opgelost en tot een volume van 250 kubieke centimeter gebracht. Art. 4. Van de aldus verkregen vloeistof wordt de hoeveelheid, noodig voor het polariseeren en voor de glucose-bepaling, geklaard en ontkleurd (1). 1. Voor de gehalte-bepaling meet men van de volgens art. 3 bekomen suikeroplossing 50 c.M*. (overeenkomende met 16,26 gram substantie) met behulp van een klein, geijkt kolfje af. Om het afmeten nauwkeurig te kunnen verrichten, vult men het kolfje een weinig over de deelstreep en neemt dan door middel van een glasstaafje, dat men in den hals van de kolf doopt en telkens weder afdroogt, de overtollige vloeistof weg. De op deze wijze afgemeten 50 c.M8. worden door een trechter m een kolfje van 100 c.M8. overgegoten; men spoelt de 50 c.M8. kolf verschillende malen met gedistilleerd water na en doet dit waschwater eveneens in de 100 c.M.8 kolf. De alzoo bekomen vloeistof moet nu voor het polarisatietoestel ontkleurd worden. Men voegt, naargelang het vocht meerder of minder sterk gekleurd is, tot dit doel 3 tot 20 druppels loodazijn en 5 tot 30 druppels van een neutrale aluinoplossing toe, vult met behulp van een druppelstaafje nauwkeurig tot 100 c.M8. bij, schudt goed door en filtreert. Het schuim wordt voor het bijvullen met eenige druppels alcohol verwijderd. ' , . , . Met de nu verkregen vloeistof wordt de buis m het polansatiewerktuig gevuld. Zie hierbij het medegedeelde op blz. 39. Art. 5. Het gehalte aan glucose (1) der volgens art. 4 geklaarde en ontkleurde vloeistof wordt bepaald door middel van koperproefvocht (2). Dit gehalte, berekend op 100 deelen van de bij art. 2 bedoelde proef, drukt de percentische hoeveelheid glucose uit, vermeld in art. 1, § 3, der Suikerwet. 1. Namelijk wat ruwe suiker betreft. Zie art. 7 hierna. 2. De glucose-bepaling bestaat in het vaststellen van het inwerkend vermogen eener suikeroplossing op een vooraf geprepareerd, z.g. gesteld koperproefvocht, waarvan het aanwezige koper in 10 c.M8. dier vloeistof volkomen neergeslagen kan worden door 50 «ilhgram reduceerende stof in de suikeroplossing aanwezig. Heeft men nu van een vloeistof slechts 8 c.M8. noodig om het koper volkomen neer te slaan, dan volgt daaruit, dat in 8 c.M8. van de suikeroplossing 50 milligram, zoogenaamde glucose aanwezig is en kan men het percentisch gehalte daaruit berekenen. Art. 6. Van de vloeistof, verkregen volgens art. 3, wordt eene voldoende hoeveelheid door filtratie helder gemaakt, ingedroogd onder toevoeging van zwavelzuur en tot asch gebrand (1—2). Het aldus bepaalde gehalte aan onverbrandbare bestanddeelen, verminderd met een tiende en berekend op honderd deelen van de bij ark 2 bedoelde proef, drukt de percentische hoeveelheid asch uit, vermeld in art. 1, § 3, der Suikerwet (3). BIJLAGE B. — Gehalte-onderzoek. — Artt. 6—9. 197 1. Namelijk wat ruwe suiker betreft. Zie art. 7 hierna. 2. Yoor de asch-bepaling wordt van de bij art. 3 bedoelde oplossing een voldoende hoeveelheid gefiltreerd, waarna men hiervan — met behulp van een pipet — een zeker volume (vertegenwoordigend 4 gram suiker) overbrengt in een kroesje van platina, waarvan bet gewicht bekend is. Deze hoeveelheid wordt vermengd met 1 c.M8. zuiver geconcentreerd zwavelzuur, daarna in een eigenaardig toestel tot een droge massa ingedampt en vervolgens verbrand. Nadat het kroesje met zijn inhoud weder onder een exsiccator (een glazen klok, waarin zich een porceleinen schaal met zwavelzuur bevindt) is afgekoeld, wordt door weging het gewicht van de asch bepaald. Hierbij wordt gevoegd het te bepalen gewichtsverlies, dat het kroesje onderging tijdens de verbranding van de suiker, waardoor het totale gewicht van de asch bekend wordt. Uit de uitkomst der weging wordt nu door middel van een vervaardigde tabel het aantal aschpercenten berekend. 3. De vermindering met een tiende heeft plaats, omdat aan de oplossing zwavelzuur is toegevoegd (zie aant. 2), dat bij de verbranding eveneens asch achterlaat. Art. 7. Hetgeen bij de vorige artikelen is voorgeschreven nopens de bepaling van glucose en asch is voor basterd (1) niet van toepassing. 1. Het Kon. besluit spreekt hier van „buitenlandsche basterd". Het woord buitenlandsche is weggelaten, in verband met de wijziging van art. 1, § 3, der Suikerwet bij art. II der wet van 24 Juli 1903, S. no. 248, V. no. 72. Art. 8. Voor melado, enz. (1). 1. Dit artikel, handelende over melado, stroop en andere dergelijke suikerhoudende vloeistoffen, is als vervallen weggelaten. Zie aant. 1 op het Opschrift van dit Kon. besluit. Art. 9. De polarisatie-percenten worden uitgedrukt tot in tienden, de hoeveelheid glucose en asch tot in honderdsten van percenten. Kleiner onderdeelen van een percent blijven buiten aanmerking. BIJLAGE C. Kon. besluit van 7 Oct. 1913, S. no. 382, V. v. V. no. 296 en 515 XXXV. Bepalingen omtrent afgewerkte melasse en stroop. Gezien art. 2 der Suikerwet (wet van 29 Januari 1897, S. no. 63, V. v. V. no. 515 I, gewijzigd bij de wet van 24 Juni 1903, S. no. 248, V. no.72), zooals dat wordt gelezen volgens art. 1 der wet van 5 Febr. 1912, S. no. 32, V. v. V. no. 17, en art. 1 der wet van 21 Juni 1913, S. no. 306, V. v. V. no. 248 ; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: Art. 1. Afgewerkte melasse (1), overgebleven bij het hier te lande vervaardigen van suiker uit beetwortels en afgewerkte stroop, overgebleven bij het raffineeren van ruwe suiker, kunnen zonder betaling van accijns worden uitgeslagen uit: a. beetwortelsuikerfabrieken (2), wanneer de zuiverheidsfactor (3) van de melasse niet hooger is dan 68; b. raffinaderijen, waarin hoofdzakelijk kandij wordt gemaakt (4), wanneer de zuiverheidsfactor (3) van de stroop niet hooger is dan 90, mits de stroop eene hoeveelheid invertsuiker van ten minste 20 ten honderd bevat en niet lichter van kleur is dan het daarvoor door Onzen Minister van Financiën vast te stellen standmonster (5). De hoeveelheid stroop die aldus kan worden uitgeslagen, mag niet meer bedragen dan 5 ten honderd van de ingeslagen hoeveelheid suiker, herleid tot 100 pet. ; c. raffinaderijen, waarin rietsuiker of melado verwerkt wordt (4), wanneer de zuiverheidsfactor (3) der stroop niet hooger is dan 78 (5). De hoeveelheid stroop, die aldus mag worden uitgeslagen, mag niet grooter zijn dan geacht kan worden van de ter bewerking ingeslagen rietsuiker en melado te zijn verkregen. Ter berekening van deze hoeveelheid wordt het getal polarisatiepercenten van de rietsuiker of melado verminderd met de som van eenmaal de percentische hoeveelheid invertsuiker en viermaal de percentische hoeveelheid asch, waarna het overblijvende wordt afgetrokken van 100. Het verschil wijst aan de hoeveelheid stroop per 100 K.G. ingeslagen rietsuiker of melado (6); d. andere raffinaderijen en fdbriéken-raffinaderijen (7), wanneer de zuiverheidsfactor (3) der stroop niet hooger is dan 68. 1. Zie art. 3 hierna. 2. Men zie hierbij art. 43 der Suikerwet. BIJLAGE C. — Afgewerkte melasse. — Artt. 1—2. 199 3. Omtrent hetgeen onder zuiverheidsfactor is te verstaan, wordt verwezen naar aant. 1 op art. 2 hierna. 4. Zie art. 61 der Suikerwet. 5. In raffinaderijen, waarin gewone witte en bruine suiker wordt gemaakt, gaat de invertsuiker gedeeltelijk mede over ; de stropen zullen daar nooit een zoo hoog gehalte aan invertsuiker hebben als in raffinaderijen, waarin steeds of hoofdzakelijk kandij wordt vervaardigd. In de kristallen toch gaat weinig of geen invertsuiker over. Die, welke zich aan de buitenzijde nog vasthecht, wordt bij het wasschen der kandij nog verwijderd; vandaar dat hiervoor een mildere bepaling noodig was. Fiscus no. 473. 6. Het volgende voorbeeld moge tot toelichting strekken: Wanneer van een partij ingeslagen rietsuiker, groot 15.490 K.G. is bevonden, dat de pol. perc. bedragen 86, de percentische hoeveelheid invertsuiker (glucose)- 2,06 en de percentische hoeveelheid asch 2,10 dan kan van 100 K.G. van deze suiker geacht worden te zijn verkregen 24,46 K.G. stroop, want 100—(86—2,06—4 x 2,10) = 100—75,54 = 24,46. Wegens de bewerking van deze 15.490 K.G. suiker mag derhalve 3789 K.G. stroop \ *5'492446 l met een zuiverheidsfactor van hoogstens 78 worden uitgeslagen. Deze hoeveelheid kan ook worden uitgeslagen bij gedeelten van verschillenden zuiverheidsfactor, bijv.: 1 Augustus 1300 K.G. met een zuiverheidsfactor van 72 11 „ 1200 „ „ „ „ „ 76 31 „ 1289 „ l „ „ „ 78 Totaal 3789 K.G. Evenals van de ingeslagen rietsuiker zullen ook van de melado steeds monsters moeten worden genomen ter bepaling van de polarisatiepercenten, de percentische hoeveelheid glucose en de percentische hoeveelheid asch. De chef van dienst zal van deze bijzonderheden aanteekening stellen bij den betrekkelijken post in kolom 13 van het register Ace. no. 60. Hij vermeldt daarbij tevens de daarmede overeenkomende hoeveelheid stroop, die verkregen kan worden. Hij zal wijders een register aanleggen, waarin wordt aangeteekend: ter eener zijde de hoeveelheid stroop voor elke partij in het register Ace. no. 60 vermeld, met omschrijving van het document van inslag der suiker; ter andere zijde: datum van uitslag en hoeveelheid van de stroop, die een zuiverheidsfactor van boven 68 tot ten hoogste 78 heeft. Aan den raffinadeur moet, op verzoek, van dit register inzage worden gegeven. Res. 9 Juli 1898, no. 59. 7. Zie art. 65 der Suikerwet. Art. 2. Ter berekening van den zuiverheidsfactor wordt de som van de percentische hoeveelheden saccharose en invertsuiker, deze laatste verminderd met vijf ten honderd, gedeeld door de gewichtspercenten van de melasse of stroop, aangegeven door den densimeter Brix (1). (» Het quotiënt, vermenigvuldigd met 100, wordt als zuiverheidsfactor aangemerkt. 200 BIJLAGE C. — Afgewerkte melasse. — Artt. 2—5. Bedraagt echter de hoeveelheid invertsuiker niet meer dan twee ten honderd, dan worden de polarisatiepercenten verondersteld de percenten saccharose te zijn. In dat geval blijft bij het berekenen van den zuiverheidsfactor de invertsuiker buiten aanmerking, doch wordt de aanwezige raffinose tot het volle bedrag in mindering gebracht (2). 1. De densimeter Brix geeft in gewichtspercenten aan de aanwezige hoeveelheid vaste, droge stof. Bovenaan den steel van het werktuig staat 0 en beneden 70. De cijfers der tientallen graden zijn op den steel vermeld (alzoo: 0, 10, 20, enz.), terwijl de tusschenruimte is onderverdeeld in graden. Indien de densimeter bijv. 65 graden aanwijst, wil dit zeggen, dat in 100 gewichtsdeelen der onderzochte vloeistof, 65 gewichtsdeelen droge stof voorkomen. Onder zuiverheidsfactor (a) verstaat men nu de hoeveelheid saccharose en invertsuiker (deze laatste verminderd met 5 pet.), aanwezig in 100 deelen der droge stof. Heeft men bijv. stroop met een bij polarisatie bevonden saccharosegehalte van 44 pet. én een invertsuiker-gehalte van 4 pet., terwijl de densimeter Brix 65 gewichtspercenten aanwijst, dan bedraagt de zuiverheidsfactor 44 + 65~ °'2 x 100 = ^ x 100 = 73,53. (a) Ia de Suikerindustrie spreekt men van reinheid o( reinheidsfactor. 2. Bij meer dan 2 pet. invertsuiker wordt de raffinose niet in mindering gebracht, maar medegerekend als suiker. Dit geschiedt, omdat bij een eenigszins aanzienlijk invertsuiker-gehalte de bepaling van de eventueel aanwezige raffinose onzeker wordt en omdat bij invertsuikerrijke producten de oorspronkehjke aanwezige raffinose zelve geïnverteerd kan zijn, waarbij eveneens invertsuiker ontstaat. Weekblad no. 2080. Art. 3. Melasse of stroop, welke aardappelstroop of andere zetmeelstroop, of wel zetmeelsuiker bevat,wordt niet als afgewerkt beschouwd (1). 1. Deze melasse of stroop zal niet uitgeslagen kunnen worden uit ontsuikermgsinrichtingen. Zie art. 4, laatste lid, van het ia bijl. E opgenomen Kon. besluit van 28 Febr. 1898, S. no. 59, met aant. 3. Art. 4. Het onderzoek van stroop en melasse, volgens dit besluit, heeft plaats naar monsters, overeenkomstig de voorschriften van Onzen Minister van Financiën, door ambtenaren der accijnzen te nemen en te verzegelen (1). De fabrikant of raffinadeur wordt uitgenoodigd zijn zegel of handteekening naast het ambtszegel te plaatsen. 1. Zie art. 79 der Suikerwet, met de aantt., zoomede aant. 7 op art. 70 dier wet. Art. 5. Bij het in werking komen van dit besluit vervallen de Kon. besluiten van 5 Aug. 1897, S. no.l89(V. no.87), van 4 Juli 1898, S. no.172 (V. no. 86) en van 11 Juli 1899, S. no. 156 (V. no. 56). BIJLAGE D. Tabel van suikerhoudende goederen, bij algemeene maatregelen van bestuur aan invoerrecht onderworpen krachtens art. 89 der Suikerwet. BESCHUITHONIG. Zie Honigzoet, enz. BISCUITS (1—5): wanneer het suikergehalte niet hooger is dan 20 ten honderd 100 K.G. f 5,50 wanneer dat gehalte hooger is dan 20 ten honderd .. 100 „ f 13,50 Biscuits, met een suikergehalte van meer dan 50 ten honderd, alsmede biscuits, die uitwendig versierd zijn met suiker, vruchten of andere stoffen, of die met likeur, vruchtensap, vruchten-essence, vanille of andere aromatische stoffen bereid zijn, zijn onderworpen aan het invoerrecht, bij de wet van 15 Aug. 1862, S. no. 170, V. no. 100, bepaald voor Koek- banket-, suiker- en pasteibakkerswerk 100 „ f 25, Als versierd worden niet aangemerkt biscuits, welke enkel met eene laag suiker van ééne kleur bedekt zijn (6). Art. 1 Kon. besluit van 5 Aug. 1897, S. no. 190, V. no. 88 en V. v. V. no. 515IV. L Bij invoer van biscuits in sierlijke blikken trommeltjes, waarvan de waarde die van den inhoud blijkbaar overtreft, wordt voor die trommeltjes het recht als Blikwerk gevorderd. Voor de biscuits wordt het invoerrecht afzonderüjk voldaan. Res. 6 Sept. 1881, no. 16, en 10 Juni 1887, no. 34. Verg. de res. V. 1866, no. 164. 2. Als Biscuits ook te belasten zangvogelvoeder, bestaande uit fijtt gemaakte biscuits en vogelbrood, naar aard en samenstelling daarmede geljik te stellen. Res. 22 Dec. 1906, no. 34. Brusselsche wafelen kunnen niet gerangschikt worden onder de biscuits maar zijn te belasten als Koek-, banket-, suiker- en pasteibakkerswerk. Res. V. 1909, no. 99, sub 5. 3. De belanghebbende is verplicht bij de aangifte tot invoer volgens art. 120 der Alg. wet van 26 Aug. 1822, S. no. 38, de soort der biscuits naar de onderscheidingen van art. 1 op te geven. Art. 3 Kon. besluit van 5 Aug. 1897, S. no. 190, V. no. 88 en V. v. V. no. 515IV. 202 BIJLAGE D. — Suikerhoudende goederen. Wanneer verschillende soorten biscuits dooreengemengd zijn, is het recht niettemin verschuldigd naar het gehalte van elke soort. De aangever heeft dus van elke soort het netto-gewicht op te geven, zoor zoover hij geen netto-opneming verzoekt, doch kan ook het recht voldoen naar de hoogst belaste soort. Res. 9 Dec. 1919, no. 165. 4. Vermoeden de ambtenaren, belast met de visitatie, dat biscuits aangegeven als te vallen onder het recht van f 5,50, een hooger suikergehalte dan 20 pet. hebben, dan moet voorloopig bekeuring worden aangezegd (a) en moeten monsters tot onderzoek van het gehalte worden opgezonden. Res. V. 1886, no. 108, in verband met res. V. 1897, no 89. (a) Tot toepassing van art. 213 der Alg. wet. Zie aant. 17 op den post Geneesmiddelen hierna. Verg. ook Weekblad no. 1785. 5. Wegens de moeilijkheid om te bepalen of een gebak tot de biscuits behoort of tot gewoon koek-, banket-, suiker- en pasteibakkerswerk wordt bij invoer van nieuwe fabrikaten uit biscuitsfabrieken gewoonlijk een monster aan het Dep. van Financiën opgezonden, benevens eenige exemplaren van de jprijscöurant. Daarin wordt alsdan aangeteekend het récht, dat van de betrokken biscuits te heffen is, en deze prijslijsten worden daarna naar de plaatsen van lossing gezonden, ten einde bij het bepalen van het invoerrecht tot leiddraad te dienen. 6. Biscuits, voorzien van sterretjes of andere dergelijke figuren van suiker, worden, ook al zijn deze figuren slechts van één kleur, belast met f25 de 100 K.G. Res. 29 April 1899, no. 64. CALCIUMSACCHARAAT 100 KG. f 19,—. Kon. besluit van 16 Oct. 1907, S no. 270, V. no. 141 en V. v. V. no. 515 XXII. CABAMELBOTEB. Zie Honigzoet, enz. CABAMELPASTA. Alsvoren. CITBOEN- en OBANJESCHILLEN, geconfijte : wanneer het suikergehalte (7) niet hooger is dan 20 ten honderd 100 K.G. f 5,50 wanneer dat gehalte hooger is dan 20 ten honderd doch niet hooger dan 50 ten honderd 100 „ f 13,50 wanneer dat gehalte hooger is dan 50 ten honderd doch niet hooger dan 70 ten honderd 100 „ f 18,— wanneer dat gehalte hooger is dan 70 ten honderd .. 100 „ f 25,— Art. 1 Kon. besluit van 2 Juli 1906, S. no. 160, V. no. 101 en V. v. V. no. 515 XIX. 7. Bij invoer is de belanghebbende verplicht in de aangifte volgens art. 120 der Alg. wet van 26 Aug. 1822, S. no. 38, de soort der goederen naar de in art. 1 van dit besluit gemaakte onderscheidingen op te geven. Art. 2 Kon. besluit van 2 Juli 1906, S. no. 160, V. no. 101 en V. v. V. no. 515 XIX. Zie voorts dienaangaande aant. 17 op den post Geneesmiddelen hierna, kunnende bij den invoer van citroen- en oranjeschillen in den geest van het daar medegedeelde gehandeld worden blijkens de res. V. 1906, no. 117. BIJLAGE D. — Suikerhoudende goederen. 203 GLABN ICO PASTA. Zie Honigzoet, enz. DBOP en drophoudende goederen, voor zoover zij niet als Kramerij zijn belast (8): a. bij een gehalte van meer dan 13 en niet meer dan 33 ten honderd 100 K.G. f 6— b. bij een gehalte van meer dan 33 en niet meer dan 52 ten honderd 100 „ f 12,— c. bij een hooger gehalte 100 „ f25, Door gehalte wordt ten deze verstaan de percentische hoeveelheid der stoffen, die zich bij scheikundig onderzoek als suiker voordoen (9—11). AH. 2 Kon. besluit van 5 Aug. 1897, S. no. 190, V. no. 88 en V. v. V. no.515IV, gewijzigd bij art. 1 van het Kon. besluit van 8 Juni 1923, S. no. 256, V. v. V. no. 2094 (12). 8. Bij invoer van drop, of drophoudende goederen, die een gehalte van meer dan 13 ten honderd hebben, is de belanghebbende verplicht bij de aangifte volgens art. 120 der Alg. wet van 26 Aug. 1822, S. no. 38, de soort dier goederen naar de onderscheidingen van art. 2 op te geven (a). Het staat hem echter vrij de soort van drop en drophoudende goederen te zijnen koste ambtelijk te doen bepalen (*) (c). Art. 3 Kon. besluit van 5 Aug. 1897, S. no.190, V. no.88 en V.v.V. no.515 IV, gewijzigd bij art. 2 van het Kon. besluit van 8 Juni 1923, S. no. 256, V. v. V. no. 2094. /iVoor iedere gehalte-bepaling van drop op verzoek van belanghebbenden wordt door hen twee gulden aan het Rijk vergoed. Res. V. 1897, no. 89. Die vergoeding wordt dadelijk bij de aangifte ten kantore van den Ontvanger betaald en door dezen als buitengewone ontvangst verantwoord. Res. V. 1891, no. 55, § 7, tweede lid, in verband met res. V. 1897, no. 89. (a) ■ Bg onjuiste aangifte der soort zal bekeuring moeten worden ingesteld tot toepassing van art. 213 der Alg. wet. Zie aant. 17 op den post Geneesmiddelen hierna. Verg. ook res. V. 1891, no. 55, § 5, alsmede Weekblad no. 1785. Daar het gehalte van monsters eener zelfde partij drop dikwijls eenigszins uiteenloopt, wordt in de prartijk der belanghebbende, bij verschillen van hoogstens 2 pet. op het aangegeven gehalte, alvorens bekeuring in te stellen, gelegenheid gegeven om het recht vólgens het ambtelijk bevonden gehalte te voldoen, fles. S Juli 1892, no. 40. (b) Hieronder is ook te begrijpen : het doen onderzoeken of de ingevoerde drop al dan niet belast is. Res. 5 Juli 1892, no. 40. (?), Een tweede onderzoek is niet toegelaten. Indien belanghebbende zich niet met d» gehalte-bepaling kan vereenigen, moet lnj' toch daarin berusten. Fiscus no. 971. 9. De Minister van Financiën bepaalt de wijs, waarop het scheikundig onderzoek volgens art. 2 zal plaats hebben en regelt de uitvoering van art. 3, tweede lid (a). AH. 4 Kon. besluit van 5 Aug. 1897, S. no. 190, V. v. V. no. 515 IV. Het scheikundig onderzoek van drop geschiedt door middel van koperproefvocht (b). Op het natuurlijk zoetgehalte is gerekend bij de bepaling der rechtenbedragen, zoodat daarvoor geen aftrek te pas komt. Het onderzoek heeft plaats in het Laboratorium van het Dep. van Financiën te Amsterdam. Res. V. 1891, no. 55, § 1, in verband met res. V. 1897, no. 89. (a) Zie aant. 8 hiervoor. (ij Verg. hierbij art. 5 van bijlage B. 204 BIJLAGE D. — Suikerhoudende goederen. 10. Verlangt de belanghebbende ambtelijke bepaling der soort (zie aant. 8 hiervoor), dan nemen de ambtenaren, belast met de visitatie, van elke soort een monster ter grootte van minstens 25 gram. Zij verzegelen de monsters en noodigen belanghebbende uit om een afdruk van zijn cachet naast het ambtelijk zegel te plaatsen. Zij maken van een en ander een relaas op en zenden dit met monsters aan hun Inspecteur. Res. V. 1891, no. SS, § 2. De Inspecteur zendt de monsters met het relaas aan het Laboratorium van het Departement van Financiën in het Oost-Indische huis te Amsterdam. De Directeur van het Laboratorium stelt aan de uitkomst van het onderzoek een verklaring op het relaas en zendt dit aan den Inspecteur terug. (Verg. §§ 8 en 10 der res. V. 1885, no. 81). Deze zorgt voor de mededeeling der uitkomst aan den Ontvanger bij wien de aangifte is ingeleverd. Res. V. 1891, no. 55, § 3. De Inspecteur of Ontvanger kan toestaan, dat de drop, waarvoor de belanghebbende gehalte-bepaling heeft gevraagd, vóór den afloop van het onderzoek haar bestemming volge, mits zekerheid worde gesteld voor het invoerrecht tot een beloop van f 25 de 100 K.G. Res. V. 1891, no. 55, § 6. 