door Nanda Ceillustreerd door Pel Dom L ALKMAAR. 6EBR.KLUITMAM J Miep Hofland door NANDA geïllustreerd door POL DOM ALKMAAR — GEBR. KLUITMAN. Opgedragen aan Mies. Eerste Hoofdstuk. Wie Miep was. ^et 'n vroolijk gezichtje, oogen glanzend \\/ I van ondeugd, de blonde krullen verward I langs hoofd en schouders, wipte Miep op f-J 't allerlaatste nippertje de M. U. L. O. School van juffrouw Anke binnen. Ze zat in de tweede der drie klassen en was al ruim 'n jaar een leer¬ ling van juuiuuw nuKC) ii sirciigc cu uicl vuui gekheid geschikte directrice. „Al ruim 'n jaar," was de diepe zucht van deze dame, want haar geleek dien tijd vééleer honderd jaar en met spijt had ze tegen 'n vriendin geklaagd dat ze den laatsten tijd beslist oud begon te worden en ze haar werkkring werkelijk moeilijk vond tegenwoordig. En met nóg dieper zucht dacht ze aan Miep Hofland, die er 'n wonderbaren slag van had de zoetste en braafste kinderen in ware belhamels om te tooveren. Geen dag ging haast voorbij of Miep werd voor 't een of ander kattekwaad naar haar toe gestuurd en de directrice had zich in den beginne verbaasd 6 afgevraagd hoe 't ondeugende kind 't had klaar gespeeld om op de lagere school geregeld over te gaan. En toch was de oplossing heel gemakkelijk. Onder Miep's blonde krullen huisde juist evenveel verstand als ondeugd. Van dit laatste talent maakte Miep nu ruim acht maanden 'n heerlijk gebruik, van 't eerste profiteerde ze slechts den kortst mogelijken tijd voor de vacantie, waarna men dan wel verplicht was haar als 'n beste leerling naar 'n hoogere klas te laten verhuizen. En daar Miep 't aldus jaren gewend was te doen, was 't geen oogenblik in haar opgekomen bij juffrouw Anke van regel te veranderen en toen de eerste kennismaking geschied was, ontpopte Miep zich tot ontzetting van alle onderwijzeressen in 'n ware wildzang, onuitputtelijk in 't verzinnen van kattekwaad. Als de onderwijzeres des morgens binnen kwam, dwaalde haar eerste blik naar Miep, wier ernstig gezichtje meestal veel beloofde maar wier van ondeugd glinsterende oogen wel anders vertelden. Juffrouw van Tiel die geen orde had, werd dan al zenuwachtig en juffrouw van Sand, met wie Miep in gewapenden vrede leefde, zette zich alvast schrap. En toen Miep dien morgen op 't laatste nippertje naar binnen wipte, stond juffrouw van Sand al voor den lessenaar. Miep zei tamelijk luidruchtig goedenmorgen en viel met 'n smak haar bank in. „Hè, hè," zei ze, „pf, is dat loopen," en ze knikte al blazend en hijgend naar al de meisjes in 't rond. „Frederika Hofland," zei juffrouw van Sand streng. Miep was er al lang aan gewend op school zoo genoemd te worden. Thuis werd ze altijd „Miep" genoemd, maar toen ze den eersten dag bij juffrouw Anke op school was verschenen en 7 deze haar gevraagd had hoe ze heette, had ze heel precies geantwoord: „Frederika Maria Hofland." En juffrouw Anke had gezegd: „Heel goed Frederika, ga jij dan daar ginds in die bank zitten." En 't had maar heel weinig gescheeld of Miep was gaan lachen om die vreemde benaming, maar gelukkig had ze zich goed gehouden. En van dien dag af noemden alle onderwijzeressen in haar onschuld Miep „Frederika" en Miep vond 't zelf zoo grappig dat ze zich wel wachtte de dames wijzer te maken. Wat de vriendinnetjes betrof, die hadden van dien naam al dadelijk Fred gemaakt, als ziinde bijzonder geschikt voor zoo'n wildebras als Miep er een was.' „Frederika Hofland," zeide juffrouw van Sand nog eens. Miep dacht dat de juffrouw wat verstoord was door 't feit dat ze alle meisjes 'n extra knikje gaf en haar niet. Dus draaide ze haar ondeugend gezichtje naar juffrouw van Sand en neeg met buitengewone vriendelijkheid. Natuurlijk viel 't niet in goede aarde. „Wel Frederika, 't is toch erg met jou, altijd de laatste die komt en dan durf je nog heel brutaal ons allen op te houden." Miep's gezicht teekende de uiterste verbazing. „Ophouden," zei ze vriendelijk verbaasd, „ik zeg ze alleen maar goeiendag." „Ja juist en dat dient nergens toe... !" ,,'t Is beleefd," bromde Miep stil voor zich heen, maar de juffrouw hoorde 't. „Hè, wat zeg je?" vroeg ze boos. „Zeg maar wat,'^ fluisterde Miep's buurmeisje, maar Miep hield niet van jokken. ,,'t Is beleefd," herhaalde ze letterlijk. „Zwijg, je bent meer dan brutaal en je kunt vanmiddag thuis wat extra werk makend' 8 Miep knikte, ze trok er zich niet veel van aan. „Had toch wat gezegd," zei Truusje Veersum weer, „nu kan je strafwerk maken!" Miep haalde de schouders op: „Liever dan jokken," zei ze enkel en begon te werken. 't Waren lastige sommen en Truusje, die niet al te snugger was, kende er niets van. Ze zat te zuchten en te steunen tot ergernis van Miep, want die vond ze heelemaal niet lastig en had de eerste som in 'n ommezientje klaar. Truusje staarde met groote oogen van verbazing naar 't geen Miep geschreven had, hoe kon dat kind 't zoo gauw! Toen keek ze naar haar eigen leeg blad papier en toen naar juffrouw van Sand. Want Truusje was 'n erg braaf kind, „de braafste van de klas," had juffrouw Anke met nadruk gezegd en Miep was, nadat ze minstens naast tien anderen gezeten had, naast Truusje geplaatst om van dat allerbraafste meisje te leeren hoe je je moest gedragen op school. Met dat doeleinde had ze ook naast die andere meisjes gezeten, maar 't resultaat was vreeselijk geweest. Inplaats dat zij Miep tot kalmte en braafheid hadden gedwongen door haar goed voorbeeld vond 't tegenovergestelde plaats. En na twee weken had Miep al die stille brave kinderen even ondeugend gemaakt als zijzelf was. Toen was juffrouw Anke op 'n keer binnen komen stormen, nadat Miep's buurmeisje de klas was uitgestuurd omdat ze ontzettend lastig was geweest. „Frederika Hofland," barstte ze los en Miep was wel wat verwonderd geweest, want ze was zich juist op dat oogenblik van geen kwaad bewust. „Ja, juffrouw," antwoordde ze dus wat geschrokken. „Dat is 't tiende meisje wat je bedorven hebt!" Miep begreep er niets van. 't 9 „Ik?" vroeg ze en zette groote oogen op. >>Ja jij» JU en niemand anders. Ik heb je gezegd naast Lena te gaan zitten opdat je 'n voorbeeld aan haar nemen zou, heb je dat, antwoord!" „Nee," zei Miep nog altijd even verwonderd. „Dat zou ik ook meenen. En of dat al niet erg genoeg is, heb jij haar ondeugend gemaakt." „O," zei Miep en ze lachte even onmerkbaar, want ze dacht hoe leuk per slot die saaie Lena was gebleken. „Je moest je schamen, je zult alle kinderen nog bederven, ik weet niet wat ik met je aan moet vangen; ik vind 't eenvoudig verschrikkelijk." „Ik ook," zei juffrouw van Tiel, die juist les gaf en die Lena er uit gestuurd had. „Ik ook, Lena is altijd 'n schat van 'n kind geweest maar nu, nu is er geen huis meer mee te houden!" „Ik wil 'n laatste poging wagen," zeide juffrouw Anke, ,,en als dat niet helpt dan ben ik radeloos. Pak je werk en ga naast Truusje Veersum zitten, dat is 't braafste kind van de geheele klas, begrepen?" „Ja," zei Miep. „En als dat meisje niet in staat blijkt jou tot betere gedachten te brengen, dan... ja, dan is er geen genezing meer voor je mogelijk!" Miep zette 'n heel kwaad gezicht en bleef bedaard zitten. Verbeeld je naast Truusje te moeten zitten, dat was wel 't naarste en saaiste kind van de klas, ja wel van de heele school. „Nu, Frederika, heb je me niet verstaan?" vroeg juffrouw Anke op 'n toon die geen tegenspraak duldde. „Jawel juffrouw," zei Miep. „Gehoorzaam dan, Frederika!" Miep had veel meer lust om niet te gehoorzamen, maar wel wetend, wanneer 't niet goed- 10 schiks ging het dan kwaad-schiks zou gebeuren, stond ze boos op, pakte alles bij elkaar en verhuisde naar Truusje. „Ziezoo," zeide juffrouw Anke toen, „nu raad ik je tot je eigen bestwil aan, Frederika, je naar dat meisje te voegen, heusch ze zal in elk opzicht 'n voorbeeld zijn!" Miep zei niets en Truusje bloosde van geluk bij 't complimentje van haar directrice. En zoo zat Miep nu reeds eenigen tijd naast Truusje, die de eerste bleek te wezen van alle meisjes, waar geen enkel greintje ondeugd in zat, tenminste ... Toen Truusje lang genoeg gestaard had naar het leege blad voor haar, naar de onderwijzeres en naar Miep en met nog grooter verbazing naar de tweede som, die Miep al klaar had, schoof ze stiekum 'n heel klein eindje dichter naar haar buurmeisje toe en probeerde te lezen. Ze kon de uitkomst en de beschrijving erbij wel lezen maar niet begrijpen, waarna het braafste meisje van de klas zwichtte voor de verleiding van bedrog en de sommen van Miep heel netjes en voorzichtig begon over te schrijven. Miep had 't veel te druk om op Truusje te letten en merkte er dus niets van en Truusje, die deze manier van werken vrij wat aangenamer en gemakkelijker vond dan zelf bedenken, nam zich plechtig voor van deze wijze van doen meer gebruik te maken. Toen Miep met haar werk klaar was, kon niemand van haar vergen dat ze zich nog langer bedaard hield en ze begon met tegen Truusje te zeggen: „Schiet jij op?" „O ja!" „Niks aan, hè?" „Nee," antwoordde Truusje, „niet zoo veel," maar daar Miep haar schrift dicht gegooid had, bleef ze steken en kon niet verder. 11 „Zeg," zei Miep toen, „we moeten 'ns echt pret hebben vanmiddag." „We zullen op ons kop krijgen." „Och kind wat geeft dat nou!" Truusje antwoordde niet, ze zat te zuchten op de som, waarvan ze de uitkomst reeds had overgeschreven, maar die ze niet wist uit te werken. Ze dacht er een oogenblik over 't aan Miep te vragen, maar die had de sommen zoo gemakkelijk gevonden, dat ze 't wel erg dom van Truus zou vinden, als zij nu kwam vertellen dat zij ze niet begreep en bovendien zou Miep dan vragen hoe ze de andere wel gekend had en ze zou haar niet graag vertellen dat zij ze van haar had overgeschreven. Dus bleef ze ernstig voor zich uit staren, bijtend op den punt van haar penhouder en Miep, die dacht, dat Truusje over 'n grapje zat te peinzen, verheugde zich reeds in den zichtbaren vooruitgang van die dooie piet. „Ik weet wel wat leuks," zei ze toen, „dan moeten we er met ons allen aan mee doen!" „O," zei Truusje, lang niet enthousiast. „Ja, ga mee vanmiddag of morgen bij van Tiel ons haar opsteken!" „Opsteken?" vroeg Truusje met zoo'n onnoozel gezicht, dat Miep begon te proesten. Natuurlijk hoorde dat juffrouw van Sand. „Frederika Hofland," riep ze streng, „zit je weer te praten?" Miep zag ernstig voor zich. „Houdt je weer 'n ander van 't werk? Heb je je sommen al af?" „Al lang," zei Miep dadelijk. „Zoo, dan zou ik maar vast de volgende les eens inzien, inplaats van Truusje op te houden!" Miep was even stil, maar lang kon dat natuurlijk niet duren. „Hè," zuchtte ze opeens, „hoe akelig!" 12 Truusje, die nog niet tot 'n goede oplossing van haar som was gekomen en der wanhoop nabij was, vroeg nu om zich wat te verpoozen: „wat is er akelig?" . „Och, mijn voet doet zeer. Weet je, Jopy en ik hebben dezelfde schoenen, precies eender, alleen zijn die van haar 'n nummer kleiner en nou geloof ik heusch, dat ik er vanmorgen m de haast een van haar heb aangetrokken! „Hoe slordig!" zei Truusje met'n opgetrokken neus. Miep lachte. . . „Weet je wat," sprak ze toen meer tot zichzelf dan tot haar buurmeisje, „ik zal dien schoen maar uittrekken dat zal 't beste wezen! En ze voegde meteen de daad bij 't woord. „Hoe is 't mogelijk, dat ik dat niet gevoeld heb vanmorgen," lachte ze, terwijl ze met 'n tevreden gezicht den schoen naast haar bank zette, „verbeeld je dat ik nu bij van Sand moest komen!' „Pas maar op!" waarschuwde Truusje. Miep lachte. Juffrouw van Sand was even de deur uitgegaan, ze had de schriften voor de volgende les vergeten mee te brengen en was nu genoodzaakt ze te gaan halen. Miep ging vroohjk verder: „Verbeeld je, ik denk dat Jopy in dien schoen van mij zwemt, ik zou wel even naar haar klas willen om te ruilen!" Dit denkbeeld alleen deed haar al lachen, toen de deur open ging en juffrouw van Sand weerom kwam. Ze droeg naar gewoonte met groote voorzichtigheid den heelen stapel schriften stijf tegen haar lijf gedrukt en bovenop de schriften prijkte 'n heele groote inktkoker. De hooge toren belette haar voor zich op den grond te kunnen zien, heel langzaam liep ze langs de rij banken om den inkt niet uit den koker te stooten. Toen opeens 13 struikelde ze over den veter van Miep's uitgetrokken schoen en met 'n vreeselijken smak vielen inktkoker en schriften vlak voor de voeten van de meisjes en onderwijzeres. Dat was 'n spektakel, alles zat onder den inkt en juffrouw van Sand was zoo vreeselijk geschrokken, dat ze er als versteend naar stond te kijken, zonder 'n hand uit te steken. De meisjes deden haar best ernstig te kijken, maar 't gaf niets, toen Miep begon te schateren, lachten ze allemaal mee, maar dat maakte de arme onderwijzeres woedend. „Weest zoo goed, dadelijk uit te scheiden, meisjes," gebood ze bevend, „is dat om te lachen, o!" Maar 't was makkelijker gezegd dan gedaan. Miep kon niet tot bedaren komen, als ze naar de verwoesting en 't wanhopig gezicht van juffrouw van Sand zag. „Is 't nu haast gedaan?" riep deze woedend. „O, juffrouw," proestte Miep, „al onze schriften bedorven!" Maar juffrouw van Sand had naar de reden gezocht voor dit vreeselijk ongeluk en toen ze zich bukte om wat schriften op te rapen, stuitte haar hand op wat hards en met even groote verbazing als verontwaardiging haalde ze den schoen van Miep voor den dag. „Wat is dat?" vroeg ze met 'n onheilspellend gezicht. Even was 't stil in de klas. „Ik had zelf 'n ongeluk kunnen krijgen, schande," riep ze, „wie zit hier zonder schoen in de klas?" „Ik," zei Miep, onder 'n vreeselijke lachbui. „Wat?" zei juffrouw van Sand buiten zichzelf van woede, „jij, Frederika Hofland?" „Ja juffrouw," zei Miep en ze trachtte ernstig te kijken. „Hoe is 't mogelijk, hoe is 't mogelijk!" 14 schreeuwde de juffrouw woest, „weet je wel, dat ik 'n groot ongeluk had kunnen krijgen, hè?" „Die schoen was me te klein," antwoordde Miep tot haar verdediging. „En is dat 'n reden om om ... om mij haast e vermoorden!" „Nee," zei Miep, die aan zulke vreeselijke ge/olgen heelemaal niet gedacht had. „En schaam je je niet, om zoo in de klas te zitten met 'n blooten voet." „Ik heb toch zeker 'n kous aan!" riep Miep verbaasd. ,,'t Is behalve alles, razend onwelvoeglijk, trek dadelijk dien schoen aan, versta je." Miep gehoorzaamde. „Je kunt dadelijk de klas verlaten, ik wil je hier niet onder de les hebben en ik wil je wèl zeggen," ging juffrouw van Sand woedend verder, „dat jij en niemand anders al dien inkt op den grond schoonmaakt." „Nu?" vroeg Miep met haar onnoozelste gezicht. „Natuurlijk niet, na schooltijd," barstte de juffrouw los, „ga dadelijk heen, Frederika Hofland." Miep ging haast stikkend van 't lachen heen, bij de deur keerde ze zich even om, om daarna met 'n sierlijke buiging aan de meisjes, de klas te verlaten. Ze was vreeselijk graag gebleven om te zien wat juffrouw van Sand nu verder doen zou en ze nam zich ernstig voor alles aan de meisjes te vragen. Telkens begon ze weer te lachen als ze aan 't geval dacht, lieven hemel, wie zette er nu een inktkoker boven op 'n stapel schriften. Toen kreeg Miep's guitig gezicht even 'n ernstige uitdrukking, want goeie help, tien tegen een dat juffrouw Anke 'n brief mee zou geven voor Vader en die, dat wist Miep bij ondervinding, was niet gemakkelijk. Enfin, er was 15 nu toch niets meer aan te veranderen en ze liep dus met vlugge schreden naar de kamer der directrice. Die was heelemaal niet verwonderd Miep te zien en ze zeide boos: „Wel zoo, Frederika Hofland, ben je alweer weggestuurd?" Miep knikte met 'n vergenoegd gezicht als was 't 'n pretje. „Je schijnt je er niets van aan te trekken," ging de directrice verder, ,,'t is wat moois, wat heb je nu weer gedaan?" Miep vertelde zoo rad mogelijk wat 't geval was, bang dat ze anders weer zou gaan lachen. Juffrouw Anke sloeg haar handen ineen. Nee maar, 't was toch werkelijk al te bar! Onder schooltijd zonder schoenen te durven zitten, nee dat kon met de stijf deftigheid van juffrouw Anke heelemaal niet strooken. „Kind," zei ze en ze zat als versteend van verbazing over zooveel brutaliteit, „schaam je je niet? Heb jij opvoeding genoten? Als ik 't je ouders vertelde, wed ik dat ze 't niet zouden gelooven. Onder de les van juffrouw van Sand zonder schoen aan op kousen zitten, vreeselijk! Weet je wel dat ze dat alleen bij de boeren doen?" Miep trok even onverschillig met haar schouders en ze lachte haast. ,,'t Kan je natuurlijk niet schelen, hè?" riep juffrouw Anke woest, „nee dat begrijp ik wel! Je bent 'n door en door brutaal kind, Frederika Hofland. Haal eens even je agenda voor me!" Miep gehoorzaamde en de directrice greep pen en inkt en schreef. „Asjeblieft, geef dat aan je Vader en verzoek hem hier te komen, ik zal hem dan op de hoogte brengen van jou gedrag! Ziezoo, je kunt gaan!" 16 Miep pakte de agenda aan, stopte haar haastig in haar zak en zei met haar liefste stem: „Dag juffrouw!" Ze wilde met 'n vriendelijken lach verdwijnen. „Frederika Hofland!" Miep keerde zich bij de deur om. „Je ergert me alle dagen, dat ik je zie met dat afschuwelijke woeste haar van je!" Miep keek boos en schudde met verontwaardiging haar krullen naar achteren. „Je moet niet denken, dat iemand die wilde haarbos van jou mooi zal vinden " „Dat kan me ook niets schelen," zei Miep kwaad. „Wel goeie help, zwijg, brutaal kind, ik zeg je dat ik me er aan erger, dat 'n leerling van mij met zoo'n bos krullen loopt en ik wil dat je 't vlecht net zooals Jopy." „Ik vind krullen mooier!" hield Miep vol en vóór juffrouw Anke nog wat zeggen kon was ze al verdwenen. Om twaalf uur zocht ze Jopy op, die 'n klas lager zat dan zij en de benjamin was van de familie Hofland. Jopie geleek veel op haar zusje en ze hielden dolveel van elkaar. „O Joop," riep Miep, zoodra ze haar zusje zag, „ik heb haar weer zoo woest gemaakt!" „Wie, de dirrek?" vroeg Jopy, zonder het minste respect voor deze waardige dame. „Ja," lachte Miep en ze schaterde. „Wat heb je gedaan, zeg?" „O, van Sand is gevallen, kind, 't was om je dood te lachen!" Jopy proestte al bij 't enkele denkbeeld. „Over den veter van mijn schoen, dien ik uitgetrokken had..." 17 „Uitgetrokken met opzet?" „Omdat hij me zeer deed, heb jij niets gemerkt?" „Dat jou schoen je zeer deed?" lachte Jopy. „Nee, of je zelf niets gemerkt hebt, je loopt met een schoen van mij. Kijk maar!" en Miep bleef midden op den weg staan om te passen en ze konden niet tot bedaren komen van 't lachen. „Hoe is 't mogelijk," gierde Jopy, „dat komt doordat we zoo'n haast hadden vanmorgen." „Dat denk ik ook, nou zeg en toen deed die schoen van jou me pijn en ik trok 'm uit en zette 'm naast de bank..." „En toen?" vroeg Jopy een en al belangstelling. „Toen kwam van Sand binnen met een grooten stapel schriften stijf tegen zich aan en natuurlijk als van ouds de inktkoker er boven op. Ze liep zóó zeg, zóó, heel langzaam en voorzichtig langs de banken, alleen d'r neus kwam boven dien heelen stapel uit en zeg, toen kwam ze opeens in botsing met den veter van mijn schoen en hoep, daar gingen de inkt en al de schriften op den grond! 't Ziet er uit bij ons, nee maar, alles onder de inkt en van Sand heeft gezegd dat ik alles schoon moest maken." „Om vier uur?" „Ja, en ze heeft in mijn agenda aan Vader geschreven, dat hij op school moet komen, want ze wil hem alles eens vertellen. Ze zei, dat alleen boerenmenschen op kousen liepen en nog veel meer, o ja en zeg, hoe vind je dat, ze had ook nog wat te zeggen op mijn haar, ik moet 't vlechten, net als jij ..." „Doe je dat?" „Natuurlijk niet," lachte Miep. „Ik zou 't ook niet doen," meende Jopy, „krullen staan je juist zoo goed en ze kan je heelemaal niet dwingen om 't te doen!" Miep Hofland. 2 18 „Dat komt alleen omdat die menschen zoo oud zijn," zei Miep met 'n wijs gezichtje, „de een is nog ouder dan de ander!" „Kijk," riep Jopy, „daar komen de vrienden van Roelof aan, maar hij zelf is er niet bij!" Roelof was de jongste broer en 'n paar jaar ouder dan Miep. „Kom mee," riep Miep, „we zullen 't aan de jongens gaan vragen, hij moet misschien wel schoolblijven!" En ze voegde de daad bij't woord en holde hard vooruit. „Hè jongens, jongens," schreeuwde ze uit de verte. De knapen hoorden 't en bleven staan. „Waar is Roef?" schreeuwde Miep. „Hij moet blijven," antwoordde de een. „Waarom?" vroeg Miep, toen ze buiten adem naast hen stond. „O," lachten de jongens, „hij heeft de heele klas op stelten gebracht en hij mag heelemaal niet naar huis, we moeten zijn boterhammen gaan halen!" „Wat 'n onzin," zei Miep boos, die voor haar broer opkwam. „Kom Jopy, we gaan hem halen!" De jongens lachten. „Mijnheer zal hem direct verlof geven als jullie komen," riepen ze, maar Miep hoorde niet. „Kom mee," herhaalde ze nog eens tegen Jopy en samen holden ze door de straten. „Die arme jongen," zei Miep ondertusschen met 't diepste medelijden, alsof Roelof 't meest beklagenswaardige schepsel van de wereld was. „Ik zou wel eens precies willen weten, wat hij gedaan heeft," zei Jopy met ondeugend glinsterende oogen, „die jongen verzint altijd wat anders!" „Ze hebben natuurlijk de pik op hem," riep Miep verontwaardigd en ze schelde meteen met 19 oorverdoovend geraas aan de schooldeur. Jopy wachtte in spanning wat er nu gebeuren ging, want 't was haar een raadsel hoe Miep 't aan moest leggen om den strengen leeraar te vermurwen. Maar Miep zelf twijfelde geen oogenblik aan haar succes en nauwelijks zag ze den leeraar aankomen of ze stapte parmantig op hem af en zei gedecideerd: „Mijnheer, of Roelof asjeblieft dadelijk mee mag komen." De leeraar fronste ernstig de wenkbrauwen en zag 't kleine meisje doordringend aan. Miep liet zich niet van haar stuk brengen. „Of Roelof dadelijk mee mag," herhaalde ze nog eens. „Roelof Hofland is heel ondeugend geweest..." „Dat kan wel, mijnheer," antwoordde Miep beleefd, „maar hij mag volstrekt niet tusschen den middag overblijven!" En toen mijnheer haar zwijgend aanstaarde, hield ze ernstig vol: „Volstrekt niet!" „Zoo en als hij dat dubbel en dwars verdiend heeft?" „Dan mag hij nog niet," zei Miep weer. Het kwam geen oogenblik den leeraar in gedachte dat Roelof dat volstrekt niet van 't kleine meisje mocht, hij nam de boodschap als van haar ouders gekomen aan en zeide daarom, na even gedacht te hebben: „Nu zooals ze willen," en ging naar de klas terug. Miep kneep van louter plezier Jopy in den arm en Jopy fluisterde: „Hoe durf je, Miep!" Daar kwam Roelof aan, zoo verwonderd mogelijk. Hij keek naar zijn zusjes alsof ze 'n wonder waren en nauwelijks op straat zei hij: „Wat beteekent dat, zeg?" „Niets," lachte Miep, „we kwamen de jongens tegen en die zeiden dat je niet naar huis mocht, nu en toen ..." 20 „Dus ze weten er thuis niets van?" „Welnee," lachten de zusjes, en Jopy riep: „O, Roef, je had haar moeten hooren, ze heeft gezegd dat je volstrekt, volstrekt niet over mocht blijven!" „Vertel ons nou wat je gedaan had, zeg?" vroeg Miep verlangend. „Vanavond," zei Roef en hij klopte zijn zusje op haar schouder en zei, dankbaar voor den dienst dien ze hem bewezen had: „Dank je wel hoor, je bent de beste!" en* rende meteen heen. De meisjes keken hem lachend na, Miep zei: „De leeraar dacht, dat 't een boodschap van Vader was natuurlijk!" „Hoe durfde je?" vroeg Jopy, een en al verwondering. „Zullen we nu naar 't Vondelpark gaan?" „Goed." „En laten we dan op de eerste bank de beste onzen schoen ruilen, want 't doet me afschuwelijk pijn!" zuchtte Miep. Toen liepen ze gearmd verder. Ze gingen tusschen den middag nooit naar huis, want dat was veel te ver en 't geld dat ze kregen om in *n melksalon haar boterhammet jes op te eten, spaarden ze zuinig om voor Moeder, als ze jarig was, wat heel moois te kunnen koopen. Dus zochten ze 'n gezellig plekje in 't Vondelpark op en gingen eten, onderwijl de grootste pret makend. Ze strooiden ook wat van naar orooa voor ae vogeltjes; ze hinkten elkaar om de bank na op één schoen en de andere in haar hand, totdat ze eindelijk puffend en doodmoe van 't lachen op de bank neervielen. Wat 'n geluk dat juffrouw Anke dat allemaal niet zag. En ze dachten er natuurlijk niet eerder aan om weg te gaan, dan toen ze genoodzaakt waren hard te loopen om nog op tijd te kunnen komen. En zoo ver- 21 scheen Miep dien middag bij juffrouw Anke met 'n gezicht dat gloeide van opwinding en haren die zoo wild en verward om haar gezicht dansten dat 't haar directrice haast 'n stuip bezorgde. „Frederika Hofland," zei ze uiterlijk bedaard, maar inwendig kokend, „ik wil je zoo niet in de klas hebben, ga eerst je haar overdoen!" Miep verdween even snel als ze binnen was gekomen en kamde de wilde lokken zoo goed en kwaad 't ging in de kleedkamer wat uit de war en keerde stralend van ondeugd weer terug. „Nu is 't uit, Frederika Hofland," begon juffrouw Anke opnieuw, „denk er om dat ik je morgen niet met dat verwaaide hoofd wil zien!" „Morgen doe ik het anders," zei Miep ernstig en juffrouw Anke zag gelukkig niet de ondeugende flikkering in haar heldere oogen. „Dat zal je geraden zijn," zeide de directrice en de les begon. Miep's eerste vraag aan haar buurmeisje was: „Doe je mee morgen?" „Waaraan?" vroeg Truusje. „Wel, om ons haar op te steken, toe maar, ze doen 't natuurlijk allemaal!" Truusje mompelde wat onverstaanbaars en Miep nam 't voor 'n bevestiging. „Hannie," fluisterde ze toen en Hannie, die vóór haar zat, draaide zich even om. „Zeg, laat ons morgen pret maken bij van Tiel!" Daar was Hannie voor te vinden. „Gunst Fred, weet je dan wat?" „Natuurlijk, we komen morgen allemaal op school met opgestoken haar!" Hannie begon te lachen. „O Fred, hoe krijg je 't verzonnen?" „Dat weet ik niet, maar doe je 't?" 22 „Natuurlijk, eenig!" „Vraag of de anderen 't ook doen," zei Miep en Hannie stootte 't meisje voor zich weer aan en Miep vroeg 't meisje achter haar weer en zoo ging 't in 'n ommezientje door de heele klas. „Wat hebben jullie toch," riep juffrouw Anke boos, die de onoplettende gezichten zag, „wat beteekent dat?" Maar ze zagen allemaal in de grootst mogelijke onschuld naar de directrice, die nu maar weer voort ging met de les. Maar Miep had schik, ze zag aan al die meisjes, die even lachend naar haar keken, dat ze er op aan kon, dat ze 't grapje kostelijk vonden en er graag aan mee wenschten te doen. „Opletten," moest juffrouw Anke wel drie maal herhalen, „wat mankeeren jullie toch vanmiddag." Miep had er wel antwoord op kunnen geven, maar ze zweeg wijselijk en deed verder haar best om op te letten. Toen kwam juffrouw van Tiel voor de handwerkles. Juffrouw Anke schreed even waardig heen als ze gekomen was, met 'n genadig knikje voor juffrouw van Tiel en de meisjes. Nauwelijks was de deur achter deze dame gesloten of 't werd opeens veel rumoeriger. „Stilte," zei juffrouw van Tiel. „Stilte," zei Miep ook en sloeg met de liniaal op den lessenaar. „Frederika," riep de juffrouw uit, „waarom doe je dat?" „Omdat 't stil zal worden juffrouw," lachte Miep. „Laat dat asjeblieft, ik heb 't je niet gevraagd. Begin liever met je werk en kijk 'ns naar Truusje Veersum, die is al aan den gang!" „Pf," deed Miep met minachting en ze greep 23 onverschillig naar de kous, die ze aan het breien was en waaraan ze 'n vreeselijken hekel had. Maar Truusje zat trotsch en na de woorden van lof nog méér rechtop dan anders in de bank en breide,... breide ... ! Miep knoeide maar wat en ze stak telkens van kwaadheid, omdat 't niet ging, haar tong uit. „Bah," zei ze ten laatste ongeduldig, „wat is dat vervelend werk!" „Prettig juist en zoo gemakkelijk," fluisterde Truusje stralend, die genoot van Miep's onkunde. Ze was dan toch gelukkig in één ding die Fred de baas. „Wat je prettig noemt, kind," bromde Miep, „ik zit te minderen en naadjes te maken, waar 't heelemaal niet moet of misschien is 't nog wel heel anders, ik heb geen verstand van al die naadjes en minderingen, maar fout is 't, dat is 'n feit!" En meteen begon Miep met 'n ongeduldige beweging alles weer uit te halen, wat ze met veel moeite en overleg de vorige week al gebreid had. „Je trekt de heele kous haast uit," zei Truusje nu. „Wat kan mij 't schelen," bromde Miep boos, „wat is breien nou voor werk!" „Frederika Hofland," riep juffrouw van Tiel opeens, „wat zei je daar?" Miep keek even verschrikt naar de juffrouw en toen naar de kous. „Wat zei je daar nu weer?" „Dat breien geen werk is, juffrouw," antwoordde Miep eindelijk. „Dat breien geen werk is," herhaalde de juffrouw verontwaardigd, „wat is 't dan wel, hè?" Miep zweeg, ze wilde maar liever niet zeggen, wat ze er van dacht. Maar juffrouw van Tiel hield koppig vol. 24 „Wat vindt jij breien dan wel, nu zeg dat eens!" „Onzin," ontviel 't Miep toen opeens, zóó welgemeend, dat alle meisjes lachten en juffrouw van Tiel woedend werd. „Zoo, dus als jij later getrouwd bent en dan niet in staat bent om de kousen van je kinderen aan te breien ..." Miep proestte opeens van 't lachen: „Of de sokken van mijn man ...!** gierde ze. „Zwijg," riep juffrouw van Tiel woest, „hoe durf je zooiets te zeggen!" Miep zweeg, ze drukte de lippen op elkaar om zich goed te houden: ze zag zich in gedachten al breien voor haar kroost. „En om je nu eens voorgoed in te prenten, dat breien geen onzin, maar nuttig, hoogst nuttig is voor elk meisje," ging juffrouw van Tiel gestreng voort, „brei jij thuis nog eens extra 'n kous, begrepen!" Miep keek sip, dat was wel 't naarste wat de juffrouw verzinnen kon. „En die lever je mij nog deze maand in, verstaan?" »J-ja»" zei Miep, „maar ik kan 't niet." „Dat is onzin Frederika, niet kunnen is niet willen. Ik wil er verder geen enkel woord aan verspillen, maar je zorgt dus, dat de kous keurig netjes gebreid, nog deze maand in mijn bezit is, verstaan?" Miep zuchtte diep en ze was er werkelijk den verderen middag stil van. Om vier uur, juist toen Miep weer wat begon op te knappen, stormde juffrouw van Sand binnen. „Frederika Hofland, denk er om te blijven!" „Dat is waar ook," zei Miep, die in haar hart wenschte, dat juffrouw van Sand maar wegge- 25 bleven was. Toen ze alleen in de klas was achtergebleven, verscheen opeens t' blonde hoofdje van Jopy om de deur. „Ben je alleen?" „Ja, blijf je op me wachten?" „Ik zal je helpen," lachte Jopy en voegde meteen de daad bij 't woord. Toen ze 'n uur later op straat stonden, zwaaiden ze over den weg van 't lachen. Alleen toen Miep aan de kous begon te denken, keek ze weer ernstig en zelfs boos. „Hoe vindt je dat nou?" vroeg ze aan Jopy. „Lam," zei Jopy welgemeend. „Dat zou ik ook denken," riep Miep, terwijl ze harder loopen ging. Thuis viel ze, na goeden dag gezegd te hebben, verontwaardigd op 'n stoel en zei tamelijk onbeleefd: „Ik geloof dat ze gek is." „Maar kind, wie?" vroeg haar Moeder verschrikt. „Wel, juffrouw van Tiel." „Waarom dan toch?" • Miep begon in kleuren en geuren 't heele verhaal te doen. „En ik kan geen kous breien," eindigde ze wanhopig, „ik vind 't vreeselijk, gewoonweg." „Arm kind," zei haar Moedertje, die 'n lieve kleine dame was en volgens de kinderen de liefste Moeder van de wereld. Door allen, van de oudste tot de jongste werd dat Moedertje verafgood, maar zij op haar beurt was dol op de kinderen en kon er geen kwaad hoegenaamd van hooren. Natuurlijk zeide ze 't niet tegen Miep, maar ze was er toch in haar hart van overtuigd, dat 't kind gelijk moest hebben en juffrouw van Tiel gek was om Miep met zooveel gestrengheid te behandelen. 