'IN KLOMP EN 'N SCHOEN door Kwartjes van daan hoek5e.ma UITGAVE DRUKKERIJ SOS A DAM „Ik kan er precies in zitten, ,,'t Is voor vader veel te klein, „Ik kan toch dien klomp niet dragen, „Daarvan doet mijn voet zoo'n pijn." „Zeilen naaien, dat deed Lientje, „Moeder gaf me 'n eindje touw, „Wind, ga nou 's hard aan 't blazen, „Geef m'n scheepje eens een douw." „Jan, trek jij nu ook je schoen uit, „Hier, dit stokje wordt de . mast, „Wedden, dat je mee kunt varen, „Hou je aan het riet goed vast!" Janneman had in een oogwenk 't Rechterschoentje in de hand. Voor het touw nam hij zijn veter, Bukkend zat hij aan den kant. Door den wind, die 't arme baasje In zijn rug een duwtje gaf, . Plonste hij ineens in 't water, Al de pret was er toen af. Niek begon ook mee te gillen, Zag zijn vriendje drijvend nat. Huilend liep hij naar zijn moesje, Die toevallig buiten zat. Die nam vlug een grooten bezem, Om den kleinen visschersman Uit het water mee te halen, „Je wordt vast verkouden Jan!" Jan droop als een natte poedel, 't Ventje rilde van de kou; Nico's moeder moest beloven, Dat ze 't niet vertellen zou. VAN 'n KLOMP en 'n SCHOEN DOOR betsy kater. Kind'ren, hierin kun je lezen, Wat met Jantje is geschied, 't Was gelukkig maar een droompje Dus zoo héél erg was het niet. Toen het ventje werd geboren, Noemde men hem daad'lijk Jan, Want zoo heette ook zijn opa, En dat was een lieve man. In zijn wiegje kon hij kraaien Als een heele groote haan, Zoodat Vic, die lag te slapen, Vaak verschrikt rechtop ging staan. Op de school was hij een flinkerd, Teekenen dat was zijn lust, Liefst veel scheepjes en veel water, Zeeman wordt hij, ja, gerust. Raad eens, wat ons jongske droomde, Dat hij in een donker bosch Steeds viooltjes liep te plukken, En hij zong er maar op los: Wie rusten wil in 't groene woud, Wie rusten wil met lusten, Hij kiez' een plekje dicht in 't hout, En vlije zich tot rusten: Een peluwtje van mollig mos, Een kussentje van varen, En een gordijn van blaren, G-eeft zoeten middagslaap in 't bosch. De hemel van het ledikant Blinkt prachtig blauw door 't loover, De heesters sling'ren om den rand, De bloesem hangt er over; Het koeltje fluistert met den vliet, De dart'le vlinders spelen, De nachtegalen kweelen, Is 't niet een lieflijk wiegelied? (UIT HET BEKENDE LIEDJE EEN MIDDAGSLAAPJE VAN J. P. HEIJE.) Toen hij 't bosch was doorgeloopen, Zag hij bij een grooten plas Plotseling zijn vriendje Nico, Die daar wat aan 't spelen was. M'k Maakte van mijn klomp een scheepje, „Met een wimpel en een vlag," Riep hij dol verrukt tot Jantje, „Hier vaar ik nu eiken dag." „Vader houdt niet van het water, „Moeder vindt me nog te klein; „Hè, wat zal het heerlijk wezen, „Later een matroos te zijn." Hij droogd' in de zon zijn kleertjes, Zoover was 't nog goed gegaan, Maar zijn „schip" was weggedreven, Tranen hielpen daar niet aan! Zonder schoen moest hij naar huis toe, Vader stond al op den weg Naar zijn kleinen man te kijken, „Bolleboos, waar blijf jij, zeg?" „Pa, ik heb één schoen verloren, „Kijk, de and're heb ik aan, „Straks ga ik met Nico zoeken, „Alles heeft de wind gedaan." „Nico houdt óók veel van varen, „Toe, va, geef me maar een zoen, ,,'k Zeg U niet wat er gebeurd is, „Heusch, ik zal het nooit meer doen." „Moeder is je al aan 't zoeken, „Lien was ook zoo vrees'lijk bang, „Ik ben blij, dat je terug bent, „Kom maar hier dan met je wang." Daar kwam moe al op een drafje Op haar kleinen jongen aan. „Is mijn schat teruggekomen, „Waarom was je weggegaan? Juist wou Jan moes gaan vertellen Van het klompje en de schoen, Toen de bel hem wakker maakte, En wat merkte Jantje toen? „Hè, gelukkig, 't was een droom, moes, „En ik had zoo vast gedacht, „Dat 'k in 't water was gevallen." Kind'ren was 't geen bange nacht? KB Den Haag r