HET HUIS NUKERK — 6.F.CALLENBACH HET HUIS ACHTER OE DUINEN NUKERK — G. F. GALLENS ACH I 1927. I KERSTGESCHENK AAN VAN HET BESTUUR DER VEREENIGING TOT BEVORDERING DER ZENDINGZAAK, te Rotterdam. I. DICHT BIJ DE ZEE. Achter de hooge duinen, daar is de groote zee. De groote zee, die nooit stil kan zijn. Altijd rolt ze haar golven verder, en spoelt ze haar water op het land. Vlak bij de zee, daar is het strand. Dat is heelemaal van zand, van dat fijne, witte zand, waar je zoo prettig in kan spelen, 's zomers, als het warm is. Je kan er kanalen in graven, en slooten, en die vol laten loopen met het water van de zee. Je kan er ook kasteelen en huizen van bouwen, en nog veel meer mooie dingen. Je kan er zoo maar op je bloote voeten loopen. En als je pootje-baden wilt, stap je het water maar in. Maar dan achter je, daar heb je de duinen. Dat zijn groote heuvels van zand. Zoo hoog! Er groeit ook wel gras op, en boomen. En binnen in de duinen, daar wonen groote families. Die hebben daar hun huisjes gegraven. Dat zijn de konijntjes. Er wonen ook wel menschen bij de zee. Kijk maar! Daar achter dat duin is een huis gebouwd. Het is een heel leuk huis. Als je op de straat loopt, kan je maar 4 HET HUIS ACHTER DE DUINEN zoo niet bij de voordeur komen. Nee hoor! Dan moet je eerst een trap op loopen. Een hooge trap van wel dertig treden. Dat lijkt zoo aardig! Het huis staat bijna heelemaal achter den top van het hooge duin. Alleen als je op den zolder staat, en door het dakraampje kijkt, dan kan je over het duin heen zien. Dan zie je de verre, wijde zee. Dan zie je ook vaak de booten varen. In dat huis wonen Henk en Ietje. Als het zomer is, gaan ze alle dagen spelen aan het strand. Dan moet Henk op Ietje passen, want Ietje is nog maar klein, nog maar vier jaar. Henk is al veel grooter. Die zit op school al in de vierde klas. Henk houdt zooveel van Ietje. Hij zorgt altijd goed voor haar. Ze mag niet te ver in het water loopen, want dan zou ze kunnen verdrinken. Als het heel heet is, dan maakt Henk wel eens een grooten kuil in het zand, zoo diep, dat Ietje er heelemaal niet overheen kan zien, als ze er in staat. Dan zitten ze daar lekkertjes in de schaduw. Maar nu is het nog geen zomer. Nu is het nog April. Soms schijnt de zon wel lekker, maar vaak stormt het nog. En als het stormt, mag Ietje niet naar het strand van Moes. De volgende week is Ietje jarig. Pa heeft gezegd, dat ze een verlanglijstje mag maken. Daar moet alles op staan, wat ze graag wil hebben. Henk zal het voor haar schrijven. DE BRIEF 5 „Waar moet ik mee beginnen, zus?" vraagt Henk. „Een hondje," zegt zus. „En dan een bal, en dan nog een hondje." Moeder lacht. „Een hondje mag mijn meisje niet hebben. Dat kan niet, zoo dicht bij de duinen. Als het soms wegloopt, dan kan de boschwachter het wel eens zien, en dan schiet hij het dood, met zijn geweer." „Dan maar een hondje, dat nooit wegloopt," zegt Ietje. II. DE BRIEF. Het was op een mooien morgen. Pa en Moes, Henk en Ietje, en Anna, het dienstmeisje, zaten bij tafel te eten. Daar werd gebeld. Henk ging gauw opendoen. „Een brief, Pa!" riep hij. Pa nam hem aan. „Uit Amsterdam," zei hij. ,,'t Is zeker van badgasten," zei Moes. Pa knikte van ja. „Badgasten, wat zijn dat?" vroeg Ietje. „Dat zijn menschen, die hier een poosje komen logeeren," vertelde Henk, „net als meneer en mevrouw 6 HET HUIS ACHTER DE DUINEN Overkamp verleden jaar. En daarvoor betalen ze Pa dan geld. Maar toen was jij nog zoo klein. Daar weet je niets meer van." „Nietes, ik