je jeug Chris Kr DOOR FLIP KEYENBURG m PUTTEN & OORTMEIJER - ALKMAAR e^Ye^Kf G^STe^Sfe^te^S* 1 EERSTE HOOFDSTUK. Chris Kras. Chris had den leeftijd bereikt, waarop de Hollandsche jongens voor 't eerst naar school gaan. Z'n moeder had hem voor die belangrijke gebeurtenis eens bijzonder opgeknapt. „Ziezoo", zei ze, terwijl ze een mooie strik in zijn das knoopte, „nu goed je best gedaan Chrisje, dat je ouders en je meesters veel pleizier van je beleven". Aan moeders hand maakte Chris voor 't eerst de wandeling naar school. Die weg zou hij nog dikwijls moeten gaan, eer hij een flinke man in de wereld wou wezen. Chris begreep natuurlijk nog niets van 't schoolleven. Hij was de oudste van de drie Krasjes. Tot nog toe had hij geleefd onder moeders waakzaam oog met z'n hobbelpaard, beren, spoortreinen en wat er verder in z'n speelgoedkast te vinden was. 6 Hij had ook 'n heele dierentuin van bordpapier, want op dieren was hij dol. 't Liefst had hij levende beesten. Eens vroeg hij aan zijn vader een olifant, maar een echte. Vader had gezegd: „Als ik er eens een tegenkom, zal ik hem voor je schieten, jongen!" Maar dat was gelukkig nooit gebeurd. Chrisje had dus vergeefs gewacht en daarom zocht hij zijn troost maar bij dieren, die hij in den tuin vond. Op 'n mooie lentedag had hij daar een aardige ontmoeting. Daar zag hij voor het eerst van z'n leven een lief klein kikvorschje. Met alle aandacht bestudeerde hij dat beestje. „Wat heb je 'n mooie oogjes, zeg springertje, 't Lijken wel koraaltjes met gouden randjes. „Je hoeft niet bang voor me te zijnl Kijk maar niet zoo benauwd". Wip, daar zat 't onder 'n blad. „ZooT wil je verstoppertje met me spelen, jij groene grappenmaker. Van wie heb je die kromme sprongen geleerd? Kun je mij dat ook niet leeren?" Meteen maakte hij al een buiteling, dat-ie op z'n broek, midden in een rozenbedje terecht kwam. „Kwèkl'' zei 't kikkertje. „Je hoeft me niet uit te lachen, over 'n poosje kan ik 't net zoo goed als jij met je lange beenen", meende Chris. Daar schoot hem iets te binnen. „Ik zal hem moeder eens laten zien!" En met een vlugge greep had hij 't kleine dier in zijn dikke knuistje. Moeder riep al: „Kom, Chrisje eten!" 7 Chris op 'n hol naar binnen. „Moeder, ik heb....". „Eerst bidden jongen, we zijn toch al te laat!" „Nu wat heb je Chris", sprak moeder, toen allen klaar zaten om te beginnen. „Ik wou U dat beestje eens laten zien!" En uit zijn open handje sprong 't kikkertje met 'n sierlijke boog op tafel: 'n groene vlek op 't witte linnen. „Tjakkes jongen!" Dat was al wat moeder zei. „Geen Egyptische plagen in huis, mannetje! Laat dat kikkertje maar weer rondscharrelen in den tuin!" En de daad bij 't woord voegend, pakte vader 't Hollandsche nachtegaaltje bij 'n poot en een tel later had 't diertje z'n gulden vrijheid terug. Chris zat er beteuterd van te kijken, ,,'t Was toch zoo'n aardig speelmakkertje", kwam 't eindelijk van z'n lippen, ,,'t Sprong zoo koddig en ik leerde 't ook al". ,,0, heb je daar die modderbroek van", dreigde moe met d'r vinger en nu zag Chris pas, dat z'n heele broek met zand zat. „Kikkers zijn geen goeie speelkameraadjes voor je jongen", hernam moe weer. Maar Chris was 't daar nog heel niet mee eens. „Moe, 't zette z'n pootjes juist als onze vischvrouw haar armen, als ze Vrijdags 'n poosje met U praat!" Vader en moeder schoten beiden in een lach om die kleine leukerd. Vader kreeg opeens 'n idee. „Ik weet wat Chris, over 'n poosje ga je naar school. Als je goed leert krijg je met je verjaardag 'n terrarium. Dat is een glazen bak met aarde en planten. En ik koop je daar dan 'n slangetje, wat hagedissen en salamanders in." 8 „Fijn!" zei Chris, „dan zoek ik m'n kikkervrindje ook weer op. En zoo kwam 't dat Chris Kras uit de Nassaustraat met zoo'n blij gezicht voor 't eerst naar school stapte. TWEEDE HOOFDSTUK. Chris' eerste schooldag. Chris stond voor in 't lokaal te wachten, tot de juf hem 'n plaatsje zou aanwijzen. D'r zaten al 'n dertig van die blozende peuters in de banken, blonde, zwarte en ja, ook een met vuurrood haar. Toevallig dat dat nu juist Chris' buurman moest worden, die Kees Genster uit de Poortstraat. 't Duurde maar 'n oogenblik of ze hadden al kennis gemaakt en vriendschap gesloten. Ze waren reeds in een druk gesprek gewikkeld, toen de onderwijzeres met haar eerste les begon. En hoe ze ook haar best deed om de aandacht der kleine broekemannen te trekken, Chris en Kees waren er niet bij. Chris had, terwijl z'n vlugge oogen door 't lokaal rondgingen, iets ontdekt, dat hem veel meer aantrok, dan 't lieve verhaaltje van de juf. 'n Groote spin was haar i 10 web aan 't spannen in de hoek, waar de kachel moest staan en met alle aandacht volgde Chris de bouw van 't net. 't Was klaar en juist was de spin in 't hartje van 't web gekropen, toen er al 'n vlieg zoemend met de pootjes in verward raakte. In 'n oogwenk was de spin erbij, 't Arme dier werd heel omwonden met draden, de eerste buit van de spin. Chris stootte z'n buurman eens aan: „Hij heeft 'm Kees!" „Ja, nou zuigt ie straks al 't bloed op van 't arme vliegje", zuchtte Kees. „Vind-je dat nu niet mooi Chrisje Kras", klonk opeens de stem van de juf. En Chris, meenend dat ze 't over de spin had, antwoordde dadelijk: „Nee, juf, ik vind 't heel leelijk van de spin!" Van verbazing sloeg de onderwijzeres de handen in elkaar. Was dat nu 'n antwoord? Ze had heel niet van 'n spin. verteld, maar van 'n lief jongetje dat altijd even zoet was, nooit vuile handjes had en z'n witte kraagje wel 'n week schoon hield. Ook de andere kinderen keken met groote oogen naar die malle Chris Kras, tot Kees Genster de stilte verbrak en ronduit zei: „Ik vind 't ook heel niet mooi!" Van dat oogenblik af waren Chris en Kees dikke vrienden. De bel van twaalf uur luidde en toen Chris en Kees op straat stonden, sloegen ze heel broederlijk de arm om eikaars schouders en vertelde Chris aan Kees heele geschiedenissen over de dieren, waar hij al eens kennis mee gemaakt had. 1 11 „En heb je 't naar je zin gehad jongen", vroeg moeder. „O, ja moeke, 'k heb 'n vriendje met rood haar en de spin heeft de vlieg opgegeten!" „Ja, maar Chris, je moet goed opletten, wat de juf vertelt, anders leer je niet en.... krijg je geen terrarium!" En kleine Chris maakte op dien eersten schooldag 't voornemen, voortaan beter op de juf te letten, dan op de spin. DERDE HOOFDSTUK. De V rienden. Je zag ze bijna altijd samen Kees en Chris. Wanneer je de blonde krullebol van de kleine Kras zag, kon je er vast opaan, dat 't ronde rood kopje niet ver af was. Ze leken uiterlijk niets op elkaar. Kees' haren leken wel varkensborstels, zoo stug en steil stonden ze op ,z'n rooie bol overeind. Hij had een klein ondeugend wipneusje, dat bruin zag van zomersproeten en twee hel blauwe kijkers, die hij nooit in zijn zak had. Chris had een dikke blonde haardos, waar z'n moeder met de kam haast niet door kon komen. Een neus, zoo recht als 'n kaars, 'n paar zware wenkbrauwen en z'n oogen, ja die waren precies als van Kees Genster. Dat was dan ook 't eenige, waarin ze op elkaar geleken. Bij Kees glinsterden ze altijd in z'n blanke ronde ge- 13 zicht als sterretjes, vooral als hij een kwajongensstreek uithaalde. Chris kon soms zoo zitten droomen en dan was 't net of ie door de dingen heenzag. Als hij echter 'n diertje hier of daar bemerkte, schitterden z'n oogen met ongewone glans. Hij werd niet moe te turen naar 'f bewegen van kop, vleugels en pooten. Hij genoot van de mooie kleuren op de dekvleugels van kevers en torren. Haarfijn wist hij te vertellen, hoe 'n kikker 'n mugje verschalkt. Hoe bliksemsnel dan 't schijnbaar loome dier z'n tong omsloeg om vlieg of mug te vangen. Wanneer de juf een verhaal vertelde, waar dieren bij te pas kwamen, hoefde ze Chris Kras niet aan te sporen om op te letten. Woord voor woord kon hij dan later de heele geschiedenis navertellen, soms nog mooier en leuker dan de juf had gedaan. Hij lette toch in den laatsten tijd goed op, want z'n verjaardag kwam dichterbij en dan zou hij 't terrarium krijgen, waar hij al zoo lang op gevlast had. Als ie naar school ging moest hij door de Donkerstraat. Daar was 'n winkel, waar ze allerlei dieren verkochten: kanaries, vinken en lijsters hingen er in mooie kooitjes in de étalage. Maar ook stonden er heele rijen terraria kant en klaar. Je zag er fijne ringslangetjes kronkelen om een stuk rots, hagedissen en vuursalamanders staken hun beweeglijke kopjes tusschen groene plantjes uit. En wat 'n pracht van hagedissen. Vooral de smaragdhagedis, die zoo'n fijne groene kleur had, dat je hem 14 soms niet kon onderscheiden van 't plantje waar-ie op gekropen was. En de vuursalamander met z'n felle gele en zwarte strepen! Chris was er haast niet vandaan te slaan. Altijd trok hij Kees Genster mee naar de lokkende uitstalling en als deze niet zei: „Kom, jö, 't speelt al negen uur!" was Chris vast eiken dag te laat gekomen. Toch gebeurde dat eens! Op 'n mooie morgen stond er tusschen al die bekende kooien en glazen bakken een groote kooi met gaas afgezet. Daarin hing een schommeltje te zwaaien en daarop zat 'n vlugge, kleine aap. Met de neusjes platgedrukt tegen de winkelruit, de mondjes half open, stonden onze vrienden in stomme verbazing de toeren van 't aapje gade te slaan. Ze lachten bij elke malle sprong, die 't beest maakte. Toen 't dier eindelijk met de voorpooten aan de stok en de achterpooten aan de touwen zoo hard hij kon heen en weer bengelde en daarna met 'n ongeloofelijke sprong aan 't gaas van de kooi hing, schaterden de jongens van 't lachen. Even daarna hield hij zich met z'n staart vast en lag hij te rollen in 't zaagsel op den bodem der kooi. Af en toe greep hij een pinda uit z'n etensbakje, pelde met tanden en pooten 't nootje in een oogwenk af en peuzelde de pitjes naar binnen. Dan weer sprong hij als een dolleman van de eene wand naar de andere, dan weer op z'n schommel. Soms hield hij zich een oogenblik vast aan 't gaas en grijnsde dan tegen de lachende jongens, alsof ie zeggen wou: 15 „In 't springen en klimmen kunnen jullie nog heel wat van me leeren". Dan krabde hij weer zoo vermakelijk op z'n apekop, dat de jongens 't uitproestten. „Hè", verzuchtte Kees, „ik wou dat ik ook 'n aap was!" „Zeg eens, apen van jongens, wil jelui wel eens maken dat je naar school komt!" hoorden ze opeens *n zware stem achter zich. Verschrikt draaiden zij zich om. Daar stond 'n groote, dikke agent. Van onder z'n glimmende helm, keken z'n strenge oogen Chris en Kees norsch aan. ,,'k Zal jelui leeren, schobbetjes te maken!" En meteen pakten z'n groote witte handen Chris en Kees in de kraag en met bedrukt gezicht gingen daar de twee kleine zondaars naast de booze politieman voort. „Waar zijn jelui op school, deugnieten", vroeg hij grommend. „Op de Bernardusschool, meneer", antwoordde Chris met 'n bedrukt stemmetje. „Nou, dan zal ik je voor deze maal alleen laten gaan, maar de volgende keer als ik je weer snap, breng ik je zelf naar je meester!" Hij bleef ze nog even na staan kijken, tot ze om de hoek van de straat verdwenen. Ze liepen als hazen. Af en toe keken ze nog eens om, of ze die glimmende knoopen nog niet achter zich zagen. Toen ze eindelijk hijgend voor de schooldeur stonden, zei Kees: „Wat 'n akelige tuut!" En hun kleine hoofden nog vol van apen en agenten, stapten ze klokke tien de klas binnen. VIERDE HOOFDSTUK. Chris Kras als teekenaar. Chris' vader was leeraar aan een teekenschool. Dikwijls had Chris met bewondering opgezien naar z'n knappe vader, als deze aan 't teekenen of schilderen was. Verscheiden mooie stukken versierden de wanden in de kamers, maar 't mooist van al vond Chris een voorstelling van Onze Lieve Heer, die de kinderen om zich heen verzamelt. Daarvoor had moeder hem geleerd de handjes te vouwen en had ie z'n eerste gebedje stamelend opgezegd. Van bewonderen kwam 't al spoedig tot nadoen. Geen plekje op den muur, geen stukje papier was meer veilig voor hem. Als hij een potlood kon bemachtigen trok hij er op uit om te teekenen. Z'n vader gaf hem wel eens 'n vel papier en dan deed Chris zijn naam eer aan. 't Heele .ZEG EENS, APEN VAN JONGENS, WIL JELUI WEL EENS MAKEN DAT JE NAAR SCHOOL KOMT!" enz. (Bladz. 15). 17 papier werd volgekrast. Toen Chris nog maar vier jaar oud was, teekende hij al van alles. Z'n vader, moeder, broertjes, de hond en de kat, alles stond in een oogenblik bij hem op papier. Nu moet je niet denken dat 't leek! Maar Chris vond 't al erg mooi. Een nul met twee streepjes als beenen en armen was vader; voor moeder maakte hij met drie streepjes een rok. Z'n broertjes leken precies op z'n ouders, alleen waren ze wat kleiner. Als Chris maar een potlood had met 'n stuk papier, was hij uren zoet. 't Was op 't laatst een ware teekenwoede van de kleine Kras. „Waar zit Chris toch", zei moeder op 'n middag onder 't theeuurtje. Meteen kwam hij de kamer binnen. „Kom nu eens kijken, moeder, ik heb wat moois gemaakt!" En Chris trok moeder mee naar de keuken. Hemelsche goedheid! Wat had de jongen daar huisgehouden! De helderwitte muren stonden vol! Chris had de heele familie Kras op de keukenwand geteekend met een stuk houtskool, dat ie op z'n vaders kamer gevonden had. Vader en moeder voorop en al de Krasjes er achteraan met poes en puk aan 't eind. Waar nog 'n wit plekje was, had hij kikkers, wormen en torren probeeren te teekenen. Moeder jammerde: „Leelijke bengel, de keuken is pas gewit! 