9 over 't hoofd gezien en daar kon Marietje niet tegen. Vroeger, wanneer vader van zijn zieken thuis kwam, stond zij aan 't hek hem op te wachten. Dan mocht zij, alsof ze nog een klein meisje was, op zijn knieën zitten, vertellend van school en de vriendinnetjes en meestal eindigde hun vroolijk gebabbel in een stoeipartij; ook verwende vader haar 'n beetje. Moeder was anders, wel heel lief, maar zij had meer dan eens in haar dochtertje een trek van eigenzinnigheid ontdekt, en dat deed haar met vaster hand de teugels aanhalen, als vader al te toegevend bleek. Maar nu was alles veranderd. Als vader thuis kwam, kuste hij haar vluchtig, trok plagend soms even aan haar blonde krullen en liep dan meteen door naar de slaapkamer, waar zij wist dat ma en broertje waren. En nog nooit, sedert dat 't kleintje er was, had zij God in haar avondgebed iets liefs voor hem gevraagd. Mevrouw Freeburg zag wel hoe moeilijk haar dochtertje het had in deze dagen. En tegenover haar man sprak zij hare ongerustheid uit. Hoe moest 't gaan als Marietje in haar onvriendelijke houding volhardde, 't kind kon zoo verbazend koppig zijn. Maar dokter lachte eens: „Kom kom, als we een paar maanden verder zijn en de jongen kunstjes gaat vertoonen, is zij niet meer bij de wieg vandaan te krijgen, je zult 't zien." „Ik hoop het van harte," zuchtte mevrouw. HOOFDSTUK ff. Dokter en mevrouw Freeburg waren reeds geruimen tijd in Indië. In 't begin herhaaldelijk overgeplaatst, waren zij nu echter reeds vijf jaren achtereen te Pankali, 10 waar zij vele vrienden hadden, niet alleen onder de, Europeanen, maar vooral ook onder de Inlanders. De bevolking daar bestond uit, behalve dan de Europeanen, Ambonneezen die met elkaar 'n vrij groote Christengemeente vormden, verder de Chineezen, die aan de oostzijde van het stadje woonden, en een uitgebreiden handel dreven in alle denkbare en ondenkbare zaken en ten slotte om de plaats heen, in verspreide kampongs, de eigenlijke bevolking van het land, de Javanen, die allen nog den Mohammedaanschen Godsdienst waren toegedaan. En 't was naar deze inlanders dat 't hart van dokter Freeburg en zijn vrouw uitging. Menige zieke in de kampong kon er van getuigen, hoe „Toewan dokter," ') bij nacht en ontijden had klaar gestaan om zoo veel mogelijk de pijn te verzachten en te helpen waar hij kon en de „nonja" 2) wist precies wat lekker smaakte als je koorts had, zoodat haar versnaperingen, die ze zelf bracht, altijd met vreugde door den armen lijder werden begroet." Ja, die christendokter en zijn vrouw waren beste menschen en in tijden van ziekte hun trouwe, .helpende vrienden, 't Gebeurde ook wel, als een van beiden aan 't ziekbed van een inlander werd geroepen, dat zij gelegenheid kregen om over ernstiger dingen te praten, dan 't binnenhalen van den rijstoogst en als de onrustige zieke zich omringd waande van booze geesten, trachtten zij hem te wijzen op de liefde van God, door Jezus aan de menschen geopenbaard. De meesten echter antwoordden daarop met een beleefd: .jZeker, mijnheer heeft wel gelijk," en daarmede was het veelal uit. Slechts enkelen, meer ontwikkelden, gingen soms op het onderwerp in, maar veel verder kwamen ook zij niet. ') Toewan — mijnheer. 2) Mevrouw. 11 „'t Zijn slechts voetstappen," zei dokter eens tot zijn vrouw, „maar misschien worden zij niet dadelijk uitgewischt en laten zij hier en daar nog wel een spoor achter." Mevrouw knikte begrijpend. Zoo trouw stond zij hem terzijde in zijn belangloozen arbeid onder de inlanders en ook zij hoopte dat zijn liefste wensch, eenmaal een ziekenhuis voor hen te kunnen openen, in vervulling zou gaan. Ondertusschen was 't zoover nog niet, dus leefden en 'werkten zij te zamen rustig voort, gelukkig om te kunnen helpen daar, waar zij geroepen werden. En in die zorgen voor anderen liet mevrouw Freeburg ook dikwijls haar kleine meisje deelen en Marietje vond het heerlijk met moeder rond te gaan van 't eene huis naar het andere en overal dankbare, vriendelijke gezichten te zien. Een enkele maal rees de vraag wel eens op bij mevrouw Freeburg, of het goed was voor haar dochtertje zich overal de welkome bezoekster te weten; want Marietje nam al die vriendelijkheid aan, alsof 't zoo behoorde en waar zij de liefde van vader en moeder met geen broertje of zusje behoefde te deelen, was zij ook thuis min of meer het middelpunt van aller belangstelling. Met des te meer vreugde werd dan ook de komst van 't kleine broertje begroet. Maar zooals wij reeds weten waren de verwachtingen, door vader en moeder omtrent Marietje gekoesterd, niet in vervulling gegaan. Dus deed de*kleine Sandy, voor zoover 't zijn familieleden aanging, geen onverdeeld rooskleurige intrede in deze wereld, want ik geloof niet dat 't meevalt om een jaloersche zuster te hebben. Voorloopig trok de kleine zich daar echter niets van aan. Hij dronk op tijd zijn fleschje leeg, huilde 12 soms als hij daar lust in had, maar sliep het grootste gedeelte van den dag en was na eenige maanden een dikke, stevige baby, op wien vader en moeder recht trotsch waren. Alleen Marietje kon er niet toe komen om voor het broertje veel belangstelling te toonen. Natuurlijk ging zij eiken avond, omdat mama dit wenschte, hem goédennacht zeggen, en als dan onverwachts een dik, poezelig voetje uit de wieg omhoog spartelde, kwam ze wel in de verzoeking daar spelenderwijze even in te happen, maar wanneer moeder haar dan ook wilde doen deelen in de zorgen voor het kleintje, trok Marietje zich dadelijk halsstarrig terug onder 't voorwendsel dat zij nog huiswerk had, dat noodzakelijk af moest of iets dergelijks. Mevrouw Freeburg was dan ook recht verdrietig over de hardnekkige koppigheid van haar oudste tegenover den kleine. Maar juist, toen ook vader over de houding van zijn dochtertje ontevreden werd, en 't plan opvatte haar eens ernstig onder handen te nemen, kwam op een koddige manier Sandy zelf voor zijn rechten op en zorgde voor een betere verstandhouding tusschen hem en zijn zuster. Het gebeurde op een dag dat dokter en mevrouw Freeburg dadelijk na het rustuur een bezoek moesten afleggen. Nu trof het al heel slecht dat Adenda dien middag verlof had gekregen om even naar huis te gaan, maar nog niet terug was. „Sandy slaapt nu wel lekker," zei mevrouw, „maar we moesten hem met zijn wiegje toch maar naar de binnengalerij verhuizen, daar zit Marietje te werken en kan zij op hem letten tot Adenda er is. Wat blijft dat meisje lang weg." „Waarom liet je haar dan ook juist vanmiddag gaan ?" zei dokter, 'n beetje knorrig om 't oponthoud. 15 moeilijk, lastig ding die koppigheid in haar leven was. Als andere meisjes van school eens boos waren op elkander, duurde dat gewoonlijk niet lang, zag je ze heel gauw weer arm in arm loopen. Zij was niet gauw boos, maar als 't eens gebeurde, kwam dadelijk die koppigheid er bij en 't was net of die haar dan influisterde: „En nu volhouden, hoor, niet toegeven, anders denken ze misschien, dat heel je kwaadheid maar aanstellerij is." En dan gaf ze niet toe en bleef uiterlijk boos, hoewel ze eigenlijk dolgraag weer goed wilde zijn. En zoo was 't nu ook gegaan met Sandy. 't Was ten slotte toch haar eigen broertje en waarom kon ze dan niet gewoon naar de wieg gaan en met hem spelen, terwijl vader en moeder er bij waren? Maar stel je voor, dat ze zoo opeens van houding veranderde. Nu, na al die maanden van koppig volhouden. Wat zouden ze haar allemaal gek vinden. Was ze 't maar nooit begonnen, want hoe kwam je nu eigenlijk over zoo iets heen. Je kon toch je heele leven niet boos blijven op je broertje. Hè, als hij nu eens wakker werd. Nu, terwijl niemand er bij was. Daar kraakte even de wieg. Marietje zag verrast op. Werd 't kleintje heusch wakker? Neen, nu was 't weer stil. Ijverig boog zij zich opnieuw over haar werk, telde met aandacht de draden, die voor 't uithalen aan de beurt kwamen, want aan die griezelige tijgergeschiedenis wilde ze nu beslist niet meer denken, 't was toch onzin om jezelf te gaan bangmaken. „Eén, twee, drie, vier." O, daar gleed de schaar van haar schoot en viel kletterend op den grond. Lieve tijd, nu werd het kleintje zeker wakker, en ma zei altijd: „Als Sandy goed is uitgeslapen, vind ik hem lachend in zijn 16 wiegje, maar als hij tusschentijds gestoord wordt, zet het kind een keel op, dat je 'm huizen ver hoort." Gedachtig aan die woorden zat Marietje in angstige spanning, wat er nu gebeuren zou, want hoor maar, daar kraakte die wieg alweer, en nu veel harder dan zooeven. En terwijl zij met een benauwd gezichtje naar haar broertje tuurde, begon Sandy opeens hard en welgehumeurd te geeuwen, met 'n grappige, heel hooge uithaal van zijn babystemmetje. Marietje proestte even, en ook Sandy scheen pleizier te hebben in dit zelfbedachte kunststuk; tenminste, hij probeerde het nog eens te herhalen, door telkens een gilletje uit te stooten en dan met veel genoegen naar 't wegstervend geluid van zijn eigen stem te luisteren. Opeens klonk Marietjes schaterende lach door de binnengalerij, 't was ook zoo'n dwaas geluid wat die kleine hummel daar voortbracht. Toen werden twee mollige handjes krampachtig om den wiegrand geklemd en heel langzaam verscheen eerst een donker, rechtopstaand kuifje en daarop twee grappige, bruine oogen die verwonderd de kamer rondkeken. Lachend kwam Marietje naar hem toe: „DagSandy, dag jongen." Steunend van inspanning bleef de kleine een oogenblik naar 't zusje staren, dan kwam er opeens een guitige lach om 't mondje en kraaiend van pret liet Sandy zich weer terugvallen in d£ donzen kussentjes. „Dag leuke jongen, heb je zooveel pleizier, hè ? Zal 'k je er eens uithalen," vleide Marietje, „kom dan maar." Bij het geliefkoosde woord „uithalen" begon Sandy opgewonden met zijn beentjes te trappelen en't kostte zijn zusje heel wat inspanning alvorens zij hem stevig en goed vast had. 20 maar dan moest ze nu ook gauw in bed stappen, anders versliep ze zich misschien en ze wilde beslist weten hoe Sandy werd aangekleed; 't uitkleeden en baden zou nu wel gaan. En geheel vervuld van deze gedachte trok Marietje het muskietengaas, dat haar ledikant omhulde, opzij en wipte vlug in bed. Op het koele laken knielde zij neer om haar avondgebedje te doen en voor het eerst kwam haar broertje's naam daarin voor. Toen mevrouw Freeburg 'n poosje later binnenkwam om 't licht uit te draaien en Marietje goedennacht te zeggen, vond ze haar dochtertje reeds in diepe rust. Glimlachend trok ze de klamboe zorgvuldig dicht, opdat geen mug of ander insect de kleine slaapster storen zou. Daarop deed zij 't licht uit, verliet zachtjes de kamer, en keerde terug naar de voorgalerij, waar dokter bij 't licht van een schemerlamp nog eenige aanteekeningen zat te maken. Hij keek op, toen zijn vrouw binnen kwam. „'t Ijs is heëlemaal gebroken tusschen die twee, hè?" Mevrouw knikte en 'n blijde glans kwam in haar oogen toen zij antwoordde: „Ja, gelukkig, en je hebt gelijk gehad, toen je beweerde dat de kleine zelf haar op de een of andere manier wel zou inpalmen. Nu heeft Sandy eindelijk een groote zus gekregen, die met hem spelen en als 'n lief klein moedertje voor hem zorgen zal, als dat eens noodig mocht zijn." En innig tevreden zette mevrouw zich tegenover haar man aan tafel. „Ja," stemde dokter weifelend toe. „Als 't tenminste stand houdt, en de oude jaloerschheid bij Marietje niet weer het hoofd opsteekt." Maar daarin vergiste dokter Freeburg zich. Want den volgenden morgen was zijn dochtertje reeds tijdig op haar post, en 't spelletje van den 21 vorigen avond begon opnieuw, totdat Marietje ontbijten en naar school moest. En de dagen groeiden tot maanden en de maanden zelfs tot jaren, en daar was geen sprake meer van eenige afgunst van Marietje, want elk vrij oogenblik werd aan 't kleine broertje gegeven. En met vreugde, telkens weer, begroette Sandy de glanzende, blonde krullen waar hij naar hartelust aan trekken mocht, zóó, dat ma wel eens tusschenbeiden kwam, als Sandy al te hardhandig werd. Maar dan was 't Marietje, die hem in bescherming nam; hij was immers nog zoo klein en wist dus niet wat hij deed. „Jawel," zei ma dan, „maar Sandy moet reeds vroeg leeren dat hij niet alles mag, waar hij lust in heeft." „Och," antwoordde Marietje meewarig en drukte 't aanvallige krullekopje tegen zich aan; hetgeen Sandy wondergoed beviel. Met die groote zus kon hij nu letterlijk doen wat hij wilde en een willetje had Sandy reeds, zoo klein als hij was. HOOFDSTUK III. „'t Is toch wel aardig, vind je niet, dat Non zoo lief over Sandy moedertje speelt," zei op een morgen Adenda in de keuken tegen kokki De aangesprokene stond met 'n grooten, houten lepel in de soep te roeren, knikte even, maar gaf verder geen teeken van instemming. „'k Weet nog goed hoe jaloersch non was, drie jaar geleden, toen Sandy geboren werd," babbelde Adenda verder. „Toen wilde zij hem bijna niet aan- ') kokki — keukenmeisje.. 