169 begon ze met liefde daar, waar zij den avond te voren de naald had laten zitten. Geen morgen kwam vroeg genoeg al werd de Zondag wel als een vreugdedag van rust begroet. Dan waren alle teekenen van werk aan den kant, dan konden beide zich verpoozen van druk gezwoeg. Wat speelde en zong Elly dan haar mooiste liederen, hoe loom lagen de handen der moeder dien dag in den schoot onderwijl ze genoot van schoonheid en rust. En als Lous dan een keertje een heelen dag bij hen kon zijn en genoot van alles wat mevrouw van 't Hooft maar voor 'haar klaar kon maken, dan gedacht Elly wel eens een enkel maal hoe ze vroeger nooit iets terug kon geven aan kinderen, waar zij gevraagd werd, waarom zij dus, fijngevoelig als zij en haar moeder waren, liever maar nergens naar toe ging. Lous vond het prettig bij Elly en haar moeder. En ze zat met een verrukt gezicht aan den maaltijd, die toch bij haar eigen thuis veel weelderiger was. Ze proefde het niet eens, zou ze verontwaardigd gezegd hebben, als men er haar opmerkzaam op gemaakt zou hebben. Niet dat ze de kookkunst van mevrouw van 't Hooft geringschatte of dat zij zoo weinig lekkerbek was, dat ze niet gaf om fijn eten, lang niet, maar het was toch goed bij mevrouw van 't Hooft? Nou dan? Zoo'n visitedag ging Elly niet aan de piano zitten. Die opoffering had ze gaarne voor Lous over, die itamers niets gaf om het mooiste spel? Alleen omdat Elly zich daardoor zoo opgewerkt had, had ze er liefde voor, maar hooren deed ze het toch niet, al werd het innigste gespeeld. Ze kon 180 gras had Elly wel eens wat gehoord, maar intieme uurtjes, zooals andere kinderen ze zoo goed kennen, waren voor Elly onbekend. Maar nu stroomden de herinneringen van haar moeders lippen. Nu was het of een dam gebroken was en het eene voorval na het andere werd verteld. Stil luisterde Elly. Ze durfde niets vragen of te zeggen, want mogelijk zou ze dan het vertellen doen ophouden. Tot eindelijk haar moeder toch stil hield. „Wat heb je ontzettend veel moeten missen," was alles wat Elly toen zeggen kon. Beter nog dan voorheen begreep ze, wat een steun haar vader voor haar moeder geweest was en hoe ze zich na zijn dood als een willooze plant had gevoeld. Ze dacht er niet aan, wat zij zelve had moeten missen, alleen had ze oneindig medelijden met haar moeder, die zooveel liefde gekend had en ineens had moeten afstaan. Doch haar moeder was de laatste jaren wel het gemis van Elly gaan voelen. Ze begreep, dat het kind veel te kort was gekomen, doordat zij steeds zich zelf was blijven beklagen. Dat jonge leventje had ze heel lang zelf het licht laten zoeken, alleen laten worstelen om moeilijke hoogten te bereiken en zij had niets gegeven, zelfs niet den minsten steun. „Hij zou zooveel meer voor je geweest zijn," was telkens het eindpunt van haar gedachte ngang. Doch Elly wilde daar niet van hooren. „U was ook heel veel," zei ze blij en liefdevol, „en we hebben elkaar. Zijn we niet altijd gelukkig geweest?" Haar lieve kind, dat haar zooveel geholpen had ih 181 die moeilijke jaren, die achter haar lagen en die steeds voortging met haar tot een hulp te zijn. Ze had immer, doch naar haar meening vergeefs, gezocht naar gelijkenis met die dierbare vader. Nu pas zag ze de veie overeenkomsten, die het kind met hem had. Altijd moedig zooals hij, nooit zoo klein van wil als zij geweest was. Ze was het kind geen hulp geweest, het tegenovergestelde was wel het geval. En ineens zei ze: „Hij zou beslist gewild hebben, dat je naar Holland zou gegaan zijn...." „Ja, maar vader zou ons de middelen hebben kunnen verschaffen, dan is de wil zooveel makkelijker te volbrengen." „Toch voel ik, dat het moet." „Moederke, hebt U zich zoo door onzen eersten automobieltocht het hoofd op hol laten brengen?" lachte Elly. Doch haar moeder dacht aan het zeggen van mevrouw Ranken een der vorige dagen: „Uw kind, mevrouw, is een buitengewoon begaafd meisje, maar toch zal ze weg moeten hier. Indië kan haar op haar gebied niet genoeg geven...." „Maar we zijn arm...." „Daar weet ik natuurlijk niets van," had toen de bezoekster geantwoord. „Maar noodig is het, wil ze vooruitkomen." En nu, nadat de klank van dat zeggen eenige dagen in haar ooren was blijven hangen, nu met de jongensachtige vroolijke oogen van haar man voor zich, wist ze, op welke manier het gaan kon moest blijken, maar gaan moesten ze. Haar kind moest alle gelegenheden hebben, XV. EEN EERSTE POGING. Dagen lang had Elly droomerig rond geloopen. Als moeder haar aansprak, gaf ze of bijna geen, of een verstrooid antwoord, waaruit duidelijk bleek, dat ze de vraag niet goed gehoord had. Mevrouw van 't Hooft had haar al eenige keeren verbaasd aangekeken. Dat was zij van haar kind niet gewend, maar aangezien Elly niets zeide, had ze het beter gevonden om kalm af te wachten. Elly had voor haar geen geheimen, dus zou ze gauw genoeg gewaar worden, wat haar kind zoo bezig hield. Rustig deed zij haar werk, knipte en paste japonnen en ontving dames, die ze echt vervelend vond, doch die ze net zoo beleefd behandelde als andere. Want ze moest nu veel verdienen gaan. Nog meer naaisters moesten er komen en hoeveel werk ze ook kreeg, ze zou trachten het af te leveren. Het was immers geen ijdele belofte van haar geweest, die ze haar kind gedaan had, nee, ze voelde te zeer, dat als Elly werkelijk iets wilde gaan beteekenen, zij dan weg moest uit Indië, hoe groote kosten dat ook zou meebrengen. En ze hadden in elk geval een klein pensioen, zoo'n groot kapitaal behoefde ze dus niet te bezitten, om in Europa kalm en eenvoudig te kunnen leven. Elly zelf had niet meer gesproken er over. Zou ze het 184 als een goed bedoelde poging van haar moeder hebben opgevat om haar ook iets echt liefs te zeggen? Mevrouw van 't Hooft wist het niet. Och, dat zou ze ook hebben kunnen begrijpen, maar zij voor zich wilde zóó hard werken, dat het benoodigde geld heel gauw bij elkaar was. Natuurlijk moesten ze daarvoor ook weer veel zuiniger worden in het dagelijksche leven, dan ze een heele poos gewend geweest waren. Elly gaf haar lessen, ontving jonge kinderen bij haar in huis of wel, ging naar dames toe, die het een bezwaar vonden uit haar huizen te gaan, doch die dan ook meer geld moesten betalen. Ook haar pianolessen gaf ze geregeld, maar het echte was dat toch niet. Kon ze anders na een les zelf nog wel eens een kwartiertje voor genoegen blijven spelen, nu kwam dat niet zoo voor. Direct daarop stond ze steeds op en verdween óf in haar kamer of zat heel ernstig met potlood en papier te schrijven. Dagen waren voorbij gegaan, toen opeens. Elly als van ouds 's avonds na het eten voor de piano ging zitten en het eene lied voor, het andere na speelde. Een genot was het om toe te mogen luisteren en stil in haar hoekje gedoken, de anders zoo vlijtige handen rustend in haar schoot, zat mevrouw van 't Hooft te genieten van het spel. De meeste liederen kende ze. Een enkel maal zong Elly ze mee aan de piano, maar van avond kwam het niet verder dan tot een neuriën, totdat opeens een heel eenvoudig wijsje door haar gespeeld werd. Eenvoudig en rustig was het, maar toch lag er iets eigenaardigs 185 meeslepends in, of ze iets moois zag en bijna niet kon uitzeggen hoe ze bet vond. Toen het uit was en Elly de handen stil op de toetsen rusten liet, de oogen in de verte gericht, als zag ze iets toen had mevrouw van 't Hooft zich niet kunnen inhouden en gezegd: „Kind, dat hoorde ik nog nooit. Wat is dat mooi." „Vindt U, moeder?" was al wat Elly antwoordde. En de moeder, die niets vermoedde, zei een beetje verontwaardigd, als was ze beleedigd, dat haar kind twijfelde aan haar kunnen waardeeren van goede muziek: „Het is prachtig. Heusch. Maar ken je daar ook woorden van?" „Ja wel," was geantwoord. „Wat ben je vervelend. Speel het nog eens?" Direct had Elly aan het verzoek voldaan en de moeder luisterde nog aandachtiger, nog meer ingespannen. Een zucht kwam, toen de laatste accoorden verklonken waren. „Toe Elly, zing het ?" Het waren maar heel eenvoudige woorden, passend bij de lieve muziek, maar mevrouw van 't Hooft was het, alsof ze iets heel bijzonders hoorde. Elly zong van een vijver, waarop in droomerige rust paarsche waterbloemen dreven, van groen kroos onder bladeren en de intense schoonheid van het geheel. „Hè, dat lijkt wel over den Plantentuin?" „Ja, moeder." „De componist moet wel hetzelfde gezien hebben als wij, kind, dat hij het zoo heeft kunnen weergeven. Hoe eenvoudig en hoe mooi tevens." 187 veel te kunnen om je doel te bereiken, moet je je niet door kleinachting van eigen werk laten terug houden. Goed, laat het onbeholpen zijn, van het standpunt van bevoegden is het mogelijk, maar zonder waarde kan het niet wezen. Het greep me zoo aan. En gek hè, dat ik direct onze stemming van Zondag er in terug voelde? Zegt je dat niet kind, hoe goed het is?" „Daar heb ik niet over gedacht. Ik heb alleen maar neergezet wat ik voelde. O, later te kunnen zingen over Indië, te kunnen vertellen in mijn lied van de pracht van mijn geboorteland Zal ik het ooit kunnen?" „Dat zul je." „Moeder, daarvoor weet ik veel te weinig. Ik moet compositieles hebben. Ik sta dan weer voor een nieuw begin." „Je bent zoo vaak begonnen, als je al gedacht had, dat er geen kans voor je bestond." „Ja, maar toen kon ik de kans in Indië krijgen.... Hiervoor moet ik weg." „Dat zullen we ook," zei mevrouw van 't Hooft, zoo diep overtuigd, dat ze deze keer zelfs Elly meesleepte. „O, we zullen moeten werken, allebei, maar we zullen er komen." „Hard werken is niets. Maar zou al die moeite mijn kunnen waard zijn?" „Daar niet aan gaan twijfelen kind. Zooveel moeilijkheden heb je nu al overwonnen, ook verder den moed er in houden." Van mevrouw Mans kreeg Elly's moeder groot gelijk. Die voelde: dit is muziek van Indië. Hierin is de droo- 191 „Toch zou het jammer voor haar zijn, met haar groote gaven." „Maar vrouw?" antwoordde de heer'Mans stom verbaasd. En nog eens klonk zijn verbluft: „Maar vrouw?" „Ja, ze zou zoo heel veel kunnen bereiken in haar kunst." „En zou het kind daarom niet mogen trouwen? En jij dan? Je zoudt, was je ongetrouwd gebleven, ook veel gepresteerd hebben. Ja, kijk me maar niet aan " „Jij hebt er toch nooit om gegeven?" „Dat is weer wat anders. Ik voel niet de muziek op dezelfde wijze als jij, maar ik ben altijd heel blij geweest dat jij zoo'n groote afleiding vond in je spel als ik zoo'n heelen dag weg was en Lous naar school of naar .vriendinnetjes. Het heeft jou over veel moeilijke oogenblikken heen geholpen. Alleen daarom zou ik er blij om geweest zijn, gezwegen nog vaif mijn trots op je, als ik je hoorde prijzen." „Maar man?" Uiterst verbaasd zei mevrouw Mans dit. Daar had zij nooit iets van geweten. Maar hij knikte haar rustig toe: „Zoo was het altijd kind." „Jammer, dat U dan heelemaal niets hebt om op mij trotsch te wezen," vond Lous met een treurig gezichtje. Doch haar ouders lachten haar beiden uit. „Als je maar zoo blijft lachen, breng je al muziek genoeg," zei haar vader. Die pappert liet zich van avond al van een heel eigenaardigen kant kijken, vond Lous. Ze begreep niet, dat dat alleen kwam, omdat haar vader eigenlijk een man van weinig woorden was. Hij merkte 192 heusch genoeg op en maakte zijn conclusies scherp genoeg, maar waar was het voor noodig, om dat vaak te zeggen? En gek hè, op dat zelfde oogenblik zei Elly tegen haar moeder: „Als je Lous hoort lachen, kun je bijna niet gelooven, dat ze niet om muziek geeft. Zoo helder klinkt het." „Het is een lieve meid, onverschillig waar ze al of niet om geeft," vond mevrouw van 't Hooft. „Dat is ze zeker," gaf Elly grif toe. En even spraken ze over tallooze lieve eigenschappen van Lous, en als de een meende klaar te zijn, dan kwam de ander weer met een tot dan toe vergeten deugd en op het laatst lachten ze samen, omdat ze zoo ijverig waren geweest in het speuren er naar. „Maar kind, wat zei mevrouw Mans?" vroeg toen de moeder. En Elly herhaalde alles, wat haar gezegd was. „Ja, de meeste Hollanders kunnen het mooie van Indië niet zien," gaf mevrouw van 't Hooft toe. „Ik zelf heb er jaren lang niets van begrepen, nu eerst leer ik door jou anders rondkijken." „O, ik zal later probeeren te zingen van de natuur hier. Maar het zal wel moeilijk zijn ook. Misschien te moeilijk. „Hoe bedoel je kind?" „Hebt U wel eens gelet op een baboe bijvoorbeeld; die 'smorgens vroeg hier voorbijgaat naar haar werk?" „Ik zag ze vaak." „En hoe vond U die dan?" 193 „Ik weet niet kind, gewoon." „Nee moeder, daar hebt U het al. In haar gang is rythme, haar kleeding is, door de schelle kleuren van haar baadje en hoofddoek, een vreugdeuiting, en haar rust in het gaan is zoo buitengewoon mooi. Op zich zelf is dat al een gedicht." „Kind, meen je dat?" „Zeker, moeder. Zoo voelen de meeste kinderen van Indië het." „Maar waar zijn dan de dichters, die het beschreven hebben? Waar zijn de schrijvers, die de oogen opendeden van hen, die niet zagen? Waar zijn de musici, die het bezongen?" „Nog slapend, moeder. Maar ze zullen komen en op passende wijze het land hier bezingen. Er zijn er toch al?" „Hoe langer hoe meer zullen er komen en zingen van dit land, ieder op de hem eigen wijze...." „En jij zult er een van zijn," antwoordde mevrouw van 't Hooft. „Als ik maar genoeg geluid zal hebben voor die moeilijke taak," zei Elly bescheiden. Toen zaten ze stil nog bij elkaar. Doch binnen in zich wist Elly, dat ze zou werken om haar ideaal te verwezenlijken. Doch daar spraken ze verder niet meer over. Dat was ook immers niet noodig? Die tijd kwam, wist de moeder heel zeker, en het zong ook in Elly: „Die tijd kómt " „Die tijd zou komen." Ik wil. 196 Zoo ver gingen Elly's idealen nu weer lang niet. Och, ze was zoo gelukkig, dat ze zoo ver geklommen was en ze wilde wel verder.... natuurlijk.... ze moest dat zelfs, daar stilstand achteruitgang beteekende, maar dat ze al zoo gelukkig was als nu, het was weelde voor het meisje. Ook liet de gedachte haar niet los aan wat haar moeder dien heerlijken avond met haar besproken had, van een willen sparen om eens naar Holland te kunnen gaan van haar eigen verlangen om nog eens oude bekende en intieme plekjes, waar zij als kind gespeeld had, terug te kunnen zien, even een stil gedenken van lieve dooden, te kunnen bevredigen. Als moeder zoo sprak, keek Elly haar eerbiedig aan. Het was zoo vreemd voor het kind, dat opgegroeid was zonder familie, om daarover te hooren praten. Het leek haar zoo onwezenlijk, dat moeder, als zij, eens kind was geweest en behoord had aan verre vreemde menschen. En toch begreep ze het. Want was niet vaak in haar gekomen een groot verlangen eens het graf van haar vader te zien? Ze wist, dat was niet te verwezenlijken, mogelijk was er immers niet eens de plek te vinden, waar hij was neergelegd, die geveld was in een vijandelijk land. Duizenden gedachten van liefde en duldeloos verlangen waren er heen gegaan, nadat die ellendige tijding gekomen was. Doch Elly was toen nog zoo klein, had alleen maar later begrepen, als ze andere kinderen zag met hun vaders, wat zij zoo vroeg reeds had moeten missen. Toch was het slechts een enkele keer, dat Elly daaraan dacht. Ze had nooit een vader gekend en was aan 197 het samenzijn met moeder alléén, gewoon geraakt. En tegenwoordig was het de tobbende moeder van vroeger lang niet meer. Ze kon nu soms lachen, helder en vroolijk, en dan keek Elly toch nog wel eens verbaasd, al begreep ze, dat haar moeder vroeger, toen ze jong was, een heel andere aard moest gehad hebben. Gelukkig, dat die nu weer terugkwam. Het was ook heerlijk, zoo zonder zorgen te kunnen leven. En moeder had zoo lang in de soesah gezeten, dat het telkens voor haar als een ongekende weelde was, dat kunnen toegeven aan kleine wenschen en verlangens. Alleen die eene gróóte bleef maar mogelijk zou ook die wel eens in vervulling gaan. Aan dit alles had Elly nu niet gedacht. Ze had uitsluitend genoten. Maar, dat ze dit zoo van harte kon, lag vooral aan het feit da't er minder zorg thuis was. Daardoor kon ze vrijer zich geven aan het genot, werd ze niet terneergedrukt door beslommeringen, die je zoo down maakten. „Wat zitten jullie in het donker?" galmde Lous, die juist thuis was gekomen. „Een beetje aan het nadroomen over wat we genoten hebben," zei mevrouw Mans. Lous trok een scheef gezicht bij dat „wat we genoten hebben." Harentwege mochten ze het blijven genieten, ze had er niet het minste verlangen naar. Je moest zoo akelig stil zitten als ze muziek maakten en je mocht nog niet eens lekker gapen, zooals je zoo fijn kunt doen, als je je verveelt. Eens had Lous het gedaan, maar wat haar 209 staan op de bank, ik was bang, dat ze vuil konden worden." „Dank je wel, moedertje, je bent een sohat, hoor!" „Zou ik dat voor jou niet zijn? Mijn eigen dapper meiske, alles door eigen inspanning verkregen " „Ook door hulp van anderen moeder, dat mogen we niet vergeten." „Dat zal ik zeker nooit doen. Maar toch, je was het zoo waard om geholpen te worden. Je hebt je nooit laten ontmoedigen, je durfde steeds opnieuw weer te beginnen hoe moeilijk alles ook voor je scheen." „Zoo moedig als je me denkt, was ik heusch niet. Er was zooveel, dat me altijd weer deed wanhopen het zoo vurig begeerde doel te bereiken. En nu Nu ik weet, dat ik eindelijk straks daar zingen zal, is het me bijna onmogelijk het me goed in te denken. Moeder, dat ik zal mogen zingen, begeleid door prachtige strijkmuziek...." Er klonk jubel in haar stem. Innig sloeg ze haar armen om den hals van haar moeder. Haar hart was zoo vol op dezen merkwaardigen dag. Het was waar, ze had moeten tobben en strijden, voordat ze dit bereikt had, en vaak had ze er aan gewanhoopt ooit het doel te zullen bereiken. En nu bijna bereikt hetgeen ze gewild had De repetities waren vlot verloopen. Eerst had haar stem wel een weinig gebibberd, toen ze daar voor al die vreemde mannen had gezongen, maar zoodra de eerste tonen opklonken, was ze alles rond zioh vergeten. Ze zag niet dat de zaal leeg was Het kon haar niet Hc wil. j,j 211 soms zoo'n pijn. Doch als ze zong, was ze al die bedenkingen vergeten. Dan was ze samen met een machtige Godin, en alle andere dingen waren weg. Alleen dat ze zingen mocht van liefde en geluk, van vreugd en verdriet, wist ze. Anderen zagen haar dan mooi, konden dan niet denken aan haar gewoon gezicht, haar fletse wangen, ze zagen slechts stralende oogen, donker-, donkerblauw Maar Elly zelf zag zich, jammer genoeg, dan niet. „Is het goed gegaan?" had haar moeder haar ge-\ vraagd, toen ze van de generale repetitie thuis kwam, doch haar opwinding was weer gezakt, er was een stille huivering gekomen voor dat, wat haar dien avond wachtte en ze antwoordde mat: „Ik geloof het wel moesje, maar toch zal ik blij zijn, als alles voorbij is. Ik ben bang...." De uren waren voorbij gegaan. Onhoorbaar had mevrouw van 't Hooft reeds alles klaar gelegd: de nieuwe japon van crème zijde, met de enkele diep-roode roos op zij gehecht. De zijden kousen en schoentjes. En toen kwam Lous. Ze had bijna niet kunnen wachten tot den avond. Ze had zoo graag den heelen dag bij Elly willen wezen, maar haar moeder had het afgeraden. „Laat haar rusten kind, er wordt vandaag zooveel van haar geëischt." Natuurlijk had Lous gedaan, wat moeder wilde, maar niet van ganscher harte. Het was haar een behoefte geweest om naar haar vriendin toe te gaan, nu deze zoo'n zwaren dag zou hebben. Want Lous leek het natuurlijk ontzettend gewichtig om daar te staan voor alle men- 215 zette, richtte ze zich op en zonder aarzelen begon ze, liet ze haar schitterende stem hooren. Heel stil werd het. Doodstil. Maar zij, die daar stond, hoorde of zag niets. Ze hoorde slechts hen, die haar begeleidden, en haar heele gevoel legde ze in haar zang en ze kwam niet eer tot bewustzijn dat daar menschen zaten, voordat een donderend handgeklap haar bewees, dat men van haar zang genoten had. Toen schrok ze. Was zij dat, die daar zoo werd toegejuicht? Het was haar alsof ze moest vluchten, vèr weg, maar reeds was iemand bij haar die haar een schitterende mand bloemen bood en terwijl ze dankend boog voor allen, zag ze haar moeder vlak bij, op de eerste rij stoelen, ze zag de tranen in die lieve oogen omdat haar kind zooiets bereikt had Lang moest ze nu wachten weer in de bestuurskamer. Er zou eerst pauze gehouden worden en dan nog zou de muziek alleen eerst spelen. Rustig zat ze daar, toen vlak bij haar ineens o, wie was dat? Was het mogelijk? „Mijnheer jj stamelde ze verward. En hij: „Mag ik nog Elly zeggen tegen mijn leerling?" „Graag, o natuurlijk." „Kind, wat heb je me doen genieten. Wat is alles wat jij je gedroomd hebt, mooi in vervulling gegaan." Hij zei haar niet hoe dichtbij 'hem Non Derks gezeten had. Hoe die haar hatelijke stemmetje had laten hooren en gespot had met de zangeres, die ook nu, bij haar opkomst, haar korte been had bijgetrokken, hoe ze gelachen had om de fletse oogen van het meisje, dat daar 216 stond en haar mooie gevoelige ziel had uitgezongen voor allen, die daar luisterden. O, hij had zich geërgerd, maar hij mocht die kleine duivel daar niet zeggen hoe leelijk zij zich gedroeg. Even later had hij begrepen, dat het ook niet noodig was, daar Elly allen veroverd had door haar heerlijken, gevoeligen zang. Hij zag in gedachten de kleine Elly terug, die zoo met gloed gezongen had indertijd in zijn klas, het kind waarmee hij zoo'n medelijden had gehad. Het was onnoodig geweest. Zij had bereikt wat zij zich gedroomd had, al zou misschien veel, wat andere meisjes als haar recht zouden opeischen, haar onbekend blijven. Er zouden dagen komen, dat zij het verdriet daarover ook zwaar voelen zou, maar haar talent, haar kunnen, zou haar doen uitzingen wat haar benauwde, en haar leven zou toch mooi en bijna volmaakt kunnen zijn. Hij moest naar haar toe: zijn kleine leerling. En toen hij haar zag, den warmen gloed over haar gezichtje zag vliegen, toen was hij zoo dankbaar, dat hij gegaan was. O, ze was toch wel ver gekomen. En weer had ze daar gestaan en weer had haar lieve stem geklonken, en of ze gek waren, zoo hadden de menschen geklapt en gebedeld om nog een toegift. Toen had ze geaarzeld, even was ze in de war geweest, maar als het geklap niet ophield, als steeds en dringender geroepen werd, kwam ze terug. Kort had ze gesproken met den dirigent en daarop hadden alle leden van het orchest het podium verlaten. Verwonderd had men toegekeken, maar rustig was 221 diende succes, na de heerlijke belooning voor de moeizame weg, herhaalde de moeder, wat ze dien avond van haar verjaardag reeds beloofd had: Harder nog zou ze werken om geld te krijgen, zoodat zij beide toch eindelijk nog naar Holland konden gaan, zij voor een terugzien van jeugdherinneringen, Elly voor het kunnen hooren van grootere kunstenaars, om nog meer te kunnen leeren van beroemde menschen ook. Toen Elly al te bed lag, kwam ze nog eenmaal en ze keek naar het kind, dat ze vroeger alleen maar beklaagd had, maar dat haar gedwongen had te zien een begenadigde, geen stakkerd. Dat haar geleerd had, dat schoonheid niet het eenige is, wat een meisje behoeft, om gelukkig te zijn, geleerd, dat met een mooi innerlijk niemand leelijk kan zijn. Een domme moeder was ze geweest, bekende ze in stilte, maar van nu af aan zou ze alleen zijn, wat ze in waarheid al zoo lang geweest was: een trótsche moeder. Tfotsch op het verkregen succes, of nee, meer nog hierop: dat haar kind een sterke in het leven was gebleken. INHOUD. Hoofdstuk bis I. Toekomstwenschen 5 II. Een Oud Spreekwoord . . . . . 20 III. Bij Elly Thuis 35 IV. 's Avonds 46 V. De Fee komt 57 VI. Er Was Eens 71 VII. Een Heerlijke Verrassing 88 VIII. Een Eigen Wil 101 IX. Het Moeilijke Begin 113 X. Mejuffrouw Elly van 't Hooft. Costumière 126 XI. Speldeprikken 136 XII. Nog Meer Vaktermen 147 XIII. Luxe. . 1 Y " . .159 XIV. Feestdag 173 XV. Een Eerste Poging . 183 XVI. Spanning II 194 XVII. Verdiend Succes 207 Tante Noep'8 !en een- r voudige nonja, die in een eenvoudig huis in Weltevreden woont. Een broer trouwt en zijn dochtertje Wies wordt door tante Noep opgevoed tot haar huwelijk. Van de hartelijke goedheid en domheid van deze moederlijke vrouw is een aardig verhaal gegeven dat geheel in Indië speelt. Do Telegraaf. Tante Noep !*:ee"half- r Indische, eenvoudige ongeletterde vrouw, erg leelijk en erg dik, maar met een hart van goud en goed en vol liefde voor 't kleine nichtje dat aan haar zorg is toevertrouwd. Tante Noep is ook katholiek, heel goed zelf, maar een klein beetje van 't oude Indische bijgeloof is nog bij haar ingeroest. Een boek voor oudere meisjes. De Maasbode. Gaarne aanbevolen aan grootere meisjes. Do Maasbode. Zoo zijn er niet veel. Wel voor jongere kinderen, maar niet voor den leeftijd „tusschen mal en dwaas". En stellig zullen bakvisschen dit boek aardig vinden. Haagsohe Vrouwenkroniek. Men vindt in dit boek afwisselend een lach en een traan. Naast veel humor, ook veel ernstige en gevoelige tooneeltjes. Broertjes ziekte en dood, de trouwpartij van Pop, de beterschap van Kit, ze brengen ons vele ontroerende momenten. Het Onderwijs. De schrijfster is de goede bekende. Haar vorige boeken: „Een Hollandsen gezin in Indië", „Tineke" e.a.sloegen alle in en ook dit zal onze bakvisschen zeker veel genoegen verschaffen. Hollandsche Huisvrouw. 0764 4831 IK WIL Voor „Bakvischjes" 7 „Hier mispunt!" had Lous gezegd. „Denk jij, dat dat kind het zelf niet vreeselijk vindt, niet zoo te kunnen loopen als wij? Draak, akelig nest," en Lous had al maar meer leelijke namen gezocht, die volgens haar op dat kind toepasselijk waren en had onderwijl haar kleine stevige vuistjes neergepatst, waar ze maar vielen en menig „au" van de tegenpartij had geklonken. „Niks erg," had Lous verwoed gezegd, toen een ander meisje haar vertelde, dat Non Derks, de schuldige, zoo'n pijn had. „Zoo wreed om zooiets te zeggen!" en Lieske Merkus was het volkomen daarmee eens, toen ze de heele geschiedenis gehoord had. „Hè, wat gemeen," had ze gezegd, en dat had ze hartgrondig gemeend ook. Lous Mans was daarna naar Elly toe gegaan, maar natuurlijk had zij niets gezegd over wat ze gedaan had. Ze had er zelfs heelemaal niet over gesproken, dat ze dat scheldwoord gehoord had, want daar zou ze immers Elly pijn mee gedaan hebben? Maar toen ze de roode oogjes zag van het gegriefde kind, toen had ze haar aarzelend naar zich toegetrokken en heel lief met haar gesproken, al was het dan wat kinderlijk onbeholpen geweest. Begrepen had Elly het wel, want er was een dankbaar glimpje geweest in haar fletse oogjes, toen zij ze opsloeg naar Lous en voor het eerst had die toen, tot haar groote verwondering, gezien, dat er geen leelijke oogen zijn, dat een uitdrukking er in ze geheel veranderen kan. „Ma ze had heusch móóie oogen!" had ze 's middags 24 zoo prettig kan het toch niet zijn om te hooren, dat ze naar het kerkhof gebracht wordt, in elk geval het nooit tot iets brengen zal?" „Maar dat geloof ik heelemaal niet," zei de heer Marens. „In dat kleine, gebrekkige, kind zit een enorme wil. Je had haar zoo even moeten hooren zeggen: ik wil het. Ik verzeker je, dat die onbuigzaam zal blijken te zijn in het leven." „Och wat. Dat gebrekkige stakkerdje? Laat naar je kijken." „Ja, dat gebrekkige stakkerdje!" „Omdat jij het zegt, zal ik het gelooven, maar niemand zou het haar aanzien. Zou in dat zwakke mismaakte kind een gezonde ziel kunnen zijn?" „Je herhaalt een heel oud spreekwoord: „Slechts in een gezond lichaam woont een gezonde ziel." Wat denk ik daar anders over. Hoeveel booswichten heb je niet met het mooiste gevormdë lichaam, dat men zich denken kan? Hoeveel van die uitermate gezonde kinderen die we hier zien zouden een goed einddoel halen? En wij ouderen kunnen daar zoo weinig aan doen. Dat moet er in zitten. We kunnen alleen een zetje in de goede richting geven." „Nou ja, maar in elk geval hebben die toch veel meer weerstandsvermogen. Je kunt praten wat je wilt, maar ik ben het volkomen met de Ouden eens, die dat gezegd hebben." „Ik niet, o ik lang niet. Er zijn heel wat lichamelijk zwakken, die veel gedaan hebben voor de vooruitgang van het menschdom." 25 „Volgens mij overdrijf je, maar laten we er niet over twisten, in elk geval gun ik het kind alle mogelijke goeds." De speeltijd was weder voorbij. Korte bevelen klonken over de plaats en al spoedig stonden de klassen in rijen geordend en marcheerden ze naar binnen. Lous Mans liep voor Non Derks en ze moest haar best doen om niet om te kijken en dat kind nog eens te vertellen hoe ze wel over haar dacht. Met booze oogen keek ze voor zich uit, tot ze ineens een krats in haar hals voelde. Met een pijnlijk „au" draaide zij zich om. „Natuurlijk ben jij dat weer, naar spook." „Wat?" fleemde Non sarrend. „Altijd ben je valsch, je moet ons allemaal plagen!" Lous kon haast niet praten van woede. „Ajo, was is dat daar?" kwam mijnheer. „Ik deed niks," zei Non Derks al bij voorbaat. „Zij, ze heeft me, ze " Lous kon niet uit haar woorden komen en mijnheer zei kortaf: „Naar binnen. Ik zal het dadelijk wel onderzoeken." ' Toch leek het alsof hij vergat wat hij gezegd had, want direct nadat ze binnen waren gekomen, liet hij ze aan den arbeid gaan. Sommen moesten ze maken en als gewoonlijk liep hij de rijen langs, keek hier eens en daar, gaf wat raad of maakte een grapje. Tegen de twee die gekibbeld hadden zei hij als maar niets. Na het rekenen kwam Hollandsche taal en ook hier was alle aandacht bij noodig, zoodat het Lous scheen of alles vergeten was. Z ij was dat natuurlijk niet. Wacht maar, zij zou dat valsche kind.... 26 En zich ineens niet meer kunnende inhouden, draaide zij zich om en zei: „Wacht maar, als straks de school uitgaat," en ze keek zoo dreigend Non aan, dat die bang werd en heel gauw haar vinger opstak naar mijnheer. „Ja?" „Mijnheer, zij wil me slaan." Hoog sleepte het stemmetje door de klas en de andere kindéren, die meest allemaal druk aan het werk waren geweest, keken nu op, begluurden in verbazing die twee kemphaantjes, Non Derks, die een valsche uitdrukking op het gezicht had en Lous Mans, die in opperste verbazing Non maar zat aan te kijken zonder te letten op mijnheer, die natuurlijk naar beide keek. „Wie wil jouw slaan?" vroeg mijnheer, een wel wat overbodige vraag, want zelfs iemand, die zoo maar in de klas zou gekomen zijn, had moeten zien wie hier met elkaar aan het bakkeleien waren. Mijnheer scheen vandaag zijn pientere bui niet te hebben, want toen er geen antwoord kwam, herhaalde hij zijn vraag nog eens. Non Derks vond het noodig om te gaan snikken, ze krijschte gewoon door de klas en mijnheer, die heel goed gezien had wat er aan den gang was, moest haar toch even kalmeeren. „Ga jij zoolang op de achterste bank zitten, tot je uitgehuild bent, Lous Mans kom op de voorste." Lous zuchtte majestueus. Natuurlijk kreeg zij weer straf. Dat zou ook wel zonde zijn, als ze dat niet kreeg. Nou, maar afwachten. Jammer, dat werd de heele avond weer werken in plaats van met moeder in de stad te gaan winkelen. Doch ze liet niet Want mevrouw van 't Hooft begreep niet, dat het bedenken van verhaaltjes heusch niet ziekelijk behoeft te zijn. Dat eigenlijk veel kinderen dat doen. Het was misschien door de zorg gekomen, die ze de 'laatste jaren zooveel gehad had, dat ze vergeten was, dat ze zelf, toen ze nog maar een klein poesje was en bij moeder op schoot kroop vaak met moeder uit de witte drijvende wolkjes verhaaltjes gefantaseerd had. Toen was zij in Holland geweest, en daar als de schemering kwam, en moeder even rustte van haar zorgen in de huishouding, hadden ze samen zooveel moois gezien in die lucht. Dan had moeder gewezen: „Zie je daar die groote," daar bedoelde ze dan een zware wolk mee, een zwarte, „kijk dat is een roover en die komt om de schaapjes.... och daar zijn ze al opgeslokt door die groote muil, pas nou op, daar komt de herder, zie je zijn groote laarzen?" En altijd had ze gezien wat moeder zag. Zooals moeder het immers vertelde, was het? Daar waren nu eenmaal veel verhaaltjes te vertellen, maar hier in Indië kon je dat niet zoo goed. Ja er waren soms vuurroode luchten met groote paarsche strepen, en dan was het net het afschijnsel van een groote brand. Maar je gaat toch geen akelige dingen vertellen? Want hoe prachtig die lucht ook was en hoe, voor altijd, onvergetelijk in je gedachten, aan teere verhaaltjes herinnerden ze niet. Alleen als je in de bergen was, en rondom je een rust was, omdat er geen menschen woonden op een paar na, en die nog een heel eind van elkander dan zag je ook mooie kleine wolkjes die opgeslokt 39 werden door andere. Zoo mooi als in Holland was het echter niet. Zoo dacht Elly's moeder. Want die was niet gebdren in dat mooie groote land, dat Indië heet, en ze kon er dus niet zooveel van houden als wanneer ze daar wel altijd geweest was. Zij zag vele schoonheden niet, omdat ze eenmaal te Westersch was, te veel Hollandsche in haar denken en doen. En bij een echte Hollandsche blijft altijd, diep verborgen soms, maar het is er steeds, zoo'n innig verlangen naar die mooie grijze luchten van Holland, naar die wilgenboomen, die zoo aan den kant van het water staan, naar het vlakke land. De meeste Hollanders vinden de bergen wel mooi, maar liever is hen toch het vlakke, wat zij eenmaal kenden, toen ze jong waren. Nu had mevrouw van 't Hooft wel even in gedachten gezeten. Had ze onbewust even teruggezien wat ze doorleefde in haar jeugd? Spreken deed ze er niet over. „Kom Elly-kind, nog wat eten hoor. Van verhaaltjes maken vullen we onzen buik niet." „Ja, maar U moet er niet om lachen...." - „Kindje...." Moeder keek verontwaardigd op. Zij zou lachen om haar eigen lieve meiske? Bezorgd maakte ze zich wel eens om haar, als ze haar zoo anders zag dan de meeste kinderen en dat terwijl ze wist, dat haar kindje hard zou moeten aanpakken in het leven. „Moes?" „Ja, wijfke?" „Weet U wat het voor eten verhaaltje was?" 40 „Nog niet poes." „Geen eigenlijk verhaaltje, maar alleen een bedenkseltje om een versje op te maken en als ik dan zangeres ben...." Even keek ze angstig naar moeder op, die had haar immers nog nooit verzekerd, dat ze dat zou mogen worden, evenmin als ze dat ook nu deed, hoewel ze zei: „Ja, verder " „Zie je, dan wil ik daar ook muziek op maken en dan wil ik dat zelf zingen en het zal goed zijn." Er was geen sprake van twijfel bij het kind. Heel verzekerd kwam er uit, dat het goed zou zijn. Wat zou dat nou wezen? peinsde mevrouw van 't Hooft. De meeste kinderen hadden heel vaak wenschen, maar telkens andere weer, nooit zoo iets uitgesprokens voor de toekomst als dit kind. Och, wat zou het haar nog moeilijk gemaakt worden in het leven. Ze zuchtte eens. Elly schrok. Was er iets met moes? Haar oogjes keken moeder angstig aan, maar die begon maar gauw te lachen. „Dat zullen we dan later wel zien poeske, nu maar eerst tafel afnemen, dan kan baboe naar huis, en ga jij wat slapen." „En moes?" „O, ik heb nog wat af te maken. Mevrouw Slinger wil'van avond haar kussensloopen nog thuis hebben." „Weet je wat prettig zou zijn?" „Wat dan mijn kindje?" „Als ma hier eens een heeleboel naaisters had zitten en ma prachtige japonnen kon maken, in plaats van altijd maar wit goed naaien." 