NL 24 A 4000 12 GESCHIEDKUNDIGE ATLAS VAN NEDERLAND COMMISSIE VOOR DEN GESCHIEDKUNDIGEN ATLAS. Dr. P. J. Blok (Voorzitter), Leiden. Dr. W. A. F. Bannier, Utrecht. Dr. A. A. Beekman, Den Haag. Dr. H. Blink, Den Haag. Dr. H. Brugmans, Amsterdam. Dr. I. H. Gosses, Groningen. F. A. Hoefer, Hattem. Mr. Dr. J. C. Overvoorde, Leiden. J. C. Ramaer, c.i., Den Haag. GESCHIEDKUNDIGE ATLAS NEDERLAND DE KERKELIJKE INDEELING OMSTREEKS 1550 TEVENS KLOOSTERKAART II DE BISDOMMEN MUNSTER EN OSNABRUCK (IN GRONINGEN EN FRIESLAND) DOOR mr. j. g. c. joosting 'S-GRAVENHAGE MARTINUS NIjHOFF 1921 INHOUD. Blz. Algemeene opmerkingen y Gebruikte afkortingen 9 A. HET MUNSTERSCHE AARTSDIAKONAAT FRISIA ... 13 I. De proosdij humsterland 18 a. Het Groningsche deel der proosdij 19 Saaxum, Oldèhove, Niehove, Noordhorn, Zuidhorn, Faan, Niekerk, Oldekerk, Sebaldeburen, Grijpskerk, Visvliet, Lutjegast, Grootegast, Doezum, Opende, Marum, Noordwijk, Lucaswolde, Nuis, Niebert, Tolbert, Midwolde, Lettelbert, Oostwolde, Leegemeeden. b. Achtkarspelen 25 Buitenpost, Lutjepost, Twijzel, Kooten, Drogeham, Harkema-Opeinde, Surhuizum, Augustinusga. II. De proosdij Leens 29 Vierhuizen, Hornhuizen, Oldeklooster (Kloosterburen), Wierhuizen, Uirum, Leens, Wehe, Warfhuizen, Niekerk, Vliedorp, Zuurdijk. III. De proosdij Baflo 32 Pieterburen, Westernieland, den Andel, Saaxumhuizen, Eenrum, Mensingeweer, Maarslagt, Maarhuizen, Obergum, Ranum, Baflo, Rasquert, Tinallinge, Menkeweer, Onderwierum, Westerdijkshorn, Sauwerd, Wetsinge, Bellingeweer, Winsum, Garnwerd, Feerwerd, Ezinge, Franssum, den Hum', Leegkerk, Hoogkerk, Dorquert, Wierum, Oostum, Harssens, Zuidwolde, Noordwolde, Adorp. IV. de proosdij usqüert 41 de Breede, Warffum, Usquert, Uithuizen, Uithuizermeeden, Oosternieland, Oldenzïjl, Eppenhuizen, Zandeweer, Rottum, Stitswerd, Kantens, Toornwerd, Middelstum, Huizinge, Westerwijtwert, Bedum. V. De proosdij Loppersum 48 't Zandt, Garsthuizen, Westeremden, Stedum, ten Boer, Thesinge, Garmerwolde, Kleine Harkstede, Groote Harkstede, Scharmer, Kolham, Slochteren, Schildwolde, Woltersum, Wittewierum, Garrelsweer, Loppersum, Zeerijp, Enum, Wirdum, Oosterwijtwert, Leermens, Godlinse, Losdorp, Spijk Bierüm. VI. De proosdij Farmsum 57 Holwierde, Krewert, Jukwert, Marsum, Uitwierda, Solwerd, Appingedam, Tjamsweer, Opwierde, Farmsum, Weiwerd, Heveskes, Oterdum, Borgs- 6 weer, Termunten, Woldendorp, Meedhuizen, Wagenborgen, Siddeburen, Helium, Noordbroek, Zuidbroek, de Meeden, Eexta, Scheemda, Midwolda, Oostwold, Finsterwolde. B. HET OSNABRÜCKSCHE (AARTSDIAKONAAT?) BEL- LINGWOLDE EN WESTERWOLDE 65 I. Het decanaat Bellingwolde(?) 66 Westerlee, Winschoten, Beerta, Blijham, Bellingwolde. II. Het decanaat Westerwolde 67 Frieschelo, Wedde, Onstwedde, Vlagtwedde, Sellingen. ALGEMEENE OPMERKINGEN BIJ DEN GESCHIEDKUNDIGEN ATLAS. Bij de samenstelling van dezen historischen atlas is voor de geografische vormen van Nederland tot grondslag genomen de Topografische Kaart des Rijks van het Ministerie van Oorlog. Bekend toch is, dat de kaarten van vóór de Krayenhoffsche opname wat de vormen betreft min of meer, de meeste zelfs zeer veel, te wenschen overlaten. Slechts enkele zijn in dit opzicht vrij goed te noemen, zooals die van het Hoogheemraadschap Delfland van 1712 door Cruquius, die van de Uitwaterende Sluizen van Kennemerland en Westfriesland van de 18e eeuw en een paar andere. Toch geven vele andere kaarten aanwijzingen, waarvan met vrucht gebruik is te maken, als nl. de bedoeling van het voorgestelde duidelijk is. Waar oriënteering en vormen onjuist zijn, kunnen die dan naar de Topografische Kaart worden verbeterd. Intusschen doet zich, wat het teekenen van historische kaarten van Nederland aangaat, eene moeilijkheid voor, die voor dergelijke van het buitenland in 't geheel niet of slechts in geringe mate bestaat, de moeilijkheid nl. die het gevolg is van de aanhoudende veranderingen van den bodem en de wateren in de lage alluviale helft deslands. De natuurlijke gesteldheid van de Rijnprovincie bijv. was in 1300 juist dezelfde als in 1880, op eene weinig beteekenende verlegging of afsnijding van een riviervak na, zoodat in een geschiedkundigen atlas van dat gewest de historie altijd op dezelfde geografische kaart kan worden ingeteekend. Niet alzoo wat Nederland betreft. Vooral de groote veranderingen in de middeleeuwen in den loop der benedenrivieren in Holland, de tijdelijke en blijvende landverliezen en de gedurige bedijlringen en herdijkingen van gronden, zoowel in het zuidwesten als in het noorden des lands, zijn oorzaak, dat reeds een gering verschil in tijd 8 wijzigingen meebrengt in de kaart. En dikwijls zeer belangrijke wijzigingen. Deze atlas nu heeft vele voorstellingen te geven op staatkundig, rechterlijk en kerkelijk gebied, die nagenoeg alle op verschillende tijdstippen vallen, waarop dus ook de physische gesteldheid des lands verschillend was. Ik heb er aan vastgehouden, ook al had dit met het doel der kaart niets te maken, die gesteldheid altijd zooveel mogelijk in overeenstemming te doen zijn met het tijdstip der voorstelling. Dit geldt echter alleen voor den tijd na 1300 a 1350. Van vóór dien tijd bezitten wij te weinig gegevens om daaruit een eenigszins groot gedeelte der kaart met eenige zekerheid te kunnen construeeren. Voorstellingen van oudere tijden, waarvan enkele ook in dezen atlas voorkomen, zijn meer te beschouwen als veronderstellingen, die trachten zooveel mogelijk de werkelijkheid nabij te komen. Bedoelde moeilijkheid komt grootendeels neer op de beantwoording der vraag: Welke waren op dat tijdstip de juiste oever- en kustlijnen? Ik heb daarvoor overal genomen de hoogwaterhjn. De laagwaterlijn, dus ook de bij ebbe droogvallende gronden, te teekenen zou zelfs voor vele kaarten van het begin der 19e eeuw nog niet mogelijk zijn, — althans zoo deze op eenige nauwkeurigheid mochten aanspraak maken. Ook heb ik gemeend overal de buitendijken (langs zee en open rivieren) te moeten teekenen. Zonder deze toch zou in de eerste plaats de voorstelling van den natuurkundig-aardrijkskundigen toestand onjuist geworden zijn; dan zouden nl. geheel afgesloten binnendijksche wateren tot rivierarmen of open riviertakken of tot getijrivieren zijn gemaakt, een valsch beeld dus. Daarom zijn de binnendijksche en de buitendijksche wateren ook met twee verschillende kleuren — op deze kaart resp. zwart en blauw — aangeduid. Maar ook de waarde, het gebruik, de geschiktheid voor nederzettingen enz. van de bedijkte landen en van de nu en dan aan overstrooming blootgestelde buitengronden zijn in 't algemeen zoo verschillend, dat ook voor den geschiedkundige de kennis van het onderscheid van die beide soorten van gronden wel degelijk van belang kan zijn. Voor het overige meen ik te kunnen verwijzen naar de verklaring op de kaarten zelve en naar den daarbij behoorenden tekst. A. A. B. GEBRUIKTE AFKORTINGEN. v. d. Aa, I, 1 enz. Anal. 1 enz. Arch. 1408: 1 enz. Dr. 1 enz. Fr. PI. I, 1 enz. Jb. I, 1 enz. Kron. Ad. 1 enz. M.G. 23 p. 1: 1 enz. A. J. van der Aa, Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden, 1839 vlg., deell bladz. 1 enz. Ant. Matthaeus, Veteris aevi Analecta, 4°. ed., deel III, Hagae comitum MDCCXXXVIII, pag. 1 enz. Mr. H. O. Feith, Register van het archief van Groningen, Groningen 1853 vlg., i. d. 1408 N°. 1 enz. Mr. R. K. Driessen, Monumenta Groningana veteris aevi inedita, Groningen 1822, pag. 1 enz. G. F. thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg, Groot Placaat- en charterboek van Vriesland, Leeuwarden MDCCLXVIII vlg., deel I bladz. 1 enz. N. Westendorp, Jaarboek van en voor de provincie Groningen, Groningen 1829 vlg., deel I bladz. 1 enz. Kroniek van het klooster Aduard, ed. H. Brugmans, in Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. te Utrecht, deel 23, bladz. 1 enz. Monumenta Germaniae Historica, Scripto- rum tomus XXIII, Hannoverae MDCCC LXXIV, pag. 1, regel 1 enz., waarin de kroniek der abten van Wittewierum: Emo. p. 465—523, Menco p. 523—561, Continuatio p. 561— 572, — endeGestaabbatumHortisanctae Mariae p. 576—608. 10 O.B. 1 enz. = Oorkondenboek van Groningen en Drente, Groningen 1896—99, N°. 1 enz. O.G. 1 enz. = Oudheden en Gestichten van Groningen en Groningerland, mitsgaders van het land van Drente, uyt het latijn vertaald en met aanteekeningen opgehelderd, door H. v. R., Leiden 1724, bladz. 1 enz. P.E.I.P., II, 1 enz. = Mr. D. F. J. van Halsema, Verhandeling over den staat en regeringsvorm der Ommelanden tusschen den Eems ende Lauwers, in: Verhandelingen ter nasporinge v. d. wettenen gesteldheid onzes vaderlands .... door een genootschap te Groningen Pro Excolendo Jure Patrio, deel II, Groningen MDCCLXXVIII, bladz. 1 enz. P.U. i enz. = Dr. Heinr. Reimers, Friesische Papsturkun- den, Leeuwarden 1908, N°. I enz.1). R.G. 609 enz. = Dr. Karl Freiherr von Richthofen, Untersuchungen über Friesische Rechtsgeschichte, Theil II, Band 2, Berlin 1882, S. 609 enz. Rq. 1 enz. = Dr. Karl Freiherr von Richthofen, Friesi¬ sche Rechtsquellen, Berlin 1840, S. 1 enz. T.S. 1 enz. = Tegenwoordige Staat van Stad en Lande, dl. II, Amsterdam enz. MDCCLXXXXIIII, bladz. 1 enz. J) Men lette erop, dat Friesland en Groningen gelijke nummering hebben. HET BISDOM MUNSTER A. HET MUNSTERSCHE AARTSDIAKONAAT FRISIA. Reeds bij den aanvang der 13de eeuw wordt ons dit aartsdiakonaat gesignaleerd. In 1209 is er sprake van Egélmaxus Frisie prepositus als getuige in een acte van Otto bisschop van Munster (O.B. 47); van 1219—1224 is proost van Friesland Ludolfus de Holte (O.B. 63 en noot 1 aldaar); in 1232 treedt zekere Heinricus Friste prepositus op als getuige van den Munsterschen bisschop (O.B. 93); van 1265—1268 fungeert Johannes de Rethe als Frisie prepositus of wel als Frisie archydiaconus (O.B. 139 en noot 1 aldaar). Tot aan de invoering der nieuwe bisdommen in ons vaderland en de verheffing van het bisdom Utrecht tot aartsbisdom heeft het aartsdiakonaat bestaan, heeft zijn hoofd (onder verschillende titels*)) zijn functiën uitgeoefend en de bisschop of de aartsdiaken visitatie-reizen in dit district gehouden. In 1561 werd zijn gebied -77 onder aftrek van Achtkarspelen — met de districten Bellingwolde en Westerwolde, Drente en een paar kerspelen in Overijsel samengevoegd tot het bisdom Groningen (O.G. 11— 13). De kerkelijke jurisdictie van Munster eindigde toen dus, het oude aartsdiakonaat hield op te bestaan. De grenzen van het district zijn zonder bezwaar vast te stellen. In het oosten scheidde van den Dollard zuidwestwaarts de Tjamme en de daaraan sluitende Zijpe het van Reiderland en de daarin gelegen Osnabrücksche kerspelen Beerta, Winschoten en Westerlee; meer zuidwaarts verloor de grens zich in het veen. Even onzeker is de veengrens tusschen het Hoetmansmeer en het Sappemeer; vast staat, dat Meeden en Zuidbroek onder Munster, en de kerspelen ten zuiden van het veen onder Utrecht ressorteerden; hoever ieders gebied precies ging, is voor ons van weinig waarde, omdat de venen onbewoond waren. Van den noordwesthoek van Zuidbroek volgde de grens tegen het bisdom Utrecht de Siepsloot en de daaraan sluitende Borgsloot tot den noordoosthoek van Noorddijk, *) Zie een opgave der functionarissen, met hun titels, in Zeitschr. für vaterl. Geschichte und Altertumskunde, 75 Bnd. (1917), S 282. 