't Kost 'n hand met geld aan de stucadoor en nu kunnen we voor jou wel weer opnieuw beginnen!" En ten einde raad pakte ze de kleine teekenaar beet, legde hem over de knie en Chris kreeg als loon voor z'n mooie teekeningen een flink pak voor z'n gespannen broek. De Jeugd van Chris Kras — 2 18 Vader was op 't gehuil ook naar de keuken gestapt en stond al 't moois van z'n zoon te bekijken. Chris zelf stond er bij met n gezicht, als n boer die kiespijn heeft. Hij wreef met de hand over de pijnlijke plekken op z'n broek. Wat gloeide dat! Moeder had harde handen hoor! Nu stond hij met angstige blikken zijn vader aan te kijketo, die nog steeds de muurschilderingen in oogenschouw nam. Zou ie au van vader ook nog n pak rammel krijgen? Gelukkig niet! Moeder jammerde: „Leelijke bengel enz., zie bladz. 17. 19 Vader zei alleen: „Dat mag je nooit weer doen! Als je later groot bent en een knap schilder, mag je misschien wel eens hier of daar muurschilderingen maken, maar voorloopig laat je 't maar. Kom 'ns even mee!" Nu wist Chris nog niet goed, wat er voor hem op zat. Hij ging met vader naar boven op z'n kamer. Chris volgde met z'n oogen al de bewegingen van z'n vader. D'r stond in de hoek een stok. Zou vader die halen? Neen, hij ging naar de kast en haalde er een teekenboek uit. De kleine teekenaar zuchtte van verlichting. „Zie 'ns hier, Chrisje, hier heb ik 'n teekenschrift voor je. Je krijgt 't niet omdat je zoo braaf bent geweest, want 't is ondeugend om de muren vol te kladden. Maar als je voortaan weer lust hebt om te teekenen moet je 't hier in doen hoor. Dan kan ik meteen zien of je knapper wordt". Dat viel Chris mee! In plaats van een pak slaag, 'n teekenboeki „Hier heb je nu nog 'n potlood en dan vooruit, af, marsch!" Chris op 'n hol naar beneden. Hij rolde bijna van de trap, zoo'n haast had hij! 'n Oogenblik later zat ie ijverig te teekenen in een hoekje van de kamer, 'n Puntje van de tong kwam af en toe uit z'n mond, zoo spande hij zich in. Raad eens, wat er op die eerste bladzij kwam? Een jongen, die billekoek krijgt van z'n moeder. Moeder had de strepen en krassen zoo goed als 't ging afgeschuierd en toen ze er de witkwast eens- 20 overhaalde was er bijna niets meer van Chris' gekrabbel te zien. Daarmee was ook haar booze bui verdwenen. Ze ging eens kijken wat haar lieve jongen uitvoerde in zijn nieuwe schrift. Toen ze de aardige krabbels zag zei ze: „Je bent toch m'n kleine schat!" En ze gaf hem 'n paar dikke pakkerds op z'n ronde wangen. Chris begreep nu 't spreekwoord: „Gekken en dwazen, schrijven op deuren en glazen!" Hij voerde z'n kunsten nooit weer uit op moeders mooie witte keukenmuur. Hij vorderde aardig, 't Waren echte leuke dingen, die er op kwamen te staan, 't Was natuurlijk geen groote-menschenwerk. 't Waren nog maar onbeholpen lijnen en krassen. En toch kon iedereen zien dat er eens uit die kleine Chris Kras een groot teekenaar zou groeien. Z'n vader had er vanzelf ook schik in. Soms mocht Chris mee naar vaders werkkamer. Nou, dat vond ie 'n heele eer. Dan zat Chris naast z'ö vader op 'n bankje, 't schetsboek op z'n knieën. Op 'n triestige Woensdagmiddag gebeurde 't weer, dat mijnheer Kras en z'n zoontje beiden ijverig zaten te werken. „Chris", zei vader, „zet m'n manchetten eens even op tafel, ze hinderen me met teekenen". Vader was bezig met een dierstudie, 'n paar dartele jonge tijgers. Chris was met vader mee geweest, toen deze in den dierentuin schetsen bij de tijgerkooi 21 maakte en hij was erg nieuwsgierig hoe vader dat op papier zou brengen. Nu stonden ze er al op met hun valsche koppen, slanke lijven en zware pooten. 't Waren net groote katten, maar nog veel valscher. Hè, wat kon vader dat fijn! Zoo in gedachten draaide Chris z'n potlood door z'n vingers. Zoo! Hier den kop, 'n paar groote zwarte oogen d'r in. Nu de bek! Zoo, ja! Echt valsch! Hu, wat 'n nagels! Chris werd haast bang voor z'n eigen lijnen. Nog 'n sierlijke staart en klaar was Chris Kras' tijger! Vader keek van z'n ingespannen werk eens naar zijn zoon. „Zeg, jongen, ben jij niet wijs!" Chris schrok ervan op! Hij had juist gedacht dat vader 't ook mooi zou vinden en opeens zag hij wat hij gedaan had: Vaders manchetten vol gekrabbeld! Hij had 't heusch zonder erg gedaan! Zoo ongemerkt waren de lijnen en strepen er op gekomen. Vader Kras had dat toch ook spoedig gezien. „Nou, die kunnen we wel in de wasch doen, want manchetten met tijgerkoppen zijn nog niet in de mode!" „Hier, doe 't nu nog maar eens!" Vader gaf Chris zijn schetsboek in de hand. ,,Zoo moet je doen! En zóó! En dat zóó!" En met die paar lijnen had Vader al een sprekende tijgerkop op 't papier geschetst. „Werk dat nu maar eens verder uit, Chrisje en laat asjeblieft m'n manchetten maar blank!" Voortaan werkte Chris alleen in z'n teekenboek. 't Gebeurde nog wel eens 'n enkele maal, dat ie zoo half droomend en spelend met 'n potlood hier of daar 'n 22 kras zette, maar dan kwam hem plotseling moeders keukenwand of vaders manchet voor den geest en 't bleef bij een enkel krasje. VIJFDE HOOFDSTUK. 'n Kwajongensstreek. Elke jongen haalt op z'n tijd wel eens 'n guitenstreek uit. En dat mag ook wel, als 't maar niet te bar wordt. D'r zijn van die grappenmakers van jongens, die altijd 'n pretje hebben, waar iedereen om lacht. Maar er zijn er ook die dikwijls ongepaste grappen maken. Oude menschen plagen is heelemaal niet leuk. Iemand die 'n bult heeft uitschelden is zelfs gemeen. Maar gevaarlijke dingen doen? Dat is toch zeker wel dapper? Heelemaal niét. Dan zitten vader en moeder maar in angst. En zulke jongens zijn geen helden, maar waaghalzen. Meestal pakt 't voor zulke snaken dan ook verkeerd uit. % v Onze vrienden Chris en Kees behoorden tot 't goede soort. Ze waren beiden echte, ronde Hollandsche jongens. Daar de jongens zooveel van elkaar verschilden, leken ook hun guitenstreken niet op elkaar. 24 Kees Genster zat vol leuke moppen en kon z'n kamaraden soms doen schateren van 't lachen. Hij liet geen gelegenheid voorbij gaan om 'n streek uit te halen. Daarbij kon hij dan zulke piassengezichten trekken dat je lachen moest, of je wilde of niet. Chris was lang zoo druk en beweeglijk niet als Kees. Hij hield meer van stille aardigheid. Iets lolligs uitdenken, anderen laten lachen en zichzelf zoo onnoozel houden, of ie nergens van wist. Dat kon Chris fijn! Dikwijls ook verzonnen ze samen een kwajongensstreek. Er woonde in Kees' buurt een oude jonge juffrouw, Spitsneus genaamd. Die goeie ziel had 'n verschrikkelijke hekel aan rood haar. Menschen met rood. haar vertrouwde ze gewoonweg niet. 't Was dus geen wonder, dat ze ons brave, rooie Keesje ook niet mocht , lijden. En toch had hij haar nooit iets gedaan. Zelfs had hij eens een van haar lievelingen, een groote witte poes bij haar teruggebracht. Opgeschoten kwajongens hadden 't arme dier opgejaagd en met steenen gegooid, totdat 't in 't keldergat van Kees Gensters huis een schuilplaats vond. Kees had netjes bij haar aangebeld. „Asjeblieft juffrouw, hier is uw poesje!" Maar in plaats van dank, had ze Kees gevoelig bij z'n rooie haren getrokken en hem de schuld gegeven, dat 't lieve beest zoo schuw was geworden. 't Is te begrijpen, dat Kees niet erg veel met z'n buurvrouw op had. 25 Op 'n winteravond na school, spookte hem 'n plan door z'n hoofd. 't Werd in geuren en kleuren meegedeeld aan Chris, die er natuurlijk ook voor te vinden was. Nu moet je weten, dat Chris en Kees nog al eens 'n keer bij die spitsneuzige juffrouw belletje trokken. Eens was hun dat slecht bekomen, want toen ze weer 't koperen knopje omlaag trokken, kregen ze vanuit 't bovenraam 'n kan koud water op hun bol, zoodat ze als natte poedels thuis kwamen. Een van Kees' goeie vrinden, was de groote hond van den bakker, die naast de Gensters woonde. Van jongs af had Kees al met Tommy, zoo heette de hond, gestoeid en geravot. Dat goeie dier nu moest onze vrienden helpen hun plan uit te voeren. Op dien winternamiddag, terwijl 't al zoo'n beetje schemerde, liepen Kees en Chris op n draf naar den slager. „Baas", zei Kees, „heb je niet 'n kluifje voor m'n hond?" „Jawel jongens, pak er maar een onder de toonbank uit!" Kees diepte uit z'n ruime broekzak een stevig eind touw op en bond 't kluifje daar vast aan. „Ziezoo, Chris, bind jij 't maar aan de bel, jij bent 'n stuk grooter dan ik", zei Kees. Een oogenblik later bengelde 't been aan 't belletje van juffrouw Spitsneus' deur. Toen zocht Kees Genster z'n vriend Tom op. Na een paar maal om 't hoekje van de bakkerspoort 26 gefloten te hebben, sprong 't groote dier kwispelstaartend om z'n vriendje heen. „Dag Tom, zou je wel 'n lekker kluifje lusten?" 't Beest verstond 't zeker, want 't sprong al blaffend tegen Kees op. „Kom hier! Zoek!" Daar draafden de jongens hard weg, in de richting van juffrouw Spitsneus' huis. Tommy holde natuurlijk mee. Daar stoven ze voorbij de deur. Tommy ook! Maar plotseling liet hij de jongens in den steek en keerde snuffelend terug. 't Duurde geen drie tellen, of z'n speurneus had 't lekkere hapje aan de bel bemerkt. „Hap!" zei z'n groote bek. „Tingeling!" zei 't belletje. Maar 't zat stevig vast en Tommy rukte nog eens. Juffrouw Spitsneus, die juist zoon beetje bij haar theelichtje en 'n warme stoof zat te soezen, schrok met een ruk wakker. „Dat doet natuurlijk weer, die akelige rooie jongen van Genster", zei ze. „Wacht, ik zal hem!" Ze greep 'n stok en holde naar de deur. „Hoor me toch die bengel eens trekken; hij trekt m'n mooie belletje straks nog stuk!" Ting, ting, tingelingelingeling! Steeds nijdiger en harder ging 't belletje. „Akelige kwajongen, je zult 't voelen!" En meteen rukte ze de deur open. Kees Genster z'n rooie haren zag ze echter niet! Wel gromde daar een groote hond haar tegen en liet z'n tanden zien! „Goeie grutten!" 27 Pats! viel de deur weer toe en bleek als een doek stond juffrouw Spitsneus achter haar deurtje, de hand op d'r hart. Ze viel bijna flauw van de schrik. Voorzichtig keek ze door 't deurraampje, blij dat ze nog juist bijtijds de deur had dichtgesmeten. Nog altijd tingelde haar belletje. Toen n ruk, zoo hard dat 't schelletje er schril van klonk en Tommy liep met kluif en touw in de bek op 'n draf 't bakkerspoortje in om daar ongestoord z'n buit te kunnen opknabbelen. Ting, ting, tingelingelingeling! Zie blz. 26. 28 Juffrouw Spitsneus waagde zich eindelijk buiten. Och, och, wat zag haar schel er uit! Door 't trekken en rukken was 't ijzeren staafje heel verbogen. Nu haar angst en schrik verdwenen was, kwam haar boosheid dubbel terug. Hoed en mantel aan en een paar minuten later trok ze bij Genster aan de bel, niet om ook eens huisjebei te spelen, maar om Kees' vader te spreken. Ze vertelde hem, hoe die aap van 'n jongen haar had laten schrikken, hoe haar mooie bel, die ze eiken dag zoo glimmend poetste, totaal bedorven was. „Zoo'n deugniet moet naar de tuchtschool", zei ze tot slot. „Als Kees 't gedaan heeft, zal ik hem er voor straffen en wordt uw bel gemaakt", beloofde vader. „Moeder", riep hij, „is Kees al uit school?" Meteen kwam Kees de deur binnen. Z'n gezicht was haast nog rooder dan z'n haar. Hij had natuurlijk om 'n hoekje van de straat alles gezien. Wat hadden hij en Chris gelachen, toen Tom zoo woedend aan 't touw rukte! En dan 't gezicht van tante Spits, toen ze de deur opende! Nu hij echter in 't nijdige gelaat van juffrouw Spitsneus en de rimpels op vaders voorhoofd zag, bedaarde z'n pret wel wat. „Heb jij dat gedaan, jongen?" „Ja, vader", antwoordde Kees direct. „Voor straf na de boterham naar bed! En Woensdagmiddag maar eens thuis blijven en niet spelen!" „Ik zal de smid sturen, juffrouw". ». Zoo eindigde die kwajongensstreek van Kees. ZESDE HOOFDSTUK. 'n Heele eer. L 't Is 'n heele eer, als je onder zooveel andere jongens door den pastoor wordt uitgekozen om misdienaar te mogen worden. Dan ben je eigenlijk 'n klein knechtje bij 'n heel groote koning. En me dunkt, dat 't een voorrecht is de grootste en voornaamste van alle koningen te mogen dienen. Iedereen wordt daar natuurlijk niet voor uitgezocht, 't Is niet voldoende, dat je bij 't bidden je oogen zoo stijf mogelijk dicht knijpt, of ze nooit meer open mogen. Of dat je zoo krampachtig je handen vouwt, alsof je een citroen uitknijpt. Neen, om een goed misdienaar te worden, is noodig een hartje van goud, een echt rond, eerlijk karakter. t Zal je dus zeker niet verwonderen, dat op zekeren avond, toen er bij Kras aan de bel werd getrokken, mijnheer Pastoor voor de deur stond. 