41 „Jou klein plannenmaakstertje," lachte moeder. „Jij zou geloof ik alles wel zoo willen, als het in je hoofdje op kwam." „Maar het zou toch veel prettiger zijn?" „Och kindje, dat zou het zeker. Maar moeder kan nu eenmaal geen japonnen maken." „Maar je maakt toch je eigen ook zelf?" Elly had een onwrikbaar vertrouwen in de kunde van haar moeder. Mama kon alles, volgens haar, zooals mama ook de móóiste moeder van de wereld was en de beste en nog een heeleboel meer.... Haar moeder was minder ingenomen met zich zelf. Och het was haar niet voorspoedig gegaan in het leven. Haar man gesneuveld.... Die verschrikkelijke tijding die ze kreeg.... Ze rilde nog als ze aan die dagen dacht. En de zorg wat ze moest gaan doen, waar haar pensioen niet toereikend was. Heel moeilijke tijden had ze doorgemaakt. Nu ging het beter, ze konden er komen, maar het bleef toch altijd piekeren. Ze moest haar kleine meid zooveel ontzeggen wat andere moeders wel konden geven. „Ga jij nu maar naar bed, hoor. We zullen van avond wel praten." Elly hinkeldepinkte weg. Moeder keek haar na. Stakkerdje, die zoo gebrekkig was en bovendien absoluut geen knap gezichtje had. Het zou haar vast niet makkelijk vallen, zich een plaatsje in het leven te verwerven. Doch ze schudde die sombere gedachten van zich af. Ze had veel te veel last van 42 zwaarmoedige ideeën. En dat hoefde toch niet? Het was toch al erg genoeg, dat haar kind een vader miste, moest de moeder nu ook nog tobben, zoodat er zwaarder druk op hun huisje lag, dan noodig was? Nee, dat was niet goed. Liet het kind dan maar eens luchtkasteelen bouwen. Ieder kind, en ieder mensch feitelijk ook, deed het immers? En als ze grooter werd, zou ze van zelf wel merken, dat het nu eenmaal niet makkelijk ging in het leven. Maar zij hoefde alles vooruit nog niet akeliger te maken. Mevrouw van 't Hooft ging weer voor haar naaimachine zitten. Het was nog een heel werk om alles voor van avond klaar te krijgen, maar die mevrouw bestelde altijd nog al veel en hoewel ze erg lastig was, ze keek op geen geld, als iets naar haar zin was en zoo waren er niet veel. Spoedig draaide haar wieltje weer een leutig liedje. Ja, zoo nu en dan kwam er wel eens bij haar een gaapje, het was ook zoo warm en op dezen tijd lagen bijna alle vrouwen in Indië op haar bed. Alleen de vrouwen en meisjes, die op kantoren werkten, waren in de weer, maar hier zoo thuis, met die warmte om haar, (het zinken dak van het huis maakte alles wel erg warm), liet ze zoo nu en dan wel eens lusteloos haar arm rusten, dommelde ze even boven haar naaimachine in om dan telkens weer met een schok wakker te worden en vlug door te gaan werken. Elly lag op haar bedje. Moeder had juist zoo graag dat ze sliep, maar zij kon dat niet. Meestal nam ze een boek, dat ze uit de bibliotheek van school had of haar sommenschrift bij zich om zoo de tijd in bed door te brengen. Van middag niet. 43 Ze had zooveel te piekeren. Hoe was het verhaaltje ook weer geweest?" O ja, ze wist het al. Van een kindje, dat geen ouders meer had en alleen was overgebleven met een klein broertje en hoe ze daar voor zorgde. Ze vond haar maakseltje erg fijn. Als ze er nu maar een versje op kon maken. Doch dat leek toch wel moeilijk.... En toch, van morgen had ze nog gemeend, dat het makkelijk genoeg zou gaan.... En als de woorden nu al zoo moeilijk waren, zou het misschien niet eens gaan om er muziek op te maken. Elly keek bedrukt. Het was heel anders dan het haar van morgen geleken had. Gunst, toen had ze het wel ineens kunnen doen, had ze gemeend, en nu.... het ging niet. Het was te moeilijk, bedacht ze met een pijnlijk gezichtje. En het zou vast wel onmogelijk zijn om het ooit te kunnen. Net een van die verhaaltjes, zooals ze zoo dikwijls maakte en die ook nooit uitkwamen, zooals van mevrouwen, die veel zouden laten naaien bij haar moeder en veel geld zouden betalen en dan zou zij met een sado naar huis kunnen rijden in plaats van altijd te loopen en 's middags zou moeder zeggen: „Wil je geen lekkere kepiting (Hollandsch: krab, die gekookt wordt, dan het vleesch er uit gehaald en daar een lekker schoteltje van gemaakt) en dan zou ze kunnen uitzoeken, wat haar eigenlijk het meest beviel op dat oogenblik en ze zou verrukkelijk eten en moeder hoefde niet eens zóó hard te werken. Die kon alles aan de naaisters overlaten, alleen toezicht uitoefenen. Als Elly 's middags door de warmte naar huis liep 44 en ze de meeste kinderen had zien weg rijden, dan fantaseerde ze altijd van die mooie verhaaltjes. Dan stelde ze zich voor dat ze thuis kwam en dat moeder zei: „Nou maar eerst je zijden jurkje passen en dan gaan we eten en van avond laten we de auto komen en dan gaan we fijn een eindje rijden." Of wel ze ging naar muziekles en de mevrouw waar ze les van kreeg, zei: „Dat heb je heel goed gedaan, hoor kind. Nu nog één keer herhalen en dan kun je van avond op het concert zingen." Malle droomen waren het. Ze kwamen toch nooit uit, dacht ze nu en dan bitter. Maar iedere keer maakte zij op nieuw heele geschiedenissen, de eene al onmogelijker dan de andere, en hoewel ze wist dat ze dwaas waren, ze vond ze altijd op dat oogenblik zelf weer even prettig. Ze kon het eenvoudig niet laten. Nu was ze bedroefd. „Dat stomme piekeren," zei ze boos tegen zich zelf. Net of het wat hielp of ze zich al voorstelde dat ze muziekles kreeg. Gunst en ze hadden niet eens een piano thuis. Waar zou zij ooit op kunnen spelen? Ze was een echt dom kind. Het moest maar uit zijn met haar gekke gedroom. Ze deed beter om eens te gaan bedenken, wat ze zou worden later, en waarmee ze moeder het beste en het allereerste zou kunnen helpen. Maar ook dat ging vast niet zoo gauw. Op welke manier zou zij nu geld kunnen verdienen om voor moeder alles te koopen? Och, ze was een domoor. Met een verdrietige trek op het bleeke gezichtje lag Elly, totdat ze eindelijk insliep. In haar slaap had ze heel mooie droomen. Ze zag zich in een groote zaal en ze had een prachtige japon aan 45 en als ze gezongen had begonnen de menschen als gekken te klappen en riepen, dat ze nog meer wilden hooren. Maar ze zong niet meer. Totdat ze op het laatst zoo gilden, dat ze wel terug moest komen.... Later op den middag, toen ze gebaad had en ze aan baboe, die deelgenoot was van haar meeste geheimen, vertelde wat ze gedroomd had, zei die heel nuchter: „Kalau niempie siang tida apa apa." ('t Beteekent niks als je over dag droomt.) En had Elly weer een teleurstelling meer. Doch nu ook kwam de werkelijkheid weer. Ze moest haar lessen eerst maken en daarna bij moeder knoopsgaten gaan maken, wat een heel precies werkje was, doch dat Elly keurig kon. Moeder streek haar over het blonde hoofdje. „Prachtig schat. Hè, daar heb je moeder nu eens heerlijk mee geholpen." Wat een belooning was dat voor het kind. En heusch, ze voelde zich trotscher nu, dan dien middag toen ze gedroomd had een groot zangeres te zijn. Met glinsterende oogjes gaf ze moeder een kus. Daarna nam ze haar vertelselboek. En verdiepte ze zich in het onwerkelijke gebeuren daarvan. IV. 's AVONDS. Het was later geworden dan mevrouw van 't Hooft 's middags gehoopt had. Maar nu was haar werk dan ook af en kon ze met een tevreden gezicht in een lange stoel uitrusten van haar arbeid. Elly zat dicht bij haar te schrijven. De groote tafel, waar 's morgens wel eens veel goed op kon liggen, mevrouw moest haar naaiwerk toch ergens laten, was nu keurig leeg, en een donkergroen tafelkleed lag er op. In een tumbler waren wat kleurige bloemen gezet en met het avondlicht zag de achtergalerij er nu echt gezellig uit. Er stonden eenvoudige stoelen, en een paar kleine tafeltjes, heele goedkoope maar, overdekt met aardige kleedjes door mevrouw zelf gemaakt, waarop eenige portretlijstjes met oude portretten, vulden de hoeken op. Aan een zijmuur, dicht bij een gaslamp, stonden twee luie stoelen. Een voor Elly en een voor moeder. Elly was nu nog druk met haar huiswerk bezig, moes; zat alvast, in afwachting van het praatje van alle dagv te rusten van haar drukken dag. „Moes elf en zeven hoeveel is dat?" „Maar !" Moes keek een tikje verontwaardigd. 47 „Kindje, hoe heb ik het nou met je? Moet je dat vragen?" „Mijn som komt ook maar telkens niet uit," klaagde Elly, „ik moet ergens een fout gemaakt hebben " „Breng maar even hier, dan zal ik ook eens nagaan, maar vind ik de fout, dan moet je haar daarna zelf gaan zoeken, hoor." „Hè ja, da's goed," zei Elly verheugd. En direct opstaande ging ze met haar schrift naar moeder toe, die heerlijk lui bleef zitten. Of lui? Dat kun je toch niet lui noemen als je uitrust van veel werk? Niet lang daarna klonk moeders verheugde stem al: „Ik heb de fout al domoortje. Nu zelf zoeken." Gewillig kwam Elly het schrift weer halen en even later zat ze te rekenen en te prevelen, alsof ze er voor betaald kreeg. Doch de fout vinden deed ze niet. Het duurde nu wel heel lang en er kwam een verdrietig trekje op Elly's snuitje: Hoe langer het immers duurde, hoe meer tijd er af ging van het gezellig babbeltje met moeder. Moes zag het wel en kreeg eindelijk medelijden met haar meiske. Ze stond op en ging naar het kind toe en al gauw had ze haar de fout aangewezen, waarop Elly een verbaasd: „wat ben ik een ezel" riep. „Ja, een beetje dom ben je wel." Spoedig daarop was Elly klaar. Met een zucht van verlichting klapte ze haar boek dicht, ging alles opbergen in de schooltasch, die reeds klaar lag, en kwam daarna bij moeder zitten. Eerst zeiden ze niets. Het was veel te prettig zoo 55 „Ook al. Zie je moes, je weet dat er niks van aan is, maar het is leuk om er aan te denken. Je stelt je toch altijd weer voor, dat het mogelijk zal zijn, dat er een zal komen. En ik weet wel wat ik dan zou vragen," Elly lachte schelms. „Pas maar op," dreigde moeder, ,,'t Zou wel eens net kunnen gaan als bij die man en die vrouw...." „Nee moes, vast niet. Bij mijn wensch zou dat niet gaan," Elly zei het zoo overtuigd mogelijk en moeder keek haar verbaasd aan. Wat had dat kind, dat ze zoo schelms van avond was? „Vertel mij dan eens je wensch?" ( „Maar U mag hem niet over vertellen, want anders gaan alle kinderen hem wenschen." „Gierigaard," schold moeder. „Weet je, ik zou wenschen, dat elke wensch die ik voortaan doen mocht, zou vervuld worden." Met open mondje zat Elly naar moeder te kijken toen ze het gezegd had. Ze had al zoo dikwijls die menschen dom gevonden, die nog niet eens een wensch konden verzinnen. Zij zou dat beter doen, had ze als kind al besloten. „Kind," was alles wat moeder eerst zei. Zooveel practischen zin had ze haar kind toch niet toegedacht. Die zat maar glunder te lachen. Had ze dat nou niet fijn uitgedacht? Wat ze er niet bij zei, was haar geloof of liever hoop, dat er toch echt nog eens bij haar een fee zou komen en ze dan misschien muziekles kon krijgen. „Een klein beetje hebberig ding ben je," plaagde moe- 56 der. Toen stond ze op, ze moest het avondeten gaan klaar maken. Elly ging haar gewone werk doen: tafeldekken, en moeder warmde het eten dat dien middag was overgebleven op, sneed boterhammen en al spoedig zaten ze aan tafel te genieten van haar eenvoudig maal, dat best, heel best smaakte. Daarna was de avond gauw om. Als Elly naar bed was duurde het niet lang of moeder ging ook. Wat zou ze alleen nog opblijven? De dag, die volgen zou, eischte weer zooveel van haar aan werk en anderzins en daarom nam ze een goede nachtrust, behalve als ze eens veel te doen had en ze ook 's avonds nog moest naaien. Van avond was het rustig geweest, een heel mooie avondook, want wat was het voor haar heerlijk zoo genoegelijk naar haar kindje te luisteren, dat altijd zoo geheel in haar zorgen deelde, en maar eens een enkel keertje een klein droomstertje mocht zijn, maar eerlijk dien avond haar scha van weken had ingehaald. 62 zou gek zijn. Kon ze immers veel makkelijker krijgen door maar even over te schrijven? Maar Elly voelde daar niets voor. „Nee Lous, niet overschrijven. Mijn moeder heeft gezegd, we mochten niet nakijken, maar ieder moest zijn eigen sommen maken en dan konden we vergelijken." „Wat heb je daar nou aan?" kwam het teleurgestelde stemmetje van Lous. „Ik heb expres op je gewacht, ik had geen zin." „Maar Lous, als je ma dan boos wordt?" Elly keek heel verschrikt. Ze hield zoo veel van mevrouw Mans en ze zou haar nooit boos hebben willen maken om niets ter wereld. Dat mocht je toch ook niet? Lous had minder gewetensbezwaren. Verwend kindje als ze altijd was, wist ze veel te goed, dat als pa en ma eens een enkel keer boos werden, dat toch niet lang duurde. „Qoejepietje, waarom ook? Zeg ik doe het toen. Ik kan toch niet al die sommen nou nog gaan maken?" Lous schreeuwde het alsof haar het grootste onrecht was aangedaan en Elly wist eigenlijk niet goed, hoe ze er mee moest handelen. Enfin, zij begon maar aan haar andere sommen, dan moest Lous.... Die had allang, alsof er geen vuiltje aan de lucht was, het sommenschrift van Elly genomen en schreef alles op haar gemak na. Fijn, zoo! „Als jij niet door je examen komt," meende Elly nog te moeten waarschuwen. Doch zelfs daarmee had ze geen succes, want Lous gaf heel vergenoegd ten antwoord, dat ze er beslist doorkwam, bij welk brutaal ant- 63 woord Elly haar verstomd, met open mond, bleef aanstaren. Hoe durfde je dat te zeggen? „Je mag het wel aftikken," vond ze dan. Lous was daar niet voor te vinden. „Weet je, ik ken ze immers best, alleen heb ik er vandaag geen zin in," vertelde ze genoegelijk. Toen was Elly ten einde raad en liet haar maar betijen. Ingespannen tuurde ze naar de andere, die zij ook nog niet gemaakt had en het eerste half uur hoorde men niets dan een geprevel zoo nu en dan van: „wat een gekke som is dat," of wel, „zeven en vier is elf, zes en negen is veertien," maar dan was er even later een gekrijsch, dat de som niet uitkwam, waarna ze samen aan het zoeken gingen, wat natuurlijk beteekende, dat Elly alleen naging wat er fout was en Lous lui, met haar handen op tafel geleund, er naar keek. Het was een gezellige kamer van Lous. Natuurlijk waren alle meubelen wit gelakt, dat „natuurlijk" was dan altijd volgens Lous, want als je haar gevraagd zou hebben, waarom dat zoo natuurlijk was, dan zou ze denkelijk verstomd de vraagster aangekeken hebben, met op het eind een simpel: „Wel daarom." Ja, Lous kon pientere antwoorden geven. Daar had ze bepaald last van. - De waschtafel stond achter een fijn wit schermpje, met bovenin rulle gordijntjes en de sampiran ook. Zoo'n kapstok met een gordijn er over vond mevrouw Mans heelemaal niet mooi, en daarom had ze er een scherm voor gezet. Dan lag er een keurige gebloemde Japansche mat op den vloer, waarop weer een klein tafeltje mei 64 een aardig tafelkleedje. Een schrijftafeltje had ze zoo waar ook en niet eens een, dat je aan de deur kon koopen. Nee hoor, het was eerst van mama geweest, maar die vond op een dag, dat ze heel veel te schrijven had en dat was ook waar, ze moest toch ook elke week aan grootma en grootpa schrijven? Nou en dan lagen er wel eens brieven te slingeren, dus mama had haar klein bureautje aan Lous gegeven, die daar eerst geweldig trotsch op was geweest, maar nu allang over haar verrukking heen was en zelfs vond, dat het zoo hoorde. Dan had ze een prachtige lamp. Van witte zij met silhouetjes er op en je kon heelemaal geen lamp zien, nee alleen maar een groote kap zag je hangen. Elly vond dat wel het allermooiste uit Lous haar kamer en de groote bank, die zoo'n leuk cretonnen overkleed had en waarop Lous maar gewoon ging zitten, heelemaal niet bang die vuil te maken. O, dikwijls had Elly zich geërgerd ook Als Lous maar alles liet slingeren, de schoenen gooide, waar ze vliegen wilden en de kousen achterna, om dan alles door baboe te laten opruimen. Mevrouw Mans vond dat ook heelemaal niet goed en had al vaak baboe verboden om dat te doen, waarop die dan altijd een gedwee: „Saja nja," antwoordde, (zooals u wenscht, mevrouw) om even later, als mevrouw uit de kamer was, het toch te doen. Zoo waren nu eenmaal de bedienden van Indië. Die begrepen heel weinig van opvoeden, die deden slaafsch wat hun nonnie of njo verlangde en soms nog niet eens verlangden. Als ze de kinderen maar zagen dan waren ze aan hen 78 het: „Zeg, moet je nog harder werken? Dan ga je dood." Lous was altijd bang voor dit laatste. Nou, als het van hard werken afhing, dan had zij voorloopig daar heelemaal geen kans van, want hard werken en Lous... dat waren er twee. „Hoe staan jullie voor het examen?" „Ik denk wel, dat het goed is," kwam Elly bescheiden. „Best mama," vertelde Lous verrukt. „Wij komen er vast." „Zoo komen jullie er vast? Dan zal ik beslist dubbel moeten opletten of je genoeg je best doet " „Gemeen...." Lous was werkelijk verontwaardigd. Die mama had altijd van zulke grapjes. Net of ze niet werkten. Boos zweeg ze even. Maar toen vroeg ze: „En als we er door komen, wat krijgen we dan?" „Lous," Elly keek verschrikt op. „Je doet toch voor je zelf je best?" „Nou " kwam Lous. Voor je zelf, daarvan was zij nog niet overtuigd. Net of je daaraan dacht? Daar kwamen ze nou altijd mee, vond ze. Wie die ze waren? Heel gewoon. Natuurlijk de onderwijzers, papa en mama. Als zij voor zich zelf moest gaan werken Nee, daar kon ze zelfs niet aan denken. Je kreeg op je kop, als je het niet deed. Zoo was het. En al die andere smoesjes, van voor je zelf, dat waren niets geen leuke uitvindsels. Als zij het voor het kiezen had, dan ging ze nooit naar school. Dan bleef ze boven, in de bergen en dan reed ze paard en ze ging zwemmen. Van verrukking, alleen bij het denken aan zoo iets 81 doen, maar als haar man 's avonds thuis kwam, stonden haar oogen toch moe, ondanks ze geen enkele bezigheid gehad had, die haar dag gevuld had. En ze werd ziek door lusteloosheid en eenzaamheid. Toen kwam op een dag een fee. Hoe ze er uitzag? Misschien als alle feeën. Ik weet het niet precies. Ze zal wel mooi geweest zijn met blonde haren en gouden kleedje en schoentjes...." Zoo mooi?" onderbrak Lous haar moeder. Maar die gaf geen antwoord. Het was alsof ze de opmerking niet hoorde. „Het kan ook wel donker geweest zijn, toen ze binnen kwam, want de vrouw had de gewoonte aangenomen om overal schaduwen te zien, en daarom was het haar op het lange lest onmogelijk geworden om den gouden zonneschijn binnen te laten. En zoo had ze ook niets gemerkt van de komst der fee. Tot ze ineens de stem hoorde. Wat was die mooi. Als het klingelen van ontelbare klokjes, elk met een ander geluid, en een zoete geur werd ze gewaar. Doch de fee was eerst niet erg lief voor de vrouw. „Doe die open," zei ze en ze wees naar de ramen. „Ik kan niet, mijn oogen doen zeer van het licht." Zoo klaagde de vrouw. Maar de fee luisterde niet naar haar. Met eigen handen zette ze de ramen open en er stroomde een wonderbaar licht door naar binnen en daarin zag de vrouw de lieve handen van de fee, die alleen gemaakt schenen te zijn om zegen te verspreiden. De vrouw zei het haar. Ik wil. 6 82 Maar instede van om die opmerking te lachen, werd de fee heel bedroefd en zei: „Zoo ziet ge bij mij, wat ge zelf bezit?" „Zelf bezit?" herhaalde de vrouw verwonderd. „Ge vergist U, lieve fee. Hoevele malen zag ik mijn handen en nooit ontdekte ik er iets bijzonders aan." „Dan hebt ge nooit goed gekeken. Hier, houd Uw handen in dezelfde stralen en kijk dan. En de vrouw zag, dat ook haar handen als feeënhanden waren en van een wonderlijke schoonheid. Doch ze kon niet gelooven. „Nu gij er zijt," zei ze bedroefd. „Voor het eerst zijn ze zoo, omdat gij er zijt," herhaalde ze schreiend. Ze ontstelde hevig, toen de fee antwoordde: „Niet ómdat ik er ben, alleen dóórdat ik hier ben, want nu heb ik U de schoonheid leeren zien. Gij menschen zijt zulke Wonderlijke schepsels. Altijd haakt ge naar wat ge niet hebt. Steeds is er verlangen naar iets wat niet het Uwe is, maar wat ge bezit, gaat ge onachtzaam voorbij. Er bestaat geen verschil tusschen mijn en Uw handen, alleen gij hebt ze nooit op de goede wijze gehouden." „Ik kon niet," klaagde de vrouw. „Waarom niet?" „Omdat ik moe was en verdrietig van het altijd eenzaam zijn." „Niemand is eenzaam, die dat niet zelf wil." Dat wilde de vrouw niet gelooven. „Ik wilde toch niet? En waarom was er dan geen enkele stem des daags in dit groote stille huis?" 84 terwijl ze zacht een heel bekend kinderliedje neuriede. Op een tafeltje stonden een paar portretten. Toen ze daar de stof afnam, keek ze smartelijk er naar. Het was of er honger in haar oogen stond. Maar niet lang. Want ze zette ze met een stil gebaar terug, even veegde ze een traan weg, die over haar wang vloeide, maar dan ging ze door met zingen. „Waarom weende ze?" vroeg de rijke vrouw aan de fee. „Dat waren haar kinderen," was het antwoord. En ze wees drie kopjes naast elkander op een portret aan en snijdend klonk het: „En dat was haar man!" „Was?" herhaalde de vrouw bevend. „Was," zei de fee. „Ze gingen naar het land vanwaar men niet terugkomt." „Maar zij heeft dan toch gekend...." „Beklaagt ge u nog?" Maar de vrouw zweeg. Nee, liever wilde ze onkundig zijn van het groote moedergeluk, dan te moeten ontberen na gekend te hebben.... Ze huiverde. Ze zagen de vrouw haar karig maal nuttigen na het eerst zelf te hebben bereid, maar ze zagen haar bij alles wat ze deed, alleen, alleen. En toen het avond werd.... en de stilte van de eenzame niet onderbroken werd.... toen geen mannenstappen gehoord werden, geen stem haar riep.... toen er niets kwam en was dan altijd die groote eenzaamheid.... toen huiverde zij, die zoo ontevreden geweest was met hetgeen zij bezat, omdat alleen wat ontbroken had. In het schijnsel van de kleine lamp zag ze, dat de 85 handen dier vrouw mooi waren en edel gevormd en bestemd schenen om zegen te verspreiden en ze was beschaamd. „Laten we naar huis gaan?" smeekte ze. Want ze zag die vrouw veel rijker dan zij, omdat die van haar bezit nog anderen kon meedeelen. Dat zag ze aan de handen. Omdat die niet treurde om hetgeen ze miste, maar dankte voor wat ze gehad had. En thuis weer, in de eenzaamheid van alle dag, in de stille kamers, die ze gewend was, legde de fee haar de hand op het hoofd, en zeide: „Vandaag hebt ge gezien, hoe Uw leven kan zijn, één doorloopende liefde voor anderen. Doe dan ook zoo...." Toen was ze weg. De vrouw was alleen. Ze dacht over wat ze gezien had, en ze begreep haar groot egoisme van te nemen wat het leven haar gegeven had, zonder een enkel beetje daarvan af te staan aan die het zoo noodig hadden. En de dagen daarop volgend waren niet eenzaam meer. De ramen heten de gouden zon door, de wind woei alle duisternis uit haar vertrekken weg, en er klonken stemmetjes door de kamers, die zoo stil altijd geweest waren.... Zij kende geen verveling meer, omdat ze haar werk gekregen had, omdat ze gaf aan die noodig hadden. Voortaan vlogen de dagen in gouden zonneschijn voorbij en 's avonds was ze vroolijk en blij en zong ze. de mooiste liederen. En haar man was gelukkig, omdat zij, die hij liefhad, haar levensdoel gevonden had. Maar de fee kwam nooit meer. Zij had haar werk 86 gedaan, doch met vreugde werd ze door de vrouw en den man herdacht." „Is het uit, ma?" „Mooi," zei Elly met schitterende oogjes. „Heel mooi." „En wat vond je dan mooi, Elly?" Mevrouw vroeg het heel zacht. „Dat ze begreep, dat niemand minder bezit dan een ander in de wereld aan liefde en meedoogen, alleen aan geld en goed." In het duister tastte het kind naar haar handen. Waren die ook edel gevormd? Gaf ze anderen aan liefde, al wat ze geven kon? De handen waaraan voor Elly ook zooveel zegen aan ontvlood, legden zich zacht op het kleine hoofdje. Dat kleine meisje met het gemis aan alles, waar kinderen zoo van genieten, maar bezittende een overvloed van liefde en goedhartigheid. Nee, die was niet misdeeld. „Ze had best kunnen gaan paardrijden," was de conclusie van Lous. Doch dichter drong ze zich tegen haar moeder en zóó, geheel omsloten door de kinderen, staarde die de schemerige galerij in, waar alles vrede was en heerlijke rust. „Er was eens...." O, er was een fee, die trachten wilde voor Elly het leven een klein beetje prettiger te maken.... Als het toch eens kon, dacht mevroüw Mans. Want moeilijk was het, omdat je zoo heel voorzichtig moest zijn geen teere deeltjes te kwetsen van een fijn gevoel. Zij zou het echter probeeren. 90 het kind haar schuld? Was zij op deze manier zelf niet als een dwingend kleintje, dat om de maan vroeg, terwijl er alleen sterren waren? Ze moest immer die beide meisjes vergelijken. Lous in alles de meerdere van Elly, in materieele omstandigheden allereerst, dan in gezondheid, schoonheid, levenslust .... en toch was de laatste bevoorrecht door die eene goddelijke vonk, die aangeboren muzikaliteit, met haar altijd verlangen naar schoone klanken, waarvan ze nooit verzadigd werd. Ze moest met een zucht bekennen, je had allen een eigen aanleg. Die was in je, als je ter wereld kwam en nu was het maar de taak van ouders en opvoeders, maar van kinderen allermeest om te ontwikkelen wat men bezat. Elly zou een groot musicienne kunnen worden, als.. Doch daar zat juist de knoop. Want dat „als" was zoo fnuikend. Men had nu eenmaal voor die opleiding dure lessen noodig en daar kon door Elly niet aan gedacht worden. Ja, ze wist, zij zelve kon helpen en veel ook. Zij kon de piano-opleiding van Elly op zich nemen, wat al een groote stap was. Maar hoe moest zelfs dat? Het meisje kon toch niet elk oogenblik, dat ze vrij had, naar hier komen? Dat zou te veel tijd van het kind eischen. Daar struikelde dus het heele mooie voornemen op En toen.... straalde haar gezicht ineens. Als dat eens kon? Tot nog toe had ze de piano aangehouden om Lous er op te laten studeeren. Haar man had al lang aan- 91 gedrongen, dat zij zich een vleugel zou aanschaffen, die beter nog haar spel tot zijn recht zou doen komen. Als Lous dus niet meer.... Ze verwerkte de gedachte, die zoo plotseling bij haar opgekomen was, langzaam. Je moest zulke dingen niet overhaast doen. Doch het resultaat was geweest, dat ze nu bij mevrouw van 't Hooft gekomen was en haar toestemming had verzocht om Elly de piano te mogen cadeau doen voor haar slagen voor de Hoogere Burgerschool. De heer Mans was enthousiast geweest. Eindelijk een vleugel. Hoera. Och, hij voelde wel niet veel voor muziek, maar hij zag hoe zijn vrouwtje met haar heele hart en ziel er in op ging en hij hoorde heel vaak, hoe men haar om haar spel bewonderde. Hij was wat trotsch op zijn kleine vrouwke, zooals hij schertsend zei. „Leuk voor Elly," had Lous gegild. „En nog leuker voor ons Louske," had haar vader geplaagd. , Doch Lous schaamde zich niks. „Ik houd niet van muziek. Ik zou toch nooit meer kunnen spelen later dan van: drie heksen zaten op één kater." „Hè, wat is dat voor een liedje?" Mevrouw Mans wist niet wat ze hoorde. „Fijn ma, heb ik zelf gemaakt." Lous achtte zich niks minder dan Elly. Als die versjes wilde maken, dan kon zij het ook. Dat ze nou toevallig niet verder was gekomen dan deze eene regel, daaraan dacht ze niet en nog minder, dat ze er geen wijsje voor had. In Lous haar verbeelding, en die was vruchtbaar, 92 was het een heel bekend wijsje geworden. Lous deed niet minder. Natuurlijk werd ze braaf uitgelachen. Maar ze kon er vandaag tegen, hoor. Als je ook zoo iets fijns gehoord had, dat je nooit meer hoefde te spelen van: „vrouw, daar ligt een kip in 't water," ta-ta-ta-ta-ta.. en de heele droeve rest. Ze moest even haar jool uitgillen en ze had er geen eens erg in, dat ze haar moeder verdriet deed. Gunst, alles was best geschikt zoo, vond ze. Drie gelukkige mensehen.... Mama, omdat die een vleugel kreeg. Elly, die de piano ontving.... maar de gelukkigste was zij, en dat nog wel omdat er haar iets afgenomen werd. Lous sprong bijna over haar hoofd van plezier. „Mag ik het haar gaan vertellen, ma?" schetterde ze. „In geen geval. Je moet begrijpen, dat we dat maar niet zonder meer kunnen geven." „Hè, waarom niet?" „Ja, dat begrijp ik ook niet," zei mijnheer Mans. Doch mevrouw legde hem uit, dat ze in geen geval de moeder van Elly mochten kwetsen. „Kwetsen?" Lous sprak het verwonderd uit. Haar vader was het daar gloeiend mee eens. Je kon, volgens hem, alles overdrijven, fijngevoeligheid net zoo goed. „Het is nu eenmaal zoo," had mevrouw Mans gezegd. En dat ze gelijk daarmee gehad had, bleek wel, nu ze gekomen was. „Gelooft U, dat ik U zou willen beleedigen?" vroeg ze, toen ze even stil had gezeten, nadat mevrouw van 't Hooft gesproken had. 93 „Nee, daar denk ik niet aan. Maar het is zoo'n groot geschenk," klaagde ze. „Ik kan Lous niets geven." „U hebt ons veel meer gegeven." „Ik?" Stom verwonderd keek mevrouw van 't Hooft op. „U heeft toegestaan, dat Uw Elly bij ons mocht komen en haar invloed uitoefenen op ons wild kind." „Dat was toch voor Elly haar genoegen ook?" „Zoo dacht U er over. Maar voor ons was het meer. Ons meiske werd door de kalmte van Elly een beetje getemperd. U hebt een lief kind...." „Ja," zei mevrouw van 't Hooft. Als een zucht kwam het haar over de lippen. O, het was waar, ze had een groot geluk in haar kind en het zou heerlijk zijn, indien ze eens hooren kon, hoe haar wijfje speelde. „Als het maar geen aalmoes was," klaagde ze. „Schaam U. Hoe zou ik U ooit willen beleedigen door een aalmoes? Daar heb ik zelfs niet aan gedacht. Maar straks komen ze thuis, Uw en mijn kind. Ze hebben erg hun best gedaan om er te komen...." „Wie weet of ze er wel zijn?" vond mevrouw van *t Hooft pessimist. „Ik verzeker U, dat ze er beide zijn. Ik heb mijn bronnen daarvoor gehad. En als ik Uw kind niet de verrassing wilde laten doorleven, als ze muis kwam bij U met haar geluk, dan had ik het geven van mijn geschenk nog een poosje uitgesteld. Voor Lous staat c n nieuwe fiets, voor Elly had ik de piano." „Ik zou zoo graag.... Denk toch niet, dat ik ondankbaar ben." 94 „Neem dan voor Uw kind wat haar het meeste genot bereiden kan, U weet niet hoeveel muziek het meiske in haar vingers heeft." „Ze zal toch nooit kunnen bereiken, wat ze wil " „Dat weet ik nog zoo niet. Vele hebben getoond te kunnen wat ze wilden." „Maar meer bereikten het nooit." „Als U haar altijd zoo zult blijven bemoedigen, vrees ik er ook voor," zei mevrouw Mans tamelijk kortaf. Toen lachte mevrouw van 't Hooft. Een beetje beschaamd echter. Het was waar: ze kon nu eenmaal niet anders dan zwart kijken en daar moest haar kind onder lijden. „Ik weet niet hoe ik U bedanken moet," zei ze zacht. „Door heelemaal niet te bedanken. Dat is de beste manier. En nu gauw een plaatsje uitgezocht. Tien uur? Als ze op dezen tijd thuis geen telefoon gehad hebben, brengen ze hem. Binnen een half uur kan ie dus hier zijn. Dan is t-ie er als Elly komt en is haar geluk volmaakt." Elly en Loes liepen intusschen gearmd over de groote speelplaats van de Koning Willem III school. Ze konden het haast niet gelooven, dat ze over eenige weken hier zouden school gaan. Dat dan de andere school voor goed afgedaan zou hebben. Ze vonden het wel heerlijk. Want mijnheer, zie je, die ging weg. En ze zouden het niets prettig gevonden hebben, als ze terug waren gegaan en een ander gezicht gezien hadden. „Elly toch." Lous kneep haar zenuwachtig in de armen. Het wachten duurde ook zoo lang. 95 „Denk er om," had mijnheer gezegd, „jullie hebt nu alleen maar schriftelijk examen na je verklaring...." „Waarom lach je, Lous?" „Ik vind het zoo jammer, mijnheer," had Lous gegrapt, „dat ik mijn geschiedenis nu niet kan vertellen." „Nou, ik kan altijd nog schrijven, dat het toch beter is om jou ook mondeling af te nemen." „Niet doen, mijnheer," gilde Lous ontzet. „Dan geen flauwiteiten, Lous," had mijnheer gezegd. „Jullie denkt er aan, alles langzaam eerst lezen en overdenken. Er is geen haast, je hebt tijd genoeg voor het maken en haastigen spoed.... Je kent het einde, hè? Laat mij het prettige idee meenemen naar mijn volgende woonplaats, dat jullie allen er door bent. Wil je me dat plezier doen?" „Wie zou dat nu niet willen?" vonden de slachtoffers allen. „Maar of je het kunt?" twijfelde er een. „Heb ik daar nu niet lang genoeg mijn best voor gedaan?" had mijnheer geschertst en toen hadden ze allen maar gelachen en ze waren met een gerust hart naar het examen gegaan. Het scheen ook werkelijk of het troepje het goed gedaan had. Nu liepen ze te wachten op den uitslag. Wat een gejuich toen hun heele klas er door was.... Ze renden als kippen zonder kop door elkaar, te beduusd in 't begin om naar huis te gaan. Het scheen wel alsof ze er meer in zagen om bij elkaar te blijven praten, totdat er een het snuggere idee kreeg pm weg te gaan. Toen vlogen ze ook ineens allemaal. 