H.Cf.f>C .-.,5 De papieren zendeling. „De Bijbel is een ongeëvenaard zendeling." Dr. Schepper. In Warschau, de hoofdstad van Polen, is een kerk, waar aan de buitenzijde een groot Christusbeeld staat. Het stelt Jezus voor: dragende zijn kruis en met opgeheven rechterhand. Onder het beeld staat in 't Latijn: „Omhoog de harten". Eiken morgen kwam een Joodsche jongen voorbij dat beeld, op weg naar school. En gelijk hem geleerd was, spuwde hij dan in de richting van het beeld en herhaalde het vers uit Leviticus; „Gij zult m geen afgoden maken, noch gesneden beeld — om u daarvoor te buigen, want ik ben de Heere, uw God." Eens op een bitter-kouden wintermorgen, zag die jongen een vrouw knielen in de sneeuw. Zij was slecht gekleed en had kapotte schoenen aan. Dichterbij gekomen, zag de jongen, dat zij weende; haar gevouwen handen strekte zij uit naar het beeld, dat zij smeekend aanzag, terwijl haar lippen bewogen, als was zij met iemand aan 't spreken. Over dit alles was de jongen zoo verwonderd, dat hij stokstijf bleef staan. Hij voelde, dat hier iets was, dat hij niet begreep. Opeens zag hij haar gezicht veranderen: van bedroefd werd het blij. Ze stond op en niet lettend op den jongen, zei ze hardop: „O, ik voel me heel anders nu; ik weet zeker, dat Hij me verhoord heeft." Toen, den jongen ziende, met z'n zwart, rond mutsje op, zei ze: „Ga weg, vuile Jood!" waarop ze haastig heenging. Joden en Christenen verdragen elkaar niet best in Polen. De jongen ging naar school, waar hij te laat kwam en slecht oplette dien morgen. Hij was ook zóó vervuld van 't geen hij gezien had! Aldoor moest hij er aan denken. Men had hem geleerd, dat zulke beelden afgoden waren, die men verafschuwen en bespuwen moest. ... Wat deed die vrouw, knielende in de sneeuw, daar toch? Bidden tot een afgod? Maar dat is heel slecht, dacht de kleine Jodenioneen. De vrouw was bedroefd misschien was haar kind of haar man of haar moeder wel erg ziek en had zij gevraagd om beterschap. Hij wist wat dat was. Hij zei ook eiken dag zijn gebeden en, toen zijn vader ziek was, had hij vurig gebeden om beterschap. Maar hij bad tot den Heere God en deze vrouw bad tot een afgod. . TT . Weer dacht hij: dat is heel slecht. En dwaas! Hoe kon nu zoo'n ding van steen een gebed verhooren! Maar hoe dan die verandering? En wat beteekende dat, wat ze zei- ,Ik voel me heel anders nu; ik weet zeker, dat Hij me verhoord heeft?" Hij — wie was Hij? Dat beeld kon ze met bedoelen, dat was geen Hij, dat was het, een ding van steen! Die vraag: „Hij, wie is Hij?" kwam" nog dikwuls in hem op in de volgende jaren. Totdat hij eens iemand hoorde zeggen, dat die steenen afgod Jezus voorstelde. Toen ging hij vragen: „Wie is Jezus?" Die vrouw, knielend in de sneeuw, had dus gebeden tot Jezus. En zij was er zeker van geweest, dat Jezus haar verhoord had. Maar wie was Jezus dan toch? ( 't Was bijna vijf en veertig jaar later, dat een Joodsche jongen, die Christen wilde worden, aan den predikant, bij wien hij leerde, vroeg: „Kent u mijn oom? Hij is een Christen." De predikant dacht, dat hij wel alle Christenen uit de Joden kende die in Warschau woonden. Toch kende hij den oom van dien jongen niet. Hij ging naar 't opgegeven adres, 't Was een klein boekwinkeltje. Achter de toonbank stond een man met een langen baard en een edel gezicht. En toen deze zijn levensgeschiedenis vertelde, kreeg de predikant ook 't verhaal te hooren van die vrouw, knielend in de sneeuw, want deze man was de jongen, die dat gezien had. „ , ., De man noemde zichzelf een Christen. Was hij dan gedoopt. 4 Strand van Ceylon. Rivier van Indramajoe. Neen, maar in zijn hart was hij een volgeling van den Nazarener. den beloofden Messias. Al zijn buren en klanten wisten, dat hij eigenlijk een Christen was. Hij sprak dikwijls met hen over Christus. Maar bij wien had hij dan geleerd? Bij niemand. Hij had den Bijbel gelezen. Eerst het Oude Testament, het heilige boek van de Joden. Toen had hij op zekeren dag tot zijn verbazing gehoord, dat er nog een heilig boek.was, dat de Christenen het Nieuwe Testament noemden. 