30 „Hé, mijnheer Pastoor", zei moeder. „Komt U binnen". De heele familie zat in de huiskamer, behalve Albert en Pim, die al naar bed waren. Vader las z'n courant, moeders haakwerk lag op tafel en Chris zat z'n huiswerk te maken. Toen vader mijnheer Pastoor binnen zag stappen, zei hij tegen Chris: „Ga jij maar zoo lang vóór zitten, jongen". Maar toen Chris als 'n gehoorzame vent boeken en schriften oppakte en wilde verhuizen, sprak de Pastoor: „Laat hem dezen keer maar 'ns luisteren, want 't gaat over hem". Chris begreep wel, dat er iets bijzonders aan de hand was. Iets onpleizierigs kon 't niet zijn, want de Pastoor was altijd best over hem tevreden. Geen wonder, hij kende z'n catechismus altijd op z'n duimpje en gaf altijd goed antwoord, als hem iets gevraagd werd. ,,'k Wou eens vragen, of Chris misdienaar mag worden", begon de Pastoor. ,,'k Vind hem er juist geschikt voor en als vader en moeder t nu goed vinden?" Nu, die vonden 't prachtig'en hadden er niets op tegen. De vroegmis was om zeven uur en daar ging vader altijd heen. Als Chris dus de vroegbeurt had, kon hij met vader mee. „En jij Chris, heb jij er wel zin in", vroeg mijnheer verder. „Wat graag, meneer Pastoor", antwoordde Chris, die 'n kleur van blijdschap had gekregen. „Nu, afgesproken dan", vervolgde de Pastoor. „Hier 31 heb je 'ft boekje, waar alles in staat wat je moet kennen, 't Is nog al heel wat, maar 'n flinke jongen als jij, zal dat wel gauw in z'n bol hebben. Als je 't goed kent, kom je maar eens bij mij, dan zal ik je wel vertellen, wanneer je voor 't eerst aan 't altaar mag verschijnen". Na nog wat over koetjes en kalfjes te hebben gepraat met vader en moeder, verliet de Pastoor de familie Kras. Moeder liet hem uit en bedankte hem nog eens dat hij haar zoontje had uitgezocht om koorknaap te mogen worden. Den volgenden dag, toen Kees Genster als naar gewoonte z'n vrind Chris aan huis afhaalde, riep deze al in de gang: ,,'k Heb wat nieuws Kees!" „Ik ook!" riep Kees terug. ,,'k Mag misdienaar worden!" „Ik ook!" Zoo hadden ze in 'n paar woorden elkaar verteld, waar ze bijna de heele nacht van hadden liggen droomen. Dat was toevallig dat Kees nu ook misdienaar mocht worden, 't Was 'n bewijs, dat die twee jongens innerlijk toch veel op elkaar geleken. Ze vonden 't pleizierig voor elkander, 't Boekje met de Latijnsche gebeden kreeg 'n plaatsje in hun schooltasch en menig kwartiertje als andere jongens speelden, zaten de vrienden bij elkaar en studeerden als groote menschen de moeilijke Latijnsche woorden. 't Kostte Kees Genster, die niet zoo makkelijk leerde als Chris Kras, heel wat inspanning. Sommige woorden kon hij maar niet onthouden. Inplaats van „suscipiat" zei hij telkens „soepsjipiat". 32 Maar na dikwijls herhalen kenden ze beiden 't boekje van buiten en stapten ze op 'n Woensdagmiddag naar de pastorie. 'n Beetje zenuwachtig trok Chris aan de bel van 't groote huis. Daar piepte de deur open en stond de oude huishoudster met haar hagelwitte, stijfgestreken mutsje in de deuropening. „Wel jongens?" vroeg ze. „We zouden bij meneer Pastoor de mis komen opzeggen, juffrouw", deed Chris 't woord. Want al was Kees Genster haantje de voorste, nu vond hij 't toch maar beter dat Chris voorop stond. „0, kom dan maar binnen". Ze ging de jongens voor door de lange gang, klopte aan de laatste deur en als de Pastoor riep: „Ja!" opende ze en zei: „Hier zijn twee jongens, die de mis komen opzeggen". „Zoo, baasjes, kom maar hier", klonk de stem van meneer pastoor en 'n oogenblik later stonden ze midden in 't ruime studeervertrek. Jonge, jonge wat 'n boeken! Langs de wanden hooge, eikenhouten kasten, waar rug aan rug heele rijen dikke boeken stonden. „Wat zal die Pastoor toch geleerd zijn", dacht Kees. „Ik heb al zoo'n toer gehad, om dat kleine boekje van buiten te leeren en in één zoo'n dikkerd gaan wel tien van die dunne!" „Wie t eerst?" zei de Pastoor, die zich naar z'n kleine vrienden keerde. Kees kroop haast achter Chris weg. Als dat maar goed ging! 't Was voor Chris niet zoo vreemd, want z'n vader 33 had ook een heele boekenkast. De pastoor begon heel gemoedelijk te vragen, terwijl hij dikke rookwolken uit z'n lange, steenen pijp blies. Chris antwoordde duidelijk en flink op al de vragen. „Mooi, jij bént geslaagd Chris! Je hebt je lesje goed opgezegd!" „Nu jij kleine Genster!" Als de Pastoor de Suscipiat nu maar niet vroeg. Daar had je 't al! „Zeg de Suscipiat maar eens op!" Aan elk van z'n stugge rooie haren parelde een zweetdroppeltje. „Soepsjipiat Dominus", begon hij. De Pastoor lachte luid op. „Jij bent de eerste niet die er „soep" van maakt Keesje! maar dat zal wel beter worden!" En toen Kees de rest van de vragen vlot beantwoordde waren Chris en Kees beiden misdienaar. „Nu mag jij de volgende week Maandag de zevenuursmis dienen Chris en jij om acht uur Kees. Jelui moet maar goed opletten hoe de oudere misdienaars doen. Zorg nu maar voor een toog en een paar pantoffels. Hier, allebei 'n prentje en vraag maar aan de meid of ze jelui de deur uitgooit. Dag jongens!" „Dag meneer Pastoor!" Een minuut later stonden ze buiten. „Hè, hè! dat is meegevallen", zei Kees. ,,'k Had niet gedacht, dat 't zoo gemakkelijk ging". Dë dagen, die daarop volgden, waren vol drukte voor de jongens. Pantoffeltjes koopen bij schoenmaker Lek in de Boog- De Jeugd van Chris Kras — 3 • ^ ■.«, 34 straat. Natuurlijk bij baas Lek, want daar kreeg je altijd 'n paar centen van en dan zei de vroolijke schoenmaker: „Niet versnoepen, maar balletjes voor koopen, hoor jongens!" Met hun toog waren ze zoo gauw niet klaar. De juffrouw die bij Kras naaide, kwam ook bij de Gensters. Ze zou beide toogjes maar bij Kras maken, dan konden de jongens daar passen. Zaterdags waren ze pasklaar. 't Was 'n leuk gezicht die twee kleine kapelaantjes door de kamer te zien stappen in hun fonkelnieuwe pikzwarte toog. Kees was nu weer de eerste. Hij had meer praatjes dan in de pastoorskamer. Hij verbeeldde zich al Pastoor te zijn. In 'n wip stond hij boven op 'n stoel, schraapte z'n keel en begon waar hij Zondags de Priester op den kansel ook altijd mee hoorde beginnen. „Beminde geloovigen!" Nu, dat waren Chris' moeder, de naaister, Chris, Albert en Pim. 't Rooie predikantje ging voort met z'n preek: „God heeft de wereld geschapen in zes dagen en ook de eerste menschen Adam en Eva. Die hebben alle dieren een naam gegeven en enne en Amen!" Dat was 'n kort preekje en alle geloovigen lachten 't prekertje uit tot de kleine Albert toe, die nog maar op vier beenen door de kamer scharrelde. De togen pasten als 'n bus en nu moesten de knoopjes er nog aan. Dat was 'n heel werk, want d'r zaten er wel zooveel aan, dat je makkelijk 't heele a, b, c er op kon aftellen. 35 's Maandags even vóór zeven was Chris present. Vader had hem vóór ze de kerk binnen gingen, nog eens op z'n hart gedrukt 'n modelmisdienaar te zijn. „Zorg jongen, dat je de eer die je te beurt valt, op prijs weet te stellen". II. Chris was nu al 'n paar jaar ouder geworden, want als je misdienaar wil worden, moet je toch zeker 'n jaar of acht zijn. 't Duurde niet lang, of al de handelingen die een koorknaap moet kennen, kende Chris op 'n prik. Maar ook wat er nog bij kwam. D'r was n.1. bij de pastorie een groote tuin; daar stond in 't midden een groote pereboom, waaraan lekkere.... stoofperen groeiden. Of 't nu kwam, dat ze in de pastoorstuin groeiden, weet ik niet, maar de misdienaars waren er gewoon dol op. Die in den tijd, dat de peren rijp waren, de vroegbeurt had, maakte eerst op handen en voeten een sluiptocht door den tuin, of er niet een peertje te snappen viel. Misdienaar-perendief! Dat zou niet goed bij elkaar komen. Maar deze misdienaars waren geen dieven. De peren waren van de pastoor en die vond 't heel niet erg als z'n knechtjes eens zoo'n afgewaaide vrucht uit z'n tuin in hun broekzak hadden. D'r was er echter één, die 't niet uit kon staan, dat die deugnieten al die kostelijke peren raapten, en dat was Mina, de meid. Als ze de jongens vóór wilde zijn, moest ze vroeg wezen, want voor zoo'n harde stoofpeer kwamen ze graag 'n kwartiertje vroeger. 36 't Trof eens dat Chris Kras en Kees Genster de weekbeurt hadden van zeven uur en wat meer zegt, 't was juist perentijd ook. 't Was al Donderdag en eiken morgen kwamen ze na hun speurtocht door den tuin met leege zakken terug. ,,'t Waait niet hard genoeg", zei Kees spijtig. „Of Mina is te vroeg", antwoordde Chris. En Chris had gelijk. De huishoudster, die wist, dat Kees en Chris de vroegbeurt hadden, had er een paar morgens haar warm bed een uurtje vroeger voor verlaten om de afgewaaide vruchten te rapen. Vrijdags was 't hondenweer, 't Had den heelen nacht gestormd en de regen kletterde tegen de ruiten. Chris en Kees waren een kwartier voor zeven aan de kerk. „Als er geen peertje ligt, zijn ze bij Mina in de keuken", zei Kees. Maar de oude meid had 't in dat slechte weer niet gewaagd den tuin in te gaan. De jongens vonden zoo'n overvloed dat ze de peren niet in hun zakken konden bergen. Jonge, jonge, dat was nog 'ns een goeie buit!" „Weet je wat, we stoppen ze zoolang in ons pantoffelhokje!" Dat was 'n open kastje, met twaalf hokjes, waar ieder misdienaar z'n eigen pantoffeltjes in bewaarde. „Gauw, Kees, daar komt de koster aan. In de lange gang hoorden ze de slof-slof tred van Pieterse. „Zoo jongens, je toog nog niet aan? Maak maar voort, de kapelaan is zoo klaar. Heb je in de modder gelegen Keesje? Je broek is zoo vuil!" De glundere oogjes van den ouden kerkbewaarder 37 lachten fijntjes. Hij wist wel waar die modderbroek vandaan kwam. „Zoo", dacht ie, „in den tuin geweest en platte zakken. Ra, ra, wat is dat?" De vrienden waren deze keer erg verstrooid onder de H. Mis en ze haastten zich na den dienst naar 't pantoffelhokje. Samen deelen, hè ChrisI" „Natuurlijk!" Maar toen ze in 't hokje grepen, waren de peren verdwenen en viel er niets meer te verdeelen. Alle hokjes werden nagesnuffeld, achter 't kastje gekeken maar er was niets te vinden. Dat was 'n teleurstelling! „Zoek je wat jongens?" klonk daar de stem van de koster. En achter hen stond de lachende oude man met 'n arm vol peren. „Hier, neem maar mee, maar stop ze voortaan beter weg, want als die daar", en hij wees met z'n duim in de richting van de keuken, „ze vindt, zie je er geen eentje van terug". 's Middags verzuimden twee jongens de school, Chris Kras en Kees Genster kropen thuis over den vloer van de buikpijn. De moeders wisten er geen raad mee. Ze stopten de jongens gauw in bed. Ze begrepen maar niet waar dat van kwam, maar als ze de oude koster eens gevraagd hadden, zouden ze 't gauw geweten hebben. 't Was anders 'n heele toer om de buit, die de koorknapen in de pastoorstuin vonden, voor de speurende oogen van Mina te verbergen, 'n Enkele maal was 't 38 al gebeurd, dat de peren verdwenen waren: de oude dienstmaagd had ze dan gevonden en dan verhuisden ze naar de keuken. Eens hadden Chris en Kees weer een goeie dag. „Waar zullen we ze bergen?", vroeg Kees. „Geef maar hier, in mijn blouse, die is wijd genoeg". Chris stond rond van al de vruchten. Hij had 'n buik als 'n burgemeester. Hij droeg z'n vrachtje mee over 't altaar. De H. Mis was bijna geëindigd, Chris droeg 't missaal om en daar had je 't ongeluk, 't Elastiek in En achter hen stond de lachende oude man met 'n arm vol peren. Zie blz. 37. 39 z'n blouse sprong en daar rommeldebom rolden al de peren over de altaartrappen. Och, wat 'n strop! De kapelaan draaide zich verstoord om naar de herriemaker, maar toch mocht Chris z'n peren na den dienst halen. „Als 't weer gebeurt, zijn ze voor mij hoor", dreigde de kapelaan. m. Behalve die fijne harde stoofperen waren er nog veel andere heerlijkheden aan 't misdienaar-zijn verbonden. D'r waren drie sacristieën achter elkaar. De grootste, waar de priesters zich aankleedden, daarachter weer n groote, waar de togen der jongens hingen en breede hooge kasten stonden, waarin de oude kazuifels bewaard werden. Ten slotte nog een kleine, waar veel kandelaars stonden, die zelden gebruikt werden en groote lange kisten met waskaarsen. In die schemerige ruimten kon je zoo fijn spelen, uren zou je je er kunnen verbergen, zonder dat 'n mensch je* vond. Chris en Kees waren daar thuis, als op de zolder bij hun moeder. Je kon in 't half donker met 'n oude toog of afgedankte koorkap zoo fijn spook spelen, dat de jongste misdienaartjes stonden te rillen en te beven. Soms deed de oude koster ook nog mee. Dan was 't 'n stoeien en ravotten, tot de jongens wangen hadden als Kees Genster's haar en ooren als varkenslapjes. Maar dan moest vader Pieterse 'n goeie bui hebben. Hij was op sommige tijden wel eens 'n beetje humeurig en dan moesten de jongens hem maar uit den weg gaan. 40 Dan was 't grommen en brommen en als je hem iets niet naar den zin deed, kreeg je met z'n groote vereelte hand 'n oorvijg, dat je suizebolde. Pieterse was 'n beste baas, maar hij had 'n leelijk gebrek. Hij lustte graag 'n glaasje. En ofschoon hij goed met de jongens op kon schieten, kon hij weinig van ze velen als hij z'n „hassebasje", zooals hij 't noemde, gedronken had. 's Morgens hadden de rakkers daar natuurlijk geen last van, maar als er 's avonds lof was, hadden ze wel eens wat van z'n booze bui te verduren. Elke week Donderdagsavonds was er lof. Op zoo'n avond kwam Kees Genster bij Chris Kras om half zeven. „Chris ga je mee!" „Ja, nog 'n paar happen en dan ben ik klaar", antwoordde Chris, terwijl hij aan z'n vierde boterham bezig was, „Brammetje Witkamp en Hein Oostvledder hebben ook beurt van avond Kees", zei Chris. „We zullen eens 'n fijn spelletje tournooien!" Je weet misschien niet wat ze daarmee bedoelden. Ze hadden op school onder de vaderlandsche geschiedenis gehoord, hoe in vroeger eeuwen, de sterke dappere ridders elkander in 'n edele kamp bevochten. Ze hadden met open mond geluisterd en meegeleefd met die mannen in ijzer en staal. Wat 'n vechtersbazen waren dat! Die konden nog eens klappen uitdeelen met 't groote breede slagzwaard! En dan die geduchte lans! Hè daar konden ze mee stooten, dat ze braken als lucifershoutjes! 41 In vredestijd oefenden de ridders zich met schijngevechten. Bij feestelijke gelegenheden kwamen dan de burchtheeren van heinde en ver te zamen. Ze hielden dan een tournooi of steekspel. Ze verdeelden zich in twee partijen en renden op 'n gegeven teeken op elkaar in met gevelde lans. Natuurlijk waren dat houten lansen, zonder de scherpe stalen punten, die er in oorlogstijd op zaten. Je moest een stevige baas zijn, als je in je zadel wilde blijven zitten, bij zoo'n geweldige stoot. D'r werden er dan ook bij de eerste ontmoeting al verscheidenen van hun ros geworpen. Dat duurde zoolang tot er maar twee over waren. Wié nu van deze twee den ander uit 't zadel lichtte, was overwinnaar. Datzelfde spel speelden onze vrienden ook dikwijls. Alleen hadden ze geen paarden, harnassen of lansen. Ia plaats van te paard reden ze op eikaars nek. Oude togen deden dienst als harnassen en een afgedankte kaarsendomper was hun lans. Spoedig stonden Kees, Chris, Hein en Bram op 't Kerkplein. Daar troffen ze nog vier andere jongens aan, die ook meenden, de lofbeurt te hebben. Nu, dat beloofde een zeldzaam steekspel te worden. Die acht edele ridders draafden weldra rond door de ruime, schemerige sacristie. 