96 Lous haar fiets stond in haar kamer. Een fijn karretje was het. Wat 'had ze daar al lang naar verlangd, maar ze had geen gedachte er aan, dat ze hem krijgen zou. Thuis had ze natuurlijk een lawaai geschopt van je welste. „Ma, ik ben er door. Ik ben er door," had ze gegild en ma, die het eigenlijk al lang wist, deed alsof ze geweldig verrast was. „Goed gedaan, Louske. Nu je best maar blijven doen." „Ajakkes," vond Lous, „pas ben je met het eene klaar of ze beginnen alweer over je best blijven doen." „Wie zijn die ze?" „Nou ja," verontschuldigde Lous zich. „Zoo bedoelde ik het niet...." „Je bent een bengel," vond haar moeder, die haar nog maar eens duchtig knuffelde. „Nu moet je het vader telefoneeren," hielp ze Lous haar volgende taak in gedachten. „Nog al logisch," vond Lous, die met een sprongetje op was en naar de gang liep, waar de telefoon hing. „Paps," galmde ze, toen ze aansluiting gekregen had, „Paps, ben je niet trotsch op me?" „Heelemaal niet," brulde paps terug. „Ik versta je niet," zei ze veel kalmer dan te voren. „Ik jou ook niet," zei vader. „Maar ik begrijp het wel. Wel gefeliciteerd hoor, meiske." „En wat krijg ik nou?" vroeg Lous. „Krijgen?" Vader deed alsof hij schrok. „Meiske, moet je dan nog wat krijgen ook?" 97 „Tuurlijk, pa," vond Lous. „Spreek daar dan maar eens met je moeder over," gaf vader haar den raad, waarop Lous een beetje mopperig de telefoon neerlegde. „Ik dacht, dat jullie van te voren wat gekocht zou hebben," zei ze teleurgesteld. „Je kunt wel eens verkeerd denken," vond haar moeder heel wijsgeerig. „Soedah," zong Lous. Het kwam wel terecht, dacht ze. Maar eigenaardig hoeveel haast ze ook gewoonlijk had om zich te gaan verkleeden, vandaag was het juist andersom. Ze ging naar den stal, waar haar hitje stond en ze begon een heel gesprek met haar paard. Toen ging ze de kokkie een bezoek brengen en stal wat uit de keuken weg van lekkers, daüvoor dien middag werd klaar gemaakt en daarna kwam ze binnen, ging even op een lange stoel liggen, doch toen vond ze, dat ze best eens naar Elly kon gaan. „Ja, dat is goed," gaf haar moeder toe. „Zul je voor mij ook hartelijk feliciteeren?'' Even kreeg ze geen antwoord. „Moppie ma, een vleugel? Waar heb je die vandaan?" „Uit den winkel, Lous." „Geestig hoor. Maar wanneer heb je die gekregen? En waar is de piano?" „Dat is een verrassing...." Lous keek verstomd haar moeder aan. Dan schalde haar stem ineens de achtergalerij door: „Die heb je aan Elly gegeven.... Moppie, wat leuk.... Daar zal ze blij mee zijn." „Ik hoop het, Lous," zei mevrouw kalm. Ik wil. 7 VIII. EEN EIGEN WIL. „Maar als ik er toch geen zin in heb?" Mevrouw van 't Hooft keek stom verbaasd haar kind aan, dat zulke besliste woorden durfde laten hooren. Tot nu toe had zij alles beslist en bedacht en had Elly gedaan wat haar moeder graag wikte. Maar nu was Elly al een paar jaar op de H.B.S. en hoewel ze niet achter was, integendeel, toch voelde ze zich er niet prettig. Dikwijls luisterde ze heelemaal niet naar den leeraar, die voor de klas was en betrapte ze zich er op, dat ze muziek hoorde of wel zelf speelde. O, ze hield niet van dit leeren. Het vermoeide haar. En zonder dat ze maar eenigszins haar best deed, dwaalde ze met haar gedachten af en ging fantaseeren. Natuurlijk altijd dat ze zangeres was, of in een concertzaal speelde. Als dat gebeurde, vergat ze haar heele omgeving om haar en zag alleen maar wat ze bedacht. Heel veel malen had ze daardoor straf opgekropen. De meeste leeraren noemden haar een droomster en zooals ze deed, moest men ook wel gelooven, dat ze dat was. Op menige leeraarsvergadering was er 102 over haar gesproken en was betoogd, dat het kind blijkbaar niets voor de school voelde. Had Elly het kunnen hooren, ze had ze beslist gelijk gegeven. O, ze voelde er werkelijk niks voor. Waarom moest zij er op zijn? En als de rapporten dan slecht waren, die ze thuis bracht en haar moeder klaagde, omdat zij het schoolgeld niet benutte, dan kon Elly, de vroeger altijd zoo volgzame en gehoorzame Elly, vaak ongeduldig haar schouders ophalen. Eerst had mevrouw van 't Hooft zich daar erg over verwonderd. Doch het verbeterde niet. En vaak waren er bij haar tranen gekomen. Ook bij Elly stroomden die dikwijls genoeg. Waarom wou moeder het ook niet be grijpen? Elly was nog niet op den leeftijd dat zij zich kon voorstellen, dat moeder niet begrijpen kón, wat heel vaak een groote verwijdering brengt tusschen ouders en kinderen. Elly voelde niks voor school. Ze wilde zingen Als ze dat eens zou mogen. Haar moeder had op dergelijke gezegden meestal de schouders opgehaald. Waar moest zij het geld vandaan halen voor de dure lessen? En dan, als Elly nu eens een zangeres werd, zou ze dan voor haar levensonderhoud kunnen zorgen? Het was haar onmogelijk, Elly hierin haar zin te geven. Ze mocht haar die ongewisse toekomst niet in laten gaan van lessen zoeken en niet krijgen, van oud worden en methoden te hebben, die uit den tijd waren. Maar het gaf niets, als ze Elly dergelijke bezwaren voorhield. Zij zou er komen, hield Elly altijd koppig vol en daar was nu eenmaal niet tegen te praten. 103 Eens had mevrouw van 't Hooft mevroüw Mans te hulp geroepen, doch ook dat was zonder uitwerking gebleven. Al had die nog zoo graag de lessen voor Elly willen betalen, dan zou mevrouw van 't Hooft daar nooit in toegestemd hebben. Aalmoezen zou ze misschien diep bedroefd geroepen hebben. De pianolessen, die nam ze aan. Ze zag welk een groot genoegen het voor de leermeesteres zelf was om die te geven en voor haar ook waren ze een bron van vreugd, want als Elly 's avonds, als zij klaar was, die liederen en wijzen door hun eenvoudig huisje klinken het, als het jonge kind haar heele zieltje legde in wat ze speelde, dan kon zij zoo heerlijk genieten en vaak had ze immers zelf het jammer gevonden, dat er geen mogelijkheid bestond om haar geheel in deze richting te ontwikkelen. En zoo was het immer gebleven, bij Elly steeds een lijdelijk verzet, bij haar moeder een koppig volhouden van wat zij als het beste dacht. En tusschen beide bleef iets zeuren. Ze voelden het heusch wel. Tot Elly op een dag een* erg standje had gekregen van den wiskundeleeraar. „Jij denkt maar precies te kunnen doen wat je wilt. Zoo sterk ben je heusch niet in dit vak om je te kunnen veroorloven onoplettend te zijn," had hij gezegd. Elly had bedremmeld gezwegen. Mijnheer had groot gelijk. Ze vond het echt jammer, dat ze hem zoo boos gemaakt had, en dat nog wel iemand, die ze zoo graag mocht, alleen hij had geen les moeten geven in wiskunde. Een lachje was daarbij om haar mond verschenen, heusch niet om brutaal te zijn, het 104 was onwillekeurig gekomen, maar mijnheer was toch zoo giftig geworden, zoo nijdig, zooals ze hem nog nooit gezien had. Natuurlijk had ze na moeten blijven, dat had ze ten volle verdiend, dat begreep ze zelf wel en ze had hem zoo trouwhartig excuus gevraagd, dat de man niet begrepen had, hoe hij het had en juist daarom, om eens een dieper blik in dit voor hem zoo onbegrijpelijk karaktertje te slaan, was hij daarna bij haar gaan zitten en had lang en ernstig met haar gepraat. Elly had hem alles verteld, dat ze best mee kon, maar dat ze er geen zin in had, dat ze alleen maar zingen wilde en piano spelen en dat het haar kon overkomen, als ze midden in het uitleggen van een som waren, dat ze een melodie hoorde en onmogelijk haar aandacht aan die lamme wiskunde „Ho, ho," had mijnheer gezegd. „Weet je wel, dat door sommigen die door jou zoo gesmade wiskunde buitengewoon geliefd wordt?" „Ik wil het niet graag leeren. Die heb ik heelemaal niet noodig bij zingen." „Kind, meen je dan, dat een zangeres zonder algemeene ontwikkeling kan? Weet je niet, dat allen, die roeping hebben voor een kunst toch onderlegd moeten zijn in veel andere vakken? Er komt zooveel kijken bij een dergelijke opleiding, je moet talen kennen en kunstgeschiedenis en een algemeen begrip hebben van karaktereigenschappen van de volken, wier liederen je zingen wil...." Elly had hem stom verbaasd aangekeken. Even had mijnheer in stil gepeins gezeten. Dan zei hij: 105 „En is het nou zoo heel onmogelijk, dat je die vurig begeerde opleiding krijgt? Kan dan niemand helpen?" Elly had een vuurroode kleur gekregen. Hij vermoedde toen al direct dat er wat achter school en had verder gevorscht en gehoord toen van moeder en haar trots om geen aalmoezen te behoeven te nemen. „Nou, nou, aalmoezen, dat klinkt wel een beetje kras," had hij gemompeld, en onderwijl het kind aangekeken dat nu absoluut niet bleu was en met gepaste vrijmoedigheid hem alles vertelde. „Daar moet wat op gevonden worden," zei hij nog eenmaal toen hij haar haar afscheid gaf. Maar toen ze het aan moeder verteld had, toen had die zoo direct en kortaf gezegd: „Niks er van. Wij zijn nog geen bedelaars." Trots is een erge ziekte. Want die moeder, die zooveel voor haar kind over had, die zelf in huis zou willen blijven zitten, als ze daardoor voor Elly een japonnetje meer kon maken, diezelfde moeder kon nu niet dat beetje armzalige trots op zij zetten ter wille van dat kind, dat ze daarmee haar hoogste levensvreugde gegeven zou hebben. En weer sleepte het onuitgesproken verzet in Elly de weken die volgden en de meening van haar moeder, dat niemand het zou mogen wagen haar als bedelares te behandelen, bleef ook bestaan. Tot op een morgen Elly kort en bondig verklaarde, dat ze niet meer naar school toe ging. Eerst wist mevrouw van 't Hooft van verbazing niet wat ze moest zeggen, toen klonk een: „Ben je niet goed wijs?" scherp en duidelijk van haar lippen. 117 Die dacht echter heelemaal niets anders, dan dat hier een meisje was dat zelf hulp aanbood en ze wachtte dus niet lang, stond op en vroeg Elly, of ze even wachten kon, ze zou dan de zuster, die er voor aangewezen was. roepen. Of die gauw kwam. En levendig, uit blijdschap dat haar moeilijkheden kans hadden, om uit den weg geruimd te worden, vroeg ze Elly of ze al lang les had en van wie. Dan nam ze haar bij de hand en trok Elly mee naar de muziekkamer, waar Elly beduusd als ze was, zich terugvond voor de piano met de muziek voor haar. Ervaren pianiste als Elly echter was, bleken er voor haar weinig of geen moeilijkheden in het stuk en zuster stond haar met open mond aan te kijken. „En je zegt, dat je voor costumière leert?" vroeg ze op het eind in ademlooze verwondering. „Op de Kunstambachtschool van de Zusters Ursulinen," antwoordde Elly met een grapje. „Maar dat is jammer!" riep de zuster. „Nee." Elly was ineens heel stug. Moest haar dat nu overkomen, dat zuster op haar ging neerzien? Doch die dacht natuurlijk niet aan zoo iets dwaas. Die wist immers te goed, dat geen arbeid min gevonden mag worden en kan worden, als men ze maar met liefde doet. Alleen zag ze hier een talent als Elly had, veronachtzaamd worden, en dat had ze jammer gevonden. „Je moet naar Europa, je verder ontwikkelen," zei ze. Daar had je het weer. Als iemand haar eens bewonderde om hetgeen ze kon, dan kwam daar altijd de douche wel achteraan. En een heel koude ook. Hoe zou 118 zij nu in Europa kunnen komen, ze hadden niet eens geld om hier lessen aan haar te verschaffen. Doch dat wilde ze niet zeggen. Waarom zou ze altijd met hun armoe te koop loopen? Ze had er niets geen zin in. „Er is geen gelegenheid voor," was alles wat ze antwoordde en daarna werd er niet meer over gesproken. Ze nam nog eenmaal het stuk door en vroeg verlof om het mee naar huis te mogen nemen, dan kon ze het haar moeder voorspelen. Die hield ook zooveel van muziek. „Maar die moet dien avond meekomen, hoor." Zuster zei het vriendelijk, eerstens omdat het haar aard was, tweedens omdat ze heel blij was, dat ze prachtig uit den nood geholpen werd en ten derde omdat ze zeer goed begreep, dat een moeder graag getuige zou willen zijn van een succes van haar kind. Moeder liet zich niet zoo gauw overreden om mee te gaan, als zuster dacht. „Ik heb je toch nu al gehoord?" zei ze mat. Ze voelde zoo weinig er voor om te komen waar veel menschen waren. Ze had zich al zoo lang opgesloten als een slak in haar huisje en om dan weer de volle zon te zoeken, de drukte van veel menschen, het was haar te moeilijk. Doch ze liet zich door Elly overreden en op den avond van de uitvoering gingen mevrouw van 't Hooft en Elly naar het Klooster. Mevrouw van 't Hooft heel eenvoudig, maar smaakvol gekleed in een zwarte japon door Elly gemaakt, en Elly in het wit, met alleen een versiering van valencienne kantjes. Maar al waren ze nu zeer eenvoudig, onmiskenbaar was toch aan beide te zien, dat ze uit den beschaafden stand kwamen. 119 Onderweg zeiden ze niets. Elly voor het eerst in langen tijd weer vol van haar eigen fantasieën, van dat ze op weg was naar een concert, waar ze zou zingen en van een groot succes. Mevrouw van 't Hooft ondanks haar blijdschap van weer eens uitgaan, toch ook een beetje weemoedig omdat ze de gedachten en verlangens van haar kind begreep, al werden ze ook voor haar verzwegen. En toen dat succes dien avond Elly overtrof zichzelf. Zoo gevoelig als ze de sonate speelde.... bijzonder iedereen was er van onder den indruk. En een storm van applaus barstte los toen ze geëindigd had. Met een kleur stond Elly op, ze begreep er eerst niets van en ze dacht er zelfs niet aan, dat ze buigen moest, voor de ovatie moest bedanken. Niemand nam haar dat echter kwalijk. Men had te veel genoten daarvoor. Toen ze later weer bij haar moeder kwam zitten, keek die haar in-gelukkig aan, maar er waren tranen in haar oogen. Haar eigen begaafd meisje, dat alleen maar verhinderd werd om de zoo begeerde loopbaan te kunnen volgen, door gemis aan geld Het was net of Elly voelde, wat moeder dacht, want ineens boog ze zich dicht naar haar over en zei: „Tob maar niet hoor moes, ik bereik het toch." En gek, nu voelde haar moeder, dat dit geen ijdele woorden waren. Ze begreep: met een zoo sterken wil en zulk een vurig verlangen moet men bereiken wat men zich voorneemt. Het werd rustiger in haar. Haar kind had dezen avond de macht gehad haar eindelijk te 135 bracht. Hoe langer hoe meer klanten kwamen er, en al meer en meer werd haar moeder haar een groote steun. Die had lust en liefde voor dit werk en daarom vlotte het zoo. Mevrouw van 't Hooft kon geen enkele keer langs de inrit gaan, zonder dat haar oogen als streelend gleden langs het marmeren bord, waarop zoo brutaal en toch ook trots en zelfbewust de woorden prijkten: Mejuffrouw Elly van 't Hooft, Costumière. Dat had haar Elly toch maar gedaan gekregen, zij had steeds weer den moed gehad, zelfs waar haar moeder niets als tegenslag had willen zien. En wat een mooier leven hadden zij beiden er door gekregen Hard moesten ze werken, zeker, maar de Zondagen waren geheel vrij. Dan was er geen spoor van een atelier, dat de heele week er toch geweest was, dan was er rust en stilte. En in die mooie intieme huiselijke sfeer, zaten moeder en dochter bij elkaar, Elly geheel opgaande in haar muziek en zang, de moeder luisterende naar de tonen die haar kind voortbracht. En in beide was heerlijke blijdschap. XI. SPELDEPRIKKEN. „Zoudt U mij een japon kunnen leveren met stof en al?" De vraagster was een groote forsche vrouw met een erge trotsche houding, en vriendelijk scheen ze ook in haar spreken niet te wezen. „Zeker, mevrouw," antwoordde Elly beleefd. „Ik zou dan graag stalen willen zien." „Dat kan niet mevrouw, ik moet die eerst laten halen bij den Bombay." „Gunst, hebt U die niet in huis?" Er lag zooveel afkeuring in haar stem als had Elly de grootste misdaad begaan. „Ik heb geen toko, mevrouw," was het bescheid van Elly. „Ik wil U wel helpen door nü even de stalen te laten halen...." „Ja, maar dat is erg lastig. Je wordt zoo door die kerels afgezet." „Toch niet, mevrouw. Ik heb vaste prijzen daar en ik kan gerust laten halen zonder angst daarvoor." „Gelooft U dat toch niet. Geen een van die lui is er te vertrouwen." 137 „Dat is een beetje kras, vindt U zelf niet?" trachtte Elly te lachen, maar toen de dame bij haar meening bleef, stekte ze voor dat die dan maar zelf even zou gaan. „U hebt immers toch Uw auto?" „Natuurlijk, wat dacht U dan? Je kunt gewoon niet zonder!" Mevrouw van 't Hooft zat zich te ergeren. Het klonk ook zoo ellendig verwaand. Hoeveel menschen deden het niet zonder? Bah, en dan dat te moeten hooren Elly zag, dat haar moeder zich boos maakte. Ze hield daar niet van. Gewoonlijk bleef zij dan uiterst bedaard om zoodoende haar moeder te kalmeeren. „Ja, wat zal ik dan doen?" piekerde mevrouw. „Zooals ik U gezegd heb, mevrouw. Gaat U even, U bent gauw genoeg terug. Alleen moet ik U waarschuwen, dat ik om elf uur een dame heb, die passen komt." ,,'t Is nu?" „Kwart voor tien, mevrouw. U hebt dus allen tijd." „Nou jtfffrouw, daar'kunt U toch niet over beslissen. ..." Mevrouw zei het hoogst verontwaardigd, maar Elly deed alsof ze niets merkte, bracht haar tot het hek en ging toen gauw terug naar de achtergalerij, waar nog veel werk haar wachtte. Ze moest nog iets aan de japon, die gepast moest worden, in orde maken. „Wat een hatelijke vrouw," merkte haar moeder op, toen ze binnenkwam. „Nogal," schertste Elly. „Dan geen vrijheid te hebben zoo iemand de deur te wijzen," klaagde mevrouw van 't Hooft. 138 „Vrijheid wel, moedertje, maar het zou dom zijn. Ze zou dat natuurlijk overal rond vertellen en ik zou zoodoende klanten kunnen verliezen. Daar kan de schoorsteen niet van rooken." „Jammer genoeg," vond mevrouw van 't Hooft. „Weet U wat het grappigst is?" „Nee, hoe zou ik?" „Het is mevrouw Derks." „Mevrouw Derks?" Mevrouw van 't Hooft begreep er niet veel van, maar Elly legde uit: „U weet wel, moeder, dat er bij mij op school zoo'n nest was, dat me altijd probeerde uit te schelden...." „Jou?" „Ja moesje, Uw eigen aangebeden Elly." „En waarom dat?" „Ja, waarom schelden schoolkinderen elkaar uit?" „Waarvoor schold ze jou dan?" Elly had geen zin het precies te zeggen. Ze maakte er maar een grapje van en zeide: „Och weet U, vanwege mijn eleganten gang." „Elly?" „Ja moeder, daar moet U nu maar niet te erg van schrikken. Het is al zoo lang geleden." „Het zal wel een kwetsend scheldwoord geweest zijn." „Nogal," zei Elly lakoniek. „Maar moeder U moet het zich herinneren, het was het begin van de vriendschap met Lous." Haar kind zou het wel verzwegen hebben, zooals ze zooveel in dien tijd alleen verdroeg. Wat hadden ze haar t 139 geplaagd, dacht mevrouw. Elly hoorde echter duidelijk weer het hatelijke: „Hinkelepink." Met galgenhumor bedacht ze: „ach, ongelijk heeft ze niet gehad. Ik merk het iederen dag nog." Dooh veel tijd tot dergelijke grapjes had ze niet. Behalve die eene japon viel er nog zooveel in orde te maken, voordat de dame kwam passen, dat Elly vlug voortmaakte. „Moeder wilt U even die garneering op U nemen?" vroeg ze dan, terwijl ze naar een japon wees, die over een mannequin hing en waarbij een naaister stond te tobben. „En denkt U er aan, dat die mevrouw scheef is?" „Och, zij was nog de eenige niet, die iets te weinig had," lachte ze zuurzoet. Nu gaf ze er zooveel niet meer om, dat haar ééne been korter was dan het andere. Hemeltje, als haar mond eens scheef was geweest, dat zou erger zijn. Doch hoe ze zelf trachtte te laohen, diep in haar schrijnde nog immer het gezegde van een schoolkind, dat altijd en altijd getracht had haar toch al zoo weinig zonnige jeugd te vergallen. Ineens zag ze nu ook weer de onderwijzer voor zich, waar zij toen zooveel hulp en steun bij gevonden had. Gunst, waar zou die zijn? Ze zou hem toch zoo graag eens terug zien. Nu wie weet? In Indië werden de menschen zoo raar door elkaar gegooid, wie vandaag hier op Batavia was, zwierf morgen naar Ata Poepoe, het uiterste puntje van den Archipel. 'n Raar land, dat Indië Zou Holland zooveel beter zijn? Ze hoopte er erg op, dat ze dat nog eens eenmaal kon bezoeken. 142 costuumnaaien verdiende. Die had nog nimmer de tanden op elkaar behoeven te zetten als iemand uit de hoogte deed. „Zou ik lang moeten wachten?" hoorden ze binnen weer. „Ik zal even vragen, mevrouw," zei mevrouw van 't Hooft, die daarop aanklopte en vroeg of Elly nog lang bezig zou zijn. Voordat Elly iets zeggen kon, zei de bezoekster: „Ik ben me al aan het aankleeden. Laat die andere dame maar even wachten." Mevrouw Derks zei niets. Dat durfde ze niet goed, omdat ze niet wist, wie binnen was. Ze klemde haar lippen opeen en ging op het puntje van een stoel zitten. „Zie zoo," zei de bezoekster binnen. „Ik ben klaar. Kan ik de japon van de week nog krijgen, juffrouw?" „Ik zal mijn best doen, mevrouw," zei Elly. Daarop liet ze haar uit en noodigde mevrouw Derks uit binnen te komen. „Waarom moest ik zoo lang wachten?" vroeg die bits toen ze binnen was. „Ik heb U van te voren gezegd, mevrouw, dat ik een dame kreeg om te passen." „Ja, maar U had best kunnen zeggen, dat ze moest wachten tot ik geweest was...." „Daar was geen reden voor mevrouw. Van die dame wist ik al een week, dat ze komen zou. U kwam pas vandaag." „Ja, wou U me soms voorschrijven ook, wanneer ik komen moest?" 143 Etly antwoordde niet. Wat hielp dat? Mevrouw Derks scheen nu eenmaal een booze bui te hebben en terugstooten wilde ze haar toch ook niet, want ze kon er misschien nog wel een goede klant aan krijgen. „Wilt U deze modeplaten eens inzien?" vroeg ze zoo beleefd mogelijk. „Geeft U maar hier." Na veel gezoek en getreuzel kwam mevrouw Derks tot een besluit. Het was een model, dat haar absoluut niet staan zou en even had Elly haar dat gezegd. Maar haar raad was niet in goede aarde gevallen. 'Mevrouw Derks had zelf nog al veel met haar eigen smaak op en meende dat ze altijd chic gekleed was. 'Aan zoo iemand viel geen raad te geven. „En wanneer zou ik kunnen komen passen?" vroeg ze, nadat haar de maat genomen was. „Vandaag over een week. Zou dat gaan?" „Maar dat meent U toch niet? Een heele week wachten? Gunst, dat kan ik'niet." „'t Spijt me mevrouw, ik heb nog zooveel te doen. Ik zie geen kans U eerder te helpen." „Juffrouw, daar zit ik mooi mee. Ik moet hem volgende week aan hebben." „Wanneer mevrouw?" Veel zin in antwoorden had mevrouw Derks. niet. Maar ze was op het oogenblik aangewezen op Elly, omdat ze met haar vorige naaister ruzie had gehad en daar niet behoefde terug te komen. Die had de brui gegeven aan de hondsche behandeling van een mevrouw Derks. Ging ze naar een van de groote modehuizen, dan moest 144 ze natuurlijk nog langer wachten, en daar had ze heelemaal geen zin in. Met een martelaarsair berustte ze dus, niet echter zonder Elly te hebben laten beloven, dat ze zoo mogelijk een boodschap zou sturen als ze eerder gereed was. Wat Elly beloofde. „Ik moet nog even op mijn dochter wachten," zei ze. „Best mevrouw, gaat U dan even zitten." „Daar hoor ik de auto al. Gelukkig." En jawel, daar kwam Non binnen. Ze was een heel mooi meisje geworden, dat druk uitging en veel bewondering ontving. Non keek verbaasd op toen ze zag, bij wie haar moeder was. Ze had niet op den naam van de naaister gelet, die mama genoemd had en zelfs had ze niet gekeken naar het groote bord, dat toch duidelijk liet zien wie er woonde. De chauffeur was haar komen halen en ze was eerst eigenlijk te lui geweest om naar binnen te gaan. Alleen het 'idee om zelf misschien een japon te kunnen krijgen, had er haar toegebracht. „Gunst, ben jij het?" zei ze uit de hoogte. „Ik ben het," zei Elly eenvoudig. „Kennen jullie elkaar dan?" „Van school nog," zei Non. „We hebben elkaar nog wel eens uitgescholden." „Pardon," zei Elly scherp. Zij had niet gescholden. Als een verschrikt vogeltje was ze altijd in elkaar gekropen, ze had er zelfs nooit aan gedacht om zich rechtmatig te verzetten. „Nou ja, dan zal ik het wel geweest zijn," lachte Non ongevoelig. „Waarvoor ook alweer?" 149 maande ze haar dochter wel dringend om dergelijke kunstjes nou maar achterwege te laten op haar leeftijd. „Op den eerbiedwaardigen leeftijd van negentien en een half jaar, twee maanden en een dag," galmde Lous dan, naar gelang echter van haar preciese ouderdom. „Moes, hoe komt toch zoo'n wijs ouderpaar aan zoo'n onwijze dochter?" informeerde ze een enkel maal. En ja, toegeven dat haar kind onwijs kon doen, moest mevrouw. Maar als ze dan die schalksche oogen zag en dat van pret glimmende gezichtje, was ze al lang weer verzoend en ging hoofdschuddend heen. Toch trad ze immer op tegen allerlei malle uitdrukkingen van Lous en dus was dat optreden vaak noodig. „Onverbeterlijk," schudde Lous dan zelf al, als ze haar moeder maar zag. Ook ditmaal was ze het heelemaal niet eens met dat „lorrekind" van Lous en ze vond, je kon je afkeuring op een andere manier laten blijken. Wat Lous in stilte natuurlijk niet met haar moeder eens was. „Nog al erg ook," gromde ze nog na, precies als een beknord schoolmeisje. Tooh vond mevrouw Mans de handelwijze van de beide dames, moeder en dochter haast ongelooflijk en ze verzocht Elly om haar nog eens nauwkeurig te herhalen wat er gebeurd was. „Vreeselijk voor je," zei ze dan. „Och, voor mij niet mevrouw, voor moes vind ik het ellendig, die kan daar niet goed tegen. En die voelt dan altijd weer de tegenstelling met vroeger." „Nogal begrijpelijk," vond mevrouw Mans. 150 Even waren ze stil. Dan zei mevrouw Mans: „Och kindje, ik heb wel eens meer gevreesd voor een dergelijke behandeling van dames...." „Nou dames," protesteerde Lous. „Ja, Lous, toch dames. Alleen al door den stand, waarin ze geplaatst zijn. Dat ze daarom nog niet noodzakelijkerwijs dames zijn, bewijst het optreden van moeder en dochter Derks...." „Vischvrouw en Co," vond Lous. „Ja, wij kunnen daar nu over denken, zooals we willen, het feit wordt daar niet anders mee gemaakt en ik kan heel goed begrijpen, dat Elly's moeder de beleediging diep gegriefd heeft." „Elly had moeten weigeren om voor haar te werken." „Dat ging deze keer heel moeilijk," verdedigde Elly zich. „Niks moeilijk." „Ja wel Lous, wel moeilijk. Toch zou ik als ik Elly was een volgende keer de dames waarschuwen, dat ze wellicht lang zouden moeten wachten en op die manier konden ze wel eens haar werk aan een ander gunnen. Zoo zou het best gaan. Want is Elly grof " „Nee mevrouw, dat kan niet," verdedigde Elly zich. „Natuurlijk niet, kind. Jij zoudt dat onmogelijk kunnen zijn. Doe het echter een andere keer, zooals ik zeg en dan zal het ze wel gaan vervelen te waohten. Geloof me, dan ben je het gauwst en het makkelijkst van ze af." „Elly kon de japon verknippen!" opperde Lous. „Maar Lous." „Best mama," hield Lous vol. 151 „Hoe kom je er bij?" zei ook Elly verontwaardigd. „Ik zal me daar zelf oorzaak zijn, dat verteld kan worden, dat ik een slecht werkster ben." „Wat kan het jou schelen?" hield Lous vol, met de onwetendheid van een verwend meisje, dat nog nooit met de harde werkelijkheid van het leven kennis gemaakt heeft. „Je praat als...." „Een kuiken zonder kop, zegt U het maar," moedigde Lous royaal haar moeder aan. Zij mocht dat wel, als mama ook eens wat geks zei. Doch die had zich allang bedacht. Dat ze zich geërgerd had en geen klein beetje, bewees wel haar uitval, die voor haar preciesheid heel veel beteekende. Ze had het altijd gevreesd, dat Elly vernederd zou worden. En ze had zich indertijd heel erg over het besluit van Elly verbaasd, vooral toen haar man zich daar ook zoo kalm bij neergelegd had. Die was wel een beetje als Lous.... Het kon hem niets schelen.... Elly was een aardig kind, wat stil over het algemeen, niet zoo heel erg het soort, waarvan hij hield, hij mocht liever zoo'n brutale duvel als zijn Lous en de vriendschap tusschen de beide meisjes had hem altijd erg verbaasd, maar veel bemoeien deed hij er zich niet mee. Muzikaal was hij, jammer genoeg, niet en dus zich interesseeren voor de muzikale ontwikkeling van het kind, kon hij ook niet. Zoo'n enkele keer ontmoette hij ze.... Och, een schaap zooals er bij dozijnen waren, had hij gevonden. Het eerste waardoor hij meer op haar ging letten, was het eigenmachtig besluit geweest, dat ze genomen had. 152 „Dat's verbazend flink," had hij gezegd. En dat beteekende heel veel voor hem. De menschen? Dat was zoo iets als de boeman uit den vroegeren kindertijd. Daar werd je mee bang gemaakt en flauwerds lieten zich bang maken. Een ferme jongen of meisje ging kijken en trok zich van die verhalen geen sikkepit aan. Ja, de menschen je zoudt er wat om doen. Hielpen ze je, als je in de penarie zat? Hadden ze echt meelij met je? Neen immers? En als ze dat nog een keertje toonden, dan moest je beslist oppassen, dan hadden ze vast vreugd omdat het je slecht ging. „Toch niet allemaal?" betoogde zijn vrouw als hij zoo doordraafde, en met iets ondeugends naar Lous had hij op een keer gezegd: „Nee hoor, niet allemaal, ik ken een dame, mevrouw Mans heet ze, die heeft zoo iets niet...." „Flauw ben je," had ze toen gepruild. Lous was het volkomen met haar vader eens. Maar die sprak nog niet uit ondervinding. Die wist nog niets uit eigen leven. Hoe zou ze ook? Was alles voor haar dan niet even mooi geweest? Had ze wel een wensch kunnen uiten, die niet vervuld had kunnen worden? En toch wist de vader: als de tijd komt dat aan Lous moed gevraagd zal worden, zal ze die hebben ook. Lous had gelukkig geen zin gehad in costuumnaaien, anders zou ze even goed als Elly er voor geleerd hebben. Zij vond, gelukkig maar, alles wat met naald en draad in verband stond, even griezelig en voelde niks voor de mooiste japon. 153 Ja, ze vond het wel fijn, als ze een nieuwe had. Maar niet lang. Alleen omdat Elly hem tegenwoordig in elkaar fabriekte en natuurlijk ook, omdat ze anderen dan jaloersch naar haar kijken zag.... En of haar moeder al zeide: „Maar Lous, daarvoor toch niet alleen?" Lous hield even koppig vol van wel. Als ze zelf een schaar in haar handen had moeten nemen zou ze er stichtelijk voor bedankt hebben. . „Als je 't maar weet," zei Ze triomfantelijk. Lous ging veel uit en ze ontmoette op verschillende partijtjes Non Derks ook nog al eens. En nog steeds kon ze haar niet luchten. „Wat een stuk onverstand," had ze eens geroepen, zoo hard, dat Non het beslist gehoord had en daarop met nuffige gebaartjes haar neusje opgehaald had. 't Kan me niks schelen," had ze verwoed geantwoord, toen een van haar kennisjes haar daarop attent maakte. „Dat kind heeft geen grein hersens." Vriendschap kon men dus niet zeggen, dat er tusschen de twee bestond. Maar daarvoor waren ze ook veel te veel andere karaktertjes. „He zal het haar betaald zetten," gromde Lous nu, nadat haar moeder en Elly tot dit besluit gekomen waren. „Snert was het," volgens Lous. Ze was het er heelemaal niet mee eens.... Wacht maar.... Zij kreeg nog wel eens een kansje. „Heb je veel bulleboel voor haar te maken?" vroeg ze dan. „Lous, schei uit," zei Elly, stikkend van de lach. „We blijven wel in mijn vak, eerst zei ik van morgen tegen 154 mijn moeder dat ik aan speldeprikken wennen moest en nu kom jij met een lorrekind en bulleboel." „Niks om te lachen," pruttelde Lous. „Nou, heb ik dan niet genoeg lorren en todden om me heen in mijn vak?" „Welk vak?" zei Lous scherp. „Dat van naaister natuurlijk," zei Elly onthutst. „Je bent belachelijk," schreeuwde Lous. „Belachelijk?" Elly wist niet hoe ze het had. „Ja natuurlijk. Je kunt net zoo goed pianolessen gaan . geven." „Je kon net zoo goed zeggen zanglessen?" Elly trachtte er een grapje van te maken, maar dat viel niet mee. „Nou, zanglessen dan voor mijn part. Schei met dat naaien uit." „En waarvan moeten wij dan leven?" „Nou, daarvan natuurlijk." Lous vond dat heel logisch. „En als ik dan eens geen lessen kreeg, al probeerde ik het?" ,,'t Bestaat niet," vond Lous optimist. „Laten we er maar liever niet over spreken," vroeg Elly. Even was er ook in haar lust gekomen, om dat te doen. Maar moeder had altijd zoo gezegd, dat ze daar niet van zou kunnen bestaan. En als dat eens waar was? Nu hadden ze het goed. Ze hadden zelfs eenige weelde en haar moeder genoot daar zoo van. Nee, die mocht niet meer met haar linnennaaien beginnen. Die arme moeder had genoeg gesloofd. 163 schien al weer dergelijke verlangens in haar opkwamen. Het was altijd zingen geweest, dat ze gedaan had, lang voor ze zelfs nog pianoles kreeg. Ze voelde: haar stem ging vooruit. Al lang was ze zoo ver, dat ze met mevrouw Ranken duetten zong en zioh meer en meer liet hooren op de intieme muziekavondjes, die mevrouw gaf. En vaak had ze gelezen in oogen die rustig naar haar gekeken hadden, dat het goed was, dat haar stem aan klankvolume won, reiner en inniger klonk. Na zulke avonden kon ze niet slapen. Dan kwam immer de jubel boven van het naderen van het zoo vurig begeerde doel, dan zou ze den tijd willen verhaasten, die haar nog wachtte, voordat ze zou kunnen optreden. Of Elly dan ijdel was? Heelemaal niet. Het was alleen een gevoel van roeping, van een moeten opgaan in haar kunst, die ze zoo liefhad. Werkelijk aan de menschen, waarvoor ze eenmaal zou staan, dacht ze nooit, alleen dat het toehoorders waren, was haar genoeg. Pianospelen deed ze graag. Uren lang kon ze voor de piano zitten en spelen wat groote meesters eens hadden getoonzet. Mevrouw Mans moest dat toch niet misbegrijpen Ze kon toch weten, wat een wereld van genot zij Elly ontsloten had. Maar zingen was het niet. Als ze Beethoven speelde en ze genoot van de klanken, kon het gebeuren, dat ze zelf aan het fantaseeren ging, en eigen spel deed hooren. Dan kon haar moeder verwonderd opzien. Wat deed Elly nou? Was ze aan het knoeien? Doch als ze dan 164 een innige wijs hoorde, die haar absoluut onbekend was, dan voelde ze wel: dit was geen knoeien, dit was zelf componeeren. En ze was blij om de mooie gave die haar kind meegekregen had. Er had dus toch een goede fee aan het kleine wiegje gestaan, al hadden de ouders daarvan niets vermoed en al was in haar vaak een bitter gevoel opgekomen, als ze haar kindje zoo mismaakt zag en zoo misdeeld in het leven? Dat een misdeelde? Het was om te lachen. O, wat had ze getobd. Belachelijk. Om een kind immers, dat juist zoo rijk met gaven begiftigd was. Doch gelukkig, nü was ze geen zeurige moeder meer, ze was een rijke vrouw. Een bewonderende moeder. Het leven was nu zoo anders geworden voor haar. Natuurlijk moest ze werken en heel hard ook, want al kreeg Elly nu al een paar lessen, niet alleen voor de piano, maar ook voor eerste beginners voor zingen (mevrouw Ranken stond die volgaarne aan Elly af), daarmee verdiende ze toch niet genoeg om haar en haar moeder te kunnen onderhouden en dus was mevrouw van 't Hooft aangewezen om te blijven naaien. Maar dat kon haar niet schelen. Ze deed het zelfs graag. Eerlijke arbeid was geen schande. En of je nu al lessen gaf, of dat je een japon maakte, het was toch alles arbeid en daarmee vernederde je je niet. Ze vond het nu ook een prettig werken, veel en veel meer naar haar zin, dan al dat wit goed maken, waarbij je ontzettend je oogen inspande en toch niet veel betaald kreeg. Ze vond 166 Er kwamen veel klanten bij en ze moesten vaak wachten, wilde men geholpen worden. De japonnen waren echter zoo fijn afgemaakt en meestal zoo elegant, dat men zich dit wachten gaarne getroostte. Van zelf was het, dat ook meer geld haar huisje binnen kwam. Ze konden zich veel meer veroorloven, dan ze ooit gedacht konden hebben en Elly ging er bij de goede voeding beter uitzien. Er kwam zoo waar een roode schijn op haar lippen, er was veel meer glans in de oogen en nu het haar opgestoken was, stond het haar veel beter. Mooi, nee, dat werd Elly niet. Maar nog steeds als ze zong, kwam dien eigenaardigen glans in haar oogen, die haar mooi maakte. Dan moest je vergeten wie er voor je stond, je hoorde alleen maar haar prachtig geluid. Haar moeder vond het zoo heerlijk, dat Elly zich ook wat beter kleeden kon, dat ze daarvoor geld hadden, en het was met zorg, dat ze zelfs de eenvoudigste jurken voor het kind maakte. Wat een trots stond dan in de oogen der moeder te lezen, als haar kind zóó er uitzag dat men onwillekeurig zei: „Was dat kind altijd zoo aardig? 't Is me nooit opgevallen." O, dat was voldoening. Zoo gingen de dagen voorbij. Ongestoord gaf Elly al haar vrijen tijd aan haar studie, en ze ging dan ook met reuzenschreden vooruit. Het gebeurde nu al, dat mevrouw Ranken haar ook andere leerlingen stuurde, dames en meisjes, die al ver waren en voor genoegen les namen. Dat waren heerlijke leerlingen. Daarmee kon Elly samen zingen, daaraan gaf 170 het heusch niet helpen, zei ze dan verontschuldigend tegen Elly, die er om lachte. Haar moeder zei ze het nooit meer, omdat ze die er verdriet mee gedaan zou hebben, maar Elly, phoe, die kon er best tegen, zei ze luchthartig. Elly dacht wel eens voor ze kwam: Hoe moeten we zoo'n heelen dag om krijgen, want zij zat het liefste voor de piano, maar als de avond er dan weer was. dan was alles toch veel vlugger gegaan, als ze had kunnen denken, en verveeld hadden ze zich geen oogenblik. Als de schemering kwam, wat kondten ze dan van een rijtoer genieten. Dan liet mevrouw van 't Hooft een huurauto komen en Lous, die thuis een prachtige eigen wagen had, vond het veel fijner in een taxi te zitten, tenminste, ze genoot er meer van, beweerde ze altijd in ernst aan Elly, als die er haar twijfel wel eens over uitsprak. En toch had Lous gelijk. Zij was thuis gewend te kunnen rijden als ze wou. 