LEZEn LEEREH van D. WOUTERS en W. G, VAN DE HULST, voor, de scholen in nederlandsch oost-indië bewerkt döor j. van hulzen, gouvernement s-o nderwijzer. 4 4 geïllustreerd met gekleurde plaatjes door menno van meeteren brouwer t: en tjeerd bottema :: UITGAVE VAN P. NOORDHOFF, TE GRONINGEN. LEZEN LEEREN van D. WOUTERS In W. G. VAN DE HULST, VOOR DE SCHOLEN IN NEDERLANDSCH OOST-INDlE BEWERKT 55Ö5 j. VAN HULZEN, gouve rn ements-onder wijzer. VIERDE LEESBOEKJE VOOR HET EERSTE LEERJAAR. geïllustreerd mot gekleurde plaatjes döör menno van meeteren brouwer ên tjeerd bottema. P. NOORDHOF F. — 1 9 24. — GRONINGEN. daar is Kees, dag, moe! dag, Kees!»., ik ben een heer!.. ik moet op reis. dag, Kees! dag, hoor! ees - kees aar - daar oe - moe oet - moet ag - dag eis - reis 3 ees - kees oos - koos om - bom om - dom eg - weg eg - zeg eg -leg oet oet oet - ie ie - aar -maar aar -daar em -hem em -rem oop-loop oop-koop oop-hoop iet iet - niet - ziet - kijk - rijk at - wat at - dat at - rat zie ijn - mijn ijn - zijn ijn - fijn ie - mie ie - die is - in - ik I om - op - of. 4 Kees en Koos. bom! bom! Oo! oo! mijn hoed! mijn hoed! W ie doet dat? Wie doet dat? daar is Koos ook, maar Kees ziet hem niet. Oo,oo! die Koos! Kijk! kijk! loop weg, Kees! loop weg! maar Kees ziet hem niet! 5 oos-boos en -ben aar-maar oos - roos oos - boos aar - saar oos-koos om-bom aar-naar oos - loos aas - baas aar - baar oos - doos eef - beef aar - daar oos - poos el - bel aar - raar oos - toos aal - baal aar - waar oos - hoos oot - boot aar - gaar aal - haal om - som eel - heel aam - saam al - hal aar - saar ij - jij ij - gij ij - zij ij - wij gij en ik gij en wij zij en jij jij en ik zij en wij zij en gij 6 Kees is boos. Wie doet dat?...Wie doet dat? ik ben boos!...ik ben héél boos! Kijk, kijk, mijn hoed. ik moet op reis! Oo, oo! Koos!... dat doe jij,..jij.-jij ik ben boos op Koos, heel boos! Kom maar, hoor. Kees! kom maar! dan gaan wij saam op reis! jij en ik. 7 aam-raam eis -reis eet-meet aam - saam aas - raas eet - keet aam - naam oos - roos eet - weet at -dat ok -bok oor-door at -rat ok -sok oor-moor at -wat ok -dok oor-voor ar -kar eer -heer eel -heel ar -nar eer -neer eel -keel ar -sar eer -meer eel -neel op - hop op - dop op - mop op - sop op - fop op - pop oo - hoo ij - hij ee - hee. de - je - me - te - ge - we. 8 Saam op reis. Ik weet wat, Kees!...ik weet wat! Ik ben een bok, ik loop voor de kar. er zit een heer in de kar. dat ben jij! een heel rijk heer, met een hoed. ja, ja, dat is goed, Koos! Ik ben een heer, een heel rijk heer. ben jij de bok?..hop, bok!..hop, hop!.. Oo, oo! het gaat zoo fijn! hoo, hoo!... mijn hoed! mijn hoed! mijn hoed gaat af. 9 UI - uit ee - eet a - at uit - ruit uit - guit uit - duit al - bal al - dal al - val ijn - mijn aar - waar aan - maan eer - weer een - meen ar - war ien - mien ier - wier aat - gaat I ak - pak ier - hier aat - raat ak - dak ier - dier aat - baat ak - zak ier - mier aat - haat | ak - bak ier - wier aat - maat ! ak - jak ier - gier er - en - el . . .. . in - ik - is al - at - ar .... os - ot -of 10 r uit. Oo! oo! . . . hoo! hoo! Ik val! oo! oo! ik val uit de kar. hoo, Koos, hoo! hoo, bok, hoo! N/4 ijn hoed! Waar is mijn hoed! daar gaat Mop! Mop! Mop, pak jij mijn hoed? hier, Mop!.. hier! - hier, bok!.. hier! Maar de bok gaat er van door. en Mop gaat er ook van door. 11 ak ak ak ak - pak em - hem I eg - weg ak - dak em - rem eg - hem ak - zak em - tem | eg - leg oe - moe ei - zei oe - toe ei - rei oe - doe ei - hei oe - hoe ei - kei oe - koe ei - mei oe - roe ei - wei ik - dik ik - fik ik - mik ik - tik I ik - hik ik - pik en - ben I en - hen en - ren en - den | en - ken en - pen jij - zij - gij - hij - wij we - ge - ze - je dik ~ dik-ke 12 Pak Mop! Pak hem! daar gaat Mop! de dik-ke Mop! Pak hem! pak hem! Oo, Koos, pak hem!.. oo,moe,pakhem! Kom hier, Mop! dik-ke Mop! Ik pak je, hoor! Ik zet je in de kar. loop jij maar weg? hier, zeg ik! Oo, oo, daar pak ik je, goed zoo! Koos, pak hem! Moe, pak hem goed! Oo, oo, Mop, wat ben jij er bij! 13 heer peer keer leer tuin duin puin ruin ziet riet giet niet dik - dik-ke dom - dom-me doek - doek-je haas - haas-je dak - dak-je muis - muis-je nat dun - boek bed boot tuig ik rij. ik roep. ik rook. ik riep. dan pan jan man nat-te dun-ne - boek-je - bed-je - boot-je - tuig-je ik raap. ik rem. rij-tuig lees-boek dak-pan tuin-pad zes - les - mes - - tuig - ruig - huig 14 Mop is een heer. Moe is weer in huis. Maar Koos is nog in den tuin. Kees ook. Mop ook. Koos ziet naar Mop, de dik-ke Mop. En dan moet Mop in de kar. Met den hoed op in de kar. Oo, kijk!... kijk dan! Mop is een heer. hij zit in een ben-die! die dik-ke Mop, die dom-me Mop! 15 Ik fop moe. Koos gaat in huis... „moe, moe!" Wat is er, Koos? „Oo, moe, er is een heer in den tuin! Een heer met een hoed op. Hij zit in een ben-die. Kom, moe! Kom dan bij dien heer!" daar gaat moe al heen. Waar is die heer? Waar is de ben-die? „daar, moe! daar, bij den boom!" Moe ziet den heer? Oo, oo! Mop, ben jij die heer? Oo, oo! Koos, fop jij moe? 16 In een rij. Moe is niet boos! . ♦ . wel neen! Moe is lief, héél lief. Maar het is al laat, al zes uur. „Kom, Koos, kom, Kees, naar bed." daar gaan we al. In een rij. dik-ke Mop gaat ook mee! gaat Mop ook mee naar bed? .. Wel neen. Mop doet: woef - woef - woef! Oo, oo, kijk!.. de hoed uit den bek. de hoed op het pad. Lezen leeren voor Indië, IV. 2 17 pa nee neen mie ga mee meen rie na vee veen die ma zee zeen wie ja kee keen zie muis-je buis-je huis-je jam-mer wak-ker rak-ker dut-je put-je hut-je niet laat I tien piep dan Piet gaat dien riep kan riet maat mien diep pan voor-uit! ja, pa! ja, ma. na pa. Zoek doek ga mee! mee, ma? na ma. voor-uit! voet been mus-kiet zoet geen sa-poe. 18 N aar bed dag, pa! dag, pa! dag, Kees! ga jij naar bed? dag, pa! dag, Koos! ga jij ook naar bed? ja, pa! daar is moe! voor-uit! voor-uit! naar bed! gaat moe nog niet naar bed? Oo, neen! moe gaat heel laat. En pa gaat ook heel laat. Om tien uur! Was ik ook maar een pa! 19 Oot die mus-kiet Ihloor, wat is dat? Zzzzzz . . . Zzzzzz. Hoor je het, Kees? Wat? Een mus-kiet in bed. Ik hoor ze aan mijn oor. Hoor jij ze ook? Ja, ik hoor ze ook. Zzzz.... Zzzzz .... Wat naar, die mus-kiet! Maak haar maar dood! Ja, maar ik zie haar niet. Oo, die mus-kiet! 20 Mis en raak. Oo, Koos, ik voel haar al. Bij mijn oor zit de mus-kiet. Geef haar een tik. Dan is ze dood, toe dan! Tik! . . . die is raak. Oo, je doet me pijn! Was het raak? Ja, op mijn oor. Maar niet op de mus-kiet. Die is weg. Mis. Dat is jam-mer. 21 koek-je kap-je kop-je weet je? doek-je pap-je dop-je heet je? hoek-je hap-je mop-je meet je? zat keek rook guit kaas rat week pook ruit haas dat beek dook duit gaas likrte sa-poe pak-te kik-te mus-kiet zak-te mik-te dik-ke hak-te wel dier heen viel haar bel mier been kiel daar tel kier neen wiel maar zeil hoog was poot peil boog das goot moe - nee - zei - wee - mee - zie 22 De sa-poe. IDaar hoor ik de mus-kiet weer. Zzzzz ... weer aan mijn oor. Kees, geef de sa-poe! De sa-poe is niet in bed. Roep moe maar. Moe! Moe! . . . Daar is moe al. Wat is er? Er is een mus-kiet in beqL Zoo? Maak haar dan maar dood. Er is geen sa-poe, moe! 23 na, aaar is moe weer. Moe met de sa-poe. En daar is pa ook. Pa met de 1. . p. Dan kan moe goed in bed zien, Kijk, moe, kijk, daar zit ze. Oo, ja, moe ziet ze ook. Tik! . . . Die is raak. De mus-kiet is dood. Laat de sa-poe maar in bed, moe! Dan roep ik moe niet meer. 24 JNög een mus-kiet t Hoor! riep Kees. Wat hoor je? . . . Kijk, ik zie nog een mus-kiet. Hij bijt! Hij bijt! En weet je wat Kees deed? Hij beet Koos in zijn been. Oo, zoo! ben jij die mus-kiet! Hier dan!... en Koos gaf hem een tik met de sa-poe op zijn rug. Wat een dik-ke mus-kiet! Tik! tik! Koos gaf hem goed met de sa-poe. Zoo. Diè mus-kiet is ook weg! 25 tip wie weg dom dook wip die heg bom pook lip mie zeg gom rook boor-de wil-de leer-de huur-de hoor-de ril-de keer-de tuur-de mug ruk put bok nog pop rug juk dut hok dog hop d ui k dook dak doe k hoor je? boor je? b ee r bar boo r b aa r k a t kee t k i t koo t pookje? rook je? leer je? keer je? z ei 1 z ie 1 z oo 1 z a 1 raak ,je? maak je? roo -de - - - har-de ron-de 26 Is pa boos? ryi Wat is dat? zei moe. Lik, tik, tik, hoor ik maar. Het is bij Koos en Kees. Pa liep er heen. Wat doe je, Koos? Wat is dat nu weer? „Oo, oo, riep Kees! Oo, pa! Kees bijt