't Rooie Genstertje was natuurlijk de aanvoerder der eene partij, Chris Kras die der andere. 't Paard van Kees heette Brammetje Witkamp. Chris' ros was Toon Zeis. Weldra was de strijd in vollen gang. Chris en Kees bevochten elkaar, 't Was 'n rukken en plukken aan togen, haren en ooren en zwaaien en stooten met raamstokken 42 en kaarsendompers, 't ging in één woord prachtig! Chris was sterker, maar Kees was vlugger. „Hier heb ik je, ridder met de roode vederbos!" riep Chris en hij pakte Kees met stevige greep in zijn kraag. Bijna rolde ridder Kees van z'n ros, maar hij kon zich nog juist aan de deurknop vasthouden. „Das gemeen Kees! Je mag alleen je paard vasthouden!" schreeuwde Chris, maar meteen struikelde zijn draver over Brammetje Witkamps beenen en lag Chris tusschen de andere ridders en rossen te trappelen. Die edele strijdhengsten vochten nu al even hard mee als hun berijders en 't was 'n rollen en krioelen over den grond van belang. Daar ging de deur open en kwam vader Pieterse binnen. Hij was slecht gemutst, want toen hij in 't half donker dat wriemelende hoopje jongens zag, zwaaide hij z'n lange kaarsendomper een paar maal rond en zei: „Rakkers! Stuiven jelui de boel weer onder!" En in z'n slechte bui sloeg hij rechts en links onder de vluchtende ridders. De vlugsten waren al buiten 't bereik van de lange stok, maar Bram, die juist bij de deur lag te spartelen, kreeg 'n gevoelige tik, juist achter op z'n bol. Uit was 't tournooi! De koster draaide brommend 't licht aan en van 't heele steekspel was niets meer te zien, dan wat hoogroode wangen van de riddertjes en een groote bult op Bramnietjes achterhoofd. Even daarna kwam de Kapelaan binnen. „Zoo jongens, al present?" sprak hij. „Dat is goed, beter vijf minuten te vroeg, dan één te laat! Wat 'n rooie wangen! Hebben jullie zoo hard 43 geloopen? Jij ook, Genster, met je zwarte krullekop? Neem je toog maar eens mee naar huis, want er zit, geloof ik, bijna geen knoop meer aan!" Hij wist natuurlijk niet dat Kees' toog nog maar even geleden een harnas was en dat 't heel wat te verduren had gehad. ZEVENDE HOOFDSTUK. 'n Droom. Droomen is maar bedrog. Soms is 't 'n prettig bedrog, maar dikwijls ook droom je zoo akelig, dat er aan ieder baartje 'n zweetdroppel hangt. Malle dingen kunnen je in je slaap gebeuren. Je kunt droomen, dat je sterk bent als 'n reus, die met één vinger de electrische tram tegenhoudt of een auto met chauffeur en al van de straat oplicht. Dat je met één stap over huizen en daken heenstapt en je pet even aan 't haantje van den toren hangt. Soms droom je, dat je zoo klein ben als je pink en 'n muis in z'n holletje achterna rent. Of dat je aan de poot van een meikever door de lucht zweeft. In je droom zijn alle wonderlijke dingen mogelijk. Chris droomde vaak. Gelukkig behoorden de nare droomen bij hem tot de zeldzaamheden. Als hij zich overdag ergens druk mee gemaakt had, droomde hij 45 's nachts bijna zeker daarvan. Op 'n wanne Woensdagmiddag was Chris met z'n vader naar de zwemschool geweest. Heerlijk was dat zoo te plassen in 't heldere, koele water. Chris zwom als 'n waterrat en kon duiken als 'n waterkippetje. Je kon onder water zoo fijn iemand bij een been grijpen, zooals 'n ooievaar 'n kikker pakt. Chris dacht daar weer aan, toen hij thuis na 't eten nog een poosje bij z'n terrarium stond. Hij had er juist een groote kikvorsch in gedaan, die hij in den tuin gevonden had. Misschien wel de overgrootvader van dat kléine kikkertje, waar hij voor 'n paar jaar kennis mee had gemaakt. In dat terrarium had vader Kras 'n kleine vijver gemaakt, zoodat de kikkers en salamanders ook eens 'n bad konden nemen. Juist wipte de groote kikker in 't water, toen moeder riep: „Chris 't is bedtijd!" Een kwartier later lag Chris al in z'n bed. „Puf! wat is 't warm! Was ik maar 'n kikker", soesde Chris. „Dan zwom ik nu nog wat rond". Meteen vielen zijn oogen dicht. Daar stond plotseling voor z'n bed een reuzen kik* vofsch. „Stap maar op, dan rijdt ik je wat rond", kwekte 't beest. 'n Oogenblik daarna sprong Chris al op Kwekkie's rug door 'n groote tuin rond. De kikker had 'n rood lint in den bek, waarvan Chris zich bediende als toom. Daar stonden ze voor 'n groote vijver. - „Hier is ons rijV', kwekte Chris z'n rijdier. 46 „Knijp nu maar even je oogen dicht dan zal ik je bij koning Kwak brengen!" Plons! daar spatte 't groene water al op en met forsche slagen zwom Kwekkie naar beneden. Wierplanten en ander slootgroen slingerden zacht glijdend om" z'n hals. 't Was of kleine elfen, groene linten strikten om armen en beenen. Wonderlijke liedjes suisden in z'n ooren. 't Werd lichter, toen hij eindelijk z'n oogen waagde open te doen. Wat was 't hier prachtig. Hij kwam door schitterende zalen, waarvan de wanden, zoldering en vloeren waren gemaakt van 't fijnste kristal. De vloeren hadden 'n diep blauwe kleur. Ze waren doorschijnend, 't Was juist of er donker paarse wolken onder dreven. En glad als spiegelijs, alsof ze eiken dag door honderd vlijtige handen werden gewreven. Donker groene zuilen als van 't zuiverst marmer, droegen de hooge, groen-gele plafonds, waar fel licht door schitterde. Langs de wanden hingen slingers van waterplanten in de grootste kleurenpracht. 't Was of Chris in 'n tooverpaleis was aangekomen. Hij was stom van verbazing. De eene zaal was nog al mooier dan de andere, 't Werd wat drukker. Nu en dan ontmoetten ze andere waterbewoners, die even stil stonden, om dat vreemde menschenkind met hun donkere puiloogen na te staren. Eindelijk kwamen ze aan een hal, die wel scheen opgebouwd van louter smaragd. Chris kon de schittering aan zijn oogen haast niet verdragen. Daar stond Chris Kras, bewoner van de roezemoezige aarde in de koninklijke vestibule van de groote Kwak. 47 „Afstappen", gebood Kwekkie. „Aanstonds geeft de koning audiëntie aan de gezanten der andere waterrijken. Dan zal Kwekkerdekwak, die je daar naast die groene deur ziet staan, je wel naar den koning geleiden!" Daar klonk een geluid, alsof er zilveren schalen tegen elkaar tikten. De kikkerhovelingen, die langs de wanden op kleine, lage, kristallen stoeltjes met elkaar in hun kwor-kwortaal zaten te babbelen,, staakten plots hun gesprek. Ze stonden recht in hun gespannen, groene pantalon en schaarden zich in twee rijen, aan de groote, groene poort. Daar ging deze langzaam, als door onzichtbare handen bewogen, open en een zee van goud-geel licht stroomde de wachtzaal binnen, weerkaatsend in duizend kleuren op de wanden. *t Was of alles in vuur stond. Een welgedane portier in groene broek en blauwe jas met witte boord en groene das, riep den naam van den eersten gezant: „De hoogedelgeboren heer graaf Kwikkerbil tot Kworrestein!" Buigend stapte deze tusschen de rijen bedienden door, voorafgegaan door Kwikkerdekwak. Zacht sloot zich de deur achter hem. Telkens herhaalde zich dat, tot de deur weer open ging en Chris hoorde: „Mijnheer Chris Kras van 't aardrijk!" „Volg me maar", kwetterde Kwikkerdekwak Chris in 't oor en door de van edelsteenen fonkelende zaal voerde hij Chris tot koning Kwak's troon. Beteuterd bleef de jongen staan, verbluft van zooveel 48 rijkdom. Op 'n troon van goud en zilver, ingelegd met de zeldzaamste diamanten, zat de vorst der kikkers. In z'n koninklijke kikkerhand droeg hij een gouden scepter, wairaan een groote smaragd schitterde. Z'n rijke kleed van groene zijde hing tot op de trappen van z'n troon. Een rij hovelingen stond eerbiedig om zijn zetel geschaard. „Wel, menschenkind Kras, wat is uw wensch?" klonk z'n stem. Ja, wat Chris wenschte, wist-ie eigenlijk zelf niet. Hij wist niet wat te antwoorden. Eindelijk 2éi hij: „Ik wou graag eens kennis met U maken en uw land bewonderen, sire". „Goed, dat kun je, en dan noodig ik je tevens uit voor hét hofbal van hedenavond. Kwikkerdekwak zal zorgen voor 'n passend cöstuum en mijn hofarts Kweskwol draag ik op, je voor deze gelegenheid in een knappe, jonge kikker te veranderen". Daarmee was voor Chris de audiëntie afgeloopen. Kwikkerdekwak voerde hem langs vele schemer groene gangen, tot hij stil hield voor 'n deur, waarop in kikkerletters te lezen stond: „Kweskwol, hofarts". Tusschen tafeltjes, vol glazen potjes met gele, groene en blauwe vloeistoffen, zat de kikkerdokter, bezig met lezen in dikke boeken, 'n Groote hoornen bril stond op z'n dikke neus, want al waren z'n oogen groot, hij kon toch slecht zien. „Mijnheer Kweskwol, de koning beveelt, dat U van dezen knaap een fatsoenlijke kikker maakt". „Zeg den koning, dat ik al mijn kunst zal aanwenden, 49 om de opdracht uit te voeren. „Kom maar nader en neem plaats, menschenkind", kwakte Kweskwol. Chris ging zitten op 'n kikkerkruk, afwachtend wat er zou gebeuren. Kweskwol pakte met z'n lange vingers een fleschje met 'n groen vocht, waarop met raadselachtige teekens iets geschreven stond. Dat werd gemengd met 'n goudgeel poeder, waardoor 't geweldig begon te bruisen. In een glazen kolf werd 't daarna gekookt boven 'n spiritusvlam, totdat het 'n heldere, donkerblauwe vloeistof werd. Nadat 't afgekoeld was schonk de geleerde kikker 't in een kristallen bekertje en gaf 't Chris aan. „Drink!" gebood hij. Chris pakte 't aan, treuzelde even en toen in één slok naar binnen. Brrr! Als vuur brandde 't in zijn maag! Wat 'n vreemd gevoel kreeg hij over zich. Hij voelde zich licht duizelig worden. Hij werd kouder en kouder, 't Was of z'n bloed in z'n lijf stolde. Z'n beenen krompen op, z'n vingers werden langer en er kwamen vliezen tusschen. Hij voelde z'n mond spannen tot aan z'n ooren. Z'n oogen begonnen uit z'n hoofd te puilen. Er kwam 'n moe slaperig gevoel over hem. Toen hoorde hij de stem van Kweskwol: „Sta op en zie!" Chris gehoorzaamde en in de spiegelende wand zag hij 'n lenige, jonge kikker. Was hij dat nu? Ja, dat was Chris Kras, door de to over drank van De Jeugd van Cris Kras — 4 50 Kweskwol in een groene springer veranderd. „Maak eens 'n Sprong, dan kan ik zien, of de drank sterk genoeg was", vervolgde de hofarts. Chris strekte z'n achterbèenen en.... nam me toch \i sprong, rakelings langs dokters neus, zoodat diens bril afvloog en Chris over tafels en stoeltjes midden tusschen zalfpotjes en fleschjes terecht kwam. „Goeie genade!" steunde Kweskwol, „zoo sterk had ik de drank niet bedoeld! Je springt beter, dan de beste uit kikkerland". Chris was uit de pannetjes en fleschjes weer overeind gekrabbeld, verwonderd, dat ie zoo springen kon. Hij kreeg er zelf pleizier in en maakte sprongen, die den dokter stom verbaasd deden staan. „Ga je nu maar kleeden voor 't bal en vertoon je daarna aan den koning". 51 Weldra was Kees gekleed in een sluitend kikkerpak: groene broek, blauwe jas, boord en das, zooals alle kikkers droegen. Koning Kwak was uiterst tevreden over hem. „Zoolang je hier blijft, zullen we je in plaats van Chris Kras, Kwikkwak noemen", sprak de koning. „Kwikkerdekwak zal je wel met de andere gasten bekend maken". Langzaam stroomde de zaal vol met genoodigden. Kwikkwak werd aan veel voorname kikkers voorgesteld, 't Kikkerconcert zette 'n walsje in op rietstengels en lischbladeren en weldra zwierden de paren over de spiegelgladde vloer. Chris vermaakte zich uitstekend met Kwikhilde, 'n lief bevallig danseresje. De uren vlogen om. Daar weerklonk plotseling de alarmklok, 't Was 't teeken, dat de gevreesde vijand voor de poort verschenen was. Iedereen vluchtte, de koning voorop! Chris stond, voor hij 't wist, alleen! Hij zag tusschen de gele en groene kleuren iets roods schitteren, de lange beenen van een ooievaar! Daar voelde hij zich bij een poot gegrepen en met 'n schreeuw schrok Chris wakker. Z'n moeder stond voor zijn bed en hield zijn hand vast. „Heb je gedroomd, jongen, je lag zoo te knorren", zei ze. ,,'t Was er toch zoo prachtig", mompelde Chris en met 'n zucht sloot hij weer z'n oogen en sliep verder de geheele nacht ongestoord. ACHTSTE HOOFDSTUK. Naar buiten. Een van Chris' liefste bezigheden was, op vrije dagen of in de vacantie de stad uit te trekken en naar buiten te gaan in Gods schoone natuur. Daar voelde hij zich vrij. Uit de benauwde straten, naar bosch en veld! Bij Kras en Genster hadden ze dezelfde boterboer, Jaap Schiethars. De goeie man zag de vroolijke knapen graag op z"n boerderij. Hij hoefde maar een woord te knikken en ze waren bij hem. 't Was in de appeltijd. De boomen hingen zwaar van hun vruchtenlast. Je begrijpt dat de vrienden er voor te vinden waren, toen Vrijdags Jaap Schiethars vroeg: „Komen jelui morgen eens op de boerderij kijken?" Zaterdag hadden ze haast geen tijd om te eten en om twee uur zaten ze hoog en breed op „Veelust", zoo heette de boerderij. 