ben al groot, ik word al vijfjaar." „Nou, maar toen was je nog klein." „Niet kibbelen, Henk, geef me liever den Bijbel," zei Pa. Henk deed het, en toen ging Pa voorlezen. Van een man, die ziek was. Maar de Heere Jezus maakte hem weer beter. Henk en Ietje luisterden goed. „Dat heeft Meester op school ook pas verteld," zei Henk. Na het danken gingen Pa en Henk weg; Pa naar zijn kantoor, en Henk naar school. Ietje bleef thuis, bij Moes. Ze nam haar oude beertje uit de speelgoeddoos, en ze speelde, dat Beer een hondje was. En dat hondje heette Tommie. Ze deed Tommie een touwtje om den hals en ging met hem wandelen, de kamer door. Maar Tommie wou niet eens goed loopen. 's Middags vertelde Moe aan Henk en Ietje, wat er in den brief gestaan had. „ Er komen misschien dezen zomerweer menschen bij ons in huis wonen. Een meneer met twee kinderen. Hun Moesje is dezen winter gestorven. En de kinderen zijn beiden erg ziek geweest. Ze moeten nu een poosje dicht bij de zee wonen, om weer heelemaal beter te worden." IETJES VERJAARDAG 7 „O Moeke, is er ook een klein meisje bij, net als ik? Toe maar!" riep Ietje. „Wat voor kinderen zijn het? Hoe heeten ze? Hoe groot zijn ze?" vroeg Henk. „Daar weet ik allemaal niets van. Het is ook nog niet zoo heel zeker, dat ze komen. Ik denk, dat hun vader dat nog wel eens schrijven zal." Toen Henk weer naar school gegaan was, speelde Ietje met haar twee poppen, Annebet en Liesje. Dat waren zieke kinderen. En Ietje was hun Moe. En ze zette ze allebei in de zon. Toen werden de kinderen weer beter. III. IETJES VERJAARDAG. Ting-ting-ting-ting-ting-ting! sloeg de klok beneden. Henk werd wakker. Wat was er ook weer? O ja, hij wist het al: Zus was jarig. En hij had een prachtigengrooten bal vóórhaar gekocht. Met allerlei kleuren. Als je hem flink op den grond liet stuiten, veerde hij terug, tot bijna aan de zoldering. En hij had hem zelf betaald uit zijn eigen spaarpot. Wat zou Ietje blij zijn! Nu zou hij maar opstaan. Hij wou Ietje zelf wakker 8 HET HUIS ACHTER DE DUINEN maken, en haar den bal geven als ze nog in bed lag. Vlug kleedde hij zich aan, heel stil, om zus niet wakker te maken, want die sliep in het kleine ledikantje, aan het andere eind van de kamer. Toen liep hij op zijn teenen naar Ietjes bed, en gaf haar een zoen op haar wang. Zus rekte zich eens uit. Ze stak haar eene armpje boven het dek, maar wakker werd ze nog niet. Henk legde den bal bij haar handje en fluisterde: „Kijk es, Iet I" Ietjes oogen gingen open. Ze keek Henk heel slaperig aan. Ineens voelde ze iets kouds bij haar handje. Ze pakte het. Wat was dat? O, nee maar I Daar werd Ietje klaar wakker van. Ze ging overeind zitten en bekeek den bal. „O, Henkl Waar komt dat vandaan?" „Van mijl" juichte Henk, „omdat je jarig bent! En ik feliciteer je wel, hoor." „O Henk! Dank je wel!" En zus sloeg bei haar armpjes om Henks hals en gaf hem een zoen. Daar kwam Moes binnen. Ze droeg een groot pak. „Dag mijn kleine jarige meisje, ben je al wakker? Mijn lieveling, ik feliciteer je met je verjaardag, hoon En kijk eens, nu krijg je ook wat van me." IETJES VERJAARDAG 9 Zus lachte van pret. Henk moest helpen, om het pak open te maken. En wat kwam er uit? Een mooi hondje, van wol. Met raadjes onder zijn pootjes. En met een prachtig leeren halsbandje om, met een koperen belletje er aan. 10 HET HUIS ACHTER DE DUINEN „O Moes!" riep zus, „dat is een echte Tommie!" „En heeft mijn jongen zich al aangekleed? Kom dan maar, dan ga ik je wasschen," zei Moe. De deur ging open. Pa kwam binnen. „Dag Pa! Dag Paatje I Heb je goed geslapen? Kijk es, wat ik heb!'" jubelde Ietje. Ze wipte in bed op en neêr van plezier. Toen moest Pa haar ook knuffelen, en ze kreeg nóg wat moois: een prachtige, groote plaat. Op die plaat stonden een heeleboel schaapjes. En een herder ook. Die droeg een lammetje. Dat lammetje was zeker erg moe geweest. Pa zei: „En net zooals die herder op zijn schaapjes past, en van ze houdt, en voor ze zorgt, alle dagen, zoo zorgt de Heere voor de kinderen en de menschen, die Hem liefhebben." „Ja," zei Henk, „daar staat ook wat onder de plaat. Ik kan het wel lezen. Ik ben de goede Herder, staat er." „Juist," zei Moes, „en we hopen, dat onze jongen en ons meiske ook schaapjes van den goeden Herder willen wezen, van den Heere Jezus." Toen werd Ietje ook gewasschen en gekleed, en gingen ze samen naar beneden. Van Anna krëeg zus nog een mooi haarlint, en 's middags hadden ze een lekkeren pudding toe. Ook al voor den verjaardag. Wat had die Iet den heelen dag een pret! KAZAN 11 IV. KAZAN. Heel veel dagen waren voorbijgegaan, 't Zou nu gauw Mei worden; en 't was Zaterdagavond. Ietje was al in de tobbe geweest. Ze lag nu lekker te slapen in haar bedje. Henk was nog op. Die hoefde pas om acht uur naar bed. Hij moest zijn psalmvers voor school nog leeren. 't Was een gemakkelijk versje: Zoo Gij in 't recht wilt treden, O Heer, en gadeslaan Onz' ongerechtigheden, Ach, wie zal dan bestaan? Maar neen, daar is vergeving Altijd bij U geweest; Dies wordt Gij, Heer, met beving, Recht kinderlijk gevreesd. Henk kende het al bijna. Nog een paar keer probeeren, dan moest Pa het hem eens overhooren. „Pa, wil u eens hooren of ik het ken?" „Zeker, jongen." Henk zei het glad op. „Goed zoo," prees Pa hem. En Moe vroeg: „Wat zijn dat, Henk, ongerechtigheden ?" 12 HET HUIS ACHTER DE DUINEN „Als je stout bent," zei Henk, „maar dan mag je God om vergeving vragen. Dat heeft Meester ons gezegd." „Zeker, vent." „Zeg Henk," zei Pa, „er is vandaag weer een brief gekomen. Volgende week Woensdag komen onze badgasten. Een heer met een jongen en een meisje. De jongen is veertien jaar. Hij heet Gerard." „A ba! Wat oud!. Niks an!" vond Henk. „Maar Henk! Ze komen toch niet voor jouw plezier. Ze komen om beter te worden door de zeelucht." Henk kreeg een kleur. „En dan is er ook nog een meisje," vertelde Pa verder. „Dat is zes jaar. Ze heet Bettie." „O, da's leuk voor onze Iet!" „Ja, maar ze zal nog wel niet kunnen spelen aan het strand. Ze is nog erg zwak. En dan is er nog wat, Henk. Raad eens, wie er ook mee komt?" „Nog een?" „Ja, hun hond. Meneer schrijft, dat ze een heel mooien, grooten hond hebben. Kazan heet hij. Dien willen ze graag meebrengen, want de kinderen houden zooveel van hem." „Èn kan dat, Pa?" „Zeker wel. Hij kan in 't schuurtje slapen." Henk zei niets meer. Maar hij dacht heel veel. Een groote hond! Wat fijn! Als hij er dan ook eens DE GASTEN 13 mee wandelen mocht van Gerard! Wat zouden zijn vriendjes dan kijken 1 „Komaan, Henk," zei Moeder, „nu zal ik jou eens in de tobbe stoppen, en dan ga je naar bed." Toen Henk in z'n bed lag, droomde hij van Kazan. Hij zat op den rug van Kazan, net als een ruiter op zijn paard. En Kazan droeg hem over de duinen, en over het strand, en toen de zee in, al verder de zee in. Henk werd bang. Hij riep: „Ho, Kazan, hol" Maar 't hielp niet. Kazan begon te zwemmen. En Henk viel er af. Hij viel in het water, en zonk naar beneden. Steeds verder naar beneden. Op eens werd hij wakker. Hij lag in bed! Hè, gelukkig, dat het maar een droom was 1 V. DE GASTEN. Eindelijk was het Woensdag geworden. Nu zouden de gasten komen. Ietje was zoo blij! Henk had haar alles verteld. 14 HET HUIS ACHTER DE DUINEN En Moes had gezegd, dat ze heel lief moest zijn voor de arme zieke Bettie. Om twaalf uur zouden ze komen, in een auto. Goed, dat Henk vanmiddag niet naar school hoefde. Toen de school uitging, liep hij op een draf naar huis. Ietje speelde met Tommie op de trap. Tommie moest leeren traploopen. Maar Tommie was zoo dom. Ietje moest hem aldoor helpen. Daar kwam Henk aanhollen. „Zijn ze er al, zus?" „Nee," schudde zus. Ze had het zoo druk met Tommie. Toetretoet-toet-toet 1 Daar kwam een auto aan, o! Dat waren ze! Dat was hun auto! Twee groote koffers stonden er bovenop. Moe kwam ook buiten en liep de trap af. De auto hield stil. Er stapte een heer uit. Hij zei tegen Moe: „U is zeker Juffrouw Van de Velde? Mijn naam is Verhoog. En dit zijn mijn kinderen." Er kwam een jongen uit de auto. Een lange magere jongen met een bleek gezicht. Hij gaf Moe een hand. Er sprong ook een hond uit de auto. O, een groote hond! DE GASTEN 15 „Hier, Kazan, af!" zei meneer Verhoog. Toen ging de hond liggen. En toen kwam er een klein meisje uit de auto. Een klein bleek meisje, met groote blauwe oogen en blond krulhaar. Ze gaf Moes een handje, en begon dan ineens te schreien, heel erg te schreien. 16 HET HUIS ACHTER DE DUINEN Moes nam haar in haar armen. „Stil maar, lieverd," zei Moes. „Je zal hier wel gauw beter worden. En wij zullen heel goed voor je zorgen. Stil maar, kindje." O, Ietje begon ook te schreien. Ze liet Tommie los en liep hard naar Moe. Moes zei: „Kijk eens, daar komt Ietje aan. Die zal met je spelen. Huil maar niet meer, Ietje, wees maar heel lief voor Bettie." Toen kwam Pa thuis. Hij groette meneer Verhoog en de kinderen, en begon vlug te helpen, om de koffers van de auto te halen. De chauffeur hielp ook mee. Samen droegen ze de koffers naar boven. „Ziezoo, dat is klaar," zei Pa. Meneer Verhoog en Gerard en Bettie kwamen binnen. Kazan liep achter hen aan. Gerard vertelde aan Henk, dat Kazan niets kwaad was. Henk streelde den kop van den hond. Moeder wees hun de kamers, waar ze zouden wonen. Meneer vond alles heel mooi. „Maar waar is Bettie?" vroeg hij. „O, Bettie is bij Ietje," vertelde Henk. „Ietje laat haar onze kippen zien." Anna had het eten klaargezet voor de gasten. Pa en Moes, Henk en Ietje, aten in de keuken. AAN HET STRAND 17 Dat deden ze altijd, zoolang ze badgasten hadden. En dan sliepen Henk en Ietje op zolder. Dat was ook wel leuk. Moes had een groot scherm om hun bedjes gezet. Nu was het ook net een kamertje. Want hun slaapkamer, die was zoolang voor Bettie. En de kamer daarnaast voor Gerard. Ja, Moes en Anna hadden het nu een paar maanden heel druk met al die menschen 1 VI. AAN HET STRAND. Voor Ietje kwam er nu een heerlijke tijd. Alle dagen mocht ze met Bettie wandelen en spelen. Meneer Verhoog vond het zoo prettig, dat zijn kleine meisje een vriendinnetje had. 's Morgens gingen ze met hun viertjes naar het strand: Meneer en Gerard, Bettie en Iet. Dan speelden ze in het zand, of zaten in hun kuil naar de zee te kijken. Gerard en Bettie werden altijd gauw moe. Dat kwam, omdat ze ziek geweest waren. Maar elke week werd dat beter, en hun magere wangen werden dik en bruin. Als Henk uit school kwam, mocht hij ook vaak 18 HET HUIS ACHTER DE DUINEN mee spelen. Maar soms moest hij Moes helpen, of boodschappen doen. Op Woensdagmiddag ging meneer Verhoog wel eens een wandeling maken met de vier kinderen. Dat was leuk. Henk kende alle paadjes door de bosschen en wist overal den weg. Meneer hield Kazan dan stijf vast O, KAZAN, KAZAN! 19 aan den leeren riem. Want Kazan vond al die konijntjes zoo aardig, die daar speelden in de duinen. Soms rukte hij aan den riem om los te komen, en een konijn te gaan pakken. „Pas op, meneer!" zei Henk dan, „als hij wegloopt, en als de boschwachter hem ziet nou, dan is hij er geweest, hoor! Er mogen geen honden losloopen in de duinen." Aan het strand mocht Kazan wel losloopen. Daar deed hij geen kwaad. Meestal lag hij stil naar de kinderen te kijken. En als zij een kuil groeven, dan hielp hij ook mee. Dan groef hij heel hard met zijn twee voorpooten, dat het zand hoog opstoof. Ook ging hij wel eens zwemmen in de zee. O, als het mooi weer was, dan hadden ze prettige dagen aan het strand. VII. O, KAZAN, KAZAN! Op een Woensdag kwam Bettie den heelen dag bij Ietje spelen. En ze bleef met Gerard ook bij Moes eten. Want hun Vader was op reis" gegaan. Heel vroeg al. Hij bleef den heelen dag weg. 2ff HET HUIS ACHTER DE DUINEN En nu zou Moes voor zijn kinderen zorgen. Dat vond Ietje wel fijn. 's Middags na het eten, dan zouden de jongens samen een groote wandeling gaan maken. Bettie en Ietje speelden zoo prettig met de poppen. Bettie had haar mooiste pop ook meegebracht. Die heette Elsje. En Bettie was haar mama. Ietje was de Moeke van Annebet en Liesje. En toen kwam tante Bettie met Elsje bij haar logeeren. En de beide dames gingen samen wandelen met haar kindertjes, in den tuin. Annebet en Liesje zaten in hun wagentje. Maar Elsje mocht ook in het wagentje zitten, aan het voeteneind. Anders werd ze veel te moe. En de mama's duwden om beurten den kinderwagen. Hé, daar kwam Henk al thuis, met Gerard, die had hem van school gehaald. Wat jammer, dat het al etenstijd wasl Maar straks, als de jongens wegwaren, dan speelden ze verder, vast hoor 1 Aan tafel vroeg Pa aan Henk: „Waar wilden jullie vanmiddag heengaan, Henk ?" „Door het bosch naar Jansen, Pa, en over den straatweg terug." „Ja meneer," vertelde Gerard, „en Vader heeft gezegd, dat we bij Jansen een glas" limonade mogen koopen." „En daar kan je ook schommelen en wippen," vertelde Henk weer. 22 HET HUIS ACHTER DE DUINEN „Nu, dan zal je wel pret hebben. Moet Kazan ook mee?" „O ja, Pal" „Zeker, meneer 1" „Nu, houdt hem dan maar goed vast, hoorl Hij kon wel eens lastig worden, het zit daar vol konijnen. En hij is nog zoo jong." Toen Pa gelezen en gedankt had, gingen de jongens op stap. Het was een prachtige wandeling> De zon scheen wel erg fel, maar in het bosch was het koel. Ze zagen een paar keer een eekhoorntje, en ook eens een wilde boschkat. „Waar leeft zoo'n kat nou van ?" vroeg Gé. „Van jonge vogeltjes en konijntjes," zei Henk, „en ze zal wel ratten eten ook. Die zijn hier genoeg." „Woef!" zei Kazan opeens. Hij rukte hard aan den riem. „Hij ziet zeker wat," meende Gé. Bij Jansen legden ze den hond vast aan een boom. Gerard ging wat water voor hem vragen. De jongens dronken zelf limonade en vermaakten zich in den speeltuin. Eindelijk zeiv Henk: „We moeten niet te laat thuis komen, Gé, laten we nu maar gaan." Gerard vond het goed. O, KAZAN, KAZANI 23 De jongens stapten flink op. Toen zei Gerard: „Weetje wat, Henk, ik zal Kazan een poosje los laten loopen. Hier kan het geen kwaad." „Nou, 'k zou maar oppassen," meende Henk, „als hij nu wat ouder was, maar hij heeft nog niets geleerd." „Nou, maar hij komt toch wel, als ik hem roep." „Toe dan maar." Gerard maakte den riem los van den halsband. Kazan was blij. Hij sprong tegen het baasje op en zei: „Woef!" Dat beteekende: „Dank je!" En meteen rende hij voor hen uit, heel hard. Henk schrok al. Maar hij kwam weer terug. „Zie je nou wel!" riep Gerard trotsch. „Hij loopt niet weg! Brave hond, hoor. Beste Kazan. Kom jij maar bij den baas 1" 't Ging een poosje heel goed. De jongens babbelden overal over. Er was ook zooveel te zien. Groote velden, waar aardbeien verbouwd werden. Ook wel velden, met niets dan tulpen en andere mooie bloemen. Maar die waren nu al uitgebloeid. Opeens ritselde er wat in de struiken. Kazan zette zijn ooren op. Hoor! Er ritselde weer wat! De jongens hoorden het niet. Maar Kazan wel! Hij ging eens kijken. O, en »toen sprong er zoo maar een konijn uit de O, ALS VADER KOMTl 25 struiken. Het hipte heel vlug weg, 't kleine witte staartje omhoog. En Kazan vloog het na, zoo hard hij kon! „Hier, Kazan, hier!" riep Gerard. Maar Kazan hoorde niets. „Kazan! Kazan!" gilde Henk. Maar Kazan kwam niet. „Kazan, hierrrrr!" schreeuwde Gerard. Maar jawel! Kazan was weg en bleef weg. De jongens zagen hem nergens meer. Henk kreeg tranen in zijn oogen. Gerard beet op zijn lippen. „Wat moeten we nu beginnen?" vroeg hij. „Laten we maar naar huis gaan," zei Henk, „misschien weet Pa raad, van avond." Toen gingen ze maar naar huis. En pret hadden ze niet meer. VIII. O, ALS VADER KOMT! Moes zat in den tuin te naaien, toen de jongens thuis kwamen. Daar zat ze zoo lekker in de schaduw, en daar kon ze meteen op de beide kleine meisjes letten. 26 HET HUIS ACHTER DE DUINEN „O, Moei" snikte Henk. „Nou is het zoo erg!" „Wat is er dan?" zei Moe, en ze legde haar naaiwerk neer. „Wat is er dan gebeurd? Ben je stout geweest?" „O Moe, nou is Kazan weg!" Gerard knikte van ja. Hij keek erg treurig. Ietje en Bettie hoorden wat van Kazan en kwamen er ook bij staan. Tommie ook. Die liep met Ietje mee. „Kazan?" vroeg Bettie, „waar is Kazan, Gé?" „ Weggeloopen," zei Gé norsch. Want hij schaamde zich. Maar hij wou niet huilen. Henk wou ook niet huilen. Maar hij kon er niets aan doen. De tranen kwamen zoo maar. Het was ook zoo erg. Hij had de meeste schuld. Want hij woonde al zoo lang in de duinen. Veel langer dan Gerard. Hij had Gerard veel meer moeten waarschuwen. „Hoe kwam Kazan dan los?" vroeg Moe weer. „Ik liet hem los," vertelde Gerard nu, „ik dacht, dat het geen kwaad kon op den straatweg. Hij bleef ook aldoor bij me. En toen liep hij ineens het bosch in." „Maar jongens," zei Moe bedroefd, „vanmiddag heeft Pa je nog zóó gewaarschuwd. Jij wist het toch ook wel, Henk." Henk knikte van ja. Moes zag wel, dat de jongens erg veel spijt hadden. Daarom zei ze: „Nu, maar zulke honden zijn erg verstandig. Misschien komt hij wel weer bij huis loopen." O, ALS VADER KOMT! 27 „O, Juffrouw! Denkt u dat? Als hij dan maar terug is, voordat Vader komt!" zei Gé. „Laten we dat maar hopen," zei Moes. Ietje had stil staan luisteren. Ze dacht heel veel. Eindelijk zei ze heel zacht, aan Moe's oor: „Mag je wel voor Kazan bidden, Moes ?" Moes streelde Ietjes haar. „Zeker, lieve. Dat mag wel, hoor!" „De Heere Jezus, zorgt Die ook voor de dieren, Moes?" „Zeker, kindje. God zorgt voor de dieren ook." Ietje trok Bettie aan haar arm. „Kom Bettie, ga mee naar boven," fluisterde ze. „Kom, dan gaan we bidden of Kazan terugkomt. De Heere Jezus hoort ons wel." Een poosje later kwamen de twee kleine meisjes -weer buiten spelen. Ze keken heel blij. Ietje klom eventjes bij Moes op haar schoot. En ze zei: „Ik heb ook maar gevraagd, of hij komen mag voordat Gé zijn Vader er weer is. Want ik geloof, dat die nog al streng is, hé Moes? En de lieve Heer kan immers alles?" Moe kuste haar kleine meisje. 28 HET HUIS ACHTER DE DUINEN IX. NAAR BED! 't Was zeven uur. Dat was bedtijd voor Ietje en Bettie. Pa was al lang thuis. Hij had gebromd op Gé en Henk. Nu ging Moes de kleintjes naar bed brengen. Want Betties Vader kwam heel laat thuis: om tien uur pas. Moes hoefde Bettie heelemaal niet te helpen. Ze kleedde zich alleen uit. Ietje kon het ook bijna alleen. Maar die lastige haakjes op haar rugje moest Moes openmaken. Ze mochten om beurten haar avondgebedje doen, vóór Betties ledikantje. Bettie eerst; die was de oudste. Toen Ietje. Bettie klom in bed. Moes dekte haar onder. Eén deken maar, want 't was zoo heet. „En nou jij naar den zolder, spring-in-'t-veld!" zei Moes tegen Ietje. „Dag Bettie, slaap wel!" zei Iet. En toen nog heel zachtjes: „Wees maar niets bang, hoor. Hij komt wel. Ik heb het zoonet nog weer stilletjes gevraagd." Toen wipte Iet gauw in haar eigen bedje, achter 't groote scherm. IK WIST HET WEL! 29 En Moes dekte haar ook onder. „Slaap lekker, schat." „Slaap lekker, Moeke." Vijf minuten later sliep ze al. X. IK WIST HET WEL1 Beneden waren Gé en Henk aan 't spelen, met Henks mooie Halmaspel. Maar veel pret hadden ze toch niet. Pa las de krant. Moes ging kousen stoppen. Niemand zei wat. Moes dacht aan Ietje. Ze was zoo blij, dat Ietje alles aan den lieven Heer vertelde. Henk deed dat ook wel, dat wist ze. Maar Henk zei het aan niemand. O, als haar kinderen toch maar schaapjes van den goeden Herder mochten zijn 1 Pa vouwde de krant op. „Henk, kom eens bij me," zei hij. Henk kwam. „Jongen, weet je wel, dat je ongehoorzaam geweest bent, jij en Gé ook?" Gé knikte. Hij wist het wel. En 't speet hem erg. 04 co c} 3 30 HET HUIS ACHTER DE DUINEN Henk zei: „Ja Pa, ik zal 't nooit weer doen. Maar ik dacht er toen heelemaal niet aan, dat u 't verboden had." „Maar vergeten kan ook zonde zijn, Henk." En toen ineens.... Wat was dat? .... Daar krabbelde iemand heel hard aan de keukendeur. ï£i£?" IK WIST HET WEL! 31 O, Gé vlóóg op Henk ook Pa ook Moes ook.... En Moes haar stopgaren rolde op den grond.... Gé rukte de deur open. O, daar was .... daar was .... Kazan! Die lieve Kazan 1 Die brave hond 1 O, Gé was zóó blij 1 En Henk ook 1 En Moes en Pa ook! Maar de meeste pret had Kazan zelf. Hij sprong door de keuken en zwaaide met zijn staart. Hij likte Gé, en Henk, en Pa, en Moes! En Moes riep: „Bal Nee!" Maar Kazan zei: „Woef-woef-woef!" Dat beteekende: „Ik ben blij, dat ik weer bij jullie ben! Geef me maar gauw wat te eten!" Gerard haalde zijn bakje vol hondebrood. En Kazan at alles op. „Breng hem nu maar in 't schuurtje, Gé!" zei Pa. Moe keek op de klok. O, ze schrok er van! Negen uur al! „Gauw, Henk, naar bed!" Toen Henk boven kwam, maakte hij, eventjes maar, Ietje wakker. Dat deed hij anders nooit. Maar nu moest hij het toch vertellen! 32 HET HUIS ACHTER DE DUINEN „Iet, hoor eens! Kazan is er weer! De boschwachters hebben hem niets gedaan F' Ietje werd een beetje wakker. Ze lachte. „Ik wist het wel!" zei ze. Toen keerde ze zich om, en sliep weer in. En toen Henk z'n avondgebedje deed, ging het niet vlug, zooals anders wel eens. Want hij had zooveel te zeggen, zóóveel! En de lieve Heer hoorde het wel.