me, pa!" riep Koos. Hij zei: „ik ben een mus-kiet. En toen gaf ik hem met de sa-poe." 27 „Hij deed mij pijn, pa, zei Rees. En Koos zei: „Hij beet mij, pa! Hier in mijn teen en hier in mijn oor en hier in mijn kuit ;pv Zoon dik-ke mus-kiet! Zoo, zei Pa. Maar weet je wat ik doe? Ik neem de sa-poe mee. Toe, pa, laat de sa-poe in becL. Ik zal zoet zijn. Neen, die sa-poe is niet goed voor je. Toen nam pa de sa-poe uit bed. Was pa boos? Wel neen! 28 wel was been zag zal fop tel jas teen dag dan top bel gas leen | lag | wal kop ar-me - - - roo-de - - - zoe-te wit-te - - - dik-ke - - - dut-je Kees Jaap Piet Mies Koos Joop Pa Mien Saar Wim Neel Sien Wies Nol Haan Eef Os Ik Hen Een Oom In Gjuus Zag Tip Bet Gijs Zeg Top Bom 29 Koos, wees zoet, en doe Kees geen pijn meer, hoor! DNeen, pa! ag, Koos, dag, Kees. Dag, pa! Pa deed het bed goed toe. Toen kon er geen mus-kiet in. Ja, ik ga maar een dut-je doen. Ik ook. Dag, Koos! Dag, Kees. 30 Wie gaat daar! Neen, jij mag niet in huis. Jij mag niet in bed! Dat bed is voor Koos en Kees. Pak jij maar een tor, en nog een en nog een. Maar kom niet aan den zuur-zak, hoor! Die is van pa en van moe. Ga maar weg, boos dier! Jij mag niet bij Koos en bij Kees. Ga maar weg! Wèg! 31 INHOUD. Kees, hoofdletter K . 3 Herhaling 4 Kees en Koos, hoofdletter W 5 Herhaling .' f.f. 6 Kees is boos v .■,'->, . 7 Herhaling 8 Saam op reis, hoofdletter S en I . 9 Herhaling 10 Er uit, hoofdletter E en M 11 Herhaling • ï',< . 12 Pak Mop! Pak hem! hoofdletter P . . .13 Herhaling 14 Mop is een heer 15 Ik fop moe . 16 In een rij .17 a —aa en herhaling, hoofdletter Z 18 Naar bed, hoofdletter N L-^ .19 Oo, die mus-kiet, hoofdletter H 20 Mis en raak 21 Herhaling 22 De sa-poe, hoofdletter D. . 23 Nog een mus-kiet? hoofdletter N 25 Herhaling 26 Is pa boos? hoofdletter T .27 Herhaling, hoofdletter G 29 Pa weer weg . , 30 Wie gaat daar? . 31 Inhoud 32 INDISCH LEESBOEK DOOR JOHAN VAN HULZEN, Gouvernements-onderwijzer te Magelang. IN ACHT DEELTJES; PROZA EN POËZIE UIT VELER PEN. Geïllustreerd door' TJEERD BOTTEMA EN MENNO VAN MEETEREN BROUWER met vele zwarte en 16 gekleurde platen. I en II a £0,75 - III en IV a f 0,90 V en VI a f 1,00 - VII en VIII a f 1>20. ) NED-.INDISCH JAARTALLENBOEKJE DOOR D. WOUTERS en G. VAN DUINEN, te Zeist. Bandoeng. 29 J A A R T A L L_ E N IN KLEUR GEÏLLUSTREERD DOOR R. DOZY. Prijs £ 0,30. LEZEN LEEREN VAN D. WOUTERS EN W. G. VAN DE HULST VOOR DE SCHOLEN IN NEDERLANDSCH OOST-INDIË BEWERKT DOOR J. VAN HULZEN. Geïllustreerd met gekleurde plaatjes door MENNO VAN MEETEREN BROUWER EN TJEERD BOTTEMA. Prqs 1-4 a f 0,70; 5-8 a f 0,80. INLEIDING bij Lezen leeren voor N. O. Indië a f 0.40. PRESENT-EXEMPLAREN VOOR HOOFDEN VAN SCHOLEN EN ONDERWIJZERSVERGADERINGEN OP AANVRAAG VERKRIJGBAAR. P. NOORDHOF F - UITGEVER - GRONINGEN.