26 „Kom Miep," zei ze troostend, „zet daar nu maar niet zoo'n treurig gezicht om... !" „Maar ik kan 't niet, Moeder!" zuchtte Miep nog eens. „Ik zal je wel helpen," bood Aal zich aan, die pas kort geleden haar haar had opgestoken en nu door de twee kleineren al 'n groote zus werd gevonden. „Aal, je bent 'n schat," riep Miep uit den grond haars harte. Behalve Aal had Miep nog 'n broer en zuster, maar die waren al heel groot, en voor Miep en Jopy min of meer personen van gewicht. Als ooit broers en zusters veel van elkander hielden, dan waren 't deze kinderen, die altijd wat voor elkaar over hadden en 't prettig vonden om te helpen. „Maar Aal, ik moet 't deze maand nog afhebben," zei Miep. „Och kindje," sprak Moeder, „maak je daar toch niet bezorgd over en Aal ook niet, ik zal 't wel doen. Ik kan er gauwer mee terecht." Miep begon als 'n dolleman door de kamer te dansen van plezier en Jopy, die zich in Miep's voorspoed verheugde, danste lustig mee, totdat Moeder waarschuwde: „Kinderen, houdt toch op, je zult me den heelen boel breken. Toe Miep, wees verstandig en ga dan vast wol koopen, dan begin ik meteen vanavond." Daar had Miep ooren naar en nadat ze haar lief Moedertje eerst nog even omhelsd had, liep ze met Jopy naar den winkel om wol te gaan koopen bij de dames van Wijk, twee oude deftige dames, die nog familie waren van haar Moeder. „Doe jij de boodschap maar, Jopy," raadde Miep aan, „want ik ben in zoo'n gekke bui van blijdschap, dat ik vast en zeker zal moeten lachen en je weet hoe ze zijn!" 27 „Goed hoor," zei Jopy, „als jij dan maar wat opzij gaat staan en mij ook niet aan 't lachen maakt." De oudste dame van Wijk, die ook de stijfste was, kwam in den winkel en omdat deze in 't bijzonder den lachlust van Miep en Jopy opwekte, ging Miep maar zoo'n beetje opzij staan om Jopy niet aan te kijken. Toen viel haar blik op 't glanspunt van den winkel en den trots der beide dames, 't Was een tamelijk groote rieten pop, die de gezusters met de uiterste zorg hadden aangekleed en nu voor pronk in den winkel hadden gezet en die honderd malen daags 'n liefdeblik van de dames ontving. Maar Miep wierp op dit pronkjuweel 'n paar guitige, meer dan ondeugende blikken, want ze was zoo blij en opgewonden, dat ze natuurlijk naar de een of andere gelegenheid zocht om die blijdschap te kunnen luchten. Jopy deed zoo beleefd mogelijk haar boodschap en antwoordde met geduld op de vragen, die haar onderwijl gesteld werden. Toen hield opeens vlak voor den winkel der zusters 'n draaiorgel stil, dat een lustig wijsje begon te spelen. „Zoo gezellig, hè?" zei de oude dame op vriendelijken toon en Jopy beaamde 't maar. Toen, omdat ze gelukkig klaar was, keerde ze zich om naar Miep en zag juist tot haar onbedaarlijke pret, dat Miep 't draaiorgel nog 't gezelligst van haar drieën scheen te vinden. Want nu had ze wat gevonden om haar blijdschap op te koelen en bij de eerste tonen greep ze dol van pret de mooie pop beet en danste in 'n woeste vaart den winkel rond. Er klonk 'n ontzettende kreet van de oude dame en 'n smakelijk gelach van Jopy, die niet tot bedaren komen kon en Miep riep maar: „Ga op zij, daar kom ik aan," en vloog met haar rieten pop van den eenen hoek naar 28 den andere. Op dat vreeselijk spektakel verscheen de jongste dame ook op den drempel van den winkel en gaf nog harder gil dan haar zuster. Jopy kon niet meer, ze stond krom en gierde: „O, Miep, schei toch uit, ik ik ... o ... !" En met oogen, wijd van ontzetting en niet in staat een hand tot hulp uit te steken, stonden de twee zusters bleek van emotie en staarden naar hetgeen er met haar arme lieveling gebeurde. Goeie help en daar hadden ze zoo voor gewerkt om ze mooi en netjes te hebben. Eindelijk herkreeg de oudste haar stem en riep bevend: „Laat dat, laat dat onmiddellijk!" „Schei uit Miep," gierde Jopy weer, maar Miep ging zoo op in dien genoegelijken dans, dat ze de anderen heelemaal vergeten was. „Als je... als je niet dadelijk die pop neerzet ... !" riep de jongste, terwijl haar stem oversloeg. „Toe Miep," waarschuwde Jopy en nam haar bij 'n arm. Toen stopte ze opeens en zag rood van pret en een en al lach naar de dames en kon zelfs eerst maar niet begrijpen waarom die zoo woedend naar haar keken. „Dat ging nog pas eens fijn!" proestte Miep en zette met 'n verrukt gezicht de pop weer op haar plaats. „Er is niets aangekomen," zei ze toen vriendelijk, „dag dames," en ze stapte parmantig den winkel uit, achtervolgd door Jopy, die alweer gierde. Stijf tegen den muur aangedrukt stonden de twee oude dames en^ttaarden elkaar nog altijd sprakeloos aan. „Die arme pop," zeide toen de oudste met tranen in haar oogen, „kijk ze eens verkreukt zijn!" „En dan durft ze nog te zeggen dat er niets 29 is aangekomen!" kermde de tweede. Maar Miep en Jopy liepen op straat en konden haast niet verder komen van de pret totdat Miep opeens zei: „Jopy, de wol!" „De wol!" zei Jopy ook verschrikt en voelde haar mantelzakken na, „o Miep, ik heb ze laten liggen!" „Ga terug," raadde Miep, maar Jopy durfde niet. „Ze zijn zoo woedend!" zei ze angstig. „Maar mij zullen ze verscheuren," veronderstelde Miep, „en jij kunt 't eigenlijk niet helpen!" „Nee," zei Jopy ook, „dat niet, maar... !" Toen zagen ze elkaar aan en begonnen opeens weer te lachen. „O, die eene!" gierde Jopy, „ik kan niet terug gaan, ik zal schateren als ik ze 'weer zie!" •„Nee, die andere, die er heesch van werd," proestte Miep, „toe ga nou Jopy, anders ben je de wol kwijt!" „Ga dan mee." kan niet, zeg, dan zijn ze nog boozer!" „Wacht dan op me, vlak bij de deur," smeekte Jopy. „Goed, als ze je dan kwaad doen, kan ik dadelijk te hulp schieten" lachte Miep, „Jopy hou je ernstig." Jopy ging naar binnen en vond de gezusters nog als versteend op dezelfde plaats staan met groote oogen naar de ongelukkige pop starend. Toen Jopy binnenkwam schoten haar oogen plotseling vuur en Jopy werd werkelijk wat bang. „Ik heb de wol vergeten," zei ze klein, en liep naar de toonbank waar ze 't pakje zag liggen. „Zeg aan je zuster," zei de oudste dame toen opeens onder 'n angstwekkende stilte, die Jopy deed wenschen uit den winkel te zijn: „Zeg aan 30 je zuster, dat ze hier nooit meer behoeft te komen, verstaan?" „Zoo wijs zal ze wel wezen," sprak de jongste en Jopy, die nu de winkeldeur bereikt had, wipte er haastig uit. Miep kwam voor den dag. „Wat zei ze, zeg?" „O, Miep, ze staan nog op dezelfde plaats, ze zijn verlamd van schrik!" „Dat moet ik toch ook even zien," zei Miep en gluurde voorzichtig door 't winkelglas. „Ze staan er nog," proestte ze toen. „Ja," beaamde Jopy en toen lachten ze zóó hard om dat gekke gezicht, dat de twee oude dames 't binnen in haar winkel hoorden. Ze openden beiden haar mond zonder dat er geluid uit kwam en bleven toen zóó elkander aanstaren. Tweede Hoofdstuk. Hoe Miep juffrouw van Tiel plaagde en juffrouw Anke razend maakte. r,i /oen Vader 's avonds rustig zijn krant zat I te lezen en verdiept was in een zeer belang^■wekkend bericht, schoof Miep voorzichtig haar agenda naar hem toe. „Vader ... !" „Of U eens even mijn agenda in wilt zien?" En Miep schoof 't boekje nog wat dichter bij, terwijl ze zelf voorzichtigheidshalve een pasje achteruit ging. Maar Vader was zoozeer verdiept in zijn courant, dat hij niet de helft begreep van hetgeen Miep hem vertelde en met zijn oogen in de krant zei hij wat verstoord: „Wat is er nu toch kind?" „Och, of U... of U eens op school wilt komen, voor ,.. want... !" „Hè," 't klonk wat ongeduldig, „laat me toch met rust, Miep, ik heb straks nog zoo vreeselijk veel te werken, ik heb geen tijd voor al die wissewasjes !" „O goed, Vader," antwoordde Miep zóó rad en gehoorzaam mogelijk en 't volgend oogenblik 32 was Vader al met rust gelaten en Miep de deur uit. Ze stond op de gang te dansen van blijdschap, dat ze daar zoo goed van afkwam en ze bonsde in haar wilde vaart eerst tegen Roelof en even later tegen Jopy aan. „Hé zeg, ben je dol?" informeerde Roelof wat boos, want hij kwam juist met zijn werk aandragen en Miep stootte hem alles uit de hand. „Ik geloof van niet, jongen, maar ik heb zoo'n pret!" „Waarom?" vroeg Roelof direct belangstellend en Miep vertelde alles. „Wat 'n bof!" meende haar broer lachend en Jopy zei: „Wat zal Anke woest zijn om dat antwoord." „Ik denk 't ook," riep Miep. Toen Vader veel later pas klaar was en nog eens nadacht, schoot hem plotseling Miep in de gedachte. Wat had ze hem ook weer verteld? Hij kon 't zich werkelijk niet meer herinneren, want 't was niet tot hem doorgedrongen, maar vaag stond hem iets voor den geest van 'n agenda en school. Zou ze weer ondeugend zijn geweest? En wat had hij ook weer geantwoord? Lieve help en hij kende Miep maar al te goed om er van overtuigd te zijn dat ze de boodschap letterlijk zoo zou overbrengen. Ze sliep nu allang den slaap der rechtvaardigen, dus kon hij haar onmogelijk meer om inlichtingen vragen. „Zeg Aal, mag ik wat van je haarspelden?" „Haarspelden, wat moet je daar mee?" vroeg Aal uiterst verbaasd en bleef in haar onderlijfje pal voor Miep staan, die zich heerlijk stond te poedelen en 't water overal heenspatte. „Wel, voor 'n mop," lachte Miep, terwijl ze haar druipend gezicht en hals stond af te drogen totdat ze er van gloeide. 33 „Je kunt er best wat van me te leen krijgen," zeide Aal, „ik heb er toch genoeg!" „Hè fijn, dank je," juichte Miep en ze stopte 'n heel stelletje in haar zak. Rombombommerdebom! 't Leek wel 'n heel regiment soldaten, maar 't was Roelof alleen, die klaar stond om naar de huiskamer te gaan en 'n vreeselijken honger had, waarom hij 't wel nuttig vond zijn zusjes tot spoed aan te sporen. „Of jullie nooit klaar komen?" schreeuwde hij achter de deur. „Ja haast," schreeuwde Miep terug, „stomp de deur niet in!" „Kom dan ook, ik heb zoo'n honger!" Er klonken binnen drie heldere lachen en Roelof was een oogenblik kwaad, dat zijn zusjesom hem durfden ginnegappen. „Jullie zijn treuzels en lachebekken," riep hij terug, „en ik vraag vast 'n boterham aan Moeder, want op jullie valt niet te wachten!" En weg was hij. „Die Roef," proestte Miep en met nog half losse blouse liep ze de deur uit naar de huiskamer. „Dag Moedertje!" „Dag Miep, wanneer zal jij toch eens netjes worden, kindje?" „O, als ik oud ben moeder," zei Miep met 'n vroolijken lach. „Ik geloof 't ook, wie komt er nu met 'n halve losse blouse binnen en lieve help, wat heb je dat knoopsgat uitgescheurd!" „Ja," zei Miep wat verlegen, „ik kan 't niet helpen, eerst paste er zoo'n klein knoopje in, maar nu ben ik al gedwongen er zoo'n heele groote voor te gebruiken!" Daar kwamen Aal en Jopy aan. 4 „Kijk eens naar onze Miep," lachte Moeder en trok aan 't kapotte" kleedingstuk, „vinden jullie Miep Hofland. 3 34 haar niet netjes zoo?" De zusjes moesten wel lachen om 't gekke gezicht, dat Miep er bij zette. „Ik heb ook geen tijd om er voor te zorgen," verontschuldigde ze zich, „ik heb altijd zooveel huiswerk te maken," en ze keek erg ongelukkig. Toen kreeg haar moeder medelijden. „Nu," zei ze, „maar zoo kan je toch niet blijven loopen, Miep, ga dus 'n andere blouse aantrekken en dan zullen we wel zien!" Miep ging. „Hè Aal," zei Moeder toen, „kan jij dat nu niet eens voor haar maken?" „Maar Moeder, ik heb zelf ook zooveel te doen!" „Dat weet ik wel," sprak Moeder, „maar och, Aal doe 't nu maar als je kan, Miep is toch ook nog zoo jong!" „Pas dertien," zei Roelof op wat beschermenden toon, „en jij bent al 'n dame, Aal! Ik zou 't wel voor haar willen doen!" Aal moest vreeselijk lachen. „Dat zou wel mooi worden," proestte ze, „maar ik wil 't best doen voor Miep, hoor Moeder. Ik heb vanavond nog wel 'n oogenblikje tijd!" „Wat wil je voor me doen?" vroeg Miep, die juist weer binnenkwam. „Zij maakt 't knoopsgat voor je," zei Roelof, „daar heb ik voor gezorgd," maar hij werd zóó hartelijk door de zusjes uitgelachen dat hij maar gauw zweeg. Toen Miep en Jopy samen naar school wandelden, zei Miep: „We zullen reuze pret hebben bij juffrouw van Tiel!" „Ik wou dat ik er bij was," zuchtte Jopy. „Ja, nu, kom stiekum bij ons zitten," raadde Miep aan. „Alsof ze dat niet merken zou," riep Jopy uit. „maar iaat ons nou heel hard gaan looperi, want anders wordt 't te laat. We steken ons haar op vóór van Tiel binnenkomt, dus kan ik niet op 't laatste nippertje komen." Dat was Jopy met haar eens en ze zette er dus 'n flinke vaart in. Hijgend en vuurrood van 't hollen kwamen ze op school en Miep zocht vlug haar klas op. Veel meisjes waren er al. „Doen we 't nog?" vroeg Miep en ze haalde 't heele stelletje haarspelden uit haar zak. „Natuurlijk," riepen ze allemaal, behalve Truusje, die angstig keek. Miep bond haar krullen in een knoet en stak ze met wat spelden vast. Toen liet ze 't uiteinde van haar haren als 'n pluim boven haar hoofd uitsteken, zoodat 't een allerbespottelijkst gezicht was. „Truusje schiet op, wil je wat spelden van mij hebben?" vroeg ze aan haar buurmeisje. „Nee, ik doe er niet aan mee," zei Truusje. „Hè wat flauw, ba!" riepen ze allemaal en toen ze elkander aanzagen, moesten ze zóó lachen om 't idiote gezicht van al die gekke kapsels, dat ze niet tot bedaren konden komen. Maar. Truusje zat volkomen ernstig en braaf te kijken. „Daar komt ze aan," riep er een. „Hou je goed," lachte Miep, „mij benieuwen wat ze zegt." De deur ging open en juffrouw van Tiel kwam binnen. Ze overzag in één moment den toestand der zaak en stond een oogenblik als met stomheid geslagen, niet wetend wat ze daar van denken moest. Toen koos ze de verstandigste partij en ging zonder iets te zeggen voor den lessenaar staan. Dat hadden de meisjes niet verwacht en een beetje teleurgesteld keken ze elkaar aan. Maar juffrouw van Tiel nam kalm het leerboek op en begon met de les. Niemand 3* 3§ had haar geoacnte er dij en i wao x«vw rumoerig. De juffrouw beet zich op de lippen om kalm te blijven en zich goed te houden, maar inwendig was ze woest en wierp een lang niet vriendelijken blik op Miep, die, dat begreep ze heel goed, er wel de oorzaak van zou zijn. ze zat dan ook voortdurend met Hannie te praten en te lachen en telkens liet ze die afschuwelijke pluim boven op haar hoofd op en neer dansen. En dan keken al de anderen en lachten. Let op'" riep juffrouw van Tiel, wit van woede, maar 't hielp geen zier. De pluim op Miep's hoofd schudde heen en weer van ingehouden lachen en Hannie had tot meerdere opluistering van haar kapsel 'n verdorde bloem er in gestoken. Dat werd juffrouw van Tiel toch wat al te erg en plotseling riep ze. „Dat is jou werk, dat heb jij weer verzonnen Frederika Hofland!" , . r Ik moest mijn haar anders opmaken van jutfrouw Anke," riep Miep brutaal en de anderen gierden van de pret. ,Ik zal jullie allemaal straffen, begrepen, schaam je je niet! En jij Frederika..." Opeens ging de deur open en kwam juffrouw Anke binnen die op 't gezicht van haar keurig gekapte leerlingen roerloos bleef staan. ,,'t Is haar schuld!" zei juffrouw van Tiel °!,Frederika Hofland," begon juffrouw Anke, „wat beteekent dat?" „Mijn nieuw kapsel, juffrouw," zei Miep met een ondeugenden lach. „Watblief?" vroeg de directrice met groote oogen. j ,, „. „Mijn nieuw kapsel," herhaalde Miep vriendelijk, „dat moest toch van U?" i „Jou brutaal, ondeugend kind," riep juffrouw 36 37 Anke uit, „heb ik ooit van mijn leven. Durf je beweren dat ik dat gezegd heb? Meisjes, jullie allemaal, ik schaam me over je, ik had niet gedacht dat leerlingen van mijn school tot iets dergelijks in staat waren. Maar je begrijpt wel, dat ik zooiets onwelvoegelijks niet ongestraft kan laten, hoe durf je 't te doen!" De kinderen waren door de ongewenschte tusschenkomst van haar directrice wel wat uit 't veld geslagen, alleen Miep's pluim bewoog zich heftig, ten bewijze hoe ze streed tegen een geweldige lachbui. „Truusje Veersum," ging de juffrouw als met een juichtoon voort, „heeft aan een dergelijken kwajongensstreek niet mee Willen doen. Truusje Veersum, ik priis je als mijn beste en braafste leerling, maar jij," en hier wees de juffrouw met ware verachting naar Miep, „maar jij, Frederika Hofland, jij bent in alles, alles 't tegenovergestelde, wat er van jou terecht moet komen, ik weet 't niet, jij bent de schuld dat de geheele klas zich zoo misdragen heeft! Antwoord, heb jij dit verzonnen?" „Ja juffrouw," zei Miep, even verlegen door die vreeselijke toespraak. „Dat wist ik wel," riep juffrouw van Tiel uit. „Kom mee," gebood de directrice en Miep kwam de bank uit. „Ik hoop niet," zei deze dame, zich bij de deur even omkeerend, „dat jullie je ooit weer tot iets dergelijks zult laten overhalen, meisjes, 't is me erg van je tegengevallen, alleen van haar, van Frederika Hofland, kan ik zooiets verwachten." Toen schreed ze waardig 't lokaal uit, gevolgd door Miep, die haar hand aan haar hoofd hield, want ze voelde dat het kapsel aan 't zakken was. „Laat dat maar zitten," sprak juffrouw Anke streng, die 't zag, „en ga daar maar in den hoek 38 staan. Ba, er is met jou geen huis te houden!" Miep moest wel gehoorzamen en ze begon spijt te krijgen van haar grapje, 't Verveelde haar verschrikkelijk daar in dien hoek en het was doodstil in de kamer. Juffrouw Anke zat te werken, je kon 'n speld hooren vallen en Miep zuchtte ter verpoozing maar eens héél diep. Toen klonk 't opeens: „Tiktiktiktik," en hoep, daar vielen alle haarspelden uit Miep's haren op den grond en daar dansten haar blonde krullen verwarder dan ooit langs haar gezicht. Ten hoogste geërgerd zag juffrouw Anke op, van Miep naar den grond en van den grond naar Miep. Die wilde zich haastig bukken om de haarspelden bijeen te zoeken, maar de directrice zei koel: „Laat maar liggen, Frederika Hofland!" En Miep ging weer gedwee staan en dacht er over na of juffrouw Anke plan zou hebben die haarspelden als sieraad op den grond te laten liggen of dat ze ze later zelf zou gebruiken, in geval zij ze niet aan Miep terug zou geven. Toen ze daar lang genoeg over nagedacht had, begon Miep zich af te vragen of ze hier nog lang zou moeten blijven staan en of er weer 'n bericht naar Vader zou gestuurd worden. Dat zou niet de eerste keer zijn en toen Miep bedacht, hoe druk haar Vader 't had en hoe lastig 't voor hem was voor haar ondeugende streken telkens op school te moeten komen, om niets dan klachten van haar te vernemen, kreeg ze opeens vreeselijk spijt en wou ze dat ze 't maar niet gedaan had. Ze voelde er alleen spijt van om den last en 't displezier, die ze Vader veroorzaakte, zonder ook maar de minste bijgedachte aan straf. Want Miep mocht zoo ondeugend zijn als ze wilde, ze had 'n hartje van goud en diep in dat kleine, ondeugende hart, huisde 'n schat van liefde voor alles wat mooi, eerlijk en rechtvaardig was. Ieder, die zich de 39 moeite wou getroosten haar wat nauwkeuriger gade te slaan, zou 't ontdekken en van haar moeten houden, omdat er in waarheid niets in haar was, wat echt leelijk was. „Frederika Hofland," klonk 't opeens. Miep keerde zich verschrikt om. „Kom eens hier," gebood juffrouw Anke. Miep gehoorzaamde. „Wat heeft je Vader gisteren gezegd?" Er kwam 'n genoegelijke trek om Miep's mond. „O, juffrouw," zei ze opgetogen, „vader heeft gezegd, dat hij niet voor alle wissewasjes op school kan komen!" Juffrouw Anke werd rood en wit om beurten. „Wat heeft je Vader gezegd?" vroeg ze scherp. En Miep herhaalde tevreden haar boodschap. „Heeft, je Vader ... dat gezegd?" riep juffrouw Anke uit en staarde Miep verstomd aan, „heeft hij dat werkelijk?" Miep knikte. „Dat kan niet waar zijn," sprak juffrouw Anke, „onmogelijk!" ,,'t Is heusch," hield Miep vol. „Ik zal je vader een brief schrijven, daar kan je van op aan." „Goed," zei Miep, „dan zal U 't zelf wel hooren." „Dat zal ik en ik zal hem meteen eens vertellen, wat je nu weer gedaan hebt, het is met jou niet langer vol te houden. Ik begrijp niet, hoe je zóó wezen kunt!" Miep keek even wat beschaamd. ' ,,'t Is anders ook zoo saai," zei ze als een verdediging. „Wat," riep juffrouw Anke uit, „saai, onze school saai, dat heb ik nog nooit van een leerling gehoord, kind, hoe kom je er bij! 't Is beneden alles en 't is een persoonlijke beleediging voor mij, als je dat maar weet! Ga asjeblieft heen, 40 want ik wil je niet langer zien!" Miep wenschte niets liever dan te gaan en was binnen de seconde verdwenen en juffrouw Anke viel steunend achterover in haar stoel en kermde: „Zooiets heeft nog nooit iemand durven zeggen, mijn school saai! Hoe durft dat kind't!" „Aal," zei Miep toen ze thuis kwam en haar zus met haar blouse bezig vond. „Je zal ze nooit meer terug krijgen, vrees ik!" „Wat niet?" vroeg Aal meer dan verschrikten ze dacht aan iets heel ergs. „Wel, de haarspelden niet." Aal begon te lachen. „Lieve hemel, kind, is 't anders niet, ik schrok me al dood!" „Nee, anders niet," antwoordde Miep, „schiet je al op?" „Ik ben er al bijna mee klaar, kijk maar." „O ja, dank je wel Aal, je bent meer dan lief," riep Miep dankbaar en smoorde haar zuster half. „Hou op, hou op," schreeuwde Aal, „vertel me liever waarom ik mijn haarspelden niet terug kan krijgen. Je hebt natuurlijk weer wat op school uitgevoerd." „Juist," lachte Miep, „ik heb zoo'n pret gehad, dat weet je maar half, o, die Anke, ik wou dat je haar gezien had. We hebben allemaal bij juffrouw van Tiel ons haar opgestoken. Ze zei er eerst niets van, maar toen kwam juffrouw Anke er bij, nou en je snapt, dat die woedend was. Ik moest bij haar in den hoek staan, omdat ik 't verzonnen had en ze heeft me, ik weet niet hoelang laten staan, maar opeens vielen alle haarspelden uit mijn haar, en dat is 't 'm nou juist. Ik wou ze oprapen en mocht niet van haar en later lagen ze nog op den grond en ik durfde er natuurlijk niet meer naar vragen, want ik 41 denk, dat zij ze nou zelf zal gebruiken." „Miep," lachte Aal, „ik geloof dat er geen tweede zoo bestaat als jij, hier is je blouse, ze is kant en klaar." Miep liep met 't kleedingstuk dansend de kamer uit en zocht Jopy op. Maar 's avonds vond ze 't veiliger zich wat kalmer te houden en vóór Vader den brief van juffrouw Anke gelezen had, naar bed te gaan. „Wat zal Vader boos zijn, Jopy," zei Miep onder 't uitkleeden, want Jopy was natuurlijk mee gegaan naar bed. „Och kom," troostte Jopy, „maak je daar nu maar niet zoo angstig om, natuurlijk zal Vader wat kwaad zijn, maar misschien zal hij er toch ook wel om moeten lachen; had hij je maar gezien met je opgemaakte haren, dan had hij zeker schik gehad." Miep had reden om het te betwijfelen, maar ze vond 't erg aardig van Jopy, dat ze zoo haar best deed om haar gerust te stellen. Maar Vader was heel boos, toen hij van 't geval hoorde. „Wat heb ik toch met Miep een moeite," zei hii zuchtend. Toen zag 't lieve Moedertje, dat ijverig aan Miep's kousen zat te breien op en sprak vergoeilijkend: „Och man, ze is toch zoo lief, wees nu maar niet kwaad!" „Je hebt goed praten, vrouw, niet kwaad zijn! Hoe dikwijls ben ik nu al voor haar op school moeten komen. Dacht je dan, dat dat zoo aangenaam is en zóó klein is ze nu toch niet meer, zou ik zeggen!" „Pas dertien, wat is dertien jaar nu. En denk eens, hoe moeilijk 't moet zijn voor zulke kinderen om zooveel uren achtereen stil en kalm te zijn, toen wij school gingen waren we ook geen 42 modellen van braafheid .. „Jij, lief Moedertje," zei Vader, „ik geloof, je kunt geen kwaad van haar hooren, wel?" „Och, Miep is vroolijk en druk, ik kan wel begrijpen dat ze er op school wel eens kwaad om worden, want ik weet wel: ze zit vol guitenstreken, maar... maar ik wou je alleen maar helpen herinneren, hoe lief en aardig ze wezen kan en meestal is ze ons toch gehoorzaam. En ze is zoo goed voor arme menschen, ze kan altijd wat missen en ze is nooit brutaal en ..." „Ze is eigenlijk gezegd volmaakt, niet?" lachte Vader. „Nu, ik wil wel aannemen dat ze heel veel goeds heeft, daar ben ik dan ook goddank van overtuigd, maar lastig is ze toch wel een beetje." Toen Vader den volgenden middag naar juffrouw Anke stapte, lag er een ernstigen trek om zijn mond. Juffrouw Anke ontving hem echter met de meest mogelijke hoffelijkheid. „Mijnheer Hofland, blij U te zien. Gaat U toch zitten, hoe maakt U 't?" „Dank U, juffrouw, gelukkig heel wel. Ik heb Uw brief gekregen, hm ... !" „Juist mijnheer," begon de directrice heel rad, „juist ja, 't spijt mij heel erg voor U, maar ik voel mij genoodzaakt U in kennis te stellen van de vele wandaden van Uw dochter Frederika." „Van wie zegt U?" vroeg mijnheer Hofland met groote oogen. „Van Frederika, mijnheer, er is geen huis mee te houden... !"' „Frederika, U bedoelt toch Miep?" „Miep?" vroeg de directrice in groote verbazing, „ik geloof, dat U zich vergist!" „Pardon juffrouw," zei mijnheer Hofland eveneens verwonderd, „Miep heeft den brief gegeven, 43 ik meen dus wel te mogen aannemen, dat 't over h£ar gaat!" Juffrouw Anke sloeg haar handen ineen: „Goeie help," riep ze uit, „dus heet ze geen Frederika, maar Maria?" „We lieten haar Frederika Maria doopen," zei mijnheer Hofland even lachend, want hij begon plots de zaak te begrijpen en kon zich zoo gemakkelijk indenken, hoe ziin kleine wildzang genoten moest hebben van die vergissing. ,,'t Is meer dan erg," riep iuffrouw Anke uit, „ja, dat is 't, mijnheer, ze is de lastigste leerling: die ik heb, ik weet er heusch geen raad mee!" „Zoo," sprak mijnheer Hofland, „wat heeft ze dan nu weer gedaan, juffrouw?" Toen begon juffrouw Anke alle pekelzonden van Miep op te sommen en ze kwam er niet zoo gauw mee klaar. Ze vertelde ook nog van die lieve Truusje Veersum, die zoo vreeselijk haar best deed Miep tot kalmte en plichtsbesef te brengen en hoe alles schipbreuk leed op Miep's meer dan ondeugenden aard. En toen juffrouw Anke eindelijk klaar was met haar grieven, beloofde Vader Miep te zullen onderhouden over haar kwajongensstreken, nam afscheid van juffrouw Anke en was blij toen hij weer op straat stond. „Miep," riep hij, zoodra hij thuis kwam, maar ze was nergens te vinden. „Ze is juist de deur uitgegaan," zei Moeder, „ik weet eigenlijk niet waar ze heen is." „Weten jullie 't niet?" vroeg Vader aan de zusjes. Maar noch Aal, noch Jopy wisten er iets van. Miep had er haar ook niets van verteld. Ze had in haar klas een meisje zitten, wier moeder weduwe was en die alleen vijf kinderen moest groot brengen. Die moeder moest den geheelen 44 dag hard werken om 't brood voor haar en de kinderen te verdienen, opdat zij ze 'n goede opvoeding kon geven. Lies was de oudste van de vijf en Miep hield van haar 't meest, omdat ze zoo aardig was, maar meer nog omdat Lies' moeder niet in staat was haar kind te geven, wat andere meisjes van de klasse wel hadden. De kinderen waren onvriendelijk genoeg er Lies op aan te zien, dat haar japonnetjes minder mooi en haar schortjes minder fijn waren dan van haar. Ja, tot Miep's onuitsprekelijke ergernis had ze zelfs opgemerkt, dat ook juffrouw van Tiel zoo was, want deze onderwijzeres was altijd het aardigste tegen de nufjes en ze kon soms heel hatelijk zijn tegen minder bedeelde kinderen en vooral tegen Lies. Miep met haar fijngevoelig hartje, kon er de juffrouw niet om uitstaan en was dikke vriendinnen met Lies geworden, 't Liet haar koud wat anderen daar van denken mochten. Zij wist, dat Lies aardig was, dat ze bovenal goed en lief was voor haar moeder, die ze hielp waar ze kon. In Miep's hartje was een groote genegenheid voor 't kleine meisje, dat zoo jong al zooveel zorgen had en er zich zoo flink en vroolijk doorheen wist te slaan. Vandaag was Lies' jongste zusje jarig en na schooltijd was ze even met Lies meegegaan om haar te feliciteeren. „Wat heb je allemaal gekregen?" had Miep gevraagd, voordat ze er bij gedacht had. „Niets," had toen 't kleine ding geantwoord. „Moeder kon op 't oogenblik niets missen," zei Lies wat verlegen, „maar zoo gauw Moeder weer wat overgespaard heeft, krijgt ze een mooie jurk, hè Ida?" En ze streelde haar kleine zus over de wangen, die alweer tevreden keek. „Ja, 'n heele mooie," riep ze uit, maar Miep kon niet antwoorden, want tranen verstikten haar stem. Hoe vreeselijk: jarig te zijn en geen 45 cadeautjes te krijgen, hoe saai en akelig, en Miep dacht aan haar eigen verjaardagen, waarop ze van iedereen toch een kleinigheid kreeg en ze kon 't niet langer meer uithouden. „Ik... ik ga nu maar naar huis," zei ze tegen Lies. En toen ze alleen liep op straat, rolden de tranen langs haar wangen bij de gedachte aan kleine Ida, die jarig was en niets gekregen had. Daar schoot haar plotseling wat te binnen. Ze had zelf zooveel aardig speelgoed, waar ze nu toch zoo zachtjes aan te groot voor werd, terwijl Ida er zoo'n plezier van hebben kon. 't Stond allemaal op zolder opgeborgen, en thuis gekomen holde ze dadelijk naar boven en zocht 't op. Ja, daar had je dat mooie juk met die aardige emmertjes, wat had ze daar altijd een plezier mee gehad en er mankeerde nog niets aan. 't Was een van de leukste en mooiste dingen die ze had en ze was er erg aan gehecht, al speelde ze er nu niet veel meer mee. Ze nam 't juk met een soort van liefkoozing op en legde 't toen weer bij 't andere speelgoed. Die arme Ida, die niets gekregen had met haar verjaardag, dacht ze weer en ze nam 't juk opnieuw in haar handen. Ze stond en staarde er naar; ze kon zichzelf niet uitstaan, omdat 't haar zoo'n moeite kostte er afstand van te doen. „Spook," zei ze toen opeens tot zichzelf, „die arme kleine Ida," en meteen nam ze het mooie juk, haar meest geliefkoosd speelgoed op, liep er zachtjes mee de trap af en de straat op. Ze liep hard, heel hard en hoe dichter ze bij de woning van Ida kwam hoe grooter stappen ze nam. Eindelijk was ze er. Lies deed open. Ze staarde verbaasd naar Miep, want ze had haar vriendinnetje nog nooit zóó verlegen gezien. „Lies," zei ze en duwde haar 't speelgoed in 46 de handen. „Toe Lies, geef dat aan Ida, ik... ik speel er toch niet meer mee en zij vindt 't misschien wel aardig!" Voor Lies wat kon antwoorden, rende Miep de stoep af en holde heen. Ze hoorde Lies nog roepen, maar ze holde door, straat in, straat uit, terwijl de tranen over haar wangen liepen en ze zich toch zoo erg blij voelde. „Waar kom jij vandaan?" vroeg Aal, toen ze Miep open deed. „Van straat," zei Miep ontwijkend en stapte naar binnen. Maar ze zaten allemaal rond de tafel en zagen haar beschreid gezichtje. „Wat is er Miep?" vroeg Moeder verwonderd en streek de woeste krullen uit haar gezicht. Vader zag ook op. Miep werd opnieuw verlegen. „Ik... ik wou 't liever niet zeggen," zei ze toen zachtjes. Moeder zag bezorgd naar het beschreide gezicht. „Heb je gehuild, kindje?" Miep veegde met de mouw van haar blouse over haar oogen. „Ik ben zoo vroolijk als wat," zei ze en lachte zoo hard als ze kon. „Ik ben bij juffrouw Anke geweest," zei Vader toen en zag Miep aan. Miep bloosde even. „Sta je daar bekend onder den naam van Frederika?" „O Vader," proestte Miep toen, „hebt U 'took gehoord?" „Ja zeker heb ik dat, waarom liet je de juffrouw in dien waan?" „Omdat ik 't zoo vreeselijk aardig vond, hoe jammer dat ze 't nu weet!" Vader moest even lachen, maar dan vervolgde 47 hij ernstig: „Vindt je 't erg prettig om mij telkens dien last en moeite te veroorzaken, als ik voor jou kwajongensstreken ieder oogenblik bij die juffrouw Anke moet komen om klachten van ie te hooren?" Voor Vader goed en wel had uitgesproken, had Miep haar beide armen om zijn hals geslagen. „Ik vind 't heelemaal niet prettig om U last te geven, maar ik vind 't heerlijk om op school eens pret te hebben bij al die saaie lessen, of, je zoudt er anders dol van worden, Vader en !" „Maar Miep," zei Vader ernstig en zag zijn kleine meisje bezorgd aan, „ik weet 't niet, maar als jij zoo voort blijft gaan, wat moet er dan op den duur van je groeien?" Miep keek naar haar Vader op met een verbaasden blik in haar heldere oogen, ze begreep heelemaal niet, hoe haar verstandige Vader nu zoo'n onverstandige vraag kon doen. „Wel, natuurlijk een Moeder," zei ze. „Als ik van school en groot ben neem ik een man, net als Moeder en—!" maar ze zweeg verontwaardigd, want ze vond 't heelemaal niet aardig, dat Vader en de anderen er zoo om lachten. „Dat is waar," zei Vader, toen hij wat bedaard was, „maar als je nu eens niet trouwt, wat zou je dan willen worden?" Miep had aan die mogelijkheid niet gedachten ze kon er niet dadelijk antwoord op geven. „Ik denk dat ik dan bij Moeder blijf en bij U," lachte ze ondeugend, „en dan zal ik zorgen, dat ik vreeselijk braaf ben en net zoo deftig en stijf als juffrouw Anke," en ze schaterde al bij de gedachte. Toen trok ze opeens 'n heel ernstig gezicht, deed precies als juffrouw Anke en stapte met waardigheid de kamer uit, om haar werk te halen. „Waar zou ze toch om gehuild hebben toen ze 48 thuis kwam?" vroeg Moeder, terwijl ze haar nazag. Toen keek Roelof, blij dat hij wat aardigs van zijn zusje zeggen kon, op: „Ik durf er om te wedden, dat ze haar mooie juk aan een of ander arm kind heeft weggegeven, ik heb er haar de trap mee af zien komen, maar ze had zoo n haast, dat ze mij niet zag, maar ik weet het haast zeker, Moeder, 't zou net iets voor haar zijn om dat te doen!" „Ik zal eens gaan kijken," zei Moeder en was de kamer al uit. Even later hoorden ze haar de trap af komen en ze kwam met 'n triomfantelijk gezicht binnen. „Roef heeft gelijk," riep ze uit, ,,'t juk is verdwenen en ze was er zoo aan gehecht. Daarom zei ze liever niets." De ernstige trek was van Vaders gezicht geweken en er straalde nu iets als van vreugde in zijn blauwe oogen. „Die Miep," zei hij enkel. „Ja," ging 't Moedertje voort, „echt iets voor haar, zie je nu wel hoe lief en goed ze is. Juffrouw Anke heeft ongelijk, als ze beweert, dat Miep haar ondeugendste leerling is, ik zou haar niet anders wenschen, jij?" „Nee dat zou ik niet, werkelijk niet, want haar hart is van goud," zei Vader, „maar 't is toch 'n vreeselftke kwajongen..." „Dat is juist zoo leuk van haar, Vader," lachte Roelof. „Voor jou misschien wel," sprak Vader, „maar niet voor haar onderwijzeressen en mij. Lieve help, ik begrijp niet hoe ik aan zoo'n stel lastige kinderen kom. A propos, hoe gaat 't met joude laatste week op school?" Roelof vond dat ze op gevaarlijk terrein kwamen en 't wel zoo goed zou zijn, niet verder op de zaak door te gaan. Hij stamelde iets van: 49 „Nogal goed," en rekende 't plotseling tot zijn plicht eens te gaan kijken, waar Miep toch bleef. Waarom hij meer dan haastig opstond en verdween. Nauwelijks had de klok den volgenden morgen negen uur geslagen of juffrouw Anke stormde met opgestreken zeil de klas binnen, waar juffrouw van Tiel juist bezig was met schoonschrijven. De meisjes zagen elkaar aan, want 't was duidelijk dat er iets gebeurd moest zijn, dat den toorn van de directrice had opgewekt. „Maria Hofland," zei de waardige dame, haast stikkend van woede en bizonder den klemtoon leggend op 't eerste woord. Miep zag op, ze had zooiets al lang voorzien en genoot van het meer dan verbaasde gezicht van juffrouw van Tiel. „Maria Hofland," herhaalde de directrice en zag Miep aan of ze deze wilde doorboren. „Ja juffrouw," antwoordde Miep. „Kom jij eens hier!" Miep voldeed dadelijk aan dit vriendelijk verzoek. „Gisteren is je Vader hier geweest*... !" „Juist," zei Miep met een aanmoedigenden knik. „Zwijg," riep juffrouw Anke uit. „Jij hebt een jaar, zegge een vol jaar hier gezeten onder den naam van Frederika, terwijl je Maria heetk' „Frederika is mijn eersten naam," zei Miep. „Zwijg, zeg ik je nogmaals, daar heb iü niets mee te maken, maar ik vraag me af of 't niet meer dan treurig is, dat je Vader hier bij mij komt en niet eens weet, dat ik 't over zijn eigen dochter heb als ik van Frederika spreek. Zoo is de tegenwoordige jeugd. De kinderen handelen moedwillig tegen den wensch van hun ouders in. Als jouw Vader en Moeder je Maria noemen Miep Hofland. 