's Morgens als ze naar school ging, kwam de chauffeur voorrijden en ze wist niet beter of het hoorde zoo. Dat er meer onderwijzeressen waren die in een gewone sado naar school reden, wist ze wel, maar ze dacht er eigenlijk nooit over na. Ze keek daarom nooit op die minder bevoorrechten neer. Alleen, ze voelde het nu eenmaal zoo. En als ze 's avonds dikwijls met haar moeder een ritje maakte, vond zij het ook heel gewoon. Ze waren dat immers gewend? Heusch, niet uit trotsChheid meende Lous dat. Doch ging je met Elly en haar moeder uit, dan vergat je, dat je in een auto zat, dan keek je maar 171 naar die verheugde gezichten, die zoo echt weerspiegelden, dat ze innerlijk zoo dankbaar voor dit genot waren. Dat was een vreugd op zich zelf al om dat te zien. Gewoonlijk zwegen ze. „In een auto moest je nooit hoeven te praten," was Elly's meening. Dan moest je rustig liggen en genieten van de luchten, die je tegen den avond zag, van het mooie groen en van de statige lanen en wegen, die je langs ging, of als de avond viel, van het opkomen van twinkelende sterretjes, die zoo praalden aan dien mooien wijden hemel. Het liefst ging ze naar Priok om aan het uiterste eindje van de kade een half uur te kunnen verdroomen, al maar uitkijkende over de zee, waar booten af en aan kwamen, zwarte pluimen tegen den horizon plekkend. Daar was het mooi. Dat verveelde nimmer. En ook een enkel maal kwam het verlangen ook eens te kunnen gaan over het water naar het land, dat toch ook het hare was, al had ze het dan nooit gezien. Wist ze niet, hoe haar moeder verlangen kon eens terug te kunnen gaan weer naar een kleine stad, waar zij jong geweest was en gelukkig? Elly's verlangen was anders. Natuurlijk. Haar was alleen het gaan naar Holland als innigste wensch, omdat ze wist daar zich verder te kunnen bekwamen, gelegenheid te hebben anderen te hooren zeggen, dat ze goed zong, een bevoorrechte was. Haar moeder voelde dat anders en dieper. Daar waren nog altijd zusters die ze zoo gaarne terug zou willen zien, daar waren graven van ouders, die niet op haar 177 hem, en toen je erg jong was, vond ik je altijd een klein schuw kind, maar toch moet je veel van zijn energie bezitten. Het kan niet anders." „Gelukkig dan maar. Dan heeft hij me een mooi geschenk gegeven." Elly was toen weggegaan. Wat haar moeder echter niet opgemerkt had, was, dat ze het portretje behouden had. De oude doos was weer terug gezet, maar het portret was er uit. En daarmee was Elly naar een fotograaf gegaan, hem had ze gevraagd er een goede vergrooting van te maken en een dag voor haar moeders verjaardag was ze met het groote pak in haar kamer verdwenen, voordat haar moeder had kunnen zien, wat voor reuzeding ze wel torste. Een heerlijk werk was het geweest om voor dag en dauw dat portret een plaatsje te geven en het te bekransen met kleurige bloemen. De oogen leefden en na de versiering had Elly even gestaan voor dat portret van haar vader en ze had overdacht, wat ze voor zonnigs in haar jeugd met hem had moeten missen. Wat was haar moeder aangedaan geweest. „Alsof hij leeft," was al wat ze had kunnen zeggen. En toen had Elly de armen om haar geslagen en gezegd: „Wie weet of hij nu niet bij ons is en geniet van Uw vreugde." „Zoo lang hij er was, kon hij mijn donkere gedachten weglachen...," „Dat doet hij nu ook, kijk maar," wees Elly naar de vroolijke oogen. „Ik ben altijd te tobberig geweest," vond mevrouw Ik wil. |2 178 van 't Hooft in eerlijke bekentenis, maar Elly die op een dag als vandaag alleen maar vriendelijke gedachten wilde toelaten, vond: „Nu maar weer niet tobben. We zullen ook nog wel eens leeren alles van een zonnigen kant te beschouwen...." „Als ik jouw niet had." „En allebei Uw oogen niet," lachte Elly, „dan was U stekeblind. En nu eten moedertje, over een uur is de auto voor, dan gaan we als ridhards uit." Er was nog veel te beredderen, maar ze maakten vlug voort en toen de auto kwam, stapten beiden, met oogen vol verlangen naar het heerlijke dat hen wachtte, in. De rit alleen was al zoo genoeglijk, al was de weg naar Buitenzorg (hun plan was naar den Plantentuin te gaan) nu niet zoo buitengewoon mooi. Dat zeiden tenminste de menschen, die dikwijls op het eind van de week naar Soekaboemi gingen of Bandoeng, maar Elly en haar moeder waren zoo weinig verwend, dat het voor hen een heele verrukking was, vooral toen de bergen te zien kwamen. Ze genoten en toen zij in Buitenzorg gekomen waren, namen zij de pakjes boterhammen mee in den tuin. Het was maar zoo'n eenvoudige picnic, die ze konden hebben, maar voor hen was het reusachtig. En toen ze er in waren, toen ze de vele lanen afliepen en telkens weer andere schoonheden zagen en bewonderen konden, toen was het dat Elly in verrukking bij het meer zei: „Wist je dat de wereld zoo mooi was?" Het was schitterend hier en toch ook weer van een droomerige rust met zijn vochtige koelte. Aan den water- 179 kant gingen ze zitten en geruimen tijd bleven ze daar. Of anderen langs hen gingen en schertsende woorden spraken tot kinderen of grooten, die ze bij zich hadden, het kon hen niet afleiden. Ze genoten hier zoo, zij die nooit nog een dergelijk uitstapje gemaakt hadden. En het was met weemoed, dat Elly en haar moeder teruggingen, naar huis weer. Gelukkig, dat ze hier direct een welkome afleiding vonden door de mooie bloemen, die er in hun afwezigheid gebracht waren. „Hoe lief," vond mevrouw van 't Hooft, want ze raadde direct van wie die kwamen. Doch ook nog anderen, van leerlingen van Elly, waren er, die ook meegeleefd hadden met de verwachtingen van het meisje. Kokkie had een feestelijke maaltijd gereedgemaakt en de moeder kreeg de eene verrassing na de andere, want zelfs visite ontvingen ze dezen avond. Och, wat was alles in eenige jaren voor haar veranderd. Hoeveel meer voelde zij zich nu. „Nou nog wat spelen," vroeg ze, toen ook die drukte weer voorbij was en Elly en zij alleen waren. Gehoorzaam zette Elly zich en spoedig klonken gevoelige tonen. Geen treurige, het leek wel of het meisje met het oog op het jolige jonge gezicht van haar vader niets kon spelen, wat maar eenigszins stemming had kunnen opwekken., Toen stond ze op en zette zich dicht bij haar moeder. „Vertel eens wat van hem?" verzocht ze. Ze hadden zoo weinig oogenblikken gekend van spreken over vroeger, er was altijd een noodzakelijkheid geweest van voortmaken, afwerken en zoo te hooi en te 182 die ze noodig had. En was het tot nu toe altijd Elly geweest, die wegen gezocht had, nu kwam haar tijd. O. ze zou werken, nog harder dan tot nu toe en ze zou ook wel meer werk krijgen nog. Een sterke wil deed wonderen. Had ze dat niet de laatste jaren ondervonden? „Hoe het gaan zal, ik weet het niet. Maar gaan doen we." „Mooi zoo, moedertje, zoo mag ik het hooren. Dan gaan we aan het sparen. Ik heb nog een dubbeltje," schertste Elly. Maar diep in zich klemde ze zich aan de woorden van haar moeder vast. Als het eens kon? O, als haar de gelegenheid toch eens gegeven kon worden? Haar moeder stond op. Plotseling. En ging naar het portret en met een van ontroering trillende stem zei ze: „Ik zal het volbrengen, jongen. Je hebt me veel nagelaten in haar. Ik zal in jouw geest handelen." De oogen op de foto lachten, lachten, maar het was de vrouw daarvoor alsof het een goedkeurend kijken was en ze was heel ontroerd. „Kind, kom hier," zei ze dan. En met de armen om elkaar geslagen stonden even later moeder en kind voor het afbeeldsel van haar man en vader en het was alsof ze nog bij elkaar waren: zij drieën. Een pleohtige stemming hing om hen en het was Elly of haar een onzichtbare stem toefluisterde: „Je zult het bereiken. Je vader wil het." En ze boog het hoofd als moest hij haar zegenen. 186 Elly stond op, ging naar haar moeder toe en zei: „Moedertje, dat heeft de componist zeer zeker, daar kan ik voor instaan, want die staat hier...." „O, kind, jij?" Bevend kwamen de woorden bij mevrouw van 't Hooft er uit, en toen, als kon ze het niet gelooven, ze haar kind in het teere gezichtje keek, waarop nu zoo'n heerlijke voldoening straalde, trok ze het meisje op schoot. „Jij, mijn trots en vreugde...." „Niet overdrijven, moeder, het is maar een eerste poging " „Maar die je gelukt is. Ik weet wel, dat ik niet zoo veel verstand van muziek heb, maar je voelt hier de weergave uit, van wat we daar gezien hebben." „Dan is het toch een beetje gelukt? O, ik heb zoo getobd de laatste dagen. Ik hoorde maar muziek, ik zag woorden geschreven, maar ik kon ze niet lezen, de noten kon ik niet opschrijven." „Vandaar je afgetrokken stemming?" „Ik kon het niet helpen, moeder." „Natuurlijk niet. Dat begrijp ik best. Het is ook geen verwijt, mijn kind, alleen wist ik niet, wat je zoo vreemd maakte, nu wel, ik ben toch zoo trotsch op je." „Och moeder, het is nog zoo onbeholpen...." „Best mogelijk. Maar ik vond het mooi en innig, vóórdat ik wist, dat je je eigen werk speelde. Morgen moet je het mevrouw Mans voorspelen en zingen." „Ik durf niet." „Niet te kleinmoedig zijn, kind. Nadat je getoond hebt XVI. SPANNING. „Elly, zou je na afloop nog even naar mevrouw Ranken willen gaan?" „Zeker mevrouw, met genoegen. Is er iets?" „Nee, och, een kleinigheid. Maar dat wil ik haar liever zelf laten zeggen," zei mevrouw Mans. Ze hadden samen gespeeld, de vroegere leerlinge met haar meesteres, maar het was al lang geen les meer wat Elly kreeg. Ze was nog niet de gelijke van mevrouw Mans, doch een beduidende hoogte in het pianospel had ze zeer zeker gekregen, zoodat het een groot genoegen was voor mevrouw Mans, om zich te verpoozen door het samenspel met Elly. „Ik kan je heusch niets meer leeren," had ze allang geleden gezegd. Maar toen het bleek, dat Elly zich zoo verheugde op het wekelijksche uurtje, toen had zij ze toch maar doorgezet al was het lesgeven veranderd in een meegenieten door fijn samenspel. Er was trouwens ook geen muziekavondje in den huize Mans, zooals Lous haar tehuis deftig betitelde, zonder dat Elly er deel aan 195 nam, terwijl vaak haar moeder kwam luisteren. Voor die was het altijd een heele verkwikking om te zijn bij de vrouw, die zooveel voor haar kind gedaan had en al kon ze er niet over spreken, haar dankbaarheid toonden haar oogen genoeg, als die opkeken naar de vriendelijke helpster. Elly was ook zeer dankbaar, maar langzamerhand had ze zich zoo ingeleefd met het gezin en ze voelde zoo de liefde waarmee ze ontvangen werd, dat alle gunst wegviel, ze alleen een warm intiem plekje wist, waar zij altijd genieten kon van muziek. Met zorg prepareerde ze zioh voor die wekelijksche uren en al had ze het nog zoo druk, er waren natuurlijk al meer en meer leerlingen, die haar tijd opeisohten, daarvoor werd de meest nauwgezette voorstudie in acht genomen. Ook vandaag hadden ze samen geoefend, en als slot had mevrouw Mans, ook weer als gewoonlijk Elly gevraagd even te zingen. Dan begeleidde mevrouw Mans en het was voor beide een zelfde groot genoegen. Even hadden ze stil gezeten, nadat de laatste tonen als een heel zachte echo weggestorven waren en dan had mevrouw Mans stil voor zich heen gezucht. O, dit kind, wat was het begenadigd Wat een schitterende stem had ze al en hoe kon die zich nog ontwikkelen Een genot was het om haar te hooren. Eeuwig zonde zou het geweest zijn, indien zij zioh niet had kunnen bekwamen, maar nog mocht ze niet tevreden zijn, ze moest verder en verder oefenen, wie weet wat het dan zelfs worden kon. 198 moeder toen boos geweest was. Pietje om nooit te vergeten.... „Ik heb ook genoten, hoor. Fijn gefietst, ik ben er moe van. Ma mag Amat een glas stroop brengen?" „Natuurlijk kind, voor Elly ook een." „Nou, die zal vast wel dorst hebben na dat gekerm," zei Lous onachtzaam. Elly lachte. Ze was al zoo aan dergelijke uitdrukkingen van Lous gewend, maar mevrouw Mans zei geprikkeld: „O, noem jij dat gekerm?" Daar had je het Lous had zich weer verpraat. Zij vloog er nou toch ook altijd in. Je mocht nou niks van die nare muziek zeggen of haar moeder was nijdig.. Als het maar uit was, hoor dacht Lous inwendig. „Och moesepoes, ben je daar nou nog niet aan gewend?" vroeg ze dan lachend, terwijl ze naast haar moeder op de bank vloog en haar duchtig omarmde. „Ik moest het natuurlijk wel zijn, maar zoo nu en dan ben ik het niet, als ik een groote dame zulke malle dingen hoor zeggen." „Groote dame?" herhaalde Lous zoo verwonderd als werd haar een lastig raadsel opgegeven. „O ja, dat ben ik," zei ze dan heel vergenoegd. „Elly zul je niet vergeten, dat ik dat ben?" Elly lachte. „Nee, Lous, vast niet!" Ze waren nog altijd zulke groote contrasten die twee. Elly vond nooit zoo makkelijk een grapje als Lous en ze had het ook nooit gedurfd, om zulke dwaze dingen te zeggen. 199 Toch amuseerde ze zich altijd om Lous, die altijd vol jool was, en de gekste dingen kon zeggen. „Kind, als jij je drinken op hebt, moet je gaan." „Gezellig ben jij," kwam Lous verwonderd. „Stuur je tegenwoordig je gasten weg?" „Ja Lous, wat zeg je daar van?" „Tc Begrijp er geen steek van," zei Lous. Doch toen ze zag dat Elly aanstalten maakte om te gaan, zei ze: „Mag ik haar een eindje wegbrengen, ma? Ik ben zoo terug." „Elly gaat nog niet naar huis, kind. Ze moet even naar mevrouw Ranken." „Wat heeft die nu weer? Ze is er toch pas geweest," knorde Lous. „Die heeft het nu eenmaal gevraagd, Lous, en dan heb jij daar geen aanmerkingen op te maken." Mevrouw Mans had geen trek om te voren te vertellen, waarom Elly er heen moest. Ze wist dat mevrouw Ranken er zich een klein feestje van had gemaakt het zelf aan Elly mee te deelen. „Ook al goed," deed Lous onverschillig. „Dan ga ik maar," zei Elly, die opstond. Doch bij het gaan was zij toch ook bevreemd. Waarom moest ze nu komen? Lous had wel een beetje gelijk, want ze was er eergisteren nog geweest en toen had mevrouw duidelijk afgesproken: tot de volgende week. Soedah, wat kwam het er op aan? Ze zou het immers wel hooren? En in den vallenden avond fietste ze vlug naar het adres, waar ze zijn moest. Tot haar bevreemding lag mevrouw Ranken binnen. 200 gekleed in een kimono, en ze voelde een beetje koortsig aan. „Bent U ziek?" vroeg Elly verschrikt. „Ik hoop het niet, Elly. Misschien een klein beetje verkouden, maar dat zal wel overgaan. Voor verpleegster liet ik je echter niet komen hoor. Die heb ik gelukkig niet noodig." „Ik kwam toch graag," zei Elly zacht. Mevrouw Ranken vroeg haar te gaan zitten en bleef even over koetjes en kalfjes praten, totdat ze zei: „Maar ben je nu heelemaal niet nieuwsgierig, waarvoor ik je dan vroeg om te komen? Je bent toch een malle " „Een beetje weh" erkende Elly, „maar ik dacht, U zou het wel zeggen, als U het noodig vond." „Ik zal je dan maar niet langer in spanning laten zitten. Zeg Elly, ben je vergeten dat ik over twee weken in Concordia op een symfonieconcert zingen moet?" „Nee, mevrouw." „Nu meiske, ik voel me den laatsten tijd wat erg gauwmoe en de ademhaling wil ook niet zooals ik zelf wou. Het kan wel eens benauwd op de borst piepen en ik begon me al angstig te maken, dat het iets ergs zou worden. Toen heb ik van morgen den dokter laten komen en die heeft me nauwkeurig onderzocht. Gelukkig is het niets ergs, een bronchitis, die wat vastzit. Ik behoef me niet ongerust te maken, maar ik mag het toch ook niet verwaarloozen, zoodat de dokter mij den raad gaf om voorloopig niet te zingen en geen les te geven.... Daar zit ik nu leelijk mee!" „Als ik U kan helpen?" zei Elly haastig. 201 „Dat is het nou. Jij kunt me heerlijk helpen. Wil je mijn lessen vervangen?" „Natuurlijk," zei Elly gul. „Maar dat is nog niet alles. Denk je niet om het concert, dat ik geven moet?" „Ja, dat is ellendig...." „Meiske toch, daar kun je me toch ook mee helpen?" „Ik?" zei Elly zoo ontsteld, als had mevrouw Ranken haar voorgesteld een klein inbraakje te plegen. „Ik heb je aan het bestuur al opgegeven, kind. Nu is het alleen zaak om te oefenen. Jouw tijd voor voorbereiding is natuurlijk krap aangemeten, daar ik al een paar weken de muziek in huis heb, doch je hebt het me al 'hooren zingen, nietwaar?" „O ja, mevrouw," kwam Elly enthousiast. „Nou dan, je weet dus hoe ik het opvatte. Zoek even de muziek, ze ligt daar in het kastje...." „Ik heb ze," zei Elly, die even gekeken had. „Ja en nu zou ik graag willen, dat je even tijd had. Zou het gaan?" „Als ik moeder opbel, wel. Als ze het weet, maakt ze zich niet ongerust." „Best." Haar moeder vond het natuurlijk goed, al zei Elly dan ook niet door de telefoon, waarom ze later thuis; kwam. Even was er wel verwondering geweest.... Ze wist immers dat Elly naar mevrouw Mans was.... Ze zou het echter wel hooren. Elly zou wel zoo gauw komen als het kon. Jammer echter dat ze haar kind nu niet zien kon. Die; 202 stond naast de piano en nam de liederen door die mevrouw Ranken beloofd had te zingen en ze deed het zoo goed, dat die eerlijk zei: „Nu Elly, als het dien avond zóó gaat, dan zullen de concertbezoekers winnen bij den ruil." Mevrouw toch," protesteerde Elly. Toch voelde ze, dat ze goed gezongen had. O, als het toch eens zoo mocht gaan. „Ja, je moet bedenken, dat je nu alleen voor mij zingt, en je bent aan mij gewend. Waarschijnlijk zul je even, als je al die menschen ziet zitten, angst hebben, maar je moet niet daaraan denken, alleen maar, dat je zingen kunt, dat ik je nooit zou aanraden in mijn plaats te gaan, als ik niet vast en zeker je daarvoor de capaciteiten toekende." Dat deed goed. Dat bracht ineens al de angst tot bedaren. Zoo was het immers? En één ding vergat mevrouw Ranken nog te zeggen, maar zij wist het: ze moest zorgen dat ze haar meesteres eer aandeed door haar optreden. „Neem nu de muziek mee en studeer ijverig. En mocht ik niet erger ziek worden, dan kun je zoo dikwijls komen als je wilt, om hier te zingen. Zijn er dan nog foutjes, maar daaraan twijfel ik, dan kunnen we die samen wegkrijgen. Doch nu moet je gaan. Het is werkelijk al later geworden, dan ik dacht. Vooruit kind, naar huis, en doe de groeten aan je moeder." „Dank U, ik zal het doen," zei Elly eenvoudig. Toen vertrok ze. Ze voelde niet, dat ze fietste. Ze dacht den heelen weg over maar aan het heerlijke nieuws dat ze 203 had. O, mevrouw Mans had het zeker geweten, die had alleen maar gezwegen om de verrassing zoo veel te grooter te laten zijn. Wat zou ze haar morgen bedanken .... Want ze voelde achter alles steeds de liefdevolle zorgen van mevrouw Mans. Wat glansden haar oogen toen ze bij haar moeder binnen kwam. „Kind, wat is jou voor geluk overkomen?" vroeg die verrast. „Ja moeder, het is groot geluk, maar toch wel benauwend ook." Elly kon niet goed uit haar woorden komen. „Zeg het me, kind," zei haar moeder zacht. En naast elkaar op den divan gezeten vertelde Elly het heerlijke, wat mevrouw Ranken haar gevraagd had. „Het was jammer, dat ziekte van de goede vrouw haar dit fortuintje gaf... / Maar heerlijk was het toch." „Gefeliciteerd kind," was al wat de moeder kon zeggen. Wat ging dat alles prachtig in het leven van haar kind. Hoe langer hoe makkelijker ging haar weg. O, de moeilijkheden die ze had moeten overwinnen schenen al zoo ver in het verleden.... Ze had moeten worstelen en hard er voor gewerkt had ze ook, doch nu ging het buitengewoon voorspoedig. Het kind zou toch nog eens het doel bereiken. Ze wist dat zoo zeker. Zelfs zij kon niet meer twijfelen daaraan, en zij juist had het vroeger haar kind niet makkelijk gemaakt. Daar niet meer over denken. Ze was heel kleinmoedig geweest, maar na dat eenvoudige zeggen van die kloostervrouw, die feitelijk 205 Mevrouw van 't Hooft zag best, dat haar kind overspannen was. Ze kon het zich begrijpen, maar nu zou zij ook meewerken door het kind kalm te houden en niet door haar nerveuser te maken. „Je kunt het best, anders zou mevrouw Ranken het je nooit gevraagd hebben," zei ze eenvoudig. En Elly voelde weer hoe juist dat was. Er kwamen nog veertien dagen. Dagen, waarin terdege geoefend werd. Een enkel maal slechts zong ze bij mevrouw Ranken, want die goede vrouw was hoe langer hoe zieker geworden en het kostte haar zelfs inspanning Elly's gezang aan te hooren. Nog meer was ze dus op eigen oefenen aangewezen. Doch heel moeilijk was het niet. De liederen waren prachtig. Ze zong ze graag en aan de menschen zou ze niet denken, dat had ze zich vast voorgenomen. Ze wilde mevrouw Ranken eer aan doen. Dat was al. En dag voor dag kwam en vergleed en vast en zeker naderde de avond van het concert. Doch angst had Elly niet. Zij mocht toch niet zelf bederven, door ziekelijk getob, een succes, waarmee ze drie vrouwen een groote vreugd kon bereiden? Drie vrouwen: Haar moeder natuurlijk allereerst, dan mevrouw Mans en daarna mevrouw Ranken. „Ik zóu het eng vinden," zei Lous als haar moeder over het concert sprak. „Als jij haar dat dan maar niet zegt," waarschuwde mevrouw Mans. „Waarom niet?" pruttelde Lous. Doch haar moeder verstond geen gekscheren en ook 210 schelen.... Haar zingen, haar eigen machtig geluid, haar kunst sleepte haar mee en vol bezieling hadden haar oogen gestraald, zoo zelfs dat de leden van het orchest enthousiast waren. Ze was op geweest na de generale repetitie. Toen de kapelmeester haar gecomplimenteerd had, was er even een verwonderd kijken geweest, maar toen zei ze: „Ik dank U, dat U het mij zoo makkelijk gemaakt hebt." De leden van het orchest hadden hun muziekinstrumenten ingepakt en waren met een korten groet gegaan. Even daarna waren zij en den kapelmeester vertrokken. Ze wist: Nog maar eenige uren en dan zou ze staan voor al die vreemden, die haar onbarmhartig zouden oordeelen. Ze huiverde.... O, dat wreede kijken.... Dat had ze haar heele jonge leven door gevoeld. Het voortsleepen van haar been zouden ze allen zien, als ze het podium op en af ging. Bij het zingen zou ze rustig kunnen staan.... Maar ook over haar gezicht zouden ze iets zeggen.... en Elly was nog steeds niet mooi geworden. Ze had een onaantrekkelijk gezicht, niemand wist het beter dan zij zelf, want vaak had ze voor den kleinen spiegel in haar kamer gestaan en naar haar kleurloos gezichtje gekeken. Och, ze was toch ook jong en ze zou zoo graag mooi geweest zijn. Ze zou het zoo heerlijk gevonden hebben, als ze eens een enkel maal gezegd hadden: wat zie jij er vandaag goed uit.... zonder dat ze de barmhartigheid van dat zeggen geweten had, maar vaak voelde ze een keurende blik, begreep ze, dat men dacht: „veel is ze nog niet opgeknapt het deed haar 212 schen. „Je zoudt je mond. niet open durven doen," had ze haar moeder gezegd, waarop die hartelijk gelachen had en geantwoord: „Lousekind, dat begrijp ik, dat jij je mond niet open zoudt durven doen. Wat zouden ze schrikken als jou lieflijk geluid te voorschijn kwam." „Hè, wat bent u flauw," had Lous gezegd. Maar ze had toch gezellig meegelachen, vooral toen ze zonder er bij te denken aan het Wien Neerlandsch Bloed begon en moeder gegrinnikt had. Ach, ze kon nu eenmaal geen wijs houden en hoewel ze het heel aardig vond van anderen en trotsch op haar vriendin was, heel veel voelen voor de muziek deed ze nog steeds niet. Ze was in dat opzicht niets geen kind van haar moeder. Ze waren nog groote tegenstellingen, Lous en Elly. Lous blikte met dezelfde overmoedige zwarte kijkers in de wereld rond, die maakte voorloopig van het leven nog een pretje ter harer eere, terwijl Elly nu eenmaal alles zwaarder opnam, meer moeite moest doen om een vroolijken toon te vinden bij schertsend plagen. Maar vriendinnen waren ze, vermoedelijk voor het leven. En in kleine eigenaardigheden kun je elkaar ontzien.... Wel waren ze nog te jong om vriendschap in zijnvollen omvang te begrijpen en te geven, maar opbloeien deed ze wel, om eens iets heel moois te worden. Zou het dan mogelijk zijn, dat Lous heden niet naar Elly ging? Mevrouw van 't Hooft en Lous waren druk bezig alles klaar te leggen. Elly had haar matste gezichtje. Ze zag'zoo óp tegen den avond, ze keek naar Lous, die 220 Lous Mans stond in de Directiekamer naast haar onderwijzer uit haar kindertijd, en zacht zei ze: „Weet U nog wel, mijnheer, dien dag toen Elly zoo koppig zei: „Ik wil"? „Ik weet het," zei hij, „maar wat ik toen niet had kunnen vermoeden weet ik nu, ze heeft het „ik wil" omgezet in „ik kan". Zie je zoo'n belooning geeft mijn leven glans." „Makkelijk is het haar niet gemaakt," zei Lous nog gauw. „Zooveel te meer eer nu." Dan ging men. Elly voorop met bloemen in de hand. Na haar haar moeder en lieve vrienden, dan de bedien den, die de vele bloemstukken in een auto zetten zouden. Het was als een droom voor Elly, dat zij daar ging, dat zij het was, die zoo gevierd werd. Maar 't was een heerlijke droom. Het was laat geworden. Elly wilde, omdat ze zoo moe was, liever naar huis, dan nog een souper gebruiken, maar toch, toen ze thuis waren, in de bekende intimiteit van de eigen woning, toen bleven moeder en kind toch nog zitten. Ze moesten immers praten over dezen wondervollen avond, waarop aan velen duidelijk gemaakt was, welk een zangeres Elly was, dezen avond, waarop het kind al haar wenschen vervuld had gezien en de moeder zoo rechtmatig trotsch mocht zijn. O, er was zooveel te bespreken.... Er werd ook zooveel in herinnering geroepen van wat voorbij gegane jaren gegeven hadden. En hier, na het zoo eerlijk ver- Maar al gauw werd het sterker, ze dacht niet meer aan al die kinderen. - lBladz- 13- IK WIL DOOR GERDA C. VAN DER HORST-VAN DOORN SCHRIJFSTER VAN: TANTE NOEP. KITTY'S LEED EN VREUGDE E. A. MET PLATEN EN BANDTEEKENING VAN J. H. ISINGS GOUDA — G. B. VAN GOOR ZONEN I. TOEKOMSTWENSCHEN. De laatste klanken waren heel zacht uitgestorven. Alle kinderen hadden met hart en ziel gezongen, dat was duidelijk te merken, maar toch had niemand zooveel aandacht er bij gehad als Elly van 't Hooft. Met een kleurtje op haar anders zoo fletse gezichtje zat ze naar mijnheer te kijken, die nog niets zei, geen prijsje of geen bemerking gaf. Haar oogen straalden, heel donkerblauw, gansch anders dan gewoonlijk. Dan leken die oogjes van haar meer grijs, juist passend bij haar bleeke snoetje. Een mooi kindje was Elly niet. „Lang niet," zou iedereen, als ze eerlijk waren, moeten zeggen, al vond men haar dan ook nog zoo lief. Want lief was Elly wel. Maar ook dat viel niet zoo op, daarvoor was ze veel te verlegen in het bijzijn van anderen. En vooral in de klas, waar ze nu zat, waren zooveel knappe meiskes, met veel levendiger oogjes, wel is waar een tikje brutaler, maar toch ook met veel meer durf als Elly had. Ze waren daarenboven ook altijd veel mooier gekleed. De meesten toch hadden erg veel jurken en allemaal zoo 6 keurig gemaakt. Ja, Elly had het wel eens een keertje aan moeder gezegd: zij zou toch ook zoo heel graag eens een echte beeldige jurk hebben. „Voor om eens mee uit te gaan?" had moeder gevraagd, en Elly had maar gauw ja gezegd, want ze wilde moeder geen verdriet doen, maar eigenlijk had ze bedoeld om er mede op school te pronken. Ze voelde het heel erg, als de andere kinderen naar haar, wel keurig gewasschen en gestreken, maar eenvoudige bébé keken. Vroeger hadden alle kinderen in Indië zulke schooljurken gedragen, maar al heel lang hadden andere moeders die sloeberjurken afgeschaft, en echte mooie er voor in de plaats genaaid. Ach nee, die waren heusch niet van zijde, het bleven maar gewone zefir of katoenen jurken, maar ze waren zoo snuitig, dat je niet keek naar de stof, waarvan ze eigenlijk gemaakt waren. Alleen Elly zat altijd-door in haar „soepjurken". Zoo noemde zij ze zelf, en ze verbeeldde zich vaak, dat de kinderen er smadelijk naar keken en daarom niet met haar speelden. Toch was dat niet waar. Alleen speelde men niet zoo gauw en zoo graag met haar omdat ze.... ja, het was heel akelig, één heel kort beentje had, zoodat ze niet zoo vlug als de anderen kon loopen en altijd hinkelepinkte. Eens was er een meisje geweest, dat haar zoo had durven noemen: „hinkelepink.. hinkelepink.." Elly had een donkerrood kleurtje gekregen, maar niets gezegd, doch toen ze zich omgekeerd had, was dat nare kind, door Lous Mans, een pak slaag toegediend, een pak slaag, nee, daar had ze weken lang genoeg aan gehad. 8 tegen haar moeder gezegd, toen ze het heele verhaal gedaan had, en moeder, die eigenlijk eerst geen lust had gehad om te luisteren, — Lous bracht altijd zooveel schoolverhalen mee naar huis, — had toen haar kind een zoen op de levendige, stralende bruine oogen gegeven. „Juist zoo kind, leelijke oogen zijn er niet. En denk er altijd om dat heele mooie oogen ook leelijk kunnen worden, als er slechte gedachten uitkijken." „Net als bij Non Derks!" was Lous ijverig gaan betoogen, maar moeder had toen geglimlacht en gezegd: „en net als nu bij een meiske, dat Lous Mans heet. Over niemand mag je leelijk denken, beloof je me dat?" Toen had Lous beschaamd voor zich gekeken. Ja, het was verkeerd dat te zeggen, ze begreep het. Na dien dag had ze zich veel meer dan vroeger met Elly bemoeid en zelfs was ze wel eens een keertje in het speelkwartier naast haar blijven zitten, al kostte dat wel veel moeite; springen en draven toch was geheel naar Lous haar aard, zitten blijven was erg moeilijk. En Elly was dan zoo blij geweest en had haar veel verteld, waarvan zij, als verwend kindje, heelemaal geen begrip had gehad, maar dat haar nu diep trof. Langzamerhand was er tusschen de twee meisjes vriendschap gekomen en een enkel keertje kwam Elly wel eens bij Lous thuis spelen met de poppen, hoewel het veel gekost had, haar daartoe over te halen, want Elly vond het vervelend, dat zij Lous niet het zelfde kon teruggeven en haar moeder was zoo heel arm. Toen ze weer eens, echter na veel aanhouden, bij Lous thuis was gekomen, had mevrouw Mans haar ge- 9 vraagd, waarom ze eigenlijk zoo weinig kwam, en eerst waren er een paar tranen gekomen, later had ze het eerlijk gezegd: haar moeder had niet altijd limonade, geen stroop en koekjes, en die had het te druk met naaien om met de visite van Elly mee te kunnen spelen, en ze mocht niets aannemen, had moeder haar geleerd, wat ze niet kon terug geven op z'n tijd. Heel zacht had mevrouw Mans het kleine kind over de haren gestreken en gezegd dat ze zeker wist, dat Elly's moeder er niets op tegen zou hebben, dat ze bij Lous kwam. Zij zou haar zelf wel eens gaan opzoeken, „dan zul je het wel hooren," had ze gezegd. Toen was ze naar mevrouw van 't Hooft gegaan en samen hadden die twee vrouwen heel wat afgepraat en toen mevrouw Mans naar huis ging, was ze diep in gedachten geweest. „Wat een flinke vrouw is dat," had ze alleen gezegd toen Lous vroeg of ze er geweest was, en dien heelen dag had haar gezicht een peinzende uitdrukking gehad. „Maar mag Elly komen?" had Lous gedrongen. „Ja, Elly mag zoo dikwijls komen als het kan, want ze moet goed leeren om zoo gauw mogelijk geld te gaan verdienen." „Geld verdienen, ma? Hoe kan dat?" Toen had haar moeder gelachen. O, haar eigen kleine verwende meiske, dat nog alleen maar wist van weelde.. Kon men er altijd maar zeker van zijn, dat het zoo zou blijven! „Nu, als onderwijzeres bijvoorbeeld!" had ze geantwoord. 10 Waarop Lous heel gerustgesteld had gezegd: „O, meent U het zoo, onderwijzeres wil ik ook wel graag worden." Verder was er niet over gesproken. Mevrouw Mans meende, dat het maar zoo'n losse wensch was als kinderen wel meer hebben, en dacht er niet meer aan. Zij had heel andere plannen voor haar kind. Onderwijzeres moesten meisjes worden, die heel gauw geld verdienen moesten, moeder of vader moesten steunen; zoo lang het hen zoo ging als nu, zou ze het liefste zien, dat Lous studeer en ging, dokter, of advokaat zou worden. Aan „roeping" dacht ze niet. Ze voelde echter heel goed, dat die toekomstplannen nog heelemaal niet hoefden besproken te worden nu, die tijd kwam nog wel. Lous echter had zich na dien nog meer bij Elly aangesloten, en zoo waren ze vriendinnetjes geworden. Elly was daardoor veel van het schuwe, wat ze altijd over zich had, kwijtgeraakt, maar verlegen bleef ze toch. Vooral in de klas. Alleen als er gezongen werd, dan was Elly een heel andere, dan schalde haar jonge stemmetje door de ruimte en vaak had mijnheer verwonderd gekeken, als hij haar geluid hoorde. Zoo was het ook van morgen gegaan. Voor het eerst hadden ze een pas geleerd, tweestemmig, lied gezongen. „Wat is dat mooi!" had Elly gezegd, toen mijnheer hen allen de woorden voorgezegd had. Ja, het was heel mooi, vooral omdat mijnheer het ook zoo mooi voorlas, je kon merken, dat die zelf veel plezier in het vers had. En wie zou dan ook niet mooi vinden wat door 11 S. Abramsz gedicht was en dat hij zoo heel eenvoudig „Vogelnestje" genoemd had? De woorden waren: Er schommelt een wiegjen In 't bloeiende hout; Een wiegjen met bloemengordijntjes; Dat hebben twee vogeltjes samen gebouwd, En zie eens hoe keurig en fijntjes. Als 't windeke speelt, de looverkens streelt, Dan schommelt het teedere wiegelijn mee Als 't scheepjen op deinende zee. In 't schommelend wiegjen is 't wonder geschied; Uit eitjes zijn jongen geboren! Nu zingt in verrukking het Gaaiken zijn lied, Een liedeken zoet om te hooren. Hoe 't jubelt door 't hout! Hoe 't schatert door 't woud! En moedertje dekt ze, van 't luistren niet moe Met koest'rende vleugeltjes toe. ' Mijnheer had Elly heel verwonderd aangezien, toen hij, nadat hij het voorgelezen had, het kind een teeder: „och" hoorde zeggen. En toen, o Elly was dood verlegen geweest, maar hij had haar geroepen en gevraagd of zij het eens in gewone woorden wilde vertellen en toen ze 't gedaan had, toen ze daar zoo klein en teer voor de klas stond, toen had niemand gezien of ze mooi of leelijk was, iedereen had naar haar bezielde gezichtje gekeken. Elly was al de meisjes en jongens, die voor haar zaten verge- 12 ten, ze zag alleen dat kleine nestje, ze zag het moedertje de vleugeltjes wijd uit spreiden over de kleine vogelkindertjes. Zoo lief was het, zoo lief. Zooals zij het met haar eigen woorden vertelde begreep het ieder kind. In de meisjes was dat mooie gevoel gekomen van kleine moedertjes te zijn. Zij voelden wat Elly zei. Ze dachten wellicht aan de uren waarin ze met de pop speelden en niemand hen beluisteren kon en ze zoo lief spraken met haar kindje en het wiegden in de armen ert zacht in het poppenbedje legden. Er was ook een lichtje gekomen in de oogen van mijnheer. Zóó, zóo voelden die woelige kinderen dat wat hij hen had voorgelezen? O, dan moest hij het wel goed gedaan hebben. En dit oogenblik was ook voor den grooten man een voldoening. Want ook hij had, zonder dat de kinderen daar maar iets van konden vermoeden, zijn tijden van twijfel. Als die drukke speelsche kinderen zoo dom konden antwoorden, als ze met de grootste moeite er niet toe konden worden gebracht hun aandacht te bepalen bij wat mijnheer zeide, dan dacht hij wel eens: „het is m ij n schuld, ik vertel alles niet prettig, niet begrijpelijk genoeg." Natuurlijk kon hij daar nooit iets van aan de kinderen laten merken, maar zoo voelde hij het wel. En nu stond daar dat kleine meisje voor de klas en vertelde in 'eigen woorden wat hij hen voorgezegd had. Wat deed ze dat goed. Wat waren haar oogjes nü mooi, en niets kon je zien van dat mismaakte beentje, van dat gebrekkig lichaampje dat ze altijd door het leven zou moeten slepen. Wat een klein, lief, moedertje. 