11. Bij vermoeden dat de belanghebbende de soort naar de onderscheidingen van het besluit te laag heeft opgegeven (zie aant. 8 hiervoor), worden, met opvolging van § 2 (opgenomen in de vorige aant.), monsters in dubbel genomen. Een dier monsters wordt, tot onderzoek, verzonden aan het Laboratorium, en de uitkomst medegedeeld aan den Inspecteur, die het andere monster voorloopig bewaart (a). Res. V. 1891, no. 55, § 4. (a) Vermeent de belanghebbende dat de gehalte-bepaling onjuist is dan kan niet de beslissing van de Commissie van Scheikundigen ingeroepen worden. Art. 80 der Suikerwet is niet toepasselijk. Belanghebbende kan weigeren te transigeeren en het oordeel van den rechter afwachten. Fiscus no. 971. 12. De bij het Kon. besluit V. v. V. no. 2094 aangebrachte wijzigingen strekken om ten aanzien van het invoerrecht voor drop en drophoudende artikelen (salmiak-pastilles, pastilles Poncelet, e.d.) een gelijke regeling te treffen, als voor het invoerrecht van met suiker bereide geneesmiddelen is geschied bij het Kon. besluit van 2 Juli 1906, S. no. 159, V. v. V. no. 515 XVIII (a). Mitsdien zijn voortaan de alleen uit drop bestaande of met drop bereide goederen, ongeacht het suikergehalte, weder belast als kramerij, wanneer de invoer plaats heeft in een verpakking, waarin de verkoop in het klein geschiedt, al dan niet voorzien van opschriften en gebruiksaanwijzing. Alleen bij invoer; in andere verpakking blijven bedoelde goederen, wanneer het suikergehalte meer dan 13 ten honderd bedraagt, belast als drop. De vroeger gegeven voorschriften, welke met het vorenstaande in strijd zijn, zijn als vervallen te beschouwen. Res. V. c. V. no. 2095. (a) Verg. aant. 15 hierna. GEMBER, geconfijte (13—14) : wanneer het suikergehalte niet hooger is dan 20 ten honderd wanneer dat gehalte hooger is dan 20 ten honderd doch niet hooger dan 50 ten honderd 100 K.G. f 5,50 100 f 13,50 BIJLAGE D. — Suikerhoudende goederen. 205 wanneer dat gehalte hooger is dan 50 ten honderd doch niet hooger dan 70 ten honderd 100 K.G. f 18,— wanneer dat gehalte hooger is dan 70 ten honderd 100 „ f25,— Art. 1 Kon. besluit van 2 Juli 1906, S. no. 160, V. no. 101 en V. v. V. no. 515 XIX. 13. Geconfijte gember, met suiker geglaceerd, is onderworpen aan het invoerrecht van f 25 per 100 K.G., bepaald voor Koek-, banket-, suiker- en pasteibakkerswerk. Res. 20 April 1907, no. 26. 14. Bij invoer is de belanghebbende verplicht in de aangifte volgens art. 120 der Alg. wet van 26 Aug. 1822, S. no. 38, de soort der goederen naar de in art. 1 van dit besluit gemaakte onderscheidingen op te geven. AH. 2 Kon. besluit van 2 Juli 1906, S. no. 160, V. no. 101, V.v.V.no.515XIX. Zie voorts dienaangaande aant. 17 op den post Geneesmiddelen hierna, kunnende bij invoer van gember in den geest van het daar medegedeelde gehandeld worden bbjkens de res. V. 1906, no. 117. GENEESMIDDELEN, met suiker bereide, die niet belast zijn als Kramerij (15—19) : wanneer het suikergehalte hooger is dan 10 ten honderd, doch niet hooger dan 50 ten honderd 100 K.G.(20) f 13,50 wanneer dat gehalte hooger is dan 50 ten honderd 100 „ (20) - tTV^AH. 1 Kon. besluit van 2 Juli 1906, S. no. 159, V. no. 102 en V. v. V. no. 515 XVIII. 15. Suikerhoudende geneesmiddelen, die in de verpakking, waarin zij worden ingevoerd, ook door anderen dan apothekers, rechtstreeks aan particulieren worden afgeleverd, moeten steeds belast worden als Kramerij. Res. V. 1907, no. 10. Zie dienaangaande ook de res. V. 1906, no. 110, eerste, tweede en derde lid. 16. Bij invoer is de belanghebbende verplicht in de aangifte volgens art. 120 der Alg. wet van 26 Aug. 1822, ;8. no. 38, de soort der goederen naar de in art. 1 van dit besluit gemaakte onderscheidingen op te geven. AH. 3 Kon. besluit van 2 Julir1906, S. no. 159, V. no. 102 en V. v. V. no. 515 XVIII. 17. Vermoeden de ambtenaren, dat geneesmiddelen, aangegeven als te vallen onder het recht van f 13,50 per 100 K.G., een hooger suikergehalte dan 50 pet. hebben, dan moet voorloopig bekeuring worden aangezegd tot toepassing van art. 213 der Alg. wet van 26 Aug. 1822, S. no. 38, en moeten monsters tot onderzoek van het gehalte worden opgezonden. Wanneer bij den belanghebbende twijfel bestaat omtrent het suikergehalte, dan kan hij vóór de aangifte ten invoer een monster tot onderzoek inzenden aan het Departement van Financiën, Afdeeling Invoerrechten (a), tenzij hij mocht verkiezen, dat het recht worde berekend in evenredigheid van f 27 per 100 K.G. (b). Res. V. 1906, no. 110, zevende en achtste lid. (a) Voor het onderzoek van het suikergehalte zijn geen kosten verschuldigd Bes. 27 Aug. 1906, no7l3, .t.,.J "„ (4) In den gee^t van het hier opgenomene kan ook gehandeld worden bu invoer van sukade, geconfijte gember en geconfijte citroen- en oranjeschillen. Bes. V. 1906, no. 117. 206 BIJLAGE D. — Suikerhoudende goederen; 18. Geen verandering is gebracht in de belasting op geneesmiddelen, die, hoewel ook suiker bevattende, volgens de bestaande voorschriften als Gedistilleerd zijn belast. Res. V. 1906, no. 110. Zie, nopens drophoudende goederen, het artikel Drop hiervoor met aant. 12. 19. Medicinale stropen worden niet beschouwd als met suiker bereide geneesmiddelen, doch zijn, ongeacht de wijze van verpakking, te belasten als stroop volgens art. 1, § 1, lett. e, der Suikerwet, tenzij het gehalte aan alcohol aanleiding mocht geven tot heffing van den accijns en het invoerrecht als van gedistilleerd. Res. 10 Juni 1907, no. 12 en res. V. 1908, no. 130, sub 37. Zie hieromtrent ook de res. V. v. V. 1904, no. 28. 20. Bedraagt de ingevoerde hoeveelheid minder dan één kgr., dan wordt het recht naar den in art. 1 genoemden maatstaf berekend over het aantal hectogrammen en worden onderdeelen van een hectogram tot een geheel hectogram opgevoerd. Art. 2 Kon. besluit van 2 Juli 1906, S. no. 159, V. no. 102 en V.y. V. no. 515 XVIII. HONIGZOET, BESCHUITHONIG, CABAMELBOTEB, CABAMELPASTA, CLARNICOPASTA, NUCOAPASTA, NUCOABOTEB en andere dergelijke suikerhoudende goederen, die als hulpmiddel gebruikt worden in bakkerijen (21): wanneer het suikergehalte niet hooger is dan 20 ten honderd 100 K.G. f 5,50 wanneer dat gehalte hooger is dan 20 ten honderd doch niet hooger dan 50 ten honderd 100 „ f 13,50 wanneer dat gehalte hooger is dan 50 ten honderd .. 100 „ f 25,— Art. 1 van Kon. besluit 3 Maart 1905, S. no. 89, V. no. 38 en V. v. V. no. 515 XVI. 21. Bij'invoer is de belanghebbende verplicht in de aangifte volgens art. 120 der Alg. wet van 26 Aug. 1822, S. no. 38, de soort der goederen naar de in art. 1 van dit besluit gemaakte onderscheidingen op te geven. Art. 2 Kon. besluit van 3 Maart 1905, S. no. 89, V. no. 38 en V. v. V. no. 515 XVI. Verg. voorts dienaangaande aant. 17 op den post Geneesmiddelen hiervoor. MELK, suikerhoudende gedroogde melk (22—25): wanneer het suikergehalte niet hooger is dan 10 ten honderd 100 K.G. f 2,70 wanneer het suikergehalte hooger is dan 10 ten honderd en niet hooger dan 20 ten honderd 100 „ f 5,50 wanneer het suikergehalte hooger is dan 20 ten honderd doch niet hooger dan 50 ten honderd 100 „ f 13,50 wanneer dat gehalte hooger is dan 50 ten honderd .. 100 „ f 25,— Art. 1 Kon. besluit van 27 Juli 1906, S. no. 212, V. no. 115 en V. v. V. no. 515 XX. 22. Dus poedervormige melk. Res. 20 Oct. 1906, no. 7. 23. Als suikerhoudende gedroogde melk is ook te belasten een artikel, ingevoerd onder de benaming kalacteron, bestaande uit een mengsel, van 49 pet. gedroogde melk, 43 pet. rietsuiker en 8 pet. cacao. Res. 15 Maart 1907, no. 49. BIJLAGE D. — Suikerhoudende goederen. 207 24. Bij invoer is de belanghebbende verplicht in de aangifte volgens art. 120 der Alg. wet van 26 Aug. 1822, S. no. 38, de soort der goederen naar de in art. 1 van dit besluit gemaakte onderscheidingen op te geven. Art. 2 Kon. besluit van 27 Juli 1906, S. no. 2,12. V. no. 115 en V. v. V. no. 515 XX. Verg. voorts dienaangaande aant. 17 op den post Geneesmiddelen hiervoor. 25. Gedroogde en verduurzaamde melk, geen suiker bevattende, is, in luchtledige bussen ingevoerd, te rangschikken onder den post Koek-, banket-, suiker- en pasteïbakkerswerk, en anders zonder betaling van recht toe te laten. Res. V. 1863, no. 58. Ook blijkens res. van 8 Aug. 1902, no. 12, is melkpoeder, alleen bestaande uit de vaste bestanddeelen van melk, zonder toevoeging van suiker, Vrij van recht. Gelijke beslissing werd genomen bij res. van 9 Juli 1906, no. 19, met betrekking tot natuurlijke gedroogde melk, geen toegevoegde suiker bevattende. % MELK, suikerhoudende gecondenseerde melk, ingevoerd in andere dan luchtdichte verpakking (26—27): wanneer het suikergehalte niet hooger is dan 40 ten honderd 100 K.G. f 10,80 wanneer het suikergehalte hooger is dan 40 ten honderd 100 „ f 10,80 benevens f 0,27 voor elk percent of gedeelte van een percent, waarmee het suikergehalte 40 ten honderd overtreft. Art. 1 Kon. besluit van 17 Maart 1923, S. no. 90, V. v. V. no. 2037. 26. De aandacht wordt er op gevestigd, dat het bij opgemeld Kon. besluit vastgestelde invoerrecht alleen geldt voor suikerhoudende gecondenseerde melk in andere dan luchtdichte verpakking en dat derhalve bij invoer in laatstgenoemde verpakking het bestaande recht van f 25 per 100 K.G. blijft gehandhaafd (a). Voorts onderscheide men wel de hierbedoelde vloeibare suikerhoudende gecondenseerde melk van de poedervormige suikerhoudende gedroogde melk, waarvoor het invoerrecht is vastgesteld bij het Kon. besluit van 27 Juli 1906, S. no. 212, V. v. V. no. 515, sub XX. Res. V. v. V. no. 2038. (o) Nl. als Koek-, banket-, suiker- en pasleibakkersiverk.Zie ook de res. V. 1882 no. 114. 27. Bij invoer is de belanghebbende verplicht in de aangifte, volgens art. 120 der Alg. wet van 26 Aug. 1822, S. no. 38, voor elke partij van verschillend gehalte afzonderlijk, de soort der goederen naar de in art. 1 van dit besluit gemaakte onderscheiding op te geven, met vermelding van het suikergehalte, wanneer dit hooger is dan 40 ten honderd. Het is verbeiden het gehalte te laag op te geven (a). Een verschil van niet meer dan een half gehalte-percent wordt ten deze niet als overtreding beschouwd. Het staat belanghebbende echter vrij het gehalte te zijnen koste ambtelijk te doen bepalen. Voor iedere zoodanige gehalte-bepaling wordt aan het Rijk een bedrag van twee gulden vergoed (6). ArLZ Kon. besluit van 17 Maart 1923, S. no. 90, V. v. V. no. 2037. (o) Overtreding van dit artikel is strafbaar ingevolge art. 90, S 10, der Suikerwet. Res. V. v. V. no. 2038. (*) De krachtens dit artikel verschuldigde vergoeding voor ambtelijke bepaling van net suikergehalte wordt dadelijk bij de aangifte ten kantore van den Ontvanger betaald en door dezen als buitengewone ontvangst verantwoord. Re», alsvoren. 208 BIJLAGE D. — Suikerhoudende goederen. NUCOABOTER. Zie Honigzoet, enz. NUCOAPASTA. Alsvoren. ORANJESCHILLEN, geconfijte. Zie Citroen- en oranjeschillen. SUKADE (28—29): wanneer het suikergehalte niet hooger is dan 20 ten honderd 100 K.G. f 5,50 wanneer dat gehalte hooger is dan 20 ten honderd, doch niet hooger dan 50 ten honderd 100 „ f 13,50 wanneer dat gehalte hooger is dan 50 ten honderd, doch niet hooger dan 70 ten honderd 100 „ f 18,— wanneer dat gehalte hooger is dan 70 ten honderd .. 100 „ f25,— Art. 1 Kon. besluit van 2 Juli 1906, S. no. 160, V. no. 101 en V. v. V. no. 515 XIX. 28. Onder Sukade is ook te begrijpen afval van sukade, vermengd met afval van citronade. Res. 13 Juli 1896, nos. 35 en 36. 29. Bij invoer is de belanghebbende verplicht in de aangifte volgens art. 120 der Alg. wet van 26 Aug. 1822, S. no. 38, de soort der goederen naar de in art. 1 van dit besluit gemaakte onderscheidingen op te geven. Art. 2 Kon. besluit van 2 Juli 1906, S. no. 160, V. no. 101 en V. v. V. no. 515 XIX. Zie voorts dienaangaande aant. 17 op den post Geneesmiddelen hiervoor, kunnende bij invoer van sukade in den geest van het daar medegedeelde gehandeld worden blijkens de res. V. 1906, no. 117. BIJLAGE E. Kon. besluit Tan 28 Febr. 1898, S. no. 59, V. no. 33 en V. v. V. no. 515 VI, aangevuld bij dat van 21 Oct. 1910, S. no. 303, V. no. 184. Bepalingen omtrent inrichtingen, waarin uit melado, melasse, stroop of andere suikerhoudende zelfstandigheden suiker wordt afgescheiden (1—4). 1. In 1922 waren bier te lande geen ontsuikeringsinricbtingen. 2. Zie, aangaande de ontsuikeringsinricbtingen, aant. 3 op art. llbis der Suikerwet. 3. Het doen van hetgeen bij' dit besluit Verboden is of het nalaten van hetgeen daarbij voorgeschreven is, wordt volgens art. 90, § 10, der Suikerwet gestraft met een boete van ten minste f Wen ten hoogste f 500. Volgens VAN DALEN en MIDöEUÊOOP, deel XVI, blz. 277, aant. 2, tweede lid, geldt het vorenstaande ook in zake de overtreding der bij het besluit van toepassing verklaarde voorschriften der Suikerwet. 4. Hij, die elders dan in een beetwortelsuikerfabriek of raffinaderij aan den accijns onderworpen suiker wil afscheiden uit melado, melasse, stroop of andere suikerhoudende zelfstandigheden, geeft daarvan schriftelijk kennis aan den Ontvanger; Verg. art. 77 der Suikerwet. Zie, omtrent de straf, gesteld op het nalaten der aangifte, art. 90, § 9, dier wet. Gezien art. 77 der Suikerwet. Hebben besloten en besluiten : Art. 1. De bepalingen van de Hoofdstukken V en IX der Suikerwet (1), omtrent de beetwortelsuikerfabrikanten, de beetwortelsuiker* fabrieken, de daarin aanwezige werktuigen en de daarin vervaardigde suiker zijn van toepassing op de fabrikanten, die elders dan in eene overeenkomstig de Suikerwet aangegeven beetwortelsuikerfabriek of raffinaderij, aan den accijns onderworpen suiker afscheiden uit melado, melasse, stroop of andere suikerhoudende zelfstandigheden, op de fabrieken, waarin dit geschiedt, op de daarin aanwezige werktuigen en op de daarin vervaardigde suiker; een en ander voor zoover daaromtrent bij dit besluit niet anders is bepaald. 1. Hoofdstuk V der Suikerwet handelt over Beetwortélsuikerfabrieken; Hoofdstuk IX over Algemeene bepalingen. Hiertoe behoort o.a. art. 68, zoodat ook de ontsuikermgsinrichtingen onder onafgebroken toezicht staan van ambtenaren der accijnzen. De Suikerteet. 14 210 BIJLAGE E. — Ontsxiikeringsinrichtingen. — Artt. 2—3. Art. 2. De fabrikant, die de bij het vorig artikel bedoelde afscheiding wil verrichten, en ingevolge dat artikel de bepalingen van de artt. 16 tot en met 25 der Suikerwet heeft in acht genomen, kan melado, melasse, stroop en andere suikerhoudende zelfstandigheden, bij hoeveelheden van niet minder dan 15.000 K.G., met krediet voor den accijns inslaan uit het buitenland, uit binnenlandsche beetwortelsuikerfabrieken of raffinaderijen, hetzij rechtstreeks, hetzij over entrepot (1—2). Op de ingeslagen zelfstandigheden zijn de bepalingen van de artt. 49 en 50 der Suikerwet van toepassing (3). 1. Inslag over entrepot kan alleen zien op melado, enz., aangevoerd uit bet buitenland, daar opslag in entrepot van binnenlandsche melado, melasse en stroop niet is toegelaten. Zie de artt. 10 § 1, 34, 43, 44, 58 en 61 der Suikerwet. 2. Er bestaat geen bezwaar tegen om de over- en onderwichten, bevonden bij den inslag in een ontsuikeringsinrichting van op een volgbrief uit entrepot aangebrachte partijen melasse, met elkander te compenseeren, zoodat geen accijns behoeft te worden ingevorderd wanneer de totale ingeslagen boeveelheid niet minder is dan de uitgeslagen hoeveelheid. Het verschil in zuiverheidsfactor kan buiten aanmerking blijven en in de crediteering van de entrepotrekening is geen verandering te brengen. Res. 16 Febr. 1910, no. 64. 3. Door het van toepassing verklaren van art. 50 der Suikerwet behoort de fabrikant dus ook te houden het register Ace. no. 60. Art. 3. De ingeslagen suikerhoudende zelfstandigheden moeten worden gekookt, daarna gedurende ten minste veertien dagen in kristalliseerbakken verblijven en vervolgens worden geturbineerd; onverminderd zoodanige andere bewerkingen als de fabrikant noodig acht (1). Vóórdat de zelfstandigheden ter bewerking op de kookpannen worden gebracht, geeft de fabrikant daarvan kennis aan de ambtenaren (2). Suikerhoudende zelfstandigheden, welke de in bet eerste lid van dit artikel genoemde bewerkingen niet hebben ondergaan, mogen niet uit de fabriek worden uitgeslagen (3). 1. Op een vraag waarom art. 3 den betrokken fabrikant aan zekere beperkende bepalingen ten opzichte van de wijze van bewerking zijner grondstoffen bindt, is in Weekblad no. 1412 geantwoord: „Wij vermoeden dat de Administratie dergelijke regelen heeft gesteld ten einde zekerheid te erlangen, dat de ingeslagen suikerhoudende zelfstandigheden inderdaad „bewerkt" worden; het doorloopend toezicht der ambtenaren (art. 68 der Suikerwet, in verband met art. 1 van het besluit) kan er voor waken, dat aan die voorschriften voldaan worde". 2. Overtreding is strafbaar volgens de gewijzigde f 10 van art. 90 der Suikerwet, met een geldboete van ten minste f 50 en ten hoogste f 500. 3. Hebben de suikerhoudende vloeistoffen de bewerking wèl ondergaan, zijn ze dus afgewerkt, dan kunnen ze worden uitgeslagen op den voet van art. 4. BIJLAGE E. — Ontsuikeringsinricbtingen. — Artt. 4—5. 211 Art. 4. Melasse en stroop, na de in bet vorig artikel bedoelde bewerkingen overblijvende, kunnen uit de fabriek worden uitgeslagen : a. wanneer haar zurverheidsfactor niet hooger is dan 68, zonder betaling van accijns; b. wanneer haar zuiverheidsfactor hooger is dan 68, tegen betaling, per 100 K.G. melasse of stroop, — andere hoeveelheden naar evenredigheid — van den bij art. 1, § 1, lett. c, der Suikerwet bepaalden accijns voor twee kgr. suiker van 100 pet. voor iedere eenheid boven 68, onderdeel der eenheid niet in aanmerking genomen (1). De zuiverheidsfactor wordt bepaald overeenkomstig de artt. 2, 3 en 6 van Ons besluit van 5 Aug. 1897, S. no. 189 (V. no. 87) (2). Vloeistoffen, als bedoeld bij art. 5 van dat besluit, mogen niet worden uitgeslagen (3-—4). 1. Zie bierbij het eerste lid van art. 8. 2. Dit Kon. besluit is vervallen en vervangen door dat van 7 Oct. 1913, S. no. 382, V. v. V. nos. 296 en 515 XXXV, opgenomen in bijlage C Zie thans de artt. 2 en 4 van laatstgemeld besluit. 3. Het Kon. besluit V. 1897, no. 87, vervallen zijnde, zal thans voor art. 5 gelezen moeten worden art. 3 van het in aant. 2 genoemde Kon. besluit, welk artikel woordelijk overeenstemt met art. 5 van het Kon. besluit V. 1897, no. 87. Melasse of stroop, welke aardappelstroop of andere zetmeelstroop of wel zetmeelsuiker bevat, mag dus niet uit een ontsuikeringsinrichting worden uitgeslagen. 4. Overtreding is strafbaar volgens de gewijzigde § 10 van art. 90 der Suikerwet met een boete van ten minste f 50 en ten hoogste f 500. Art. 5. De fabrikant houdt een register van de uitslagen van melasse en stroop (1). Vóór den uitslag schrijft hij daarin: a. het tijdstip, waarop de uitslag zal geschieden; b. het bruto- en het netto-gewicht der vloeistof; c. de soort, het getal en de merken der colli, waarin zij zal worden uitgeslagen (2). Van het tijdstip der inschrijving tot dat van den uitslag moet worden in acht genomen hetgeen bij art. 43, § 1, tweeden volzin der Suikerwet omtrent afgewerkte melasse is voorgeschreven (3—4). 1. Voor het hierbedoelde register wordt gebezigd Ace. no. 59, behoudens de noodige wijzigingen. BEEKMAN—KEULEN, Lijst van het Materieel, blz. 211. Dit register is opgenomen onder de modellen, aan deze uitgave toegevoegd. 2. Zie hierbij art. 6. 3. Volgens den tweeden volzin van art. 43, § 1, der Suikerwet moet de melasse vóór den uitslag, afgescheiden van andere, worden neergezet op een vaste plaats, daarvoor door den Inspecteur na overleg met den fabrikant te bepalen. 212 BIJLAGE E. — Ontsuikeringsinrichtingen. — Artt. 5—9. 4. Het nalaten van hetgeen bij dit artikel is voorgeschreven, is volgens de gewijzigde § 10 van art. 90 der Suikerwet, strafbaar met een boete van ten minste f 50 en ten hoogste f 500. Art. 6. De ambtenaren nemen van de tot uitslag bestemde melasse en stroop monsters ter bepaling van den zuiverheidsfactor. Zoolang de factor niet is bepaald mag de uitslag niet geschieden, behoudens het bepaalde bij het volgend artikel (1). De uitslag van de melasse of stroop mag niet plaats hebben buiten tegenwoordigheid van ambtenaren, die, zoo noodig, de boeveelheid opnemen (1—2). 1. Overtreding is strafbaar volgens de gewijzigde § 10 van art. 90 der Suikerwet met een boete van ten minste f 50 en ten hoogste f 500. 