50 thuis, dan is 't schande, dat je je hier op school voor Frederika door laat gaan, versta je dat?" „Ik heb 't niet gezegd," wilde Miep zich verdedigen, „U hebt mij zelf zoo genoemd." „Je hadt mij moeten waarschuwen, dat ik een vergissing beging, dat was je plicht geweest, maar jij hebt geen flauw idee wat plicht beteekent, geloof ik. Goeie help, wat 'n brutaliteit om je een vol jaar lang anders te laten noemen dan je in waarheid heet. Ik vraag me af hoe je 't durft, kind." „Ik vond 't leuk," zei Miep en de meisjes lachten. „Maria Hofland, ik vind geen woorden om je te zeggen hoe ik je gedrag laak, maar ik ben er wel van overtuigd dat je, als je eenmaal grooter en verstandiger zult zijn, zult inzien hoe veel beter en liever een meisje als Truusje Veersum is en dan zal je er spijt van hebben, dat je niet meer je best gedaan hebt aan dit kind een voorbeeld te nemen en je de raadgevingen en terechtwijzingen van je onderwijzeressen in den wind hebt geslagen. Ga maar zitten, Maria Hofland, mijn woorden zijn toch maar als parelen voor de zwijnen, mijn hoop, dat je voor verbetering vatbaar zoudt zijn, vermindert hoe langer hoe meer, ik weet niet wat er 't einde van zal zijn." „Ik ook niet," zei Miep, met wanhoop in haar stem. „Zwijg Maria," zei juffrouw Anke, „en neem je voor op de gedragingen van je buurmeisje te letten, wie weet: „Woorden wekken, maar voorbeelden strekken," zegt 't spreekwoord en aan haar heb je 'n voorbeeld uit duizenden. Doe je best te worden als zij, ik zeg 't je nu voor 't laatst. Ik heb al 't mogelijke in 't werk gesteld je kalm en bedaard te maken, maar wanneer je niet van plan bent te veranderen, dan... dan ™c ^ mei meer wat met je te beginnen. Ga maar zitten, Maria!" Miep gehoorzaamde dadelijk en met 'n dien medelijdend gezicht prevelde ze: „Och och wat akelig toch als je oud en saai wordt»" 51 Derde Hoofdstuk. De nieuwste melksalon en de treurige gevolgen van 't omgaan met pek. T Tet regende dat 't goot! J I „Bah," zei Miep, die buiten op Joop had Astaan wachten, „dit is heusch geen weer om fJnaar 't Vondelpark te gaan, Joop!" „Nee, dat is 't zeker niet, het zal het beste zijn, dat we dan voor vandaag maar naar de melksalon gaan, vindt je niet?" „Ik denk er niet over, zonde van t geld, nu Moeder al zoo gauw jarig is, nee Jopy, laat er ons wat anders op verzinnen." „Ik weet niets, werkelijk niet en ik heb heelemaal geen zin om mij zoo nat te laten regenen en ..." , „Stil toch kind," juichte Miep, „ik heb er al lang wat op verzonnen, dat we daar nooit eerder aan gedacht hebben, 't zal heusch eenig worden ... !" . . „Wat dan?" vroeg Jopy een en al nieuwsgierigheid. „We gaan naar 't museum toe, fijn zeg! „Om onze boterhammen op te eten?" vroeg Jopy weer. 53 „Natuurlijk," danste Miep, „kom toch mee, heerlijk op die fluweelen banken je boterham te zitten eten en naar die mooie schilderijen te zien!" . „Nu vooruit dan maar," lachte Jopy, die ook schik kreeg in 't geval en ze stapten stevig door. 't Was heusch niet voor den eersten keer, dat ze een bezoek aan 't museum brachten, ze hadden er meermalen heele middagen in rondgedwaald en ze vonden 't er prachtig. Dus liepen ze parmantig de breede trappen op en een zaal binnen. ,,'t Is hier te vol," beweerde Miep, „kom maar mee verder op!" „Hier," zei Jopy en trok haar zusje mee, „daar is haast niemand!" Ze vlijden zich behagelijk in de zachte, roodfluweelen kussens neer en zagen vergenoegd om zich heen. „Hoe heerlijk rustig," zei Miep. „Hoe prettig weinig menschen," beweerde Jopy en zuchtte van genot. Ze haalden haar twaalf-uurtje voor den dag en spreidden de pakjes op haar schoot uit. Miep's blauwe oogen dwaalden naar het mooie schilderij vóór haar en terwijl ze 'n fermen beét uit haar boterham nam, zei ze zuchtend: „Hè Joop, wat moet 't heerlijk zijn, als je zooiets moois kan maken, hè?" Jopy lachte: „Wat ben jij verschrikkelijk ernstig." „Heelemaal niet," riep Miep wat geraakt uit, „maar ik wou, o, ik wilde heusch dat ik dat ook kon!" „Probeer 't eens," raadde Jopy aan. „Ik weet zeker dat ik er niets van terecht zou brengen, maar ik zou 't heerlijk vinden om altijd buiten te kunnen zijn en alles te kunnen schil- 54 deren wat je mooi vindt. En denk eens Jopy, hoe goed die menschen moeten zijn, die altijd met zulke heerlijke dingen bezig zijn. Wat zullen ze erg veel van Onzen Lieven Heer moeten houden, die al dat moois geschapen heeft en ze zullen nooit iets doen wat leelijk is, zou 't wel, Jopy?" Jopy was wel wat verbaasd over den grooten ernst van haar anders zoo vroolijk en guitig zusje, maar ze was 't toch met Miep eens. „Ik denk," zei ze peinzend, „dat als juffrouw Anke schilderen kon, ze heel anders zou zijn, niet zoo stijf en saai, maar juist erg vroolijk, omdat 't je wel heel gelukkig moet maken als je zooveel moois ziet, maar ik denk, dat ze heelemaal niet van die dingen houdt!" Miep wou juist antwoorden en Jopy had precies 'n flinken hap genomen om haar woorden kracht bij te zetten, toen ze opeens tot haar grooten schrik een barsche stem hoorde, die zeide: „Wat moet dat allemaal daar, weten jullie niet aat 't hier geen melksalon is?" Miep liet van louter schrik haar heele pakje op den grond vallen en Jopy verslikte zich zoo erg, dat ze vuurrood werd van 't hoesten. „Nu wat moet dat?" herhaalde de suppoost. „Niets," zei Miep en raapte het brood op. „Gauw er uit," sprak de man, „en waag zooiets niet meer!" „We do en heelemaal geen kwaad," verontschuldigde Miep zich. „Er uit," herhaalde de man nog eens en Jopy greep de hand van Miep, want ze vond dien suppoost erg kwaad en naar doen. „Dit is een plaats voor personen die van kunst houden ... !" „We houden van kunst," protesteerde Miep zachtjes. 55 „En niet voor meisjes die een museum voor 'n melksalon aanzien!" „Dat doen we niet," zei Miep boos. „Ik mag voor U lijden, dat U zoo vriendelijk is het gebouw gewillig te verlaten, anders zijn de gevolgen voor uw eigen rekening, jongedame," sprak de suppoost streng en liep vlak achter Miep en Jopy aan. Zij daalden met verslagen gezichten even haastig de trappen weer af, als ze er parmantig opgekomen waren. „We zullen er echt wel uitgaan, als dat moet," zei Miep toen weer en zag even om. Ze begreep niet waarom die man haar volgde en vond 't een beleediging. „Zoo," zei de man echter en lachte wat sarcastisch, „ja, dat kan ik wel begrijpen!" Miep zweeg, ze was te kwaad om nog maar een woord meer te zeggen, maar daar trok de suppoost zich niets van aan. En nagekeken door de andere bezoekers, begeleidde hij Miep en Jopy tot aan den uitgang. „Kom mee," zei Miep en holde met Jopy de straat uit. „Hoe vindt je zoo'n naren man?" vroeg Jopy buiten adem. „Nou," riep Miep uit, „en we deden niets; alsof 't zoo erg is je boterham te eten. We vonden juist die schilderijen zoo mooi." „Ja en we vonden ook de schilders zelf zoo aardig," peinsde Jopy, „wat 'n spook, die man. 'n Echte schilder zou er ons om zoo'n kleinigheid niet uitgezet hebben." „Vast niet," beweerde Miep, „maar 't was een gewone suppoost en suppoosten hebben geen greintje verstand van kunstenaars, net zoo min als juffrouw Anke." Ze liepen zwijgend in den plasregen verder. 56 „Joop," zei Miep toen opeens en kneep haar zusje in den arm. „Au, wat heb je?" „O Joop, ik wilde dat ik eens een echten kunstenaar, een echten artist tegen kwam en dat hij tegen me sprak en dat hij mij vertelde van zijn werk!" „Ik ook," zei Jopy, „maar dat gebeurt nooit, daar kan je van op aan, Miep!" „Ik vrees ook van niet," zuchtte Miep, „maar ik zou 't erg prettig vinden!" „Moet jij er ook wat van hebben?" vroeg Roelof en zag Miep vragend aan. „Natuurlijk," antwoordde Miep dadelijk, ofschoon ze heelemaal niet wist wat Roelof had. Ze was alleen maar overtuigd, dat 't vanzelf sprak dat 't iets leuks zou wezen. „Hier dan," en in 'n goedgeefsche bui deelde Roef de helft van de zwarte plakkerige massa, die hij in zijn hand hield, met zijn zusje. „Dank je wel," riep Miep dankbaar, „dat is pek!" „Juist, dat heb je goed gezegd, fijn hè? Je kan er alles mee doen!" „Erg leuk," meende Miep ook en zonder zelfs te vragen hoe Roef aan dat alles was gekomen, snelde ze heen en verborg haar schat zoolang onder haar hoofdkussen. Ze kon er onmogelijk dien middag van profiteeren, want ze had juist met Jopy een afspraakje. En dat was veel te leuk om op te geven. Verbeeld, Miep en Jopy waren in 't heerlijk bezit van twee oude tantes, die gierig waren en daarom een groot vermaak voor de kinderen waren. »Jopy," had ondeugende Miep dien middag gezegd, ,,'t wordt tijd, dat we eens naar tante Toos en tante Coba gaan. 't Is heusch al lang geleden, 57 sinds we er geweest zijn en ieder vijf kopjes thee met suiker en koek hebben verorberd!" En Jopy was bij de enkele gedachte aan den vorigen keer al in lachen uitgebarsten. „Gunst Miep, daar heb ik nou juist eens trek in, ga mee maar!" En ze hadden om twaalf uur alle twee een boterham minder gegeten om des te meer bij de tantes te kunnen gebruiken. En toen Roef nu zoo heel vriendelijk zijn zusje van de pek had meegedeeld, voelde Miep 't als 'n plicht hem te vragen ook van de partij te zijn. „Roef, ga je mee vanmiddag?" „Waar naar toe, ik heb heel veel werk te maken en ... !" „Naar tante Toos en tante Coba." Roef maakte 'n geweldigen luchtsprong. „Gaan jullie dadelijk? Wacht, dat ik even mijn handen wasch, ik moet er bij zijn!" „Kom Miep," riep Jopy, die al klaar stond. „Roef gaat ook mee," lachte Miep. Daar kwam hij aangehold en samen gingen ze op weg. „Hou je vooral zoo goed mogelijk," lachte Roef voor 't huis van de tantes, „en zeg, ik weet de koekjestrommel wel te vinden!" Meteen belde hij aan. Tante Toos deed zelf open en ze viel van schrik haast om, toen ze drie bezoekers tegelijk zag. „Dag tante Toos, we komen eens kijken hoe U 't maakt!" zei Miep vriendelijk lachend. „Heel aardig van jullie," zuchtte tante Toos. „Dag lieve, beste tante Toos," schreeuwde Roef en in zijn ijver tante te begroeten trapte hij op haar eksteroog. „Au," riep tante uit en zag boos. „Lieve tante, ik kon 't niet helpen, ik ben zoo blij U te zien, heusch!" 58 Miep en Jopy maakten alle twee 'n eigenaardig geluid en Roef schold ze zacht uit voor domme meiden, die zich nooit goed konden houden. „Komt binnen," zei tante Toos, maar haar uitnoodiging klonk niet zeer gemeend. „Dag lieve tante Coba," schreeuwde Roef weer. „Kalm jongen," stuitte tante de vriendelijke begroeting, „heb je je voeten al geveegd?" „O liefste tante," galmde Roef, „ik geloof heusch, dat ik 't van blijdschap heb vergeten." „Ik begrijp niet," zei tante Coba, „dat je Moeder je niet geleerd heeft je netjes bij anderen te gedragen." „Dat heeft Moeder ons geleerd, lieve tante, maar van blijdschap was ik heelemaal de manieren vergeten, we hebben U ook al in zoo'n langen tijd niet gezien!" Tante Toos was wel genegen Roelof 'n hartelijken jongen te vinden, maar juist toen ze tot dit goede denkbeeld van hem was gekomen, verknoeide hij alles weer door te zeggen: „Ik heb 'n verschrikkelijken dorst, tante, hebt U geen thee voor me, als 't U blieft?" „Goeie hemel, thee!" riep tante Coba, „jongen, drink water als je dorst hebt!" „Koud water is heel slecht voor je maag," zei Roef ernstig, „maar voor mezelf zou ik er geen waarde aan hechten, ziet U, 't is meer voor de zusjes dat ik 't vraag. Hebben jullie geen dorst?" „Vreeselijk," klonk 't als uit een mond. De tantes zagen elkaar eens aan. Die akelige kinderen! Dat kostte haar maar de lekkere thee, die visite. Brommend stond tante Toos op. „Zet niet te veel water op, Toos," riep Coba haar zuster na, 't gas is toch al zoo duur tegenwoordig." „Geweldig, tante," zei Roelof, „als ik U was, zou ik 't niet branden." Miep en Jopy begonnen weer te lachen, waardoor tante er iets van begon te begrijpen, dat ze voor den gek werd gehouden. En omdat ze niet graag voor gierig door wilde gaan, zei ze: „Als t water kookt, zullen we 'n lekker potje thee zetten en gezellig bij elkaar gaan zitten!" „Hè ja," riep Miep, „en dan drinken we thee met koekjes!" „Thee met koekjes," juichte Jopy ook. „Met koekjes," herhaalden de tantes ontzet „kinderen ... !" „Ja tante van die fijne, U weet wel, ze ziin niet duur!" „Ik weet niet wat jullie bedoelt," sprak tante Toos streng, „we hebben geen koekjes in huis." ï?ante' ik heb zoo'n honger," kermde Roef. Maar Miep was al opgesprongen en zei gedienstig: „Geef maar geld, tante, ik wil ze wel voor U halen!" „Zoo," zei tante Toos en greep naar haar geldbeursje, als vreesde ze er iets van te moeten missen. „En ik wil wel even meegaan om den zak te iragen," zei Jopy, „hebt U geen geld, tante Toos?" „Geen klein geld," stamelde tante Toos, 'n laatste poging wagend om er af te komen. „Groot geld is óék best," troostte Miep, „ik. zal 't meteen voor U wisselen." „Hier dan," zei tante Toos en gaf 'n gulden. „Wat mogen we halen, tante?" ,,'n Ons koekjes hier op den hoek der straat n dat kleine winkeltje, weet je dat?" „O ja," zei Miep. „Nou, daar zijn de koekjes extra lekker, haal :e daar maar." Tante Toos bedoelde natuurlijk, dat ze daar :xtra goedkoop waren. Ze wilde voor haar fatoen de kinderen toch niet zoo weg laten gaan 59 60 als ze gekomen waren en de uitgaaf was zoo al erg genoeg, meende zij. Goeie help, dat was buiten het verbruik van extra gas voor 't water voor de thee, ook nog de thee zelf, plus suiker en melk. En nu nog bovendien meer dan 'n dubbeltje aan koekjes. Miep en Jopy waren de straat opgeloopen. ,,'t Zal vast niet veel lekkers zijn, daar in dat kleine winkeltje," zeide Miep. „Ga mee eens kijken en als 't ons niet bevalt, gaan we ergens anders," stelde Jopy voor. Dat was naar Miep's zin. Ze liepen langs den winkel en gluurden naar binnen. „Bah, ze zien er afschuwelijk uit," riep Jopy. „Niet om te koopen," decideerde Miep, „tante heeft gezegd dat ze daar extra lekker waren en dus is 't haar bedoeling extra lekkere koekjes te krijgen en denk eens wat ze er van zeggen zou, als we met déze thuis kwamen!" Jopy proestte: „Nee, dat gaat heusch niet!" Toen liepen ze lachend door naar 'n banketbakker, nog wel 'n heel duren en fijnen winkel. Jopy en Miep stapten binnen. „Welke zullen we nemen?" vroeg Miep en zag riaar de uitgestalde lekkernijen. „Deze," juichte Jopy en wees op heerlijke koekjes, die gevuld waren met gelei en room. Jongens, die moesten wel dolletjes zijn. „Hoeveel kosten die, juffrouw?" vroeg Miep, die, als oudste 't woord deed. „Vijftig cent per ons, jongejuffrouw!" „Niet goedkoop, hè?" zei Miep tot Jopy. „Nee jongejuffrouw, maar ze zijn ook des te fijner. Dat kunt U toch wel zien." „Ze zien er heerlijk uit," beaamde Miep, „geeft U dan maar één ons." Ze zagen beiden toe toen de juffrouw de koekjes woog. „Ze zijn heel zwaar," fluisterde Jopy toen tegen Miep. Miep had 't ook gezien. De juffrouw had er maar 'n paar in 't zakje gedaan. Toen vroeg Miep heel verstandig: „Hoeveel gaan er in 'n ons, juffrouw?" „Ik zal 't even voor U tellen," zei de juffrouw gedienstig. „Acht, jongedames," zei ze dan. . „Hm," deed Jopy, „dat is niet veel." „Voor ons ieder één en drie over," rekende Miep uit, „daar heb je toch niets aan." „Heelemaal niets," zei Jopy ook. Miep keek naar den gulden, dien ze in haar hand hield en besloten zei ze: „Geeft u er dan nog maar een ons bij, juffrouw!" „Astublieft," antwoordde de juffrouw en twee minuten later stonden ze weer op straat. „O, wat zullen ze zeggen," riep Miep uit. „Ze zullen 't vreeselijk vinden," stemde Jopy toe, „maar wat heb je nou aan acht koekjes, ik vind dat we niet anders hadden kunnen doe^r!" „Vast niet," lachte Miep en stapte even later lachend bij de tantes binnen. „Alstublieft tante," zei Jopy en legde den zak op tafel neer. Maar tante Toos stak haar hand niet naar den zak uit, maar wel naar Miep. „En 't geld?" vroeg ze, terwijl ze Miep aanstaarde. „Ik heb niets terug, tante." „Wat zeg je?" vroeg tante Toos en haar oogen werden grooter en grooter. En tante Coba gaf een gil van ontzetting. „Ik heb niets terug," herhaalde Miep, „hè Jopy?" „Geen halven cent," zei Jopy dadelijk. 61 „neD je t verloren.-'" vroeg tante Toos en was wit geworden. „Heb je al dat geld verloren, spreek op," kermde tante Coba, „o, Toos, ik heb je immers wel gezegd, je moet kinderen niets laten doen ze sturen alles in de war." „We hebben onze boodschap juist zoo goed gedaan,' lachte Miep. „Tante, U had toch gezegd, dat we koekjes moesten halen in dat kleine winkeltje?" „Ja," kreunde tante Toos. „En dat die extra lekker waren?" „Ja," snikte tante half. „Nu, ze waren heelemaal niet lekker. Vies zagen ze er uit, hè Jopy?" „Afschuwelijk leelijk," beaamde Jopy, „ik denk dat er vergif in zat." „Onzin," schreeuwde tante Toos. „Nee, echt waar," riep Miep, „nou, en toen waren we dus verplicht naar 'n ander te gaan. We kunnen toch geen leelijke koekjes thuisbrengen, als 't uwe bedoeling is extra lekkere te krijgen. Dus zijn we naar den banketbakker gegaan en die had verrukkelijke, hè Jopy?" „Ik heb ze nog nooit zoo fijn gezien," riep Jopy ook uit en Roef sloeg zich op de knieën van pret. „En ik nam een ons, tante, maar 't was vreeselijk weinig..." „Ze waren ontzettend zwaar," hielp Jopy haar zusje, „en toen de juffrouw 't telde waren er maar acht in. Wat heb je nou aan acht kpekjes, zegt U nou zelf, Tante!" „O, 't is vreeselijk," kermde tante Toos. „En toen?" riep tante Coba uit en zag zoo mogelijk nog witter dan haar zuster. „Toen dacht ik dat 't het allerbeste zou zijn om nog 'n ons te nemen..." 62 63 „Nog 'n ons te nemen?" herhaalden de tantes onwillekeurig. >Ja>" ghig Miep voort, „dus u hebt nu twee ons en ze kosten vijftig cent per ons, dat was net 'n gulden, tante Toos." De tantes zeiden niets, ze staarden elkaar aan en dachten minstens, dat ze door dit vreeselijk feit tot armoede waren gebracht. „Zooveel geld te verknoeien aan koek," steunde tante Toos ten laatste. ,,'t Is toch een schande zooiets," hield tante Coba vol, „hoe durven jullie." „Maar tante," riep Miep uit, „we konden toch niet anders." „Ik vind ook, dat 't niet anders kon, tante," riep Roelof uit, „en laat ons maar plezier er van maken. Zal ik inschenken?" En daar de tantes nog veel te veel onder den indruk waren, lieten ze Roelof begaan. Hij voorzag de kopjes goed van suiker en bracht ze netjes rond, geholpen door Miep, die haast stikte van ingehouden lachen. „Tante Toos, 'n kopje thee!" „Tante Coba, hier hebt U ook 'n kopje. Hier Joop, dat is voor jou! Tante zal ik even presenteeren?" En zonder 't antwoord af te wachten, bediende Roelof zich en de zijnen van koekjes en liet het zich goed smaken. „Tante, wat zijn die koekjes lekker," prees hij/ „J-ja... ze zijn wel lekker," stamelde tante Toos. „Ze smaken naar meer, tante, mag ik er nog eentje?" „Je bent 'n drommelsch onbeleefde jongen," riep tante Coba streng uit, maar Roef strekte zijn hand naar 't trommeltje uit. „Schrok," riep tante Toos verbolgen. „Maar tante, ze zijn er toch om op te eten," 64 verdedigde Roef zich, „als U ze laat liggen, zullen ze duf en zuur worden, er zit room in, tante!" „Goeie help, dat ook nog," zuchtte tante Toos, die juist berekend had, dat de lekkere koekjes maar bewaard moesten blijven voor de volgende week als ze 's middags bezoek kregen, omdat haar zuster dan jarig was. „Ja, ook dat nog," lachte Roef, „wacht, ik zal heel beleefd zijn en eerst de dames presenteeren." Maar de tantes bedankten beiden, iets wat Roelof niet zoo heel erg vond. „Tante Toos, U dan nog 'n kopje thee?" vroeg hij vriendelijk. „Half en zonder suiker," zeide tante. „Hoe akelig," riep Roef met medelijden, „houdt U niet van suiker, taAte?" „Jawel," snibde tante Toos, „maar jij hebt zoo even suiker voor drie kopjes tegelijk er in gedaan. Ze komt toch wel op, hoor." „Dat zal wel," gaf Roef vriendelijk toe en zijn guitig jongensgezicht blikte ondeugend Aaar zijn tantes. Toen gaf hij Miep zijn kopje aan en lachte: „Ik wat meer suiker Miep, de thee is anders te sterk!" De tantes waren als met stomheid geslagen over zooveel brutaliteit, maar voordat ze Miep konden verbieden, had ze Roef al ingeschonken én zag tante Toos met grooten schrik de vermindering van haar suikerpotje. „Ik ook veel suiker," vroeg Jopy. „Dat is heelemaal niet goed voor iemand," riep tante Toos, maar Miep zei: „Juist goed, tante, Jopy is toch zeker nogveelv te klein om zulke sterke thee te drinken. Ze zou er zenuwachtig van kunnen worden." „We hebben 'n heerlijken middag gehad," zei Roef tevreden. 65 „Dat wil ik wel gelooven," snauwde tante Toos, „maar voor je andere manieren geleerd hebt, hoef je hier niet terug te komen." „Lieve tante Toos," kermde Roef, „wat heb ik U dan toch gedaan, spreek op en ik zal alles weer goed maken, werkelijk!" „Jongen, akelige jongen," riep tante Toos uit. „Tante, lieve beste tante," antwoordde Roef zeer vriendelijk en hapte van zijn koekje. Toen hief hij zijn kopje op en tante Toos met de meeste liefde aanblikkend, zei hij: „Lieve, dierbare tante Toos, op Uw lang leven en op onze altijddurende vriendschap!" en stootte zijn kopje tegen 't hare. De zusjes stonden gichelend op en volgden Roef's voorbeeld. Natuurlijk kreeg tante Coba ook 'n beurt, waarna Roef in één teug zijn thee op had. Toen zei hij: „Ik vind, dat we nou maar moesten gaan," en zijn blik dwaalde in de leege koekjestrommel. „Ja, anders houden we de tantes maar op," gierde Miep, „kom Jopy!" 't Afscheid was roerend en Roef beweerde tot op de straat tegen tante Toos, dat ze heel gauw hun bezoek zouden herhalen. Maar nauwelijks was de deur achter hen gesloten of de kinderen gierden van 't lachen en kwamen maar niet uitgepraat. „Wat 'n mop, wat 'n mop!" gilde Roef en sprong uitgelaten rond. „Woedend zijn ze, daar kan je van op aan," proestte Miep, „o, Roef, die koekjes!" „Ze dachten dat ze 't bestierven," lachte Jopy, „wat 'n tantes, wat 'n tantes!" „Als we weer gaan," zei Roef, „dan moeten we andere kinderen meevragen, 'n heel stel van de school, dan zul je die gezichten zien!" „Ja, dat is goed," lachten de zusjes, „we moeten Miep Hofland. 5 66 echt doen wat we gezegd hebben en heel gauw weer eens gaan!" „Zaterdagmiddag b.v.," stelde Roef voor. „Dat is al te gauw," vond Miep, „eerst 'n paar weken wachten en dan met allen tegelijk." Ze kwamen met hoogroode kleuren en lachend thuis en telkens als ze dien avond elkaar aankeken, begonnen ze te lachen en zelfs in bed hadden Miep en Jopy 't er nog over. Ze lagen heel genoegelijk samen onder de dekens en Miep had op haar beurt het pek met Jopy gedeeld. Ze hadden er allerlei figuurtjes van gemaakt, totdat ze ten laatste vreeselijken slaap kregen en het pek onder haar hoofdkussen stopten. „Wat 'n leuke middag, hè?" zei Miep gapend. „Eenig," antwoordde Jopy nog en sloot haar oogen. Toen volgde Miep het voorbeeld van haar zusje en vijf minuten later sliepen ze beiden. Maar Miep droomde den geheelen nacht over de tantes. Ze was weer bij haar op visite en plaagde ze. En opeens werd tante Toos zoo boos, dat ze opsprong en haar narènde. Maar Miep holde heen, de straat op en tante Toos achter haar aan. 't Werd een geweldige wedstrijd wie 't winnen zou, maar opeens struikelde Miep over 'n steen en viel languit op den grond. „Help Jopy, help Roef," schreeuwde ze, maar niemand hoorde haar. Toen zag ze tante Toos aankomen en wilde weer opstaan, maar tante greep haar beet en begon haar af te rossen. Miep trok en duwde uit alle macht om los. te komen maar 't gaf niets. Ze schreeuwde moord en brand en sloeg wild met haar armen in 't rond, doch tante Toos bleek zoo sterk te zijn, dat geen verdediging hoegenaamd ook Miep kon verlossen uit haar benarde positie. „Tante, laat me los," schreeuwde Miep en 67 sloeg opnieuw met armen en beenen. „Nee, ik zal je leeren ons te plagen," riep tante Toos, „en ons zooveel geld te kosten. Twee ons koekjes van vijftig cent per ons, 't is schande, 't is meer dan schande. Drie koppen sterke thee, met dubbel suiker! Ik moet al t geld weerom hebben, versta je me?" „Ja tante, ja, U kan 't krijgen," riep Miep angstig uit, „sla me toch niet!" „Ik ga dadelijk naar je Vader, ik zal hem alles vertellen ... !" „Knijp me toch niet," snikte Miep half en rukte opnieuw, om uit den ijzeren greep van Tante los te komen. Toen hoorde ze opeens 'n bekende stem, die zei: „Miep, ben je niet wijs geworden, je vermoordt me half!" „Hè, wat?" vroeg Miep, nog half slapend. „Je slaat me," riep Jopy en schudde Miep door elkaar, totdat ze goed wakker was. „O kind, ik was aan 't droomen van de tantes," lachte Miep toen en vertelde alles. Daarop vielen ze weer kalm in slaap tot den volgenden morgen, 't Was Miep, die 't eerst wakker werd. De zon scheen vroolijk in haar bed en ze trok Jopy plagend aan haar neus. „Au," zei Jopy. „Gauw, 't is tijd om op te staan, Aal slaapt ook nog!" En meteen wipte Miep het bed uit. Ze voelde naar haar hoofd, ze begreep niet goed wat het wezen kon, maar 't was precies of er wat in haar haren zat geplakt. „O Miep," riep Jopy, die 't zag, „wat is er gebeurd, wat heb je in je haar?" „Ik voel ook wat, ik weet niet wat 't zijn kan," riep Miep uit en tuurde in den spiegel. Een heele groote zwarte, plakkerige massa kleefde aan Miep's hoofd en ontsteld riep ze uit: „O Joop, 't is pek!" s* 68 Aal was ook wakker geworden. „Gunst Miep, dat meen je toch niet?" vroeg ze verschrikt. „Ja heusch," zei Miep ontsteld en wilde probeeren 't er uit te halen. Maar o wee, 't zat zoo vreeselijk geplakt, dat 't met geen mogelijkheid los te maken was en Miep schreeuwde van pijn. Aal en Jopy wisten geen raad. Ze trachtten zoo voorzichtig mogelijk het pek uit Miep's haren te verwijderen maar 't gaf allemaal niets, 't Deed 'Vreeselijk pijn en Miep schreeuwde al als Joop of Aal maar naar haar keken. „O, o, wat moet ik beginnen," snikte Miep ten laatste, „ik weet geen raad, 't kan er niet uit! En ik kan toch zoo niet naar school toe." „Misschien weet Moeder er wat op," opperde Aal. „Moeder zal zoo kwaad zijn," huilde Miep, „toe Aal, probeer jij nog eens." Aal wilde heel graag helpen, ze trachtte 't pek met water te weeken en behandelde Miep's hoofd zoo voorzichtig, alsof ze 'n pas geboren kindje was, maar zonder resultaat. Miep schreeuwde moord en brand en 't pek bleef even vast op haar hoofd plakken als ooit te voren. „Laat maar Aal, o, laat 't maar," snikte Miep, ,,'t is niet om uit te houden!" „Komen jullie weer niet klaar vandaag?' schreeuwde Roef achter de deur. „Och jongen hou je stil," riep Miep boos terug. Roef begreep er genoeg van om er van overtuigd te zijn dat er wat gebeurd was. Miep's stem en antwoord zeiden hem genoeg. „Je zult te laat komen voor school," zei Jopy vriendelijk, „toe Miep, kleed je maar aan, 't helpt toch niet!" . Want Miep zat nog heelemaal in haar nacht- 69 japon op haar bed te huilen van pijn en narigheid. „Ja, doe dat maar Miep," zei Aal ook, „dan zal ik 't nog wel eens vanmiddag voor je probeeren, als je thuis komt!". ,,'t Geeft toch niet, 't gaat er niet uit," riep Miep wanhopig. „Ik zal alles voor je nakijken, misschien vind ik er wel wat in een of ander boek over. Toe begin nu, Miep!" „Maar ik kan toch zoo niet naar school en wat zal Moeder zeggen?" De zusjes zwegen en zagen elkaar aan. Ze wisten niet hoe Miep te helpen, want dat Moeder er kwaad om zou zijn, dat was zeker. „Weet je wat," raadde Jopy toen, „je bent toch eigenlijk veel te laat, dus zal ik naar binnen gaan en je boterham hier halen. Je komt alleen even goeiendag zeggen met je hoed op. Dan behoeven we er nog niets van te zeggen en vanmiddag als Aal alles er voor je heeft uitgehaald, vertellen we 't pas. Dan zal je licht geen standje krijgen! „Goed," zei Miep en stond langzaam op. Aal en Jopy gingen heen en Jopy bracht Miep gauw haar boterham. „Wat zegt Moeder?" vroeg Miep, rood van haast en inspanning. „Dat zooiets niet meer gebeuren mag, wacht, zal ik je helpen bij je japon?" Miep was in 'n ommezientje klaar, Jopy haalde haar hoed en mantel. „Zoo, doe gauw aan en kom dan mee." „Hoe laat is 't?" „We moeten hard loopen," zei Joop, „maar dat hindert niet, dat moeten we toch altijd." „Dag Moeder," riep Miep om 't hoekje van de deur en was blij dat ze met Jopy op straat was. „Hoe moet 't nou op school," zuchtte Miep 70 onderweg, ze was heelemaal in de war van die nare historie. „Hou je hoed op," raadde Jopy aan. ,,'t Zal wel 't allerbeste zijn," meende Miep, „want anders zien ze 't nog." Dus zoo gezegd zoo gedaan. Miep stormde op 't allerlaatste nippertje de klas binnen met haar hoed diep over haar haren getrokken. Juffrouw Anke keek verstoord. Natuurlijk was Miep weer de laatste en nu vergat ze werkelijk ook nog haar hoed af te zetten. „Maria Hofland," zei ze koel. Miep bloosde. Lieve help, daar had je 't al. Ze had wel vooruit kunnen begrijpen, dat de directrice 't niet goed zou vinden. „Maria Hofland," riep juffrouw Anke weer. Miep deed haar best gewoon te zijn. „Ja juffrouw," zei ze, nog hijgend van al 't haasten dat ze gedaan had. „Was je weer zoo laat vanmorgen?" „Ja juffrouw." „Zoo en weet je Wel dat je in al die drukte vergeten hebt je hoed af te zetten?" De meisjes lachten en keken naar Miep. Ze waren natuurlijk ook in de veronderstelling dat 't een vergissing van haar was. „Ja juffrouw," zei Miep echter kalm en toen lachten ze allemaal nog meer. „Zwijgt meisjes," riep de juffrouw streng: „Maria Hofland, weet je wel wat je daar zegt?" „Jawel, juffrouw," zei Miep weer. „Zoo, is het tegenwoordig de gewoonte met 'n hoed op in de klas te verschijnen?" Miep schudde van nee. „Waarom doe je dat dan, hè?" riep de juffrouw nijdig uit. „Omdat...," zei Miep, „omdat..." maar ze kwam niet verder. 71 „Nu?" riep de directrice, „heb je nog niet genoeg ondeugends in je leven gedaan, wat beteekent dat?" „Niets juffrouw," zei Miep zacht. „Maria Hofland, breng mij niet tot het uiterste asjeblieft. Waarom laat je dien hoed op je hoofd? Geef antwoord, versta je me niet?" „Omdat ik niet anders kan, heusch juffrouw," stamelde Miep in 't nauw gedreven. „Wat, niet anders kunnen?" siste juffrouw Anke, „doe dadelijk dien hoed af, begrepen?" „Ik ... ik ... 't kan niet, juffrouw," riep Miep wanhopig uit. „Maria Hofland, wees gehoorzaam!" riep juffrouw Anke, rood van drift. Maar Miep zag de juffrouw met 'n blik, die 'n steenen hart vermurwen zou, aan en zei nog eens vastberaden: „Heusch juffrouw, ik kan 't niet doen." „Waarom niet?" „Omdat... omdat... !" Maar 't geduld van juffrouw Anke was uitgeput. Ze kwam haastig den lessenaar af en regelrecht op Miep af. Miep greep in vertwijfeling naar haar hoed en riep: „Kom er niet aan, juffrouw, 't doet zoo'n pijn, toe nou!" En de meisjes zaten stom van verbazing en begrepen niets van 't heele geval. „Doe dien hoed af," riep juffrouw Anke nog eens, met haar boos gezicht vlak bij Miep. En Miep ten einde raad en begrijpend dat 't er toch van zou moeten komen, zette den hoed af. Toen ging er 'n bulderend gelach op, want ze zagen allemaal de groote plakkerige zwarte plek in Miep's blonde krullen. Juffrouw Anke deinsde achteruit, alsof ze door 'n slang gebeten was en stamelde: „Wat... wat is dat?" 72 „Pek, juffrouw," zei Miep'heel zachtjes. „Pek," herhaalde de directrice, „wat zeg je, pek?" „Ja juffrouw!" 't Huilen stond Miep nader dan 't lachen. „Bah," riep juffrouw Anke welgemeend uit. „Ik kan 't er niet uit krijgen en 't doet vreeselijke pijn, ik kan 't niet helpen, maar we hebben er al van alles mee gedaan!" „Bah," zei juffrouw Anke nog eens en de meisjes lachten opnieuw. „Zwijg jullie," riep de directrice verbolgen uit en toen tot Miep: „Denk je dat ik je zóó op school wil hebben?" Miep schudde haar hoofd. ,,'t Is er toch niet uit te krijgen," zuchtte ze. „Maar hier blijf je niet, ik zou me dood schamen als iemand 't zag." „Daarom zette ik mijn hoed op," zuchtte Miep wanhopig. „Onzin, niemand zit met een hoed op in de klas. Daar is niets anders aan te doen, dan dat je naar den kapper gaat en je haar af laat knippen!" „Af laat knippen," zei Miep ontsteld en dacht aan thuis. „Ja natuurlijk," ging juffrouw Anke verder,, „je zult 't er met geen mogelijkheid uit krijgen, wat je er ook aan doet en 't doet vreeselijke pijn." „Nou," zei Miep vol medelijden met haarzelf. „Ik heb toch nooit van mijn leven zoo'n lastig kind gezien als jij bent, Maria Hofland, ik begrijp niet hoe je daar nou weer aan gekomen bent." Miep vertelde de geschiedenis. „Bah," riep juffrouw Anke uit, ,,'n klein kind van twee jaar zou wijzer zijn. Straks heb ik 73 je al gezegd, dat ik je zoo niet in de klas wou hebben, ga maar gauw naar 'n kapper en laat 't afknippen. Je hebt de les al weer lang genoeg in de war gestuurd, 't is toch vreeselijk!" Maar Miep bleef zitten, half radeloos. „Ga nu heen, Maria Hofland, versta je me niet?" „Jawel," antwoordde Miep, „maar ik,... o,...!" „Nu wat?" vroeg de directrice ongeduldig, „vind je 't soms zonde van die krullen van je? Ik zal Jopy roepen dan kan ze met je meegaan, goeie help, wat ben jij toch voor 'n kind!" Jopy verscheen en vond 't erg prettig om onder de schooluren 'n wandelingetje te gaan maken. Maar eerst moest ze Miep weer vroolijk hebben. „Kom nou Miep, vind je 't zoo naar?" vroeg ze onderweg. „Ja denk eens, dat hij al mijn haar er af knipt Jopy." „Dat zal vast niet hoeven, troostte Jopy en stapte bij een kapper binnen. „Dat is niet zoo erg mooi, jongedame," zeide de juffrouw, die hielp. ,,'t Hoeft er toch niet heelemaal af?" zuchtte Miep. „Alleen die plek, waar het pek aangekleefd zit en dat is tamelijk veel." Miep zuchtte en de juffrouw begon te knippen. Jopy zag toe en troostte Miep door te beweren dat 't heusch niet zoo erg leelijk was. Maar toen Miep in den spiegel zag vond ze 't vreeselijk, want de juffrouw had haar op de bewuste plaats moeten millimeteren. Maar 't akelige plakkerige en pijnlijke gevoel was weg en dat was tenminste een goed ding. „Je bent precies 'n geschoren lammetje," lachte Jopy en toen moest Miep ook wel 74 lachen om Jopy's ondeugend gezichtje. „Zeg," zei Jopy toen ze weer op straat waren, „we hebben nu narigheid genoeg gehad, ik vind dat we wat verdiend hebben!" „Wat bedoel je?" vroeg Miep. „Wel ik zal je fuiven op 'n taartje," zei Jopy, „kom maar mee!" Eigenlijk had Miep er heel veel zin in. Ze had natuurlijk 's morgens niet veel gegeten van al die akeligheid, maar ze begon nou honger te krijgen en de gedachte aan 'n lekker gebakje te peuzelen, terwijl de anderen leerden, bracht er veel toe bij haar weer in 'n goede stemming te brengen. Jopy had haar doel bereikt. „Hier in dezen winkel," zei Jopy en trok Miep mee naar binnen. Ze zochten 'n heerlijk taartje uit en maakten veel pret en lawaai. „Verrukkelijk, die room," zuchtte Miep vergenoegd. „Ik zou er zoo wel tien believen," beweerde Jopy. „Verbeeld je, dat Anke ons eens zag, zei Miep. „Kind, hoe kom je op 't akelige idee," riep Jopy uit, „dat kan immers niet!" „Natuurlijk niet," stelde Miep gerust, maar nauwelijks had ze 't gezegd of daar schoot opeens van den overkant der straat 'n groote, niet zeer jonge dame op den winkel af en Miep en Jopy herkenden gelijktijdig in haar juffrouw van Sand. „Lieve help," had Miep nog juist den tijd om uit te roepen en stak meer dan haastig de rest van haar taartje in den mond, als vreesde ze dat juffrouw van Sand om de rest zou vragen. En Jopy viel van schrik haast om. Maar er gebeurde niets. Juffrouw van Sand liep kalm voorbij den winkel en de meisjes herademden. 