22 kijken, maar nu is 't net andersom. Ik mag bijna niet meer aan hem komen, alles wil Marietje doen, en dat vind 'k zoo jammer, want ik houd van die kleine, blanke kindertjes, en Sandy wordt zoo'n aardig ventje." „Ja," antwoordde kokki nog steeds roerend. „En nu gaat Marietje hem 'n beetje stout maken, geloof ik." „Och neen," verdedigde het meisje, „niet stout, alleen maar slim en bij-de-hand." Maar kokki schudde vastberaden haar donker hoofd, mompelend „tida, tida" ')» en ging heen om hout te halen voor haar vuurtje. Glimlachend keek Adenda haar na. Kassian, hoe kon kokki dat nu zeggen, die lieve, blanke kindertjes waren immers nooit stout, dat stond bij Adenda als een paal boven water. En toch had kokki wel gelijk en was Marietje Freeburg reeds lang bezig, zonder dat zij er zelf erg in had, haar broertje op allerlei wijzen te verwennen. Sandy was nu 'n aanvallig kereltje van drie jaar, hoewel er oogenblikken waren, dat hij nog verbazend veel geleek op de baby van eenige maanden, die zijn zuster met z'n'grappige kunststukjes verraste. Alleen het rechtopstaand kuifje was verdwenen en had plaats gemaakt voor een schat van donkerbruine krulletjes. Zijn guitige donkere oogen keken schrander de wereld in en zóó vleiend wist hij daarmede zijn verzoeken te ondersteunen, dat bijna niemand, behalve vader en moeder, hem iets weigeren kon. Marietje heelemaal niet. En met de herinnering aan haar vroegere afgunst op Sandy, wilde mevrouw Freeburg niet altijd tusschenbeiden komen, wanneer zij zag hoe de kleine jongen stilletjes bij zijn zuster kwam bedelen, als vader err moeder weigerden. En Marietje deed bijna altijd, niet ') tida — neen. 23 in werkelijkheid, maar dan toch in schijn, zijn zin. Als ma aan tafel Sandy verbood om bij zijn eten te drinken, dan wist Marietje hem even gauw een lepelvol uit haar eigen glas toe te dienen en op 'n berisping van ma kwam 't onveranderlijke antwoord: „Och, hij is nog zoo klein," terwijl Sandy triomfantelijk zijn mondje afveegde. Het waren tenslotte maar kleinigheden, maar die toch met elkander van den kleine een verwend, ondeugend kind zouden gemaakt hebben, indien niet zijn eigen vriendelijk hartje en moeders verstandige hand een tegenwicht gevormd hadden, zoodat hij toch, niettegenstaande zijn kleine ondeugden, aller lievelingwas. 't Was op een morgen, dat Marietje thuis kwam van haar pianoles. Zij was nu een vijftienjarige jonge dame geworden en ging niet meer naar school, maar kreeg privaatlessen. Mevrouw stond juist op de voorgalerij met een Chinees te onderhandelen over den prijs van een kip, toen haar dochtertje thuiskwam. „Dag Ma," Marietje sloeg de armen om moeders hals en gaf haar een kus, dan kwam de gewone vraag: „Waar 's Sandy?" „Binnen," antwoordde mevrouw eenigszins verstrooid, want ze was met haar gedachten geheel bij de kip en den Chinees, met wien ze maar niet klaar kon komen. Marietje liep door naar de binnengalerij en keek zoekend rond. Daar ontdekte zij haar broertje, onbewegelijk in een hoek staande, de handjes op den rug. In een oogenblik was ze bij hem: „Sandy, wat doe je daar?" Glunder keek de kleine jongen op naar zijn zusje, en in zijn gebroken taaltje, vooral met de letters 1 en r had hij steeds moeite, antwoordde Sandy: „'k Ben al gloot, ik mag in den hoek staan van ma." 24 „Was je dan stout?" informeerde zijn zuster. Sandy knikte gewichtig met z'n donkere krullebol. „Ben bjutaal geweest tegen baboe en nóu moet ik in den hoek staan net als 'n gloote jongen." „Maar dat was ook niet lief van je," vond Marietje. „Geef me 's een kusje." Sandy voldeed aan 't verzoek, vleide dan met zijn arm nog om haar hals: „Geef jij m'n es een bawetje." En zijn heldere kijkers dwaalden naar 't buffet, waarin hij wist de trommel met balletjes, zijn geliefkoosde versnapering 's avonds, als hij naar bed ging. 15 Besluiteloos keek Marietje om den hoek van de deur naar de voorgalerij, waar zij ma nog altijd in onderhandeling zag met den Chinees. Dan maakte zij haastig het deurtje open van 't buffet, en 't volgend oogenblik stond Sandy weer gehoorzaam in den hoek, zijn kopje schuldbewust gebogen, maar met 'n dikte in zijn rechterwang. „Jekker," momgelde hij goedkeurend tegen zijn zuster, toen zij met de hand naar hem wuivend de kamer verliet. Kort daarop kwam mevrouw binnen. Och, dat was waar ook, daar stond die dreumes nog in den hoek, kom zij zou zijn straf nu maar opheffen. „Sandy, kom eens hier." Schoorvoetend kwam de kleine jongen nader. „Zal je nu voortaan lief zijn en geen leelijke woorden meer zeggen tegen baboe?" Sandy knikte. Met dien dikken bal in zijn mond kostte 't hem moeite om hardop antwoord te geven; eindelijk klonk het: „Zal jief zijn." „Maar wat heb je daar in je mondje, doe eens open," zei mevrouw. „'n Bawetje, van Majietje gekrijgt," antwoordde Sandy vrijmoedig, en deed zijn mond zóóver open, dat de bal er uit, en 'n heel eind over den grond rolde. „Hiel jij, hiel jij 1" gilde Sandy en kroop op handen en voeten het kleverige ding achterna. Mevrouw kon zich bijna niet goed houden, 't Liefst had ze haar kleinen jongen in de armen genomen en hartelijk gekust, omdat hij zoo heerlijk oprecht was, maar zij wist ook, dat ze voor haar kinderen niets goeds deed, wanneer zij ze verwende, en daarom, terwijl de kleine jongen nog naar zijn balletje grabbelde, verliet zij hem stilletjes, om Marietje op te zoeken. Zij vond haar dochtertje in haar eigen kamer. 40 aangeioopen, en weer hield Adenda haar bewering vol dat Sandy weg was. Maar dokter Freeburg lachte hartelijk: „Kom, kom, Adenda, wat zijn dat voor malligheden, misschien zit onze Oranjeklant wel in 't kippenhok, ik zal zelf eens even gaan zien." En gevolgd door mevrouw en Marietje, die er intusschen ook bijgekomen was, liep dokter naar buiten, werd de tuin en het kippenhok tot in de verste uithoekjes doorzocht, maar natuurlijk tevergeefs. „Ik begrijp er waarlijk niets van," zei mevrouw, toen zij na hun zoeken achter op het erf weer bij elkaar kwamen. „Als wij water om het huis, of tenminste in den omtrek hadden, zou 'k mij ernstig ongerust maken, maar nu kan 'k mij niet voorstellen dat hem iets overkomen is. 't Hek gaat hij nooit uit, wat zou 't kind er ook aan hebben, en bovendien wist hij zeer goed dat 't niet mocht en nog nooit was Sandy hierin ongehoorzaam." Dan viel haar oog op haar dochtertje. „Marietje, kind, wat scheelt er aan, kom eens hier." En zij nam het meisje in haar armen, dat zich bevend aan haar vastklemde. Toen kwam er opeens een stroom van tranen en tusschen haar snikken door klonk het telkens: „O ma, o ma, als Sandy maar niet als hij maar niet " „Marietje, bedaar toch eens, kind, maak je niet zoo overstuur," vermaande moeder en vader klopte zijn dochter zachtjes op den rug: „kom kom, wat zijn dat nu voor dwaasheden, we leven niet meer in den tijd dat tooverheksen kleine kinderen wegsleepten." Dokter trachtte er een grapje van te maken, hoewel hijzelf allesbehalve gerust was. Maar Marietje bleef hartverscheurend doorsnikken en eindelijk kwam 't in korte, afgebroken woorden er uit: „O ma, als Sandy 'n ongeluk gekregen heeft, is 41 't mijn schuld, ik heb hem vanmorgen gezegd dat hij wel even 't hek uitmocht." „Wat zeg je daar, heb jij hem dat gezegd?" vroeg mevrouw verbaasd. „Maar waarom dan, kind, waarom ?" Een hokkend, telkens afgebroken door krampachtige snikken, vertelde zij langzaam en onduidelijk alles wat zij dien morgen tegen haar broertje gezegd had, en kregen eindelijk dokter en mevrouw de aanleiding tot Sandy's verdwijning te hooren. „Luister eens," zei vader, terwijl hij het hoofd van zijn dochtertje ophief, „'t Is een harde les voor je, Marietje, maar ik geloof, eene die je hard noodig hebt. 42 Met Gods hulp echter zullen wij Sandy spoedig terugvinden. Ik ga nu dadelijk naar mijnheer Waller, den assistent-resident, en zal daar zien, wat ons te doen staat, vrouw; wellicht dat wij onzen jongen vóór 't donker is weer terug hebben." , „Goed," antwoordde mevrouw, „dan zullen wij met de bedienden den omtrek afzoeken; misschien is 't kind wel van vermoeidheid hier of daar in slaap gevallen. Kom Marietje,. droog je tranen en help ma, om de jongens bij elkaar te krijgen, we zullen twee aan twee uitgaan." En in de brandend heete middagzon toog heel het personeel er op uit, met mevrouw en Marietje aan 't hoofd. Buiten het hek gekomen, kwam de tuinjongen echter op de goede gedachte, om eerst naar zijn kampong te gaan en nog eenige jongens op te zoeken, die Sandy kenden. „Best," antwoordde mevrouw, „doe 't maar." En ze was met Marietje nog geen tien minuten op stap, toen 't scheen of de halve kampong hen tegemoet kwam. Twee jongens van 'n jaar of twaalf en begeleid door den tuinjongen liepen vooruit aan 't hoofd van den troep. Naderbij gekomen maakten zij eerbiedig een semba en vertelden toen, dat zij Sandy hier op den grooten weg gezien en zelfs even gesproken hadden. Zij wilden hem toen nog naar huis brengen, maar hij had er voor bedankt en was alleen verder gegaan daarheen! En de jongens wezen naar de laan, die zich halverwegen in drieën splitste en waarvan er één op de passar uitkwam. Mevrouw bedankte vriendelijk, zei dat ze flinke jongens waren en dat zij zich nu over die drie lanen 43 zouden verspreiden, om in verschillende richtingen te zoeken. 't Werd 'n vermoeiende middag van telkens meenen Sandy op 't spoor te zijn en telkens wederkeerende teleurstelling. En bij 't langer worden der schaduwen, nam ook de onrust steeds grooter afmetingen aan, en vroeg mevrouw Freeburg zich angstig af wat er zou moeten gebeuren indien Sandy vóór 't donker was, niet gevonden werd. Dat haar man in zijn pogingen geslaagd kon zijn geloofde zij niet. Ze had uitdrukkelijk gezegd in den omtrek te zullen blijven en op zijn fiets zou hij in enkele minuten Pankali doorkruist en haar gevonden hebben. Toen zag mevrouw eens tersluiks naar Marietje. Angst en vermoeidheid hadden haar gezichtje zóó te zamen getrokken, dat het kleiner scheen dan anders. Reeds eenige malen had moeder haar dien middag verzocht terug te gaan naar huis, doch Marietje had hardnekkig geweigerd. Nu echter trok mevrouw de hand van haar dochtertje door haar arm en zei vastbesloten: „Kom, nu ga je naar huis." „En u dan en Sandy?" klonk het half schreiend. „Ik ga met je mee, misschien is vader thuisgekomen en weet hij meer dan wij." Maar toen zij de voorgalerij betraden, en ook dokter juist kwam aanrijden, moest hij het treurige bericht brengen, dat ook zijn pogingen op niets waren uitgeloopen. Hij kwam alleen maar thuis om te hooren of zijn vrouw iets wist. Zóó stonden zij drieën een oogenblik verslagen en stil bij elkander. Toen zei vader opeens, en zijn stem klonk zonderling heesch: „Ik kan hier niet blijven, ik ga weer weg." „Laat mij met u meegaan, papa," drong Marietje aan. Maar vader weerde het beslist af: „Je laat je door moeder onmiddellijk naar bed brengen, en 44 zooals vader 't zegt, gebeurt het, nietwaar moeder?" Mevrouw begreep en knikte. Eén kind weg en het andere ziek, 't eerste was al erg genoeg, dat tweede behoefde er waarlijk niet bij te komen. En toen moeder haar meenam naar haar kamertje, stribbelde Marietje niet meer tegen. Misschien was ze er te moe voor, maar in elk geval wist zij te moeten gehoorzamen als vader bevelend optrad, hetgeen maar zelden gebeurde. Alsof zij nog het kleine meisje van vroeger was, zoo kleedde moeder haar met zachte hand uit, borstelde de glanzende blonde krullen en toen zij gereed was zei moeder: „Nu bidden we samen, kind." „Ik kan niet, moeder, ik kan niet. O ma, zou God mij zóó straffen, dat Sandy nooit meer terug komt?" Even beefden moeders lippen, maar zij wilde zich goed houden, tenminste zoolang zij bij haar dochtertje was, en schijnbaar kalm antwoordde zij: „Ik geloof niet, kind, dat God je straft, maar wel heeft God toegelaten dat je jezelf in moeilijkheden en veel verdriet hebt gebracht. En kindlief, herinner je je niet, dat ik zelf je daar eens voor waarschuwde? Maar je eigenzinnig hart had iets anders noodig dan mijn vermanende stem en daarom is nu gekomen deze harde, harde les. En o Marietje," ging moeder voort, „laat deze les dan niet vruchteloos voor je zijn, want natuurlijk ben je nu onder den indruk van ons aller verdriet, maar heel deze donkere tijd zal toch jou niets baten, wanneer je niet inziet dat 't de zonden van ons eigen hart zijn die ons leven dikwijls zoo moeilijk maken, en 't is alleen met Gods hulp dat wij ze kunnen en moeten bestrijden. Willen [we dat dan nu te zamen vragen?" Marietje knikte en weer was zij 't kleine meisje dat aan moeders schoot knielde, zooals jaren geleden, maar over moeders lippen kwamen nu ernstiger woorden 45 dan toen. Woorden van berouw en schuldbewustzijn en de bede om vergeving. En toen moeder „amen" had gezegd en Marietje naar bed bracht, was daar even een ernstig stilzwijgen tusschen hen. Dan, terwijl moeder zich over haar dochtertje heenboog en haar goedennacht kuste, zei ze. fluisterend: „Voor Sandy heb ik niets gevraagd, ik dacht dat je dat misschien liever alleen wilde doen?" Marietje knikte. „Ja, liever wel." Maar toen mevrouw Freeburg het licht had uitgedraaid en naar haar eigen kamer ging, wist zij, dat ook zij voor Sandy 't liever alleen wilde vragen, omdat ze zooeven bij Marietje niet den moed had zijn naam hardop uit te spreken, uit angst dat zij zich dan niet langer had kunnen bedwingen. En nu, in de duisternis van haar eigen kamer, was 't ook uit met haar zelfbeheersching. Schroefde de angst om 't lot van haar jongste kind haar de keel dicht. Waar was hij nu, in den donkeren nacht? En geknield voor haar bed, trachtte zij te bidden, maar daar kwamen geen andere woorden over haar lippen, dan telkens weer dezelfde: „Waar is hij nu, waar is hij nu in den donkeren nacht daar buiten?" Och, dat er nu geen Engel kwam om haar toe te fluisteren: „Stil maar, moedertje, stil maar, Ik heb hem zoo juist gezien en hij werd door teedere handen naar binnen gedragen, stil maar, hij is veilig." En toch, was daar misschien geen Engel, die troostend bij haar stond? 