53 „Ga nou maar eens de bongerd in en kijk maar of er voor jelui nog wat onder de boomen ligt. En als er niet genoeg ligt, stoot je maar eens met de groote vaarboom tegen de takken!" Dat hoefde de boer geen tweemaal te zeggen. Ze konden den weg door 't huis en in een wip zaten ze in een appelboom. Menig sappige vrucht ging 't buikje in. Maar je kunt niet aan 't appels eten blijven en de jongens zagen naar wat anders uit. Daar lag tegen 't varkenshok 'n dik, vet zwijn met 'n stuk of twaalf van die aardige, rozeroode biggetjes in 't zonnetje te knorren. Toen de jongens dichterbij kwamen snokte de oude overeind. „Zou die me kunnen dragen?" vroeg Chris. „Probeeren", antwoordde Kees. Voorzichtig lichtte Chris zijn been over zwijntjes rug. „Jong, je «it verkeerd!" schreeuwde Kees en hij gaf 't varken met z'n vlakke hand 'n pats op z'n breede rug, dat 't logge beest verschrikt vooruit schoot. Chris had juist tijd om 't kleine krulstaartje te grijpen en daar ging 't heen in draf de boomgaard rond! Alle kleine zwijntjes draafden hun moeder op de korte dikke pootjes achterna en Chris of hij wilde of niet moest meerijden. Krampachtig hield hij 't staartje vast. Hobbeldebob, botste z'n buik op de vette rug. Kees stond zich tranen met tuiten te lachen om die zonderlinge ruiter, 't Beest holde met z'n berijder tusschen de boomen door, totdat 't eindelijk zijn vaart verminderde. Chris liet zich van z'n rug afglijden. Met beide handen op z'n buik en 'n kleur als 'n bellefleur kwam ie 54 naar Kees toe, die nog krom stond van 't lachen. „Jij bent ook 'n mooie", zei hij, nog happend naar adem, allemaal appelmoes in m'n buik!" Gert en Fons, twee jongens van boer Schiethars, hadden in de verte die malle vertooning gezien en kwamen op een hol, met grinnekende gezichten naderbij. ,,'n Mooie varkensruiter ben jij", zei Gert. „Je lijkt wel wat op Tijl Uilenspiegel. Als jelui rijden willen laten we dan op de bruine wat rondkarossen". Gert en Fons zaten er gauw op, maar voor Chris en Kees was dit geen dagelijksch werk. Ze konden er haast niet opkomen. Eindelijk zaten de vier ridders achter elkaar: Fons, Gert, Chris en Kees. „Vort, bruintje!" Daar gingen ze! Eerst stapvoets, dan 'n drafje, steeds harder. De boerenjongens waren 't gewoon. Ze hadden al zoo dikwijls een ritje gemaakt. Chris en Kees horrelden er wel wat scheef achter op! Toen 't zoo hard ging, zag Kees dat 't vallen zou worden. Ze draafden juist onder een appelboom door en Kees zag kans een tak te grijpen. Hij bleef hangen en de andere drie reden door! 't Ging Chris ook te hard en pardoes liet hij zich van 't paard glijden. Dat kunstje had ie pas op 't varken geleerd! „Die hebben nou op school gommelastiek", spotte Fons, „en ze kunnen nog niet eens op zoo'n makke knol blijven zitten!" Kees hing nog aan de tak te bungelen. Hij waagde 't maar1 zich te laten vallen en zonder z'n beenen te breken rolde hij in 't gras. Chris was ook, net als de poesjes, op z'n pootjes terecht gekomen en nu schaamden ze zich voor de 55 boerenjongens. Ze waren heele bazen in de gymnastiek en ze wilden dat aan Gert en Fons eens toonen ook. „Zullen we eens doen, wie 't verst kan springen?" „Aangenomen!" D'r werd 'n streep getrokken en om beurten sprongen ze, na eerst 'n flinke aanloop te hebben genomen. Chris en Kees wonnen 't ver van Gert en Fons. „Zie je nou, dat we „gommelastiek kennen'", plaagde Chris ^ „Nou ja, springen is niks, maar over 'n sloot, zie je, dat is kunst", zei Fons. „Waarom zouden we dat ook niet kunnen?", antwoordde Kees. „Dadelijk doen!" 't Viertal holde naar 'n tamelijk breede sloot, die dwars door 't weiland liep. Ze brachten 't er alle vier goed af. De vlugge Genster sprong zelfs nog 'n heel eind verder. Dat was de zonen van Schiethars niet naar den zin. Ze hadden er liever een in de sloot zien spartelen. „Nou met de pols, over die breede daar", stelde Gert voor. „Met je pols?" vroeg Kees. „Wat is dat nou? Wou jij je polsen dan soms voor de sloot laten liggen?" „Nee vriendje met de polsstok!" Fons kwam al aansleepen met een groote, sterke boonenstaak, waar van onder een dwarsplankje aan bevestigd was. „Zoo moet je hem vasthouden", deed Gert voor. 'n Flinke aanloop en hoepla! met een breede zwaai stond 56 Gert aan den overkant. Nadat hij de stok overgegooid had, maakte Fons met 't zelfde gemak de groote sprong. „Nou jullie! Of durf je soms niet?" Dat lieten ze zich niet zeggen! Chris waagde het 't eerst en kwam ook aan de overkant, maar net op 't randje en niet zonder 'n paar natte voeten! Hij was van de stok gegleden juist op de kant van de sloot. „Vooruit nu jij nog Kees!" schreeuwde de jonge Schietharsen, die al pret hadden van Chris z'n natte kousen. Daar kwam hij al aangerend, z'n rooie bol vooruit als 'n vuurbal. Hij plaatste de stok, maar och hemeltje, de grond was zoo drassig dat de stok er nog 'n heel eind in zakte. Kees bereikte de overkant niet, maar bleef aan de stok boven 't water hangen. Daar hing hij als 'n matroosje in de top van de mast, maar niet zoo vrij en vroolijk. Langzaam maar zeker begon de stok te zakken. Nog 'n tel en daar spartelde 't rooie Genstertje in 't water. „Snoek, snoek!" schreeuwde Fons en Gert, maar Chris waagde er een paar natte beenen aan, reikte zoo ver hij kon en greep de uitgestoken hand van z'n vriendje. Met behulp van de andere twee werd hij op den kant getrokken. Daar stond hij druipend als 'n natte poedel. Lollig stond dat, dat groene eendenkroos tusschen die rooie haren! „Kom maar gauw mee naar binnen?" In een draf holden de jongens naar de boerderij. De goeie boerin sloeg de handen in elkaar! 57 „Maar, jongeheer, wat zie je er uit". Nu, 't leek ook net 'n kikker, behalve dan natuurlijk zijn rooden bol. Tot in z'n zakken zat eendekroos! „Kom maar gauw hier en trek zoolang 'n pakje van de jongens aan!" 'n Kwartier later zat Kees Genster in een boerenpakje lekker bij 't knappend vuurtje van de haard. Chris zat fijntjes te lachen, terwijl ie z'n vriendje bekeek. Wat stond dat lollig, die bombazijnen broek en dat blauwe kieltje. Z'n kleine voeten verdwenen heelemaal in de grove kousen. Alleen dat kleine rooie hoofd was Chris bekend. Wat leuk kon je toch veranderen, als je je eigen goed niet aan had. Hij sloop stil de groote kamer uit. Niemand lette er op. De boerin was druk bezig, groote ronde sneden te snijden van 't eigen gebakken brood, dat de jongens liever aten dan koek. Kees zat wat te babbelen, met Gert en Fons. De boterboer rookte z'n steenen pijpje en soesde wat. 'n Oogenblik later werd er aan de kamerdeur geklopt. „Zeker weer bedelvolk", zei de boerin. Brood en mes lei ze neer om open te doen. „Dat brutale volk staat tegenwoordig midden in huis voor je 't weet", bromde ze. Ze was echter zoo kwaad niet als 't wel leek, want nooit zou ze een arme van haar deur sturen zonder hem een goeie boterham, een restje van het middagmaal of 'n stuk warm goed te hebben toegestopt. 58 Toen ze de deur opende stond daar 'n schamel ventje van een jaar of tien, die bevend zijn hand uitstrekte om een aalmoes. * Wat 'n jas had dat kind aan en een broek of ie zoo uit de modder gehaald was. „Wat wou je rakker?" ,,'n Sneetje brood, asjeblieft, 'k heb zoo'n honger", piepte 'n fijn stemmetje. 't Kind keerde zich om en de boerin zag dat 't arme schaap nog mismaakt was ook: 'n groote bult puilde onder de jas omhoog. Medelijdend keek de boerin 't ongelukkige stumpertje aan. „Halsje", dacht ze. „Kom maar binnen, arm schaap en zit wat bij den haard", zei ze veel vriendelijker dan daar straks. 't Kereltje trad binnen en trok z'n vieze pet dieper in z'n oogen. Hij hurkte bij de zingende groote waterketel neer, die boven 't houtvuur hing. Nieuwsgierig kwamen Kees en Fons en Gert dichterbij. Kees stond 't dichtst bij 't schooiertje. Hij trok hem eens aan zijn mouw, boog zich voorover naar 't gezicht van 't bultje en barstte in 'n schaterlach uit. „Nee, maar jij bent 'n mooie!" De andere wisten nog niet, hoe ze 't hadden. Kees gaf 'n klap op de bult en daar geschiedde 't wonder, 't ding zakte lager en lager en lag tenslotte op den grond: 't was niets anders dan 'n prop hooi. De bult was ineens verdwenen. Kees trok 't bedelventje de 59 pet van 't hoofd en daar stond Chris Kras lachend voor hem. „Heb je ooit van m'n leven", riep vrouw Schiethars verbaasd uit. „Wat 'n komediespel!" De boer was ook opgestaan en zag dat Chris een oude jas en broek aan had, die hij bij slecht weer wel eens gebruikte om de koeien te gaan melken. „Breng dat mooie pak maar weer gauw in de schuur en kom dan 't sneetje maar eten, waar je om vroeg, deugniet", zei de boerin. Hij hurkte bij de zingende groote waterketel neer, die boven 't hout vuur hing. Zie blz. 58. 60 Chris was zoo terug en zette zich bij de anderen, die reeds om de ronde tafel hadden plaats genomen. De vier jongens hielden wedstrijd in 't boterham eten. Ze wonnen 't allemaal, want ze kregen van moeder Schiethars zes flinke sneden met dik boter en kaas en toen hadden ze de buikjes dik. „n Glaasje melk toe, om de gaatjes te vullen", zei de boerin. Toen namen de jongens afscheid van de hartelijke menschen, bedankten ze voor de prettige middag en Chris ging met z'n rooie boerenvriend naar huis. NEGENDE HOOFDSTUK. 'n Vechtpartij. i. Met bijna alle jongens van de school waren Chris en Kees beste maatjes. Ze konden 't met iedereen goed vinden, omdat ze een prettig rond karakter hadden. 't Gebeurde natuurlijk wel eens, dat ze met den een of ander overhoop lagen. Dan werden de vuisten eens goed gebruikt, maar een uurtje daarna was 't weer vrede. Nu, dat is ook zoo heel erg niet. Elke Hollandsche jongen slaat op z'n tijd wel eens van zich af en kan op al de knoopen van z'n buis nog niet de keeren tellen, dat ie ruzie heeft gehad. Maar als ze even over den grond hebben liggen rollen en bij mekaar eens geprobeerd hebben hoe vast haar en ooren wel zitten, moet 't ook uit zijn. Zoo was 't ook met Chris en Kees. Chris was heel wat bedaarder dan Kees. 62 Hij had er een hekel aan, om er maar zoo direct op los te slaan. Soms leek 't er naar, of ie bang was. Met Kees was 't heel wat anders. Of 't in z'n rooie haren zat, weet ik niet, maar hij kon om een kleinigheid soms opstuiven als buskruit. De kleine Genster had direct z'n knuisten klaar en zat er op, als de bok op de haverkist. D'r was bij Chris ook 'n jongen op school, waar de meeste knapen bang voor waren. Dat was Toon Zuivel, van de melkboer. Hij was even dom als sterk. Dat wilde heel wat zeggen, als je weet, dat hij al twaalf jaar was en pas in de vierde klas zat. Daar was hij dan nog gekomen omdat 't hoofd der school medelijden met hem had gehad. Dat hij dom was kon hij niet helpen, maar dat hij praats had voor zes, stond hem minder mooi. Als hij 'n goed antwoord moest geven, zat hij meestal,met een mond vol tanden, maar buiten onder z'n kornuiten, zat zijn tong zoo los als van een slangetje. Daar moest zijn haantje koning kraaien. Wat hij voorstelde moest gespeeld worden en daar ze hem dikwijls bij 't spel niet konden missen en weer anderen bang voor hem waren, kon hij meestal z'n zin doordrijven. Hij had veel miserabele gewoonten. Kleine jongens plagen en hun spel in de war sturen, beesten sarren en ophitsen, scheen wel een bijzondere liefhebberij van hem te zijn. Hij vond er vermaak in een vlieg vleugels en pooten uit te trekken en 't beest langzaam dood te martelen. Een paard haren uit de staart trekken, dat 't beest hinnikte van pijn, leek hem een prettige bezigheid. 63 Hij kon zich zoo mooi schoon praten als er eens een kwajongensstreek was uitgehaald, zoodat hij meestal vrij was van straf, 't Was in een woord een echte huichelaar bij z'n overheden en een kwelgeest voor z'n kameraden. Twee* waren er onder de schooljongens die voor Toon Zuivel geen greintje vrees hadden. Dat waren Chris en Kees. Chris bemoeide zich zelden met Toon en zoo kwam 't dan ook', dat die twee nog nooit slaags met elkaar waren gëweest. Kees Genster, die een opstuivende aard had, was den grooten lummel al vaak in de haren gevlogen. Maar al was Keesje vlug en lenig, van Toon Zuivel moest hij 't toch verliezen. Toon Zuivel kon de bedaarde Chris Kras niet uitstaan Hij kon niet goed velen, dat die kleine jongen, zooveel jonger dan hij, altijd een goed antwoord wist, waar hij geen woord kon uitbrengen. Hij besloot bij zich zelf die kleine Chris toch eens goed in te peperen, dat hij, Toon Zuivel, hem toch de baas was. Was 't niet in 't leeren, dan toch in 't vechten. Hij begreep wel, dat hij hem zoo maar niet op straat 'n pak ransel kon geven. Dan zou hij de heele school aan z'n hals krijgen en al was hij groot en brutaal, hij was toch laf. Hij wachtte dus op 'n goede gelegenheid. Dat gebeurde echter niet spoedig genoeg naar z'n zin, want Chris liet de spotternijen langs zich heen gaan en trok zich niets van Toon's geplaag aan. Eindelijk meende Toon wat gevonden te hebben. 