75 „Wat ben ik geschrokken," zei Miep, „daar had ze ons bijna gesnapt!" „Zou ze ons echt niet gezien hebben?" vroeg Jopy. „Natuurlijk niet, anders was ze wel binnen gekomen," decideerde Miep, „wat zonde dat ik nu dat laatste stuk zoo haastig op moest eten." En vroolijk gingen ze terug naar school. „Ik wou dat we iederen dag zoo'n pretje konden hebben," lachte Jopy nog, toen ze de school weer binnen stapten. „Maria en Johanna Hofland," riep juffrouw Anke van uit haar kamer, want ze had op de meisjes zitten wachten. Miep en Jopy traden eenigszins verschrikt binnen en trachtten op 't gezicht van de directrice te lezen of ze iets wist van de fuif partij. „Zoo Maria," zei juffrouw Anke kalm, „en hoe is 't afgeloopen?" „Ik ben gemillimeterd," vertelde Miep en zette haar hoed af. ,,'t Is een mooi gezicht, dat moet ik zeggen," riep juffrouw Anke uit, „wat jij me toch 'n last en onaangenaamheid bezorgt, daar, 't is vreeselijk!" Miep begreep niet goed waarom 't voor juffrouw Anke onaangenaam was dat zij, Miep, gemillimeterd was. ,,'t Zal wel gauw weer aangroeien," zei Jopy als troost en juffrouw Anke zei met ontsteld gelaat: „Ja, daar ben ik waarlijk ook niet bang voor, ik heb nooit haar gezien dat zoo onrustbarend snel groeit als die woeste krullen van je zus." „Juist mooi," zei Miep triomfantelijk, „ik wou dat ze tot op den grond hingen." „Goeie help, ik vrees werkelijk dat dat 't volgend jaar het geval zal zijn wanneer 't in 76 dezelfde mate door blijft groeien. Je ziet 't met den dag langer worden en ik begrijp niet, dat je ouders 't niet eraf laten knippen. Ik heb je al meer gezegd, dat ik dien warbos afschuwelijk vind!" Miep had 'n brutaal antwoord op de lippen, maar ze slikte 't nog bijtijds in. „Je kunt gaan," zei juffrouw Anke toen, „en ik zal Maria wat extra werk opgeven, omdat ze weer de goede orde van de school verstoord heeft!" „Schrik op schrik," lachte Miep op de gang tegen Jopy, „ik dacht heusch, dat van Sand ons gezien had!" „Dat dacht ik ook, we zijn er goed afgekomen," meende Jopy en wipte haar klas binnen. Toen Miep zich vertoonde, ging er 'n luid gelach op omdat ze er zoo gek uitzag met die afgeknipte plek, maar Miep zag naar Lies van Dam, die behuilde oogen had en van haar naar juffrouw van Tiel en ze vroeg zich af wat er gebeurd zou zijn. En zoodra ze de school uit was zocht Miep haar op en vroeg: „Lies, wat is er gebeurd, zeg?" „Och niets," zei Lies ontwijkend, maar er kwam nog 'n vriendinnetje bij en die vertelde Miep: „O, 't is natuurlijk weer iets voor van Tiel, Fred, je weet wel dat ze altijd den pik op Lies heeft. Ze kon haar les heel goed en toch moet ze haar overleeren, omdat ze even haperde. Toen beweerde van Tiel dat ze de les niet geleerd had. En omdat Lies zei dat 't wel waar was, werd van Tiel nog boozer en nü heeft ze nog veel meer straf gekregen. En je weet wel Truusje Veersum, die echt stom is en er niets van kende, kreeg nog 'n pluimpje van haar!" . „Truus is haar lieveling," zuchtte Miep en er blonken tranen in haar oogen. „Toe maak je er 77 niet dik om Lies, wat kan jou dat strafwerk schelen!" „Dat is 't ook niet," antwoordde 't kind, „maar 't is niet leuk als je je best doet en dan nog altijd voor niets 'n standje te krijgen." „Ik weet wel waarom van Tiel de pik op Lies van Dam heeft," zei Miep later verontwaardigd tegen Jopy. „Truus is natuurlijk aardig en goed, alleen omdat ze er altijd even deftig en keurig uitziet en die arme Lies, die 't niet helpen kan, dat haar Moeder zuinig moet zijn, is gewoon 't mikpunt. Juffrouw van Tiel kan niemand uitstaan die er 'n beetje gewoon uitziet, alsof dat wat geeft!" „Integendeel," beweerde Jopy ook, „ik vind Lies heel wat aardiger lijken dan Truus, en jij ?" „Ik houd niet van Truus," bekende Miep, „ze is ontzaggelijk saai. Maar Lies is ook braaf en toch aardig, weet je. Joop?" „Ja, wat is er?" „Ik lach me dood als ik er aan denk, dat ik van Tiel morgen de kous moet geven, die moeder gebreid heeft. Ze is prachtig geworden!" | ,,'t Zal mij benieuwen wat ze zegt," riep Jopy uit en genoot al van 't vooruitzicht. De kous was zoo keurig, dat juffrouw van Tiel 't onmogelijk zou hebben kunnen verbeteren en Miep had ze vol bewondering mee naar school genomen. Ze kon maar niet begrijpen hoe iemand zoo mooi en regelmatig breien kon. En toen ze den volgenden middag de kous in triomf naar juffrouw van Tiel bracht, keek ze er nog eens vol bewondering naar. Toen strekte ze haar hand naar de juffrouw uit en gaf haar lachend 't mooie exemplaar. „Asjeblieft juffrouw, de kous!" zei Miep vroolijk. „Zoo, dus je hebt ze op tijd afgekregen, 't Doet 78 me plezier, dat ik er niet om heb behoeven te vragen!" sprak de juffrouw. Toen bekeek ze de kous. ,,'t Is werkelijk netjes gedaan," prees ze, maar Miep zei verontwaardigd: „Netjes, prachtig is ze!" Juffrouw van Tiel keek verstomd. „Wat zeg je?" vroeg ze, want van zooveel zelfgenoegzaamheid stond ze paf. „Dat 't prachtig is," herhaalde Miep met schitterende oogen. Jij pedant nest," riep de juffrouw boos uit, „eerst ben je te onwillig dat je je kous fatsoenlijk breit en nu ik je voor straf een kous extra laat breien, die je tenminste niet moedwillig verknoeid hebt, nu durf je je werk als prachtig te prijzen. Ik zou denken dat er nog heel wat aanmerkingen op te maken zijn, begrijp je dat!" „Op die kous?" zei Miep boos, „dat bestaat niet. U zoudt 't niet beter doen!" „Wat... wat durf je daar zeggen?" barstte de juffrouw, diep verontwaardigd, uit. „Ik meen 't," zei Miep kalm. „En dus," zei juffrouw van Tiel langzaam en bij ieder woord werden haar oogen van ontzetting grooter, „en dus ben jij zoo zeer met je eigen werk ingenomen?" „Welnee juffrouw," Miep keek heel verbaasd. „Niet, maar je doet toch maar zoo," snauwde juffrouw van Tiel. „Ik heb 't heelemaal niet over mijn werk," lichtte Miep vriendelijk in, „ik zou 't heelemaal niet kunnen, dat heb ik toch dadelijk gezegd." „Wat," riep juffrouw van Tiel uit en keek van de kous naar Miep, „wat... en wie... Heb jij dit dan niet gedaan?" Er klonk 'n ondeugende lach door 't lokaal. Twee blauwe oogen blikten juffrouw van Tiel aan met 'n mengeling van guitigheid en oprechtheid: „Moeder heeft ze voor mij gebreid, juffrouw." En vóór juffrouw van Tiel van den schrik bekomen was, was Miep verdwenen. 79 Vierde Hoofdstuk, 'n Leuke ontmoeting en 'n vreeselijke gebeurtenis. TTet was 'n heerlijke avond in 't begin van JJuni. Miep Hofland was juist begonnen I met haar huiswerk te maken, toen ze plotf^seling haar pen neersmeet. „O Joop," zei ze, „ik kan hier niet blijven." „Waarom niet?" vroeg Jopy, verdiept in haar werk. „Omdat 't buiten zoo mooi is. Ik heb zoo'n zin om 'n eindje te fietsen, toe Jopy ga mee. 't Is geen weer om nou te werken." „Maar ik kan niet, heusch Miep, ik heb zoo vreeselijk veel te werken ... !" „Ik ook," Miep zuchtte, keek naar haar werk, keek naar buiten en stond opeens vastberaden op.^ ,,'t Kan me niet schelen wat er van komt," riep ze uit, „maar ik moet me even verpoozen. O, Joop, ga mee?" „Nee Miep, ga maar alleen dezen keer, ik kan heusch niet!" Miep vroeg niet verder. Ze wist wel als Jopy zoo ernstig volhield dat ze niet kon, dat 't dan 81 niet mooi van haar zou zijn, haar zusje te dwingen om harentwil haar werk te verwaarloozen. Er zou dus niets anders opzitten dan alleen 'n eindje te gaan fietsen en als ze dan over 'n uurtje voldaan thuis kwam, zou 't werk haar zeker beter afgaan. Dus sprong Miep op de fiets en reed heen. Ze trapte door 't Vondelpark en genoot. Haar wangen waren rood gekleurd, haar oogen glansden en haar blonde krullen dansten vroolijk om haar hoofdje. Ze reed 't park door en toen den weg af naar de Kalfjeslaan. Daar was 't niet zoo druk met wielrijders en eenmaal daar reed Miep wat langzamer en zag verrukt om zich heen. Daar aan haar linkerhand strekte zich een weiland uit vol grazende koeien en de zon ging vuurrood onder. „O, hoe mooi," zei Miep zacht en stapte van haar fiets. Ze viel aan den weg neer en zag in verrukking naar 't mooie tooneeltje. Daar in de verte lag de groote stad en de zon wierp er haar laatste gouden stralen op. Miep keek en er daalde een groote rust en vrede in haar kleine hart. Ze zag eindelijk met 'n zucht van tevredenheid op en ontdekte toen eerst op tien passen afstand van haar 'n jongen van 'n jaar of zeventien. Hij zat te schilderen en was even verdiept in het schouwspel vóór hem als Miep zelf geweest was. Miep keek naar hem met een mengeling van ongeveinsde bewondering en schoof voorzichtig wat dichterbij om zijn werk beter te kunnen zien. En wat ze zag, deed haar blozen van verrukking. Ze klapte in haar handen en zei: „O, wat mooi?' De jongen keerde zijn prettig open gezicht naar Miep toe en ze herkende in hem 'n makker van haar oude school. Hij had zooveel klassen hooger gezeten dan zij, maar ze hadden elkaar toch wel eens gesproken. Hij lachte: „Vind je 't echt mooi?" vroeg hij. Miep Hofland. 5 82 „Nou," riep Miep uit. „Weet je, Jopy en ik zijn dikwijls in 't museum geweest en we vinden de schilderijen van al die kunstenaars prachtig, maar deze wordt even mooi! Hoe aardig om je zoo te ontmoeten, mag ik nog Jan tegen je zeggen, je bent nu zoo groot en gewichtig geworden," lachte Miep. „Natuurlijk," zei de aardige jongen. „Ben je nog altijd zoo ondeugend, Miep?" Miep knikte. „Maar er is nu niemand meer die me verdedigt zooals jij vroeger deed, weet je 't nog? Wat is dat al lang geleden, Moeder vond je ook altijd zoo aardig!" Toen was 't even stil. Miep staarde in ontzag naar Jan en met ingehouden adem keek ze hoe hij bezig was zijn werk te voltooien. „Jan," zei ze toen eindelijk, „hoe kan je 't zoo. Jopy en ik hebben vreeselijk verlangd kennis te maken met 'n echten kunstenaar en ik denk dat jij er een worden zal. Zeg Jan, je wordt toch schilder, hè?" Jan zag naar Miep met een uitdrukking van verlegenheid. Hij streek eenige malen peinzend met zijn rechterhand door zijn weerspannige haren en zei zuchtend: „Nee, ik denk van niet!" „Niet?" vroeg Miep verschrikt. „O, Jan, waarom niet? Je doet 't zoo prachtig!" Jan viel naast zijn vriendinnetje in 't gras neer en zei wat droevig: „Ze hebben 't thuis niet graag!" „Och," riep Miep op een toon van 't diepste medelijden. „Ik zou 't heerlijk vinden als Roef 't kon en ik zou 't nog fijner vinden als ik zelf zoo kunstig was," ging ze voort. „O, Jan, waarom mag je niet van thuis?" „Omdat," zei Jan langzaam en zag Miep met zijn eerlijke oogen ernstig aan, „omdat je ook wel weet hoe 't met alle groote kunstenaars, in wiens schaduw ik natuurlijk niet eens staan kan, gegaan is. Je hebt denk ik ook wel eens gehoord, hoe moeilijk of 't leven van die groote mannen was en mijn ouders houden te veel van me om mij aan dergelijke moeilijkheden prijs te geven!" „O Jan," zei Miep weer, „hoe vreeselijk! Maar zooiets is toch niet altijd zekerheid?" „Nee, dat is 't niet en wat mij betreft, ik zou wel alles willen trotseeren, maar je begrijpt dat ze er thuis anders over denken, Miep. Mijn Vader heeft 'n groote beddezaak, die al van zijn Vader was en hij zou niets liever wenschen dan dat ik er later weer in kom. En omdat dat Vader's he*s.te wensen is, zal ik 't ook probeeren, maar o Miep, ik vrees," ging Jan voort en weer streek hij peinzend door zijn donkere haren, „ik vrees werkelijk, dat ik alle dekens en matrassen zal moeten beschilderen!" Miep begon te schateren op dit gezegde en riep lachend uit: „Dan zullen ze des te meer waard worden, Jan." „Of niet." „Wèl natuurlijk," lachte Miep, „zeg Jan, toe laat mij 't ook 'ns probeeren of denk je dat ik je werk zal bederven?" Jan keek lachend naar Miep. Hij vond haar 't aardigste meisje dat hij ooit gezien had. ,,'t Staat zoo gewichtig," ging ze voort, „toe, zeg jij waar nog 'n klein haaltje of streepje bii moet. Mag ik?" „Ja hoor," zei Jan en hielp haar. Miep's wangen gloeiden van inspanning, toen Jan haar op 'n klein takje van een boom wees dat nog iets scherper moest uitkomen. „Hoe vind je 't zoo?" zei ze met 'n gewichtie gezichtje. & 6* 83 84 „Prachtig," lachte Jan, ,,'t zou niet beter kunnen!" „Wat leuk, hoe aardig," juichte Miep. „Kijk Jan, de zon is nu heelemaal onder!" „Ja," zei Jan, „ik moet nu naar huis." „Ik ook," antwoordde Miep, „ik heb nog 'n massa huiswerk te maken. Ik moet dien kant >» op. „Net als ik," riep Jan, „we zullen zoover samen gaan, hè?" Dat vond Miep natuurlijk prettig en ze babbelde druk. Ze vertelde haar ouden vriend wat Jopy en haar in 't museum was overkomen en Jan moest er natuurlijk hartelijk om lachen. Ze vertelde van Roef hoe hij de gierige tantes geplaagd had en van Jopy die altijd met haar mee ging als ze voor straf vroeg naar bed moest en nog veel meer. Bij de deur gaven ze elkaar 'n hand en toen Miep in dat prettige open gezicht en die aardige blauwe oogen van dien flinken jongen zag, wist ze dat hij heel haar leven lang haar vriend zou blijven. Ze stormde de kamer binnen en viel van haast en opwinding over haar eigen woorden. „O Moeder, Aal, Jopy, Roef," schreeuwde ze, „raad eens wien ik gezien heb?" „Is 't zooiets bizonders?" vroeg Moeder, die naar haar verhit gezicht keek. „Nou," schreeuwde Miep, „jullie raden 't nooit." „Dan moet je 't maar zeggen," meende Aal. „Jopy, weet je nog waar we 't laatst over hadden?" Jopy haalde de schouders op. „Nee, wat dan?" „Maak ons niet zoo nieuwsgierig," bromde Roef, „vertel liever op." „Ik heb 'n echten, heuschen kunstenaar gezien!" „Wat zeg je?" vroeg Roef, ,,'n kunstenaar?" 85 „Ja," zei Miep triomfantelijk, ,,'n echten kunstenaar met 'n korte broek aan. En hij was de zonsondergang aan 't schilderen en ik heb er ook wat aan gedaan. Hij was vreeselijk aardig! En 't is 'n oude schoolvriend van me! U kent hem wel, Moeder, Jan!" „Jan," riep Moeder uit, „die aardige jongen, die je thuis bracht toen je zoo gevallen was, och hoe leuk vind ik dat, ja, 't verbaast me niet dat er wat bizonders uit hem groeit!" „Och," riep Jopy met 'n spijtig gezichtje, „was ik maar meegegaan!" Maar Roef spotte: „Och kind, je weet niet eens wat 'n kunstenaar is!" „Pf," deed Miep verontwaardigd, „zal ik dat weten?" „Och kind, zeur niet," riep Roef uit. „St, kinderen," zei Moeder, „niet kibbelen asjeblieft. Miep hang je hoed op en kom dan eens kalm zitten, je bent rood van opwinding." „Ik hoop maar," zei Miep, toen ze weerom kwam, tegen Jopy, „dat we hem nog 'ns zien als hij aan 't schilderen is, en dat je' er dan bij bent!" „Dat hoop ik ook," riep Jopy uit. „Miep," zei Roef, de plaaggeest, „vertel nog 'ns wat meer van dien nieuwen-ouden vriend van je, toe!" Maar Miep liet zich niet vangen. „Dank je wel," riep ze uit, „ik zou je maar van 't werk houden en dat zou zonde zijn. Nee jongetje, je kunt lang wachten voor ik je nog wat van hem vertel, maar ik durf ie wel te zeggen, dat hij véél aardiger is dan jij, hoor!" Roef schaterde van 't lachen en Miep stak zoo ver ze kon haar tong tegen hem uit en Jopy, die haar zusje natuurlijk in alle gevaren en moeilijkheden terzijde stond, vond 't niet meer dan 'n 86 staaltje van haar plicht, Roef met groote minachting toe te voegen dat ze hem 'n spook vond. Aal droomde! Ze wist zich later niet meer te herinneren of 't een aangename dan wel 'n minder prettige droom was, maar 't feit was, dat ze droomde en rechtop in haar bed ging zitten. Natuurlijk zonder dat ze 't zelf wist. Er waren volgens Jopy redenen genoeg om te veronderstellen dat ze nare dingen in haar slaap zag, want behalve dat ze rechtovereind in bed zat, hield ze haar anders zoo vriendelijke oogen met 'n uitdrukking van grooten schrik wijdgeopend en staarde onder 't ledikant van haar beide jongere zusjes, die rustig sliepen. Maar opeens werd Jopy wakker en zag in de half donkere kamer, hoe Aal rechtop zat en angstig onder haar bed keek. Er schoot Jopy, die natuurlijk nog half ini 't droomenland verkeerde, 'n vreeselijke gedachte door 't hoofd, 't Kon niet anders of Aal had 'n dief onder 't bed van Miep ontdekt, 'n Ontzettende angst maakte zich van haar meester en met 'n gil die door merg en been drong, vloog Jopy op en sprong zonder ook maar even den grond te raken bovenop de arme Aal, die op haar beurt ontwakend, vreeselijk begon te gillen, omdat er, ze wist niet waar vandaan, 'n levend wezen pardoes uit de lucht op haar viel. En Miep, die ook van Jopy's geschreeuw wakker werd en haar zusje juist den luchtsprong zag maken, meende evenals Jopy niet anders, dan dat er iets onder haar bed zat en waagde, zonder er bij te denken, ook den sprong van minstens 'n paar meter. Ze viel met 'n smak op Aal, die opnieuw gilde van schrik en 't mocht een wonder heeten dat ze geen enkel letsel had bekomen. Nog één moment en de deur werd geopend. Op den drempel stonden Vader, Moeder, Johan, Trien 87 en Roef met ontstelde gezichten, in de vaste overtuiging, dat er iets ontzettends was gebeurd. Vader was gewapend met zijn wandelstok, Johan had in haast 'n liniaal gegrepen en Roef meende den dief onschadelijk te maken door 'n jongenspistool. Aal, Miep en Jopy schreeuwden in groote verwarring door elkaar en er was niets anders te verstaan dan Jopy, die boven allen uitschreeuwde: „Onder 't bed, onder 't bed!" Roef bukte zich met ware doodsverachting, maar hij ontdekte niets. „Wat is er gebeurd?" riep Vader uit, „zeg 't dan toch." Want hij kon niets vinden dat aanleiding tot 'n dergelijk tooneel kon hebben gegeven. „Ik weet 't niet," riep Aal wanhopig. „Je weet 't wèl," huilde Jopy zenuwachtig, „jij hebt 'm het eerst gezien!" „Ik heb niets gezien," riep Aal uit, „heusch niet!" „Wel waar!" hield Jopy vol. Vader, Johan en Roef onderzochten de geheele kamer, terwijl Moeder en Trien de verschrikte kinderen trachtten te kalmeeren en wat water gaven. „Ik begrijp er niets van," zei vader toen, „er is heusch niets te zien. Aal, waarom gilden jullie zoo?" Maar Aal wist er natuurlijk heelemaal niets van, ze wist niet eens hoe zij Jopy zoo aan 't schrikken gemaakt had. En ze zei, nog wit van schrik: „Ik werd wakker omdat Jopy als een dolle boven op mij viel en voor ik goed en wel gezien had dat zij 't was, zag ik Miep 'n luchtsprong maken en ook pardoes op mij neerkomen. Ik begrijp het zelf niet, maar ik schreeuwde natuurlijk omdat zij mij zoo aan 't schrikken maakten!" 88 „Miep," vroeg Vader toen, „waarom sprong jij dan als 'n gek je bed uit?" „Ik dacht dat er 'n kerel onder zat, Vader, waarom zou Jopy anders haar bed zijn uitgesprongen?" „Wel nu nog mooier," schreeuwde Roef, „wat zijn meisjes toch gekke wezens!" ,,'t Is heel logisch dat wij bang werden," riep Jopy nu uit, „ik werd wakker en zag Aal overeind zitten en ze keek onder mijn bed... !" „Kind hoe kom je erbij?" vroeg Aal, vreeselijk verwonderd. „Omdat ik 't zag en je keek zoo gek en angstig dat ik natuurlijk bang werd en er uitsprong!" „Aal zal geslapen hebben," lachte Johan, „nee die is.goed!" „Ik weet tenminste nergens van," bromde Aal, „en 't is 'n wonder dat ik niet geradbraakt ben, als je twee zulke gewichten op je lijf krijgt!" „En je hebt dus echt niets onder ons bed gezien?" vroeg Jopy nog wat angstig. „Welnee," riep Aal uit. „Wat een opschudding voor niets," morde Roef, „neemaar, daar moet je nou meisjes voor zijn. Daar dacht ik 'n lolletje te hebben en nou schreeuwen ze om niets." Miep begon te lachen. „Wat heb ik in mijn schrik 'n sprong gemaakt," riep ze uit, „zoomaar van ons bed in 't bed van Aal, kom Jopy, laat ons ook weer terug springen!" „Asjeblieft niet," riep Moeder uit, „je kunt je beenen en armen nog lang genoeg breken!" Jopy was heelemaal in de war en zei geen woord. Toen dekte Moeder ze lekker toe en zei Vader, dat ze nu bedaard moesten gaan slapen en niet weer zoo'n opschudding voor niets moesten maken. Johan beweerde lachend dat ze nog echte kleine zusjes waren en Miep antwoordde 89 nog gauw even: Dat ze wel 'ns had willen zien wat hij gedaan zou hebben, indien 't hem was overkomen! Roef beweerde dat hij 't aan iedereen zou vertellen en dat hij blij was geen meisje te zijn en dat hij voor geen drie kerels zou gegild hebben, laat staan wanneer er niets aan de hand was. En Vader joeg hem dadelijk naar zijn bed terug en zei, dat als 't er op aan kwam, hij ook wel in z'n schulp zou kruipen, wat Roef mopperend deed afdruipen. „Liggen jullie lekker?" vroeg Moeder toen bezorgd. „Ja fijn," klonk 't en Moeder gaf haar jongste 'n extra zoen, waarna weer alles in rust kwam. Jopy lag nog wat rillend tegen Miep aan en Miep begreep, dat ze van haar een jaar ouder zijn 'n goed gebruik moest maken door Jopy in bescherming te nemen tegen alle mogelijke ongevallen. Daar om sloeg ze bemoedigend 'n arm om haar zusje heen en zoo vielen ze in slaap, Miep onwetend van hetgeen haar den volgenden dag te wachten stond. Miep was in 'n bizonder goeie bui naar school gestapt. Ze kwam lachend en rumoerig de klas binnen. Juffrouw van Tiel keek even verstoord op, maar ze had 't eigenlijk op dat oogenblik te druk met zichzelf. Want juffrouw van Tiel had 'n nieuwe blouse aan en ze vond dat die haar buitengewoon goed stond. Ze hield heimelijk 'n klein spiegeltje in de handen en keek er af-entoe met zeker welgevallen in. Natuurlijk had Miep dat dadelijk in de gaten, 'n Ondeugend lachje kwam er om haar mond en ze fluisterde heel zacht: „Leelijk ben je toch!" Gelukkig hoorde de juffrouw er niets van, maar toen de les begon, legde ze 't zakspiegel- 90 t je voor zich neer en tersluiks sloeg ze er vriendelijke blikken in. 't Was declamatieles. De meisjes hadden allemaal naar willekeur 'n vers moeten leeren en moesten dat nu opzeggen. Miep had niet goed geweten wat ze leeren zou en zat er nog over te denken, wat ze, als ze aan de beurt kwam, zou reciteeren. Toen opeens zag ze juffrouw van Tiel opnieuw in het spiegeltje gluren. Haar ondeugende oogen lachten, Miep wist wat ze zoo dadelijk doen zou. Ze zat al te wippen in de bank van ongeduld en ze was bijna tot de overtuiging gekomen dat ze geen beurt zou krijgen, toen juffrouw van Tiel plotseling zeide: „Maria Hofland." Miep stond op. Ze slikte 'n paar keer, keek heel ernstig en vestigde haar oogen strak op juffrouw van Tiel. Toen begon ze heel langzaam en duidelijk: Wie altijd in den spiegel ziet " En zich met schoonheid vleit Die kent de ware schoonheid niet Maar haakt naar ijdelheid. „Maria Hofland," riep juffrouw van Tiel bleek van woede, terwijl ze trachtte den kleinen spiegel te verbergen door er haar hand op te leggen. Miep's mond plooide zich tot 'n vriendelijken lach: „Uit juffrouw," zei ze en boog. „Maria Hofland," juffrouw van Tiel kon er haast niet uitkomen, „Maria ... ik ... jij ... wat beteekent die verregaande onzin?" ,,'t Leek me 't meest geschikte versje om op te zeggen en .. „Je hebt 'n nul, versta je dat? Je weet heel goed dat zooiets de bedoeling niet is, zulke non- 91 sens kan 'n kind van drie jaar reciteeren. Ga dadelijk zitten, dadelijk!" Miep wilde juist gehoorzamen, toen de deur open ging en juffrouw Anke binnen kwam met 'n gezicht zóó onheilspellend, dat zelfs Miep 'n zekere angst bekroop. Juffrouw Anke liep tot bij den lessenaar, zag langzaam de meisjes een voor een aan en haar ontevreden blikken bleven even rusten op Truusje Veersum, waarna zij ze met groote verachting op Miep vestigde. Ze hield twee schriften in haar hand en Miep herkende er één van als 't hare. Juffrouw Anke slikte even, keek toen nog boozer naar Miep en zei op een toon van koele verachting: ,,'t Spijt mij vreeselijk dat ik 't zeggen moet, maar er zijn hier onder mijn leerlingen twee meisjes, die geen begrip van eerlijkheid schijnen te hebben!" Truusje Veersum werd eerst spierwit en daarna vuurrood, maar Miep staarde de directrice met groote verbazing aan en begreep er niets van. „Maria Hofland," zeide juffrouw Anke toen, „ik weet geen woorden te vinden om je te zeggen hoe ik je gedrag vind. Tien meisjes heb je al omgetooverd in ware kwajongens en alsof dit al niet meer dan erg was, heb je nu mijn braafste leerling tot 'n onoprecht kind gemaakt!" Op die woorden barstte Truusje in snikken los en Miep stond als versteend. „Schaam je je niet," ging juffrouw Anke voort en duwde Miep de beide schriften onder de oogen, „schaam je je niet, Truusje Veersum te leeren om mij en de andere juffrouwen te bedriegen door 't werk te laten overschrijven. Je behoeft me niets te vertellen, ik weet heel goed, dat jij in haast alle vakken beter bent dan Truusje, dus is 't Truusje wier werk gecopieerd is geworden en 92 dat heb jij haar geleerd. Truusje heeft 't nooit, nee nooit gedaan en ik weet zeker dat ze uit haar zelf niet tot iets dergelijks in staat zou zijn en schoon zij me erg tegen is gevallen, (hier werd juffrouw Anke onderbroken door nog luider snikken van Truusje) begrijp ik heel goed dat jij er haar toe aangezet hebt. Ik heb er lang aan getwijfeld of jullie samen werkten, maar dit werk geeft me er de verzekering van, 't is woord voor woord 't zelfde." „Ik weet van niets," zei Miep, meer ontdaan dan goed voor haar was. „Spreek geen onwaarheid, Maria Hofland," ging juffrouw Anke streng voort, „ik wist dat ik van jou alles kon verwachten, maar dat je tot zooiets in staat was en er bovendien nog om jokken durft, dat had ik zelfs niet kunnen denken." „Ik jok niet," zei Miep zacht. „Truusje Veersum," sprak de directrice koel, „houd op met dat huilen en geef me antwoord, heeft Maria je 't werk laten copieeren?" Arme Truusje, zij was zoo gewend met vriendelijkheid te worden behandeld en als heel braaf te worden gerespecteerd, dat de koele woorden van juffrouw Anke haar des te meer deden ineen krimpen van pijn. Ze voelde hoeveel ze in aller achting was gedaald en ze meende, dat de schande niet zoo groot voor haar zou zijn als ze 'n bondgenoot had. Fred Hofland had een breeden rug, voor haar was 't niet zoo heel erg, ze kreeg zoo dikwijls op haar kop. Maar denk eens hoe vreeselijk 't voor haar, Truusje, zou zijn, te moeten erkennen, dat ze niet alleen de juffrouwen, maar in de eerste plaats Miep zelf bedrogen had door dag aan dag Miep's werk over te schrijven, zoo voorzichtig en sluw, dat deze er nooit iets van gemerkt had. Dus toen juffrouw Anke op strengen toon haar vraag her- 93 haalde, zei Truusje zoo mogelijk nog harder schreiend: „Ja juffrouw." Juffrouw Anke staarde Miep met verpletterende blikken aan en Miep werd langzaam heel rood, 't was haar één oogenblik of ze geen adem kon krijgen, 'n Snik wrong zich uit haar keel. „Ben je van plan te bekennen?" vroeg juffrouw Anke toen met gestrengheid. Maar Miep zag naar Truusje. „Mormel," zei ze uit den grond van haar hart. „Zwijg," riep juffrouw Anke uit, „Maria Hofland, hoe durf je dat te zeggen? Jij die 't braafste meisje van de klas tot iets dergelijks hebt overgehaald! Laat ik't beste aannemen wat denkbaar is, dan heb je om Truusje te willen helpen met haar werk al de juffrouwen minstens een maand lang bedrogen door haar jouw werk over te laten schrijven. Truusje heeft dit vroeger nooit gedaan, dus is 't heel natuurlijk dat ze 't van jou geleerd heeft. Jij hebt alle meisjes, die naast je gezeten hebben, bedorven ..." „Ik heb ze nooit zooiets geleerd," zei Miep, en zag juffrouw Anke recht in de oogen. „Zwijg," riep de juffrouw uit. „Als Truusje'n mormel is, heb jij 't haar gemaakt. Zij bekent tenminste, maar jij bent nog halsstarrig ook. Je kunt nu voortaan alleen gaan zitten, begrepen, 't is niet raadzaam je naast 'n ander te zetten en ik zal verplicht zijn je nooit meer te gelooven." Miep zweeg, maar er gleden langzaam twee heete tranen langs haar wangen. Ze zag nog eens naar Truusje Veersum en hoopte vurig dat deze bekennen mocht dat ze er werkelijk niet om gejokt had, maar Truus lag met haar hoofd op den lessenaar en snikte of haar hart zou breken, 't Was heel erg, heel gemeen wat Truusje gedaan had en Miep dacht, dat ze 't haar nooit zou kunnen vergeven. Ze begreep heel goed dat 94 't haar niet geven zou, al hield ze nog zoolang tegen juffrouw Anke vol dat ze van niets wist. Truusje stond in ieder geval in hooger aanzien en zou zeker vóór haar geloofd worden. „Ik zal jullie beider Vader schrijven," ging juffrouw Anke voort, ,,'t is 'n schande dat zooiets onder mijn leerlingen heeft plaats gehad. Maria Hofland, sinds wanneer heb je Truusje jou werk over laten schrijven?" Miep zweeg. „Antwoord Maria," riep juffrouw Anke driftig, „en wees niet koppig bovendien." „U gelooft mij toch niet," zei Miep bedroefd. „Wel lieve help," riep juffrouw Anke uit, even van haar stuk gebracht, „wel lieve, lieve help, hoe kan ik je nu gelooven als je langer dan 'n kwartier iets durft tegen te spreken wat 'n bewezen feit is en door Truusje reeds bekend is." „Truusje Veersum ... Truusje Veersum " barstte Miep los vol verachting, „Truusje Veersum is 'n mormel... 'n ..." „Ik gebied je te zwijgen," riep juffrouw Anke streng uit. „Truusje Veersum is mij helaas ook tegen gevallen, schoon ik geloof dat er voor haar verschoonende omstandigheden bestaan. In ieder geval toont zij duidelijk berouw te gevoelen over hetgeen ze gedaan heeft. Maar jij, die de hoofdschuldige bent, blijft ontkennen en omdat Truusje eerlijk voor de waarheid uitkomt en zoodoende jou aan de kaak stelt, scheld je haar uit voor „mormel." Jullie verdient beiden gestraft te worden en dat zal dan ook gebeuren, maar jou, Maria Hofland, gebied ik bovendien dadelijk aan Truusje excuus te vragen voor hetgeen je tegen haar hebt durven zeggen. Behalve die leugen die je zooeven verteld hebt, is er niets zoo leelijk in je als 'n meisje, dat in ieder geval beter is dan jij, uit te schelden." 95 „Ze is méér dan 'n mormel," zei Miep met 'n snik. „Maria Hofland," riep juffrouw Anke woedend uit, „vraag Truusje excuus, dadelijk!" Maar Miep stond stokstijf, ze verroerde zich niet. Ze zag nu spierwit en ze had groote moeite zich in te houden. Ze voelde zich ongelukkig door de valsche beschuldiging en nog meer door 't feit dat ze niet geloofd werd. „Maria Hofland," riep juffrouw Anke nog eens, „wil je gehoorzamen?" „Ik zou haar liever een klap willen geven," hijgde Miep. Juffrouw Anke stond één oogenblik versteend. Echter maar één moment, toen greep ze Miep bij een arm en trachtte haar zoo vooruit te duwen. „Je zult 't doen," riep de juffrouw uit, maar op die woorden hief Truusje haar hoofd op en toonde de directrice 'n gezichtje, dat gezwollen was van huilen en met zulk 'n uitdrukking er op van angst en schrik, dat ze staan bleef en Miep los liet. „O nee, dat niet, dat niet," riep Truusje uit en begon opnieuw te schreien. Juffrouw Anke bleek door die woorden danig ontroerd te zijn. „Je ziet hoeveel edeler dit meisje is dan jij," zei ze heel langzaam en zag naar Miep om te kijken welken indruk dit op haar maakte. Maar Miep stond midden in 't lokaal en keek Truusje recht in haar oogen. Toen viel Truusje opnieuw snikkend met haar hoofd op den lessenaar. „Ze is heelemaal in de war," zei juffrouw Anke en ging zelf 'n glas water voor Truusje halen. En toen ze 'n klein beetje tot bedaren was gekomen, gebood de directrice Miep nog eens 't beleedigde vriendinnetje excuus te vragen. Maar Miep schudde met groote heftigheid haar krul- 96 Jen en zei zacht, maar met groote vastberadenheid: „Nee!" Juffrouw Anke werd op die weigering wit van woede. „Weet wat je doet, Maria," riep ze uit, „wil je gehoorzamen?" „Nee," zei Miep weer. „Dan kan je oogenblikkelijk de klas verlaten," sprak juffrouw Anke, zich met moeite tot kalmte dwingend, „en wat meer zegt, Maria Hofland, je behoeft hier niet meer te verschijnen voor en aleer je aan mijn bevel voldaan hebt! Ga!" De wijsvinger van juffrouw Anke wees onverbiddelijk naar de deur en Miep ging, spierwit, maar ze hield haar hoofd omhoog geheven. Truusje Veersum kreeg haast 'n zenuwtoeval van schrik, ze begon nu eerst te beseffen wat de gevolgen waren van haar ondoordachte leugen. O, ze had er heel wat voor willen geven als ze één greintje moed had bezeten om te spreken, maar ze durfde niet, ze durfde nu heelemaal niet meer. Toch opende ze haast onbewust de lippen, maaier wilde geen geluid te voorschijn komen. En bevende sloot ze ze weer. „Waar is Miep?" vroeg mijnheer Hofland, terwijl hij met groote stappen de kamer op en neer liep om zijn boosheid te koelen. Hij kwam juist van juffrouw Anke af en ze had hem zooveel kwaad van Miep verteld en zoo overtuigend gesproken over haar zoogenaamde laatste wandaad, dat hij woedend was en geen oogenblik meer twijfelde aan de waarheid. „Waar is Miep?" herhaalde hij boos, „ik wil haar dadelijk spreken!" „Maar ze kwam juist de kamer binnen, tegen haar gewoonte in heel bedrukt kijkend. „Miep," zei hij en pakte haar vrij onzacht bij „Schaam je je niet," ging juffrouw Anke voort, en duwde Miep de beide schriften onder de oogen. (Blz. 91.) 97 den arm, „moet ik dan altijd terwille van jou last en onaangenaamheid hebben?" Miep bedwong met moeite haar snikken, ze voelde zich zoo naamloos ongelukkig. „Schaam je je niet om zoo te keer te gaan op school? Hoe durf je tegen juffrouw Anke te liegen, hè?" „Dat deed ik niet," zei Miep zacht. „Stil, ondeugend kind," sprak haar Vader streng, dat heb je wèl gedaan. Denk je dat ik geloof dat juffrouw Anke zoo spreken zou als ze er niet van overtuigd was. Ik had nooit gedacht dat je zóó zou wezen, Miep!" Miep snikte, ze kon niet spreken, maar ze had beter kunnen verdragen dat Vader haar geslagen had, dan dat hij zóó tegen haar sprak. „Je doet mij verdriet, kind," ging hij voort, „en je doet beter met dadelijk naar je bed te gaan, want ik wil je vanavond liever niet meer zien. Maar dat zeg ik je, dat ik er op sta, dat je morgen naar school gaat en doet wat juffrouw Anke je zeggen zal. Ik heb 't met haar afgesproken, begrepen?" „Vader ..." begon Miep, maar hij liet haar niet uitspreken. „Ik wensch gehoorzaamd te worden, verstaan," zei hij streng. „Je kunt nu naar bed gaan. Nee, ik wil geen nachtzoen van je hebben ... !" „Vader," zei Miep nog eens en haar stem klonk heel bedroefd en smeekend. Maar Vader had zich reeds omgedraaid, hij keurde haar zelfs geen blik meer waard. Op haar slaapkamer viel Miep snikkend op 't bed neer, ze dacht dat haar hart zou breken. Ze had tot nog toe nooit geweten wat verdriet was. O, ze had graag gewild dat de aarde zich zou openen om haar te verzwelgen, maar dat gebeurde niet. Alleen werd de deur van de slaap- Miep Hofland. 7 98 kamer zacht geopend en kwam Jopy binnen, Jopy, die zelf wel huilen kon nu haar zusje zoo'n verdriet had. „Miep, wat is er toch gebeurd?" vroeg Jopy, ze was den geheelen dag al in de war geweest over 't feit dat Miep iets had, dat haar hinderde, zonder er haar van verteld te hebben. „Zeg 't mij maar," smeekte Jopy, en Miep veel te blij dat ze haar hart kon luchten, vertelde onder tranen de heele treurige geschiedenis. Lang voordat ze er mee geëindigd was, sprong Jopy, rood van woede, op. „Wat 'n spook die Truus, ik heb je al altijd gezegd dat ik ze niet uit kon staan." „Niemand gelooft me," zei Miep treurig, „natuurlijk, als zij gewoonweg zegt dat ik haar geholpen heb. En je snapt dat juffrouw Anke wel zóó tegen Vader gesproken heeft, dat hij ook denkt dat 't waar is." „Maar ik zal dadelijk naar Vader gaan en 't hem zeggen," riep Jopy uit, vuur en vlam voor de goede zaak. Maar Miep hield haar tegen. „Denk je dat dat helpen zou?" vroeg ze droevig. „Vader is veel te veel overtuigd, dat kon ik zoo wel merken, je snapt toch wel dat de juffrouw heeft gezegd dat er geen twijfel mogelijk was. 't Is echt iets voor Truusje Veersum om er mij zoo in te laten loopen; ze heeft niet durven zeggen dat ze dag aan dag stiekum van mij heeft afgekeken en ik heb er ook nooit erg in gehad, heusch niet!" „Ik zal haar morgen rammelen," riep Jopy uit, „en ik zal haar dwingen te bekennen dat ze gelogen heeft." „O Jopy," zei Miep verschrikt, „ik zal het Truusje nooit kunnen vergeven, ik vind 't vreeselijk gemeen van haar, maar ik heb liever, dat je haar niet rammelt, ik zou bang zijn dat ze er 99 dood van ging. Ze is zoo mager en ze ziet zoo vreeselijk bleek, dat ik haar zelfs nooit heb durven plagen en ik had 't graag gedaan, want ze is zoo saai dat 't meer dan ontzettend is." „Toch rammel ik haar," hield Jopy koppig vol, „wat denkt ze wel! En ik zal 't tegen juffrouw Anke zeggen en alle kinderen moeten haar dood verklaren, zoo'n spook!" „Je mag 't niet vertellen," riep Miep weer uit, „Jopy, als je dat doet, gaat ze er ook van dood, je had eens moeten zien hoe ze te keer ging toen 't uitkwam en juffrouw Anke was tegen haar lang niet zoo kwaad als tegen mij. De meisjes mogen haar toch al niet graag lijden en je weet niet hoe ze haar zouden plagen als ze wisten ... Nee Jopy, toe beloof me nou dat je niets zeggen zal!" „Miep je bent gek," riep Jopy uit, „wil jij dat kind, dat flauwe wezen, sparen omdat ze wat zwak en mager is?" „Ja," zei Miep. „Terwijl ze jou dingen aansmeert waar niets van aan is, alleen om haar schuld wat te verkleinen? Bah, ik begrijp niet dat je haar niet aanvloog!" „Ik geloof dat ik 't een ander zou gedaan hebben," riep Miep uit. „Willen we naar bed gaan?" vroeg Jopy toen. Miep vond 't best, 't kon haar niets schelen wat ze wel of niet deed. Ze voelde zich zoo ongelukkig en ze moest aldoor maar aan Vader denken, die niet eens 'n nachtzoen van haar hebben wou. En dadelijk als Vader 't aan Moeder had verteld, zou die ook denken dat zij, Miep, gejokt had. O, die Truusje, dat spook van 'n Truusje Veersum! En haar morgen nog excuus te moeten vragen, nee, ze kon 't niet doen. Maar Vader had duidelijk gezegd, dat hij gehoorzaamd 100 wenschte te worden en dat ze doen moest wat juffrouw Anke haar gebood. En ze wilde Vader werkelijk niet weer kwaad maken en toch kon ze niet gehoorzamen. »J°py>" zei ze, „ik zal morgen heel vroeg opstaan, als Vader dan niet boos meer is, zal hij naar me willen luisteren en misschien wel gelooven ook!" „Natuurlijk," riep Jopy uit, blij dat Miep de zaak wat beter in ging zien, „dat zal Vader zeker, en anders zal ik je helpen, dat beloof ik je!" 't Was nu Jopy die beschermend haar arm om Miep heen sloeg en zei: „Probeer maar gauw te slapen, Miep." En Miep probeerde 't wel, maar 't wou toch niet gelukken. Steeds moest ze er maar aan denken en hoe meer ze dacht, hoe meer ze zich verongelijkt en ongelukkig ging gevoelen. Haar boosheid op Truusje werd iedere seconde grooter naarmate ze zich meer en meer beklagenswaardig ging vinden. Jopy lag nog altijd met den arm om haar heen en Miep durfde zich niet te verroeren uit angst haar wakker te maken. Ze lag met 't hoofd in de kussens en 'n hartje vol bitterheid. Alles was daar van binnen in opstand, 't was onmogelijk om rustig te blijven liggen. Toen wilde ze probeeren te bidden en ze sprak heel langzaam de woorden: „Onze Vader die in de hemelen zijt.. ." maar toen ze kwam aan: „en vergeef ons onze schulden gelijk ook wij vergeven aan onze schuldenaren," zweeg ze opeens. Nee, 't was niet waar wat ze daar wou gaan zeggen, ze was niet van plan Truusje ooit te vergeven. Dat zou immers niemand van haar kunnen vergen! En opeens sprong ze op, ze kon 't in bed niet langer uithouden. Ze ging voor 't open venster staan en 'n frisch windje verkoelde 101 haar gloeiend voorhoofd, 't Was 'n heerlijke avond! 't Maantje scheen helder en millioenen sterren glinsterden aan het firmament. Miep keek er naar, 't was daarbuiten zoo rustig, dat 't haar oproerig hart goed deed. Ze vouwde onbewust dé handen en staarde omhoog naar den schitterenden sterrenhemel, totdat haar oogen er van gloeiden en haar hals er pijn van deed. Maar ze voelde het nauwelijks, ze was zich alleen bewust van de groote rust die over haar kwam en ze stond onbewegelijk. Nee, 't was onmogelijk nog langer oproerige gedachten te koesteren nu 't daar binnen zoo stil en vredig was geworden. Er gleden langzaam twee tranen langs haar wangen, maar ze zei heel duidelijk: „en vergeef ons onze schulden gelijk ook wij vergeven aan onze schuldenaren," en haar blauwe oogen, die ze smeekend en devoot omhoog richtte, waren even rein en glanzend als de schitterende sterren zelf. En Truusje Veersum kon gerust zijn, want Miep had haar vergeven en zeker zou ze ook haar best doen te vergeten. Mevrouw Hofland had reeds eenige malen bezorgd van haar werk opgekeken naar haar man die zichtbaar uit zijn humeur was. Ze wist dat hij naar school was geweest en dat er dus iets met Miep niet in orde was, want ze was haar schreiend goeden nacht komen zeggen en had op de vraag wat haar scheelde niet willen antwoorden. „Vader zal 't U wel zeggen," had ze gezegd en was stil heen gegaan. En nu zat haar Moeder met 'n bezorgd gezicht te werken, zich afvragend wat 't toch wel wezen mocht. Ze zag voor de zooveelste maal naar haar man, die met 'n uitdrukking van groote ontevredenheid zijn krant zat te lezen. 102 „Wat is er toch op school gebeurd?" vroeg ze eindelijk, niet langer kunnende zwijgen. Toen, met aangroeiende verontwaardiging kreeg ze de geheele geschiedenis te hooren. Maar toen haar man eindelijk zweeg, teekende haar gezicht enkel groot medelijden met Miep en 'n vast vertrouwen in haar kind af. „En geloof je dat dan?" vroeg ze eindelijk. „Gelooven,... gelooven ... valt daar dan nog wat aan te gelooven?" riep de heer Hofland geërgerd uit. „Heeft Miep 't dan nu bekend?" „Nee." „Dan kan 't ook niet waar zijn," riep Miep's moeder met groote overtuiging uit. „Niet waar zijn, dacht je dan dat juffrouw Anke 't zeggen zou indien ze 't niet wist." ,,'t Kan mij heusch niet schelen wat juffrouw Anke wel of niet weet, maar ik weet dat Miep niet jokken zal..." „Wel, dat dacht ik ook," viel Vader teleurgesteld in. „En nu heb je je ineens van het tegenovergestelde laten overtuigen. Arme Miep!" „M aar Moeder, de directrice zal toch niet..." „Och, die kan zich immers net zoo goed vergissen als 'n ander!" Ja, dat was waar, juffrouw Anke kon zich óók vergissen! 't Was 'n mogelijkheid, waar de heer Hofland in zijn boosheid niet aan gedacht had. En Miep had niets tot haar verontschuldiging aangevoerd! „Je bent vast zóó boos geweest," raadde Moeder, „dat je haar niet aan 't woord hebt laten komen. Zal ik eens met haar gaan spreken?" „Ja dat is goed," zei Vader, 't Had hem zoo gehinderd te moeten denken dat Miep niet oprecht was geweest! En hoe meer hij er nu over 103 dacht, hoe waarschijnlijker 't hem voorkwam, dat juffrouw Anke zich vergist kon hebben. Dus ging Moeder zachtjes naar de slaapkamer van de meisjes en opende heel voorzichtig de deur. In de half donkere kamer zag ze 'n witte gedaante voor 't open raam staan, met gevouwen handjes en opgeheven gezichtje. En ze ging nog zachter heen dan ze was gekomen. „En? ..." vroeg Vader belangstellend. ',',Als je ooit aan onze Miep getwijfeld hebt, kom dan mee!" Vader keek haar vragend aan, maar ze ging hem al heel zachtjes vóór met haar vinger op den mond. En hij zag ook met ingehouden adem het kleine witte figuurtje, dat zich scherp alteekende tegen den donkeren achtergrond. Hij zag eveneens de vroom gevouwen handen en haar gezichtje, dat met 'n uitdrukking van groote rust en tevredenheid naar de sterren blikte. Hij zag hoe er twee tranen over haar wangen rolden en hoorde haar duidelijk de woorden zeggen: „En vergeeft ons onze schulden gelijk ook wij vergeven aan onze schuldenaren." De wolk van bezorgdheid verdween van zijn gezicht en hij voelde zich onuitsprekelijk gelukkig bij de gedachte, dat, goddank, juffrouw Anke degene was, die zich vergist moest hebben. Nog enkele oogenblikken bleef Miep zoo staan, toen keerde ze zich langzaam van het venster af en zag plots haar ouders. Maar voor ze van den schrik was bekomen, had Moeder haar reeds tegen zich aan gedrukt. Arme kleine Miep," zei ze medelijdend en Miep begon zenuwachtig te snikken. Toen namen Vader en Moeder haar mee naar de huiskamer en zetten haar in den grooten stoel We gelooven er niets van, juffrouw Anke móet zich vergist hebben," zei 't lieve Moedertje sireeme ivnep s verwarde krullen. „O," riep Miep met 'n zucht van verlichting en zag even naar haar Vader. Maar er was geen greintje strengheid op zijn gelaat te lezen, hij knikte haar vriendelijk toe en zei enkel: „Je moet ons eens precies vertellen hoe t gebeurd is." Miep begreep niet goed hoe dat zoo opeens was gekomen, maar ze deed niets liever dan de zaak uitleggen. „Ik weet er heusch niets van," eindigde ze "fu-i Je moet wel er£ veel sla& hebben van atkijken, want ik heb er nooit wat van gemerkt En ze moet wel heel, heel erg bang zijn geweest om te zeggen dat ik haar geholpen had. Ze vond t heel erg en ze wou ook niet dat ik haar excuus vroeg, ik denk, dat ze vond dat ik gelijk had, maar:., maar 't spijt me nu toch dat ik haar uitgescholden heb, ze is zoo erg zwak en klem! ,,'t Is toch wel erg leelijk van haar om zoo tegenover jou te doen," zei Moeder en er klonk verontwaardiging in haar stem. „Wij zijn ook nooit aardig voor haar geweest," bekende Miep, „ze heeft geen enkele vriendin, want ze vinden haar allemaal even saai. Maar ze is zoo vreeselijk bang voor de juffrouw, ik geloof niet dat ze leuk zou durven zijn, al wou ze t ook nog zoo graag. Ik heb haar wel eens zien lachen als wij wat hadden uitgevoerd, maar van meedoen is geen sprake, ze zou beslist ziek worden als ze een standje kreeg. U had haar moeten zien, ze beefde heelemaal." „Intusschen heeft ze jou maar 'n lang geen aangenamen middag bezorgd," zei Moeder:„maar gelukkig, nu is alles weer in orde en kan je rustig gaan slapen, Marietje!" „Ja gelukkig wel," lachte Miep en haar gezicht 104 105 was weer even vroolijk als altijd. En toen Vader haar goedennacht kuste, drukte hij haar even vast tegen zich aan en zei: „Ik hoop, dat God je je leven lang mag bewaren zooals je nu bent, mijn lastige, lieve Miep." Er werd tien minuten voor negenen aan de spreekkamer van juffrouw Anke geklopt. „Binnen," riep de waardige dame streng, want ze dacht dat 't Maria Hofland zou wezen. Maar inplaats daarvan schoof er 'n kleine tengere gedaante naar binnen en terwijl ze trillend van hoofd tot voeten aan den ingang staan bleef, leek ze de directrice nog teerder dan anders toe. 't Was Truusje Veersum. Ze zag spierwit tot haar lippen toe, maar ze zei geen woord. Juffrouw Anke was natuurlijk ook op haar nog kwaad, maar toch,' toen ze Truusje daar zoo zag staan, was 't haar onmogelijk 't kind boos toe te spreken. „Wat is er Truusje?" vroeg de directrice. Truusje opende bevend haar mond, maar er kwam geen geluid over haar lippen. In den afgeloopen nacht, die haar 'n eeuwigheid had geleken, had ze telkenmale herhaald, wat ze zeggen zou en toch, nu 't er op aan kwam, was ze weer even laf en bang als altijd, ze kon niet en toch moest ze." „Wel Truusie, zeg 't maar," vroeg juffrouw Anke vriendelijk en ze keek-met eenigen angst naar 't doodsbleeke gezichtje met de blauwe kringen onder de oogen. Maar 't kind bleef zwijgen. „Ben ie ziek?" informeerde de directrice. Toen opeens begon Truusje te schreien. Juffrouw Anke zette 't overspannen kind op 'n stoel en trachtte haar nu te troosten. „Ik ben niet boos meer op je," zei ze, „ik weet' 106 wel, dat jij meer overgehaald bent door 'n ander, ik weet..." „O, o," snikte Truusje in wanhoop en bedekte haar gezicht met de handen. „Ik geloof dat je heel ziek bent, Truus," zei juffrouw Anke vriendelijk, „wil je niet liever naar huis toe gaan?" Truusje schudde heftig van nee. „Maar wat is er dan?" Truusje probeerde zich met groote inspanning te beheerschen, maar ze had 's nachts zooveel gehuild en zooveel gewetenswroeging gehad over 't geen ze gedaan had, dat ze totaal was uitgeput, ze kon eenvoudig niet meer. Juffrouw Anke zuchtte, dat kind was haar eenvoudig 'n raadsel, maar ze meende dat 't wel 't allerbest zou zijn om niets te zeggen en stil af te wachten. En eindelijk zag Truusje op, ze snakte naar adem. „O juffrouw," hijgde ze, „ik ... Fred ... Fred Hofland heeft niets gedaan!" „Wat zeg je?" riep de juffrouw uit en staarde Truusje ontzet aan. „Ik... ik heb stiekum van haar afgekeken ... altijd ... zonder... zonder dat zij er iets van wist... o,... o,... 't is allemaal mijn schuld ... Fred Hofland kan 't niet helpen!" „Truusje!" riep juffrouw Anke uit en werd op haar beurt wit. Toen werd ze even plotseling vuurrood, terwijl ze dacht aan 't gesprek met den heer Hofland. „Truusje Veersum, jij leelijk, onoprecht kind," hijgde ze en met groote spijt begreep ze hoe verkeerd ze had gehandeld door de zaak niet grondig te onderzoeken. Maar de oplossing had zoo eenvoudig en natuurlijk geleken, dat de mogelijkheid aan 'n vergissing totaal uitgesloten was geweest. 107 „Waarom heb je dat gedaan?" vroeg de directrice, „jij, die ik voor 't braafste meisje van de klas hield. Ik, die jou als 'n voorbeeld aan Maria Hofland gesteld had." „O ... o," schreide Truusje Veersum, met n zwakke poging zich te beheerschen, „ik... o, ik wenschte dat ik was als Fred." „Dat wil ik gelooven," riep juffrouw Anke uit, maar toen ze opnieuw 'n blik wierp op Truusje werd ze toch wat zachter gestemd. ,,'t Spijt me heel, heel erg dat je dat gedaan hebt," ging ze voort, „ik weet niet wat ik nu met je beginnen moet!" En werkelijk wist juffrouw Anke dat niet. Als 't een ander meisje geweest was zou ze geen oogenblik geweifeld hebben met haar te straffen en 'n vreeselijk voorbeeld te stellen; nu Truusje echter de schuldige was wist ze geen raad. Als ze naar de tengere gedaante keek die schokte van 't huilen en 't doorschijnende gezichtje zag, vreesde ze met recht haar met gestrengheid aan te pakken en aan den anderen kant was de directrice zoo kwaad om de moeilijke positie waar Truusje haar in had gebracht, dat ze liefst niets ontzien had om haar te doen gevoelen hoe strafbaar 't door haar gepleegde feit was. Zwijgend stond ze tegenover 't kind dat maar aldoor bleef kermen, toen er opnieuw geklopt werd. 't Was op slag van negen, er was geen twijfel mogelijk, dat moest Miep wezen. „Binnen," riep juffrouw Anke en zag naar de deur. . . 't Was Miep, ze zag ook wit, maar blikte juffrouw Anke vrijmoedig aan. Ze wilde wat zeggen, toen ze Truusje gewaar werd en plots alles begon te begrijpen. Ze dacht op dat oogenblik geen seconde aan al 't verdriet wat dat kind haar moedwillig veroorzaakt had, ze voelde alleen 108 maar 'n groot medelijden in haar hart rijzen. En tot juffrouw Anke's onuitsprekelijke verbazing sloeg Miep den arm om Truusje's hals en zei: „Toe, huil maar niet, huil maar niet, zoo erg is 't niet!" „O Fred," was alles wat Truusje zeggen kon. „Je durfde niet anders, ik weet 't wel," troostte Miep, „en... en 't was niet aardig van ons, dat we je altijd links lieten liggen, toe huil nu niet, Truusje, ik zal je voortaan wel helpen en... !" „O Fred, Fred... waarom ben ik niet zoo als jij, dat heb ik altijd gewenscht!" „O," riep Miep met haar ouden ondeugenden lach, „als je dat wil, zal ik 't je wel leeren. Er is niet zoo heel veel aan, alleen krijg je dan altijd op je kop." „Lieve help," riep juffrouw Anke uit, „Maria Hofland, ben je nou heelemaal niet wijs geworden, zooiets heb ik nooit gehoord, dat zou er nog maar aan ontbreken!" Maar Miep was kalm de deur uitgeloopen en haalde een glas frisch water voor het arme Truusje. „Hier Truus, drink eens," zei Miep, toen ze weerom kwam en hield 't haar voor. Truusje zag even op en ook Miep schrok van haar gezicht. „Ben je niet goed?" vroeg ze verschrikt. "? MieP» '* spijt me z°o" huilde Truusje, „en ik durf niet meer naar de klas terug!" „Kom onzin," riep Miep uit, „als je dadelijk weer wat opgeknapt bent, zullen we samen gaan, he?" „Ja," snikte Truusje en dronk met kleine teugjes. Toen zei juffrouw Anke, omdat ze toch voelde wat te moeten zeggen: „Maria Hofland ... ik ... 't spijt mij erg, dat ik je verkeerd beoordeeld heb, de schijn was tegen je, dat zal je moeten erkennen ... !" „Ja," zei Miep en plukte wat verlegen aan haar schortje. . ' , „Ik wil hopen dat ze je er thuis met al te hard om hebben gevallen." „Nee," antwoordde Miep weer. „En ik zal je Vader laten weten, dat je ... dat je echt geen schuld had!" Toen zag Miep juffrouw Anke aan. „Dat hoeft niet," zei ze vriendelijk, „ze weten er thuis al alles van!" t „Lieve help, is Truusje bij je thuis geweest? „Nee juffrouw." „En ik had toch gezegd, dat... dat... ! „Moeder geloofde me toch," riep Miep triomfantelijk uit, „en Vader later ook!" „O, gelukkig," huilde Truusje, „ik heb er niet van kunnen slapen. O, Fred, ik was toch zoo bang!" . ,,'t Was anders niets erg," zei Miep en trachtte onverschillig te kijken!" „Lieve help," sprak juffrouw Anke, „daar ben ik waarlijk blij om, Maria, ik dacht niet, dat... nu ja, enfin, ze kennen je thuis natuurlijk beter dan ik," liet ze er verontschuldigend op volgen, „ik geloof... nee, ik ben toch werkelijk tot de 'overtuiging gekomen dat je niet zoo wanhopend ondeugend bent als ik altijd gedacht heb, 't is beter dat je voortaan maar naast Truusje Veersum blijft zitten!" „Goed juffrouw," zei Miep. „En wat ik nu met jou moet beginnen, Truusje," ging de directrice voort, >,dat weet ik niet. Mij dunkt dat je zwaar gestraft dient te worden en van den anderen kant geloof ik, dat je dat zelf al bent." - , „Och, laten we er toch niet meer aan denken, 09 ik je verkeerd beoordeeld heb, de schijn was tegen je, dat zal je moeten erkennen ... !" „Ja," zei Miep en plukte wat verlegen aan haar schortje. . ' , „Ik wil hopen dat ze je er thuis met al te hard om hebben gevallen." „Nee," antwoordde Miep weer. „En ik zal je Vader laten weten, dat je ... dat je echt geen schuld had!" Toen zag Miep juffrouw Anke aan. „Dat hoeft niet," zei ze vriendelijk, „ze weten er thuis al alles van!" t „Lieve help, is Truusje bij je thuis geweest? „Nee juffrouw." „En ik had toch gezegd, dat... dat... ! „Moeder geloofde me toch," riep Miep triomfantelijk uit, „en Vader later ook!" „Ó, gelukkig," huilde Truusje, „ik heb er niet van kunnen slapen. O, Fred, ik was toch zoo bang!" . ,,'t Was anders niets erg," zei Miep en trachtte onverschillig te kijken!" „Lieve help," sprak juffrouw Anke, „daar ben ik waarlijk blij om, Maria, ik dacht niet, dat... nu ja, enfin, ze kennen je thuis natuurlijk beter dan ik," liet ze er verontschuldigend op volgen, „ik geloof... nee, ik ben toch werkelijk tot de 'overtuiging gekomen dat je niet zoo wanhopend ondeugend bent als ik altijd gedacht heb, 't is beter dat je voortaan maar naast Truusje Veersum blijft zitten!" „Goed juffrouw," zei Miep. „En wat ik nu met jou moet beginnen, Truusje," ging de directrice voort, >,dat weet ik niet. Mij dunkt dat je zwaar gestraft dient te worden en van den anderen kant geloof ik, dat je dat zelf al bent." - , „Och, laten we er toch niet meer aan denken, «"Vfy mi til JU111UUW AI1KC W3S Zdl UOOr t geval zoo in de war, dat ze vergat te zeggen, dat Miep zich nergens mee te bemoeien had. „Ik geloof dat Maria gelijk heeft," zei ze ten laatste, „ik hoop nooit meer zooiets van je te merken, Geertruda. En jou, Maria, zal ik dan verder ook maar niet straffen om dat versje, dat je gisteren bij juffrouw van Tiel op hebt durven zeggen, daar je nu getoond hebt toch ook wel goed te kunnen zijn!" „Kom Truusje," zei Miep, die 't gesprek als geëindigd beschouwde, „kom nu maar gauw mee!" en ze stak haar 'n hand toe. Truusje greep ze dankbaar, want alles draaide om haar heen, ze voelde zich doodziek. „Je moet je polsen onder de kraan houden," raadde Miep aan, „dan zal je wel weer bedaren!" »J-ja," zei Truusje, „ik ... ik ben zoo duizelig." „Ik zal je wel helpen, kijk, zoo," en Miep draaide de kraan open en hield Truus' armen onder den straal. „Helpt 't?" vroeg ze. Maar Truusje schudde van nee. „Ik zal vragen of je naar huis mag," zei Miep toen, „wacht maar even!" En Miep liep haastig terug. Toen klonk er opeens 'n vreeselijke bons en Miep stormde doodelijk verschrikt zonder te kloppen bij juffrouw Anke binnen. „Juffrouw ... juffrouw," riep ze uit, „Truusje Veersum is flauw gevallen!" Dat was 'n consternatie. Overal werden er deuren geopend en keken de angstige gezichten der onderwijzeressen om 'n hoekje, 't Was zoowel angst als nieuwsgierigheid die er haar toe dreef. „Wat is er gebeurd?" riepen de meisjes als uit een mond en vertoonden meteen veel neiging de 110 juffrouw na te volgen. Velen waren ai Duiten de bank, toen juffrouw van Sand met donderende stem riep: . . , „Gaat zitten allemaal, daar is 'n meisje uit de tweede klas flauw gevallen!" „Wie?" klonk 't in koor. Dat doet er niet toe," zei juffrouw van band boos, want ze was er zelf dolgraag even naar gaan kijken, „we gaan door met de les. Maar de nieuwsgierigheid der meisjes was nu opgewekt en ze hadden geen ooren meer voor juffrouw van Sand's geleerdheid. Jopy Hofland stak haar vinger op. „Puis je m'absenter s. v. p.?" vroeg ze. 't Werd haar toegestaan en Jopy stond een oogenblik later op de gang. Ze zag juist juffrouw Anke uit haar kamer komen hollen met Miep achter haar aan, die dadelijk haar zusje gewaar werd. ,,. „ „Truusje is flauw gevallen," wist Miep nog gauw in te lichten. „Waar is ze?" vroeg Jopy. Daar'" Miep's vinger wees naar de kamer der directrice en Jopy ging ongevraagd, ongeweigerd naar binnen. Ja, daar lag Truusje, Jopy kon zich niet herinneren ooit iemand zoo wit te hebben gezien en 't schoot haar te binnen dat t maar goed was, dat ze Truusje niet gerammeld had. Verbeeld je, dan zou ze zich nog bang gemaakt hebben bij de gedachte dat 't haar schuld was. Miep had dus wel gelijk gehad. „Wie is 't?" klonk 't achter Jopy en toen ze opkeek stond er 'n meisje van haar klas. Ik heb je voorbeeld gevolgd, 't was heel slim van je bedacht," lachte H kind en gluurde naar binnen, „wie is 't Joop?" „Truusje Veersum?" „Waar is de directrice?" 111 112 „Water halen denk ik," zei Jopy, „wat is ze wit hè?" „Vreeselijk!" Daar kwam nog een meisje aan. „Ook ontsnapt?" lachte Jopy. „Ja, waar is ze?" „Daar, 't is Truusje Veersum!" „O, dat kind ziet er altijd uit als 'n levend lijk, hè?" „Zou ze dood gaan?" vroeg Jopy wat angstig. „Ben je mal, ze is alleen maar flauw!" „Daar komt juffrouw Anke aan!" En 'n beetje verschrikt gingen ze op zij. Maar de directrice had nu geen tijd om aan wat anders te denken. Ze torste met Miep een bakje frisch water en 'n groote flesch Eau-de-Cologne. En ze begon met grooten ijver 't voorhoofd van Truusje te besprenkelen en te wasschen. Jopy en de twee andere meisjes keken door 'n kiertje van de deur en benijdden Miep omdat ze helpen mocht. „Ze komt bij, kijk maar," zei de een. „Nietwaar," riep Jopy, „ze ligt doodstil, hoor." „Wat eng, hè?" riep 't andere meisje. „Nou," meende Jopy. „Wat doet Anke dat handig, alsof 't haar dagelijksch werk is!" „Misschien is ze bij „Eerste hulp bij Ongelukken," veronderstelde Jopy en de anderen moesten er om lachen. Toen kwam opeens juffrouw van Sand met opgestreken zeil aan. „Wat moet dat hier?" riep ze uit. De drie zondaressen keken beteuterd, Jopy zei, om zich 'n houding te geven: „Truusje Veersum is 't!" „Zoo, dadelijk naar binnen en van twaalf tot half één schoolblijven. Stil wegloopen, 't is wat moois hoor!" Moeder ging hem héél zachtjes vóór, met haar vinger op den mond. (Blz. 103.) 113 En toen de meisjes rechtsomkeert maakten, stak juffrouw van Sand even haar hoofd om 't hoekje van de deur. „Hoe is 't er mee?" vroeg ze. Juffrouw Anke haalde wanhopig de schouders op. „Ze komt niet gauw bij!" fluisterde ze zacht. „Kan ik soms wat doen?" „Nee, ja toch. Zou 't niet het beste zijn 'n auto te laten komen en haar thuis te brengen. Ze kan zoo niet naar huis toe." „Lieve help nee," riep juffrouw van Sand uit, „dat zal ze zeker niet kunnen. Goed, ik zal meteen bellen!" „Ze zullen dadelijk hier zijn," kwam ze boodschappen, „is ze al bij?" „J-ja, 't begint," zuchtte juffrouw Anke, „ik ... ik zal maar even met haar mee gaan. Wilt U niet even hier blijven, terwijl ik mijn mantel aan ga trekken?" „Zeker," zeide juffrouw van Sand. Miep zat dicht bij Truusje en ondersteunde haar hoofd, terwijl ze haar best deed de ijskoude handjes te verwarmen. „Hoe is dat toch zoo gekomen?" vroeg juffrouw van Sand. Miep vertelde dat Truusje niet goed was en dat ze haar polsen onder de kraan gehouden had. Dat 't niets had gegeven en dat ze toen juist was flauw gevallen op 't oogenblik dat Miep aan de directrice wilde gaan vragen of ze niet naar huis mocht gaan. De rest verzweeg Miep, ze vond 't niet noodig dat iedereen 't wist. Ze was vast besloten Truusje in 't vervolg te helpen. „O ... e,... waar ... ben ik," klonk 't opeens zacht. „Stil maar, blijf stil liggen," riep juffrouw van Sand haastig uit, „je mag zoo naar huis!" Miep Hofland. g 114 „O," de zware oogleden sloten zich weer. „Ze is weer flauw gevallen," zei Miep bedrukt. Daar kwam de auto aan, Miep hoorde den toeter. Juffrouw Anke kwam gekleed binnen met Truusje's goed over den arm. Met vereende krachten werd haar den mantel aangetrokken en toen werd ze in de auto gedragen. Juffrouw Anke gaf den wagenbestuurder 't adres op en langzaam reed de auto heen. Miep ging naar de klas terug en werd met 'n luid hoeratje ontvangen, iets waar juffrouw van Tiel verstoord over was. „Zwijgt asjeblieft," riep ze uit, maar de meisjes stoorden er zich niet veel aan. Toen deelde juffrouw van Tiel aan eenigen der voornaamste strafwerk uit. „Je hebt Truusje toch geen excuus gevraagd?" vroeg Hannie, „je bent zoo lang weggebleven." „Welnee," zei Miep. „En mocht je dan toch weer terugkomen?" „Welja," lachte ze toen. En 't meisje naast Hannie zei: „Is 't waar dat Truusje ziek is geworden?" „Ja!" Miep vertelde opnieuw. „Pf," deed Hannie verontwaardigd, „aanstellerij van haar hoor, anders niet. Moet ze mij niet wijs maken, net zoo min als die geschiedenis van gisteren. Hoe kan je haar nog aankijken, dat kind?" „Hannie, jij kan dadelijk strafwerk maken," riep juffrouw van Tiel boos uit, „en jij, Maria Hofland, als je je mond niet houdt, kan je de les uit gaan!" Natuurlijk volgde er 'n stilte op die bedreiging, maar Miep was er toch niet met haar gedachten bij. Ze was aldoor bij Truusje en telkens zag ze weer dat doodsbleeke gezichtje voor zich. Toen werd opeens de deur geopend en stormde 115 juffrouw Anke binnen. Haar gezicht was ontdaan en haar stem beefde 'n beetje: „Meisjes, Truusje Veersum is ernstig ziek, ze zijn bij haar thuis radeloos. Ze is 't eenige kind en de dokter kan niet heel veel hoop geven. Ik heb 'm zelf gesproken. En dus zien we haar misschien wel nooit meer hier!" En na deze woorden verdween de directrice even snel als ze was binnen gekomen. In de klas kon men 'n speld hooren vallen. 8* Vijfde Hoofdstuk. De nieuwe kookkrachten en 'n bezoek aan Truusje Veersum. OMiep," zei Jopy, „ik zou half gek kunnen worden van blijdschap als ik niet zoo bang was dat er toch niets van zal komen!" „Wat is er dan toch gebeurd?" vroeg Miep en staarde vol verbazing naar Jopy. „Verbeeld je," juichte die, „verbeeld je Miep, misschien ga ik met de vacantie 'n buitenlandsche reis maken!" „Wat zeg je?" vroeg Miep en haar oogen gingen wijd open van verlangen. „Ja heusch," lachte Jopy, „Cato van Bergen gaat met haar moeder naar Riga en ze heeft gevraagd of ik met haar mee wou gaan!" „Wat verrukkelijk," riep Miep uit, „gunst, dat doe je natuurlijk." „Als ik mag, nou wat graag," schreeuwde Jopy, „maar Miep, dat is 't juist. Denk je dat Vader 't goed zal vinden?" Miep dacht even na. „Hij zal 't fijn voor je vinden," veronderstelde Miep. 117 „Ja maar," Jopy's gezicht kreeg 'n heel ernstige uitdrukking, „zie je, ik ben in zooverre door Cato's moeder geïnviteerd, dat ik zelf de reis moet betalen en die is ontzettend duur!" „Hm," zei Miep en ze schopte in gedachte met de punt van haar laars 'n heeleboel kiezelsteentjes weg. Ze zaten heel knus in 't Vondelpark op 'n bank en genoten van 't mooie weer. „Hm," herhaalde ze ,,'t zou vreeselijk zijn als je niet kon, Jopy!" „Nou," zuchtte Jopy. „Je moet 't maar dadelijk vanavond aan Vader vragen," raadde Miep aan. Nu, dat nam Jopy zich dan ook vast voor en samen wandelden ze naar school terug. ,,'t Is wanhopig," zei Jopy toen opeens, „zeg Miep, ik weet niet hoeveel schortjes er nog van mij op school zijn, ik geloof, dat ik er geen een meer over heb. Ik heb ze niet terug willen vragen omdat je dan maar weer op je kop krijgt van Anke, maar nu kan ik heusch niet langer wachten. En verbeeld je, als ik nu met brieven of agenda's bij Vader thuis moet komen, komt er zeker niets van de reis." „Nee," zei Miep ook, „dan zou je er niet op behoeven te rekenen." 