13 Wat hadden de kinderen dat vers later met genoegen geleerd. En wat kenden zij het gauw. Toen had mijnheer zijn viool van thuis meegebracht en hij had ze de wijs voorgespeeld en al spoedig kenden ze die ook. De muziek, die gemaakt was door L. Adri van Cattenrode, had de kinderen evenzeer gepakt als de woorden en al heel vlug konden ze tweestemmig dat fijne liedje zingen. Ieder keek nü naar mijnheer, die nog steeds niets zei. Toen, langzaam, zette hij de viool weer aan de kin en ineens naar Elly zich keerende, zei hij: „Kom jij eens voor de klas." Bevend was Elly gekomen. „Nu jij en ik samen. Jij zingt gewoon de eerste stem, de viool de tweede." „Mijnheer!" had Elly gejammerd. „Ik durf niet," zei ze zoo zacht, dat de andere kinderen niets verstaan konden en hij, ofschoon hij haar zeer goed gehoord had, zei opgewekt: „nu zullen wij die kinderen hier eens laten hooren wat zingen is. Ajq, jij een beetje achter me, iedereen hoeft niet te zien hoe jij je mond openmaakt." En toen Elly nog niet begon, erg stond te beven, toen hielp hij haar in 't begin en het kleine stemmetje van Elly bibberde mee, maar al heel gauw werd het sterker, ze dacht niet meer aan al die kinderen, ze zag immers hoe het vogeltje haar jongen dekte en naar het gaaiken luisterde? En luider en luider zong ze, hoewel ze heel goed er op lette, wanneer zachter gezongen moest worden. 14 Met open monden zaten de kinderen te luisteren. Was dat Elly van 't Hooft? Hoe prachtig klonk het. Mijnheer had zijn viool hoe langer hoe zachter de tweede stem laten zingen, en het heldere trillende stemmetje van Elly was heel duidelijk nu. Toen het uit was, kwam er een zucht van die rijen kinderen. „Mooi," was de roep, waarmee Elly uit haar gedroom gehaald werd. Dat was werkelijk een heel andere Elly. Iedereen vergat haar oudmodische jurk. Dat ze kreupel was kon niemand zien nu ze stond, en haar oogjes hadden een mooie donkerblauwe kleur, terwijl ze straalden, alsof ontelbare sterretjes er in fonkelden. Zelfs haar kleine dunne blonde vlechtje zag niemand. „Goed gedaan, kind!" zei mijnheer. „Maar vertel me eens waarom zong je die twee laatste regels zoo heel zacht?" „Ik.... ik meende...." Ze keek mijnheer aarzelend aan. „Zeg het maar," drong die aan. „Ik zag het moedertje op haar kindertjes neerstrijken, ze met haar vleugeltjes warmen, en als je iemand in slaap zingt doe je het altijd toch heel zacht....?" „Heel goed kind, dat mag je gerust wat harder zeggen. Als jij je pop in bedje legt doe je zeker ook zoo?" Toen werd Elly weer bleek. Haar opwinding was verdwenen, want ze moest nu zeggen dat ze heel weinig tijd had daarvoor. Als ze haar lessen geleerd had was er altijd zooveel werk nog voor haar te doen bij moeder. Dat kon ze niet alles zeggen voor al die vreemde kin- 15 deren en daarom zweeg ze. Mijnheer had het blijkbaar toch wel een beetje begrepen, want hij zei: „als je zoo 's avonds droomt, dan weet je het zeker wel?" Heel vlot 'kwam toen het antwoord: „Ja mijnheer." „Vertel me nu eens klein ding, wat jij wel later worden wilt." „Moeder." Stralende oogjes keken hem aan. En hij, hij zag ineens weer het kreupele stakkerdje, dat magere simpele kind. „Ja dat geloof ik, jou klein moedertje in den dop. Maar je moet er wel aan denken, dat heel veel meisjes dat nooit worden later. Dat is heel goed ook. Er zijn ook vrouwen noodig, die niet voor eigen kindertjes zorgen, maar haar taak vinden in het leeren en opvoeden van anderen.... „Juffrouw Zwaan," zei Lous Mans ineens. Maar natuurlijk wou mijnheer niet, dat er over iemand in het bijzonder gesproken zou worden, hij liet dus alleen een „st" hooren en zei verder: „Wat zou Je dan graag worden El, als je eens geen moedertje kon zijn?" Geen oogenblik wachtte het kind. „O, ik zou willen zingen. Altijd door. Dat moet heerlijk zijn." „Ga jij nu maar zitten," zei mijnheer en toen ze naar haar plaats hinkeldepinkte, toen had hij diep medelijden met het kind. Kleine misdeelde in het leven, dacht hij. Doch toen ze zat, zei hij tot de andere kinderen: „Ja, 't is wel eens goed, dat we er eens over denken, wat we later worden willen. Natuurlijk kunnen we nooit zeker 16 zijn of het lukken zal wat we willen, maar we kunnen er altijd ons best voor doen. Elly heeft zeer zeker aanleg voor zangeres, en toch een zware verkoudheid maar, en men kan zijn stem verliezen, en wat daar nog meer voor oorzaken zijn." Doch in zich zelf dacht hij: „En hier is geen geld voor die dure opleiding. Arm stakkerdje." De zangles was afgeloopen. De kinderen moesten de leien voor zich nemen en sommen gaan maken. Heelemaal niet prettig na die leuke zangles, vonden ze, maar mijnheer, die dat best merkte, maakte hier een grapje en monterde daar weer een jongen, die erg zat te tobben met zijn sommen, wat op, en hield zoo een prettige stemming in de klas. Toch zouden de anderen, als ze het niet zoo druk hadden gehad, heel goed hebben kunnen merken, dat hij vandaag tegen Elly van 't Hooft veel aardiger was dan tegen een van hen, maar ze hadden het gelukkig te druk. Zelfs Elly merkte het niet. Nooit had ze zich zoo licht en gelukkig gevoeld, nooit had ze eigenlijk aan een toekomst gedacht en toch was er iets erg vreugdigs over haar, net als ze wel hebben kon als ze een moeilijke som af had. Er over denken deed ze evenwel niet. En al die sommen dan die af moesten? Maar toen ze naar huis liep, ze woonde gelukkig niet zoo ver van de school, dus kon ze loopen, toen dacht ze heel veel over dezen wonderlijken morgen en ineens wist ze heel zeker: er kon gebeuren wat wou, zingen moest ze. En zachtkens zong ze het pas geleerde versje tot ze thuis was. 17 „Kindje wat heb jij een kleur," zei haar moeder, die dat niet gewend was. „Je bent toch niet ziek?" „O moeder, ik zou ziek zijn?" Elly lachte. „Weet je, moeder, er is zoo iets heerlijks. Mag ik het U vertellen?" Even later zaten moeder en kind dicht bij elkaar. De oudere luisterde naar de toekomstdroomen van haar kind, maar een diep smartelijke trek gleed om haar mond. Och, ze wist immers: die opleiding kostte zoo veel geld en dan nog.... zeker was het dan nog heelemaal niet, dat haar kind dan voor zich zelf zou kunnen zorgen. Zoovéél meisjes leerden muziek, zang en piano, zoo velen kwamen van het conservatorium met eerste prijzen, met lof, en waar bleven ze? Wie hoorde later nog van hen? Meer zag je die eenzame vrouwen, die van de eene les naar de andere draafden, die beefden voor elk ongehoorzaam verwend kind, dat niet leeren wou, omdat veel moeders dan de schuld aan haar gaven en zoo koud soms konden zeggen: „U wordt te oud juffrouw, ik denk eens iemand te nemen, die nieuwere methoden kan leeren. Hier hebt U uw geld." Hoe vaak zulke oud wordende leeraressen dan haar tranen afveegden aan haar kussens, als ze 's avonds niet in slaap konden vallen. Wie kon het zeggen? Nee, zoo'n toekomst begeerde ze niet voor haar kind. Alleen de zeer begaafden, de kunstenaressen bij Gods genade, konden zich een positie veroveren, maar wie kon vooruit voorspellen, dat haar kind er zoo een was? En dan bleef altijd nog de dure opleiding. Veel te zwaar voor haar, een vrouw, die zelve haar brood moest verdienen. Toch zei ze niets van haar bedenkingen: waarom zou Ik wil. 2 18 ze haar kind nu reeds pijn doen? Die teleurstellende tijding kwam nog vroeg genoeg. „We zullen het hopen, kind!" zei ze moe. „Wil je nu de tafel gaan dekken?" „Eten we wat lekkers moes?" „Kindje, 't is bijna eind van de maand. Gewoon rijst met een vischje. Maar je houdt toch veel van ikan kemboeng? *) Moeder heeft ze zelf gebakken." „Lekker," zei Elly, die niet verwend was. Vlug nam ze het tafelkleed van de tafel, legde een oud, maar helder gewasschen, tafellaken er voor in de plaats, bracht borden en vorken en lepels, zoo vlug als haar krom voetje haar maar loopen liet. „Moeder heeft tóch niet gezegd dat het niet kon!" dacht ze met voldoening. Want ze was zoo dikwijls met plannetjes en voorstellen thuis gekomen en dan had moeder wel lief, maar toch onverbiddelijk gezegd: „Dat kan niet kind, dat kan ik niet betalen," dat ze eigenlijk, toen ze aan het vertellen was, daarvoor gevreesd had. Maar moeder had n i e t s gezegd. Het karig maal werd met eetlust genoten. Elly nam ook de tafel af, de oude baboe, de eenige bediende die ze hadden, zou de borden afwasschen, dat hoefde Elly niet te doen. Toen ging ze naar bed, even liggen. Moeder niet, moeder had daarvoor te veel naaiwerk. Maar Elly kon vandaag niet slapen. Aanhoudend zag ze zich als zangeres, hoewel ze er niet aan dacht of men naar haar zou kijken, nee, ze hoorde alleen dat haar stem mooi en sterk een groote zaal inruischte. *71ië^ü7hsoort van Indië, ter grootte van de panharing in Holland. 19 „Zóó zingen," zuchtte ze. „Was het toch iets anders dan zingen," dacht haar moeder. Maar Elly wist daar niets van en verlangde, verlangde naar later.... als ze zangeres zijn zou. ƒ II. HET OUDE SPREEKWOORD. Op de speelplaats kwetterden de stemmetjes door elkaar. Hier stonden eenige jongens te boksen (waarbij ze echter wel oppasten dat mijnheer hen niet in de gaten kreeg, want die hield heelemaal niet van dergelijke grapjes), ginder weer probeerden een paar te voetballen, of wel deden andere spelletjes. Eenige meisjes weer lieten het springtouw lustig draaien en zongen haar eentonig: Visch, visch, wallevisch Die van nacht gevangen is, Van een, twee, drie. terwijl een paar andere in een hoekje een baan gemaakt hadden voor het geliefkoosde gala asin, dat men in Holland hmkebaantje noemt, en waarbij ze duchtig en met zeer veel aandacht haar platte steentje gooiden. In een hoekje zat Elly er naar te kijken. Ze hadden haar wel gevraagd om mee te doen, maar Elly had bedankt. Niet omdat ze dat met haar kort beentje niet kon meespelen, ach nee, ze had zich lang genoeg geoefend en het ging best, al was ze dan niet d e beste er in. 21 Vandaag echter was ze liever blijven zitten. Ze had telkens steken in de zijde als ze zich vermoeide en moeder had haar daarom geraden liever wat rustig te blijven. Lous Mans echter sprong met een kleur op de wangen en was met heel haar denken bij het spel, zag daardoor niet zoo gauw dat Elly heel alleen zat. „Wat ben jij toch een gemeen kind," zei ze ineens hardop tegen Non Derks, die met een steentje in de hand «en beweging maakte als wilde ze Lous er mee krabben. „Jij speelt nou altijd valsch," liet ze daarop volgen. ,,'t Is niet!" verdedigde Non zich. Al spoedig verzamelden zich om de beide kemphaantjes andere meisjes, die daarvoor de visch maar zwemmen lieten, die ze dien nacht hadden gevangen. „Dat doet het kind altijd," trok een van hen voor Lous partij. „Nou jij kunt je toch ook wel vergissen," liep een ander naar het kamp van Non over. „Moet je hooren," begon Lous te vertellen en ze deed dat zoo levendig en zoo luid, dat ook'mijnheer, die een beetje landerig op zijn stoel gezeten had en naar het gewoel had gekeken, nader bij kwam. „Mijnheer, ik had de steen dadrin," Lous wees half huilend het bewuste vakje aan, „en toen heeft zij," met een knik naar Non, „het zoo valsch stilletjes weggeschopt, maar ik zag het nog." „Is dat waar?" vroeg mijnheer streng. . „Ik heb het niet expres gedaan," zei Non, terwijl tranen als oliekoeken over haar wangen liepen. „Dan zul je er voortaan aan dienen te denken, dat 22 dat niet weer gebeurt. Ik houd niet van zulke toevallige ongelukjes." Hij slenterde weer weg. Lous had geen zin meer in spelen. Ze zette zich naast Elly neer en begon wat met haar te praten. „Heb jij het niet gezien?" vroeg ze haar. „Jawel, maar ik kan toch niet klikken?" Dat was een nieuw gezichtspunt. Doch niet lang, want met het egoisme een kind eigen drong Lous: „Maar wij zijn toch vriendinnetjes en dat kind is toch gemeen?" Elly voelde het wel mee, maar moeder had haar verboden om te klikken en het was haar nog heel moeilijk om precies te weten, wanneer ze iets moest zeggen en wanneer niet. Gelukkig bleven ze niet lang over dit onderwerp doorpraten. Lous was nieuwsgierig wat Elly toch al dien tijd gedaan had en Elly bekende het haar met een kleur: ze had een verhaaltje gemaakt. „Een verhaaltje?" „Ja, maar geen gewoon, 'k Heb alleen maar iets bedacht en als ik dat goed weet, dan probeer ik er een versje van te maken en als ik dan groot ben, als ik zangeres ben...." „Ja, wat dan?" Lous keek haar in spanning aan. Elly haalde diep adem en terwijl haar oogjes een mooie glinstering kregen, zei ze: „Dan maak ik zelf ook de muziek." „Kan je dat leeren?" „Ik wil het. O, ik wil het." Mijnheer Marens, de onderwijzer uit haar klas, had 23 haar die woorden hooren zeggen. Even zag hij de beide meiskes, die geheel in haar gesprek verdiept waren, onderzoekend aan. Lous zat met onverholen bewondering naar Elly te kijken, en dat kind kreeg weer dat zoo heel aparte gezichtje, dat ze altijd had als ze voor iets in vuur raakte. „Weet je," zei de heer Marens tot een collega, die naar hem toe kwam, „soms vind ik het wel eens lam dat gedurig overgeplaatst worden. Telkens krijg je weer andere leerlingetjes, als je aan ze gewend bent, komt ineens die soerat *) om je te zeggen, dat je weer naar een andere plaats moet gaan. Je ziet nooit iets verder van ze, je weet nooit welke richting ze voor hun later leven inslaan." De ander was dat niet met hem eens: „Och ik mag het wel eens. Dat altijd hetzelfde kan ook vervelend worden." „Ik weet niet," zei Marens. „Je ziet veel van het land, dat is waar en het is ook noodig dat ieder op zijn beurt eens een prettiger stad krijgt of omgekeerd. Het zou oneerlijk zijn om altijd dezelfden op een uithoek te laten zitten. Maar je kunt zoo weinig hart voor de kinderen krijgen, als je weet, morgen kan het al zijn dat ik van ze vandaan ben." „Och waarom zou je hart voor ze hebben? Zou het jouw b.v. iets kunnen schelen om te weten hoe het met zoo'n zwak wurm zal gaan als daar zit?" Hij wees Elly aan. „Zie je, ik geloof nooit, dat dat kind oud wordt. En *) Soerat — brief. 27 merken dat ze zich iets er van aantrok. Ze pakte haar rommeltje op en zeilde koninklijk de klas door, liet zich met een plof vallen en zei nog en passant: „Daar ben ik. Pas maar op dat ik jou niet ga krabben." Anneke Daalders, haar nieuwe buurtje, stikte bijna van den lach, maar ze keek schuw naar mijnheer, want zij had heelemaal geen zin om ook te deelen in zijn boosheid. Zij zou vanavond op een partijtje gaan en voor niets ter wereld wilde ze dat zelf verhinderen. Met een vuurrood kleurtje van ingehouden lachen keek ze eerst naar Lous, toen naar mijnheer, en toen maar gauw weer op haar werk, krabbelde met de griffel over de lei en prevelde een beetje van zes en acht of zooiets, opdat mijnheer toch vooral maar denken zou dat ze aan het werk was. Het was spoedig daarop weer rustig in de klas. Alleen Non Derks zat nog zoo'n beetje na te snikken en ieder keer als Lous zoo'n geluid hoorde, zat ze woedend rechtop ineens en wilde om kijken. Gelukkig echter, dat ze dan maar meteen mijnheer in zijn gezicht zag, zoodat ze vlug weer voor zich keek. Die zei niets. En het was net of hij weer alles vergeten was, want even later ging hij vertellen, zoo mooi als h ij het misschien alleen maar kon. Als altijd hing de heele klas aan zijn lippen, ze keken hem feitelijk de woorden uit zijn mond, en het was met een zucht, dat ze het einde van liet verhaal hoorden. Toen was het vijf minuten voor een. En toen kwam ook het groote moment. Mijnheer was 28 het heusch niet vergeten, dat merkten ze toen hij zei: „Lous Mans en Non Derks blijven op hun plaatsen zitten tot ik terug kom en als ze met elkander durven praten, als ik weg ben, zal ik zeer boos zijn." Daarop ging hij met de klasse naar buiten en de beide boosdoensters zaten alleen. Lous had niet om kunnen kijken al had mijnheer het dan ook niet zoo speciaal verboden. Ze was toch zoo woedend. Dat leelijke lamme kind, dat altijd geniepig was. Ze troostte zich echter al bij voorbaat in de idee dat zij het mijnheer wel eens lekker vertellen zou. Daar kwam mijnheer weer. „Komen jullie eens hier," zei hij kortaf. Beide kwamen. Lous als een kreeft, zoo rood van boosheid. Non Derks met een gezicht als was haar het grootste onrecht aangedaan. „Zoo?" Mijnheer zei niets anders, maar hij keek maar naar die twee. „Jullie kemphanen, waarvoor doe je dat toch, hè?" Maar nu was Lous geduld uit. Als mijnheer haar nu ook nog de schuld ging geven, was 't ie grijs, vond ze, en met flikkerende oogjes begon ze even daarna te vertellen, of nee vertellen kon je dat niet noemen. Maar mijnheer begreep haar toch en als hij naar haar woedende gebaartjes keek moest hij toch wel begrijpen dat zij de verongelijkte persoon was. „Waarom heb jij zoo valsch gehandeld?" was zijn strenge vraag naar Non. 29 Maar die durfde niets te zeggen. Eindelijk kwam er alleen een benepen: ,,'t Is niet waar" uit. „Zoo is dat niet waar?" „Nee mijnheer," bibberde het antwoord. ,,'t Is gemeen," riep Lous, „ik lieg niet." „Stil jij." Mijnheer keek haar streng aan. „Zou jij me eens willen zeggen Non, hoe die groote roode streep daar in Lous haar hals komt?" „Ik weet het niet!" jammerde Non. „Dus daar blijf je bij, dat je het niet weet?" „Ja, heusch." Non meende een gaatje te zien, waardoor ze ontsnappen kon. Maar ze had heelemaal niet gerekend op wat nu kwam. „Denk je, dat Lous dat zelf heeft gedaan?" vroeg mijnheer verder. „Ik weet het niet!" Doch nu begon het den onderwijzer te vervelen. Hij voelde, dat hij met grover geschut beginrfen moest en ineens zei hij dan ook: „Gek hè, dat i k het wel weet. Ik zag jou toevallig je hand terugtrekken, juist toen Lous gilde en ik vroeg wat er was, omdat ik zoo graag van jou, maar ook van jou alleen de waarheid had willen hooren. Jij hebt in-gemeen gehandeld. Stilletjes iemand aanvallen, die zich niet verweren kan, noem ik handelen van een valsch kind. En nu heb je direct je excuus te vragen, aan Lous, en te zeggen, dat het niet weer gebeuren zal, anders moet je het morgen voor de heele klas doen.Wil je het niet, dan gaat er een briefje naar je ouders, 30 waarin ik ze zal zeggen dat je een paar weken kunt thuis blijven. Wil je nu eerst aan mij zeggen dat je het gedaan hebt?" Non snikte het uit. „Ik wil niet van school gestuurd worden...." „Dat hoeft niet, als je maar eerlijk kunt zijn." En toen kwam het, aarzelend eerst, vlotter later, dat ze boos op Lous was geweest, om dat die gezegd had, dat ze valsch had gespeeld. „Had je valsch gespeeld?" „Ja", moest Non schuchter toegeven. Mijnheer zat even in gedachten, toen zei hij: „Zeg nu maar eerst aan Lous dat het niet meer gebeuren zal. Dan kan die gaan. En jij voortaan geen eigen rechtertje meer spelen hoor," zei meneer kwasi boos tegen Lous. Wat die hem beloofde. Toen gaf ze ook gul Non een hand, die wat probeerde te zeggen. Och, je kon toch niet lang kwaad blijven? vond ze. En daarna stond ze vlug op, het was reeds laat en mama zou niet weten waar ze bleef. „Dag mijnheer," zei ze, en dan naar Non gekeerd, „Dag Non." Die brabbelde iets onverstaanbaars terug. Ze kon het natuurlijk niet laten om wat te zeggen, mijnheer was daarvoor te dicht bij, maar het ging niet van harte, niet zoo gul als Lous het zei. Bovendien had ze angst wat nu nog volgen kon. Zij alleen met mijnheer, die heelemaal niet vriendelijk was geweest toen Lous er bij was, en zeker nog heel anders zou gaan praten als dat kind weg was. 31 Ze kreeg het benauwd warm, en ze veegde met de zakdoek over haar gezicht. „Warm, kind?" vroeg mijnheer, en het was gek, maar het klonk heelemaal niet boos. Ze leefde op, keek met een beetje verbazing naar hem en wist heelemaal niet, wat haar overkwam, toen ze geen standje kreeg, maar mijnheer alleen verdrietig tegen haar zei: „Kindje waarom doe je toch zoo dikwijls zoo. Het is zoo jammer van je. Wees toch altijd eerlijk. Je zult zien dat de kinderen dan ook meer van je houden." „Maar andere kinderen zijn ook wel eens gemeen," vond Non noodig om zich te verdedigen. „Zeker, ieder kind doet wel eens dingen die niet door den beugel kunnen, maar jij doet het zoo vaak. Kindje voel je dan niet, dat dat niet goed is? Begrijp je niet, dat de anderen daardoor minder van je gaan houden?" „Hoeven ze ook niet!" bitste Non. „Zoo, hoeven ze dat niet? Vind je het dan zoo prettig als ze naar tegen je zijn?" En toen kwamen tranen. Niet de krokodillentranen, die ze dien morgen al een paar keer te voorschijn had geperst, maar echte, omdat ze toch wel voelde, dat mijnheer gelijk had. Het zou veel genoegelijker zijn, als ze van haar ook hielden. Mijnheer liet haar kalm huilen. Och ze was toch zoo kwaad niet. Het was alleen een klein verwend kindje, dat thuis alleen was en niet noodzakelijkerwijs met broertje of zusje deelen moest en moest rekenen. Die kleine Nonnepon, dacht mijnheer verteederd. 32 „Moet ik dan ook niet van je houden?" vroeg mijnheer. „Ja-a-a." Dat had ze immers altijd juist zoo vervelend gevonden, dat mijnheer veel meer scheen te houden van Elly * van 't Hooft en van Lous Mans en dergelijke kinderen. Haar bestrafte hij zoo dikwijls. En dat zei ze hem. Doch toen ging mijnheer haar uitleggen waarom. Ze deed vaak leelijk tegen haar klassegenootjes. Ze was afgunstig, hatelijk, en dat kon mijnheer niet toelaten en als hij dan boos tegen haar was dan zei ze: „hij heeft het land aan me," dan dacht ze er heelemaal niet aan dat het haar eigen schuld was. Non luisterde aandachtig toe. Ja, eigenlijk was het precies zoo als mijnheer zei. Maar het was zoo vervelend voor haar om toe te geven, want thuis, mama en paps en baboe en djongos vonden alles goed wat ze deed. Toch begreep ze wat mijnheer haar nu uitlegde en het was met een verrukt gezichtje dat ze haar handje in zijn groote hand legde en beloofde te probeeren niet meer leelijk te doen. „Dan zijn wij ook groote vrienden, hoor kind," beloofde mijnheer. Glunder keek ze naar hem op. „Dank U wel mijnheer," zei ze ioen. Dan gaf ze hem een hand, en ging naar het haar wachtende rijtuig. Haar haren dansten over den rug. Van blijdschap? Mogelijk wel. Mijnheer keek haar na, tot ze was ingestapt en was weggereden. Toen bedacht hij: Ook zoo'n jong zieltje, dat aan hem was toevertrouwd. Een jong, heel jong stammetje, dat 33 alle kanten zou kunnen uitgroeien, maar dat niets belette mooi in de hoogte te schieten, op te wassen tot een flinke rechte boom. En haar mooi figuurtje herinnerende, herdacht hij de uitspraak van zijn collega dien morgen, het zeggen van dat oude spreekwoord. Als dat waar was, dan moest in dit kindje met haar sierlijk lichaampje een heel mooie ziel wonen. Misschien dat hij kon .meehelpen, om die sterker te maken. Voor de zooveelste maal vond hij z ij n werkkring zoo heel mooi, omdat h ij mocht meehelpen jonge planten tot vollen wasdom te brengen. Toen ging hij naar huis. De schooljongen was nu Heer van de verlaten lokalen. Hij wischte de krijtstreepen uit van de hinkebaan door met groote vegen zijn bezem over de speelplaats te laten gaan en raapte in de klasse een klein scherp steentje op, zijn hoofd er over schuddend dat die kinderen tot zelfs hier hun speelgoed meebrachten. Vlug maakte hij voort. Waar anders* de kinderen speelden klonk nu slechts kiezelgeknerp van zijn voetstappen. Totdat hij klaar was en met zijn punkie *) vol ongerechtigheden den tuin verliet, om er dien dag niet meer te komen. Want Amat hield niet van stilte. En veel van slapen. Hij maakte het zich niet moeilijk door over opvoeding te piekeren. Kinderen groeiden op, werden groot en gingen dan hun eigen brood verdienen. Zoo was zijn opvat- *) Punkie — rieten mandje voor vuil. Ik wil. 3 34 ting en hij zou er niets van begrepen hebben, dat anderen hier die kleine zieltjes, die aan hun zorg waren toevertrouwd,, met krachtige hand wilden leiden, om goede menschen van ze te maken. Hij zou wijs zijn hoofd hebben geschud als men het hem had gezegd en geantwoord hebben: „Saja," maar in zijn oogen zou een groote verbazing gekomen zijn, terwijl de slotsom van zijn gedachten voor de zooveelste maal geweest zou zijn: „Dat die Blanda's toch gekke menschen waren. Betoel." *) *) Betoel — Heusch. III. BIJ ELLY THUIS. „Lieve help, wat zie je er warm uit," zei mevrouw van 't Hooft verschrikt, toen haar kind om één uur thuis kwam. „Scheelt er wat aan?" „Nee moes." „Alleen maar moe van het loopen?" „Ik weet niet moes. Misschien wel, maar toch niet erg." Mevrouw van 't Hooft lachte. „Jij bent een mallerd, om dat nog niet eens goed te weten. Nou ik zal er dan maar niet op letten." De moeder wist wel, als wat anders Elly zoo in spanning gebracht had, dat ze er zoo'n rood kleurtje van had gekregen, ze zelf spoedig genoeg met haar verhaal voor den dag zou komen. En ze vergiste zich niet. Eerst was Elly vlug tafel gaan dekken, en toen alles klaar was, had baboe uit de keuken het eten gebracht en al gauw zaten moeder en kind ieder aan een eind van de tafel te eten. „Die Non Derks is toch zoo gemeen," viel Elly uit, na eenige oogenblikken van stil door eten. 36 Moeders gezicht betrok. Ze hoorde niet graag zulke krasse uitdrukkingen, ze wist immers, dat er bij elk kind zooveel overdrijving school onder haar beweren. „Nou, nou kindje," suste ze. „Heusch waar, moes. Weet je wat ze vandaag gedaan heeft?" „Hoe kan ik dat nou weten?" „Ze heeft eerst gemeen gespeeld met gala asin fj „Poes, gemeen is zoo'n hard woord " „Toch, mama," hield Elly vol. „Ik zat op een bank en ik zag juist, dat ze Lous haar steentje stilletjes weg schopte " „En toen heeft mijn meiske dat gezegd?" „Moes toch?" Elly keek met een diep ongelukkig gezichtje naar haar moeder op. Dacht die dan, dat ze niet wist, hoe moes haar altijd verboden had om te klikken? „Heusch niet, hoor moeder, Lous zag het zelf en toen zei'ze het, maar Non wilde het niet toegeven, en toen kregen ze ruzie." „Verder," drong moeder. „Eerst kwamen andere meisjes er bij, en toen kreeg mijnheer het ook in de gaten en die heeft Non een flink standje gegeven." Elly's stemmetje klonk heel voldaan. „En in de klas, ma, weet je wat daar toen gebeurde?" „Nog niet poes." „Toen heeft dat kind geprobeerd om Lous in haar hals te krabben en ze zijn nou allebei verplaatst en ze moeten ook schoolblijven." 37 „Een droevig slot," lachte moeder. „Maar ik denk dat Lous dan toch ook wel een beetje schuldig is geweest." „Heelemaal niet, moes," betoogde Elly ijverig. „En hoe is het eind van de historie?" „Hè ma, je doet net of Lous echt schuld heeft" Elly keek verwijtend naar moeder op. „Zou dat zoo onmogelijk zijn?" Die moes toch, die geloofde zoo weinig aan kinderen die niets deden. Toch zag moeder nu dat ze Elly gegriefd had en ze maakte maar gauw een grapje. Zij vond Lous ook echt een lief kind, want ze had heel goed begrepen, dat veel kinderen van haar Elly geen notitie genomen hadden, en dat door Lous in het leventje van haar kind een groote verandering was gekomen. „Waarom speelde jij niet mee?" „Ik had weer zoo'n pijn in mijn zij." „Gunst kindje toch, had je dat nu alweer?" „Niet erg hoor," trachtte Elly te lachen.'Maar eigenlijk was het wel erg geweest, ze wist echter dat moeder zich zoo bezorgd om haar kon maken en daarom zei ze maar gauw: „En ik heb in dien tijd ook een verhaaltje bedacht." „Kindje." „Dat doe ik toch liever dan spelen?" Elly zei het met groote overtuiging. Maar moeder zuchtte eens. Was het dan nog niet erg genoeg, dat het kind al zoo zwak en eigenlijk ook hulpbehoevend was door haar beentje, moest ze nu ook nog ziekelijk worden in haar doen? 48 samen stilletjes te zitten. Eigenlijk soms nog wel prettiger dan praten. Want zie je, dan kon je zoo heerlijk denken, dat alles wat je wou, gebeuren kon en als je met moeder praatte.... nou, dan zei die al gauw dat het wel droomen zouden blijven. Dan moest ze zoo vaak hooren, dat ze arm waren en werken moesten om te kunnen eten, en vermaande moeder haar dikwijls om geen onvruchtbare wenschen te gaan bedenken, daar alles in de werkelijkheid toch anders kwam. Heusch, dat was niet altijd prettig. Want zie je, je droomde wel eens van feeën en dat ze bij je kwamen en je lieten wenschen, wat je maar wou. Dat bleef altijd moeilijk, maar je kon er toch veel betere vinden dan die menschen, die eens een wensch hadden mogen doen, en eindelijk nog maar een worst aan den neus kregen. Elly meende altijd dat zij zoo dom wel nooit zijn zou. „Moeder," zei ze ineens, „zou jij het niet heerlijk vinden, als er een fee kwam, en je wat wenschen mocht?" „O ja," lachte moeder. „Nee, nou niet lachen, maar echt? wat zou jij dan willen?" „Dat ik een kasteel kreeg, of anders een hol in den grónd, zoodat ik bij de aardmannetjes kon wonen. En in mijn kasteel zou alles van kristal en glas moeten zijn." „Een hol in den grond, jakkes," knorde Elly, „hoe kan je daar nou aan denken?" „Fijn juist," lachte moeder, „dan heb je altijd een frisch huiske " „Frisch? Nat bedoel je," zei Elly. „Hè, en als het dan zoo regende, dan kon je er niet eens uit." 49 „Meiske, dan ging ik zwemmen, en dan kwam ik toch wel boven. Of ik ging nog dieper graven en met alle wormpjes en krekels werd ik goeie maatjes en ik zou gaan probeeren om te kwaken als de kikkers...." „Nee, schei daar nu mee uit. Dat is te flauw." „Ik vind het anders flauw genoeg om te gaan denken, dat je wenschen moogt." „Nou ja, zoo maar voor de pret eens," vond Elly. „En als ik zoo maar voor de pret wat vertel, dan zeg je, dat ik flauw ben, nee, daar snap ik niets van." , Moeder schudde haar hoofd. Maar met haar grapje was ze er niet af. „Toe nou moes, doe nou eens alsof het echt was. Weet je, ik zou óók graag een kasteel hebben met alles van glas, zooals jij zooeven zei...." „Ja, en als je dan sliep kon iedereen naar je komen kijken, net als in een wassenbeeldenspel...." „Moeder " „Echt. In een glazen paleis kun je kijken, hoor. Daar is niks aan te doen." Elly vond moeder niks leuk. Hè, 't was juist zoo genoegelijk om eens gekke dingen te verzinnen. Maar toen ze zoo aan het piekeren was, zei moeder: „Je tijd met wenschen verknoeien kindje, daar schiet je niks mee op, we moeten zelf werken om onze wenschen te verkrijgen." „Heb jij ook verlangens?" vroeg Elly. „Als ik eens een wensch mocht doen," zei moeder toen ernstig, „dan zou het zijn, dat ik je alles kon geven, en dat je leeren mocht, wat je maar wou...." De wil. 4 50 „Zangles " Elly riep het verrukt. Maar moeder had al lang weer spijt van haar toegeven aan stille verlangens, het kind kon dat immers toch niet krijgen? Waar zou zij het geld voor muzieklessen vandaan moeten halen? Al naaide ze nog zoo hard. Ze had toch maar twee handen? Ze keek peinzend naar die handen, die zoo overal op de vingertoppen sporen van naaldenprikjes vertoonden, heel kleine zwarte puntjes. Nee gerust, daar schaamde ze zich niets voor, ze vond het alleen maar jammer, dat er niet meer vingers waren, omdat ze dan nog vlugger had kunnen naaien. Ze zou immers zoo graag haar kind de zoo verlangde lessen hebben willen geven? Zelfs zonder dat er een goede fee bij behoefde te pas te komen? Haar deed het ook pijn als ze Elly telkens met haar kleine vingertjes over de tafel zag glijden, als was ze piano aan het spelen. Dat groote verlangen van haar kind daarnaar en dan te weten, dat er zooveel gelukkige moeders waren, die haar kinderen dat wel konden verschaffen, terwijl zooveel kinderen niet dan met weerzin deden wat hun moeder graag had. Zij was er zoo vaak verdrietig over. Maar wat hielp het of ze tobde? Werd het daar maar iets anders mee? Echter wie weet, werd het mogelijk later nog wel eens iets beter. Dichter trok ze haar meiske bij zich, dat kind dat al zooveel voorrechten, die zoo van zelf sprekend gevonden worden, zooals een recht lichaampje, waarvoor de moesten, die dat bezitten niet eens dankbaar zijn. 51 moest missen. Haar lieve kind Zonder dat ze het wilde, waren er tranen in haar oogen gekomen, die Elly eerst niet zag tot er een op haar handje viel, toen keek ze op: „Maar moes wat is dat nou?" En gevoelig zooals kinderen zijn, die in hun jeugd veel met armoe in aanraking komen, streelde ze die lieve hand, die altijd zoo goed voor haar zorgde, die nog veel meer zou gearbeid hebben, als het maar gekund had. „Dwaas zijn we, of liever ik," verbeterde ze zich zelf, „om over wenschen te gaan praten. Toovergodinnen hebben er immers nooit bestaan?" Ze trachtte te lachen. Nee, voor Elly hadden ze zeker nooit bestaan. Maar er waren elders genoeg feeën die lieve wenschen vervulden en het leven van kleine meisjes zoo blij en zonnig wilden maken. Moeder wist het. Die ook had in haar leven eens gedacht, dat elke wensch die ze uitte, vervuld moest worden, dat ze er maar een te zeggen had, om te verkrijgen wat ze wilde. O, eens op een stralenden mo/gen, in Holland, toen was het geluk zoo overdadig over haar uitgestrooid, toen was er niets dan zon geweest. Zon en bloemen. Toen had ze een mooi zijden kleed aan gehad en naast haar had een lieve man gestaan en om haar waren vrienden en'vriendinnen geweest en die hadden al maar meer verrassingen bedacht toen hun clubgenoot ging trouwen. En daarna was die mooie reis gekomen naar Indië. Samen hadden ze van alles genoten, het scheen haar toen alsof er geen mooier tijd in haar leven kon komen. Doch daarin had ze zich vergist. 