64 Chris had van z'n onderwijzer, die al lang bemerkt had, dat de jongen groote aanleg voor teekenen had, verlof gekregen, om voor school op bord te teekenen. Dikwijls stond er om negen uur een aardige schets op 't bord als de jongens binnenkwamen en onderwijzer en leerlingen konden meestal 'n paar minuten lachen als Chris bezig was geweest. Zoo had hij, na dat avontuurtje op het varken, daar een aardige teekening van op 't bord gezet, waar danig om gelachen was. Op 'n morgen sloop Toon, vroeger dan anders, om de school. Hij zag kans om ongezien binnen te sluipen. Nu was teekenen 't eenigste wat hij 'n beetje kon. Angstig om zich heen kijkend, pakte hij 'n stuk krijt en kraste 'n figuur op 't bord met 'n groote bult. Wanneer je nu weet, dat de onderwijzer van de vierde klas een beetje hooge rug had, begreep je waar 't Toon Zuivel om te doen was. „Ziezoo, nu Chris afwachten", mompelde Toon. Hij haalde uit z'n zak een lucifersdoosje, waar een vlinder in zat. Hij had 't beest al lang dood gemarteld natuurlijk. Hij zette 't diertje zoo hoog mogelijk op 't venster. Daar hoorde hij de deur. Chris kwam binnen. Met 'n vriendelijk gezicht ging Toon hem tegemoet en zei: „Kijk 'ns Chris, ik geloof dat daar 'n aardige vlinder tegen de ruiten zit. Dat is net wat voor jou!" En Chris liep 't bord voorbij, schoof 'n bank onder 't raam en probeerde 't dier te pakken. Maar Toon had 't hoog genoeg geplaatst, dat Chris 65 't niet makkelijk bereiken. ■ In 't lokaal hiernaast staat wel n trapje. Haal dat, dan kun je er wel bij". Stil en ongezien sloop Toon nu de deur uit. ..., Chris was vol vuur om de vlinder te bemachtigen en had dezen morgen geen oog voor bord en krijt. Toen ie eindelijk *t beest te pakken had, ging de deur open en trad de onderwijzer binnen. „Zoo Krasje, ben je er al, en heb je weer.... De goede man hield op. Hij keek naar 't bord en zag daar dat misselijk ding staan. Dat had ik niet van je gedacht jongenl Je begrijpt dat teekenen op het bord voortaan uit isl MarscW d* deur uit!" „ , , , Chris stond sprakeloos. Wat was dat nu? Hij had geen krijt in z'n handen gehad. Hij staarde nog met open mond naar de teekening, toen de onderwijzer hem ruw buiten de deur zette. Chris had niet eens den tnd, zich te verdedigen. Stil kwamen de jongens binnen. Ze waren gewoon, dat Chris Kras wat leuks maakte, maar zoo iets! Neen, dat vonden ze stootend. Eén was er, die stil zat te genieten. Chris kreeg in de v*üe klas nog eens 'n ernstig standje en toen hij half snikkend zei, dat ie 't niet gedaan had, geloofde niemand hem, behalve Kees Genster, die zn vriendje wel beter kende. JL Onder 't speelkwartier was Toon Zuivel de eerste, die weer over „de bult" begon. De Jeugd van Chris Kras — 5 66 „Dat viel je tegen, hè Krasje! Jij altijd met je goeie antwoorden. Nou zie je 'ns hoe prettig 't is, om altijd standjes te krijgen, jij knoei-teekenaar!" In eens schoot 't als 'n licht door Chris hersens: Toon Zuivel heeft 't gedaan! Niemand anders! Voor iemand er erg in had sprong de bedaarde Chris, die nooit 't eerst begon, als 'n jonge tijger naar de huichelachtige Toon. „Gemeen jong!" schreeuwde hij kokend van drift. Zoo'n plotselinge aanval had niemand verwacht. Toon Zuivel had er ook niet op gerekend en door de hevige schok rolde hij op den grond en zat Chris boven op hem! In een ommezientje stond 'n heele kring jongens om de vechtenden heen.. „Huichelaar!" huilde Chris. „Ik zal jou!" 't Regende vuistslagen op hoofd, rug en armen van de spartelende Toon. Die vechtersbaas was geheel overrompeld. Hij had gedacht Chris eens goed af te rammelen. En nu was 't juist omgekeerd. 't Heele geval had maar een paar minuten geduurd. Toon had evenwel in dat korte oogenblik meer slaag gehad, dan ooit te voren. Juist toen hij op 't punt was, zich onder Chris uit te werken, kwam de onderwijzer er tusschen en scheidde de vechtende knapen. „Ho, ho vriendjes, geen oorlog in ons vreedzaam landje!" Beide werden naar binnen gestuurd, Chris nog huilend van woede en opwinding, Toon van al de bulten en blauwe plekken. / 67 De jongens op de speelplaats hadden met verwondering dat tooneel aangekeken. De meesten gunden die akelige Toon Zuivel 't pak slaag van harte. Niemand begreep nog precies hoe de vork aan de steel zat. Hoe kwam 't dat die schijnbaar bange Chris die branie van een Toon in eens zoo heftig had afgetroefd? Dat raadsel werd evenwel spoedig opgelost. De onderwijzer stond met Chris en Toon voor de klas en trachtte uit te visschen hoe de zaak zich toegedragen had. Chris had weer gezegd, dat hij van die flauwe teekening niets af wist en beschuldigde Toon er van. Maar deze hield straf en stijf vol, dat hij niet in school geweest was. Mijnheer voelde wel dat Chris waarheid sprak en Toon loog. 't Was echter moeilijk te bewijzen. Hij wendde zich tot de andere jongens. „Wie heeft van morgen Chris Kras de school zien binnen gaan?" * „Ik mijnheer!" klonk Kees Gensters stem. „Wie heeft Toon Zuivel de school binnen zien stappen?" Niemand! Maar Kees Genster was Chris' advocaat! Hij zou hem vrij spreken! „Mijnheer", zei de kleine man, terwijl de vriendschap voor Chris z'n wangen rood kleurde, „ik heb Zuivel niet binnen zien gaan, maar wel heb ik hem er uit zien komen!" Allen wendden hun blikken naar Toon Zuivel, die daar 68 stond, nu voor de tweede maal verslagen, door de woorden van Kees Genster! Hij kleurde tot achter zijn ooren en stotterde zoo wat om zich te verontschuldigen. Huilend kwam 't over z'n lippen: ,,'k Zal 't nooit weer doen, meneer!" „Dat is valsch van je jongen", sprak de onderwijzer. „Had je 't gelaten bij dat geknoei op hord, nu ja, dat zou ik wel weer hebben vergeten. Dat je echter een eerlijke jongen als Chris Kras op zoo'n manier z'n eer wil ontnemen, is laag. „Jij kunt natuurlijk voortaan weer op 't bord teekenen", vervolgde de onderwijzer, terwijl hij zich naar Chris wendde. Langzaam veegde de onderwijzer 't bord schoon. Chris en Toon gingen naar hun plaats, Chris met een heel opgelucht hart, Toon schoorvoetend en beschaamd. In zijn blijdschap was er bij Chris ook geen plaats meer 'voor afkeer van Toon Zuivel. Bij deze was 't heel anders en al liet hij 't niet merken, in z'n hart zon hij al op wraak. TIENDE HOOFDSTUK. Sinterklaas. I. Als de zesde December in aantocht is, kloppen alle jongensharten een beetje vlugger dan gewoon. Ben je nog een jaar of vijf, zes, dan denk je 't eerst aan den zwarten knecht met zijn roe en zak en aan de leelijke gezichten en kromme sprongen, die Pieterbaas kan maken. En dan pas denk je aan den goeden Sint, die maar weer elk jaar opnieuw al z'n goede gaven aan de Hollandsche jeugd ronddeelt. Als je 'n jaar of acht, negen of tien bent geworden, wordt de vrees voor den zwarten helper van den heiligen Bisschop zoo langzamerhand minder. Dan heb je al gemerkt, dat hij meestal niet zoo kwaad is, als hij er uit ziet en dat ie z'n bedreiging van in den zak stoppen en mee naar Spanje nemen toch niet uitvoert. Maar dan komt ook de goede Sint in je gedachten. Weken van te voren ben je al druk bezig je verlangenslijstje klaar 70 te maken en vol verwachting zie je den zesden December tegemoet, nieuwsgierig of de H. Nicolaas al je wenschen zal vervullen. Alles wat op je briefje staat, krijg je toch niet en daarom is het slim, wanneer je tweemaal zooveel er opschrijft, als je denkt te krijgen. Je kunt nooit weten, de goede heilige man wordt langzamerhand al zeer oud. Hij kan zich wel eens vergissen en een cadeautje meer voor je rijden, dan je eigenlijk wel verdient. Dat Chris druk was met Sinterklaas, kun je begrijpen. Hij had zooveel dingen in z'n hoofd, die hij graag wou hebben! Maar zoo tusschentijds hoefde hij niets aan vader en moeder te vragen. Mijnheer Kras hield er niet van, om de jongens maar altijd hun zin te geven. Zijn ouders hadden hèm niet verwend en nu wilde hij 't zijn jongens ook niet doen. Alleen als Chris jarig was, kon hij een mooi en degelijk stuk speelgoed wenschen. En met Sinterklaas, ja, natuurlijk dan kon je vragen wat je wou. Chris maakte voor z'n kleinsten broer een lijstje klaar. De kleine Albert was pas vier jaar en had de schrijfkunst nog niet geleerd. Pim, die daar op volgde, was nu zeven jaar en had in het korte jaartje, dat hij op school was, al zooveel verbeelding gekregen, dat hij meende z'n grooten broer niet meer noodig te hebben. Als Sint alles wou geven, wat er op 't lijstje van Pim en Albert stond, kon hij zijn koffers wel bij de familie Kras omkeeren. Chris had maar weinig op z'n lijstje staan. Maar het zou voor Sinterklaas erg moeilijk worden om hem dat 71 te bezorgen. Daar stond n.1. als nummer één een smaragdhagedis! En dat beestje moest heel uit Italië komen! Toen vader het lijstje van Chris las en die eerste wensch zag, zei hij, dat Sint wel geen levend speelgoed in z'n koffers zou hebben. Maar Chris wist wel raad en schreef achter op z'n lijstje, dat die beestjes in de Donkerstraat te koop waren! Zoo werd het vijf December. De klompen moesten worden gezet. Nu droegen de Krasjes wel nooit klompen, maar er stonden er nog een paar in 't schuurtje. Chris en Pim vulden hem met roggebrood, wortels en hooi en de kleine Albert mocht 't kleine steenen sierklompje, dat op de schoorsteen stond, bij den haard zetten. Weldra klonken de Sinterklaas liedjes door de kamer. Vader en moeder deden ook mee. „Waarom zet U uw klomp niet, vader?" vroeg Chris. „Vanavond jongen, als ik naar bed ga!" „En wat staat er dan op uw lijstje?" „Iets heel duurs, maar ik denk toch, dat Sint 't wel geven zal". „Wat dan vader?" vroegen Chris en Pim nieuwsgierig. ,,'k Heb Sint een zusje voor jelui gevraagd!" „Fijn, als hij dat stuurt, hoeft hij ons niets meer te geven! 'n Zusje!" 'n Half uurtje later waren de jongens in 't land der droomen en speelden ze al met 't zusje, dat ze nog niet hadden. Den volgenden morgen waren ze reeds 72 uit de veeren, vóór 't zonnetje door de gordijntjes keek. Chris liep in z'n bloote armen de trap af op z'n kousenvoeten. Pim had in z'n haast maar één kous aan kunnen schieten en de kleine Albert, die anders nog door moeder werd aangekleed, had dezen morgen z'n kleeren heel niet aangekeken en kwam in z'n hansop de kamer binnen stappen. Daar lag de tafel vol met alles, wat Sint dien nacht gereden had. Er kwam geen eind aan al de uitroepen van verwondering. Chris was ook in zijn nopjes, 'n Paar fijne schaatsen met riemen, waar hij bijna niet om had durven vragen, blonken hem tegen. Maar wat hij gedacht had, z'n 73 smaragdhagedis was er niet bij. Vader zag, dat de jongen z'n oogen over de tafel gingen. „Zoek je wat Chris?" „Nee vader, maar, mare....". ,,'n Hagedis zet je zoo maar niet op tafel, jongen!* Chris stormde naar z'n terrarium. Met z'n scherpe oogen had hij direct 't slank-groene lijf van de lenige hagedis bemerkt. „O, wat 'n pracht dierf" En terwijl zijn broertjes luid hun blijdschap uitschaterden, stond hij stil met z'n oogen te genieten voor zijn terrarium. Met zoo'n Sinterklaasmorgen is het ordelijkst huishouden een beetje in de war en 't duurde dan ook langer dan gewoonlijk voor ze hun boterham kregen. „Waar is moeder?" vroeg er eindelijk een. Ze hadden haar in de roezemoes nog niet gemist. „Dat mag je straks eens kijken, dan kun je meteen je nieuwe zusje bewonderen, want Sint heeft woord gehouden en vannacht een lief meisje gebracht", zei vader. „Hoera!" riepen de drie Krasjes. Toen was 't tijd voor de school. n De drukte van thuis wordt meestal op school nog grooter. Chris en Kees gingen als naar gewoonte samen en nadat ze elkaar verteld hadden van al de cadeaux, deelde Chris aan Kees een plannetje mee, dat hem dien morgen te binnen was geschoten. 74 . In de Nassaustraat, waar Chris woonde, kwam ook 'n klein steegje uit. Daar huisde een arme weduwe met haar vijf kindertjes. „Zullen we daar eens Sinterklaas gaan spelen, Kees? Ik Sinterklaas en jij Pieterman?" Kees was daar direct voor te vinden. Om vier uur holden ze naar Gensters' huis en verkleedden zich zoo goed ze konden. Kees' moeder vond 't best en zorgde voor wat kleertjes. De jongens stonden zelf ook wat af. Ze hadden nu een flink en zak vol: kleertjes, kousen, een paar worsten en een heele boel snoep. Chris liep aan z'n baard te trekken, hield met z'n eene hand z'n papieren gezicht vast en met de andere zijn staf. Kees had zich heelemaal zwart gemaakt. „Klaar?" riep Sint, „vooruit dan!" „Ja!" was 't antwoord. Ze stapten de deur uit, maar op de drempel keerde Kees zich om: „Moeder, zijn er wel negers met rood haar?" „Wel zeker jongen, rood haar vind je overal, zelfs bij de Chineezen". Een paar minuten later stonden de nagemaakte Sint en Piet voor 't armelijke huis. 't Arme mensch was de koning te rijk, toen al die schatten voor den dag kwamen. Tranen sprongen haar in de oogen. Sint hield zich goed. Hij bromde maar zoo wat in zijn baard. Kees echter viel uit zijn rol. Hij zag daar al die armoe en bij hem thuis was er zoo'n overvloed! Hij vergat heel dat hij 'n zwarte knecht van een blanken bisschop was en zei tegen Frits, de oudste van de weduwe: 75 „Als ik morgen naar school ga, krijg je de helft van m'n knikkers. Ik heb er toch genoeg". Sinterklaas gaf hem een por met z'n staf. Was dat nu een goeie Piet? Toen ze alles netjes op tafel uitgespreid hadden, vertrokken ze weer, nadat de vrouw en de kinderen ze hartelijk voor al het welkome bedankt hadden. In hun hart droegen zij uit de arme woning mee 't zalig gevoel van iets goeds gedaan te hebben. ELFDE HOOFDSTUK. Winterpret met n staartje. „Als 't nu maar wil gaan vriezen", dacht Chris, terwijl hij voor de zooveelste maal z'n mooie blanke schaatsen bekeek. Maar Chris had goed wenschen. 't Regende en sneeuwde 'n beetje en 't water bleef open. Op den avond voor Kerstmis draaide de haan op den toren zijn kop den oosthoek in en vader Kras zei tot Chris' groote blijdschap: „We krijgen vorst, jongen!" Nu 't was goed te voelen ook, toen Chris naar de Nachtmis ging. 't Was of ze met spelden in je neus prikten! 't Vroor, dat 't kraakte 1 't Hield nog 'n paar dagen aan en toen kon je doove Jantje, die altijd zulke karweitjes had, met een groot bord op z'n rug door de straten zien stappen: De ijsbaan is open. 77 't Wintervermaak was in vollen gang. Heele troepjes zag je de stad uittrekken naar de baan. Die niet kon rijden, ging toch eens kijken naar 't lustig draaien en zwieren. Chris natuurlijk ook met zijn onafscheidelijken vriend Kees. Ze konden beiden al lekker rijden, want al hadden ze dit jaar pas vpor 't eerst nieuwe schaatsen, ze hadden al op 't ijs gekrabbeld, toen ze zes jaar waren. Dan krijg je echter nog niet direct nieuwe schaatsen, maar mag je 't probeeren op 'n paar oude stompe ijzers, waar je vader en misschien je grootvader 't ook al op geleerd hebben. Chris had er ook eerst zoo'n paar gehad. De ijzers zaten zelfs op een paar plaatsen met ijzerdraadjes aan dikwijls z'n beenen de lucht in gestoken, maar dat werd al minder en minder. Chris wist nog best, dat hij voor 't eerst de schaatsen onder kreeg. Toen zijn nichtje, die op de kostschool was, eens voorbij wandelde met de andere leerlingen, moedigde z'n vader den jongen schaatsenrijder aan. Chris Kras kraste wat hij kon. Hij zou dat nichtje van hem en die andere lachebekjes eens laten zien wat hij kon! Drie, vier krassende streken en daar lag Chris! Z'n schaatsen sloegen een heel gat in de lucht en de meisjes lachten hem op den koop toe uit. Hij gaf den moed toch niet op en als een echte Hollandsche jongen had hij z'n tanden op elkaar gezet en 't zoover gebracht dat niemand hoefde te zeggen: Hij rijdt juist, zooals hij heet! Chris en Kees vermaakten zich dien middag best. 't elk hij had 't er goed op geleerd. Hij had wel 78 Was juist vacantie en heele zwermen schooljongens zag je over 't ijs slieren. Toon Zuivel was er natuurlijk ook. Hij was 'n beste rijder. En daarom reed hij vaak voorop, als de jongens een slinger maakten. Dat had zoo 'n poosje geduurd, toen Toon Zuivel op eens zei: ,,'t Wordt me hier op dit kleine baantje te benauwd. Wie gaat er mee op de fortgracht?" D'r waren er direct eenige voor te vinden. Maar Chris en Kees en nog een paar anderen, die van hun vader de boodschap mee gekregen hadden om alleen op de baan te blijven en nergens anders, wilden niet mee. Daar was 't Toon Zuivel juist om te doen, want nu kon hij weer plagen en sarren. „Och, jij mag zeker niet van je moesje hè Chris, of durf je soms niet?" 't Eerste was waar, maar dat Chris wel durfde, dat zou Toon Zuivel spoediger ondervinden dan hij dacht. „En jij, rooie Kees, jij bent zeker bang voor je mooie haren!" 't Troepje trok naar de stille fortgracht, 't IJs was er prachtig, zoo helder als glas. Je kon de diepe bodem bijna zien. Toon waagde zich 't eerst er op. Daarna de anderen en ofschoon 't hier en daar wel wat kraakte, 't hield toch! „Kom, ik rijd 't fort eens rond", zei Toon. „Wie gaat er mee?" „Niet doen jongens!" schreeuwde Chris van den kant. „Vader zegt, dat er veel windgaten liggen". Niemand volgde Toon Zuivel. Deze zou Chris Kras eens toonen dat het maar 79 allemaal praatjes waren. Hij streek en streek, opeens 'n onheilspellend gekraak en daar spartelde de waaghals in het ijskoud water. Hij was in een wak gereden! „Help!" klonk z'n angstschreeuw over 't ijs. Maar de jongens, die eerst met hem waren, vluchtten verschrikt naar den kant. Ze waren als lam geslagen van de schrik. Toon zou zeker verdronken zijn als Chris er niet geweest was. „Kom, helpen Keesf" En behoedzaam, voetje voor voetje voortschuivend over "t ijs, naderden ze Toon. „Nu plat gaan liggen! Houd jij me bij m'n voeten vast!" gebood Chris. Zoo, lang uitgestrekt op 't ijs, kon hij Toon, die zich krampachtig aan 't afbrokkelende ijs vasthhield, een hand reiken. „Trekken^ jongens!" De andere knapen, die op 't moedig voorbeeld van Chris 't gewaagd hadden dichterbij te komen, trokken in een lange rij aan eikaars voeten en na veel moeite en inspanning hadden ze Toon Zuivel eindelijk uit 't gevaarlijke gat op 't droge. „Dank je wel Chris", stotterde de durfal, die druipend en bibberend op den kant stond. „Loop maar hard naar huis", raadden ze hem aan, „anders krijg je 't nog te pakken!" Dien avond vroeg vader Kras: „Prettig gereden, jongen? Toch niet op verboden ijs geweest?" „Jawel vader!" Mijnheer Kras schrok. Hij was niet gewend, dat Chris in groote dingen ongehoorzaam was. 80 „Dan zal ik je schaatsen een poosje moeten opbergen, jongetje!" n ■ \ ,,'t Was niet om te rijden vader, ik moest loon duivel uit 'n wak trekken!" Chris vertelde daarop z'n vader de heele geschiedenis. Vader trok rimpels in z'n voorhoofd, want al was hij trotsch op z'n dapperen jongen, 't had evengoed verkeerd kunnen afloopen en hij waarschuwde z'n zoon nog eens met het oude Hollandsche spreekwoord: „Us kost menschenvleis". TWAALFDE HOOFDSTUK. Oudejaar. 't Spreekwoord, dat vader Kras z'n jongen had voorgehouden, werd eiken dag meer bewaarheid, 't Weer was weer heelemaal omgeslagen, 't Haantje op den toren draaide besluiteloos tusschen Zuid en West. 't Scheen een angstvallige vrees te hebben z'n kop 't Oosten in te keeren. 't Was heelemaal gedaan met 't droge, vriezende weer. De ijsbanen lagen 'nat en verlaten De ijspret was met één slag verdwenen. Nu werd het ook gevaarlijk. Groote menschen kwamen niet meer op het ijs, maar sommige kleine wel. En ze gingen er vaak doorheen ook. En dan? Ja, soms werden ze nog op het randje gered. Maar dikwijls loerde ook de dood onder het zwakke ijs. De kranten stonden er eiken avond vol van en vader Kras liet niet na 't telkens hardop voor te lezen. De Jeugd van Chris Kras — 6 82 't Liep tegen Nieuwjaar. Chris had z'n vaders gebod niet overtreden, 't Was anders een heele toer voor hem geweest, want z'n vriend Kees was gewoon stapel op scholletje loopen. En ofschoon ook Kees - van zijn ouders 't bevel gekregen had van 't ijs af te blijven, had hij toch de gehoorzaamheid vergeten. De ijsbaan was voor de scholletjesloopers een paradijs! Daar liep je ook geen gevaar te verdrinken. Zóó praatte Kees ook! Maar hij vergat, dat je alle kans loopt, om in een nat pak, een longontsteking te krijgen! Enfin, de vlugge Genster, had met z'n gewone behendigheid de heele baan, schots voor schots afgedanst. Chris had z'n vriend eerst nog gewaarschuwd en geprobeerd hem tegen te houden. Maar de zucht tot dat gevaarlijk spel was sterker. D'r was niemand die zoo netjes van de eene ijsschol op de andere sprong en Chris kreeg ten laatste ook lust om dat verboden spel mee te spelen. Gensters vader echter stak daar een stokje voor. Juist toen Kees weer op den kant sprong, wachtte hem daar z'n vader. Deze kende z'n Keesje! Hij had 't wel half gedacht, toen Kees "s middags zoo'n haast had na 't eten! „Zoo, manneke, da's 'n ernstig plichtsverzuim! Verzet tegen je supérieuren! M'n bevelen niet nagekomen! Acht dagen politiekamer!" Dat alles zal je niet verwonderen, als je weet dat Kees' vader sergeant majoor was bij 't zesde regiment infanterie. Acht dagen politiekamer! Dat hoorde Kees dagelijks! Z'n vader was een beste man en kon met z'n soldaten 83 uitstekend opschieten. Veel konden ze van hem gedaan krijgen, maar hij eischte ook onvoorwaardelijke gehoorzaamheid! Wanneer ze zich daaraan bezondigden, volgde er straf. Kees kende dat ook! Hij wist dat z'n vader 't meende! 't Was ook voor Chris Kras niet pleizierig, want nu moest hij de rest van de Kerstvacantie maar alleen doorbrengen. Hij had wel meer vrienden, maar Kees was nog altijd dé vriend! Zelfs Toon Zuivel was van vijand, vriend geworden. „Zoo, manneke, da's 'n ernstig plichtsverzuim!" Zie blz. 82. 84 Dat zat hem natuurlijk in die ijsgeschiedenis. Toontje was thuis gekomen, rillend en bevend van de koorts. Zn moeder had hem direct onder de wol gestopt. Maar Toon had 't erger te pakken dan zijn ouders dachten. Den volgenden morgen was Toon te ziek om op te staan. Hij praatte van alles door elkaar, en telkens kwam er de naam Chris in voor. De dokter kwam er bij te pas, schudde bedenkelijk 't hoofd en zei: „Lichte longontsteking! Vooral in bed blijven!" Gelukkig won de sterke natuur 't van de hooge koorts en na verloop van een dag of wat was 't grootste gevaar geweken. Chris Kras had z'n vroegeren vijand trouw iederen dag bezocht en hem telkens een versnapering meegebracht. Daar werd geen woord gesproken over vroeger en Toon kreeg langzamerhand eerbied voor den jongen, die zoo geheel anders was als hij. Hij kon 't zich niet indenken dat de jongen, dien hij dagelijks sarde, nu zoo rustig aan zijn bed zat en hem met z'n prettige stem vertelde, wat er zooal onder de kameraden gebeurde. Wat hij niet vertelde was, dat de jongens hem in triomf hadden rondgedragen op hun schouders na die kranige redding! Chris Kras was de held van den dag! Hij was er zelf heel niet mee ingenomen, dat de jongens hem zooveel eer bewezen. Hij meende eenvoudig, dat hij niet meer had gedaan dan zijn plicht., Op 'n avond, dat Chris weer als naar gewoonte de patiënt bezocht, greep deze in een opwelling van dankbaarheid plotseling Chris' hand: 85 „Ik dank je Chris, dat je me uit 't wak getrokken hebt. Jij bent beter dan ik!" En snikkend draaide de groote jongen z'n hoofd in 't kussen. „Kom nou, malle Toon, maak je niet zoo zenuwachtig. Wat jij deed, meende je ook zoo kwaad niet en wat ik deed, dat moest ik toch doen!" Dat is zeker, dat Toon Zuivel een heel ander mensch was toen hij weer voor 't eerst op de been kwam. Hij was niet alleen genezen van z'n longontsteking, maar ook in z'n karakter was een gunstige verandering gekomen) Daarover zat Chris Kras te prakkizeeren op den laatsten dag van 't jaar, tusschen licht en donker, terwijl 't buiten echt naar weer was. „Jammer vader, dat Kees Genster kamerarrest heeft! We hadden zoo'n fijne afspraak met 'n heele troep om 't oude jaar weg te jagen. Waarom schieten sommige menschen toch zoo vader als 't twaalf uur slaat op oudejaarsnacht ?'' ,,Ja, jongen, dat is 'n malle gewoonte. Ik denk, dat dat nog is overgebleven uit den ouden heidenschen tijd; toen dachten ze de booze geesten, die 't nieuwe jaar onveilig wilden maken, daarmee op de vlucht te drijven." „U schiet zeker ook wel vanavond hè vader?" lachte Chris. Natuurlijk deed z'n vader aan die onzin niet mee. Dat begreep Chris best en daarom keek hij verwonderd op toen z'n vader zei: „Ja zeker, jongen, je moeder en ik schieten wat dapper, maar.... niet met revolvers of geweren. Wij 86 doen 't maar met wat schietgebedjes en een rozenkrans en ik verzeker je, dat we daarmee de booze geesten beter raken dan al die andere schutters!" „Geesten zijn onstoffelijke wezens", antwoordde Chris gewichtig. „Waar heb je die geleerdheid vandaan?" vroeg vader. „Van de pastoor op de leering vader!" „Nu dan begrijp je zeker ook wel dat ze maling hebben aan alle geweren en pistolen van de heele wereld. Kom laten we nu die geesten maar met rust en help me eens even met de Nieuwjaarskaartjes." „Graag vader!" Vader schreef de adressen en Chris mocht er in den linkeronderhoek een Z. N. inzetten. „Hè, hè!" zei vader, toen hij 't laatste adres schreef, „van 't jaar schrijf ik niet meer!" „Hier Chris, plak jij op dit stapeltje nu postzegels. Deze hier moet je morgen maar even in de bus doen. Dat is net zoo n werkje voor je! Vergeet vooral niet 't kaartje van architect Beker hoor! Daar heb ik nog al eens werk voor en hij staat er op, om 'n nieuwjaarsgroet te krijgen!" ,,'k Zal er voor zorgen, vader!" Chris legde ze in twee hoopjes op de kast. Chris, Pim en Albert zaten aan tafel; Chris lachte zoo n beetje met die kleine broers. Albert zag tegen hem op als tegen 'n halfgod. Mn groote broer! Albert vond niemand zoo sterk als Chris, niemand zoo knap als Chris, niemand zoo flink als Chris! Pim groeide al onder Chris' hand uit! De oudste Kras speelde graag zoo'n beetje vader over z'n jonge broertjes. 87 Maar sinds Pim op school was, was Chris z'n heerschappij over hem gedaan! Als Chris vertelde, zat Albert met open mond te luisteren en als hij per ongeluk even ophield was Abje er als de kippen bij: „En toen Chris? Toe nou, vertel nou door!" En dan fantaseerde Chris maar Weer verder. Pim geloofde niet alles meer, wat z'n oudere broer geliefde te vertellen. Hij was soms echt „dwars!" Als hij maar even twijfelde was 't al gauw: „Niet waar! Dat heeft onze juf heel anders verteld!" Hij probeerde dan den kleinen broer over te halen naar hem te luisteren. Chris lachte er maar wat mee. Hij kon best verdragen, dat Pim hem tegensprak. Hij vond 't leuk den kleinen man zoo vurig te zien. 't Was dikwijls een stille strijd om Albert. Naar wien zou de jongste Kras nu luisteren? Naar Pim, die hem met geweld aan z'n schortemouw trok en schreeuwde: „Hoor nu eens Abje, ik weet 't veel beter dan Chris?" Of naar Chris, die rustig en stil bleef zitten afwachten tot Pim uitgeraasd was? Pim moest 't haast altijd verliezen, want zoo gauw Chris met z'n prettig geluid maar weer begon: „En toen Abje, toen kwam er toch zoo'n prachtig duifje aanvliegen!" dan kon Pïm trekken wat hij wou, maar Albert luisterde naar Chris en meestal duurde 't niet lang of Pim luisterde zelf ook. Want Chris kon, als hij wou, eenig vertellen. Hij vertelde net, of ie 't voor zich zag gebeuren, 't Gebeurde vaak, dat zelfs moeders werkzame handen een oogenblik in haar schoot rustten als de jongen zoo op dreef was. Dat vaders 88 krant wegzakte en met 'n lach op z'n gezicht de vader naar z'n oudste luisterde. Maar zoo gauw Chris dat merkte, hield ie op en dan was 't alleen de kleine jongen, die nog wel wat voortzeurde om meer te vertellen! Op oudejaar was Chris weer zoo met z'n broertjes bezig en hij wilde Pim 'ns vangen met 't oude mopje van: ,,'k Heb vandaag een man gezien, met evenveel neuzen, als er dagen in dit jaar zijn!" 