14 — vandaar het water en den daarnaast gelegen weg, dat de noordgrens vormt van Noorddijk tot den ouden loop der Hunse, — dan de Hunse tot waar deze bij Selwerd de Drentsche A opneemt, — deze A tot vlak ten oosten van Groningen, — een hoekigen weg naar het Eelderdiep, — de Groningsch-Drentsche en eindelijk de Groningsch-Friesche grenzen, onder toevoeging echter van het Friesche Achtkarspelen. Die grenzen zijn steeds zeer bepaald geweest; ik herinner mij niet, eenige betwisting van een van beide zijden te hebben gevonden van wat de ander zijn gebied beschouwde. De vraag doet zich natuurlijk op: hoe is deze begrenzing ontstaan; waarom kwam dit gebied aan de diocese van Munster en niet aan die van Utrecht? Het antwoord hierop zal moeten worden gezocht in kerkelijke en politieke toestanden. Bekend is, dat het christendom aan de bedoelde landstreek werd gebracht door Willehad, Ludger enz. % en niet van Utrecht uit. Het Oude Trecht mag de zetel zijn geweest voor de missie onder de Friezen, de vandaar uitgegane predikers schijnen niet tot de Omlanden te zijn doorgedrongen. Zoo vormde dus de kuststreek een afzonderlijk missiegebied, dat niet met Utrecht was verbonden, doch wel met Munster, toen Ludger (| 809) daar de bisschoppelijke waardigheid had ontvangen a). De venen, die voor het grootste deel in deze streken de bisdommen Munster en Utrecht scheidden, vormden een soliede, natuurlijke grens. — Daarnaast kan invloed hebben gehad, dat de Franken van het zuiden af hun verovering van het kustland door Noord-Holland en in Friesland niet verder hebben gebracht dan tot bij de Groninger grens»). De verovering bracht natuurlijk met zich aansluiting aan de Frankische administratie en aan de Frankische kerk (te Utrecht) *). De niet veroverde kuststreek werd niet Frankisch en verkreeg geen aansluiting aan de Frankische kerk; daarvoor was aansluiting aan Munster mogelijk. Of en in hoever invloed kan hebben uitgeoefend de kerkstichting door kloosters, zou ik niet durven beslissen. Vast staat, dat bij de stichting van een kerspel daaraan volgens het kanonieke recht bepaalde grenzen moesten worden toegekend. Verder, dat de kerspelen der 15de eeuw voor een groot deel zijngeweest onderdeelen van grootere kerspelen.Eneindelijk, dat de oudste kerspelen een hoogen ouderdom hebben. De mogelijkheid is dus niet uitgesloten, dat een deel der kerspelvorming aan kloosters zal te danken zijn; hunne medewerking hebben zij zeker bij de totstandkoming van jongere kerspelen gegeven. Die kloosterlijke werkzaamheid kan ech- ») Alb. Hauck, Kirchengeschichte Deutschlands, Th. I» (Leipzig 1898), S. 419 ff., Th. II8 (Leipzig 1900) S. 349 ff., vooral 354 ff. *) a. w. II, S. 407. ») Gosses-Japikse, Handb. staatk. geschied., den Haag 1920, bldz. XXV. 4) Hauck, a. w., I», S. 311. 45 ter voor het aartsdiakonaat Frisia niet hoog worden geschat, omdat volgens een bericht uit het begin der 13de eeuw het aantal kloosters in deze streken niet groot wasj voor de oudste kerspdvorming kunnen zij dus niet al te veel hebben bijgedragen. En waarschijnlijk zal dit ongeveer nergens hebben beïnvloed de begrenzing van het aartsdiakonaat, dat, als onderdeel van het bisdom, de vaste grenzen, die dit behoorde te bezitten, moet hebben gedeeld. Dat kloosters te dezen opzichte inderdaad iets hebben gepresteerd, mag m.i. worden afgeleid uit de overwegende positie, die enkele ervan in onderdeden van het aartsdiakonaat innamen. Het aartsdiakonaatschap werd, voor zoover wij kunnen nagaan, waargenomen door een lid van het Munstersche Domkapittel. Dit was'in volkomen overeenstemming met hetgeen wij in het bisdom Utrecht en elders waarnemen. Toen in de Utrechtsche diocese splitsing in aartsdiakonaten tot stand kwam, werden deze verdeeld over de proosten der vijf kapittelen te Utrecht, 4 proosten van kapittelkerken elders die lid van het Domkapittel moesten zijn, den chorepiscopus-lid van dat kapittel, terwijl het elfde aartsdiakonaat werd beheerd door het Domkapittel zelf. Ook te Munster zal dus de splitsing van het bisdom in aartsdiakonaten zijn uitgegaan van het Domkapittel aldaar. Het aartsdiakonaat Frisia was, als de meeste meer belangrijke aartsdiakonaten, verdeeld in decanaten, en wel in 6: Humsterland waaronder Achtkarspelen, Leens, Baflo, Usquert, Loppersumèn Farmsum. Die verdeeling is weUichrgeschied gelijktijdig met de oprichting van het aartsdiakonaat. Zij bestond tenminste reeds in het begin der 13de eeuw, wanneer wij vermeld vinden 2 dekens van Loppersum. Hoe deze beiden de functiën hadden verdeeld, is mij onbekend; een paar jaren later blijkt er slechts één deken te zijn. In dien tijd was dus de onderverdeeling in decanaten een feit. Hoe men tot die onderverdeeling is gekomen, welke motieven daarbij den doorslag hebben gegeven, is bezwaarlijk uit te maken, omdat over de vorrmng der decanaten ons zoo weinig is overgeleverd. Op een gegeven oogenblik kunnen wij decanaten vaststellen; maar hoe zij in de wereld kwamen, wordt ons daarbij niet gezegd. Men kent de theorie, dat zij zouden zijn geboren uit de zoogenaamde lanokapittelen. De priesters uit een zeker gebied zouden zich hebben aaneengesloten ter gezamenlijke bestrijding der ziekte- en begrafeniskosten zielmissen enz.; zulke vereenigingen hebben in tal van streken bestaan'de deelnemers hielden geregeld bijeenkomsten ter bespreking hunner belangen; zoo was een band ontstaan tusschen de geestelijken eener bepaalde streek. Toen men nu behoefte had aan onderverdeeling van het aartsdiakonaat, zou men gemakshalve tot decanaten hebben gemaakt die kringen; de decanaten zouden dus zijn gevormd naar de landkapittelen en 16 na hunne vorming zou die onderlinge ziekte- en zielszorg hebben blijven bestaan. Het is mogelijk, dat deze theorie geheel of ten deele juist is; ik beschik over te weinig gegevens om dit uit te maken. Alleen veroorloof ik mij op te merken, dat hetgeen over die landkapittelen wordt medegedeeld, meestal dagteekent van na de vorming der decanaten en het daardoor moeilijk wordt over de prioriteit der landkapittelen een gefundeerd oordeel uit te spreken. Wanneer wij ons aartsdiakonaat Frisia rondzien, dan valt met betrekking tot de verdeeling in decanaten de aandacht te vestigen op het volgende. Het decanaat Humsterland draagt als gelijkwaardig den naam Antiqua Curtis. In Baflo vond men een curia of curtis, behoorend aan den bisschop van Munster. Of ook de Olie Hof hem behoorde, is mij niet bekend; maar vast staat dus, dat een tweetal hoven, waarvan zeker een aan den bisschop behoorde, zetels waren van decanaten. De hof te Baflo wijst duidelijk op een centrum van wereldsch beheer: er waren landerijen aan verbonden. Het decanaat Leens besloeg de Marne, welk district ook wordt aangeduid als Oldeklooster. Waarschijnlijk mag uit dit laatste worden afgeleid, dat het klooster het centrum is geweest van de parochievorming in dat onderdistrict. Het decanaat Farmsum is in de latere middeleeuwen toevertrouwd geworden aan de zorg van hovelingen uit het geslacht Ripperda, dus aan leeken. Dit wekt het vermoeden, dat de geestelijke zorgen minder belangrijk werden geacht en er wellicht stoffelijke belangen waren te behartigen. Kan daar ook een curtis hebben bestaan, waarvan men de administratie in lèekehanden had gegeven; waarom men later — op het voetspoor van wat in Oost-Friesland was geschied — ook de decanale functiën aan den administrateur opdroeg? Beziet men de kaart dan blijkt, dat de geographische toestanden zeker niet overal ten grondslag hebben gestrekt aan de decanaatsindeeling, tenzij er belangrijke wijzigingen zich op dat gebied zouden hebben voorgedaan, wat natuurlijk zeer goed mogelijk is. Zoo komt men tot vragen als deze: Heefthet samengevloeide Eelder + Peiserdiep oorspronkelijk zijn weg genomen ten noorden van Leegemeeden langs en dan ten oosten van Zuidhorn, Noordhorn en Saaxum ? Is het noordelijk deel van het Aduarder diep een gekanaliseerd stroompje óf wel bestond daar geen afwatering en is men met het graven ervan overgegaan in den tijd, toen de abdij te Aduard handel dreef en daarvoor privileges zocht te verwerven? Waarom heeft men de grens tusschen 'de decanaten Baflo en Usquert in het zuiden zoo zonderling getrokken en deze niet eenvoudig gelegd langs de Oude JE, zoodat zij in eene rechte lijn liep? Er hebben dus invloeden gewerkt, die ons onbekend zijn doch die aan 17 de decanaten lijnen hebben gegeven, welke men niet zou hebben verwacht. Een gissing daarover uit te spreken zou te vermetel zijn in verband met de weinige gegevens; toch scheen het mij goed de aandacht erop te vestigen, een speciaal onderzoek zou misschien de zaak kunnen ophelderen. In verloop van tijd hebben de dekens zich den titel aangematigd of den titel aangenomen van proost Aangematigd, als zij zich als kerkelijk rechter wilden stellen op denzelfden rang als de proosten-aartsdiakens, hoewel zij eenvoudig pastoors waren van kerspelkerken. Aangenomen, als zij daardoor te kennen wilden geven, dat — evenals voor den proost 'van een klooster — hun voornaamste arbeid was de zorg voor de wereldsche goederen. In dit laatste geval kan daarop zijn invloed hebben doen gelden de opdracht van het dekenschap van Farmsum aan leeken; immers leeken-proosten vond men, ik herinner slechts aan den „swineproCst", dien ik ergens ontmoette. In een paar decanaten vindt men 2 dekens of 2 proosten tegelijk vermeld of wel een pastoor, die verklaart de halve proosdij te bezitten. Waarom deze splitsing geschiedde, op welke wijze de beide rechthebbenden hun onderlinge verhouding regelden of geregeld zagen, en of er een ander gevolg is geweest dan deeling der inkomsten, blijkt niet. Een enkele maal wordt ook naast de proost een vice-pröost genoemd, zonder dat omtrent zijn werkzaamheid gegevens worden ontvangen. Jl ï\°Ud! naam deCanUS vejrdween; n** sPrak van prepositus en prepositura; daarom volg ik nier die gewoonte en gebruik het woord proosdij voor de onderdistricten. GESCHIEDKUNDIGE ATLAS. 