52 Want eens op een dag o, toen was ze nog veel en veel gelukkiger geweest, toen was er een kleine baby gekomen en die huilde, huilde, maar haar was het geweest alsof ze de mooiste muziek hoorde. Zelf had ze toen ook wel geschreid maar van geluk van louter geluk. En dat had ze te voren toch nooit gedaan, hoe schoon haar ook alles geweest was. Ze had toen nog niet kunnen zien, dat het eene beentje van haar kleine dochtertje korter was dan het andere, en dat ze leelijke haren zou krijgen wist ze ook niet, maar zou ze ze wel eens gezien hebben, al had het gekund? Misschien niet. Want moedertjes zijn heel eigenaardig. Zelfs al weten ze, dat haar kinderen heelemaal niet mooi zijn, dan vinden zij ze nog de mooiste ter wereld. Je ziet dien glans, van volmaakt tevreden zijn over het uiterlijk van haar kinderen, in alle oogen van moeders terug. Aan haar wieg hadden vast wel feeën gestaan al was er dan ook een heel booze geweest, die slechte wenschen had gevoegd bij de overigen. Prettig was dat natuurlijk niet geweest, en ze was zelfs vergeten, dat ze door de wenschen der andere feeën al zooveel genoten had, dat ze er niet in berusten kon toen de slechte wensch ook vervuld werd Maar bij haar kind? Daar hadden denkelijk alleen maar booze gestaan. En waarom toch? Ze wist het niet. Ze voelde alleen het gemis van haar kleine meiske aan vreugde. Zooveel had het kind in haar jonge leventje al meegemaakt en nog 53 iederen dag ondervond ze leed. Om haar korte beentje.. om haar oogjes, die zoo flets keken om haar dunne vale haar En vooral omdat ze nooit haar vader gekend had, die lieve, goede, zorgzame vader. Stilletjes had Elly bij haar moeder gezeten, terwijl deze in herinneringen verdiept was. Zij zelf had op dat oogenblik geen verdriet, ze was wel eens op school uitgescholden voor hinkelepink, maar dat moest je maar zoo gauw mogelijk vergeten. Het stil zijn verveelde het kind nu. Anders kon ze er best tegen, zelfs vond ze het wel eens heerlijk zoo maar kalmpjes bij moeder te zitten, terwijl de lamp zoo gezellig suisde, en er buiten allerlei geluiden waren, die eigenlijk vreemd waren, maar die je toch niks angstig maakte, als je zoo tegen je moeder zat aangedrukt. Soms moest je dan in je zelf nog lachen ook als je tjitjaks langs de muur zag krijgertje spelen of ook wel eens als zoo'n brutaal beestje over de tafel kroop om stilletjes zijn lange tongetje in de suikerpot te stoppen. Dat waren echt snoepers hoor. Een stilte als van avond echter beviel haar niks. Moeders oogen glansden zoo raar, net alsof ze huilde. En wat was er nou voor reden om te huilen? Wat toch? „Moes hoor je dat uiltje?" Moeder schrok op. „Wat? wat zei je?" „De uil moeder, hoor je die niet?" Een klagend geroep klonk nu uit de groote boom in den tuin. „Hij is dicht bij, hoort U wel?" 54 „Ja. Heel dichtbij." „Vind je dat akelig, moes?" „Ik kind? Hoe kom je er bij?" „Nou, omdat baboe toch ook zegt, dat een uil in den avond ongeluk voorspelt?" „Onzin kindje. Aan zooiets gelooven christenen niet." „Nou moes," deed Elly ongeloovig. „Het is niet goed, kind, aan zulke dingen te denken. Dacht je nu heusch dat zoo'n beest zou kunnen waarschuwen als er een ongeluk komt? Alleen God weet wat hij over menschen beschikt." Elly zweeg. Och, zij hoorde nou eenmaal die verhalen van baboe, en die geloofde er echt aan. Die vond in alles wat. Je mocht op dien dag niet op reis gaan, gelukkig ging Elly nooit op reis, dus kon ze ook geen tjelaka (ongeluk) krijgen, dacht ze ineens lachend, en je mocht 's avonds geen nagels knippen Ze zou er maar niets van aan moeder vertellen. Dat was beter, begreep ze. „Ik wou toch maar dat die weg ging, ik vind het een akelig geluid." „Dan moet je hem wegjagen," zei moeder lachend, maar Elly had niets geen zin haar lekkere plaatsje te verlaten. Gunsje nog toe. Zij bleef liefst zitten, haar plaatsje was zoo heerlijk veilig. „Nou heb je er geen zin in?" vroeg moeder lachend. „Heelemaal niet," erkende Elly. ,,'t Is ook zoo fijn hier moes, als jij niets te doen hebt, en we gezellig kunnen praten." „Over feeën en nog wat?" V. DE FEE KOMT. „Moes mag ik van avond bij Lous gaan spelen?" „Heb je je huiswerk af kind?" „Nee, nog niet heelemaal." „En dan wil je gaan spelen? Maar kindje?" „Ja, Lous heeft gevraagd of ik eerst nog met haar samen de sommen zou willen maken en ik zou het ook erg graag doen." „Maar wordt het dan geen afkijken?", „Heusch niet moeder, we zoeken toch eerst ieder zelf en dan gaan we vergelijken. Het wordt nu al zoo moeilijk tegen dat het examen komt." Moeder zuchtte. Elly zou examen doen voor de Hoogere Burgerschool. Dat was wel erg prettig, maar ze zou dan ook veel meer schoolgeld moeten betalen en heel veel onkosten krijgen voor boeken. Of ze dat wel zou kunnen verdienen? Bovendien zou Elly ook veel minder tijd krijgen om haar eens te helpen. Wel zou Elly niet de heele H.B.S. volgen, zoo was tenminste nu het plan, maar drie jaar moest ze 58 er opblijven en dan ging ze naar een cursus voor onderwijzeres. Het duurde nog zoo heel lang, voordat haar kind haar zou kunnen helpen met geld verdienen. Och zag ze weer eens zwart? Kon ze dan nooit eens iets moedigs aanvaarden? Een ouwe zeur was ze Zoo schold ze zich zelf uit en geen klein beetje ook en ze vergat er bij dat, als ze werkelijk in de put zat, zij toch altijd een gaatje trachtte te vinden voor uitweg. Daar dacht ze nu niet aan. „Ga dan maar. Niet te laat thuis komen, hoor kind." „Nee moes," riep Elly nog, onderwijl ze haar hoedje opzette en weg ging. Ze had er vast op gerekend, dat ze zou mogen gaan, want al haar schriften en lesboeken waren al bij elkaar in de schooltasch gedaan. Haar moeder merkte het. „Da-a-ag," riep ze bij het weggaan. Baboe had haar nagekeken en kwam nu bij mevrouw van 't Hooft terug om haar de zooveelste maal het gloedvolle nieuws mee te deelen dat Nonna Elly manis betoel (erg aardig) was. - „Jij bent ook al niet veel beter dan ik," lachte mevrouw en baboe die wel een beetje Hollandsch verstond en wel eens meer hoorde dan goed voor haar was, begreep dit toch niet en vroeg heel onnoozel: „apa nja?" (wat is er, mevrouw). „Tida apa apa, boe," zei mevrouw vriendelijk, (er is niets, baboe). Waarop baboe weer aan haar werk begon, wat bestond in het messen slijpen en vorken poetsen. Eigenlijk was dat niet zoo zeer het werk van een baboe, maar mevrouw van 't Hooft kon geen twee be- 59 dienden betalen en zoo was baboe, die al bij haar was in den tijd, toen mijnheer nog leefde, toch gebleven toen er zooveel meer werk voor haar te doen kwam. Zij haar mevrouw verlaten? 't Bestond gewoonweg niet. Zij bleef. Dan maar wat harder werken. Ze kon het best. Ze was kwat betoel. (heusch sterk). Elly liep, stevig haar tasch onder den arm geklemd, met een blij gezichtje verder. Heerlijk vond ze het om nog naar Lous te gaan. Ja, ze zag Lous wel den heelen morgen, maar toch was ze altijd weer graag bij haar. En dan misschien als de les gedaan was.... ging mevrouw Mans zingen.... En piano spelen.... Dol gewoon. Toen ze het voorerf opstapte, hoorde ze al muziek. Even moest ze blijven staan. Wat was dat? Nog nooit had ze zooiets moois gehoord. Ze kon er niets aan doen, haar voetjes konden geen stap verzetten, ze moest luisteren. , O, hoe mooi.... Ineens hoorde ze Lous: „Ma, schei nou uit, daar is Elly al." De adem stokte Elly in de keel. Hoe durfde Lous zooiets zeggen? Zij zóu er alle lessen bij vergeten hebben en alle vriendinnetjes ook, om te mogen luisteren. Hè, en mevrouw schee uit ook Vreeselijk jammer was het. Maar nu ging ze ook naar binnen. Nu was er niets meer, dat het kind aan haar plaats genageld hield en met nog schitterende oogjes van het ondervonden genot stapte ze de voorgalerij in, waar mevrouw Mans 60 ook juist kwam, van uit de binmengalerij, waar de piano stond. „Zoo Ellykind," zei ze vriendelijk. „Gelukkig dat je er bent," was de begroeting van Lous. „Maatje, luister eens, we gaan rekenen, dus nou speel je niet meer, hè?" „Lous?" Als een jammerkreet kwam het over Elly's lippen „juist doen mevrouw," zei ze, toen ze van de schrik bekomen was. Zij kon er niets van begrijpen, dat Lous haar moeder verzocht om stil te zijn. Het was te gek om los te loopen. Als je zoo prachtig hoorde spelen, konden alle sommen naar de maan loopen.... „Ja Ellyke, Lous voelt niks voor muziek, hè? Wij wel, ja? Mevrouw streek het meiske eens over de haartjes en met een grapje verborg ze haar teleurstelling, dat Lous zoo weinig gaf om de mooiste muziek. Als ze les kreeg, steunde en jammerde ze het heele uur, dat het zoo moeilijk was. Elke vijf minuten probeerde ze met de toonladders uit te scheiden en dan vroeg ze op den meest landerigen toon van de wereld: „Hoe laat is het al?" Mevrouw Mans zou het zoo heerlijk gevonden hebben, als haar kind even veel genoegen gevonden zou hebben in muziek als zij zelf. Deze misdeelde stakker echter Wat hadden die oogjes geglommen, wat had ze dankbaar gekeken, alsof ze het mooiste ontvangen had. Wat dat kind hield van muziek. 61 „Nou jullie maar naar binnen. En je werk maken. Lous denk je er om dat je Elly een lekker kopje thee geeft en een koekje?" „Hoef je niet te zeggen. Thee zou ik misschien vergeten, maar koekjes?" Lous galmde het uit, kleine snoepster als ze was. „Maatje, leg jij er wat op een bordje, ik ben zoo bang dat ik te weinig neem," kwam ze even later schalksch terug. „Ja jij en te weinig nemen. Het is bar. Hoe durf je het te zeggen!" lachte haar moeder en toen kwam Lous dicht naar haar toe en zei vroolijk: „O, ik durf nog een heeleboel meer, maatje mijn." „Deugniet, dat weet ik maar al te goed." Lous vertrok met een gezellig opgestapeld bordje. Nu konden zij en Elly eens naar hartelust snoepen en zoo onnadenkend was Lous toch niet, dan dat zij Elly er niet het meest van liet genieten. Zij kreeg immers altijd meer dan genoeg. „Fijn," vond Elly, met de tong smakkend. „Ja, lekker hè, en dan moet je die nemen, die vind ik de lekkerste." Lous zocht keurend het gebakschaaltje af en haalde allerlei lekkere koekjes, zooals zij beweerde, voor den dag, net alsof koekjes niet lekker konden zijn. Elly vond tiaar wel een erg verwend kindje. „Nu de sommen," zei ze ijverig, terwijl ze haar schrift voor den dag haalde. „Ik heb deze al af, jij nog niet?" „Ik?" Lous schrok van een dergelijke vraag. Zij zou sommen gaan maken als Elly kwam. Ja, ze 65 verknocht, dan kon zelfs geen bevel van de ouders dat tegenhouden. Dat alles had Elly niet. Och ja, ook haar baboe zou even gewillig voor haar alles gesjouwd hebben, maar die had nu eenmaal daarvoor te veel te doen, en Elly was zoo gewend om zelf te beredderen, dat ze er geeneens bij dacht, en geen moment zelfs daarnaar verlangde, zelfs al zag ze bij Lous het zoo heel anders. Stel je voor, zou ze gezegd hebben, als je er haar op gewezen had. Zij vond het de grootste belooning als moeder haar een zeldzaam keertje prees, dat alles zoo keurig was. Vandaag had ze geen tijd om op alle mooie dingen te letten, want ze had nog veel sommen te maken en dan kwam de aardrijkskundeles nog en geschiedenis. „Weet je, daar weet ik ook niets van," vertelde Lous alsof dat het beste was, wat gebeuren kon. „Ook niets van? Och nee, zeg, je maakt gekheid?" „Gekheid?" gilde Lous. „Ik wou dat het waar was. Weet je toen jij laatst thuis was, herinner je wel? Toen hebben we toch zoo moeten lachen, toen vroeg mijnheer, wanneer Philips de Schoone geleefd had en ik zei in 1572. En toen zei die ineens: „En hij was zeker getrouwd met Isabella?" 't Kon mij heelemaal niet schelen met wie die vent getrouwd was geweest en ik was zoo blij, dat mijnheer een naam noemde, dat ik gauw zei: „Ja, met Isabella...." Wat ze me toen uitgelachen hebben. Ik begreep er ■ eerst niks van en keek de anderen verbaasd aan. Ik vond dat ze gek deden, want ze hingen bijna van plezier over Ik wil. 5 66 de banken en mijnheer lachte ook erg. Toen ik mijn schouders optrok lachten ze nog harder, en mijnheer zei: „Laat jij ze maar praten, hoor. Vertel jij maar eens iets van haar. Waarom heette ze Isabella?" En weet je wat ik zei? Ik moet er nou zelf ook om lachen...." „Nee, wat dan?" „Omdat ze net zoo'n kleur had als de paarden. Toen hebben ze gebruld. Ik had er niet eens bij gedacht wat ik zei." Elly lachte ook. „Maar Lous, hoe kon je zoo iets stoms zeggen?" „Denk je, dat ik wist dat het stom was? Dan had ik het toch niet gezegd?" „Maar nou weet je het toch wel?" „Ja, mijnheer heeft het toen verteld. Nou weet ik het," zei Lous pauwig. „Dat is dat juffie met dat vuile hempie. Frisch is maar alles, hoor. Ik zou voor geen geld ter wereld zoo'n belofte afleggen. Je moet toch twee keer per dag een schoon hemd na het bad aantrekken?" Midden in haar tirade werd ze verrast door een lachbui van haar moeder. Die scheen niet tot bedaren te kunnen komen en Lous, die absoluut geen erg had gehad dat haar moeder haar verhaal gehoord had, keek stom verbaasd op. „Wat heeft mama?" vroeg ze verbouwereerd. Voordat Elly echter een antwoord had kunnen geven, hoorde ze roepen: „Zeg komen jullie nou maar hier." „Ma we zijri nog niet klaar!" Lous riep het benauwd. Pas toen haar moeder antwoordde: „Maar jij zult toch 67 wel geen geschiedenis meer behoeven te leeren, jij kent er genoeg van," snapte ze het. „Dat was een vies meisje, ja ma?" riep ze jolig naar haar moeder. Die kon allang niet meer antwoorden van plezier. „Zijn jullie klaar?" „Nog niet, mevrouw," riep nu Elly. „Nog even aardrijkskunde, mijn geschiedenis leer ik dan morgenochtend wel." „Anders kom je maar even bij Lous," grapte mevrouw, en Lous gaf onverstoorbaar ten antwoord: „Bijvoorbeeld." Toen stond zij echter op en liet Elly en haar geleer alleen. Zij rolde er vast toch door en zij zei best wat geks en dan moest mijnheer lachen en dan.... verder dacht ze niet.... vooruit tobde zij nooit. Binnen vroeg mevrouw haar: „Zou Elly gauw komen?" „Ik weet niet ma, die leert zich dood." „Dat is gevaarlijk," vond haar moeder, „dan komen we straks met een akelig vrachtje bij haar moeder." „Nee ma, niet zoo gek doen. Dat vind ik naar." „Daar heb je gelijk in," gaf haar moeder grif toe, „maar zul jij je dan ook eens anders gaan uitdrukken?" „Ja, dat weet ik niet," weifelde Lous. Gelukkig had Elly haar les gauw in haar hoofdje gestampt en mevrouw vroeg haar belangstellend of ze het nu goed kende.... natuurlijk niet zoo goed als Lous dat kon, grapte ze nog, waarop Elly echter haar het antwoord schuldig bleef. Zij was immers zoo weinig aan grapjes gewend. Altijd was ze met moeder alleen, die 68 nog wel zooveel zorg had.... Nee, grappen gingen haar niet zoo goed af. Mevrouw begreep dat wel en vroeg haar of ze direct al naar huis moest. „Eigenlijk wel," zei Elly. Maar Lous had een ander plannetje. „Hè moeder, kunnen wij haar straks niet met de auto thuis brengen? Dan kan ze nog wat hier blijven." „Best," vond moeder. En zich herinnerend hoe Elly stil had staan luisteren naar haar spel, zei ze: „Dan ga ik een kwartiertje piano voor Elly spelen." „Ma toch," jammerde Lous, die daar niet voor voelde. Die had liever wat willen praten. „Lous", zei haar moeder streng. „Lous," zei ook Elly, meer beduusd over zooiets ongelooflijks. Vond Lous dat zoo verschrikkelijk, dat mooie spel van haar moeder? En zij had het zoo heerlijk gevonden. Hoe was het mogelijk? „Kom jij maar," zei mevrouw hartelijk. Elly ging stilletjes bij de piano zitten en luisterde maar. Eenvoudige melodieën speelde mevrouw, teere kindérwijsjes, en Elly genoot. En toen zei mevrouw ineens: „Kom eens hier Elly." Bevend kwam het kind. „Probeer jij eens wat." „Ik kan niks, mevrouw. We hebben niet eens een piano." „En zou je het wel graag willen?" „O mevrouw...." Dat was géén vraag, vond ze. Wie zou dat niet willen? 69 Maar alsof mevrouw geraden had, wat ze dacht, zei die: „Ons Louske geeft er in elk geval niets om. Dat is zeker." „Dat begrijp ik niet," zei Elly trouwhartig. „Wat zou je er van denken, als je dan eens gelijk met Lous les kwam nemen?" „Hoera!" gilde Lous. „Dan duurt het voor mij korter." Elly kon niet antwoorden. Ze wou zoo graag. Maar ze zou toch nooit kunnen studeeren. Ze hadden geen piano. Dan ging het immers toch niet? „Wel als je hier eiken dag een half uur kwam," zei mevrouw, die alles scheen te raden wat zij dacht. „Hoe wist U waaraan ik dacht?" hakkelde Elly. „Misschien ben ik een tooverfee." Mevrouw maakte er maar een grapje van om het kind op haar gemak te zetten, maar tot haar schrik zag ze hoe aangedaan Elly werd, toen ze zei: „Een tooverfee...." Ineens zei ze: „O, dat is het. Ik heb toch gewenscht?" Zonder dat mevrouw Mans ook madr iets hiervan begreep, snelde Elly weg, zoo opgewonden, als ze nog nooit Elly gezien hadden. In de haast vergat ze zelfs haar tasch. „Neem jij die morgen maar mee," beval haar moeder Lous. Die piekerde: „Wat deed Elly gek...." Doch die hoorde ook niet wat Elly snikkend aan haar moeder zei. Die wist immers niets af van dat mooie droomuurtje, waarin zij beiden gesproken hadden over wenschen en goede Feeën? 70 Elly's moeder begreep direct. Die vond het heelemaal niet verward, toen Elly gilde: „Er is er toch een gekomen, moes, een goede fee. En nou krijg ik pianoles " Waarna haar opgewonden stemmetje zweeg. In haar moeders hart zwol een groote dankbaarheid, want zij wist wie de goede fee zou zijn. Haar kind zou een genoegen bekomen en van de liefste vrouw die ze kende. En lang nog dien avond spraken ze samen over het heerlijke, dat voor Elly komen ging, en zoo verrukt was Elly, dat ze zelfs vergat aan moeder te vertellen, wat Lous in de geschiedenisles was overkomen. Wat anders in geen geval gebeurd zou zijn. In haar slaap zag Elly dien nacht een mooie verschijning. Ze sprak niet, maar ze wenkte en zweefde voor Elly uit, en onderwijl klonk de mooiste muziek. En ze had het gezicht van mevrouw Mans. VI. ER WAS EENS „Mama, laat me er nou uitscheiden, ik houd er immers niet van!" Lous keek met een erbarmelijk bedrukt gezichtje naar haar moeder, die de weeklijksche les aan het kind gaf. „Uitscheiden? En dan later, als je groot bent, dan heb je spijt." Mevrouw trachtte door dit argument Lous nog van haar booze voornemens af te brengen, maar ze had het mis. „Spijt ma? Hoe kom je er bij?" Het klonk eerder als een juichkreet, dan als een vraag. Och, Lous kon er niets aan doen. Ze hield nu eenmaal niet van muziek. Ze vond het zelf wel eens jammer, vooral omdat ze zag, dat ze haar moeder daardoor zooveel verdriet deed, maar wat gaf het? Het was haar een dagelijksche kwelling om te moeten oefenen en het bracht de grootste comedies mee, telkens weer, als ze spelen moest. Om de minuut klonk er een zucht, en dat nog wel van Lous, die anders niet wist wat verveling was. Als je naar dat zuchten van haar moest oordeelen, dan zou je 72 meenen, dat ze het kind kwaad deden, maar was ze dan weer klaar met oefenen, o jé, dan klonk het luidste gezang van haar door het huis. Ja, op haar manier. Maar dat was er nu juist een, die haar moeder niet beviel. Ze galmde dan van Hittepetit, of een enkel keer van Nina Bobo en als variatie daarop weer van Nina Bobo, zoodat haar moeder er tureluursch van werd. Vermaningen gaven niet. Lous keek met een schaapachtig gezicht haar moeder aan en zei heel gehoorzaam op uitgesproken bevel: „Ja ma," maar even daarna was ze het glad weer vergeten en galmde met bijzondere vreugd het spiksplinternieuwe liedje van Nina Bobo. Echt zwijgen deed ze alleen als ze een boek te pakken had. Dan hoorde je Lous niet, dan had je geen kind aan haar, zooals haar moeder wel eens plaagde. Na zoo'n heele week van getob met de oefeningen voor de piano, kon nu juist niet gezegd worden, dat het lesuur prettig was voor haar moeder. Lous maakte de gekste fouten en soms had haar moeder wel eens gedacht, dat ze het expres deed, om van het gestudeer af te komen, maar dan zag ze dat eerlijk gezicht van het kind en kon ze daaraan niet gelooven. Er was nou altijd wat. Iedere les opnieuw. Hedenmiddag kon Lous het niet meer uithouden en slaakte ze wanhopig de klacht, dat ze het niet prettig vond, liever niet meer wilde studeeren. Haar moeder had tot heden daartoe maar niet kunnen besluiten, ze wist dat het zoo heerlijk was om later te kunnen spelen, al was het maar een gezellig mopje dansmuziek. Over 73 mooie, innige muziek sprak ze niet eens. Het fleurde direct een gezin zoo op als er een vroolijk wijsje door het huis klonk en al kon ze dat dan maar bereiken, dan zou ze al tevreden zijn, had ze bij zichzelf gedacht. Maar nu, met dat wanhopige snoetje voor haar en die onwillige vingertjes, die al maar mistastten op de toetsen, besloot ze met een zucht er dan nog maar eens over te denken. Dwingen kon je op den duur toch niet. Ontzettend jammer vond ze het, dat wat voor haar het heerlijkste was geweest, voor haar kind een onbekend terrein zou blijven. „Hè moes, waarom zucht U nou?" „Kan ik het dan niet verdrietig vinden, dat jij zoo onwillig bent?" „Nee, ik ben niet onwillig. Ik kan het niet leeren. Ik vind het naar." Lous kreeg tranen in haar oogen. Waarom dacht moeder dat nou, dat ze het expres deed om te plagen? Ze had er nu eenmaal geen zin in en vooral sedert den tijd, dat Elly kwam om met haar samen bij'haar moeder te leeren, had ze het enorme verschil gezien. Die lette op alle teekens, die speelde de gewoonste oefening met een verheerlijkt gezicht, zoodat zij, als ze het eens aangekeken had, bijna dacht, dat Elly een aanstelster was, het alleen maar deed om bij haar moeder in het gevlei te komen. Doch die leelijke gedachte had ze zoo gauw mogelijk op de vlucht gejaagd. Stel je voor, dat Elly zooiets doen zou? Dat kon niet. Nee, Elly hield van muziek en zij niet, dat was het verschil. 74 Ze stond nu van de piano op, met een allerongelukkigst gezichtje. Die lamme lessen ook, dan maakte ze moeder altijd ontevreden, dat wist ze. Gelukkig, daar kwam Elly, die direct na haar les had. „Zoo Elly," begroette mevrouw haar, „heb je goed geleerd?" Eigenlijk hoefde ze dat niet te vragen. lederen dag kwam Elly immers hier om te spelen. En ze deed dat zoo nauwgezet en met zulk een liefde en ijver, dat mevrouw er verstomd van stond. Dat was meer en beter dan een kind gewoonlijk geven kon. Zou er werkelijk wat in dat kind zitten? Nauwkeuriger had ze haar toen in haar vorderingen nagegaan en ze moest al gauw bekennen, dat er een ontzettend verschil was in den ijver van Elly en Lous en in de vorderingen nog meer. Bij Elly hakkelde de boel nooit, dat vloeide tusschen die kleine vingertjes uit, bij Lous was het een gebonk van je welste. En als ze daar wel eens over tobde en zich bij haar man beklaagde, dan zag ze wel, dat het 'hem niet zoo veel kon schelen. Och nee, de vader van Lous gaf ook heel weinig om muziek. Hij vond het wel aardig als zijn vrouw mooi speelde, tenminste als een ander het hem eerst zei, maar het onderscheid voelen tusschen alledaagsche muziek, zooals danswijsjes en een mooie symfonie, ach, daar brak hij zich toch maar liever het hoofd niet mee. Een enkel keer had hij kalm gezegd, als hij merkte, dat zijn vrouw verdrietig was, dat Lous niet opschoot en er ook niets geen lust in had: „Vermoei je toch niet 75 zoo. Als ze het nu eenmaal niet kan, wat wil je er dan aan doen?" In dat niet kunnen echter wilde mevrouw niet gelooven. En kennende de totale onverschilligheid van haar man op dit punt, zweeg ze dan maar. Elly was aan de piano gaan zitten. Zorgvuldig had ze het pianokrukje lager gedraaid, de boeken van Lous weg gelegd en de hare voor den dag gehaald. En in elke beweging, dat kon niemand ontkennen, die het zag, lag zulk een liefde, zulk een vereering van wat ze mocht gaan leeren, dat men het alleen verteederd kon aanzien. Haar les vlotte ook prachtig. In het begin had haar moeder, die nooit haar nog had hooren spelen, haar altijd doordrongen van het feit, dat ze dubbel haar best moest doen, omdat mevrouw zoo welwillend was haar van haar kostbaren tijd te geven en ze toonen moest zulk een opoffering waard te zijn. Doch Elly had haar zoo stom verbaasd aangezien, dat ze gezwegen had. Natuurlijk kon Elly haar niet begrijpen, het zou haar immers onmogelijk gewe'est zijn om niet ijverig te leeren? En die andere overweging kwam daar heelemaal niet bij te pas. „Heel goed," prees mevrouw van tijd tot tijd. En Lous, die in een hoekje van de groote bank zat, haalde dan haar schouders een beetje op, want ze begreep best, dat het eigenlijk een standje aan haar adres was en geen goedkeuring van Elly. Eens trok ze zelfs een scheef gezicht, toen Elly duidelijk het onderscheid vertellen kon tusschen groote en kleine terts, juist iets wat zij even te voren maar niet had geweten. 76 Elly was een wonderkind, dacht ze. Maar daarom keek ze niet afgunstig naar het kleine ding. Als mama hóar maar vrij gaf, dan mocht Elly net zoo veel geprezen worden als mama wou. Elly hield nu eenmaal veel van muziek. Die wou ook immers zangeres worden? Verbeeld je, als zij eens dien onzin in haar hoofd haalde. Ze zag zich al op het podium staan, en zingen van Nina Bobo. De menschen zouden de zaal uitstormen.... Wat kwam er dat ook eigenlijk op aan? bedacht Lous zonder zorg. Zij zou misschien wel iets anders beter kennen als Elly weer. Maar waar dat in zou bestaan, daar dacht ze maar liefst niet over, ze zou ook niets hebben kunnen vinden, of het zou geschiedenis hebben moeten zijn. Ze werd nog steeds door mijnheer uitgelachen met het vuile hempie. Maar zij trok er zich niks van aan.... „Mijnheer...." had ze eens verontwaardigd gezegd: ,,'t is niks netjes over hemden te praten." En toen had mijnheer een verbluft gezicht getrokken. O zoo, triomfeerde Lous blij. Het gebeurde nog al eens dat Lous iets geks zei. De klas was daar zoo aan gewend, dat ze bij voorbaat al begonnen te lachen, als Lous haar mond maar open deed. Waarop Lous zich dan steêvast verbaasde: „Waarom? Ik doe toch niks gek?" terwijl ze dan juist zoo'n mal gezicht trok, dat de klas weer uitbarstte in gelach. Meestal was het resultaat dan, dat Lous maar wijsgeerig haar schouders ophaalde en zweeg. Dat ze het dan ook niet wist, zei ze er maar nooit bij, mijnheer mocht dat eens in de gaten krijgen. Met een kleur op haar gezichtje zat Elly te spelen. 77 Het ging vandaag zoo heerlijk, vond ze zelf, en ze schrikte reusachtig toen ze van mevrouw ineens een zware zucht hoorde. Verward hield ze op. Had ze een fout gemaakt? „Ga maar door, Elly," zei mevrouw mat. „Het was heel goed." „Ik dacht, ik meende," stotterde Elly. En even kon ze niet zoo spelen als anders. Het was net of de schrik in haar handen geslagen was. Mevrouw merkte het en aangezien het toch bijna tijd was, gaf ze de les voor de week daarop volgende op en nam de beide meiskes mee naar achter. „Ik mag niet langer blijven," zei Elly schuchter. „Moet je je moeder nog helpen?" „Nee mevrouw. Mama kan het vandaag alleen af. Maar ik moet nog werken, mama maakt zich bezorgd, dat ik mijn lessen niet genoeg nakijk, omdat ik alleen maar naar de piano verlang." „Nou, daar zou ik niet bang voor zijn," zei mevrouw goedig. Haar was zoo'n bezorgdheid ten opzichte van dit kind een raadsel. Zij wist immers niet, hoe mevrouw Van 't Hooft het alleen uit onrust zei, er hing nu eenmaal zooveel van een jaar eerder klaar zijn voor Elly af. Onbekend met geldzorgen en de zware druk van zelf voor alles te moeten zorgen, zooals bij mevrouw Van 't Hooft het geval was, drong dit niet zoo tot haar doorZij had heel wat gegeven, als Lous maar een beetje van den ijver van Elly had gehad. Die dacht er zeker net zoo over, want afkeurend klonk 79 zaligs vouwde Lous haar handen ineen en een blij „Hè!" ontsnapte haar. Nu zuchtte moeder. Haar eenigst verwend meiske, waar de bedienden voor vlogen, die alles krijgen kon wat haar hartje begeerde en daarnaast ineens Elly, die zoo weinig wist van weelde. „Zucht maar niet, hoor, we zullen ons best wel doen, maar alléén, omdat jij het graag wilt," zei Lous eerlijk. „Nou, dan hoef jij ook niet bang te zijn, dan zal ik best een verrassing hebben, als je me dat nieuws thuis brengt." „Voor Elly ook?" „Lous toch." Elly riep het voor de tweede maal heel verschrikt. O, wat moest mevrouw wel van haar denken? Ze huilde bijna, omdat ze misschien voor een hebberig kind werd aangezien. „Heb maar geen angst, hoor El," zei mevrouw hartelijk. „Lous is erg dom om het zoo te vragen, ik weet wel wie mijn Louske altijd helpt." „Nou," kwam Lous minder enthousiast. Elly vond het ook wel wat overdreven. Ze hielp Lous wel, maar was dat zoo bijzonder? Ze had nooit iets anders, was te arm.... Mevrouw zat even in gedachten. Ook de kinderen waren stil. En het werd donker in de achtergalerij. De jongen kwam binnen om het licht aan te doen. De groote schemerlamp bij het rottanzitje, waar de drie zaten, het allereerst en dan nog in een anderen hoek op een klein tafeltje een kleine lamp. Mevrouw Mans hield niet van schel licht en ze zat het liefst 's avonds in een halve schemering. Haar man was dan gewoonlijk nog 80 bezig op zijn kantoor en Lous, die heelemaal niet van dat gedempte licht hield, kroop dan maar in haar eigen kamer, deed net alsof ze werkelijk aan het leeren ging. Een enkele keer deed ze het ook wel eens, maar meestal lag er heel verleidelijk dicht bij haar een boek en daar keken die levendige oogen veel vaker in, dan in haar lessen. Toen haar moeder wat erg lang stil bleef, schoof Lous wat dichter bij en haar hand kroop in die van moeder. Zacht zei ze, alsof ze moeder herinneren wou, dat ze er nog zaten: „Maatje". Mevrouw schrok op. „O ja, dat is waar, ik wou jullie een verhaaltje vertellen." „Dat's leuk," joelde Lous. „Begin maar gauw moes." „Er was eens...." Elly's oogen glansden. Hoe heerlijk, dat zij hier nou juist bij kon zijn. Haar moeder had zoo weinig tijd, en als ze eens spraken, dan was het gewoonlijk over dingen, die dien dag gebeurd waren, over de toekomst of moeder vertelde wat uit het verleden, maar het waren altijd echt gebeurde dingen. En nu zou er een sprookje verteld worden, iets heel moois. „Er was eens een vrouw, die heel arm was. Niet aan geld en goed, dat had ze in overvloed, maar in haar mooie huisje, waar ze met haar man woonde, was het zoo stil. Den heelen dag, als haar man weg was, had ze niets te doen. Er waren bedienden genoeg, die al het werk deden en voor haar bleef niets over. Dan liep ze naar voor en achter, ze ging rijden en boodschappen Met een kleur op haar gezichtje zat Elly te spelen. [Bladz. 76. 83 Toen blikte de fee in oneindig medelijden op de vrouw neer en ze zei: „Waarom riept ge geen stemmen bij U binnen?" „Binnen?" „Uw huis was eenzaam en stil, maar daar zijn duizenden woningen, die te veel aan klinklank hebben, waarvan de huisvrouw te moe is om antwoord te geven op tallooze stemmetjes, die aldoor, aldoor vragen. Waarom waart gij niet een hulpe?" De vrouw schaamde zich en ze verborg haar handen weder in haar schoot en onderwijl was het haar alsof het schoone ervan wegvlood. Ze had het immers altijd wel geweten, dat zij haar zegen van weelde niet mocht opsluiten tusschen de wanden? Ze had alleen geen moed gehad van haar overvloed uit te deelen met volle handen. „Kom mee," zei haar bezoekster. Een wonderlijk gevoel beving de vrouw. Zoo was vliegen. En net als ze dit dacht, daar zweefden ze reeds het raam uit, de heerlijke vrije lucht in. „Hoe heerlijk," riep de vrouw verrukt. Ze vlogen niet ver. Een klein huis gingen ze binnen. Mogelijk waren ze allebei onzichtbaar gemaakt, ze wist het niet, maar de vrouw die daar zat, merkte niets van hen en ging kalm met haar werk door. Het was maar een armelijke omgeving. De weelde van haar eigen tehuis was ver te zoeken, maar wat hier was, miste zij in haar paleisje. Er was vrede. Een mooie rust hing in de kleine kamers. Daar waren geen bedienden. De vrouw liep zelf heen en weer om alles te ordenen, 87 „Naar huis, poes," was al wat ze tegen Elly zeide. En Elly ging, doch den heelen avond hoorde ze het mooie verhaaltje en ze wenschte, dat ook zij eens zou kunnen meedeelen. Als ze groot was Daar zou ze haar best voor doen, al was ze dan arm.. maar dat kon immers, had de fee gezegd? Als ze de Liefde maar had.... VIL EEN HEERLIJKE VERRASSING. „Maakt U het me toch niet zoo moeilijk," zei mevrouw Mans. „Hoe zou ik dan anders moeten doen?" „Uw hoogmoed niet stellen boven het genoegen van Uw kind." „Hoogmoed?" Mevrouw van 't Hooft haar stem klonk bitter. „Ik heb nogal reden tot hoogmoed. Kijkt U maar eens goed rond." „Dat heb ik reeds zoo vaak gedaan en dan zag ik een eenvoudige galerij met een dame er in." „Een dame.... ? Dat was ik, doch het wordt me zoo moeilijk gemaakt dat te blijven." „Dat kan niet." Heel kortaf klonk de stem van mevrouw Mans. „Kan dat niet? O, U móest eens weten hoe ze me soms mijn afhankelijkheid van haar goedheid laten voelen, de dames, die me laten werken voor hen." „Ik zou niet weten op welke manier ze dat kunnen. 89 Gij geeft Uw werkkracht, zij betalen U daarvoor. Waarom zouden zij dan nog op U neerzien bovendien?" „Ze doen het. Dat is al wat ik weet." Dat was ellendig voor mevrouw van 't Hooft om dat te verdragen en vaak uit angst alleen al, dat men minder beleefd tegen haar zijn zou, was ze stroef en wekte ze geen vriendelijke gedachten. Mogelijk was het ook wel een beetje haar eigen schuld. Doch het was begrijpelijk. Eens had ze immers door geboorte en huwelijk tot hen behoord? Nu was ze uitgestooten, was ze alleen, want ze was arm. Ze had het moeilijke, van alleen en onbemiddeld achter te blijven ten volle ondervonden en ze kon het niet helpen, ze was bang voor elke toenadering als een kruidje-roer-me-niet. In alles zag ze meelij en vernedering en toen dan ook mevrouw Mans dezen morgen gekomen was om een heel groot geschenk voor Elly aan te bieden, kon ze niet anders dan het beschouwen als een aalmoes. Mevrouw Mans had daar niet aan gedacht. Na dien middag dat Lous zoo gesmeekt had niet meer te behoeven te spelen en ze haar sprookje aan Elly verteld had, was er veel door haar overdacht. Was het goed haar kind te dwingen? Had het zin om iemand met zoo groote en uitgesproken onverschilligheid voor muziek, als haar Lous, toch immer te vermoeien met oefeningen, waar ze toch later niets aan hebben zou? Was dat geen verspilling van energie? Het deed haar verdriet, dat haar kind niet haar groote liefde voor muziek geërfd had, maar dat was toch niet 98 „Natuurlijk." Lous twijfelde geen oogenblik aan Elly's vreugde, toch kwam het niet eens in haar op, dat ma die aan Elly gegeven had voor haar slagen. Had ze dat gedaan, dan zou ze ook wel begrepen hebben, dat er voor haar ook iets was. Met een: „Ik doe even andere schoenen aan, ma," stapte ze haar kamer in. Mevrouw glimlachte, nou kwam haar verrassing ook. En jawel, hoor. Dat was een gekrijsch, dat ze hoorde.. Van schrik stopte ze twee vingers in haar ooren. „Lous, ik bid je." Maar mama kon zeggen wat ze wou. Lous had haar fiets ontdekt en probeerde in de kamer er op te klauteren. Dat ze tegen de tafel aanreed, kwam er minder op aan. Het was zoo fijn. Ze moest lawaai schoppen. En geen moment kwam het in de eerste vreugde in haar op om nu naar Elly te gaan. Op dat snuggere denkbeeld kwam ze pas veel later. Bij Elly was het ook rumoerig toegegaan, in zoover Elly dan altijd rumoerig kon zijn. Toen ze binnengekomen was, had ze ineens de piano in het oog gekregen en ze had geen stap meer kunnen verzetten, evenmin als ze iets zeggen kon. Er zat een prop in haar keel. Ze wilde wijzen, iets zeggen, wat doen, maar het ging werkelijk niet. En haar beenen trilden onder haar lichaam. Toen was moeder naar haar toegekomen. „Veel geluk, wijfje," had ze zacht gezegd en ze had haar kind heelemaal in haar armen gesloten. Ze voelde hoe het kind beefde en het was haar nu pas als besefte ze, wat een geluk haar kind ten deel viel. Ze had haar 99 zacht losgelaten en haar meegenomen naar de piano en gezegd: „Speel nu eens je eerste muziek hier in ons huis." Het was haar geweest alsof haar een heilige ontroering doorhuiverde om dat „ons huis". Dat kon ze toch haar kind aanbieden? Was dat niet veel? Heel veel? En Elly had eenvoudige liedjes gespeeld en sonatines, Maar voor de moeder was het alsof de mooiste muziek klonk. Ze had haar werk laten vallen en luisterde, terwijl groote tranen haar over de wangen rolden. Wat was haar kind muzikaal O, ze moest die lieve vrouw, die altijd zoo kiesch haar attenties aanbood, zoo dankbaar zijn Wat die haar kind al niet voor een genot verschaft had. „Mooi, poes," prees ze. Elly speelde door. Nog had ze niets gezegd van dat ze thuis gekomen was af. Ze speelde al haar geluk uit, het was of de piano zong, zooals ze het nog nooit gedaan had, zelfs niet als mevrouw Mans haar bespeelde. Haar moeder voelde: Daf had ze niet mogen afwijzen. Het was zoo lief bedoeld. En het speet haar, dat ze tegengestribbeld had. Ze zou morgen haar verontschuldiging maken Och, die andere moeder zou misschien toch wel begrepen hebben Het was zoo moeilijk te moeten aannemen voor haar een dame.... als zij zelve.... Elly dacht niet aan dergelijke overwegingen. Ze was gelukkig. Had haar ooit een grootere verrassing gebracht kunnen worden? „Moppie, ik heb toch zoo'n fijne fiets." Lous schreeuwde het al van buiten. Als een dolleman 100 was ze aan gekomen en mevrouw van 't Hooft moest lachen om een enthousiasme, dat niet het minste respect zelfs had voor de muziek van haar kind. Doch die was nu uit haar spelen opgeschrikt en kwam gauw naar Lous haar karretje kijken. „Hoe vind je ze? Een pracht ja?" Wat was Elly gul in haar bewondering. Maar benijden deed ze Lous niks. Zeker, ze zou er wel een willen Maar misschien toch niet, zij met haar eene korte beentje Nee, daar ging haar verlangen niet naar uit. Och, en bleef er voor haar dan nog iets te verlangen? Ze geloofde het niet. Innig gaf ze Lous een zoen. Die keek er raar van op. „Kenapa?" (Waarom?) vroeg ze verschrikt. Toen, wijzend op de piano, die ze zag staan, zei ze minachtend: „Voor dat jammerhout? 