't Hoefde echter niet: Pim maakte een lange neus, stak z'n tong uit en zei: „Mis mannetje, dat hebben we net de vorige week op school gelezen! Gisteren zag ik er een met net zooveel oogen." Chris had er schik van dat hij Pim niet kon foppen! Moeder maakte een eind aan 't gesprek door met een schaal dampende oliebollen binnen te komen. „Hoera!" klonk 't driestemmig. De jongens konden eten naar hartelust en menig smakelijk bolletje verhuisde naar hun buikjes. „Dat is jullie galgenmaal, jongens," lachte moeder. ,,'t Volgend jaar maar weer met nieuwe moed aan den gang". Albert en 'Pim vertrokken naar 't land der droomen, terwijl Chris nog wat bij vader en moeder mocht opblijven. Hij voelde zich al een heel mensch worden, de tienjarige Chris, nu hij op mocht blijven. Maar 't duurde niet lang, of Klaasvaak greep hem zoo warm aan, dat z'n oogen verdacht begonnen te knipperen. 89 „Maak maar gauw, dat je boven komt jongen", sprak moeder, „en slaap maar van 't een in 't andere jaar!" Toen Chris voor z'n bed op z'n knieën zat, kwam hem zoo ongemerkt all«s voor den geest, wat hij dat jaar voor bijzonder goeds of kwaads had gedaan. Hij dacht aan 't gesprek met z'n vader over dat schieten en schietgebedje^ en terwijl hij onder z'n dekens schoot prevelde hij op vader en moeders voorbeeld nog een paar van de vele schietgebedjes, die hij van buiten kende. DERTIENDE HOOFDSTUK. Nieuwjaarsdag. Chris vond de eerste dag van het jaar altijd miserabel vervelend. Dat zat 'm in hoofdzaak in de nieuwjaarswensen. Moeder had dat nu eenmaal zoo ingesteld, toen Chris zeven jaar was en dat was zoo gebleven tot nu toe. „Dat wordt nu al m'n vierde nieuwjaarsrede", dacht Chris Kras toen ie voor 't eerst in 't jaar wakker schoot. „Dat belooft vandaag weer wat hoor! Eerst natuurlijk zoo aanstonds al opdreunen voor vader en moeder en dan voor oom en tante, dan nog eens voor de buren en dan vind ik 't zoo saai, dat ik hem wel zou willen zingen." Hij zat onder die alleenspraak nog met allebei z'n vuisten de laatste slaapresten uit z'n oogen te wrijven en toen sprong hij z'n koets uit. Hij gaf zich zelf 'n hand en sprak: 91 ,,'n Gelukkig en zalig nieuwjaar, Chris!" „Veel heil en zegen, hoor Chris!" „Alles wat wenschelijk is, hoor Chris!" Voor dat hij doorging met z'n grappenmakerij was hij een minuut of vijf ernstig. Hij vroeg den goeden God in allen ernst om een goed jaar. Wat hij daar onhoorbaar voor z'n kruisbeeld zacht prevelde, leek in de verste verte niet op dien papieren wensch, die in de kast lag. „Hé, - dat akelige ding, was ie maar weggewaaid vannacht" dacht Chris. „Dan zou ik vader en moeder wel een andere wensch opzeggen, zoo recht uit m'n hart! Die duurt niet zoo lang ook!" Onder al dat gemopper had Chris zich gekleed en vond hij beneden vader en moeder al in de huiskamer. „Dag vader, dag moeder, 'k wensch u van 't jaar alles wat goed is, zoo goed als 't maar kan!" Zoo meende Chris 't en als hij z'n vader een hand gaf en deze hem in z'n oogen keek, zag vader Kras dat z'n oudste meende, wat hij zei. Moeder kreeg er een zoen bij, maar zij was niet tevree met dien goedbedoelden wensch. „Nou jongen, lees je wensch eens voor!" Met een zucht haalde Chris 't papier uit de kast. Prachtige gouden rand, fijn papier en.... fijne woorden! „Begin maar, ik luister," zei moeder. „Hm!" hoestte Chris. „Dierbare ouders!" Nee maar, wie sprak nu toch zóó z'n ouders aan? Verbeeld je, dat ik eens zei in plaats van: „Moeder geef me asjeblieft een boterham!", „Dierbare moeder geef mij eene snede!1" 92 Dan zou moeder omvallen van 't lachen en nu bleef ze heel ernstig zitten kijken, alsof ze 't bijzonder mooi vond! Chris vervolgde: „Wederom is een jaar vervlogen." ,,'t Lijkt wel benzine", dacht Chris, „dat vervliegt ook als je 't lang laat staan!" Hij hoestte weer eens en ging verder: „Met al z'n lief, met al z'n leed, „Een snoer van twaalf maandenbogen „Is weggegleden, voor men 't weet!" Chris keek van 't gouden papier op naar z'n moeder, naar z'n vader. Moeder vond 't zeker erg schitterend, want ze zat zoo voldaan en ernstig te knikken. En z'n vader? Chris wist niet goed, hoe hij 't daarmee had. 't Leek wel, of vader op 't punt stond, in 'n schaterlach uit te barsten. Maar hij deed 't toch niet. „Ga door jongen", knikte moeder. En als Chris vergeefs op vaders lach wachtte, ging hij zuchtend verder: ,,'t Oude jaar vlood van ons henen," „Goeie morgen pappie, morgen mammie!" De kleine Ab dribbelde de kamer binnen en Chris was blij toe, dat die kleine man hem 'n oogenblik van dat akelige, nare ding verloste. Ab kroop tegen moeders schoot op en flapte meteen z'n nieuwjaarswensen d'r uit: „Wel gefeliciteerd mammie met 't nieuwe jaar!" „Hoera!" riep Chris, „dat is nog eens 'n nieuwjaarswens ch! Hoera, voor Ab en toen de kleinste Kras naar Chris holde, gooide deze hoog z'n gouden wensch en danste met z'n kleinen broer de kamer door. 93 „Maar jongen, denk toch 'n beetje om die prachtige nieuwjaarsbrief! Straks komen je oom en je tante nog, en de buren en de andere kennissen en dan moet je hem toch ook laten hooren!" Chris trok een leelijk gezicht. Enfin, hij was er nu toch mooi afgekomen. Moeder legde de wensch in de kast en vader vroeg niet of hij hem ai maakte. Daar had je Pim! Die kwam waarachtig al met z'n wensch in de hand binnen. Zoo'n hekel Chris er aan had, zoo graag deed Pim het! Hij was er wat trotsch op, dat hij z'n lees- en schrijfkunst dien dag aan jan en alleman kon toonen! Voor hij dan ook z'n ouders goeden morgen wenschte, stond hij al in de houding, maakte de buiging, die de juf op school met die kleuters had ingestudeerd en begon: „Dierb're ouders, lieve broertjes!" „Hm!" hoestte Chris. „Bij den aanvang van dit jaar „Sta ik met mijn wenschen klaar!" „0, o, o, wat doe je raar!" rijmde Chris verder. Maar Pim stoorde zich daar niet aan en ging door: „Moge Godes hand u leiden „Door de donkere, zware tijden. „Hoeveel kilo, Pim?" onderbrak Chris weer. „Laat hem nu netjes z'n wensch afmaken," gebood moeder, ,,'k Vind 't keurig hoor Pim, laat Chris maar praten, die heeft z'n wensch nog niet eens half opgezegd!" Pim stond nog steeds onverstoorbaar met zijn hakken tegen elkaar en 't gebloemde papier recht voor zich. 94 „Zij geluk en vreugd uw deel „Heil en zegen o zoo veel. ,,'k Zal u voortaan alle dagen „Door mijn goed gedrag behagen „Heb 'k ook al eens kwaad gedaan „Zeker laat ik het voortaan!" Uw liefhebbende zoon Pim. Met de zelfde buiging als waarmee hij begonnen was, overhandigde Pim 't blad aan z'n moeder. „Prachtig, jongen, prachtig! En wat keurig geschreven! Je bent 'n kraan van een jongen hoor! Kijk 'ns vader, hoe vind je 't? Netjes hè! Ja, die Pim is 'n flinke vent!" Pim groeide wel een hoofd, toen z'n moeder hem zoo prees! Hij gluurde tersluiks naar Chris alsof hij zeggen wou: „Dat heb ik hem eens fijntjes gelapt hè Chrisje?" „Jij mag denken, dat je 't alleen kunt, maar nu zie je eens wat Pim kan!" Chris gunde z'n broertje van harte die eer. Hij meende 't even goed met zijn ouders en dat wisten vader en moeder dan ook wel. Als er in de loop van den dag menschen kwamen om nieuwjaar te wenschen, stond Pim al klaar, terwijl Chris zich liefst in een hoekje hield. Hij vond die malle wenschen afschuwelijk. Nee, dan de straatjongens, die nieuwjaar kwamen wenschen om een paar centen. Daar kon je nog eens om lachen, 't Stond soms niet stil, vooral als de bengels wisten, dat ze wat kregen. Daar had je 't al weer: Tingeling! 95 Mijnheer Kras deed open. „Veul heil en zegen baasf" wenschte hem een haveloos jongetje. „Dank je wel ventje, hier heb je wat!" Even daarna weer 't zelfde. „Veel geluk meheer in 't nieuwe jaar!" „Van 't zelfde, kereltje, hier heb je 'n cent!" Dat spelletje herhaalde zich, tot 't vader Kras verveelde en dan was 't niet meer: „Dank je ventje, hier heb je wat!" maar: „Vooruit, opschieten met dat gezeur!" Dan moest je 't gezicht van de rakkers zien. 96 't Was duidelijk, 't was hun niet te doen om iemand heil en zegen te wenschen, maar om een paar centen! Geen geld, geen geluk! Geen centen, dan schelden, op 'n afstandje natuurlijk. Dan waren 't heel wat anders dan goede wenschen! Vervolgens kwamen: de man van de reiniging, de postbode, de krantenbezorger, de lantarenopsteker en nog een heele rits anderen. Niet te vergeten nog den torenwachter, die er een heele aparte wensch op nahield. De man had altijd een lang gedicht van een vers of twaalf. Bij die groote menschen was 't ook al om 't dubbeltje of kwartje te doen. De torenwachter vroeg zelfs z'n gedicht terug als 't fooitje hem niet hoog genoeg leek. 't Liep al tegen den middag. De meeste nieuwjaarswenschen waren al binnen. Pim had zeven maal z'n wensch opgezegd, telkens met hetzelfde vuur. Chris had er vijf' maal aan moeten gelooven. Hij was blij toen z'n vader zei: „Chris ga nu even de kaartjes op de post brengen en die andere bezorg je wel even aan huis!" Nu was hij gelukkig van die opzeggerij af. Hij holde naar 't postkantoor en toen bezorgde hij de kaartjes in de stad. Vervelend dat Kees Genster nog niet meé mocht gaan! Weet je wat, hij kon 't toch wel eens probeeren! Hij zou daar maar meteen nieuwjaar gaan wenschen en vragen of Kees even mee mocht! Met 'n kleur van 't harde loopen stond hij ; voor Gensters huis. „Wil je maken, dat je wegkomt, rekel!" bulderde de 97 majoor. Hij dacht, dat 't weer een van die bedelende jongens was. „O, ben jij 't!" zei hij, „kom dan maar binnen. Zalig Nieuwjaar, jongen!" „Dat wou ik ook juist zeggen, mijnheer Genster en ik kwam vragen of Kees even mee mocht, 'k Moet nog wat kaartjes rondbrengen". „Zoo! Hm! Daar moet je anders niet- mee aankomen! Zoo! Hm! Dienst is dienst! Nou vooruit dan maar, dan zullen we de straf maar opheffen!" 't Was in de huiskamer van de Gensters ook eeht Nieuwjaar. Veel paperassen en nieuwjaarswenschen, want Kees had 't geluk drie broertjes onder en drie zusjes boven zich te hebben. 't Was Kees totaal 't zelfde of hij z'n wensch op moest zeggen of niet. Zooals hij 'm uit 't boekje had overgeschreven dreunde hij hem den heelen dag op, voor wie 't maar hooren wou. „Hoera Chris!" riep Kees. „Heb je vader overgehaald? Prachtig! Kan ik je een pleizier doen met m'n nieuwjaarwensch op te zeggen?" „Dank je feestelijk!" antwoordde jongenheer Kras. „Met die dingen kun je me wel 't huis uit jagen!" Hij gaf moeder Genster 'n hand, wenschte haar zalig nieuwjaar en zwaaide toen z'n arm rond met de woorden: „Jelui allemaal ook hoor!" „Zeven vliegen in één klap!" zei Kees. Even later stonden ze buiten, Kees blij toe dat z'n straftijd om was. Chris was al heel gauw door z'n kaartjes heen, alleen 't kaartje van architect Beker stak nog in z'n zak. De Jeugd van Chris Kras — 7 98 Die woonde even buiten de stad op den Laaglandschen weg. De kortste weg was onder .de oude stadspoort door langs 't riviertje, waarin drie beekjes samenkwamen. Dat oude bouwwerk maakte altijd een diepen indruk op Chris, In z'n levendige verbeelding zag hij de geharnaste stedelingen op de oude vesting zich verschuilen achter de transen, 't Was, of uit de schietgaten van de twee zware torens nog dreigend de boogschutters hun pijlen afschoten. „Waar zouden ze toch de poort gelaten hebben?" vroeg Chris aan Kees, terwijl hij z'n hand legde op een der zware hengsels. Ze waren armdik en zwaar verroest. Kees was voor een schietgat geklommen en gluurde naar binnen, 't Was er erg rommelig en stoffig. Maar daar boven op die overdekte weergangen, wat zou daar wel te zien zijn? . „Zullen we eens gaan kijken, Kees?" stelde .Chris voor. „Ja, maar hoe komen we er in?" Daar groeide tegen den oostkant van de oude poort wat boomen op. Als katten klommen de jongens er in en langs de overhangende takken bereikten ze de transen. „Hoera!" riep Kees, we hebben de stad al ingenomen. 't Zou Chris niets verwonderd hebben, als hij daar een soldaat met helm en borstplaten, gewapend met pijl en boog en lans, was tegengekomen. Maar 't bleef stil op 't oude bouwwerk. Hier en daar lag in een hoek wat oud roest, alles dik onder de stof. 't Viel Chris wel wat tegen, maar toch vond hij 't leuk, dat hij alles nu zoo eens op z'n gemak kon bekijken. 99 „Kijk eens, jong, bier heb je de meezenkouw", zei Chris. „Je weet wel, waar mijnheer van verteld heeft." Dat was een schuine, uitgebouwde schoorsteen, waardoor heet water, kokende olie en brandende pekkransen op de hoofden der aanvallers werden neergeslingerd. „Nou, die daar onder gestaan hebben in der tijd, zijn ook van een koude kermis thuis gekomen", zei Chris. Ze liepen hard over de weergangen. Wat klonk dat hol! In hun verbeelding hoorden de jongens den zwaren stap van den schildwacht. Of was 't werkelijkheid? Ja! Een kleine, zwaar met ijzer beslagen deur piepte op z'n oude hengsels open. Stil stonden Chris en Kees met bonzend hart af te wachten, wie daar zou verschijnen. De zwarte ridder? Wapperende roode vederbos? Rinkelend slagwaard? Of misschien een jonge edelknaap, pijlen aandragend voor zijn heer? Niets van dat alles. Die door 't oude poortje kwam, was de grijze havenmeester, de eenige bewoner van de vesting. De jongens waren ineens al hun ridders met zwaarden en page's met pijlen kwijt. Kees zat al schrijlings op de muur, gereed voor de vlucht. Maar geruststellend klonk de stem van den vriendelijken grijsaard. „Je hoeft voor mij niet te vluchten jongens. Ik had jelui toer om binnen te komen al gezien. Maar zonder mij kun je toch moeilijk verder dan deze weergangen. Bekijk dit sleuteltje maar eens!" Hij toonde hun de groote sleutel van 't kleine poortje. 100 „Wat een knaap!" zei Chris en Kees, die ook ™„ DE JACHT OM HET FABRIEKSGEHEIM, door L. W. ALDERS, geïllustreerd door C. Turkenburg, 172 bladz. Prijs per deel gebonden ƒ 2.50, ingenaaid ƒ1.90. HEUVEL-OPI door ANNY HULSMANS, geïllustreerd, 158 bladz. Voor meisjes van 16 jaar en ouder. Gebonden in heellinnen band ƒ2.50, gebrocheerd ƒ1.90.