2 I. DE PROOSDIJ HUMSTERLAND. De naam dezer proosdij wisselt af tusschen Hummerke en Antiqua Curtis, evenals die van 's proosten zetel Oldehove. In verloop van tijd werd echter de eerste naam gebruikt voor het district; de laatste voor de hoofdplaats ervan. Het kerkelijk district omvatte meer dan het wereldlijke van denzelfden naam: het zuidwestelijk deel van de Midgo (later tot Middag verbasterd) en het in Friesland gelegen Achtkarspelen. Zoo besloeg het dat deel der provincie Groningen, dat in het oosten wordt begrensd door het samengevloeide Eelder + Peiserdiep, de Hoogemeedster waterleiding, de Hamster watering, de Oude tocht, en de Kliefsloot. De westgrens vormde de westgrens der provincie, uitgebreid met de grenzen der gemeente Achtkarspelen. Typisch is zeker deze toevoeging van Achtkarspelen, aan drie zijden omsloten door het bisdom Utrecht; hoe zij moet worden verklaard, kan ik niet zeggen. Aangenomen toch al, dat de 8 kerspelen in het leven zouden zijn geroepen door Gerkesklooster en dat 7 ervan wellicht Augustinusga als hun moederkerk moesten beschouwen, blijft de vraag (zij 't met kleine wijziging): Waarom werd Gerkesklooster, dat ontwijfelbaar lag in Friesch gebied, kerkdijk gerekend bij het Munstersche deel van Groningen? Heeft Munster eenig aandeel gehad in de stichting van het klooster? Gehed onmogelijk is dit niet, waar de abdij Überwasser te Munster in de 14de eeuw tienden blijkt te bezitten in Achtkarspelen. De oudst-bekende prepositus in Humerke was Hero filius Alheri Ykeman, in 13401). Aan de preposituur was verbonden een pastoraat2), zeker wel dat van de kerk te Oldehove waar de proost te recht zat en den priesters de sacramenten ministreerde s); voor sommige zaken hield hij ook rechtdag in Achtkarspelen4). De proost moest resideeren in zijn proosdij, tenzij de paus hem daarvan had ontheven6). >) Deze pachtte in 1340 tienden in Langewold en Achtkarspelen van de abdis van Überwasser te Munster, onder bepaling dat bij afstand van de proosdij of als hem mors, quod absit (!), contigerit de tienden aan de abdis zouden terugvallen (O.B. 361). •) Op 12 Nov. 1400 voorzag (providet) paus Bonifacius IX Henricus de Bafflo, presbyter Monasteriensis diocesis, met de prepositara ruralis in Humerke ac parrochialis ecclesia eidem annexa (P. U. xm). ») O.B. 843 (d.d. 1392). «) Zie den seendbrief van Achtkarspelen (d.d. 1395) O.B. 907. 5) Zie zulk een ontheffing P. U. xxv. 9Mfl 19 a. Het Groningsche deel der proosdij. Saaxum. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 755 j's. 748 en 747). In 1794 heet het, dat het huis van Aduard thans de overstemming in de collatie heeft (T.S. 389 j*. 393/4); oudtijds zal dus het jus patronatus hebben behoord aan de eigenerfden (parochianen). De N.- en O.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Oldehove; de W.grens vormde een waterloop, die uit de Kliefsloot in licht-noordwestelijke richting vlak langs het dorp voert naar de Hunse. Oldehove. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 753 p, 748 en 747). Wij mogen haar echter veel ouder opvoeren. Het register spreekt van de Sedes in Hummerze alias Oldehove en noemt daarin als parochie A ntiqua curtis alias Hummerze (a. w. 748). De beide namen werden dus gebruikt zoowel voor het district als voor de parochie; doch voor het district gold Hummerze, voor de parochie Antiqua curtis als de gewone aanduiding. Een aanteekening op 1224 door Emo van een visitatie-reis namens den bisschop van Munster zegt: f eragratis villis Befüo (Baflo), Hugemerche, Lidenge (Leens) venissent Usquerth (M.G., 23, p. 505: 19/20). Hier is dus sprake van de seendstoel Hugemerche, wordt dus Oldehove aangewezen, dat toen dus een parochie moet zijn geweest. De kerk (S. Ludgerus: P.U. xl, d.d. 1441) is in 1664 door een nieuwe vervangen (T.S. 389). — Het jus patronatus behoorde in 1441 aan de parochianen (P. U., t.z.pl.), in 1794 aan verscheidenen (T, S„ t.z.pl.), wat wel dezelfde beteekenis zal hebben. De N.- en Z.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Oldehove; voor de O.grens zie boven bij Saaxum; de W.grens vormde een waterloop, die van de Oude Rijt, ten o. van Balmahuizen en ten w. van Frijtum, gaat tot ten n.o. van Niehove en dan in hcht-noordwestelijke richting naar de slikken van het Ruigezand. Niehove. Het 15de eeuwsch decanaatsregister somt achtereenvolgens op als parochiën: Antiqua curtis alias Hummerze, Suxwort, Saxum. Een kerspel Suxwort of Saxwort (naar een conjectuur van v. Richthofen, R.G. 748) bestond niet. De bul d.d. 7 Augustus 1561, waarbij paus Pius IV het bisdom Groningen oprichtte, noemt de parochiën Oldehoven, Nyehoven, Saxum (O.G. 12). Er zijn dus twee mogelijkheden: de parochie Niehove bestond reeds in de 15de eeuw, maar de registrator heeft zich vergist met het volgend Saxum; öf wel de parochie bestond toen nog niet en dagteekent van later tijd doch op zijn laatst van het midden der 16de eeuw. De tegenwoordige kerk dagteekent van 1619. — Het jus patronatus behoorde in 1794 aan verscheidene stemgeregtigden (T.S. 388), en zal dus oudtijds zijn geweest aan de eigenerfden (parochianen). 20 De Z.- en W.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Oldehove; voor de O.- en N.grenzen zie boven bij Oldehove. Noordhorn. De parochie bestond waarsctojrilijk reeds in 1398 (O.B. 1020), doch zeker in 1457 (P.E.I.P. II, 530: toe Northorn op den kerkhoff). Het jus patronatus was in 1794 in veele handen (T. S. 382), en zal dus oudtijds zijn geweest aan de eigenerfden (parochianen). De W.-1), N.- en O.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Zuidhorn; de Z.grens vormden een water uit de Hamster wateringinlichtzuidwestelijke richting voerend naar den weg Noordhorn—Zuidhorn, verder de Noordhorner schipsloot tot waar de spoorlijn Groningen—Leeuwarden den langs die sloot gelegen weg snijdt, daarna een kronkelend water tot het Hoendiep, dit diep zelf z.o.waarts tot de Zuidhorner schipsloot, en ten slotte het Brildiep. Zuidhorn. De parochie bestond misschien in 1387 (O.B. 774: Ludelef ter Hoerne), doch zeker in 1392 (a. w. 826: Ludelef cureyt van Zuedhorm). In 1794 was de meerderheid der kerkelyke collatie bij den bezitter van het huis Hankema aldaar (T.S. 381), oudtijds dus wel bij de eigenerfden (parochianen). Voor de N.grens zie boven bij Noordhorn; de overige grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Zuidhoru, behoudens dat een paar perceelen bij de Vette Koe tot Leegemeeden zullen hebben behoord. Faan. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 758 jis. 748 en 747). Misschien mag men haar stellen op 1228, wanneer Emo een diaconus de Fene noemt (M.G. 23, p. 511: 29). In 1794 was in de collatie van Faan en Niekerk de overstemming bij den bezitter van het huis Bijma te Faan (T.S. 382), oudtijds dus wel bij de eigenerfden (parochianen). De W.grens vormde de Maardijk (of een daarlangs gelegen water); de overige grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Oldekerk. Niekerk. De parochie bestond zeker in 1385 (O.B. 746). Zie voor het jus patronatus hierboven onder Faan. Voor de O.grens zie boven bij Faan; de Z.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Oldekerk; de W.grens vormde het Kleine- of Lutjediep; de N.grens lag vermoedelijk langs de Matsloot en niet langs het meer noordelijke Kleitsdiep (gemeentegrens van Oldekerk). Oldekerk. De parochie bestond zeker in 1385 (O.B. 746). Zij moet natuurlijk ouder zijn dan Niekerk, dat ook in 1385 wordt genoemd (z. b.). De namen Oldekerk en Niekerk duiden op verwantschap. Het jus patronatus van Niekerk en Faan behoorde aan denzelfde. Is dus wellicht 01- •) Doch dan vermoedelijk met toevoeging van den vierhoek ingesloten door de Katerhals (O.), Matsloot (Z.), LutjediepJW.) en Kleitsdiep (N.) aan Noordhorn. Tenzij deze grens werd gevormd door de Katernals (gemeentegrens van Zuidhorn) en het bochtige water, dat deze verbindt met de Kommerzijlster rijt. 21 dekerk de moederkerk der beide andere, en zijn daaruit in 't veen (zie boven bij Faan: diaconus de F ene) en te Niekerk nieuwe parochiën afgesplitst ? De W.- en Z.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Oldekerk; voor de O.grens zie boven bij Niekerk; de N.grens lag vermoedelijk langs de Matsloot en niet langs het meer noordelijke Hoendiep (gemeentegrens van Oldekerk). Onder Oldekerk lag een Praemonstratenser nonnenklooster, dat volgens Emo in 1204 zouzijn gesticht met den naam Porta S. Marie (Maria's poort) (M.G. 23, p. 467: 4; T.S. 383). Sebaldeburen. De parochie bestond reeds in 1207 of 1250, toen de keuren van Langewold op het kerkhof aldaar werden vastgesteld, waar zij in 1282 werden vernieuwd (O.B. 45 en 157). Het kerkhof bleef de plaats waar de rechtdagen werden gehouden (P.E.I.P. II, 383, d.d. 1499). Wellicht is Sebaldeburen, in het burgerlijke de hoofdplaats van Langewold, ook in het kerkelijke dit geweest en dus de moederkerk van parochiën in dat district. In 1794 was het een staande collatie (T.S. 384), dus door opkoop van het stemrecht zonder den grond in eene hand gekomen (a. w. 280/1); oudtijds behoorde het jus patronatus dus wel aan de eigenerfden (parochianen). De N.-, O.- en Z.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Grootegast; de W.grens, van de Haimatsloot (Z.) tot de Matsloot (N.), vormde de Grootegaster (meer noordelijk Lutjegaster) tocht. Grijpskerk. Deze parochie wordt niet genoemd in het 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 759 jis. 748 en 747). Wel echter in de bul d,d. 7 Augustus 1561, waarbij paus Pius IV het bisdom Groningen oprichtte: Engewert anders Grijpskerk (O. G. 11). Zij wordtin de beurtlijst van de dorpen, bevoegd tot waarneming der grietenij, Sibaldebuuren-beneden genoemd (T.S. 385), en zal dus een dochterkerk zijn geweest van Sebaldeburen. De kerk moet zijn gesticht door een üd van het geslacht Grijp. — In 1794 behoorde het jus patronatus aan verscheidenen (T.S. 384/5), oudtijds dus wel aan de eigenerfden (parochianen). Voor de (onzekere) O.grens zie boven bij Noordhorn; de Z.