't Werd langzamerhand toch wel rustiger daarbinnen en toen zij als onwillekeurig het hoofd ophief en naar buiten keek, zag zij hoe de duisternis had plaats gemaakt voor een zacht en vredig licht, zóó helder, als 46 alleen een maanverlichte, tropische avond zijn kan. Toen boog zij weer het hoofd en biddend nu, bleef zij wachten op wat de morgen brengen zou. HOOFDSTUK VI. Maar wie was nu eigenlijk die Saleika, voor wiens deur Sandy werd neergelegd? De Javanen wisten te vertellen, dat hij jaren geleden onverwachts en geheel alleen in hun midden was verschenen. Hij had toen zijn intrek genomen in een huis, waar zij algemeen geloofden dat 't in spookte. Maar Saleika, die 'n christen was, lachte hen onbarmhartig uit om hun bijgeloof, en trok zich van al die praatjes niets aan, en dat hadden zij hem eigenlijk nooit vergeven. Maar dit was toch niet de eenige reden waarom zijn buren al dadelijk 't land aan hem hadden. Neen, de hoofdzaak van hun ongenoegen was hierin gelegen, dat hij 'n Ambonees was en er geheel andere gewoonten op nahield dan zij. Hij liep in 'n Europeesch pakje; zij hielden zich bij hun inlandsche kleedij. Hij was 'n christen; zij waren Mohammedanen, en alles bij elkaar genomen was hij 'n vreemde eend in de bijt en dus 'n ongewenschte gast. Maar om één ding hadden zij ontzag voor hem. Zij geloofden namelijk algemeen, dat Saleika rijk was. Maar dat was nu juist niet 't geval; in 't begin tenminste nog niet. En zoo waren er nog wel meer dingen die zij niet van hem wisten of verkeerd begrepen en dat was wel jammer, want anders waren zij hem allicht wat vriendelijker tegemoet gekomen. Neen, de geschiedenis van Saleika was zoo. Jaren geleden had hij met zijn vrouw en eenig kind in 52 wicht kon bewaren. Maar hier plaste het koele water door 'n smalle buis op den zandigen grond en rondom groeiden de bloemen en het struikgewas tot hoog boven den waterval uit. Juichend spartelde de kleine rond in het klaterend nat, telkens even onder de stralen uitwippend om een bloem te plukken of vlinders na te loopen en jubelend klonk zijn hoog stemmetje door den stillen morgen: „Houd hem, ouwe man, houd 'm!" En Saleika, die eerst glimlachend had toegekeken, moest tegen wil en dank meedoen, aangespoord als hij werd door het levendige, vroolijke kind. Maar eindelijk werd het tijd dat Sandy zijn kleertjes weer aandeed, en geholpen door Saleika was hij in 'n oogenblik klaar en huppelde hij vroolijk aan diens hand huiswaarts. Onderweg kwamen zij eenige Javanen tegen, die verwonderd eerst naar Sandy en dan naar het opgeklaarde gezicht van Saleika keken. In zijn hart moest de oude daarom lachen. Die menschen begrepen er natuurlijk niets van en hoe zouden zij ook, daar zij immers niets wisten van zijn wonderlijken avond gisteren en van dit kind, dat hem als 'n Engeltje was toegezonden. Want hoe zei de goeroe ook weer verder? „Misschien komt tot u die goede geest in de gedaante van 'n klein kind, dat u niet eens iets komt brengen, maar slechts uw zorgen vraagt." Ja zeker, zóó was het ook, deze kleine kwam hem niets brengen, had alles van hem noodig gehad, en hoe heerlijk waren deze morgenuren reeds voorbijgegaan. Saleika, die zijn eigen kleinen jongen reeds zoo vroeg moest missen, was dol op kinderen, en voorzeker waren er genoeg in kampong Rhanka, maar de kleine Javaantjes waren altijd min of meer bang voor hem, en hij had zich 53 nooit moeite gegeven om ze door vriendelijkheid te winnen. Maar met Sandy was 't geheel anders, die palmde hem in door z'n aardige maniertjes en was allesbehalve verlegen. Heerlijk, dacht Saleika, en straks gingen zij samen ontbijten, dan zat hij weer voor 't eerst niet alleen aan tafel, en daarna? Nu, dan zou hij wel weer zien, zoover maar niet denken, dat gaf maar onrust en ook liet Sandy hem daar geen tijd voor: „Gaan we eten, ouwe man, Sandy heeft honger en dan wil Sandy naar mama." „Ja ventje, stil maar, dadelijk krijg je wat, stil maar." Dat „naar mama" beviel hem niets. Even liet hij het handje los om de deur van zijn huis open te duwen en toen hij daarop met Sandy naar binnen stapte, bedacht Saleika met teleurstelling, dat hij eigenlijk niets bijzonders had voor hun ontbijt. Hij was niet gewend om van zijn maaltijden veel werk te maken en 's morgens at hij gewoonlijk de kliekjes van den vorigen dag. Daarom had hij nu ook niets anders dan een schaaltje koude rijst met wat sajor misschien nog een stukje vleesch, maar 't zou in elk geval geen feestmaaltijd worden, dat was zeker. Mogelijk was 't kind ook wel gewend 's morgens pap of brood te eten. Ja, 't was vervelend, maar de kleine was ook zoo onverwachts gekomen, kom, hij zou maar opscheppen wat er was. Sandy, in afwachting van zijn ontbijt, was reeds op een der twee stoelen, die in de kamer stonden, geklauterd, en verzocht zijn gastheer om hem „bij te schuiven." Saleika kwam juist met twee bordjes en een schaal terug, plaatste alles op de ongedekte houten tafel en voldeed aan zijn verzoek. Toen zette hij zich tegenover den kleine en begon op te scheppen. sajor — saus. 54 „Eerst bidden," zei Sandy. Hij vouwde de bandjes, sloot de oogenen zei: „Heeje zegen deze spijze Amen." Stil, bijna eerbiedig, keek Saleika naar hem. Ach, zóó zou zijn kleine Jacob ook gedaan hebben. Bij 't „Amen" opende Sandy wijd zijn oogen en bekeek met een wantrouwenden blik zijn zonderling ontbijt. „Wat is dat, ouwe man?" „Lekker," zei Saleika en bracht een lepelvol naar zijn eigen mond, om Sandy door 'n goed voorbeeld tot eten aan te moedigen. Maar de kleine jongen liet zich niet van de wijs brengen. „Is niet jekker, Sandy wil 'n botejam." „Neen neen, brood is niet goed voor kleine kindertjes, rijst is lekkerder," hield Saleika vriendelijk lachend vol, maar heimelijk was hij ongerust dat de kleine onwillig zou blijven om de rijst te eten en dan honger zou moeten lijden. Even heerschte er een dreigende stilte, toen opeens gilde Sandy 't uit: „'t Is vies, Sandy wil niet eten!" Pats, daar vloog het bord door de kamer, en viel in een hoek kletterend op den grond. Verbluft, met half geopenden mond zat Saleika daar zijn kleinen, driftigen gast aan te staren. Was dat een Engeltje van God gezonden? Dat? Neen maar, dat was 'n heel gewone, ondeugende jongen! Zie toch eens, langs de pas gewitte muren van zijn huisje droop de sajor en hier en daar kluitte groezelige rijst tegen den wand. Saleika was altijd heel netjes op zijn woning en spijtig keek hij naar de vuile plekken, dan keerde hij zich toornig naar den kleinen ondeugd. Maar wat hij toen zag, bracht onmiddellijk zijn boosheid tot bedaren. Want Sandy zat daar met 'n vooruitstekende, trillende onderlip, terwijl de tranen langs zijn wangen rolden 56 van zijn gulden geld terug was in stille verwondering gewend dat men hem in betaalde, maar van Saleika plaats gedacht hebben. te ontvangen en de chinees verder gegaan; hij was niet kampong Rhanka te veel zou hij dit in de allerlaatste HOOFDSTUK VIII. Er heerschte den volgenden morgen een ongewone stemming op de markt van Pankali. Men kon niet zeggen dat er meer of minder drukte was dan anders. Och neen, de vrouwen kwamen als gewoonlijk met hun koopwaar en bleven in 't voorbijgaan met elkander een praatje maken, net zooals eiken morgen, 't Eenige verschil was, dat hier en daar het praatje wat langer duurde en sommigen met een meewarig: „kassian" dan langzaam verder gingen naar hun eigen plaatsje; maar in 't voorbijgaan fluisterden zij het zooeven gehoorde weer aan een andere vrouw toe en zoo ging het, van mond tot mond, als een loopend vuurtje over de passar, dat 't jongste kind van dokter Freeburg weg was. „Wat zei die oude vrouw daar?" 't Was de Javaansche uit Rhanka die deze vraag deed aan haar buurvrouw. Zij was dien morgen met 'n hart vol angst naar Pankali gekomen. O, als men 't toch eens ontdekt had! En nu ging over de markt zoo'n geheimzinnig gefluister, zou dat over haar zijn? Bijna durfde ze niets te vragen, maar angst en nieuwsgierigheid dreven er haar toe en 't antwoord liet zich niet wachten. De buurvrouw deed een uitgebreid verhaal over Sandy's verdwijning en ten slotte voegde ze er aan toe: „'t Kind kan hier in den omtrek niet zijn, want geen schepsel 57 zal dokter Freeburg verdriet doen. Hij en de nonja zijn goed voor ons en als wij een van allen ziek zijn, helpt hij en vraagt geen geld." Op deze manier babbelde de vrouw nog een poosje door, uitweidend over de vriendelijke zorgen van dokter Freeburg eri zijn vrouw. Toen kreeg de Javaansche voor 't eerst berouw over haar daad, terwille ook van de ouders, welke zij in haar verbeelding langzamerhand zag als twee, die in goedheid en barmhartige liefde ver boven de andere menschen uitblonken. Zou Toewan-Allah ') haar niet bezoeken met zijn zwaarste straffen, indien zij zulke menschen verdriet aandeed? En opeens zei ze heel zachtjes, alsof ze nadenkend tot zichzelf sprak: „Ik weet misschien wel, waar 't kind is." De buurvrouw, die juist bezig was een klant te bedienen, keek even tersluiks naar de spreekster, doch ging rustig door met haar werk, maar daarna, weer achter haar koekjes gezeten, wachtend op nieuwe koopers, zei ze: „Dan moet je het zeggen." De aangesprokene schudde het hoofd: „Ik ken dien dokter niet, maar als jij naar zijn huis wilt gaan en vertellen, dat 't kind waarschijnlijk bij Saleika in kampong Rhanka is, dan zal ik zoolang op de koopwaar passen." „Weet je zeker, dat 't kind daar is?" ondervroeg de buurvrouw. „Men kan toch allicht gaan kijken, zoover is 't niet," was 't antwoord. Toen begreep de koekverkoopster dat ze naar dokter Freeburg moest gaan om hem de tijding te brengen, dat 't kind zeer zeker in kampong Rhanka zou te vinden zijn. Terwijl dit alles in den vroegen morgen voorviel op de passar te Pankali, gebeurden er in 't huisje van ') Toewan-Allah — God. J^^if 58 Saleika wonderlijke dingen, die de omringende bewoners met verbazing vervulden. Daar was vooreerst de blinde bedelaar. Hij, die nog nooit één cent van Saleika gekregen had, was nu, voorbij zijn deur gaande, door een hoog kinderstemmetje aangeroepen en na een vleiend: „Toe, ouwe man, geef 's wat", voelde de blinde een zilverstuk in zijn hand glijden, grooter dan hij ooit ontvangen had. Daar waren de kleine Javaansche kindertjes, die nieuwsgierig kwamen kijken naar 't blanke kindje bij Saleika. Met gevulde handjes dribbelden zij naar huis, om moeder te laten zien, wat ze gekregen hadden. Zóó was Sandy het thuis gewend en zóó deed hij ook hier, zijn gastheer aansporend met 'n lief stemmetje: „Ouwe man, geef 's wat." En Saleika kreeg er schik 59 in. Och, hij wist nu wel dat 't kind niet bij hem kon blijven, was er zelfs op verdacht, dat 't spoedig zou worden weggehaald, maar tot zoo lang wilde hij het genoegen smaken, de kleine opgewekt en vroolijk door zijn huisje te zien dribbelen. Maar 't kostte Saleika heel wat inspanning om zijn kleinen gast voortdurend in 'n tevreden stemming te houden, want telkens, als daar maar even iets was dat Sandy niet aanstond, kwam dadelijk het verzoek: „Wil na mama, wil na Majietje." Nu zocht Saleika in de kast naar speelgoed en vond eindelijk heelemaal onderin een uitgeholden cocosnoot. „Zoo, nu gaan we hier wieltjes aan maken en dan heeft Sandy 'n wagentje." De kleine juichte: „Gaan we jijden, ouwe man!" En nu hadden beiden 't opeens heel druk. De deur was gesloten en de blinden, opzij van 't huisje, stonden tegen elkander aan, om de stijgende zonnewarmte zooveel mogelijk buiten te houden. En daar binnen in de kamer werd getimmerd en gemeten en overlegd of er ook een voerman in het wagentje zou komen of niet. Sandy, in afwachting, babbelde onafgebroken door en telkens klonk een juichkreet door de kamer, wanneer hij zag, hoe 't wagentje zijn voltooiïng naderde. Ook Saleika schonk zijn volle aandacht aan het stukje speelgoed en luisterde tevens met welgevallen naar 't kinderstemmetje, dat hem als muziek in de ooren klonk, en daardoor kwam het zeker dat hij volstrekt niet bemerkte, dat voetstappen zijn huisje naderden en twee paar oogen door de half gesloten blinden naar binnen tuurden. Daarop klonken de voetstappen weer, nu in de richting. van de voordeur, haastig werd die geopend, traden twee heeren binnen en 't volgend oogenblik lag Sandy onder den uitroep van: „Papa, papa," in de armen van zijn vader. 60 Alles was zoo onverwacht gebeurd, dat Saleika een moment als versuft dokter Freeburg en mijnheer Waller zat aan te staren, met 't bijna voltooide wagentje tusschen zijn knieën. Ternauwernood verstond hij dat hem iets gevraagd werd en de assistent-resident moest zijn vraag, hoe Sandy hier in zijn huis kwam, nog eens herhalen. Toen kwam op Saleika's gezicht de oude, onverschillige uitdrukking weer terug. Voor niets ter wereld zou hij zijn ervaringen van den vorigen avond aan dezen wildvreemden man vertellen, dus antwoordde hij met 'n licht schouderophalen, dat hij dat zelf ook niet wist. Hij was gisterenavond een poosje uitgeweest en toen hij weer thuis kwam lag 't kind voor zijn deur te slapen. Waarom hij er dan geen werk van had gemaakt om den kleine naar zijn ouders terug te zenden? Weer haalde Saleika zijn schouders op. Men had het kind ongevraagd bij hem gebracht, men zou 't ook wel weer terughalen meende hij en overigens begreep hij van de heele geschiedenis oojc niets. Mijnheer Waller had geen reden om aan de woorden van Saleika te twijfelen, maar besloot toch bij de omwonende buren eens te informeeren, en daar dokter Freeburg natuurlijk onmiddellijk met Sandy naar huis wilde, namen beide heeren afscheid van elkander en vertrok de assistent-resident het eerst om zijn onderzoekingstocht te beginnen. Even aarzelde dokter Freeburg, toen haalde hij zijn beurs te voorschijn en bood Saleika een geldstuk aan. „Waarschijnlijk heeft de kleine u wel eenige moeite veroorzaakt, mag ik dit als vergoeding geven?" Maar hooghartig weerde Saleika 't af. Wat hij voor - Sandy gedaan had was vrijwillig geweest en niemand behoefde hem daarvoor te beloonen. 