ONZE KROONPRINSES Photo H.Deutmann Den Haag. DOOR BETSY. J.M. 6fteD££'5 BOBKftANOËi L* OITCÊVEItS MfJ. ONZE KROONPRINSES 8 „Fijn!" riep een kleine snuiter, toen hij hier eens over hoorde praten, „dan kan ik eiken avond zoo lang opblijven als ik wil!" En hij wreef alvast in zijn handen van pret. Want dit leek hem nu toch wel het toppunt van wat dat meerderjarig-worden hem brengen kon. Het kereltje was nog niet wijzer. Maar jelui weet allang, dat het om vrij wat gewichtiger zaken gaat; vooral voor onze Kroonprinsen en -prinsessen. Dezen krijgen dan onder meer het recht, om, tot den Troon geroepen, zelfstandig het Koninklijk gezag uit te oefenen. Bij minderjarigheid moet een Regent of Regentes dit zoolang voor hen doen; gelijk dat het geval is geweest met Koningin Wilhelmina, die bij den dood van haar Vader ook nog minderjarig was. Een kind wordt meerderjarig op het 2iste jaar, maar een troonopvolger(ster), zooals gezegd is, indien noodig, op het achttiende jaar. En daarom is deze 30ste April 1927, het achttiende Verjaarsfeest van Prinses Juliana, voor Haar, voor haar Huis, maar ook voor heel Nederland, zulk een hoogst gewichtige en blijde dag. O zeker, we hopen allen, met heel ons hart, dat er Foto H.Deutmann, Den Haag. H. K. H. Prinses Juliana. Onze Kroonprinses VOOR JONG-NEDERLAND OP DEN ACHTTIENDEN VERJAARDAG VAN H. K. H. JULIANA Prinses van Oranje-Nassau, Hertogin van Mecklenburg 1909 - 30 APRIL - 1927 DOOR BETSY J. M. BREDÊE'S U. M. - ROTTERDAM Aan onze Kroonprinses 1909 — 30 APRIL — 1927. Daar staat Zij, in den vollen bloei Nu van haar achttien jaren, De Hoop van 't Vaderland, begroet Door jubelende scharen Als de Erfgename van den Troon, De Draagster eens der Koningskroon! Moog' God haar die bewaren! Prinsesse! dierbaar Godsgeschenk! Reeds van uw eerste stonden Hebt Ge in elk warm Oranjehart Een ruime plaats gevonden; Dank zij de band, van ouds gelegd, Die aan uw Huis op 't nauwst ons hecht, En duurzaam houdt verbonden. God zegene U! Zijn sterke hand Blijve U geleiden, schragen! Hij strooi' veel rozen op uw pad, En doe U al uw dagen Den Naam, die U geschonken is, Zoo hoog, zoo vol beteekenis, Met roem en eere dragen! Vier blij, Prinses, het schoone feest, U op deez' dag gegeven! Wij vieren 't dankbaar met U mee, Door liefde en trouw gedreven. Vlag, groen en bloem, muziek en zang, 't Juicht alles mee in 't: Lang, lang, lang Zal Juliana leven!!!" L 'T BLIJFT ORANJE ! 30 April! Prinses Juliana's Verjaardag! En wel een heel bijzondere, y Want vandaag is onze Prinses achttien jaar geworden; en bij het bereiken van den achttienjarigen leeftijd worden de Kroonprinsen en Kroonprinsessen uit het Huis van Oranje, volgens de Grondwet, geacht meerderjarig te zijn, in geval zij tot den Troon worden geroepen. Meerderjarig worden is in ieders leven een dag van bijzondere beteekenis. Dan toch komt een kind wat je noemt „op eigen beenen te staan." Dat wil zeggen: krijgt het, krachtens de Wet, het recht om zijn eigen zaken te beheeren en in alles zelfstandig te handelen. Met andere woorden — om het nu maar eens heel alledaagsch uit te drukken — het mag dan zijn eigen zin gaan doen, en heeft voor niets meer de toestemming noodig van ouders of voogden. 9 nog vele, véle jaren voorbij mogen gaan, en de kinderen van nu allang groote menschen zullen zijn, vóór we onze Kroonprinses voor 't eerst als Koningin begroeten. Want, nietwaar, dat beteekent, dat we dan nog lang in het bezit zullen zijn van haar lieve Moeder, onze goede en zoo beminde Koningin Wilhelmina. En wie zou dat niet graag! Maar voor wie Land en Vorstenhuis liefheeft is het toch wel een heel rustgevende gedachte, dat, komt eenmaal de dag, dat God onze Koningin tot Zich roept, om de aardsche kroon met de hemelsche te verwisselen, de oude Oranjetroon dan niet ledig zal staan, en we in haar Dochter een Opvolgster hebben, door haarzelve daartoe opgevoed en voorbereid, en in wie in beginsel alles reeds blijkt aanwezig te zijn wat noodig is, om de taak van een Oranje naar waarde te vervullen. Dat is een groot geluk voor ons Volk, waarvoor het den Heer niet genoeg kan danken. Want het had immers best kunnen zijn, dat Koningin Wilhelmina de laatste der Oranjes ware gebleven, en, bij gebrek aan een afstammeling, de teugels van den Staat bij haar dood in vreemde handen hadden moeten overgaan. En wat detar de gevolgen van zouden geweest zijn voor ons goede landje, ja, misschien wel voor heel ons werelddeel, geen mensch die het zeggen kan. Denk het je eens éven in: Nederland zonder Oranje, IÖ dat oude, roemruchte Stamhuis, waar het 200 ontzaglijk veel aan te danken heeft en sinds eeuwen zóó vast mee is saamgegroeid! Nederland onder een vreemd vorst, die onzen volksaard niet kent, onze taal niet spreekt. . .. We künnen het ons immers niet voorstellen. Toch is daar, vóór de geboorte van Prinses Juliana, werkelijk wel eens, en met reden, héél ernstig voor gevreesd. Daarom was er zoo'n overweldigende blijdschap overal in het land, toen de heugelijke tijding werd gehoord, dat de reeds jaren te vergeefs.gekoesterde hoop op een Oranjekindje eindelijk stond vervuld te worden. De Koningin, niet minder verheugd, had het zelve door haar ministers laten bekend maken aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 't Was dus geen praatje; dit wisten de menschen nu zeker. Van dat oogenblik af stond Nederland, van Noord tot Zuid, in het teeken van de „Blijde verwachting", en hing er iets feestelijks in de lucht. Och, nietwaar, jelui, jong volkje van thans, vindt het eigenlijk heel gewoon, dat er bij Koningin Wilhelmina en Prins Hendrik ook een Prinses Juliana behoort. Jelui hebt nooit anders geweten. Maar wie dien spannenden tijd van hopen en vreezen, verlangen en wachten, bidden en — eindelijk ontvangen heeft doorgemaakt, kan pas goed de waarde beseffen van II den schat, dien God ons in onze Kroonprinses geschonken heeft, en echt dankbaar zijn, dat Hij ons dit kostbaar bezit nu reeds achttien jaren liet behouden. En die voelt, terugdenkend aan dat eecste spontane vreugdebetoon bij haar geboorte, — waartoe haar achttiende Verjaardag immers alle aanleiding geeft, — zijn hart opnieuw warm worden, en verlangen om van dien gloed ook iets mee te deelen aan wie daar géén getuige van zijn geweest. En dat zijn jullie immers geen van allen? Daarom willen we dit overzichtje van Prinses Juli-» ana's eerste levensperiode beginnen met een getrouwe schildering van wat 1909, haar geboortejaar, zooal te zien en te hooren gaf. II. DE BLIJDE GEBEURTENIS. 't Was 22 December 1908. Op het Binnenhof in Den Haag waren de volksvertegenwoordigers weer vergaderd om over 's Lands belangen te spreken. En terwijl één van de heeren bezig was het woord te voeren, stapte — 't liep tegen drie uur — onverwacht de minister van Buitenlandsche Zaken de vergaderzaal binnen, weldra gevolgd door de andere ministers. Dit gaf een heele agitatie onder de kamerleden en het publiek op de tribunes; want men begreep aanstonds, dat er iets bijzonders aan de hand was, en zij een belangrijke mededeeling hadden te doen; en de een was al nieuwsgieriger naar wat hij te hooren zou krijgen dan de ander. In ieder geval iets goeds; dat zag men wel aan hun opgewekte gezichten. Natuurlijk had niemand nu meer geduld om naar den spreker te luisteren, en waren allen blij toen deze eindelijk zweeg en mijnheer Heemskerk, de toenmalige minister van Binnenlandsche Zaken, het woord nam. 13 „Door Hare Majesteit de Koningin daartoe gemachtigd, en met groote dankbaarheid/' zóó begon de minister. En toen kwam het, HET heugelijk nieuws, dat Nederland hopen mocht, weldra in het bezit te zullen zijn van een Troonopvolger uit het Huis van Oranje. Met uitbundig gejuich en handgeklap werd de Koninklijke boodschap door de vergadering begroet. En toen daarop de voorzitter den minister voor zijn mededeeling dankte, en uit naam van de Kamer zijn blijdschap uitsprak, en zijn wensch, dat onder Gods zegen de hoop in vervulling mocht gaan, brak er een nieuw gejubel los, met nieuwe hoera's en handgeklap. 's Avonds stond hetzelfde bericht in de Staatscourant en de andere Bladen; en toen —toen ging het groote nieuws als een loopend vuurtje heel Nederland, ja, heel de beschaafde wereld door, overal, tot in het verste buitenland, met de warmste belangstelling en genegenheid ontvangen. Maar geen volk zoo blij als het onze natuurlijk. Ouden en jongen, rijken en armen spraken er over, met verheugde gezichten. En zij, die weten dat alles aan den Goddelijken zegen gelegen i 14 is, dankten den Heer en smeekten dien zegen af over het te verwachten Kindje en de aanstaande Moeder. Maar de vreugde uitte zich ook nog op een andere manier. De menschen wilden namelijk aan de Koningin zelve toonen, hoe blij ze waren, en wisten dit niet beter te doen dan door het aanbieden van geschenken. Een algemeene huldebetooging werd dat. Door heel het land, in steden en dorpen, werden gelden bijeengebracht voor allerlei huldeblijken. De rijke gaf zijn bankbiljetten, de arme zijn centen. Een oud moedertje offerde haar opgespaarde halfjes, en een driejarige kleuter kwam met haar twee nieuwe dubbeltjes aan. Ook de in-het-buitenland wonende Nederlanders, en niet 't minst in onze Oost en West, deden er aan mee. De Koningin stelde al die liefdeblijken van haar volk op hoogen prijs en was er heel dankbaar voor; maar — hieruit sprak weer haar meelevend hart — Hare Majesteit vond het jammer, dat al die duizenden alleen voor geschenken aan h&ar zouden gebruikt worden en wilde veel liever een groot deel ervan besteed zien aan liefdadige doeleinden, voornamelijk in het belang van behoeftige moeders en kinderen; b.v. voor herstellingsoorden, vacantie-kolonies, en al zulke nuttige instellingen meer. Aan dat verlangen van de Koningin werd natuurlijk i5 met blijdschap voldaan. Zoo gingen o.a. de meisjes van de Haagsche Vakschool dadelijk ijverig aan het naaien van zes uitzetten voor pasgeboren kindertjes, en boden die aan de Koningin aan, om te worden uitgereikt aan behoeftige moeders, die op denzelfden dag als Hare Majesteit een kindje zouden krijgen. De Haagsche Weeshuizen boden voor hetzelfde doel een achttal wiegjes aan. Elders werd besloten om het kind, dat op denzelfden dag als het Koningskindje zou geboren worden, een spaarbankboekje met een zeker bedrag er op te geven. En een Haagsche dame maakte het plan, om al de arme kinderen van Den Haag en Scheveningen op beschuiten met oranje muisjes te onthalen op den blijden dag. Zoo werden vier maanden lang de Hollandsche harten en hoofden, monden en handen bezig gehouden. Want overal werden feestelijkheden voorbereid en waren de geschenken in bewerking, die de Koningin voor haar Kindje krijgen zou. En dat waren er heel wat. Om te beginnen een aantal prachtwiegen; de een al rijker en artistieker dan de andere. Voorts allerlei zilveren en gouden wasch- en eetgerei; kinderkamermeubels, fijne handwerken, speelgoed, waaronder een gouden met briljanten en smaragden bezette rammelaar; en nog een massa fraaie en kostbare dingen i6 meer, denkbare en ondenkbare, te veel om te noemen. Of het een Prinsje of een Prinsesje zou zijn, dat al dat moois in gebruik zou nemen, wist niemand nog; tot op 30 April de kanonnen het uitbulderden, met hun groote metalen monden, over het verheugde Nederland. Eén en vijftig saluutschotenI.... Een Prinsesje dus, __ Voor een Prins zijn het er altijd honderd en één. — Nederland had dus weer een Prinses van Oranje, een Kroonprinses! En op dien blijden 3osten April zag elk waar vaderlander de toekomst weer met verruimd hart tegemoet. Toen we aan den vooravond naar bed gingen, zag het er buiten nog heel gewoon uit, ging alles nog z'n oude gangetje. Maar 's morgens, toen we tegen half acht naar den kerktoren opzagen, in gespannen verwachting of hij ons ook eindelijk iets te vertellen zou hebben, — hoera! daar zagen we 'm, de trouwe driekleur, triomfantelijk wapperend tegen de wolkenlucht, de vroolijke oranjewimpel gestrekt er boven! ,/t Koningskindje IS1 er!" verkondigde de vlag. En nu begonnen ook uit de huizen de vlaggen te voorschijn te komen. Bevlagde auto's strooiden wijd en zijd de blijmaar rond, dat er dien morgen om Koninklijk Paleis te 's-Gravenhage Prinses Juliana's eerste portret. 17 tien minuten vóór zeven een Prinsesje was geboren. De klokken gingen aan 't luiden; en de menschenop straat, schoon elkaar geheel vreemd, wenschten elkander opgetogen geluk en deden oranje aan, waar venters — vanwaar ze zoo gauw opdoken, wist je niet — onder het geschreeuw van „Oranje! Oranje en nationaal!" mee te koop liepen. De sleepers tooiden hun paarden met de kleur der Koningin, de slagersjongens hun fietsen. En beschenen door de Oran jezon, die vroolijk door de wolkenstapels kwam breken, had alles dra een feestelijk aanzien onder het jonge lentegroen. Zoo ging het overal in het land. Maar Den Haag, dat de Jonggeborene zoo dicht bij zich had, was in zijn vreugdebetoon, zoo mogelijk, nog uitgelatener. 't ,Was zeven uur toen de particulier secretaris van de Koningin aan de heeren van de krant, die al twee dagen en nachten, zonder uit de kleeren te komen, in zijn kamer in het Paleis op het groote nieuws zaten te wachten, met tranen in de oogen kwam meedeelen, dat er vóór enkele minuten een Prinses was geboren. Prins Hendrik was het hem Zelf komen vertellen, Zeide hij. Met gejuich werd de gelukkige tijding door de journalisten, binnen- en buitenlandsche, begroet; en toen zij, na den secretaris ontroerd de hand te heb- Unze Kroonprinses. i8 ben gedrukt, de Paleispoort uitstormden, om het blijde nieuws te gaan seinen en telefoneeren over heel de wereld, zagen ze, hoe in de gangen lakeien en kamerdienaars op elkander toevlogen en in vreugdetranen uitbarstten. Uit de huizen om het Paleis kwamen op het eerste gerucht de bewoners naar buiten gesneld en werden de vlaggen uitgestoken. Voerlieden hielden hun paarden in en klommen van hun wagens, met vragende oogen. Wielrijders jaagden rond met stapels bulletins: „Een Prinsesje geborenl" En glunderende voorbijgangers herhaalden dien juichtoon tegen elkaar, en staken fluks het oranje op de borst, waar ze al dagen mee in hun zak liepen. — Nooit was er in de vroegte zoo'n vertier geweest in de Haagsche straten. Pas acht uur wees de klok, en reeds stond de heele stad in vlaggen. Haast geen huis of de driekleur stak er uit. En hoe later het werd, hoe grooter de drukte. Van alle kanten klonken Oranjeliedjes. Muziekkorpsen trokken ook de straten reeds door. Trams, auto's, fietsen, paarden, wagens, tot honden toe, waren getooid met oranje of de nationale kleuren; en duizenden bulletins met het heugelijk nieuws fladderden al maar rond. Willem de Zwijger, hoog op zijn paard gezeten, tegenover het Paleis, prijkte met een grooten krans. Dien waren de jongens van de H. B. S. hem komen omhangen, ter eere van zijn jongste Afstammelinge, *9 Onder al die bedrijven waren nijvere handen hier en daar reeds bezig om de huizen groen te maken en aan de illuminatie te werken. En bij de scholen kwamen de kinderen samen, in 't Zondagspak en druk met oranje getooid. De meesters zouden hun in een plechtige toespraak vertellen, dat er in het Huis van Oranje een Prinsesje was geboren. Maar leeren hoefden ze dien dag niet. Alle scholen kregen vrij, evenals de kantoren en werkplaatsen. Wie kon er nu ook aan werken denken! Drommen van menschen, jonge en oude, trokken naar het Malieveld, waar al weken lang de kanonnen opgesteld stonden, en wachtten er, lustig dooreenkrioelend, op de komst van de kanonniers. Te negen uur dreunde het eerste schot, waarop onder het volk een gejuich losbarstte, haast even luid als het schot zelf. En elk der één en vijftig schoten was het sein voor een nieuwen jubel van klein en groot. Maar' het meeste bekijks hadden de vier, in oudHollandsch feestgewaad gekleede herauten, die, ieder vergezeld van twee bazuinblazers, in verschillende richting stapvoets door de straten reden op hun fiere, eveneens fraai uitgedoste paarden. Op vooraf vastgestelde punten maakten ze halt. De trompetters staken de bazuin. En voor de saamgepakte, plots stilgeworden menigte las de heraut van een rol perkamentpapier, waarvan twee breede oranjelinten met 20 lakzegel afhingen, de Proclamatie af, waarin de geboorte van het Koningskind den volke werd bekend gemaakt. Een daverend „Leve de Koningin! Leve de Prinses!" was het antwoord van de gretig-luisterende omstanders. 't Werd intusschen al vroolijker en feestelijker in de stad. Het volk leek wel dronken van vreugde. Alles zong en sprong, danste en hoste, en juichte op eigen manier zijn blijheid uit. 't Wilhelmus was niet van de lucht. Oranje boven! Lang zal ze leven! galmden de schoolkinderen, die in optocht door de straten trokken met hun vlaggen en trompetten, waarmee ze een kabaal maakten, dat hooren en zien verging. En boven alles uit, hoog in de lucht, het plechtig gebeier van de klokken. Om twaalf uur was er parade in de Maliebaan. Fakkeloptochten en illuminatie kwamen 's avonds de feeststemming nog meer aanwakkeren. En dat was alles nog maar voorspel. De groote, officiëele feestviering zou eerst later, in Mei, plaats hebben, en heeft wel tot half Juni geduurd. En geloof maar dat die over heel het land schitterend geweest is. — Zóó blij was Nederland met zijn Oranjekindje! In den vooravond waren allerwegen dank- en bedestonden gehouden. En waar de kerken opengingen, stroom- 2Ï den ze vol. De menschen hadden er behoefte aan, ook gezamenlijk den Heer te danken voor het groote geluk, aan Vorstenhuis en Volk geschonken, en Zijn zegen en bescherming af te smeeken over het teedere wichtje, dat, onbewust van al het vreugdebetoon en feestrumoer te harer eer, in het stille Paleis haar eerste slaapje lag te slapen. Maar niet in een van de nieuwe wiegen. Want — en we kunnen dat zoo begrijpen,he?—"de trouwe, altijd zoo zorgzame Koningin-Moeder had zelf willen zorgen voor het eerste bedje en al de verdere toebereidselen voor het kind van hóar kind, en was er op gesteld, dat het rusten zou in dezelfde wieg, waarin eens het Moedertje werd neergelegd. Daarom had H. M., reeds voordat er nog van eenig geschenk sprake kon zijn, die „oude wieg" van Koningin Wilhelmina prachtig opnieuw in orde laten maken. Doch niet voor een Wilhelmientje, zooals velen gegist hadden. De Koningin had al van tevoren met den Prins overlegd, dat hun kindje in de eerste plaats historische namen zou dragen, en koos als eersten den zoo beteekenisvollen naam JULIANA, naar Juliana van Stolberg, de voorbeeldige Moeder van Prins Willem I en Stammoeder der Oranjes. Als tweeden Louise, naar Louise de Coligny, 's Prinsen vierde vrouw. Met de verdere namen werd 22 het naar de naaste betrekkingen vernoemd: Emma en Marie, naar de beide Grootmoeders, en Wilhelmina naar het lieve Moedertje zelf. Dus JULIANA Louise Emma Marie Wilhelmina, Prinses van Oranje-Nassau, Hertogin van Mecklenburg. Zóó werd de Jonggeborene den volgenden dag ingeschreven in de registers van den Burgerlijken Stand. In gewone gevallen gaat de vader met twee getuigen naar het Stadhuis om zijn kind aan te geven. Maar nu het een Koningskind gold, werden de wethouder, de ambtenaar van den Burgerlijken Stand, en de ministers van Justitie en Binnenlandsche Zaken als getuigen, daartoe plechtstatig ten Paleize ontvangen, in de „roode zaal". Kort na hun aankomst verscheen daar ook de Prins, die den heeren stralend de hand drukte met de verzekering: „Ik ben toch zoo hartelijk verheugd!" Onmiddellijk daarop werd door een pleegzuster het Kindje binnengebracht en door den gelukkigen Vader aan de heeren getoond; waarna de ambtenaar de Geboorte-acte voorlas, die vervolgens door den Prins, de ministers en hemzelf werd geteekend. 33 De wethouder, na bekomen verlof om een enkel woord tot den Prins-Vader te spreken, zeide nu, dat het een hooge eer voor den Burgerlijken Stand van 'sGravenhage was, om in zijn registers te mogen zien ingeschreven het vorstelijk Kind, zoolang door het Nederlandsche volk verbeid; en dat hij hoopte, dat het daarin tot in lengte van dagen onder de levenden mocht zijn aangeteekend, tot vreugde van het Koninklijk Huis en tot heil en zegen van het dierbaar Vaderland. Met een hartelijken handdruk dankte de Prins den wethouder voor zijn wensch. En hiermee was de gewichtige handeling afgeloopen. De inschrijving der heugelijke Geboorte was geschied. Nu stönd het er, zwart op wit, voor alle navolgende geslachten, dat Nederland weer een Kroonprinses had uit zijn oud, geliefd Oranjehuis! Op dat kleine wiegekindje, de Hoop van het Vaderland, waren, nu achttien jaar geleden, in gedachten duizenden oogen gericht, daalden uit duizenden harten de innigste welkomstgroeten en heilwenschen neer, die, hoe verschillend ook in vorm, alle zeggen wilden: 24 Welkom, lief Prinsesje! Met een blij gemoed Brengt het volk van Neêrland U zijn eersten groet! Kindeke, ons van God gegeven, Welkom in het leven! Kleine en groote menschen Juichen 't uit van vreugd, Dat gij zijt gekomen; Allen zijn verheugd! Koningskind, van God gegeven, Welkom in het leven! Uit Zijn Hemelwoning Zie de trouwe Heer, Lief Oranjespruitje! Zeegnend op U neer. Mogen Eng'len U bewaken, En geen kwaad U naken. Slaap zacht in uw wiegje, Of op Moeders schoot; Blijf gezond en vroolijk, En word spoedig groot. Kindeke, ons van God gegeven, Langt lang moogt gij leven l III. HAAR EERSTE LEVENSJAAR. De wenschen en gebeden, voor onze Kroonprinses bij haar geboorte opgezonden, zijn genadiglijk verhoord. De kleine Juliana is voorspoedig opgegroeid, en staat nu vóór ons in al de bekoorlijkheid van haar achttien jaren, frisch* en bloeiend als een pas ontloken roos, of juister gezegd, oranjebloem. We werden trouwens al spoedig overtuigd dat het een flink kindje was, door het eerste portretje dat de Koningin, reeds een paar weekjes na haar geboorte, zelf van haar genomen en in den handel gegeven had. En hoe de menschen op dat eerste kiekje aanvielen! Want natuurlijk was een ieder even verlangend naar de beeltenis van het Kind, waarnaar zoo lang en met zoo vurig begeeren was uitgezien.'t.Was daarom wel heel vriendelijk van het Moedertje bedacht, dat verlangen zoo spoedig te bevredigen. Ook uit het Paleis kwamen voortdurend de gun- 36 stigste berichten. „De Prinses is heel gezond en groeit goed/' mochten we telkens weer hooren. Maar ze kreeg ook van begin af het voor zuigelingetjes allerbeste, door den wijzen Schepper zelf aangewezen, voedsel: de kostelijke moedermelk, die door niets te overtreffen is. En dan de frissche buitenlucht, ook zoo heilzaam voor kleine en groote menschen. Daar heeft onze Prinses ook nooit gebrek aan gehad. Al heel spoedig na haar geboorte maakte ze, op de armen van de zuster, wandelingetjes in den tuin van het Paleis. Op één daarvan was het, dat Neêrlands Kroonprinses het eerste militair saluut ontving, van den daar geposteerden schildwacht. Die wakkere soldaat zette zich dadelijk in postuur, toen hij de kleine Koninklijke Hoogheid naderen zag. En toen zij hem, misschien wel slapend, voorbij werd gedragen, presenteerde hij heel correct het geweer. Dit kwam Prins Hendrik ter oore; en die vond dat zóó aardig, dat hij het aan de Koningin vertelde. Onze schildwacht wist intusschen niet beter of hij had zijn soldatenplicht gedaan, en zette een paar verwonderde ooge»-op, toen hem bij het aflossen gezegd 27 werd, dat hij bij den Prins op het Paleis moest komen* Maar stel je nü zijn blijdschap voor, toen hij daar van den Prins te hoor en kreeg, dat het H. M. de Koningin had behaagd, hem, den eersten militair, die het saluut aan haar Dochter had gebracht, een geschenk te vereeren; en wel een diamanten dasspeld, of een gouden horloge met inschrift, als hij dit liever had. Wat het overgelukkige soldaatje gekozen heeft, meldt de geschiedenis niet. Maar wel, dat, bij zijn terugkomst in de kazerne, hij en zijn makkers niet gauw uitgepraat waren over die groote, hem zoo onverwacht te beurt gevallen eer; en dat het s' avonds op zijn chambrée groot feest was. Dat gebeurde op Vrijdag 21 Mei; dus precies drie weken na Prinses Juliana's geboorte. En kort daarop, 2 Juni, werd haar de eerste bloemenhulde gebracht door een meisje uit Scheveningen, toen daar het Juliana-feest gevierd werd. Ook Scheveningen had zijn uiterste best gedaan ter eere van de geboorte van het Koningskindje. En toen 's middags, trots regen en wind, de Koningin er in open rijtuig kwam aangereden om de versieringen te zien, en er door de feestende bevolking hoera's aangeheven, toespraken gehouden, en bloe- 28 men aangeboden werden, was er één meisje, dat H. M. een bouquet kwam brengen voor de kleine Prinses. Dat vond de Koninklijke Familie toen toch zoo aardig! Koningin Emma, die 's avonds ook eens een kijkje kwam nemen op het versierde dorp, zei daar nog eens heel bijzonderlijk, dat zij het zoo'n „eigenaardige attentie" vond, en dat de Koningin, 's middags bij haar thuiskomst, de bloemen dadelijk in de kamer van de Prinses geplaatst had. En daags daarna ontving ons Scheveningstertje namens de Koningin een brief, waar instond „dat H. M. haar ook nog eens schriftelijk bedankte voor de bloemen, Haar, bij haar bezoek aan Scheveningen, voor het Prinsesje aangeboden; en dat het de eerste bloemen waren, die de Prinses ontvangen mocht." Zaterdag 5 Juni was een bij uitnemendheid gewichtige dag. Toen had de Doop van Prinses Juliana plaats, in de Willemskerk, die te voren voor de plechtigheid in gereedheid was gebracht, en nu prijkte met een eenvoudige, rustig-mooie plantenversiering van „enkel groen", zooals de Koningin verlangd had. Vóór den preekstoel, waaromheen hooge palmen 29 gegroepeerd stonden, was, door het wegnemen van een deel der banken, een groote ruimte gemaakt, die geheel belegd was met een donkerrood tapijt. Daarop waren, naast elkaar, elf groen-fluweelen leuningstoelen geplaatst, voor de Koninklijke Familie; en één er tegenover, naast den preekstoel, voor de hofdame, die het Prinsesje op den schoot zou houden. In het midden, op een eenvoudig voetstuk, stond de zilveren doopvont. Beneden en boven zat de kerk vol menschen, waaronder de aanzienlijksten van het land; want wie genoodigd of van een toegangskaart voorzien was, mocht de plechtigheid bijwonen. Even half twee, een kwartier na haar Ouders, werd het Prinsesje er heengebracht, in de „Gouden koets" met zes paarden, onder het gelui van de klokken, en het gejuich en gewuif van de dicht-opeengepakte menigte, die tusschen Paleis en Kerk stond geschaard, om het Koningskindje op haar eersten tocht door de stad te begroeten. Dat was één lange, blijde jubel, die daar opsteeg uit die breede menschenrijen; vooral wanneer de dame, die het Kindje op den schoot hield, het wat ophief, en de heer, die er bijzat, de beslagen rui- ten afveegde, opdat de menschen het goed zouden kunnen zien. In de Kerk, waar onderwijl door den hofprediker, Dr. Gerretsen, een korte dienst werd gehouden, hoorde je al, aan het gebeier van de klokken, dat de Prinses in aantocht was; en te kwart vóór twee, toen de voorafspraak geëindigd was, werd ze met groote statie binnengedragen. Al de menschen waren eerbiedig opgestaan; en terwijl alle oogen in gespannen verwachting naar den ingang tuurden, verscheen daar, begeleid door hooge heeren in van goud glinsterende hofcostuums, de grootmeesteres met het Kindje in de lange doopjurk, waar het kleine gezichtje en de rose handjes Zoo lief kwamen uitkijken. Twee achter haar gaande kamerheeren hielden, over haar schouders heen, de slippen van het doorzichtige doopkleed. Zoo, op het zachte kussen liggend, rustig, met open oogjes, werd het Koninklijk wichtje langzaam naar den wachtenden zetel gedragen, gansch onbewust van het plechtig gebeuren, en van de spanning dier honderden, die op dat oogenblik allen slechts één verlangen hadden — de kleine Juliana te zien. De grootmeesteres had ook alleen maar oogen voor het Kindje. Zachtjes wiegde zij het op haar schoot, toen ze er mee gezeten was; want het begon met de vuistjes te spartelen, en had misschien ook 3i wel plan, haar stemmetje eens te laten hooren. En toen de dominee, nu vóór den preekstoel staande, het doopformulier gelezen had, en de Ouders, nu ook staande, de gebruikelijke vragen hadden beantwoord, kwam zij het met een diepe buiging neerleggen in Moeders toegehouden armen. De Koningin trad nu met haar kindje naar de doopvont toe, de Prins aan haar zijde. En toen werd daar op dat kleine voorhoofdje het heilig doopwater gesprengd, de verzekering van den hoogen God, den Koning van Hemel en aarde, dat Hij ons, nietige menschjes, in Christus, Zijn lieven Zoon, tot Zijn kinderen en erfgenamen aanneemt, voor ons zorgen, en ons hart van alle zonden reinigen wil. „Juliana Louise Emma Marie Wilhelmina, ik doop U in den Naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes," klonk het plechtig, voor allen hoorbaar, door de Kerk; waarop heel de schare het gedoopte Prinsesje toezong: „Dat 's Heeren zegen op U daal!" enz. Toen boog het gelukkige Moedertje zich over haar kindje heen, "drukte het tegen zich aan, kuste het op het voorhoofdje, en hield het toen Vader toe, die zijn dochtertje ook een kusje gaf. Daarop keerden ze naar hun plaatsen terug, de Koningin nog altijd met haar kindje in de armen. Dat bleef nu op Moe- 32 ders schoot, onder het dankgebed en het zingen van den slotpsalm: Die gunst heeft God Zijn volk bewezen, Opdat het altijd Hem zou vreezen, Zijn wet betrachten, en voortaan Volstandig op Zijn wegen gaan. Men roem' dan de Oppermajesteit, Om zooveel gunst, in eeuwigheid. Toen nam de grootmeesteres het weer over. En even statig als het binnenkomen, was ook het verlaten van de Kerk door de kleine Prinses. Precies drie uur was ze weer thuis, op den terugweg weer hartelijk toegejuicht door de ontelbare menigte, die geduldig haar terugkomst had staan afwachten. En door een der paleisramen heeft ze de menschen toen heusch teruggegroet, op den arm van haar Moeder, die zoo aardig het kleine handje nam, en het een wuivende beweging liet maken. Maar toen was het volk, dat op het voorplein stond, gewoon niet te houden. Onder luid gejubel stormde alles naar voren, tot vlak voor den ingang van het Paleis. Tot plots het gejuich uit die duizenden kelen oversloeg in een oorverdoovend Wilhelmus.,, Door den Herv. Kerkeraad werd der Prinses op haar Doopdag een prachtig Kerkboek aangeboden, ■ Op weg naar de kerk. De Doop van Prinses Juliana. 33 in een band van ivoorkleurig leder, met een gekroonde J in een lauwertak, in gedreven goud;op het gouden slot den doopdatum. Nog dienzelfden namiddag ontving de voorzitter een telegram van de Koningin, als dankbetuiging „voor het fraaie Kerkboek, op dezen gedenkwaardigen dag aan onze Dochter geschonken. Ik geef u de verzekering dat zij dit geschenk, haar aangeboden door den Kerkeraad der Gemeente, waartoe zij het voorrecht heeft te behooren, steeds in hooge eere zal houden." Van een mooi gedicht voor deze gelegenheid luidt het eerste couplet: Gedoopt met d'allerschoonsten naam Uit haar Geslachts-historie, Zien wij het lieve vorstlijk Wicht Omstraald van hooger glorie. De zegen van 't Genaverbond, Dat d'eeuwen door Gods trouw verkondt, Moge in haar verder leven Juliana nooit begeven. Enkele dagen later vertrok het Koninklijk Gezin naar Het Loo, het eeuwen-oude, geliefkoosde buitenverblijf van onze Oranjevorsten, in de Geldersche bosschen, waar Koningin Wilhelmina het grootste deel van haar kindertijd doorgebracht heeft, en nu, voor 't eerst na vele jaren, wéér een jong kinderstem- Onze Kroonprinses. 3 34 metje zou gehoord worden. Onze Prinses ging haar eerste spoorreis doen. Bij honderden deden de Hagenaars haar uitgeleide; en bij honderden stroomden de bewoners van Apeldoorn en omstreken naar Het Loo, om van haar aankomst getuigen te zijn. Dat gaf op die stille buitenwegen een monter vertier van wandelaars, fietsers, auto's en rijtuigen; tot er tegen vier uur een ontzettende menschenmassa bijeen was, de meesten met oranje getooid. Daar kwam de Koninklijke trein onder geestdriftige hoera's het Loo-station binnenstoomen! De kleine Prinses lag op een bedje voor het raam; Moeder stond er bij, vriendelijk groetend. Weldra stond de trein. En bij het uitstappen, eerst de Koningin en de Prins, toen de verpleegster met het Prinsesje, daverde hun een uitbundig gejuich tegemoet, een blijde welkomstgroet aan de vorstelijke Ouders en hun Kindje. De gereedstaande hofrijtuigen bleven ledig. Er werd naar het Paleis gewandeld, heel huiselijk, met den burgemeester en het gevolg, het welbekende takshondje incluis. En de gretig-toekijkende menschen, voor deze gelegenheid door een afrastering van 35 koorden-aan-palen in bedwang gehouden, juichten al maar hun blijdschap en hartelijkheid uit in telkens nieuwe hoera's. En in menig oog blonk een traan, bij het zien van dat witte wolkje tulle en kant, dat de zuster zoo behoedzaam in de armen hield, en waarin ze immers hun Kroonprinses wisten, Neêrlands Hoop en Neêrlands schat. Een week later vierde Apeldoorn haar geboortefeest, want daar had het mee gewacht tot ze er bij was. Het begon met een aubade i) aan de Koningin, door de leden van de Apeldoornsche zangverenigingen. Maar vóór ze aan het zingen togen, viel hun een verrassing te beurt. Ze werden namelijk uitgenoodigd bij het zijraam te komen; en het duurde niet lang, of Hare Majesteit verscheen aan het venster, met het Prinsesje op den arm, en hief het zóó hoog op, dat allen het zien konden. Dat gaf een gejubel! En wel vijf minuten bleef H. M. daar toeven. Toen begaf zij zich met den Prins naar het bordes, waar zij zich in een der gereedstaande stoelen zette om naar het zingen te luisteren. Na afloop daarvan gebeurde er nog iets aardigs. Twee meisjes kwamen met een mooie mand bloemen i) Morgenmuziek voor iemands woning, als eerbewijs. 36 aandragen voor het Prinsesje. Heel netjes boden ze de Koningin hun geschenk aan; en toen ze zeiden voor wie het bestemd was, vroeg H. M. heel gewoontjes: „Willen jullie 'm niet liever zelf brengen?" Nu, óf ze dat wilden! En toen werden ze door de Koningin zelve naar Prinsesje's slaapkamer geleid. „Heeft de kleine niet geschreid tijdens de aubade?" hoorden ze H. M. aan de zuster vragen. En uit het antwoord hoorden ze ook, dat het Prinsesje aldoor heel zoet was geweest. En toen mochten ze bij de wieg komen, en de kleine Prinses van heel nabij zien. Daar zetten ze toen meteen hun bloemenmand neer, hun hulde aan het Koningskindje. En toen ze zich van die vereerende taak gekweten hadden, zei de Koningin met een vriendelijk lachje: „Bedanken kan ze nog niet; daarom doe ik het maar voor haar." De Apeldoorners waren intusschen al druk aan 't feesten. Koningin en Prins kwamen er de versieringen bewonderen, en de illuminatie, die prachtig deed in die mooie, groene omgeving, en eindigde met een vuurwerk, alles ter eere van de jonge Prinses. Zelfs in Juli hoorde je nog van Julianafeesten in enkele kleine plaatsjes, met de onafscheidelijke beschuiten-met-oranjemuisjes-tractatie. Toen eerst keerde de kalmte terug in ons kleine land, en kwam H. K, H. Prinses Juliana Dec. 1909. Prinses Juliana in haar brikje. 37 er een meer stille vreugde over het bezit van onze Juliana. Het lieve Kind tierde opperbest in de Geldersche lucht; dat konden we zien op haar tweede portret, waarmee St. Nicolaas ons kwam verrassen. De menschen grepen naar die nieuwe portretjes weer even gretig als naar de eerste. Bij wie je kwam, overal zag je dat leuke ronde snuitje je tegenlachen, Mis~ schien hebben wel meerderen gedaan als dat Rotterdamsche vrouwtje uit de Vijversteeg, toen ze voor haar buurvrouw op een boodschap uit was. „Kijk 's, juffrouw!" kwam de winkelier naar haar toe, een portretje vóór haar op de toonbank leggend, „moet u er ook niet zoo eentje meenemen?" Het vrouwtje stond er een poosje op te kijken, met een ernstig gezicht. Ze wilde het wel graag koopen, maar ze kon haar centjes zoo slecht missen. tJWat moet dat kosten, meneer?" vroeg ze bedenkelijk. „Vijf centen maar," zei de winkelier. „Vijf centen," herhaalde het oudje, in stilte berekenend. Toen, opeens besloten: „Ala! dan maar een paar boterhammen zonder boter. Dat moeten we voor Juliaantje over hebben!" En ze telde haar vijf centjes neer, en nam het Koningskindje mee naar haar armelijk kamertje. Na Kerstmis vertrok het Koninklijk Gezin weer 38 naar Den Haag, om daar den verderen wintertijd door te brengen. Op een van de eerste Januaridagen leek het wel of er parade was geweest, zooveel generaals en officieren zag je op straat, in groot tenue, allen den weg nemend naar het Paleis in het Noordeinde. D£ar moesten ze dan ook zijn. Koningin en Prins wachtten hen daar, om hun gelukwenschen met de geboorte van de Prinses in ontvangst te nemen; wat niet eerder had kunnen geschieden wegens het verblijf op 't Loo. Maar nu ging het gebeuren; en de Prinses, te wier eere dat bezoek dus plaats had, was er in Hoogst eigen Persoontje bij. Ze lag op een divan, terwijl haar Ouders, omringd door de leden der hofhouding, aan weerszijden stonden. Zóó verleende Prinses Juliana haar eerste audiëntie, al wist ze er zelf niets van, en hadden, bij het defileeren, al die generaals en officieren van het Haagsche garnizoen, een vierhonderd ongeveer, gelegenheid een blik te slaan op hun jonge Kroonprinses; wat ze zeker niet gedaan hebben zonder een gevoel van dankbare blijdschap. IV „ZONNESCHIJNTJE". Weer was het 30 April geworden. Prinses Juliana was haar tweede levensjaar ingegaan. Met koraalmuziek had de Residentie het in den nacht van 29 op 30 April ingewijd, aan den voet van het nationaal Gedenkteeken, op het Plein 1813; zeker wel de meest passende plek, die men had kunnen uitdenken voor dat huldebetoon aan het nieuwe lootje van den bijna-uitgebloeiden Oranjestam. Want jelui weet immers wat dat [jaartal 1813 ons, Nederlanders, te zeggen heeft? Met Oranje vrijheid en blijheid! Dat heeft ons volk nooit krachtiger ondervonden dan aan het einde van dat jaar, toen het, half November, de Franschen wegjoeg, en den Prins van Oranje, den zoon van den in 1795 verdreven Stadhouder Willem V, uit zijn ballingschap terugriep, om weer over ons te komen regeeren, als onze wettige Vorst! Toen het, in plaats van de Fransche, de Oranjevlag weer op den Haagschen kerktoren plantte, en de Oranjekokarde weer hechtte op hoed en borst! Toen 40 het ^Wilhelmus van Nassauwe en het Oranje boven weer klonk, uit jubelende monden! O, dat onvergetelijke jaar 1813, toen we opnieuw een vrij volk werden, met een Oranje aan het hoofd! Toen is er wat gedankt en gejuicht na de onbeschrijfelijke ellende, waaronder ons arme Holland had gezucht en gejammerd tijdens de bange jaren van Napoleons heerschappij. Maar het was Hollands eigen schuld geweest. Het had, door zich van Oranje los te maken, willen scheiden, wat God vereenigd had. En nu had het door schade en schande moeten leeren, dat het dit toch niet kon. En toen het dat geleerd had, heeft de Heer, in Zijn groote goedheid, Oranje en Nederland op nieuw bij elkander gebracht. En toen is het weer goed geworden. Want met Oranje kwam ook de vrijheid, kwam ook de volkswelvaart terug. En ter herinnering aan dat heugelijk feit is later dat monument opgericht, en is de plaats, waar het staat, Plein 1813 genoemd. En nu, na bijna honderd jaren, werd daar de eerste Verjaardag van Neêrlands Kroonprinses ingeluid, de achter-achterkleindochter van dien teruggekeerden Oranjevorst. Klokslag twaalf, het oogenblik waarop die blijde 4i dag inging, schalde er het Wilhelmus over de hoofden van de duizenden, die, ondanks het nachtelijk uur, saamgestroomd waren, en nu stil en eerbiedig te luisteren stonden rond het monument. Een krachtig hoera-geroep begroette die eerste feestmuziek, evenals het Wien Neerlandsch bloed en wat er verder nog gespeeld werd. En met het Dankt, dankt nu allen God nog in de ooren, en zeker bij velen óók in het hart, gingen de menschen een half uurtje later naar huis en — naar bed, met het prettig vooruitzicht: Morgen Prinsessedag! Het wapperende vlaggedoek, op den toren en uit de huizen, bracht er bij 't ontwaken al dadelijk de feestelijkheid in, nog verhoogd door een vriendelijk lentezonnetje, dat, aan een prachtigen wolkenhemel, vroolijk stond te glanzen op het kleurig feestgedoe omlaag, waar natuurlijk de schoolkinderen weer duchtig aan meededen. Ze hadden er al dagen te voren een lied voor ingestudeerd, en zongen er nu lustig op los, met hooge stemmen: Prinsesje jarig! Hoezee, hoezee! Komt jongens, meisjes! feest allen mee! Bergt lei en boeken! Haalt strik en vlag! En laat ze wapp'ren, En lustig klapp'ren In 't lentewindje, Voor 't Koningskindje, Op haren eersten Verjaringsdag! 42 De Jarige zelf was sedert half April weer op 't Loo, en vierde daar haar feest. En als jelui nu ook graag weten wilt, wat haar eerste verjaarscadeaux zooal waren, kan ik je daar wel enkele van noemen. Eerstens een paar snoezige kleine paardjes, Shetlandsche ponies. Eén ervan zou de eer genieten, het eerste rijpaardje van de Prinses te zijn; nommer twee, een opvallend klein, zwart diertje, moest als trekpaardje dienen voor een aardig klein brikje; ook een verjaarsgeschenk. En met dat leuke, splinternieuwe spannetje is ze toen op haar verjaardag Grootmoeder van den trein gaan halen, die haar 's middags kwam feliciteeren. Tegen vijf uur kwam het 't perron opgereden. Naast het wagentje liep de hofdame, haar gouvernante; naast het paardje de lakei. Achterin, in het donker van de kap, zat de zuster verscholen. En vooraan, parmantig rechtop, zat het witte Kindje, met het handje wuivend naar de menschen, die er in dichte rijen de aankomst van Koningin Emma stonden af te wachten, en, op het onverwachte gezicht van dat miniatuur-équipagetje, plots hun verrassing aan het uitjuichen gingen in daverende hoera's. Van Grootmoeder kreeg ze een gelakt salonameublement. Die aardige kindermeubeltjes kregen een plaats in het „Prinsessehuis", het welbekende chalet in den 43 speeltuin van het Koninklijk park, waar Koningin Wilhelmina in haar kinderjaren zooveel plezier heeft gehad en nu haar Kleintje zich dagelijks kwam vermaken. Toen de Meimaand ten einde liep, had Amsterdam het feestkleed aan. Want dat moest altijd nog de Geboorte van zijn Kroonprinses vieren, wat destijds uitgesteld was tot het volgend jaar, wanneer het Hof er het gebruikelijke voorjaarsbezoek kwam brengen, en de kleine heldin van het feest er zelf bij zou kunnen zijn. Dat vonden de Amsterdammers veel gezelliger. Een vol jaar hadden ze zich op dat Julianafeest gespitst. Maandenlang waren ze met de voorbereiding bezig geweest. En toen de blijde tijd van Juliana's eerste bezoek aan de hoofdstad ddar was, was alles er tot in de puntjes voor haar ontvangst gereed. Overal geur van dennegroen en levende bloemen, versierde huizengevels, eerepoorten, vlaggentropeeën, schilden, lustig-wuivende vaantjes aan groenomwonden staken, kleurige lampions en illumineerglaasjes, waarin, als 't donker werd, de lichtjes zouden schitteren, — alles overwapperd door het rood-wit-blauw 44 van de duizenden vlaggen en het blij oranje van de wimpels. Zelfs een tijdelijke tuin was voor het hooge Gastje in gereedheid gebracht. Dat had het Bestuur van het Vondelpark gedaan. Want het Paleis op den Dam hééft geen tuin; en het zoo aan de buitenlucht gewende Kindje moest toch een plekje hebben, waar het, vrij van stadsstof, feestgewoel en menschengedrang, dagelijks een poosje rustig rijden en wandelen kon, vonden die heeren. En daar was toen een van de mooiste gedeelten van het Vondelpark voor afgepaald. Dat zou nu uitsluitend Juliana's tuin zijn gedurende haar verblijf in Amsterdam. Den aösten Mei kwam ze. „Prinses Juliana vertrekt Donderdagmiddag 4 uur per extra-trein van Het Loo naar Amsterdam, waar zij 5 uur 23 min. aankomt", hadden een paar dagen te voren heel gewichtig de kranten gemeld. Want Koningin en Prins zouden dien dag eerst naar de Haarlemsche bloemententoonstelling gaan, en, vandaar teruggekeerd, hun Dochtertje aan het station te Amsterdam ontmoeten. De kleine Prinses maakte dus voor 't eerst met haar gevolg de reis alleen, uitgeleid door Apeldoorns burgemeester, en toegejuicht door een menigte menschen, saamgekomen om het vertrek te zien van Op het balkon van het Paleis te Amsterdam. De kinder-aabade voor het Paleis. 45 den eersten Juliana-trein. Op den schoot van haar verzorgster gezeten, voor het raam van het salonrijtuig, stoomde het Kindje, handjes wuivend, weg, niets afwetend van het groote doel van haar reis, noch van de glorie, die haar in de hoofdstad wachtte. Slapend spoorde ze erheen; dat verried, bij aankomst, het roode kleurtje op een van haar dikke wangen, onder den rand van haar witten babyhoed. Haar Ouders, pas uit Haarlem aangekomen, stonden den trein op het perron af te wachten. En nauwelijks was de kinderjuffrouw met het Kindje uitgestapt, of de Koningin nam het over en toonde het aan de juichende menschenschaar. Juliaantje keek een beetje verschrikt en trok een lipje. Maar de hofdame, die achter de Koningin ging, haalde vlug een duikelaar te voorschijn en liet dien een paar kunstjes maken; waar Juliaantje zoo'n schik in had, dat ze 't huilen vergat. 't Ging nu dadelijk naar de Gouden koets, die aan de voorzijde van het station in de avondzon te pralen stond. Toen brak daar de geestdrift los onder de wachtende menigte. De politie kon de opdringende, halzenrekkende menschen nauwelijks in bedwang houden. Hoera's en Leve's dreunden door de 46 lucht, onder hoedengezwaai en doekengewuif.... Zóó, op Moeders schoot gezeten, begon Neêrlands Kroonprinses haar eersten intocht in de hoofdstad des Rijks; 't Stationsplein over, *t Damrak langs, onder het eindeloos gejubel van de opeengehoopte, saamgeperste menschenmassa's, naar het grijze Paleis op den Dam. Daar had het ook al, meer dan een uur lang, angstwekkend volgestaan. En toen daar eindelijk het langverwachte Koningskind verschéén, in de witte kanten kleertjes, door de Moeder zelf opgeheven voor het raam van de Gouden koets, ging er uit die menschenzee een gejuich op, zóó geweldig, dat de muziek, die het Wilhelmus speelde, er door overstemd werd, en het Kindje verschrikt aan 't schreien ging. De weg was maar kort. Straks verdween het Prinsesje binnen de paleismuren. Maar even later zagen de menschen haar op het balkon, op den arm van de Koningin, die den duikelaar maar weer over zijn stokje liet buitelen om haar Meisje zoet te houden. De Prins, die er bij stond, moest er zelf even om meelachen. En onderwijl galmden uit dien wuivenden menschendrom al maar de hoera's tot haar op, en bleven 47 al die opgeheven gezichten haar maar toelachen. Dat duurde zoo enkele minuten. Toen moest Juliaantje den menschen „Goeden nacht" wuiven, met haar handje. Ze moest gaan slapen. Maar voor het verheugde Amsterdam werd het in lang nog geen nacht. Den volgenden morgen kwamen acht duizend schoolkinderen voor het Prinsesje zingen. Op de maat van muziek en tromgeroffel kwamen Ze naar den Dam gestapt, met vlag en meistok; allen in Zondagspak, en druk getooid met oranje strikken en sjerpen; de onderwijzers voorop en er naast. En daar werden al die meisjes en jongens in 't gelid gesteld, in al maar méér rijen, de heele Dam vol. Om negen uur gingen de balkondeuren open en trad de Koninklijke Familie naar buiten, begroet door een oorverdoovend gejuich. Tot van de daken klonk het „Oranje boven!" Maar het blij gejubel van de achtduizend met vlaggen en meistokken zwaaiende scholiertjes klonk toch boven alles uit. Ze vonden 't zoo echt, dat het Kindje groette. Want dat dééd het. Eerst had Moeder het haar voorgedaan, en toen ging het kleine armpje uit eigen beweging op en neer. 't Was of het dikke knuistje de kleuren, die daar omlaag woelden, grijpen wilde. Eindelijk kreeg de dirigent op zijn hoog getim- 48 merte, waar allen hem zien konden, het teeken dat hij beginnen kon. En opeens was de heele Dam stil en waren alle kleuren tot rust gekomen. Vooraf werd door al de orkesten het Wilhelmus gespeeld. Toen kwam de beurt aan de kinderen. Eerst het Oranjeliedje; daarna het Vlaggelied. Of ze hun best deden! Helder en blij klonken hun jonge stemmen in de morgenlucht. Maar 't best op dreef kwamen ze toch, toen ze van Ons Prinsesje gingen zingen. „Een blijde mare klonk door 't land, Van Oostergrens tot Westerstrand, Van 't Noorden tot het Zuiden; 't Werd als een wonderblij gerucht Gedragen door de lentelucht, Met galmend klokkeluiden." En dan wat verder, als een bede, heel zacht en eerbiedig gezongen: „Moog* God het Prinsesje behoeden, Haar bieden den steun van Zijn hand, Ten zegen van Moeder en Vader, Ten voorspoed en heil van ons land!" Maar forsch en geestdriftig schalde weer het laatste couplet over den Dam; vooral toen ze aan het slot beloofden: „Wij willen 't Prinsesje bewaken, Het Kindeke, teeder en klein! Dat Kindje, aan Neêrland geschonken, Zal Nederlands Lieveling zijn!" „Ons Zonneschijntje. In de kinderkamer. 49 En het Kindje, door de hofdame weer voor het raam gebracht, gaat met de handjes tegen het vensterglas trommelen, als om die andere kinderen te bedanken voor hun hartelijke zanghulde. Wonderveel schik hebben de Amsterdammers heel die feestweek met hun Prinsesje gehad. Wctar Ze verscheen, liepen ze opgewonden te hoop, jongen en ouden, om haar te zien en toe te juichen; op haar rijtoeren, in Artis, en vooral vóór het Paleisraam. Daar stonden ze dan met zoo'n welgevallen Zich te verkneukelen in het gadeslaan van haar leuke klein-kindergebaartjes en grappigheidjes, en op allerlei wijze uiting te geven aan hun liefde en hartelijkheid voor de jonge Oranjespruit. Het deed de Koningin innig goed, overal die liefde van haar volk te zien voor haar Kindje. Aan een diner in het Paleis sprak H. M. dit uit in de volgende toespraak tot den burgemeester, die je eens aandachtig lezen moet. „Mijnheer de Burgemeester! Ik gevoel mij gedrongen, bij gelegenheid van ons eerste bezoek met ons innig geliefd Kind aan de hoofdstad des Rijks, aan dezen feestdisch een enkel woord te spreken, ook voor den Prins, ofschoon ik mij wel bewust ben, dat het moeilijk is weer te geven, wat op dit oogenblik in ons omgaat. Wij zijn diep bewogen, zoowel Onze Kroonprinses. 4 50 door de indrukwekkende uiting van blijdschap, welke aan de schoone en welgeslaagde feesten ten grondslag ligt, als door de geestdrift, die er de bezieling aan gaf. Bovenal stemt het ons ouderhart tot groote dankbaarheid, getuigen te hebben mogen zijn van de liefde, waarmede zij, die wij zoo gaarne ons „Zonneschijntje" noemen, allerwegen is ontvangen en begroet. Er is in deze korte spanne tijds meer dan één band voor het leven gevlochten. Wij stellen ons voor, haar later dikwijls van haar eerste verblijf alhier te vertellen; en wij koesteren de hoop, dat zij, ouder geworden, zal toónen te beseffen, welk een groote plicht der dankbaarheid op haar rust. God geve haar daartoe overvloedige gelegenheid!" Met een hartelijken heilwensch voor Amsterdam werd de toespraak besloten. De burgemeester bedankte de Koningin namens de Amsterdamsche burgerij en zeide onder meer: „Uwe Majesteit heeft in bewoordingen, die door ons allen niet genoegzaam kunnen worden gewaardeerd, uitdrukking gegeven aan de gevoelens, die de geestdrift dezer dagen in uwe harten, Koninklijke Ouders van de aanvallige Prinses, heeft opgewekt. Laat mij wederkeerig aan Uwe Majesteit de verzekering mogen geven, dat die geestdrift slechts de 5i onbedwingbare uiting was van de aloude, maar toch jeugdige en frissche verknochtheid aan Uwe Majesteit en haar Huis; en dat die geestdrift wel haar toppunt moest bereiken, nu de nieuwe loot aan den Oranjestam het „Zonneschijntje" is; het zonnetje in het Koninklijk gezin, maar waarvan de stralen in deze dagen zoo talloos velen verwarmd en gekoesterd hebben. Het Koninklijk bezoek aan de hoofdstad staat dit jaar in het teeken van het kind; en het zal aan Uwe Majesteit niet zijn ontgaan, hoe ditmaal vooral aan de kinderen, aan de kleine en misdeelde niet het minst, bij de feestviering een plaats is ingeruimd. Als Uwe Majesteit dan later aan de Prinses zal verhalen van haar verblijf in Amsterdam, en van het gejubel, dat haar komst daar teweegbracht, moge het dan vooral ook zijn van de liefde en van de bewondering, die het liefelijke Koningskind in de harten der kinderen heeft doen ontbranden. Zij toch zijn de mannen en vrouwen van straks, de toekomst van de natie, op wier hou en trouw de Prinses, als zij ouder zal zijn geworden, onder alle omstandigheden zal moeten bouwen. En wij, ouderen, kunnen slechts de vurigste wenschen uiten voor het voorspoedig opgroeien van uw Kind, dat, het zij met allen eerbied gezegd, door het vertrouwen, waarmede Uwe Majesteit het onder 53 de burgerij heeft laten verkeeren, ook eenigermate ons Kind geworden is; en de bede opzenden, dat God aan de Prinses het leven en de gezondheid spare, haar alles schenke, wat uw ouderhart slechts verlangen kan; haar in één woord in lengte van jaren krone met de keur Zijner zegeningen." Tot dusver heeft God die bede van den burgemeester voor onze Prinses goedgunstig willen verhooren. En heden, op haar achttienden Verjaardag, zij onze bede, dat Hij het ook verder moge doen. Op i Juni, den laatsten dag van de Julianaweek, waren duizenden naar de scheepsbouwwerf gestroomd, waar een nieuw stoomschip, het grootste tot dusver in Nederland gebouwd, lag te wachten op de komst van de Koningin, die het te water zou laten. Het zou den naam der Prinses krijgen; en Prins Hendrik had de vlag gegeven, de Nederlandsche driekleur, van zijde. Bij den voorsteven stond de Koninklijke tribune, vanwaar een electrische draad naar de helling liep. En nu had de Koningin maar even op een knop te drukken, om het schip van stapel te doen loopen. Klokke halfdrie, nadat door een der aanwezige heeren een toespraak was gehouden, en de vlag geheschen was, deed H. M. dit, met den zegenwensen: 53 „Stoomschip Prinses Juliana, moge God u met uw opvarenden steeds veilig geleiden over den Oceaan!" En statig, onder het gejuich en gewuif van de duizenden toeschouwers, glijdt de kolos te water. De ankers vallen, de voorsteven loopt in den rijzen dam vast, het water klotst en spuit hoog op, en al de gepavoiseerde booten er omheen laten hun stoomfluiten galmen, ten saluut aan hun jongste en grootste zuster — De Prinses Juliana. Van de werf ging de hofstoet naar het Paleis terug om het Prinsesje af te halen, dat nu mee uitrijden mocht. En toen begon er een alleraardigste tocht door de stad; want het publiek langs den weg bestond op dit uur hoofdzakelijk uit moeders met kinderen. En als dan het hofrijtuig voorbijkwam, met het kleine witte Kindje op Moeders schoot, dan tilden opeens al die moeders, met lachende gezichten, hunveigen kleintjes omhoog, dat ze 't lieve Prinsesje toch maar goed zien zouden. En als de jongens en meisjes dan juichten, knikte de Koningin hen zoo echt vriendelijk en gelukkig toe; en soms wuifde ook Juliaantje met Moeders zakdoek. Den volgenden morgen kwamen opnieuw de hofrijtuigen voor; maar nu om de Prinses met haar 54 Ouders naar het spoor te brengen. De Amsterdamsche feesten waren afgeloopen. „Zonneschijntje" ging weer terug naar Het Loo. Daar aangekomen zond de Koningin een telegram aan den burgemeester, „om," zoo luidde het, „nogmaals uiting te geven aan onze innige dankbaarheid voor al hetgeen Amsterdam voor onze Dochter en Ons deed in de onvergetelijke dagen, die achter ons liggen;" en of de burgemeester dien hartelijlken dank wel wilde overbrengen aan de bevolking. De Amsterdammers, op hun beurt, waren niet minder dankbaar voor dat eerste bezoek van hun Kroonprinses. Ter herinnering er aan werd er een Juliana-fonds gesticht voor zieke kinderen, die in een Sanatorium verpleegd moeten worden, en wier ouders geen geld genoeg hebben om dit zelf te betalen. En de feestelijkheden ter eere van dat bezoek werden van zóó groot gewicht geacht, dat de feestcommissie aan Burgemeester en Wethouders verzocht, alle stukken, op die feesten betrekking hebbende, een plaats te geven in het archief i) van de Gemeente, om ze zoodoende voor het nageslacht te vereeuwigen. In Rotterdam, de twééde hoofdstad van Neder- i) Archief = bewaarplaats van oorkonden. Oorkonde = schriftelijk bewijsstuk, document. 55 land, werd eenigen tijd later, 31 Augustus, in de Groote Kerk een Gedenkraam ter gedachtenis aan Prinses Juliana's Geboorte onthuld. Dit zou eerst op haar eigen Verjaardag zijn geschied; maar toen was het nog niet af, en daarom gebeurde het nu, op den Verjaardag van haar Moeder. 't Is een prachtig gebrandschilderd raam, voorstellende de stad Rotterdam, hulde brengend aan de Koninklijke Familie. De Prinses zie je er levensgroot, op Moeders schoot gezeten, en beschenen door de Oranjezon, die gouden stralen schiet naar het Koningskindje. Het Haagsche herinneringsblijk, een mooie Bloemvaas op het Juliana van Stolbergplein, werd 20 September onthuld, door Prins Hendrik. „In blijde heugenis aan 30 April 1909 door 'sGravenhage's ingezetenen gesticht," staat er op. Dit monument, met zijn altijd frissche bloemen en planten, is in zijn soort niet minder mooi en rijk aan beteekenis. Want bloemen zijn het zinnebeeld van nieuw, jong leven. En door de geboorte van Prinses Juliana kwam er immers nieuw leven in den ouden, verstervenden Oranjestam. V ONS ORANJEKNOPJE AAN 'T ONTLUIKEN. Dat nieuwe leven ontwikkelde zich zoo voorspoedig mogelijk. Op haar derde portretje zien we „ons Kind" op de been, in haar eigen kamer, in het Haagsche Paleis. „Is dat een spiegeltje, Meneer? Mag ik er eens in kijken?" vroeg daar op zekeren dag een kinderstemmetje. Ja, zeker mocht dat. Heel graag zelfs. Want dat spiegeltje was een kiektoestel; het kindje, dat er in kijken wilde, was Prinses Juliana; en de meneer was de fotograaf, die 't Prinsesje daar kieken moest. Juliaantje vond het erg leuk, dat gedoe met het spiegeltje. Niet ééns, maar verscheiden malen mocht ze er in zien. En zooals het spiegeltje haar toen zag, zien wij haar hier ook, in de deuropening staande, op een paar stevige beenen, tusschen kinder- en poppenkamer, met haar hondje, ook een pop. Onze Prinses is van begin af een flink, gezond, 57 vroolijk kind geweest. Natuurlijk werd er ook niets verzuimd wat haar gezondheid en vroolijkheid kon bevorderen. Maar een „bedorven kindje" werd ze niet, dank zij de deugdelijke, echt Hollandsche opvoeding, door haar verstandige Moeder haar van jongsaf gegeven. Berispinkjes werden haar, indien noodig, evenmin bespaard als liefkoozingen. Maar ze waren niet zoo dikwijls noodig. Iemand, die het weten kon, zeide indertijd van haar: „Schreien of dwingen doet de Prinses weinig, 't Is een lief, gemakkelijk, doorgaans goed gehumeurd kind, dat zich uitstekend alleen weet te vermaken." Eens, toen ze ook weer zoo op haar eentje aan 't spelen was, in een hoekje van de kamer, waar haar Ouders bezoek hadden, wilde ze water hebben om ergens in te schenken. Maar haar gouvernante, freule Van de Poll, misschien wel voorziende dat het een morspartij zou worden, zei: „Neen, Prinses, dat kan niet." „Zonneschijntje" was over die weigering niets gesticht. Ze begreep maar niet, waarom het nu niet kon, en anders wèl. En toen het nu toch wel even dwingen werd, kwam het hooge woord er uit: „Het kan niet; en het mag niet ook." Nu begreep ons Kleintje waar 'm de knoop zat. Maar nu vroeg ze ook niet langer. Berusten was nu de boodschap; dat wist ze wel. En zuchtend ging 58 ze in haar hoekje aan Pop vertellen: „Ja-a-a, het kan wel, maar het mag niet." Op een anderen tijd, dat Moeder bezoek had, was ze maar niet te bewegen om een handje te geven. Vastbesloten bleef ze staan, beide handjes stijf op den rug. „Als Prinses geen handje geeft, is Moeder boos," dreigde de Koningin. „Dan gaat Moeder weg." Maar het Kindje, onaandoenlijk, nam haar pop in haar arm en zei doodbedaard: „Dan gaat Prinses ook weg." Voor een ouden generaal betoonde Hare Koninklijke Hoogheid zich ietwat genadiger. Die kreeg per gratie „een héél klein pinkje dan." !f Maar niet altijd was onze Prinses zoo karig met handjes-geven. Toen ze eens met de Koningin het Paleis verliet, om een bezoek aan Grootmoeder te brengen, liep ze uit eigen beweging regelrecht met uitgestoken hand op den schildwacht toe. De soldaat durfde eerst het aangeboden handje niet zoomaar aan te nemen. Maar toen de Koningin hem zeide, dat het mocht, maakte hij dadelijk van het verlof gebruik, en presenteerde toen eerbiedig het geweer. Zoo'n soldaat „in dienst", stram rechtop, geweer op schouder, was voor het Prinsesje uit den aard der zaak een heel gewoon gezicht. Maar een soldaat „aan den wandel", net als ieder ander mensch... 59 Toen ze dat zag op een van haar rijtoeren, begon Ze op eens te schateren van het lachen. Gouvernante noch kinderjuffrouw konden gissen waarom. Tot in de grootste verbazing de vraag kwam: „Mag dat, een soldaat met een juffrouw aan zijn arm?!" Van haar guitigheid hebben we indertijd ook een leuk mopje te hooren gekregen, uit de oorlogsjaren, toen de menschen het zoo schraal hadden. In Amsterdam was het toen op een keer gebeurd dat er, tijdens- het Koninklijk bezoek, op den Dam, vóór het Paleis, door eenige ontevredenen aan stokken bevestigde borden werden opgestoken, met het opschrift: Honger. — Alsof de Koningin het helpen kon, dat alles zoo schaarsch en duur was. — Die onwelwillende betooging, waaraan de politie spoedig een einde had gemaakt, was ook door het Prinsesje gezien en — onthouden. Dit bleek later, toen ze, allang weer uit Amsterdam terug, op een goeden dag trek had in nog een koekje, maar het op haar vragen niet kreeg; waar Moeder zeker haar reden voor had. Maar Juliaantje was met die weigering niet tevreden. Ze ging de kamer uit. Doch na een poosje ging de deur weer open. En het eerste, wat men toen binnen te zien kreeg, was een opgeheven stok, met bovenaan een stuk papier, waarop in groote potloodletters het woord: Honger. 6o Of het trucje geholpen heeft, meldde het verhaal niet; maar in stilte zullen de aanwezigen toch wel om de kleine oolijkerd hebben moeten lachen. Evenals haar Moeder was onze Prinses al vroeg een dierenvriendin. Dit was vooral ook goed te merken in Artis, bij de bezoeken aan Amsterdam. Zelfs aan de leelijkste apen gaf ze de liefste naampjes. En bij de vogels, in de groote volières en vijvers, kon Ze zich urenlang vermaken. Overal werden ze op brood getrakteerd uit haar welvoorziene mandje, waarbij ze soms stond te dansen en te springen van pret. Van haar muzikalen aanleg heeft onze Prinses ook reeds héél jong blijk gegeven. Met den grootsten schik kon ze luisteren naar het zingen van de schoolkinderen bij feestelijke gelegenheden.' Toen ze eens een blinde dame het door deze zelf gecomponeerde liedje „Prinsesje's Verjaardag" had hooren zingen, vroeg ze later telkens waar de juffrouw was, die zoo mooi zingen en spelen kon. De Koningin liet daarom bij een volgend bezoek aan Amsterdam de componiste telegrafisch uitnoodigen, om dan en dan nog eens voor de Prinses te komen 6i zingen. Zoo geschiedde. Juliaantje genoot. En aan het einde mocht ze de zangeres toen zelf een gouden horloge geven. De eerste door haar bijgewoonde muziekuitvoering — ze was toen nog geen twee jaar oud — was van een straatmuzikant, een occarinospeler, die in het Noordeinde bij het Paleis post had gevat. Midden in zijn spel zag de man een hoflakei op zich afkomen, die hem verzocht mee te gaan naar den tuin achter het Paleis. En daar heeft die man toen zijn mooiste wijsjes ten gehoore gebracht, tot groot genoegen van het Koningskindje, dat voor een der ramen vol aandacht stond te luisteren naar die Zoetvloeiende muziek; en natuurlijk niet minder van den musicus zelf; want die had met dat al een extra-voordeeligen dag. Aardig is, wat de ook in de kinderwereld zoo welbekende toonkunstenares, Catharina van Rennes, van die vroege muzikaliteit van onze Kroonprinses eens aan een meneer van de krant verteld heeft. »mOp een muziekavond, dien de Koningin zou geven,"" zoo luidde haar verhaal, m,Zou ik komen zingen, 's Middags had ik in het Paleis repetitie gehouden; en terwijl ik bezig was, mij klaarte maken om heen te gaan, maakte de hofmaarschalk mij opmerkzaam op een vroolijk kinderstemmetje. Nog 6a één oogen blik en — daar kwam de Koningin binnen met Prinses Juliana. Ik was erg verrast, want het was me nog nooit mogen gelukken, ons Prinsesje te zien te krijgen. En daar stond ze nu, en kwam ze naar me toe met een mollig handje l De Koningin zei, dat ze zooveel van mijn liedjes hield en er nu eens een paar voor me zingen zou. Op een klein verhooginkje vóór het podium, waarop ik 's avonds zou staan, zette Hare Majesteit zich heel huiselijk neer met haar Dochtertje naast zich. En op hoog bevel van een klein wijsvingertje kwamen freule Van de Poll en de kinderjuffrouw daar heel gemoedelijk naast zitten. En daar begon de leukste Kinder-uitvoering die ik ooit gegeven heb. Eerst vertelde ik aan het klavier, op verzoek der Koningin, iets van „Kleine Frits", waarnaar het Prinsesje met een gespannen gezichtje luisterde; een paar maal afgewisseld door een plotseling in elkaar knuffelen van haar klein lichaampje en een allerbekoorlijkst oplachen tegen haar Moeder, alsof ze zeggen wilde: Is dat nu niet gezellig? Toen ze op een oogenblik bemerkte, dat ze me niet heelemaal zien 63 kon, zei ze, opstaande: „Moekie, ik wil ddar zitten, op uw plaats." Hetgeen geschiedde. Daarna zong zij met freule Van de Poll samen een paar liedjes van mij, zooals een muzikaal kindje van drie en een half dat doet, invallend op de rijmwoorden en met enkele onvoorziene stakingen onderweg. Maar altijd klonk het zuiver. Doch het ging Hare Hoogheid te gauw. „Als 't zoo vlug gaat, kan ik er niets van verstaan," kwam de waarschuwing. Dus praatten de „Drie kleine kleutertjes" heel langzaam „boven op hun hek." — „De vos, die de gans had gestolen", kreeg ook een beurt, met zeer nadrukkelijke gebaartjes van het kleine vingertje bij de slotvermaning: „Vosje, vosjel" Het liedje van „De Engeltjes" zong het Kindje heel alleen en zonder haperen af. Toen moesten „De muizen" hun polka hebben op 't klavier; en daarna werd er gezongen van „Hoe de kinderen dansen". Met de kinderjuffrouw werd dat meteen maar voorgesteld, en — strikt in de maat. Dit te zien deed me plezier, en bracht me op de gedachte eens te zien, of het Kindje dat maatgevoel uit zichzelf had. In de rondte stappen op de maat van de muziek, was het toen. Dat ging perfect. Tot ze merkte, het voorwerp van ons aller strakke aandacht te zijn, en ver- 64 legen haar blonde kopje ging begraven in den schoot van de juffrouw. Toen moest „Ringelreien-rozenkrans" er aan geloovenj en opnieuw kreeg ik de overtuiging, wat een maatgevoel het Prinsesje heeft. Want toen ze, weer op het rijtje vóór het podium gezeten, met helder stemmetje inviel bij het dansrefreintje: „Trala, trald, tralaala!" begon ze in eens, geheel uit eigen beweging, met een dapper vuistje op den grond te slaan, alweer precies in de maat; bij een rust sloeg ze niet door. En de Koningin en iedereen moest meedoen. Het lieve kind was er heelemaal in. De aanblik was onbetaalbaar: dat kleine kapelmeestertje met haar huiskapel vol ijver de maat trommelend op den grond. Om nooit te vergeten. „Ze houdt óók zooveel van orgelspelen," zei mij de Koningin. Ik begon daarop, zacht en breed, in de lagere octaven een koraalmelodié te spelen. En zie! dat vroolijke kindje van daareven begint met haar juffrouw te fluisteren en komt op haar teentjes naar de piano toe. Ze wilde op het podium komen en bij de piano staan. De juffrouw tilde haar stilletjes er op .... Maar in een wip was Haar Hoogheidje er weer af. Ze wilde alléén er opstappen! En deed dat. Heel eerbiedig luisterde ze, vlak naast mij staande. Op de Kerstboom-markt Foto H. Dautmann. Deo Haag. H. K. H. Prinses Juliana. 65 Ik ben zeker, dat zij het plechtige in de muziek — zij het dan ook onbewust — onderging. Daarna mocht ze bij Moeder op de mooie vergulde canapé komen zitten, die voor 's avonds alvast was klaargezet. En H. M. gaf haar telkens, als ik wat van een pop of een poesje gespeeld had, heel vroolijk het sein tot een lustig applausje, waaraan Juliaantje dan hevig meehielp. Daarna was het weer huppelen en rondspringen. Toen dacht ik: nu zal ik eens een fijn wijsje zingen, en toch eens zien of het kind, na al die vroolijkheid, daar weer dadelijk in kan komen. „De zon houdt op te schijnen." En jawel, doodstilletjes werd er naar mij geluisterd. En toen het eerste versje pas uit, en niemand er op verdacht was, begon het Prinsesje, nu uit zichzelf, met haar dikke molletjes te klappen en tegen mij te knikken. Zoo iets van: Dat bevalt me wel. Ga u zoo nog maar wat door. Maar — we waren al bijna een uur bezig, en er moest een einde aan komen. „Bedank nu juffrouw Van Rennes maar vriendelijk en geef een lief handje!" werd haar gezegd. Maar ze weigerde beslist. Totdat, bij 't heengaan van het stoetje, zij zich ineens omkeerde, uit eigen beweging naar me toekwam en allerliefst, met een buiginkje, „Dank u wel" zeide...." " Onze Kroonprinses. * 66 't Is ook van Catharina van Rennes dat de Prinses, wat ouder geworden, het eerste zangonderwijs ontving, met nog eenige kinderen; want onze wijze Koningin heeft haar Dochter van jongsaf zooveel mogelijk met andere kinderen in aanraking gebracht. Op verlangen van H. M. zou er ook geen onderscheid gemaakt worden tusschen de Prinses en haar medeleerlingetjes. En dus hield de leerares zich dan maar zoo'n beetje dom en begon ze de eerste les, met haar Koninklijke leerlinge heel gewoontjes te vragen: „Hoe heet je, Kleintje?" Antwoord: „Juliana, Mevrouw." „En hoe nog meer?" „Van Oranje, Mevrouw." „En ken je al noten?" „Ja, Mevrouw." Als proef op de som werd haar toen een notenboek voorgehouden. Maar nu kwam er al gauw: „O nee, zulke niet! Ik bedoel van die" En meteen ging haar kleine hand naar den mond, ter nadere toelichting. Eens woonde ze met het heele klasje een volkszangavond bij, waar ook de Koningin bij tegenwoordig was. Gewoonlijk vroeg de dirigent op zulke uitvoeringen, of er onder de toehoorders, groote of kleine, 67 ook waren, die zelf eens iets zingen wilden. En nü waren het speciaal de Prinses en haar klasgenootjes, die uitgenoodigd werden tot het zingen van een liedje. De Prinses mocht er een kiezen. Aan de uitnoodiging werd bereidwillig voldaan. En weldra klonk het door de volle zaal: „De Heer, die in den Hemel woont, En in elk needrig hartje troont, Is mij nabij bij dag en nacht, Houdt over mij getrouw de wacht." De heele zaal kwam onder den indruk van dien lieven kinderzang, en wel 't meest om zijn inhoud. Voor het eerste gewone schoolonderwijs, dat op haar vijfde jaar een aanvang nam, werd ook een klasje gevormd van veertien kinderen, die dagelijks bij de Prinses op het Paleis mochten komen, waar de leerkamer was ingericht. Want, als gezegd, haar verkeer met andere kinderen bevorderde onze Koningin steeds zooveel zij kon. Nog geen volle twee jaar oud kreeg ze al een vriendinnetje, het zoowat even oude dochtertje van Harer Majesteits particulier-secretaris. Bijna dagelijks kwam dat kleine freuletje spelen bij „Prinsesje", zoo noemde zij haar Koninklijk speelmakkertje. De Koningin had wel gezegd, dat ze gerust „Juliaantje" 68 mocht zeggen; maar de ouders vonden beter, met het oog op later, om van die vrijheid geen gebruik te maken. Op de reis naar den Taunus, Juliana's eerste buitenlandsche reis, had H. M. ook drie van die kleutertjes meegevraagd, als speelgenootjes voor haar Kleintje gedurende haar verblijf in de daar gehuurde villa. 't Is daarna nog vaak gebeurd, dat een of meer reisgezellinnetjes van haar eigen leeftijd tot gezelschap van de Prinses meegenoodigd werden. Want, nietwaar, hoe meer zieltjes, hoe meer vreugd, volgens een oud spreekwoord, waarmee Prinsessen het stellig ook hartelijk ééns zijn. In die fleurige, zonnige sfeer groeide onze Juliana op tot een vroolijk, levenslustig Meiske, en bleef ze in al haar doen eenvoudig en natuurlijk, precies als andere kinderen. Op haar vierde jaar had'ze de schaatsen al onder. En fietsen doet ze ook. Ze is allang lid van den Alg. Ned. Wielrijdersbond. En de laatste twee zomers is H. K. H. aan 't kampeeren geweest, in het Soerensche bosch. Het eerste Bijbelonderricht heeft de Koningin zelve aan haar Kind gegeven. Van Moeder hoorde de kleine Juh'ana 't eerst van „den Heer, die in 69 den Hemel woont", en van den liefelijken Naam, die „daar ruischt langs de wolken", 't Was ook Moeder, die in haar jonge hartje liefde kweekte voor het land en het volk, welks Koningin zij bestemd is eenmaal te zijn, en haar leerde meevoelen in het lief en leed van anderen. Zoo vinden we onze Kroonprinses dan ook reeds als vierjarig kind op ziekenbezoek, en wel bij haar tuinman, één van de oudste arbeiders uit het Koninklijk park, maar jong nog in liefde en ijver voor zijn vak; vooral waar het gold het in orde houden van den Prinsessetuin. Met dezen oud-gediende, wien ze dagelijks zag en sprak, stond het Kindje op zeer vriendschappelijken voet. Toen ze hem dan ook op zekeren dag miste, vroeg ze vol belangstelling aan zijn plaatsvervanger: „Waar is toch die kleine man?" En toen Ze hoorde, dat hij ziek was, ging ze 't dadelijk aan Moeder vertellen, die daags daarop reeds aan zijn bed stond, in het eenvoudige arbeidershuisje, naar alles informeerend, en zorgend dat het den zieke aan niets ontbrak. En op een mooien dag, toen de patiënt, weer aan het opknappen, heerlijk buiten vóór zijn woning 70 in 't zonnetje lag, op den makkelijken ruststoel, door de Koningin hem geschonken, kwam de Prinses ook eens naar haar zieken tuinman kijken. Vriendelijk stak ze hem haar handje toe en vroeg ze, hoe hij het maakte. Natuurlijk had ze allerlei lekkers voor hem meegebracht. Ze moest dat zelf uitpakken en hem geven. Daarna ging ze binnen een kijkje nemen. Vooral het „kastje, waar Van Laar in sliep," — anders gezegd de bedstee — wekte haar bijzondere belangstelling. Zijn kippen kregen ook een beurt, en ontvingen voor de gelegenheid een extra maal, uit Koninklijke handjes. En na zich ook nog een poosje vermaakt te hebben met het jonge geitje,; dat zulke kluchtige sprongen maakte, nam Haar Hoogheidje afscheid, met belofte gauw terug te komen. In dienzelfden tijd werd er op sommige van onze West-Indische eilanden hevige nood geleden door een buitengewone, langdurige droogte. En om daarin te helpen voorzien, was onze Koningin op de gedachte gekomen, om door het heele landheide-tuiltjes te maken, en die op een bepaalden dag ten bate dier noodlijdenden te verkoopen. Door het Bestuur van een paar Vereenigingen werden alle Nederlandsche padvinders opgeroepen om die heidebloemen te gaan verzamelen; en aan de meisjes werd opgedragen, ze met een oranje lintje tot BHH 7i kleine tuiltjes saam te binden. 31 Augustus zou dan de algemeene verkoopdag zijn. Aan dien Koninklijken wensch werd door JongNederland met graagte voldaan. Allen togen vol ijver aan het werk. Maar op Het Loo zelf zat men ook niet stil. Tegen het einde van Augustus stonden daar, in de vestibule van het Paleis, twee lange tafels opgeslagen, waar de bloeiende hei bij hoopen lag opgetast en door de nijvere handen van hofdames en andere helpsters tot bouquetjes werd verwerkt, onder toezicht van de Koningin, die zelf dapper meebond. Maar ook Juliaantje wilde meehelpen. Ze wilde mee ruikertjes maken voor den verkoop. En toen op eens kreeg ze zin om er ook wat te maken „voor de arme menschen in West-Indië". Moeder vond het natuurlijk best. Vier en twintig adressen werden opgegeven; en aan elk daarvan deed H. M. zoo'n Juliana-bouquetje verzenden, ten verkoop aldaar voor het goede doel. En op Koninginnedag zijn toen door Harer Majesteits jonge onderdanen al die ruikertjes aan den man gebracht. En ze hebben aardig wat opgebracht ook. De Koningin, die 's morgens met haar Dochtertje te Apeldoorn een wandeling in het Oranjepark maakte, 72 waar vijfduizend kinderen ter begroeting opgesteld stonden, kocht er daar zelf een voor honderd gulden. Te Utrecht werd voor een Juliana-bouquetje tachtig gulden betaald; in andere plaatsen vijftig en zestig. Zoo had de kleine Prinses dus een mooi duitje meeverdiend voor de noodlijdenden in de West. De geheele verkoop bracht ruim zeventienduizend gulden op na aftrek van de onkosten. Een jaar of wat later —in den winter van 1916 — Werd een deel van ons land geteisterd door een verschrikkelijke overstrooming, zooals er in bijna honderd jaren geen geweest was. Natuurlijk hoorde ook de Prinses van haar Moeder, die weer een van de eersten was geweest' om te gaan troosten en helpen, hoe al die arme menschen, en kinderen, en dieren, in het holle van den nacht hun warme huizen en stallen hadden moeten ontvluchten, en nu aan alles gebrek hadden. Dadelijk was toen weer haar medelijden gewekt; en ze wist dit niet beter te toonen, dan door beursje en spaarpot om te keeren voor de slachtoffers van den watersnood. Twintig gulden en dertien centen was het gezamenlijk bedrag. En dit werd toen aan den voorzitter van de Watersnood-Commissie gezonden, met een briefje, door Juliana zelf, zonder eenige hulp, 73 geschreven; waaruit duidelijk bleek, dat ze geheel uit eigen beweging gehandeld had. Met brieven-schrijven heeft ónze Prinses trouwens al vroeg een begin gemaakt. Haar eerste brief, als vierjarige, was gericht aan een klein meisje, dat op een Amsterdamsche tentoonstelling aan de Koningin, die daar ook een bezoek bracht, een popje voor haar meegegeven had. Juliaantje vond dat zóó aardig, dat ze, dadelijk na ontvangst, „zelf" een briefje wilde schrijven aan „dat lieve meisje", en ook bloemen voor haar ging plukken in haar tuin. Dat schrijven ging zóó: De Prinses zette potloodkrabbels op het papier, en zei dan aan haar gouvernante wat het beteekende; en dat schreef deze er dan net zoo, regel voor regel, onder; zoodat het werkelijk Juliana's eigen woorden waren aan Anneke — Zoo heette het meisje van de pop, — Dit stond er: Het Loo 19 Mei 1913. Lief Meisje, Ik dank u wel voor het mooie popje. Ik heb bloempjes geplukt in mijn tuintje. Ik heb ze gedroogd voor u. 74 Ik vind het poj.,je heel mooi met haar rosé sleepjapon. Dag lief meisje. Juliana. Een papier met een handvol gedroogde bloemen er in, werd ingesloten. En zoo kwam de brief na enkele dagen in Anneke's bezit. Op de plaat zien we Prinses Juliana op de Kerstboom-markt, in het Voorhout in Den Haag, waar zoover we weten de eerste inkoop door H. K. H. gedaan werd. Op een morgen, in 't laatst van December 1913, hield daar een hofrijtuig stil. De Prinses stapte uit, en met haar gouvernante ging het toen regelrecht naar den koopman, om een Kerstboompje uit te zoeken. „Dag lieve koopman," begroette ze hem met een vriendelijk stemmetje; „ik kom een boompje koopen." En met verlangende oogjes monsterde ze de uitgestalde dennen. Freule v. d. P. vroeg om een boompje van een meter hoog; waarop de koopman er een uitzocht van één gulden. Of de Prinses het een mooi boompje vond, vroeg de freule. En toen er een bevestigend antwoord kwam, 75 werd het gekocht met nog een ander er bij, die toen door een lakei naar het Paleis gebracht werden. Nu kwam het betalen. De freule nam een klein beursje uit haar tasch, en gaf dit aan de Prinses. En daar mocht ze toen twee goudstukken uit nemen en aan den man geven. De man wilde geld teruggeven, want het was natuurlijk veel te veel. Maar dat hoefde niet. „Nee," Zei de Prinses, „het is alles voor u." Of de koopman blij was met zoo'n handgift en öf hij het royale koopstertje en haar geleidster hartelijk dankte I Den dag vóór het Kerstfeest hebben de boompjes dienst gedaan. Met nog andere, grootere boomen, hebben ze in de balzaal van het Paleis gestaan, waar door de Koninklijke familie het feest van 's Heilands Geboorte gevierd werd, met eenige dames en heeren der hofhouding, en ook eenige kinderen van den leeftijd der Prinses. Op den eersten Kerstdag ging Juliana met Moeder en Vader naar den Kerstboom bij Grootmama, die den vorigen dag natuurlijk ook op hun feest geweest was. En tweeden Kerstdag was het 's middags, in het sedert lang onbewoonde Paleis op den Kneu- 76 terdijk, feest voor de kinderen van het dienstpersoneel der verschillende departementen, waarbij ook de ouders genoodigd waren, en Juliaantje haar Ouders mocht helpen bij het uitdeelen der versnaperingen en geschenken. Zelf had ze o.m. een kleine vleugel-piano gekregen. Geen speelgoed, een echte, hoor. In later jaren kwam de viool aan de beurt, waar onze muzikale Prinses het nu ook al een aardig eind op gebracht heeft. Nu nog één leuk scènetje uit het begin van 1914; en daarmee besluiten we dan den babytijd van onze Kroonprinses. 't Was op het „Ruiterfeest", gegeven door het derde huzaren-regiment, dat destijds zijn honderdjarig bestaan vierde. 's Avonds had er in de fraai versierde en verlichte zaal van de cavalerie-kazerne een uitvoering plaats gehad, waar ook de beide Koninginnen met gevolg bij tegenwoordig waren. Prachtige rijtoeren waren er vertoond. Gymnastische oefeningen; schermen te paard, door ruiters in volle wapenrusting; ringrijden; alles even kunstig en mooi. Ook veel grappige nummers waren er; als: het springen over gedekte tafels, met poppen als aanzittenden; en zooal meer; alles op de muziek 77 van het regiments-orkest. En tot slot: een huldebetooging aan de Koninginnen. En daarvan werd nu den volgenden middag, van halfvier tot halfvijf, een herhaling gegeven voor de kinderen van de officieren en onderofficieren van het feestende regiment, met het Koningskind als hoofdpersoontje. Aan Moeders hand kwam ze binnengetippeld, tusschen een haag van officieren. En toen werd haar een alleraardigste kinderhulde gebracht. Bijna alle jongens en meisjes hadden oranje vlaggetjes in de hand. En zoodra het Prinsesje haar verschijning maakte, gingen ze daar, te harer eer, duchtig mee aan het zwaaien. Evenals de Koningin, wie door een klein meisje een mooi bloemstuk aangeboden werd, kreeg ook de Prinses een ruikertje, van een ander meisje. En die beide bloemenmeisjes werden toen met de Mama's in de Koninklijke loge genoodigd, waar zich ook nog meerdere kleuters bevonden, die af en toe vrij en ongedwongen aan het keuvelen raakten met de kleine Hoogheid. Het programma van de uitvoering was hetzelfde als dat van 's avonds; alleen wat bekort. Vooral de grappige nummers gaven den jongen toeschouwertjes 78 groote pret, en deden telkens een smakelijk gelach opklinken. En het Prinsesje deed toch zoo leukl In alles volgde ze het voorbeeld van haar Moeder. Zag ze de Koningin een buiging maken, als aan de medewerkende groepen een saluut werd gebracht, dan boog Ze ook. En gaf H. M. het sein tot applaus, dan klapte ze lustig mee in haar handjes. Bij één rijtoer werd, heel toepasselijk, in de galop de wijs van het bekende Oranjeliedje ingelascht: Al is Prinsesje nog zoo klein. Toch zal ze eens Koninginne zijn! Een alleraardigsten indruk maakte dat; vooral omdat het „kleine Prinsesje" er zelf bij was. Want zoo is het immers. In het persoontje van een Kroonprinses, hoe jong ook, schuilt een toekomstige Koningin. Nietwaar, we herhalen hier, o zoo gaarne, onzen wensch, dat het nog héél lang duren mag, eer onze Kroonprinses tot den troon wordt geroepen. Maar even gaarne willen we alvast beloven: Is ze eenmaal Koninginne, En draagt zij eens de kroon, Dan scharen we ons óók trouw en kloek Om Jutiana's troon. In datzelfde jaar kwam „de groote oorlog", het 79 wreede monster, dat als 't ware de heele wereld het onderste boven gekeerd en in haast alles verandering gebracht heeft. In dien boozen tijd werden aller gedachten in beslag genomen door het ontzettend wereldgebeuren, waaronder een ieder te lijden had, en stonden dag aan dag de kranten vol van allerlei oorlogsnarigheden. Maar de aardige, huiselijke berichtjes aangaande ons lieve Koningskind waren schaarsch; en ook later kregen we weinig meer van onze Kroonprinses te hooren. Maar wèl wisten we voortdurend, dat onze Juliana voorspoedig bleef opgroeien; en dat was toch maar het voornaamste, hè? Ook, dat ze flink leerde en, naarmate ze ouder werd, haar Ouders veelal vergezelde op de bezoeken aan de verschillende plaatsen van ons land, waar zij altijd met de grootste geestdrift en hartelijkheid werd verwelkomd. Let wèl, veelal vergezelde. Want als de lessen het niet toelieten, moest Juliaantje thuisblijven, net als jullie. Maar in haar vrije uurtjes en in den heerlijken vacantietijd mocht ze volop van haar vrijheid genieten, getuige o.a. zoo menige zandvesting, met Moeder en Vader gebouwd aan het strand, bij „de Ruygehoeck", het rustige landhuis in de Scheve ningsche duinen, dat de Koningin daar indertijd, opzettelijk met het oog op haar Dochtertje, heeft doen 8o inrichten. En dan de zomerreizen in het Buitenland Daar heeft de Prines ook reeds veel schoons kunnen meebewonderen. En als het dan berg-opwaarts ging, bleek zij haar heele gezelschap te vlug af en was ze 't eerst van allen boven. Toen Den Briel in April 1922 het drie en een halve Eeuwfeest van zijn inneming door de Watergeuzen vierde, stond de Prinses, flink Meisje toen al van dertien jaar, ook op de balustrade van het oude Stadhuis, vol ernst medeluisterend naar de indrukwekkende toespraak, door haar Moeder vandaar tot de saamgepakte volksmenigte gehouden. Maar toen H. K. H., ruim een half jaar later, met haar Ouders een bezoek bracht aan het vriendelijk Amsterdamsch Weezen-tehuis op de Keizersgracht, toonde zij zich weer echt kind onder de kinderen, en vond ze 't heelemaal niet beneden haar waardigheid, om met de kleinste weesjes hand aan hand lustig mee te zingen en te springen, toen ze hun „zevensprong" dansten voor het hooge Bezoek. Op de plaat zien we de Prinses, bij een onverwacht bezoek aan het eiland Marken, met haar Vader en een logéetje, zich ook weer bezighouden met zoo'n kleintje, dat zich, ondanks de eer, die haar te beurt valt, al even weinig toeschietelijk betoont als H. K. H. zelve toen ze zoo klein was en haar om een handje werd gevraagd. 8i Bij een bezoek aan Zeeland heeft onze Prinses daaf een rijtoer door Goes gemaakt in Zuid-Bevelandsch costuum, op en top een Zeeuwsch jongedametje; zooals indertijd haar Moeder in Friesland als een echt Friezinnetje heeft gedaan. En in Overijssel, in het typische Giethoorn, met al zijn vaartjes en bruggetjes, heeft men haar, op een tocht in zoo'n punter, lustig de roeispaan zien hanteeren. Maar in Limburg, waarheen zij in het laatst van 1925 haar Ouders vergezelde, wachtte H. K. H. ernstiger taak. Er moest daar een nieuwe waterweg worden aangelegd> waarnaar, inzonderheid door de Limburgers, reeds tientallen van jaren met verlangen was uitgezien. Het Juliana-kanaal zou die nieuwe waterverbinding heeten. En het was Neêrlands Kroonprinses, die met dit belangrijk werk een begin zou maken, en thans te Limmel daartoe de eerste spade zou steken. Op het afgebakende terrein, waar de plechtigheid zou plaats hebben, was een tribune voor de Koninklijke Familie opgericht. Onder klokgelui en de tonen van het Wilhelmus kwam de hofstoet er aan, opgewacht door den minister van Waterstaat, met nog een aantal andere heeren en verdere genoodigden. Prinses Juliana, die hier vanzelf de hoofdpersoon Onze Kroonprinses. g 8a was, droeg een groenfluweelen mantelpak en dito muts met afhangende kwast. Evenals de Koningin kreeg zij van verschillende kinderen bloemen. Toen kwam de toespraak van den minister. Eerst werden woorden van hulde en dank gericht tot Koningin en Prins voor hun tegenwoordigheid. „En", zoo sprak de minister verder, „in het bijzonder tot U, Prinses Juliana, waar immers het nieuwe belangrijke kanaal den geliefden naam van Uwe Koninklijke Hoogheid zal mogen dragen .... En de vreugde stijgt ten top, nu Uwe Koninklijke Hoogheid in Hoogsteigen Persoon de eerste spade wel wil steken Het zij mij dan nu ook vergund, Uwe Koninklijke Hoogheid eerbiedig uit te noodigen, de spade aan te nemen uit handen van den burgemeester van Maastricht, en een begin met den kanaalaanleg te maken." De burgemeester bood daarop de Prinses een verzilverd koperen spade aan, die zij in 't eerst een beetje verlegen in de hand hield. Aldus gewapend daalde zij met het verdere gezelschap de trap af, naar de plek, waar het Julianakanaal in de Maas zal uitmonden, en waar intusschen de vlaggen geheschen waren. Lachend — als gold het 't graven van een kuil aan het Scheveningsche strand — stak de Prinses hier eenige malen de spade in den grond, en gaf die toen terug aan den burgemeester, die haar bedankte 83 voor haar beginmaking met het kanaal, en met alle aanwezigen uitriep: „Leve Prinses Juliana!" Het volkslied schalde, een zangkoor uit Limmel zong een lied, en met gouden pen werd door de Vorstelijke personen de Oorkonde geteekend, die aldus luidde: „Op 22 October 1925 behaagde het Hare Koninklijke Hoogheid, Prinses Juliana, in het bijzijn van Hare Majesteit Koningin Wilhelmina en Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Hendrik der Nederlanden, een aanvang te maken met het graven van het naar Hare Koninklijke Hoogheid genoemde kanaal, op de plaats, waar dit kanaal de Maas verlaten zal bij Maastricht." Een mooie kaart van het kanaal, op oranje grond, werd door den leider van het werk aan de Prinses aangeboden. Dit was het slot van de gedenkwaardige gebeurtenis. De spade wordt bewaard in het stedelijk museum. VI. HAAR ACHTTIENDE LEVENSJAAR. 30 April 1926 trad Prinses Juliana haar achttiende levensjaar in; het jaar, waarmee haar kindertijdperk zou worden afgesloten. Ons Oranjeknopje is nu een haast geheel ontloken OranjeoZoem. Ons „Zonneschijntje", het kleine leuke Kindje, is een Jonkvrouw geworden, wier vriendelijk rond gezichtje straalt van vroolijkheid en levenslust. 't Is wel jammer, he, dat we, na haar vroege kinderjaren, zoo weinig meer van onze Kroonprinses te hooren hebben gekregen. Ofschoon het toch ook wel heel verstandig is van de Koningin, om te zorgen, dat haar Kind niet het lastige gevoel hoeft te hebben, dat, wat ze zoo in haar alledag-leventje spontaan zegt en doet, kans heeft, meteen maar rondgebazuind te worden. We zullen dus maar tevreden zijn als de menschen, die in de gelegenheid zijn, onze Prinses van meer nabij te leeren kennen, ons vertellen, hoe liefnatuurlijk en eenvoudig en vol medegevoel zij is, en hoe zij in spreken en doen karaktertrekken vertoont, Onverwacht bezoek aan Marken, Maart 1924* Aubade voor het Huis ten Bosch op Prinses Juliana's Verjaardag. «5 die het hart van het Nederlandsche volk stormenderhand zouden innemen. Eén staaltje: Toen H. K. H. eens werd aangespoord, voor een volgende les wat beter te studeeren, was haar antwoord: „Ik beloof niets; want dan moet ik het doen." Bepaald bevredigend was dit antwoord niet; maar heerlijk-oprecht en betouwbaar was het zéker. Het bewees, dat voor Prinses Juliana beloven hetzelfde is als doen, en dat „Een man een man, een woord een woord" voor haar niet maar klanken zijn. — Oók een mooie belofte voor de toekomst. Volgens die „meer ingewijden" weten we ook, dat er sinds lang alle reden is om te verwachten, dat het ideaal van onze Koningin vervuld zal worden, en haar Dochter, de jongste der Oranjes, in gaven van hoofd en hart werkelijk zal gaan gelijken op haar edele Stammoeder, wier naam zij haar heeft gegeven. Ook in onze Juliana, hoe jong nog, leeft eenzelfde warme naastenliefde, eenzelfde ernstig zoeken en bedenken van de dingen „die Boven zijn". Dat komt telkens uit; vooral ook in haar groote belangstelling bij het Godsdienstonderwijs, door dentegenwoordigen hofprediker, Ds. Weiter, haar gegeven, en de vele vragen, die zij daar altijd bij doet. De Jeugddiensten 's Zondags vinden in Prinses Juliana ook steeds een trouwe bezoekster. 86 Waar H. K. H. ook veel belang in stelt, is het leven, de zeden en gewoonten van andere volken; inzonderheid van Nederlandsen-Indië. Alles wat onze Koloniën betreft interesseert de Prinses in de hoogste mate; en het onderwijs daarin, dat tot in de kleinste bijzonderheden afdaalt, wordt door haar met de warmste belangstelling gevolgd. Reeds als elfjarige uitte zij het voornemen, dat, als zij Indië bereizen ging, zij „zeker de wildernis zou opzoeken". Dit plan was ontstaan toen, bij een les, gesproken was van een eenzaam, bij de Westerlingen nog weinig bekend bergland in Zuid-Celebes. Die woeste, onbekende streek trok het Prinsesje aan. Of zouden het, onbewust, de bewoners van die vergeten wildernis geweest zijn, waarmee haar gevoelig kinderhart aanraking wilde zoeken? De tijd, dat die kinderwensch vervuld zal worden, is misschien niet eens meer zoo héél ver. Immers, Koningin Wilhelmina's Indische onderdanen hebben reeds vóór jaren verlangend uitgezien naar een persoonlijk bezoek van hun Koningin. Maar H. M. achtte de tijdsomstandigheden daarvoor destijds niet gunstig. En nu is, bij gelegenheid van het Zilveren Huwelijksfeest, de hoop uitgesproken, dat, indien de reis naar tropisch-Nederland ook verder 87 voor Koningin Wilhelmina onmogelijk zal blijven, Neêrlands Kroonprinses, die welhaast oud genoeg Zal zijn om zelfstandig verre reizen te maken, te gelegener tijd als Harer Majesleits Af gezante naar Indië zal komen, om er H. M. te vertegenwoordigen, en zelf van nabij kennis te maken met de landen en volken, waarover zij bestemd is eenmaal te regeeren. Dat zal een vreugde zijn voor ons mooie Insulinde, als het „de jonge Oranje" mag begroeten, wier geboorte ook daar met zoo gróóte geestdrift is gevierd. In Juli van het afgeloopen jaar heeft het Koninklijk Gezin een reis naar Zwitserland gemaakt, waar onze Prinses toen een heel bijzondere huldebetuiging gebracht is. Door de Geneefsche Vereeniging voor geschiedenis en oudheidkunde namelijk is Nederlands Prinses van Oranje Burgeres van Genève verklaard; ter herinnering aan de betrekkingen, die van ouds tusschen de Huizen van Oranje-Nassau en Mecklenburg en de Graven van Genève bestaan hebben; en uit dankbaarheid voor de vele en belangrijke diensten, vroeger door Oranje en Nederland aan Genève bewezen, in den strijd om zijn onafhankelijkheid. 88 Een uiterst fraai in kleuren gedrukt en met de hand beschilderd adres van hulde werd der Prinses aangeboden, waarin al die herinneringen vermeld stonden; en daarbij een authentieke acte van haar burgerschapsrechten, waarin verklaard wordt, dat — om het maar kort te zeggen — de Houdster van dit document Burgeres is van Genève, en in alle tijden als zoodanig zal worden erkend; dat zij altijd en onder alle omstandigheden opnieuw zal worden toegelaten en ontvangen in haar gemeente en in het geheele kanton Genève, en dringend wordt aanbevolen voor een goede ontvangst en voor de bescherming van de Overheid. Door bemiddeling van den Nederlandschen gezant te Bern is het hulde-adres aan de Prinses uitgereikt. Na die Zwitsersche reis is H. K. H. al spoedig gaan kampeeren. De krant vertelde ons daarvan: „Prinses Juliana is gistermiddag halfvier met een dertigtal jongedames te Asselt aangekomen, en vandaar per gemeentelijke autobus naar het tentenkamp bij het Aardhuis gegaan. De reis naar Asselt werd gemaakt in een gereserveerden derdeklassewagen." Je begrijpt hoe leuk een Koningskind zoo'n reismanier moet vinden. Onze Koningin was in haar jeugd ook wel eens liever in een tram gestapt dan in een hofrijtuig. In het kamp zelf gaat het, naar de verhalen te 89 oordeelen, ook echt jolig en ongedwongen toe. Zoo veroorloofde één uit het clubje zich tegenover de Prinses de opmerking: „Wat heb jij dikke beenen!" Waarop Juliana teruggaf: „Dat is maar goed ook, want later moet het heele volk er op steunen." Een snediger maar ook een mooier antwoord had wel niet gegeven kunnen worden; want het bewijst hoezeer Neerlands Kroonprinses nu reeds, zelfs al spelende, doordrongen is van den hoogen ernst van haar toekomstige roeping. Ook buiten het kamp onderhoudt de Prinses die familiare vriendschap met haar clubgenooten door hun met verjaardagen te schrijven. En dus mocht een hunner op haar jaardag onder haar brieven er ook een tellen van haar vorstelijke Vriendin. Zij wilde haar daarvoor schriftelijk bedanken. Maar nu was de groote vraag, hoe zij haar moest aanspreken in den brief. „Lieve Juliana" leek haar wel wat te vrijpostig voor haar toekomstige Koningin. Haar moeder vond dit ook en gaf den raad er „Hoogheid" boven te zetten. Aldus geschiedde. Maar dadelijk daarop schreef de Prinses haar terug, dat ze voor haar vriendinnen „Juliana" was en van geen „Hoogheid" wilde weten. En hiermede moeten wij ons overzichtje van Prinses Juliana's eerste levensperiode besluiten. Haar go achttiende jaar is echter, terwijl we dit schrijven, nog niet geheel om; en wat er verder nog in te vermeldenzou zijn, is moeilijk vooruit te zeggen. Misschien wel een heel gewichtige gebeurtenis: het afleggen van haar Geloofsbelijdenis. Doch dit is vanzelf nog slechts een vermoeden. De Koningin wil de beslissing omtrent den tijd daartoe geheel aan haar Dochter zelve overlaten, en deze heeft nog niets dienaangaande bepaald. Maar niet twijfelachtig is, dat, wanneer voor Prinses Juliana de heilige ure ook komen moge, waarin zij ,4 voor God en Zijn gemeente, zal uitspreken, dat zij Jezus kiest tot haar Koning, en haar leven wil richten naar het Woord van God, dit niet alleen zal zijn een belijden met den mond, maar de uiting van het oprechte geloof, dat leeft in haar hart. De opvoeding van onze Prinses, waaraan al die jaren met de uiterste zorg en toewijding, onder lei-1 ding van haar Ouders, door de beste krachten gewerkt is, in de eerste plaats door de Koninklijke Moeder zelve, begint nu haar voltooiing te naderen. Niettemin wil zij gaarne haar studie nog een tijdlang voortzetten, en ook enkele colleges volgen aan de Leidsche Hoogeschool. Haar Ouders vinden dit goed en hebben tot dit doel 9i te Katwijk aan Zee, aan den strandboulevard, een villa voor haar gehuurd, ,/t Waerle", waar de Prinses dan wonen zal gedurende de dagen dat zij de Academie zal bezoeken. De laatste dagen van de week brengt zij dan weer bij haar Ouders door. En zoo zien we den tijd naderen, dathet „onder Moeders vleugels" voor Prinses Juliana zal worden „Op eigen wieken", en zij zelfstandig haar intrede in het groote, volle leven zal doen. Zij zal dan ook een afzonderlijk Paleis gaan bewonen, met een eigen hofhouding. Het aanstaand Tehuis van onze Koningsdochter is reeds voor haar in gereedheid gebracht. Het is gelegen in Den Haag, hoek Kneuterdijk, op den weg tusschen het Koninklijk Paleis in het Noordeinde en dat van Koningin Emma in het Lange Voorhout, en op slechts korten afstand van die beide. Het dateert uit het begin van de achttiende eeuw. Toen werd het op de plaats van twee huizen, in één waarvan Jacob Cats nog gewoond heeft, gebouwd voor den Graaf van Wassenaar-Obdam, en is ongeveer honderd jaren het eigendom gebleven van diens geslacht; tot het in 1816 werd aangekocht door den toenmaligen Prins van Oranje, den „Held van Waterloo", die het liet verbouwen en vergrooten. In 1840 Koning geworden, door den dood van 92 zijn vader, Koning Willem I, besloot Willem II, die er met zijn gemalin, Anna Polowna van Rusland, met zooveel genoegen gewoond had, er ook verder te verblijven, en werd het dus verheven tot Koninklijk Paleis,, met een schitterend hofleven, dat nieuwe uitbreiding noodig maakte. In één der zalen stond indertijd — en staat misschien nog — getuigd en gezadeld, het paard, door den Koning, toen nog Kroonprins, bij Waterloo bereden, — opgezet, wel te verstaan! — En ook, als een andere curiositeit, een schrijftafel, gemaakt door zijn zoon, Koningin Wilhelmina's vader, die aan schrijnwerkerij deed, waarin hij les kreeg van een vakman. Na den dood van Willem II, in 1849, stond het Paleis een tijdlang verlaten; tot in 1858 zijn kleinzoon, Prins Willem van Oranje, achttien jaar werd en een gedeelte ervan bewonen ging. Want door diens vader, Koning Willem III, was een groot deel van den enormen tuin en de bijgebouwen aan de gemeente verkocht. In 1879 stierf de Kroonprins; en na dien tijd bleef het Paleis wéér zonder bepaalde bestemming. Eenige jaren geleden werd het door de Koningin tijdelijk ter beschikking van de Regeering gesteld, als ambtswoning voor den minister van Buitenlandsche Zaken, die het een vorig jaar weer moest ontruimen Foto H. Deutmann, Den Haag. Grootmoeder en Kleindochter. 93 om plaats te maken voor — onze Kroonprinses! En zoo zal dan, na bijna een halve eeuw, het oude gebouw weer aan zijn bestemming gaan beantwoorden. Met onze jonge Prinses van Oranje zal er weer nieuw leven en nieuwe glorie komen in het door haar Overgrootouders zoo geliefde Paleis op den Kneuterdijk. „Heere, dat Uwe oogen open zijn, nacht en dag, over dit Huis!" willen wij er in gedachten als opschrift boven plaatsen. Wanneer jelui dit boekje in handen krijgt, schrijven we 30 April 1927! Dan is de groote dag daar, en viert onze Kroonprinses haar achttiende Verjaarsfeest! En dan willen wij onze Koninklijke Jubilaresss gelukwenschen met dezelfde heilbede, waarmee zij bij haar geboorte verwelkomd is door de schenkers van een mooie omlijste plaat, De zegenende Christus, met het onderschrift: „De Heere zegene U en Hij ^behoede U." 94 Ja, lieve jarige Prinses! de Heere zegene en behoede U, en doe Zijn vriendelijk aangezicht gedurig over U lichten! Hij spare U, voor en met uw lieve Ouders en Grootmoeder, voor het Volk, dat U liefheeft, voor het Vaderland, welks Hoop Gij zijt, en voor de hooge taak, die U — zij het in verre toekomst — wacht. Geniet nog veel van uw zonnige, onbezorgde jeugd, en Vier blij, Prinses! het schoone feest, U op deez' dag gegeven! Wij vieren 't dankbaar met U mee, ) Door liefde en trouw gedreven. De vlaggen klapperen het uit, En wij herhalen 't, blij en luid: Lang zal Juliana leven!!! INHOUD Bladz. I. 't Blijft Oranje! 7 II. De blijde Gebeurtenis. . 12 III. Haar eerste levensjaar 25 IV. „Zonneschijntje"........... 39 V. Ons Oranjeknopje aan 't ontluiken ... 56 VI. Haar achttiende levensjaar. ...... 84 r