- en W.grenzen tot de Oude Ley waren gelijk aan de gemeentegrens van Grijpskerk; van de Oude Ley een water in n.w.richting tot den Heereweg van Grijpskerk naar Visvliet; vóór de inpoldering van den Ruigewaard vormde die weg waarschijnlijk de N.grens, welke later naar de Zuider-rijt en den Leegeweg, en nog later meer n.waarts zal zijn verlegd. Visvliet. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 759 j» 748 en 747: de Sancto Gangolpho alias Wesuleyt). De kerk was wellicht gewijd aan de apostelen Phüippus en Jacobus, immers op hun naamdag werd de jaarmarkt gehouden (O.G. 165/6)! 22 Oorspronkelijk behoorde de jurisdictie van Visvliet aan de staten van Friesland; daarna aan de Omlanden, die haar in 1659 in 20 omgangen weder verkochten; alleen de klauwgenooten warén tot de collatie gerechtigd (T.S. 385). Waarsdüjnlijk behoorde dus oudtijds het jus patronatus aan de eigenerfden (parochianen); maar de mogelijkheid bestaat, dat het heeft behoord aan een klooster (Gerkesklooster?) en na de secularisatie der kloosters over de staten van Friesland en de Omlanden aan de klauwgenooten is gekomen. De W.- en Z.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Grijpskerk; voor de O.grens zie boven bij Grijpskerk; de N.grens zal, als bij Grijpskerk, zich telkens meer noordelijk hebben verplaatst in verband met de inpoldering. Lutjegast. De parochie bestond zeker in 1459 (Fr. PI., I 597) en wordt vrij zeker bedoeld in 1436 (a. w. 515). Dat oudtijds samenhang heeft bestaan tusschen Lutjegast en Grootegast is natuuilijk hoogst waarschijnlijk. In 1794 had het huis Rikkerda te Lutjegast in de kerkelijke collatie de overstemming (T. S. 384); oudtijds behoorde het jus patronatus dus wel aan de eigenerfden (parochianen). Voor de O.grens zie boven bij Sebaldeburen en Grijpskerk; de N.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Grootegast; de W.grens van de Oude Riet tot de Zetten (Kolonelsdiep) vormde de Doezemer tocht; de Z.grens de Zetten. Grootegast. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 758 j«. 748 en 747). In 1794 waren tot de collatie veelen bevoegd, doch daaronder is de voornaamste de bezitter van hel huis Rikkerda te Lutke Gast (T.S. 384); oudtijds behoorde het jus patronatus dus wel aan de eigenerfden (parochianen). Voor de O.- en N.grenzen zie boven bij Sebaldeburen en Lutjegast; de W.grens vormde een water, dat de Zetten verbindt met de Haimatslóot; de Z.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Grootegast. Doezum. De parochie bestond zeker in 1436 (Fr. PI., 1515: Uterdosum). De kerk had tot schutsheilige St. Vitus (t. z. pl.). De N. W.- en Z.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Grootegast; voor de O.grens zie boven bij Lutjegast en Grootegast; de Z.W.grens vormde een water, dat den Lijkweg in n.w.richting verbindt met de Lauwers. Opende. De parochie wordt vermeld in eeö 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 758 ju. 748 en 747). Het heet daar: IJracosum alias Upende, waarop volgt de parochie Uteracosum alias Dolum (1. Dosum = Doezum); wellicht wijst deze groote overeenkomst op een verahrijving in het register. 23 De kerk is in 1748 opnieuw opgebouwd. — In 1794 behoorde de collatie aan verscheidenen (T. S. 383), oudtijds dus wel aan de eigenerfden (parochianen). Voor de N.O.grens zie boven bij Doezum; de Z.O.- en W.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Grootegast. Marum. De parochie bestond zeker in 1385 (O.B. 746). Het jus patronatus der kerk behoorde in 1425 aan leeken, die confereerden met toestemming der parochianen (P. U. xxvii) *); in 1794 was de overstemmende begeeving by het huis Nye-oort (de Nienoord onder Midwolde) (T.S. 376/7), oudtijds dus wel bij de eigenerfden (parochianen). De N.W.-, Z.W.- en Z.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Marum; evenzoo de O.grens tot een hoek ten z. vanNuis; de O.grens vormden- verder een water in licht-noordwestelijke richting vlak ten o. langs Malik tot de Liets, dan een waterloop meer w.n.w.waarts tot het Oude Dwarsdiep, en ten slotte een hoekig water, dat dit diep n.w.waarts verbindt met de Leidijksloot. — Te Trimunt onder Marum stond een nonnenklooster — volgens O.G. 237 van de Benedictijner orde — volgens a. w. 468 van de Praemonstratenser orde, — volgens T.S. 377 en v. d. Aa, XI, 315 van de Cistercienser orde 2); — een lijst der Friesche kloosters d.d. 1529 spreekt van: Trymont, moniales ordinis Praemonstratensis (Anal. 481). v. Richthofen neemt de Cistercienser orde als de juiste aan (R.G. 761). In verband met het chronisch geldgebrek, waaraan het klooster leed, nam Eylard, abt van Aduard (1305—1329), het onder zijn bewind, en trachtte Godfried, abt van Aduard (1549— 1561), de nonnen naar de abdij te Assen te doen verhuizen; de pauselijke bul, waarbij machtiging hiertoe werd verleend, is echter onuitgevoerd gebleven door den tegenstand van beide kloosters (Kron. Ad. 55, 94). Na de Reductie is het gebouw geslecht (T.S. 377). Noordwijk. De parochie bestond zeker in 1385 (O.B. 746). Voor de Z.-, W.- en N.grenzen zie boven bij Marum, Opende en Doezum ; de O.grens vormde een water, dat ligt in het verlengde van de grens Doezum—Grootegast en de Haimatsloot verbindt met het Oude Dwarsdiep. Lucaswolde. Het 15de eeuwsch decanaatsregister noemt als parochie Luckerswalda: Nues, Marum, Nortwyck, Amptorp, Luckerswalda, Tortwalda, Suderhusum, de Sancto Augustino (R.G. 748 j°. 747). v. Richthofen ziet hierin Lutkewoude in Kollumerland en in Tortwalda Oudwoude aldaar (a. w. 770) < over Amptorp zwijgt hij. ») De benoemde was de zoon van den overleden pastoor en had reeds ruim 2 jaar de functie waargenomen. ') Deze volgde zeer streng den regel van S. Benedictus; tusschen de aanwijzing als Benedictijner en die als Cistercienser klooster behoeft dus geen scherp verschil te bestaan maar dan is het laatste wel bedoeld. 24 Nu staat vast, dat Lucaswolde een parochie is geweest (O.B. 746, d.d. 1385). Daarom voldoet mij v. Richthofen's verUaring niet. Verder ligt onder Surhuizum een gehucht Kortwoude; Tortwalda kan een verschrijving zijn voor Cortwalda; zoo zijn aan te nemen twee parochiën Cortwalda en Suderhusum, die aan elkander grensden. — In de zuiver geographische opsomming der parochiën wordt Lucaswolde dan nog van het aangrenzende Noordwijk gescheiden door Amptorp. Een plaats van dien naam is mij in die buurt niet bekend. Vandaar dat ik de gissing waag, dat Amptorp eene verscluijving is voor Achttorp; dat dit woord in margine was geschreven boven Cortwalda, om daarmede aan te duiden, dat de volgende dorpen te zoeken waren in Achtkarspelen; en dat bij het overschrijven van het oorspronkelijke register de naam Achttorp geraakt is vóór Luckerswalda en verhaspeld tot Amptorp. Deze conjectuur x) is eenvoudiger dan v. Richthofen's oplossing, die hij niet als conjectuur doch als feit geeft. — Zie hieronder bij Surhuizum. Voor de W.grens zie boven bij Noordwijk; de N.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Marum; de O.grens vormde het Leegediep (verlengde van het Wolddiep); de Z.grens het Oude Dwarsdiep. Nuis. De parochie bestond zeker in 1385 (O.B. 746). In 1794 waren tot de collatie . verscheidenen geregtigd (T.S. 377), oudtijds dus wel de eigenerfden (parochianen). De Z.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Marum; voor de W.- en N.grenzen zie boven bij Marum en Lucaswolde; de O.grens vormde een water, dat in z.o.-richting het Oude Dwarsdiep verbindt met de Jonkersvaart. Niebert. De parochie bestond zeker in 1385 (O.B. 746). In 1794 waren tot het stemmen in de collatie veelen bevoegd (T.S. 377), oudtijds dus wel de eigenerfden (parochianen). De N.-, O.- en Z.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Marum; voor de W.grens zie boven bij Nuis en Lucaswolde. Tolbert. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 762 jis. 748 en 747). Tolbert ('t Oldebert, Antiquabercht) is natuurlijk ouder als plaats dan Niebert (Nova-bercht). Wellicht is het ook als parochie ouder, en dus dagteekenend van vóór 1385, in welk jaar Niebert als parochie wordt vermeld (z. b.). In 1794 had Tolbert eene primaire collatie (het stemrecht dus opgekocht zonder den grond), behoorende aan het huis te Aduard (T.S. 377); oudtijds zal dus het jus patronatus hebben berust bij de eigenerfden (parochianen). De N.grens (van de grens Niekerk—Oldekerk w.waarts) en de W.grens (tot ten w. van Diepswal) waren geüjk aan de gemeentegrens van de Leek; de Z.grens vormde een water z.o.waarts tot het Hoofddiep en *) Niet onvermeld mag ik laten, dat in Kollumerland een Amgadorpe in 1441 voorkwam (Fr.PI. I, 521). Mocht dit zijn bedoeld, dan zouden de bisdomgrenzen moeten zijn gewijzigd, want Kollumerland was niet Munstersch. 25 verder dit diep tot even n.o. van Diepswal; de O.grens een water, eerst in n.w.-, n.o.- en weder n.w.richting tot ten n.w. van Fraam, en vervolgens w.waarts tot de Matsloot, deze sloot z.w.waarts tot den Mensemaweg, en ten slotte die weg n.w.waarts. Midwolde. De parochie bestond zeker in 1425 (P.E.I.P. 529: op Midwoldmer kerckhoff). In 1794 was Midwolde eene staande collatie van het kuisNye-oort (T.S. 377); oudtijds zal dus het jus patronatus hebben berust bij de eigenerfden (parochianen). De N.-, W.- (behalve langs Tolbert, z. b.), Z.- en Z.O.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van de Leek; een stukje Z.grens vormde het Molenkanaal o.z.o. van Midwolde; de O.grens vormde het water, dat het Molenkanaal in n.w.richting (langs Valkenburg) verbindt met het water op de z.grens van Faan (z. b.). Lettelbert. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 762 j"8. 748 en 747). In 1794 berustte de overstemmende collatie .... by het huis Nye-oort (T.S. 379); oudtijds zal dus het jus patronatus hebben berust bij de eigenerfden (parochianen). De N.grens was gelijk aan de gemeentegrens van de Leek; voor de W.grens zie boven bij Midwolde; de Z.grens was voor een stukje het Molenkanaal en verder de gemeentegrens; de W.grens vormde een water in n.w.richting van het Leekstermeer naar de grens van Zuidhorn. Oostwolde. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 761 j"8. 748 en747: AntiquaOstwald, tegenover Pratis Ostwald alias Meden (Leegemeeden)). Voor de W.grens zie boven bij Lettelbert; de overige grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van de Leek. Leegemeeden. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 761 j*. 748 en 747: Pratis Ostwald alias Meden). De kerk moet een dochterkerk zijn van die van Oostwolde (Antiqua Ostwald). — In 1794 waren tot de collatie.. .veélen geregtigd (T.S. 380); oudtijds zal zij dus hebben berust bij de eigenerfden (parochianen). De W.-1), Z.- en O.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Aduard; de N.grens vormden de Hoogemeedster waterleiding en een water w.waarts in het verlengde ervan. b. Achtkarspelen8). Buitenpost. De parochie bestond zeker in 1395 (O.B. 907: Butenposf). In 1453 wordt gesproken van Vetpoest (Fr.Pl. f, 544); het 15de eeuwsche ») Behoudens dat een paar perceelen bij de Vette Koe (thans Zuidhorn) nog tot Leegemeeden zullen hebben behoord. *) Vergelijk Lucaswolde, bladz. 23/4 hiervóór. 26 decanaatsregister noemt haar Uppost(TL.G. 764 j"8. 748 en 747) = Ut- posï! De N.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Achtkarspelen vande Oude Ried tot even ten o. van Zandbulten; de Z.grens vormden een veensloot van bedoeld punt in de Zwadde z.o.waarts naar den Ouden dijk een weinig z.w. van het snijpunt met de Buitenposter vaart, de Oude dijk tot dat snijpunt, een gebroken waterloop n.o.- en z.o.waarts om Lutjepost heen voerend naar den Dijkhuister weg, dan die weg, vervolgens de Trekvaart van Dokkum naar Stroobos, en ten slotte de Oude Ried. Lutjepost. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 764 jis. 748 en 747: Post). Voor de N.O.- en N.W.grenzen zie boven bij Buitenpost; de Z.grens vormde een gebroken waterloop van het snijpunt Oude dijk—Buitenposter vaart naar het snijpunt Bruggelaan—Dijkhuister weg. Twijzel. De parochie bestond zeker in 1395 (O.B. 907: Opwysel). In 1240 behoorde Twijzel misschien nog tot de parochie Augustinusga (M.G. 23 p. 595: 32, virdives etpotensin Twislumetparrochiabeati Augutini). De verheffing van Twijzel tot zelfstandige parochie valt dan tusschen 1240 en 1395. Voor de N.O.grens zie boven bij Buitenpost; deN. W.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Achtkarspelen tot een weinig ten o. van Kuikhorne; de Z. W.grens vormde een veensloot van de Zwadde naar den Ouden dijk ten w. van Monnikentille; de Z.O.grens de Oude dijk. Kooten. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 765 jis. 748 en 747). Daarin worden vermeld Westerham alias Cottum en Asterham alias Drogeham. Er moet dus samenhang tusschen beide plaatsen hebben bestaan. De O.grens vormde de Jacob Iemeswijk; de N.grens de Oude dijk en de bij Twijzel genoemde veensloot; het stukje N.grens en de W.grens waren gelijk aan de gemeentegrens van Achtkarspelen. Drogeham. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 765 jis. 748 en 747). Er moet samenhang hebben bestaan met Kooten (z. b.). Voor de N.W.grens zie boven bij Kooten; de Z.W.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Achtkarspelen tot den Monnikeweg en -greppel; de O.grens vormden de weg en waterlossing in het verlengde ervan, in het n. Oude dijk en Oude vaart geheeten. Harkema-Opeinde. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 765 jis. 748 en 747: Harckinge-kercke). In 1383 was frater Harko ceherarius in Gerkesklooster (O.B. 715); in 1441 leefde RodmerHarkema,in l484FókkeHeerkamainUpeynde(Fr.Pl. 1,521,726). Voor de N.grens zie boven bij Lutjepost, Buitenpost en Twijzel; voor het n.deel der W.grens bij Drogeham; het z.deel dier grens en de Z.grens waren gelijk aan de gemeentegrens van Achtkarspelen; de O.grens vorm- 27 den de Quakkenburgsche greppel, het Homeer (tot ten z. van Roodeschuur) en de Turflaan. Surhuizum. De parochie bestond zeker in 1395 (O.B. 907: Suerhusen); het 15de eeuwsch decanaatsregister spreekt van Suderhusum (R.G. 748 j°. 747). De O.- en Z.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Achtkarspelen; voor het z.deel der W.grens zie boven bij Harkema-Opeinde; het n.deel ervan vormden (met een kleine uitstulping n.waarts) het Homeer, de Tiltje of Compagnieswij k en de Bijlwijk; de N.grens een hoekige waterloop van die wijk naar de Lauwers. — Onder Surhuizum ligt het gehucht Kortwolde, dat oudtijds eene zelfstandige parochie vormde. Overstroomingen en andere ellenden (alii sinistri eventus) hadden echter de plaats deerlijk doen lijden. Vandaar het verzoek der inwoners aan den paus om hun kerk in te lijven bij die van Surhuizum. Eugenius IV bewilligde hierin bij buld.d. 10 Juni 1441 (P.U. XXI en S. 24). —Het 15de eeuwsche decanaatsregister kent nog de 2 parochiën Kortwolde enSurhuizum1) (R.G. 748); de bul d.d. 7Augustus 1561,waarbij paus Pius IV het bisdom Leeuwarden oprichtte, noemt alleen Suirhuysum (v. Heussen-v. Rhijn, Oudheden en Gestichten van Vriesland, I, blz. 225). Augustinusga. De parochie bestond zeker in 1387 (O.B. 776: Ecclesia sancti Augustini). Het 15de eeuwsche decanaatsregister noemt haar Ecclesia de sancto Augustino. De O.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Achtkarspelen; voor de N.grens zie boven bij Buitenpost enLutjepost; voor de W.grens bij Harkema-Opeinde; voor de Z.grens bij Surhuizum. Onder Augustinusga lagen 2 (of 3) kloosters: 1. het Cistercienser monnikenklooster Jerusalem (% uur n.o. van Augustinusga), dat als abdij wordt genoemd in 1254 (O.B. 120; vgl. P.U. xxxn). Het zou omstreeks 1240 zijn gesticht door den kinderloozen edeling Geric (M.G. 23 p. 595: 32 seq.). In 1393 wordt gesproken vanGherkescloester (O.B. 856). In 1408 schenken de cives van Burum hun kerk aan den conventus in Jherusalem (Fr.Pl. I, 367). Een oorkonde d.d. 1441 vermeldt weder den abt vaaGherkescloester (a.w. 521). Ineen pauselijke bul d.d. 3 Juni 1423 is sprake van de monachi monasterii in lerusalem Cistercien. ordinis Monasterien. dioc. (P.U. xxxn); in 1453 heet het abbas tho Gherkescloester dictum Jherusalem (Fr. PI. I, 548). Een lijst der Friesche kloosters d.d. 1529 noemt Gherkensclooster monachi ordinis Cisterciensis (Anal. 481). 2. Het Praemonstratenser nonnenklooster Sepulcrum sanctae Mariae of B(o)uwe(n)-klooster (vgl. Anal. 550). Dit wordt genoemd in 1408: prapositus conventus Buonis (Fr.Pl. I, 368) ;Buo was een voornaam, BuoMeensma was iri 1454 kerkvoogd te Augustinusga (Fr. PI. 1,548). Het zou in 1242 zijn gesticht door een kinderloozen edeling Bovo (M.G. 23 p. 598: 16 seq.). De ') Dit herhaaldelijk door mij gebruikt decanaatsregister moet dus ouder zijn dan 1441. 28 kloosterkerk zou gewijd zijn aan S. Jan evangelist (a.w. p. 599: 49/50). (3. Het Praemonstratenser nonnenklooster F eenklooster, vermeld in een lijst der Friesche kloosters d.d. 1529 als: Feencloster moniales ordinis Praemonstratensis (Anal. 481). Sibrandus Leo (i 1575) noemt het Ecclesia Montis Oliveti-Feen (Anal. 550). Het zou kort na Gerkesklooster zijn gesticht in grangia, que habetur in parrochia beati Augustini (M.G. 23, p. 598: 10), dus in Augustinusga. Dit is mogelijk, maar dan moet toch vóór 1498 een afsplitsing gevolgd zijn van een stuk der parochie Augustinusga van de Munstersche naar de Utrechtsche diocese (wat zéér onwaarschijnlijk schijnt). Immers paus Alexander VI spreekt in 1498 van prepositus ac priorissa et moniales monasteriiMontis-oliveti, ordinis Pr emonstraten.in Frisia diocesis Traiectensis (P.U. xxxiv), waarmede wordt aangewezen Feenklooster in Kollumerland (Nomina geographica Neerlandica, IV, Friese plaatsnamen, bladz. 272)). II. DE PROOSDIJ LEENS. Slechts een paar malen wordt deze proosdij vermeld. In 1381 verklaren de cureit van Wierhuizen, de abt van Oldenklooster en de cureit van Hornhuizen tevens vice-proost van Leens, dat eenige leeken land verkochten aan Hiddo Ubiggama prepositus in Lydenze (O.B. 693). En in 1484 voorziet {providet) paus Sixtus IV Johs. Tyman, klerk der Utrechtsche diocese, met de prepositura rurcdis in Lidenze ter re Frisie Monasteriensis diocesis (P.U. xlviii). De proosdij besloeg het wereldlijke district de Marne. Opmerking verdient, dat aan de verklaring d. d. 1381 deelneemt de cureit van Wierhuizen, een grensparochie, welker ressorteering onder deze proosdij door zijn optreden in deze aangelegenheid aan zekerheid wint. Vierhuizen. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 849 jis. 842/3 en 747). Vierhuizen was een der 4 dorpen (Niekerk, Ulrum, Vierhuizen, Vliedorp) van het Groote Reedschap, welker heer *) ook in die vier dorpen het jus patronatus uitoefent (T.S. 314 j°. 313, d.d. 1794). De W.grens vormde de Oude zeedijk (de inpolderingen zijn van jonger datum); de O.grens een waterloop, die van een punt even n.o. van Midhuizen zuidwaarts vlak ten w. van Elens voert naar de Hunse een weinig ten w. van Zoutkamp (voor het noordelijkst deel nog gemeentegrens van Ulrum). Hornhuizen. De parochie bestond zeker in 1344 (O.B. 379). In 1794 was Hornhuizen een staande heerlykheid in 't burgerlyke en kerkelyke op zig zelve (T. S. 314); oudtijds zal dus het jus patronatus zijn geweest bij dé eigenerfden (parochianen). De N.grens vormde de Oude zeedijk; de Z.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Kloosterburen tot ten z. van het Uilennest; de O.grens vormde het water, dat langs het Uilennest en Westerklooster n.waarts den Ouden zeedijk opzoekt. Oldeklooster (Kloosterburen). De parochie bestond zeker in 1344 (O.B. 379). Deze parochie dankt haren naam aan een kloosterstichting. Naast een oud klooster en een nieuw klooster vormde-zich een gehucht, dat den voor deze streken voor de hand liggenden naam Kloosterburen ontving; vele plaatsen in Groningerland kenden en kennen nog Binnenburen, Buiten- of ') De heer van Ulrum, in 1794 F. F. baron van In- en Kniphuizen (Inv. huisarchief de Nienoord, N°. 718 j». 329, 535 en 408). 30 Uiterbufen, Oosterburen, enz. Het oude klooster, dat aanleiding tot de ansiedelung gaf, heeft oudtijds blijkbaar gedomineerd, vandaar dat men sprak van parochiani de Antiquo Claustro of Oldeklooster. In jongeren tijd, na de opheffing der kloosters, is de naam der parochiegewijzigd in Kloosterburen. — Wellicht heette de parochie oorspronkelijk M«rna (Marne); in 1280 is sprake van een grangia conventus de Merna (= Oldeklooster) in eadem parochia (MG. 23, p. 564: 21/2); in 1344 wordt naast communitas Antiqui Claustri ook de term communitas Mernae gebruikt (O.B. 379). De N.grens vormde de Oude zeedijk; voor de W.grens zie boven bij Hornhuizen; de Z.