't Was een wanhopig iets en 'n vreeselijke instelling voor vergeetachtige meisjes! Juffrouw Anke had den conciërge der school opgedragen iederen Zaterdag de school te inspecteeren en alle schortjes die vergeten waren, mee te nemen en op te bergen in een kast. De meisjes aan wie de schortjes behoorden, waren dan verplicht naar den man toe te gaan en er hem om te vragen. Hij schreef dan 'n briefje waarmee ze naar de directrice moesten gaan om na ontvangst van 't schortje, tevens 'n ferm standje of bij herhaling wat strafwerk op te loopen. Natuurlijk 118 was niemand daar verlangend naar en zoo werd 't opvragen der schortjes meestal zoo lang mogelijk uitgesteld. Toen Jopy vertelde dat 't uur was genaderd waarop ze zich zou moeten aanmelden, wilde ze niet binnenkort schortloos zijn, schoot Miep natuurlijk weer iets ondeugends te binnen. „Kind," zei ze, „laten we jool hebben vanmiddag." „Mij best," riep Jopy uit, „zeg jij maar waarmee!" „Zou het niet bespottelijk zijn om zooveel meisjes straf op te laten loopen als je 't met één af kan?" „Wat bedoel je, Miep?" „Wel, dat ik Anke en dien leelijken conciërge, die al onze schortjes kaapt eens lekker voor den gek wil houden door jullie te helpen." „Maar waarmee dan toch?" vroeg Jopy in spanning. „Laat me maar gaan," lachte Miep en toen ze dicht bij school 'n heeleboel meisjes tegen kwamen, riep Miep: „Hè zeg?" „Ja?" „Heeft de conciërge nog schortjes van jullie?" „O ja, ja!" klonk 't in koor. „Zorgen jullie dadelijk dicht bij 't kamertje te staan, ik zal ze je gratis terug bezorgen!" En nauwelijks was de schooldeur geopend of Miep stapte naar binnen en zocht den conciërge op. „Mijnheer," zei ze, voor deze gelegenheid uiterst beleefd: ,,'t Kan zijn dat U nog een schortje van mij heeft!" „Dat zou mij niet verwonderen," zei de conciërge. „Dan zou ik 't heel graag terug willen hebben!" „Dat kan natuurlijk gebeuren," sprak de man 119 en ging Miep vóór naar 't kamertje. In de gang stonden de meisjes en Miep beduidde ze 'n beetje in de buurt te blijven. De conciërge ontsloot met 'n gewichtig gezicht de kast en haalde 'n groote doos te voorschijn. „Nu jongejuffrouw, U ziet wel dat ik er heel wat heb." „Nou," lachte Miep, „daar zitten minstens twintig standjes in die doos." • „Als H niet meer is, welk is Uw schortje? „Laat me zelf maar eens kijken," riep Miep uit, ,,'t zal wel onderin zitten, want 't is lang geleden sinds ik er een vergeten heb." „Zoo, zoo." Miep haalde de heele doos onderste boven en wachtte op 'n gelegenheid de schortjes te kunnen loozen. „Vindt U 't nog niet?" vroeg de man, die even afgeleid werd door iets wat buiten gebeurde. En in dat moment wenkte Miep de meisjes binnen te komen die om 't hoekje van de deur verdekt opgesteld waren geweest. „Hier Jopy, hier Hannie, Cato, hier, hier pak aan," riep ze schaterend van 't lachen en de schortjes vlogen door 't vertrek in de handen van de eigenaressen. Natuurlijk keerde de conciërge zich dadelijk om en zag 't vreeselijke tooneel. Als hij misschien wat meer van kinderen had gehouden, zou hij de zaak licht niet zoo erg hebben gevonden, maar nu hij 'n oogendienaar was en alle kinderen lastig en onverdragelijk vond, werd hij vuurrood van woede en sprong dadelijk op Miep af. „Wil je dat wel 'ns laten," schreeuwde hij en trachtte haar de doos te onttrekken. Maar Miep was niet van plan iets half te doen en er stonden nog wel tien meisjes met opgeheven armen, wachtend op haar schortjes. Weer 120 trok ze er eenige uit, wist ze behendig aan den greep van den conciërge te onttrekken en wierp ze naar de meisjes. „Wie wil er nog meer, 't zijn de laatste mooie van 't jaar," riep Miep overmoedig en gierde van de pret! „Ik zal 't vertellen," schreeuwde de man woest. „Heb jij ze allemaal, Hannie? En jij, Jopy? Wie nog meer, er zijn nog heele mooie te bekomen !" Toen klonk het opeens van de achterste gelederen : „Pas op de directrice!" En de meisjes, de gekaapte schortjes voorzichtig verbergend, snelden de gang in om te ontkomen, 't Was 'n heel gedrang en 'n paar vlogen in al te grooten haast pardoes tegen juffrouw Anke op. Maar voor de dame gezien had wie 't waren, waren ze haar voorbij gesneld. „Wat is dat, lieve help, wat is dat?" riep juffrouw Anke, danig uit haar humeur. Maar ze kreeg geen antwoord. Toen zag ze nog enkele meisjes uit 't kleine kamertje komen en ze begreep dat er daar wat aan de hand was. Ze stapte woedend naar binnen en zag zoowaar Maria Hofland met verwarde haren, rood van pret en inspanning, pogende aan den forschen greep van den conciërge te ontkomen. „Wat is dat, wat moet dat beteekenen?" riep de directrice gestreng uit. „Juffrouw ... juffrouw," schreeuwde de conciërge, terwijl hij Miep los liet, „ze heeft alle schortjes uitgedeeld!" „Wat," sprak juffrouw Anke woedend, „heb ie dat gedaan?" „Ja," zei Miep met lachend gezicht. „Jou brutaal kind," barstte juffrouw Anke uit, „wat moet dat nu weer beteekenen?" 121 ,,'n Pretje, juffrouw," riep Miep met stralende oogen uit. „Wat, 'n pretje, brutaliteit is 't, anders niet, versta je dat? Wie waren die meisjes?" Miep gaf natuurlijk geen antwoord en de conciërge zei met eenige spijt in zijn stem: ,,'t Waren er zooveel juffrouw, dat ik 't heusch niet weet!" „Wie waren 't, Maria?" Miep zag juffrouw Anke aan. „Dat zeg ik niet," zei ze. „Heel best," riep de directrice kwaad uit, „als je 't niet zeggen wil, zal jij voor haar allen moeten boeten." Miep had veel te veel plezier van 't grapje gehad dan dat ze er dat niet voor over zou hebben. „Hoeveel schortjes zijn er uit?" vroeg juffrouw Anke daarop aan den conciërge. „Juffrouw, ik kan 't U heusch niet zeggen," zei de man, „maar de jongejuffrouw heeft zelf beweerd, dat er wel voor twintig standjes in lagen." „Ja," zei Miep, „en nu liggen er nog maar drie in!" . „Je moest je schamen," riep juffrouw Anke uit, „ondeugend kind, je kunt om vier uur bij mij komen, dan zal ik je strafwerk meegeven!" „Mag ik gaan?" vroeg Miep met 'n vergenoegden blik op de geleegde doos. „Ja," zei juffrouw Anke, „en pas op als je 't weer durft te doen, hoor!" Miep ging naar de klas, de juffrouw was al met de les begonnen en Miep kreeg dus dadelijk 'n standje, omdat ze te laat was. Maar 't kon haar niet schelen, toen ze bedacht, dat ze er zeventien meisjes 'n standje mee bespaard had, behalve de pret die ze er om gehad had. Om 122 vier uur ging ze naar juffrouw Anke, die haar gelukkig nogal genadig behandelde. Ze kwam 'n oogenblik later vroolijk de straat op. Jopy had op haar gewacht en er stonden nog veel meer meisjes. Zoo gauw ze Miep zagen, kwamen ze op haar af, omsingelden haar en hieven haar eindelijk in de hoogte onder een: „Lang zal ze leven!" Dat was uit dankbaarheid, dat Miep zich ten haren behoeve had opgeofferd. Juist kwam juffrouw Anke de straat op en zag 't. „Meisjes," zei ze streng, „willen jullie dat wel 'ns_laten! Zooiets is waarlijk niet erg netjes voor meisjes van mijn school!" „We brengen Fred 'n ovatie," schreeuwde Lies. Maar de directrice was zeer gebelgd. „Je hebt je op straat netjes te gedragen en niet zoo te keer te gaan, verstaan? Ik moet dat nu niet meer merken. Jullie lijkt wel kleine kinderen, kleine onopgevoede kinderen, begrijp je dat?" De meisjes trokken er zich niets van aan. „Zet Maria Hofland neer, dadelijk!" Miep gleed van haar hoogen troon op den grond en zag de juffrouw met gloeiende wangen lachend aan. „En nu vooruit, naar huis," ging de directrice voort. 't Troepje verdeelde zich, Miep liep met Jopy door en ze hadden groote pret. „Wat 'n stijverd toch, die Anke," proestte Miep. „We móesten haar den laatsten dag voor de vacantie ook 'n ovatie brengen," lachte Jopy, „dat zou leuk zijn," en Miep gierde. „O, ik zie 't al, ze zou 't besterven, Jopy." Een eindje voor haar uit liepen Lies van Dam en Hannie. Plots schoot Miep 'n gedachte te binnen en ze holde naar de meisjes toe. 123 „Hè Lies, zeg Hannie?" „Ja Fred, wou je weer de hoogte in?" vroeg Hannie lachend. „ „Nee hoor, maar ik wou jullie wat vragen." „Wat dan?" „Over Truusje Veersum. Zullen we haar niet wat lekkers sturen?" Hannie en Lies keken Miep stom verbaasd aan. Ze hadden haar vriendinnetje niet zoo erg goed begrepen de laatste week. Ze waren wijs genoeg te snappen hoe de zaak zich had voorgedragen, schoon al 't vragen en uithooren, dat ze Miep gedaan hadden, haar niets wijzer hadden gemaakt. Miep had meest ontwijkende antwoorden gegeven en zeer aardig over Truusje gesproken, waardoor 't voor de anderen ten eenenmale onmogelijk was geworden, kwaad van 't kind te spreken. En daar Miep heelemaal niet meer over 't geval had gesproken, waren de meisjes 't ook weer gauw vergeten, ieder had 't zoo druk met eigen belangetjes. Maar nu waren Lies en Hannie toch even verwonderd, Miep deed of ze 't niet merkte. „Ik heb juffrouw Anke vanmorgen gevraagd hoe 't met haar was," ging ze voort, „ze mag nu af en toe even bezoek hebben, dus dacht ik, als we allemaal wat gaven en iets lekkers voor haar kochten, dan konden 'n paar van ons het haar gaan brengen." § k „Mij goed," zei Hannie tamelijk onverschillig. „Ik wil ook wel mee doen," antwoordde Lies, ofschoon ze haast niets te missen had. „Hè fijn," juichte Miep, even blij alsof 't haarzelve gold en wat zachter liet ze er op volgen: „We zijn ook dikwijls onaardig tegen haar geweest en..." „Nu ja, dat was haar eigen schuld," riep Hannie uit. 124 „We lieten haar altijd links liggen, we moeten 't niet meer doen," meende Miep. „Ik zal niemand beletten met haar om te gaan," beweerde Hannie, maar uit haar toon sprak duidelijk, dat zij alvast niet van plan was zich met Truusje te bemoeien. „Nu, dus jullie vinden 't best, hè?" riep Miep nog, „dan zal ik 't morgen de anderen voorstellen, dag!" „Dag," riepen de vriendinnetjes en Hannie zei toen Miep weg was: ,,'n Leuk kind die Fred, ik zou zoo niet kunnen zijn tegen iemand die me kwaad gedaan had!" „Juffrouw Anke heeft altijd beweerd dat Truusje de beste van ons was, maar ik geloof dat ze er dichter bij was, als ze zeide dat 't Fred was. Maar juffrouwen houden nu eenmaal niet van lastige kinderen en misschien is 't ook wel moeilijk voor haar, maar ik denk dat andere raenschen 't met ons eens zouden zijn en jij, Hannie?" „Ik vind Fred Hofland de aardigste van de klas en als ik 't niet voor haar deed, gaf ik vast niets voor Truusje Veersum." Er was groote drukte bij de familie Hofland. Moeder was voor 'n paar dagen op reis gegaan en nu waren er handen te kort om te doen wat zij anders altijd deed. Aal zou in haar afwezigheid koken en Miep en Jopy hadden beloofd kalm te zijn en Aal te helpen wat ze konden. Nu was t Woensdagmiddag en Aal had pianoles van vier tot vijf. „Dat treft al heel ongelukkig," had Aal gezegd, „want om half vijf dien ik toch voor 't eten te gaan zorgen!" „O, maak je maar niet bang, dat kan ik ook wel als 't moet!" riep Miep uit. 125 Aal keek 'n beetje bedenkelijk, wat Miep in verontwaardiging uit deed barsten. „Denk je, dat ik nooit gezien heb, hoe Moeder 't doet," riep ze uit, „er is nog al veel aan. Zou jij 't niet kunnen, Jopy?" „O best," zei Jopy dadelijk. „Nu goed dan," zei Aal wat gerustgesteld, „als jullie dan intusschen maar eens kijken naar 't vleesch, 't zijn runderlappen en die moeten heel lang stoven." „Wat moeten we er mee doen?" vroeg Jopy met 'n ernstig gezicht. „Niets dan af en toe omkeeren en er met 'n lepel wat jus overgooien!" „Juist," zei Miep, „dat is om ze malsch te laten blijven." „Ja," antwoordde Aal, „nu, verder behoef je niets te doen. De rooiekool is gaar, ze moet alleen nog gestoofd worden, dat kan dus later gebeuren. „En de aardappelen?" informeerde Miep. „O, die moeten pas tegen half zes op." „En 't toetje?" vroeg Jopy, die daar de meeste belangstelling voor koesterde. „Dat doe ik ook pas later!" De zusjes waren wat teleurgesteld, lieve help, die Aal maakte drukte voor niets. Alles moest pas gebeuren als de les was afgeloopen! „Anders kan ik 't ook wel,"'zei Miep nogeens, maar Aal scheen haar diensten niet noodig te hebben. „Gaan jullie nou rustig werken," zei ze, „dan zit ik niet in zorgen over hetgeen je uitvoert." „Alleen nu en dan keeren, hè?" zei Miep. „En er met een lepel jus overgooien," informeerde Jopy. Dat was een werkje dat haar bijzonder aanstond. Er werd gebeld, het was de piano-onderwijzeres van Aal. 126 „Dus jullie doen 't wel, hè?" vroeg ze nog, terwijl ze de kamer binnen stapte. „Je kan er vast op rekenen," beweerde Miep. „Laten we maar dadelijk beginnen naar 't vleesch te kijken," begon Jopy en snelde de keuken in. Ze lichtte het deksel van de pan op en terwijl ze heel voorzichtig volgens 't gebod van Aal met den lepel wat jus over de lapjes liet druipen, zei ze tegen Miep: ,,'t Ruikt lekker, hoor!" Er werd opnieuw gebeld, Jopy holde naar de voordeur, 't Was zoowaar 'n oude kameraad van de lagere school, die altijd als 'n klit aan Miep en Joop had gehangen en nu nog steeds zijn oude vriendinnen met zijn vervelende bezoeken bleef yereeren, ondanks al de onvriendelijkheid die hij van haar moest ondervinden. „Wat kom jij doen?" vroeg Jopy, al niet zeer gastvrij. „Eens kijken hoe 't gaat," sprak Ben, die zich niet uit 't veld liet slaan. „Hm, zoo!" Jopy deed de voordeur geen handbreed verder open, maar Bennie drong er netjes doorheen. „Jij komt altijd ongelegen," stoof Miep de gang in, „niemand heeft je gevraagd." „Nee," zei 't jongmensch, „maar 't is Woensdag, dan hebben jullie toch den tijd om te spelen!" „Kan je denken," pochte Miep, „wij den tijd, jongen, we moeten koken!" En Jopy ging weer naar de lapjes kijken. „Ze worden best, hoor," zei ze gewichtig. „Moeten jullie koken?" vroeg Bennie met groote oogen. „Ja," zei Miep, „dus zul je wel inzien dat we geen tijd voor jou hebben en Roef is er ook niet!" 127 Bennie keek peinzend voor zich, toen riep hij triomfantelijk: „Ik weet wat, laat ik je dan helpen, Miep!" „Jij, 'n jongen," zei Miep verontwaardigd. Bennie keek erg beschaamd. Roef beweerde altijd dat hij 'n groote kaffer was en de zusjes vonden hem 'n echten suffer, die alles met zich doen liet. Maar Bennie had nu eenmaal Roef en zijn familie voor zijn vrienden verkozen en tegen wil en dank zaten ze soms met den jongen opgescheept, 't Was niet heel gemakkelijk van hem af te komen, want zelfs de lang niet vriendelijke ontvangst van dezen middag bracht Bennie niet van zijn stuk af en even vriendelijk als altijd verzocht hij Miep en Jopy hem mee te laten doen. Hij vond koken zoo prettig. „Je doet beter met naar huis te gaan," zei Miep niet heel beleefd, maar ook dat liet den jongen koud. „Jullie maken maar gekheid," zei hij, „je hoeft niet te koken, toe laten we wat gaan spelen!" „Ik heb geen zin," zei Jopy vastberaden. „Laat ons wat spelen, Miep?" hield Bennie vol. „Wat zeur je toch, mijn vleesch zal nog aanbranden," en Miep haastte zich naar de keuken. Jopy liep haar na en natuurlijk volgde Bennie op den voet. „Laat mij dat ook'ns doen?" verzocht hij allervriendelijkst, maar dat was het ergste wat hij vragen kon. Verbeeld je, hij zou Miep en Jopy dat prettige werkje af willen kapen, nou werd 't dan toch zeker tijd om hem te loozen. En Miep had dadelijk maatregelen genomen. „Goed," zei ze tegen Bennie, „ik weet 'n aardig spelletje. Joop en ik zullen probeeren je de kamer in te duwen en jij moet je natuurlijk verweren en zorgen dat 't niet gebeurt!" _ ; T-Wue tegen een," zei Bennie bedenkelijk. „Jij bent toch zeker 'n jongen," riep Jopy verontwaardigd uit, „en die zijn sterker dan meisjes, dacht ik, Roef kan er wel drie van ons aan»" „Dat is waar," gaf Bennie toe. „Nu pas op," zei Miep, „ga jij daar voor de deur staan, op drie vallen we aan!" Bennie zette zich schrap, vast besloten de overwinning te behalen, maar toen op drie zoowel r^i-M Jop,y, bovenop hem vielen, wankelde hij dadelijk. Er klonken drie, vier bonzen op de deur hetgeen de piano-onderwijzeres, die juist bezie was Aal iets lastigs uit te leggen, haast wanhopig maakte, toen vloog de deur open en viel er met n reuzenvaartje 'n kleine schaapachtige jongen naar binnen. Miep en Jopy trokken de deur achter zich toe en schaterden. Bennie keek heel verlegen naar de twee dames, waarvan er een al heel boos keek. „Weet je niet dat er hier les wordt gegeven?" vroeg de juffrouw verstoord. „Nee juffrouw," zei Bennie onderdanig. „Dan ben je zeker doof," snauwde de onderwijzeres. „Nee juffrouw," zei Bennie weer en schoof zachtjes naar de deur toe. Op de gang gekomen zei hij met beslistheid tegen Miep en Jopy, dat hij dat spelletje niet meer deed. „En 'n ander doen wij niet, hè Jopy?" zei Mien met even groote zekerheid. „Volstrekt niet," zei Jopy. Bennie keek heel ongelukkig. „Vind je 't dan niet leuk?" vroeg Miep Bennie meende dat hij voor zijn fatsoen geen neen kon zeggen, dus knikte hij van ja „Wel nu," lachte Miep, „nog maar 'ns een 128 129 „Maar twee tegen een is toch wel 'n beetje valsch," zei 't slachtoffer. „Je hebt gelijk, want je bent eigenlijk lang niet zoo sterk als Roef, dan zullen we 't samen doen, hè?" „Goed," zei Bennie. „Jopy, tel jij 'ns tot drie," gebood Miep en Jopy gehoorzaamde dadelijk. En weer klonken er vreeselijke bonzen op de deur, nog harder dan de eerste maal en juist vloog de onderwijzeres boos op, vast besloten zich te wreken, toen de deur opnieuw geopend werd en Bennie in haar wraakzuchtige armen werd geworpen. De deur sloot zich weer geheimzinnig en geluidloos, maar Bennie schreeuwde van schrik, moord en brand. „Jou afschuwelijke kleine bengel," riep de juffrouw en schudde hem hevig door elkaar. „Jou menschentreiter, ik zal je dat af leeren!" „Och, vermoord hem niet," riep Aal angstig, „hij kan er misschien wel niets aan doen!" „Nee, ik kan 't niet helpen," snikte Bennie. „Hier," riep de juffrouw uit en duwde Bennie vrij onzacht op 'n stoel neer. „Je zult 't heele uur hier blijven zitten, begrepen, pas op als je weg probeert te loopen, jou galgenstrop!" Bennie zag in doodsangst naar de juffrouw, die er in haar boosheid vervaarlijk genoeg uitzag en hij verroerde zich 't heele uur niet meer. „Die zijn we kwijt," zei Miep, toen Bennie niet weerom kwam, ,,'t heeft me verwonderd dat 't al niet den eersten keer gebeurd is!" „En hij komt voorloopig niet terug," vervolgde Jopy, die voor de zooveelste maal over haar vleeschpan stond gebogen. „Willen we Aal gaan verrassen?" vroeg Miep toen. Miep Hofland. 9 130 „Jopy's oogen gingen glanzen, want daar voelde ze veel voor. „Door vast 't toetje klaar te maken?" zei ze. „Mij best, hoor!" „Maar wat was Aal van plan te doen?" vroeg Jopy weer. Miep wist 't niet en Jopy ook niet, toen verzonnen ze zelf maar wat. „Wat denk je van pannekoeken?" „Heerlijk," meende Jopy. „Zou er meel zijn?" Jopy keek in de kast. „Hier heb ik 'n heeleboel, geloof ik!" „Ja, dat is goed," zei Miep met 'n kennersblik. „Nu melk," riep Jopy en haalde de kan. „Wat zal Aal dat meevallen," lachte Miep, terwijl ze beslag begon te maken. „Zou het zoo voor ons allemaal voldoende zijn?" „Ik denk 't wel," meende Jopy, „doe er anders nog wat meel bij, er is toch voldoende, vind je niet?" „Och ja," vond Miep, „beter iets te veel dan te weinig," en gooide den geheelen zak leeg. „Nu zullen we om beurten 't beslag kloppen, want dat is 'n zwaar werk, Jopy en weet je, als 't klontert krijg je geen lekkere koeken." „Nee natuurlijk niet," meende Jopy. „Wat moet er nog meer in 't beslag, zeg?" „Suiker?" vroeg Jopy. „Ik weet 't eigenlijk niet, maar 't zal geen kwaad doen dunkt me, dus laten we er 'n handje vol ingooien," zei Miep. „Zoo ongeveer?" „Ik denk van wel, wat nu nog, zeg?" Jopy dacht zich half suf. „Zout," zei ze toen opeens. 131 „Ja, warempel, goed dat je daar aan denkt." „Anders toch niet, hè Joop?" „Nee, anders niet," zei Jopy vastberaden, „zal ik de koekepan vast nemen?" „O kind," zuchtte Miep, ,,'t is om wanhopig te worden, maar 't beslag is geklonterd." ,,'t Is toch niet waar?" stamelde Jopy onthutst. „Zoo vast als 'n huis," bekende Miep, „kijk maar!" „Wat nou?" vroeg Jopy angstig. „Niets," zei Miep, „net zoolang slaan en kloppen totdat alle klonten er uit zijn!" „Wil ik 't eens probeeren?" vroeg Jopy. „Goed," zei Miep, „mijn armen zijn gewoon verlamd." Dus beproefde Jopy haar krachten langer dan 'n kwartier er aan en kwam toen tot de oplossing dat 't niet gaf. Miep begon met frisschen moed opnieuw en zei eindelijk: „Hoe vind je 't zoo?" „Hm," zei Jopy, „tamelijk!" „Zoo, 't is toch zeker 'n heeleboel beter?" „Wel wat," stemde Jopy toe, „laat ons dan nou maar beginnen. Ik heb 't vet al in de pan gedaan!" Miep gooide 'n fermen lepel beslag in de pan en Jopy begon al vast te dansen in 't prettige vooruitzicht van pannekoeken. ,,'t Ruikt goed," zei ze, „zou ie al gaar zijn aan dien kant?" „Ik weet 't niet, wat denk je, zal ik 'm omkeeren?" „Natuurlijk, anders moest ie eens aanbranden, hè?" Dus kwam Miep, met een mes en voelde of de koek los was. Maar er was geen verwikken of verwegen aan. 9* 132 „Hoe akelig," riep ze uit, „hij zit heelemaal vast!" „Hij brandt," gilde Jopy, die 'n akelige lucht in haar neus kreeg. „Hoe vreeselijk, wat nou?" zei Miep half radeloos. „Neem 'm van 't vuur, gauw gauw!" Miep deed 't. Met 'n kleur van inspanning stak ze 't mes onder den koek en probeerde hem zoo los te krijgen. Maar 't wou niet gelukken, hij ging stuk. „Mislukt!" riep Jopy uit, óp een toon van diepe wanhoop. „Ja," zei Miep ook. Toen troostte Jopy zich met 't idee dat de stukken goed waren om eens te proeven hoe 't smaakte en Miep was 't met haar eens. „Hoe vind je 't?" vroeg Jopy, terwijl ze 'n stukje in haar mond stopte. „Heel best," meende Miep, „alleen 'n beetje verbrand." „Ja, er is 'n brandsmaak aan, anders is ie fijn!" „Ja, verder is ie heerlijk," riep Miep uit, „we moeten oppassen dat-ie niet vast blijft plakken, hoor!" „We zullen er nog wat meer vet in doen hè?" „Goed," zei Miep en Jopy voegde de daad bij 't woord. Ze stonden alle twee met hooge kleuren naar den koek te kijken. „Is-ie nog los?" vroeg Jopy. Miep schoof voorzichtig de pan heen en weer. „Ja hoor," zei ze triomfantelijk. „Keer dan nou," meende Jopy. „Maar hoe, met 't mes, dan gaat hij misschien weer stuk." „Gooi 'm om," zei Joop. „Durf jij dat?" 133 „Ik wil 't wel probeeren," riep Jopy kordaat en greep de pan. „Voorzichtig hoor," zei Miep nog en Jopy, met 'n gezicht alsof ze op 't punt stond 'n heldendaad te verrichten, gooide den koek in de hoogte en zeker zou hij inplaats van in de pan, op den grond terecht zijn gekomen, als! Miep er niet geweest was. Die zag 't onheil gebeuren en spreidde zoo ver ze kon haar schort uit met 't prettig gevolg, dat de vette koek daar in viel. „Toch nog gered!" zei Miep tevreden. „En niet kapot," juichte Jopy. „Maar om hem nu heel van mijn schort te krijgen," meende Miep, „dat zal 'n toer zijn!" jopy deed haar best, maar 't gelukte natuurlijk niet. ,,'t Is heel jammer," zei ze toen, „maar dan zullen we genoodzaakt zijn dezen ook zelf op te eten, daar je toch geen kapotte pannekoeken op tafel kan brengen." „Nee, dat gaat niet," beaamde Miep ook. Dus aten ze den tweeden koek ook op en ze prezen haar eigen baksel om 't hardst. „Gewoon verrukkelijk!" zei Miep. „Eenvoudig dollekker," prees Jopy. „Alleen kan er nog wat zout bij," meende Miep. „Nou je 't zegt," zei Jopy, „ja, ze zijn wel wat flauw zoo!" Dus greep Jopy het zout en gooide er Wat van in het beslag. Toen gingen ze opnieuw bakken. En eindelijk slaagde er een. Dat gaf zoo'n uitbundige pret dat Miep en Jopy er om heen gingen dansen. „Wat zal Aal 't leuk vinden." „Nou!" „Is 't nog geen vijf uur?" „Bijna," riep Miep uit. „Wat worden ze prachtig, zoo bros," zei Jopy 134 weer, „Aal moet noodig zeggen dat wij geen verstand hebben van koken en braden." „Ik geloof dat 't ons aangeboren is," antwoordde Miep met 'n hoogst ernstig gezicht. „Heb jij nog naar 't vleesch gekeken, Joop?" „Nee," zei Jopy, „dat heb ik vergeten!" En ze lichtte haastig het deksel van de pan op. „Ik geloof niet dat er iets mee gebeurd is, 't ziet er nog even lekker uit, Miep." „Gelukkig dan maar," zei Miep, „kijk deze weer 'ns prachtig zijn!" „Nou!" riep Jopy in bewondering uit. Daar ging de deur open en kwam Bennie binnen. „Nare kinderen," zei hij. „Wat nou naar?" vroeg Miep, die den jongen al lang vergeten was. „Ze heeft me 't heele uur op 'n stoel laten zitten," zei hij met 'n beklagenswaardig gezicht. „Dat kunnen wij toch niet helpen," riep Jopy uit, „waarom liep je dan niet weg!" „Dat durfde ik niet!" „Je bent 'n domme jongen," zei Miep, maar om hem eenigszins te troosten voor den saaien middag dien hij gehad had, liet ze er grootmoedig op volgen: „Als er weer een aanbrandt van de koeken, mag jij hem hebben!" Maar daar er niets gebeurde en iedere koek mooier en beter werd, moest Bennie de zaak maar aanzien. Daar kwam Aal aan en bleef verbaasd in de keukendeur staan. Jopy en Miep begonnen te schateren en omsingelden Aal met den heelen stapel koeken, die ze al gebakken hadden. „Hoe vind je 't, Aal?" riepen ze uit. „Hoe komen jullie daarbij?" riep Aal verbaasd en staarde van haar zusjes naar de koeken. „Zijn ze niet prachtig?" vroeg Jopy. 135 „Ja, dat zijn ze," zei Aal. „Dus wil je wel toegeven dat we koken kunnen, hè?" juichte Miep. „Ja graag," lachte Aal, „ik moet zeggen dat 't er heerlijk uitziet!" „Wil je er niet een van proeven?" vroeg Miep. „Nee, nu liever niet." „Hè, waarom nou niet," klonk 't teleurgesteld uit twee monden. „Dan lust ik dadelijk niets meer," zei Aal, „maar straks aan tafel zal ik mijn best doen, dat beloof ik jullie." Miep en Jopy waren tevreden gesteld. Aal zag de verlangende blikken van Bennie. „Geeft er hem maar een," zei ze, „de arme jongen is zoo geschrokken vanmiddag!" Miep en Jopy lachten opnieuw bij de gedachte hoe ze Bennie geloosd hadden. „Ik heb er hem een beloofd als er een aanbrandt,'* zei Miep. Aal schaterde. „Wel heel lief van je," lachte ze, „maar Bennie lust er ook wel een die niet aangebrand is, hè?" „Ja juffrouw," zei Bennie, die veel ontzag had voor de opgestoken haren van Aal. Dus kreeg Bennie 'n koek. Hij hapte er begeerig in, want hij zag er lekker genoeg uit, maar 't viel hem niet mee. Er was 'n afschuwelijke smaak aan, maar hij durfde 't niet te zeggen. „Nou?" vroeg Miep triomfantelijk, „hoe vind je W „Lekker," zei Bennie met 'n vies gezicht. Maar de twee koekebaksters zagen 't niet. En Miep geraakte door Bennie's loftuiting in zoo'n royale bui, dat ze hem zelfs nog 'n tweeden presenteerde. „Nee, dank je," zei Bennie, die er van schrok, 136 want hij vond den koek heel raar smaken. „Kom, onzin," riep Miep uit, „je durft natuurlijk weer niet ja te zeggen, maar je wilt heel graag!" „Nee heusch niet, dank je wel." Bennie had echter niets te vertellen, hij moest of hij wilde of niet en hij was er van overtuigd, toen hij naar huis ging, dat hij ziek zou worden. Tevens was hij vast besloten voorloopig niet weer terug te komen, en zeker dadelijk naar huis te gaan, wanneer Miep en Jopy weer aan 't koken zouden zijn. Eindelijk werd 't etenstijd. Er verhief zich op de schaal 'n groote toren van heerlijke koeken, die Roef 't water uit den mond deed loopen en zeker had hij er eentje gekaapt als er hem de gelegenheid voor gegeven was, maar Miep en Jopy weken met van de geurig uitziende lekkernijen. En ze aten alle twee aan tafel heel weinig om des te meer van de pannekoeken te kunnen gebruiken. „Hoe is 't vleesch?" informeerde Jopy aan iedereen. „O, heel lekker," zei Johan. „Daar heb ik voor gezorgd," zei Jopy triomfantelijk. Johan keek even op. ,,'t Is heusch," hield Jopy vol, „hè Miep?" „Ja," beaamde deze, „we hebben 't om beurten met jus bedropen om 't goed malsch te laten blijven en Aal heeft heel rustig pianoles kunnen nemen, hè?" „Ja, jullie zijn heel flink," zei Aal ook en Miep en Jopy werden hoe langer hoe grootscher. „t Is ook wat," riep Roef uit, „ik zou 't ook kunnen als ik wilde!" „Zoo!" zei Jopy. „Zoo!" zei Miep. „Ja," hield Roef vol. 137 „En jij zou zeker pannekoeken kunnen bakken, hè?" „Natuurlijk," riep Roef uit, „niets aan!" „Zoo," riep Miep weer. „Zoo," herhaalde Jopy ook. „Hebben jullie dan pannekoeken gebakken?" vroeg Johan lachend. „Ja," riepen de zusjes in koor. „Wat kranig," prees Johan. „Ze zien er tenminste prachtig uit," riep Trien lachend. „Heb jij nog niet genoeg," vroeg Miep aan Roef, die zich opnieuw bediende. „Nee, nog lang niet," zei Roef en begon kalm te eten. Miep kon haast niet langer meer wachten, ze brandde van verlangen om de anderen van haar koeken te laten proeven. „We zullen er ook voor Vader bewaren," zei Jopy. „Natuurlijk," riepen de anderen. „Wat zal Vader trotsch op jullie zijn," plaagde Roef, maar de zusjes trokken er zich niets van aan. Eindelijk was hij dan toch klaar met eten, Jopy zuchtte van verlichting en ze hielp gauw de schalen mee naar achteren brengen. Miep droeg in triomf de schaal met koeken en zette ze met 'n diepe buiging op de tafel. En daar zou de pret beginnen. ,,'t Zal dubbel lekker smaken nu ik weet dat iullie er zoo voor gezwoegd hebben," lachte johan en nam er een van op zijn bord. Roef nam er stiekum twee en weldra waren ze allemaal bediend. Roef nam natuurlijk 'n hap die voor twee kon dienen, slikte met 'n afschuwelijk vies gezicht, legde zijn vork neer en zei: „Bah!" „Bah, waar smaakt dat naar," riep Johan ook. 138 Trien en Aal waren dankbaar, dat ze maar zoo'n klein hapje hadden genomen. „Wat hebben jullie uitgevoerd!" riepen ze uit. Miep en Jopy zagen elkaar aan. „Uitgevoerd, niets!" zei Miep verontwaardigd, en nam 'n flinken hap, in de vaste overtuiging dat de anderen haar plaagden. Maar toen ze den akeligen smaak proefde, kreeg ze grooten lust 't weer even gauw uit te spuwen. „Hoe komt dat," zei ze en haar oogen werden heel groot. En Jopy stond 't huilen nader dan 't lachen. Roef gierde natuurlijk van de pret. „Wat 'n ezels, wat 'n ezels," riep hij uit, „die kunnen koek bakken, jawel, de poes zou 't beter doen!" Trien gebood hem dadelijk uit te scheiden, ze had erg medelijden met haar jongste zusjes. „Ik begrijp er niets van," riep Miep uit, „de eerste koek smaakte toch goed." „Alleen maar branderig," beaamde Jopy. „En de tweede was verrukkelijk," ging Miep voort. „Alleen wat flauw," zei Jopy weer. ,,'t Is een intens afschuwelijke smaak," riep Johan uit, „bedenk eens goed wat jullie er in gedaan hebben." „Och niets," zei Miep, „wat suiker, wat zout, anders niet!" „Nee, anders niets," hield Jopy vol, „alleen later nog wat zout!" „O Jopy," riep Miep toen opeens, „weet je 't zeker, weet je 't heel zeker, zeg?" „Natuurlijk," zei Jopy. „Maar de eerste twee koeken waren beslist goed," hield Miep vol, „dus moet 't later pas gebeurd zijn!" „Je hebt er toch geen soda ingedaan?" proest- 139 te Aal en Jopy keek zoo ontdaan, dat ze allemaal lachten. „Ik weet 't niet, ik dacht echt dat 't zout was!" stamelde ze. Aal was naar de keuken gegaan en kwam met 'n steenen potje terug. „Heb je hieruit genomen?" vroeg ze. „Ja," zei Jopy. „Ja," riep Miep ook, want ze herinnerde 't zich nu. „Juist, dat is soda," zei Aal kalm en Roef sloeg zich op de knieën van pret. „O, wat 'n kooksters, wat 'n kooksters," riep hij maar, „de poes zou 't heusch beter doen!" „Roef hou toch je mond," riep Trien uit en troostend zei ze tegen de verslagen zusjes: „Het beste paard struikelt wel eens." „Ja," zuchtte Jopy met 'n dood ongelukkig gezicht. Toen gierde Miep opeens van 't lachen. „Joop," lachte ze. „O, Jopy, Bennie heeft twee koeken opgegeten!" „Lieve help, ja," lachte Aal. „Hoe heeft de jongen dat kunnen doen," vroeg Johan, met alle teekenen van walging naar de lekker uitziende koeken kijkend. „Hij moest wel," proestte Miep, „o, hij kon niet anders, ik heb er hem twee gegeven omdat er toch zooveel waren en hij heeft niet durven zeggen dat ze naar smaakten." „Eenig," lachte Roef, „nu zal hij misschien wegblijven in 't vervolg!" „Hij heeft tenminste lang geen prettigen middag gehad," riep Aal uit en vertelde den anderen wat Miep en Jopy verzonnen hadden om hem kwijt te raken. „Toch," zei Johan toen ze wat bedaard waren, „mogen jullie zeggen wat je wil, ik durf vol te 140 houden dat onze Miep en Jopy heele goede kooksters zijn. Behalve dan de kleine vergissing van soda voor zout, zijn de koeken prachtig geslaagd en ik houd me aanbevolen voor 'n volgenden keer!" „Hoera," riep Trien, „ik ook!" „Ik ook," zei Roef, „als ik ze dan zelf maar mag bakken." „Jij bent 'n nare jongen," beweerde Jopy, „als je 't druk hebt kan je je licht vergissen!" „Natuurlijk," riep Roef, „dat geef ik immers toe." „En wij hebben zelf de eetbare opgegeten," lachte Miep, „de twee eerste, die kapot gegaan waren." „Dat is 't prettige van koken," zei Roef met 'n zucht, omdat hij zijn leven lang van dergelijke pretjes verstoken zou blijven, „dat is *t prettige van koken, dat je zelf 't lekkerste er van proeven kunt!" Zoo gauw Vader thuis kwam ging Jopy naar hem toe en vertelde van de buitenlandsche reis. „Denk eens Vader, heelemaal naar Riga," riep ze uit en haar oogen schitterden. Maar Vader zag voor zich. O, hij gunde zijn kind heel graag dat plezier, maar 't geld groeide hem ook niet op den rug. En al de studies zijner kinderen kostten handen vol geld, er kwam voor een groot gezin zoo heel veel kijken. En aan den anderen kant vond hij 't heel naar, zijn benjamin dat plezier te moeten weigeren. „Weet je wel," begon hij, „hoeveel zoo'n reis zou kosten, kindje?" Jopy keek heel bedrukt. „Heel veel denk ik," zei ze. „Ja juist en je weet toch wel dat ik...!" Ja, Jopy wist 't heel goed. .Zoo klein was ze 141 niet meer, maar toch, 't leek haar zóó heerlijk te kunnen gaan dat ze toch aldoor in stilte hoop had gekoesterd. En nu Vader zoo begon te spreken, wist ze allang waar 't op eindigen zou en ofschoon ze 't van te voren wel had kunnen weten, viel 't toch tegen. Miep was bij Vaders eerste woorden zacht de kamer uitgeloopen. Zij had aldoor aan de reis gedacht, zelfs onder 't koekbakken had ze zitten denken wat er gedaan moest worden, indien Vader werkelijk zou moeten weigeren. En ze had de oplossing gevonden. Ze kwam terug in de kamer juist toen Jopy al haar moed en kracht aan 't verzamelen was om niet al te zeer haar teleurstelling te laten blijken. „Vader," zei ze nu, „hè, Jopy moet gaan!" „Ik zou 't heusch graag voor haar willen," sprak Vader. „Ik geef mijn spaarpot als bijdrage," zei Miep en stopte hem de beduusde Jopy in de hand. 't Waren Miep's spaarduiten van 'n heel jaar en er zat heusch niet zoo heel weinig in. Want Miep spaarde alles op om altijd wat te hebben met verjaardagen en feestelijke gelegenheden. „O Miep," zei Jopy. „Toe Joop, neem 't aan," zei Miep smeekend, „ik zou 't zoo prettig vinden als je gaan kon!" „Ik heb zelf ook nogal veel in mijn spaarpot," zei Jopy tegen Vader. „Je bent wel spaarzaam geweest Miep," zei Vader terwijl hij even door haar verwarde krullen streek. Hij vond 't ook zoo aardig van haar dat ze dadelijk bereid was Jopy te helpen. En 'n goed voorbeeld doet goed volgen. „Je kan den mijnen ook krijgen," zei Roef en hij vergat dat Jopy hem een naren jongen had gevonden. En toen Aal en Trien van 't geval hoorden bleken ze ook dadelijk bereid haar hulp te verleenen. Miep was even blij als Jopy zelf, 142 „We zullen nog heel goed sparen voor de vacantie," zei ze, „dan zal je vast al heel veel bij elkaar hebben!" En ze vroeg Vader: „Als we erg veel samen nog sparen, Vader, zou 't dan gaan?" Vader moest lachen toen hij antwoordde: „Ik denk van wel Miep, wat er dan nog aan ontbreekt zal ik er bij leggen, hoor!" En Miep wist van blijdschap niet hoe ze 's nachts slapen zou. >Jopy>" zei ze, „ik hoop dat je alles goed onthouden zal wat je ziet en dat je mij later duidelijk uit zal weten te leggen!" Jopy beloofde 't natuurlijk en in haar droomen zag ze Riga en nog veel meer. 't Was afgesproken dat Miep en Lies van Dam naar Truusje zouden gaan. Miep had collecte voor 't zieke vriendinnetje gehouden en ze had tamelijk veel opgehaald. Ten eerste van de meisjes van haar klas. Toen had juffrouw Anke iets gemerkt en haar gevraagd wat ze toch uitvoerde. „We wilden wat koopen voor Truusje," zei Miep en juffrouw Anke vond 't gelukkig 'n aardig idee. „Heel best," zei ze, „dan wil ik er ook wel aan meedoen," en ze gaf Miep 'n gulden. „Vraag 't de anderen ook," raadde Lies aan, en dat deed Miep, met 't gevolg dat juffrouw van Sand en juffrouw van Tiel ook offerden. M iep was den koning te rijk en er werd lang beraadslaagd wat ze mee zouden nemen. Eindelijk werd de keus dan bepaald op 'n grooten tros druiven en een busje ananas en toen bleef er nog wat over voor bloemen. Miep had 's middags natuurlijk geen rust en ze had de klok 143 wel vooruit willen zetten. Om zich den tijd te korten vroeg ze verlof even weg te mogen en juffrouw van Sand vond 't gelukkig goed. Op de gang liep Miep wat heen en weer en eigenlijk prakkizeerde ze op kattekwaad. Ze hoorde opeens iemand de trap af komen en waarom wist ze niet, maar ze was er plotseling van doordrongen dat 't Jopy wezen moest. Dus verschool ze zich en wachtte totdat Jopy beneden zou zijn en haar dan aan 't schrikken te maken. En nauwelijks achtte Miep 't juiste oogenblik daarvoor gekomen, of ze schoot vooruit met haar eene hand uitgestrekt. „Boe," riep ze en haar hand kwam niet in de maag van Jopy, maar in die van de directrice terecht. „O pardon," zei Miep beleefd, want ze was aardig geschrokken. Juffrouw Anke echter niet minder, de gedachte aan dieven was haar pijlsnel door 't hoofd gegaan. Gelukkig zag ze spoedig daarop dat Miep 't maar was. „Wat heeft dat te beduiden?" riep de directrice kwaad uit. „Niets juffrouw," zei Miep. „Wat niets, nu nog mooier!" „Ik dacht dat 't Jopy was," bekende Miep. „O jawel, dat is weer iets van Maria Hofland, spelen als er geleerd moet worden, ik zou maar gauw maken dat ik naar de klas terug kwam." Wat Miep dan ook vlug deed. Maar ze kon niet laten er tegen Lies over te spreken, die haast stikte van 't lachen. „Opletten!" riep juffrouw van Tiel, „Maria Hofland, ga jij 'ns verder!" Gelukkig wist Miep waar ze gebleven waren en de middag liep zonder verdere ongelukken af. Om vier uur gingen ze vroolijk op stap. 144 Miep droeg de bloemen en Lies de rest. Maar tamelijk dicht bij Truusje's huis kwam er 'n jongen op Miep af gehold. „Daar komt Jan aan," riep Miep uit. „Wie is dat?" vroeg Lies. „Wel, mijn vriend, ik heb 't je toch verteld," riep Miep uit, „je weet wel die zoo prachtig schilderen kan!" Lies wist 't zich te herinneren en was blij kennis met hem te kunnen maken. „O Miep, Miep," riep Jan al uit de verte en zwaaide met 'n stuk papier. „Ja, wat is er?" vroeg Miep, „wat heb je Jan?" Want ze zag dadelijk dat er wat bizonders was. „Wat 'n mooie bloemen," zei hij. „Voor Truusje," vertelde Miep dadelijk. Jan keek er naar alsof hij grooten lust had ze dadelijk te gaan schilderen. Maar even later zag hij lachend naar Miep. „Toe Miep," riep hij, „raad toch 'ns wat ik voor je heb?" „Dat kan ik heusch niet!" „Probeer 't dan!" ,,'n Stukje papier," lachte Miep, „ik heb je er mee zien zwaaien." „Ja dat is waar, maar..." „Beschilderd natuurlijk," riep Miep. „Nee, potloodteekening," zei Jan. Jan gaf 't haar, zijn heele gezicht lachte. „Maar dat ben ik," riep Miep in groote verbazing uit. „Sprekend," beaamde Lies en zag in groote bewondering naar Miep's vriend. „Je mag 't hebben," zei Jan. „O zeg, dank je wel, 't is prachtig," riep Miep weer, „wanneer heb je dat gedaan?" „Op school." „Op school," riep Miep uit, „gunst jongen, Mevrouw Veersum vond 't erg aardig van de meisjes, dat ze haar dochtertje op kwamen zoeken. (Blz. 146.) 145 hebben ze 't niet gemerkt?" „Jawel," zei Jan. „En?" vroeg Miep ademloos. „Wel niets natuurlijk," lachte Jan, „ik heb 'n stapeltje strafwerk gekregen!" „Om mij," zei Miep berouwvol. „Hoe flauw," riep Lies uit, „vond je leeraar 't niet mooi?" „Hij heeft er zijn meening niet over uitgesproken," lachte Jan. „Maar de jongens dan?" vroeg Lies weer. „Ja, die vonden 't aardig," zei Jan. „Nou en ik vind 't prachtig," riep Miep uit, „Jan je bent mijn beste vriend en als je 't goed vindt, zal ik je strafwerk maken!" „Ben je mal, dat zou dadelijk worden gemerkt, Miep, maar 't kan me heusch niet zoo erg schelen." „Neem dan 'n dropje van me," smeekte Miep, ze bedacht zich plotseling dat ze er nog een van verleden week in haar zak had zitten. „Ja graag," zei Jan en nam 't, na lang zoeken van Miep's kant, dankbaar aan. Miep staarde nog altijd op de teekening. „Hoe kan zoo'n man er straf voor geven," zei ze verontwaardigd. En Lies begreep niet goed dat Jan door zijn leeraren niet met meer beleefdheid en ontzag werd behandeld. „Wat zal Jopy zeggen," zei Miep weer even later, „Jan je moet haar ook 'ns uit teekenen, wil je?" „Natuurlijk wel," zei Jan. Miep borg eindelijk haar portret met trots in haar tasch en Jan nam bij de deur van Truusje Veersum afscheid. „Ik zal heel gauw weer wat voor je teekenen," riep Jan haar nog na. Miep Hofland. I0 146 „Fijn," juichte Miep. Mevrouw Veersum vond 't erg aardig van de meisjes dat ze haar dochtertje op kwamen zoeken en ze was erg in haar schik haar te kunnen vertellen dat Truusje goed vooruit ging. Maar toen Miep en Lies haar zagen, schrokken ze toch alle twee van dat magere gezichtje, maar Truusje was erg blij. „Hoe leuk van jullie," zei ze en keek dankbaar naar Miep. Die legde de bloemen naast Truusje neer. „Van alle meisjes," zei ze verrukt. „En van alle juffrouwen," beweerde Lies en legde de andere pakjes ook neer. „O!" riep Truusje, ze wist niet hoe ze 't had. „Hoe gaat 't er mee?" vroeg Miep belangstellend, „we zijn blij dat je weer beter wordt." „Ik zal toch wel niet voor de vacantie terug zijn," dacht Truusje, „en Miep ik blijf natuurlijk zitten!" „Och, dat weet je nog niet," troostte Miep, „en als je dan weer op school bent en naast me zit, zal ik je uitleggen wat je niet begrijpt, goed?" „Ja," zuchtte Truusje, „maar daar komt niets van Miep, dat weet je wel. Jij zal royaal overgaan en dan zie ik je nooit meer!" „Dan is 't nog niets," zei Miep vastbesloten, „dan zal Jopy je wel helpen. Jopy is vreeselijk aardig en ze zal je na de vacantie ontzettend veel weten te vertellen, want ze gaat naar Riga!" „Naar Riga," riep Truusje uit, „o, wat fijn!" „Ja eenig," lachte Miep, „dus zal je wel een aardig buurmeisje aan haar hebben!" „Laat 'ns zien wat je van Jan gekregen hebt," zei Lies en Miep haalde met 'n kleur van trots haar portret weer voor den dag. 147 „O, dat ben jij," riep Truusje uit, „sprekend, wie heeft dat gemaakt!" ,,'n Vriend van haar," lichtte Lies in. „Ja," zei Miep, „en denk 'ns dat hij er 'n heelen stapel strafwerk voor gekregen heeft zonder dat 't hem schelen kan. Alle jongens vonden 't prachtig en nou gaat hij weer wat voor mij teekenen, wat weet ik niet, maar ik zal 't je zeker laten zien!" „Je moet er 'n lijstje om laten zetten," raadde Truusje aan. Miep voelde er heel veel voor. Ze zou nog veel meer van haar vriend hebben weten te vertellen als Truusje's Moeder niet binnen was gekomen om de meisjes te waarschuwen dat 't tijd werd. Niet dat ze 't niet op prijs stelde en 't niet erg prettig voor Truusje vond dat ze gekomen waren, maar de zaak was dat Truusje nog zoo zwak was en daarom nog maar heel weinig bezoek mocht hebben. Ze vroeg den meisjes of ze nog 'ns^gauw terug wilden komen. Dat beloofden Miep en Lies natuurlijk, waarna ze afscheid van Truusje namen. „Miep," zei Truusje en nam haar hand, „ik vind 't zoo aardig van je dat je gekomen bent, ik was nog altijd bang dat je boos..." „O, ben je mal," zei Miep, „we zijn vriendinnen hoor!" „O hoe fijn," riep Truusje uit en ze dacht hoe 't haar voortaan onmogelijk zou wezen iets leelijks te doen zoolang ze Miep als haar hulp en vriendinnetje had. „Heel aardige meisjes," zeide Truusje's Moeder, nadat Lies en Miep vertrokken waren. „O," riep Truusje uit, „U kunt U niet voorstellen, Moeder, hoe aardig Miep is." „Is dat dat blondje met dat ondeugende gezichtje?" vroeg haar Moeder lachend. 10* 148 „Ja," zei Truusje, „ze is mijn vriendinnetje geworden en nu zult U 'ns zien hoe braaf en goed ik zal worden." „Malle meid," lachte Moeder, die niets van Truusje's woorden begreep, „ga gauw wat rusten, je hebt je toch weer veel te druk gemaakt met 't bezoek." Zesde Hoofdstuk. Wat Miep wilde worden. X Tet zou vreeselijk aardig zijn," zeide Miep 1 op 'n middag vlak voor de vacantie, „als I je 'ns op school kon zijn zonder dat de juff-* frouw er was, hè?" „Waarom?" vroeg Jopy, „wat zou je in 'n leeg schoollokaal willen doen?" „Leeg, geen questie van leeg," zei Miep direct, „ik bedoel als wij er allemaal waren, uitgezonderd de iuffrouw en we konden dan doen wat we wilden." „Ik ging dadelijk naar de gymnastiekzaal," riep Jopy uit, „jongens, daar zou je pret kunnen hebben." „Ik weet 'n middel om ons den geheelen Woensdagmiddag te vermaken!" „Gauw, zeg op," riep Jopy uit, „wou je weer koek bakken of ...!" „Ben je mal, nee Jopy, een van ons laat zich opsluiten en als juffrouw Anke en al de anderen weg zijn, laat die de meisjes weer binnen en dan kunnen we doen wat we willen!" 150 „Gunst, durf je dat?" vroeg Jopy, „dat zal toch niet mogen?" „We doen geen kwaad," zei Miep gedecideerd, „we gaan alleen maar wat spelen, natuurlijk zullen we niets vernielen!" Er kwamen nog 'n paar meisjes aan en toen Miep 't voorstelde, hadden ze er wel veel idee in. Natuurlijk was 't maar alleen om pret te maken, ze zouden niets doen wat onbehoorlijk was. Dus zoo heel erg was 't niet! De andere meisjes vonden 't leuk van Miep verzonnen en er stak niets geen kwaad in, vonden ze. Natuurlijk zou juffrouw Anke 't niet goed vinden als ze er van hoorde, daarom was 't het beste het grapje stilletjes te doen. „Wie laat zich insluiten?" vroeg Hannie, die er zelf geen zin in had. „Fred Hofland natuurlijk," riepen ze allemaal en omdat Miep 't ook zelf verzonnen had, wilde ze niet weigeren. Dus was dat afgesproken voor den eerstvolgenden Woensdag. Tegen twaalf uur sloop Miep heen en verborg zich in een kast. Ze hoorde de meisjes allemaal heengaan, daarna werd 't stil. Maar Miep was wel zoo wijs nog niet voor den dag te komen, ze begreep dat de juffrouwen er nog waren. Een minuut of tien later hoorde ze juffrouw van Sand en juffrouw van Tiel op de gang samen spreken. „Ik weet niet waarom," zei juffrouw van Tiel, „ik kan dat kind niet uitstaan!" „Kom onzin, wat is er nu voor onaardigs aan haar?" vroeg juffrouw van Sand. „Vraag liever wat er voor aardigs aan is," riep juffrouw van Tiel uit. „Je bent bevooroordeeld." Toen werd juffrouw van Tiel boos. „Ik kan geen armoedige kinderen uitstaan," 151 riep ze uit, „nu weet je 't. Je ziet haar nooit anders dan in die oude roode jurk!" „Kan Lies dat dan helpen?" vroeg juffrouw van Sand. „Och, 't kan me niet schelen," klonk 't ongeduldig, „ze moet morgen blijven om dat werk over te maken, 't is slordig!" „Ik kan 't niet vinden," zei juffrouw van Sand weer. „Nu goed, maar ik vind 't slordig en ik laat haar blijven. Als 't haar niet bevalt moet ze van school gaan. Ik vind niet dat ze bij de leerlingen van juffrouw Anke behoort!" „Dat laat jij haar wèl voelen," zei juffrouw van Sand wat boos. Natuurlijk had Miep in de kast haast alles er van verstaan. Ze was als versteend over zooiets onaardigs. Ze had 't dus wel goed gezien dat juffrouw van Tiel alleen van mooi gekleede meisjes hield en dat ze eenvoudige kinderen als Lies van Dam niet uit kon staan. Miep kon 't in haar schuilplaats niet langer uithouden, ze was zoo boos en verontwaardigd, dat ze zonder zich te bedenken uit haar schuilhoek kwam en de gang opliep. Maar gelukkig voor haar waren de dames onder de laatste woorden naar de voordeur geïoopen en Miep zag nóg net 't achterste puntje van 'n rok. „Die van Tiel," zei Miep nog boos bij zichzelf, „bah, ik kan haar niet meer uitstaan!" Toen hoorde Miep iemand van de trap komen en bang dat 't juffrouw Anke wezen kon, verdween ze weer in de kast. En ze bleef daar net zoolang totdat ze er van overtuigd was dat alle onderwijzeressen naar huis waren. Toen sloop ze naar de deur, opende deze en keek naar buiten. De meisjes stonden in groepjes bij elkaar in afwachting dat Miep zou komen en 152 nauwelijks zagen ze haar of ze stormden op haar af. „Ze zijn al lang weg," riep Hannie uit, „zeker wel 'n kwartier!" „Ik durfde niet eerder te gaan," beweerde Miep, „nu, kom gauw binnen!" Ze waren zeker met haar dertigen, Jopy was er ook bij, dat sprak. „Wat gek die leege klassen, hè?" zei Miep, „wat zullen we 't eerst gaan doen?" „Laat ons echt schooltje gaan spelen!" riep Jopy uit. „En aftellen wie juffrouw is!" meende Hannie. Dat werd goed gevonden en Miep trok 't lot. Wat hadden ze 'n pret! Eerst deed Miep als juffrouw Anke, toen werd ze juffrouw van Sand en ze wist ze zoo goed na te doen, dat de meisjes telkens schaterden. Hannie haalde haar kous op die in de verzakking was en Miep deed dadelijk als de directrice en zei: „Maar foei toch, Hannie, schaam je wat, een meisje van mijn school, hoe durf je! Weet je dan niet dat dat heelemaal niet netjes is!" „Maar hij zakte af, juffrouw!" „Dat doet niets ter zake," sprak juffrouw Anke No. 2, „je kunt regels schrijven!" Hannie boog, ze kon haast niet meer van 't lachen. „Nu gaan we naar de gymnastiekzaal," riep de juffrouw uit, en de meisjes schreeuwden luidkeels: „Hoera! Hoera!" Maar eenmaal daar aangeland wilden ze geen hoofd meer erkennen en joelden als dol door elkaar. Ze verdrongen elkaar bij de ringen, Miep werkte met halters. Ze maakten zoo'n kabaal en zoo'n herrie dat hooren en zien je verging en 't heusch geen wonder zou geweest zijn als men ze tot buiten op straat had gehoord. Twee 153 waren aan 't kibbelen wie 't eerst bij den rekstok w^as geweest. Jopy hing boven in de touwen en 'n ander die haar na was geklommen, kriebelde haar in de beenen. De pret was op zijn allerhoogst, toen plotseling de deur werd geopend en de directrice in hoogst eigen persoon, wit van ontzetting, op den drempel verscheen. Geen der meisjes kwam 't ooit ter oore, hoe ze op dat hoogst ongelegen oogenblik was verschenen. Jopy viel van schrik uit de touwen naar beneden, de vechtenden stonden als versteend en Miep liet met donderend geweld de halters op den grond vallen. Ze keken allemaal in angst naar juffrouw Anke, die bewegingloos bij de deur bleef staan. Eindelijk verbrak ze de stilte: „Ik sta verstomd!" zei ze en dat was volkomen waar. Toen zag Jopy hoe de oogen van juffrouw Anke haar zusje zochten en ze begreep dat de directrice haar er van verdacht de zaak op touw te hebben gezet. Dus greep Jopy al haar moed tezamen, deed 'n pasje vooruit en haar stemmetje ging haast verloren in 't groote, doodstille lokaal. „We... we hebben allemaal evenveel schuld," zei ze. Juffrouw Anke zag haar aan en zweeg. Er heerschte een akelige, benauwde stilte en ze wenschten stuk voor stuk, dat ze 't niet gedaan hadden. „Zooiets is mij nog nooit overkomen," zeide de directrice toen, „ik... ik sta versteld van jullie!" Stilte, enkele meisjes zuchtten. „Wat... waarom hebben jullie dat gedaan?" zeide juffrouw Anke streng. „We wilden graag weten of 't erg prettig was 154 op school als... als er geen juffrouw bij was," zei Miep zacht. „Foei," zei juffrouw Anke, „jullie zijn buitengewoon lastige en ondeugende meisjes, ik... ik begrijp niet hoe jullie durven!" Ze keken allemaal erg berouwvol. „Ik zal er over denken wat ik je voor straf zal geven," sprak juffrouw Anke, „je kunt nu gaan!" En ze haalde haar notitieboekje voor den dag om de namen op te teekenen. ,,'t Zou wel wonder zijn als Maria Hofland ontbrak," zei de juffrouw met 'n streng gezicht, toen Miep langs haar heen liep. Ze dropen een voor een heel kleintjes af, de druktemaaksters van 'n kwartier te voren waren niet meer te herkennen. Maar buiten op straat kwamen de monden weer los. „Hoe vreeselijk!" zei Hannie verslagen. „We zullen aardig straf krijgen reken daar maar op," beweerde Miep gelaten. „O Fred, ze zette net 'n gezicht als jij vanmiddag deed, toen je voor haar speelde," zei Lies zenuwachtig lachend. „Toch was 't erg leuk," riep Jopy uit, „hoe zonde, hoe vreeselijk jammer toch dat we nu gesnapt zijn, wat zijp we toch ongelukkig!" ,,'t Zal wel meevallen," troostte Miep, „ze zou ons op 't ergst voor 'n week of zoo van school kunnen sturen, maar dat kan ze moeilijk met dertig meisjes tegelijk doen, dus laten we ons geen zorgen maken voor den tijd. En dan moet je maar denken, wie wat verdient die moet wat hebben!" „Jij denkt er makkelijk over Fred," riep 'n klein meisje, met 'n erg benauwd gezichtje. „Heb ik dan geen gelijk?" lachte Miep, „kom Joop, we gaan naar huis." 155 Ze hadden nog zoo'n pret onderweg, dat ze telkens opnieuw in den lach schoten en Jopy vond 't knus, dat ze nu ook eens samen straf kregen. „Dat is gezelliger dan alleen," voegde ze er nog bij. Miep was 't natuurlijk met haar eens. Den volgenden dag hoorden ze 't vonnis over haar uitspreken van een week achter elkaar iederen middag na te moeten blijven. „Verdikkie," zei Miep en ze stak er haar tong bij uit, „dat is haast tot de vacantie toe!" „Hè, bah, wat lam," zuchtte Hannie, maar Miep zóng achter haar: „Schep vreugde in 't leven," waarom Hannie plotseling begon te lachen en 'n afkeuring opliep. Verder verliep de morgen door 't gebeurde natuurlijk vrij kalm, de meesten waren er wat van onder den indruk en vonden 't geraden maar heel stil te zijn, misschien koesterden ze de hoop, dat de directrice dan wel consideratie zou gebruiken. Maar daar had juffrouw Anke heelemaal geen plan op, ze was nog nooit over iets zoo kwaad geweest als over dit brutale stukje. „Wat denken jullie in de vacantie uit te voeren?" vroeg Jan aan Miep en Jopy. Ze waren hem op weg naar huis tegen gekomen en nu liep hij natuurlijk zoo ver mee. „Ik ga naar Riga!" riep Jopy met 'n juichkreet. „Wat fijn voor je," zei Jan, „en jij Miep?" „Wel, ik ben ook veertien dagen uit gevraagd, maar verder weet ik 't heusch niet. Wat ga jij uitvoeren?" „Ik ga met mijn broer fietstochten maken." „Heb je nog 'n broer ook?" vroeg Jopy. Ze had er nog nooit van gehoord. „Ja, Jan lachte even, „we zijn tweelingen!" „Hoe aardig!" riep Jopy uit. „Waarom breng je hem nooit eens mee?" vroeg Miep, „lijkt hij op je?" - Jan lachte weer. „Je moet er zelf maar over oordeelen als je hem ziet," zei hij. „Nu, waarom laat hij zich dan nooit zien?" vroeg Miep weer. „Omdat hij de gelegenheid afwacht om je te verrassen," lachte Jan. Toen werden Miep en Jopy razend nieuwsgierig. „Ons verrassen, waarmee?" vroeg Jopy dadelijk. „En hij kent ons niet eens," zei Miep ongeloovig.' „Nee en toch zint hij op verrassingen," riep Jan lachend uit. „Hè nou, vertel er dan wat van?" smeekte Jopy, „teekent hij ook?" „Ja," zei Jan. „Hoe gewichtig," meende Miep. „En wil hij ons daarmee verrassen?" „Nee." „Hè toe, waarmee dan?" riep Jopy uit en trok Jan aan zijn mouw. Maar Jan lachte alleen en liet verder niets los. „Miep," zei hij toen, „ga mee in de vacantie fietstochten maken." „Nou," riep Miep uit, „daar heb ik heusch wel veel zin in, 't zal erg saai zijn als Jopy er niet is!" „M aar ik zal je heel dikwijls schrijven," beloofde Jopy dadelijk. „Goed, dan schrijf ik je weer terug over de fietstochten," zei Miep, „of ik weet nog beter, ik maak er een heel verhaal van en laat 't druk- 156 157 ken in een af ander tijdschrift, wat denk je daarvan, Jan?" „Heel aardig," riep Jan uit, „Henk zal 't heerlijk vinden, dat weet ik zeker!" „Waarom?" vroegen de zusjes. „Wel," lachte Jan, „Henk heeft laatst den wensch te kennen gegeven dat hij erg graag in het laatste hoofdstuk van 'n boek zou voorkomen. Hij vind 't prettig om vereeuwigd te worden, opdat later zijn kindskinderen nog kunnen verklaren dat hij in volle waarheid bestaan heeft." „Wat 'n grappige jongen," zei Jopy en Miep juichte: „Zeg dan maar tegen hem, dat hij die pret zal beleven, ik zal 't verhaal wat uitspinnen en hem in 't laatste hoofdstuk als knaleffect laten optreden!" Ze proestten alle drie. „Zou hij daarmee tevreden zijn?" lachte Miep toen. „Ik denk van wel, je moet 't hem zelf maar eens vragen!" „Als ik hem naar 'ns zag," riep Miep uit, „ik ben erg nieuwsgierig naar hem!' „Och kom," zei Jopy, „ik stel me hem al voor, hoor." „Nu, zeg op," riep Jan uit, „hoe stel je je hem voor?" „Natuurlijk heel anders dan jij," zei Jopy gedecideerd, „heel blond en heel dik!" Jan lachte, maar hij zei niets. „Ja, ik denk ook dat hij dik is," zei Miep, „niet Jan?" „Hij is beslist vet," stemde Jan toe. „En blond?" vroeg Jopy. „Bij wit af," lachte Jan en Jopy juichte: „Zie je wel, ik heb 't goed geraden!" En toen ze afscheid van elkaar namen, gaf 158 Miep de boodschap aan Jan mee: „Zeg nou tegen Henk dat hij wat voortmaakt met zijn verrassingen, hoor!" „Ik zal 't doen, heusch." „En vertel hem vast van 't schrijven," riep Jopy hem nog na. „Ik zal 't niet vergeten," schreeuwde Jan weer. En Miep holde nog even naar hem terug: „Jan," zei ze haastig, „we zullen misschien evenveel plezier in de vacantie hebben, als Jopy in Riga, dus als ik nou alles in 'n mooi verhaal beschrijf, moeten jij en Henk om beurten 'n plaatje teekenen bij 't geen we gezien hebben, doe je dat?" „Natuurlijk wel, als je dat leuk vindt," zei Jan dadelijk. „En 't geheel is 'n verrassing voor Jopy, hè?" „Goed," lachte Jan. Juffrouw van Tiel kwam het" lokaal binnen met de huiswerkschriften onder haar arm. Miep dacht plotseling aan hetgeen ze den vorigen dag in de kast gehoord had en weer voelde ze zich driftig worden bij de gedachte, dat Lies onrechtvaardig behandeld werd, alleen omdat ze er uiterlijk minder goed uitzag dan de meesten van haar, terwijl ze innerlijk misschien wel de allerbeste Was. Miep keek naar juffrouw van Tiel, ze kon zich niet begrijpen, hoe iemand zoo zijn kon en ze dacht hoe akelig Lies 't straks zou vinden werk te moeten overmaken, dat heusch niet zoo erg slecht was. Juffrouw van Tiel deelde de schriften uit, ze bewaarde Lies' schrift tot het laatste en Lies, die zich van niets bewust was, schrok vreeselijk toen juffrouw van Tiel 't cahier vlak voor haar voeten gooide en driftig zei: „Jij, Lies van Dam 159 je moest je schamen mij zulk werk in te leveren, 't is meer dan slordig!" Lies keek verschrikt, maar niet overtuigd. Ze zag de juffrouw even aan en zeide toen: „Misschien is 't wel wat minder netjes dan anders juffrouw, maar ik kon 't heusch niet helpen, moeder was ziek en ik heb thuis eerst moeten helpen. Dus was 't heel laat voordat ik met mijn werk kon beginnen en ik had vreeselijke slaap. Ik heb 't niet met opzet slordig gemaakt!" „Ik heb met je smoesjes niets te maken," riep de juffrouw, „je blijft en maakt 't werk over, begrepen? 't Is 'n schande!" Lies zei niets meer, ze had wel kunnen huilen. Maar plotseling stond vóór juffrouw van Tiel 'n kleine gestalte, die trilde van ingehouden drift en haar stem klonk de juffrouw scherp en beschuldigend in de ooren toen ze bevend riep: ,,'t Is niet waar, 't is niet waar, haar werk is niet slordig!" „Maria Hofland," zei de juffrouw met 'n doorborenden blik. Maar 't kind was zoo opgewonden, dat ze vergat tegen wie ze sprak, ze vergat haar heele omgeving, ze was er zich nog alleen maar van bewust, dat haar vriendinnetje moedwillig onrechtvaardig was behandeld. ,,'t Is gemeen, dat is 't," schreeuwde ze. 't Was doodstil in de klas. De kinderen waren als verstomd van dit tooneel en juffrouw van Tiel staarde naar Miep. Ze moest zich aan den lessenaar vast houden en ze was er later van overtuigd, dat 't een van de naarste dagen uit haar leven was geweest. „Denkt U dat ik 't niet weet," schreeuwde Miep opnieuw, „ik weet heel goed waarom U Lies niet uit kan staan, ik wist 't al lang, maar van de week heb ik 't gehoord...!" 160 „Wat...!" zei juffrouw van Tiel en haar oogen puilden uit haar kassen van woede. Maar ze kon er Miep niet bang mee maken. „Ja, ik heb 't gehoord en ik zeg dat 't gemeen is, gemeen!" Ze schreeuwde 't laatste woord uit. „Maria Hofland...!" zei juffrouw van Tiel met moeite. Miep hoorde 't niet eens. „U... U hebt haar altijd onrechtvaardig behandeld," riep ze uit, „maar Lies is gek als ze doet, wat U zegt!" „Zwijg ...!" riep juffrouw van Tiel, nu even driftig als Miep zelf. Toen zagen ze elkaar enkele oogenblikken aan en plots brak Miep's drift. „Als ik groot ben," zei ze zacht maar toch heel duidelijk, „als ik groot ben ... dan ... dan wil ik ook onderwijzeres zijn en ... en dan wil ik van alle kinderen veel houden maar ... maar 't meeste van de eenvoudige daar !" Miep eindigde in een snik, toen was 't doodstil in de klas. Enkele seconden slechts, toen klonk 't koel van juffrouw van Tiel's lippen: „Maria Hof land, verlaat dadelijk de klas... ik ... ik wil je hier nooit meer in mijn les zien!" En Miep ging zonder 'n oogenblik te dralen, o, 't was heel goed dat ze niet meer in de les van juffrouw van Tiel zou worden toegelaten, ze zou haar niet meer hebben kunnen zien. Ze nam haar hoed en mantel en liep de deur uit, de straat op. Ze was nog zoo vreeselijk opgewonden, dat ze niet wist wat ze deed, ze liep zonder doel voort, straat in straat uit. En hoe lang ze zoo voortliep wist ze nog veel minder, maar ze kwam opeens tot 't besef dat nu de school wel uit moest wezen. Ze besloot in 't Vondelpark op 't oude plekje, waar ze altijd haast heen tèi gingen, op Jopy te wachten. Maar Jopy had 't dien middag op school ook verbruid en kwam niet opdagen. Juist had Miep 't besluit genomen dan maar alleen verder te gaan, toen ze in de verte Jan aan zag komen. Natuurlijk had hij weer 'n teekening voor haar gemaakt, want hij zwaaide al met 'n stuk papier en Miep kon niet helpen dat ze er om lachen moest. „Ik heb Jopy geteekend," riep hij en lachte vroolijk. „Laat gauw kijken, Jan," verzocht Miep en deed haar best gewoon te zijn. Jan hield 't haar voor. ,,'t Is heel mooi," zei ze toen, „heb je er weer strafwerk voor gekregen?" „Nee hoor, ik heb 't thuis gedaan!" „O!" Jan zag naar Miep, hij hoorde aan haar toon dat er wat haperde. „Waar is Jopy?" vroeg hij, want hij was zoo gewend dat ze altijd samen waren. Miep haalde de schouders op. „Weet je 't niet?" „Ik denk dat ze school moet blijven." „En anders wachten jullie altijd op elkaar!" „Ja," zei Miep. „Miep, wat heb je, wat is er gebeurd?" vroeg Jan. Miep zweeg, ze kon van verontwaardiging niet spreken. „Toe, zeg 'ns," drong Jan aan. Hij vond 't naar dat zijn vriendinnetje verdriet had en hij wilde haar erg graag helpen. Toen barstte Miep plots los: ,,'t Is zoo gemeen o, 't is vreeselijk gemeen, Jan!" „Wat?" vroeg Jan heel verwonderd. „Van van Tiel, ik vind haar 'n spook en ik wil haar nooit meer zien!" Miep Hofland. fi 162 Jan was verschrikt, hij dacht natuurlijk dat Miep zelf iets leelijks had ondervonden. „Wat heeft ze je gedaan, Miep?" vroeg hij. „Mij niets," riep Miep uit en ze begon heftig te huilen. Jan wist geen raad. Hij dacht dat 't het beste was haar even uit te laten huilen en vroeg nu verder maar niets. Hij kon niet anders dan juffrouw van Tiel ook 'n spook vinden, daar ze zijn vriendinnetje zoo van streek had gemaakt. „Ik zal je wel helpen Miep, alles komt terecht," troostte Jan. „Ik hoop niet dat je me erg kinderachtig vindt, Jan," zei Miep toen en ze probeerde weer vroolijk te kijken. „Ik ben al dertien en dan is 't wel flauw als je zoo gauw huilt, hè?" „Heelemaal niet," zei Jan dadelijk. „Ze heeft mij niets gedaan," vertelde Miep nu, „maar Lies van Dam!" En opgewonden kreeg Jan de geschiedenis te hooren. „Zou jij je mond hebben kunnen houden?" vroeg ze met gloeiende wangen. ,,'t Is niet heel aardig van die juffrouw," zei Jan. „Niet aardig,... niet aardig," riep Miep uit, ,,'t is gemeen van haar." En plotseling kreeg hetgeen ze eigenlijk in haar verontwaardiging 't eerst gezegd had een Vast karakter en weer herhaalde ze tegen Jan: „Als ik van thuis mag word ik onderwijzeres!" „Onderwijzeres?" vroeg Jan, „weet je dat wel zeker?" „Ja," zei Miep gedecideerd, ,,'t moet wel erg prettig zijn om kinderen les te geven en er heel veel van te houden. En als ik dan kinderen heb die 't thuis niet zoo prettig en gemakkelijk hebben, zal ik erg lief en hartelijk voor ze zijn!" 163 ,,'t Is echt iets voor jou om dat te zeggen, Miep," riep Jan uit, „en ik geloof als je zooiets wordt uit roeping, dat 't dan wel een erg prettige werkkring moet zijn. Zeg Miep, ik denk dat alle kinderen van je houden zullen!" „Ik hoop 't maar," zuchtte Miep, „en ik hoop ook dat Vader 't goed vindt." „Je moet zorgen dat je 't eerst met jezelf heelemaal eens bent, Miep, 't kan wel een voorbijgaand idee van je zijn, dat je dat wilt worden!" „O nee," riep Miep, „ik weet 't zeker nu!" „Daar komt Jopy aan," riep Jan uit. Miep zag 't ook. „Ze heeft vast na moeten blijven, kijk haar 'ns hollen!" „O Miep, wat is er met jou gebeurd?" riep Jopy, al, „ik heb vreeselijke verhalen te hooren gekregen!" ,,'t Kan me niets schelen," zei Miep, „moest jij schoolblijven?" „Ja, maar toe vertel toch 'ns!" Jan deed het woord en stelde Jopy op de hoogte. „Van Tiel is woedend," zei Jopy, „daar zal ie wat van beleven, Miep!" ,,'t Kan me niets schelen," zei Miep weer. „En Anke zal schrijven," ging Jopy verder. „Dat dacht ik wel," riep Miep uit, „ik ben zoo weggeloopen zonder naar haar toe te gaan, dat zijn verzwarende omstandigheden, Joop!" „Ja," zei Jopy ook. „Kom, hou je nu flink Miep," zei Jan, „alles komt terecht. Ik zal jullie even thuis brengen, hè?" „O ja, prettig," riep Miep uit, „laat 't toch 'ns kijken, Jan, aan Jopy." Jan had 't werkelijk heelemaal vergeten. 164 „Gauw, laat zien," zei Jopy ongeduldig. „Hier je beeltenis," lachte Jan. „Lijkt 't niet prachtig?" vroeg Miep. „N ou sprekend," vond Jopy ook, „we zullen 't naast jou portret hangen als pendant, vindt je niet, Miep?" „Ja," riep Miep, „boven ons bed, Jopy, dan heeft Aal 't mooie uitzicht!" „JÜ gunt ieder wat," lachte Jan, hij was blij dat Miep weer wat vroolijker was. „Vader," zei Miep, zoodra ze gelegenheid had hem te spreken, „o, Vader, U hebt laatst gevraagd wat ik worden wil...!" „Ja, en?" vroeg Vader. Hij was benieuwd wat ze nu weer voor grappigs verzonnen had. Maar ze keek hem heel ernstig en vastbesloten aan. „Als U 't goed vindt, Vader, wilde ik voor onderwijzeres studeeren!" Roelof begon te schateren. „Je bent er voor geknipt, Miep," riep hij uit, „als de kinderen dan geen kattekwaad weten kan jij het hen helpen verzinnen." „Hè, flauw," zei Miep gebelgd. „Roef, je bent 'n plaaggeest," sprak Moeder, „jk durf er om te wedden dat Marietje, als ze groot is, een heel goede vrouw zal zijn!" en Moeder knikte Miep liefdevol toe. „Dat is moedertrots," zei 't jongmensch onverstoorbaar. „Maar Miep," begon Vader, „hoe kom je daarbij, kind?" „Ik heb er vreeselijk veel zin in gekregen, Vader!" „Sinds wanneer, ik heb er je nog nooit wat van hooren zeggen." „Sinds vanmiddag," antwoordde Miep en er glinsterden heftige verontwaardiging in haar oogen. 165 Ze zagen allemaal aan Miep's gezicht dat er wat gebeurd was. „Nu vertel 'ns op, wat vindt je zoo aantrekkelijk in 't onderwijs geven?" „Arme kinderen, Vader," zei Miep en zag hem vol vertrouwen aan. Roef proestte 't uit, maar 'n blik van zijn Moeder deed hem bedaren. „Is er op school wat voorgevallen? vroeg Vader nu. Alleen bij de herinnering ervan schoten Miep de tranen al in de oogen. „Ja," zei ze en vertelde alles. „Bah, wat gemeen," riep Roef toen uit, „Miep, jij bent 'n kraan!" „Och jongen, zwijg toch," zei zijn Vader ongeduldig. „Heb je dat allemaal tegen juffrouw van liel gezegd?" vroeg hij toen aan Miep, „Zooiets, Vader. Ik weet 't niet precies, want ik was zóó kwaad." „Je bent meer dan brutaal geweest. „Ja," zuchtte Miep, „maar ik... o, Vader, ik kon er heusch niets aan doen, 't was zoo akelig om aan te hooren ..." „En wil je nu daarom...?" „Ja Vader," zei Miep, „och toe, mag ik? „Als 't werkelijk gemeend is, dan heb ik er niets op tegen natuurlijk." • „Vader bent U boos op mij omdat ik U weer last heb bezorgd? Juffrouw Anke zal natuurlijk schrijven en U zal weer heel veel leelijks van me moeten hooren." „Nee Miep, ik kan er ditmaal niet boos om zijn. Je bent heel brutaal geweest, maar... maar ik kan mij je toestand wel eenigszins indenken, kind. En 't was zeker niet erg mooi van juffrouw van Tiel aldus te handelen, maar 166 je moet niet vergeten Miep, dat we van niemand mogen verwachten dat hij volmaakt is'" „Nee," zei Miep, maar ...!" „En kinderen opvoeden is een heel mooi werk maar lang niet gemakkelijk, voor zoo iets moet je wel^ degelijk hart hebben. Daar moet je nu maar ns goed over nadenken, Miep. Ik zon niet graag willen dat je onderwijzeres werd et later met voor die zware taak berekend bleek want dan zou 't gemakkelijk kunnen gebeuren aat je uit sleur en verveling voor je werk de kinderen ging beschouwen als den last en piaag van je leven ..." & „Nee Vader, heusch niet," riep Miep uit vuur en vlam voor de goede zaak. aJ' «Want zi* J'e'.kind " Zing Vader voort „als de juffrouw zelf niets voelt voor haar wérk, t\lt a?ïht df fr°Ut begaan de kinderen ook te behandelen alsof ze geen gevoel hadden!" _£>a.' zei MieP met 'n zucht en weer dacht ze aan juffrouw van Tiel. ^a'A?nderWijze,reLzijn (s een opofferend en ondankba?r werk Miep, denk maar 'ns hoe lastig jijzelf dikwijls geweest bent " „Nou/' gaf Miep 'n beetje beschaamd toe. deren houdt V™ ^ M VCel Van de kin" thoLaTuit^^ ^ ^ ik" MieP en" VaderS 3* m3ar Zeker van bent" zei Maar Miep sloeg haar armen om zijn hals. „Ik vmd 't heerlijk dat ik mag," juichte ze veêrvpn Sa£-n.ïet b3n.g Yader' ik zal heus<* veel van de kinderen houden en... en ik zal mijn leven lang mijn best doen om eerlijk en rechtvaardig te zijn!" cn „Dat weet ik kind, dat zal je doen, in welke 167 omstandigheid je ook komt, ik ben er van overtuigd!" Ditmaal was 't Mevrouw Hofland die naar juffrouw Anke ging en 'n stortvloed van klachten over haar hoofd kreeg. „Maria Hofland is 't lastigste kind dat ik ooit gehad heb. Ik geloof dat ze nergens om geeft en ze maakt alle kinderen t zelfde. Ik geloof dat ze van binnen een en al kwik is, ze kan geen minuut rustig zijn, 't is vreeselijk! Iedereen klaagt over haar, Mevrouw en geen enkele straf helpt." . De kleine, zachte dame tegenover juffrouw Anke was zichtbaar ontsteld. Ze had al eenige malen moeite gedaan ook aan't woord te komen, maar 't was haar niet gelukt en ze moest lijdelijk aanhooren hoe met de seconde Miep's zonderegister zich uitbreidde. Toen juffrouw Anke eindelijk zweeg was Moeder zoo van streek, dat ze niets anders zeggen kon dan: „Ik begrijp 't niet." , . „Ik begrijp 't nog veel minder," zeide juffrouw Anke en sloeg de handen ineen. De kleine, zachte dame zag de directrice met haar vriendelijke oogen vol overtuiging aan: „Ik begrijp 't heusch niet, juffrouw, onze Marietje is thuis werkelijk nooit lastig." Zoo!" riep juffrouw Anke uit, „maar hier is"'t vreeselijk met haar gesteld, Mevrouw. Ze is • zc is • • • !* JÓch juffrouw, ik wenschte dat ik U maar overtuigen kon, Marietje is 'n echt lief kind, ze is behulpzaam, vroolijk, oprecht, aardig en vriendelijk voor iedereen." „Nu ja," riep juffrouw Anke ongeduldig uit, „ik zeg ook niet dat er niets geen goeds aan is, 168 ik heb zelf ondervonden dat ze aardig kan zijn, maar dat neemt niet weg dat ze gruwelijk lastig is en dat ze ons soms wanhopig maakt." „Ik begrijp 't niet, ik kan 't heusch niet begrijpen," zei Moeder weer en schudde haar hoofd m ware wanhoop. „We houden thuis allemaal evenveel van haar." ,,'t Kan zijn," zeide juffrouw Anke onverschillig. En toen vervolgde ze boos bij de gedachte: „Ja, de meisjes houden hier ook van haar, helaas, zou ik haast zeggen, want nu doen ze haar allemaal na." En juffrouw Anke vertelde van de schortjes, van 't insluiten, en van nog veel meer streken. En Miep's Moeder had ten laatste 'n kleur van opwinding en verontwaardiging. „Ik kan 't toch niet met U eens zijn," zei ze, terwijl ze opstond om heen te gaan, „ik zal natuurlijk wel 'ns met Miep er over spreken, maar ze is niet zooals U zegt, juffrouw, heusch, als U haar beter kende, zoudt U 't wel met mij eens zijn, ze is werkelijk goed en lief!" „Ik ben blij voor U," zei juffrouw Anke tamelijk koel en ze riep Miep dadelijk den volgenden dag bij zich.' „Maria Hofland," sprak ze, „als ik weer 'ns een brief naar huis schrijf moet je Vader komen niet je Moeder." „Ik zal 't zeggen," zei Miep. »Je Moeder lijkt mij een heele lieve vrouw toe Maria, daarom niet, maar voor de gevallen waar ik ze voor spreken moet, geloof ik dat 't beter is met je Vader te onderhandelen!" „t Is toch over veertien dagen vacantie juf- IOUVL' t_ zei Miep' »als ik nu heel er£ mijn best doe behoeft Vader ook nooit meer te komen want na de vacantie ga ik naar de kweekschool." „Daar heeft je Moeder mij iets van verteld," 169 sprak de directrice, „dus daar blijft het bij?" „Ja juffrouw," zei Miep. „En 't is je werkelijk ernst om onderwijzeres te worden?" „Ja juffrouw," zei Miep met glinsterende oogen. „Ik twijfel er niet aan of je zult eenmaal een flinke onderwijzeres zijn, Maria, je was ondanks je vele streken een goede leerling, maar ik hoop van harte dat de kinderen, die je eenmaal zal onderwijzen, even lastig en ondeugend zijn als jezelf altijd geweest bent!" „Dank U wel, juffrouw," riep Miep met haar ondeugendste gezicht uit en maakte zich toen lachend uit de voeten. Zevende Hoofdstuk. Waarin Hendrik optreedt als knal-effect om het boek waardig te doen eindigen. HV ^Pep en J°py waren beiden in een zeer gelukkige stemming. Morgen zouden ze I vacantie krijgen en ze stelden er zich f-f heel wat van voor. Ze gingen nu Jan tegemoet, om af te spreken voor de fietstochtjes die ze maken zouden. Jopy zou ook nog 'n keer meegaan voor ze naar Riga ging. En terwijl ze voortliepen zei Jopy: ,,'t Zal mij toch benieuwen wanneer Hendrik op komt dagen, en jou?" „Nou," lachte Miep. „Misschien doet hij zijn naam wel eer aan en is hij een heele brave Hendrik." En lachend liepen ze voort. „Daar heb je 'm, riep Miep opeens en wees naar een jongen die aan kwam loopen. En ze stapten wat harder aan. „Dag Jan," zeiden ze alle twee. „Dag Miep," zei de jongen tegen Jopy en „Dag Jopy," klonk 't tegen Miep. De zusjes lachten. 171 „Nou nog mooier, Jan," riep Miep uit, „je begint ons te verwarren, hè?" „Welnee!" „En je noemt mij Jopy," lachte Miep. „O, ben jij dan Miep?" klonk 't. Miep en Jopy schaterden 't uit. „Wat heb jij voor 'n bui," proestte Miep, „is de vacantie je ook al in je hoofd geslagen?" „Misschien wel," klonk 't lachend en de jongen zag Miep met 'n ondeugenden lach aan. „We zullen heerlijk veel pret maken, hè Jan?" riep Miep uit. „Nou, zoo zeker als tweemaal twee. vier is, hoor!" „Wanneer komt Hendrik nou?" vroeg Jopy toen. De jongen haalde zijn schouders op. „Hendrik is 'n rare kwast," zei hij. „Dat geloof ik ook," riep Miep uit. ,,'t Is een vreeselijke kwajongen, die iedereen last veroorzaakt en, in vertrouwen gesproken, geloof ik dat hij op 't oogenblik aardig bezig is om er jullie in te laten loopen!" „Lieve help," zei Jopy verschrikt, „kan jij ons dan niet helpen. Jan?" Miep keek in groote verbazing naar haar vriend. Ze vond hem eigenlijk wel wat vreemd doen vandaag, 't Was heelemaal niets voor Jan om onaardige dingen van iemand te vertellen en zeker zou hij dat nooit doen van zijn broer! Ze zag hem oplettend aan om te kunnen zien of hij misschien ook in gekheid sprak. Ze zag dat hij moeite had niet te lachen en nu dacht ze dat ze hem begreep. „Je maakt maar gekheid, Jan," riep ze uit, „je kan mij niet voor den gek houden, hoor! Zeg 'ns eerlijk, hou je niet veel van Hendrik?" De jongen begon te schateren. 172 „Of ik van Hendrik hou?" lachte hij. „Nou, om je de waarheid te zeggen ben ik dol op hem, ik gun hem niets dan goeds. Ik wenschte... ja, ik wenschte dat hij alles had wat zijn hartje begeerde! Wil je dat ik nog meer zal zeggen, Miep?" „Nee," riep Miep met overtuiging uit, „natuurlijk geloof ik je!" „En 't was maar gekheid wat ik van hem zeide, hoor, Hendrik is de liefste, de braafste, de beste jongen die er op twee beenen rond loopt!" „Wat saai," zei Miep met 'n teleurgesteld gezicht. „Net wat ik gezegd heb," juichte Jopy, „hij is 'n „brave Hendrik," natuurlijk!" „Juist," lachte de jongen. „En moet hij ook mee fietsen gaan?" vroeg Jopy weer. „Ik geloof wel dat hij daar plan op heeft." „Jan, wat zie je er gek uit vandaag?" zei Miep toen opeens, „je bent heusch wat anders dan anders!" „Och kom!" „Ja heusch, vind je niet, Jopy?" En Jopy wilde juist wat zeggen, toen de jongen zei: „Kijk daar 'ns aankomen," en meteen begon hij te schateren van 't lachen. Miep en Jopy keken en haar oogen werden groot en rond van ontzetting. „Lieve help," riep Miep uit en ze viel verslagen op de bank neer. „Dag Miep, dag Jopy, dag Hendrik," lachte de knaap en de jongen op de bank naast Miep zat krom van 't lachen en riep: „Kom maar gauw hier, Jan, we wachten al lang op je!" En toen gierden ze beiden van de pret en 173 Miep en Jopy zaten stom van verbazing en keken van den een naar den ander. Ze waren er leelijk ingeloopen, want Hendrik was sprekend Jan en Jan was 'n copie van Hendrik. En ze hadden Hendrik voor Jan aangezien. De jongens lachten telkens maar weer opnieuw, totdat Jopy ten laatste mee deed, maar Miep was diep verontwaardigd. „Je bent 'n spook," zei ze tegen Hendrik, „ik zou Jan uit duizenden herkend hebben." Hendrik barstte bij die woorden opnieuw in lachen uit en Jan zei: ft „Lijken we nu op elkaar, Miep, of...! Toen moest Miep wel lachen of ze wou of niet. ... , „Ja, sprekend," riep ze uit, „maar als hij t er niet op gezet had om ons voor den gek te houden, zou ik me nooit vergist hebben, geloof dat maar niet!" En Hendrik lachte weer. „Je behoeft er niet om te lachen," riep Miep verontwaardigd uit, „jullie lijken heel veel op elkaar, dat is waar, maar je weet heel goed dat ik dadelijk gezegd heb dat ik iets vreemds aan je ontdekte..." „Ja, dat is zoo," zei Hendrik. „Nou en als ik nog 'ns goed naar je gekeken had, zou ik 't zeker gezien hebben." „Dat denk je maar," plaagde Hendrik. „Nee, dat weet ik zeker, nare jongen, goed beschouwd lijk je heelemaal niet op Jan. Hij is mijn beste vriend en veel aardiger dan jij!" „Och Jan, doe jij 'ns een goed woordje voor me," smeekte zijn broer, „ik heb 't heelemaal verbruid bij Miep." . „Dat is je eigen schuld," lachte Jan, „zie t zelf maar weer goed te maken!" Daar kwam Jopy op 'n idee. „Dat is waar ook," riep ze uit, „waar is ie verrassing, Henk?" „Wel," lachte 't jongmensch, „wou je nog meer verrassingen. Heb ik jullie dan niet heel erg verrast?* „Nou," riep Miep uit, ,,'t is wat moois, ik vergeef 't je nooit, hoor plaaggeest." „Ik dacht dat je van 'n brave Hendrik heelemaal niet hield," zei Hendrik. Toen begon Miep te lachen. „Ja, dat heb ik gezegd," riep ze uit, „ik wil dan wel goed op je zijn, maar je moet je niet verbeelden dat ik je ooit zoo aardig zal vinden als Jan!" „Lieve help nee," riep Henk uit, „dat zal ik heusch niet hoor!" „Goed," zei Miep toen. „En ik mag dus mee op de fietstochten?" vroeg Hendrik met 'n heel ondeugend gezicht. „Ja, nepen Miep en Jopy tegelijk uit en Miep beloofde nog: „Je zult werkelijk vereeuwigd worden, Henk, terwijl jullie op mooie plekjes gaat zitten om te schilderen, begin ik in dien tijd 'n prachtig verhaal te maken over alles wat we zullen beleven en jij zal er 'n schitterende rol in spelen, hoor!" „Hoera, hoera," riep Hendrik uit, „ik had geen betere wraak van je kunnen verwachten. Miep t zal dol gezellig worden!" „Ik moet jullie nog wat vragen," zei Miep toen. „Wat dan?" vroegen de jongens tegelijk. „Overmorgen gaat Jopy nog mee, maar dan gaat ze op reis." „Ja," zei Jan. „Nou wou ik vragen of jullie 't goed vinden fiaV u m * vervolS een vriendin mee breng. Ik heb pas kennis met haar gemaakt en ze lijkt 174 heel aardig. Ze studeert ook voor onderwijzeres, net als ik!" „Dat is best," zei Jan dadelijk. „Ze heet Truus," vertelde Miep. „Prachtige naam," riep Hendrik uit. „Ja," lachte Jopy, „en ze is heel donker, hè Miep?" „Ja en klein," beaamde Miep. „Kleine zwarte meisjes zijn altijd aardig," beweerde Hendrik, „breng haar dus maar gerust mee, Miep!" „Dat zeg je nou alleen omdat wij groot en blond zijn, hè plaaggeest," riep Miep uit, „maar ie kan me nou toch niet meer te pakken nemen, 't kan me niets schelen al plaag je me nog zoo hard. En als jè er niet mee ophoudt als we fietsen, dan bemoei ik mij heelemaal niet meer met je en praat ik den geheelen dag tegen Jan of..." „ „Net zoo als vanmiddag zeker," proestte Hendrik, maar Miep schudde vast overtuigd haar hoofd. „Nooit zal 't je meer gelukken," lachte ze, „en jou, Jopy?" „Mij ook niet meer," zei Jopy dadelijk, „en bij ons thuis behoef je 't heelemaal niet te probeeren, want Aal ziet 't zoo!" „Nou vast," lachte Miep weer. „Wie is dat nou weer?" vroeg Hendrik. „Dat is onze zus natuurlijk," zei Miep, verontwaardigd omdat Hendrik dat niet direct begreep, „ze is net zoo oud als jij en heeft haar haar al opgestoken...!" „Ook net als ik," vulde Hendrik aan. „En ze is heel aardig, ze helpt ons altijd..." „Ja en ze plaagt ons nooit, hè Miep?" zei Jopy met 'n bestraffenden blik op Hendrik. Maar de twee jongens schaterden van 't lachen 175 en lucii inocsten jopy en miep wel meedoen. En toen Miep dien middag thuis kwam, rolde ze van opwinding en enthousiasme de kamei binnen. „Hè, dierbare zuster, hou j'e roer recht," riep Roef uit en greep haar nog bijtijds bij 'n arm. „Wat is er gebeurd?" lachte Aal en zag naar Miep's gezicht. „We hebben er nog een ontdekt," riep Miep uit en plofte op 'n stoel neer. „Nog een ontdekt?" vroeg Aal zoo verwonderd mogelijk. „Ja, je weet wel," zei Jopy ook. „Welnee ik weet niet," hield Aal vol. „Moeder, we hebben er nog een gezien," riep Miep opnieuw, want juist kwam haar Moeder binnen. „Wat heb je gezien, kindje?" vroeg Moeder ook. „Ze hebben ze zien vliegen," lachte Roef. „Nee, heelemaal niet," zei Miep, „we hebben weer 'n artist ontdekt." „Lieve help," spotte Roef, „jullie zijn grooter kranen dan Columbus!" „Och jongen," spotte Miep ongeduldig. „Moeder, een broer van Jan," juichte Jopy, „en ze lijken zoo sprekend op elkaar dat je ze eenvoudig niet uit elkaar kunt." „Behalve wij," vulde Miep aan, „wij zouden ons nooit meer vergissen," „Nee, nou niet meer," gaf Jopy ook toe. „Dus eerst wel?" vroeg Aal. En Jopy vertelde wat Hendrik gedaan had om ze te plagen. ,,'t Zijn vreeselijk aardige jongens," eindigde ze. „Maar Jan is toch nog aardiger," viel Miep daar dadelijk op in. 176 177 „En Moeder, als U 't goed vindt, gaan we lekker fietstochten met hen maken." „Ik heb er niet op tegen, hoor," zei Moeder dadelijk. „Jan is een heele beste jongen, Miep, je hadt heusch geen beteren vriend of vriendin kunnen krijgen dan hij." „Lekker," zei Miep en ze stak met 'n ondeugend, triomfantelijk gezicht haar tong tegen Roef uit. 't Was-natuurlijk een vrijgevochten bende dien laatsten morgen op school. Ze deden allemaal precies wat ze wilden en juffrouw van Sand, die sterk naar rust begon te verlangen, liet ze maar stil begaan en vond 't de moeite niet meer waard te verbieden en zich druk te maken. Ze hadden allemaal haast wat bij zich. Miep tracteerde op apenooten en deed niets anders dan pellen en peuzelen. Hannie had groote noten en kraakte ze met veel lawaai tusschen haar lessenaar, 'n Ander had drop meegebracht en voerde er in de overmaat van haar gevoelig hart drie meisjes mee misselijk, als 'n soort van troost, daar ze erbarmelijk huilden bij de vaste veronderstelling, dat ze bleven zitten. Miep wist de anderen tot in de ziel te roeren door hartverscheurend te zingen van: „Ik zal U nooit verge-he-ten, mijn dierbre mu-hu-hu-lo school." Hannie sloeg er de maat bij en veegde eenige denkbeeldige tranen weg. En Miep zelf viel van aandoening uit haar bank, juist toen juffrouw Anke binnen kwam met de rapporten. „Het is natuurlijk voor den laatsten dag nog weer Maria Hofland die zich onbetamelijk gedraagt," riep deze dame verontwaardigd uit. En Miep krabbelde zoo vlug mogelijk overeind. De directrice hield 'n korte toespraak, gaf Miep Hofland. 12 178 enkelen nog 'n pluimpje, sommigen 'n standje en vertelde ten laatste, dat ze tot haar spijt verplicht was twee leerlingen niet te verhoogen. Annie van Straten had ook niet veel gescheeld, maar per slot van zake was ze dan maar besloten haar voorwaardelijk te laten overgaan. Toen Annie dat hoorde, was ze dadelijk besloten haar laatsten morgen niet langer door schreien te bederven, maar begon met haar vriendinnetje 'n standje te maken over 't feit, dat deze haar misselijk had gevoerd. „Wel nou nog mooier," riep Eefje uit, „je nam ze toch maar aan!" „Ik kon niet anders," kermde Annie, „ik ben er totaal ziek van." „Hier, neem 'n noot om op te knappen," raadde Hannie en gooide er een door de klas naar haar toe. „Meisjes, weest toch bedaard," suste juffrouw van Sand, maar er luisterde er niet een. Miep vond in haar lessenaar nog 'n poppetje dat geluid kon maken en ze probeerde er de anderen mee te vermaken. „Laat mij 'ns zien," riep Eefje uit den meest verwijderden hoek en Miep riep: „Vang dan," en gooide 't naar haar toe. Alles werd natuurlijk ondersteboven gehaald, de tasschen werden propvol gestopt. Miep begon met souveniers uit te deelen, in den vorm van oud kladpapier, 'n stuk spons, 'n veelvuldig gebruikten inktlap, wat pennen en enkele stukjes potlood. Ze was toch van plan als ze op 'n nieuwe school kwam ook nieuwe gereedschappen mee te brengen. En ten laatste als 'n bizonder bewijs van symphatie, kreeg Lies het poppetje. En al degenen, die zoo gelukkig waren 'n souvenier te krijgen, besloten plechtig van het present steeds een goed en gepast gebruik 170 te maken om de herinnering aan Miep levendig te houden. Doch ook zonder dat zouden ze niet licht het vroolijke vriendinnetje vergeten en ondanks de vreugde van een prettige vacantie in het vooruitzicht, moesten ze toch allemaal met spijt er aan denken, dat ze met 't begin van 't nieuwe schooljaar niet meer dat ondeugende gezicht met die verwarde krullen zouden zien verschijnen. En ze dachten dat ze zonder haar nooit meer zooveel plezier zouden hebben, zooveel zouden lachen. „Zie hier nog de teekenen van den gevallen inktkoker," zei Lies plechtig. „Lieve help, ja," lachte Miep, „daar heb ik op gezwoegd, zeg. 't Was toch 'n verrukkelijke tijd." En nogmaals zong ze met een breeden uitnaai: „Ik zal U nooit verge-he-ten, mijn dierbre muhu-hu-lo-school," en ze deelde daarbij kwistig van haar lekkers uit. „Hé, Fred," schreeuwde er eentje, „als je onderwijzeres bent sturen we onze kinders bij jou op school!" „As-je-blieft," riep Miep terug, „hou je presentjes maar bij je, hoor!" En niemand hoorde dat juffrouw van Sand haar best deed de dames tot meerdere orde aan te sporen. En de onderwijzeres was blij toen 't eindelijk tijd was naar huis te gaan en ze de uitgelaten jeugd voor zes weken vaarwel kon zeggen. En ze joelden uitgelaten als kleine kinderen bij de deur: „Dag juffrouw, prettige vacantie, dag juffrouw, tot ziens, dag juffrouw, veel plezier en mooi weer!" En de juffrouw hoorde 't maar lijdelijk aan en bij ieder kind dat door de deur op straat verdween slaakte ze een zucht van verlichting. Miep was zoo dol en opgewonden als ooit. Ze boog drie, vier maal voor haar oude school ter aarde en zeide met 'n aan- 180 doenelijke stem: „Vaarwel... vaarwel, tot wederziens!" En ze lachte daarbij zoo vreeselijk, dat ze haar heele tasch met alles er in over de straat liet rollen. Losse velletjes papier wapperden door de lucht, penhouder, potlood, teekenkrijt en nog veel meer rolde over de straatsteenen onder de voeten van voorbijgangers. „Pas op mijnheer, pas op," gierde Miep, „daar vertrapt U haast mijn kostbare sponzedoos." Jopy in al te grooten ijver om te helpen, struikelde over den griftenkoker en zat er 'n oogenblik later naast op den grond. En achter het glas stond de directrice, opgeschrikt door het buitengewone lawaai en ze moet zich wel vreeselijk geërgerd hebben. „Kinderen, zoek mijn vlakje," schreeuwde Miep, „ik ben 't kwijt. De eerlijke vindster zal een groote belooning krijgen. Terug te bezorgen bij ...!" „Hier, hier is 't," riep Jopy, „gauw mijn belooning!" Miep stopte haar zusje een leegen notedop in haar hand. „Heb je nou alles weer?" vroeg Lies. „Ja, ik geloof 't wel!" „Nou, zullen we dan gaan?" .„Vooruit maar, moedig voorwaarts," begon Miep weer. „Begin nou niet opnieuw," raadde Hannie aan, „anders laat je van aandoening weer den rommel rollen!" „Jij hebt gelijk, wijze vriendin," galmde Miep en nam Hannie's arm door dep hare. Aan den anderen kant liep Jopy met Lies en ze versperden haast den geheelen weg. „Wie heeft er geld?" vroeg Hannie, „wie gaat er mee voor 't laatst taartjes eten?" „Ik ... ik ...," schreeuwden ze zoo hard, dat 181 de voorbijgangers naar haar keken. „Ik zal 'n afscheidsfuif geven," zei Miep, „wat zeggen jullie daarvan?" „Hoera ... hoera ...," schreeuwde het luidruchtige troepje weer en ze stormden met haar vieren 'n taartjeswinkel binnen. Miep deed natuurlijk 't woord en ze vroeg om 'n grooten schaal met taartjes. „Zoek uit kinderen," zei de gastvrouw toen en de anderen lieten zich niet nooden. „Zeg Miep, weet je nog dat we hier taartjes gegeten hebben om je op te fleuren, nadat je geschoren was!" zei Jopy. „Nou zeg en weet je nog dat van Sand hier langs kwam en dat we dachten ...!" „En of," riep Jopy uit, „jij zat in doodsangst." „Kijk 'ns ... kijk 'ns," riep Hannie uit, „daar komen ze met haar tweeën aan!" In de verte, kalm en bedaard, kwamen juffrouw Anke en juffrouw van Sand aan gewandeld, zoo rustig alsof ze nooit gekweld waren geweest door lastige kinderen. „Op 't lang leven van onze dirrek," juichte Miep in 'n overmoedige bui en nam nog 'n taartje van de schaal. De anderen volgden haar voorbeeld en ze stonden juist plechtig met haar hand, waarin het verleidelijke gebakje, omhoog geheven, toen de onderwijzeressen genaderd waren en onwillekeurig haar blikken in den winkel wierpen. „Wel lieve help," riep juffrouw Anke uit. „Hoe vind je zulke kinderen," zeide juffrouw van Sand. „Ze weten niet wat passend en behoorlijk is," riep de directrice uit en ze stond werkelijk een minuut op het punt den winkel in te gaan om haar leerlingen de les te lezen. Maar toen bedacht ze dat het maar 't beste zou zijn te doen, 182 alsof ze dat rumoerige troepje niet kende en ze schreed langzaam en met waardige passen den winkel voorbij. Maar haar ooren vingen eenige bekende geluiden op. „Wat zeiden ze?" vroeg ze aan juffrouw van Sand. Die had 't natuurlijk óók gehoord. ,,'t Is meer dan erg, ik hoorde duidelijk dat Maria Hofland zeide: Op de gezondheid van onze dirrek... ja, heusch, ze zeide van onze dirrek!" „Wat, bedoelde ze mij daarmee?" riep juffrouw Anke uit. „Ongetwijfeld," zeide juffrouw van Sand. „Dat is de dankbaarheid, omdat je ze een jaar lang met de grootste moeite beleefdheid, orde en eerbied voor haar meerderen hebt ingepompt," zuchtte de directrice. „Al onze goede vermaningen geven toch niet," kermde juffrouw van Sand. „En ons goed voorbeeld evenmin," voegde de directrice er aan toe, waarna ze nog langzamer en met nog grooter waardigheid voortstapte. En gelukkig verstonden ze niets meer van hetgeen de meisjes nog meer vertelden. „En nu nog een taartje op de gezondheid van juffrouw van Sand," juichte Jopy. „Hoera! leve van Sand," klonk 't door den kleinen winkel en de juffrouw, die zelf nog heel jong was, had moeite haar lachen te houden. „Fred, je kan er van op aan dat de dirrek je verstaan heeft, je schreeuwde zoo," zei Hannie. „Als 't waar is," lachte Miep overmoedig, „dan kan 't me nog niet schelen, want, lieve kinderen, ze zal me nooit meer de les kunnen lezen, hoera!" „Hoera," schreeuwden de andere levenmaaksters ook en de juffrouw achter de toonbank 183 kreeg werkelijk lust om mee te gaan doen. „De dames hebben zeker vacantie gekregen hè?" vroeg ze vriendelijk. „Ja, zes heele weken," zei Miep en ze sloot haar oogen van genot. „Nu, ik wensch U dan heel veel plezier," lachte de juffrouw en de meisjes vonden dat zoo aardig, dat ze dol en uitgelaten riepen: „Hoera, leve de juffrouw!" Miep diepte met heel veel moeite haar geldbeursje uit haar zak op en ontdekte dat ze net zeventien en. een halven cent te kort had. „Jullie hebben er ook twee genomen inplaats van een," zei ze, „natuurlijk had ik daar niet op gerekend." Maar Jopy schoot al te hulp en legde de rest er bij. Toen stoof het troepje de straat op. Hannie kwam twee straten verder tot de ontdekking dat ze haar tasch met inhoud had vergeten en moest weer terug om ze te gaan halen. Miep trok uit louter baldadigheid eenige keeren belletje en wist niet meer wat ze doen zou om haar dolheid bot te vieren. Ze liepen met haar vieren gearmd en telkens klonk haar lach ver in 't rond. Ze zeiden alle voorbijgangers goedendag, bleven stijf gearmd voor elke winkelruit staan en vertelden dan heel luidruchtig wat ze mooi vonden en wat ze graag zouden willen hebben. Maar Miep spande volgens gewoonte de kroon en deed natuurlijk het gekst van allemaal. Toen ze voorbij een kleinen bloemenkelder liepen, waar een groote vaas met gele bloemen buiten stond, trok ze er in een oogenblikkelijke opwelling een uit en met ten hemel geheven oogen overhandigde ze die aan Lies en zeide: „Een doux souvenier, dierbaarste aller vriendinnen!" en Lies nam de bloem aan, terwijl ze allemaal gierden van de pret. Maar op den hoek 184 der straat stond een strenge en booze agent, die alles gezien had en hij ging midden op den weg staan en versperde zoo den doorgang. En met barsche stem zei hij tegen Miep: „Wel jongedame, wat moet dat beteekenen?" Miep sloeg de schrik in de beenen en ze dacht één oogenblik dat ze ingerekend zou worden als dievegge. „Niets mijnheer," zei ze doodverlegen. „Niets," zei de agent en wees op de bloem, die Lies, bevend voor de gevolgen van deze daad, vasthield. „Waarom heb je dat gedaan?" vroeg hij weer en zag Miep met doorborende blikken aan. „Ik ... ik ... " zei Miep angstig, „ja ... het was... uit de aardigheid, mijnheer. Die bloem ... die bloem stak uit de vaas, ze is geknakt, kijkt U maar!" „Ik heb 't heel goed gezien," sprak de agent der wet en hij nam meteen de bloem uit Lies' handen en gaf ze Miep terug, die zich natuurlijk doodschaamde. . „Zoo, breng ze zelf maar terug," zei hij streng. Miep zag hem ontsteld aan. „Nu vooruit," zei de agent en duwde haar een eindje in de richting. Het drong gelukkig tot Miep door dat ze wel verplicht was te gehoorzamen om erger te voorkomen en ze zette 't plots op 'n loopen alsof ze door een heel regiment agenten achtervolgd werd, smeet de ongeluksbloem op goed geluk af in den bloemenkelder en holde maar voort, vergetend dat ze nog vriendinnen bij zich had gehad. Nu, die waren, toen ze zagen dat Miep niet van plan was om te keeren en maar gestadig doorholde, verplicht haar achterop te gaan en holden dus ook terug en riepen: „Hé Fred Hé Fred!" 185 Maar Miep was in de veronderstelling dat de agent erbij zou zijn en vond 't daarom niet geraden stil te blijven staan. Ze liep den heelen weg terug en de drie meisjes achter haar hijgden van vermoeidheid, toen Miep 't eindelijk 'ns waagde om te kijken. Toen zag ze dat er in de verste verte geen agent te bespeuren viel, dat er alleen drie meisjes met roode warme hoofden achter haar aankwamen. „Ben je nou heelemaal dol geworden?" riep de arme Jopy, die haast niet meer kon. „Hoe hou je 't uit?" zuchtte Hannie, „lieve help kind, 't is vreeselijk." „Waar is die man?" vroeg Miep angstig. „Man?" riepen ze alle drie uit en begonnen plots te lachen. „Wel, ik dacht dat hij me achterop kwam, omdat ik die ellendige bloem niet netjes in de vaas terug gezet heb, maar neergooide, o, kinderen, wat 'n akelig mispunt." „Hij mag geen diefstallen toestaan, hij deed niet meer dan zijn plicht," plaagde Hannie. „Diefstal, zoo'n verlepte bloem," riep Miep verontwaardigd uit. „O Fred, als dat juffrouw Anke had gezien!" „Kind, hou je stil," riep Miep uit en begon plots hard te lachen. Dat werkte natuurlijk erg aanstekelijk en ze stonden midden op den weg half krom van de pret. „Wat kan jij loopen," gierde Lies. „En wat keek die vent," proestte Miep. „Je was maar niet bang," lachte Jopy. „Ze zag spierwit." „Ik dacht heusch dat hij me mee wou nemen, denk 'ns wat dat 'n prettige vacantie zou worden!" „Nou en dan waren we je komen bezoeken," proestte Lies. 186 „Hè, schei uit," rilde Miep. ,,'t Zou je verdiende loon geweest zijn," plaagde Lies. „Wees jij maar kalm," zei Jopy, „de diefstal werd uit liefde tot jou gepleegd, dus zou 't niet meer dan 'n staaltje van je plicht geweest zijn, het arme kind gezelschap te houden gedurende haar uitstapje," meende Hannie. „Ik weet eigenlijk niet goed hoe ik er bij kwam," bekende Miep, „als ik er aan gedacht had zou ik 't niet hebben gedaan, lieve help, wat kan je toch gemakkelijk ergens inloopen." „Ja," zei Hannie plechtig. „Een uur van onbedachtzaamheid ...!" „Hou maar op," lachte Miep, „ik had 't bijna ondervonden, 't is werkelijk lastig, als je je handen niet goed thuis kan houden!" „Wij mogen tenminste wel zorgen dat we alles bij elkaar houden en als we iets missen, gaan we naar Fred Hofland toe!" „Best, kom maar hoor," lachte Miep. „Mooie kinderopvoedster zal dat worden," plaagde Lies weer. „Ik zal er tenminste de mijne maar niet aan wagen," gierde Hannie. „Nee," lachte Miep, „daar zou ik toch niet anders dan verdriet van kunnen hebben." „Of omgekeerd," zei Hannie weer. Zoo kwamen ze eindelijk thuis, dol en opgewonden. „Komen jullie binnen, meisjes," noodigde mevrouw Hofland, want ze vond 't heerlijk om veel kinderen om zich heen te hebben en natuurlijk lieten ze zich niet lang nooden. Ze maakten een oorverdoovende herrie toen ze vertelden van de bloem en den angst van Miep. „Zoo erg was 't niet," verdedigde Miep zich dadelijk. 187 „Ik had je dolgraag willen zien hollen/' lachte Aal. „O, 't was een prachtig gezicht," zei Hannie. „Alle menschen bleven staan om te kijken," plaagde Lies. Maar Miep greep Aal beet en begon een wilde rondedans met haar te doen. „Leve de vacantie," zong ze en smeet haar tasch in den hoek. Jopie greep Moeder en danste zoo wild rond, dat Moeder riep: „O, kind, laat me los, ik word duizelig." „Hè, Moeder en 't ging zoo prettig." „Jullie mogen den geheelen middag doen wat je wilt als ik er maar niet aan mee hoef te doen." Op dat vriendelijk verzoek werd Moeder dus los gelaten, maar Aal werd genoopt aan de vreugde deel te nemen, iets wat ze zich maar goedschiks liet welgevallen. Ze hadden 'n heerlijken middag, maar 's avonds hadden Miep en Jopy 't druk. Haar fietsen werden gepoetst totdat ze glommen alsof ze nieuw waren. De vacantie zette goed in. Den volgendén morgen scheen de zon helder en toen Miep er van ontwaakte, riep ze Jopy om gauw op te staan. „Gauw, Jopy, word wakker!" Jopy bromde nog wat. „We hoeven niet naar school toe, Jopy!" Dat hielp. „Hè, wat?" riep Jopie uit. „We gaan toch fietsen met Jan en Henk." Jopy vloog overeind. „Dat is waar," lachte ze en was haar bed uit. Ze waren nauwelijks klaar toen ze de fietsbelletjes van de jongens al hoorden. „Daar heb je ze al," zei Miep en ze was de deur uit. 188 „We komen," riep ze tegen de jongens en verscheen geen minuut later met Jopy op straat. Miep twijfelde geen oogenblik er aan wie Jan en wie Hendrik was, ze zouden haar wat dat betrof, nooit meer beet kunnen nemen. Natuurlijk voelden Miep en Jopie zich, dat ze met twee zulke artistieke jongelui gingen fietsen, die, behalve dat ze zoo mooi schilderen en teekenen konden, ook al haast in aanmerking kwamen voor 't dragen van een lange pantalon. En Miep hoopte heimelijk dat ze veel kinderen van school zouden tegen komen of juffrouw Anke met juffrouw van Sand. „Jopie," riep Miep in extase. „Wie had dat kunnen denken, toen we in 't museum ons brood aten en zoo verlangden om 'ns een echten kunstenaar te spreken!" „Nou," zei Jopy. „Stap op, stap op," lachte Hendrik en hij trok Miep lachend aan haar haren. „Jij bent toch vóór alles een plaaggeest," riep Miep uit, terwijl ze op de fiets sprong. Moeder stond voor 't raam en wuifde haar kinderen vroolijk toe. Vier rijwielen glansden en schitterden in de zon en vier paar oogen glinsterden van geluk toen ze den weg afreden, hun heerlijke vacantie tegemoet. Vele jaren zijn er sinds dien verloopen. Kleine Miep is nu een groote Miep geworden. De eertijds zoo verwarde krullen, thans in een dikke vlecht tezaam gevlochten, zijn nu netjes en eenvoudig om 't hoofd gestrengeld. Maar Miep's oogen zijn dezelfde gebleven. En als ze haar heldere blauwe kijkers opslaat, die nog altijd glanzen van oprechtheid en vroolijken levenslust, dan voelt ieder zich tot haar aangetrokken, 189 juist als vroeger, toen men, ondanks haar lastige guitenstreken, toch van haar houden moest. Werkelijk is er een flinke onderwijzeres uit haar gegroeid. Ze heeft haar werkkring lief, ze weet de kinderen met liefde, rechtvaardigheid en verstand te regeeren en de kleinen, zonder uitzondering, houden van haar. Lastige, ondeugende Miep, met haar hartje van goudt groeide op tot 'n flinke vrouw, wier lief gelaat en trouwe oogen 'n zonnestraaltje werpen op 't pad van elk, die met haar in aanraking komt en is ten zegen aan haar omgeving. EINDE INHOUD. Hoofdst. Blz. 1. Wie Hiep was 5 2. Hoe Miep juffrouw van Tiel plaagde en juffrouw Anke razend maakte 31 3. De nieuwste melksalon en de treurige gevolgen van 't omgaan met pek 53 4. 'n Leuke ontmoeting en 'n vreeselijke gebeurtenis .... 80 5. De nieuwe kookkrachten en 'n bezoek aan Truusje Veersum . 116 6. Wat Miep wilde worden 149 7. Waarin Hendrik optreedt als knal-effect om het boek waardig te doen eindigen 170 MEISJESBOEKEN. Truus Rovaarts' Kostschoolervaringen door Katé Espé. Geïll. door D. A. Buéno de Mesquita. Prijs in prachtband ƒ2.90. Tilly en haar Vriendinnen door Tine Brinkgreve-Wicherink. Geïllustreerd door Netty Heyligers. Prijs in prachtband ƒ3.25. Lies en Loek op de H. B, S. Tweede druk, door Tine Brinkgreve-Wicherink. Geïllustreerd door Netty Heyligers. Prijs in prachtband ƒ3.25. Lies en Loek's Bakvischtijd door Tine Brinkgreve-Wicherink. Geïll. door Netty Heyligers. Prijs in prachtband ƒ3.25. Sonja door Ella Vémor. Geïllustreerd door Sijtje Aafjes. Prijs in prachtband ƒ2.25. Juffertje Wildzang, Vierde druk, door Bertha Clément. Geïllustreerd door Netty Heyligers. Prijs in prachtband ƒ2.25. Mies en Loes door Mevr. Wijsman-Goedkoop. Geïllustreerd door Netty Heyligers. Prijs in prachtband ƒ3.25. Op den Rand van het Nest door Mevr. Wijsman-Goedkoop. Geïll. door Netty Heyligers. Prijs in prachtband ƒ2.90. Sturmfels door Marie Boddaert. Vierde Druk, Geïllustreerd door B. en J. Midderigh-Bokhorst. Prijs in prachtband ƒ4.50. Het is een waar genot dit boek, dat bestemd is voor jonge meisjes, te lezen. Het is vol frisch, jeugdig, enthousiast en idealistisch leven; de groote deugden van trouw en zelfopofferend plichtsgevoel en hooge bewondering voor wat edel is, stralen er ons uit tegen. Wij voelen ons in eene omgeving van gezond voelen en denken; het is een boek, groot van opvatting, en tevens van teere, fijne sensitieviteit. Daar wordt gestreden enkel om wat het Hoogste is. Een Hollandsen Meisje op een Engelsche Kostschool d00r a c. Kuiper. Zesde Druk. Geïllustreerd door Louis Raemaekers. Prijs in prachtband ƒ 2.50. Dit werk is een zeer boeiend en tevens nuttig verhaal, niet alleen voor de jonge meisjes die naar Engeland gaan om, evenals Suze van Velzen, de heldin van het boek, op Westbury of op een ander meisjespensionaat haar opvoeding te voltooien, maar ook voor die massa andere jonge dames, wier ouders daar niet aan denken. Duindoorn door A. L.. Kuiper Geïllustreerd door Willem Hardenberg. Prijs in prachtband ƒ2.50. De opvoering van het openlucht-spel „De Bruidssluier" waarin het pittige hoofdpersoontje Antje de rol van het Prinsesje vervult, is wel het hoofdmoment van 't boek. De enthousiaste, opwekkende geest, waarin het geschreven is, geeft dit boek een cachet, dat het onderscheidt van de gewone meisjesverhalen.