't Was de groote dag in zijn leven, toen hij dat boek in handen kreeg en er voor 't eerst in las. Daarin vond hij nu eindelijk 't antwoord op de vraag: „Wie is Jezus?" En "weer zag hij die arme vrouw, knielend in de sneeuw en opziende naar het beeld aan de buitenzijde der kerk. Nu las hij van Jezus cp weg naar Golgotha, dragende zijn kruis, juist zooals dat beeld Hem voorstelde. En toen hij de lijdensgeschiedenis van Jezus las, dacht hij aan den profeet Jesaja, die zegt: „Hij is om ónze overtredingen verwond." Toen was er bij hem geen twijfel meer. Jezus was de lang beloofde Messias, door zijn eigen volk verworpen. „Ja," zei hij tot den predikant, „ik ben een Christen. Niemand heeft me den weg gewezen, maar God zelf heeft tot mijn ziel gesproken door den Bijbel." Eenigen tijd later werd hij gedoopt, tegelijk met zijn neef. Toen kwamen haat en vervolging. Nu hij zich had laten doopen en dus openlijk een Christen was geworden, schuwden de andere Joden hem, alsof hij melaatsch was. Niemand kwam meer in zijn winkel. Ten slotte moest hij Warschau verlaten en ging hij naar Weenen. De groote oorlog brak uit en zijn vrienden in Warschau hoorden niets meer van hem. Maar dat hij trouw is gebleven, daaraan twijfelen ze niet, want zijn geloof was vast; het was in hem gegroeid door 't lezen in den Bijbel, waardoor God zelf tot hem gesproken had. Er liep eens te (Batavia op Java, een dominee, zoo pas uit Holland gekomen. Hij wandelde met zijn zoontje en dochtertje. Daar kwam hij een zendeling tegen „Kijk," zei hij tot zijn kinderen, „hier heb je nu een heuschen zendeling." Hij wou er mee zeggen: jullie hebt in Holland wel over een zendeling hooren praten of gelezen — hier zie je er nu een in levenden lijve. Die zendeling is nu heel oud en dit gebeurde, toen hij jong was. Maar hij heeft het altijd onthouden en in een boek, waarin hij zijn leven beschrijft, heeft hij verteld, wat die dominee tot zijn kinderen zei. Hebben jullie wel eens 'n heuschen zendeling gezien? Ik wed van ja. Op een zendingsfeest of misschien is er wel eens een op school of Zondagsschool geweest om te vertellen van zijn werk in Indië. Maar heb je ook wel eens nagedacht over dien naam „zendeling"? Waar zou die naam vandaan komen? 't Heeft iets te maken met zenden: sturen. Een zendeling wordt gezonden, gestuurd. Waarheen? Naar menschen, die ver weg wonen, om hun het Evangelie te brengen. Door wie wordt hij gezonden? Door menschen, die samen een zendingsvereeniging of genootschap vormen. Of door een gemeente. Maar een echte zendeling zal, als je hem vraagt: „Wie heeft u gezonden?" in gedachten naar Boven zien en zeggen: „de Heere Jezus heeft mij gezonden, want Hij heeft gezegd: „Gaat heen in de geheele wereld, predikt het Evangelie aan alle menschen." Maar hebben jullie nu wel eens een papieren zendeling gezien? Nu durf ik met zekerheid voor jullie antwoorden: ja. Want allen heb je natuurlijk een bijbel gezien en de Bijbel is een papieren zendeling. Die is eigenlijk de zendeling, door God gezonden om het Evangelie, de Blijde Boodschap, aan de menschen te brengen. Meestal wordt de papieren zendeling door menschen gebracht aan de menschen. Maar soms doet die papieren zendeling zijn werk heelemaal alleen in stilte — zooals je gezien hebt uit het verhaal van dien Poolschen Jodenjongen. Nog meer voorbeelden weet ik daarvan en die zal ik jullie vertellen. Nu gaan we in gedachten heel ver weg, naar Calcutta, een groote stad in Vóór-Indië. En we gaan naar.... een gevangenis. Daar zat in een cel de Japanner Tokichi Ishii. Hij was een moordenaar. Hij was dertig jaar oud en het grootste deel va» zijn leven had hij in de gevangenis doorgebra.d»t. Terwijl hij daar voor 6 een ander misdrijf zat, hoorde hij, dat een onschuldig man veroordeeld was voor een moord, dien hij, Tokichi Ishii, begaan had. Aanstonds bekende hij, dat hij 't gedaan had en hij werd ter dood veroordeeld. Toen kwamen twee vrouwelijke zendelingen hem bezoeken. Naar wat ze hem zeiden, luisterde hij ternauwernood en het Nieuwe Testament in de Japansche taal, dat ze hem gaven, nam hij met een buiging aan en legde het op de plank in zijn cel. Wat er toen verder gebeurde, heeft hij zelf beschreven. Hoor maar wat hij vertelt. „Op zekeren dag verveelde het me om zoo leeg te zitten en om den tijd te verdrijven, nam ik het Nieuwe Testament van de plank. Eerst keek ik eens in 't begin, toen in 't midden. Ik las eenige regels en legde het boek weer weg. 