- en O.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Kloosterburen. Onder Oldeklooster (Kloosterburen) lagen oudtijds 2 Praemon- stratenser kloosters: 1. Een nonnenklooster (abdij) gewijd aan St. Jan evangelist (Oldeklooster), wellicht omstreeks 1163 gesticht door Taco, leerling van Fredericus, abt-stichter van Mariëngaarde (Sibrandus Leo, Vita et resgestae abbat.' Horti divae Virginis, Anal, V, p.245), of omstreeks 1204 (M.G. 23, p. 466/7). Zeker bestond het in 1242 (MG. 23, p. 537:41 /2). Het hoofd heette oudtijds abbas de Merna{O.B. 147,223 en 354, d.d. 1276,1304 en \ 338), abbas ecclesiae Johannis evangelistae in Merna (O.B.379d.d. 1344) ;nahet midden der 14de eeuw duikt daarnaast de naam Antiquum Claustrum op (O B ' 89 d.d. 1371). , * ' 2. Een Praemonstratenser monnikenklooster (Nijeklooster), dat omstreeks 1204 zou zijn gesticht (R.G. 845, waar abuis schijnt te zijn) en in 1211 en 1371 bestond (O.B. 50 en 589); het is dus niet, zooals de Teg. Staat (Stad en Lande II bladz. 315) zegt, al vroeg, waarschynlyk na den watervloed van 1287, verdwenen. In de lijst der Friesche kloosters d.d. 1529 wordt het niet meer genoemd (Anal. 480). Wierhuizen. De parochie bestond zeker in 1371 (O.B. 589). De kerk is in later tijd afgebroken (T.S. 324). De N.grens vormde de Oude zeedijk; de W.-en Z.grenzen (tot de Vette Horn) waren gelijk aan de gemeentegrens van Eenrum; de O.grens vormde het Broekster maar. Ulrum. De parochie bestond zeker in 1378 (O.B. 661). Omtrent het jus patronatus zie boven bij Vierhuizen. De N.grens, van den Brouweelsterweg w.waarts, was gelijk aan de gemeentegrens van Ulrum; voorde W.grens zie boven bij Vierhuizen; de Z.grens vormde een water, dat ten z. van Elens o.waarts liep tot de Oude tocht; de O.grens de Oude tocht tot de Houw, de weg van Leeös naar Ulrum en de Toren- of Brouweelsterweg. Leens. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 843 j's. 842/3 en 747). In 1794was Leens in de collatie een staande heerlykheid (T.S. 316); oudtijds zal dus het jus patronatus hebben berust bij de eigenerfden (parochianen). 31 De N.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Leens; voor de W.grens zie boven bij Ulrum; de Z.grens was een water, dat de Oude tocht verbindt met de Tjiptilster tocht; de O.grens vormden deze tocht tot z.o. van Wehe, een daaraan sluitende kronkelende waterloop w. van Wehe tot het Molenrijtster maar, en eindelijk een stukje gemeentegrens van Leens. Wehe. De parochie bestond zeker in 1371 (O.B. 589). Voor de W.grens zie boven bij Leens; de N.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Leens tot een weinig n.w. van den Hoorn; de O.grens vormde de Wehester tocht tot ten w. van Warfhuizen; de Z.grens vormde een water, dat deze tocht verbindt met de Tjiptilster tocht. Warfhuizen. De parochie bestond zeker in 1371 (O.B. 589). In 1794-was Wehe met Zuirdijk in 't burgerlyke en kerkelyke éêne staande heerlykheid (T.S. 318); oudtijds zal dus het jus patronatus hebben berust bij de eigenerfden (parochianen). De Z.grens vormde de Hunse; de W.grens de Tjiptilster tocht en de z.en o.grenzen van Wehe (z. b.); de N.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Leens tot de Abelstokster til; de O.grens vormde de Kromme Raken. Niekerk. De parochie (Nova Ecclesia) wordt vermeld ineen 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 849 jis. 842/3 en 747). Omtrent het jus patronatus zie boven onder Vierhuizen. Voor de W.- en N.grenzen zie boven bij Vierhuizen en Ulrum; de O.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Ulrum; de Z.grens de voortzetting van dit diep w.waarts vlak ten n. van Vliedorp en Westerhuis, en voor een klein stukje de Hunse. Vliedorp. De parochie bestond zeker in 1495 (Arch. 1495: 11). Het oude kerkhof van Vliedorp is nog (oostelijk van Niekerk) te vinden op de kaart van Theod. Beckeringh. Omtrent het jus patronatus zie boven onder Vierhuizen. Voor de N.grens zie boven bij Niekerk; de Z.grens zal hebben gevormd (de dijk langs) de Hunse; de O.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Ulrum. Zuurdijk. Het 15de eeuwsch decanaatsregister noemt Zuurdijk (Zuiderdijk) niet, wel een Ooster- en Westerdijk (Asterdyck, Westerdyck) (R.G. 850 jis. 842/3 en 747). Toch bestond Zuurdijk reeds in 1287, toen het veel te lijden had van de zee: in Suterdicke propter destructionem aggerum, qui minime in dictis locis fuerant reparati, salsum mare ebullivit (M.G. 23, p. 565: 31/2). De namen Oosterdijk en Westerdijk zoekt men tevergeefs op de kaart. De bul d.d. 7Augsutus 1561 van paus Pius IV tot oprichting van het bisdom Groningen kent deze plaatsen evenmin, doch noemt Suyrdijk wel (O.G. 12). Blijkbaar dekt dus de 16de eeuwsche parochie Zuurdijk de 15de eeuwsche parochie(n) Oosterdijk(-)Westerdijk. Voor de O.-, N.- en Z.grenzen zie boven bij Warfhuizen, Wehe, Leens, Niekerk en Vliedorp; de Z.grens vormde de Hunse. III. DE PROOSDIJ BAFLO. De naam dezer proosdij komt in de ons ten dienste staande bronnen niet voor, wij moeten hem ontleenen aan het door v. Richthofen medegedeelde decanaatsregister uit de 15de eeuw (R.G. 796) x). Het kerkelijk district besloeg het deel van de Midgo dat niet tot de proosdij Humsterland behoorde (z. b. bladz. 18), — het Halfambt waarin Baflo, —de Upgo (Onderwierum, Winsum, Bellingeweer, Wetsinge, Sauwerd, Adorp en Harssens), — en van Innersdijk: Westerdijkshorn, Noorden Zuidwolde. De zonderlinge vorm van de aangrenzende parochie Bedum doet vermoeden, dat dit de moederkerk zal zijn geweest van onder Baflo genoemde kerspelen (Zuidwolde, Noordwolde, Westerdijkshorn en Onderwierum?), welke dan later tot een ander decanaat zouden zijn gebracht dan de moederkerk. Dit zou natuurlijk alleen mogelijk zijn, als die kerspelen reeds bestonden vóór de decanaatsindeeling. Pieterburen. De parochie bestond zeker in 1371 (O.B. 589). De kerk zal St. Pieter tot schutsheilige hebben gehad, vandaar parrochiani Sancti Petri (1371, O.B. t. z. pl.) en Pieterburen. — In 1794 behoorde de kerkélyke collatie van Eenrum, Pieterburen en Westernieland aan denzelfde (T.S. 322); zie dus hieronder op Westernieland. De N.grens vormde de Oude zeedijk; voor de W.grens zie boven bij Wierhuizen; de Z.grens vormde de Oude Dijksterweg en het Westernielandster maar; de O.grens een water, dat van Zijlbrugge in n.o. richting den Ouden zeedijk opzoekt. Westernieland. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 807 jis-. 796 en 747). v. Richthofen vermoedt, dat de kerk eerst in de 15de eeuw is gesticht (R.G. 807). In ieder geval wijst de naam op inpoldering. In verband met den term parrochiani Sancti Petri in Nova Terra (O.B. 589, d.d. 1371) mag Westernieland worden beschouwd als dochterkerk van Pieterburen. — In 1794 kwam de staande collatie alhier toe aan het huis van Bellingeweer (T.S. 324); oudtijds zal het jus patronatus dus wel hebben berust bij de eigenerfden (parochianen). De N.grens vormde de Oude zeedijk; voor de W.grens zie boven bij Pieterburen; de Z.- en O. grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Eenrum. den Andel. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 807 j». 796 en 747). *) Toch was Baflo zeer belangrijk, de cure was een personaatschap. 33 In 1794 had in de kerkelyke collatie het huis van Ulrum de meerderheid (T.S. 324); oudtijds zal het jus patronatus dus wel hebben berust bij de eigenerfden (parochianen). De N. grens vormde de Oude zeedijk; voor de W.grens z.waarts tot Hiddingezijl zie boven bij Westernieland, meer zuidwaarts volgde de Saaxumhuizer tocht tot een weinig z.o. van Saaxumhuizen; de Z.grens vormden een water dat deze tocht verbindt met hêt Andelster maar, dit maar z.waarts, en verder de Groene weg tot de Oude Weer; de O.grens t was gelijk aan de gemeentegrens van Baflo. Saaxumhuizen. De parochie bestond zeker in 1468 (T.S. 323). De kerk kwam vóór 1468 aan de commanderij vanSt. Jan van Jeruzalem te Wijtwert (t. z. pl.), die machtiging verkreeg tot afbraak, mits zij haar verving door een kapel (Arch. 1468: 30). — In 1794 bezat in 't kerklyke het huis van Menkema de meeste stemmen (T.S. 323); het jus patronatus berustte dus wel te voren bij de eigenerfden (parochianen). De N.- en W.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Baflo; de Z.- en O.grenzen vormden de Oude en Saaxumhuizer tochten. Eenrum. De parochie bestond zeker in 1371 (O.B. 589). In 1794 behoorde de kerkelyke collatie van Eenrum, Pieterburen en Westernieland aan denzelfde (T.S. 322); zie dus hierboven bij Westernieland. Voor de N.grens zie boven bij Pieterburen; de overige grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Eenrum. Mensingeweer. De parochie bestond zeker in 1371 (O.B. 589). In 1794 was in 't kerkelyke. .. hier eene primaire collatie (T.S. 312); het jus patronatus was dus gescheiden van den grond, en moet dus oudtijds hebben berust bij de eigenerfden (parochianen). De N.W.- en N.O.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Leens; de Z.grens vormde de Abelstokster tocht (voor 't meest oostelijk deel gemeentegrens van Leens). Maarslagt. De parochie bestond zeker in 1371 (O.B. 589). In 1794 was Maarslagt in 't kerkelyke een primaire collatie (T.S. 312); zie dus hierboven bij Mensingeweer. Voor de W.- en N.grenzen zie boven bij Warfhuizen en Mensingeweer; de O.- en Z.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Leens en een deel der o.grens van Warfhuizen. Maarhuizen. De parochie dagteekent van 1211, toen Maarhuizen werd afgesplitst van Baflo (O.B. 51). Het jus patronatus der kerk ontving terzelfder tijd de bisschop van Munster (t. z. pl.). In lateren tijd is de kerk verdwenen( eingegangen) en Maarhuizen gevoegd bij Obergum; het oude kerkhof bestaat echter nog (v. d. Aa, VII, 502). In 1794 wordt het eene eigene collatie genoemd van den heer van de Braak (T.S. 320). De Z.grens vormde het Winsummer diep ten w. van het Maarhuizer GESCHIEDKUNDIGE ATLAS. , 34 diep en, voor een klein deel, de Hunse; voor de W.grens zie boven bij Maarslagt, Mensingeweer en Eenrum; de O.