61 Verbaasd liet de dokter 't geld weer in zijn zak glijden 't gebeurde waarlijk niet dikwijls dat iemand van de bevolking zoo'n geschenk weigerde Vriendelijk stak hij hem daarop de hand toe en die werd - aangenomen. Sandy, nog steeds op vaders arm, zat te springen van ongeduld. „Gaan we nou na Majietje, papa t Zeg eerst eens lief goedendag," zei dokter Freeburg. Dadelijk keerde Sandy zich tot Saleika: „Dag ouwe man, dag jieve man, mag Sandy 't kawetje hebben? Glimlachend duwde Saleika hem 't wagentje in de armen en hield een moment Sandy's handjes in de zijne. Daarop trad hij terzijde, deed de deur open en liet ziin gasten beleefd uit. Buiten gekomen keerde dokter Freeburg zich nog eens om, en liet Sandy met zijn handje wuiven, en plotseling trof hem de diep bedroefde uitdrukking in de oogen van Saleika, terwijl hij Sandy nakeek. En 't weemoedige gezicht van die eenzame gestalte daar in Rhanka bleef den dokter voortdurend bij. 't Bleef hem bij onder de vreugde van 't wederzien, toen Sandy als 'n bal uit het rijtuig in de armen van ziin moeder en zuster rolde en niemand later eigenlijk meer wist of men in die eerste oogenblikken gelachen of geschreid had. Toen kort daarop allen aan tafel gingen deed de dokter, geheel tegen zijn gewoonte in, het gebed hardop, dankte hij dat hun kleine jongen weer behouden terug was, bad hij ook om kracht in den strijd tegen eigen fouten en tekortkomingen en na 'n korte stilte voegde hii er aan toe: „Wees ook met dien eenzamen man in Rhanka en wijs hem den weg naar 't land van Vrede en geluk. Amen." 't Was dien middag wel 'n beetje rumoerig aan 62 tafel, want vooral Sandy had heel wat te vertellen over een „ouwe vrouw", die hem bananen had gegeven en de „zwarte man van 't kawetje". Een verhaal waar vader en moeder wel om moesten lachen, doch geen touw aan vast konden knoopen. Alleen Marietje was stiller dan anders en toen Sandy eens, ouder gewoonte, om iets aan haar vroeg, gaf ze zacht tenantwoord: „Dat moet je aan moeder vragen, lieveling." „Maar waarom zou die man het kind toch zoo lang bij zich gehouden hebben?" vroeg mevrouw Freeburg aan haar man. „Hij kon, dunkt mij, toch begrijpen op de een of andere manier er door in moeilijkheden te geraken.'' Dokter maakte een twijfelachtig gebaar: „'k Begrijp het ook niet." Maar als antwoord op de vraag kwam opeens de heer Waller binnenstappen. „O, neem mij niet kwalijk, ik zie dat u nog aan tafel zit, ik kan wel even op de voorgalerij wachten." „Volstrekt niet," verzekerde de dokter. „Neem asjeblieft plaats, hebt u nieuws?" „Ja," antwoordde de aangesprokene. „En gelukkig geen slecht nieuws. Dat wil zeggen, er is, zoover ik kan nagaan, geen boos opzet in het spel. Saleika heeft er nog het allerminst mee te maken, want de bewoners der kampong verzekerden mij, dat zij hem den geheelen dag om en bij zijn huis hadden gezien, en hij eerst tegen den avond was uitgegaan. Tusschen twee haakjes," vervolgde' meneer Waller, „ze schenen daar niet erg op hem gesteld te zijn, hij staat er bekend als een hardvochtig en gierig ménsch. Vroeger moet hij hier in Pankali gewoond hebben, was getrouwd en had een kind, misschien herinnerde uw kleine jongen hem aan zijn eigen kind en was hij er daarom zoo vriendelijk voor. Maar om nu op de zaak zelve terug te komen," en mijnheer Waller vertelde verder hoe 't verloop der 69 Sandy's vader op 'n beleefde manier de deur te wijzen, want over die dingen wenschte hij immers met niemand te praten. En voor de tweede maal zag hij den dokter vlak in 't gezicht, maar nu werd hij getroffen door de vermoeide uitdrukking die daarop zetelde. Saleika was niet dom en als 'n lichtstraal drong het tot hem door, dat. die man daar naast hem toch zeker den geheelen nacht naar zijn kind gezocht had. Maar wat belette hem dan om nu rustig thuis te zijn en in een gemakkelijken stoel op zijn voorgalerij thee te drinken, zooals om dezen tijd immers alle Europeanen deden? En opeens verbaasde hij den dokter met de eenvoudige vraag: „Is u per rijtuig gekomen?" „Neen Saleika, met de fiets, maar 't was 'n heele klimpartij, hoor, je woont hier haast boven op de bergen." Dokter Freeburg begreep niet waar die man eigenlijk heen wilde, maar opeens kwam Saleika los: „Stil, luister, ik zal u alles vertellen, maar hier, gaat u eerst zitten." Hij wilde opstaan om 'n stoel bij te schuiven, maar zijn gast hield hem tegen, hij zat reeds op 'n punt van de tafel, en keek Saleika bemoedigend aan, en deze begon. Eerst over zijn vroeger leven in Pankali en toen, na zijn verlies, over de jaren hier in Rhanka en hij spaarde zichzelf niet, vertelde openhartig hoe hij aan zijn groote inkomsten kwam en daarop naderde hij als vanzelf tot dien wonderlijken Woensdagavond, die nu al zoo ver achter hem scheen te liggen, hoe was 't mogelijk, dat 't gisterenavond pas gebeurd was. En droeviger klonk zijn stem, naarmate hij meer en meer over zijn eigen moeilijkheden sprak. Met groote deernis luisterde dokter Freeburg naar 70 de geschiedenis van Saleika's leven. Hoe kon men daar ook naar luisteren zonder medelijden te krijgen, juist omdat Saleika zoo eerlijk was in 't noemen van zijn eigen fouten en er zooveel verdriet over toonde. Vertrouwelijk legde de dokter een hand op zijn schouder en begon te praten over Gods vergevende liefde, die zich immers uitstrekte tot al zijn schepselen, ook tot Saleika. Maar de man schudde droevig het hoofd: „Ik werd 'n hardvochtig mensch, levend van wat anderen toebehoorde, hoe zal ik nu den weg weer terugvinden?" En met de hand onder 't hoofd staarde hij droevig voor zich uit 't Begon reeds donker te worden en voor dokter Freeburg hoog tijd om naar huis te gaan. Doch eerst haalde hij uit zijn zak 'n nieuw testamentje, dat hij altijd bij zich droeg. Hij sloeg het open bij Lukas 9, legde het dicht bij Saleika neder, en omdat hij hem in zijn gedachtengang niet storen wilde, ging hij daarop stilletjes heen, de deur achter zich sluitend. Maar op 't gerucht daarvan keek Saleika op en bemerkte tot zijn verbazing dat hij geheel alleen was, tegelijk zag hij ook het geopende boekje vlak bij zijn elboog en viel zijn oog op deze woorden: „Zie de helft van mijn goederen, Heer, geef ik den armen, en indien ik iemand iets door bedrog ontvreemdde, dat geef ik vierdubbel weder." Eerst las hij die woorden onverschillig. Toen nog eens over met meer belangstelling, en langzaam, heel langzaam ontspanden zich zijn trekken. 't Scheen wel, of diep in zijn binnenste een plan oprees, dat hem met nieuwen moed bezielde, en toen hij zich eindelijk ter ruste legde, prevelde hij nog zachtjes voor zich heen: „En indien ik iemand iets door bedrog ontvreemdde, dat geef ik vierdubbel weder." 71 Eindelijk viel Saleika in slaap en droomde dat hij weer zat temidden van zijn vrienden in 't kleine kerkje te Pankali en dat ook zijn stem krachtig mede opklonk in den avondzang der gemeente. HOOFDSTUK IX. 't Was feest in kampong Rhanka. 's Morgens vroeg was 't al begonnen en het zou den geheelen dag voortduren, tot laat in den nacht. Maar nu wilde dat „feestvieren" niet zeggen, dat men overal lawaaiige en hossende menschen tegenkwam. O neen, volstrekt niet, en als een vreemdeling, zoo uit Holland, eens plotseling in Rhanka beland was, zou hij vreemd hebben opgekeken, als men hem ver- ^ zekerde dat deze rustige kampongbewoners bezig waren feest te vieren. Maar toch was het zoo, en zij, die reeds eenigen tijd op Java gewoond hadden, zouden 't dadelijk gezien hebben aan de kleurige baadjes en sarongs, aan den stillen, lieven glimlach die op de gezichten lag, terwijl zij bedrijvig heen en weer liepen, want er was nog heel wat te doen voor de slamatan,') die vanavond gehouden werd. Een heerlijk feest zou 't worden, en zij behoefden ook niet zuinig te zijn, want Saleika had er ruim geld voor gegeven. Geen voorschot, dat je toch vroeg of laat weer terug moest betalen, neen maar, echt gegeven om te houden. En zij hadden nog meer van hem gekregen. Gisterenavond had hij ze bij elkaar geroepen op 't erf voor zijn huisje en had hij gezegd, dat, van dit ') Slamatan — feestmaaltijd. 72 oogenblik af aan, zij alle eigendommen, die langzamerhand aan hem waren gekomen, weer in hun eigen bezit konden terugnemen. Daar hadden ze niet veel van begrepen en de meesten vertrouwden de zaak ook niet. Hoe kwam die Ambonees op eenmaal zoo goedhartig? Saleika had 't wantrouwen van hun gezicht afgelèzen en toen begreep hij dat 't zóó niet ging, maar dat hij moest vertellen alles wat hem overkomen was, dan zouden zij 't beter begrijpen. 't Was wel moeilijk voor hem. Zij waren altijd min of meer zijn vijanden geweest, en al zag hij ze nu met andere oogen aan, dan valt 't toch niet mee, om voor 'n troepje achterdochtige menschen al die teere dingen van je eigen hart open te leggen. Maar toch, hij wilde het pirobeeren en begon heel eenvoudig te vertellen, alles wat hem de laatste dagen overkomen was. En zij begrepen 't op hun manier. Zeker, ToewanAllah had een goeden geest tot Saleika gezonden in de gedaante van dat kleine, blanke kindje, dat verleden week hier was en die had gezegd: „Alles teruggeven aan die arme menschen; niets achterhouden." En nu ging Saleika dat ook doen. O, dat was goed van hem; en dat hadden zij te danken aan die kleine, door Saleika „Engeltje" genoemd. Nu, dat was 'tzelfde als „goede geest", dus konden zij ook wel „Engeltje" zeggen als de Ambonees dat liever hoorde, 't Engeltje van kampong Rhanka dan. En nu de vroegere welvaart terugkwam, hadden zij zijn voorstel om er een feestdag van te maken, met beide handen aangegrepen. Daarom waren zij dus zoo ijverig bezig in gezellige, feestelijke stemming. En ook Saleika had het druk. Zijn huisje kreeg een extra beurt en hoewel hij geen grooten maaltijd zou HET ENGELTJE VAM KVWOrfG RH/ÜWI DOOR )f\L HflZEVOET Q-FCflLLEMBflCH HET ENGELTJE VAN KAMPONG RHANKA DOOR JAC. HAZEVOET Geïllustreerd door Henk Poeder NIJKERK — G. F. CALLENBACH HOOFDSTUK I. Brandend heet wierp de felle middagzon haar stralen over akkers en stoffige wegen, over de bergen vooral, die zich hier en daar verhieven als machtige, grauwe kolossen. En omdat zij zoo vol trots en majesteit het hoofd opstaken, moesten zij het ook het meest ontgelden. Want zóó geweldig blakerde de zon op hun kraterranden, dat 't scheen of de hoogste toppen wegdoezelden in de trilling der heete, blauwe lucht. Daar beneden, aan den voet van 't gebergte had zij minder te zeggen. Wel was 't benauwd warm in de lage kamponghuisjes, doch beschermend sloten de hooge bamboe- en klapperboomen zich over de armoedige daken, en vingen in hun kruinen de grootste hitte op. Maar nu de zon daar niet kon doordringen, ging zij extra haar best doen op de groote, witte huizen der Europeanen, die hier en daar aan den open weg lagen en zich alleen maar kondeji verweren door gesloten blinden en 'n neergelaten gordijn op de voorgalerij. 't Was dan ook niet te verwonderen, dat geen mensch op dit uur zich buiten waagde, maar de meesten in hun donkergemaakte kamers een middagslaapje deden, tot de grootste hitte voorbij zou wezen. Ook de palmen in hun witgekalkte potten schenen te dommelen en bewogen zich niet. Zij, die gewend waren bij 't minste koeltje, dat langs hen streek, dank- 6 baar en statig te wuiven, stonden daar nu werkeloos, geduldig wachtend op den koelen avondwind. Rust en stilte hadden overal haar intocht gedaan. Ook in het huis der familie Freeburg, dat gelegen was aan den grooten weg, dicht bij het stadje Pankah. Toch scheen niet iedereen daar in huis te slapen, want een meisje van ongeveer twaalf jaar kwam uit 't donker van het achterhuis, heel zachtjes op haar teenen, de voorgalerij ingeloopen. Zij zette zich in een der schommelstoelen neer, en sloeg het schrift, dat zij onder haar arm geklemd, had meegebracht, open. Met 'n harden tik viel een vulpen op den grond. Haastig bukte zij zich om 't ding op te rapen, keek zorgvuldig de pen na en begon dan vlug te schrijven, terwijl zij zichzelf fluisterend voorzei: „Ik mag met praten - Hij mag niet praten - Wij mogen niet 7 praten. — Bah, wat is het warm." Dit laatste behoorde natuurlijk niet bij 't werkwoord, dat zij blijkbaar voor straf op school moest maken, doch ging gepaard met een ongeduldige beweging van de linkerhand, waarmee ze een onwillige haarlok naar achteren duwde. Dan bleef zij stil voor zich uitstaren met 'n verdrietige uitdrukking op haar hooghartig gezichtje. Op zij van de voorgalerij ritselde iets. Voorzichtig werd het beschuttend gordijn een weinig opgelicht en een allerliefst Javaansch meisje gluurde naar binnen. „Non," ') fluisterde zij, „Non, waarom ga je niet slapen? Je weet toch dat je mama 't niet goed vindt, als je in 't middaguur opblijft." Het meisje had in 't Javaansch, haar eigen taal, gesproken, en wachtte nu of 't kind in den schommelstoel haar antwoord zou geven. Maar Marietje Freeburg deed alsof zij niets hoorde en begon weer ijverig aan haar strafwerk. Glimlachend liet de Javaansche het gordijn weer vallen en hoofdschuddend ging zij terug naar haar werk in de keuken. Natuurlijk had Marietje haar wel verstaan, want zij, Adenda, diende reeds meer dan drie jaren bij mevrouw Freeburg, en ze had altijd Javaansch mogen praten, omdat ze met het Maleisch niet overweg kon, dus was dit de reden niet waarom Non haar geen antwoord gaf. Neen, maar zij was slim genoeg om te begrijpen, waarom Marietje de laatste dagen zoo bits en uit 't humeur was. 't Kwam immers alles door 't kleine broertje, dat vijf dagen geleden geboren werd en nu met het zusje de plaats kwam deelen, die tot nog toe haar onbetwist eigendom was geweest. Welzeker, Non was jaloersch, kassian, 't zou wel overgaan. !) Algemeene naam voor Europeësch meisje in Indië. 