2. De uitslag van afgewerkte melasse en stroop uit beetwortelsuikerfabrieken en raffinaderijen geschiedt eveneens in tegenwoordigheid van ambtenaren. Zie de artt. 43, § 3, en 61 der Suikerwet. Art. 7. De voorschriften van de artt. 79, 80, 81 en 82 der Suikerwet nopens de bepaling van het gehalte, zijn ook van toepassing op de bepaling van den zuiverheidsfactor volgens dit besluit. Art. 8. Voor den accijns, verschuldigd volgens art. 4, eerste lid, lett. b, is art. 37 der Suikerwet van toepassing (l-i-2)t ' Daarvoor wordt met den fabrikant rekening gehouden op gelijke wijs, als is voorgeschreven bij art. 76, § 1, dier wet (3), met uitzondering van lett. b (4). 1. Door het toepasselijk verklaren van art. 37 der Suikerwet geniet dus de fabrikant voor den accijns der uitgeslagen melasse en stroop een krediet van twee maanden, ingaande met den eerstvolgenden Maandag. 2. Is de zuiverheidsfactor niet hooger dan 68, dan kan de melasse en stroop, welke na de bewerking overblijft, zonder betaling van accijns worden uitgeslagen. 3. De hierbedoelde rekening is Ace. no. 62. Met den fabrikant wordt bovendien de rekening gehouden, bedoeld bij art. 9. 4. De woorden, „met uitzondering van lett. b" kunnen als vervallen worden beschouwd sedert lett. b van art. 76, § 1, der Suikerwet verviel krachtens art. IX der wet van 24 Juli 1903, S. no. 248, V. no. 72. Art. 9. Voor elke fabriek wordt ten kantore van den Ontvanger bovendien re^éning gehouden: a. wegens de ingeslagen melado, melasse, stroop en andere suikerhoudende zelfstandigheden (1—3); b. wegens de uitgeslagen melasse en stroop (3—4). 1. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van model Ace. no. 63. BEEKMAN—KEULEN, Lijst van het Materieel, blz. 212. Zie hierbij art. 76 der Suikerwet, met aant. 1. BIJLAGE E. — Ontsuikeringsinrichtingen. — Artt. 9—10. 213 2. De rekening, bedoeld bij art. 9, lett. a, moet zoodanig worden gehouden, dat na afloop van de 12 maanden, genoemd in art. 9bis, blijkt, hoeveel accijns wegens ingeslagen buitenlandsche stroop verschuldigd is. Res. 14 Dec. 1910, no. 74. 3. Zie, nopens het in te zenden verslag omtrent de ingeslagen melado, melasse, enz. en de uitgeslagen stroop, de res. van 12 Dec. 1907, no. 121. Verg. dienaangaande no. 338 van RINKES, Register van Periodieke werkzaamheden. 4. Voor deze rekening is ingesteld het model Ace. no. 72. Art. 9bis (1). Wanneer uit de rekeningen, gehouden overeenkomstig art. 8, tweede lid en art. 9, lett. a, blijkt, dat in een tijdvak van twaalf maanden minder accijns verschuldigd wordt dan verschuldigd geworden zou zijn, indien de buitenlandsche melado, melasse, stroop of andere suikerhoudende zelfstandigheden rechtstreeks tot verbruik waren ingevoerd, onder aftrek van f 2 per 100 K.G. en van den accijns verschuldigd voor vervaardigde suiker, dan wordt dit mindere alsnog als accijns geheven, invorderbaar in de maand volgende op dat tijdvak (2). Het eerste tijdvak van twaalf maanden, hiervoren bedoeld, vangt aan : o. vctftf inrichtingen, die op 1 Nov. 1910 in werking zijn, met dien dag; b. voor later in werking gebrachte inrichtingen met den dag, waarop de eerste inslag van melado, melasse, stroop of andere suikerhoudende zelfstandigheden plaats vindt. 1. Dit artikel is toegevoegd bij Kon. besluit van 21 Oct. 1910, S. no. 303, V. no. 184. 2. Volgens art. llbis der Suikerwet zijn de bepalingen van dat artikel en van den daarin bedoelden algemeenen maatregel van bestuur (zie bijl. H) mede toepasselijk op de inrichtingen, waarin volgens aangifte naar art. 77 aan accijns onderworpen suiker zal worden afgescheiden uit melado, melasse, stroop of andere suikerhoudende zelfstandigheden, wanneer blijkt, dat in de bij dat artikel bepaalde tijdvakken uit de genoemde producten, per 100 K.G., minder dan 5 K.G. gekristalliseerde suiker is afgescheiden. Ten aanzien van het vereffenen en aanzuiveren der loopende rekeningen worden dan, krachtens art. 8 van het in bijlage H opgenomen Kon. besluit, door den Minister de noodige voorschriften gegeven. Art. 10. Het is den fabrikant verboden te hebben of te maken (1): a. geheime gemeenschap tusschen de fabriek en een ander pand; b. geheime toegangen tot de fabriek; c. geheime openingen of openingen, buiten de fabrieksgebouwen uitkomende, aan pijpen, buizen, goten, pompen en kokers als bedoeld bij art. 25 der Suikerwet. 1. Overtreding van dit artikel is strafbaar volgens de gewijzigde § 10 van art. 90 der Suikerwet met een boete ten laste van den overtreder van ten minste f50 en ten hoogste f500. BIJLAGE F. Kon. besluit van 9 Januari 1911, S. no. 27, V. no. 8 en V. v. Y. no. 515 XXXI, gewijzigd bi] dat van 29 Januari 1915, 8. no. 31, V. v. Y. no. 489. Vrijdom van den accijns voor melasse en andere suikersappen, welke worden ingevoerd om daarvan hier te lande gedistilleerd te vervaardigen (1). Gezien art. 88, § 2, der Suikerwet en art. XV der wet van 24 Juli 1903, S. no. 248 (V. no. 72) (2). Herzien bet Kon. besluit van 14 Maart 1898, S. no. 62 (V. no. 34) (3). Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen (4): 1. Zie, nopens de in te zenden statistieke opgaven, § 9 der res. V. v. V. no. 3190. : Voorts wordt verwezen naar de res. van 31 Dec. 1901, no. 123 (a) en de laatste alinea der res. V. 1909, no. 120 (£>), aangaande de in Januari van elk jaar in te zenden opgaaf E van de in het afgeloopen jaar met vrijdom van accijns ingeslagen hoeveelheden, melasse, enz. (o) Verg. RINKES, Register van Periodieke werkzaamheden, polgno. 161. \b) Opgenomen in aant. 2 op art. 1 van bijlage O, II hierna. 2. Zie art. 90, § 10, der Suikerwet, welke paragraaf gewijzigd werd bij art. XV der wet van 1903. 3. De bepalingen van het Koninklijk besluit van 14 Maart 1898j S. no. 62, V. no. 34, eischten herziening, omdat zij niet meer pasten bij de wijze, waarop thans de melasse, bestemd voor branderijen, aangevoerd, bewaard en bewerkt wordt. De aanvoer heeft bijna uitsluitend plaats in tankschepen en tankwagens ; de inhoud daarvan wordt overgebracht in tanks en soortgelijke reservoirs, die zich binnen de muren of op het terrein der branderijen bevinden en uit die reservoirs wordt telkens zooveel grondstof getrokken als voor de beslagbereiding noodig is. Ook voor het geval de inslag en de overbrenging naar de werktuigen voor het bereiden van beslag plaats vinden in fusten, konden de thans geldende bepalingen worden vereenvoudigd. Indien zekerheid bestaat omtrent de hoeveelheid melasse en andere suikersappen, die is ingeslagen, kan bij het gewone toezicht, dat op de branderijen wordt uitgeoefend, wel tegen misbruik worden gewaakt. Trouwens er behoeft voor heimelijken wederuitslag, zoo die al mogelijk zoude zijn, weinig vrees te bestaan met het oog op de te beloopen boete BIJLAGE F. — Vrijdom voor melasse. — Artt. 1—2. 215 volgens art. XV der wet van 24 Juni 1903, S. no. 248, V. no. 72 (a) en op de bij art. 9 van dit besluit gegeven bevoegdheid. Res. V. 1911, no. 9, § 1. (a) Zie aant. 2 hiervoor. 4. De bepalingen komen in hoofdzaak overeen met die van het Kon. besluit van 11 Aug. 1908, S. no. 284, V. no. 108. Res. V. 1911, no. 9, § 2. Gemeld Kon. besluit bevat bepalingen omtrent vrijstelling van het invoerrecht voor chemicaliën, verfstoffen en andere zelfstandigheden van dien aard, benoodigd als hulpmiddel bij de werkzaamheden in fabrieken of trafieken. Zie bijlage XII der Tariefwet, deel IX der Vakstudie* Art. 1. Melasse en andere suikersappen, welke worden ingevoerd om daarvan hier te lande gedistilleerd te vervaardigen (1), worden onder de volgende bepalingen vrijgesteld van accijns. 1. De bepalingen omtrent het stoken van gedistilleerd uit melasse zijn vastgesteld bij het Kon. besluit van 6 Januari 1866, S. no. 1, V. no. 10 en V. v. V. no. 612 VI, gewijzigd en aangevuld bij de Kon. besluiten van 17 Maart 1869, S. no. 32, V. no. 37, en van 3 Sept. 1871, S. no. 99, V. no. 102 ; zie bijl. P der Gedistilleerdwet (deel V der Vakstudie, vijfde druk). Art. 2. De inslag mag alleen plaats hebben door branders, die daartoe vergunning gekregen hebben van Onzen Minister van Financiën (1). Wordt door deze branders ook binnenlandsche melasse of stroop tot gedistilleerd verwerkt, dan wordt omtrent eiken inslag daarvan, daags te voren, bij den Ontvanger der accijnzen onder wiens kantoor de branderij is gelegen, eene schriftelijke en onderteekende aangifte ingeleverd, vermeldende (2): de juiste hoeveelheid in gewicht (in schrijfletters): het tijdstip, waarop de inslag zal plaats hebben. 1. De inslag met vrijdom mag volgens art. 2 alleen plaats hebben door branders, die daartoe vergunning hebben verkregen van den Minister van Financiën. Deze vergunning wordt tot wederopzeggens verleend en kan worden ingetrokken o.a. in het geval, bedoeld bij art-tl. De Ontvangers geheven de hierbij betrokken branders, tijdig te wijzen op hun verplichting tot het aanvragen van de hierbedoelde vergunning. Res. V. 1911, no. 9, § 3. 2. Dat aan de branders, die buitenlandsche melasse, enz. met vrijdom van accijns willen inslaan, bij art. 2 ook eenige verplichting wordt opgelegd met betrekking tot de binnenlandsche melasse, enz^Tbrengt voor hen slechts een geringe moeite mede en verschaft aan de Administratie der accijnzen een niet overbodig middel van contróle op het bedrijf. De ingeleverde aangiften tot inslag van die melasse worden bewaard bij de aanteekeningen, bedoeld bij art. 6, en met deze, bij de overige aan het Departement in te zenden schrifturen gevoegd. Res. V. 1911, no. 9, § 4. 216 BIJLAGE F. — Vrijdom voor melasse. — Artt. 3—6. Art. 3. Bij den invoer van melasse en andere suikersappen, waarvóór de vrijdom wordt verlangd, wordt van dat verlangen melding gemaakt in de aangifte, voorgeschreven bij art. 120 der Alg. wet van 26 Aug. 1822 (S. no. 38). Op die aangifte worden, nadat voor den accijns zekerheid is gesteld, een of meer volgbrieven afgegeven, waarin ook bedoeld verlangen vermeld wordt (1). Het vervoer naar de branderij geschiedt onder verzegeling.. 1. Van de melasse of andere suikersappen, bestemd tot inslag in branderijen met vrijdom van accijns, behoeven ter losplaats geen proeven tot onderzoek meer te worden opgezonden naar het Laboratorium van het Departement van Financiën te Amsterdam. De accijns voor een bü den inslag bevonden tekort wordt volgens art. 4 berekend tegen f 17,52 per 100 K.G. Res. V. 1911, no. 9, § 5. Zie hierbij aant. 33 op art. 1, § 1, lett. e, der Suikerwet. Art. 4. De inslag met vrijdom in de branderij heeft plaats onder toezicht van ambtenaren der accijnzen, die op den volgbrief de ingeslagen hoeveelheid moeten vermelden. De brander stelt op den volgbrief de verklaring, dat het ingeslagene enkel zal worden gebruikt om daarvan in zijne branderij gedistilleerd te vervaardigen. De accijns voor een bij den inslag bevonden tekort wordt berekend als voor stroop waarvan de zuiverheidsfactor 100 bedraagt (1—2). 1. Zie art. 1, § 1, lett. e, der Suikerwet, alsmede aant. 1 op art. 3 hiervoor. 2. Het tweede lid is opgenomen zooals het is gewijzigd bij art. 1 van het Kon. besluit van 29 Januari 1915, S. no. 31, V. v. V. no. 489. Art. 5. De met vrijdom ingeslagen melasse en andere suikersappen, mogen tot geen ander doel worden gebruikt dan tot het vervaardigen van gedistilleerd en mogen niet uit de branderij worden uitgeslagen. Uitslag van binnenlandsche melasse of stroop is eveneens verboden (1—2). Onze Minister van Financiën kan in bijzondere gevallen hierop uitzondering toelaten, onder de noodige voorzieningen tot verzekering van den accijns. 1. Zie, nopens de strafbepaling art. 90, § 10, der Suikerwet. 2. De Directeurs zijn, ieder voor den kring zijner directie, gemachtigd te beschikken op adressen betreffende aflevering van binnen de directie met vrijdom van accijns ingeslagen goederen aan personen of lichamen, welke die goederen tot hetzelfde doeleinde als de afleveraar met vrijdom mogen inslaan. Res. V. v. V. no. 1698, § 1, lett. ij. Art. 6. De Ontvanger der accijnzen onder wiens kantoor de branderij is gelegen, houdt van de met vrijdom ingeslagen melasse en andere suikersappen met den brander eene rekening; hij houdt mede aanteekening van de inslagen als bedoeld bij het tweede üd van art. 2 (1—2). BIJLAGE F. — Vrijdom voor melasse. — Artt. 6—10. 217 1. Voor de rekening en voor de aanteekeningen, bedoeld bij art. 6, wordt gebruik gemaakt van het materieel Ace. no. 31. De aanteekeningen worden gehouden op een of meer afzonderlijke bladzijden dier rekening. Res. V. 1911, no. 9, § 6. 2. Ter bevordering eener richtige verificatie behooren volgbrieven, krachtens welke debiteering op entrepot-, krediet- of vrijdomsrekeningen plaats vindt, daarbij te verblijven en daarmede ter verificatie te worden ingezonden, ook dan wanneer de bedoelde documenten worden afgegeven ten kantore, alwaar de debiteering geschiedt. Res. 4 Januari 1912, no. 53. Art. 7. De brander levert bij het einde van elk kalenderjaar ten kantore van den Ontvanger eene schriftelijke en onderteekende opgaaf in van de hoeveelheden met vrijdom van den accijns verwerkte melasse en andere suikersappen, van de daarvan vervaardigde hoeveelheden gedistilleerd, herleid tot 50 pet. bij 15 Celsius en van de hoeveelheden die bij den afloop van dat tijdvak nog onverwerkt voorhanden zijn. Wordt in de branderij ook binnenlandsche melasse of stroop tot gedistilleerd verwerkt, dan wordt daaromtrent gelijke opgaaf ingeleverd. Zoolang de voormelde opgaven niet zijn gedaan, wordt geen nieuwe inslag met vrijdom van accijns toegelaten. Art. 8. De ambtenaren zijn bevoegd, met machtiging van den Ontvanger, binnen acht dagen na afloop van het jaar, de voorhanden melasse en andere suikersappen op te nemen, onverschillig of de bij het voorgaande artikel voorgeschreven opgaven al dan niet reeds zijn ingeleverd. Art. 9. Onze Minister van Financiën kan bij gebleken misbruik of poging daartoe, alsmede bij het niet nakomen van de bepalingen van dit besluit, den brander voor bepaalden of onbepaalden tijd verderen inslag met vrijdom van accijns van melasse en andere suikersappen ontzeggen of den vrijdom beperken tot eene door hem te bepalen hoeveelheid per jaar (1). 1. In daartoe leidende gevallen wordt, door tusschenkomst van den Directeur, een voorstel gedaan tot toepassing van art. 9. Res. V. 1911, no. 9, § 7. Art. 10. Bij het in werking komen van dit besluit (1) vervalt het Koninklijk besluit van 14 Maart 1898, S. no. 62 (V. no. 34). 1. Het besluit treedt in werking 9 Februari 1911. Res. V. 1911, no. 9, in fine. BIJLAGE G. i. Wet van 31 Dec, 1908, S. no. 448, V. 1909, no. 7 en V. v. V. no. 515 XXY. Vrijdom van den accijns voor de suiker, gebezigd voor de bereiding van goederen, die niet bestemd zijn tot inwendig gebruik door den mensch. Art. 1. Wij behouden Ons voor, bij algemeenen maatregel van bestuur (1—2), onder de noodige voorzieningen, vrijdom te verleenen van den accijns voor de suiker, gebezigd voor de bereiding van goederen, die niet bestemd zijn tot inwendig gebruik door den mensch (3). 1. Zie onderdeel II dezer bijlage. 2. De algemeene maatregel zal verschillende waarborgen, zooals een deugdelijke vermenging met denatureeringsmiddelen, een z. g. boekcontröle en zoo noodig een scherp ambtelijk toezicht kunnen voorschrijven. Mem. v. T. 3. Gelijke bepaling kwam voor in het Ontwerp van 1906. De Mem. v.T. bevatte dienaangaande het navolgende : „Voorts kan (nl. volgens bedoeld Ontwerp) vrijdom van den accijns worden verleend voor de suiker, gebezigd voor de bereiding van goederen die niet bestemd zijn tot inwendig gebruik door den mensch. De bestaande bepalingen kennen een dergelijken vrijdom niet. Bij de vervaardiging van glycerine- of transparantzeep wordt suiker gebezigd. In Duitschland en Oostenrijk kan voor de aldus gebezigde suiker vrijdom van accijns worden genoten. Om den binnenlandschen zeepfabrikant de concurrentie tegenover den buitenlandschen mededinger mogelijk te maken, is het wenschelijk dat ook hier te lande met accijnsvrije suiker kunne worden gewerkt. Ook bij het vervaardigen van schoensmeer, ultramijn, koperoxydul en andere kleurstoffen, alsmede bij het conserveeren van hout wordt suiker gebruikt. Op grond van het hier voorgestelde zal ook vrijdom van accijns kunnen worden verleend voor de suiker, gebezigd voor de voedering van vee en van bijen. *. Wat de voedering van vee aangaat, moge herinnerd worden aan het op 27 Nov. 1900 aangeboden Ontwerp van wet (a), houdende nadere bepalingen betreffende den accijns op de suiker, ingetrokken bij brief van 18 Sept. 1901. Onder meer had dit wetsontwerp ten doel vrijdom te verleenen van BIJLAGE G, I. — Vrijdom. — Artt. 1—3. 219 den accijns op de suiker ten behoeve van fabrieken van voedingsstoffen voor vee, aanvankelijk voor die van kalfsroom, later ook voor fabrieken van andere soortgelijke voedingsstoffen." (a) Opgenomen met de Mem. v. T. in Weekblad no. 1493. Art. 2. Het doen van hetgeen bij de algemeene maatregelen van bestuur, ingevolge deze wet uitgevaardigd, verboden is of het nalaten van hetgeen bij die maatregelen voorgeschreven is, wordt gestraft met geldboete van ten minste f 50 en ten hoogste f 500, onverminderd de intrekking van den vrijdom of van de in verband daarmede verleende vergunning, zoo daartoe termen bestaan (1—2). 1. Zie hierbij aant. 2 op den aanhef van art. 90 der Suikerwet. 2. In het Voorl. Verslag werd de opmerking gemaakt, dat uit het artikel niet blijkt, of bedoeld is, dat de intrekking van den vrijdom of van de verleende vergunning is te beschouwen als een door den rechter op te leggen bijkomende straf dan wel of die intrekking zal geschieden door de Administratie. In de nota naar aanleiding van dat Verslag werd daarop door den Minister geantwoord: „Er is nimmer aan gedacht, dat de intrekking van den vrijdom of van een in verband daarmede verleende vergunning zou moeten worden beschouwd als een door den rechter op te leggen bijkomende straf. Die intrekking is steeds en naar het den ondergeteekende voorkomt terecht, aangemerkt als een maatregel van administratieven aard en het woord „onverminderd" geeft te kennen, dat die opvatting ook hier is gehuldigd". Art. 3. De feiten, strafbaar volgens art. 2 worden beschouwd als misdrijven, behalve voor de toepassing van de artt. 57 en 58 van het Wetboek van Strafrecht, in de plaats waarvan wordt toegepast hetgeen bij art. 62, eerste en tweede lid, van dat Wetboek voor overtredingen is bepaald (1). De in zake van invoerrechten of accijnzen thans geldende bepalingen voor het geval van wanbetaling van geldboeten, zijn ook bij de toepassing van deze wet van kracht (2). 1. Zie hierbij de aantt. 2—4 op art. 91 der Suikerwet. 2. Alsvoren aant. 5. n. Kon. besluit van 12 Juli 1909, S. no. 267, V.no. 119 en V. v.V. no. 615 XXVII, gewijzigd bij dat van 29 Januari 1915, S. no. 31, V. v. V. no. 489. Vrijdom van den accijns op de suiker (1). Gelet op art. 1 der wet van 31 Dec. 1908, no. 448 (V. 1909 no. 7 en V. v. V. no. 515 XXV): Hebben goedgevonden en verstaan : 1. De bepalingen komen vrijwel overeen met die, vervat in de Hoofdstukken III, IV en VI van het Kon. besluit van 30 Nov. 1908, S. no. 346, V. 1909, no. 10 en V. v. V. no. 620 XXI (a), zoodat voor de uitvoering de res. V. 1909, no. 11 met vrucht kan worden geraadpleegd. Bes. V. 1909, no. 120. (a) Zie bijl. U, I der Gedistilleerdwet (deel V der Vakstudie, vijfde druk). I. Vrijdom ten behoeve eener bepaalde inrichting. Art. 1. Onze Minister van Financiën kan voor suiker, die gebezigd wordt voor de bereiding van goederen, niet bestemd tot inwendig gebruik door den mensch, vrijdom van den accijns toestaan, ten behoeve eener bepaalde fabriek, trafiek of andere inrichting en met beperking tot eene bepaalde hoeveelheid. Art. 2. De vrijdom kan worden toegestaan voor suiker van alle soorten. Onder suiker worden mede begrepen melado, melasse, stroop en andere suikerhoudende vloeistoffen en druivensuiker. Art. 3. Bij het toestaan van een vrijdom (1) wordt, zoo mogelijk, een bepaalde vermenging van de suiker voorgeschreven, in welk geval tevens wordt bepaald of de daarvoor te bezigen zelfstandigheden door den vrijdomgenietende dan wel, op zijne kosten, door het bestuur der accijnzen zullen worden verschaft (2—3). Wordt vrijdom zonder vermenging toegestaan, dan wordt bij iederen inslag eene schriftelijke verklaring van het hoofd der inrichting gevorderd, dat de suiker voor geen ander doel zal worden gebezigd dan waarvoor de vrijdom is toegestaan, en dat zij zal worden vernietigd, wanneer zij niet meer voor dat doel wordt vereischt. Zoo noodig worden verdere voorwaarden en bepalingen aan den vrijdom verbonden (4). BIJLAGE G, II. — Vrijdom. — Art. 3. 