'k Ben veel te blij dat ik er van af ben." Wat lachten Elly en haar moeder smakelijk. Het was er ook zoo echt gemeend uitgekomen. Doch Elly vond haar „jammerhout" toch maar de heerlijkste verrassing, die ze ooit had kunnen krijgen. En Lous de hare. Zoo gingen er dien avond twee dood gelukkige kinderen slapen. Dat zei Lous tenminste en die kon je gelooven. Die overdreef nooit. 106 „Ik wil niet meer," kreet Elly. „En dan? Wil je dan kindermeisje worden? Het eenige wat er voor je overschiet?" „Nee." Elly gilde het uit. „Ik dwing niet om een muziekopleiding, ik wil alleen niet meer naar school. Ik houd er niet van en ik maak de leeraren kwaad." „Dan moet je dat maar niet doen," was het korte bescheid van haar moeder. „Maar ziet U dan niet dat ik niet meer kan? Moeder, o moeder...." Elly snikte werkelijk hartverscheurend. Ze kon heusch niet meer'! Hoe kon moeder nou denken, dat ze plagen wilde of lui was of dom? Ze voelde zich alleen erg ongelukkig daar op school. Was zij het vroeger geweest, die Lous altijd had geholpen, nu was het al lang andersom, tot groote verbazing van Lous echter. „Hoe ben jij zoo veranderd?" vroeg die menigmaal. „Ik ben niet veranderd, ik word ouder," was alles wat Elly daarop zei. Thuis had Lous het natuurlijk ook dikwijls verteld, wat haar moeder alleen maar had doen zuchten. „O, waarom wilde mevrouw van 't Hooft niet inzien dat het niets voor Elly was. Waarom liet ze het kind haar gang niet gaan? Ze vergat, dat het hier een levenskwestie inhield voor mevrouw van 't Hooft en dat zij misschien in dergelijke omstandigheden mogelijk eveneens gedaan zou hebben. Maar met dat al, voor Elly was het alles heel akelig en werd die verhinderd te doen wat ze wilde. Raad mocht mevrouw Mans echter in geen geval geven. 107 Het hielp mevrouw van 't Hooft ditmaal niet of ze gebood of vleide of smeekte. Elly was stijfkoppig en beweerde alleen naar school te zullen gaan, als haar moeder haar er naar toe sleepte. Toen ging haar moeder met haar praten. „Wat of ze dan wilde?" „Ik wil naar de industrieschool of naar de Kunstambachtschool van de Zusters Ursulinen en ik wil het costuumvak leeren, dan kan ik later U helpen en kunnen we japonnen gaan maken en naaisters laten komen, dan zult U zien, dat het ons beter zal gaan." Het eind was geweest, dat haar moeder heel lang en ernstig met haar gesproken had en van haar gedaan kreeg, dat ze toch nog naar school zou gaan tot de vacantie en dat ze dan naar de zusters mocht. Met welk een verheerlijkt gezicht ging Elly daarna naar school. „Wat is er met jou gebeurd? Heb je een prijs gewonnen?" Lous vroeg het heel verbaasd en wist toch niet, wat ze hoorde, toen Elly haar de oorzaak van haar vroolijke bui verklaarde. „Mag je dan eindelijk?" „En ga je nou voor zingen leeren?" „Nee, dat niet. Ik ga naar de Kunstambachtschool van de Zusters en dan ga ik leeren naaien...." „Moppie .is dat alles? Ik zou je bedanken...." Lous zei het heel hardvochtig, hoewel ze het natuurlijk niet zoo bedoelde, maar het kon Elly niets schelen. Het was haar of de heele wereld veranderd was. Eerstens ging ze van deze school af en dan bleef ze haar 108 talen doorleeren, dat had haar moeder geëischt, en ze werd toch later zangeres. Lekker, zei ze in zichzelf. Ook mevrouw Mans was het eerst wel een teleurstelling geweest. Waarom bleef het kind nu toch niet doorleeren tot ze haar examen gedaan had voor onderwijzeres? Ze had dan immers altijd een diploma in haar zak gehad en zich later kunnen onderhouden, mogelijk zelfs wel lessen bekostigen. Zoo had ze ook gesproken tegen Elly, toen die haar gewone les kwam halen, en ze eerst verwonderd gevraagd had of ze die toch door bleef nemen. „Mevrouw?" had Elly bedroefd geroepen. „Ja, kind, maar het is ook zoo jammer, dat je dit wordt, je bent veel beter af als je onderwijzeres bent." „Ik voel er niets voor. Ik heb angst als ik er aan denk," had Elly geantwoord. „Maar dan had je lessen kunnen nemen?" „U vergeet dat ik misschien 's avonds te moe zou zijn om dat te doen. Hebt U er heelemaal niet aan gedacht, dat ik door zoo'n heelen dag spreken misschien mijn stem zou kunnen bederven?" „Kind...." „Ja, en wat heb ik er dan aan, als ik geen stem meer heb?" „Jammer dat je alles ineens weggooit," zuchtte mevrouw nog. Maar zoo zag Elly de zaak heelemaal niet in. „U vergist U, mevrouw. Ik ben juist van plan flink lessen te gaan nemen. Want ik wil een goede costumière worden. U zult zien...." 109 „Je kunt toch geen zangeres worden, als je naaister bent?" Doch toen was Elly vuurrood geworden. „En waarom niet?" had ze stug gevraagd. „Waarom zou ik dat niet kunnen als naaister en wel als onderwijzeres? Ben ik dan niet precies dezelfde Elly? Maakt U maar niet ongerust. Ik wil hoort U, ik wil...." Trotsch had ze met haar voet gestampt en mevrouw kon het niet helpen, stom verbaasd had ze het anders zoo gelijkmoedige en zachte kind aangekeken en ze begreep nu toch wel een beetje dat Elly's moeder geen gemakkelijk kindje aan haar had gehad. „Ik ben nog nooit in mijn leven zoo verbaasd geweest," vertelde ze dien middag aan tafel, wat Lous een: „Moppie, mama...." ontlokte. „Lous schei uit. Jij met je moppie, je maakt me dol." „Moppie," stotterde Lous, zeker omdat het haar op deze manier verboden was. Ze zag haar moeder ook bijna nooit driftig en wist werkelijk niet wat haar overkwam. Haar vader had gebulderd van den lach. „Schei er uit?" had hij verzocht met een blik op Lous haar stomme gezichtje, dat nog steeds een uitroep vormde. „Waarom lach je nou?" klaagde zijn vrouw. En toen was die bedachtzame man, die zich zoo weinig bemoeide met alle kunstplannen van zijn vrouw op zijn praatstoel gekomen. Eerst had hij gezegd, dat hij Elly nu pas ging waardeeren. 110 „Nou pas?" steunde Lous. „Moppie " „Lous?" Haar vaders waarschuwing was kort maar zeer goed begrijpelijk, zoodat Lous de spieren van haar wang weer in haar macht kreeg en alleen een beetje namompelde nog. „Het kind heeft groot gelijk dat het haar geen beletsel zal zijn om zang te studeeren, en als jij een nachtje er over geslapen hebt, vind jij dat precies zoo. Waarom blijven we allen zoo verstard in opvattingen? Waarom durven we ons niet vrij maken? Heusch, die kleine meid blijft altijd dezelfde, wat ze ook doet." Toen had mevrouw gezwegen. Het er mee eens was ze niet. En Lous nog minder. Die het bovenal vervelend vond, dat ze Elly als vriendinnetje kwijtraakte. „Nou ja, ze zou natuurlijk wel met haar om blijven gaan, moest ook eens niet gebeuren," gromde Lous tegen een denkbeeldig iemand, maar ze zouden toch nooit meer samen 's morgens gearmd op de speelplaats loopen, ze zouden elkaar geen geheimen meer vertellen Dat zou alles afgeloopen zijn, als zij op de H.B.S. was en Elly ergens anders leerde. Het meisje vond het verdrietig. Waarom had die Elly ook niet iets anders bedacht? Stom, om maar steeds zangeres te willen worden. Wat had je aan dat geblèr? mopperde Lous, die nog steeds niets voor muziek voelde en alleen een oppervlakkig wijsje, dat in haar gehoor bleef hangen, zong, en dat dan nog tot wanhoop van haar moeder den heelen dag door. 111 „Mama was ook echt zoo overdreven...." gromde ze dan, maar ze paste wel op niets aan haar moeder of vader van haar opmerking te laten hooren, want dan zou er wat gezwaaid hebben. „Zeg, nou blijf je niet lang meer hier, hè?" „Nee," zei Elly, die nog eens met Lous over de speelplaats liep. „Eng hoor, als je er niet meer bent." „Er zijn toch zooveel anderen?" „Zeg, dat is gemeen. Mag je zooiets zeggen?" Lous was werkelijk beleedigd. Wat konden haar anderen schelen? Was Elly dan niet haar vriendinnetje geweest van dien eenen merkwaardigen morgen van op de lagere school af? In haar gedachten doorleefde ze dien morgen weer. En toen, om er een grap van te maken, want ze zag best dat Elly het toch ook niet leuk vond, dat ze voor goed weg ging van hier, zei ze: „Weet je, dan ga ik vriendinnetje worden met Non Derks " „ „Heb je het over mij?" vroeg die nuffig, want ze had juist gezien dat Lous haar kant uitkeek. „Nee hoor, over de kat," zei Lous hatelijk. „Geestig," vond Non minachtend. „Heelemaal niet," wimpelde Lous af. „Ze was toch goochemer dan ik dacht," verklaarde ze later aan Elly, die nog wat nalachte om het verontwaardigde gezicht van Non. „Je moet haar toch niet altijd zoo plagen," vond die dan. „Nee, ik zal haar in een marsepeindoosje leggen, goed 112 in de watten," smaalde Lous, en lachte heelemaal niet om haar eigen gekke voorstel, zelfs niet toen Elly lachend zeide: „Dan kon de marsepein wel eens smelten." „Ben je mal? Dat lukt bij haar nooit hoor." En ze kon het niet laten om van tijd tot tijd booze blikken naar Non Derks te gooien. En die had toch deze keer niets gedaan. Maar Lous kon haar nog steeds niet uitstaan en het idee alleen, om met haar vriendin te worden, bracht haar aan het zieden „Zoo'n mispunt," galmde ze nog, toen ze de klas binnenging, wat haar natuurlijk een bemerking van den leeraar op den hals haalde, wat Lous weer niet verkroppen kon en dom genoeg zelfs daarvan Non de schuld gaf. Nee, die zou haar vriendin niet worden, hoor. Vast niet. En den heelen dag bleef Lous mokken, omdat het einde van haar schoolomgang met Elly gekomen was. „Stomme boel," zei ze nog een keer in de klas. Waarop mijnheer haar voor de klas liet komen om die stomme boel wat pienterder te maken, zooals hij zei. Doch vandaag was Lous voor geen humor vatbaar. O zoo. IX. HET MOEILIJKE BEGIN. Na de vacantie begon Elly haar naaistersstudie. Het was een enorm groot verschil met een verblijf op school, waar je soms als je lui was, zoo lekker je kon verschuilen achter kinderen die voor je zaten, terwijl hier de geheele opmerkzaamheid van de zuster die les gaf op je gevestigd was. Het viel dan ook enorm tegen. Nu ja, heelemaal als pretje had Elly het zich natuurlijk niet voorgesteld, maar toch wel veel en veel gemakkelijker en leuker, dan haar op school zijn. Ze had eigenlijk gedacht, dat ze zoo'n eersten dag al een jurk zou mogen knippen, wel onder toezicht natuurlijk, zoo wijs was Elly wel geweest, maar toch in elk geval naar haar idee belangrijk werk gekregen zou hebben. In plaats daarvan moest ze allereerst aan wit goed beginnen, knoopsgaten weer maken. En of Elly al jammerde dat ze dat al wel kon, de zuster was niet makkelijk te overtuigen, die wilde het eerst eens zelf zien, wat in dit geval natuurlijk meeviel. Ik wil. 8 114 Elly had immers al zoo dikwijls thuis knoopsgaten gemaakt om haar moeder te helpen? Ook de andere karweitjes, die zuster haar gaf, werden geheel naar haar smaak uitgevoerd en zoo kon Elly al spoedig aan ander werk beginnen. Toch bleven het allerlei voorloopige werkjes, zulke die een aankomende inlandsche baboe-djait (meid-naaister) ook pleegt te doen. De eigenliefde van Elly kwam hierbij danig in het gedrang, maar ze had al gauw in de gaten, dat zuster niet met zich spotten liet. Bovendien, eigenlijk vervelend vond ze het niet, zoodat ze dus maar flink haar best deed, om door die akelige beginperiode heen te komen. 's Middags hielp ze haar moeder bij het werk of wel ze leerde haar lessen, die ze nog in het Klooster nam in talen. En haar pianostudie moest ze ook duchtig bij houden. Dus, al was haar leertijd van nu wel een beetje tegen gevallen, het was in 't algemeen meer in overeenstemming met haar wenschen. Ze was van die vervelende wiskunde af en ze hoefde niets meer te doen aan aardrijkskunde en geschiedenis, en nog een heeleboel vakken meer. Toch merkte ze wel dat mijnheer gelijk had gehad, dat alles wat ze geleerd had, meehielp aan haar opleiding van nu. Ze had het heel druk. En het gebeurde bijna nooit dat ze, voor dat moeder en zij gingen slapen, klaar was. Natuurlijk was ze dan heel moe. „Heb je toch soms geen spijt kind, dat je dit begonnen bent?" vroeg moeder haar meerdere malen. Maar daar wilde Elly niet van hooren. Ze vond haar leven van nu zalig, ze kon zooveel piano studeeren als ze wilde 115 en al waren er dan wel eens dingen, waarbij ze de tanden op elkaar moest zetten, over het algemeen ging alles vrij goed. Wat ze merkte was dat die costuumkunde ook niet voor de poes was. Daar moest je nog een heeleboel bij leeren. Ja, je kon wel als je handig was een japonnetje gauw in elkaar prutsen, maar zoo deed een goed naaister nooit. Die had een lange vooropleiding noodig, die moest patronen kunnen teekenen naar ieders figuur, ja, die moest eigenlijk kunnen zorgen, dat een mismaakt figuur, door haar gekleed, er uitzag als een normaal. Of dat moeilijk was? Vaak had ze met open mond naar zuster gekeken, als die dat alles vertelde, maar luisterde goed toe als die theorieles gaf en daarbij verschillende stijlen in de mode behandelde. Later was ze zelfs, toen ze met haar eigenlijk leeren heel goed opschoot, ook les gaan nemen in sierkunst om dat toe te passen bij het japonnen maken, en zuster had veel plezier gekregen in haar ijverige leerlinge. En ook 's avonds als ze taallessen nam, Engelsch, Fransch en Duitsch, blonk ze uit en deed ze alles met lust en liefde. Het was werkelijk een genoegen om Elly bezig te zien en er was dan ook geen zuster of ze had plezier in het vlugge ding. Ze was wèl een heel andere Elly geworden. Moeder zag het ook, en ze begreep eindelijk dat daar slechts een kind volkomen gelukkig is, waar het zijn eigenlijke aanleg ten volle ontplooien kan. Toch bleef haar altijd nog den angel bij van het niet kunnen geven van zanglessen aan haar kind, al sprak Elly daar ook nooit over. 116 Vaak dacht ze: zou Elly het al vergeten zijn? Maar daar leek het niet naar. Geen moment vergat Elly wat ze zich voorgenomen had, maar naarmate ze ouder werd, begreep ze ook, dat men niet voortijdig alles naar zijn zin dwingen kon. Alles moest zijn volle groei hebben en nu had ze het nog te druk met alles wat met het naaien in verband stond. Veel bleef haar nog te doen, voordat ze zelfs maar denken kon daaraan. Maar ontmoedigd werd ze daardoor niet. Het was haar zelfs of nog dierbaarder haar het zingen werd. Eens had ze een leuk succes. Er zou op het klooster, waar zij taallessen nam, een feestje gegeven worden, waaraan al de leerlingen, naar de eigen bescheiden krachten, zouden meedoen. Een van de zusters, die met de voorbereiding belast was, zorgde van den morgen tot den avond, want het moest natuurlijk piekfijn in orde zijn. En nu gebeurde het, dat vlak voor de uitvoering een van de meisjes-leerlingen, die een pianosolo geven zou, ziek werd en de zuster met de handen in het haar zat. Wie kon er voor invallen? En wie zou met zoo korte voorbereiding direct durven? Toen Elly haar gewone Engelsche les kreeg en ze duchtig aan het babbelen was met de Engelsche zuster, die haar de kennis daarvan bijbracht, vertelde die haar daar iets over. En Elly had, voordat ze er nog maar bij dacht, al haar mond opengedaan en gezegd of zij soms helpen kon. Direct daarop had ze een ontzettende kleur gekregen. Wat zou zuster wel van haar denken? 120 doordringen met een even groot geloof als het hare. Op welke wijze het komen zou, en of het al gauw zou gebeuren, dat alles liet haar onverschillig. Het zou eens komen. Wat zat er toch een kracht in dit oogenschijnlijk zoo teere meisje. Niemand zou die gezocht hebben in dit zwakke lichaampje, maar zij had het nu al zoo vaak ondervonden, en ze was trotsch op haar kind, die zij in de allereerste plaats het niet gemakkelijk gemaakt had. Het was een heel prettige avond geworden. Alle zusters met de Reverende Mère aan het hoofd waren mevrouw van 't Hooft komen gelukwenschen met haar dochtertje en mevrouw had er tranen van in haar oogen gekregen. „Ze moet zich heelemaal aan muziek gaan wijden," had de Reverende Mère gezegd. „Ik heb er geen geld voor," had ze zacht geantwoord. Maar deze vrome vrouwe zag alles van een ander standpunt, dan zij het deed. Voor die gebeurde alles naar een vooruitbesohikt plan. Wat konden menschen op stuk van zaken verhinderen of bevorderen? Eén was er immers, die alles beschikte naar Zijn wil? En liefderijk drukte ze de moeder de hand en ze zei, zonder ook maar te vragen of er geen andere oplossing mogelijk zou zijn als er geen geld was: „We moeten ook wat aan God overlaten, lieve mevrouw. Wij menschen zijn zoo weinig waard." Als balsem waren deze vrome woorden in het hart van mevrouw van 't Hooft gevallen. Ook wat aan God willen overlaten.... Het leek zoo eenvoudig en toch 121 stribbelden menschen altijd tegen, als Hij zijn leiding toonde. Elk mensen meende altijd het beste zelf alles te kunnen en dan kwam daar die Almacht, die voorschreef: Zoo en niet anders. Thuis had mevrouw van 't Hooft lang nagedacht. Was ze niet vaak ontevreden geweest? Had ze niet altijd naar eigen wenschen en verlangens willen handelen? En had ze niet gemord als het lot haar een richting uit dwong? Het was niet makkelijk het leven. Nee Zoo zag die vrouw, daar in het klooster, het waarlijk ook niet. Die kende de menschelijke natuur volkomen, wist, dat m elk mensen verzoekingen en afdwalingen mogelijk zijn, maar die had een Steun, een Vader, die hoog boven menschen uit Zijn wil zette en deed naar Zijn behagen. Dien nacht ook sliep ze niet veel. Ze had zooveel te overdenken. Ze zag weer terug de jaren van geluk, die al zoo ver in het verleden lagen, ze herinnerde zich wat ze aan goeds en moois in het leven bezeten had en ze herdacht, hoe ze lange jaren alleen maar de schaduwzijde van het leven had gezocht, van dat zelfde leven dat eens als een kleurig schilderij voor haar was geweest. Hoe verkeerd had ze daaraan gedaan! Veel waren de aanklachten, die ze dien nacht tegen zich zelf richtte, totdat opeens een zachte stem ook hieraan een einde maakte. Had ze dan niet het beste bedoeld? Zou haar iets te veel geweest zijn om het leven van Elly mooi en gelukkig te maken? Nu dan, wat kon ze zich dan verwijten? Als een oneindige lieflijke melodie hoorde ze: We moeten ook wat aan God overlaten.... 122 Juist dat was het geweest, wat ze vergeten had. Maar hu wist ze het en met een rustig gevoel legde ze zich eindelijk als een argeloos onwetend kind ter rust. Zou die lieve kloostervrouw zelf wel begrepen hebben, wat zij voor goeds had aangericht, door dat enkele zinnetje te spreken? Mogelijk niet. Het was zoo van zelf sprekend geweest, dat ze dit gezegd had. Haar heele rijke mooie gevoel had daaruit gesproken, maar ze had er een grooten zegen mee gebracht aan een tobbende vrouw. De wereld lag den volgenden dag anders voor deze. Met veel meer opgewektheid begon ze haar eentonigen arbeid. Dien avond had Elly weer haar gewone les bij mevrouw Mans. „Zoo kind, heb jij gisteravond zóó'n succes gehad?" zei die vriendelijk. Elly keek haar verbaasd aan. „Hoe weet U dat?" „Ja, als mijn leerling het mij niet zelf zegt, en mij zoodoende in haar succes laat deelen...." „Het was zoo onverwacht " riep Elly, die niet kon hebben, dat ze van onhartelijkheid verdacht zou worden en dat nog wel door mevrouw Mans, die altijd zoo lief voor haar was geweest. „Ik weet het, hoor," lachte die vriendelijk, toen ze het ontdaan gezicht van Elly zag. „Maar nu heb ik een nieuwtje voor je. Weet je dat daar gisteren ook was mevrouw Ranken-van Drunen?" „Die zangeres?" 123 „Juist, die zangeres. En die heeft je spel heel erg bewonderd, waarvan ik mijn deel natuurlijk ook kreeg." „Dat spreekt van zelf," zei Elly. „Doch nu heb ik voor jou een heel groote verrassing." „Een...." Elly durfde niet verder te vragen. „Ja, een heel groote. Mevrouw Ranken-van Drunen heeft me van morgen opgebeld, ze had van de zuster gehoord, dat je van mij les hebt en nu informeerde ze eens naar je. Ik heb toen ook gesproken van je aanleg voor zingen...." O " „v-/.... Als een zucht kwam het over Elly's lippen. „Je vond het toch goed, dat ik maar eerlijk gezegd heb, dat je moeder onmogelijk je lessen betalen kon?" „Natuurlijk mevrouw. Dat is toch geen schande?" Elly's lipjes krulden zich trotsch. „Heelemaal niet. Toch vond mevrouw Ranken het zonde, dat je dan geen les zou nemen. En nu heeft ze verzocht of je eens bij haar kon komen...." „Dat mag toch niet van moeder," zei Elly bedroefd, „die wil niet dat ik voor niks...." „Wie spreekt er dan over voor niks?" Mevrouw Mans zei het streng. „Mevrouw Ranken wil in ruil voor haar lessen, van jouw een paar uur begeleiding op de piano als ze zingt, voorloopig alleen bij haar thuis, maar misschien later op concerten. Dat alles moet je maar met haar zelf uitmaken. Uitvoerig kan ik je dat alles niet zoo zeggen. Ga hedenavond om zeven uur naar haar toe en spreek zelf met haar." Toen gebeurde wat niemand achter die stille Elly ge- 124 zocht zou hebben. Ze sprong op, sloeg de armen om mevrouw Mans heen, terwijl ze haar smoorde onder haar kussen. „Hou op kind, ik stik," riep mevrouw Mans kwasi verschrikt. Maar het deed haar echt goed te zien, hoe de verrukking Elly buiten zich zelf bracht. „Een kunstenares moet temperament hebben," zei ze lachend. „Moppie," zei Lous, toen ze de beschrijving van dit tafereeltje hoorde. „Dat had ik nooit achter Elly gezocht." „Ik ben blij, dat ik weer eens van jouw dat Moppie hoor," zei mevrouw. Doch toen keek Lous toch zoo schaapachtig, dat ze zich tranen moest lachen, wat Lous toen ook maar deed. 's Avonds ging Elly naar mevrouw Ranken. Allereerst moest ze hier zingen. Veel zei mevrouw daarvan niet. „Dat kan meevallen, maar ook tegen," was alles wat ze uitte. Doch toen Elly vertrok, hadden ze afgesproken, dat Elly voortaan tweemaal per week één uur zou komen spelen en dat ze daarvoor zangles zou krijgen. „We zullen er het beste van hopen," was alles wat mevrouw Ranken nog zei. Haar verrassing over het mooie geluid, dat wel is waar absoluut ongeschoold nog was, vertelde ze maar niet. Ze was bang Elly te vroeg ijdel te maken en dat was het verkeerdste, wat er gebeuren kon. Elly's moeder was heel blij, dat nu eindelijk haar kind 125 de zoo vurig verlangde lessen krijgen kon, en dan nog wel op een wijze, die alle vernederends er aan ontnam. Ze gaf iets terug, voor wat ze ontving. Zoo was het mooi. Doch ze wees Elly er op, dat nog meer haar tijd in beslag genomen zou worden, als er nu nog minstens drie of vier uur af gingen alleen voor spel en les, ongeacht nog de tijd voor studie Maar die liet zich niet ontmoedigen. Nu kwam immers de mooiste tijd in haar leven, had ze daar dan geen moeite voor over? „Je zult zien, moeder, ik zal voor drie kunnen werken." En te oordeelen .naar het vroolijke MHgelukkige gezicht van haar kind twijfelde de moeder daar niet aan. Och, het ze haar toch niet weer ontmoedigen. Ze had al zoo lang schaduwen gebracht waar het zonnetje had behooren te schijnen. Niets daarvan weer. En als haar van tijd tot tijd de oude zwartgalligheid bekroop en een twijfelen aan het slagen van wat haar kind zoo als een godsgeschenk hoopte, dan dacht ze even terug aan dien avond in hét klooster en aan de vrouw, die in zoo groot geloofsvertrouwen gezegd had: We moeten ook wat aan God overlaten. En ze streefde er naar om dat zelfde sterke vertrouwen tot het hare te maken. X. MEJUFFROUW ELLY VAN T HOOFT. COSTUMIÈRE. Zoo stond het met zwarte letters op een wit marmeren bord. En het was aangebracht pp het steenen zuiltje van den inrit. Gedurig was Elly dien dag gaan kijken er naar. Ze vond het buitengewoon staan. Gunst, zij een zelfstandig meisje? Haast .niet te gelooven! Als er nu maar gauw klanten kwamen ook. Moeder had zich voorgenomen vooreerst haar witte goed te blijven naaien. Zij begreep toch, dat haar kind het niet direct druk zou krijgen, dat ging altijd langzaam aan. De eene dame zei het wel aan de andere, als ze tevreden was, en zoo kon het spoedig zijn, dat haar kind werk zou hebben, maar er was meer kans, dat ze geduld zou moeten oefenen. Gek, dat mevrouw van 't Hooft zich nu heelemaal niet zoo ongerust maakte. Maar 't was waar: ze wist, verhongeren behoefden ze niet, daar zij hetzelfde werk had als voorheen. Toch, als ze het eerlijk zeggen moest, dan verlangde ze er erg naar, dat Elly gauw zou kunnen beginnen, want ze had veel idee van Elly's smaak, en tegelijk een groot ontzag voor haar kind, dat zoo kalm 127 haar weg gegaan was, ondanks tegenwerking. En die was er genoeg geweest. Om te beginnen had zij zelve het kind heel erg neergezet, ze had nergens in kunnen gelooven. Het was nu bijna niet in te denken, dat ze zoo geweest was. Maar haar kind, dat uiterlijk zwakke meisje, had kranig volgehouden. Met niets had men haar van de wijs kunnen brengen en nog.... Gunst, wat ze nog zich moest inspannen om haar zangstudie bij te houden. lederen morgen voor dag en voor dauw was ze op, en ze sloeg niets over, geen ademhalingsoefening kwam er bij haar minder op aan. En haar talen verwaarloosde ze evenmin. Die sprak groote spiegels het de dames makkelijk maakte zich te bekijken. „Hoe vindt U het?" „Goed, geloof ik. Maar alleen wat te wijd op de schouders?" „Toch niet mevrouw, kijk als ik dat wegtrek, dan lijken Uw armen veel dikker." „Gunst ja, U hebt gelijk. Maar ik vind U niks aardig om te doen of ik dikke armen heb," grapte de dame. Elly ging gewillig hierop in. „Nee mevrouw, heusch, ik vergistte me. Uw armen zijn stokjes." „O zoo." Als een zucht kwam het uit de dikkerd. Toen weer ernstig vroeg ze: „Denkt U niet dat de japon me te dik zal maken?" „Gerust niet, mevrouw, dan zou ik het U wel gezegd hebben. Kijkt U eens, als U wilt wachten, tot ze een mode voor de dikkerds maken, dan hebt U den tijd." „Maar al te waar. Nu, ik hoop dat U gelijk zult heb- 141 ben. Mijn vorige costuum was een beeldje. Ik hoop dan maar, dat deze ook goed zal uitvallen." „Wat zegt U, is Uw dochter bezig? En ze heeft me expres laten terugkomen?" De bedaarde stem van mevrouw van 't Hooft sprak tegen. „Ze heeft het U eerlijk gezegd." „Maar ze kon toch wel begrijpen, dat ik niet zoo gauw klaar kon zijn?" „Misschien heeft ze dat niet gedaan," zei mevrouw van 't Hooft kortaf. „Wat is dat voor een vriendelijke tante?" vroeg de bezoekster in het atelier. „Mevrouw Derks." „Die van 't Koningsplein?" „Dezelfde, mevrouw." „Een gezellig mensch hoor. Stuur ze maar terug en zegt, dat U te veel te doen hebt." „Dat had ik moeten doen. Daar denk ik nu pas aan. En als ik haar nu niet help, heb ik kans dat ze het overal rond vertelt en ik prettige klanten ook verlies." „Ga weg," lachte de dame. Maar die had ook nog nooit ondervonden, hoe bitter het soms is afhankelijk te zijn van de goedwilligheid van sommige vrouwen. Die had zoo'n vriendelijke aard, dat het haar onmogelijk geweest zou zijn, iemand willens en wetens te krenken en zoo kon ze ook niet begrijpen, dat er wel zoo waren. Die vermoedde in het minst niet hoe een boosaardig woord veel scha veroorzaken kon, daar Elly nu eenmaal moest leven van wat zij met Kun je er nog al wat mee verdienen? [Bladz. 145. 145 Elly kreeg een kleur, maar zei niets. „O ja, voor " Doch nu zweeg Non toch. Om dat scheldwoord te herhalen, daarvoor ontbrak baar zelfs den treurigen moed. „Maak jij nou japonnen tegenwoordig?" vroeg ze verder uit de hoogte. „Ik maak japonnen." „Dan had je heelemaal die dure school van ons niet noodig gehad en de H.B.S. ook niet." „Misschien toch wel," verweerde Elly zich kalm. „Of jij wat aan wiskunde nou hebt...." „Niet veel." Elly schoot onwillekeurig in den lach. Hetzelfde had zij ook eens gezegd aan haar leeraar. „Och," zei ze toen eenvoudig. „Alles wat je leert en geleerd hebt, komt je nog wel eens ten goede...." „Nou," betwijfelde Non. „Kun je goed japonnen maken?" „U," verbeterde haar "moeder, die er niets voor voelde, dat Non aan het jijen was met haar naaister. „Nou U dan," deed Non onverschillig. „Dat kan ik zelf niet beslissen. Uw moeder neemt er nu een proef van, dan kunt U zien...." Elly drukte op het U. Voor haar was het heelemaal geen straf om tegen Non Derks U te moeten zeggen. Zij had het kind nooit mogen lijden. Odh, het was toch ook geen wonder, dat ze zoo geworden was met zulk een hoogmoedige moeder. Ze was nog te beklagen ook. „Nou, dan moet ik ook een nieuwje hebben als die goed is. Kun je er nog al wat mee verdienen?" Ik wil. 10 146 „Ja, dank U," was al wat Elly antwoordde. Beleefd liet ze moeder en doohter uit. Dan ging ze terug, maar ze hoorde nog even de schelle stem van Non zeggen: „Ik noemde haar altijd hinkelepink " „Dat is ze nou nog," was het antwoord van de moeder. Beiden stapten in de auto en die zette aan en vertrok. Een zuur uurtje was voor Elly voorbij. „Hoe kun je die helpen?" zei haar moeder nijdig, die zoo nu en dan een brokstuk van het gesprek opgevangen had. „Je moet niet te veel voelen, moeder. Dat is verkeerd. Het zal wel een goede klant zijn." „Dat eeuwige je vernederen moeten," verzette mevrouw van 't Hooft zich. „Niet zoo opvatten, moeder. Het zijn maar speldeprikjes. Die hooren bij het vak." Elly lachte haar moeder gul tegen en hoewel die nog wat bleef mopperen, ze moest toch haar kind bewonderen, dat zoo goedmoedig zelfs de venijnigste 'steken verdroeg, omdat ze meende dat het er bij hoorde. Want zij had teruggestoken, dat kon ze verzekeren. XII. NOG MEER VAKTERMEN. „En wat heb jij tegen dat lorrekind gezegd?" Lous Mans stond met een verwoed gezicht voor Elly. Ze had zoo juist het heele verhaal in geuren en kleuren van Elly gekregen en aangezien Non Derks toch al geen vriendin van Lous was, en ze nu nog bovendien haar beste vriendin beleedigd had, stond Lous van nijd te trappelen. „Zoo'n lorrekind," herhaalde ze. „Wie heeft die eer zoo genoemd te worden?" vroeg mevrouw Mans, die ongemerkt naderbij gekomen was. „Die draak van een Non Derks, ma." „Waarom is die een draak?" Mevrouw Mans kreeg gedurig zooveel krachttermen van Lous te hooren, dat het haar hu en dan verdroot, en ze was dan ook van plan eens fiksen haar meening te zeggen aan haar dochter, toen die al aan het vertellen ging van wat er dien morgen gebeurd was. En daar stond haar moeder toch ook paf van. ,,'t Is toch niet waar, kind?" „Het is heusch waar, mevrouw, maar daarom hoeft Lous zich nu niet zoo overstuur te maken." 148 „Dat mag ze wel. Ze kon het alleen nog beter doen zonder al dergelijke fraaie uitdrukkingen er bij te halen." „Vind je dat nou zoo erg, ma?" „Erg? Och nee, niet zoo erg als jij denkt. Wat ik vervelend vind is dat jij nog steeds het zelfde opgewonden schoolmeisje blijft van vroeger. „Nou wordt die grijs " vond Lous. „Zoo, wie wordt er grijs?" „Dat zeggen ze allemaal," verdedigde Lous zich. „Nou, dan zeggen „ze" malle dingen." Lous haalde de schouders op. Men zou nu beslist aan haar houding niet gezegd hebben, dat ze reeds onderwijzeres was, en een heel goede ook. Dat haar werk niet alleen zeer op prijs gesteld werd door het hoofd van de school, maar dat ook haar kleuters haar met liefde aanhingen, wat toch wel een sprekend bewijs er voor was. Thuis echter moest ze uitrazen, beweerde ze altijd. Daar had ze van tijd tot tijd vlagen, dat ze als een mal schoolkind deed, dan buitelde ze kopje in haar kamer en sprong van de bank en er weer op. „Je kon niet altijd deftig zijn," verdedigde ze zich dan, als haar moeder door het lawaai opgeschrikt in de deuropening verscheen en haar bestraffend aankeek. Want die bevielen dergelijke buien maar matig en soms dacht ze wel eens, al vond ze het nog zulk een akelig denkbeeld, dat Lous niet heelemaal bij zinnen was. Die snapte dat direct en lachte dan, lachte tot haar de tranen over de wangen rolden. Die moes een schat was het. Nou, als zoo iets dan weer zoo aardig gezegd werd, was mevrouw al lang verzoend, al ver- 155 „Niet meer over praten?" verzocht ze nog eens. En Lous had wonder boven wonder gehoorzaamd. Ze waren kalm eenige nieuwe boeken gaan bekijken en daarna was Elly naar huis gegaan. Ze was op de fiets. Dat ging best met haar eene korte beentje, ze had er tenminste niets geen last van. „Ma," zei Lous aan tafel, „en toch zou Elly best lessen kunnen gaan geven." ,,'k Geloof het ook, Lous. Jammer, dat ik er niet eerder aan gedacht heb." „Nou, 't is toch nog niet te laat," vond haar man. „Vind jij het ook beter?" had ze toen gevraagd. „Beter, beter, daar heb ik het niet over. Jij hebt toch genoeg kennissen aan wie je haar kunt aanbevelen?" „Niet zooveel. Onze kennissen hebben geen kleine kinderen meer." „Nou, dan maak je zulke kennissen er maar bij," was het laatste wat de heer des huizes er over sprak. Lous juichte. Die papa wist toch altijd het eenige te vinden wat noodig was. „Moeder, doen hoor?" zei ze dringend aan haar moeder. Doch die was druk genoeg bezig met het probleem, ze wilde het oplossen, want een zoo begaafde pianiste als Elly was, even was ze ook wel wat trotsch op zich zelf, zij had toch van Elly gemaakt wat die was, zoo'n voortreffelijk musicienne moest lessen kunnen krijgen. Zij zou er eens met mevrouw van 't Hooft over kunnen praten. En toen ze daar naar toe ging om er over te spreken, 156 toen vond ze tot haar groote verwondering een vrouw, die het absoluut met haar eens was, alleen boos op zich zelf was, omdat ze niet eerder op dat idee gekomen was. Zij ook had allang gemerkt, dat Elly veel te begaafd was om haar leven als naaister te slijten. Wonder, dat haar kind hier zelf nooit over gedacht had. „Wie weet, heeft ze dat wel gedaan?" vond mevrouw Mans. Doch mevrouw van 't Hooft wist zeker van niet. Dan zou Elly immers allang zelf verandering gebracht hebben? Die had zich geen enkele keer door bezwaren van haar moeder laten terughouden, die was altijd kalm haar weg gegaan, hoe verwonderd de moeder er ook eerst over geweest was. „Wilt U dan probeeren haar aan lessen te helpen?" vroeg mevrouw van 't Hooft, toen mevrouw Mans weg ging. En die beloofde vast. Zij zou haar best doen, daar kon ze van op aan. Nee, mevrouw van 't Hooft wist het zeker, toen ze, alleen gebleven, nog even nadacht over het gevoerde gesprek: Hier was zij geen rem geweest. Elly was altijd zelfstandig gebleken als het betrof het beslissen over haar toekomst. Zou ze dan echter nu zoo weinig idee hebben over zich zelf, dat ze er nog niet op gekomen was? Toen ze er Elly over sprak, zei die alleen, dat zij voor zich gevonden had nog niet bekwaam genoeg er voor geweest te zijn en bovendien wilde ze het zoo ver brengen, dat ze voor haar moeder en voor zich zelve zou kunnen zorgen. 157 „Is het dan nooit in je opgekomen om mij zoo veel te leeren, dat ik kon blijven naaien?" Er lag zacht verwijt in mevrouw haar stem, toen ze dat zei. „Nee," erkende Elly eerlijk. „Laat het dan nog komen?" zei haar moeder. „Zoudt U dat willen?" Onstuimig werd de vraag gedaan. „Natuurlijk zou ik dat. We maken dus een afspraak. Ik belast me verder met de leiding van het atelier en jij gaat probeeren lessen te geven, voor piano en zang beide. Is het goed? Of denk je, dat ik het nog niet kan?" „Och wat? U doet alles al even goed als ik en den eersten tijd kan ik U toch nog met passen blijven helpen. Want dat zou een angst voor me zijn, als we weer de armoedige tijd van vroeger in moesten." Zoo was het echter prachtig gevonden. Als nu de lessen maar kwamen, doch dat kon je niet dwingen, daarvoor moest je kunnen wachten. „Zie zoo, dat is gelukt," juichte Lous, toen ze het besluit hoorde, „het naaien van tierlantijntjes heeft afgedaan, heel dien lorrewinkel aan den kant." Maar van lorrewinkel wilde Elly niet hooren. Ze had nog heelemaal geen spijt van haar costuumleeren. Het had haar maar wat goed den weg geopend. En dat haar moeder het nu bleef beheeren, dat vond ze een heerlijke oplossing. Nou, en kwamen er dan klanten als mevrouw Derks, dan moest mama maar zeggen, dat ze lang zouden moeten wachten, dat zou haar zeer zeker gaan vervelen en hoefde moes geen beleedigingen te ondergaan. Een paar dagen later stonden Elly en haar moeder 158 voor haar huis, waar het bord met Mej, Elly van 't Hooft, Costumière, was weggenomen en vervangen was door het volgende: Elly van 't Hooft, Muziekleerares, zang en piano, en daaronder prijkte een precies eender bord van wit marmer maar daar stond op: Mevrouw van 't Hooft, Costumière. Innig tevreden leunde Elly tegen haar moeder aan. Hoe was toch alles wat ze zich eens gedroomd had, in vervulling gegaan. Als je maar wilde, zei ze blij. En als je maar een geringe kans krijgt, voegde haar moeder er bij. Doch de zorgen waren weggevaagd. Door inspanning en niet tegen arbeid op te zien, had Elly al heel veel bereikt. Tevreden was ze echter nog niet. Bleef er dan nog niet een groote wensch over? Die grootste vurig begeerde? Zou die ook nog eens in vervulling gaan? Moed houden, zei ze zich zelf. Wie weet? Den geheelen avond was ze verder stil. Als een zachte muziek zong het in haar: Wie weet. En het was of een inwendige stem haar beloofde, dat ook die vervuld zou worden. XIII. LUXE. Elly had al een paar lessen. Eerst had ze pianoleerlingen gekregen, en hoewel ze dat ook wel prettig vond, het was nooit haar bedoeling geweest, om daarvoor te studeeren. Ze had het heerlijk gevonden dat mevrouw Mans haar indertijd had willen leeren en nog was ze dolblij, dat die nog steeds haar verder in pianospel bekwaamde, maar alleen als middel. Niet als doel. Pianospelen was góed om zich te begeleiden als ze zong. Pianospel was er om anderen te helpen als ze zongen, maar Elly kon het nu eenmaal niet anders zien dan als begeleiding. Eens had ze daarmee mevrouw Mans bedroefd gemaakt. „Kind, je spel is bijna zooals ik wenschen kan," had ze van harte gezegd. „Zoo kan het nooit zijn, mevrouw," had Elly geantwoord. „Maar Elly het is zoo, ik ben er wat trotsch op." Toen had Elly mismoedig gezucht en gezegd: „Och, dat kan me eigenlijk niet schelen, maar mijn zingen...." „Kan je dat niet schelen?" 160 Diep gekrenkt had mevrouw Mans het gevraagd en Elly die direct begreep hoeveel verdriet ze door haar onachtzaam antwoord de lieve vrouw gegeven had, probeerde er zich uit te redden, met alleen het gevolg, dat ze hoe langer hoe meer domheden zei en mevrouw het heel naar vond. „Daar heb ik nou al mijn tijd aan gegeven," zei ze dien avond zeer gekrenkt tegen haar man. „Het klinkt onaardig," moest ook die toegeven. „En je bent er juist bij Elly niet op verdacht," vond mevrouw. „Als Lous je zoo'n antwoord gaf, zou je het eigenlijk heel gewoon vinden...." „Moppie," viel Lous uit. „Jij met je Moppie," zei mevrouw boos. „Ik mag ook niks zeggen," verdedigde Lous zich. „Je mag alles zeggen, als er maar uit blijkt, dat je een meisje van twintig bent." „Daar doe ik een heelen dag mijn best voor, laat ik het toch 's avonds eens vergeten," vond Lous. Toen moesten ze alle drie lachen, omdat eigenlijk Lous zonder dat ze er iets mee te maken had gehad, nu nog standjes kreeg alleen, omdat Elly iets doms gezegd had. „Och weet je ma?" vond toen Lous, die Elly zoo door en door kende, „als je wist, als ik, wat zingen voor Elly beteekende...." „Ja, goed, maar dat is nou toch geen reden om ondankbaar te wezen...." „Dat is ze vast niet " verdedigde Lous haar vriendin met ijver en ook de heer Mans vond, dat daarvan geen sprake kon zijn bij een kind als Elly. 161 „Ze heeft het toch maar gezegd," pruilde mevrouw. „Maatje, U kunt het gelooven, Elly zou je ik weet niet wat doen uit dankbaarheid, ze heeft het nu alleen maar ongelukkig gezegd." „Dat meen ik ook," zei de heer Mans. „Je moet niet vergeten vrouw, hoe dat kind verlangd heeft naar zingen als naar een Godswonder, haar pianospel vindt ze heerlijk, maar het is niet dat, waardoor zij haar vreugd en verdriet zal kunnen uitzeggen. Ieder heeft zijn eigen verlangen en zijn eigen aanleg " „Zooals ik," vond Lous, „om Moppie te zeggen." Ze moest om haar eigen grappigheid lachen en mevrouw Mans kon het niet laten, ze moest ook even glimlachen. Haar Lous meende het zoo kwaad niet. Ze moest zich alleen van tijd tot tijd eens als kind voelen, afschudden de deftigheid, die zoo'n heelen morgen haar omhangen had voor dat kleine grut, dat haar natuurlijk al heel oud zag. En mogelijk kon Lous hierin Elly toch wel het best begrijpen. Zij had niet van pianospelen gehouden en nog niet. Ja, ze was trotsch op haar moeder als die geroemd werd, maar iets begrijpen van wat die muziek voor haar moeder was, hoe die haar innigste zieleleven daarin uitzei, dat kon Lous niet. Zij was nu eenmaal niet muzikaal, kon zij dat helpen? Haar vader dacht daar net als Lous over, maar ook hij, hoewel hij zoo weinig voor muziek voelde, begreep hoe Elly het bedoeld had. Elly zelf had een ellendigen avond gehad. Ze had haar moeder haar groote blunder verteld en die had gevoeld, hoe het zeggen van Elly de lieve vrouw. Ik wil. 162 die zich zooveel moeite getroost had, had moeten grieven. „O, kindje, hoe kon je zoo botweg zooiets zeggen?" „Ik weet het werkelijk niet," had Elly bedrukt geantwoord. „Zoo als mevrouw het opvatte, meende ik het natuurlijk niet," zei ze en even daarna voegde ze er trouwhartig en peinzend aan toe: „En toch ook weer wel." Mevrouw van 't Hooft kon Elly niet geheel begrijpen, alleen wist ze één ding vast: dat Elly mevrouw Mans nooit met opzet verdriet gedaan zou hebben. Voor haar gevoel echter was het eender of je nou kunst gaf door middel van de piano, of door je zang. Zij vond beide even heerlijk. Maar zij had ook nooit gedroomd, als ze 's avonds alleen in bed lag, en alles zoo zalig stil om je was, zoo juist geschikt voor sprookjes bedenken alleen, dat je op een podium stond. Zij had zich nooit hooren toejuichen als zangeres en de menschen ontroerd gezien. Haar was het geen behoefte geweest al wat je mooi vond of verdrietelijk uit te zingen'met tonen als geklingel van klokjes. Naar de menschen had Elly in zulke droomoogenblikken niet gekeken. Ze waren er, dat was al. Voor hen mocht zij zingen.... zingen.... Och, ze had zich zoo vaak uitgelachen ook, als ze even daarna zich in haar eigen kleine bed zag, en niets dan het flauwe licht van een nachtlampje in haar kamer, en ze had zich dan dikwijls uitgescholden voor malloot, maar helpen kon ze het niet, dat een volgende dag mis- 165 het echt een genot dames te mogen raden en helpen bij het kiezen van een model, dat paste bij 'het figuur, om fijne versieringen te mogen bedenken. Zelfs het maken voor mevrouw Derks vond ze niet vervelend meer. In het begin had die haar geërgerd, maar ze viel wel mee soms, vertelde ze aan Elly, die haar eerst verwonderd had aangestaard, toen ze het zei. Gemeend had ze het beslist, en mevrouw Derks verwaardigde zich van tijd tot tijd zelfs al om eens een praatje met haar te houden, vooral nadat ze bemerkt had, dat Elly en haar moeder goede en rijke kennissen hadden. Meer nog omdat ze gehoord had, dat mevrouw een officiersweduwe was, die alleen onbemiddeld na het sneuvelen van haar man, was achtergebleven. „Vroeger was ze heusch van onzen eigen stand," had ze verbaasd aan Non gezegd. Toch had ze nog even nadruk gelegd op vroeger. Of je ooit zoo'n voorrecht verliezen kon anders dan door wangedrag? En daaraan had mevrouw van 't Hooft zich waarlijk niet schuldig gemaakt in haar eenvoudig leven van zwoegen voor het dagelijksch brood voor haar en haar kind. Ze was dezelfde beschaafde vrouw gebleven, die ze eens was, al viel dit mevrouw Derks wel een beetje moeilijk zich in te denken. „Op stuk van zaken heeft ieder zijn eigenaardigheden," had mevrouw van 't Hooft lachend aan Elly gezegd, toen die haar eens bewonderde, omdat ze zoo goed met alle dames, die bij haar kwamen opschoot. Nooit had ze meer hulp noodig van Elly, die kon geheel opgaan in les nemen en geven. 167 ze heel veel van haar tijd en gaven. Zoo kwam ze hoe langer hoe meer in trek en had ze zich eerst bezorgd gemaakt, dat mevrouw Ranken dat minder prettig zou vinden, dat er al zoovelen naar haar kwamen, die hielp haar spoedig uit den droom. „Kind, mij is het werkelijk te druk, en jij hebt immers mijn methode?" liet ze er dan wel eens lachtend op volgen. Nou, en of ze die had! Menig uurtje had ze daarvoor gezongen en gewerkt om haar leermeesteres toch vooral geen oneer aan te doen. Dat ze daarin geslaagd was bewees dit wel. „Wat is het leven zalig," kon ze een enkel maal zoo van harte opgewekt tegen haar moeder zeggen en die lachte dan. Vond zij het zelf dan ook niet zoo? Maar in stille uren/zweefde haar vaak een graf voor den geest. Een graf dat ze nooit gezien had, maar waarin ze ha£r liefste, en Elly's vader gelegd hadden. Hij was zoo trotsch geweest toen hun meiske geboren werd. Hij had zoo ontzettend veel luchtkasteelen gebouwd, maar te vroeg was hij door een vijandelijke kogel geveld. Nooit had hij iets bewaarheid gezien van al zijn hopen. Ergens in Atjeh hadden ze zijn graf gedolven, zijn vrouw had hem niet meer terug zien komen. Daarna die moeilijke tijd Een heel klein pensioen, waarvan zij en het kind niet bestaan konden, een blijven hier in een land, dat toch niet het eigen was, een moeten strijden voor het bestaan. Zeer moeilijk waren de jaren geweest, veel te vaak was ze mismoedig geweest en 168 daardoor had ze het kind veel levensvreugde onthouden. Doch die waren voorbij. Nu had alles voor haar een heel ander aanzien. Langzamerhand kochten ze nu ook nieuwe en betere meubels. Eerst kostte het moeite om van de oude te scheiden, die eens getuigen geweest waren van een groot geluk, maar het moest. Ze waren wankel geworden en op van ouderdom en het was toch wel een feest als de nieuw gekozene kwamen. Vroeger had EHy altijd gezegd: „Als we eens rijk worden. Als we eens rijk worden " Zij had de woorden niet kunnen hooren. Bitter had ze dan vaak geantwoord: „Ja, wij en rijk worden? Dat zijn er twee...." Nu konden ze wel niet denken aan rijk, maar ze hadden een welstand, die hen tevreden kon stemmen. Men kon echt wel wat bereiken als men maar wilde, als je maar niet bij de pakken ging neerzitten, wat echter in het begin eigenlijk makkelijker was. Zij had weinig moed gehad, ze had gewerkt, omdat ze leven moesten en ze voor haar kind toch zorgen moest, maar het was jaren lang niet van harte gegaan, meest zonder arbeidslust. En die was toch onontbeerlijk .bij alles wat je ondernam. Zonder lust tot den arbeid kon je geen vreugde daaraan hebben en was het alsof alles je tegenliep. Pas als je je tanden op elkaar zette en moedig zei: „Ik wil" en geen morgen begon, zonder dat je koppig het weer gezegd en herhaald had, begreep je dat wel degelijk vreugde door arbeid kwam. Nu nam ze nooit meer zuchtend haar werk op, nu 172 gewacht hadden, die vooruit waren gereisd naar het onbekende land vanwaar men niet terugkeert. Zou ze nog eens terugzien, dat wat haar als kind en jong meisje zoo lief was geweest? Ze hoopte het zoo. Een enkel keer knikte ze dan blij naar Elly, als wilde ze zeggen, we bereiken het best. Want de luxe, die ze zich nu konden Verschaffen zou zoo makkelijk weer gemist kunnen worden, als daardoor de spaarpot dikker werd en zij beiden eens konden gaan. Luxe.... Zoo noemden zij dat. Terwijl het voor anderen toch maar zoo weinig geleken zou hebben. Maar zulke hadden dan ook nooit jaren gekend, waarin je over elk brood, dat je koopen wilde, moest denken. En die konden ook niet zoo waardeeren als zij, die heel lang ontbeerd hadden, maar toch tevreden geweest waren. XIV. FEESTDAG. „Moeder, wist je dat de wereld zoo mooi was?" Diep ademhalend vroeg Elly het haar moeder. „Ik was het bijna vergeten," zei deze. Ze stonden aan den vijver in den Plantentuin te Buitenzorg. Laan na laan hadden zij geloopen en het tegenkomen of het achterop loopen van wandelaars had niet den minsten invloed op haar stemming uitgeoefend, Het was alles zoo groot, zoo majestueus. Van den weg drong flauw het geratel van wielen van voertuigen met een enkel getoeter van automobielen tot hen door. En toch was het hen of ze geheel alleen waren. Spreken deden ze niet. Stil liepen ze den prachtigen tuin door en zoo waren ze ook gekomen aan een zeer smal pad. Mos groeide op den vochtigen grond, maar het weerhield hen niet om het wegje' in te slaan. Tot haar groote verrassing kwamen ze aan een klein kerkhof, een plaats van dood in dien grooten tuin van leven. Op deze plek waren zij ter rust gelegd, die eens in hoogheid in het paleis, dat aan den Plantentuin grenst, gezeten waren. Hier waren graven van moeders, van kleine kinderen, en ook van hen, die in naam der Koningin geregeerd hadden, over dat zooveel grootere land dan Nederland. 174 Rustige graven.... Vlak bij stond een bank en even gingen ze zitten. Achter hen klonk het eentonig geklop van een specht tegen een boom, voor hen vlogen twee vogeltjes en dartelden op die oude verweerde graszerken. Een hagedis sprong op bij de nadering van menschenkinderen, die hier onder het hooge bamboe even rust zochten, in stil gepeins waren over de vergankelijkheid van het leven. „Had je dat hier gezocht?" was alles wat Elly stil kon uiten en haar moeder had zacht geknikt. Ze voelden, ze mochten niet spreken, nu in de nabijheid dier vele graven. Het was alles te plechtig er voor. In stille aandacht zaten die beide daar. Afgesloten waren ze hier, verborgen door hooge bamboe, terwijl toch flauw gerucht van pratende stemmen tot hen doordrong. Het deed goed even zoo stil te kunnen zitten in die wondere omgeving, die ze niet wisten, dat bestond. Dan gingen ze weer. Moeheid kenden ze niet. Nog nooit hadden ze den Plantentuin gezien en het was hen alsof ze niet genoeg konden genieten. Er waren ingangen waarop een drukkend: „Verboden toegang" stond, daar waren kassen met wondere schatten, maar gesloten voor het publiek. Doch behalve die, was er nog zooveel te zien, vooral toen ze nu bij den vijver kwamen, waarop die schitterende paarse waterlelies.. Groote bladeren droegen die, als afgesneden bloemen.. Kroos lag op het heldere water en wekte geheimzinnige gedachten aan sprookjespaleizen daaronder.... aan oude verlangens uit kindertijd. O, wat was het hier mooi. 175 Welk een verschil met de omgeving van alledag. Nee, daar keken ze niet op neer. Ook Batavia was mooi maar het was toch niet de schoonheid van hier Ze moesten diep ademhalen die twee, die zoo weinig gezien hadden nog, omdat eeuwig drukkende zorg voor het dagelijksch brood hen verhinderde om uit te gaan, de bergen te bezoeken, waar Indië zich zoo overweldigend toont aan den mensch. Wel was het een feestdag heden. Mevrouw van 't Hooft was jarig en om dien jaardag goed te vieren waren ze met een huurauto naar Buitenzorg gegaan. Ze hadden Lous meegevraagd, maar die was verhinderd, had ook niet de rechte lust er in, vermoeiend als ze zoo'n dag vond, waarin je voor wel vier tegelijk moest genieten. Dat had Lous gezegd, want ze had er niet aan gedacht dat die twee, Elly en haar moeder, jaren moesten inhalen. Eerst had Elly het wel jammer gevonden. Haar moeder minder, scheen het en dat begreep ze nu, terwijl zij beiden zoo stil en spraakloos genoten van een niet vermoedde schoonheid. Zonder afleiding moesten ze kunnen genieten, had haar moeder gewild en zoo had ze het nu gekregen ook. Als een bedelaar, die een heelen morgen geloopen heeft, zonder iets te ontvangen en dan, ineens, van een liefdadig mensch een hand vol geldstukken krijgt, zoodat hij de volheid van zijn geluk haast niet vatten kan, zoo voelden die twee zich. De dag was al zoo mooi begonnen ook. Voor de eerste maal in haar leven had Elly eigen ver- 176 diend geld gehad om haar moeder een geschenk te koopen, al had dat nog heel wat hoofdbrekens gekost. Want het mocht nu niet een kleinigheid zijn, die moeder wel aardig zou vinden, zooals elke moeder het heerlijk vindt als haar kinderen toonen om haar te denken, nee, het moest iets buitengewoons zijn. En toevallig had Elly in de weken voor den verjaardag een oud portretje gevonden, geel en verbleekt, maar waarop een grooten jongen in een sportpak stond, met lachenden mond en vroolijk gezicht. „Is dat vader?" had ze verbaasd gevraagd. Moeder had er teeder naar gekeken. „Ja, je vader." „Net een groote jongen," vond Elly. „Ja, dat was hij toen, en hij is dat feitelijk altijd gebleven ook. Toen hij voor 't laatst weg ging en zijn ondeugend gezicht nog eens naar me wendde en riep: „Als ik terug kom, ben ik geridderd hoor," was het, alsof hij ging naar een voetbalmatch. Ik moest hem toe lachen ..... Dat was de laatste maal. Teruggekomen is hij nooit." „Arme moeder," zei Elly gevoelvol. „Nog meer arm kind," vond de moeder. Doch toen had Elly er over heen gepraat. Haar moeder was nu zoo langzamerhand over haar droefgeestigheid heen en nu zou zij oorzaak zijn, dat ze weer treurig werd? Het mocht niet, hoor. „Elk kind, dat de vader zoo jong moet missen is te beklagen," zei ze, „maar wij hebben ons verder goed door het leven geslagen." „Het is zoo vreemd, uiterlijk heb je zoo weinig van 188 merige stemming, zooals Indië geven kan en hierin is ook het overweldigende van een zonnedag...." „Kind, dat is goed, heel goed." Het was alles wat ze zei, maar er was toch ook niet meer noodig geweest? Elly bloosde onder de haar zoo gul toegebrachte lof. „Ja kind, ik meen het," had mevrouw Mans er aan toegevoegd. En toen: „Zie je, er zal wel heel veel nog aan verbeterd kunnen worden, doch dat is niets. Het ergste is, dat je met der tijd weg zult moeten hier, als wij je niets meer zullen kunnen leeren. Hier houdt óns kunnen op Dan komt het gaan naar Holland, naar Europa en of daar ooit kans op zal zijn, dat kun je zelf het best beoordeelen." Toen had Elly het plan van haar moeder verteld, en mevrouw Mans had al maar goedkeurend geknikt. Juist, zóó moest het, al zou het misschien dan langer duren, als zij gewild zou hebben. Soedah, dit wonderlijke kind had al zooveel voor eikaar gebracht, ze twijfelde er niet aan of ook dit zou eens lukken. „Weet je Elly," zei ze, „misschien wordt jij nog wel eens de zangeres van Indië " „Ik mevrouw?" had Elly verschrikt geroepen. „Waarom niet? Maar niet alleen de zangeres, nee, ik hoop en verlang meer van je. Je zult moeten worden degene, die de schoonheden van Indië bezingt. Tot nu toe is Indië zoo arm geweest aan componisten en het land verdient dat niet. Is niet elke zonsondergang een gedicht? Is het opkomen van den morgen geen jubelende symfonie? En toch gaan zoovelen onachtzaam aan al 189 het mooie van Indië voorbij. Ze zien niet en hooren niet. En die het wel voelen en begrijpen, zijn vaak onmachtig om zich te uiten. We hebben hier zoo hard zulken noodig als jij bent." „Zal het niet een te hoog doel zijn?" „Er heeft nog nooit iemand iets verkregen, waarvoor hij niet heeft moeten strijden. Hoe hooger de mast, zooveel hooger ook hangen de prijzen. Daarvoor moet jij naar boven. Dus aanpakken! Niet twijfelen, jij gelukskind, alleen altijd je je roeping bewust zijn." Elly wilde zoo graag. Het luisteren naar de lieve vrouw was haar een aansporing te meer om te trachten haar ideaal te verwezenlijken. „O", zei ze ineens, „weet U, als de avond valt en er uit de kampong achter ons huis allerlei melodieën komen, zoo echt als de inlander die zingt en voelt, dan heb ik al geprobeerd, om ze op te schrijven, zoo als ze daar gezongen worden. „Prachtig kind. Volhouden maar." „Dat meisje!" had mevrouw Mans dien avond aan tafel tegen man en dochter gezegd: „Dat kind heeft wonderlijk veel talenten. Dat we het hebben kunnen toestaan, dat ze gewoon voor costuumnaaien leerde...." „Is ze er minder van geworden?" vroeg de heer Mans droog. „Minder niet. Dat zie ik nu ook al heel anders in, maar het heeft haar zooveel tijd gekost." „Gekheid, die tijd zal het jonge kind best kunnen inhalen." „Best," herhaalde Lous met groote overtuiging en 190 haar vader en moeder moesten even lachen, omdat ze zoo'n groot geloof in haar vriendin had. „Maar het geld?" trachtte mevrouw nog te opperen. „Je zult zien, dat ze dat ook voor mekaar krijgt. En laat het dan wat langer duren, als jij zou willen, haar doel bereiken doet ze vast en zeker." Als een echo herhaalde Lous een „vast." Waar zou die haar Elly ook niet voor in staat geacht hebben? En wat gaf het of Elly daar nu al een jaar langer over deed? Trouwen zou ze toch wel niet.... „Ik zou niet weten waarom niet?" vond de heer Mans. „Nou pa, knap is ze niet." „Poe, of je daar knap voor moet zijn? Hoeveel leelijke vrouwen zie je wel niet? Vast veel meer dan mooie." „Meent pa het?" kwam Lous kleintjes. „Natuurlijk. Jullie ziet dat kind veel te veel en daarom zie je niet, hoe ze er soms aardig kan uitzien. En is karakter dan niet meer?" „Ja, maar het oog wil ook wat," stribbelde Lous nog tegen, niet omdat zij nou juist Elly zoo leelijk vond, maar ze had het al die jaren van anderen gehoord en nu kon ze Elly niet meer anders zien. „Ik geloof dat vader gelijk heeft," zei mevrouw Mans. Zij ook had nooit naar Elly gekeken om haar te keuren, maar ze herinnerde zich toch wel de oogenblikken, dat ze ineens verrast was geworden, door het bezielde gezichtje. Hoe die oogen dan konden stralen. En bovendien als alleen mooie vrouwen konden trouwen, dan zag het er al heel treurig uit. 204 zoo ver van het eigenlijke leven stond, slechts er mee in aanraking kwam door het opvoeden van kinderen, was alles haar makkelijker gevallen. „We moeten ook wat aan God overlaten." Nee, dat beteekende niet, dat je met je handen in den schoot moest gaan zitten, dat beduidde worstelen en streven, iederen dag weer opnieuw, dat was werken waar je hand wat te doen vond en dan kwam het andere op zijn tijd. Niemand had nog gefaald die een zeer sterk geloof in zijn willen en kunnen bezeten had. Zoo was het al die grooten der aard gegaan, die nu nóg een beroemden naam hadden, maar die evenzeer hadden moeten aanpakken wat voor hen te doen viel. Elly had gekund. In dat kleine gebrekkige lichaampje had een ijzersterken wil gezeten. Ze had zich voorgenomen: „ik wil" en ze had er van gemaakt: „ik kan". Ze had diep ontzag voor haar kind, dat hdar zelfs, de zooveel oudere, den weg had moeten wijzen om er te komen. O, haar eigen lief zacht kind, dat zoo nauwkeurig geweten had, wat ze moest doen. Elly vermoedde niets van den gedachtengang van haar moeder. „Ik zal hard moeten werken," zei ze ietwat moe van de ondervonden emotie. „Gelukkig, dat je het kunt," was het antwoord. „Zou ik nog even zingen?" aarzelde Elly. Doch de moeder besliste: „Nee, nu ga je .eten en slapen. Morgen komt er weer een dag. Nog veertien dagen heb je om te studeeren, nu ga je naar bed." 206 haar vader betuigde, dat hij haar een akelige meid zou vinden, als ze dat zou durven zeggen aan een kind, dat al haar moed zou noodig hebben. Dus berustte Lous er in. Doch respect had ze voor Elly, die daar zou moeten staan, terwijl al die oogen op haar zouden rusten Br.... ze griezelde er van. XVII. VERDIEND SUCCES. De avond van het concert was aangebroken. Den geheelen dag was haar moeder rusteloos geweest. Niet omdat ze bang was, dat haar kind niet slagen zou. daarvoor was ze te zeer overtuigd van het kunnen van Elly, maar daarneven bleef de angst er moest toch maar eens iets verkeerd gaan. Hoe makkelijk kon ze zelf niet door zenuwachtigheid verknoeien, wat toch zulk prachtig materiaal was. Tegen Elly sprak ze heelemaal niet over haar angst. In geen geval wilde ze die van streek brengen, doch ze zag wel, dat haar kind ook niet was, zooals ze moest. Al haar lessen had ze voor dien dag afgezegd, ze wilde zich door niets uit haar humeur laten brengen en liever rustig het uur van het concert afwachten. Akelig was het, dat mevrouw Ranken er niet bij kon zijn. De goede vrouw was heel ernstig ziek geworden en hoewel ze trachtte nog belang te stellen in wat voor Elly zoo heel veel beteekenen zou, het ging niet gemakkelijk meer. Gevaar was er gelukkig niet, zooals de dokter Elly op haar uitdrukkelijk vragen verzekerd had, 208 wel zou het lang duren voor ze beter was en dan zou denkelijk wel een reis naar Holland moeten volgen. Toch was het jammer dat zij, die Elly's stem gevormd had, die vaak een extra half uurtje besteed had aan haar ijverige leerlinge, haar nu niet zou kunnen hooren zingen in die mooie groote zaal van de Concordia. Het zou immers voor haar ook zoo'n buitengewone voldoening geweest zijn? Traag kropen de uren voorbij. Op haar moeders raad was Elly een paar uur te bed gaan liggen in haar donker gemaakte kamer, in de zoo bekende omgeving waar het zoo heerlijk intiem was, vooral nadat moeder de djenella's (zonneblinden) had dicht gedaan. In huis was alles rustig gehouden. Geen voorbijtrekkende verkooper werd op het erf toegelaten, die mogelijk door drukke stem of schel geroep had kunnen opschrikken en de bedienden was gezegd zoo stïl mogelijk te zijn. Nu en dan kwam mevrouw van 't Hooft met zachte tred de kamer binnen en geloofde dan ter goeder trouw, dat Elly sliep. Ze vermoedde niet dat die haar oogen slechts dicht deed, om haar moeder niet beangst te maken, doch in haar verbeelding al maar oogen op zich gericht zag, die haar becritiseerden. Langzamerhand was de avond gekomen. Na een langen, langen dag van angst, van twijfel! Het werd tijd zich te gaan kleeden. Loom stond ze op. Het was net alsof al haar leden haar pijn deden en haar hoofd vooral.... Even maar een aspirine nemen. „Hier kindje, hier liggen je kousen. En je schoentjes 213 daar in al haar schoonheid stond, die zooveel uiterlijke voorrechten had. „Jij zoudt eigenlijk moeten zingen van avond," zei ze ineens. En Lous, die wel niet haar gedachtengang begreep, .antwoordde zonder nadenken: „Dat vind ik ook. Kunnen we nog niet omwisselen? Van middag heb ik al groote repetitie gehouden. Wien Neerlandsch Bloed. Moeder was onder den indruk, dat kun je gelooven." Niets had ze kunnen zeggen, dat Elly meer uit haar angst had kunnen halen, want die lachte nu, lachte nu, bar gewoon, zoo zelfs, dat Lous zei: „Is het nou uit? Doe jij het dan van avond maar beter." Het kleeden ging nu ook vlugger. En Elly was toch, nu ze gekleed was, wel aardig. De japon stond haar buitengewoon goed. De losse roos, die moeder in haar vaal-blond haar stak, maakte van haar kapsel heel wat. Het leek veel mooier nu. Toen dan ook Elly klaar was, waren moeder en Lous beide zeer tevreden. Ze zag er goed uit, niemand zou dat durven ontkennen. Een klamme hand omstrengelde in de auto die van Lous, maar die liet daarvan niets blijken, wilde haar niet nog zenuwachtiger maken, maakte maar steeds grappen over alles en nog wat. Tot ze eindelijk voor Concordia stonden, dan de directiekamer binnentraden, terwijl van het podium in de zaal al muziekgetokkei kwam van instrumenten, die gestemd werden. Doodsbleek zag Elly. Stijf en onhandig begroette ze het bestuur, dat haar welkom heette, moed insprak, hoewel menigeen van de aanwezige heeren doodverschrikt 214 keek naar het meisje, dat straks voor een gansohe zaal zich zou moeten laten hooren en nu al zoo van streek was. Ze luisterde maar naar het stoelengeschuif daar binnen, naar het gedempte gepraat, dat nog opklonk van elkaar begroetende en begeleidende menschen, naar het getokkel. Alles scheen haar vijandig, een monster, dat slechts wachtte om op haar toe te springen als ze verscheen. Het hielp niets of Lous haar al moed insprak, of haar moeder bezorgd vroeg of ze zich wel sterk genoeg voelde. Ze was bang, intens bang. Toen begon daar in de zaal de muziek. Heel zacht de violen, zwaar van leed de cello's. Harpklanken droomden de ruimte in en Elly moest luisteren. Ze begon te vergeten wat haar benauwde en drukte. Dat was de muziek, waarvan ze hield, die ze moest dienen zoo lang als ze zou leven. Ze kwam bij, fleurde wat op.... Die allen daar zouden toch ook eens als zij gevoeld hebben? Zouden zij zich altijd bekwaam gedacht hebben om goed te vertolken wat zoo machtige kunstenaars geschapen hadden? Eens hadden ze immers allen voor het moeilijke, begin gestaan? Niemand was daarvan vrijgesteld. Het beven hield op. In haar oogen kwam die eigenaardige twinkeling van altijd, als ze zich diep gepakt voelde, van durven en willen. En toen dan ook iemand verscheen, om haar op het podium te brengen, toen liep ze met vasten tred het trapje op. Even nog schrok ze terug, toen ze al die oogen op zich gericht voelde, maar toen het orchest zacht in- 217 ze aan den vleugel gaan zitten en droomerig had een onbekend voorspel geklonken. Was dat niet van een kinderliedje? had men elkander zacht gevraagd. En ja, daar was het voorspel gevolgd door een heel eenvoudigen zang: Er schommelt een wiegje In 't bloeiende hout; Een wiegjen met bloemengordijntjes; Dat hebben twee vogeltjes samen gebouwd En zie eens hoe keurig en fijntjes. Als 't windeke speelt, de looverkens streelt, Dan schommelt het teedere wiegelijn mee Als 't scheepjen op deinende zee. In 't schommelend wiegjen is 't wonder geschied: Uit eitjes zijn jongen geboren. Nu zingt in verrukking het gaaiken zijn lied, Een liedeken zoet om te hooren. Hoe 't jubelt door 't hout, Hoe 't schatert door 't woud, En moedertje dekt ze, van 't luisteren niet moe Met koest'rende vleugeltjes toe. Een kinderliedje! Maar hoe innig klonk het. En hoe pakten de eenvoudige woorden den toehoorders! Toch wist niemand dat het een hulde was, een hulde van haar die zong aan een man, die eens haar een glorierijken morgen bezorgd had, die in haar kinderlijk zieltje 218 had wakker geroepen verlangens, die gelukkig heelemaal vervuld waren geworden. Hij was zoo veel voor haar geweest. En ook hij, wie haar eenvoudige hulde hier toegezongen werd, had zich niet geschaamd, dat de tranen hem in de oogen drongen, dat gevoelens van dank zich in hem opkropten. Vaak immers was hij ontmoedigd geweest, als hij de zaden zaaide, maar wist nooit te zullen zien hoe ze opkwamen. Tegen den tijd, dat er resultaten kwamen gingen de kinderen van hem weg, naar andere scholen met andere leeraren. Wat bleef er over van zijn onderricht? Van al wat hij deed? Zoo had hij dikwijls gedacht. Maar 'n enkele maal, zooals nu, gewerd hem een vergoeding. „Dat gekke kind met haar schoolliedjes!" gichelde Non Derks in het voorbijgaan. Hij had haar wel als voorheen aan den arm willen trekken en in den hoek zetten. Maar als een pauwinnetje ging ze hem voorbij. „Dag mijnheer," kwijnde ze lief. Doch hij kon haar niet anders dan stug teruggroeten. Waarom moest ze zoo ruw zijn, nu hij zijn mooiste voldoening kreeg? En weer ging hij naar Elly, die nu moe en af was van de groote inspanning van dien avond, en hij nam haar hand alsof ze de machtigste vorstin was en zacht zei hij: „Elly, dank je kind, je hebt mij een belooning gegeven, zooals ik nooit had kunnen denken." Ze herhaalde zacht, als een echo: „Een belooning." Daarna zei ze opgewonden: „O, ik ben dankbaar, dat ik iets kan teruggeven aan hen, die mij brachten, langs verschillende paden, naar het heerlijke succes van nu.." 219 Om 'haar stonden vrienden, die genoten van haar geluk, trotsch waren op haar succes. Mevrouw Mans had niets kunnen zeggen. Alleen had ze spontaan haar armen om het meisje heen geslagen, en zonder te letten op al die vreemden, die om hen heen stonden, had ze haar gekust. Haar lieve, ijverige leerlinge. „U hebt gelijk," had ze dan tegen den man gezegd, die Elly zoo onomwonden zei, wat ze hem geweest was nu, „het is haar niet makkelijk gemaakt, maar gewonnen heeft ze." „Daarom is de overwinning dan ook te heerlijker," zei hij terug. Mevrouw van 't Hooft stond er diep geroerd bij. Hadr kind was het. Wat was ze trotsch op haar. Ze had rondom zich gehoord, hoe vreemden spraken over de buitengewone talenten van haar kind. Ze had, even, een spottende opmerking gehoord over de naaister-zangeres, maar het was tevens vergezeld gegaan van zulk een oprechte bewondering over wat het meisje bereikt had, dat ze de spottende woorden niets eens als ernst had opgenomen. Ook had ze de opmerking van Non Derks gehoord. Doch ze begreep, dat het geen bewuste hatelijkheid was. Het was overgroote domheid, omdat het meisje toch iets zeggen wou en zelf zoo weinig innerlijk had, dat ze zich op geen andere manier kon uiten. Het zou haar dan ook heelemaal niet verwonderd hebben, als Non zelfs naar hier gekomen was. Doch zoover ging die niet.