8 Toen Adenda vertrok, liet Marietje weer haar pen rusten en mompelde zachtjes: „Ik denk, dat 't ma niets kan schelen of ik rust of opblijf. Ma heeft alleen maar oogen voor dat kleine kind en denkt aan mij in 't geheel niet meer, is dit nu de prettige tijd, dien ma en ik samen zouden hebben?" En Marietje, ongeduldig met haar stoel op en neer wippend, dacht weer aan dien avond, toen moeder haar naar zich toe trok en vertelde, dat zij héél misschien een broertje kreeg. Zou ze lief voor hem zijn? Want nietwaar, zij wasalzoo'n groote meid, dat ze ma best kon helpen bij 't verzorgen van die lieve, kleine pop. En Marietje had gretig toegestemd. Eenig leuk vond ze het vooruitzicht om met zoo'n levende pop te spelen en zij en moeder hadden daarna nog honderduit gepraat over het toekomstig broertje, totdat vader, die in Pankali garnizoensdokter was, thuiskwam en haar lachend en stoeiend naar bed had gebracht. En stilletjes, zonder dat vader of moeder 't wist, had zij toen in haar avondgebed God gevraagd, om ook op 't kleine kindje met welgevallen neer te zien. En nu was 't broertje gekomen en met hem een groote teleurstelling voor Marietje, want er was nog geen sprake van dat zij dadelijk dat teere kindje mocht aan- en uitkleeden en helpen verzorgen, zóó had ma 't niet bedoeld. Over eenige maanden, als 't steviger was, ja, dan zouden ze alles samen doen voor 't kleintje, vertelde moeder; maar ze mocht wel even in de wieg kijken hoe allerliefst broertje daar lag. En Marietje had gekeken en zag een leelijk, gerimpeld gezichtje waar ze niets aan vond. Toch zou dit alles bij elkander niet zoo'n groote teleurstelling voor 't meisje geweest zijn, als iedereen maar even lief voor haar was als vroeger, maar om de zorgen voor het kleintje werd zij nu vaak 13 „Nu ja," verdedigde mevrouw, „haar moeder is ongesteld en dan kun je zoo'n meisje toch niet weigeren af en toe eens te gaan kijken. Kom, help me liever een handje, inplaats van te mopperen, vadertje!" Dokter schoot in een lach, zei dat hij best alleen de wieg met 't kind er in kon wegdragen, en heel voorzichtig, om hem niet wakker te maken, werd Sandy naar de binnengalerij gebracht. Mevrouw volgde haar man op den voet, keek nog eens of de kleine slaper wel goed lag en zei in 't heengaan tot haar dochtertje: „Je zult wel goed op hem passen, nietwaar Marietje?" „Ja Ma," was 't antwoord. Daarop kusten vader en moeder haar en gingen heen. Heel rustig was 't nu in de kamer; 'alleen deregelmatige ademhaling van 't kleintje werd gehoord. Marietje haalde draden uit voor den open zoom van een zakdoek. Telkens moest zij daarvoor de schaar gebruiken, die ze dan weer behoedzaam van haar vingers op tafel liet glijden. Dat ging zoo een poosje door. Hé, 't begon ten laatste saai te worden dat alles zoo zachtjes te moeten doen, en dan die stilte rondom en in het huis, daar zou men haast bij in slaap vallen, dacht Marietje. Om den rand van een schilderij, juist boven de wieg, werd opeens het kopje van een tjitjak ') zichtbaar. Heel voorzichtig loerden de kraaloogjes rond, dan klonk het „tuk-tuk-tuk" door de kamer. Marietje keek op. Daar was het hagedisje weer! Grappig toch, altijd wanneer zij hier zoo stilletjes alleen zat te werken, kwam hij te voorschijn, en 't was net alsof hij haar iets toeriep, om dadelijk daarop achter het schilderij weer te verdwijnen. Eens was hij op den grond gevallen. Zij had hem J) Een Indische hagedis. 14 opgeraapt en weer tegen den wand aangezet, waarop hij regelrecht naar zijn veilige schuilplaats was gekropen. Als hij nu weer viel kwam hij vast en stellig in de wieg terecht, boven op 't kleintje. Zou ze die wieg'n beetje opzij trekken ? Maar als Sandy dan eens wakker werd? 't Was toch eigenlijk griezelig, dacht Marietje, als je zoo heel alleen op je broertje moet passen. Verbeeld je dat er nu eens een tijger binnenkwam, 't Kón niet, natuurlijk niet. Hier in Pankali durfde zoo'n beest nooit te komen. Maar verbeeld je nu eens dat 't wèl kon. Dat zoo'n tijger 'n vreeselijken honger had en daardoor brutaal genoeg werd om heelemaal vanuit zijn bergen hierheen te komen. En dat hij dan onverwachts hier binnensprong en met één hap van zijn grooten bek Sandy uit de wieg trok, om met hem in 't bosch te verdwijnen. Brrr.... Marietje rilde. O, en wat zou zij doen? Natuurlijk om hulp roepen, maar voor er iemand komen kon, was de tijger allang verdwenen. Met Sandy! En wat er dan gebeuren ging, neen maar, daar moest je niet aan denken. Wat zouden vader en moeder huilen, als ze thuiskwamen en hoorden dat Sandy door een tijger was weggesleept. En Adenda. Zij zelf ook natuurlijk, maar nooit als iemand 't zag, want ze konden dan wel eens denken, dat zij het toch niet zoo heel erg meende, omdat ze immers niet hield van haar broertje. Maar dat was niet waar. Ze hield wel van hem en moeder moest eens weten hoe jaloersch zij in stilte op Adenda was, omdat die altijd over hem baas speelde als mama er soms niet was. Maar voor niets ter wereld zou zij dat aan iemand bekennen, omdat ze „koppig" was, zei moeder altijd. En Marietje bedacht wat 'n 17 Oef, wat was zoo'n klein kindje nog zwaar! Onhandig hield ze hem tegen zich aangeklemd en liep voetje voor voetje terug naar haar stoel. Zie zoo, daar zat ze dan eindelijk, veilig en wel, door niemand gezien, met Sandy op schoot. Maar nu was dit het grappige, dat Marietje nog nooit met zoo'n kleine gespeeld had, zoodat ze nu eigenlijk niet recht wist, wat ze met haar broertje moest aanvangen, 'n Beetje onhandig streelde zij hem over 't donkere kopje, terwijl de kleine haar met groote oogen verwonderd lag aan te staren. Eindelijk begon ze: „Zeg eens „Marietje"." „Tha," zei Sandy en had meteen een van haar blonde krullen te pakken. „Och, je «bent ook nog zoo klein en je kunt dat Het engeltje 2 18 natuurlijk nog niet. Zeg dan. alleen maar „ma"; kijk zoo: „mma". „Tha," zei Sandy weer en probeerde de krul in zijn mondje te stoppen, maar de haren kriebelden hem in zijn neusje en hij trok zulke leelijke gezichten, dat Marietje het opnieuw uitschaterde. En nu wist zij niets anders te doen dan hem te knuffelen en Sandy naar welgevallen aan haar blonde lokken of neus te laten trekken; een vrijheid waarvan de kleine dan ook een ruim gebruik maakte. En zooveel pleizier hadden die twee te zamen, dat Marietje niet eens bemerkte, dat eerst Adenda thuiskwam en daarna een rijtuig stilhield waaruit vader en moeder stapten. Haastig liep mevrouw door naar de binnengalerij om te zien of alles in orde was, maar verwonderd bleef ze een oogenblik op den drempel staan; toen, alsof alles wat zij zag heel gewoon was, ging ze naar binnen met 'n vriendelijk: „Zoo kindertjes, daar is moeder weer, allebei goed opgepast?" En in een omhelzing nam zij beiden tegelijk in haar armen en drukte ze even tegen zich aan. Marietje kreeg een kleur tot diep in haar hals. Nu had ma alles gezien. Verlegen keek ze op, terwijl moeder de kleine van haar overnam, maar moeder scheen 't alles heel gewoon te vinden en keek met belangstelling naar 't zakdoekje dat op tafel lag. „Heb je daar niet één draadje te veel uitgehaald, lieve kind?" Dat hielp Marietje. Hè, gelukkig, wat ging 't eigenlijk makkelijk zóó. Zij nam het zakdoekje op en telde: „Eén, twéé, drie, vier vijf, ja da's een te veel, hoe kan dat nu ?" „'k Zou ze dan maar allemaal van vijf maken," raadde moeder haar, terwijl zij met Sandy op den arm de 19 kamer verliet. Ja, dat zou ze dan maar doen. Heerlijk eigenlijk dat moeder haar gesnapt had, nu was alles goed en 't zou lang duren eer ze weer boos werd op 't broertje, beloofde zij zichzelf. Dien avond had Marietje voor 't eerst geen huiswerk dat noodzakelijk af moest, en werd Sandy door twéé paar handen gewasschen en naar bed gebracht. Dat was heerlijk, want 't duurde véél langer dan anders en wel een kwartier te laat kwam hij in zijn bedje terecht, waar hij hoogst voldaan over zijn vroolijk avondbad onmiddellijk in slaap viel. Toen ook Marietje 'n paar uur later in haar kamertje zich uitkleedde, voelde zij 'n natte krul in haar hals plakken. Hé, wat was dat nu? Zij had toch niet in den regen geloopen? O, neen, toch niet, 't kwam doordat Sandy vanavond zoo'n spektakel in zijn badje had gemaakt, dat ma en zij letterlijk dreven van 't water, eenig leuk was dat toch geweest. En opeens herinnerde zij zich weer dat uurtje, toen ma haar vertelde over dén prettigen tijd dien zij samen zouden hebben met 't kleine broertje. Dat was nu toch alles wel echt uitgekomen en niet maar voor 'n enkelen dag. O neen, altijd voortaan, wanneer zij uit school kwam zou hij daar zijn. En in haar jonge hart kwam opeens een wonderlijk gevoel van trots over dat kleine kindje, dat maar niet was 'n vreemd kind, waar ze zoo af en toe eens mee mocht spelen, neen, maar echt haar eigen broertje; iets van haarzelf dus waarvoor ze mocht zorgen, en waar ze recht op had ook. Maar dan moest zij natuurlijk morgenochtend er weer bij zijn als ma hem aankleedde. En als moeder dan, hetgeen wel eens gebeurde, een dag hoofdpijn had, wel, dan kon zij best tusschen de schooluren in heelemaal alleen voor hem zorgen. Dan behoefde zelfs Adenda niet naar hem om te zien. Ja, 26 „Marietje, luister eens." „Ja Ma," onwillig keerde Marietje zich om. Zeker had ma 't ontdekt en nu kreeg ze 'n berisping. Maar moeder kwam naast haar dochtertje staan, en legde een arm om haar schouders. „Kind, begrijp je wel hoeveel verdriet je mij dikwijls doet door Sandy zoo te bederven?" Marietje gaf geen antwoord, liet't hoofd hangen en mevrouw ging verder: „Ik weet niet, maar soms denk ik, dat je ons allen en ook jezelf nog eens in groot verdriet en moeilijkheden zult brengen, door je hoogmoedig gedrag. Telkens weer ondervind ik, dat je meent alles zelf het beste te weten, ook en vooral met Sandy." „Maar moeder," bracht Marietje hier tegen in, „Adenda verwent hem en 't is haar eigen schuld als Sandy brutaal is." „En ik verbied je hem daarin te stijven, kind." Moeders stem klonk streng, omdat zij op het gezichtje van haar dochter de koppige uitdrukking eer zag toenemen dan verminderen. Toen ging zij heen met een bezwaard hart. Ach, 't was wel moeilijk om den juisten weg te vinden en zij wilde immers niet al te streng zijn voor haar kinderen, maar hoe moest dit gaan, hoe moest 't op den duur gaan? Maar stil, was ze dan vergeten, dat zij, als haar krachten te kort schoten, juist dan een steun vond in Hem, Die alleen in staat was het hart van haar dochtertje te veranderen? En dien middag, onder haar werk door, was in haar moederhart voortdurend een stil gebed voor haar oudste kind. Het scheen toch wel, de eerstvolgende dagen, of moeders woorden van invloed waren geweest op Marietje. Tenminste, zij toonde tegenover Sandy haar goeden wil en trachtte hem niet in alles toe te geven, 27 maar na eenige weken verviel zij weer in de oude fouten en toen kwamen, door niemand vermoed, moeilijke uren al nader en nader kruipen, tot ze als een dreigende wolk boven 't zonnige huis der familie Freeburg bleven hangen. HOOFDSTUK IV. Het was aan den morgen van 31 Augustus, koninginnedag! „Sta nu even stil, Sandy, dan zal ma je een mooie oranjesjerp omdoen." „Sta ik zóó stil?" vroeg Sandy, terwijl hij met twee knuistjes zoo hard als hij maar kon op zijn buikje duwde en trachtte den adem in te houden. 28 „Ja, zoo is 't best," zei moeder lachend. „Wacht, nog even een steekje aan den strik. Ziezoo, nu ben je klaar, kijk nu eens hoe mooi mijn kleine vent is." Moeder tilde hem op een stoel voor den spiegel en Sandy bewonderde zichzelf: „Pjachtig, mag 'k nou naar papa?" En nog voor mevrouw kon antwoorden was hij reeds van den stoel geklauterd, en huppelde de slaapkamer uit, naar 't studeervertrek van den dokter. Hoog en blij klonk zijn stemmetje door de gang: „Papa, kijk toch es, ik heb ook Ojanje!" • Juist kwam dokter uit zijn kamer; hij ook bewonderde de prachtige Oranjesjerp en tilde zijn kleinen jongen hoog in de lucht, maar Sandy trappelde ongeduldig met de voetjes: „Loslaten papa, nou naar Majietje I" „Ga dan maar, ongeduldig baasje," lachte vader en zette hem weer op den grond. Dadelijk holde Sandy weg naar buiten, den tuin in waar hij Marietje vond, die bezig was bloemen te plukken voor de ontbijttafel. „Nou ben ik toch echt gloot, hè?" vroeg hij zij» zuster en 't opgeheven gezichtje bedelde om een toestemmend antwoord. „Natuurlijk," verzekerde Marietje. „Je moet maar eens zien naar de Javaansche jongens, als ze om elf uur uit school komen, die hebben ook altijd Oranjestrikken op hun witte jasjes en zeker wel net zoo groot als die van jou, wat aardig." „Mag van ma niet buiten 't hek komen," antwoordde Sandy. „Och, misschien dat 't voor één keertje wel eens mag, maar dan natuurlijk niet ver, en gauw weer terugkomen, hoor!" Sandy knikte, maar in gedachte was hij reeds bij 29 al die groote jongens, die net zoo getooid waren als hij zelf. En dadelijk na 't ontbijt, toen vader en Marietje vertrokken waren en moeder aan haar morgenbezigheden was, stond hij op den uitkijk. „Wat doe je daar toch, vent?" vroeg ma, nadat zij Sandy bij tusschenpoozen telkens weer op datzelfde plaatsje zag staan. „Kijken naar de jongens met Ojanje," was 't antwoord. „O zoo," zei móeder, „vind je dat zoo prettig? Nu, dat is best, m'n jongen, maar je weet, niet buiten 't hek loopen, hoor!" „Nee mama," zei Sandy. Doch toen hij om elf uur de eerste jongens in de verte uit school zag komen, vergat Sandy zijn belofte, maar dacht alleen aan wat Marietje hem gezegd had, en kuierde hij ongemerkt het hek uit, den grooten weg op, de jongens tegemoet. „Kijk die kleine jongen daar eens, wat 'n aardig ventje," zei een van hen. „O," antwoordde 'n ander. „Dat is 't zoontje van dokter Freeburg. Dag jongetje, dag!" Sandy zag zich opeens omringd van veel grootere jongens dan hijzelf; dat was prachtig, en allen waren zij getooid met even mooie oranjestrikken. Nu was hij toch zeker en vast een groote jongen, vond Sandy, en toen dan ook eenigen hem vroegen: „Ga je mee, dan zullen wij je even thuis brengen," schudde hij vastberaden van neen en liep door. Hij gaat zeker zijn zusje tegemoet, meenden de jongens toen en vervolgden hun weg naar huis. 