'n Ander keer las ik van de kruisiging en kwam aan de woorden: „En Jezus zeide: Vader vergeef 't hun, want zij weten niet wat zij doen." Deze woorden bereikten mijn ziel, door Gods genade. Ik hield op, want ik kreeg een gevoel alsof ik 'n steek in 't hart kreeg. Wat sprak die zin tot mij! Ik zag Jezus' liefde, ik zag zijn medelijden. En met een onuitsprekelijk dankbaar hart geloofde ik. Door die enkele woorden werd ik een Christen." Van toen af werd het lezen en overdenken van wat er in dat Nieuwe Testament stond, zijn dagelijksch genot. Hij wist niet, wanneer hij gehaald en naar het schavot gebracht zou worden. Eiken dag kon het komen, élk uur kon zijn laatste zijn. En toch begroette hij eiken morgen met blijdschap het daglicht. Dit zei hij tot een Boeddhistisch priester, die hem kwam bezoeken. Die begreep er niets van en vroeg: „Hoe kom je aan zoo'n geloof?" Toen reikte Ishii hem zijn Nieuw-Testament over en zei: ,,In dit boek zijn de woorden van Christus geschreven en daardoor weet ik, dat Hij hier is in deze cel. Al kan ik Hem niet zien met mijn oogen, toch spreek ik met Hem eiken dag." Die priester was een edel man en hij zei: „Het is goed zoo'n geloof te hebben; houd het maar vast." En deze priester vertelt, dat Ishii op het schavot, even voordat hij gedood werd, zei: „Mijn ziel, gereinigd, keert weer naar de Godsstad." Zoo werd deze moordenaar tot Christus gebracht, enkel door 't lezen van het Nieuwe Testament. Hier was 't dus weer een deel van den Bijbel, dat het werk deed van een zendeling. De papieren zendeling had gesproken — in stilte «leed hij zijn eigen werk. Niet zoo heel ver van Calcutta ligt het mooie eiland Ceylon. Donker gekleurd zijn de kinderen, die daar wonen en veel kleeren hebben ze niet aan, want het is er heel warm. Een linnen broek en jasje is dan ook al wat Sambie, een schooljongen, draagt. Eens, dat Sambie met zijn vriendjes buiten liep te spelen, zagen zij een man, die een tasch aan een riem over den schouder droeg. In die tasch waren boeken, groote en kleine, en die bood hij te koop aan. Een colporteur heet zoo iemand en die boeken waren bijbels of gedeelten van den Bijbel, alle gedrukt in de taal, die de inboorlingen van Ceylon spreken. Nieuwsgierig gingen Sambie en zijn vriendjes om dien bijbelcolporteur heen staan. Sambïe voelde al eens in den zak van zijn jasje ja, daar zat nog 'n koperstukje in. Hij had er veel meer gehad, maar de andere had hij gebruikt om er ijslimonade voor te koopen. Maar nu verlangde hij niet naar ijslimonade, maar naar een van die boekjes, want hij hield veel van lezen. Hij liet z'n koperstukje zien — kon hij daar wat voor krijgen? „Jawel," zei de koopman, „dit dunne boekje kost juist zooveel." 't Was een van de Evangeliën. Sambie, blij, dat hij zoo'n boekje rijk was geworden, ging er thuis in lezen. En wat hij las, gaf hem heel wat te denken! Er stond heelemaal niet in, dat je booze geesten te vrind moest houden en over vereering van 't groote Boeddha-beeld las hij ook niets. Maar wat Jezus sprak en deed en dat je elkaar lief moest hebben — dat las hij. En hij was zoo in zijn schik met het boekje, dat hij 't altijd bij zich droeg en er alle verloren oogenbltkjes in las. Zoo zat hij er ook in te lezen op 'n morgen, dat hij wat vroeg in 't schoollokaal was. Hij was niet de eenige, die las, want andere jongens hadden zijn voorbeeld gevolgd, ook zoo'n boekje gekocht en lazen er nu ook in.' Daar kwam iemand binnen. De onderwijzer? Neen — de bijbelcolporteur was't! 8 Sambie's gezicht straalde van blijdschap. Hij stond, op en zei: „Koopman, geef mij 'n paar van die boekj es om te verkoopen. Ik wil, dat mijn broer en zuster ze ook zullen lezen en anders worden. Ze zijn bang voor booze geesten en ze vereeren het beeld en de duivelbezweerders en ze vechten met elkaar. Ik probeer om te doen wat de Groote-Heer in dit boek zegt. Ik wou zoo graag, dat zij ook niet meer vochten, maar elkaar liefhadden, zooals de GrooteHeer zegt, dat we doen moeten." Sambie kreeg twee Nieuw-Testamentjes van den colporteur. Toen deze eenigen 'tijd later weer die school bezocht, kwam Sambie op hem af en met een triomfantelijk gezicht overhandigde hij den colporteur 't geld voor de Nieuw-Testamentjes, zeggende dat zijn broer en zuster er geregeld in lazen en dat zij er ook uit geleerd hadden om elkaar lief te hebben. Sambie is nu een leerling van de Zondagsschool en hij zegt, dat hij later ook „zoo'n man met 'n tasch" wil worden en bijbels verkoopen. Ook bij Sambie, den schooljongen van Ceylon, heeft de papieren zendeling z'n werk gedaan. En nu gaan we naar Nederlandsch-Oost-Indië, naar .ons eigen Java.