221 1. Voor een vrijdom komen reeds dadelijk de zeepfabrieken in aanmerking. De daarvoor benoodigde suiker wordt per 100 K.G., ter keuze van den vrijdomgenietende, vermengd met: a. 10 K.G. zeeppoeder (fijn gemalen harde zeep). b. 35 „ verzadigde pekel en 35 „ „ potaschoplossing. Het zeeppoeder, dat droog en fijn als stof moet zijn, de pekel en de potasch zullen door den vrijdomgenietende worden verschaft. Aan de vermenging moet de meeste zorg worden besteed en de Inspecteurs moeten er op toezien, dat deze op deugdelijke wijze plaats heeft. Niet meer dan 25 K.Gj suiker mag tegelijk worden vermengd. De doorroering van het zeeppoeder en de potasch door de suiker moet geschieden met houten handspanen door den vrijdomgenietende te verstrekken. Op eenvoudige wijze kan de vermenging plaats vinden door de droge suiker en het zeeppoeder of de potasch te storten in een bak en beide daarna goed dooreen te roeren. De vermengde suiker moet in afwachting van het gebruik worden bewaard in een afgesloten bak of kast. De sleutel van dien bak of die kast moet worden bewaard door den vrijdomgenietende in persoon of door hem die dezen vervangt. Het te bezigen zeeppoeder en de te gebruiken potasch moeten van tijd tot tijd op deugdelükheid worden onderzocht in het laboratorium van het Departement van Financiën te Amsterdam. De hoeveelheid suiker, die geacht moet worden benoodigd te zijn bij de vervaardiging van 100 K.G. zeep, hangt, af van de söort en de qualiteit der te vervaardigen zeep en wisselt van 2 tot 25 K.G. In den zomer schijnt in het algemeen iets meer suiker 'benoodigd te zijn dan in den winter, omdat in den zomer meer spiritus verdampt. In de beste qualiteiten zeep wordt slechts 15 pet. suiker gebruikt, welke hoeveelheid grooter wordt naarmate de zeep minder van hoedanigheid is, daar dan "de suiker mede tot vulling dient, ten einde vetten (talk) uit te sparen. Res. V. 1909, no. 120. 2. In gevallen, waarin is voorgeschreven, dat de vermenging van goederen, welke met vrijdom van accijns of invoerrecht worden ingeslagen, zal plaats hebben met stoffen, die op kosten van de belanghebbenden door den daarbij betrokken Ontvanger zullen worden verstrekt, kunnen deze mengmiddelen tot nader order ook door de vrijdomgenietenden zeiven worden verschaft onder bepaalde voorwaarden. Zie dienaangaande de res. V.v.V. no. 324, opgenomen in aant. 2, noot e, op art. 16 vanbijl. U, I der Gedistilleerdwet (deel V der Vakstudie, vijfde druk). 3. Bij de berekeningvan de hoeveelheid der mengmiddelen te gebruiken bij het denatureeren van goederen, waarvoor vrijdom van belasting wordt verlangd, moet op de einduitkomst geen forceering worden toegepast. Levert bet juist afmeten van een toe te voegen hoeveelheid mengmiddel dientengevolge eenig bezwaar op, dan behoeft daarbij de nauwkeurigheid slechts zooveel te worden betracht, als de beschikbare maten toelaten, waarbij er echter op zal zijn te letten, dat in geen geval minder dan de berekende hoeveelheid wordt toegevoegd. Op gelijke wijze wordt gehandeld ten aanzien van het afwegen van mengstoffen. Res. V. v., V. no. 479. 4. Aan de Vereeniging tot bevordering der bijenteelt in Nederland, gevestigd te Utrecht, is de accijnsvrije inslag toegestaan van een hoeveelheid kristalsuiker ten dienste van de voedering van bijen, op de volgende voorwaarden: 222 BIJLAGE G, II. — Vrijdom. — Artt. 3—7. De suiker moet bij den uitslag door ambtenaren der accijnzen worden geverifieerd en in hun tegenwoordigheid per 100 K.G. worden vermengd met 5 H.G. gemalen Spaansche peper (paprika) en een duizendste Liter methylviolet. De peper en het methylviolet worden door den Ontvanger ter plaatse van vermenging verstrekt op kosten van de vrijdomgenietende (o). De vermengde suiker mag enkel, hetzij rechtstreeks, hetzij door bemiddeling van de afdeelingsbesturen worden afgeleverd aan imkers in Nederland, al of niet leden van voormelde Vereeniging, tot een bepaald maximum per korf of kast (opzetter). De hoeveelheid, welke met vrijdom kan worden ingeslagen en de voorschriften nopens de vermenging worden telken jare op nieuw vastgesteld, Zie o.a. de res. van 7 Juli 1915, no. 56. (a) Zie echter aant. 2 hiervoor. Art. 4. De hoeveelheid suiker, waarvoor vrijdom kan worden genoten, wordt, met vermelding der soort, vastgesteld voor een tijdvak van 12 maanden, met bepaling van den dag waarop het eerste tijdvak ingaat (1). 1. De Inspecteurs zijn,ieder voor den kring zijner inspectie, gemachtigd te beschikken op adressen betreffende den inslag van goederen met vrijdom door een binnen de inspectie gevestigd belanghebbende boven het deswege voor eenig tijdvak bepaalde maximum. Res. V. v. V. no. 1698, 11, lett. z, in verband met de res. V. v. V. no. 2166. Art. 5. Bij gemotiveerde beschikking van Onzen Minister van Financiën kan de vrijdom worden gewijzigd of ingetrokken. Indien de hoeveelheid suiker waarvoor de vrijdom kan worden genoten, wordt veranderd, wordt tevens bepaald hoeveel gedurende het loopende tijdvak nog kan worden ingeslagen. Art. 6. De inslag van suiker onder genot van vrijdom geschiedt bij hoeveelheden van ten minste 100 K.G. (1). In bijzondere gevallen kan de Inspecteur inslag eener kleinere hoeveelheid toelaten. 1. Het minimum van inslag kan door den Inspecteur der accijnzen in wiens inspectie de vrijdom wordt genoten, worden verhoogd tot een door hem te bepalen hoeveelheid, behoudens beroep van den belanghebbende op den Directeur en zoo de belanghebbende in diens beslissing nietnerust op den Minister van Financiën, aan wiens uitspraak hij zich moet onderwerpen. Kon. besluit van 28 Nov. 1912, S. no. 359, V. v. V. no. 148. Art. 7. Voor iederen vrijdom wordt door den Ontvanger onder wiens kantoor de inrichting is gelegen, afzonderlijk over elk tijdvak als bedoeld bij art. 4, eene rekening van de inslagen gehouden (1—2). 1. Voor deze rekening wordt gebruik gemaakt van het model Ace. no. 31. Res. V. 1909, no. 120. Zie deze rekening opgenomen onder de modellen, toegevoegd aan de Zoutwet (deel I der Vakstudie). Zie bierbij aant. 2 op art. 6 van bijl. F hiervoor. BIJLAGE G, II. — Vrijdom. — Artt 7—10. 223 2. In de opgaaf E, bedoeld bij de resolutie van 31 Dec. 1901, no. 123 (a) moeten in afzonderlijke kolommen, per soort van fabriek, trafiek of andere inrichting, worden vermeld de hoeveelheden suiker, melado, melasse, stroop en andere suikerhoudende vloeistoffen en druivensuiker, ieder afzonderlijk, waarvoor gedurende elk jaar vrijdom van accijns is genoten. Daarin worden ook opgenomen de hoeveelheden met vrijdom van accijns ingevoerde melasse, bestemd tot veevoeder, die buitenslands ongeschikt is gemaakt voor inwendig gebruik door den mensch (b). Res. V. 1909, no. 120. (o) Verg. RINKES, Register van Periodieke werkzaamheden, volgno. 161. \b) Zie art. 21 hierna. Art. 8. De vrijdomgenietende levert op den laatsten werkdag van elk tijdvak bij den Ontvanger eene opgaaf (1) in van: a. de hoeveelheid met genot van vrijdom ingeslagen suiker die nog ongebruikt in voorraad is ; b. soort en hoeveelheid der goederen die in het tijdvak vervaardigd zijn uit of met suiker die onder genot van vrijdom is ingeslagen, met afzonderlijke vermelding van soort en hoeveelheid der goederen die nog in voorraad zijn. Hij moet gedoogen, dat de juistheid zijner opgaaf door opneming der voorraden en raadpleging zijner boeken wordt onderzocht. Voor de opneming der voorraden verschaft bij de van hem verlangde hulp en benoodigdheden. De voorhanden ongebruikte suiker wordt op de rekening van het nieuwe tijdvak geboekt en komt voor dat tijdvak in mindering van de toegestane hoeveelheid. Zoolang de opgaaf niet is gedaan, worden geen inslagen onder genot van vrijdom toegelaten. 1. Deze opgaaf wordt gedaan naar het model Ace. no. 30a, voor zooveel noodig met de pen gewijzigd. Res. V. 1909, no. 120, in verband met de Verbetering na V. 1909, no. 132. Vorenbedoeld model is opgenomen onder de Modellen, toegevoegd aan de Gedistilleerdwet (deel V der Vakstudie). Art. 9. De vrijdommen vervallen van rechtswege bij verplaatsing der inrichting en bij overgang in andere handen. Wanneer bij overgang in andere handen een nieuwe vrijdom wordt verkregen, geldt ten aanzien van het eerste tijdvak de bepaling van art. 8, voorlaatste lid. Art. 10. Het is verboden : 1. de onder genot van vrijdom ingeslagen suiker te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor de vrijdom is toegestaan; 2. indien vermenging is toegepast, het mengmiddel of een bestanddeel daarvan, geheel of gedeeltelijk af te scheiden; 3. de onder genot van vrijdom ingeslagen suiker uit te slaan, anders dan in den vorm der voltooide producten voor welker bereiding de vrijdom is toegestaan (1); 4. suiker in de inrichting in te slaan, anders dan volgens de voorschriften die voor inslag onder genot van vrijdom gelden. 224 BIJLAGE G, II. — Vrijdom. — Artt. 10—14. 1. Zie hierbij § 1, lett. y, der res. V. v. V. no. 1698, opgenomen in aant. 2 op art. 5 van bijl. F hiervoor. Art. 11. Indien door Onzen Minister van Financiën ter voldoening aan art. 3, laatste lid, wordt voorgeschreven, dat de werkzaamheden in de fabriek of andere inrichting geheel of ten deele onder toezicht van ambtenaren moeten plaats vinden, komen de kosten daarvan tot een door dien Minister te bepalen bedrag ten laste van den vrijdomgenietende. Deze moet voorts in dat geval, eene tafel, twee stoelen en eene voor afsluiting vatbare kast ter beschikking van de ambtenaren stellen. Art. 12. Tot alle inrichtingen waarvoor een vrijdom is toegestaan, hebben de ambtenaren van het Laboratorium van het Departement van Financiën en de verdere door Onzen Minister van Financiën aan te wijzen deskundigen, toegang op gelijken voet als de ambtenaren der accijnzen. Alle bij het vorige lid bedoelde ambtenaren en deskundigen zijn bevoegd in die inrichtingen monsters te nemen van de daarin aanwezige stoffen. Eu Bepalingen nopens de voor vrijdom bestemde suiker. Art. 13. Voor het genot van vrijdom van den accijns kan de suiker : a. met afschrijving op de rekening worden afgeleverd uit de bergplaatsen der handelaars in ruwe suiker, bedoeld bij art. 12 der Suikerwet, uit de beetwortelsuikerfabrieken, de raffinaderijen en de fabriekenraffinaderijen (1), en uit entrepot; b. rechtstreeks van buitenslands worden aangevoerd. Bij aflevering uit de bergplaats van een handelaar als hiervoren bedoeld, wordt de afschrijving verleend op den termijn die het eerst vervalt. 1. Zie hierbij art. 72 der Suikerwet, met aant. 1. Art. 14. De aangifte tot uitslag of tot invoer vermeldt de bestemming van de suiker om onder genot van vrijdom te worden ingeslagen. Op die aangifte wordt een vervoerbiljet (1) of een volgbrief (2) verstrekt, bevattende dezelfde opgaven als voor suiker die naar een entrepot wordt vervoerd, met dien verstande dat de bestemming wordt ingevuld volgens het eerste lid van dit artikel (3). Vóór de afgifte van het document moet voor den accijns zekerheid zijn gesteld. 1. De vervoerbiljetten worden afgegeven uit het register Ace. no. 22. Res. V. 1909, no. 120. ■ tó Zie bet model toegevoegd aan de Zoutwet (deel I der Vakstudie). 2. Model F. Zie §§ 54—58 der res. V. v. V. no. 1666 (deel XIII der Vakstudie, onderdeel III, tweede druk). 3. Gewoonlijk worden de documenten voor geen mindere hoeveelheid afgegeven dan 100 K.G. Verg. art. 6. Res. V. 1909, no. m. BIJLAGE G, II. — Vrijdom. — Artt., 46—18. 225 Art. 15. Bij de afgifte van vervoerbiljetten voor suiker, af te leveren uit de bergplaats van een bandelaar ia ruwe suiker of uit een beetwortelsuikerfabriek, raffinaderij of fabriek-raffinaderij, bepaalt de Ontvanger daarin tevens den termijn binnen welken het vervoer moet zijn volbracht, alsmede den termijn binnen welken het document behoorlijk afgeteekend te zijnen kantore moet zijn teruggekomen. Het is verboden het bruto- of netto-gewicht der suiker hooger of lager aan te geven dan het is. Verschillen van niet meer dan één ten honderd van het aangegeven gewicht worden niet als overtreding van dit verbod beschouwd. Bij den uitslag wordt de suiker door ambtenaren gewogen. Zij zijn bevoegd tevens monsters te nemen voor de bepaling van het gehalte of den zuiverheidsfactor, naarmate dit te pas komt. De suiker wordt dadelijk na den uitslag onder verzegeling of bewaking gesteld totdat de inslag ter bestemmingsplaats is volbracht. Voor de suiker waarvoor het document tot uitslag niet binnen den daarvoor bepaalden termijn, behoorlijk afgeteekend, ten kantore van afgifte terugkomt, wordt de accijns dadelijk van den afleveraar ingevorderd. De accijns wordt in dat geval, ongeacht de hoedanigheid der suiker, berekend tegen f 23,75 per 100 K.G. voor kandij en tegen f 22,50 per 100 K.G. voor andere suiker (1). 1. Het laatste lid van dit artikel is opgenomen zooals het thans luidt ingevolge art. 1 van het Kon. besluit van 29 Januari 1915, S. no. 31, V. v. V no. 489. Art. 16. De suiker afgeleverd volgens art. 13, wordt bij den inslag door ambtenaren geverifieerd, en, indien vermenging wordt vereischt, in hunne tegenwoordigheid vermengd. De belanghebbende zorgt, dat hetgeen hiertoe noodig is, ten genoegen der ambtenaren geschiedt. Bij de afteekening van het vervoerbiljet of den volgbrief stellen de ambtenaren daarop tevens eene verklaring nopens de vermenging, onder vermelding van soort en hoeveelheid der gebezigde mengmiddelen. Indien geen vermenging wordt vereischt, stelt het hoofd der inrichting op het document de verklaring, voorgeschreven bij art. 3. Art. 17. Het afgeteekende document wordt uiterlijk den volgenden werkdag door den belanghebbende ingeleverd bij den Ontvanger onder wiens kontoor de suiker is ingeslagen. Daarbij wordt tevens, voor zoover noodig, betaald de prijs der gebezigde mengmiddelen. De Ontvanger vermeldt op het document de debiteering der rekening van vrijdom en zendt het, indien het elders is afgegeven, naar het kantoor van afgifte terug. De accijns van de suiker, die blijkt te zijn ingeslagen boven de hoeveelheid waarvoor de vrijdom is toegestaan, wordt van den vrijdomgenietende ingevorderd. Art. 18. Onze Minister van Financiën kan vergunnen, dat de vermenging plaats vinde vóórdat de suiker wordt vervoerd naar de inrichting waarvoor zij is bestemd. De Suikerwet. 15 226 BIJLAGE O, II. — Vegdom. JU Artt. 19—21. Art. 19. Het is verboden : i:- 1 1. suiker die vreemde bestanddeelen bevat, aan de ambtenaren aan te wijzen als bestemd om voor bet genot van vrijdom te worden vermengd ; 2. mengmiddelen te verstrekken die niet aan de gestelde eischen voldoen ; 3. middelen aan te wenden waardoor een deugdelijke vermenging kan worden belemmerd of belet, of waardoor de vermenging kan worden verijdeld. Art. 20. De ambtenaren zijn bevoegd monsters te nemen, zoowel van de ter vermenging bestemde suiker als van de door den belanghebbende verschafte mengmiddelen en van de vermengde suiker. Zij verzegelen de genomen monsters en stellen den belanghebbende, zoo hij zijn wensch daartoe te kennen geeft, in de gelegenheid het papier waarop het zegel is geplaatst, mede van zijn zegel te voorzien of met zijne handteekening te waarmerken. III. Algemeene bepalingen. Art. 21. Onze Minister van Financiën kan vrijdom van den accijns verleenen voor melasse bestemd tot veevoeder, die buitenslands ongeschikt is gemaakt voor inwendig gebruik door den mensch (1—3). 1. De vrijdommen, verleend krachtens art. 21, zullen, zoo noodig, afzonderhjk in de Verzameling worden bekend gemaakt. Res. V. 1909, no. 120. 2. Zie, nopens de daaromtrent in te zenden jaaropgave, aant. 2 op art. 7 hiervoor. 3. Vrij van Accijns kan ten invoer worden toegelaten: Mélasse-veevoeder, melassine, paardenbrood, sucravoine, sucremd en alle ander veevoeder, bestaande uit melasse, vermengd met turfmeel (fijn gemalen turf of turfstrooisel), bostel, kaf, graan, moutkiemen van graan, zemelen of een andere dergelijke onbelaste stof, indien de daarin aanwezige melasse niet meer dan 25 pet. bedraagt. Res. 21 Nov. 1898, no.40;4 Febr. 1899, no. 67; 6 Febr. 1901, no.6;8 Febr. 1901, no. 82; 7 Sept. 1903, nos. 30; 1 Juli 1904, no. 38 ; 5 Juli 1904, nos. 13, 15 en 35 ; 27 April 1905, nov. 68 en 69 ; 25 Aug. 1906, no. 24 ; 15 Oct. 1906, no. 21 en 26 Aug. 1907, no. 18. Beestenvoeder molastella, bestaande uit ten hoogste 50 pet. melasse, waarvan de zuiverheidsfactor niet hooger is dan 68, en afval van tapiocawortels (cassave), en molascuit, bestaande uit ten hoogste 75 pet. melasse, waarvan de zuiverheidsfactor niet hooger is dan 68, en afval van uitgeperste suikerrietstengels (rietampas). Res. V. 1909, no. 124. Beestenvoeder fabarin, bestaande uit ongeveer 70 deelen gebroken boonen en ongeveer 30 deelen melasse, waarvan de zuiverheidsfactor niet hooger is dan 68; maisarin, bestaande uit ongeveer 70 deelen mals en ongeveer 30 deelen van voormelde melasse; tarwezemelen- BIJLAGE &i II: 4- Vrijdom. — Art. 21. 227 melassevoeder, bestaande uit ongeveer 40 deelen tarwezemelen en ongeveer 60 deelen van voormelde melasse; en „exportmelassevoeder-", bestaande uit ongeveer 50 deelen grondnotendoppenmeel en ongeveer 50 deelen van voormelde melasse. Res. V. 1909, no. 156. Beestenvoeder, bestaande uit ongeveer 75 deelen beetwortelmelasse, waarvan de zuiverheidsfactor niet hooger is dan 68, en ongeveer 25 deelen turf meel (fijngemalen turf of turf strooisel). Rrs. V. 1909, no. 198. Beestenvoeder, in koeken en in stukjes, bestaande uit ongeveer 35 deelen melasse, waarvan de zuiverheidsfactor niet hooger is dan 68 en gerstespoeling, üjnzaadkaf, rijstdoppen, katoenzaadmeel met een weinig cacaodoppen en maïsgluten. Res. V. 1909, no. 205. Beestenvoeder melodaan, bestaande uit ten hoogste 50 pet. melasse, waarvan de zuiverheidsfactor niet hooger is dan 68 en afval van granen. Res. V. 1909, no. 213. Beestenvóeder molastella, bestaande uit ongeveer 66 deelen melasse, waarvan de zuiverheidsfactor niet hooger is dan 68, en coprameel, en molascuit, bestaande uit ongeveer 25 deelen melasse, waarvan de zuiverheidsfactor niet hooger is dan 68, en coprameel. Res. V. 1910, no. 221. Beestenvoeder, bestaande uit ongeveer 35 deelen melasse, waarvan de zuiverheidsfactor niet hooger is dan 68, en een mengsel van afval van graan en gedroogd bloed. Res. V. 1911, no. 54. Beestenvoeder Molassine Dog Cakes, bestaande uit een mengsel van een grove meelsoort en dierlijk afval, waaraan ten hoogste 10 pet. melasse, met een zuiverheidsfactor niet hooger dan 68, is toegevoegd ; het geheel gebracht in biscuitvorm, en Molassine Conditioner, bestaande uit een mengsel van graanafval en ongeveer 57 pet. melasse, waarvan de zuiverheidsfactor niet hooger is dan 68. Res. V. 1911, no. 66. Beestenvoeder sucrema, bestaande uit ongeveer 35 deelen melasse, waarvan de zuiverheidsfactor niet hooger is dan 68, en uit: katoenzaadmeel, zemelen en palmpittenmeel (farine palmiste); of palmpittenmeel, zemelen en afval van graan : of zemelen en afval van graan. Res. Wl9U, no. 97. Beestenvoeder suikerstroo, bestaande uit ongeveer 40 deelen melasse, waarvan de zuiverheidsfactor niet hooger is dan 68 en gehakt stroo. Res. V. 1911, no. 217. Beestenvoeder Sucr avena, bestaande uit ongeveer 40 deelen melasse, waarvan de zuiverheidsfactor niet hooger is dan 68 en zemelen, gemalen grondnotenpellen, tarwedoppen en mogelijk ander afval uit oliefabrieken. Res. V. v. V. no. 24. Beestenvoeder, bestaande uit ongeveer 48 deelen melasse, waarvan de zuiverheidsfactor niet hooger is dan 68 en graanafval. Res. V.v. V. no.88. Beestenvoeder Soya melasse koek, zijnde een mengsel van fijngemaakte, ontvette soyaboonen met ongeveer 30 deelen melasse, waarvan de zuiverheidsfactor niet hooger is dan 68. Res. V. v. V. no. 112. 228 BIJLAGE G, EÜ — Vrijdom. — Artt. 21—26. Paardenvoeder Panisan, bestaande uit ongeveer 40 deelen melasse, waarvan ds zuiverheidsfactor niet hooger is dan 68, aardappelbestanddeelen en lijnmeel, kan bij aanvoer van buitenslands vrij van accijns worden toegelaten. Res. V. v. V. no. 227. De veevoedersoorten, genaamd Economymeel, Pasturemeel en Blue ribbonmeel, bestaande uit gemalen hooi en andere bestandeden met minder dan 50 deelen melasse, waarvan de zuiverheidsfactor niet hooger is dan 68, kunnen bij aanvoer van buitenslands vry van accijns worden toegelaten. Res. V. v. V. no. 518. Art. 22. Voor de monsters die volgen» dit besluit kunnen worden genomen, moet de belanghebbende tot bewaring geschikte flesschen, bussen of andere voorwerpen leveren. Wordt bij de vermenging van suiker aan deze verplichting niet voldaan, dan wordt het document waarmede de onvermengde suiker is aangebracht, niet afgeteekend. Hetgeen bij onderzoek van de monsters overblijft en de bussen, flesschen of andere voorwerpen worden desverlangd teruggegeven. Art. 23. Het is verboden van suikerhoudende goederen niet bestemd tot inwendig gebruik door den mensch, een bestanddeel geheel of gedeeltelijk af te scheiden. Art. 24. De bepalingen van de artt. 196, 197 en 198 der Alg. wet van 26 Aug. 1822 (S. no. 38), zijn van toepassing op alle inrichtingen waarvan redelijkerwijze vermoed kan worden, dat er overtreding van dit besluit plaats vindt, mits de visitatie kan geschieden zonder dat een tot woning dienend lokaal tegen den wil van den bewoner wordt binnengetreden. Art. 25. De ambtenaren der accijnzen zijn bevoegd de uitlevering te vorderen van al hetgeen redelqkerwijze vermoed kan worden gediend te hebben of bestemd te zijn geweest tot het plegen eener overtreding van dit besluit, en in beslag te nemen al wat dienen kan tot bewijs der overtreding. Art. 26. In bijzondere gevallen kan door of vanwege Onzen Minister van Financiën van de in dit besluit vervatte verbodsbepalingen, onder de noodige voorzieningen tegen misbruik, ontheffing worden verleend. BIJLAGE H. Kon. besluit van 7 Oct. 1913, S. no. 3S1, V. no. 297 en V. v. V. no. 515 XXXIV. Bepalingen omtrent het koken en zuiveren van uit het buitenland ingevoerde melado, melasse of stroop, zonder daaruit suiker af te scheiden (1). 1. In 1922 waren er bier te lande 2 fabrieken, waarin melado, melasse of stroop wordt gekookt. Gezien art. llbis der Suikerwet, zooals dat luidt volgens art. IV der wet van 5 Febr. 1912, S. no. 32 (V. v. V. no. 17); Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: Art. 1. Hij die aanspraak wil maken op de vermindering van accijns, bedoeld in art. llbis der Suikerwet, moet bij den Ontvanger der accijnzen over de plaats, waar het koken en zuiveren van de ingevoerde melado, melasse of stroop zal geschieden, eene schriftelijke aangifte inleveren, houdende: a. omschrijving van de panden en erven, uitmakende de inrichting waarin het koken en zuiveren zal plaats hebben, met vermelding van kadastrale sectie en nummer; b. de soort en het aantal der voor het koken en zuiveren te bezigen werktuigen. Art. 2. Voor den accijns van de ingeslagen uit bet buitenland ingevoerde melado, melasse of stroop wordt, na gestelde zekerheid, een krediet verleend van drie maanden, ingaande met den eerstvolgenden Maandag. Dat krediet kan enkel worden aangezuiverd door betaling van het verschuldigde vóór of op den vervaldag van den termijn. Art. 3. De inslag heeft plaats in tegenwoordigheid van ambtenaren, die van de ingeslagen soort en hoeveelheid aanteekening stellen op den volgbrief. De volgbrief moet, uiterlijk op den eersten werkdag volgende op dien van inslag, door den belanghebbende, voorzien van eene onderteekende verklaring dat hij verlangt voor den accijns te worden gedebiteerd, worden ingeleverd bij den voormelden Ontvanger. Elke ingeslagen hoeveelheid en de daarvoor verschuldigde accijns worden door voornoemden Ontvanger ingeschreven op eene rekening. 230 BIJLAGE H. — Stroopkokerijen. — Artt. 4—7. Art. 4. De belanghebbende houdt een register dat overeenkomstig de voorschriften van Onzen Minister van Financiën wordt ingericht en bijgehouden. In dat register, hetwelk den ambtenaren der accijnzen steeds op hunne eerste aanvraag moet worden vertoond, vermeldt de belanghebbende, uiterlijk op den voorafgaanden dag, de soort en de hoeveelheid van de ingeslagen uit het buiteiüimd rhgevtferdé; melado, melasse of stroop, die op een werkdag van den voorraad zal wórden genomen om gekookt en verder bewerkt te worden, met aanduiding van de werktuigen waarin dit zal plaats, hébben en yan den .duur van: elke bewerking. >2 Ingeval Onze Minister van Financiën het verlangt, zal de belanghebbende van elke inschrijving onverwijld schriftelijk kennis moeten geven aan den ..door dien Minister nan te wijzen ambtenaar der, accijnzen. Indien vóIg§h8^"nêt bordeervan Onzen Minister van'Financiën de Bepalingen van' dit "' artikel * dóór den bèlanghebbenue' niet haar behooren worden in acht genomen, kan óUe 'rVïihist'er "voorschrijven dat de werkzaamheden, geheel .of ten deele, onder tjoeasicht van ambtenaren moeten plaats hebben; in dat geval komen de Kosten daaryanitot een dppr meergenoemden Minister te bepalen bedrag, ten laste van den belanghebbende. Art. 5. Tot alle panden eh' erven, bedoeld bijfjett.-'o'.van-art.' .1, hebben de ambtenaren van het laboratorium van het Departement van Financiën en de verdere door Onzen Minister van Financiën aan te wijzen deskundigen toegang op gelijken^ voet als de, ambtenaren der accijnzen. '•*.'. a c .. %,n 'jti «.< ■, , .'Alle bij het vorig. lid bedoelde ambténaren 'eh deskundigen zijn bevoegd in. tfié pandén monsters te nemén van de^.daarin aanwezige stoffen. Art. 6. .Voor de monsters die volgens dit besluip, kunnen worden genomen, moet'de belanghebbend?y kosteloos tot. bewajjng geschikte flesschen of" andere voorwerpen leveren ;'voldoet ..b^ hieraan niét, '$jui wordt het benoodigde op züne kosten aangeschaft. }i. &4 0k Hetgeen ï)ij onderzoek van de monsters övéirb'lijft'en de flësscheii.of andere voorwerpen worden desverlangd teruggegeven. Art. 7. Het! is verboden : ' " J •'"tV dé ingeslagen',; uit het buitenland ingevoerde tiejijo,; melasse of stroop, uit te slaan alvorens-teel; koken eh zuivërèn daaWan op door Onzen Minister'van Financiën goëdgékeurdé wijze heeft-plaats gehad; 2V- té 'hébben óf te maken': andéré gemeenschap van de inrichting met een ander pand, andere toegangen tot de inrichting, andere openingen aan pijpen, buizen^ goten en kokers, dan. die door Onzen voornoemden Minister zijn.toegestaan. & biadleovood .. iiooa negslsa eb ; eih Bij het overtreden van het sub 1°. hiervoren omschreven verbod wordt, .onverminderd de.toepassing .van . het bepaalde bij art. XV der 'wet van 24 Juli 1903, & no. 248 (V;no; 72). (1), ^vermindering van aCcqnsj; èedoeld in art. IN:, der wet van 5. .(Ffihruari' 1912,S. no. 32, (V. v. V. no. 17 )(2), niet genoten over ;de hoeveelheden welke zijn ingeslagen, gedurende het tijdvak van drié maanden, .voorafgaande aan den dag waarop, van de overtreding ;is: gebleken:-- >ov 1 BIJLAGE H. — Stroopkokerijen. — Artt. 7—8. 231 Bij herhaalde overtreding van een der voormelde verbodsbepalingen kan door Ons, den Raad van State gehoord, aan den belanghebbende voor een bepaalden of onbepaalden tijd de bevoegdheid worden ontnomen om melado, melasse of stroop op den voet van dit besluit in te slaan. 1. Zie art. 90, § 10 der Suikerwet.; " 2. Alsvoren art. 77 bis. Art. 8. In gevallen, als bedoeld in de laatste zinsnede van art. IV der voormelde wet van 5 Febr. 1912, S. no. 32 (V. v. V. no. 17) (1), worden ten aanzien, van het vereffenen en. aanzuiveren der loopende rekeningen, door Onzen Minister van Financiën de noodige voorschriften gegeven. 1. Zie art. 77 bis der Suikerwet. BIJLAGE J. Kon. besluit van 8 Oct. 1913, S. no. 386, V. v. V. nos. 298 en 615 XXXVI, gewijzigd bij dat van 29 Januari 1915, S. no. 31, V. v. V. no. 489. Vrijstelling van accijns voor ingedikt beetwortelsap, dat elders dan in eene beetwortelsuikerfabriek wordt vervaardigd (1). Gezien art. 2 der wet van 21 Juni 1913, S. no. 306 (V. v. V. no. 248) (2); Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: 1. In 1922 waren er bier te lande 27 fabrieken van ingedikt beetwortelsap. 2. Zie art. 77, laatste lid, der Suikerwet. Art. 1. Er wordt onder de volgende voorzieningen vrijstelling van accijns verleend voor ingedikt beetwortelsap, dat elders dan in eene beetwortelsuikerfabriek wordt vervaardigd. Art. 2. Het sap mag enkel worden verkregen door het koken der beetwortelen, het uitpersen daarvan en het indikken van het alzoo verkregen sap (1). 1. Uit de omschrijving van de werkwijze, die enkel is toegelaten, volgt, dat het sap op geenerlei wijze mag worden gezuiverd. Hierop dient dus in het bijzonder te worden gelet. Res. V. v. V. no. 299, § 1. Art. 3. Om voor vrijstelling in aanmerking te komen, moet van het ingedikte sap het invertsuikergehalte ten minste dertig en het aschgehalte ten minste twee ten honderd van het gewicht bedragen en mag dat sap niet lichter van kleur zijn dan het daarvoor door Onzen Minister van Financiën vast te stellen standmonster (1). 1. Van het volgens dit artikel vastgestelde standmonster zullen vóór het in werking komen van het besluit een aantal exemplaren worden gezonden aan de Directeurs, in wier directie, voor zoover bekend, ingedikt beetwortelsap wordt vervaardigd. De overigens benoodigde monsters kunnen door de Directeurs worden aangevraagd bij het Departement van Financiën. Res. V.a.V. no. 299, § 2. Art. 4. Hij die aanspraak wil maken op de vrijstelling, moet dit vermelden in de kennisgeving, bedoeld in art. 77 der Suikerwet, zooals dat gelezen wordt volgens art. III der wet van 5 Febr. 1912, S. no. 32 BIJLAGE J. — Ingedikt beetwortelsap. — Artt. 4—6. 233 (V. v. V. no. 17) en daarbij tevens eene schriftelijke aangifte inleveren (1), houdende: a. omschrijving van de panden en erven, uitmakende dè inrichting waarin het ingedikte beetwortelsap zal worden vervaardigd, met vermelding van kadastrale sectie en nummer; b. de soort en het aantal der voor het bereiden van het ingedikt sap te bezigen werktuigen. 1. Van de in dit artikel bedoelde aangifte wordt door den Ontvanger onverwijld een gewaarmerkt afschrift gezonden aan den Inspecteur en aan het-Departement van Financiën (afdeeling Accijnzen). Res. V. v. V. no. 299, § 3. Voor zooveel betreft de fabrikanten, cue suikerhoudende goederen uitvoeren op den voet van het Kon. besluit van 5 Aug. 1897, S. no. 186, V. v. V. no. 515 II (a), en die tevens een aangifte hebben ingeleverd naar art. 4, moet door de Ontvangers ook schriftelijk kennis worden gegeven, rechtstreeks aan het Departement (afdeding Accijnzen), van den dag, waarop door eiken zoodanigen fabrikant met het bewerken van beetwortelen een aanvang is gemaakt. Res. 28 Nov. 1913, no. 27. (a) Zie bijlage A. Art. 5. Door den belanghebbende moet zekerheid worden gesteld voor den accijns, die volgens de bepalingen van dit besluit verschuldigd kan worden. Het bedrag dier zekerheid wordt voor eiken belanghebbende door Onzen Minister van Financiën bepaald (1). 1. Zoodra een aangifte als bedoeld in art. 4 is ingekomen, doet de Ontvanger een voorstel omtrent het bedrag van de te vorderen zekerheid. Dat voorstel wordt, met het advies, van den Inspecteur en den Directeur, ten spoedigste doorgezonden aan den Minister. Res. V. v. V. no. 299, § 4. Art. 6. De belanghebbende houdt een register dat overeenkomstig de voorschriften van Onzen Minister van Financiën wordt ingericht en bijgehouden (1). In dat register, hetwelk den ambtenaren der accijnzen steeds op hunne eerste aanvraag moet worden vertoond, vermeldt de belanghebbende: a. het gewicht der hoeveemeid beetwortelen die bij het in werking treden van dit besluit voorhanden zijn; b. aan het einde van eiken dag, het gewicht der hoeveelheid beetwortelen welke hij op dien dag ontvangen heeft; c. telkens wanneer beetwortelen van den voorraad worden genomen om die te bewerken, het gewicht daarvan, alsmede de tijdstippen van aanvang en van het einde van elke bewerking; d. aan het einde van eiken dag, het gewicht van het verkregen ingedikt beetwortelsap. De belanghebbende is verplicht om binnen drie dagen na afloop van elke week, waarin beetwortelen in bewerking zijn genomen, aan den Ontvanger der accijnzen over de plaats waar de bewerking geschiedde, schriftelijk opgaaf te doen van het gewicht der op eiken dag dier week in bewerking gebrachte beetwortelen. 234 BIJLAGE JL ^Ingedikt J^pe^ 1 Indien „volgens het. oordeel van Onzen J^^W*6*- Fipwtji&a 'palingen van dit artikel door dén beianghebbendë niet haaiJbéhooren worden in acht genomen, kan. die Minister voorschrijven dat de werkzaamheden geheel^^ten déefo onder toezicht van ambtenaren moeten plaats hebben; in dat géval^komen de kosten daarvan tot een door meergenoemden Ministerie, bepalen bedrag ten laste van den belanghebbende. . • : ■ : >.«td Si 1. Van het model, waaruit blijkt op welke wijze het register moet worden ingericht en bijgehouden, zullen eóór het in werking treden "van het besluit, een aantal exettiplaren worden'gezonden aan de Directeurs, in wier directie, voor zoover-' bekend, ingedikt beetwortelsap wordt vervaardigd, opdat van dat model een exemplaar aan eiken . belanghebbende kan 'wOrdéh!«rtgerMktiJ De overigens behóodigde- exemplaren kunnen door de Directeurs worden aangevraagd bjjj het Departement van Financiën. De Inspecteurs dragen er zorg voor, dat worde nagegaan, óf de voorschriften van dit artikel dóór den belanghebbende naar behooren Worden opgevolgd. Bij vermoedeh'ven Opzettelijke overtreding of bij herhaalde nalatigheid móet dé belanghebbende worden gewezen op de slotbepaling van dit artikel, onverminderd het instellen van bekeuring tot toepassing van art. XV der wet van 24 Juli 1903, S. no. 248, V. no. 72 (d). Res, V. c. V. no.2.99f .§ §mm 9bf ... ■ (o) Zie art.-90, £10, der Suikerwet, in verband met aant. t6 op art. 90, § 8, dier wet. Art. 7. Tot alle panden en erven, bedoeld bij lett. a van art. 4, hebben de ambtenaren van bet laboratorium van het Departement van Financiën en de verdere door Onzeni'Miqiïtw van Financiën aan te wijzen deskundigen^ toegang Op gelijken!.voet als de ambtenarên der accijnzen. •' ' * • ■"■ 3 v Me bij het vorig lid^bedöeldë ambtenaren en deskundigen zijn bevoegd in die panden monsters te nemen van de daarin aanwezige stoffen (1). 1. Onverminderd de gevallen, waarin grond bestaat voor dadelijke bekeuring, moeten de ambtenaren nu en dan van het ingedikte beetwortelsap twee monsters nemen, elk niet kleiner dan 1/2 K.G. Van de monsters, die nietgenoïttén zijn in verband met een bekeuring, wordt een exemplaar door den Inspecteur rechtstreeks aan het Departement van Financiën gezonden, onder mededeeling van de bijzonderheden, waarvan de vermelding wenschelijk kan zijn. - ' *': W&& De monsters worden door de ambtenaren behoorlijk'verzegeld. De belanghebbende wordt uitgenoodigd zijn cachet naast dat der ambte;•■ naren op de monsters.) te plaatsen of het papier,; waarop het cachet wordt gesteld, door zijn handteekening te waarmerken. Res. V. v. V. no. 299, § 6. Zie voorts art. 8 hierna. Art. 8. Voor de monsters die volgens dit besluit kunnen worden genomen, moet de belanghebbende kosteloos tot bewaring geschikte flesschen of andere voorwerpen léveren ; voldoet hij hieraan niet dan wordt het benoodigde op zijne kosten aangeschaft. „, Hetgeen bij onderzoek van'de monsters overblijft en de flesschen of andere voorwerpen worden desverlangd teruggegeven. BIJLAGE J. — Ingedikt beetwortelsap. — Artt. 9—10. 235 Art. 9. Het is verboden : 1°. in de panden of op de erven, bedoeld bij lett. a, van art. 4, buiten de aangegeven werktuigen, beetwortelsap voorhanden te hebben dat niet voldoet aan de eischen, gesteld bij art. 3, alsmede om dergelijk sap uit te slaan ; 2°. andere gemeenschap, meji .de sub 1°. bedoelde panden en erven te hebben of te maken dan die door Onzen Minister van Financiën is toegestaan (1). Bij gebleken overtreding van een der voormelde verbodsbepalingen wordt, onverminderd deHÓepassing van het bepaalde 'fc^ÉrV'St-v' der wet van 24 Juli 1903,. S. no. 248 (V. no. 72) (2), van het ingedikt beetwortelsap, vervaardigd gedurende het tijdvak veto drie maanden, voorafgaande aan den dag waarop van de overtreding is gebleken, de accijns ingevorderd, berekend als voorstroop waarvan de zuiverheidsfactor fOO bedraagt (3). Als vervaardigde hoeveelheid wordt aangenomen twintig ten honderd van het gewicht der hoeveelheid beetwortelen, die blijkens art. 6 in voormeld tijdvak in bewerking is gebracht (4). . ; . fcgiijïw 1. Omtrent het al dan niet toelaten van gemeenschap met andere panden als sub 2 van dit artikel bedoeld, doet de Inspecteur ten spoedigste, door tusschenkomst van den Directeur, een voorstel aan den Mmist#r. Res. V. v. V. no. 299, § 7. 2. Zie art. 90, § 10, der Suikerwet, in yerband met aant. 16 op art. 90, § 8, dier wet. 3. Zie art. 1, § 1, lett. e, der Suikerwet, met aant. 33J^ 4. Het laatste lid van dit artikel is opgenomen, zooals het is gewijzigd bij art. 1 van het Kon. besluit van 29 Januari 1915, S. no. 31, ïiic&jy*y-iaQr489. Art. 10. Ingeval ingedikt beetwortelsap niet afzonderlijk wordt vervaardigd doch verkregen wordt door beetwortelen tegelijk met.appelen, peren, of ander ooft of afval daarvan te koken, uit te persen en in te dikken kan Onze Minister van Financiën, onder de vereischte waarborgen tegen misbruik, voor zooveel noodig ontheffing verleenen van het bepaalde bij de artt. 3, 5 en 6 van dit besluit (1). 1. Bij het vervaardigen van ingedikt beetwortelsap op den voet van dit artikel wordt de ontheffing van het bepaalde bij de artt. 3, 5 en 6 'van het besluit verleend, wanneer die vervaardiging enkel geschiedt of geacht kan worden te geschieden voor. eigen huiselijk gebruik of in loonarbeid voor hen, die het product enkel voor huiselijk gebruik zullen bezigen, mits zoowel in het eene als in het andere geval, beetwortelsap nimmer afzonderlijk wordt verkregen. Res. V. v. V. no. 299, $ BIJLAGE K. Kon. besluit van 13 Maart 1923, S. no. 69, V. v. V. no. 2035. Bepalingen nopens den uitvoer van suikerhoudende goederen met afschrijving van suikeraccijns (1). Gezien art. 1 der wet van 4 April 1870, S. no. 61 (V. v. V. no. 70 III), de wet van 7 Dec. 1896, S. no. 212 (V. v. V. no. 70 VI), en het gewijzigd art. 83 der Suikerwet; 1. Het hoofdartikel van Weekblad nos. 2657 en 2658 geeft over deze bepalingen eenige belangrijke beschouwingen. Art. 1. Onze Minister van Finaneiën kan op den voet als hieronder is aangegeven, onder borgstelling overeenkomstig Hoofdstuk XXIII der Alg. wet van 26 Aug. 1822, S. no. 38, den inslag van suiker als bedoeld in art. 1, § 1, sub b, der Suikerwet, alsmede van ruwe suiker van 98 pet. of hooger gehalte met genot van afloopend krediet voor den accijns toestaan aan fabrikanten van suikerhoudende goederen, die in hoofdzaak voor export werken (1—2). De inslag kan geschieden zoowel uit hét buitenland als uit entrepot en, behoudens het bepaalde bij het volgend artikel, uit eene beetwortelsuikerfabriek of eene raffinaderij. Inslag van minder dan 1000 K.G. tegelijk is niet toegelaten. Bq den inslag wordt het document dat de goederen vergezelt aan ambtenaren der aecijnzen ter afteekening afgegeven. 1. Fabrikanten van suikerhoudende goederen, die in hoofdzaak voor export werken, en die van de bepalingen van het besluit gebruik wenschen te maken, wenden zich ter verkrijging van de hiervoor noodige toestemming bij gezegeld adres tot den Minister van Financiën. Aan de beschikking, waarbij die toestemming wordt verleend, geven de Ontvangers der accijnzen, waaronder de fabriek behoort, eerst uitvoering, nadat de in art. 1 van dat besluit bedoelde borgstelling tot stand is gekomen. Het krediet, dat door het besluit is ingesteld en dat onder meer ten doel heeft een einde te maken aan de klachten van fabrikanten van suikerhoudende goederen over de late terugbetaling van den accijns voor goederen, nadat die zijn uitgevoerd, kan enkel genoten worden voor de suikersoorten waarvoor de accijns, met inbegrip der opcenten, f27 per 100 K.G. bedraagt. Wenscht een fabrikant derhalve andere suiker, zooals kandij, basterd of ruwe suiker in te slaan, of ook suiker te betrekken in mindere hoeveelheid dan het toegelaten minimum van 1000 K.G., dan behoort hij die veraccijnsd in te slaan, hetgeen zonder BIJ LAGE K. — Krediet voor exportf abrieken. — Artt. 1—3. 237 eenige formaliteit kan geschieden. Uitslag van suiker als zoodanig is echter slechts geoorloofd voor zoover die gedekt is door een quitantie van betaalden accijns en de hoeveelheid vooraf door ambtenaren der accijnzen is geverifieerd. Deze bepaling is noodig, omdat anders de weg zou openstaan aan beetwortelsuikerf abrikanten of raffinadeurs tot het verkrijgen van een langer krediet voer den accijns dan dat van twee maanden, hetwelk de wet hun toekent; zij zouden hiertoe slechts de bemiddeling hebben in te roepen van een fabrikant aan wien de toestemming is verleend tot inslag op den voet van dit besluit. '„ Mocht blijken dat een fabrikant als waarvan hier sprake is, zich tot dergehjke praktijken leent, dan doet de Inspecteur bekeuring instellen (verg. art. 2 der wet van 4 April 1870, 5. no. 61, V. v. V. no. 70 III) (a), ten einde te geraken tot toepassing van het laatste lid van art. 4 van het besluit. Voor zooveel noodig wordt er de aandacht op gevestigd, dat het den fabrikanten die gebruik maken van bepalingen van dit besluit, niet met zooveel woorden verboden is goederen uit te voeren met teruggaaf van suikeraccijns. Een bepaling van die strekking is in het besluit niet opgenomen, eensdeels omdat zij gemakkelijk zou zijn te ontgaan door voor den uitvoer met teruggaaf van accijns gebruik te maken van een tusschenpersoon, en voorts, omdat het den fabrikant mogelijk moet blijven teruggaaf te verkrijgen van accijns voor suiker dien hij zonder het genot van krediet heeft ingeslagen. De Ontvangers behooren echter den accijns, waarop aanspraak op teruggaaf bestaat, steeds af te schrijven op den oudsten openstaanden krediettermijn en eerst tot teruggaaf van accijns over te gaan, indien de rekening van afloopend krediet geen openstaande schuld meer aanwijst. Voor die rekening wordt het model Ace. no. 3b gebezigd. Res. V. v. V. no. 2036. (a) Deze wet is opgenomen in bijl. A der Alg. wet (deel VII der Vakstudie). 2. Zie, omtrent de vermelding in de statistieke opgaven, de §§ 8, 10 en 12 der res. V. v. V. no. 2192. Art. 2. Met uitbreiding van de artt. 34, sub c, en 58, § 1, sub c, der Suikerwet, is de uitslag met vervoerbiljetten toegelaten: a. van ruwe suiker van 98 pet. of hooger gehalte uit een beetwortelsuikerfabriek, met bestemming tot inslag door een fabrikant wien overeenkomstig art. 1 van dit besluit die inslag onder krediet is toegestaan ; b. van suiker als bedoeld in art. 1, § 1, sub b, der Suikerwet uit eene raffinaderij, met vorenbedoelde bestemming. Art. 3. Het in art. 1 bedoelde krediet vangt aan op den dag van den inslag der suiker en duurt vier maanden. De termijnen van dit krediet worden aangezuiverd: a. door uitvoer van suikerhoudende goederen op den voet van het Kon. besluit van 5 Aug. 1897, S. no. 186, V. v. V. no. 515 II (1), waarbij de te verleenen teruggaaf van accijns met de openstaande schuld wordt verrekend; b. door betaling. 23g BIILAGE K. — Krediet; vck* e?portfabrieken. — Artt; , De Inspecteur voornoemd, 1 De Inspecteur te verklaart, dat bovengenoemde assistent den 192 . des I2?£ middags ten ure kommies na minuten, te (o) is aangekomen. Te > den 192 . (o) Plaats waar de fabriek is gelegen. De Inspecteur voornoemd, pen assistent der Masse , wordt gelast kommies naar zijne standplaats *erog te keeren °P den 192. Te . den 192 . *3 De Inspecteur voornoemd, m | De Inspecteur te verklaart, dat bovengenoemde assistent aan de lastgeving heeft voldaan, kommies Te ■ den 192 De Inspecteur voornoemd, N B Wanneer de ambtenaar tijdens de detacheering in de fabriek is bevorderd, dan moet daarvan door den Inspecteur op dezen lastbrief melding worden gemaakt. (Accijnzen no. 57). verklaart, dat bovengenoemde N B Wanneer de ambtenaar tijdens de detacheering in de fabriek is bevorderd, dan moet daarvan door den Inspecteur op dezen lastbrief melding worden gemaakt. (Accijnzen no. 67). 241 het gehalte ACCIJNZEN. — SUIKER. UPTlPnUPT INfl m. Aa nMnm.f vo. V.of ni SOORT "3 suiker of sui- -J S o "3 ^ g'm . d 3 ^ „„xj ü kerhoudende Sc 5ïo *3'»o '3 J3 9 Aanteekenin- UMt 13- vloeistof. |S SgiS g£3 |§ gen. COLLI. % || g|-a |§ O -g"2 ° Bruto. Netto. <*« <£■« o.-1* n 1. 2. 3. | 4. 5. 6. 7. s. 9. 10. : TH De ondergeteekende verklaart de mededeeling te hebben ontvangen van de uitkomst van het onderzoek naar ■* et g^ha|te ^er ia\ den zuiverheidsfactor » ' aangegeven door voor tot - i : , Tot deze (a) hebben betrekking de volgende documenten: Te den 192 (a) Hier in te vullen de soort der suiker of suikerhoudende vloeistof. (Accijnzen no. 41). De Suikerwet. 16 242 !Gewicht der j, . S-o jï-o 4 SOORT ? suiker of sui- =| 8'J g 3» . • |c . , , . « kerhoudeiide Se -f e 3|a ^ .e ë .4an/ee*eiu»- COLLI. 1 VlWi,g,°r II - ||4 |5* 1 f! ~ ° Bruto. | Netto. fc °" cl * cl .c n 1. 2. 3. I 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 5. Opgemaakt te Amsterdam, den 192 , no De 243 MEDEDEELING het gehalte . , suiker, van -j . . .. .—7— van reeds verzonden —.—5——^-—. , . den zuiverheidsfactor suikerhoudende vloeistof. (Vg. art 82 der Suikerwet en de resoluticn Tan 25 September 1884, no. 57, Verzameling 1884, no. 101 en 96 Augustus 1890, no. 62, Verzameling 1890, no. 85). In kolom „ van den staat no. 41 (accijnzen), waarvan den _192 een exemplaar aan den belanghebbende is uitgereikt, is voor de hieronder vermelde partijen -4^ daarnaast vermelde -— ^^j6.—i— vermeld. r J de zuiverheidsfactor OMSCHRIJVING DER ~ t . »J j BMTOHUIHn J. c 9 DOCUMENTEN. ^ jjgj J BESTEMMING. g| g, h £ u £ O £ "3-2 S § g™3 I No* 1 S 3 la-S f 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. ,11. 12. Te- ,den 192 ,no. Aan den _ t te _ De Ontvanger (Accijnzen, no. 41a). Z. O. Z. 244 De hiervoren onder ■•• is vermelde partij(en) aan het onderzoek der Commissie van zijn Scheikundigen onderworpen. =r—Het gehalte — -g vastgesteld op °/V De zuiverheidsfactor ° Te 192 , no De Inspecteur, 245 Achterzijde (laatste bladzijde) Tan het register ijjBl Voorzijde Tan het register. ACCIJNZEN. Dit register kan worden gehouden in DIRECTIE fabrieken, waar in wagentjes of manden moet worden gewogen en de gelegenheid KANTOOR ontbreekt de alzoo gewogen suiker tot na de inschrijving bij eenigszins belangrijke partijen bijeen te houden. JAAR 192 DEEL Van elk afzonderlijk gewogen wagentje of mand wordt dadelijk na de weging _____ het gewicht aangeteekend. De aanteekemng geschiedt in cijfers, welke worden opgeteld bij het staken der weging en telkens na ten hoogste 40 wikken. Beetwortclsuikerfabriek Het totaal wordt ingeschreven in het eerste open vak van net register, bedoeld bij art. 31 der Suikerwet, met inachtneming van de voorschriften omtrent de bqhouding van dat register vastgesteld. De volgeschreven registers, Ace. no. 58a worden bij den Ontvanger ingeleverd met de registers Ace. no. 58, waarbij zij behooren. te AANTEEKENINGEN betreffende de weging van suiker N.B. Omtrent het gebruik van dit register zie de laatste bladzijde. (Accijnzen, no. 58a). 246 Binnenzijde Tan het Register Accijnzen no. 58a. BLAD BLAD den 192 NETTO GEWICHT van elk gewogen wagentje of mand. Kilogram. Transp. Transport Totaal den 192 NETTO GEWICHT van elk gewogen wagentje of mand. Kilogram. Transport Transp. Totaal Overgebracht in het register Ace. no. 58 onder volgnummer. (Handteekening van den fabrikant of van den persoon, door hem voor de inschrijving aangewezen). Overgebracht in het register Ace. no. 58 onder volgnummer. (Handteekening van den fabrikant of van den persoon, door hem voor de inschrijving aangewezen.) DIRECTIE 2A7 ACCIJNZEN. — SUIKER. KANTOOR UITTREKSELS uit de registers, volgens de bepalingen der Suikerwet, gehouden in de beetwortelsuikerDag of tijdvak waar- fabriek over de uittreksels loopen. te Uittreksel uit het register, bedoeld bij art. 31 der wet. Netto-gewicht van de ruwe suiker,door turbineeren of op andere wijs uit het sap of de stroop ■ verkregen. Nieuwe smelting. Zie § 4 der Verz. no. 1481. Volgnummers Verkregen suiker. Suiker die weder is versmolten. der inschrijvingen. Kilogram. Kilogram. Uittreksel uit het register, bedoeld bij art. 88, {1, der wet. Uitslag van ruwe suiker met betaling van den accijns. Volgnummers Netto-gewicht Gehalte, der voor zoover bij het opmaken van inschrijvingen. Kilogram het uiUreksei bekend. 1 De vorenstaande uittreksels zijn opgemaakt ter voldoening aan art. 76 der wet. Te , den 192 . De Chef van dienst, De fabrikant, of de persoon door hem voor de onderteekening der uittreksels aangewezen, (Accijnzen no. 66). 248 Kennisgeving van verrichtte uitslagen. OMSCHRIJVING DER g 5 _ . a DOCUMENTEN. 3 ;, . . ■§ 0 S j g> s«_hs1| § 1 «1 i t oafi g *. O _ o » 0 -S SPc » « W « O _ _ B 1 2 34561 7 (8 9 | 10 11 I ' 1 1 1 1 1 I Te den De Chef van dienst, 192 249 DIRECTIE ACCIJNZEN.—SUIKER. KANTOOR UITTREKSELS uit de registers, volgens de be¬ palingen der Suikerwet gehouden in de Suiker~- .. —^—■——raffinaderij Dag of tijdvak waarover de uittreksels loopen. te Uittreksel uit het register, bedoeld bij art. 50 der wet. INSLAGEN van suiker, melado, melasse en stroop. Volg- Ruwe suiker Melado. melasse en «troop Geraffineerde Basterd nummers — suiker _— — der in- Bru.t?, Gehal- Brut? Brutogewicht Brut0. Ge- aer in gewicht uen — ■_ I Sb ... Sb £ 5, der in- So2S\o «SisBls _3 « S§I =i gÜU zelfden vorm en e fa Ij?^ schrijvingen •3- w J8 § - _J3i2 g» grootte hebben s 5 n k 60 Kilogram I I I I II 1 I NETTO GEWICHT der suiker, die versmolten of opnieuw geturbineerd is. Vole- Kandij Kandij Kandij , :, nummers belast als beiast als Andere gerat- Basterd uuuiuieia aan net geraffineerde fineerde suiker — der in- standmonster suiker basterd — Kilogram schrijvingen Kilogram Kitogram Kilogram 1 ogram (Accijnzen, no. 67). Uittreksel uit het register, bedoeld bij art. 58, § 2 der wet. UITSLAGEN van —n:—, 8.ul ^r—=—, , . met betaling van den accijns, suikerhoudende vloeistof Kandij vol- Kandij be- Kandij. Basterd. Suikerhoudende vloeistof. Volgnum- doende aan last als ge- Ander mers der het stand- raffineerde Belast als geraffi- , „„. „ . w„5_._j,_m. inschrijvin- monster. suiker. basterd. Gehalte. neerd. Gewicht. Gehalte. Gewicht. Zui™**lds- Kilogram (*). Kilogram (*). Kilogram (*). Kilogram (*). Kilogram (*). Kilogram (*). (*) In letters. De vorenstaande uittreksels zijn opgemaakt ter voldoening aan art. 75 der wet. Te , den :...'. j 192 . De Chef van dienst, De Raffinadeur, of de persoon door hem voor de onderteekening der uittreksels aangewezen, 251 Beetwortelsuikerfabriek van te. REGISTER van aanteekeiüng van het netto-gewicht van de ruwe suiker, door turbineeren of of andere wijs uit het sap of de stroop verkregen, tevens dienende tot het aanteekenen van het opnieuw smelten van de verkregen suiker. (Artt. 31-33 der Suikerwet). Het tegenwoordig register, inhoudende bladen, is door den ondergeteekende op ieder blad gewaarmerkt en tegen bewijs aan den beetwortelsuikerfabrikant uitgereikt. N.B. Voor de bijhouding, bewaring Te den 192 . en wederinlevering van dit re¬ gister zie de laatste bladzijde. (Accijnzen, no. 58). De Ontvanger der Beetwortelsuikerfabriek of raffinaderij van te REGISTER van uitslagen van suiker met betaling van den accijns. Artt. 36, $ 1 en 58, § 2 der Suikerwet). Het tegenwoordig register,-inhoudende bladen, is door den onder- geteekende op ieder blad gewaarmerkt en tegen bewijs aan den beetwortelsuikerfabrikant ., ., . Sn—j uitgereikt. raffinadeur N.B. Voor de bijhouding, bewaring fe den 192 en weaennievering van au re¬ gister zie de laatste bladzijde. (Aceijnzen, no. 59). De Ontvanger der Suikerraffinaderij van te REGISTER van aanteekening van met krediet voor den accijns ter bewerking ingeslagen suiker, melado, melasse en stroop. (Art. 50 der Suikerwet). Het tegenwoordig register, inhoudende bladen, is door den ondergeteekende op ieder blad gewaarmerkt en tegen bewijs aan den raffinadeur uitgereikt. N.B. Voor de bijhouding, bewaring Te den 192 . en weaennievering van au re¬ gister zie de laatste bladzijde. (Accijnzen, no. 60). De Ontvanger der Suikerraffinaderij van :.. te REGISTER tot inschrijving van het netto-gewicht der vervaardigde suiker. (Art. 51 der Suikerwet). Het tegenwoordig register, inhoudende bladen, is door den ondergeteekende op ieder blad gewaarmerkt en tegen bewijs aan den raffinadeur uitgereikt. N.B. Voor de bij houding, bewaring fe den 192 en wederinlevering van dit register zie de laatste bladzijde. De Ontvanger der (Accijnzen, no. 61). 252 253 ACCUNZE%58- VERKREGEN SUIKER ■ ,, SUIKER DIE WEDER IS VERSMOLTEN I Verklaringen der Volgnummer der Netto aewicht in kiloorammen Handteekening van den |- ~ T T '. ZTZ Handteekening van den ambtenaren omtrent inschrijving DAG EN UUR VAN ,r..tto ypl-t 1. kilogrammen. fabrikant of van den per- I _,_ pN UUR V»N Netto gewicht der versmolten sutker In K.G. ™^ _ Jen . hunne bevinding INSCHRIJVING „letten In cijfer» ïoon' do°' h«n ™»de DA,SsCHW,VING - 7~, 1" i TT soon. door hem voor de (Art. 74. § 3) " ~— inschrijving aangewezen. »^""'""u In letter. | '° cnK" inschrijving aangewezen. | I » 2 3 4 5 " 7 8 | 9 I 10 i T~ ' "i :—f-—~ f- i ACCIJNZEN» ,0 jaaa—a—=—aaaaa. * V" 69. ~-—a—===aa=aaa===aaa===as=, GEWICHT (in kilogr.) i h- . <;iiikrp Dag en uur Sj_.d-.-f- ; Handteekening van den 'F™*,UI|Mt KANDI] BASTERD HOUDENDE Volgnummer, waarop de suiker ^^TZto BRUTO NETTO fm^ken fabrlhmt of van den per- | vol- belast:als ^ ^ „fineerd VLOEISTOF BIIZONDBRE AAN- der partijen zal worden '• ' _ _ "™' olli soon» door dezen voor de doende geraffi- basterd — TEEKENINGEN uitgeslagen basterd enz inschrijving aangewezen., Hmrm Gehalte aaB n",de' Zilverbasterd enz. In djfers In schrijflet(crs Kilogram Uenalte stand. suiker Kilogram Kilogram Gehalte Kilogram helds- monster Kilogram factor : ; ,■; ; Z Kilogram Kilogram _ ■ =- ! . - 1 J 1 \ t -, | 9 | 10 I 11 1 12 I '3 I 14 15 16 17 1» i i —~ — i i : I L 1 j i i i A CCIJN ZENf' NO. 60. ^^aaaaaaaa^^aa^aaaaaaar Documenten waarmede de suiker, enz. werd aangebracht BRUTO GEWICHT f i , — (i uil mmen) Sulkern. vloeistof; DAG VAN DEN INSLAG KANTOOR Melado. — °3""nm " Handteekening van den fabri- Gehalte der bedoeld In kolom 7 AANTEEKENINGEN SOORT VAN Dagteekening No. Ruwe suiker melasse en kant °f van den.Ingeslagen ruwe — ~ DER AMBTENAREN AFGIFTE stroop i Geraffineerde „ , d door hem voor de Inschrl,- 3uikcr of basterd _ Zuiverh. t suiker Dastcro ving aangewezen. aoort factor 1 1—"—I—3~\—1—1 5 1 6 I 'z_-~~~9 l 10 1 11 1 12 1 13 1 ~ 1 I i i feS A CCIJN ZErf|k - VERVAARDIGDE SUIKER |?N°' 61. | — — SUIKER DIE WEDER IS VERSMOLTEN 2 :p Geraffineerde sul- y H . <3 c M ker in stukken, die 5 *ë | KANDI) Melis in brooden steeds denzelfden - f — - netto vorm en grootte Andere Andere ■§ DAG EN UUR G^SL'N hebben neerdé Basterd! Handteekening van Netto gewicht Kandlj Basterd Handteekening van den j!V i inschrijving ™ i»^bltlGttt Gtl ~- -tos - 3é - __w__t_n. yï f Kilogram •» Ö "bterï ^ Kilogram °~ „„ " KüogrJ „emVoor °de 'tnschrlj- Kilogram _ Kilogram inschrijving aangewezen ||< 1 stand- suikec _ stuks stufe, Kilogram Kilogram ! ving aangewezen. IUI°8ra _o monster _ Ki|ograra Kilogram •§ I _ ' Kilogram K"°9""" | j | | > > I 3 3 4 6 7 8 9 ÏÖ 11 12 | ~ i ü 16 17 18 19 20 , _ | ^1 '"1 "li-.:: I .. i i i i i i i n— —i— i i I 254 Achterzijde van het register ACCIJNZEN, no. 58. VOORSCHRIFTEN, krachtens art. 74 der Suikerwet vastgesteld door den Minister van Financiën nopens de bijhouding, bewaring en wederinlevering van dit register. !De inschrijving geschiedt onmiddellijk na afloop van de weging op de wijs door het formulier aangegewezen, voor elke partij afzonderlijk, in het eerste door een volgnummer aangewezen open vak van het register. I Gelijke inschrijving heeft plaats van de weder versmolten suiker en wel terstond na de smelting. Onder 2 < smelting wordt ten deze ook verstaan het met stroop vermengen van suiker om opnieuw te worden f geturbineerd. - ( De fabrikant of de persoon, daartoe schriftelijk door hem aangewezen, stelt achter elke inschrijving zijn f handteekening. Die aanwijzing geschiedt door een aanteekening in het eerste open vak van het register. SHet Is verboden het geschrevene uit te delgen, over te halen of op andere wijs onleesbaar te maken. Verkeerde inschrijvingen moeten hersteld worden bij renvooi door of vanwege den fabrikant en een ambtenaar te onderteekenen. 5 Alle inschrijvingen geschieden met deugde lij ken zwarten inkt. / Bij den aanvang van elk kalenderjaar wordt een nieuw register aangelegd, beginnende met volgnummer 1. g 1 Na de laatste inschrijving in een werkjaar {eindigende 31 Augustus) wordt het loopende register afgeslo1 ten door een aanteekening in êén of meer der eerste open vakken. De inschrijvingen worden onder die \ afsluiting tot aan het einde van het jaar in het register voortgezet. !Het register wordt door den fabrikant bewaard op een door den Inspecteur goed te keuren plaats, zóó dat de ambtenaren daarvan te allen tijde inzage kunnen nemen en daarin de bij art. 74, § 3, der wet bedoelde verklaringen kunnen stellen, g ( Volgeschreven registers worden door de ambtenaren van den fabrikant tegen bewijs overgenomen en bi) ) den Ontvanger ingeleverd. Achterzijde van het register ACCIJNZEN, no. 59. De partijen suiker, bestemd tot uitslag met betaling van accijns, worden elk afzonderlijk ingeschreven in het eerste door een volgnummer aangewezen open vak van het register op de wils door het formulier aangegeven. De kolommen 2—6 worden door of vanwege den fabrikant of raffinadeur, de overige kolommen door de ambtenaren ingevuld. De fabrikant of raffinadeur of de persoon, die daartoe door hem wordt aangewezen, stelt achter elke inschrijving in kolom 7 zijn handteekening. Die aanwijzing geschiedt door een aanteekening in het eerste open vak van het register. (Overigens zijn de voorschriften gelijkluidend met onderdeelen 4—8 hierboven). Achterzijde van het register ACCIJNZEN, no. 60. Elke partij, die met volgbrief of vervoerbiljet wordt ingeslagen, wordt dadelijk in het eerste open vak ingeschreven. De Inschrijvingen geschieden met deugdelijken zwarten inkt en op de wijs door het formulier aangewezen. De raffinadeur of de persoon, die daartoe schriftelijk door hem wordt aangewezen stelt achter iedere inschrijving zijn handteekening. Die aanwijzing geschiedt door een aanteekening in het eerste open vak van het register. Het is verboden het geschrevene vit te delgen, over te halen of op andere wüze onleesbaar te maken. Verkeerde inschrijvingen worden hersteld bij renvooi, door of vanwege den raffinadeur en door een ambtenaar Ooderteekend Bij den aanvang van elk kalenderjaar wordt een nieuw register aangelegd, beginnende met volgno. 1. Na de laatste inschrijving in een werkjaar (eindigende 31 Augustus) wordt het loo rende register afgesloten door een aanteekening in een of meer der eerste open vakken. De inschrijvingen worden onder die afsluiting tot aan het einde des jaars in het register voortgezet. Het register wordt door den raffinadeur bewaard op eene door den Inspecteur goed te keuren plaats, zóó dat de ambtenaren daarvan te allen tijde inzage kunnen nemen en daarin de bij art. 74, § 3 der wet bedoelde verklaringen kunnen stellen. Volgeschreven registers worden door de ambtenaren, tegen bewijs, van den raffinadeur overgenomen en bij den Ontvanger Ingeleverd. Achterzijde van het register ACCIJNZEN, no. 61. De inschrijving geschiedt onmiddellijk na afloop van de weging en op de wijs door het formnlier aangewezenvoor elke vervaardigde of versmolten partij onder het eerste door een volgnummer aangewezen open vak van het register. Gelijke inschrijving heeft plaats van de weder versmolten suiker en wel terstond na de smelting. Onder smelting is ten deze ook te verstaan het met stroop vermengen van suiker om opnieuw te worden geturbineerd De raffinadeur of de persoon, die daartoe schriftelijk door hem wordt aangewezen, stelt achter iedere inschrijving zijne handteekening. Die aanwijzing geschiedt door eene aanteekening in het eerste door een volgnummer aangewezen open vak van het register. Het is verboden het geschrevene u>t te delgen, over te halen of op andere wijs onleesbaar te maken. Verkeerde inschrijvingen worden hersteld bij renvooi, door of vanwege den raffinadeur en door een ambtenaar onderteekend. Alle inschrijvingen geschieden met deugdelijken zwarten inkt. Bij den aanvang van elk kalenderjaar wordt een nieuw register aang legd, beginnende met volgnummer 1 Na de laatste inschrijving in een werkjaar (eindigende 31 Augustus) wordt het loopende register afgesloten door eene aanteekening in of meer der eerste open vakken. De inschrijvingen worden onder die afsluiting tot aan het einde van het jaar in het register voortgezet. Het register wordt door den raffina leur bewaard op eene door den Inspecteur goed te k uren plaats, zóó dat de amhtenaren daarvan te allen tijde inzage kunnen nemen en daarin de bij art. 74, § 3 der wet bedoelde verklaringen kunnen stellen. Volgeschreven registers worden door de ambtenaren tegen bewijs van den raffinadeur overgenomen en bij den Ontvanger ingeleverd. KANTOOR A C C IJ N Z E N. 255 Ter voldoening aan art. 16, 18, 19 of 46 (*) der suikerwet is door den ondergeteekende bij den Ontvanger der te ingeleverd de volgende aangifte. aanvullingsaangifte 1. Naam en woonplaats van den fabrikant, of — voor een vennootschap of vereeniging — de namen en woonplaatsen der vennooten onder de firma, der hoofdelijk voor het geheel aansprakelijke vennooten of der bestuurders, en de naam en de woonplaats van den beheerder der fabriek. S. Naam der fabriek, en der gemeente, straat, gracht, enz. waar zij gelegen is. met de kadastrale omschrijving van het perceel. 8. Gebouwen en erven, welke de fabriek uitmaken, hun ingangen, vensters en gemeenschap met andere panden. (Is de ruimte onder 3 voor de gevorderde omschrijving onvoldoende, dan behoort bij de aangifte een afzonderlijke gewaarmerkte nota voor dit onderdeel te worden overgelegd. Te , den 192 . De fabrikant of raffinadeur (*), (*) Door te halen hetgeen niet te pas komt. De ontvanger der verklaart te hebben ontvangen van een aangi te—volgens art. der suikerwet. aanviüüngsaangiite Te , den 192 '. no. De Ontvanger voornoemd, (Fabricage no. 22). 256 debet. credit.I slad I i D . ' Uitslagen met bestemming , . 711 Rekening naar het buitenland De betalingen of | BETALINGEN. AFSCHR IJ VINGEN, accunzen no. Uitslagen met betaling van naar entrepot naar een afschrijvingen „ 64.no. 65 of accijns. beetwortelsuikerfabriek of 8 5 hebben I H no. 72 waar (Art. 34. of 58, § lader wet). VTnfaatem & ~ betrekking tot a a g 0 de uitslag is (Art. 34. b en c. of art. 58. % 8 O de posten . „ «j _ 8 . Document - i Bef f t 5 1.Q ene der wet). , "% § § ïïISdSÏ I 1 i » ^ Ui 'U J S«l * È 9 Document. S a 4 fl ? 8|| W^g dezer rekening. | 1 | | o | »|j | J-S. ||| s§« Ji pïjj* sil s_s r i| 6 s | £i| l»l {II s § § "f jf O'S,0 |S « » a*-* g5 » _ 1 "3 S 8 * i, l-sl . S ag ""It! 8 3B1 • na" as B »a oB-0^ § 8 S2 W 'o z E * S 3 j 8 sü -s » S •o 3 q •» S „ï-3 |-° o>5 j 'IJ!-*! SS 3 -o < s l i & ifl-*-o ' S fi ° i?*"0 ,2°« , I'S Q fc •»» ! ff? 11 I 1 2 | S_"ö-§Ben IJ lil. S 1132. H S 1 ;|| 11 a H 1 \ S s> tï f l-is I. p Pfs «s-" o J > < (S-0 |"g < _j _J j | 1. | 2. |"T I 4 | 5. | 6. [ 7. | 8. 19. | 10. J 11. | 12. j Ü ÜT" | '5- 16. | 17. | 18. 19. 20. | 21. ] 22. [ 23. | 24. | 25. | 26. j i n —i — I 1 i | n | I | I Suikerraffinaderij van ......I- te REKENING van de met krediet voor den accijns ter bewerking ingeslagen suiker, melado, melasse en stroop. (Art. 76, § 26, der Suikerwet). Accijnzen, no. 63. Blad DOCUMENT WAARMEDE SUIKER. ENZ. WERD AANGEBRACHT BRUTO-GEWICHT IN KILOGRAMMEN. I I Suikerhoudende | . : : I ; j i Gehalte der vloeistof bedoeld in ingeslagen kolom7. DAG VAN DEN INSLAG. KANTOOR ' „.„ I Melado. Geraffineerde „ mw* .*aiker Aanteekeningen. SOORT- AFGIFTE TEEKENING. NUMMER. Ruw. suiker. m.U™ « suiker. jBssterd. ^Z^j*-*- I 1 ' i i I L L_ I ! : l. | 2 3. I i 5. 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. 13. i 1 1 1 ! 1 I I ! j I ÈS Suikerwet. w Beetwortelsuikerfabriek of Suikerraffinaderij van 257 te REKENING wegens suikeraccijns. (Art. 76jffi 1> der Suikerwet). Accijnzen, no. 62 Blad Suikerwet. 258 Beetwortelsuikerfabriek van te 259 debet. gredit. 1 J " I Document of ander stuk, T~ Dagtcekenlng van Netto-gewicht der krachten! hetwelk de 1 UITGESLAGEN SUIKER | f m i het uittreksel uit verkregen suiker Bijzondere crediteering geschiedt Netto- I — . |. * \ ~ g 1 het register bedoeld aanteekeningen Daa van fl«wicht Hoeveelheid Bedrag van den accijns die verschuldlad ™ I 8 1| " bij art. 31 der wet I „ K - , „ j._ ,,„_,„„ herleid tot 100 pet. Z 9 , SS "O 5 I Kilogram I Soort Dagteekenlng Nummer oeu ullsIa9 I Gehalte X I ff 1 a g § § I Kilogram is wegens uitslagen met kan worden wegens uitslagen § «3 | I &» I : ; " 1 — —— Kilogram betaling van accijns met consent of vervoerbiljet B 2 U-S «J 1 I l 3 II 4 I 5 6 7 8 I (Art. 42, tweede lid). S- 8 * I j ~ I —2—; 10 11 i 12 ia I Suikerraffinaderij van 1 -|» te 1 BEKENING wegens afgewerkte geraffineerde sufte» . . (Art. 76, §26 der Suikerwet)] T T**1* ™™Se™ & uitgeslagen suiker. debet. credit. j Accijnzen no. 65. *$ Netto-gewi.ht der afgewerkte suiker Uitgeslagen I •SÖ ~ ~ ' j Documenten of andere 4 Suiker (Netto-gewicht) Versmolten suiker iTotale hoeveelh. uitgesl. en versm suiker! JS"° 8 ;g a fl stukken, krachtens & ' ~ j— — — —I £K o „• " E ^ 8 welke de crediteering ■£ Bedrag van £ n 3 vo t^ jf =• "ga s g _ — "3 "f. s « a ~ Tfs « A « " S 1 Stj g 8 ~2l J 1 1 g SS ^ a Jg J '° § Is 1" Hf ~1°-o8 -J o>"8 ^ | £ | ™ 1 2 J |" "o -S 1 ^ S "3 § 8 > s|°S:t|«osrJsi|j| jg 31 BEKENING wegens de vervaardigde suikel fArt. 76. S la. rl«r Sn.wJn weSens de "^geslagen suiker. ^ Accijnzen no. 64. 260 ENTREPOTS. Algemeen Entrepots, FoUo SUIKER. SUIKER. Folio. Inslag. Uitslag;. '1' Waar °dTbawlirengtotn * «- Ruwe suikeren Andere § è Documenten ti Ruwe suiker en Andere jp 2 opgeslagen. Qetot c g . basterd. suiker. # . Sa documenten. % basterd. suiker. 1S | li !|i l! TT "T~ " I \ U u } I * 1 1 TT * § I ï S ■ tf I gt| f I |C § 1 I 1 3 1 1 I 3 1 | SMM § I I I « ! 1 I 3 I 1 I 2 I I !• 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21- 22- 23- 24. 25- 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. i i ' i " i—i ! 1 :— i i " ; 1 I s s OC Sb OJD QO O O ^o... .. O 2 2 2 2 mm [ B. Wanneer suikers van verschillende handelssorteering of van verschillend gehalte in ééne partlf I Ï!?1greP"lV ï^n' wordt deze ▼oo' de invulling der kolommen 13—16 en 31—34 dienovereenkomstig gesplitst, in dier voege, dat voor de suiker van iedere sorteering of ieder gehalte, een afzonder- I {Jlke horizontale lijn grbruikt wordt. Wanneer volgens de voorschriften het gehalte der suiker eerst Jr>ij den uitsla? zal worden bepaald, wordt dit m kolom 20 aangeteekend. i Voor de particuliere entrepots van ruwe suiker of basterd moet bij de overbrenging 0$ | J-*?w.e rekening volgens Ir. b der resolutie van 11 Juli 1851, no. 70 (Verz. 1862 no. 44) en bij de vereffening volgens model D der resolutie van 22 December 1845 no. 59 (Verz. 1845 no. I 2511 de snker van olk gehalte afzonderlijk vermeld worden. register voor Suiker, no. 2a. 261 ALPHABETISCH REGISTER. Aangifte van fabrieken, enz. Artt. 16,18, 19 eu 46 ; Bijl. E, art. 1; Bijl. H, art. 1; B|jl J, i art. 4. Aangifte van panden door winkeliers. Art. 87, § 3. Aangifte van ingevoerde suiker. Art. 3. Aangifte tot uitslag. Artt. 36, 38, 39, 58 § 3 en 59. Zie verder Kennisgeving. Aanpeil. Zié Opneming. {Aanzeggingen. Art. 85, § 2. iAceijns. Bedrag van den —. Hoofdstuk I. Accijns. Betaling van den — bij invoer. Art. 5. , Accijns. Invordering van den accijns bij niet-zuivering van documenten. Artt. 42 en 58. Accijns. Krediet voor den —. Zin Krediet. Accijns. Teruggaaf van —. Zie Teruggaaf. Accijns. Vrijdom van —. Zie Vrijdommen. Accijns. Zekerheid voor —. Zie1 Zekerheid. ■ Afgewerkte melasse en stroop. Art. 1, aant. 40; artt. 2, 43 en 61; Bijl. C. Afscheiding' van het mengmiddol. Bijl. O, II, art. 10. Afschrijving. Zie Krediet en Rekeningen. Afsluiten van werktuigen. Art. 28. Afval van suiker. Art. 56. Ahornboom. Suiker, bereid uit het sap van den —. Art. 1, aant. 6. Appelstroop. Art. 77, aant. 11. Asch-bcpnling. Art. 1, §3; Bijl. B, art. 6. Basterd. Accijnsbedrag voor —. Art. 1. Beestenvoeder. Bijl. O, II, art. 21. Beetwortelsap. Ingedikt —. Art. 77 ; Bijl. J. Beetwortelsuikerfabrieken. Artt. 16—45 en 68 —76. Bergplaatsen. Artt. 9, 22, 46 en 71. Beschuithonig. Invoerrecht op —. Bijl. D. Bewaking. Artt. 11, 41 en 58, § 3. Bijenvoeder. Art. 1, aant. 19 ; Bijl. G, IIj art. 3, aant. 4. Biscuits. Invoerrecht op —. Art. 89 ; Bijl. D. Bodem. Art. 1, aant. 16. Boetebepalingen. Artt. 90—94. Borgtocht. Zie Zekerheid. Borsthonig. Art. 1, aant. 35. Bouwplan. Artt. 17 en 46. Buizen. Artt. 25, 26 en 46 ; Bijl. E, art. 10; Bijl. H, art. 7. Calciurasaccharaat. Invoerrecht op —. Bijl. D. Caramel. Invoerrecht op —. Art. 88. Garamelhoter en Caramelpasta. Invoerrecht op —. Bijl. D. Citroen- en oranjeschillen. Invoerrecht op —. Bijl. D. Clarnicopasta. Invoerrecht op —. Bijl. D. Commissie van scheikundigen. Artt. 80 en 81 ; Bijl. E, art. 7. Consenten tot uitvoer. Art. 34, aant. 16 ; Bijl. A, art. 2, aant. 1. Crediteeringen. Zie Entrepots en Krediet. Debiteeringen. Zie Entrepots en Krediet. Detacheeringen van ambtenaren. Art. 68, met aantt. 4—9. Dextrine of kunstgom. Art. 1, aant. 48. Diamalt. Art. 88, aant. 5. Diastafnr. Art. 88, aant. 5. , Documenten. Af te geven —. Art. 11, aant. 2 ; art. 34, aantt. 16 en 20 ; artt. 38 en 58, § 3. Dnlrelne Boques. Art. 1, aant. 35. Doorvoer. Art. 84. Drop. Invoerrecht op —. Bijl. D. Droivensuiker. Accijnsbedrag voor —. Art. 1. Druivensuiker. Invoerrecht voor —. Art. 88. Druivensuiker. Vervaardiging van —. Art.77. Emballage. Verbeurte van —. Art. 92. 263 Entrepots. Hoofdstuk III. Extracten van verfhout. Art. 1, aant. 35. Fabrikanten van suikerhoudende goederen Yoor export. BgL K. Fabrieken—raffinaderijen. Artt. 65 en 66. Forceeringen. Art. 1, §§ 2 en 3. Gehalte-bepaling. Artt. 1. en 3 ; Bijl. B. Gehalte-bepaling. Geschillen over —. Artt. 80—82; Bijl. E, art. 7. Gehalte-bepaling. Kosten voor —. Zie Kotten. Gemachtigden. Art. 85, § 2. Gember. Invoerrecht op —. Bijl. D. Gemeenschap. Artt. 21 en 46 ; Bijl. E, artt. 1 en 10 ; Bijl. H, art. 7, sub 2 ; Bijl. J art 9 sub 2 Geneesmiddelen. Invoerrecht op —. Bijl. D. ' Geschillen. Beslissing in —. Artt. 80 en 81; Bijl. E, art. 7. Geschillen over 't nemen van monsters. Art. 79, aant. 4. Gewicht. Bepalingen, betreffende de aangifte, enz. van het —. Artt. 3, 6, 39, 49 58 83 en 59 Gewichten. Verstrekken van —. Art. 73 ; Bijl. A, art. 13. Gezanten. Vrijdom van belasting, verleend aan —. Art. 1, aant. 4. Giucoformacin. Art. 1, aant. 37. kwvISÏ ailtaal Glucose. Art. 1, aant. 48. Glucose-bepaling. Art. 1, § 3 ; Bijl. B, art. 5. Glycerine surrogaat. Art. 1, aant. 35. Golden syrup. Art. 72, aant. 4. Goten. Arlt. 25 en 46 ; Bijl. E, art. 10: Bijl. H, art. 7. Handelaars in ruwe suiker. Hoofdstuk IV. Handelsmonsters. Art. 1, aant. 4; art. 34, aant. 12. Harzquell-siroop. Art. 1, aant. 34. Hemaline. Art. 1, acnt. 35. Honigsurrogaat. Art. 1, aant. 19. Honigzoet. Invoerrecht op —. Bijl. D. Hoofdingang. Artt. 20 en 46. Increvable Samson. Art. 88, aant. 5. Ingang. Zie Hoofdingang. Ingedikt beetwortelsap. Art. 77 en Bijl. J. Inrichtingen, waarin suiker wordt afgescheiden uit melado, enz. Bijl E Inslag in entrepot. Art. 10. Inslag dooit handelaars. Art. 13. Inslag door fabiikanten van suikerhoudende goederen voor export. Bijl K Inslag in raffinadeiijen. Artt. 48—49. Inslag in ontsuikeringsinrichtingen. Bijl. E, art. 2. Inslag in stroopkokerijen. Bijl. K, art. 2. Inslag onder vrijdom. Zie Vrijdommen. Inulincstroop. Art. 88, aant. 5. Invertsuiker. Art. 1, aant. 19. Inrertsuikerstroop. Art. 1. aant. 35. Invoer van suiker. Hoofdstuk II. Invoerrecht op massé, enz. Art. 88. *ïpÖfef> Invoerrecht op suikerhoudende goederen. Art. 89. Invordering van accijns. Zie Accijns. Isomaltose. Art. 88, aant. 5. Kanassers. Art. 6, mot aant. 7. Kandij. Accijpsbedrag voor kandij. Art. 1. Kandij te hechten aan draden. Art. 57. Kandij. Vervoer en nederlaag van —. Art. 87. Kandijgruis. Artt. 1, aanUTOi Kant. Art. 1, aant. 16. Kantoren van invoer. Art. 4. Kennisgeving van aanvang der werkzaamheden in beetwortelsuikerfabrieken. Art 29 Kennisgeving van aanvang-turbineeren. Artt. 30 en 55. Kennisgeving van voorgenomen versmelting. Artt. 33 en 55. Kennisgeving van uilslag afgewerkte melasse. Art. 43. Kennisgeving van vervaardiging druivensuiker of afscheiding suiker uit melasse, enz. Art 77 Kennisgeving nopens werkzaamheden in ontsuikeringsiniichtingen. Bijl. E art 1 Kennisgeving nopens werkzaamheden in stroopkokerijen. BiiLH, art 4 ' Ketels voor het smetten van ruwe suiker. Art. 47. Ketels voor hot koken van stroop. Art! 47. Kleurhout-extraet Art. 1, aant. 35. Kokers. Arlt. 25 en 46; Bijt E, art. 10 i Bijl. fi. art 7 Kookketels. Zie Ketels. Kookpannen. Zie Pannen. Kosten voor gehalte-bepaling. Art. 86; Bijl A, art. 12; Bijl. D aantt. 8 en 27 Kosten voor wegingen. Art. 86. 264 Kranjangs. Art. 6 met aant. 7. Krediet van handelaars. Artt. 12 14 en 15. Krediet van beetwortelsuikerfabrikanten. Artt. 37 en 42. Krediet van raffinadeurs. Artt. 37 42, 58, §§ 2 en 3 en art. 64. Krediet betreffende ontsuikeringsinrichtingen. Bijl. E, artt. 1 en 8. Krediet betreffende stroopkokerijen. Bijl. H. art. 2. Krediet van fabrikanten van suikerhoudende goederen voor export. Bijl. K, art. 3. Krediet. Week—. Art. 5, aant. 3. Krenzbeeren-cxtraxt. Art. 1, aant. 35. Kunstgoni. Zie Dextrine. Laevulose. Art. 1, aantt. 19 en 35. Lederappretuur. Art. 88, aant. 5. Linie. Zie Vervoer. Lompen. Accijnsbedrag voor —. Art. 1. Losplaatsen. Art. 4. Maltosestroop. Art. 88, aant. 5. Mulzextrnct en Malz-Suppenextract. Art. 88 aant. 5. Manilla Glycerin-Ersatz. Art. 88 aant. 5. Massé. Accijnsbedrag voor —. Art. 1. Massé. Invoel recht op —. Art. 88. Medicinale stropen. Art. 1 aant. 34. Meesterknecht. Art. 85, § 2. Melado. Accijnsbedrag van —. Art. 1. Melado. Koken en zuiveren van —. Art. 77 bis ; Bijl. H. Melasse. Accijnsbediag van —. Arlt. 1 en 2. Melasse. Uitslag van —. Artt. 2 en 44. Melasse. Afgewerkte —. Art. 1 aant. 40 ; artt. 2, 43 en 61; Bijl. C. Melasse. Koken en zuiveren van —. Art. llbis; Bijl. H. Melasse. Vrijdom van accijns voor —. Art. 88, § 2; Bijl. F. Melis. Accijnsbedrag voor —. Art. 1. Melk. Invoerrecht op suikerhoudende —. Bijl. D. Melksuiker. Art. 1 aant. 6. MengmiddeL Zie Vermenging. Mengsel van eosine. Art. 83, aant. 5. Minima bij inslag. Artt. 10, 12 en 48 ; Bijl. E, art. 2, Bijl. G, II, art. 6; Bijl. K, art. 1. Minima bij uitslag. Artt. 10, 34 en 58, § 1. Minima bij uitvoer met restitutie. Bijl. A, artt. 1 en 5. Misdrijven. Art. 91. Molligen. Art. 1, aant. 35. Monsters. Handelsmonsters. Art. 1 aant. 4 ; art. 34 aant. 12. Monsters. Het nemen van —. Art. 1, aant. 33 ; art. 8, aant. 4 ; art. 43 aant. 8 ; artt. 40, 49, 70. 79, 81 en 82; Bijl. A, artt. 7 en 8 ; Bijl. E, artt. 6 en 7 ; Bijl. G, II. ertt. 20 en 22 ; Bijl. H, art. 6; Bijl. J, art. 8. Monsters. Standmonsters. Art. 1, § 1, lett. a; Bijl. J, art. 3. Nederlagen. Art. 87. Nektarin. Art. 1, aant. 35. Neringdoenden. Art. 87. Novocolstroop. Art. 1, aant. 35. Nueoaboter en Nucoapasta. Invoerrecht op —• Bijl. D. Ontsnikeringsinrichlingen. Bijl. E. Oorlogsschepen. Art. 34, aant. 14 ; art. 58, aant. 12 ; Bijl. A, art. 1, aant. 3. Opcenten. Art. 1, aant. 1. Oplossing van suiker. Art. 1, aant. 35. Opneming van den voorraad. Artt. 45, 62, 70 en 86 ; Bijl. E, art. 11 ; Bijl. F, art. 8 ; BijL G, II, ait. 8. Opneming van werktuigen. Art. 70. Opschriften. Artt. 22 en 46. Opslag. Zie Inslag. Opveegsel. Art. 56. Oranjeschillen. Invoerrecht op —. Bijl. D. Overgang van bedrijf. Artt. 18 en 46; Bijl. G, II, art. 9. Overschrijving. Zie Entrepots en Krediet. Palmboomenhonig. Art. 1, aant. 35. Pannen. Smeltpannen. Art. 47. Pannen voor het koken van stroop. Art. 47. Peiling. Zie Opneming. Pijpen, enz. tot het geleiden van vloeibare suiker. Artt. 25 en 46 ; Bijl. E, art. 10 ; BijL H, art. 7 Pleziervaartuigen. Art. 34, aant. 14 ; art. 58, aant. 12. Poedersuiker. Accijnsbedrag voor —. Art. 1. Polarisatie-percenten. Art. 1 : BUI. B. art. 9. Pompen. Artt. 25 en 46 ; Bijl. E, art. 10. 265 Proces-verhaal van situatie. Art. 9, aant. S. Raffinaderijen. Artt. 46—64 en 68—76. Regalen. Art. 1, aant. 27. Registers nopens door turbineeren verkregen suiker en versmolten suiker. Artt. 31, 33 en 74. Registers nopens gevulde vormen, enz. Artt. 51, 52. 74 en 94. Registers nopens uitslagen door beetwortelsuikerfabrikanten. Artt. 36 en 74. Registers nopens inslagen door raffinadeurs. Artt. 50 en 74. Registers nopens door raffinadeurs vervaardigde suiker. Artt. 51, 55, 74 en 94. Registers nopens uitslagen door raffinadeurs. Artt. 36, 58, § 3 en 74. Registers in ontsuikeringsinrichtingen. Bijl. E, artt. 1 en 5. Registers in stroopkokerijen. Bijl. H, art. 4. Registers in inrichtingen ter vervaardiging van ingedikt beetw.rtelsap. Bijl. J, art. 6. Registers. Uittreksels uit de —. Art.'75. Rekeningen met handelaars. Art. 15. Rekeningen met beetwortelsuikerfabrikanten en raffinadeurs. Art. 76. Rekeningen wegens particulier entrepot. Art. 9, aant. 7. Rekeningen wegens ontsuikeringsinrichlingen. Bijl. E, artt. 1, 8 en 9. Rekeningen. Vrijdoms—. Bijl. F, art. 6; BijL G, II, art. 7. Reservoirs. Art. 25, aant. 2. Restitutie van accijns. Zie Teruggaaf. Russische zandsuikers. Art. 1, aant. 20. Ruwe suiker. Accijnsbedrag voor —. Art. 1. Saccharinestroop. Art. 88, aant. 5. Saccharinesuiker. Art. 1, aant. 46. Samson's Ideaal. Art. 88, aant. 5. Schadevergoeding door beetwortelsuikerfabrikanten. Art. 29. Scheepsprovisie. Art. 1, aant. 4.. Schending van verzegeling. Art. 90, § 8. Schetsteekening. Artt. 16, 19 en 46. Siran. Art. 1, aant. 34. Sirop de Chloral de Follet. Art. 1, aant. 35. Sirupus rami. Art. 1, aant. 35. Smeltpannen. Art. 47. Soort. Aangifte der —. Artt. 3, 36 en 58, § 2. Soort. Geschillen over de —. Artt. 80—82. Sorteering in particulier entrepot. Art. 9, aant. 8. Special beer priming. Art. 1, aant. 35. Standmonsters. Zie Monster». Statistieke opgaven. Art. 3, aant. 1 ; art. 10, aant. 6; art. 76, aant 6; BijL A, art. 11, aant. 8; Bijl. F, opschrift, aant. 1; BijL art. 7, aant. 2. Stoven. Art. 16, f 2, met aant. 13; artt. 22, 46 en 94. Strafbepalingen. Art. 90—94. Stroop. Accijnsbedrag van —. Artt. 1 en 2. Stroop. Invoerrecht op —. Art. 88. Stroop. Uitslag van —. Artt. 2, 44 en 61. Stroop. Vervaardiging van —. Art. 77. Stroop van inuline. Art. 88, aant. 5. Stroop. Afgewerkte stroop. Art. 1, aant. 40 ; artt. 2, 43 en 61 ; Bijl. C Stroopkokerijen. Art. 77 bis; Bijl. H. Stropen. Medicinale —. Art. 1, aant. 34. Stropen. Vruchten—. Art. 1, aant. 88. Stropen voor meiwijn. Art. 1, aant. 34. Sucre doubie Sucraminé. Art. 1, aant. 19. Sucre interverti. Art. 1, aant. 19. Sucrboubion. Art. 1, aant. 35. Suiker. Bijeenhouden van verkregen —. Art. 32 en 52. Suikerhoudende goederen. Invoerrecht op —. Art. 89 en Bijl. D. Suikerhoudende goederen. Restitutie bij uitvoer van —. Art. 83; BüL A. Suikerhoudende goederen. Vervaardiging van —. Art. 77. Suikerhoudende vloeistoffen. Accijnsbedrag voor —. Art. 1. Suikersappen. Vrijdom van accijns voor —. Art. 88, § 2 ; BüL F. Sukade. Invoerrecht op —. BijL D. Tarra. Art. 6. Tarwestroop. Art. 88, aant. 5. Teekening. Zie Schetsteekening. Tekorten in beetwortelsuikerfabrieken. Art. 45. Tekorten in raffinaderijen. Art. 62. Termijnen van krediet. Zie Krediet. Teruggaaf van accijns. Art. 83 ; BijL A; Toegang tot fabrieken en raffinaderijen. Zie Hoofdingang. Toelagen aan ambtenaren. Art. 68, aant. 9. / 266 Toezicht van ambtenaren in fabrieken en raffinaderijen. Zie Visitatie. Turbinceren. Kennisgeving van aanvang van —• Artt. 30 en 55. Turbineeren. Registers van verkregen suiker. Zie onder Registers. Turbines. Plaatsing van —. Artt. 23 en 47. Uitgangen. Artt. 35, 58 en 94. Uitnoodigingen en uitreiking van stukken. Art. 85, § 2. Uitslagen uit entrepot. Artt. 6, 10 en 11. Uitslagen uit beetwortelsuikerfabrieken. Art. 2, 34, 38, 42, 43, 44 en 72. Uitslagen uit raffinaderijen. Art. 2. 58, 61, 63 en 72. Uitslagen door fabrikanten van suikerhoudende goederen voor export. Bijl. K, artt. 2 en 4. Uittreksels uit de registers. Art. 75. Uitvoer. Artt. 34, 58 en 84. Uitvoer met restitutie. Art. 83; Bijl. A. Vanille- of Vaniliincsiiiker. Art. 1, aant. 19. Veevoeder. Bijl. O, II, art. 21. Venkelhonig. Art. 1, aant. 35. Vennootschappen. Art. 85, § 1. Vensters. Arlt. 24 en 46. Verbeurte van emballage en werktuigen. Artt. 90, 92 en 93. Vereenigingen. Art. 85, § 1. Verificatie van te verzenden suiker. Artt. 40, 58, § 2 en 60. Verlichtine. Art. 73. Vermenging. Bijl. G, II, artt. 3 en 10. Verpakking van suiker. Art. 8. Verpakking en verwerking van suiker in entrepot. Art. 9, aant. 8. Verplaatsing van inrichtingen. Bijl. G, II, art. 9. Verschuldigdheid van den accijns. Zie Accijns. Verslag over particuliere entrepots. Art. 9, aant. 6. Versmelting van suiker. Artt. 33 en 55. Vertegenwoordigers. Art. 85, } 2. Vertrek voor ambtenaren. Artt. 24 en 46. Vervoer op de iiuie. Art. 87. Vervoerbiljet. Art. 34, aant. 20. Verzegeling. Artt. 11, 28, 41, 58, § 3 en 90, § 8. Visitatie van fabrieken en woningen. Art. 68 ; Bijl. E, art. 1; Bijl. G II, art. 24 ; Bijl. H, art. 5; Bijl. J. art. 7. Visitatie van personen. Art. 69. Vloeistoffen. Zie Suikerhoudende goederen en Suikerhoudende vloeistoften. Vreemde bestanddeelen in suiker. Art. 7. Vrijdommen. Art. 1, aant. 4 ; art. 88, §f 2 en 3 ; BUL F en G. Vrijstelling van accijns voor ingedikt beetwortelsap. Art. 77 ; Bijl. J. Vruchtensiropen. Art. 1, aant. 38. Wachthuisjes. Artl. 24 en 46. Wanbetaling van boeten, enz. Art. 91. Wankleurige suiker. Art. 63. Weegtoestellen. Verstrekken van —, enz. Artt. 73 en 86; Bijl. A, art. 13. Weokkredict. Art. 5, aant. 3. Wegingen. Artt. 32, 40, 49, 52, 53, 54, 58, || 2 en 3 en art. 86. Werkjaar. Art. 62, aant. 16. Werklieden. Verstrekken van —. Art. 86 ; Bijl. A, art. 13. Werktuigen. Plaatsing van —. Artt. 23 en 47. Werktuigen. Cvneming van —. Art. 70. Werktuigen. Verbeurte van —. Artt. 90, 92 en 93. Winkeliers. Art. 87. Woningen. Art. 68, $ 2. Wortelstroop. Art. 1, aant. 35. Zandsuikers. Russische —. Art. 1, aant. 20. Zeepfabrieken. Bijl. G, II, art. 3. aant. 1. Zekerheid. Artt. 11, 12, 27, 46 en 82 ; Bijl. E, art. 7 ; Bijl. F, art. 3 ; Bul. G, II, a/t. 14; Bij..H, art. 2 ; Bijl. J, art. 5. Zolders. Artt. 22 en 46. Zuiverheidstaetor. Artt. 1 en 3 ; Bijl. E, art. 4. Zuiverheidsfactor. Berekening van den —. Bijl. C, art. 2. Zuiverheidsfactor. Geschillen over den —. Artt. 80—82 ; Bijl. E, art. 7. CHRONOLOGISCHE TAFEL van WETTEN, ARRESTEN, VONNISSEN, KONINKLIJKE BESLUITEN EN RESOLUTIËN. AANGEHAALD IN DE AANTEEKENINGEN OP DE WET EN DE BIJLAGEN. Art. 29, aant. 5 Art. 9, aant. 7 >. 87, „ 3 Art. 88. aant. 5, Bijl. D, „ 25 Art. 1, aant, 4 Art. 88, aant. 8 art. 1, „ t Art. 1, „ 48 36, „ 1 Bijl. D, „ 1 1858. 99 1862. 44 73 ..'. 1863. 28 58 1864. V. no. 63 1866. Kon. besluit V. no. 123 Res. V. no. 164 1868. Res. V. no. 48 Art. f, aant. 34 » .. .'. 61 Opschrift, Hoofdstuk III, „ 2 ,, 3 Juni, no. 23 Art. 8, ,, 6 1869. Kon. besluit V. no. 37 Art. 88, aant. 8 n „ . ., Bül- F. art. 1, „ i ■ Kes. 7 April, no. 41 Art. 9 5 1871. Kon. besluit V. no. 102 Art. 88, aant. 8 „ „ BijL F, art. 1, „ 1 Res. V. no. 127 Art. 16, „ 3, noot » 1878. Res. V. no. 37, § 8 Art. 1, aant. 4 1875. Res. V. no. 67 ! Art. 40, aant. 4 Wet .. '3 17> u 2, noot a. 1876. Kon. besluit V. no. 104 Art. 9, aant. 8 1877. Re». V. no. 13 Art. 87, aant. 4 268 1881. Res. 6 Sept., no. 16 Bijl. D, aant. 1 1888. Res. V. no. 5, § 2 Bijl. A, art. 2, aant. 1 § 3 , A, „ 2, „ 3 § 4 A, „ 3, „ 1 § 5 A, „ 3, „ 3 | 6 A, „ 4, „ 1 § 7 A ,, 7, ,, 1 § 8 A, ., 7, ,. 3 § 9 , A, .. 8, „ 2 §10 A, „ 8, „ 2 §11 „ A, „ 8, „ 3 §12 , A, ., 9, „ 1 §14 „ A, ., 11, '„ 1 § 16 A. ,, 11, „ 5 §17 „ A, ,. 12, ,, 8 Res. V. no. 114 Bijl. D, ,, 26, noot a. 1884. Res. V. no. 73 Art. 79, aantt. 3 en 16 ,, 81, ,, 3 en 6 ,, 82, aant. 4 Res. V. no. 101 82, „ 4 „ 8 Aug., no. 67 „ 79, „ 3, noot b. „ 19 Aug., „ 27 ,, 79, „ 16 1885. Res. V. no. 33 Art. 88, aant. 5 „ „ „ 62 1, ,. 50 „ 12 Aug., no. 126 79, „ 3, noot 4 1886. Res. V. no. 69 Art. 91, aant. 3 „ ,, 108 Bfll. P, aant. 4 1887. Res. 10 Juni, no. 34 Bijl. D, aant. 1 1888. Res. V. no. 106 Art. 1, aant. 6 „ 16 Maart, no. 30 1. » 27 „ 27 Maart, ,. 41 „ 1, „ 6 „ 27 Maart, „ 42 , 1. 46 „ 88, „ 5 1890. Re*. V. no. 85 Art. 82, aant. 4, noot d 3 Juni, no. 59 , 79, „ 9 „ 29 Nov., „ 68 „ 88, „ 5 1891. Res. V. no. 19 Art. 34, aant. 14 „ 58, ., 12 55, § 1 Bijl. D, „ 9 12 „ I>, ,, 10 §3 ,, D, „ 10 §4 ; „ D, „ 11 § 5 ,, D, ., 8, noot o. §6 D. 10 §7::::: d, „ % 1892. Res. 5 Juli. no. 40 BijL D, aant. 8, noten o en §2 §3 §4 §5 §6 §7 1892. Res. 5 Juli, no. 40 Bijl. 269 Res. V. no. 79 Art. 79, aant. 3, noot g. „ 79, „ 16 Wet „ ,. 116 88, ,, 6 Res. 21 Juni, no. 71 ,, 88, „ 5 ,, 8 Den., „ 53 81, „ 4 „ 18 Dec, „ 39 ; , 88, „ 5 1896. Res. 3 April, no. 38 Art. f. aant. 35 Wet 20 Juli, 8. no. 137 , 17, „ 2, noA b. Res. 31 Aug., no. 71 „ 10, ,, 4 1896. Wet V. no. 53 Art. 91, aant. 5 Res. 13 Juli, nos. 35 en 36 BHL D, „ 28 1897. Inst». V. no. 81,| 1, vierde lid Art. 1, aant. 38 vijfde lid „ 1, „ 40 zevende lid „ 1, ,. 47 § 2, tweede lid 43.' 6 § 3 ., 3, „ 9 § 4 4, ,, 2 § 5 6, „ 3 § 6 Opschrift, Hoofdstuk III, „ 2 § 7 Art. 10, „ 1 i 8 11, „ 2 § 9 14, ,, 1 §10 , 15, „ 1 §11 16, „ 3 §12 25, ,, 1 §13 27, ,. 3 §14 29, „ 2 §15 „ 31, „ 1 § 16, eerste tot en met het achtste lid ,,32, ,, 1 § 16, laatste lid 32, ., 7 §17 33, „ 7 § 18, eerste tot en met het vierde lid „ 35, ,, 6 §18, laatste lid ,, 35, ., 9 §19 , 36, „ 2 §20 41, „ 2 § 21, eerste en tweede lid „ 43, ,, 7 laatste lid 43, ,, 8 |22 , 45, „ 2 §23 46, „ 2 64, ,, 1 |Ï4 48, „ 2 § 25 2 49« 3 §26 50, ,, 2 §27 51, „ 2 § 28, eerste en tweede lid 52, ,, 2 derde lid ,, 52, „ 3 vierde lid „ 53, ,. 2 § 29 52, „ 2, noot o. ., 57, „ 1 §30 „ 58, „ 16 „ 60, ,, 2 §31 , 61. „ 5 §82 64, ,, 2 §83 68, „ 11 §34 69, „ 1 § 35 70, ,, 1 § 36 72, „ 1 §37 „ 74, „ 1 §38 * 75, „ 1 § 39 , 76, ., 1 §41 ,. 79, „ 3 §42 ,, 81, „ 4 1893. 270 Kon. besluit V. no. 83 Bijl. A Res. V. no. 84 Bijl. A, art. 1, aantt. 1 en 8 - „ A, „ 13, aant. 1 Kon. besluit V. no. 85 Bijl. B ,, „ 88 BijL D, post Biscuits en post Drop. Res. V. no. 89 BijL D, aantt. 4, 8 en 9 Kon. besluit V. no. 90 Art. 4, aant. 1 Res. 11 Januari, „ 91 79, „ 7 „ 22 Januari, „ 102 Bijl. A, art. 1, „ 5 „ 3 Maart, „ 41 Idem. „ 31 Maart, „ 9 Art. 1, aant. 35 „ 2 Juli, „ 8 81, „ 4 „ 8 Juli, „ 63 „ 27, „ 4 „ 28 Juli, „ 35 23, „ 3 •i 25, „ 2 N 30, „ 4 „ 21 Aug., „ 8 , 27, „ 7 „ 24 Aug., „ 84 12, „ 2 „ 26 Aug., „ 27 „ 68, „ 12 28 Aug., „ 47 65, „ l.noota. „ 14 Sept., „ 38 27, „ 8 „ 18 Sept., „ 31 ,. 24, aantt. 6 en 8 23 Sept., „ 28 Bijl. A, art. 1, aant. 13 „ . 1 Oct., „ 9 Art. 63, „ 6 1898. Kon. besluit V. no. 33 Bijl. E Res. V. no. 99 Art. 1, aantt. 12 en 53 ,, 76, aant. 3 Bijl. A, art. 11, „ 2 Res. 22 April, no. 70 Art. 58, „ 10 29 Juni, „ 47 „ 87, „ 9, noot o. 9 Juli, „ 59 Bül C, art. 1, „ 6 .. 10 Sept., „ 55 Art. 64, „ 7 , 21 Nov., „ 40 Bijl. G, II, art. 21, „ 3 14 Dec, „ 8 Art. 63, „ 2 „ 29 Dec, „ 35 >. 64, „ 4 1899. Res. V. no. 78 Bijl. A, art. 6 , 99 A, ,, 6 , „ „ 105 „ A, ,, 6 Kon. besluit V. no. 106 BijL A, na art. 1 Res. V. no. 107 '. Bijl. A, art. 7, aant. 3, noot o. „ ' 13 Januari, no. 68 Art. 84, ,, 2 „ 4 Febr., no. 67 Bijl. G, II, art. 21, „ 3 27 April, „ 100 Art. 61, „ 6 „ 29 April, ,, 64 Bijl. D, „ 6 1900. Res. V. no. 5 BBL A, art. 6. 28 Febr., no. 140 Art. 43, aant. 5 „ 15 Mei, ,. 18 1, » 35 „ 25 Juni, „ 22 , 6, „ 6 1901. Res. V. no. 55 Bijl. A, art. 6. Res „ ., 128 Bijl. A, art. 6. Res. 4 Jan., no. 30 Art. 1, aant. 19 . 6 Febr., „ 6 BBL G.II.art. 21, „ 3 8 Febr., „ 82 BijL G.II.art. 21, „ 8 " 24 Junij' 30 Art. 68, „ 5 16 Nov., ,, 17 .. 88, „ 5 2 Dec, „ 26 35 „ 31 Dec. „123 Bijl. F, Opschrift „ 1 1902. Wet V no. 1 -Art. aant. 4 Res. „ „ 19 Bül- A, art. 6. „ 10 Jan., no. 66 Art. 68, aant. 6. 8 Aug., „ 12 Bijl. D, „ 25 271 1908. Res. V. no. 57 Art. 70, aant. 7 Wet „ „ 72, artt. I—XV ZiearU, §3,de artt. 8en 7, art. 58, §jj 2 en 3, art. 62, §§ 1 en 4, art. 66, Hoofdstuk VIII, art. 76, § 1, de artt. 78 en 79, 80, §§ 1 en 5, art. 81, § 1, art. 82, art. 88, SI, en art. 90, §§8,10 en 11. Res. V. no. 73, § 2 Art. 1,aantt. 14,22,82en33 Art. 82, aant. 4 § 3 „ i, „ 5« § ? f, „ 47, noot o. § 8 90*, § 8, aant. 16 Kon. besluit V. no. 88 i i, aant. 60 » 79. „ 12 H .. „ 105 Na art. 87, § 2. Res. V. no. 106 Art. 87, aant. 6 Kon. besluit V. no. 107 4 i Res. 14 Mei, no. 'SS 87 " 3 2 Juli, „ 16 83.' 3 „ 25 Aug., „ 15 „ i, aantt. 15 en 16 7 Sept., „ 30 Bijl. O, II, art. 21, aant. 3 1904. Res. V. no. 11 Bijl. A, art. 6 .. 28 Art. 1, aant. 34 rr, . BHL D, „ 19 Wet „ „ 94 Art. 85, „ 5 Res „ „ 124 Bül. A. art. fi 14 Maart, no. 9 Art. 10, aant. 13 1 Juli, no. 38 Bijl. G, II, art.21, aant. 3 5 „ nos. 13, 15 en 35 „ G, II, „21, „ 3 17 Oct., no. 55 Art. 1 35 2 Dec, „ 60 Bijl. A, art. li', !! 5 1905. Kon. besluit V. no. 30 Art. 87, aant. 4 >• >> " „ 38 Bijl. D, post Honigzoet. Res. V. no. 58 Art. 79, aant. 5 .i .. .. 64 38, ■ 4 102 79. „ 5 34, aantt. 16 en 20 .. 87. aant. „ 18 Maart, no. 28 BijL A, art. 1 7 „ 27 April, nos. 68 en 69 „ G.II.art. 21, aant. 3 *.' „ 4 Mei, no. 12 Art. 87, aant. 9, nooto „ 11 Mei, „ 48 „ 34f ft 12 ,, 11 Aug., „ 13 | ij " 4 ,, 30 Sept., „ 94 f) 79t " 1906. Res. V. no. 3 Bijl. A, art. 6 ir" V i -.r50 :uL' Art. 79, aant. 3, noot L Kon. besluit V. no. 68 ' 4 j Res. V. no. 86 " 87* " 3 Kon. besluit V. no. 101 Bijl. D.' posten Citroen- en oranjeschillen, Gember en Sukade. '• • > <• » 102 Bül. D, post Geneesmidd. Res. V. no. 110 Bijl. D, aantt. 15, 17 en 18 Kon. besluit V. no. 155 Bul. D, post Melk, gedroogde Res. V. no. 117 Bijl. D, aantt. 7, 14, 17, noot b, en 29 •> !• 133 Opschrift, Hoofdstuk III, aant. 2 " .. .. 139 Art. 34, aant. 16 178 , 1, 7 .. .. >, 189 Bül. A, art. 6 272 Res. Kes. 9 jou, no. 1» "> ««»• «" „ 25 Aug., „ 24 Bijl. G II, art. 21, aant. 3 " 27 Aug!,' 23 Bijl. D, „ 17, noota. ,, 6 Sept., „ 24 Art. 88, „ 5 ,, 3 Oct., „ 17 1. .. 35 3 is Bul. A, art. 1, ,, 4 " 15 " "21 Bijl. G, II, ., 21, „ 3 20 „ ,. 7 Bijl. D, „ 22 ,, 23 Nov., „ 12 Art. 88, „ 5 „ 22 Dec, „ 34 Bijl. D, „ 2 1907. Kon. besluit V. no. 3 Bijl. A, na art. 1 Res V no 4 BijL A, art. 1, aant. 15 10 Bül. D, „ 15 KÖn. besluit V. no. 21 Art. 34, „ 14 „ 58, ,, 12 Bül. A, art. 5, ,, 2 Res. V. no. 35 A, „ 1, „ 2 108 Art. 87, ,, 3 Kon. 'besiïnt V. no. 141 Bijl. D, post Calciumsaccharaat. Res. 21 Febr., no. 4 Art. 1 aant. 19 ,, 15 Maart, no. 49 Bijl. D, ,, 23 „ 11 April, „ 35 Art. 1, „ 31 11 „ „ 36 88, „ 5 20 „ „26 Bijl. D, „ 13 10 Juni 12 Art. 1, aantt. 34 en 3j. " " Bijl. D, aant. 19 „ 26 Aug., „ 18 Bijl. G, II, art. 21, „ 3 Arr. Gerechtshof 's Hertogenbosch, 23 Oct. (B. no. 397) Art. 3, „ 7 ,, 90, ,, 6 Res. 14 Nov., no. 14 1. >. 34 „ 12 Dec, „ 121 Bijl. E, art. 9, „ 3 1908. Res. V. no. 38 Art. 38, aant. 3 „ „ „ 45 1- - 35 „ • 49 1. 37 „ ;; ;; 55 »7, „ 4 Kon. besluit V. no. 78 1. .. * Res. V. no. 85, sub 7 1. .. 35 sub 19 „ 1. .. 19 sub 20 1. 3» sub 29 1. - 19 Kon. besluit V. no. 108 88, „ 6 Res. V. no. 109 88, „ 6 , „ „ „ 130, sub 12 § 1. "5 sub 34 ., 1. .. 35 sub 37 1. .. 34 Bül. D, „ 19 Arrest Hof Arnhem 6 Febr. (B. no. 450) Art. 1. „ 7 Res. 29 Febr., no. 24 Bül. A, art. 1, „ 17 Vonnis Arr. Rechtbank Leeuwarden, 7 Oct. (B. no. 542) Art. 51, „ 13 1909. Wet V. no. 7 Bijl. G, I Res. V. no. 99, sub 3 Art. 1, aant. 35 sub 5 Bijl. D, „ 2 Kon. besluit V. no. 119 Bijl. G, II Res. V. no. 120 Bijl. F, Opschrift, aant. 1 Bül. G, II, Opschrift, aant. 1 „ G, II, art. 3, „ 1 G. II, „ 7, aantt. 1 en 2 G, II, ,, 8, aant. 1 G, II, „ 14, aantt. 1 en 3 '„ G, II, „ 21, aant. 1 Res. V. no. 124 G, II, „ 21, „ 3 „ „ „ 146, sub 23 Art. 1, „ io 156 Bül. G, II, art. 21, „ 3 !! " „ 187, sub 6 Art. 1, „ 19 198 Bül. G, II, art. 21, „ 3 273 Rei. V. no. 205 BijL G, II, art. 21, aant. 8 r jus Idem. ™ * C 214 Bijl. A, art. 6 Wet 1 Juli, 8.no. 245 Art. 17, aant. 2, noot 4. Res. 15 Juli, no. 112 „ 68, „ 8 „ 29 Juli, no. 35 (B. no. 681) 1. » 7 1910. Res. V. no. 20, sub 29 Art. 88, aant. 5, noot a. Kon. besluit V. no. 41 , 83, „ 5 BUL A, art. 1, ,, 8 Res. V. no. 42 Art. 1, „ 53 Bijl. A, art. 11* " 7 „ „ „ 74 Art. 87, „ 4 ■ 124 Opschrift, Hoofdstuk III, aant. 2 Kon. besluit V. no. 145 Bijl. A, na art. 1 ,, ,, ,, „184 - —Bijl. E, art. 94i's, aant. 1 Res. V. no. 221 „ G, II, art. 21, aant. 8 ,, ,, ,, 237 Bijl. A, art. 6 „ 16 Febr., no. 64 Bijl. E, art. 2, aant. 2 ,, 8 Maart, „ 62 Art. 61, „ 2 „ 26 Sept, „93 „ 89, „ 4 „ 14 Dec., „ 74 Bijl. E art. 9, „ 2 1911. Res. V. no. 4 Art 84, aant. 16 Kon. besluit V. no. 8 Res. V. no. 9, § 1 BijL F, §2 S3 S4 §5 §6 §7 laatste lid Kon. besluit Y. no. 43 Res. V. no. 44 45 Art 87, Bijl. F aanhef, aant F, „ F, art. 2. F, .. 2. F, „ 3, F, „ 6, F, „ 9, F. » 10, A, „ 10, A, „ 10, .. Art. 87, Kon Res. Res. 54 Bijl. G, II, art. 21, aant. 3 „ w 66 Idem. „ „ 86 Bijl. A, art. 11, aant. 6 „ „ 97 , G, II, art. 21, aant. 3 „ „ 99 Art. 34, aant. 16 „ m 104 Opschrift, Hoofdstuk III, aant. 2 ,, ,, 146,! sub 6 Art. 88, aant. 5 „ „ 168, sub 1 1, 35 besluit V. no. 207 „ 88, „ 5 V. no. 217 BijL G, II, art 21, aant 3 V. no. 229 Bijl. A, art. 6 12 Febr., no. 40 Art. 63, aant. 7 3 Maart, no. 25 (B. no. 1580) Bijl. A, art. 10, „ 4 3 1918. Res. 4 Januari, no. 53 Bijl. F, art. 6, aant 2 „ 4 Januari, „56 ,, A, „ 8, „ 2 „ 3 Febr., no. 10 A, ,, 12, ,, 1 ,, 20 Mei, no. 28 Art. 34, „ 17 „ 28 JtoH, no. 64 „ 1, „ 19 1918. Kon. besluit 17 Juni, S. no. 278, V.v.V. no. 248 en 515 XXX III.Art. 11, aant 1 » *5, „ 2 .. 84, „ 4 .. 58, ,, 4 „ 65, „ 2 „ 88, „ 11 De Suikerwet. 18 274 Res. 5 Aug. no. 49 Bijl. A, art. 5, aant. 3 ,, 28 Nov., „27 J. 4. .. 'A ,, 15 Dec, „26 „ A, „ 1, „ 17 1914. Kon. besluit 2 Nov., 8. no. 513, V. v. V. no. 515 XXXIX .... Art. 83, aant. 8 1915. Kon. besluit 29 Januari, 8. no. 32, V. v. V. nos. 491 en 515 XL. BUL A, na art. 1 Res. 6 Maart, no. 144 Blz. 20 Wet 19 Juni, 8. „ 281 Art. 17, aant. 2 noot b. Res. 7 Juli, „ 56 Bul. g, II, art. 3, aant. 4 „ 12 Juü, „ 74 Art. 22, aant. 7 „ 27 Aug., „ 88 88, „ 11 „ 4 Sept., „ 104 88, „ 11 1917. Res. 7 JuU, no. 86 Art. 88, aant. 11 1919. Res. 22 Aug., no. 73 Bül. A, art. I, aantt. 14 en 16 „ 8 Sept., „99 A, „ 1, aant. 4 „ 8 Nov., „ 60 A, ,, 1, „ 4 „ 9 Dec, „165 Bul. D, „ 3 1920. Res. 19 Oct., no.107 BijL A, art. 10, aant. 4 Wet 4 Dec, S.no.861 j Art 17, ,. 2, noot 6, 1921. Res. 29 Nov., no. 65 BijL A, art. 10, aant. 2 1922. Res. 11 Mei, no. 51 Art. 3, aant. 3 „ 22 Dec, „ 46 - 3> » 2' n00t * 1923. Res. 9 Maart, no. 99 Art. •» aant- 35 Verzameling van Voorschrilten. Res no- lo, sub 4 2,iïSiSA3™ 90,§ 9 ^no/k:::::::::::::::::::: bül gh, art.,21, aant. 3 „ „ 80, sub 10 Art. 1, „ 1» " " H' sub 5 .".'.'.*.'.'.*' bul' g.h, art. 21,' 3 " " .?« Bijl. O, II, „ 21, „ 3 » " Jï, Art. 87, „ 4 " " \t\WWW BUL A, art. 7, „ 3, noot b. •> " iil Art. 34, „ 16 KV bWuirno.'Ï48' Bijl. g II, art. 6, „ 1 no' .88"sub jö::::::::::::::::::.":":."""..88'aant- 5 Wet nó. 198* Art. 88, „ 9 Kon. besluit, no. 210 Art l' " 4 Res-no-1" :::::' bul g', ii. a«: 2i; v, 3 v\' w •■•"oia Zie hierna no. 515 XXXIII Kon. besluit no. 243 2 en 77 Kon. nbéslu4it nö.' 28l' Ü '(25 Aug." Ï866,' 8. Ütfftt '.'.*.'.'.'.''.'.'' Art. 86, aant. 1 „ „ „ 281 V (7 Nov. 1876, 8. no. 193) „ 9, „ 8 „ 281 XX (18 Febr. 1905, 8. no. 78) 87, „ 4 " " „ 281 XXI (15 Febr. 1907, 8. no. 52 34, „ 14 BijL A, art. 5,' " 2 „ 296 Bijl. C „ 297 f „ 298 " 4 275 Res. no. 299 Bij!. J, art. 2, aant. 1 J. ., 3, ,. 1 ,. J, 4, ,, 1 ■ ■ J. .. 5, „ 1 J, ,. 6, „ 1 J, 7, ., 1 ,. J, ,. 9, „ 1 ,, J. „ 10, „ 1 Res. no. 812: Art. 88, „ 5 „ 324 Bijl. G, II, art. 3, „ 2 Kon. besluit no. 326 Art. 88, „ 6 Res. no. 827 „ 88, „ 6 ,, „ 886 BijL A, art. 6 „ „ 855 Art. 1, aant. 35 „ „ 361, sub 17 „ 1, „ 35 ,, 381 „ 1, „ 35, noot o. ,, „ 405, sub 1 „ 1, „ 35 „ 450 Opschrift, «oofdstuk III, aant. 2 Kon. besluit no. 456 Bijl. A, art. 1, aant. 9 Res. no. 458 Art. 34, aant. 16 „ „ 462 , 1, „ 1 Wet „ 469 Artt. 1, 2, 42, 45, 48, 58, 62, 7 Ibis en 90, § 7 Res. no. 472 Bijl. A, art. 6, ,, ,, 479 . .i'.'J Bijl. O, II, „ 6, aant. 3 Kon. besluit no. 489 BijL A, ,, 1, „ 12 BijL F, „ 4, „ 2 Bijl. G, II, „ 15, „ 1 BijL J, „ 9, „ 4 Kon. besluit no. 491 Bijl. A, na art. 1 Res. no. 494 ; Art. 88, aant. 5 „ „ «95 Bijl. A, art. 6 Kon. besluit no. 515 II (5 Aug. 1897, S. no. 186) .., BijL A, „ „ „ 515 III (5 Aug. 1897, 8. no. 187) Bijl. B „ 515 IV (5 Aug. 1897, S. no. 190) Bijl. D, post Biscuits en post Drop. „ 515 V (14 Aug. 1897, 8. no. 194) Art. 4, aant. 1 offVI (58 Febr., 1898, 8. no. 59) Bijl. E „ 5«VII (9 Dec. 1898, S. no. 265) Art. 4, aant. 1 „515 VIII (25 Nov. 1899, 8. no. 232) Bijl A, na art. 1 „ 515 XI (9 Sept., 8. no. 261) Art. 1, aant. 60 „79, „ 12 „ ,, „ 515 XIII (7 Nov. 1903, 8. no. 273), art. 1 .. Art. 87, aantt. 8 en 9 , 515 XIV (12 Nov. 1903, S. no. 277) „ 4, aant. 1 „ „ „ 515 XVI (3 Maart 1905, S. no. 89) BUL D, post Honigzoet 515 XVII (30 AprH 1906, 8. no. 103) Art. 4, aant. 1 „ „ „ 515 XVIII (2 Juli 1906, 8. no. 159) BijL D, post Geneesmiddelen „ 515 XIX (2 Juli 1906, S. no. 160) Bijl D, posten Citroen- en Oranjeschillen, Gember en Sukade. 515 XX (27 Juli 1906, S. no. 212) Bijl. D, post Melk,gedroogde „ „ 515 XXI (4 Januari 1907, S. no. 9) Bijl. A, na art. 1 » h „ Sl&XXfl (16 Oct. 1907, S. no. 270) Bijl. D, post CalciumsaccharaaU Wet no. 515 XXV (31 Dec. 1908, 8. no. 448) BijL G, I Kon. besluit no. 515 XXVII (12 Juli 1909, 8. no. 267) BijL G, II „ „ „ 515 XXIX (15 Maart 1910, S. no. 86) Art. 83, aant. 5 BijL A, art. 1, „ 8 , 515 XXX (15 Aug. 1910, 8. no. 257) BijL A, na art. 1 „ 515 XXXI (9 Januari 1911, 8. no. 27) Bijl. F „ 515 XXXIII (17 Juni 1913, & no. 278) Art. 11, aant. 1 h 15. .. 2 „1 34, „ 2 ,,1 58, „ 4 „ 65, „ 2 ,, 88, „ 11 „ 515 XXXIV (7 Oct. 1913, S. no. 381) Bijl H „ 515 XXXV (7 Oct. 1913, 8. no. 382) Bijl. G 515 XXXVI (8 Oct. 1913, 8. no. 386) Bijl. J „ 515 XXXIX (2 Nov. 1914, 8. no. 513J Art. 83, aant. 8 BijL A, art. 1, „ 9 „ 515 XL (29 Januari 1915, S. no. 32 BijL A, na art. 1 Res. no. 518 Bül. G. II. art. 51. Bant. 3 Res. Kon. Res. Kon Res. Wet Res. KÖn. BUL F. ,. Bijl. G, II, Bül. J. Kon. besluit no. 491 Bijl. ues. no. 494 Art. „ 495 Bijl. A, art. Kon. besluit nO. 515 II (5 Aug. 1897, 8. no. 186) BijL A, „ „ „ 515 III (5 Aug. 1897, 8. no. 187) Bijl. B „ „ „ 515 IV (5 Aug. 1897, 8. no. 190) BijL D, post Biscuits en post Drop. „ 515 V (14 Aug. 1897, S. no. 194) Art. 4, kant. 1 VSVI (58 Febr., 1898, S. no. 59) Bijl. E „ 5«VII (9 Dec. 1898, S. no. 265) Art. 4, aant. 1 „ 515 VIII (25 Nov. 1899, 8. no. 232) Bijl A, na art. 1 , 515 XI (9 Sept., 8. no. 261) Art. 1, aant. 60 „79, „ 12 „ ,, „ 515 XIII (7 Nov. 1903, S. no. 273), art. 1 .. Art. 87, aantt. 8 en 9 „ 515 XIV (12 Nov. 1903, S. no. 277) „ 4, aant. 1 „ „ „ 515 XVI (8 Maart 1905, S. no. 89) BUL D, post Honigzoet 515 XVII (30 April 1906, 8. no. 103) Art. 4, aant. 1 „ „ „ 515 XVIII (2 Juli 1906, 8. no. 159) Bijl. D, post Geneesmiddelen „ 515 XIX (2 Juli 1906, 8. no. 160) Bijl D, posten Citroen- en Oranjeschillen, Gember en Sukade. 515 XX (27 Juü 1906, 8. no. 212) Bijl. D, post Melk,gedroogde „ „ 515 XXI (4 Januari 1907, S.no. 9) Bijl. A, na art. 1 » ,, „ 515 XXII (16 Oct. 1907, S. no. 270) BUL D, post CalciumsaccharaaU Wet no. 515 XXV (31 Dec. 1908, 8. no. 448) BüL G, I Kon. besluit no. 515 XXVII (12 JuU 1909, S.no. 267) Bijl. G, II n „ „ 515 XXIX (15 Maart 1910, S. no. 86) Art. 83, aant. 5 BüL A, art. 1, „ 8 , 515 XXX (15 Aug. 1910, 8. no. 257) BijL A, na art. 1 „ 515 XXXI (9 Januari 1911, S. no. 27) Bijl. F „ 515 XXXIII (17 Juni 1913, 8. no. 278) Art. 11, aant. 1 Res. 276 Res. no. 565 Art. 38, aant. 3 „ „ 698, sub 7 1, .. 19 " „ 608 BijL A, art. 1, „ 18 „ 610 A, „ 6. Kon. besluit no. 612 VI (6 Januari 1866, S. no. 1) Art. 88, aant. 8 Bijl. F, art. 1, ,, 1 Wet no. 612 XVIII (18 Juli 1904, S. no. 190) Art. 85, „ 5 Kon. besluit no. 612 XXIV( 15 Maart 1910, 8. no. 86) , 83, ,, 5 Bijl A, art. 1, ,, 8 Kon. besluit no. 612 XXXII (2 Nov. 1914, 8. no. 153) Art. 83, „ 8 Res. no. 637 * BijL A, art. 6, „ 2 „ „ 669 Art. 80, „ 8 Kon. besluit no. 677 Art. 83, „ 5 „ 678 83, „ 8 Bijl. A, art. 1, ,, 9 Res. no. 693 Opschrift, Hoofdstuk III, aant. 2 750 BijL A, art. 6 77*, . j,.4ïkv Art. 79, aant. 4 Bijl. A, art. 6, aant. 2 780, §1 Art. 88, aant. 5 Wét " 781 1, 1 Res. „ 824 , 34, „ 14 „ 58, „ 12 Bijl. A, art. 1, ,, 3 „ „ 856 BBL A, art. 6 878 BBL A, art. 6, „ 2 ' 882 Art. 1, „ 33, noot b. ,, 43, „ 8, noot a. „ 49, „ 4 ., 70, ,, 4 904 Bijl. A, art. 6 932.' Art. 79, aant. 4 Bijl. A, art. 6, „ 2 „ 979, sub 30 Art. 88, „ 5 1045 BijL A, art. 6, aant. 2 kón. besluit no. 1098 A, na art. 1 Res. no. 1137 Art. 68, aant. 9 Kon. besluit no. 1152 , 86, „ 1 Bijl. A, art. 12, ,, 1 Res. no. 1200 Opschrift, Hoofdstuk III, aant. 2 Kon. besltttt no. 1206 Art. 4, aant. 1 Res. no. 1817 Opschrift, Hoofdstuk III, aant. 2 , ' ,, 1218 BflL A, art. 6 ", t§49 Art. 34, aant. 16 f ". 1252 Opschrift, Hoofdstuk III, aant. 2 " , 1294 Ws Art. 68, aant. 9 " 1327 Bij1- A, art. 6 " 1841 Opschrift, Moofdstuk III, aant. 2 Wet " 1375 Art. 90, aant. 4 Kon. besluit no. 1395 .. \> .. „TJ . „ Res. no. 1411 Opschrift, Hoofdstuk III, aant. 2 Kon. besluit no.' 1429 Art. 88, aant. 6 Res no 1430 , 88, „ 6 1433 Opschrift, Hoofdstuk III, aant. 2 kón. besluit no.'1444 Art. 88, aant. 6 Res. no. 1445 88. •• » „ ., 1*50, sub 5 ., 88, „ 5 ' , 1455 68, „ 9 1470 BBL A, art. 6 " " 1539 Bijl. A, art. 6 " " i58i . . Opschrift, Hoofdstuk III, aant. 2- " " 1614 Opschrift, Hoofdstuk III, „ 2 " , 1622 Opschrift, Hoofdstuk III, „ 2 " 1659 Opschrift, Hoofdstuk III, „ 2 " 1666 Art. 34, aant. 16 " " Bijl. G, Ü; art. 14, „ 2 „ „ 1698 Art. 38, „ 4 BBL F, art. 5, 2 BBL G, II, „ 4, „ 1 ' Bijl. G, II, ,, 10, ,, 1 1711 Bijl. A, art. 6 277 Wet n°' 1742 Opschrift, Hoofdstuk III, aant. 2 Kon. besluit noV Wé'ML f • aant- £ Res. no. 1744 " i' " i " " Join Opschrift, Hoofdstuk III, aant. 2 Kon. besluit noï ÏÜt ' \ [ \ \ \ \ \ [ \ \^Vïïï^K flant- 2 Res. no. 1965 ,t> . ' V Art. 1, aant. 11 1971 i •> » 52, noot e. Kon. besluit nö.* 2028 fS? AJ Mt- f , At. 1, aant. 4 ■• ZU3S „ 34, „ 21 ... 58, ,, 14 Res. no. 2036 t,:;, » b^1-,k.. . „ Bul. A, art. 11, aant. 3 Kon. besluit no. 2037 pJ!' n' "t ,1',, " 1 Res no 2038 " ' D Melk, geconserveerde Bijl. D, aant. 26 Kon. besluit no. 2046 a' Z'™*?* ? en * Res. no. 2047 ........*' JJ' ,t Kon. besluit no. 2083 . . . " ' „u, . ' " . 20g^ Bijl. A, na art. 1 Re's. no.'W jW.Ht post.Dr.0J- 94 ..o i BUL D, aant. 12 ;: Bai A. «*•«. .. * - - ::::::::::::::::::::::::::::::::: £ i 5192 BÜ'- °. II. «*• 4, 1 | " z"a Art. 3, „ 1 BUL A, art. ll| 8 BUL F, Opschrift, „ 1 9iQi K> art. 1, „ 2 " " 2,19Bfr A> " - * I " Art. 79. „ 3, noot ƒ. INHOUD. Technologie Blz. 9 Geschiedenis „ 45 SUIKERWET. HOOFDSTUK I. Bedrag van den accijns (artt. 1 en 2) ,, 53 HOOFDSTUK II. Invoer. Tarra (artt. 8—8) ,, 67 HOOFDSTUK DX Entrepot (artt. 8—11) ,, 75 HOOFDSTUK IV. Handelaars in suiker (artt. 12—15) 80 HOOFDSTUK V. Beetwortelsuikerlabrieken (artt. 16—45) „ 82 HOOFDSTUK VI. Raffinaderijen (artt 46—64) 118 HOOFDSTUK VII. Fabrieken— raffinaderijen (artt 65—66) ,, 188 HOOFDSTUK VIII. Premiën (art 67). Vervallen ,, 184 HOOFDSTUK IX. Algemeeno bepalingen (artt. 68—89) »> 184 HOOFDSTUK X. Stralbepalingen (artt 90—94) „ "170 HOOFDSTUK XI. Overgangsbepalingen (artt 96—108) » 177 SLOTBEPALINGEN (art 104) ,, 177 Bijlage A „ 17» Kon. besluit van 5 Aug. 1897, S. no. 186, V. v.V. no. 616 H (Restitutiën). Bijlage B „ 195 Kon. besluit van 5 Aug. 1897, S.no. 187, T. v. V. no. 515 Hl (Gehalte-onderzoek). Bijlage C Kon. besluit tm 7 Ort. 1918, S.no. 382, V.v.Y.no. 515 XXXV (Afgewerkte melasse en stroop.) Bijlage D • Tabel Tan suikerhoudende goederen, aan inToerrecht onderworpen Bk. Bijlage E •. Kon. besluit Tan 28 Febr. 1898, S.no.59, V.t.V.no. 515 VI (Ontsuikeringsinrichtingen.) Bijlage F Kon. besluit Tan 9 Januari 1911, S. no. 27, V. t. V. no. 515 XXXI (Melasse-vrydoni.) Bijlage 6 L Wet Tan 81 Dec. 1908, S. no. 448, V. t. V. no. 615 XXV. IL Kon. besluit Tan 12 Juni 1909, S. no. 267, V. t. V. no. 616 XXVD. (VrQdom.) Bijlage H Kon. besluit Tan 7 Oet. 1918, 8. no. 881, V. t. V. no. 616 XXXIV. (Koken en zuiTeren Tan ingeToerde melado, enz.) Bijlage J Kon. besluit Tan 8 Oet 1918, S.no.886, V.T.V.no.616 XXXVI. (Ingedikt beetwortelsap.) Bijlage K Kon. besluit Tan 18 Maart 1928, S.no. 69, V.T.V.JJO.2086. (Uitvoer Tan suikerhoudende goederen met afschrijving.) Modellen. Accijnzen no. 41 „ 41a „ 67 „ 58 » »8a „ 6» m *• „ «1 „ 62 „ 68 m 64 m 85 „ 66 n 67 Fabricage „ 88 Entrepots „ 2» 279 198 201 209 214 218 229 232 236 Alphabetisch Register 841 843 240 251 245 251 261 251 856 866 868 858 847 249 266 860 262 Chronologische Tafel n 267 280 WIJZIGING, TER KENNIS GEKOMEN NA HET AFDRUKKEN DER WET. Op blz. 151 is § 18, met de noten /— Z, te vervangen door : § 18. Zijn de monsters elders dan te Amsterdam gestoken, dan worden drie zoodanige monsters genomen, het derde om bij het onverhoopt te loor gaan van een der andere monsters, dit te vervangen. Een verzegeld exemplaar dier monsters wordt ten spoedigste gezonden aan den Directeur van het laboratorium van het Departement van Financiën (Öott-Indische Huis) te Amsterdam. Zijn de monsters genomen óp de standplaats van een Inspecteur, dan geschiedt de verzending door tusschenkomst van den hoofdambtenaar; elders geschiedt de verzending door tusschenkomst van den Ontvanger (ƒ). . W tweede lid dezer paragraaf is bier opgenomen overeenkomstig het bepaalde bij res. V. v. V. no. 2219. VERBETERING VAN EEN DRUKFEIL. Blz. 64. In regel 14 v.b. staat: 78 x f 0,225, lees: 79 X f 0,225