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Winsum tot z.z.w. van Baflo, haar vormden voor het zuidelijk deel de Zuidertöcht en het Maarhuizer diep. Obergum. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 808 jw. 796 en 747). Te Obergum (buiten de kerk?) was een capella cum cura s. Nicolai (P.U. xxix, xxx, xxxn, xxxiii). — In \194bezsX de collatie in't kerkelyke alhier.... de heer. van de Braak (T.S. 320). De Z.grens vormde het Winsummer diep; voor de W.grens zie boven bij Maarhuizen; de N.grens vormde een water, dat de Zuidertöcht w. van Maarhuizen verbindt met het Tem-maar; de O.grens dit maar. Ranum. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 809 jis. 796 en 747). In 1794 was Ranum in het kerkelyke vereenigd met Bellingeweer, wiens heer ook hier de collatie heeft (T.S. 321). De Z.grens vormde de Onderdendamster weg van den Bafloër weg tot de n.grens van Obergum, zie verder bij Obergum; voor de W.grens zie bij Maarhuizen; de N.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Winsum; de O.grens vormde de Bafloër weg. Baflo. De parochie bestond vóór 1211, toen Maarhuizen ervan werd afgesplitst tot afzonderlijke parochie (O.B. 51). De priester, wien de cura animarum te Baflo was opgedragen, wordt in 1211 plebanus betiteld (t. z. pl.), in 1371, 1405 enz. persona (O.B. 597, 1221). De kerk was gewijd aan St. Laurens (Arch. 1468: 30). — In 1794bezat in 't kerkelyke.... het huis van Ulrum de overstemming (T.S. 321/2); oudtijds berustte het jus patronatus dus wel bij de eigenerfden (parochianen). De Z.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Baflo; de W.grens eveneens tot de grens Eenrum—Saaxumhuizen, haar vormde verder voor een klein stukje de Kromme (of Oude?) tocht; de N.grens vormde een water, dat van deze tocht, waar de weg Baflo—Pieterburen haar snijdt, o.waarts gaat vlak ten n. van Baflo's terp; de O.grens vormde de Breedeweg. Rasquert. Het 15de eeuwsche decanaatsregister kent geen parochie Rasquert (R.G. 796 j°. 747). v. Richthofen schijnt het (daarom) te voegen bij Tinallinge, immers hij plaatst naast Rasquert het kerkdorp den Andel (R.G. 810). Toch is Rasquert een parochie geweest, de Tegenwoordige Staat (Stad en Lande, II, 322) noemt het „thans geen kerkdorp meer." De O.grens en het oostelijk deel der N.grens waren gelijk aan de gemeentegrens van Baflo; zie voor het westelijk deel der N.grens, de W.grens en het westelijk deel der Z.grens boven bij den Andel, Saaxumhuizen en Baflo; het oostelijk deel der Z.grens vormde het Rasquerder maar. 35 Tinallinge. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 810 ]>«. 796 en 747). In 1794 behoorde Tinallinge in 't kerkelyke aan het huis Menkema (onder Uithuizen) maar in het redgerregt aan het huis van Ulrum (T.S. 321); oudtijds berustte het jus patronatus duswel bij de eigenerfden (parochianen). Het oostelijk deel der N.grens, de O.grens en de Z.grens waren gelijk aan de gemeentegrens van Baflo; zie voor de W.grens en het westelijk deel der N.grens hierboven bij Baflo en Rasquert. Menkeweer. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 810 j"«. 796 en 747). In 1794 was Menkeweer ééne staande heerlykheid met Huizinge , behoor ende aan het huis van Menkema, maar in 't kerkelyke vereenigd met Westerwytwert, ter begevinge van het huis van Middelstum (T.S. 319), nl. het huis Ewsum (T.S. 336); oudtijds heeft het jus patronatus dus wel berust bij de eigenerfden (parochianen). Het westelijk deel der Z.grens vormde het Winsummer diep; de overige grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Bedum. Onderwierum. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 818/9 j"8. 796 en 747). In 1794 was Onderwierum in't kerkelyke vereenigd met Dykshorn ( = Westerdijkshorn), bezittende het huis van Middelstum de overstemmende collatie (T.S. 309); oudtijds berustte het jus patronatus dus wel bij de eigenerfden (parochianen). Voor de N.grens zie boven bij Menkeweer; de W.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Bedum tot het Wetsinger maar; de Z.grens vormde dit maar; de O.grens het Boterdiep. Westerdijkshorn. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 818 jis. 796 en 747). De kerk is in 1802 afgebroken en het kerspel met Bedum (in het decanaat Usquert) vereenigd (v. d. Aa, VII, 297). — In 1794 was Westerdijkshorn een staande rechtstoel, wiens bezitter ook hier de primaire collatie heeft, zynde nogtans in 't kerkelyke vereenigd met Onderwierum (T.S. 336); oudtijds berustte het jus patronatus dus wel bij de eigenerfden (parochianen). Voor de N.grens zie boven bij Onderwierum; de W.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Bedum tot den Ouden dijk; de Z.grens vormden die dijk en (bij Bedum) het Boterdiep; de O.grens dit diep. Sauwerd. De parochie bestond zeker in 1319 (O.B. 264). In 1794 was Sauwerd in het kerkelyke gecombineerd met Wetzinge, ieder van beide plaatsen vormde een staand 'gericht, de eigenaar van beide bezat in beide plaatsen de kerkelijke collatie (T.S. 308); oudtijds berustte het jus patronatus dus wel bij de eigenerfden (parochianen). De O.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Adorp; de Z.grens vormde de Arwerder tocht of het Sauwerder maar; de W.grens de oude loop der Hunse (= gemeentegrens van Adorp); de N.grens een 36 water, dat dien loop (o. van de Raken) verbindt met de Oude M. Wetsinge. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 815 j* 796 en 747). De oude kerk is in 1840 afgebroken, de parochie was reeds sedert 1635 met Sauwerd vereenigd (v. d. Aa, XII, 367). — Zie omtrent het jus patronatus hierboven bij Sauwerd. De W.-, N.- en O.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Adorp; zie voor de Z.grens hierboven bij Sauwerd. Bellingeweer. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 815 j1». 796 en 747). De kerk is verdwenen; nog is aanwezig het kerkhof, op een hoogte oostelijk van den weg van Winsum naar Groningen. — In 1794 behoorde de collatie, teffens met die van het gecombineerde Ranum,... aan den heer van Bellingeweer (T.S. 309). De O.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Winsum; voor de Z.grens zie hierboven bij Wetsinge; de W.grens vormde de oude loop der Hunse; de N.grens zal hebben gevormd een hoekig water, dat ongeveer waar de Hunse een westelijke richting aanneemt, van deze voert — even ten n. van het Bellingeweerster kerkhof — naar de Oude M. Winsum. De parochie bestond zeker omstreeks 1160 (O.B. 34). In 1283 verkocht de abdij te Werden het jus patronatus der kerk aan den bisschop van Munster (O.B. 158), die het in 1284 weder overdroeg aan de commanderij van St. Jan van Jeruzalem te.Steinfurt (O.B. 164); het Domkapittel te Munster bekrachtigde deze overdracht in 1285( O.B. 169). In 1794 heet het: In het zyl- en regtswezen is het vereenigd met Bellingeweer, en koomt voor de helft aan de stad Groningen toe ; maar die alleen de begeving van het kerkelyke heeft (T.S. 310); oudtijds zal het jus patronatus hebben berust bij de eigenerfden (parochianen). Zie voor de Z.grens hierboven bij Bellingeweer; de overige grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Winsum. Te Winsum stond een.omstreeks 1276 gesticht, Dominicaner monnikenklooster: Fratres Maiores in Winsum, alias Iacobitae aut Praedicatores, in casa locum habitationis caeperunt sibi praeparare (M.G. 23, p. 561: 17/8). Dit klooster is in 1568/80 opgeheven en afgebroken (O.G. 61). Bij vergissing vermeldt v. Richthofen (R.G. 814) een Jokanniter-kommende zu Winsum, waarop hij de zooeven medegedeelde acten d.d. 1284 en 1285 betrekt. Zulk een commanderij heeft te Winsum niet bestaan. Garnwerd. De parochie bestond zeker in 1283 (O.B. 158). In 1794 stond Garnwerd, evenals Oostum, ter begeving van het huis te Aduard (T.S. 393); oudtijds zal dus het jus patronatus hebben berust bij de eigenerfden (parochianen) of misschien bij de abdij te Aduard. De O.- en N.grenzen van het ten o. van het Aduarder diep gelegen deel der parochie vormde de oude loop der Hunse (gemeentegrenzen van 37 Winsum en van Ezinge); de W.grens vormde het Aduarder diep tot het voetveer ten n. van de Brillerij; de Z.grens een water, dat vandaar het diep verbindt met de Hunse. Het ten w. van het Aduarder diep gelegen deel der parochie werd omsloten door de z.grens van Feerwerd, de z.o.grens van Ezinge, de n.o.grens van Franssum en het Aduarder diep. Feerwerd. De parochie bestond zeker in 1283 (O.B. 158). De kerk was, volgens een oud Feerwerder klauwregister, gewijd aan St. Jacobus (v. d. Aa, IV, 308). — De abt van Werden verkocht in 1283 het jus patronatus aan den bisschop van Munster (O B 158) In 1794 was de collatie in handen van onderscheidenen (T.S. 392); oudtijds berustte het jus patronatus dus wel bij de eigenerfden (parochianen). De N.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Ezinge; de W.grens vormde de Feerwerder tocht; de Z.grens een water, dat van die tocht voert naar het Aduarder diep tusschen Bolshuizen en het voetveer; voor de O.grens zie boven bij Garnwerd. Ezinge. De parochie bestond zeker in 1371 (O.B. 593). In 1794 stond <üe collatie aan verscheidenen (T.S. 391); oudtijds berustte het jus patronatus dus wel bij de eigenerfden (parochianen). Voor de O.grens zie boven bij Feerwerd; de overige grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Ezinge. Onder Ezinge stondeen Augustijnernonnenklooster („van de zwarte „order van S. Benedictus") Maria's-kamp, dat omstreeks 1444 in verband met „het ongebonden leven der nonnen, aan Reguliere kanonnikken in „eigendom (is) overgegeeven" (O.G. 173 vlg.). Paus Pius IVincorporeerde het bij bul d.d. 7 Augustus 1561 aan de kathedrale kerk van Groningen en aan de tafel des kapittels (O.G. 175, naar Lindeborn's Historie van Deventer). Franssum. De parochie bestond zeker in 1378 (O.B. 663), doch zal veel ouder zijn. Ongetwijfeld is zij indertijd veel grooter geweest en heeft zij ook omvat de parochie den Ham, welke dagteekent uit de 2de helft der 15de of de eerste helft der 16de eeuw (zie hieronder bij den Ham), met de abdij te Aduard. Deze laatste heb ik op de kaart aan den Ham gelaten, omdat de vermoedelijke z.o.grens van Franssum haar niet omvat. Maar niet mag worden uit 't oog verloren, dat de abdij een eigen kerk met eigen kerkhof en een eigen gebied bezat, en dus de band met de parochie, waarin zij lag, zeer los moet zijn geweest. In 1794 was Franssum kerkelyk vereenigd met den Ham, ter begeving van heeren gedeputeerde staaten (T.S. 393); oudtijds zal het jus patronatus hebben berust bij de eigenerfden (parochianen) of bij de abdij te Aduard. De N.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Aduard; de O.grens vormde het Aduarder diep: de Z.grens een water, dat de Oude tocht (bij Saaxum) verbindt met het Aduarder diep en tot ten n. van Aduard den weg Saaxum—Aduard vergezelt. Het Aduarder diep is op initiatief der 38 abdij te Aduard gekanaliseerd (O.B. 1231 en 704, d.d. c. 1335 en 1382); het moest zoo door mij worden gebruikt als parochie-scheiding, de oorspronkelijke O.grens kan dus ietwat daarvan hebben afgeweken. Oudtijds lag vermoedelijk onder de oude parochie Franssum (doch later wellicht onder den Ham) de Cistercienser monniken-abdij Ad Sanctum Bernardum te Aduard; volgens hare kroniek in 1192 gesticht door de abdij Klaarkamp bij Dokkum (Kron. Ad. 15/6; vgl. O.B. 136: abbati Sancti Bernardi in Frisia Cisterciensis ordinis Monasteriensis diocesis). — De abdij bezat het jus patronatus der kerk vanStedum(O.B. 104,d.d. 1245). — Volgens de Hunsingoër keuren d.d. 1252 bezat de abt grooten invloed in rechterlijke aangelegenheden in de Midgo (buppaDelve) (O.B. 118); volgens den verbondbrief dd. 1447 van Achtkarspelen met de stad Groningen en de Omlanden zouden zij hunne conferenties (warven) houden te Aduard en zou ook de grietenij Tietjerksteradeel deze warven bezoeken (Fr. Pl., I, 530/2). Stichtingen der abdij waren in de Munstersche diocese: de abdij Ad Sanctum Benedictum in Ment er na alias Ter munt in 1258 (Kron. Ad. 45/6), en het klooster Klein-Aduard of St. Anna, bij ten Boer, in 1340 (Kron. Ad. 56); zie echter hieronder bij ten Boer (bladz. 50/1). den Ham. Het 15de eeuwsch decanaatsregister kent geen parochie den Ham (R.G. 799 jis. 796 en 747). Oudtijds behoorde het wellicht onder Franssum. De bul d.d. 7 Augustus 1561, waarbij paus Pius IV het bisdom Groningen oprichtte, noemt Ham tusschen de parochiën Nyebert, Noortwik,—, Luxwold, Ezinghe, Ferwert, Oestrum, Fransum enz. (O.G. 12). Ook wordt de parochie den Ham vermeld in een kerkenlijst d.d. 1555 (Dr. 143). — Vergelijk (ook voor de abdij te Aduard) hierboven Franssum. In 1794 waren in de collatie ook anderen (n-1. dan Aduard) gereg- tigd (T.S. 393); oudtijds berustte het jus patronatus dus wel bij de eigenerfden (parochianen). De W.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Aduard; zie voor de Z.- en N.grenzen hierboven bij Leegemeeden en Franssum; de O.gréns vormde het Aduarder diep (voor een stukje gemeentegrens van Aduard). Leegkerk. De parochie bestond zeker in 1385 (O.B. 743). In 1794 schijnt het collatierecht, evenals dat van Hoogkerk, te hebben behoord aan het huis te Aduard (T.S. 397/8). De N.- en W.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Hoogkerk; de Z.grens vormde een water, dat de Zuidwending (ongeveer waar de spoorlijn haar snijdt) verbindt met den Kerkweg; de O.grens vormde een water, dat eerst dien weg vergezelt, doch meer noordelijk door de akkers de N.grens opzoekt. Hoogkerk. De parochie bestond zeker in 1385 (O.B. 743). Omtrent het jus patronatus zie boven bij Leegkerk. De N.grens was de Leegeweg (doorgetrokken tot de Hunse) en verder de grens tegen Leegkerk (z. b.); de W.- en Z.grenzen waren gelijk aan de HM 39 gemeentegrens van Hoogkerk; de O.grens was voor het noordelijk deel de Hunse; in het Z.O. is het de vraag, of de parochiegrens volgde de gemeentegrens dan wel nog even ten o. van den Wolvedijk doorliep, om dan parallel aan de gemeentegrens het Hoendiep te bereiken, dit o.waarts te volgen tot den ouden loop der Drentsche A. en deze n.w.waarts te volgen tot de Hunse. Was dit laatste het geval, dan zou dus op de kaart de grens bij de slot-A van Hoogkerk iets zuidelijker moeten worden getrokken. Dorquert. De paiochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 800 j". 796 en 747). Een bul d.d. 3 December 1507 van paus Julius II spreekt van ecclesia de Monomawalda, que dicitur Folquakerke, alias Dorquare (P.U. liv). Het jus patronatus behoorde in 1507 aan leeken (t.z. pl.). De O.- en N.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Hoogkerk, behoudens een kleine instulping ten n.w. van Dorquert; zie voor de W.- en Z.grenzen hierboven bij Leegkerk en Hoogkerk. Wierum. De parochie bestond zeker in 1378 (O.B. 663). Het jus patronatus werd c. 1520 ontnomen aan de abdij te Aduard en gegeven aan de Gaickinga's; in 1794 was het een staande collatie (T.S. 396/7). De W.grens vormde het Aduarder diep; zie voor de Z.grens tusschen dat diep en de Hunse boven bij Leegkerk en Dorquert, de verdere Z.grens vormde het Selwerder diepje; evenzoo de O.grens om Hunse-oord heen; het noordelijk deel der O.grens vormde het Dwarsdiep; de N.grens tusschen Dwarsdiep en Hunse weder het Selwerder diepje, tusschen Hunse en Aduarder diep was de N.grens gelijk aan de gemeentegrens van Aduard. Oostum. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 799 jw. 796 en 747). Zie omtrent het jus patronatus boven bij Garnwerd. Zie voor de Z.-, W.- en N.grenzen boven bij Wierum, Franssum en Garnwerd; de O.grens vormde de oude loop der Hunse. Harssens. De parochie bestond zeker in 1365 (O.B. 537). In 1794 behoorde de unique collatie aan de heeren van Wetsinge (T.S. 308). De Z.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Adorp; de W.grens vormden het Dwarsdiep en het Selwerder diepje tot even ten z. van den Schouwster weg; de N.grens vormde dit diepje en een water, dat ten z. van Adorp voerde naar de Oude M en voortliep als Oude Maar; de O.grens vormde ongeveer de gemeentegrens van Adorp, behoudens dat in het z.o. de uitstulping van de Tochtsloot naar het o. veel grooter zal zijn geweest. Zuidwolde. De paiochie bestond zeker in 1385 (O.B. 748). In 1794 had het huis te Middelstum een groot aandeel in de collatie (T.S. 339); oudtijds berustte het jus patronatus dus wel bij de eigenerfden (parochianen). 40 Zie voor de W.grens boven bij Harssens; de Z.-en O.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Bedum; de N.grens vormden een water tusschen het Kardinge maar en het Boterdiep, en tusschen dit diep en de Oude M een hoekig water, dat in 't w. den naam Oude Maar draagt. — Onder Zuidwolde ligt het gehucht Beyum, dat vroeger eene zelfstandige parochie is geweest. De patronen der kerk hadden ex certis causis het j us patronatus geschonken aan de procuratoren van het St. Geertruidsgasthuis in de Peperstraat te Groningen, welke schenking de bisschoppen van Munster Johannes (c. 1460) en Henricus (c. 1485) hadden bevestigd. Nu waren de inkomsten van het gasthuis gering, ook die der kerk van Beyum, welke bovendien (bijna) geen parochianen telde. Vandaar het verzoek der procuratoren aan den paus om de parochie op te heffen, de kerk te incorporeeren in het gasthuis en de zielszorg der parochie toe te voegen aan de aangrenzende kerk van Zuidwolde. Sixtus IV gaf bij bul d.d. 28 April 1475 hieraan gehoor; de parochiekerk van Beyum werd toen teruggebracht tot een simplex capella, de parochie Beyum ging op in de parochie Zuidwolde (P.U. S. 13 en xlvi) *). — De bul d.d. 7 Augustus 1561, waarbij Pius IV het bisdom Groningen oprichtte, noemt dan ook geen parochie Beyum, maar spreekt van Zuidwolde met Beyum (O.G. 12). Noordwolde. De parochie bestond zeker in 1384 (O.B. 732). In 1794 bezat het huis te Middelstum dé unique collatie (T.S. 338); oudtijds berustte het jus patronatus wel bij de eigenerfden (parochianen). De W.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Bedum; voor de Z.grens zie boven bij Zuidwolde; de O.grens vormde het Boterdiep; de N.grens vormde een water, dat, vlak ten n. van de Pol, op de hoogte van het Sauwerder maar, dit diep verbindt met de Oude M. Adorp. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 816 j^. 796 en 747). In 1794 behoorde het jus patronatus aan de heeren van Wetsinge (T.S. 308). Zie voor de O.grens boven bij Noordwolde; voor de N.grens bij Sauwerd; voor de W.grens bij Oostum; voor de Z.grens bij Harssens. *) Het herhaaldelijk door mij genoemde 15de eeuwsche decanaatsregister noemt Beyum als parochie in het decanaat Baflo (R.G. 796). Het is dus ouder dan 1475. IV. DE PROOSDIJ USQUERT. Tot deze proosdij behoorde het Oosterambt en van Innersdijk het kerspel Bedum. In 1475 beweerde de abt van Rottum, dat Johannes, bisschop van Munster, in verband met de reformatie van zijn klooster en de slechte inkomsten ervan, de tot 's bisschops begeving staande preposüura ruralis loei in Usquard dicte diocesis bij zijn klooster had geïncorporeerd. Hoe het door den paus bevolen onderzoek (P.U. xlvii) is afgeloopen, is mij niet bekend. Het eerst hooren wij van een proost in 1323 (O.B. 1230). In 1392 is echter de preposituur gesplitst in tweeën, dan is Ellardus prepositus medie prepositure in Usquard ac plebanus in Middelstum (O.B. 838). In 1397 blijkt evenwel Ellardus de geheele preposituur te bezitten (O.B. 948); hij behield haar althans tot 1405 (O.B. 1221). de Breede. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 822). In 1794 behoorde de Breede in de kerkelyke begeving aan het huis Menkema (T.S. 324) in Uithuizen. De N.grens vormde de Oude zeedijk; de W.grens is gelijk aan de gemeentegrens van Warffum tot ten z. van dat dorp; de O.grens vormden de weg van de Oude Weer noordwaarts tot de Lage tocht, die tocht westwaarts tot even ten n. van de Breedenborg, dan de weg z.w.waarts in het verlengde van de grens den Andel—Rasquert, vervolgens de weg n.waarts naar Groot-Huizum. Warffum. De parochie bestond zeker in 1300 (O.B. 206). In 1794 behoorde de meerderheid der collatie door aankoop de heeren der Ommelanden (T.S. 325); oudtijds berustte het jus patronatus dus wel bij de eigenerfden (parochianen). De grenzen waren gelijk aan die der gemeente Warffum (doch in het noorden de Oude zeedijk), onder afsplitsing van de Breede (z. b.). Onder Warffum stond, ten zuiden van het dorp (R.G. 826), eene commanderij van St. Jan van Jeruzalem, die reed sin 1284 wordt vermeld (Friedlander, Ostfries. U.B., I, N°. 35.). Volgens de Teg. Staat (Stad en Lande, II, 324) had de Johanniter orde hier een klooster vau beiderlei kunne. Usquert. De parochie bestond reeds vóór 1231, toen de Eenrummers de kerk afbrandden (M.G. 23, p. 514: 5). Reeds ten tijde van Liudger was hier een oratorium (Altfridus, