OOSTKUST VAN SUMATRA-INSTITUUT MEDEDEELING No. 12 GRANTRECHTEN IN DELI DOOR GERARD JANSEN PD VAN HET GEMEEMTEÜJK IjJREAp VOOR.GROfIDZAKBN, TB MEDAN -6 OKT. 1925 OOSTKUST VAN SUMATRA-INSTITUUT MEDEDEELING No. 12 GRANTRECHTEN IN DELI DOOR GERARD JANSEN HOOFD VAN HET GEMEENTELIJK BUREAU VOOR GRONDZAKEN TE MEDAN UITOAVE VAN HET OOSTKUST VAN SUMATRA-INSTITUUT 1925 INHOUD. Blacz. EERSTE HOOFDSTUK. I. Inleiding 7 De quasi-exterritorialiteit van Europeanen en Vreemde Oosterlingen in Zelfbestuursgebied maakt voor het bezit van gronden een bijzondere regeling noodzakelijk. Geschiedenis van het landschap Deli: eerst in 1884 erkend als rechtstreeks onderworpen aan het Gouvernement. Tabakscultuur toen reeds van groot belang, Medan reeds belangrijke nederzetting. Voor landbouwgronden vastgesteld model concessie-acten, voor huizenbouwgronden model „grants". II. Agrarische regelingen in rechtstreeks bestuurd gebied 11 Ter vergelijking met grants worden aangestipt de hoofdpunten dezer agrarische regelingen. Zakelijke rechten voor niet-Inlanders, geregistreerd volgens In- en overschrijvingsordonnantie 1834, waarbij geheven wordt 5 % overschrijvingskosten. Verponding. Zegelrecht. Domeinverklaring: alle grond, waarop anderen geen eigendom hebben, ia Staatsdomein. Uitgifte van vrij Staatsdomein met zakelijke rechten; hiervoor noodig: meetbrief, plaatselijk onderzoek naar Inlandsche rechten, besluit van toezegging, inschrijving. Inlandsche rechten op grond zeer verscheiden. Resultaten Gouvernementsonderzoek neergelegd in agrarische résumé's. In Inlandsch recht bestaat geen eigendom, meest nabijkomend: erfelijk individueel bezit. Omzetting hiervan in agrarischen eigendom. TWEEDE HOOFDSTUK. Ontstaan en inhoud dee grants. I. Controleursgrants 17 In 1885 reeds belangrijke nederzettingen zonder wettigen titel. Resident wil recht van opstal verleenen. Verzoekt aan Regeering vereenvoudigde inschrijving. Nieuwe Resident stelt erfpacht voor, 4 Blaoz. waarvan model vastgesteld door Regeering, Bijblad 4351; inschrijving volgens in- en overschrijvingsordonnantie. In 1888 reeds 358 acten goedgekeurd, geen ingeschreven. Resident stelt voor registratie bij den controleur; aan hypotheek bestaat blijkbaar geen behoefte. Aldus vastgesteld in Bijblad 5271, hier opgenomen. In 1909 wijziging model ten aanzien grondslag pachtherziening, Bijblad 7097. Tevens vastgesteld Controleursgrants bestemd voor Inlandsche Gouvernementsonderhoorigen. Verschillende termijn voor deze grants. De registratie werd niet nauwkeurig bijgehouden in overeenstemming met waarde der perceelen. Bovendien verbood Resident in 1915 grantrechten als onderpand, registreeren, waardoor aanvankelijk bedoeld zakelijk recht nog meer bekort. II. Deli-Maatschappijgrants 34 Reeds voor 1885 door Deli Mij. gronden van concessieperceel afgestaan voor huizenbouw bij onderhandsche contracten; dergelijk contract hier opgenomen. In 1891 contract met Sultan, waarbij Deli-Mij. recht krijgt grants uit te geven; dit contract is „grant nummer één", hier opgenomen. Door Deli-Mij. uitgegeven rechten omschreven in onderhandsche contracten, bekend als DeliMaatschappijgrants; hiervan twee modellen gegeven. Wijze van registratie en overdracht. III. Sultansgrants 52 Alleen bestemd voor Zelfbestuursonderhoorigen, niet gebruikelijk voor Bataks in het heuvelland. Oorspronkelijk afstand als milik = eigendom. Model grant ongeveer 1890 vastgesteld, weinig verschillend voor de oeroengs. Naam „grant" overgenomen van Malakka. Hier gegeven transcriptie en vertaling van tegenwoordig model. Wijze van oversohrijving. Model voor Kota Maasoem. Nieuw model van 1915 in Latijnsche karakters alleen voor Medan en andere nederzettingen, hier gegeven met vertaling. DERDE HOOFDSTUK. Verbetering der grants door zakelijke rechten 'O Vooreerst toekennen van zakelijke rechten aan den quasieigenaar. „Grondschenking" aan gemeente Medan op initiatief der Regeering. Geschiedenis der grondschenking hier behandeld, 5 Bladz. omdat daaruit de moeilijke toestand in Zelfbestuursgebied blijkt. Gemeente wenschte zekerheid dat door schenking inderdaad eigendom wordt verkregen. Verschillende opvattingen hierover. Vaststelling Kon. Besl. in Stbl. 1915 no. 474: Zelfbesturen kunnen zakelijke rechten verleenen. Schenking ingeschreven 31 December 1918; geschonken gebied gevoegd bij rechtstreeks bestuurd gebied van Ned.-Indië. Schenkingsacte hier opgenomen. Door Kon. Besl. ook mogelijk uitgifte van zakelijke rechten aan particulieren. Opstalregeling 1916 voor nieuwe perceelen. Grants zijn nu om te zetten in een zakelijk recht door vervanging door opstal. Of ook door inschrijving als erfpachtsrecht. Bezwaren tegen dit laatste van practischen aard; volgens Regeering deze inschrijving niet mogelijk. Ook wordt mogelijkheid bestreden van vestiging van zakelijke rechten op Zelfbestuursgronden. Intusschen wenschen granthouders geen zakelijke rechten, die te duur zijn, maar behouden hun grantrechten. VIERDE HOOFDSTUK. Verbetering der grants door betere registratie en opmeting 93 „Grantchaos" heeft niet zoozeer betrekking op onzekerheid van het recht als wel op slechte registratie en ontbreken van kaarten. Gemeente Medan stelde Bureau voor grondzaken in, gemeentelijk kadaster en registratiebureau. Dit nam over de registratie der Controleursgrants, nader goedgekeurd door de Regeering. Evenzoo de registratie der Sultansgrants. Voor DeliMij.-grants hield de overname der registratie verband met belangrijken grondruil tusschen gemeente en Deli Mij. Laatste staat daarbij rechten op „grant nummer één" af aan gemeente die nadere verklaring geeft betreffende rechten van Deli-Maatschappij granthouders. Regeling van splitsingen door afgifte van „Voorloopige bewijzen". Niet meer handhaven van verbod verpandingen, waardoor grantregisters in overeenstemming met werkelijken toestand. De aard van het recht. Sultansgrants te beschouwen als erfelijk individueel bezit; waar perceelen zijn gelegen in rechtstreeks bestuurd gebied thans bestemd voor Inlanders, onafhankelijk of zij Gouvernementsonderhoorig of Zelf bestuursonderhoorig zijn. Voor Controleursgrants en Deli-Maatschappijgrants staat niet 6 vast of zij zijn zakelijk of persoonlijk, roerend of onroerend. Afdoende vaststelling alleen mogelijk door ■wettelijke voorziening, bijvoorbeeld zooals voor het beklemrecht in Holland. Verder van belang een vaststaande jurisprudentie, maar die is nog schaarsch. Toch zijn eenige beslissingen gevallen, dat grantrechten een onroerend karakter dragen. Beschikking van Raad van Justitie van Februari 1922. Verder vonnissen over herziening der pacht en over verband van grantrechten als onderpand. Beschouwing van grantrechten als onroerend is voor registratie van belang, omdat voor onroerende goederen groote nauwkeurigheid wordt vereischt. EERSTE HOOFDSTUK J. Inleiding. Evenals in zoo menig ander opzicht heeft ook ten aanzien der rechten op gronden de Oostkust van Sumatra een geheel eigen ontwikkeling doorgemaakt. De hoofdoorzaak daarvan is gelegen in de omstandigheid, dat de voornaamste landschappen zijn gelaten in het genot van zelfbestuur, terwijl daarentegen de groote landbouwondernemingen in handen zijn van Europeanen en de nederzettingen meerendeels bevolkt worden door Vreemde Oosterlingen. Het grootste gedeelte — althans het belangrijkste gedeelte - der bevolking in deze Inlandsche rijkjes bestaat uit vreemdelingen, die rechtstreeks onderworpen zijn aan de regelingen van het Gouvernement van Nederlandsch Indië, en die dus ten opzichte der wetgeving in de Inlandsche Zelfbesturen een zekere exterritorialiteit genieten. Voor de gronden in deze rijkjes blijft echter naar den algemeenen rechtsregel de wet gelden van de plaats waar zij gelegen zijn. Er ontstaat hier een moeielijkheid, wanneer een Europeaan of een Vreemde Oosterling voc* zijn bedrijf of voor zijn woning een stuk grond noodig heeft, want omdat bij zelf niet is onderworpen aan de wetten van het land, kan hij niet de rechten verkrijgen, die voor de onderdanen der zelfbesturen mogelijk zijn. Het is een moeielijkheid, die zich overal voordoet, waar een groep bewoners aan ander recht is onderworpen dan dat hetwelk den grond beheerscht, en men heeft meestal gezocht naar een oplossing hiervan door het scheppen van een nieuw soort recht. Dat deze oplossing voor Deli, hoezeer ook tegemoetkomend aan de eischen van het practische leven, niet afdoende is, zal menigmaal in de navolgende bladzijden kunnen blijken. Voor een goed begrip dienen eenige der belangrijkste punten 8 in de geschiedenis van het landschap Deli te worden aangestipt. Tot de helft van de vorige eeuw bestond het tegenwoordige gewest der Oostkust van Sumatra uit een aantal meer of min onderling afhankelijke rijkjes, met geringe economische beteekenis voor de wereld daarbuiten. De schaarsche bevolking bestond langs de kust langs wat zeevarende en handeldrijvende Maleiers en meer het binnenland in uit Bataks, die voorzoover zij de benedenstreken bewoonden toen reeds tot den Islam waren overgegaan en hun landbouwproducten (voornamelijk peper) verkochten aan hun Maleische geloofsgenooten. Het tegenwoordige landschap Deli was in dien tijd onderworpen aan den Sultan van Siak; de geheele streek tusschen Siak in het zuiden en Atjeh in het noorden had naar afwisselend krijgsgeluk te bukken voor de Sultans van een dezer beide grootere rijken. Toen nu in het einde van de vijftiger jaren een tractaat met Siak werd gesloten, liet de Nederlandsch-Indische Regeering de verschillende onderworpen rijkjes bestaan als onderhoorigheden van Siak. Doch de vorsten dezer rijkjes zagen de kans schoon om die suprematie te ontkennen. Sommigen hunner wilden wel hun onderworpenheid aan het Gouvernement rechtstreeks erkennen, doch anderen weigerden ook dat. Het duurde tot 1884 — toen de Sultan van Siak bij een nieuw tractaat rijn rechten op de onderhoorigheden prijsgaf — eer het Gouvernement een geregelden toestand kon scheppen. Toen werd onder meer de Sultan van Deli erkend en zijn rijk gelaten in het genot van zelfbestuur slechts beperkt door de bepalingen van het zoogenaamde „politiek contract". Het gewest Oostkust van Sumatra was toen reeds een zelfstandige residentie, met de hoofdplaats gevestigd op het eilandje BengkaliB, dat door den Sultan van Siak aan het Gouvernement in eigendom was afgestaan. Het belangrijkste deel van het gewest uit een economisch oogpunt was echter het landschap Deli, waar in het begin der jaren zestig de tabakscultuur haar intrede had gedaan. Toen nu ook Deli en de omliggende rijkjes waren verheven tot Zelfbesturen, waarmede een einde was gemaakt aan de vele onderlinge twisten, bestond er geen bezwaar meer den bestuurszetel te verplaatsen naar dit belangrijker landschap. 9 Ook in Deli zelf was door de tabakscultuur het zwaartepunt verschoven. Aanvankelijk was Laboean-Deli, de ankerplaats aan de monding van de Deli-rivier, de voornaamste nederzetting, waar de Sultan gevestigd was en waar achtereenvolgens Controleur en Assistent-Resident hun standplaats hadden. Voor de in 1869 opgerichte Deli Maatschappij werd het kantoor echter een 17 kilometer meer landwaarts geplaatst, in het midden der voornaamste concessie, daar waar de Deli-rivier na samenvloeiing met de Baboera-rivier voor laadprauwen bevaarbaar werd. Aan den linkeroever lag de onaanzienlijke kampoeng Medan; aan de overzijde vestigde zich de Deli-Maatschappij in de nabijheid van den Datoek Kesawan, het districtshoofd van Soekapiring. De nederzetting, die zich hier al spoedig ontwikkelde, werd belangrijker dan Laboean; er kwam in 1873 militaire bezetting, de Assistent-Resident verhuisde er in 1879 naar toe en in 1887 werd Medan de standplaats van den Resident. Eenige jaren later volgde de Sultau het voorbeeld en stichtte zich te Medan een paleis. Medan was toen werkelijk al een plaatsje van eenige beteekenis geworden. De Resident vond hier een spoorstation, waar een drietal lijnen haar uitgangspunt hadden; er was een telefoondienst door de Deli Spoorwegmaatschappij in het leven geroepen. Er bestond een hotel en een sociëteit; de Deli Courant had al enkele jaargangen achter den rug; er kwam een kantoor van de Neder» landsche Handelmaatschappij. Een kleine veertig jaar geleden was Medan niet minder dan menige Residentiehoofdplaats van thans. We hebben hier een beeld van Medan, zooals het zich in vijf en twintig jaar had ontwikkeld: een nederzetting van een belangrijk aantal Europeanen en een veel grooter aantal Chineezen en Vreemde Oosterlingen. Aanvankelijk hadden deze niet-Inlanders zich bij gebreke van een wettelijke bepaling beschouwd als onderdanen van den Sultan; toen door het politiek contract hun rechtstoestand was geregeld en alle niet-Inlanders, zelfs al woonden zij in Zelfbestuurd gebied, werden aangewezen als rechtstreeksche onderdanen van het Gouvernement, ontstond de boven aangegeven moeielijkheid met het verkrijgen van behoorlijke rechten op de gronden, welke zij reeds occupeerden. Voor de landbouwonder- 10 nemers was al een regeling getroffen: bij Gouvernementsbesluit van 27 Januari 1877 No. 4 (Bijblad 3381) werd een model vastgesteld voor landbouwcontracten welke door het Zelfbestuur ter Oostkust zouden worden verleend; een regeling voor grondafstand ten behoeve van woningbouw was er niet, zoodat er gebouwd werd op grond welke zonder wettigen titel van de kampoengbevolking (met of zonder toestemming van het Zelfbestuur) was gekocht of ook wel op grond, welke eigenlijk alleen voor landbouwdoeleinden was afgestaan en door de ondernemers in gebruik werd gegeven voor huizenbouw. Eerst in 1889 werd hieraan een einde gemaakt door de vaststelling bij Gouvernementsbesluit van een modelacte voor uitgifte van grond voor huizenbouw, nadat er eenige jaren lang over gecorrespondeerd was. Die acten werden aangeduid met den Engelschen naam „grant", een naam welke met zoo vele zaken van den overwal naar Deli was gebracht. Er zijn dus twee modellen voor uitgifte van gronden door de Zelfbesturen aan niet-Inlanders. Vooreerst het model voor landbouwcontracten, in 1892 vervangen door een model „acte van concessie" (Bijblad 4770), bij welken naam deze rechten gewoonlijk worden aangeduid. En in de tweede plaats het model der „grants" bestemd voor uitgifte van grond voor huizenbouw. De eerste soort werd uitvoerig behandeld in het werk „De Landbouwconcessies in de Besidentie Oostkust van Sumatra", hetwelk Mr. H. J. BOOL in opdracht van eenige tabaksmaatschappijen samenstelde. De grants vormen het onderwerp van dit boekje; het is de bedoeling hiermede een gids te geven aan granthouders en ambtenaren, die met grantrechten in aanraking komen, maar tevens is het bestemd voor belangstellenden in agrarische regelingen om een kijk te geven op de verbijsterende hoeveelheid afwijkende rechten welke onder den drang der omstandigheden ontstonden. Er zijn alleen behandeld de grantrechten in Deli, omdat die den schrijver uit de practijk bekend zijn; de regelingen in de andere Zelfbesturen zijn vrijwel gelijk, behalve voor wat betreft de door de Deli Maatschappij uitgegeven grants, die alleen in Medan bestaan. 11 II. Agrarische regelingen, in rechtstreeks bestuurd gebied. Om het eigenaardige van grantrechten te kannen begrijpen is eenige kennis vereischt van de regelingen met betrekking tot gronden in de rechtstreeks bestuurde gebieden van Neder! andschIndië. Er volgt hiervan een zeer kort overzicht, in het bijzonder betrekking hebbende op de verschillen tusschen het in Holland geldend recht en de voor Indië vastgestelde regelingen. Voor uitvoeriger toelichting moet worden verwezen naar werken over burgerlijk recht of over agrarische regelingen of onderdeelen daarvan. Men zie voor de wettelijke regelingen J. Polak Agrarische regelingen, Landsdrukkerij 1911, met vervolg 1915. De bewijsmiddelen van rechten op grond worden overzichtelijk aangegeven in de dissertatie van Mr. S. Jaarsma (Rechten op grond in Nederlandsch-Indië, 2e druk, Soerabaja 1923), terwijl het bestaande stelsel van registratie der zakelijke rechten wordt behandeld in het werk van Mr. H. J. E. Tbndeloo, Over de wenschelijkheid der invoering van het Torrensstelsel in Nederlandsch-Indië (Leiden 1895), beide met een uitgebreide opgave van literatuur. Er dient dadelijk op den voorgrond te worden gesteld, dat de agrarische regelingen in twee groote groepen zijn te verdeelen, naar gelang hét betreft rechten bezeten door Inlanders of door niet- Inlanders. De rechten der niet-Inlanders worden beheerscht door de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek; als belangrijkste rechten zijn te noemen: eigendom, opstal en erfpacht. Eigendom is het recht om van een zaak het vrij genot te hebben en daarover op de volstrektste wijze te beschikken. Het recht van opstal is een zakelijk recht om gebouwen, werken of beplantingen op eens anders grond te hebben. Het recht van erfpacht is een zakelijk recht om het vol genot te hebben van een aan een ander toebehoor end onroerend goed. Van beide laatstgenoemde rechten zijn in het Burgerlijk Wetboek slechts enkele bepalingen opgenomen, terwijl er uit- 12 drukkelijk bij wordt vermeld, dat deze alleen van kracht zijn, voorzoover daarvan niet door de overeenkomst tusschen eigenaar en opstalhouder of erfpachter is afgeweken. De bestaande opstalen erfpachtsregelingen — waarover later meer — wijken over het algemeen belangrijk af van de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek, zoo zelfs, dat door die afwijkingen de feitelijke aard van het recht schijnt te zijn aangetast. Van alle drie genoemde rechten moet om ze tegenover derden te doen werken, de titel van aankomst worden openbaar gemaakt. De te dien aanzien gestelde voorschriften van het Burgerlijk Wetboek zijn echter niet ingevoerd, doch de oude „ordonnantie op de overschrijving van den eigendom van vaste goederen en het inschrijven van Hypotheken op dezelve" van 1834 bleef van kracht (Stbl. No. 27). Volgens die ordonnantie worden „de bewijzen van eigendom en overgang van alle vaste of onroerende goederen verleden: in de gewesten waar Raden van Justitie gevestigd zijn, voor één of twee Commissarissen uit die Raden ... en in de gewesten waar zoodanige rechtbanken niet gevestigd zijn, voor het Hoofd van gewestelijk bestuur...". Bij iedere overschrijving van bestaande rechten of mschrijving van nieuw gevestigde rechten wordt een acte in minuut opgemaakt; aan den verkrijger wordt een grosse uitgereikt. Zeer belangrijk is de belasting, genaamd „recht van overschrijving", welke wordt geheven van alle overeenkomsten tot overdracht en van alle overgangen bij erfenis of legaat van onroerende zaken; deze belasting bedraagt 5 % V8n waarde van het goed (Zie geheel nieuwe ordonnantie waarbij deze zeer oude heffing wordt geregeld Stbl. 1924 No. 291). Verder wordt onder den naam van verponding een belasting geheven „van de onroerende goederen, waarvan volgens algemeene verordeningen bewijzen van eigendom of van een ander zakelijk recht zijn opgemaakt". Deze belasting bedraagt in het algemeen per jaar % % van ^e ,>verpondingswaarde", welke voor gebouwen gesteld wordt op 100 maal de maandelijksche huur (Zie nieuwe ordonnantie in Stbl. 1912 No. 31).* 13 Ten slotte wordt een zegelrecht geheven van de minnten der akten van overschrijving tot een bedrag van 1/i °/0 van de waarde. (Zie Stbl. 1921 No. 498). De meeste houders van een dezer rechten ontleenen hun recht aan het Gouvernement. Immers is bij koninklijk besluit in Stbl. 1870 No. 118 (bekend als „het agrarisch besluit") bepaald, dat „het beginsel (blijft) gehandhaafd, dat alle grond, waarop niet door anderen recht van eigendom wordt bewezen, domein van den Staat is". „Deze zoogenaamde domeinverklaring,... constateert geen feit, doch handhaaft slechts een aangenomen beginsel; zij bevat geen voor tegenbewijs niet vatbare uitspraak, kent evenmin aan den Staat het eigendomsrecht toe met verkrachting van bestaande rechten van anderen, maar legt alleen den bewijslast op dengene, die eigenaar van grond beweert te zijn" (J. Polak, Agrarische regelingen). Een uitgebreide toelichting van dit domeinbeginsel wordt gegeven door Mr. G. J. Nolst TBéNlTé in zijn Inleiding tot de Agrarische wetgeving (Landsdrukkerij 1920). Krachtens dit beginsel is het mogelijk, dat het Gouvernement gedeelten van het vrij domein — dat is dus domein, waarop geen zakelijke of persoonlijke rechten van derden rusten — in eigendom afstaat of daarop een recht van erfpacht of van opstal verleent. De beginselen volgens welke dit kan geschieden zijn neergelegd in artikel 62 van het Regeeringsreglement, waarbij tevens is bepaald, dat geenerlei afstand van grond inbreuk mag maken op de rechten der Inlandsche bevolking. Verder is bij ordonnantie in Stbl. 1875 No. 179 bepaald, „dat gebruiksrecht op grond niet vatbaar is voor vervreemding door Inlanders aan niet-Inlanders, zoodat alle overeenkomsten, die zoodanige vervreemding, rechtstreeks of zijdelings, ten doel hebben, van rechtswege nietig zijn." De practijk bij de verkrijging van zakelijke rechten door niet-Inlanders is nu als volgt. Om te beginnen moet het perceel behooren tot het vrij Staatsdomein — hetgeen practisch gesproken 14 niet bestaat, omdat zelfs op de onontgonnen gronden door de Inlandsche omwonenden zekere rechten worden uitgeoefend. Kan men de Inlandsche rechthebbenden bewegen vrijwillig van hun recht af te zien d.w.z. worden zij daarvoor schadeloosgesteld, hetgeen gewoonlijk heet, dat men een perceel van een Inlander koopt, dan wordt de grond van bezwaard domein tot vrij domein en kan een zakelijk recht worden verleend (bijbl. 3020). Vervolgens wordt een meetbrief aangevraagd, af te geven door een Gouvernementslandmeter of in gewesten waar de functiën van Gouvernementslandmeter aan het Kadaster zijn opgedragen, door dien dienst. De afstand geschiedt bij besluit van den Gouverneur Generaal nadat door ambtenaren van het Binnenlandsch Bestuur een plaatselijk onderzoek is ingesteld, dat voornamelijk betrekking heeft op de vraag, of de afstand in strijd zou zijn met de belangen van het Land (tegenwoordig ook van Gewest of Gemeente) en of de grond door den Inlandschen rechthebbende, wiens rechten mede worden onderzocht, vrijwillig en voor goed verlaten is. Met het besluit van toezegging vervoegt men zich bij den overschrijvingsambtenaar; eerst wanneer door dezen een zoogenaamde gerechtelijke acte is opgemaakt heeft men een zakelijk recht verkregen. Voor niet-Inlanders komen de drie in den aanvang genoemde rechten in aanmerking, en wel eigendom voor kleine perceelen in of nabij nederzettingen, recht van opstal voor gebouwen buiten die nederzettingen (bijv. suikerfabrieken) en erfpacht voor landbouwdoeleinden. Daarbij zijn in den laatsten tijd gekomen de gemeentelijke grondbedrijven, die grootendeels op dezelfde wijze als bouwondernemingen zouden doen, groote complexen in vrijen eigendom hebben verkregen en nu aan particulieren kleinere perceelen afstaan. Indien mogelijk met het oog op aanbod van andere perceelen, wordt dan geen eigendom afgestaan, doch een erfpachtsrecht verleend, dat den eigendom meer benadert dan opstalrecht, maar waarbij verschillende bedingen in het algemeen belang kunnen worden gemaakt, in het bijzonder om de natuurlijke waardevermeerdering ten goede te doen komen aan de gemeen- 15 schap. Behalve erfpacht voor landbouw wordt dus tegenwoordig veel verleend erfpacht voor huizenbouw. Geven de rechten op gronden van niet-Inlanders, die leven onder een duidelijk omschreven vermogensrecht, reeds zulk een bont beeld - de Inlandsche rechten zijn eindeloos gevarieerd met tallooze locale bijzonderheden. Door het Gouvernement zijn uitgebreide onderzoekingen ingesteld naar de rechten der Inlandsche bevolking, waarvan de resultaten zijn verzameld voor Java en Madoera voornamelijk in een driedeelig „Eindrésumé", voor de Buitengewesten in een achttal agrarische résumé's, welke laatste alleen betrekking hebben op rechten op onontgonnen gronden. Voor een overzicht dezer Inlandsche rechten kan worden verwezen naar de Adatrechtbundels en de Pandecten van het Adatrecht. Er zij hier slechts aangestipt, dat een zoo uitgebreid recht als het Westersche eigendoms-begrip omvat, in de Inlandsche adat niet bekend is; wat er het meest nabij komt wordt op Java genoemd „erfelijk individueel bezit". De aanduiding „individueel" wordt hier gebruikt in tegenstelling met het communaal bezit, waarbij de ontgonnen gronden bezit zijn van de desa en dé desagenoten recht hebben op een deel dezer gronden. Soms wordt de verdeeling onder de desagenooten periodiek herzien, soms zijn de aandeelen vast, zelfs vererfbaar. Op de niet-ontgonnen gronden doen vrijwel over geheel Indië de dorpsgemeenschappen rechten gelden, zich dikwijls beperkend tot bijvoorbeeld het recht van de dorpsgenooten om boschproducten te zamelen. Wanneer door een der dorpsgenooten een stuk dezer gronden wordt ontgonnen, blijft toch de gemeenschap daarop een zeker recht behouden - en daarin ligt misschien de oorzaak van het „communaal bezit" der bouwvelden, een opvatting die het Gouvernement aangreep om de heffing der grondbelasting (landrente) te vereenvoudigen, waar immers nu in plaats van de individuen het geheele dorp in eens kon worden aangeslagen Het meergenoemde artikel 62 van het Regeeringsreglement - waarvan de aanvulling in 1870 bekend is als de „Agrarische wet - bevat de bepaling, dat grond, door Inlanders in erfelijk individueel gebruik bezeten, op aanvraag van den rechtmatigen 16 bezitter aan dezen in eigendom wordt afgestaan, doch onder de noodige beperkingen ten aanzien van de verplichtingen jegens het Land en het dorp. Voor den hier bedoelden zoogenaamden „agrarischen eigendom" geschiedt de inschrijving na een formeele eigendomsuitwijzing bij den Landraad, terwijl voor het perceel een meetbrief noodig is; er is slechts zeer zelden gebruik gemaakt van deze mogelijkheid ter verzekering van Inlandsche rechten. Er dient daarom nog de aandacht te worden gevestigd op den strijd om een Inlandsen kadaster ter verzekering van de rechten op erfelijk individueel bezeten gronden. Het is vooral de Topografische dienst, die daarbij een belangrijk aandeel neemt. Door dezen die.nst worden sinds 1905 de landrentemetingen verricht, welke te voren aan het kadaster waren opgedragen. Evenals het oorspronkelijk bedoelde fiscale kadaster — met tot taak een juiste verdeeling der grondbelasting mogelijk te maken — is uitgegroeid tot het tegenwoordig eigendomskadaster, wil men thans de metingen voor de verdeeling der landrente dienstbaar maken aan de verzekering der Inlandsche rechten. Men volgt daarbij een volkomen logische ontwikkeling, mits slechts de technische eischen der opmeting voldoende verband houden met de waarde van den grond, en het is toe te juichen, dat op deze wijze gepoogd wordt ook in de Gouvernementslanden de Inlanders te helpen aan een bewijsstuk, zij het in nog niet volmaakten vorm. Wanneer het instituut eenmaal bij de bevolking zal zijn ingeleefd zooals de grants in Deli, zal er reden zijn om van bovenaf maatregelen te treffen, die dan beter kans van slagen hebben dan de goedbedoelde agrarische eigendom. TWEEDE HOOFDSTUK. ONTSTAAN EN INHOUD DER GRANTS. I. Controleursgrants. We kunnen ons thans wenden tot de grants en na het voorgaande begrijpen hoe men tot deze regeling kwam. Een belangrijke aanwijzing geeft ons het besluit van den Resident Kroesen van 20 Mei 1885 No. 34, waarvan de uitvoerige overwegingen duidelijk doen uitkomen wat er toen in Deli noodig was en hoe men meende de oplossing te moeten geven. De Resident schreef, dat te zijner kennis was gekomen „dat in Deli verscheidene „stukken grond ook buiten de hoofdplaatsen door het Inlandsen „bestuur zijn verkocht aan Europeanen en Chineezen, zonder „dat daarop de vereischte sanctie van het Gewestelijk bestuur „werd gevraagd of verkregen, en dat zelfs in vroeger tijd bet „vendukantoor aldaar zijn bemiddeling heeft verleend om die „gronden in publieke veiling te brengen." Daarop overweegt de Resident: „dat die uitgifte van gronden „door de Inlandsche bestuurders aan Europeanen en Vreemde „Oosterlingen zonder de sanctie van den Resident, alzoo contractueel „onwettig is, en voor zoover betreft den afstand in eigendom, „van een Inlandsen standpunt gezien, strikt genomen zelfs niet „te sanctioneeren is; „dat de vroegere onwettige tusschenkomst van het vendukantoor „hiertegen niet kan worden ingeroepen als een sanctie van het „wettig bevoegd bestuur; ... „dat het gevolg van dezen onwettigen toestand het schadelijkst „is voor de opgezetenen van de bedoelde gronden zelf, die eiken „wettigen titel missen op den door hen, soms met vrij kostbare „gebouwen geoccupeerden grond, terwijl die gebouwen thans i 18 „evenmin verhandelbaar zijn, als dat zij op welke wijs ook te „bezwaren zijn; „dat de nadeelen van dien toestand zich, althans voor de „directe onderdanen van het Gouvernement te meer doen gevoelen, naarmate de voornaamste centra van bevolking zich „meer uitbreiden en een meer blijvend aanzien beginnen te ver„krijgen, zoodat de behoefte aan wettige regeling en aan het „toekennen van een zakelijk recht op den grond zich meer en „meer aan ons opdringt; ... „dat bij hem, Resident, geenerlei bezwaar bestaat tegen de „uitgifte door het Inlandsen bestuur van kleine stukken grond met „recht van opstal aan Chineezen en andere Vreemde Oosterlingen „binnen de voor hen aangewezen wijken, en aan Europeanen „ook daar buiten". De Resident stelt dan vast, dat een jaarlijksche cijns met het oog op de Inlandsche gebruiken te verkiezen is boven een som in eens; die cijns wordt gesteld op 10 cent per vierkanten meter per jaar. Tevens werd beslist, dat in overeenstemming met de Zelfbesturen de opbrengst van de aldus uitgegeven gronden uitsluitend zou worden bestemd voor de behoeften van de hoofdplaatsen, waar de perceelen gelegen zijn. Voor het beheer van die gelden werden commissies aangewezen, wier taak later bij besluit van den Resident van 14 Augustus 1886 No. 350/R nader wordt omschreven en die bekend werden als Negorijraad of ook als Commissie voor het Gemeentefonds. Wat zeer vele jaren later van bovenaf werd geregeld als overdracht van een gedeelte van het centrale bestuur op plaatselijke raden, de decentralisatie, werd door dezen vooruitzienden Resident van onderen af opgebouwd. En wie de resultaten ziet van deze plaatselijke behartiging van plaatselijke belangen moet erkennen, dat het een zeer goed denkbeeld was de opbrengst van de perceelen der niet-Inlanders niet te storten in de kassen der Zelfbesturen, doch aan te wenden voor de openbare werken, die de vestiging dezer bevolkingsgroep noodig maakte, vooral omdat het Gouvernement de openbare uitvoering van werken aan het Zelfbestuur overliet. Dit wordt hier aangestipt, omdat bij de 19 verdere ontwikkeling der grantrechten deze Negorijraden belangrijken invloed hebben gehad. Nadat de Resident aldus had vastgesteld geen bezwaar te hebben tegen afstand van kleine perceelen in recht van opstal, wendde hij zich'tot de Regeering met verzoek de inschrijving van deze opstalrechten te mogen doen geschieden volgens de (nog steeds niet ingevoerde) bepalingen van het Burgerlijk Wetboek. Voor dat er antwoord kwam was een nieuwe Resident opgetreden en deze had een model erfpachtscontract ontworpen, dat hem beter voorkwam dan recht van opstal. De bedoeling daarvan was aan belanghebbenden de meest uitgebreide zakelijke rechten te verzekeren, welke door de Inlandsche vorsten verleend kunnen worden; en daar volgens de Maleische adat door de vorsten geen eigendomsrechten kunnen worden verleend heeft men daarvoor het erfpachtsrecht gekozen. Deze model-akte werd later bij Gouvernementsbesluit van 1 Januari 1887 No. 3/c eenigszins gewijzigd vastgesteld en opgenomen in Bijblad 4351. Dit werd gedaan om de regeling de noodige stabiliteit te verleenen en om te voorkomen, dat een volgend Resident op eigen gezag daarin weder verandering zou brengen of zelfs misschien de geheele regeling zou intrekken. Maar eer de model-akte zijn weg tot het bijblad had gevonden, werden er verschillende adviezen uitgebracht, die vooral in verband met de latere ontwikkeling van veel belang zijn. De Directeur van Justitie had dadelijk bij de eerst voorgestelde opstal-rechten een afzonderlijke regeling gewild, ongeveer in den geest als bij Staatsblad 1881 No. 228 was vastgesteld voor eenige landschappen op Bali, namelijk een registratie bij de Europeesche bestuursambtenaren. Nu door den Resident een erfpachtsacte was ontworpen, had de Directeur van Justitie ook daartegen geen bezwaar, maar achtte de inschrijving in de openbare registers zooals voor zakelijke rechten geen vereischte. Reeds dadelijk werd daarbij gewezen op een moeielijkheid, die vele jaren later weder naar voren zou komen: ook al kunnen de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek betreffende erfpachtsrecht toepasselijk worden geacht omdat ze met het in het zelfbestuur 20 geldend recht bestaanbaar zijn (artikel 27 lid 2 van het Regeeringsreglement), dan nog zijn de bepalingen van de NederlandschIndische wetgeving op de levering van onroerende zaken op dit erfpachtsrecht niet toepasselijk. De Directeur van Justitie zegt dan dat voor de bestaanbaarheid van dit erfpachtsrecht de inschrijving in de openbare registers geen vereischte is en dat het erfpachtsrecht volledig wordt bewezen door de akte waarbij het is verleend, terwijl toch uit de toepasselijkheid van de betrekkelijke bepalingen van het Burgerlijk Wetboek volgt, dat dit erfpachtsrecht een zakelijk recht en een onroerende zaak is. De Directeur van Binnenlandsch Bestuur sluit zich daarbij aan, maar de raad van Indië voelt niet voor de registratie bij de controleurs. Immers wanneer men een recht wil verleenen, dat voor hypotheek vatbaar is, dan moeten niet enkele bepalingen van het Burgerlijk Wetboek gevolgd worden, maar ook de bepaling, dat de titel van aankomst wordt openbaar gemaakt op de wijze als in het Burgerlijk Wetboek voor erfpacht is aangegeven, dat is dus in verband met de Overgangsbepalingen, volgens de Inen overschrijvingsordonnantie van 1834. Wilde men een recht, waarop geen hypotheek behoefde te worden gevestigd, dan zou kunnen worden volstaan met verhuur voor langen termijn. De bepaling betreffende de openbaarmaking werd tenslotte aldus geredigeerd: „De rechten en verplichtingen van den erfpachter „zullen ingaan met den dag, waarop de titel van aankomst, „nadat op de betrekkelijke akte de goedkeuring van den Resident „der Oostkust van Sumatra is verkregen, in opvolging van „artikel 720 van het Burgerlijk Wetboek en op de wijze, „voorgeschreven bij artikel 26 van de Bepalingen omtrent de „invoering van en den overgang tot de nieuwe wetgeving, is „openbaar gemaakt". Deze regeling scheen in orde te zijn, doch einde 1888 — er was inmiddels een nieuwe Resident opgetreden — schreef dit hoofd van het Gewest aan de Regeering, dat sedert het vaststellen der regeling niet minder dan 358 akten van afstand van erfpachtsrecht zijn goedgekeurd, maar dat nog geen enkele dezer 21 tot dien tijd ter openbaarmaking was aangeboden. De Resident schreef: „Wel is waar wordt in artikel VIII der akten gezegd, „dat de rechten en verplichtingen van den erfpachter zullen „ingaan met den dag waarop de titel van aankomst is openbaar „gemaakt, maar verreweg de meeste der betrokken perceelen „waren sinds lang door belanghebbenden geoccupeerd vóör „dat zelfs de akte van afstand was uitgegeven en daar de „geheele regeling ten doel heeft den bestaanden toestand te „wettigen, ging het niet aan om, nu de belanghebbenden wegens „verschillende bezwaren aan de openbaarmaking in de voorgeschreven vorm verbonden daartoe niet zoo spoedig besloten, „hunne rechten als vervallen te beschouwen. „Het voornaamste bezwaar tegen dien vorm van openbaarmaking „bestaat trouwens in de omstandigheid, dat zij de Inlandsche „vorsten die hun die titels van aankomst verleenden niet zouden „kunnen bewegen om bij de opmaking der gerechtelijke akten „tegenwoordig te zijn. En zouden deze zich daarbij ook al willen „doen vervangen door een speciaal daartoe gemachtigde, dan „zouden zij toch ook alweer voor een notaris moeten verschijnen „om de daartoe vereischte authentieke volmachten te pas„seeren, die door die vervangers zouden moeten worden over„gelegd. „En wanneer men nu nagaat dat door de vervulling van al „de formaliteiten die daarbij voorgeschreven zijn en na al de „kosten en moeiten daaraan verbonden door die openbaarmaking „en inschrijving, in verband tot den rechtstoestand van de „Inlandsche vorsten toch geen voldoende rechtszekerheid verkregen „zou worden, acht ik het niet wenschelijk dat het betrekkelijk „voorschrift gehandhaafd blijve. „De eenvoudige wijze van openbaarmaking der titels van „aankomst zooals die in de eerste modelakte werd omschreven „is dan ook zonder twijfel te verkiezen. Zij levert naar mijne „bescheiden meening voldoenden waarborg op tegen fraude en „stellionaat. Zij is meer in overeenstemming met den eenvoudigen „rechtsband der betrokken perceelen. „Zij bespaart den belanghebbenden de kosten en moeiten van 22 „de vaak verre en bezwaarlijke reizen, die zij anders ter comparitie , voor het Hoofd van gewestelijk bestuur te maken zouden hebben. „Zij kan, althans bij eerste mschrijving, plaats hebben „onmiddellijk nadat de Resident de akten door zijne handteekening „en zegel bekrachtigd heeft, door eenvoudige toezending van het „stuk aan den betrokken controleur ter uitreiking aan belanghebbende na registratie. „En wanneer dan tot meerdere rechtszekerheid tegenover „derden bovendien voor dit Gewest nog een bepaling wordt in 't leven geroepen zooals die van Staatsblad 1881 No. 228 , hierboven bedoeld, dan zal naar mijne bescheiden meening de „beste regeling ter zake gemaakt zijn, die onder de gegeven „rechtstoestanden in dit Gewest mogelijk is". De Directeur van Binnenlandsch Bestuur schrijft daarop de beschouwingen van den Resident wel te kunnen deelen, maar toch van meening te zijn, dat het aangevoerde niet het hoofdbezwaar is. Het hoofdbezwaar tegen de vastgestelde bepalingen ligt in de omstandigheid dat de openbaarmaking moet geschieden bij authentieke akte in den vorm omschreven bij de In- en overschrijvingBordonnantie, waaruit zou vallen af te leiden, dat de Regeering de bepalingen van die ordonnantie in casu toepasselijk acht. Maar in 1884 had de Regeering beslist op het verzoek van een Europeaan om een in de afdeeling Gorontalo gelegen stuk grond te zijnen name in de openbare registers te mogen doen mschrijven, dat de genoemde ordonnantie niet toepasselijk kan worden geacht bij de overdracht van niet aan het Gouvernement behoorende gronden. De Directeur Binnenlandsch Bestuur acht de laatste opvatting juist en derhalve de bepaling in de vastgestelde modelacte niet bestaanbaar. Er wordt dan een regeling voorgesteld van registratie bij den Resident, waarbij gezegd wordt: „Wel is waar is het op die wijze verkregen erfpachtsrecht „niet verhypotheekbaar, maar uit het feit, dat van de 358 reeds „door den Resident goedgekeurde akten van afstand van erf„pachtsrecht nog geen enkele ter inschrijving werd aangeboden, „'valt genoegzaam af te leiden, dat aan zoodanig recht ter Oostkust 23 „van Sumatra geen behoefte bestaat". Had men toen kunnen weten welk een vlucht Deli in enkele tientallen jaren zou nemen, dan zou dat klaarblijkelijk ontbreken van behoefte aan hypotheek geen argument hebben mogen zijn. De Resident had overeenkomstig het door zijn voorganger in 1885 opgesteld model voorgesteld te bepalen: dat „van den „overgang dier rechten en verplichtingen op derden steeds in „dat register (bij den Controleur) aanteekening (zal) gehouden „moeten worden, op straffe van nietigheid". De Directeur Binnenlandsch Bestuur vond het niet aangaan, dat een overeenkomst nietig wordt verklaard, alleen omdat partijen verzuimen aan het Bestuur mededeeling te doen, dat zoodanige overeenkomst is aangegaan, en stelde de volgende redactie voor: „Bij overgang dier rechten en verplichtingen is „hij (de erfpachter) verplicht daarvan binnen een maand, onder „aanbieding der betrekkelijke akte, kennis te geven aan het „bestuur zijner woonplaats, dat de stukken opzendt naar het „Hoofd van Gewestelijk bestuur ter aanteekening in het register „en aan den voet der akte. De erfpachter verbeurt een boete „van hoogstens ƒ100. — (een honderd gulden) voor elke maand „of gedeelte daarvan, die bij in gebreke blijft aan die verplichting „te voldoen". De Raad van Indië had echter bedenking tegen den gestelden termijn van kennisgeving en de op overschrijding daarvan gestelde boete, alsmede tegen de registratie uitsluitend bij den Resident. De strafbepaling werd onnoodig geacht, „omdat de „registratie geen wettelijk karakter draagt en alleen ten doel „heeft een overzicht te verkrijgen van den afstand van gronden „aan Europeanen en Vreemde Oosterlingen". „Het is het belang „van de eigenaars zelf, dat zij in de registers voorkomen, die „voor een ieder ter inzage liggen. Zorgen zij daar niet voor, dan „ondervinden zij ernstige belemmering wanneer zij zich van het „perceel willen ontdoen en loopen bovendien kans dat zij door „den betrokken vorst niet als zoodanig erkend worden". Ook achtte de Raad het eenvoudiger en beter, dat de Controleurs de registers aanhouden, elk voor zijn ressort, 24 omdat zij dan gemakkelijker door belanghebbenden zijn te raadplegen en wijziging minder omslag vordert. De Resident kan zich desgewenscht op de hoogte laten honden van de ingeschreven overgangen. Aldus werd bij Gouvernementsbesluit van 26 October 1889 No. 24 de modelacte volgens het advies van den Raad van Indië vastgesteld (opgenomen in Bijblad 5271) en tevens bepaald, „dat de registers, bedoeld in artikel VHI van de model-acte bij „de betrokken ambtenaren voor een ieder kosteloos ter inzage „liggen". Deze voorgeschiedenis is hier eenigszins uitvoerig weergegeven, om te doen uitkomen, hoe men oorspronkelijk een volledig zakelijk recht wilde verleenen, maar toen dat in het gebied der zelfbesturen onmogelijk bleek en er door het uitblijven van verzoeken om inschrijving ook geen behoefte daaraan bleek te bestaan, een nieuw recht heeft geschapen, dat omschreven wordt in acten, bekend als Controleursgrants. Had men daarbij nog aanvankelijk een behoorlijke sanctie willen stellen op niet tijdige registratie van overgangen, in het vastgestelde model is slechts bepaald, dat geen overgang zal worden erkend zoolang daarvan geen aanteekening in het register is gehouden. Hier moge thans volgen de modelacte, zooals vastgesteld in Bijblad 5271. Naast den Hollandschen tekst staat in het model en in de uitgegeven acte de Maleische vertaling; er is niet bepaald welke tekst bij geschil omtrent de uitlegging verbindend is. Voor concessie-acten is in het model van 1892 de bepaling opgenomen, dat de Nederlandsche tekst voor alle partijen verbindend is. Daartegenover is ten aanzien van politieke contracten opgemerkt - en niet ten onrechte — dat wel beide partijen Maleisch kennen, maar de Zelfbestuurders geen Hollandsen begrijpen, doch de wijze waarop de vertaling van de geijkte rechtstermen plaats had ontneemt aan den Maleischen tekst voor iemand, die het Hollandsch niet begrijpt, alle waarde. Om het lezen te vergemakkelijken is het model ingevuld gedacht met de tusschen haakjes geplaatste woorden. De hand- Penjerahan haq tanatrT~~~~^2' Ker.dj.in „egeri mcnjcrahkan h.q kepad. I dan j.ng ternekoer c? ce^eftp 3£z ^^y^ /ztri^wp 76 S? 27 Djoemblnb besar t.n.h 3279.. f Aj?e£ verleen, tin (Hu/en z=*z»z esJSiejis™. efet Zwztn /^^ztzs?^ Sw„i moelai pada hari ini | roerat aasoedahnja di kaboelkan oleh Sr, Padoeka Toean I lleaident Pas,«ir Tituoor l'oeloe Pertjab, telab di toelia dl dalan, boekoe jan» terpegang oleh Padoeka Toean > Jjikalan haq dan perdjandjian ini handak di acrah- j kan kapada orang lam maka penjerahan itoe liada aal, | aelama tiada terloclia d, dalan, hoekoe ladi Hoe. i Tcrmaktoeb di negen ^l^^npada hari 74 JZz^m. /P/S Jang herland, hurgan di btiwab mi mengakoé Irfrna j haq dengan perdjandjian •abagiman. jang lenehoet di Art. 1. Dit errpaehtareclit a-ordt verleend lot ultimo Art II De erlpachter r.al o.er dit perceel eene jaarlijksche pacht voldoen van ƒ /6 JS Zegge z^/t^ Dil bedrag tal telken» n. ommekomst «,n vijf jaren door het [nl.ndach Zelfbealnnr van kunnen verhoogd of verlaagd worde,, in verband tol dc %tï/ev t&*ti te in twee gelijke halfjaarlijk.chc termijnen. Art. IV Dc berekening daarvan tal ,„g,.„ met den [«» J^muza. /0/S cn de halfjaarlijkse!,; termijnen daarvan ,„]]«„ opvorderbnar zijn op eiken Art. V. Het crlpnchtarccht tal van rechtswege en zonder voorafgaande sommatie tot betaling oi ingobrekeatelling vervallen, indien de deswege verschuldigde erfpacht over Art. VI. De erfpachter is bevoegd dc boomen, die op het perceel voorkomen, om Ie keppen of op andere wijze te verwij. deren, tonde, verplicht te wezen anderen daarvoor in dc plaats tc stellen Art. VU Hij oefent ook overigens en gedurende den tijd van zijn genot op dot perceel alle rechte, uit, die aan den eigendom daarvan verbonden zij,,, behouden, de bepalingen .„„den nchlsten titel, tweede boek van hel Hnrgclijke Wetboek die op dit efpaebtarecht van toepassing zijn. voor zoover daarvan door de overige bepaling deter acle „iel i> afgeweken Art VTI1 De rechten en verplichtingen van den erfpachter /.„Hen ingaan met den dag waarop de ncle, nadat daarop de goedkeuring van den llesidcnt der Oostkust van Sumatra tal verkregen wezen, door den (SuzAsrtS^e. Ie register, zullende geen overgang der rechten en verplicliliegen wordeo erkend tonlang daarvan geen aanteekening in het register ,, gehouden Gegeven te ffiet/tzsz den /f J'avAuzu . /ff/S Dc Ondergoleth nul: «klaart hel „ deze acte otusch.e ™ 25 teekening en een afdruk van het zegel van den Sultan en eventueel van de betrokken Rijksgrooten staan boven aan de acte. acte van afstand van erfpachtsrecht. Zijne Hoogheid de (Sultan van Deli) en zijne betrokken Rijksgrooten verleenen aan (den heer D. Haagmans Jr.) het erfpachtsrecht op een perceel grond gelegen te (Medan) begrensd als volgt: (ten Noorden: aan Gouvernements grond, de school, ten Westen: aan den Djalan Astana, ten Zuiden: aan een perceel van Tjong Yong Hian, ten Oosten: aan de spoorbaan,) waarvan de afmetingen zijn: (West 32°30' Zuid 125 M. Oost 57°30' Zuid 30 M. Oost 32°30' Noord 120 M. West 68° Noord 30,75 M.) (totaal oppervlakte van 3675 M*., drieduizend zes honderd vijf en zeventig vierkante meter) om (een woonhuis op te bouwen) en zulks onder de voorwaarden en bedingen, die hieronder zijn aangegeven: Artikel I. Dit erfpachtsrecht wordt verleend tot op ultimo (Juni 1990, negentien honderd en negentig). Artikel TL De erfpachter zal over dit perceel een jaarlijksche pacht voldoen van (ƒ183,75), zegge (een honderd drie en tachtig gulden vijf en zeventig centen). Het bedrag van die erfpacht zal telkens na ommekomst van elke vijf jaren door den (Sultan) kunnen verhoogd of verlaagd worden in verband tot de huurwaarde-vermeerdering of -veimmdering van het perceel, onder deze beperking nochtans, dat de te betalen pachtschat nimmer zal mogen overschrijden het bedrag van tien cents Ned.-Ind. Courant 26 per vierkanten meter en per jaar en ook evenmin een maximum van het één vijfde gedeelte der huurwaarde van het perceel, die van de daarop geplaatste gebouwen daaronder begrepen. Artikel III. De erfpacht zal worden betaald aan den Controleur te (Medan) in twee gelijke halfjaarlijksche termijnen. Artikel IV. De berekening daarvan zal ingaan met den l8ten (Juli 1890) en de halfjaarlijksche termijnen daarvan zullen opvorderbaar zijn op eiken l'tm (Januari) en 1 >len (Juli) daaraanvolgend. Artikel V. Het erfpachtsrecht zal van rechtswege en zonder voorafgaande sommatie tot betaling of ingebrekestelling vervallen, indien de deswege verschuldigde erfpacht over twee jaar niet betaald is. Artikel VI. De erfpachter is bevoegd de boomen, die op het perceel voorkomen, om te kappen of op andere wijze te verwijderen zonder verplicht te wezen anderen daarvoor in de plaats te stellen. Artikel VII. Hij oefent ook overigens en gedurende den tijd van zijn genot op dat perceel alle rechten uit, die aan den eigendom daarvan verbonden zijn, behoudens de bepalingen van den achtsten titel, tweede boek van het Burgerlijk Wetboek, die op dit erfpachtsrecht van toepassing zijn, voor zoover daarvan door de overige bepalingen dezer akte niet is afgeweken. Artikel VIII. De rechten en verplichtingen van den erfpachter zullen ingaan met den dag waarop deze akte, nadat daarop de goedkeuring van den Resident der Oostkust van Sumatra zal verkregen wezen, door den Controleur te (Medan) zal zijn ingeschreven in het daartoe bestemde openbare register, 27 zullende geen overgaan dier rechten en verplichtingen worden erkend zoolang daarvan geen aanteekening in het register is gehouden. Gegeven te (Medan) den (1 Juli 1890). De ondergeteekende verklaart het in deze akte omschreven erfpachtsrecht onder de daarbij gestelde voorwaarden te aanvaarden. (D. Haagmans Jr.). Goedgekeurd bij besluit van den Resident der Oostkust van Sumatra dd. (20 Augustus 1890 No. 251) voor zoover deze afstand geen afbreuk doet aan reeds vroeger verkregen rechten van derden. De Resident voornoemd, (W. Michielsen) Geregistreerd ten kantore van den Controleur te (Medan) op heden den (21 Augustus 1890) onder No. (1) De Controleur voornoemd, (Cahbier). Volgens het hier bedoelde model zijn in den loop der jaren honderden grants verleend; alleen in Medan werden er tot 1909 ruim negen honderd geregistreerd. In dat jaar werd er op voorstel van den Resident een wijziging in het model aangebracht, die later van zeer veel belang zou blijken. Dat betreft artikel II, waarbij in de tweede alinea is voorgeschreven hoe de jaarlijksche pacht kan worden verhoogd of verlaagd, namelijk in verband tot de huurwaardevermeerdering of -vermindering van het perceel. Het gevolg van deze regeling was, dat houders van waardevolle terreinen — in dien tijd deed de rubber groote verwachtingen koesteren en er werd in grants gespeculeerd — bezwaar maakten tegen de verhooging van de pacht. De Resident stelde nu een nieuwe redactie van artikel II voor, waarbij de wijziging der pacht afhankelijk werd gesteld van de wijziging in waarde in plaats van huurwaarde, welke redactie bij Gouvernementsbesluit 28 van 16 September 1909 No. 3 werd vastgesteld en opgenomen in Bijblad 7097. Voor de na dien tijd uitgegeven grants luidt artikel II: „De erfpachter zal over dit perceel een jaarlijksche pacht voldoen van / „Dit bedrag zal telkens na ommekomst van vijf jaar door den (Sultan) kunnen worden verhoogd of verlaagd in verband tot de waarde-vermeerdering of -vermindering van den grond, onder deze beperking nochtans, dat de te betalen pachtschat nimmer zal mogen overschrijden het van per vierkanten meter en dat de vijfjaarlijksche verhooging niet meer dan vijf cent per vierkanten meter mag bedragen". Bij hetzelfde Gouvernementsbesluit werd nog iets anders bepaald. Het eerste model voor Controleursgrants was vastgesteld voor afstand van grond in erfpacht door de Inlandsche vorsten in de Residentie Oostkust van Sumatra aan aldaar gevestigde personen niet behoorende tot de Inlandsche bevolking. Men had daarbij op het oog het treffen van een regeling voor Europeanen en Vreemde Oosterlingen, omdat alle Inlanders, van waar ook uit den Archipel afkomstig, tot de onderdanen van de Inlandsche Zelfbesturen werden gerekend. Maar de nieuwe politieke contracten (met het Zelfbestuur van Deli gesloten den 2de» Juni 1907) bepaalden, dat slechts als onderdanen van den Sultan zouden worden beschouwd de inheemsche bevolking van het landschap zelf of van de andere landschappen ter Oostkust en de afstammelingen van immigranten welke zich zoozeer met die bevolking hebben vermengd, dat zij geacht kunnen worden daarin geheel te zijn opgegaan. Alle overige Inlanders werden gerekend tot de rechtstreeksche onderdanen van het Gouvernement, en zij zouden dus ook geen rechten op grond kunnen krijgen zooals voor Sultansonderdanen mogelijk is. Op voorstel van den Resident werd nu bepaald,dataan deze Inlanders eveneens Controleursgrants zouden worden verleend. Er waren wel al Inlanders, die zulke grants hadden aangevraagd, om daarmede hun recht meer waarde te geven, doch sinds de genoemde wijziging werden alle Gouvernementsonderhoorige Inlanders, die gronden hadden verkregen, verplicht daarvoor Controleursgrants aan te vragen. 29 Men kreeg dus twee soorten Controleursgrants, namelijk die uitgegeven aan personen, op wie de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek omtrent zakelijke rechten van toepassing zijn (Europeanen en Vreemde Oosterlingen) en die uitgegeven aan Inlanders. Kan men nu nog twijfelen aan den aard van het recht dat de eerstgenoemden hebben verkregen, het staat wel vast, dat laatstgenoemden een Inlandsen recht bezaten. En volgens den algemeenen regel mogen die Inlandsche rechten niet worden vervreemd aan niet-Inlanders (Staatsblad 1875 No. 179). Toch werd er in de practijk geen onderscheid gemaakt en werden Controleursgrants overgeschreven van Inlanders op niet-Inlanders en omgekeerd. Zelfs bepaalde Resident Van der Plas in 1914, dat wanneer van een stuk grond een Controleursgrant bestaat, die van hand tot hand pleegt te gaan en dus ook in het bezit kan komen van een Zelfbestuurs-onderdaan, deze het recht behoudt om zijn bezit aan wien ook te verkoopen, zonder dat de volgens het politiek contract voor vervreemding aan Gouvernementsonderdanen vereischte goedkeuring van het Hoofd van gewestelijk bestuur behoeft te worden gevraagd. Voor nieuw uit te geven grants stelde de Resident echter het voorschrift, dat indien de verkrijger een Inlander is, hij de volgende verklaring op de grantacte zou stellen: „De ondergeteekende verbindt zich zonder voorafgaande bijzondere vergunning daartoe van het Hoofd van gewestelijk bestuur, den in deze acte bedoelden grond in geen geval aan niet-Inlanders te vervreemden of af te staan". Het verschil in rechtstoestand van de eerste verkrijgers van Controleursgrants is van belang bij de Opstalregeling 1916; er wordt daar weer op terug gekomen. Er zij echter aangestipt, dat de rechtstoestand van een Inlandschen verkrijger niet zoo gemakkelijk is vast te stellen, vooral, omdat de wijziging van het politiek contract weer meer Inlanders als onderdanen van den Sultan beschouwt. Er moet nog gewezen worden op een bepaling in de Controleursgrants, die niet in alle gelijk is, namelijk betreffende den 30 termijn. "Van 1890 tot 1896 werd deze gesteld op 100 jaar, daarna tot 1909 werd de termijn bepaald op 75 jaar en na 1909 zelfs op 50 jaar. Tot nu toe vindt dit belangrijke verschil in duur geen uitdrukking in de waarde der grants. Nu de verschillende modellen der grants zijn bekeken moet nog het een en ander gezegd worden over de registratie. Hoewel het model voorschrijft dat de acte moet worden ingeschreven in het register, is daarvan nergens sprake; in het register werden slechts opgenomen de voornaamste ingevulde bijzonderheden, waarschijnlijk in de verwachting, dat het model steeds hetzelfde zou blijven. Het register geeft aan: het nummer waaronder de grantacte werd geregistreerd, de datum van registratie, die van uitgifte en die van goedkeuring, een korte omschrijving van ligging, bestemming, grenzen, afmetingen en oppervlakte van het perceel, het bedrag van den pachtschat en den naam van den eersten verkrijger. Verder werd er ruimte gelaten voor „Aanteekeningen omtrent geheele of gedeeltelijke, definitieve of tijdelijke overdracht van rechten op het perceel en omtrent de voorwaarden waarop zij heeft plaats gehad" en bovendien voor het bedrag van den gewijzigden pachtschat. Hoewel het beter zou zijn geweest van de acten een legger aan te houden en een afschrift uit te reiken, of wel de acte in tweevoud op te maken, waarvan één exemplaar bij den Controleur te bewaren, of zelfs de uitgegeven acte in haar geheel in het register te doen opnemen - moet toch erkend worden dat bij den opzet een zeer juist beginsel werd gevolgd, door namelijk voor ieder perceel een afzonderlijk folio te bestemmen, waarop de geheele geschiedenis van het perceel is te overzien. Dit is in vergelijking met het registratie-systeem in Holland een groot voordeel. Het is alleen te betreuren, dat voor de bijhouding geen voorschriften zijn gegeven; die werd nu overgelaten aan de Controleurs en deze hadden vermoedelijk niet voldoende gelegenheid om hun aandacht op deze registratie te richten. Het kon daardoor voorkomen, dat bijvoorbeeld een volgeschreven folio met een ingeplakt velletje papier werd verlengd; dit was zelfs 31 regel, want het doorgaan op een nieuw folio met over en weer verwijzingen komt niet voor. Door deze wijze van bijhouding wordt natuurlijk de waarde van het register als bewijsmiddel ten zeerste geschaad. Dit te meer, waar van de overdrachten ook aanteekening wordt gehouden op de grantacten zelf en deze desnoodig eveneens worden voorzien van aanhangvelletjes. Het is geen denkbeeldig gevaar dat door het verloren raken dezer losse papieren moeielijkheden ontstaan. Ook aan de tenaamstelling is vaak te weinig aandacht besteed. Bij de vele verschillende rassen, die zich in Deli hebben gevestigd, en bij het ontbreken van een vaste transcriptie der vreemde namen is het inderdaad niet gemakkelijk te zorgen voor een juiste aanduiding van den houder der rechten. Het komt voor, dat een en dezelfde persoon onder drie, vier verschillende namen perceelen bezit. Daartoe werkt mede, dat veel Chineezen inderdaad meer dan één naam voeren en die namen dan nog afwisselend naar Hollandsche of •■ Engelsche spelling schrijven. Het kost moeite denzelfden naam te herkennen in Oei Tjoe Weh en Whee ChewWay.Ook is het bezwaarlijk, dat Britsch-Indiëra en Chineezen denamen van kongsies (firma's) verwarren met persoonsnamen. Het volgende werkelijk voorgekomen geval illustreert deze moeielijkheden zeer goed. Een grant was gesteld ten name van zekeren Ariam J. Jespi, doch niemand kende dien man of was zelfs maar in staat te zeggen tot welk ras hij behoorde. Totdat hij zelf verscheen en zich ontpopte als een Britsch-Indisch geldschieter met tot „merk" (firmanaam) de letters R. M. A. S. P., welke hij in het Engelsch met een beetje dikke tong uitsprak. In kleinere plaatsen, waar iedereen elkaar kent, is dit niet zoo erg bezwaarlijk; in Medan echter waar tot 1916 (toen de uitgifte der Controleursgrants werd gestaakt) niet minder dan 1745 grants werden geregistreerd en jaarlijks honderden overschrijvingen voorkwamen, had deze registratie niet als bijbaantje aan den Controleur mógen blijven opgedragen. De overschrijving had aanvankelijk plaats eenvoudig op mondeling verzoek van den granthouder, soms zelfs op verzoek van een derde. Eerst later werd er meestal een acte opgemaakt, 32 waarbij de rechten werden verkocht of in onderpand gegeven en werd de overschrijving krachtens deze acte verzocht; weer later werden deze acten door den Controleur aangehouden, zonder dat echter blijkt van de bedoeling de acten te beschouwen als voornaamste deel van de overdracht en de overschrijving slechts als erkenning daarvan. Er bestaat daarin geen vaste lijn en het ontbreken van voorschriften stelt de wijze van registratie afhankelijk van het inzicht der telkens wisselende Controleurs. Slechts werd in 1915 door den Resident een enkel voorschrift gegeven. Het was den Resident namelijk gebleken, dat meermalen door bestuursambtenaren op de grants aanteekening werd gehouden van verpanding derzelve, waaruit dan de pandhouder rechten meent te kunnen afleiden op de overschrijving te zijnen name, zoodra hij daartoe, wegens niet-voldoening der schuld door den pandgever, het verzoek doet. Er wordt dan voorgeschreven zoodanige aanteekeningen niet meer op de grants te stellen. Het was een minder gelukkig voorschrift,'want wanneer een granthouder het recht heeft zijn grant onbeperkt te vervreemden, dan heeft hij toch stellig het recht zijn grant tot zekerheid voor het nakomen van zekere verplichtingen te verbinden. De fout schuilt dan ook niet in het zoogenaamde in pand geven van de grant, doch in het verzoek van den pandhouder om de grant op zijn naam over te schrijven, omdat dit in strijd is met artikel 1154 Burgerlijk Wetboek, waar bepaald is, dat de schuldeischer zich het pand niet mag toeëigenen of met artikel 1178 Burgerlijk Wetboek waar hetzelfde voor den hypotheekhouder is bepaald en nog wel beide met uitdrukkelijke vermelding, dat alle daarmede strijdige bedingen nietig zijn. Zonder dus uit te maken of hier werkelijk pand of hypotheek is gevestigd, zou dus de Controleur de door den Resident gevreesde overschrijving op naam van den schuldeischer kunnen weigeren. Intusschen bewijst dit voorschrift, dat er van de oorspronkelijke bedoeling, om een recht te vestigen, dat met hypotheek bezwaard zou kunnen worden, niet veel meer overbleef. Overigens redden de granthouders zich door, wanneer ze geld 33 leenden, een koopacte op te maken, al of niet met het beding van wederinkoop, en daarmede werkt het voorschrift van den Resident het tegendeel uit van wat gewenscht werd, want nu bestaat er kans, dat de granthouder na afbetaling vau zijn schuld moeite heeft zijn rechten weder op zijn naam terug te krijgen. Om te doen zien, hoe de overschrijving plaats had volgen hier thans eenige der gebruikelijke clausules, welke gelijkluidend op de grantacte en in het register werden gesteld, de laatste echter niet onderteekend: Dit perceel is overgeschreven op naam van den heer B. te Medan ingevolge verzoek van den heer A. Geregistreerd ten kantore van den Controleur te Medan op heden den 4 October 1906 onder nummer 183. Op dit perceel wordt door de Nederlandsche Handelmaatschappij te Medan pandrecht uitgeoefend. Geregistreerd enz. Door voldoening der leensom wordt bovenbedoeld pandrecht opgeheven en het perceel weder overgeschreven op naam van den heer B. Geregistreerd enz. Ingevolge de bij notarieele acte ddo. 24 April 1906 verleden voor den Notaris J'. G. Pouw te Amsterdam tot stand gekomen boedelscheiding der nalatenschap van wijlen den heer B. wordt dit perceel overgeschreven ten name van mevrouw B. geboren C. Geregistreerd enz. Overgeschreven op naam van den heer D. te Medan, aan wien dit perceel blijkens onderhandsche acte ddo. 22 Juni 1914 is verkocht voor /10.000. —. Geregistreerd enz. Krachtens obligatie den 3d8n Juni 1921 onder nummer 5 voor den notaris D. J. Focquin de Grave te Medan 34 verleden is dit perceel tot zekerheid van een leensom groot ƒ14,000.- verbonden ten behoeve van den heer E. te Medan. Geregistreerd bij het Gemeentelijk Bureau voor Grondzaken te Medan op heden den 5-« Juni 1921 onder nummer C 183. Krachtens kwijting ddo. 3 Juni 1923 gesteld op de eerste grosse der obligatie van den 8«- Jnni 1921 No. 5 is dit perceel ontslagen van het verband en teruggesteld ten name van den heer D. te Medan. Geregistreerd enz. H. Deli-Maatschappy-grants. Een groot gedeelte van de stad Medan is gebouwd op gronden, welke door de Deli Maatschappij zijn afgestaan; de contracten, waarbij die afstand plaats had, zijn bekend als Deli-Maatschappijgrants, waarvan hier thans een overzicht zal worden gegeven. De voorgeschiedenis vinden we weer terug in het besluit van den Resident van 20 Mei 1885 No. 34, dat ook bij de behandeling der Controleursgrants werd aangehaald. De Resident overweegt daar: dat eveneens door sommige ondernemers stukken grond m hüur zijn uitgegeven, die aan hen door de Inlandsche vorsten "slechts voor een bepaalden tijd waren afgestaan voor het daarop "vestigen van een landbouwonderneming, met de daarvoor be„noodiedo gebouwen; dat de uitgifte van gronden door de Europeesche ondernemers aan personen, niet tot hunne onderneming behoorende, "en voor het oprichten van gebouwen, niet voor het drijven "hunner onderneming benoodigd, moet beschouwd worden als ' buiten hunne bevoegdheid te gaan, zelfs al is in hunne con"tracten niet gestipuleerd, dat elke overdracht van rechten onderworpen is aan de toestemming van de Inlandsche bestuurders " j„ ju„rmr, vflTi den e-ewesteliiken bestuurder;... ,,en aan uc guounuu.™& «= 35 „dat de billijkheid medebrengt, dat met de bestaande orde „van zaken zooveel mogelijk rekening wordt gehouden, hetgeen „geschieden kan door aan de ondernemers, die gronden „hebben uitgegeven in overweging te geven afstand te doen „van hunne contractueele rechten op die gronden, en hen als „compensatie daarvoor kosteloos toe te kennen recht van opstal „op een bepaald gedeelte dier gronden." Van die vóór 1885 door de Deli Maatschappij in gebruik gegeven gronden zijn contracten opgemaakt, waarvan nog verscheidene in omloop zijn. Hieronder volgt een afschrift van een dergelijk contract: onderhandsch contract. Op heden den lsten Juli 1879 verklaren de ondergeteekenden Jacob Theodoor Cremer, en Jan Krol, Administrateur der Deli Maatschappij, woonachtig te Deli, handelende in hunne kwaliteit voor en namens de Deli Maatschappij gevestigd te Amsterdam, en Foo Kho Soon, Smid, tevens woonachtig te Deli met elkander de volgende overeenkomst aan te gaan: Artikel Een. De Deli Maatschappij staat aan Foo Kho Soon in bruikleen af een stuk grond gelegen te Kesawan, breed ongeveer 16 Engelsche voet van den grooten weg tot den eersten achterweg, met het recht daarop een Kadeh te bouwen onder letter A No. 24. Het huis moet zijn van steen of hout met pannen gedekt. Artikel Twee. Bedoeld stuk grond wordt afgestaan voor den duur van het landcontract gesloten tusschen den Sultan van Deli en de Deli Maatschappij. Artikel Drie. De eigenaar van het huis verplicht zich de parits aan den grooten weg en aan den achterweg, benevens den achterweg steeds schoon en in goeden toestand, dien achterweg ook in een voortdurend voor karren en wagens berijdbaren 36 toestand te houden en zulks slechts ter halve breedte van dien weg indien aan de overzijde ook huizen zijn gebouwd. Artikel Vier. Ingeval een der huizen of Kadehs onbewoond is, zijn de twee naaste buren verplicht dat gedeelte van de parits en bedoelden weg alsvoren te onderhouden en te zorgen dat daar geen vuilnis wordt opgehoopt. Artikel Vijf. Op het afgestane terrein mag geen vuilnis worden geworpen, doch zal daarvoor door de Administratie der Deli Maatschappij eene afzonderlijke plaats worden aangewezen. Artikel Zes. Mochten de bepalingen omtrent het onderhoud en schoonhouden der wegen en parits niet worden nageleefd, dan heeft de Deli Maatschappij het recht zulks voor rekening van den eigenaar van het huis te laten doen. Artikel Zeven. Mocht het huis door brand worden vernield of door ouderdom of andersints onbewoonbaar worden, dan wordt een jaar tijd tot weder opbouw gegeven. Voor het geval dat de weder opbouw niet binnen den gestelden termijn geschiedt, heeft de Deli Maatschappij het recht het afgestane stuk grond weder tot zich te nemen. Artikel Acht. Vóór aan het huis op een duidelijk zichtbare plaats zal een blikken bordje worden aangeslagen, waarop de letter en het nummer van het huis staan vermeld. Het daarvoor benoodigde bordje zal door de Deli Maatschappij worden verstrekt. Artikel Negen. Voor den alsvoren afgestanen grond wordt f20.— Twintig Gulden per jaar huurschat betaald. Deze jaarlijksche huur moet vooruit worden betaald, en gaat in op den len Januari 1880, en is voortaan invorderbaar op den 2en Januari van elk jaar. 37 Artikel Tien. Wanneer het huis wegens welke reden ook in andere handen overgaat zal de nieuwe eigenaar door teekening dezer overeenkomst zich tot de naleving van het daarin bepaalde moeten verplichten. Een bordeel zal daarin niet mogen worden opgericht. Bij niet naleving dezer bepalingen hebben de Administrateuren der Deli Maatschappij het recht het contract dadelijk te verbreken. Van deze overeenkomst zijn twee eensluidende afschriften gemaakt en door beide partijen geteekend in tegenwoordigheid van Gerrit Vogeding en Radja Nan Kawte die ten getuige daarvan dit stuk mede hebben onderteekend, en van den inhoud is een Maleische vertaling aan den voet dezes gesteld. In opvolging van hetgeen de Resident in zijn vaakgenoemd besluit van 20 Mei 1885 als wenschelijke regeling aangeeft van de perceelen, welke door de houders van landbouwcontracten waren afgestaan voor huizenbouw, werden door de Deli Maatschappij met den Sultan eenige overeenkomsten aangegaan, welke voor de ontwikkeling van Medan van groot belang zijn gebleken. Om dat goed te doen uitkomen moet men voor oogen houden, dat het grootste gedeelte van het tegenwoordige Medan oorspronkelijk aan de Deli Maatschappij was uitgegeven voor landbouwdoeleinden. Wanneer men de kaart van Medan beziet, dan vallen daarin dadelijk op de rivieren in den vorm van een omgekeerde letter Y; links is de Baboera-rivier, rechts de Deli-rivier, welke laatste naam behouden blijft na de samenstrooming. Langs die rivieren, doch niet op het terrein ertusschen, waren van ouds smalle strooken kampoenggrond; alles wat daarbuiten lag werd met verschillende contracten aan tabaksondernemers afgestaan. Diezelfde rivieren vormen de grenzen van eenige oeroengs (districten) van het landschap Deli, dat zijn de oorspronkelijke Bataksche staatjes, waar de bevolking haar eigen hoofden heeft behouden, die als erfelijke vazallen in naam van den Sultan regeeren. In de volgende paragraaf wordt hierop bij de behandeling der Sultansgrants nader teruggekomen. 38 In Medan ligt ten Westen der rivieren de oeroeng der XII kota's en tusschen de rivieren de oeroeng Soekapiring; ten Oosten was het gebied rechtstreeks bestuurd door den Sultan. Toen nu een regeling moest worden getroffen als door den Resident gewenscht, lag het voor de hand, dat men behalve erkenning van de reeds door de Deli Maatschappij aan nietInlanders afgestane perceelen meteen gronden wilde beschikbaar stellen voor verdere uitbreiding van de stad en het is begrijpelijk, dat hiervoor werd gekozen een gedeelte ten Oosten der rivieren in rechtstreeks door den Sultan bestuurd gebied. Deze grond was aan de Deli Maatschappij uitgegeven voor 99 jaar bij contract van 11 Juni 1870, later vervangen door een contract van 1 November 1874; hierbij werden de gronden uitgegeven gelegen tusschen de Deli-rivier en de Pertjoet-rivier, van Mabar tot Delitoewa. Naar deze laatste namen is het contract bekend als het „Mabar-Delitoewa-contract". Een der bepalingen van dat contract was, dat de Deli Maatschappij de strook grond tusschen de Deli-rivier en den grooten weg die ongeveer het beloop van deze rivier volgt, niet zou mogen gebruiken; dit vormde de reeds genoemde strook kampoenggrond. Verder werd vastgesteld hoeveel van den afgestanen grond iedere kampoeng zou krijgen voor bouwvelden. De door den Resident in 1885 gewenschte regeling kwam pas definitief tot stand, toen het model-Controleursgrant in 1889 was vastgesteld; de te voren gesloten en weder ingetrokken overeenkomsten doen hier niet ter zake. Op den lsten Januari 1891 kwamen de Sultan en de Deli Maatschappij overeen, dat een perceel van ongeveer 225 Hectare (thans het belangrijkste deel van Medan) niet meer zou worden gerekend tot het Mabar-Delitoewa-contract, zoodat de Sultan de beschikking over den bedoelden grond terug erlangde, echter onder de voorwaarde dat ditzelfde terrein aan de Deli Maatschappij in erfpacht zou worden gegeven (als Controleursgrant) voorden nog resteerenden duur van het landbouwcontract, en met het beding, dat wanneer dit grantrecht zou vervallen of ongeldig verklaard mocht worden (anders dan wegens niet betalen der 39 pacht) het perceel weer zal worden toegevoegd aan den grond bedoeld in het landbouwcontract. Deze overeenkomst werd goedgekeurd door den Resident bij besluit van 18 Februari 1891 No. 57. De door den Sultan aan de Deli Maatschappij verleende Controleursgrant volgt hier thans in haar geheel, omdat er verscheidene van het model afwijkende bepalingen in voorkomen en omdat de kennis hiervan noodig is voor de beoordeeling van de beteekenis der Deli-Maatschappij-grants. Naast den hier weergegeven Hollandsehen tekst staat een Maleische vertaling, die in afwijking van het model geschreven is in Arabische karakters. Deze grant is bekend als „Grant nummer één", omdat zij volgens de aanteekening aan den voet der acte onder dat nummer bij den Controleur te Medan is geregistreerd; echter niet in het gewone register van Controleursgrants, want daarin waren op 20 Februari 1891 reeds 243 uitgegeven perceelen ingeschreven. ACTE VAN AFSTAND VAN ERFPACHTSRECHT. Zijne Hoogheid de Sulthan van Deli en Zijne betrokken Rijksgrooten verleenen aan de Deli-Maatschappij het erfpachtsrecht op een perceel grond gelegen ter hoofdplaats Medan en waarvan de grenzen en de afmetingen zijn aangegeven op de aan deze akte gehechte en door partijen en het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur gewaarmerkte kaart, om op dat perceel eigen gebouwen als anderzins te plaatsen aanplantingen of wegen aan te leggen dan wel het in kleinere perceelen te splitsen en deze voor dezelfde doeleinden aan derden af te staan, en zulks onder de voorwaarden en bedingen die hieronder zijn aangegeven. Artikel I. Dit erfpachtsrecht wordt verleend tot op Ultimo December negentien honderd negen en zestig. Artikel II. De Deli Maatschappij zal over dit perceel een jaarlijksche pacht voldoen gelijk aan de helft van het bedrag dat zij zelve als zoodanig ontvangen zal voor den afstand in ge* deelten van dit perceel aan derden. 40 De vaststelling van laatstgenoemd bedrag blijft aan haarzelve overgelaten behoudens een maximum van tien cents Ned. Ind. Courant per vierkante Meter oppervlakte en per jaar, dat zij daarbij niet zal mogen overschrijden. Artikel III. De erfpachtsom door de Deli Maatschappij verschuldigd zal worden betaald aan den Controleur van Medan of aan den nader door het Bestuur daartoe aan te wijzen Ambtenaar ten behoeve van het gemeentefonds. Artikel IV. De berekening daarvan gaat in met den l8ten Januari 1891. Het over een jaar verschuldigde bedrag zal op het einde daarvan opvorderbaar wezen. Artikel V. Wanneer het te dezer zake door de Deli Maatschappij aan het gemeente-fonds over een jaar verschuldigde bedrag niet betaald is voor of op het einde van het daarop volgende jaar zal drie maanden na gedane sommatie en in gebreke stelling die niet door volledige betaling gevolgd is, het bij deze acte aan genoemde Maatschappij verleende erfpachtsrecht van rechtswege vervallen. In dit geval zullen ook de overdrachten van rechten op gedeelten van het perceel door de Deli Maatschappij aan derden gedaan vervallen doch op verzoek van belanghebbende occupanten zal dan rechtstreeks aan deze bij gewone acte het erfpachtsrecht op de door hen geoccupeerde perceelen worden verleend op dezelfde voorwaarden als door hen met de Deli Maatschappij ter zake was overeengekomen. Bovendien zullen de door de Deli Maatschappij alsdan geoccupeerde deelen van dit perceel te harer beschikking blijven ook zonder dat daarvoor het in deze acte bedoelde erfpachtsrecht wordt verleend, en gerekend worden te behooren tot het landbouwperceel Medan. 41 Artikel VI. De erfpachter is bevoegd de boomen, die op het perceel voorkomen om te kappen of op andere wijze te verwijderen zonder verplicht te wezen andere daarvoor in plaats te stellen. Artikel VII. Hij oefent ook overigens en gedurende den tijd van zijn genot alle rechten op dit perceel uit die aan den eigendom daarvan verbonden zijn behoudens de bepalingen van den achtsten titel tweede boek van het Burgerlijk Wetboek, die op dit erfpachtsrecht van toepassing zijn, voor zoover daarvan door de overige bepalingen dezer acte niet is afgeweken. Artikel VIH. De wegen en pleinen binnen de grenzen van dit perceel gelegen of nader aan te leggen zijn openbaar met uitsluiting van die welke benoorden den Demmeni weg en tevens bewesten van den Laboean weg gelegen zijn of nader mochten worden aangelegd. Artikel IX. In het geval dat om eenige andere dan de in artikel V vermelde reden de afstand bij deze acte gedaan, door de bevoegde authoriteit ongeldig mocht worden verklaard, zal hierbij bedoelde perceel weder worden toegevoegd aan het perceel Medan dat bij landbouwcontract gesloten tusschen Z. H. den Sulthan van Deli en de Deli Maatschappij voor eene landbouwonderneming aan haar op 11 Juni 1870 werd afgestaan welk contract op den 17 November 1870 door den Resident van Riouw en onderhoorigheden werd goedgekeurd. Artikel X. De rechten en verplichtingen, van den erfpachter zullen ingaan met den dag waarop deze acte, nadat daarop de goedkeuring van den Resident der Ooetkust van Sumatra zal verkregen wezen, door den Controleur te Medan zal zijn ingeschreven in het daartoe bestemde openbare register, zullende geen overgang dier rechten en verplichtingen worden 42 erkend zoolang daarvan geen aanteekening in het register is gehouden. Voor zoover echter gedeelten van dit perceel reeds voor de bekrachtiging van deze akte door de Deli Maatschappij aan derden zijn overgedragen worden die overdrachten mits deze geldig verklaard. Artikel XI. Door deze acte vervalt de overeenkomst tusschen Z. H. den Sulthan en Rijksgrooten van Deli en de Deli Maatschappij ter zake van dit zelfde perceel gesloten en goedgekeurd bij besluit van den Resident de Oostkust van Sumatra dd. 20 Maart 1888 No. 58. Gegeven te Medan den l8len Januari 1891. Sulthan M&moen Alrasjid Perkasa Alamsjah. De ondergeteekende verklaart het in deze acte omschreven erfpachtsrecht onder de daarbij bepaalde voorwaarden namens de Deli Maatschappij te aanvaarden. De Administratie der Deli Maatschappij. H. C. van den honert. Goedgekeurd bij besluit van den Resident der Oostkust van Sumatra dd. 18 Februari 1891 No. 58. De Resident voornoemd, W. Michdilsen. Geregistreerd ten kantore van den Controleur te Medan op heden den 20 •» Februari 1891 onder No. een. De Controleur voornoemd, C. Vdiburg. Deze „Grant nummer één" geeft slechts met enkele woorden aan, dat de Deli Maatschappij gerechtigd is het perceel „in kleinere perceelen te splitsen en deze voor dezelfde doeleinden (nl. voor huizenbouw) aan derden af te staan". Er staat niet 43 uitdrukkelijk bij hoe dit moet geschieden; had men bedoeld, dat de Deli Maatschappij haar grant zou kunnen splitsen en de gedeelten vervreemden, dan had dit niet hoeven worden bepaald; immers kan de erfpachter volgens het Burgerlijk Wetboek zijn recht vervreemden en algemeen wordt aangenomen, dat ook splitsing mogelijk is, hoewel het Burgerlijk Wetboek daarover zwijgt; doch uit de uitdrukkelijk vermelde onsplitsbaarheid van de verplichting tot betaling der pacht (art 728) valt op te maken, dat splitsing van het recht zelf mogelijk moet zijn. De bedoeling van de bepaling in „Grant nummer één" was dan ook niet, dat de verkrijgers van een uitgesplitst gedeelte hun recht zelfstandig bij den Controleur konden doen registreeren; dit is trouwens met splitsing van gewone Controleursgrants evenmin gedaan: de verkrijgers van gesplitste perceelen kregen ieder een geheel nieuwe grant van den Sultan, soms zelfs met van de oorspronkelijke grant afwijkende bepalingen (bijv. ten aanzien van den termijn). Het was er bij de „grant nummer één" echter stellig om te doen de Deli Maatschappij zelf de registratie te doen behouden van de door haar aan derden afgestane perceelen. Het valt te betreuren, dat men zich niet heeft afgevraagd welke rechten nu eigenlijk door de Deli Maatschappij zouden worden verleend. Aanvankelijk heeft men gedacht, dat de Deli Maatschappij haar eigen rechten op gedeelten van het perceel zou afstaan (zie het eerste model hierna); later werd gesproken van afstand in gebruik (zie het tweede model); bij' de latere regeling dezer grantrechten werd wel gesproken van huur-overeenkomsten. Hoe het zij, de Deli Maatschappij heeft hiermede een stuk van de overheidstaak op zich genomen, en heeft zich daarvan op alleszins loffelijke wijze gekweten, zelfs in menig opzicht beter dan het Gouvernement zelf. Zij zorgde voor een goede verkaveling met ruime wegen, zij hield blokkaarten bij, waarop de uitgegeven perceelen zijn aangeduid. Maar wat voor de ontwikkeling van Medan ongetwijfeld van het meeste belang is geweest: zij gaf de gronden uit met geen andere kosten dan een jaarlijksche pacht van 5 cent per vierkanten meter voor alleenstaande woningen en 10 cent voor samengebouwde huizen, en 44 bovendien voor doeleinden, die in zeer ruimen zin het algemeen belang dienen, voor slechts ƒ1.- per jaar voor een geheel perceel. De door de Deli Maatschappij uitgegeven titels zijn bekend als Deli-Maatschappij-grants; zij zijn gegoten in den vorm van een onderhandsche ovèreenkomst, opgemaakt in duplo waarvan een exemplaar bij de Deli-Maatschappij bleef berusten. Bij overdracht werd somtijds daarvan een door de Administratie der Deli Maatschappij onderteekende verklaring op de grantacten gesteld, somtijds een afzonderlijk door de Deli Maatschappij verstrekt formulier in duplo onderteekend door vervreemder, verkrijger, hoofdadministrateur en twee getuigen. Er volgen hier thans twee van de meest voorkomende modellen dezer grants, alsmede het bij overdrachten gebruikelijke formulier. onderhandsch contract. Op heden den dertigsten September 1800 drie en negentig verklaren de ondergeteekenden Pieter Kolff, Administrateur der Deli-Maatschappij, woonachtig te Deli, handelende in zijne kwaliteit voor en namens de Deli Maatschappij gevestigd te Amsterdam en Moetoeraman Chetty merk V.AM. tevens woonachtig te Deli met elkander de volgende overeenkomst aan te gaan. Artikel Een. De Deli Maatschappij staat aan Moetoêraman Chetty merk V.A.M. hare rechten af op een stuk grond te Medan beslaande eene oppervlakte van ongeveer een honderd en vier vierkante meter en gelegen als door een harceering aangegeven op de bijgaande door beide partijen geteekende situatiekaart met het recht daarop een kadei te bouwen. Het gebouw moet zijn van steen of hout met pannen of ijzer bedekt. Binnen een jaar na het teekenen dezer overeenkomst moet het gebouw zijn voltooid, zullende bij gebreke van dien deze overeenkomst van rechtswege zonder in morastelling vervallen en de Deli Maatschappij het afgestane stuk grond zonder eenige formaliteiten en zonder schadeloosstelling 45 weder tot zich kunnen nemen in den toestand waarin het zich alsdan bevindt, terwijl het zich daarop bevindende, op kosten van contractant ter andere, kan worden ontruimd dan wel op publieke vendutie tot opruiming verkocht. Artikel Twee. Bedoeld stuk grond wordt afgestaan voor den verderen duur van het erfpachtsrecht dat door den Sultan van Deli bij akte van den lsten Januari 1891 aan de Deli Maatschappij op den grond is verleend. Papaver zal daarop niet mogen worden geplant. Artikel Drie. De eigenaar van het gebouw verplicht zich voor en achter dit grondstuk parrits van steen aan te leggen en die evenals het geheele hem afgestane perceel steeds in goeden toestand te houden. Artikel Vier. Ingeval een der huizen of kedehs onbewoond is zijn de twee naaste buren verplicht dat gedeelte van de parrits als voren te onderhouden en te zorgen dat daar geen vuilnis wordt opgehoopt. Artikel Vijf. Op het afgestane terrein mag geen vuilnis worden geworpen. Artikel Zes. Mochten de bepalingen omtrent het onderhoud en schoonhouden der parrits niet worden nageleefd, dan heeft de Deli Maatschappij het recht zulks voor rekening van den eigenaar van het huis te laten doen. Artikel Zeven. Mocht het gebouw door brand worden vernield, of door ouderdom of anderszins onbewoonbaar worden dan wordt een jaar tijd tot wederopbouw gegeven; voor het geval dat de wederopbouw niet binnen den gestelden termijn is afgeloopen, geldt het bepaalde bij het slot van art. 1. 46 Artikel Acht. Voor den als boven afgestanen grond wordt ƒ 10.40 zegge tien galden veertig cent per jaar huurschat betaald. Deze jaarlijksche huur moet vooruit worden betaald en gaat in op den dertigsten September 1893 en is voortaan invorderbaar of den lsten Januari van elk jaar. Artikel Negen. Het afgestane perceel kan slechts met toestemming der Deli Maatschappij in andere handen overgaan. De nieuwe eigenaar vanhet gebouw zal door teekening dezer overeenkomst zich tot de naleving van het daarin bepaalde moeten verplichten. Een bordeel zal daarin niet mogen worden opgericht. Bij niet naleving dezer bepalingen heeft de Deli Maatschappij het recht het contract dadelijk te verbreken, zonder verplicht te zijn tot schadeloosstelling. Van deze overeenkomst zijn twee eensluidende af schriften gemaakt en door beide partijen geteekend in tegenwoordigheid van en die ten getuige daarvan dit stuk mede hebben onderteekend. acte van gebruiksafstand van grond voor huishouw. Op heden den zeven en twintigsten Februari Negentien honderd en twintig verklaren de ondergeteekenden Gajus Henricüs Andreae, Hoofdadministrateur van de te Amsterdan gevestigde naamlooze vennootschap „Deli Maatschappij", wonende te Medan, ten deze handelende in zijne voormelde betrekking en alzoo voor en namens de genoemde naamlooze vennootschap, ter eene en de Kongsie Tjong Hin wonende te Medan, ter andere zijde, met elkander te hebben aangegaan de navolgende overeenkomst; ! Artikel 1. De contractante ter eene staat aan den contractant ter andere zijde uitsluitend voor den aanbouw en de instandhouding van een kedeh ten gebruike af, een stuk grond geleden aan de Tepehkongstraat ter Hoofdplaats Medan, 47 beslaande eene oppervlakte van ongeveer een honderd vijf en twintig vierkante Meter, waarvan de ligging door eene harceering wordt aangegeven op de bijgaande door partijen onderteekende situatiekaart, No. 181, gedagteekend Medan den zeven en twintigsten Februari 1920. Artikel 2. Deze overeenkomst vangt aan met den dag van heden en expireert met den dag, waarop het door den Sultan van Deli en diens betrokken Rijksgrooten bij acte van den lsten Januari 1891 aan de contractante ter eene verleende erfpachtsrecht op het terrein, waarvan het onderwerpelijk stuk grond een deel uitmaakt, komt te eindigen. Artikel 3. De op voorschreven perceel, ingevolge het bepaalde bij artikel 1, te stellen gebouwen, welke niet tot bordeelen zullen mogen worden gebezigd, moeten zijn van steen en/of hout en met steenen of houten pannen of met ijzer of zink gedekt. De contractant ter andere zijde is gehouden om ten spoedigste tot de oprichting dier gebouwen over te gaan; zij moeten binnen den tijd van twaalf maanden na de dag» teekening dezer acte zijn voltooid. Het staat ter uitsluitende beoordeeling van contractante ter eene in hoeverre de op bovenvermeld perceel op te richten gebouwen binnen den in de vorige alinea omschreven termijn al of niet voltooid zijn. Het is den contractant ter andere zijde verboden het perceel tot eenig ander gebruik dan in voege voorschreven te bezigen, zoodat daarop zelfs geen andere gebouwen of werken door hem mogen worden opgericht. Artikel 4. De contractant ter andere zijde is verplicht om binnen den in de tweede alinea van het vorig artikel aangegeven termijn langs de voor- en achterzijde van het onderwerpelijk perceel 48 parrits van steen aan te leggen en om deze parrits, evenals het perceel zelf, in goeden staat te onderhouden Ten aanzien van deze parrits geldt evenzeer het bepaalde bij de derde alinea van het vorig artikel. Artikel 5. De verplichtingen bij de thans bestaande of nader uit te vaardigen Politie- en Rooireglementen aan eigenaren ot bewoners van lunzen en erven opgelegd, zullen door den contractant ter andere zijde op zijne kosten en risico moeten worden nageleefd. Artikel 6. De contractant ter andere zijde is tot wederopbouwing of herstelling van de op het onderwerpelijk perceel opgerichte gebouwen verplicht, indien zij door brand of andere evenementen van hoogerhand geheel of gedeeltelijk vermeld of door ouderdom, gebrek aan onderhoud of welke andere oorzaak ook, geheel of gedeeltelijk onbewoonbaar of onbruik- baar ziin geworden. Het staat ter uitsluitende beoordeeling van contractante ter eene in hoeverre de op het onderwerpelijk percee opgerichte gebouwen geheel of gedeeltelijk zijn vernield of onbewoonbaar, dan wel onbruikbaar zijn geworden De wederopbouwing of herstelling moet door den contractant ter andere zijde verricht worden binnen den tijd van twaalf maanden, ingeval van brand of andere evene menten van hooger hand, nadat die onheilen hebben plaats o-ehad en ingeval van geheele of gedeeltelijke onbewoonbaarheid dan wel onbruikbaarheid, nadat aan contractant ter andere zijde door contractante ter eene bij deurwaardersexploit zal zijn aangezegd, dat de op het onderwerpelijk perceel opgerichte gebouwen geheel of gedeeltelijk onbewoonbaar dan wel onbruikbaar zijn geworden. Het staat eveneens ter uitsluitende beoordeehng van contractante ter eene of de wederopbouwing of herstelling der gebouwen binnnen den in de vorige alinea omschreven termijn is tot stand gekomen. 49 Artikel 7. Door den contractant ter andere zijde is ter zake van het hem verleend gebruik van het onderwerpelijk perceel, ingaande met den eersten Januari negentienhonderd en twintig een jaarlijkschen huurschat van ƒ12.50 zegge twaalf 50/100 gulden verschuldigd. Deze huurschat moet op den eersten Januari van ieder jaar, voor het eerst op den eersten Januari 19.... voor het alsdan ingetreden jaar bij vooruitbetaling aan en ten kantore van contractante ter eene te Medan worden voldaan. Artikel 8. Het is den contractant ter andere zijde uitdrukkelijk verboden de uit deze overeenkomst voor hem voortvloeiende rechten en verplichtingen geheel of gedeeltelijk aan een ander over te dragen, alsmede om het onderwerpelijk perceel en/of de daarop opgerichte gebouwen onder welken titel ook geheel of gedeeltelijk aan een ander af te staan zonder schriftelijke toestemming van contractante ter eene. Iedere nieuwe verkrijger is gehouden deze overeenkomst in haren geheelen omvang gestand te doen en na te leven. Artikel 9. Indien de contractant ter andere zijde in gebreke is in de nakoming van eenige krachtens deze overeenkomst op hem rustende verplichting — zullende hij in gebreke zijn enkel en alleen door het verloop van den gestelden termijn of de niet nakoming der op hem rustende verplichting, zoodat een ingebrekestelling bij een bevel of andere soortgelijke acte niet wordt vereischt — dan wel een hem bij deze overeenkomst gesteld verbod overtreedt, heeft de contractante ter eene het recht deze overeenkomst bij deurwaarderexploit aan den contractant ter andere zijde op te zeggen, zullende deze overeenkomst alsdan tengevolge dier opzegging tusschen contractanten van rechtswege ontbonden en beëindigd zijn op den datum van bedoeld exploit en het niet noodig wezen hare ontbinding in rechten te vragen. 50 De contractant ter andere zijde blijft niettegenstaande de ontbinding der overeenkomst, in de vorige alinea bedoeld "houden'aan contractante ter eene te betalen, ******* op het oogenblik dier ontbinding mt welken hoofde ook krachtens deze overeenkomst reeds aan haar verschuldigd » Contractanten renuntieeren mitsdien voor de.gevallen in dit artikel voorzien aan het bepaalde bij de artikelen 1266 en 1267 van het Burgerlijk Wetboek. Bii het eindigen dezer overeenkomst hetzij door het verloop van den tijd waarvoor zij is aangegaan, hetzij krachtens ^ bepaalde bi de eerste alinea van dit artikel heeft conÏacluer andere zijde, mits hij aan contractante ter een heeft voldaan alles wat hij haar krachtens deze overeenkomst uit welken hoofde ook verschuldigd is, het recht om uiterlijk binnen drie maanden na het eindigen dezer overeenkomst de ophetonderwerpelijkperceeldoorhem opgerichte gebouwen en werken van het perceel weg te nemen en te verwijderem Indien contractant ter andere zijde van het hem m de vorige alinea toegekend recht binnen den aldaar geste den termVgeenofgeenvollediggebruikheeftgemaakt-zullende Si gebreke zijn door het enkel verloop van dien termijn worTt "contractante ter eene nu voor alsdan onherroepehjk Zr hem gemachtigd om de na ommekomst van dien terrZ zich alsnog op het onderwerpelijk perceel bevindende "g onafgebroken oislechts gedeeltelijk *f^f°ZZ rwerkel voor afbraak alsmede de alsdan °9™V£* rich eventueel nog bevindende van den afbra k afkomstige materialen in het openbaar te verkoopen en te leverende opbrengst tegen kwijting in ontvangst te in te houden zoowel de op den verkoop gevallen kosten als heteeen zij krachtens deze overeenkomst uit welken hoofde ookvanden contractant ter andere zijde alsnog te vorderen heeft en het overschot aan dezen uit te keeren. De onherroepelijkemachtigingin de vorige alinea. bedoek! maakt een integreerend deel uit dezer overeenkomst, die zonder haar niet tot stand zoude zijn gekomen. 51 Ten slotte verklaart de contractant ter andere zijde ter zake dezer overeenkomst en hare gevolgen algemeen en onveranderlijk domicilie te kiezen ten kantore te Medan van contractante ter eene. In duplo door partijen onderteekend zoomede door.... en...., beiden wonende te Medan, als getuigen. Overdracht. De eerst ondergeteekende Eamasamy Chetty, gemachtigde van Adagappa Chetty merk M.S.V., wonende te Medan, verklaart over te dragen aan den tweeden ondergeteekende Chartered Bank of India, Australia and China, te Medan, die verklaart de overdracht aan te nemen: alle rechten en verplichtingen voor den eerst ondergeteekende voortvloeiende uit eene overeenkomst, geconstateerd bij onderhandsche acte de dato 30 September 1893, waarbij door de Deli Maatschappij aan Moetoeraman Chetty merk V.A.M. uitsluitend voor den aanbouw en instandhouding van een kedeh ten gebruike is afgestaan, een stuk grond, gelegen aan de Klingenstraat ter hoofdplaats Medan, beslaande een oppervlakte van ongeveer een honderd en vier vierkante meter, waarvan de ligging door een harceering wordt aangegeven op de bij die onderhandsche acte behoorende situatiekaart, onder nummer 155. De eerste en tweede ondergeteekende verklaren dat deze overdracht is geschied voor een tusschen hen verrekende prijs. De derde ondergeteekende, Gajus Henricus Andreae, hoofdadministrateur der Deli Maatschappij, wonende te Medan, ten deze handelende in zijne voormelde betrekking en alzoo voor en namens de Deli Maatschappij voornoemd, verklaart de bovenstaande overdracht goed te keuren. Aldus in duplo gedaan te Medan, den 26,ten Maart 1921 en onderteekend door partijen en door en beiden wonende te Medan, als getuigen. Behalve door het zelf uitgeven van perceelen heeft de Deli Maatschappij medegewerkt aan de ontwikkeling van Medan door 52 het aan den Sultan teruggeven van haar rechten op een perceel van ongeveer 326 bahoe (±230 H. A.), ten behoeve der kampoencbevolking, zooals in 1874 bij de wijziging van het MabarSewa-contract was overeengekomen. De afstand geschiedde in 1893 en betreft het meest Oostelijke deel van de tegenwoordige stad Dit nieuw verkregen gebied werd door den Sultan inderdaad grootendeels aan Inlanders afgestaan en hier evenals m de Lmpoengstrooken langs de rivieren konden Europeaner, en Chineezen Controleursgrants krijgen, wanneer zij eerst de Inlandsche rechten hadden afgekocht. O k de voormalige Langkat Associatie heeft medegewerkt aan de uitbreiding der hoofdplaats Medan buiten het gebied der oorspronkelijke kampoengs. Van het contract Polonia, gelegen Zchen Delirivier en Baboerarivier, werd een gedeelte van ongeveer 63 H. A. prijsgegeven, nadat reeds de uiterste pun. naoij de samenvloeiing tei^i™^^^ van een benteng met het noodige vrije terrein. De tweede afstand leschiedde in 1886, toen een nieuw 1 andbouwcontract werd S loten ter vervanging van het eerste Polonia^ontract van 1869 In dat nieuwe contract werd bepaald, dat de Langkat Associatie zich verbindt om op vordering van het Zelfbestuur en zlder aanspraak op schadeloossteUing; bedoeld terrein terug te geven, zooals wordt vermeld: „ten behoeve van het Gouver nement» Deze gronden keerden inderdaad, voorzoover het GoZrnement er geen gebruik van maakte voor oprichting van vrfende gebouwen, terug bij het Zelfbestuur doch werden Tor d Commissie voor het Gemeentefonds verkaveld en aan particulieren uitgegeven; de Controleursgrants werden door den Sultan geteekend. I III. Sultansgrants. Als derde soort valt te vermelden een groep grants welke uitsluitend bestemd zijn voor ZeMtarto»^^ waarvan een beschrijving in dit overzicht niet mag J^en vooral omdat deze grants een goed voorbeeld vormen van vast stelling van Inlandsche rechten op den grond. 53 Het landschap Deli bestaat uit twee scherp te onderscheiden deelen, namelijk het laagland, waar de meeste tabaksondernemingen zijn, en het heuvel- en bergland, nog grootendeels in den oorspronkelijken staat en bewoond door heidensche Bataks. In de laatstgenoemde streken worden de grondenrechten beheerscht door de Bataksche adat, waarin door de Maleische overheersching geen verandering is gekomen, hoewel de Sultan dat waarschijnlijk wel graag zou hebben gezien. Het voornaamste principe daarvan is, dat de grond behoort aan den geheelen stam, in de practijk een enkel dorp. De bouwvélden worden daar slechts voor enkele oogsten benut en daarna vervangen door nieuw ontgonnen boschgrond, die ieder ingezetene, mits met toestemming van het dorpshoofd, in gebruik mag nemen. Voor die steeds wisselende bouwvélden is dus een beschrijving van ieders recht overbodig. Ook de kleinere terreinen in de kampoengs, welke voor huizenbouw in blijvend gebruik zijn, worden beschouwd te behooren tot het bezit van het geheele dorp. Afgezien van den omvang der rechten van iederen bezitter van een huis op den doorhem geoccupeerden grond —welke rechten van persoonlijken aard zijn en vervallen bij het metterwoon verlaten van de kampoeng—is in deze kleine gemeenschappen geen behoefte aan beschreven rechten. In ieder geval staat vast, dat de Sultan van Deli zijne heidensche onderdanen in hun rechten heeft gelaten en dat deze Bataks geen grants van den Sultan verlangen. Alleen in een belangrijke nederzetting als Arnhemia is de toestand gewijzigd; daar is meer behoefte gekomen aan vaststaand privaatbezit en worden door den Sultan grants verleend, ook desgewenscht aan heidensche Bataks, doch steeds met medeweten van den Controleur. In de benedenstreken is het geheel anders. Ook daar woonden oorspronkelijk Bataks en slechts langs de kust en langs de rivieren hadden de Maleiers zich gevestigd. De Bataksche staatjes, waarvan een viertal volgens het politiek contract deel uitmaken van het landschap Deli, waren naar het heet door den Sultan van Deli onderworpen, doch te oordeelen naar de wijze waarop de Bataksche vorsten, thans districtshoofden, hun afkomst zijn vergeten, en zich zelf beschouwen als Maleiers, zal dit onderwerpen 54 Wel grootendeels een gevolg zijn geweest van een P^étraüon TaXe van Islam en Maleische gewoonten in de nog wemig on Skelde Batakgemeenschap. Wij kunnen ook tegenwoordig n0g"Ïn hoe een groote groep van Tapiannoeli afkomstige Bataks hun oSne willen vergeten zien, maar daartegenover staat thans e^n belangrijke adat-partij van ontwikkelde Bataks. In vroeger tyd lan echter wel aangenomen worden, dat de Bataksche vorsten Z intnomenheid de wijziging bevorderd hebben, waardoor Tnde >ats van het zuiver democratische bestuur volgens de ï /whe adat een «rooter macht aan den vorst werd toegekend. v^nDd hun gebied besturen; volgens het politiek contrac 2 1907 betreft dit de volgende vier oeroengs: Sepoeloeh doea Sa onder " Datoek van Hamperan perak Serbanjaman onder den Datoek van Soenggal, Soekapirmg onder den Datoek onder oen Kesawan, en Senembah, voorzoover ;::a™0r^ deiikmengdende Maleische bestuurders zich zeer weinig inde delij , gu, r^^s onderling, omdat daartoe de macht ontbra*. xoe .wtoe over de woeste gronden in de ZZl SS » IcTC-a ge.ns.» vost of *• Solt» Batakscne sire De planters, die natuurlijk hen wordt uitgeKeera. v/u^ benedenhetreehUetiBgezetenenv» een dorp - of om stóe„ het dorpoverW losser .«I - ™ «° ^JL is 55 De vermindering van den beschikbaren woesten grond door het op groote schaal uitgeven van landbouwconcessies bracht mede de behoefte aan een meer blijvende vestiging op de eenmaal beplante terreinen en daardoor tevens aan een goede vaststelling der rechten op die terreinen. Aanvankelijk werden op verzoek van de bezitters door de oeroenghoofden verklaringen afgegeven; soms eenvoudig behelzende de mededeeling, dat de occupatie van een bepaald terrein door een bepaald persoon bekend is, maar meestal bestaande in een door het oeroenghoofd bekrachtigde koopovereenkomst, waarbij de oorspronkelijke bezitter zijn rechten aan een ander overdraagt. Deze papieren, voorzien van het stempel van een oeroenghoofd, worden in de kampoeng (ten onrechte) genoemd „grant-datoek" of ook wel „soerat kampoeng". Datoek = grootvader, is de gebruikelijke titel voor oeroenghoofd. Eerst ongeveer in het jaar 1890 komt meer naar voren de uitgifte van verklaringen door den Sultan, waarbij een stuk grond als geschenk (koernia) wordt afgestaan. De practijk zal echter wel evenals thans geweest zijn, dat de grond reeds zeer lang geoccupeerd werd, terwijl eerst wanneer er verkoopplannen bestonden, een grant werd aangevraagd. Zulke verklaringen zijn nog vrij veel in omloop; zij zijn met de hand geschreven in Arabische karakters zonder een vaststaand model. Er volgt hieronder een transcriptie en een vertaling van zulk een „grant". SOERAT PENENTOEAN JIILIK. Bahwa kita Seripadoeka Sultan, jang bertachta keradjaan dalam negeri Deli serta djadjahan taaloeknja, telah kita mengoerniakan sepotong tanah kapada Hadji AbdulManan, tempatnja dkKesawan, sebelah kanan djalan besar kehoeloe serta terang peringgannja sebagaimanajangternjatadibawah ini: Sebelah selatan jaitoe Hadji Abdul Rahman, pandjangnja barat ke-Timoer 200 kaki; Sebelah oetara jaitoe pasar baroe, pandjangnja barat keTimoer 200 kaki; 56 Sebelah timoer jaitoe pasar baroe, pandjangnja Selatan- 60 kaki; Sebelah 'barat jaitoe Soengei, pandjangnja selaten Oeta- . . 60 kaki. rflMaka 'tanah jang têrseboet itoe telah mendjadi miliknja demikianlah adanja. Tertoelis kepada 26 hari boelan Moeharam tahoen 1307. Vertaling: EIGENDOMSBPJEF. Wii Sultan van Deli en onderhoorigheden, hebben geschonken aan Hadji Abdul Manan een stuk grond, gelegen te Kesav.au, rechts van den grooten weg stroomopwaarts gaande, en waarvan de grenzen zijn als hieronder bekend gesteld: ten zuiden Hadji Abdul Rahman, lengte west-oost 200 voet, ten noorden een nieuwen weg, lengte west-oost 200 voet; ten oosten een nieuwen weg, lengte zuid-noord 60voet; ten westen de rivier, lengte zuid-noord .... 60 voet. De genoemde grond is zijn eigendom geworden; aldus ^Geschreven op den 26»'" Moeharam 1307 (Europeesche jaartelling ± 1890) Er wordt hier gebruikt het woord milik = eigendom, dat in de latere stukken niet meer voorkomt. Het schynt ook onjuist, dat d granthouder werkelijk eigendom verkrijgen zou, waar immers het recht van den Sultan beperkt wordt door de rechten dT bevolking en de Sultan niet meer rechten kan geven dan h, heeft Zelfs in de rechtstreeks door den Sultan bes^urde steeken^waardusmetsmeerisovergeblevenvanh^^ Bataksche bestuur, heeft de Sultan niet zoodanig recht op den o-rond dat hii eigendom zou kunnen afstaan. g Z^LeUater gebruikelijke model worden verschillende bepalingen opgenomen, waaruit ^3^^,^^^^Z Jftand sprake is. In het bijzonder ^t bedmg da^ bij m t behoorlijk gebruik van den grond het recht vervalt en verder 57 dat voor overdracht aan derden toestemming van den Sultan noodig is. Voor deze grants zijn in loop der jaren gedrukten gebruikt, waarvan hieronder een model wordt gegeven. Een belangrijke vooruitgang werd daarbij verkregen door de registratie dezer grants, hoewel door het slecht bijhouden hiervan veel van de aanvankelijke waarde verloren is gegaan; dit geldt in het bijzonder voor de gevallen, waarin iemand, die een gedeelte van een grantperceel kocht, zelfstandig een grant aanvroeg, zonder dat op de oude grant daarvan blijkt. Deze Sultansgrants werden voornamelijk uitgegeven in de benedenBtreken; in de bovenstreken (doesoen) worden slechts in de belangrijke nederzettingen grants verleend. Voorzoover betreft het Maleische gedeelte der bovengenoemde vier oeroengs worden de grants door het oeroenghoofd uitgegeven en van zegel en onderteekening voorzien; de grant wordt dan aan den Sultan gezonden, die er mede zegel en onderteekening op plaatst. In de oorspronkelijke Maleische staatjes, die meer te beschouwen zijn als onderhoorigheden van Deli en die in naam van den Sultan bestuurd worden door niet-erfelijke ambtenaren, worden de grants door dezen uitgegeven namens den Sultan en daarna eveneens door den Sultan gezegeld en geteekend. Dit betreft Pertjoet, Soengeitoean, Bedagei en Padang. De grants in het rechtstreeks door den Sultan bestuurd gebied worden alleen door dezen geteekend en gezegeld; evenals in Laboean, dat bestuurd wordt door een gemachtigde van den Sultan. Er moge hier nog worden aangestipt, dat slechts in de Sultansgrants de naam „grant" officieel wordt genoemd, waarbij de bedoeling het beste uitkomt in het opschrift: „Geran jaitoe menentoekan hak kebon" d.i. „Grant zijnde de vaststelling van rechten op een tuin". Dit Engelsche woord is ter Oostkust en op Rian algemeen gebraikelijk en overgenomen van de Maleische staten op het schiereiland Malaka, waar de door de Sultans verleende rechten officieel „Grant of Land" heeten en waar een registratie wordt gevoerd overeenkomstig het voor de Straits Settlements geldende systeem. In de Straits Settlements bestaat namelijk voor de westersche rechten het 58 zoogenaamde Torrensstelsel, waarbij ieder perceel een folio in een grondregister krijgt, terwijl een afschrift daarvan als certificaat L den rechthebbende wordt uitgereikt en voor hem als vo ledig bewiis in rechten geldt. Deze certificaten zijn dadelijk verhandelbaar, doch er moet van iedere overdracht kennis worden gegeven aan den registratieambtenaar, die in het register en op het certificaa van de overdracht aanteekening hondt. De grants ter Oostkust bevatten meer dan het enkele bewijs van ingeschreven te zijn doch het systeem van aanteekening in het register en op het stuk zelf werd hierbij overgenomen. Het gaat natuurhjkte ver om te meenen, dat voor de grants nu ook de overige voordleelen van het Torrensstelsel zouden gelden. Met name ontbreekt de wettelijke vaststelling van de grant als volledig bewijs in rechten. Het voor Indië geldend systeem voor registratie van zakelijke rechten is namelijk negatief, in dezen zin, dat het enk. e feit van ingeschreven te zijn als eigenaar nog m het geheel geen onaantastbaar recht geeft. De inschrijving kan met succes worden aangevochten, wanneer blijkt, dat een der verkoopers ten onrechte handelde (bijvoorbeeld wanneer bij als erfgenaam handelde maar later door aanvankelijk onbekende erfgenamen wordt aangesproken). Alle latere overschrijvingen zijn dan metlg en het zakelijk recht keert terug tot den werkehjken eigenaar. Zoolang deze rechtsopvatting bestaat zullen ook de grants daarnaar worden beoordeeld en mag er geen sprake van zijn de grantregistratie gelijk te stellen met de registratie van zakelijke rechten volgens het Torrensstelsel. De hieronder volgende transcriptie en vertaling is gemaakt naar het tegenwoordig gebruikelijk model voor het rechtstreeks door den lultan bestuurd gebied. De hoofdinhoud is voo de oeroengs en de onderhoorigheden hetzelfde; ook de modellen, die in vroeger jaren verleend zijn komen in hoofdzaken hiermede overeen" Deze grants zijn gedrukt in Arabische karakters; het Maleisch is onduidelijk en verwrongen, mede ^or het ontbreken van leesteekens, welke echter in de transcriptie zijn ingevoegd. 59 SEIPADOEKA TOEANKOE SULTAN DELI. GERAN, JAITOE MENENTOEKAN HAK KEBOEN NOMBEK (125) 1. Bahwa kita Sripadoeka Toeankoe Sultan Maarnoen Alrasjid Perkasa Alamsjah jang bertachta keradjaan didalam negeri Deli serta daera djadjahan rantau ketaaloekkanja telah memberi perizinan ini kepada seorang Islam bernama (Oejoeng) bangsa (Melajoe Deli) jang mempoenjai hak satoe keboen dikampong (Glöegoer), terhak itoe dengan sebab (dibelinja kepada Simpit) jang bertanggal kepada (13 hariboelan Januari tahoen 1897). Meka peringgan itoe keboen berikoet sebagaimana jang diterangkan dibawah ini: peringgan sebelah selatan (keboen Ahmad), pandjangnja selatan oetara sebelah barat (78.60) meter; peringgan sebelah oetara (keboen Hadji Ismail), pandjangnja selatan oetara sebelah timoer (83.50) meter; peringgan sebelah barat (soengei Deli), pandjangnja barat timoer sebelah selatan (110.30) meter; peringgan sebelah timoer (pasar besar), pandjangnja barat timoer sebelah oetara (121.60 ) meter. 2. Maka adapoen kita memberi izin ini kepada jang empoenjai hak misti menoeroet perintah dari pada kita atau wakil kita. 3. Siapa jang menerima ini soerat mendjadi keterangan dan hak kepadanja. Selama beloem teroebah ganti peratoeran dari pada kita terletaknja keboen itoe dengan peroesahaannja. Dan kalau nanti terpatoet membajar hasil kemoedian hari atas kadar jang ditentoekan masa itoe maka berlakoelah atoeroen itoe sepandjangnja. Dan manakala hak ini maoe dipindahkan dengan sebab djoeal atau gadai dan lain-lain tiada boleh kalau beloem lebih dahoeloe menerangkan kepada kita atau wakil kita. Demikianlah baroe sah tiap-tiap kali berpindah hak itoe. 4. Sjahdan jang poenja hak ini soedah mengakoe mengerdjakan tanah itoe dengan bersih selamanja, lagi bertanam 60 pokok-pokok boeah-boeahan. Serta tambahan poela kalau jang poenja hak kemana-mana wadjib baginja meninggalkan gantinja akan memeliharakan haknja itoe. Manakala hak itoe tertinggal seberapa tanah kosong anam boelan atau satoe tahoen, atau tiada menoeroet sebagaimana kenjataan perizinan ini, maka kita memindahkan hak seberapa tanah kosong itoe kepada barangsiapa jang boleh menerima pengakoean ini. Dan kerab kali merekaitoe jang mempoenjai hak melanggar atoeran ini maka merekaitoe dapat hoekoeman dari pada kita. Didalam halat perwatasan jang terseboet ditinggalkan lima depa dari djalan besar. Maka itoe tanah selama beloem digoenakan negeri boleh djoega jang empoenja hak didalam perwatasannja bertanam pohon-pohon, tetapi manakala ada pergoenaannja maka termilik koeasa negeri djoea dengan tiada mengganti keroegian kepada jang empoenja oesaha adanja. Termaktoeb di Medan. pada (30 hari boelan Juli 1923). Vertaling: ZIJNE HOOGHEID DE SULTAN VAN DELI. GRANT, ZIJNDE DE VASTSTELLING VAN RECHTEN OP EEN TUIN. No. (125). 1. Wij, Maarnoen Alrasjid Perkasa Alamsjah, Sultan van Deli en onderhoorigheden, hebbeu deze vergunning gegeven aan den Islamiet genaamd (Oejoeng), van landaard een (Deli-Maleier), die recht heeft op een tuin in het dorp (Gloegoer), welk recht hij (kocht van Simpit op den 13den Januari 1897). De belendingen van deze tuin zijn als hieronder aangegeven: belending ten Zuiden: (de tuin van Ahmad), lengte Zuid —Noord aan de Westzijde (78.60) meter; belending ten Noorden: (de tuin van Hadji Ismail), lengte Zuid—Noord aan de Oostzijde (83.50) meter; belending ten Westen: (de Deli-rivier), lengte West—Oost aan de Zuidzijde (110.30)meter; belending ten Oosten: (de groote weg), 61 lengte West-Oost aan de Noordzijde (121.60) meter. 2. Wij hebben deze vergunning verleend aan den rechthebbende, die de door ons of onzen vertegenwoordiger gegeven bevelen moet opvolgen. 3. Voor wie deze acte ontvangt, strekt zij tot bewijs van zijn recht. Zoolang de regelingen door ons niet zijn gewijzigd, blijft zijn bewerkingsrecht op de tuin vastgesteld. En indien het later billijk is pacht te betalen, welke op dat oogenblik naar evenredigheid zal worden vastgesteld, blijft deze regeling zoolang van kracht (als hij betaalt). En indien hij dit recht wil overdragen krachtens verkoop of beleening of anderszins, is zulks niet veroorloofd alvorens kennis is gegeven aan ons of onzen vertegenwoordiger. Eerst dan wordt telkens de overdracht van het recht wettig. 4. Voorts verklaart de rechthebbende den grond steeds naar behooren te zullen bewerken en er verder vruchtboomen te planten. Bovendien is de rechthebbende bij vertrek verplicht een vervanger achter te laten om zijn recht te beheeren. Indien van den grond een deel gedurende zes maanden of een jaar braak ligt, of indien de voorschriften dezer vergunning niet worden opgevolgd, dragen wij het braakliggend gedeelte over aan wien ook, die deze verklaring kan aanvaarden. Telkens wanneer rechthebbenden deze voorschriften overtreden worden zij door ons gestraft. Binnen de aangegeven begrenzingen moet vrijgelaten worden een strook van vijf vademen van den grooten weg. Deze strook gronds mag, zoolang er niet door het Rijk over wordt beschikt, eveneens door den rechthebbende voor het binnen zijn grenzen liggend gedeelte met boomen worden beplant, doch indien er ten behoeve van het Rijk over wordt beschikt, wordt geen schadeloosstelling aan den bewerker gegeven. Geschreven te (Medan) den Juli 1923. In deze voorwaarden komt duidelijk uit, dat naar de oude Bataksche adat de grond slechts gegeven wordt om te gebruiken 62 en dat braakliggende grond aan een ander kan worden afgestaan. In sommige grants der oeroengs komt zelfs wel de bepaling voor dat de granthouder op het terrein een huis moet bouwen en zich daarin moet vestigen. Ook is eigenaardig, dat de rechten niet mogen worden vervreemd of bezwaard zonder toestemming van den Sultan. Dit geldt in het bijzonder voor vervreemding aan Gouvernementsonderhoorigen, hetgeen in sommige grants nog uitdrukkelijk wordt vermeld. Voor die toestemming, die wordt gegeven in den vorm van een oversduijvingsclausule op de grantacte, is een betaling verschuldigd van 5 % der waarde van het perceel. Wordt het perceel verkocht aan een met-Inlander en daarmee onttrokken aan de Inlandsche rechtssfeer, dan wordt 10% geheven. Op het overdragen zonder kennisgeving staat een maximumstraf van 20 thail of tegenwoordig ƒ64. — . De overechrijvingsclausule luidt meestal als volgt: Adalah dari tanah kebon jang terseboet disebelah kanan ini soedah terang dari pada kita Padoeka Sri Tengkoe Besar negeri Deli berpindah hak kepada seorang bangsa (Melajoe) nama (Hadji Chafar) dengan sebab djoeal dengan harga ($ 200, doea ratoes ringgit boeroeng) pada (13 hariboelan Januari 1904) Tanda tangan memindahkan hak (Hadji Oemar) Kita jang membenarkan pindahan ini, Padoeka Sri Tengkoe Besar negeri Deli. (T. Amaloeddeï). Tanda tangan saksi, (Boengsoe) (Amat) Wakitabah: (Ahmad Bedoewi). Vertaling: Van de aan keerzijde dezes vermelde tuin is ons, Tengkoe Besar van Deli, bekend de overdracht van het recht aan 63 den (Maleier Hadji Chafar) krachtens verkoop voor een prijs van ($ 200, twee honderd dollar) den (13 Januari 1904) Handteekening van den vervreemder (Hadji Oemar) Overdracht door ons goedgekeurd, De Tengkoe Besar van Deli, (T. Amaloeddin). Handteekeningen der getuigen (Boexgsoe) (Amat) Geboekt: (Ahmad Bedoewi). Hoewel in de grant de bepaling is opgenomen, dat er eventueel hasil zal worden geheven, is daartoe nog niet overgegaan Hen eenigszins afwijkend model vormen de grants welke worden verleend voor terreinen in de zoogenaamde Sultanskampoeng te Medan, bekend als Kota Maasoem. Die Sultenskampoeng is gebouwd op grond, welke oorspronkelijk bij het eerdergenoemde Mabar-Delitoewa-contract behoorde, maar door de Deli Maatschappij in 1902 aan den Sultan werd teruggegeven (memoelangkan), zooals het in de betrekkelijke overeenkomst luidt: „boebat tampatistana dan masdjid serta pamilihpamihh ,d.i. voor paleis en moskee alsmede voor de familieleden Hoe de Sultan zich dit teruggeven, nu eigenlijk voorstelde, is niet geheel duidelijk, maar het schijnt dat dit terrein werd beschouwd als het persoonlijk bezit van den Sultan, hoewel het naar de geldende agrarische opvattingen zou zijn teruggekeerd tot „Zelfbestuursdomein» In ieder geval worden voor de perceelen waarin dit terrein werd verdeeld geen grants afgegeven ter vaststelling der rechten van onderdanen („menentoekan hak keboen ) maar werd de grond geschonken als hoog gunstbewijs, uitrukt in den titel „Rahim limpah koernia». De bepalingen Z1JD ie*s anders geageerd dan bij de boven weergegeven grant maar de verplichtingen zijn vrij wel hetzelfde. 64 Er valt nog een model Sultansgrant te vermelden, dat voornamelijk ter hoofdplaats Medan voorkomt. Dit model werd in 1916 in overleg met den Gouverneur vastgesteld voor Inlanders welke terreinen bezaten binnen dat gedeelte van de hoofdplaats Medan, hetwelk aan de gemeente zou worden overgedragen; thans wordt het ook gebruikt voor andere nederzettingen. Juist met het oog op die overdracht — welke in het volgende hoofdstuk behandeld wordt — werd het noodig gevonden, dat de vele Inlanders die nog geen omschreven rechten hadden, eveneens een grant zouden krijgen; daarom werd de prijs, die voor andere grants ƒ14.— bedraagt, gesteld op ƒ3.50 en werd in de kampoengs medegedeeld, dat degenen, die nog geen grants bezaten zich spoedig ervan behoorden te voorzien. Er werd voor deze gelegenheid gebruik gemaakt van Latijnsche karakters, terwijl het Maleisch verwrongen is en de kenmerken draagt van een vertaling uit het Hollandsch. De bepalingen staan kennelijk onder invloed van die der Controleursgrants, in het bijzonder wat betreft de mogelijkheid tot herziening der pacht na iedere 5 jaar. keradjaan sripadoeka sultan neori deli. soerat penjerahan hak memperoesahai tanah. Sripadoeka Toeankoe Sultan Keradjaan negeri Deli, beserta orang besar-besarnja menjerahkan kepada raajatnja (Oesoep) hak memperoesahai sepotong tanah di (Soengei Kerah^jang berperinggan seperti terseboet dibawah ini: (Oetara tanah H. Moh. Sjarif, Timoer djalan kampoeng, Selatan Soengei Kerah, Barat parit besar) Dan jang teroekoer (Oetara dara batoe 1 ka batoe 2 pandjangnja 67.70 Meter Timoer „ „ 2 „ „ 3 „ 25.40 „ Selatan „ „ 3 „ „ 4 „ 63.80 .„ Barat „ „ 4 „ „ 1 „ 18.75 „ ) Djoemlah besar tanah (1452 M2. Seriboe ampat ratoes lima poeloeh doea meter persegi) akan (mendirikan roemah) 65 Jaitoe tanah diserahkan dengan didjandjikan (membajar hasil moela-moela tiap-tiap 1 M2 = 1/i cent). Fatsal 1. Hak memperoesahai tanah ini diserahkan lamanja tiada ditentoekan tiap waktoe sesoedah orang jang berhak didengar maka hak memperoesahai tanah ini boleh diambil kombali dengan menoeroet kepoetoesan Kerapatan jaitoe: (a) . Dalam hal jang oemoem jang mana hal ini diganti keroegianjang sebenarnja dan oeang keroegian itoe ditetapkan dengan menoeroet kepoetoesan Kerapatan. (b) . Kerena tiada dipelihara tanah. Fatsal 2. Sebeloem ditentoekan oleh kita Sripadoeka Toeankoe Sultan maka tiada dipoengoet hasil tanah apabihvditetapkan akan membajar hasil maka dari hal membajar ini akan ditandai diachir soerat ini. Kemoedian akan dilakoekan 3 fatsal jang bertoeroet dibawah ini. Fatsal 3. Pada pengabisan tiap-tiap lima tahoen djikalau harga tanah soedah bertambah atau toeroen kita Sripadoeka Toeankoe Sultan boleh koeasa menaikkan atau menoeroenkan hasilnja sebagaimana patoet tetapi tiada boleh lebih dari pada/0.25 pada tiap-tiap Meter ampat sagi dan lagi djoega tambahan hasil tanah sepengabisan tiap lima tahoen tiada boleh lebih dari doea dan setengah cent tiap-tiap Meter ampat sagi. Fatsal 4. Maka hasil tanah itoe akan dibajar kepada kita Sripadoeka Toeankoe Sultan tiap-tiap setengah tahoen dibajar setengah dan diserahkan pada kas perbandaharaan (Landschapskas) dimana soedah ada gemeentefonds maka hasil tanah kita berikan kepada fonds itoe. Fatsal 5. Hasil tanah atas doea tahoen bertoeroet tiada terbajar dan soedah diberi tahoe boeat membajar maka kita Sripa- 66 doeka Toeankoe Sultan koeasa memiliki hak menperoesahai tanah itoe dan sekalian jang ada didirikan dan ditanam menjoeroeh taksir atau djoeal dihadapan orang banjak soepala dari pada pendapatannja diambil oeang boeat hasil tanah lang terhoetang dan belandja maka kelebihan pendapatan itoe akan dibajar kepada bekas orang jang mempoenjai hak memperoesahai tanah itoe. Fatsal 6. Maka hak dan perdjandjian ini moelai dihitoeng pada hari ini soerat sesoedahnja toelis didalam boekoe register oleh Kerapatan di (Medan). Fatsal 7. Maka penjerahan sebahagian atau sama sekali dari hak dan perdjandjian tanah ini boleh diserahkan sadja kepada anak raajat Keradjaan Deli dengan kaizinan kita Sripadoeka Toeankoe Sultan dan tentangan penjerahan itoe ditandai dalam boekoe register gerant dan pada soerat ini boeat tiap penjerahan tanah jang mana tiada dipoengoet hasil tanah dan tiada ditentoekan lain-lain maka akan membajar kepada kas perbandaharaan 5 % dari oeang jang diserahkan atau dari jang ditaksir dari harga tanah dan apa jang ada diatas tanah itoe. Fatsal 8. Boeat tiap memasoekan soerat gerant register jang terseboet dalam fatsal 6 membajar pada kas perbandaharaan boeat ongkos toelis / 0.50. Termaktoeb di Negeri (Medan) pada hari (7 December 1918). Jang bertanda tangan dibawah ini mengakoe terima terimna hak dan perdjandjian sebagaimana jang terseboet diatas ini. (Oesoep.) Masoek boekoe register dikantoor Karapatan di (Medan) pada hari (13 December 1918). Kita Djaksa Kerapatan, (T. H. Zainoeddin). 6T Dari tanah ini moelai (Juli 1918) membajar hasil tiaptiap tahoen (ƒ3.63 Tïga roepiah anampoeloeh tiga cent) dan nanti dibajar pada 1 Januari dan pada 1 Juli jang akan datang. Krani Kerapatan Vertali»9- . (ILM. JoESOEF). HET kijk DELI. S ACTE VAN AFSTAND VAN BEWERKrNGSRECHT. Wij, Sultan van Deli, met onze rijksgrooten, verleenen aan onzen onderdaan (Oesoep) het recht om een stuk grond te bewerken gelegen te (Soengei Kerah) met de hieronder vermelde belendingen: (ten Noorden aan land van H. Moh. Sjarif, ten Oosten aan den kampoengweg, ten Zuiden aan de rivier Soengei Kerah, ten Westen aan een groote sloot) volgens onderstaande opmetingen: (de Noordgrens van pilaar 1 tot pilaar 2 is 67.70 M. lang, de Oostgrens „ „ 2 „ „ S „ 25.40 „ de Zuidgrens „ „ 3 )( % 4 >f g3 80 h de Westgrens „ „ 4 „ „1 „ 18.75 " " De oppervlakte bedraagt (1452 M2, Een duizend vier honderd twee en vijftig vierkanten meter), bestemd om een huis te bouwen, zijnde deze grond afgestaan op voorwaarde, dat (pacht wordt betaald van aanvankelijk V4 cent per M2). Artikel 1. Van dit bewerkingsrecht wordt de duur niet vastgesteld. Het recht kan worden teruggenomen, de rechthebbende gehoord, krachtens vonnis van den Rijksraad (Kerapatan), te weten: a. in het algemeen belang, in welk geval een billijke schadevergoeding wordt verleend, welke bij vonnis van den Rijksraad wordt vastgesteld; b. wanneer het terrein niet wordt onderhouden. 68 Artikel 2. Voordat wij zulks vaststellen, wordt geen pacht geheven; indien pacht wordt vastgesteld, zal omtrent deze betaling aanteekening worden gehouden aan den voet dezes. Daarna zullen de drie hieronder volgende artikelen van kracht zijn. Artikel 3. Bij het einde van iedere vijf jaar hebben wij, indien de grondwaarde gestegen of gedaald is, het recht de pacht naar billijkheid te verhoogen of te verlagen, doch niet hooger dan tot / 0.25 per vierkanten meter en bovendien mag de verhooging aan het einde van iedere vijf jaar niet meer bedragen dan twee en een halve cent per vierkanten meter. Artikel 4. De pacht wordt aan ons betaald ieder half jaar voor de helft en gestort in de Landschapskas of waar reeds een gemeentefonds bestaat geven wij deze grondpacht aan dat fonds. Artikel 5. Indien de pacht gedurende twee achtereenvolgende jaren niet is betaald na aanmaning tot betaling, verkrijgen wij den eigendom van het perceel terwijl wij hetgeen er op gebouwd en geplant is, doen taxeeren en openbaar verkoopen, teneinde uit de opbrengst de verschuldigde pacht met de kosten te voldoen en het meerdere wordt betaald aan den vroegeren rechthebbende. Artikel 6. De rechten en verplichtingen zullen ingaan met den dag dat deze akte zal zijn geregistreerd bij den Rijksraad te (Medan). Artikel 7. Geheele of gedeeltelijke overdracht van de rechten en verplichtingen op dit perceel kan slechts geschieden met onze toestemming aan onderdanen van het Rijk Deli en van deze overdracht wordt aanteekening gehouden in het 69 grantregister en op deze acte. Voor iedere overdracht van grond, waarvan geen pacht of anderszins wordt geheven, wordt aan de Landschapskas betaald 5 °/0 van de koopsom of van de getaxeerde waarde van den grond met hetgeen zich daarop bevindt. Artikel 8. Voor iedere aanteekening in het grantregister bedoeld in artikel 6 is aan de Landschapskas verschuldigd een schrijfloon van ƒ0.50. Gegeven te (Medan) op den (7 December 1918). De ondergeteekende verklaart de bovenomschreven rechten en verplichtingen te aanvaarden. (Oesoep). Geregistreerd ten kantore van den Rijksraad te (Medan) op den (13 December 1918). De officier van Justitie bij den Rijksraad (T. H. Zainoeddin) Voor dezen grond moet met ingang van (Juli 1918) een jaarlijksche pacht worden betaald van (ƒ 3.63, drie gulden drie en zestig cent), welke moet worden betaald op 1 Januari en 1 Juli aanstaande. De geheimschrijver van den Rijksraad, (H. M. Joesoep). DERDE HOOFDSTUK. Verbetering der grants door zakelijke rechten. De verschillende soorten grants, waarvan in het vorige hoof dstuk het ontstaan werd nagegaan, bezitten enkele belangrijke nadeelen, welke in het bijzonder gelden voor de Controleursgrants en de Deli-Maatschappij-grants. Vooreerst bestaat omtrent den aard van het recht een onzekerheid, die, zoolang men rustig bezit, van geen beteekenis lijkt, doch die zoodra er zich moeielijkheden voordoen een onoverkomelijke hinderpaal blijkt te vormen. En verder een bezwaar van groote economische beteekenis: op grantrechten kan geen hypotheek worden gevestigd en deze onlichamelijke goederen zijn niet vatbaar voor pand. Men heeft uit den aard der zaak verschillende pogingen aangewend om deze nadeelen tot een minimum terug te brengen; die pogingen kunnen verdeeld worden in twee groepen, n.1. de verbetering door het toekennen van zakelijke rechten zoowel aan quasi-eigenaar als aan quasi-erfpachters of ook door het verbeteren van de grantrechten zelf. Aan beide groepen wordt thans een afzonderlijk hoofdstuk gewijd. Het eerst vraagt onze aandacht een poging, die ruim dertien jaren heeft noodig gehad om van plan tot werkelijkheid te worden: dat is de „grondschenking" aan de gemeente Medan, waarbij behoudens enkele uitzonderingen alle gronden binnen het ressort van den gemeenteraad het eigendom werden van die rechtspersoon; de granthouders hebben dus niet meer te maken met een Inlandsen Zelfbestuur, doch met de gemeente, die voor haar privaatrechtelijke handelingen eveneens onderworpen is aan het Burgerlijk Wetboek. Dit is inderdaad een groot voordeel voor de granthouders, doch er blijkt uit de zeer vele gewisselde 71 stukken niet of men werkelijk dit als eenig voordeel voor oogen heeft gesteld, althans is daar zeer spoedig bijgekomen de wensch om het gebied der gemeente Medan te voegen bij het rechtstreeks bestuurd gebied van Nederlandsch Indië waardoor alle inwoners Gouvernementsonderhoorig zouden worden. Zoolang het gebied der gemeente behoorde tot het Zelfbestuur, was ongeveer de helft van alle inwoners niet onderworpen aan de gemeentelijke verordeningen en de meeste Inlanders konden die ongestraft overtreden. De eenige mogelijkheid om alle inwoners aan dezelfde voorschriften te binden was in dien tijd, dat ook de Sultan een gelijkluidende verordening uitvaardigde. Hoewel dus aanvankelijk opgezet met het doel te geraken tot verbetering der grantrechten, werd het plan van de grondschenking aangegrepen voor een ander doel, dat al spoedig belangrijker werd geacht dan het oorspronkelijke. Toch blijft ook voor de regeling der grantrechten de grondschenking van zeer veel belang, zoodat een kort overzicht van de geschiedenis hier moge volgen. Bij renvooi van 26 Mei 1911 zond de Resident aan den Gemeenteraad te Medan een extract van het door hem ontvangen schrijven van den Directeur van Binnenlandsch Bestuur, waarmede het vraagstuk bij de gemeente werd ingeleid. Reeds zes jaar te voren, in 1905, bepleitte de toenmalige Kapitein in commissie H. CoiJJN de noodzakelijkheid, ter betere verzekering van de door de occupanten van gronden ter hoofdplaats uitgeoefende rechten, dat het Gouvernement eigenaar van den grond zou worden hetwelk dan zakelijke titels zou kunnen uitgeven. Tusschen 1905 en 1911 werd het vraagstuk door verschillende departementen en adviseurs behandeld, en in 1908 in dezen zin gewijzigd, dat het Zelfbestuur, ingevolge het politiek contract daartoe verplicht, den grond waarop de hoofdplaats Medan gebouwd is aan het Gouvernement zou afstaan, hetwelk dien grond daarna om niet in eigendom zou overdragen aan de met ingang van 1 April 1909 in te stellen gemeente Medan. Hoewel enkele adviseurs van meening waren, dat de regeling van de decentralisatie van bestuur ter Oostkust geenszins den eisch stelde tot kostelooze verschaffing aan de gemeente Medan van 72 een eigendomstitel op het grootste deel der binnen haar ressort gelegen gronden, achtte de Raad van Indië het gewenscht om met vermijding van allen omslag en kosten voor het Gouvernement aan het Zelfbestuur te vergunnen de rechtstreeksche overdracht aan de gemeente Medan van de bedoelde terreinen. De Raad van Indië verkoos deze verrreweg meest eenvoudige en meest afdoende oplossing ter bereiking van het beoogde doel: de gemeente Medan in de gelegenheid te stellen binnen haar gebied een eigen grondpolitiek te voeren. Men ziet hier het doel reeds anders gesteld dan aanvankelijk. Bovendien schreef de Directeur Binnenlandsch Bestuur, „dat de agrarische rechtstoestand van den grond ter hoofdplaats Medan geenszins zoo onregelmatig is als bij eerste beschouwing men wellicht zou meenen en dat, met het eigendomsrecht van het Zelfbestuur als basis, van lieverlede aldaar een op Europeeschen grondslag berustend stelsel van grond-rechten zich ontwikkeld heeft". Waar elke mededeeling ontbreekt omtrent in de practijk zich voorgedaan hebbende moeielijkheden van het vigeerend stelsel, terwijl voorts de omstandigheid, dat het gemis van een eigendomstitel op den grond de oprichting van bankgebouwen en groote winkelhuizen niet verhinderd heeft (wijst dit) zeer zeker niet op dringende urgentie der beoogde voorziening." In 1910 bleek de zaak zoover behandeld, dat de Regeering bereid zou zijn haar goedkeuring te verleenen aan een eventueele schenking door het Zelfbestuur van Deli aan de gemeente Medan, doch eerst werd het noodig geoordeeld een nauwgezet onderzoek te doen instellen naar den rechtstoestand der Sultansgrants, waarvan de mogelijkheid niet uitgesloten scheen, dat zij als eigendomsperceelen zonden moeten worden beschouwd en dus niet in de schenking worden begrepen. De Inspecteur van Agrarische Zaken De Roo de la Faille bracht daaromtrent einde 1910 een rapport uit, waarbij er op wordt gewezen, dat de Sultansgrants niet behoeven te worden beschouwd als eigendom, doch als recht op Sultansgrond, en dus bij een overdracht aan de Gemeente niet behoeven te worden uitgezonderd. Wel echter zouden moeten worden uitgezonderd de twee perceelen, welke door den toenmaligen en den voorgaanden Majoor der 73 Chineezen van den Sultan in eeuwigdurend gebruik waren ontvangen op zoodanige voorwaarden, dat het begrip eigendom werd benaderd. Het werd Mei 1911 eer de zaak bij de Gemeente kwam; uit de toegezonden stukken bleek, dat de Regeering bereid zou zijn aan eene schenking door het Zelfbestuur van Deli aan de gemeente Medan van het eigendomsrecht van de binnen de grenzen dier gemeente gelegen gronden Hare goedkeuring te verleenen, mits: a. daarvan worden uitgezonderd: 1. de gronden behoorende tot de Sultanskampoeng; 2. de gronden welke door het Gouvernement worden geoccupeerd ; 3. de gronden bij de Deli Spoorweg Maatschappij in gebruik; b. de gemeente Medan zich verbindt: 1. om de beide eerdergenoemde perceelen aan de Chineesche officieren om niet in eigendom over te dragen, 2. om aan het Gouvernement den voor den openbaren dienst benoodigden grond op eerste vordering af te staan. Tegelijkertijd werd er op gewezen, dat aan den Gemeenteraad dan de regeling wordt overgelaten van de rechten, welke op de aan de gemeente in eigendom geschonken gronden door derden worden uitgeoefend, behoudens dat aan verkregen rechten en aanspraken niet tegen den wil der belanghebbenden te kort zal mogen worden gedaan. Dit betreft dus de oorspronkelijke bedoeling van de schenking, namelijk de regeling der grantrechten. Verder wordt dan medegedeeld, dat wanneer Zelfbestuur en gemeente met dit plan der Regeering instemmen — waartoe de Resident en niet de gemeente overleg diende te plegen met het Zelfbestuur — er zal worden gezorgd voor kostelooze opmeting door het Kadaster alsmede dat voorstellen aan het opperbestuur zullen worden gedaan tot het bij het rechtstreeks bestuurd gebied van Nederlandsch Indië inlijven van het geschonken terrein. Het is vooral met het oog op de verdere ontwikkeling van dit plan van veel belang in het oog te houden, dat er niet van gemeentewege werd verzocht om den grond aan haar te schenken, doch dat de Regeerino- met 74 een juiste toepassing van het decentralisatiebeginsel deze locale belangen behartigd wenschte te zien door een localen raad. Het is immers wel duidelijk, dat hetgeen thans door de gemeente wordt gedaan evengoed door het Gouvernement had kunnen geschieden. Dit betreft in het bijzonder de vervaardiging van kaarten, want door het ontbreken daarvan was ontstaan hetgeen men pleegde te noemen „de grantchaos". Had het Kadaster zich niet beperkt tot hetgeen in de enge taakomschrijving wordt genoemd, wat betreft de opmeting zich beperkend tot perceelen waarop zakelijke rechten zijn of worden gevestigd, doch had deze dienst ook de grants in de stad Medan, binnen haar bemoeienis getrokken — immers evenzeer niet-Inlandsche rechten, al zijn ze niet genoemd in het Burgerlijk Wetboek — dan zou er vermoedelijk van een overlaten van dit werk aan de gemeente geen sprake zijn geweest. De Gemeenteraad van Medan wilde alvorens te beslissen een deskundig advies hebben en benoemde tot het uitbrengen daarvan een commissie van drie leden. Het in November 1911 verschenen lijvige rapport van deze commissie noemt als voornaamste voordeel, dat na de schenking het grootste gedeelte der stad zal komen te behooren tot het rechtstreeks bestuurd gebied van Nederlandsch-Indië; de regeling der grantrechten, in het bijzonder de omzetting daarvan in zakelijke rechten, wordt pas in de tweede plaats genoemd. Er bestaan echter eenige bezwaren, vooreerst de verponding: de gemeente zou verpondingplichtig worden, ook voor de gebouwen, welke granthouders hebben opgericht, zonder dat die verponding op hen zou kunnen worden afgewenteld. Dit bezwaar zou kunnen worden verholpen door de gemeente Medan vrij te stellen van de betaling van verponding. Een ander bezwaar was echter van veel ernstiger aard, nl. de twijfel aan de rechtszekerheid van het eigendomsrecht der gemeente. Het is immers onzeker of het Zelfbestuur wel eigendom zou kunnen afstaan, waar het zelf geen eigendomsrecht in Westerschen zin heeft. Bij de verschillende adviezen aan de Eegeering was hierop reeds gewezen, maar voornamelijk beschouwd van de formeele zijde, namelijk de vraag of de over- 75 schrijvingsambtenaar de openbaarmaking van den titel van aankomst zou weigeren en in dat geval welke wettelijke voorziening zou moeten worden getroffen. Er werd zelfs voorgesteld als proefballonnetje de perceelen voor de Chineesche officieren rechtstreeks door het Zelfbestuur aan deze verkrijgers te schenken om zich dan te overtuigen of de Delische overschrijvingsambtenaar zal weigeren zijn ministerie te verleenen. De Commissie bekeek de zaak minder formeel; immers wanneer het door het Zelfbestuur aan de gemeente geschonken recht geen eigendom ware, zou het door de enkele inschrijving ook geen eigendom worden. Daarom vraagt de Commissie zich af of het Zelfbestuur wel eigendom naar Westerschen zin heeft en beantwoordt deze vraag ontkennend. Maar al heeft het Zelfbestuur een in zeker opzicht minder uitgebreid recht dan eigendom, het heeft daarentegen rechten, die niet aan den eigendom verbonden zijn, nl. souvereine rechten. Waar blijven die souvereine rechten bij overdracht van den eigendom? Wanneer ze bij het Zelfbestuur blijven beteekent dit dat de geschonken grond deel blijft uitmaken van het landschap Deli en de gemeente schiet dan niets op wat betreft haar bestuursbevoegdheid. De Regeering scheen aan te nemen, dat die souvereine rechten bij de inlijving bij het rechtstreeks bestuurd gebied op het Gouvernement overgaan, doch behalve het bezwaar, dat voor die inlijving pas als de schenking tot stand zou zijn gekomen voorstellen aan de Regeering in Holland zouden worden gedaan, is het de vraag, of door die mlijving het aan de gemeente geschonken recht van aard zou veranderen, dan wel dat het zou blijven „het (met eigendom) in omvang overeenkomende, dubieuze, door het Zelfbestuur in strijd met zijn adat geschonken, niet voor inschrijving in de openbare registers vatbare recht?" Het eenige wat zal kunnen helpen, is daarom een wettelijke voorziening, die de aan de gemeente geschonken rechten op den grond verklaart tot eigendom volgens het Burgerlijk Wetboek, terwijl dan schenking en inlijving te gelijkertijd moeten plaats hebben. De Gemeenteraad van Medan besloot naar aanleiding van dit rapport: 76 Zich tot den Resident der Oostkust van Sumatra te wenden met het verzoek ter kennisse van de Regeering te brengen: 1. „dat de Gemeenteraad van Medan, overtuigd van het groote belang voor de gemeente van den beoogden maatregel en erkentelijk voor het daartoe van de Regeering uitgegaan initiatiÉf gaarne bereid is zijne medewerking te verleenen voor het tot stand komen van de schenking van het Inlandsen Zelfbestuur van Deli aan de Gemeente Medan van het eigendomsrecht op de daarvoor in aanmerking komende binnen de grenzen der Gemeente gelegen gronden, evenwel onder de opschortende voorwaarden van inlijving dier gronden bij het rechtstreeks bestuurd gebied van Nederlandsch-Indië en van een wettelijke voorziening, die de aan de Gemeente geschonken rechten op de gronden verklaart tot eigendom volgens het Burgerlijk Wetboek en mits de Regeering tegemoetkome aan de financieele bezwaren voor de Gemeente gedurende het overgangstijdperk van haar grondbezit " Naar aanleiding van deze beslissing van den Gemeenteraad werden door de Regeeringsadviseurs beschouwingen gegeven, waarbij de opgeworpen bedenkingen van meer of minder gewicht werden geacht, doch het recht van bestaan dier bezwaren niet werd ontkend. Aan twee der bezwaren zou op eenvoudige wijze tegemoet kunnen worden gekomen, namelijk wat betreft den overgangstoestand tusschen het tijdstip der schenking en dat der inlijving door de schenking te laten plaats vinden op den dag voorafgaande aan den dag waarop de inlijving geschiedt. Er kan bij worden opgemerkt, dat hetzelfde zou worden bereikt met het aanvaarden der schenking onder de genoemde opschortende voorwaarde, waardoor immers de schenking eerst van kracht zou worden door het vervullen dier voorwaarde. Wat betreft de verponding, ook daarin zou eenvoudig tegemoet kunnen worden gekomen door een wijziging van de Verpondingsordonnantie. Maar het moeielijkste bleek de kwestie van het al dan niet verkrijgen van Westerschen eigendom. De Directeur Binnenlandsch Bestuur achtte in deze de bezwaren van den Gemeenteraad van zeer weinig practische beteekenis, en meent, 77 dat wanneer men ten overvloede ook daaraan wenschte tegemoet te komen, wellicht in het Koninklijk Besluit tot machtiging der inlijving de bepaling kan worden opgenomen, dat de gemeente Medan de door de schenking verkregen gronden van rechtswege in eigendom heeft. Een dergelijke bepaling bij Koninklijk Besluit vastgesteld zou geheel aan het voorgestelde doel beantwoorden, nl. aan de gemeente een onaantastbaren titel verschaffen, daar ook het Burgerlijk Wetboek van Nederlandsch-Indië waarin de eigendom wordt geregeld, is vastgesteld bij Koninklijk Besluit en niet (zooals met het Burgerlijk Wetboek van Nederland het geval is) bij de wet. Er wordt dan echter gevreesd voor een conclusie a contrario, vermoedelijk bedoeld in dezen zin, dat andere grondbezitters, die in een zelfde positie verkeeren als de gemeente Medan, maar voor wie een dergelijk wetsvoorschrift niet is gegeven, dus beslist geen eigenaren van den door hen bezeten grond zouden zijn. Nu is deze conclusie inderdaad overeenkomstig hetgeen de gemeente bedoelde reen zelfbestuur kan geen Westerschen eigendom afstaan. Wanneer er voor de gemeente Medan een wettelijke voorziening wordt getroffen, veranderen daarmede de door een zelfbestuur aan een ander afgestane rechten, welke den eigendom benaderen, in het geheel niet. De Regeering was eveneens van meening, dat de door de gemeente ten deze aan den dag gelegde bezorgdheid als overdreven is aan te merken, doch achtte het niettemin noodig een oplossing te vinden, die den Gemeenteraad zou geruststellen. Den aangegeven weg van een wettelijke voorziening vindt de Regeering m welken vorm ook verwerpelijk. Maar er is een andere weg: het oorspronkelijk plan om de gronden door het Zelfbestuur te doen afstaan aan het Gouvernement wordt weer opgevat. Immers wanneer het Gouvernement de gronden verkrijgt en bij het rechtstreeks bestuurd gebied inlijft, wordt de domeinverklaring van kracht en behoeft er geen twijfel meer te bestaan aan het eigendomsrecht, dat dan door het Gouvernement aan de gemeente zou worden afgestaan. Dat eerste plan was niet voor uitvoering vatbaar, omdat een afstand van een derge- 78 lijk uitgebreid terrein in strijd zou komen met artikel 62 van het Regeeringsreglement, waarbij aan den Gouverneur-Generaal slechts de bevoegdheid is gegeven om „kleine stukken gronds (max 10 H.A.) bestemd tot uitbreiding van steden en dorpen en tot het oprichten van inrichtingen van nijverheid" te verkoopen. Doch in 1912 was een wijziging van het genoemde artikel aanhangig gemaakt, waardoor de afstand door het Gouvernement wel mogelijk zou zijn. Wanneer dus de gemeente zou blijven vasthouden aan den eisch van zekerheid omtrent het eigendomsrecht, dan zal moeten worden afgewacht of de voorgestelde wijziging van het R.R. tot stand komt. Op 28 Augustus 1912 besloot de Gemeenteraad onder de gegeven omstandigheden de voorkeur te moeten geven aan den nieuw aangegeven weg, doch tevens werd erop aangedrongen in afwachting van de totstandkoming der wijziging van het R. R. den afstand aan het Gouvernement ter hand te nemen en een kadastrale sectie naar Medan te zenden voor de opmaking van de benoodigde meetbrieven. Eenige maanden later kwam echter het teleurstellende bericht, dat de Minister van Koloniën bezwaar had om mede te werken tot de totstandkoming van de door de Indische Regeering aanhangig gemaakte herziening van het artikel 62 van het Regeeringsreglement. De Gemeenteraad had nu de keuze tusschen rechtsonzekerheid en een onbepaald uitstel — en koos het laatste. Daarbij werd door den Voorzitter gehoopt op een niet al te lang uitstel, want hem was op Java zijnde ter oore gekomen, dat in verband met een andere kwestie wellicht een oplossing zou zijn te vinden, doch daaromtrent kon noch mocht hij om bijzondere redenen meer mededeelen. Ongeveer een jaar later kwam het bericht, welke oplossing men zich dacht. De Regeering deelde mede, dat in overweging was het denkbeeld om door middel van eene beschikking der Kroon te doen vaststellen, dat eigendom of andere, in het Burgerlijk Wetboek omschreven, zakelijke rechten, welke door een Inlandschen Zelfbestuurder worden afgestaan, inderdaad den verkrijger die rechten verschaffen op den voet van het Burgerlijk 79 Wetboek. Hoewel de Regeering nog geen eindbeslissing had genomen en nog niet met het opperbestuur in overleg was getreden bestond er geen bezwaar, dat de Gemeenteraad omtrent dit voornemen werd ingelicht. Waarom zoo lang geheimzinnig werd gedaan met dit plan is met recht duidelijk, want op stuk van zaken is dit heele plan met anders dan hetgeen de Gemeenteraad wenschte als wettelijke voorziening, die den geschonken grond verklaren zou tot eigendom volgens het Burgerlijk Wetboek. Slechts zou door het algemeen stellen dezer voorziening de door de Regeering gevreesde conclusie a contrario zijn uitgesloten. Uit de gewisselde stukken blijkt, dat het bedoelde plan door den Raad van Indië in begin 1913 werd opgeworpen ten behoeve van de hervorming in de Javaansche Vorstenlanden en dat dan de Medansche grondkwestie als bijkomende omstandigheid eveneens voor oplossing vatbaar zou worden. De Gemeenteraad sprak in November 1913 het vertrouwen uit dat de zoozeer gewenschte oplossing spoedig zou mogen worden tegemoet gezien. 10SrS Juli 1915 Werd h6t Koninklijk Besluit van 6 Mei 1915 No. 23 m Indië afgekondigd (Stbl. 474). Het luidt: „Overwegende dat het wenschelijk is gebleken buiten twijfel te stellen, dat op binnen zelfbesturend gebied gelegen gronden zakelijke rechten kunnen zijn of worden gevestigd op den voet van het Burgerlijk Wetboek voor NederlandschIndië; Op de voordracht van onzen Minister van Koloniën enz Den Raad van State gehoord enz. Hebben goedgevonden en verstaan: Eenig artikel. (1) Wanneer een Inlandsen Zelfbestuur ten behoeve van een persoon, op wien de voorschriften van het Burgerlijk Wetboek voorNederlandsch-Indiëbetreffendezakelijke rechten toepasselijk zijn, een recht op grond heeft verleend of verleent met de uit de aanduiding van dat recht blijkende bedoeling 80 om een recht te vestigen, dat in aard en omvang gelijk staat met een der in genoemd Wetboek omschreven zakelijke rechten, is of wordt een zoodanig zakelijk recht verkregen, mits de titel van aankomst van het recht zij of worde openbaar gemaakt door inschrijving van het recht in de openbare registers, op dezelfde wijze als is voorgeschreven voor de in het Burgerlijk Wetboek omschreven zakelijke rechten. (2) Voor de inschrijving van na de inwerkingtreding van dit besluit verleende-, of vóór dien verleende doch nog niet ingeschreven rechten, als in het vorig lid bedoeld, wordt overlegging vereischt van eene verklaring van het Hoofd van plaatselijk of van gewestelijk bestuur, dat het Inlandsen Zelfbestuur tot zijne in dat lid bedoelde handeling bevoegd was". Er moge hier aan worden herinnerd, dat men in de tachtiger jaren meende een zakelijk recht op zelfbestuursgrond te kunnen vestigen, zonder dat er een bijzondere voorziening zou noodig zijn, doch dat men niet tot het verleenen van zakelijke rechten is overgegaan, omdat het in de practijk niet noodig bleek. Nu echter een algemeene regel was getroffen, werd het verleenen van zakelijke rechten op Zelfbestuursgrond weder ter hand genomen, waarover hieronder meer. De grondschenking aan de Gemeente Medan was nu mogelijk en er moesten thans de noodige regelingen worden getroffen om tot een uitvoering te komen. Dat betrof: 1°. een wijziging van de verpondingsordonnantie, waarbij de gemeente Medan zou worden vrijgesteld (afgekondigd in Stbl. 1917 No. 245, later in meer algemeenen zin in Stbl. 1923 No. 631); 2°. dispensatie van de bepaling in de In- en overschrijvingsordonnantie (artikel 27), volgens welke alle „bijzondere lasten of servituten" indeeigendomsacte moeten worden vermeld, hetgeen voor een geheele stad een onbegonnen werk zou zijn (Stbl. 1917 No. 246); 3 . vrijstelling van de kosten van overschrijving, leges en zegels (Stbl. 1917 No. 246); 4°. Koninklijke machtiging om den ge- 81 schonken grond in te lijven bij het rechtstreeks bestnurd o-ebied van Nederlandsch-Indië (Stbl. 1917 No. 188); 5°. het zenden van een kadastrale sectie naar Medan ten einde de benoodigde meetbrieven op te maken en het vrijstellen van de gemeente Medan van de betaling van kosten van opmeting en opmaking van meetbrieven (Gouvernementsbesluit 30 Maart 1918 No 15) De kadastrale sectie begon haar werk in December 1916 en den 22 April 1918 werd de meetbrief gedateerd, bevattende de beschrijving van een perceel ter grootte van ruim 1000 H A. De schenking zou nu kunnen plaats vinden, doch het werd met he oog op de wijziging der rechtspositie van een groot aantal Zelfbestuursonderhoorigen-diedoorde inlijving Gouvernementsonderdanen zouden worden - wenschelijk geacht de inUjving te doen plaats vinden met ingang van een nieuw jaar. Bij Gouvernementsbesluit (Stbl. 1918 No. 749) werd bepaald, dat de inlijving met ingang van 1 Januari 1919 zou geschieden. Den dag te voren had de inschrijving plaats van het eigendomsrecht der Gemeente Medan op de gronden, welke haar op den 30sten November te voren waren geschonken bij een acte, welke hieronder in haar geheel volgt. schenking. no. 97. Heden Zaterdag, den dertigsten November negentien honderd en achttien verschenen voor mij dirk johannes michiel de hondt jünior, krachtens beschikking van den Directeur van Justitie de dato vijf en twintig Juli negentienhonderd en zestien nommer 14184, in verband met de beschikking ^°^^tus^^ond&rden achttien nommer 15396, tijdelijk vervanger van dirk johan focqüin de grave notaris te Medan, in tegenwoordigheid der na te noemen en mij bekende getuigen: I. Zijne Hoogheid ma&moen alrasjid perkasa alamsjah, Sultan van Deli, wonende te Medan, II. akoeb, datoek sri derma indra, Wazir Sepoeloeh doea Kota, wonende te Petissah (Medan), III. tengkoe mohamad saleh, kedjoeroean SINAr' deradja van pertjoet, wonende te Soengei Kerah, Pertjoet 82 IV. datoek mohamad djalib djohan sbi indba Wazir Serbanjaman, wonende te Soenggal, V. datoek badsha, waarnemend hoofd van Soekapiring, wonende te Kampong Baroe, VI. wan abdulkadik, waarnemend hoofd vanSenembah, wonende te Patoembah, VII. tengkoe djalaloedtn, waarnemend hoofd van Padang, wonende te Bandar Sakti, VIII. tengkoe bahroen, waarnemend hoofd van Bedagei, wonende te Tandjong Bringin, al welke woonplaatsen zijn gelegen in de afdeeling Deli en Serdang, tezamen uitmakende het Inlandsen Zelfbestuur van Deli, handelende dit Zelfbestuur ten deze krachtens de vooraf verkregen goedkeuring van den GouverneurGeneraal van Nederlandsch-Indië, op de bij deze acte te constateeren schenking, blijkens het aan deze acte gehechte uittreksel uit den brief van den Landvoogd gericht aan den Gouverneur der Oostkust van Sumatra van zeventien Juli negentien honderd en zestien nommer 1802; waarvan de inhoud volgens verklaring aan evengenoemde comparanten en aan den hierna te noemen comparant sub IX bekend is, Partij ter eene zijde, en IX. De Heer Meester cobnelius süthoff, blijkens het aan deze acte gehechte authentiek afschrift van het besluit van den Gouverneur-Generaal van NederlandschIndië van acht November negentien honderd en achttien nommer 2 in zijn hoedanigheid van vervangend Burgemeester van Medan, wonende te Medan, ten deze handelende als vertegenwoordiger van, derhalve voor- en namens het ressort van den Gemeenteraad van Medan, krachtens besluit van den Gemeenteraad van Medan van veertien Maart negentien 83 honderden achttien nommer zes en twintig waarvan een authentiek afschrift aan deze acte is vastgehecht, X. de Heer Hendrik jan gryzen, Gouverneur der Oostkust van Sumatra, wonende te Medan, handelende ten deze volgens zijne verklaring als zoodanig voor- en namens het Gouvernement van Nederlaudsch-Indië, Partij ter andere zijde, De comparanten zijn mij notaris bekend. En verklaren partijen te zijn overeengekomen als volgt- Partij ter eene - het Zelfbestuur van Deli - schenkt bij deze om niet en onherroepelijk: A. aan de Gemeente Medan, welke schenking partij sub IX verklaart aan te nemen: het recht van eigendom op de binnen de grenzen dier gemeente gelegen gronden, met uitzondering van: R de gronden behoorende tot de Sultanskampong (Kota Masoem) en de Kampong Soengei Kerah Pertjoet (ten Noord-Oosten van den Soengei Kerah) 2. de gronden welke door het Gouvernement worden geoccupeerd, 3. de gronden bij de Deli Spoorweg Maatschappij in gebruik, Welke geschonken gronden nader omschreven zijn bij den meetbrief gedagteekend Medan, twee en twintig April negentien honderd en achttien, nommer 41 afgegeven door den Chef der Kadastrale metingen te Medan B. aan het Gouvernement van Nederlandsch-Indië, welke schenking partij sub X verklaart aan te nemen: Het recht van eigendom op de hierboven onder letter A sub 2 en 3 omschreven van de schenking aan de Gemeente uitgezonderde gronden, welke geschonken gronden nader zijn omschreven bij de meetbrieven gedagteekend Medan twee en twintig April negentien honderd en achttien, nommer 8 tot en met 40 en nommer 42 afgegeven door voornoemden Chef der Kadastrale metingen, 84 De hiervorenbedoelde schenkingen geschieden onder de volgende voorwaarden en bedingen: a. dat de Gemeente Medan te allen tijde voor alle gronden, waarvan de onbezwaarde of bezwaarde eigendom bij haar berust en waarover de Regeering ten behoeve van den Openbaren dienst mocht wenschen te beschikken, op eerste vordering haar eigendomsrecht aan het Gouvernement kosteloos zal afstaan, behoudens vergoeding van de kosten, welke door de Gemeente eventueel zijn gemaakt voor ophooging, drainage als anderszins van den grond en behoudens vergoeding van de waarde der zich op die gronden bevindende, aan de Gemeente toebehoorende bebouwingen of beplantingen; b. dat de Gemeente Medan op eerste aanvraag aan den Adviseur Honorair voor Chineesche zaken Majoor Tjong A Fie en aan de erven van wijlen den Majoor der Chineezen Tjong Jong Hian, op hunne kosten doch overigens om niet, het eigendomsrecht verleent op de beide stukken grond, welke zij thans voor hunne woonhuizen in eeuwigdurend gebruik hebben; c. dat de voor de schenking door derden verkregen rechten op of met betrekking tot den geschonken grond niet zullen worden verkort. Partij sub X genoemd verklaart in zijne voorschreven kwaliteit bij deze zijn goedkeuring te verleenen aan de sub A bedoelde schenking. Ten slotte worden partijen sub LX en X genoemd, zoo tezamen als ieder afzonderlik door partij ter eene zijde onherroepeüjk gemachtigd, voor zooveel zulks noodig mocht zijn, om voor en namens haar de inschrijving te haren name te bewerkstelligen van de bij deze overeenkomst door partij ter eene zijde aan partijen sub IX en X geschonken gronden, daartoe te verschijnen voor de bevoegde autoriteiten, aangifte te doen, verklaringen af te leggen, acten en andere stukken te doen opmaken, teekenen en passeeren, domicilie te kiezen en al datgene meer te doen wat gevorderd zal worden, 85 met de macht van geheele of gedeeltelijke substitutie. Waarvan acte in minute Aldus gedaan en verleden te Medan, ten dage, maande en jare voorschreven in tegenwoordigheid van Marah Adam en Slamet, notarisklerken, beiden wonende te Medan, als getuigen, Onmiddellijk na voorlezing en voorhouding in de Maleische taal hebben de comparanten en de getuigen met mij, notaris, deze acte geteekend. Verleden zonder renvooi, doorhaling of bijvoeging. De minute, geschreven op een zegel van een gulden en vijftig cent, is behoorlijk geteekend. Uitgegeven voor afschrift (w.g.) D. J. M. De Hondt Jr. t.v. nots. Uit het hier gegeven overzicht blijkt, dat men aanvankelijk de schenking aan de gemeente (op welke wijze die dan ook zou geschieden) heeft bedoeld als een middel om de grants te verbeteren namelijk doordat op deze wijze de grantperceelen zouden komen te liggen m rechtstreeks bestuurd gebied en in plaats van een Inlandsch Zelfbestuur een Westersche rechtspersoon eigenaar zou zijn van den grond waarop de grantrechten rusten Dat eerste doel werd later eenigszins van secundair belang geacht en de publiekrechtelijke voordeelen eener schenking gevolgd door inlijving werden als voornaamste doel aangemerkt Die publiekrechtelijke voordeelen staan echter buiten het onderwerp van dit boekje; het is hier slechts te doen om de schenking als poging tot verbetering van de grantrechten. Uit het verloop van het plan tot schenking is echter te zien, dat de juridische bezwaren tegen grants ook zouden gelden voor het eigendomsrecht der gemeente, tenzij er een wettelijke voorziening zou worden gegeven. Die wettelijke voorziening kwam tot stand in zoo algemeene vorm, dat nu ook voor grantrechten een andere verbetering zou mogelijk zijn onafhankelijk van een schenking 86 aan de Gemeente, namelijk omzetting dier rechten in Westersche zakelijke rechten. Het eerderaangehaald Koninklijk Besluit in Stbl. 1915 No. 474 opent daartoe den weg. Er werd om te beginnen al dadelijk bepaald, dat in Zelfbestuursgebied geen Controleursgrants meer zouden worden uitgegeven, doch dat in het vervolg het zakelijk recht van opstal zou worden verleend door de Inlandsche Zelfbesturen aan personen op wie de bepalingen betreffende zakelijke rechten van het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn. Deze „opstalregeling" is vastgesteld bij Gouvernementsbesluit van 8 Januari 1916 No. 47 en opgenomen in Bijblad 8571; voor nadere bijzonderheden kan worden verwezen naar het door de Afdeeling Agrarische Inspectie van het Departement Binnenlandsch Bestuur uitgegeven boekje „Agrarische regelingen voor de Zelfbesturende Landschappen in de Gewesten buiten Java en Madoera" (Weltevreden 1919). Deze opstalregeling geldt voor nieuw uit te geven perceelen; dat de regeling niet met zoo heel veel vreugde werd begroet kan wel blijken uit het Gouvernementsbesluit in Bijblad 8711, waarbij nog wordt goedgevonden de uitgifte van Controleursgrants volgens het oude model aan personen, die bereids een toezegging hadden gekregen. De bestaande grantperceelen zouden thans ook gemakkelijk kunnen worden vervangen door zakelijke rechten, door aan granthouders, nadat zij door prijsgeving hunner rechten den grond tot vrij „Zelfbestuursdomein" zouden hebben gemaakt, een opstalrecht te verleenen. Deze weg om tot verbetering der grantrechten te komen wordt vaak door het B.B. met zachten dwang aanbevolen, in het bijzonder wanneer een granthouder zijn rechten wil splitsen. Het zou natuurlijk beter geweest zijn, wanneer bij het intrekken van de regeling betreffende uitgifte van Controleursgrants een overgangsbepaling was vastgesteld, waarbij uitgifte van grants voor gedeeltelijke grantperceelen zou mogelijk bUjven. Men heeft dit echter naar het schijnt vergeten, of ook is mogelijk, dat men zich meer dacht een regeling als bij concessies, waar bij de vereischte goedkeuring van den 87 Gouverneur bij overdracht de gelegenheid wordt te baat genomen om nieuwe bepalingen bij te voegen. Het is echter in strijd met de verkregen rechten van den granthouder hem tot een dergelijke vervanging van zijn rechten te dwingen. Maar behalve door het verleenen van nieuw uit te geven opstalrechten zouden Controleursgrants op eenvoudiger wijze kunnen worden vervangen door een zakelijk recht, namelijk door mschrijving als erfpacht bij den Raad van Justitie. De bewoordingen van het K.B. in Stbl. 1915 No. 474 geven immers aan, dat vóór dien verleende rechten op dezelfde wijze zouden worden behandeld als de later verleende rechten, mits zij natuurlijk aan dezelfde voorwaarden voldoen. Die voorwaarden zijn vier in aantal, nl. 1°. moet de verkrijger zijn een persoon op wien de bepalingen betreffende zakelijke rechten van het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn; 2°. moet uit de aanduiding van het recht, hetwelk het Zelfbestuur verleent, blijken de bedoeling om een recht te vestigen, dat in aard en omvang gelijk staat met een zakelijk recht; 3°. moet er een verklaring zijn van het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur, dat het Zelfbestuur tot zijn handeling bevoegd was; en 4°. moet het verkregen recht in de openbare registers worden ingeschreven. Wanneer nu een Controleursgrant is verleend aan een Europeaan of Vreemden Oosterling is aan de eerste voorwaarde voldaan. De bedoeling om een recht te vestigen, dat in aard en omvang overeenkomt met het recht van erfpacht, blijkt niet alleen uit den naam „acte van afstand van erfpachtsrecht", maar eveneens uit de verwijzing naar den betrekkelijken titel van het B. W., en behalve dat geeft de voorgeschiedenis der model-acte voldoende duidelijk de bedoeling aan. De derde voorwaarde wordt vervuld door het besluit van den Resident, waarbij de afstand wordt goedgekeurd. Er blijft dus nog alleen over de inschrijving bij den Raad van Justitie, om van een Controleursgrant een zakelijk erfpachtsrecht te maken. 88 Deze methode om den twijfel aan den aard van het grantrecht weg te nemen zou natuurlijk veel juister zijn dan de prijsgeving der rechten om een geheel nieuw opstalrecht te aanvaarden. Vooral omdat de bepalingen van het opstalrecht aanzienlijk afwijken van die in de Controleursgrants vermeld, en wat van dadelijk belang schijnt: omdat de pacht voor opstal meestal aanzienlijk hooger zal worden gesteld. Toch werd van gemeentewege aan de Regeering verzocht om te bepalen, dat een inschrijving van een Controleursgrant als zakelijk erfpachtsrecht niet zou kunnen geschieden zonder medewerking van de gemeente. Er werd daarbij de aandacht op gevestigd, dat door de inschrijving aan de voorwaarden, waaronder het recht werd verleend, niets wordt gewijzigd, doch dat de omschrijving van het perceel verandert. Immers moet bij inschrijving als zakelijk recht een meetbrief worden overgelegd, en deze wordt opgemaakt volgens aanwijzing van den granthouder, zonder dat andere belanghebbenden worden gehoord. De mogelijkheid is niet uitgesloten, dat een meetbrief een geheel ander perceel omschrijft dan in de Controleursgrant wordt bedoeld, maar dat toch op het meetbrief perceel bij den Raad van Justitie een zakelijk erfpachtsrecht wordt ingeschreven volgens de bepalingen der Controleursgrant. Nu is het wel waar, dat door zulk een inschrijving geen recht ontstaat, doch dat aan het ingeschreven erfpachtsrecht alle fouten blijven kleven, waarmede de titel van aankomst behept was. Het is echter zeker, dat wanneer bij een inschrijving een fout in de perceelsaanduiding zou worden gemaakt, deze minder gemakkelijk zou kunnen worden verbeterd dan wanneer de grant niet ware ingeschreven. Er moge hier bij worden vermeld, dat de veel verbreide meening als zou het kadaster bij het opmaken van een meetbrief de grenzen vaststellen, op een dwaling berust. Het kadaster is geheel lijdelijk en meet perceelen op, slechts op aanwijzing van den aanvrager, waarbij alleen rekening wordt gehouden met nabijgelegen zakelijke rechtsperceelen of meetbriefperceelen. Met grantperceelen mag het kadaster zich niet inlaten, en hoe technisch-zuiver de meetbrief* moge zijn, de zekerheid dat de meet- 89 brief hetzelfde perceel omschrijft als in een Controleursgrant bedoeld is zeer gering. Waar de gemeente de taak op zich had genomen de „grantchaos" zoo goed mogelijk te regelen, zou haar werk aanzienlijk bemoeielijkt worden, wanneer zij telkens zou stuiten op ingeschreven grantperceelen. De gemeente wenschte de inschrijving niet te verbieden, doch wilde een grensregeling doen voorafgaan aan de opmeting door het kadaster. De regeering antwoordde echter op het verzoek der gemeente, dat de controleursgrant en het daarbij verleende erfpachtsrecht niet voldoen aan de vereischten van Staatsblad 1915 No. 474 om te kunnen worden ingeschreven als zakelijk erfpachtsrecht. Hoewel een motiveering ontbreekt - en naar het voorkomt niet gemakkelijk te geven zoude zijn - wordt toch op deze wijze tegemoetgekomen aan de bezwaren der gemeente. De granthouders zullen volgens de zienswijze der Regeering slechts een zakelijk recht kunnen verkrijgen door eerst hun grantrechten prijs te geven; de gemeente heeft echter dadelijk verklaard, dat zij dan desgewenscht een erfpachtsrecht wil verleenen onder gelijkluidende voorwaarden als in de grantacte staan, waarbij voor het perceel echter een behoorlijke regeling der grenzen voorafgaat. Het is echter de vraag of de Rechter-Commissaris de meening der Regeering zal deelen; voor dat die meening hier bekend was, werd één enkel grantperceel ingeschreven als zakelijk recht, en na dien is nooit weder een inschrijving verzocht. Er blijkt hieruit voldoende duidelijk, dat de granthouders de rechtzekerheid die zij door inschrijving zouden verkrijgen, niet noodig achten of althans te duur gekocht, waar zij bij omzetting in een zakelijk recht vervallen in belastingen als verponding en recht-vano verschrij ving. Er kan dan ook gezegd worden, dat het aanvankelijk doel van de grondschenking niet werd bereikt. De grondschenking werd noodig geacht om de mogelijkheid te openen voor het verleenen van zakelijke rechten; bij de behandeling kwam de noodzakelijkheid naar voren ook op Zelfbestuursgronden zakelijke rechten te kunnen vestigen, waartoe het K. B. in Stbl. 1915 90 No. 474 werd geslagen. De gemeente stelde voor nieuw te verleenen rechten bepalingen vast in de „Medansche Erfpachtsverordering" (overeenkomende met soortgelijke verordeningen in verscheidene Indische gemeenten); voor Zelfbestuursgebied werd een model opstal-acte vastgesteld overeenkomstig de voorschriften van Bijblad 8571. Maar .... de granthouders wenschen in het rustig genot te blijven van hun grantrechten; zij verlangen geen dure zakelijke rechten en het zal niet mogelijk zijn hen te dwingen tot omzetting. Die wensch is wel begrijpelijk, want grants zijn gemakkelijk, vlug en met weinig kosten te verhandelen, terwijl bij zakelijke rechten vaak maandenlang moet worden gewacht op meetbrieven, landmeterskennissen aangevraagd, gecompareerd voor den Rechter Commissaris. De Oostkust heeft behoefte aan een snelle afdoening van zaken en is wat huiverig voor al de ambtelijke omhaal bij zakelijke rechten. Het credietstelsel heeft zich hier aangepast aan de bestaande omstandigheden: in een bloeiend snelontwikkelend land zijn hypotheken met een duur van dertig, veertig jaar met noodig; de credieten worden gegeven voor korten termijn en de rentevoet is wel hoog, maar wordt niet opgevoerd door kosten voor zegels, leges e.d. Daar komt nog iets anders bij. Men moge het verkeerd vinden, dat granthouders om enkele guldens uit te sparen hun onzeker recht behouden - het is een nog niet uitgemaakte zaak of de rechten die rij zonden verkrijgen wel grooter zekerheid bieden. Er is met klem van redenen tegenop gekomen, dat het zelfs mogelijk zou zijn zakelijke rechten op Zelfbestuursgrond te vestigen. Het was in het bijzonder Mr. C. A. Wienecke die zich op dit standpunt stelde; als Rechter-Commissans had hij in 1917 de inschrijving van recht van opstal geweigerd - of beter gezegd afhankelijk gesteld van de overlegging o.m. van een bewijs dat het Zelfbestuur den grond in eigendom bezit. Dit was zulk een streep door de rekening van degenen, die het Kon. Besl. van Stbl. 1915 No. 474 beschouwden als een afdoende oplossing, dat de Directeur van Justitie zelfs zoo ver ging den eisch van Mr. WlENECKE te beschouwen als in strijd met de wet 91 en grond opleverend tot een bij den bevoegden rechter tegen hem in te stellen rechtsvordering. Dit is inderdaad een maatstaf voor de veroorzaakte schrik, want men zal er overigens niet licht toe overgaan een rechter persoonlijk aansprakelijk te stellen voor het niet genoegzaam verklaren van stukken. Er werd een practische oplossing gevonden door een anderen Rechter-Commissaris aan te wijzen, die geen bezwaar maakte tegen de inschrijving, doch het theoretisch bezwaar van den heer Wienecke blijft van kracht: de inschrijving in de openbare registers heeft niet zulk een sterke werking, dat zij het gemis aan een rechtsgeldigen titel van aankomst zou kunnen dekken. Wanneer een Zelfbestuur geen zakelijk recht kan verleenen, kan mschrijving van een verkregen niet-zakelijk recht dit niet omzetten tot een zakelijk recht. Deze opvatting - later in een nota aan den Gemeenteraad nader uiteengezet - moge thans slechts academische waarde schijnen te hebben, wanneer er eens een proces komt over een dergelijk opstalrecht zal kunnen blijken of zij ook practisch belang heeft. In het bijzonder zal zich daartoe leenen de vraag wie, bij Deëmdiging van het opstalrecht „eigenaar" is of wordt van de gebouwen. Zonder hier de juridische argumenten voor de opvatting van den heer Wienecke na te gaan dient toch op deze meening te worden gewezen. Dit te meer, waar bij deze opvatting het eigendomsrecht van de gemeente Medan geenszins zou vaststaan, doch zou zijn „een persoonHjk, roerend recht op den grond, eenigszins overeenkomende met eeuwigdurende huur"; den eigendom zou het Gouvernement hebben verkregen, niet door overdracht van het Zelfbestuur, maar, doordat het oppergezag verkreeg, emaneerde uit de absolute publiekrechtelijke beheerschlng van den grond ook de civielrechtelijke beheersching in absoluten zin, nl. de eigendom. Om de gemeente dus werkelijk eigendom te verschaffen zou het Gouvernement den grond nogmaals aan de gemeente moeten schenken. Intusschen wordt de meening van Mr. Wienecke door weinigen gedeeld en noemt Prof. Kleintjes dit een „star dogmatisch standpunt". Afgezien echter van mogelijke juridische bezwaren 92 tegen zakelijke rechten op Zelfbestuursgrond dient erkend te worden, dat die zakelijke rechten eenige belangrijke voordeelen bieden boven grantrechten, nl. een betere registratie volgens een vast stelsel en verder een technisch betere omschrijving van het perceel, nl. door een kadastralen meetbrief. Dat zou voor grantperceelen evenzoo kunnen geschieden — waarover in de volgende afdeeling meer - doch voor perceelen buiten de gemeente Medan wordt daaraan niet gedaan, zoodat daarvoor betere registratie en betere opmeting kunnen worden verkregen door het aanvragen van recht van opstal. Op een bezwaar van zakelijke rechten dient toch ook nog te worden gewezen en wel op het aantasten van de zekerheid van hypotheek ten behoeve van den fiscus. Was te voren de hypotheekhouder bevoegd zelfstandig zijn recht uit te oefenen — thans moet hij in geval van faillissement van den geldnemer de geheele opbrengst van het openbaar verkochte perceel desgevorderd uitkeeren aan de Weeskamer en worden uit den boedel eerst de superpreferente belastingvorderingen voldaan en daarna pas de bevoorrechte vorderingen, welke gedekt waren door pand of hypotheek. Een middel om dit onzekere hypotheekrecht te versterken bestaat in de bij roerende goederen gebruikelijke verkoop met recht van wederinkoop; voor onroerende goederen is dan echter 5% recht van overschrijving verschuldigd en bij grantrechten (behalve een gering bedrag aan schrijnbonen) niet. Wanneer een granthouder nu hoort, dat zijn rechten onzeker zijn - waarvan hij in de practijk niets heeft kunnen merken — maar dat vervanging door opstalrecht veel geld kost en naar de meening van enkelen in het geheel geen rechtszekerheid, in ieder geval naar het oordeel van alle juristen geen „absolute" rechtszekerheid geeft, dan is het wel te begrijpen, dat vrijwillige vervanging van grantrechten door zakelijke rechten niet voorkomt. De geheele regeling betreffende uitgifte van zakelijke rechten door Zelfbesturen moge een verbetering hebben gebracht voor de nieuw te verleenen rechten - voor verbetering van bestaande grantrechten heeft deze regeling het doel niet nader gebracht. VIERDE HOOFDSTUK. Verbetering der grants door betere registratie en opmeting. We hebben in het vorige hoofdstuk gezien, dat de poging om de rechtsonzekerheid der grants te verbeteren door afstand van zakelijke rechten in plaats van de grantrechten, is gefaald, omdat de granthouders hun verkregen rechten wenschon te behouden. Men kan van meening zijn, dat zij daarmede hun eigen belangen schaden, maar men kan hen niet dwingen om in te gaan. Zal misschien vaak een officieele aansporing, de algemeen in Indië gebniikelijke „printah aloes", invloed kunnen hebben op Vreemde Oosterlingen — van de meeste Europeanen kan toch verwacht worden, dat zij zelf hun belang zullen inzien. Wanneer echter blijkt, dat groote maatschappijen tonnen gouds besteedden aan grond en gebouwen, maar zich tevreden blijven stellen met een grant, dan hoeft het niet te verwonderen dat kleinere granthouders niet zoo erg gelooven in de onzekerheid van hun recht. De gemeente Medan heeft terecht ingezien, dat de herhaaldelijk naar voren gebrachte bezwaren tegen de grantrechten zich niet bepaalden tot de onzekerheid van het recht, welke een gevolg is van het ontbreken van een aanduiding van dit soort recht in het Burgerlijk Wetboek, doch dat de meeste bezwaren rezen tegen bijkomende omstandigheden, die met den aard van het recht niets uitstaande hebben. In het bijzonder werd het ontbreken van kaarten als een ernstig bezwaar gevoeld, waardoor het voor belanghebbenden onmogelijk was na te gaan waar een bepaald grantperceel lag. Zooals reeds eerder werd opgemerkt had het kadaster hier een goed werk kunnen verrichten door ook de 94 grants binnen zijn werkingsgebied te trekken; nu echter het Gouvernement zich afzijdig hield, was de gemeente het aangewezen lichaam om deze leemte aan te vullen. Verder richtte een groot gedeelte van de bezwaren zich tegen de ongeregelde registratie van de grants; ook hier kon de gemeente veel verbeteren. Er werd daartoe ingesteld een „gemeentelijk bureau voor grondzaken", dat zich onder meer belast zag met de landmeetkundige en administratieve regeling der grantrechten. Zulk een gemeentelijk kadaster en registratiebureau vormt een uitzondering op den vrijwel overal ter wereld geldenden regel, dat deze werkzaamheden behooren tot de taak derlandsoverheid. Alleen zeer bijzondere omstandigheden doen de locale overheid zich met deze werkzaamheden belasten en onder die omstandigheden geldt dan in de eerste plaats, evenals aanvankelijk voor Medan, de exterritorialiteit van grondbezitters. De vrijhavens van China vormen wat dat betreft een nog vreemder beeld, omdat daar de registratie van perceelen geschiedt bij het consulaat van den rechthebbende en bij verkoop van een perceel aan een vreemdeling deze de keuze heeft tusschen het te zijnen name doen overechrijven bij het eerste consulaat of de registratie van zijn perceel verder te doen geschieden bij zijn eigen consulaat. Te Medan bestonden aanvankelijk vier verschillende registratiekantoren : 1°. de kerapatan voor Sultansgrants, 29. het controleurskantoor voor de Controleursgrants, 3°. de Administratie der Deli-Maatschappij voor de Deli Maatschappijgrants en 4°. Raad van Justitie en kadaster voor zakelijke rechten. Het laatste is natuurlijk zoo gebleven, maar de drie eerste hebben hun taak overgedragen aan het gemeentelijk bureau voor grondzaken. Aan de wijze waarop dat is geschied moge een enkel woord gewijd worden. Nadat de grondschenking met ingang van 1 Januari 1919 was tot stand gekomen en het geschonken gebied was ingelijfd bij het rechtstreeks bestuurd gebied van Nederlandsch Indië, lag het voor de hand, dat de registratie van Sultansgrants — voorzoover er van een registratie mag worden gesproken — niet 95 meer door het Zelfbestuur zou kunnen worden bijgehouden. De overdracht op de gemeente Medan, welke dadelijk plaats had werd goedgekeurd bij hetzelfde Gouvernementsbesluit dat betrek' king heeft op Controleursgrants. Voor deze laatsten lag de overdracht van de registratie — welke eveneens met 1 Januari 1919 plaats vond — niet zoo voor de hand. Het Zelfbestuur bleef immers noch „eigenaar" noch overheid ten aanzien der binnen Medan gelegen Sultansgrants, en moest dus wel de registratie dezer rechten, tenzij die in de eene of andere kwaliteit geschiedde (overigens worden in het Inlandsche recht die kwaliteiten weinig onderscheiden) overdragen. De Controleur voerde echter de registratie der Controleursgrants als deel van de overheidstaak, geheel los van den „eigendom" van den grond, geheel op dezelfde wijze als voor zakelijke erfpachtsrechten de registratie wordt gevoerd onafhankelijk van den eigenaar. De overdracht aan de gemeente Medan behoefde daarom nog een bekrachtiging van de Regeering, welke werd gegeven bij Gouvernementsbesluit van 22 September 1923 No. 59. Daarbij werd bevestigd de meening, dat de registratie los staat van den eigendom; immers werd bepaald, dat ook andere gemeenten ter Oostkust de bijhouding der Controleursgrantregistratie voor hun gebied op zich zouden kunnen nemen zonder dat een (voor verschillende gemeenten in -oorbereidiné zijnde) grondschenking zou behoeven vooraf te gaan Bij genoemd besluit werd het Gouvernementsbesluit van Rijblad 5271, waarbij het model der grantacten was vastgesteld gewijzigd. Oorspronkelijk werd bij „ten tweede" van dat besluit bepaald; „dat de registers, bedoeld in artikel VIII van de bij artikel 1 van dit besluit vastgestelde modelacte bij de betrokken ambtenaren (dat zijn dus de Controleurs) voor een ieder kosteloos ter inzage liggen." Volgens de nieuwe redactie is bepaald: „dat voor zoover betreft het gebied van gemeenteraden, de registers bedoeld in artikel VIH van de bij artikel 1 van dit besluit vastgestelde model-acte niet meer door de betrokken ambtenaren worden bijgehouden en op hun kantoor voor een ieder kosteloos ter inzage liggen, wanneer voormelde raden de 96 bijhouding op zich nemen en tevens voor het kosteloos ter inzage leggen daarvan zorgen". Om verder alle twijfel aan de rechtsgeldigheid der gemeentelijke registratie uit te sluiten, aanvaardde de Gemeenteraad uitdrukkelijk bij besluit de registratie zoowel van Controleursgrants als van Sultansgrants. Met de overdracht der registratie van de Deli Maatschappij grants ging het niet zoo eenvoudig. Die overdracht maakte namelijk deel uit van een transactie tusschen de gemeente en de Deli Maatschappij waarbij de gemeente eenige groote perceelen, waarop de Deli Maatschappij grantrechten of concessierechten bezat, aan deze maatschappij in eigendom afstond, terwijl ze in ruil daarvoor vrijen eigendom verkreeg van eenige andere uitgebreide perceelen, waarvan de Deli Maatschappij haar rechten prijs gaf. Deze ruiling kwam tot stand bij onderhandsche overeenkomst van 14 April 1921, waarin de volgende bepalingen voorkomen welke betrekking hebben op de grants: „De Deli Maatschappij doet ten behoeve van de gemeente „Medan afstand van de rechten, welke zij kan doen gelden „op de volgende terreinen: „1. Het terrein omschreven in de overeenkomst tusschen „de Deli Maatschappij en den Sultan van Deli ddo. „1 Januari 1891, goedgekeurd enz. (zoogenaamde „grant nummer één"), voorzoover niet omschreven in de meetbrieven — enz. „Ten aanzien van de rechten op het terrein hierboven „sub 1 bedoeld bedingt de Deli Maatschappij uitdrukkelijk „dat de gemeente Medan den ondergranthouders, in een „als bijlage a bij deze acte behoorende door partijen „gewaarmerkte lijst met name genoemd, zal waarborgen en „verzekeren een gebruiksrecht op den door hen krachtens „na te melden acten geoccupeerde stukken grond, zooals „tot heden uitgeoefend, met alle lusten en lasten als omschreven in de betrekkelijke acten van vestiging (zoo- 97 „genaamde „Deli-Maatschappij-grants"), waarvan de dubbelen „met het verder archief bij dezen aan de gemeente Medan „worden overgegeven. „De gemeente Medan stelt zich tegenover de Deli Maatschappij aansprakelijk wegens elke vordering van de zijde „der granthouders ter zake van het niet nakomen harer „verplichtingen". Men stelde zich de verhouding van de gemeente tot de Deli Maatschappij granthouders als volgt voor: door de schenking was de gemeente tegenover de Deli Maatschappij en de door deze verleende rechten getreden in de plaats van den Sultan; door deze overeenkomst trad de gemeente tegenover de ondergranthouders bovendien in de plaats der Deli Maatschappij. Van het beding der Deli Maatschappij ten behoeve der ondergranthouders werd aan allen mededeeling gedaan, met verzoek om bericht, dat van dit beding werd kennis genomen. Een der granthouders weigerde bedoeld bericht te zenden, voordat zou worden vastgesteld welke rechten hij thans zou hebben, waarbij er op werd gewezen, dat de rechten van „grant nummer één" nu ze in handen zijn gekomen van de gemeente-eigenaresse, door vermenging te niet waren gegaan en daarmede eveneens de van grant nummer één af geleide Deli Maatschappij-grants. De Deli Maatschappij granthouders zouden door deze overeenkomst rechteloos zijn geworden. Nu ligt het wel voor de hand, dat hetgeen de Deli Maatschappij reeds afBtond aan de ondergranthouders niet nogmaals door haar zou kunnen worden afgestaan aan de gemeente. Toch werd het wenschelijk geacht, eiken twijfel omtrent den aard en den duur van de rechten der Deli Maatschappij grants weg te nemen, het laatste vooral, omdat in vele dezer grants is bepaald dat de rechten door de Deli Maatschappij worden verleend „voor den verderen duur harer rechten." Bij besluit van 18 Januari 1922 No. 18 werd door den Gemeenteraad van Medan verstaan: „dat de houders van zoogenaamde Deli Maatschappij-grants als 'vermeld in den staat behoorende bij de op 14 Aprü 1921 tusschen de Deli Maatschappij de gemeente Medan gesloten overeenkomst, 98 voor het tijdperk, aangevangen 14 April 1921 en eindigende 31 December 1969 dezelfde rechten hebben, als hen krachtens meergenoemde Deli Maatschappij grants voor den aanvang van dat tijdperk toekwamen". De registratie van alle grants te Medan was nu opgedragen aan een enkel bureau, dat zich tot taak zag gesteld orde te brengen in de grantchaos. Daarbij werd uitgegaan van den regel, dat ter verkrijging van zekerheid voor rechten op grond in drie opzichten zekerheid moet worden verkregen, en wel moet vaststaan: ten eerste: wat de aard is van het recht; ten tweede: waar het perceel ligt en waar de grenzen zijn; en ten derde: wie de houder is van het recht. Aan den aard van het recht worden hieronder nog eenige woorden gewijd; daaraan kon het bureau voor grondzaken weinig veranderen, slechts meewerken tot verhelderen van het begrip. Het in de tweede plaats genoemde betreft het landmeetkundige deel. Men stelle zich dit niet te eenvoudig voor. Natuurlijk is het niet moeielijk een technisch volmaakte afbeelding van de stad te maken (hoewel ter bereiking van een hoogen graad van nauwkeurigheid een buiten evenredigheid lange tijd moet worden besteed), maar voor dat men tot een dergelijke behandeling kan overgaan moet worden vastgesteld hetgeen werd genoemd: ligging en grenzen der perceelen. Het vaststellen van de ligging was als het maken van een legkaart van over de drieduizend stukjes, waarvan de zekerheid bestaat, dat een aantal stukjes tekort is, immers betreffende de Inlandsche gronden, waarvoor geen grants zijn afgegeven. De voltooide legkaart brengt voor geldschieters en koopers van grants de mogelijkheid na te gaan of het hun aangewezen terrein inderdaad overeenkomt met de grantacte, waarmede reeds een der voornaamste oorzaken, die den toestand deden bestempelen als „grantchaos", werd weggenomen. Het vaststellen van de grenzen zal geschieden niet door het reconstrueeren van het perceel volgens de gegevens van de 99 grantacten (die immers werden verkregen door meestal zeer onnauwkeurige metingen), maar door het opnieuw vaststellen van de grenzen met medewerking van belanghebbenden. Er zal daarbij voor het eerst in Indië contradictoire delimitatie plaats hebben, waardoor voor later groote zekerheid wordt verkregen ten aanzien der grenzen. Deze werkwijze is te Medan mogelijk, omdat daar zoowel de behandeling der Inlandsche als der nietInlandsche rechten door denzelfden dienst geschiedt. Wat betreft het in de derde plaats genoemde: wie de houder is van het recht, was een eerste werkzaamheid het verineeren van de gegevens der grantregisters aan den werkelijken toestand. Voor de Deli Maatschappij-grants was dit gemakkelijk, voor de Sultansgrants beteekende dit een van meet af aan opbouwen; terwijl voor de Controleursgrants verschillende wijzigingen moesten worden aangebracht om tot een zuiveren toestand te geraken. Dat betrof vooreerst de noodzakelijkheid om te maken, dat voor ieder perceel een afzonderlijk bewijsstuk zou bestaan. Zooals reeds eerder werd opgemerkt, konden na invoering van de opstalregeling geen grants meer worden uitgereikt, en daarmede werd meteen de splitsing van grantperceelen onmogelijk gemaakt. Er werd ook reeds op gewezen, dat dit een onjuisten toestand schiep, omdat van een in veel deelen gesplitst perceel - hetgeen bij de uitbreiding der bebouwing en omzetting van voor tuinbouw gebruikte perceelen in bouwgrond zeer vele malen voorkwam slechts een der rechthebbenden een papier in handen had en de overigen zich moesten vergenoegen met aanteekening van hun recht op datzelfde papier. Tot welke ingewikkelde figuren dit aanleiding gaf laat zich denken, vooral bij de vaak fantastische omschrijving der uitgesplitste deelen en bij de herhaaldelijk voorkomende vervreemding van zulke gedeeltelijke perceelen. Van gemeentewege werd deze toestand geregeld door het uitgeven van „voorloopige bewijzen", welke afzonderlijk worden genummerd en waarbij over en weer wordt verwezen naar de moedergrant. Deze voorloopige bewijzen stellen niet anders vast dan de splitsing van een grant; de bepalingen van die grant 100 bliiven voor alle deelen van kracht, en de bewijzen worden genoemd voorloopig, om aan te duiden, dat hiermede door de o-emeente niets wordt vastgesteld ten aanzien van de oude grant noch wat betreft het recht, noch wat betreft het perceel, noch wat betreft den houder. Eerst wanneer dit alles voor de oude grant geregeld is kunnen ter vervanging der voorloopige bewijzen definitieve bewijzen worden afgegeven. Een tweede belangrijke wijziging betreft het niet meer handhaven van het door den Gouverneur gegeven voorschrift betreffende de registratie van verpandingen, waarop reeds eerder werd gewezen. Door dit ten onrechte gegeven bevel waren de grantregisters niet meer in overeenstemming met den werkehjken toestand, omdat zooals herhaaldelijk voorkwam de als granthouder ingeschreven persoon slechts bleek geldschieter te zijn. De afwijking van dit voorschrift geschiedde, omdat het wenschelijk werd gevonden de grants te behandelen naar analogie der zakelijke rechten, als hoedanig ze toch eigenlijk bedoeld waren. Dit brengt ons tevens tot het vraagstuk wat de aardis van het recht. , Voor Sultansgrants is deze vraag eenvoudig te beantwoorden. ze zijn voortgekomen uit een Inlandschen rechtssfeer en daann gebleven ondanks de schenking en de inlijving. De rechthebbenden waren te voren onderdanen van het Zelfbestuur en zijn thans onderdanen van het Gouvernement geworden, maar zij zijn Inlanders gebleven. De omstandigheid, dat hun rechten worden geregistreerd bij de gemeente, heeft die niet tot westersche rechten gemaakt. ,» Er is niets bepaald omtrent overgang van gronden van Zelibestuursonderhoorigen op Gouvernementsonderhoonge Inlanders, terwijl deze overgangen (en het omgekeerde) herhaaldelijk voorkomen, in het bijzonder door verandering van staat. Nu de hoofdplaats Medan tot het rechtstreeks bestuurd gebied behoort brengt verhuizing van een Inlander van een kampoeng vlak buiten de stad naar een kampoeng binnen de stad wijziging van staat mede. Zou men den vroegeren regel volgen - waarbij immers Inlandsche Gouvernementsonderhoorigen Controleurs- 101 grants kregen en geen Sultansgrants — dan zou men hen nu ook niet meer in het bezit moeten laten van hun Sultansgrants, maar daar andere rechten voor geven. Men zie bijvoorbeeld de bepaling in de nieuwe Sultansgrants, dat overdracht alleen mogelijk is aan onderdanen van het Rijk Deli. Deze complicatie bestaat evenzeer bij grants, welke in Zelfbestuursgebied liggen en waarvan de rechthebbenden Gouvernementsonderhoorig worden. In de practijk wordt echter dit onderscheid verwaarloosd, hoezeer ook in het politiek contract is bepaald, dat de bestuurder geen gronden zal afstaan aan „personen niet behoorende tot de inheemsche bevolking van het landschap", noch toelaten dat door zijn onderdanen gronden worden overgedragen aan zulke personen, dan na verkregen toestemming van het Gouvernement. Het zal gewenscht zijn de rechten van Gouvernementsonderhoorige Inlanders te verzekeren door in het vervolg uitgifte van grond aan alle Inlanders vrij te laten en de reeds uitgegeven rechten voorzoover noodig goed te keuren. Wanneer we Sultansgrantrechten willen vergelijken met andere rechten past het beste de naam „erfelijk individueel bezit", hoewel de inhoud der rechten hier beoordeeld moet worden naar de bepalingen der acten, terwijl voor erfelijk individueel bezit m andere streken de adat moet aangeven welken omvang de rechten hebben. Op deze Sultansgrants in rechtstreeks bestuurd gebied is van toepassing de ordonnantie Stbl. 1875 No. 179 waarbij is bepaald „dat gebruiksrecht op grond niet vatbaar is voor vervreemding door Inlanders aan niet-Inlanders, zoodat alle overeenkomsten, die zoodanige vervreemding, rechtstreeks of zijdelings, ten doel hebben, van rechtswege nietig zijn". Dit voorschrift is gegeven ter bescherming van het Inlandsen grondbezit en heeft een goede reden van bestaan, vooral in streken waar de grond het eenig kapitaalbezit der bevolking is. In een stad als Medan, waar het Inlandsen grondbezit geen beteekenis heeft voorlandof tuinbouw - wat er nog gekweekt wordt is werk van Chineesche groenteboeren - doch alleen in gebruik is voor woonerf 102 behoeft niet zoo strikt de hand te worden gehouden aan den eisch, dat het Inlandsche bezit beschermd wordt. De locale wetgever kan langs publiekrechtelijken weg gemakkeüjker zorgen, dat er voldoende terrein bHjft voor Inlandschen bouw, namelijk door in bepaalde wijken den bouw van groote woningen te verbieden, waarmede tevens een meer harmonische uitbreiding der stad in de hand kan worden gehouden. Op deze wijze wordt een depossedeeren van den Inlander in de aangewezen kampoengbuurten voorkomen, omdat nietInlanders daar niet licht grond zullen koopen. Voor de andere wijken bestaat echter geen bezwaar dat daar de grond voorzoover nog in handen van Inlarfders wordt vervreemd. In overeenstemming met de opvattingen van het Gouvernement ten aanzien van domeingrond moet dan het zoogenaamd „koopen" van een Sultansgrant door een niet-Inlander beschouwd worden als het schadeloosstellen van den Inlandschen bezitter voor het verlaten van den grond. Er bestaat natuurlijk geen bezwaar tegen van een dergelijke transactie in de grantregisters aanteekening te houden, hetgeen geschiedt in dezen vorm: „Krachtens onderhandsche overeenkomst ddo. - heeft Si Amat afstand gedaan van zijn rechten ten behoeve van Lim A Kok". De zoogenaamde „kooper" heeft hierdoor geen rechten verkregen op den grond, maar zekere voorkeursrechten voor het verkrijgen van een zakelijken rechtstitel. Die voorkeursrechten kan hij overdoen aan een ander en dan wordt daarvan aanteekening gehouden door in het grantregister te vermelden dat „de uit bovengenoemde afstanddoening voortvloeiende rechten" zijn overgedragen. De beantwoording der vraag welke de aard is der rechten valt voor controleursgrants niet zoo gemakkelijk. In ieder geval staat vast, dat het geen zuiver Inlandsche rechten zijn, hoewel ze in het Inlandsche recht wortelen, maar evenmin zuivere westersche rechten zooals in het Burgerlijk Wetboek omschreven, hoewel ze er veel overeenkomst mede vertonnen en zelfs inde acten naar het Burgerlijk Wetboek wordt verwezen. 103 Er bestaan daarover zeer verschillende meeningen en er worden allerlei argumenten aangevoerd om te doen zien dat grantrechten het meeste overeenkomst vertoonen met een of ander in het Burgerlijk Wetboek genoemd recht. De vragen die zich daarbij voordoen zijn deze: zijn grantrechten zakelijk of persoonlijk, zijn zij roerend of onroerend. Een afdoende antwoord op deze vragen kan slechts worden verkregen door een aanvulling van het Burgerlijk Wetboek of door een andere wettelijke regeling, waarbij de aard van het grantrecht wordt vastgesteld. Het Indische Burgerlijk Wetboek komt grootendeels overeen met het Hollandsche, maar terwijl het in Holland de bekroning was van de door een eeuwenlangen groei ontwikkelde rechtsbegrippen, die voor alle inwoners gelden, werd het in Indië voor een numeriek zeer kleine groep inwoners ingevoerd en langzamerhand „toepasselijk" verklaard voor andere groepen. Er is daarbij niet steeds voldoende rekening gehouden met de mogelijkheid, dat onder den drang van bijzondere omstandigheden zich verhoudingen zouden ontwikkelen, waarin het Burgerlijk Wetboek niet voorziet. Nu eenmaal ter Oostkust practisch gesproken het geheele niet-Inlandsche grondbezit beuit grants — duizendtallen perceelen met een waarde van vele miljoenen — is het geen vreemde wensch in het Burgerlijk Wetboek een bepaling te krijgen als ook in het Hollandsche Burgerlijk Wetboek voor een slechts in een enkele streek bestaand recht is opgenomen, namelijk voor het beklemrecht. Van het recht van beklemming is bepaald, dat het is onroerend (art 564), vatbaar voor hypotheek (art 1210) en dat het wordt geregeld door aan hetzelve eigen bepalingen en bedongene voorwaarden en, bij gebreke van deze, door de plaatselijke gewoonte(art. 1654). Een dergelijke bepaling zou oplossen de bezwaren van het geven van crediet met grantrechten tot onderpand; de onzekerheid van het recht van den geldschieter vindt haar uitdrukking in een zeer hoogen rentevoet. Ook zou zijn uitgemaakt, dat de granthouder zelfstandig kan optreden wanneer hij in zijn genot wordt gestoord en niet de „eigenaar" behoeft aan te spreken om hem het rustig genot te waarborgen. 104 Intusschen zal er zeer weinig kans bestaan op een dergelijke regeling, wanneer er niet door de granthouders zelf op wordt aangedrongen, en die aandrang is niet te verwachten. Behalve door wettelijke regeling kan een antwoord worden gevonden op de eerdergestelde vragen in een vaststaande jurisprudentie. Daarover beschikken we nog niet, zelfs zijn er eenige tegenstrijdige beslissingen, maar er zijn in den laatsten tijd eenige uitspraken van den Raad van Justitie gevallen, die het beste doen hopen, dat bij verdere gedingen over grantrechten de rechtspraak zich hiernaar zal richten. Een beschikking van den Raad van Justitie te Medan van 3 Februari 1922 geeft op duidelijke wijze aan, hoe het grantrecht wordt beschouwd. Het betrof het verzoek van een moeder-voogdes om een Controleursgrant toebehoorende aan een minderjarige onderhands te mogen verkoopen, welke vergunning zou kunnen worden gegeven, wanneer het een roerende zaak betrof. De Raad van Justitie overwoog: „dat nu behoort te worden nagegaan of deze grondrechten werkelijk een roerend karakter dragen; overwegende, dat het zoogenaamde „grantrecht" is: een onder de heerschappij van het ter Oostkust van Sumatra in het bijzonder, paar in 's Raads rechtsgebied in het algemeen, geldende inheemsche recht (adat) geboren, daarin in hoofdzaak wortelend, historisch gegroeid recht, hetwelk, aan het in het Burgerlijk Wetboek gecodifeerde recht vreemd, zich na de komst der Europeanen in bedoeld rechtsgebied verder zelfstandig ontwikkeld heeft, mitsdien in wezen en naar de stelligrechtelijke bepalingen van bedoeld Wetboek niet onderworpen aan de heerschappij van het voor Europeanen en met dezen gelijkgestelden geldende burgerlijk recht; Overwegende dat dit levende, zelfstandige recht niettemin, waar het zoo vaak aan Europeanen en met dezen gelijkgestelden toekomt, aanspraak heeft op rechtserkenning, derhalve ook van den rechter erkenning eischt, zonder welke 105 erkenning het gansche grondrecht in 's Raads rechtsgebied, voorzoover uitgeoefend door overigens aan het Burgerlijk Wetboek onderworpen ingezetenen, op losse schroeven zou komen te staan en de grootste rechtsonzekerheid zou in het leven roepen; Overwegende nu dat, waar onderwerpelijk de toepassing van bepalingen in het Burgerlijk Wetboek over voogdijrecht wordt gevraagd, waarbij die toepassing afhankelijk is van de beantwoording der vraag, of bedoeld „grantreeht" als „onroerend" of als „roerend goed" moet worden aangemerkt, de Raad, in de eerste plaats, van oordeel is dat om vast te stellen of dit recht een onroerend dan wel roerend karakter draagt, moet nagegaan worden of dit recht in aard en omvang meer overeenkomt met een in het Burgerlijk Wetboek voorkomend zakelijk recht op den grond, dan wel met een in dat Wetboek voorkomend persoonlijk recht op den grond; Overwegende te dien aanzien nu dat naar 's Raads gevoelen het „grantreeht" is een recht, waardoor grondstukken in enkele aan de onmiddellijke heerschappij van den „granthouder", zij het ook tijdelijk voor eenige tientallen van jaren, wordt onderworpen, en hetwelk, behalve onder zekere omstandigheden tegenover den rechthebbende op den grond zeiven (eigenaar?) juist als bij erfpacht, vruchtgebruik, naar het Burgerlijk Wetboek tegenover elk ander een onaantastbaar recht oplevert met daaraan verbonden rechtsvorderingen tegen elk en een iegelijk (zelfs bovenbedoelden rechthebbendeeigenaar?-) die dat recht schendt; Overwegende toch dat het zg. „grantreeht" vervreemdbaar is en voor een langen termijn verleend wordt en zonder eenige medewerking van den rechthebbende op den grond (eigenaar ?-) tot zekerheid van schuld tijdelijk aan derden, meestal bij notarieele acte, pleegt te worden afgestaan, d.i. bij wege van een surrogaat-hypotheek of -pand wordt bezwaard en gecedeerd en overgedragen; Overwegende, dat derhalve een „grantreeht" is een zeer 106 omvangrijk, langdurig recht, bij versterf van den granthouder op diens erfgenamen overgaande en voor overdracht aan anderen vatbaar, onafhankelijk van den eigenlijken eigenaar (?) van den grond, dus een beslist zakelijk karakter draagt; en in aard en omvang zeer! veel overeenkomst vertoont met de in het Burgerlijk Wetboek geregelde rechten van opstal en erfpacht, en in belangrijke mate afwijkt van huur en dergelijke persoonlijke rechten; Overwegende dat dus de grantrechten een onroerend karakter dragen, aangezien de lichamelijke zaak, waarover men krachtens dit recht heerschappij heeft, een stuk van den aardbodem is, de grond, d.i. de oorsprong van alle onroerendheid... De conclusie, dat grantrechten een onroerend karakter dragen, vinden we terug in een tweetal later gewezen vonnissen, waarin weliswaar niet is berust, terwijl een uitspraak van het Hooggerechtshof nog niet is gevallen, doch waarvan hier toch eenige overwegingen mogen worden aangehaald. Dit betreft in de eerste plaats een geding over de verhooging der pacht, welke door de gemeente krachtens de in artikel H der grantacten gegeven bevoegdheid was vastgesteld. De granthouder had o.m. gesteld dat het recht tot wijziging der pacht een praerogatief van den Sultan was; de overgang van den civielreehtelijken eigendom werd niet betwist. De Raad van Justitie achtte het recht tot verhooging geen praerogatief van den Sultan, zoowel op overwegingen ontleend aan de historische wording van het grantreeht, zooals omschreven bij Controleursgrants (omdat immers de Sultan van alle geldelijke belangen had afstand gedaan ten behoeve van het gemeentefonds, waarvan de gemeente Medan de natuurlijke opvolgster is) als op de overweging, dat in de crantacten de erfpachtstitel van het Burgerlijk Wetboek wordt van toepassing verklaard, hetgeen uiteraard elke gedachte aan eenig vorstelijk praerogatief uitsluit. Er wordt dan verder overwogen, dat tusschen gemeente en granthouder een verhoudmg van privaatrechtelijken aard, bestaat, waaromtrent slechts de 107 overeenkomst, neergelegd in de in het geding gebrachte grantacte, uitsluitsel mag geven. Die grantacte was volgens het model van Bijblad 5271, waarbij de wijziging der pacht in verband wordt gebracht met de wijziging der huurwaarde, terwijl de gemeente de gewijzigde waarde als maatstaf had genomen, zooals in het nieuwe model van Bijblad 7097 wordt aangegeven. De Baad overweegt, dat deze wijziging in het model de onderwerpelijke acte onaangetast laat, zoodat het de gemeente niet vrij stond te doen taxeeren op waardevermeerdering. In verband met deze opvatting moge worden gewezen op een vonnis van den Raad van Justitie van 1912, waarbij voor een concessierecht de vraag moest worden beantwoord of het een roerende of onroerende zaak betrof (zulks in verband met successierechten voor een buitenslands opengevallen boedel). De Raad overweegt daar (Het recht in Nederlandsch-Indië, deel 98, blz. 442): „dat, om den aard vast te stellen van de landbouwconcessie, „dus in de allereerste plaats moet gelet worden op de „bepalingen van de door eischeresse in het geding gebrachte „acte van vestiging van dat recht, doch niet uitsluitend „daarop, maar ook wel degelijk op de bepalingen voorkomende „niet alleen in de oudere, doch ook in de nieuwere modelcontracten, daar alleen uit het geheel van al die bepalingen „de ware aard der concessie tijdens het overlijden van den „concessionaris, welk tijdstip beslissend is, valt na te speuren; „dat men hier immers niet te maken heeft met een op „een verstarde codificatie berustend recht, maar met een instituut, zetelende in het levende adatrecht, zoodat niet bloot „vastgesteld moet worden de aard van het recht tijdens de „vestiging, maar zooals die zich in den loop der tijden heeft „ontwikkeld". Een ander vonnis van recenten datum betreft een Deli Maatschappij grant; het werd gewezen in het proces tusschen de Weeskamer als curatrice in het faillissement van de naamlooze vennootschap Handelmaatschappij Djoe Sen Tjong en twee heeren, die aan genoemde maatschappij geld hadden geleend met een 108 Deli maatschappij-grant tot zekerheid. De geldleening werd vastgelegd in een notarieele obligatie, waarbij aan de geldschieters werden gecedeerd en overgedragen alle rechten op een perceel als omschreven in een bepaalde grantacte. Die cessie en overdracht geschiedde „uitsluitend opdat gemelde zaken gedurende den duur dezer overeenkomst niet zullen kunnen worden vervreemd of bezwaard, maar aan partij ter eene (de crediteuren) zullen strekken tot zekerheid voor de richtige nakoming van deze overeenkomst". De crediteuren werden gemachtigd om, wanneer het verschuldigde niet wordt betaald zooals is overeeno-ekomen, de grant in het openbaar volgens plaatselijk gebruik te verkóopen en uit de opbrengst het verschuldigde met de kosten enz. te verhalen. Is er een surplus, dan heeft de debitrice recht op terugvordering; is de opbrengst onvoldoende, dan hebben de crediteuren het recht het ontbrekende te verhalen op de andere bezittingen van de debitrice. De overeenkomst werd aangegaan voor zekeren tijd, doch het verschuldigde zou tusscheutijds öpeischbaar zijn, onder meer in het geval debitrice zou worden failliet verklaard. Deze overeenkomst bevat vrijwel dezelfde bepalingen als bij pand of hypotheek voorkomen; de bijzondere vorm van cessie als zakelijke zekerheid werd gekozen, omdat men geen pand of hypotheek op grantrechten kon vestigen. Vroeger werd wel van pand gesproken en meende men door het eenvoudig in de macht van den geldschieter brengen van de grantacte een pandrecht te hebben gevestigd; de vrees echter, dat grantrechten bij een geding als onroerend zouden worden beschouwd maakte het vestigen van pandrecht riskant. Omgekeerd zou natuurlijk hypotheek geen waarde hebben, wanneer beslist zou worden, dat grantrechten roerend zijn, maar bovendien zou openbaarmaking der hypotheek-overeenkomst door registratie bij den Raad van Justitie niet wel mogelijk zijn, omdat de grantrechten daar niet zijn geregistreerd. Bovendien blijft de vrees bestaan, dat aan het B. W. ontleende zakelijke rechten niet kunnen worden gevestigd op Zelfbestuursgronden. 109 De practijk had al deze bezwaren ondervangen door in plaats van een zakelijke zekerheidsstelling een cessie te bewerkstelligen, onder voorwaarden overeenkomende met die van hypotheek of pand. Deze vorm blijft dichter bij de bedoeling dan verkoop met recht van wederinkoop, waar bij niet nakoming der verplichtingen door den debiteur deze geen recht heeft op terugvordering van het verschil tusschen waarde en geleende som, dan koopprijs genoemd. De genoemde vorm, waarbij de debiteur zijn rechten cedeert tot zekerheid, bracht geen moeielijkheden. De obligatie werd op de gewone wijze openbaar gemaakt door registratie bij het Bureau voor Grondzaken; in geval van faillissement van den debiteur werd de Weeskamer als curatrice door den crediteur aangezegd, dat deze zijn rechten zelfstandig zou realiseeren door openbaren verkoop, waarvan rekening en verantwoording zou worden gegeven aan de curatrice. Dit ging jaren lang goed, totdat bij het faillissement van de genoemde Chineesche maatschappij het Gouvernement een zeer groote vordering wegens oorlogswinstbelasting had en op instigatie van den Inspecteur van Financiën beslag werd gelegd op de opbrengst van den openbaren verkoop van Deli Maatschappijgrants, welke op de boven omschreven wijze waren gecedeerd en met toestemming van de Weeskamer openbaar verkocht. De vrees, dat door deze cessie geen preferentie zou worden verkregen, doch de geldschieter gelijk zou staan met een gewoon concurrent crediteur, gaf dadelijk een belemmering van het crediet op grants. In plaats van cessie werd de vorm van verkoop met recht van wederinkoop gekozen, hetgeen de positie van den geldnemer aanzienlijk zwakker maakt. Zelfs werd wel tusschen geldschieter en geldnemer een gewone overeenkomst van verkoop en koop gesloten, welke wordt geregistreerd, en daarnaast een tweede overeenkomst, waarbij de verkooper het perceel huurt en optie krijgt om het te koopen. Bij het vonnis van den Baad van Justitie van 28 December 1923 worden de voorgedragen niet-ontvankelijkheidsmiddelen verworpen, en wordt nagegaan, of door de cessie inderdaad de 110 grantrechten niet meer vielen in den faillieten boedel, zoodat de geldschieters volkomen bevoegd waren tot den openbaren VeEr°°wordt daarbij voorgesteld, dat op de grantrechten en op de overdracht en verpanding daarvan de bepalingen van het B W niet van toepassing zijn, zulks op de overweging „dat toch bedoelde door de Deli Maatschappij onder bepaalde voorwaarden aan derden af gestane gebruikrechten geen andere zijn dan degene, welke indertijd aan de Maatschappij zelve zijn verleend door het Zelfbestuur van Deli en dus in aard en wezen zijn en ook na den overgang van den grond in eigendom aan de gemeente zijn gebleven „Inlandsche gebruiksrechten op den grond waaromtrent ten aanzien van overdracht en verpanding door gewoonte en gebruik bijzondere regelen zijn ontstaan en zich hebben Tutwlkkeld, waarbij men zich wel heeft gericht naar het jor Europeanen geldende recht, speciaal het Burgerlijk Wetboek, de welke toch eene op zich zelf staande eigen inhoud en be eekenis hebben en in verband met de hier op dit stuk heerschende bijzondere toestanden te beoordeelen gewoonterecht V°Dmeevraag, of de grantrechten van het vermogen vari den eeldnemer zijn overgegaan in het vermogen van den geldschieter, ^Li^^**^^ waarbij wordt overwogen: dat weliswaar de bedoeling van partijen bij deze cessie en overdracht in werkelijkheid geen andere is geweest dan een ïernSltïling voor" de aangegane leenschuld, doch ^rtnen die zekerheid tevens aldus hebben willen stellen dat zij met Ld en hypotheek gelijk stond en waar vestiging van d ze SL niefmogelijk was, hun wil erop gericht was bedoek grantrechten onder de bij de getroffen overeenkomst gemaakte bedingen in het vermogen van den geldschieter te doen overgaan En vfrder „dat deze wijze van zekerheidsstelling en hiermede gepaard gaande,aan van rechten (waarvoor een feitelijke overgave van "«grond In de macht van den geldschieter niet noodig is en.welke pleegt e worden gevolgd en in casu op 18 Augustus 1921 ook gevolgd 111 is door een kennisgeving van de zekerheidsstelling aan de eigenaresse, de gemeente Medan, die daarvan aanteekening doet houden enincasuook aanteekening heeft doen houden) in overeenstemming is met tot ontwikkeling gekomen gebruiken en inzichten bij de justitieabelen, waarmede de rechter verplicht is rekening te houden". Waar op de gegeven overwegingen niet kan worden aangenomen, dat de grantrechten op het oogenblik van het faillissement nog tot den faillieten boedel behoorden, kan de Weeskamer de opbrengst van den openbaren verkoop niet opvorderen als behoorende in den boedel en wordt daarom de vordering ontzegd. We zien in dit alles een neiging om grantrechten te beoordeelen naar de regelen welke voor onroerende goederen gelden. Daarmede in overeenstemming dient voor grantrechten de registratie gevoerd te worden, met toepassing van het eenig mogelijke beginsel om rechtszekerheid van onroerende goederen te krijgen: openbaarheid. En tevens dient rekening gehouden te worden met het negatieve stelsel, dat voor onroerende zaken in Indië toepassing vindt, en waarvan de grondstelling luidt: niemand kan meer rechten overdragen dan hij zelf heeft. Wil een granthouder dus zeker zijn van zijn recht, dan moet hij weten of zijn voorganger wel recht had, en diens voorganger. Het recht dat door den Sultan werd verleend-aannemende dat daarbij geen rechten van derden werden verkort - komt langs een keten van overdrachten tot de tegenwoordige granthouders en (voorzoover onregelmatigheden niet zjjn verjaard) wordt de kracht van die keten bepaald door de zwakste schakel. Het is de plicht van de overheid te zorgen voor een zoo hecht mogelijke keten van overdrachten, en daarbij zal de registratie-ambtenaar niet geheel lijdelijk kunnen blijven. Tevens dient men er op bedacht te blijven, dat de overeenkomst tusschen vervreemder en verkrijger de rechten van denverkrijger bepaalt en dat deze niet worden vastgesteld door aanteekening op grantacte en in grantregister. Wanneer op de grant staat vermeld „overgeschreven krachtens acte obligatoir", dan mag niet uit het gebruik van het woord „overschrijven" worden 112 opgemaakt, dat de verkrijger een definitief recht heeft, maar zijn recht wordt beperkt door de overeenkomst, in dit geval de obligatie. De registratie heeft evenmin als bij onroerende goederen een rechtscheppende kracht; de registratie stelt slechts vast, dat de overeenkomst is openbaar gemaakt en daardoor niet meer alleen tusschen partijen van kracht is, maar ook tegenover derden. De waarde, die aan de overeenkomsten moet worden toegekend, maakt een zorgvuldig bewaren dezer stukken noodzakelijk, zoodat ze door een ieder kunnen worden geraadpleegd. Er dient ten slotte nog te worden opgemerkt, dat ook al zou door wet of jurisprudentie aan het grantreeht een roerend karakter worden toegekend de aangegeven behandeling ter verkrijging van rechtszekerheid evenzeer van belang blijft. We hebben in ons recht nog een dergelijk geval, waar immers schepen uitdrukkelijk worden genoemd als roerende zaken (art. 510 B.W.), maar met betrekking tot levering en hypotheek, mits ze boven een bepaalde grootte zijn, worden beschouwd als onroerend, en tezamen met onroerende goederen worden behandeld volgens de In- en overschrijvingsordonnantie van 1834. Maar bovendien, al beschouwt men de overschrijving van grants naar analogie der schuldvorderingen op naam en dus (als in het laatstaangehaalde vonnis) de aanbieding ter overschrijving als kennisgeving aan den eigenaar - een opvatting, die thans voor de grants binnen de gemeente misschien kan gelden, maar niet voor grants in zelfbestuursgebied, waar de „eigenaar" geheel buiten de registratie staat — dan nog is het van belang aan de registratie de eischeu te stellen, welke voor onroerende goederen gelden. Want als men aan die eischen voldoet, dan is zeker voldaan aan hetgeen noodig is voor roerende goederen en men zal daarmede zoo goed mogelijk benaderen het doel: rechtzekerheid voor granthouders.