't Kwam zeker doordat er zooveel kleine en groote schoolkinderen nu langs den weg waren, die allen ter eere van den Koninginnedag eenige uren vroeger naar huis mochten, dat niemand acht sloeg op 't kleine ventje, dat daar geheel alleen zijn wandeling 30 vervolgde en al verder en verder van huis afdwaalde. Eindelijk, daar kwam hij op de passar J) terecht. O, wat was 't hier prachtig. Allerlei heerlijkheden waren hier uitgestald, die zijn jonge hartje in verrukking brachten. Speelgoed en lekkernijen, goudgele bananen en bruine cocosnooten. Met begeerige oogen keek Sandy naar de vruchten en een jonge Javaansche vrouw, die reeds aanstalten maakte om haar fruit weer in te pakken en de markt te verlaten, stopte goedhartig den kleinen jongen een paar pisangs in de hand. „Dank u wel," zei Sandy beleefd, en omdat hij moe was van zijn uitstapje, ging hij gezellig naast haar op 't matje zitten en begon te eten. Verwonderd keek de vrouw rond. Dat blanke kindje moest toch bij de een of andere dame behooren? Of misschien had de baboe hem meegenomen en was die hem nu kwijt geraakt. Kassian, ze zou maar even op hem passen, zoo dadelijk kwam er zeker wel iemand ') passar — markt. 31 om hem te halen, en liefkoozend streek het vrouwtje hem over 't hoofd: „Hoe heet je?" „Sandy," was 't antwoord. „En hoe nog meer?" 't Ventje haalde de schouders op: „Weet niet." Dat de Javaansche het zoontje van dokter Freeburg niet kende kwam, doordat zij nog maar sedert korten tijd een plaatsje op de markt te Pankali had kunnen veroveren. Vroeger behoefde zij er niet zoo op uit te trekken, maar kon zij rustig thuis blijven, of met haar man hun eigen rijstveld bearbeiden. Maar de laatste jaren waren zij verarmd, langzamerhand zelfs in schulden geraakt en zij wist zelf eigenlijk niet eens hoe 't gekomen was. Maar ach, was bij hen de geheele kampong niet langzaam maar zeker achteruitgegaan sedert Saleika daar woonde? De rijke Saleika, die hen allemaal arm, straatarm maakte. En daarom moest zij vanuit haar gehucht heelemaal hier naar Pankali komen om met fruit verkoopen er iets bij te verdienen. Gelukkig ging haar zaakje nogal goed, maar ze moest er hard voor sjouwen, 's Morgens vroeg op, en den geheelen weg van Rhanka naar Pankali te voet, om dan, na 'n vermoeienden morgen, 's middags 't eerst van allen haar boeltje in te pakken om weer op tijd thuis te zijn. Maar kom, nu moest ze toch ook gaan. De vrouw keek eens terzijde naar den kleinen jongen, naast wien zij onderwijl nog 'n handvol fruit gelegd had. Sandy liet'tzich bestsmaken en met 'n aanvallig lachje keek hij ook eens op naar de Javaansche. Hij was thuis gewend veel inlanders te zien, als zij kwamen om den dokter te spreken, en niet zelden bracht 'n dankbare patiënt voor den kleinen jongen iets mee. 'n Simpel stukje speelgoed, 'n lekkernij ■ 32 in 'n pisangblad gewikkeld, 't Mocht eigenlijk niet van de nonja, maar zij wisten het hem dan wel steelsgewijze toe te stoppen. En Sandy, verrukt van al die heerlijkheden, liet 't zich natuurlijk welgevallen en begroette langzamerhand eiken inlander als 'n soort van Sinterklaas, waar je nooit bang voor behoefde te wezen, en bij wien je altijd met gevulde handjes vandaan kwam, lekker! Doch met dat al, was de fruitvrouw nu toch verlegen wat zij met hem beginnen moest. Want er kwam niemand om hem op te halen en 't kind zoo maar achterlaten, dat ging toch niet. Maar juist, toen Sandy haar onder 't eten weer eens met zijn liefste lachje bedankte, en even zijn krullebol langs haar arm streek, als 'n poes die kopjes geeft, schoot de vrouw 'n gedachte door 't hoofd. Als zij hem eens meenam? Voor één dagje slechts. Zij had zelf geen kinderen en 't zou heerlijk wezen, dat lieve, blanke kind 'n poosje bij zich te hebben om te vertroetelen. Morgen kwam ze immers weer terug, en als ze dan nog 'n beetje vroeger uit Rhanka vertrok, kon ze er wel 'n half uurtje afnemen, om naar de ouders van 't kind te vragen. Zij wikte en woog nog even haar plannetje, doch lang tijd tot dralen had ze niet. In de verte stond nog de sado ') waarmede zij soms terugreed naar huis, als ze te laat was voor de stoomtram. Dit was nu wel niet 't geval, maar ze durfde nu niet dat eind naar de tramhalte te loopen.'Dat was voor den kleine veel te ver, en bovendien kon 't haar onderweg dan wel eens afgenomen worden, want zeker werd er reeds naar hem gezocht. Neen, ze ging maar liever met het wagentje naar huis, dat was veiliger en wacht ')' sado, rijtuigje op twee wielen. 33 eens, die koetsier had er ook niets mee noodig. Handig beurde zij Sandy op en zette hem op den bodem van een harer grootste fruitmanden neder. De paar bananen, die er nog inlagen, schikte zij om hem heen. '„Nu gaan we rijden, liefje, zal je héél zoet zijn?" Die vraag was vrij overbodig, want 't ging tot nog toe geheel naar Sandy's wensch. Eerst als 'n groote jongen heel alleen een wandeling maken, dan in luilekkerland terecht komen, en ten slotte inplaatsvan zijn verafschuwde middagslaapje, een rijtoer; 't werd een waarlijk schitterende feestdag! Haastig wierp het vrouwtje een stuk sarong over de mand, zoodat van Sandy bijna niets te zien was, dan wenkte zij den koetsier, om naderbij te komen, en 't volgend oogenblik slingerde het wagentje met zijn vracht over den breeden zonnigen weg, liet Pankali ver achter zich, en ging het ten slotte langs een smal pad tusschen de bergen door op Rhanka aan. Ondertusschen was de Javaansche vrouw toch niet heelemaal gerust op haar onderneming met dat blanke kindje. Was ze maar goed en wel thuis. Voorzichtig, zóó, dat de koetsier het niet zag, lichtte zij even een punt van de sarong op; liet hem glimlachend weer vallen; de kleine jongen lag rustig te slapen, met in ieder mollig handje een afgehapte banaan. Zie, nu schoten ze op. Daar was de weg reeds die naar Bankwarno voerde, nu gingen zij voorbij het huis van de familie Ten Hove, nog een draai van den weg om, het boschpad een eindje in, en met een ruk stond opeens het wagentje stil voor de lage deur van haar eigen huisje. Misschien *was zij nog nooit zoo vlug met haar manden de sado uit en haar woning binnen geweest Het engeltje 3 34 als nu, en zeker had zij nog nimmer zóó voorzichtig en met liefdevol triomfeerenden blik die grootste mand neergezet. Als de koetsier had opgelet, zou hij gezien hebben hoe de hand beefde, die hem zijn geld gaf, doch de man schonk haar niet de minste aandacht, maar overwoog bij zichzelven of hij nog heelemaal terug zou rijden naar Pankali op zoek naar 'n nieuw vrachtje, of maar rustig zijn dagtaak als geëindigd beschouwen en naar huis gaan. Nu, hij zou onderweg dit vraagstuk nog wel eens overdenken, dus groette hij, keerde zijn wagentje "en verdween. De vrouw herademde toen hij uit 't gezicht was. Heerlijk, nu was ze vrij om 't kindje aan haar hart te drukken, nu kon ze naar hartelust den kleine vertroetelen. Och, wat sliep hij lekker. Voorzichtig nam zij Sandy in haar armen. De Oranjestrik bengelde als 'n verkreukeld vod langs zijn beentjes, en de bruine krulletjes plakten vochtig op zijn voorhoofd; 't was ook zoo warm geweest, daar in die benauwde mand. Heel zacht streek het vrouwtje met 'n doek, die niet al te schoon was, over zijn lokken. Even zuchtte Sandy, alsof hij wakker zou worden, dan viel hij, vermoeid van zijn buitensporigheden, vaster dan ooit weer in slaap. En ook het vrouwtje zuchtte eens. Och, wat was zoo'n kindje toch lief en kassian, morgen moest ze hem weer afstaan. Jammer - toch dat zij zelf geen kindertjes hadden. Misschien ook dat haar man dan minder knorrig zou zijn, want ja, hij kon wel eens brommen en boos uitvallen. Maar hij was ook veel verstandiger dan zij en misschien kwam het daardoor, door zijn groot verstand, dat hij dikwijls uit zijn humeur was. Nu, maar straks zou hij in elk geval wel lachen als hij thuiskwam en dit lieve kindje zag. 35 En vroolijk ging de vrouw het eten voor haar man klaarmaken, met één hand natuurlijk, want met den anderen arm hield zij 't kind vast, suste het zachtjes heen en weer, opdat 't toch maar lekker slapen zou. En toen 't reeds donker begon te worden, kwam de man binnen. Maar toen hij Sandy zag en de geheele geschiedenis van zijn vrouw vernomen had, werd hij eerst recht boos. „Wat denk jij wel, als de politie er achter komt, meent ze natuurlijk dat wij het kind gestolen hebben en gaan wij beiden de gevangenis in of moeten boete betalen." „Maar wat zal 'k er dan nu mee beginnen?" vroeg't vrouwtje angstig. De man dacht even na, zei toen: „Breng 't kind bij Saleika, die is rijk en behoeft dus niet bang te zijn voor 'n beetje strafgeld. Bovendien," ging de man voort, „heb ik hem eenige uren geleden voorbij zien gaan en hij was nog niet terug toen ik de sawa verliet, dus als jij nu dadelijk gaat, en 't kind voor zijn deur neerlegt, ziet hij 't wel als hij thuiskomt en dan kan hij altijd zeggen, dat hij 't gevonden heeft." „Maar als in dien tijd 't kindje wakker wordt en begint te schreeuwen," wierp de vrouw tegen, terwijl de tranen haar zelf reeds in de oogen kwamen. „Dat zal zoo gauw niet gebeuren," bromde de man, „'t kind is doodop van al 't sjouwen, dat jij er mee gedaan hebt, jij bent 'n dom mensen." De vrouw boog verdrietig 't hoofd. Ach, haar man had wel gelijk, zij had geen verstand, alleen maar een hart en dat hart deed altijd dingen die met 't verstand in strijd waren. Nu weer met dit kind. Wat deed zij 't ook mee te nemen? Waarom had ze 't niet liever op de passar van Pankali achtergelaten? Maar neen, stil, dat ging toch niet, zoo'n aanvallig, lief schepseltje 36 aan zijn lot over te laten; 't had best kunnen gebeuren dat 't dan verdwaald of in de rivier verdronken was. „Kom, ga nu maar," drong de man aan, maar er was een zachter glans in zijn oogen toen hij naar zijn vrouw keek. Want zij stond daar, met het slapende wicht in haar armen, peinzend en stil een mollig, blank handje te streelen. Toen nam ze langzaam' een paar oude sarongs mee die op de rustbank lagen, en zonder haar man te groeten trad ze traag, o zoo traag naar buiten in den maanverlichten avond. Nog even kwam de man haar achterna en zei zachtjes: „Pas op, dat niemand 't kind ziet." Ja, knikte de vrouw en behoedzaam rondkijkend alsof ze een misdaad begaan had, ging zij verder, nagekeken door haar man, die gehurkt in de deuropening op haar terugkomst bleef wachten. Stil en vredig was 't hier buiten in 't bosch. Heel in de verte klonken de liefelijke tonen der gamelang*) en helder verlichtte de maan het pad, waarlangs de Javaansche voortging. En toen, temidden van die weldadige rust, verdween langzamerhand uit haar hart de angst voor de straf, de angst ook voor de boosheid van haar man, en zag zij in haar verbeelding alleen maar de deur van Saleika's huisje, waarvoor zij 't slapende kind straks zou neerleggen en diep in haar hart juichte 't opeens: „Hij doet 't niet, die gierige, hardvochtige Saleika, hij doet 't zeker niet!" Verwonderd zal hij zich over den kleine heenbuigen en 't daarna met 'n voet minachtend opzij schuiven, zijn huisje binnengaan en de deur sluiten, en niet vragen wat er daar buiten met't kleintje gebeurt. Maar dan was 't ook van haar en geen sterveling kon 't haar vóór morgenochtend afnemen, want ') Gamelang — muziekinstrument. 37 dan had zij 't eerlijk voor Saleika's deur gevonden. O zie, daar schemerde al iets wits door de boomen, daar was zijn huis! Nog eens keek zij zorgvuldig rond. Geen levend wezen was er te zien, en ook het huisje was heelemaal donker, Saleika was dus nog niet thuis. Zoo, nu legde zij het hier neer; één sarong onder zijn hoofdje bij wijze van kussen en één over hem heen om toe te dekken. Zoo, haar man zou later niet kunnen zeggen dat zij hem ongehoorzaam was geweest. Nu moest zij zelf een schuilplaats zoeken, vanwaar zij kon zien wat er gebeurde. Dat was niet moeilijk, want dichtbij stond een oude, dikke waringinboom en daar achter hurkte zij op Javaansche wijze neder. Even overviel haar een huivering om haar alleenzijn hier in 't groote, stille bosch, maar dadelijk leidde de zorg 38 voor 't slapende kind daar vlak voor haar, de gedachte van haar zelf weer af, en met gespannen aandacht bleef zij nu doodstil zitten wachten. 't Duurde niet lang of daar klonk het geluid van voetstappen, door haar geoefend oor onmiddellijk opgevangen. Zij naderden al meer en meer. Eindelijk, daar was Saleika! Nu was hij vlak bij zijn huisdeur, en de vrouw zag hoe hij reeds de hand uitstrekte. 't Was of haar hart 'n oogenblik stilstond. Nu zou 't gebeuren, nu. Maar stil, wat was dat? Saleika had zich over 't kleine hoopje mensch daar voor zijn voeten neergebogen, en bij 't heldere maanlicht zag de Javaansche vanuit haar schuilhoek, hoe op zijn donker gelaat een zachte, vriendelijke uitdrukking kwam, die zij daar nog nooit had waargenomen. Toen nam hij met 'n teeder gebaar den kleinen slaper op in zijn armen en bracht hem naar binnen, de deur geruischloos achter zich sluitend. Verslagen en onthutst ging de vrouw heen; door 't vredige bosch terug naar haar eigen stille woning. HOOFDSTUK V. Toen mevrouw Freeburg voor 't eerst Sandy op zijn plaatsje bij 't hek miste, kwam 't niet bij haar op om te denken dat hij was weggeloopen. Zij had hem van den tijd af dat hij zijn eerste stapjes deed ingeprent dat hij nooit het hek uit mocht, en dit verbod, door moeder steeds met grooten ernst gehand- 39 haafd, had Sandy nog nimmer overtreden. Ér was bovendien op dien zonnigen weg, waar slechts zoo af en toe eens 'n auto gevaarlijk snel langs snorde, weinig aantrekkelijks voor zoo'n kleinen jongen. Neen, de echt gezellige dingen waren daar gewoonlijk niet te halen, daarvoor moest men bij kokki in de keuken zijn, of bij den tuinjongen, vooral wanneer hij met de kippen bezig was. En zoo lagen de heerlijkheden van Sandy's jonge leven geheel op eigen terrein, zoodat hij moeder in dit opzicht nog nooit reden tot bezorgdheid had gegeven. En daardoor kwam het dat, terwijl Sandy reeds lang en breed de Javaansche vrouw gezelschap hield, mevrouw Freeburg nog rustig aan haar bezigheden was, in de volle overtuiging dat haar kleine jongen bij een der bedienden speelde. Toen kwamen achtereenvolgens vader en Marietje thuis, die zich haastig nog even gingen opknappen, alvorens aan tafel te verschijnen en riep mevrouw Adenda toe dat zij Sandy moest gaan halen. „En wasch hem flink de handjes en 't gezicht, Adenda, want hij zal er wel weer uitzien als 'n kleine roetmop." Daarna verdween ook mevrouw in haar kamer; maar nauwlijks was zij gereed om zich naar de binnengalerij te begeven, toen Adenda alweer voor haar stond. Het meisje vergat in haar ontsteltenis de gewone semba') te maken, hoewel ze toch op kalmen toon sprak toen ze zeide: „Mevrouw, Sandy is weg." „Och kom, Adenda," antwoordde mevrouw ongeloovig. „Kijk toch eens beter, of roep flinker, de jongen zal ergens weggekropen zijn, misschien wel om jou te foppen." „Wat is er?" vroeg de dokter, die ook juist kwam semba — buiging. 47 Pankali gewoond, waar hij als schoenmaker ruim zijn brood verdiende. Zij waren lid van de christengemeente en hadden er vele vrienden. Een van de beste onder hen was wel de goeroe % die menig gezellig uurtje in 't gelukkige gezin doorbracht. Maar toen, Saleika's kleine jongen, die Jacob heette, juist zoover was dat hij begon te loopen, gebeurde er iets vreeselijks. Er brak plotseling een besmettelijke ziekte uit op Java. Binnen korten tijd had die ziekte ook Pankali bereikt en onder de vele slachtoffers, die er vielen, behoorden ook Saleika's vrouw en de kleine Jacob. Dat werd 'n moeilijke tijd voor Saleika en 't verdriet, dat hij had, werd nog verergerd doordat zijn eigen vrienden öf ook aangetast waren, öf bang om de gevreesde ziekte te krijgen, zijn huis zooveel mogelijk ontliepen, zelfs toen 't al ontsmet was. Alleen de goeroe was nergens bang voor en zou zeker in dien tijd veel meer bij Saleika gekomen zijn om hem te troosten, als hij niet bij zóóveel zieken en stervenden was geroepen, dat er voor de gezonden geen tijd overbleef. En toen kwam er in Saleika's hart 'n onrechtvaardige boosheid, niet alleen tegen zijn vrienden, maar ook tegen den goeroe en ten slotte zelfs tegen God. Iedereen, zoo meende hij, liet hem in den steek; welnu, dan wilde hij ook met niemand meer iets te maken hebben. Toen verkocht hij zijn woning en alles wat hij eenigszins missen kon en nam zijn intrek in 't huisje te Rhanka. 'n Tijdlang kon hij nog wel leven van alles wat hij had overgespaard. En daar zat hij nu, dagelijks naar buiten te turen, over de groene rijstvelden heen, naar de bergtoppen aan den horizon, tobbend over alles wat hij verloren had. En als zijn Javaansche buren dit nu alles maar geweten hadden, zouden zij heusch wel 'n >) inlandsen predikant 48 beetje vriendelijker tegen hem geweest zijn. Maar zij kwamen in dien tijd zoo zelden hun kampong uit, zoodat zij van de wereld daarbuiten niets hoorden, en Saleika zelf ging stilzwijgend zijn weg en bemoeide zich met niemand. Maar 't was door zijn nietsdoen alle dagen, dat zij op 'n dwaalspoor kwamen en meenden dat hij rijk was. En daardoor gebeurde het dat Saleika af en toe bezoek kreeg van menschen die hem geld te leen vroegen en hoewel Saleika tegen zijn Javaansche buren wederkeerig ontstemd was, gaf hij hun toch hetgeen ze noodig hadden, maar verlangde in ruil daarvoor een gedeelte van de opbrengst hunner tuinen en akkers; want de Javanen van Rhanka waren bijna allen landbouwers. Nu, dat vonden zij wel goed, omdat ze geen flauw besef hadden van dit soort handel, maar't einde was, dat steeds meer van hun akkers en tuinen overging in handen van Saleika, zoodat zij steeds armer werden, maar Saleika steeds rijker. Toen begonnen de menschen te mopperen en sommigen probeerden de afspraken met Saleika gemaakt te ontduiken. Maar dat ging zoo gemakkelijk niet, want in Saleika's leven was langzamerhand iets heel leelijks binnengeslopen, hij werd 'n hardvochtig en gierig mensch. Met zijn vrienden en den goeroe te Pankali had hij schijnbaar voorgoed gebroken, en in de kerk kwam hij nooit meer. Maar op den dag, dat Sandy zijn avonturen beleefde, was er ook met Saleika iets gebeurd, 't Was op 'n Woensdag; hij wist dat er dan 's avonds dienst was in 't kerkje te Pankali, en 'n zonderling verlangen had hem er heen gedreven. Hij kwam veel te laat, want de toespraak van den goeroe was reeds half ten einde, maar toch nog vroeg genoeg, om allerlei dingen te 49 hooren, waaraan hij zich eigenlijk geducht ergerde. En daarom liep Saleika nog vóór het „Amen" weer de kerk uit en vroeg zichzelf af hoe hij er toch toe gekomen was, om er heen te gaan. Want de predikant had gezegd, dat God zoo dikwijls vriendelijke verrassingen voor de menschen bereidde. Soms in den vorm van 'n onverwachten brief, een andermaal weer was het een vriend, die als 'n goede geest tot u kwam en juist op tijd een helpende hand uitstak. Nog veel meer voorbeelden had de goeroe aangehaald en nu op weg naar huis, dacht Saleika toch over die woorden na, maar vond ze tegelijk ook 'n dwaasheid; misschien niet voor de menschen die vanavond in de kerk zaten, maar wel voor hem. Want sedert hij in Pankali alles verloren had, was er immers nooit meer 'n vriendelijke verrassing in zijn leven geweest; als iemand zijn huisje betrad was 't altijd uit eigenbelang. Maar tegelijk met zijn ontevreden gedachten, groeide er in Saleika's hart toch 'n groot verlangen dat er ook in zijn leven eens iets vriendelijks mocht gebeuren, iets dat hem de eenzaamheid van zijn woning zou doen vergeten. En van dat verlangen geheel vervuld, liep hij door, totdat hij, bij zijn huis gekomen, in plotselingen schrik bleef staan voor 't slapende kind. Maar zóó zeker was hij ook, dat dit de verrassing was, waar hij met heel z'n hart op wachtte, dat de vraag, van waar die kleine kwam, of wie hem daar kon neergelegd hebben, in dit oogenblik niet bij hem oprees. Misschien was diep in zijn hart die vraag er wel, maar dan wilde hij er eenvoudig niet naar luisteren. Voor Saleika was nu de hoofdzaak, dat de woorden van den goeroe toch waarheid bevatten, ook voor hem. Het engeltje 4 50 HOOFDSTUK VII. Het was den volgenden morgen een zeer ongewone toestand in Saleika's anders zoo stille woning. Sandy was heerlijk uitgeslapen en zat nu recht overeind op de rustbank verwonderd rond te staren. Saleika had voor zichzelf een mat op den grond gespreid en was daar eindelijk in slaap gevallen. Doch lang zou zijn rust niet duren, want reeds heel vroeg werd hij gewekt door een hoog kinderstemmetje, dat riep: „Dag ouwe man, waar is mama? Sandy wil baden." Saleika sprong overeind en keek in een paar verwonderde, bruine oogen. Zóó had zijn kleine Jacob hem menigmaal aangezien, als hij, nog een beetje dommelig van den slaap, zijn vader niet dadelijk herkende. In een oogwenk was Saleika bij de bank. „Kom maar, ventje, dan zal Saleika je een bad geven." Hij beurde Sandy op en dadelijk sloeg de kleine een arm om zijn hals, streek liefkoozend met 'n vochtig, warm handje over Saleika's gezicht en zei dan: „Wat ben jij zwart, ouwe man." 'n Hartelijke lach klonk door het huisje. „En toch ben je niet bang voor mij, is 't wel, kleine Jacob?" „Heet Sandy," was 't antwoord. „Ja ja, maar ik zeg liever Jacob." Sandy, nog steeds met een arm om Saleika's hals, boog zich wat voorover en keek zijn gastheer belangstellend vlak in 't gezicht. Er haperde blijkbaar aan dezen „Sinterklaas" iets dat de kleine niet aanstond, want geen inlander had ooit tegen hem „liever niet" gezegd, als Sandy „liever wel" bedoelde, en 't was maar goed dat Saleika zijn aandacht afleidde, anders waren zeker de waterlanders gekomen. 51 „Ziezoo, nu nog een stapje en nog een, dan zijn we er." Voorzichtig daalde Saleika de modderige trap af, die op eenigen afstand van zijn huisje was uitgehouwen en naar de pantjoran ') voerde. Niemand van de kampongbewoners hield er een badkamer op na, maar pantjorans waren er genoeg. En dat was ook veel prettiger, want men kon hier het frissche bergwater over zich heen laten spatten, tegelijk z'n kleeren uitwasschen en genieten van 'n stralenden zonsopgang. 't Was voor Sandy iets geheel nieuws om zijn morgenbad in de open lucht te nemen, maar 't duurde niet lang of de kleine begon deze inlandsche manier van baden allerprettigst te vinden. Thuis was de steenen vloer der badkamer zóó glibberig, dat hij daar slechts met moeite het even- ') Pantjoran — Watervalletje. 55 en snikkend klonk 't opeens: „Wil na Majietje, wil na mama." Smeekend, door dikke tranen heen, keek hij Saleika aan, herhalend telkens weer: „ouwe man, Sandy wil na Majietje, wil na mama, asjebjiefd." Dat deed Saleika pijn. Zóó zou kleine Jacob ook gedaan hebben, als iemand hem van zijn vader en moeder had weggehaald. En in een oogwenk lag hij naast Sandy's stoel geknield, nam hem sussend in zijn armen: „Stil maar, stil maar, kleine Jakob, Saleika wil alles voor je doen, zal je alles geven wat je hebben wil, zeg 't dan maar." „Wil bjood," snikte Sandy. „En dan na Majietje." Radeloos keek Saleika de kamer rond. Hij kon wel makkelijk beloven, maar hoe kwam hij nu aan brood? De chineesche bakker woonde hier wel een half uur vandaan. Maar wacht eens, vaak kwam een knecht van dien chinees hier langs, als hij naar Pankali ging, ventend zijn versche, warme broodjes langs den weg. Haastig zette hij Sandy weer op den stoel. „Zoo, blijf hier nu even zoet zitten, dan gaat Saleika wat lekkers voor je halen." De kleine scheen het „lekkers" van zijn gastheer maar half te vertrouwen en keek schuw op naar het donkere gezicht dat hem vriendelijk toelachte, maar zijn tranen waren voor 't oogenblik gedroogd en Saleika waagde het naar buiten te gaan. Turend over den heuvelachtigen weg, bleef hij in afwachting staan en ja, waarlijk, daar kwam iemand moeizaam aanzwoegen, dat was de knecht van den chinees en met brood. Gelukkig! Bijna gaf Saleika een schreeuw van blijdschap, nu kon hij 't kind tenminste voorloopig tevreden stellen. En 't volgend oogenblik zat Sandy dan ook zijn honger te stillen aan een stapel heerlijke, warme broodjes, door Saleika veel te .duur betaald, maar hij had zich geen tijd gegund, om 63 geheele geschiedenis eigenlijk te wijten was aan de onvoorzichtigheid van een Javaansche vrouw, die zelf reeds bekend had 'n groote domheid te hebben begaan. Mevrouw Freeburg had hartelijk medelijden met het arme schepsel, dat zichzelf in moeilijkheden gebracht had door de inspraak van haar vriendelijk hart te volgen en besloot dadelijk om haar den volgenden morgen, in gezelschap van Sandy, een bezoek te brengen. Daarop nam de assistent-resident afscheid van de familie Freeburg en vertrok. „Ziezoo, nu gaan jullie allemaal eens heerlijk uitslapen," zei de dokter, terwijl hij zichzelf echter klaar maakte om uit te gaan. „En jij dan?" vroeg mevrouw verbaasd. „Ik heb nog eenige patiënten te bezoeken en daarna kon 't wel eens gebeuren dat 'k doorfiets naar kampong Rhanka." „Wil je die Saleika nog even spreken; maar kan dat nu niet wachten tot morgen? Jij hebt toch ook vannacht geen oog dichtgedaan." Dokter schudde het hoofd: „'k Weet niet hoe het komt, maar het gezicht van dien man achtervolgt me steeds en ik zal geen rust of duur hebben, vóór 'k eens met hem gesproken heb." Onder 't praten had hij reeds zijn fiets ter hand genomen, groette zijn vrouw en kinderen en vertrok. De weg, dien dokter Freeburg te fietsen had naar zijn patiënten, was uitstekend in orde en niet al te heuvelachtig. Maar toen hij daarna den weg naar Rhanka insloeg, bemerkte de dokter dat hij verstandig zou gehandeld hebben, indien hij zijn fiets had thuisgelaten, omdat het aldoor stijgende pad hier en daar onberijdbaar was en nu speet 't hem, dat hij, zooals dien morgen, geen rijtuig genomen had. Er was echter 64 nergens in den omtrek een ander vervoermiddel te zien dan zijn eigen fiets, en dus zwoegde hij daarmede vooruit. Nu eens er naast loopende, als de weg al te steil was, dan weer op goede plaatsen rijdende, sukkelde hij zoo een poosje voort, toen hij opeens voor 'n moeilijk geval kwam te staan. Vlak voor hem splitste zich de weg in tweeën; en hoewel die wegen, zoover hij zien kon, eenzelfde richting bleven houden, was 't toch onmogelijk te zeggen, welke van die twee rechtstreeks op Rhanka uitkwam. Natuurlijk had de koetsier dien morgen wel den naasten weg genomen, maar waar die nu precies lag, kon dokter Freeburg zich niet meer herinneren. Vervelend dat er nu nergens een levend wezen te bespeuren was, aan wien hij 't vragen kon. Maar stil, wat was dat? Een zonderling, dof geluid drong tot hem door, juist alsof veel zware voetstappen op 'n muilen grond neerploften. 65 't Lijkt waarlijk wel of er olifanten in aantocht zijn, dacht de dokter, maar tegelijk moest hij zelf lachen om de onmogelijkheid van deze veronderstelling. Toch wilde hij weten wat dit geluid beteekende en waar het vandaan kwam, dus wachtte hij. 't Duurde niet lang of het raadsel werd opgelost. Vlak bij, en links van den weg, was een pad dat naar beneden liep en terugvoerde naar Pankali. En om de laatste bocht van dat pad werd opeens een gehoornde buffelkop zichtbaar. Eerst één, die vooruit liep, maar vlak achter hem aan de geheele kudde van ongeveer tien karbouwen; en de stoet werd besloten door een zestienjarigen inlandschen jongen, die met z'n zweep voortdurend in de lucht knalde, waarschijnlijk bedoeld als dreigement voor de dieren om bij elkaar te blijven en door te loopen. Nu, dit laatste deden zij dan ook, zoo vlug als hun logge beenen voort wilden en wat het eerste betreft, liet de nauwe, kronkelige weg, met aan weerszijden een flinke helling, hen nauwelijks ruimte om naast elkander te gaan. Zij hadden den ganschen dag op de akkers voor den ploeg geloopen en zwaar werk gehad met 't omgooien van die vette, bruine kluiten, dus verlangden zij nu hard naar de rust van hun stal. Dokter Freeburg ging 'n beetje achteruit om den stoet te laten passeeren. Hij was niet bepaald bang, maar had toch wel respect voor zoo'n stelletje dikhuiden, en met recht. Want hoe goedig de karbouwen ook meestal zijn voor hun eigen oppassers, kunnen ze veelal de blanken niet uitstaan en zijn ze zelfs niet verlegen om op hen de kracht van hun horens te beproeven. Daarbij komt nog dat ze 'n beetje nieuwsgierig zijn en de lichte kleeding der Europeanen in hooge mate hun belangstelling opwekt. Het engeltje 5 66 De Javaansche jongen scheen dit ook te weten, want nauwelijks waren zij op 't kruispunt gekomen waar ze zich wat ruimer bewegen konden, of hij begon luidkeels te schreeuwen en nog harder met zijn zweep te knallen. Verschrikt drongen de karbouwen weer tegen elkander aan. Ze behoefden alleen nog maar den weg over te steken, om dan, over een bamboebruggetje heen, de veekraal te bereiken, waar zij thuis behoorden. De dokter maakte dus reeds aanstalten om achter de kudde om, aan den jongen inlichtingen te vragen, toen opeens een brutale buffel uit de rij sprong, zich omdraaide en regelrecht op hem afkwam. Nu is 't nooit prettig wanneer je haast hebt, dat iemand je den weg verspert, maar nog onaangenamer wordt het, wanneer die iemand in 't bezit is van een paar schrikbarend groote horens en men niet weet, of hij daar ook misschien gebruik van zal maken. Voetje voor voetje week dokter Freeburg achteruit, maar probeerde tegelijk, door in de handen te klappen en „hsssst" te roepen, het dier op een afstand te houden en tevens de aandacht van den oppasser te trekken. Maar die had zijn handen vol om te zorgen dat de karbouwen veilig en wel over't nauwe bruggetje kwamen en had daardoor eerst geen erg in den deserteur. De positie, waarin de dokter zich bevond, was dan ook allesbehalve aangenaam, want de buffel stoorde zich volstrekt niet aan zijn dreigementen en nam een steeds kwaadaardiger houding aan. Gelukkig, daar zag de jongen eindelijk het gevaar, en met een „Ho, hu!" sprong hij op den buffel toe. Pats! Daar kletste de zweep weer, nu niet in de lucht, maar striemend de dikke, grijze huid. Verschrikt sprong het dier terug, hij was blijkbaar niet gewend slaag te krijgen, en zette het meteen op 'n loopen in de richting van zijn stal. 67 De jongen grijnsde eens tegen den „Orang-blanda", maakte een diepe buiging en wilde verdwijnen. Wacht even, en vertel me eens welke weg op kampong Rhanka uitkomt," verzocht de dokter hem. „Deze, toewan." Hij wees het eerste pad rechts aan. „Dank je wel," antwoordde de dokter, sprong op zijn fiets en reed in de aangeduide richting verder. Gelukkig was dit laatste gedeelte vrij goed te berijden en zoo kwam hij dan eindelijk te kampong Rhanka en bij 't huisje van Saleika aan. Wat was het stil rondom. Over de bergen gloeiden nog de zonnestralen, maar reeds werden de avondschaduwen zichtbaar in de valleiën, en vriendelijk klönk het geklater der vele watervalletjes uit hare diepten. Dokter Freeburg genoot er even rustig van. Toen, nadat hij zijn fiets tegen 'n oude waringin ge- 68 plaatst had, stapte hij op Saleika's huisje aan en klopte. Er kwam geen antwoord. Misschien is de man uitgegaan, dacht de dokter en duwde zachtjes de deur open om zich te overtuigen. Maar Saleika was niet uitgegaan. Rusteloos sedert Sandy's vertrek had hij in zijn kamer op en neer geloopen en scherper dan ooit had zijn leven zooals het vroeger en nu was, hem voor den geest gestaan. Maar nu was de vraag daarbij gekomen: waar zal dit alles met mij op uitloopen? Eindelijk was hij, doodmoe van zijn getob, aan tafel gaan zitten, met 't gezicht in de handen en telkens klonk weer in zijn ooren dat stemmetje: „Ouwe man, geef 's wat." Was dat kind dan misschien toch als 'n goede geest tot hem gekomen, door God gezonden? Maar als dat waar was, werd 't dan niet hoog tijd dat hij zijn leven veranderde? Want hij was hardvochtig geweest. O zeker, hij wilde 't zichzelf nu wel bekennen, hij had zijn hart geheel naar de aarde gericht en voor iets anders was in zijn leven geen plaats meer geweest. Daar voelde hij opeens den druk van 'n hand op zijn schouder. Verrast keek hij op en staarde in 't vriendelijk medelijdend gezicht van Sandy's vader. „Wel Saleika?" „Dokter," stamelde Saleika verbaasd. „Ik kon niet nalaten je nog eens te komen bedanken, Saleika, ik hoorde dat je zelf eens een kind hebt gehad." De aangesprokene knikte: „Hij zou nu ouder dan Sandy en reeds een groote jongen geweest zijn." „Is dat de reden waarom je uit Pankali wegtrok en hier in eenzaamheid je leven doorbrengt, beste vriend, je hadt daar ginds toch wel vrienden, nietwaar?" Ach, nu kwam 't er op aan, dacht Saleika, om 73 aanrichten, moesten er toch allerlei inkoopen worden gedaan. Want vanmiddag kwamen dokter Freeburg en mevrouw, met Sandy en Marietje, bij hem op z'n Hollandsch théedrinken. En voor deze groote gebeurtenis werden allerlei lekkernijen in huis gehaald, want nu zou de kleine toch eens een vergoeding hebben voor zijn schraal ontbijt, dat was zeker, 't Was wel jammer, dacht Saleika onder zijn werk door, dat hij zijn huisje niet kon meenemen, straks als hij voorgoed terugkeerde naar Pankali. Hij had het altijd keurig in orde gehouden en was er min of meer aan gehecht. Gelukkig had de goeroe te Pankali reeds voor hem uitgezien, en een heel geschikte woning, niet ver van zijn eigen huis, voor Saleika gevonden. „Nu zijn we niet alleen weer vrienden, maar ook zoo goed als buren en gij zult van mijn gastvrijheid weer een ruim gebruik maken, nietwaar?" had de predikant gezegd, en hartelijk had Saleika hem bedankt. Wat deed het goed zooveel trouwe vriendschap te ondervinden. En nu had hij ook nog zoo'n prachtige verrassing voor dokter Freeburg, dacht Saleika verder. O, Sandy's vader moest 't eens weten, dat hij na veel moeite achter diens liefsten wensch gekomen was. En hij had 't slim overlegd, alleen zijn vriend, de goeroe, was in 't geheim en had zijn plannetje hartelijk toegejuicht. En terwijl Saleika dus in gedachte zijn laatste dagen weer doorleefde, schoot de tijd op, en brak het uur aan dat hij, voor zijn huisje, met kloppend hart zijn gasten stond op te wachten. Hoor, daar klonk het knersen van grint onder rijtuigwielen, dat zouden ze wel wezen! Als met 'n tooverslag verschenen ook al de kleurige baadjes en hoofddoeken, scheen er een geheimzinnig 74 gefluister te gaan van huis tot huis: „Daar komen ze en 't Engeltje van onze kampong is er bij." 't Waren enkel vriendelijke gezichten die aan de familie Freeburg, vanuit hun deuropening een lieven, stillen groet brachten, terwijl het rijtuig langzaam voortreed tot vlak voor Saleika's huisje. Met uitgestrekte hand kwam deze zijn gasten reeds tegemoet om behulpzaam te zijn bij het uitstijgen. Maar nog voor hij daartoe komen kon, stond de dokter reeds op den grond en schudde hem hartelijk de hand. Toen kwam ook mevrouw, met Sandy en Marietje achter hen aan. Natuurlijk had Sandy zich al dien tijd niet stil gehouden, want nog in 't rijtuig was hij al beginnen te roepen: „Dag jieve, ouwe, zwarte man." Zoodat moeder hem moest verbieden en Marietje op de lippen beet, om niet in lachen uit te proesten. En nu ging men gezamenlijk het huisje binnen. Saleika, eerst nog een beetje onhandig en verlegen, 75 werd door dokter en mevrouw al gauw op dreef geholpen. Marietje nam, op een wenk van haar moeder, den theepot op eri begon de kopjes vol te schenken, terwijl Saleika met voldoening zijn koekjes en gebak presenteerde. 't Was opeens 'n geroes van stemmen in de anders zoo stille kamer. In recht vroolijke stemming zaten de gasten dan ook om de tafel, en genoten niet alleen van alles wat de gastheer zoo gul aanbood, maar ook van 't heerlijke vergezicht op de groene rijstvelden, met de bergen op den achtergrond. Maar na 'n poosje begon Sandy dat stilzitten toch wel 'n beetje te vervelen, en daarom stelde Marietje voor, om met hem de kampong even rond te gaan, dan konden zij meteen eens kijken naar de toebereidselen voor 't avondfeest. „Ga maar, kleine woelwater," zei moeder, en beiden vertrokken. Een oogenblik hing er een stilte tusschen de drie, die achterbleven; toen zeide mevrouw: „Zou je mij dat nog eens zelf willen vertellen, Saleika, van dien Woensdagavond, toen je Sandy vond?" 't Was of Saleika daarop gewacht had, want dadelijk begon hij zijn géschiedenis te verhalen, zooals hij ook reeds aan den dokter gedaan had, maar nu werd die langer, want er was een vervolg aan, waar dokter wel iets, maar nog niet alles van afwist, en Saleika vond het een geschikt oogenblik om met zijn verrassing voor den dag te komen. „U weet, dokter, dat 'k de menschen hun eigendommen teruggaf, maar ik voelde wel, dat 'k hiermede toch niet volstaan kon. Zie eens, ik heb zelf genoeg om van te leven, en straks in Pankali neem ik mijn oude handwerk weer op, neem 76 u dus dit van mij aan." En voor de verbaasde oogen van zijn gasten legde Saleika een stevig pakje neder in wit papieren omslag, waarop geschreven stond: „Voor het inlandsch Ziekenhuis". 't Was een oogenblik heel stil in de kamer. Toen zei dokter Freeburg aarzelend: „Is 't niet teveel, Saleika? Als je toch eens in moeilijke omstandigheden komt, in geval van ziekte bijvoorbeeld?" „Dan hoop ik in uw ziekenhuis een plaatsje te vinden, dokter," antwoordde de aangesprokene lachend, maar dadelijk ging hij ernstig, bijna smeekend voort: „Neem het, dokter, neem het alles mee, want dan eerst, als 't uit mijn huis weg is en goed wordt besteed, zal ik weer kunnen bidden." De tranen schoten mevrouw Freeburg in de oogen en haar hand naar Saleika uitstrekkend zei ze zacht: „En geloof me, dat ook wij voor je bidden zullen, beste man." „En dokter, dan heb ik nog een vriendelijk verzoek." „En dat is, Saleika?" „Dat aan het toekomstige ziekenhuis iets mag komen dat mij aan dezen tijd herinnert; bijvoorbeeld boven den ingang een bord, waarop staat: „Ter gedachtenis aan het Engeltje van kampong Rhanka", als dat mag?" Vragend keek Saleika zijn gasten aan, maar 't was geen aanmoediging wat hij op beider gezichten las, en dokter gaf hem de gewenschte opheldering: „Zie eens, beste vriend, onze jongen zal nu nog niet begrijpen wat dit beteekent, maar over eenige jaren zal hij 't zeer zeker weten en wij willen van onze kinderen geen ijdeltuiten maken; maar laat dit nu geen al te groote teleurstelling voor je zijn," ging dokter vriendelijk verder, „want natuurlijk zullen wij met ons drieën wel een opschrift vinden dat geschikt is en ons allen bevredigt." 77 Saleika scheen wel even teleurgesteld, maar hij hield zich goed en zei beleefd: „Ik schik mij natuurlijk geheel na^r uw wenschen, 't zal alles wel in orde komen."' 't Werd nu zoetjes aan tijd om naar huis te gaan en daarom stond mevrouw op, om de kinderen te roepen. Dokter en Saleika volgden haar op den voet en laatstgenoemde wenkte den koetsier om voor te rijden. 't Duurde niet lang of het heele groepje stond gereed om in te stijgen en men nam een hartelijk afscheid. Alleen Sandy, beladen met lekkernijen, kon nauwelijks één handje vrij maken om Saleika behoorlijk te groeten. „Hij is door die menschen daarginds weer vol gestopt," lachte Marietje. „Ze zijn ajemaal jief," verkondigde Sandy met .veel overtuiging, terwijl hij door zijn moeder in het rijtuig werd getild. Daarop volgden ook de anderen en de geheele familie Freeburg bleef wuivend groeten, tot een bocht van den weg hen aan Saleika's oog onttrok. 't Was opeens 'n zonderlinge stilte, na 't geroes van al die vroolijke stemmen en Saleika kon er nog niet toe besluiten, om dadelijk naar binnen te gaan. Leunend tegen de waringinstam, bleef hij peinzend voor zich uitstaren. Nu was al dat slechte, al dat verkeerde uit zijn leven weggenomen. Of 't hem ook gelukkig maakte ? Hij hoopte op den duur van wel, want één ding had het hem nu reeds teruggegeven, hij durfde weer te bidden, en als onwillekeurig vouwde hij de handen. Zoo bleef hij staan, terwijl ongemerkt de tijd verstreek en de avond alles in duisternis hulde. Daar, boven de toppen der bergen vertoonde zich opeens helder flonkerend de avondster en hoog boven 78 zijn hoofd ruischte geheimzinnig en zacht de oude waringin. Opzij van den weg, die gaat van Pankali naar Rhanka, is op 'n stille, vriendelijke plek een ziekenhuisje in aanbouw en zelfs bijna voltooid. 't Is niet groot, en héél ernstige patiënten zullen er voorloopig ook niet in worden opgenomen, want daar is 't niet op ingericht. Maar nu er eenmaal een begin is gemaakt, heeft 't de belangstelling van heel wat menschen opgewekt en menige gift aan 't adres van dokter Freeburg is er het gevolg van geweest. Juist gisteren kwam er een boodschap, of dokter morgenochtend even wilde komen kijken, om nog 'n enkele aanwijzing te geven. En nu, op dezen stralend schoonen morgen, gaat hij met zijn vrouw op stap. Maar onderweg hebben zij Saleika en den goeroe opgehaald en nu zij het gebouwtje naderen zegt de dokter: „Zie eens,Saleika, of de woorden boven den ingang zoo naar je genoegen zijn. Je ziet, de letters zijn nog maar geteekend en alles kan nog veranderd worden, maar ik wilde eerst graag jou oordeel vernemen." Saleika leest, naderbij gekomen, aandachtig het opschrift, dan keert hij zich om en zegt: „Ik dank u, dokter, ja, zoo is het best." En als daarop allen naar binnen gaan, lezen wij boven den ingang van het ziekenhuisje deze woorden: „Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld."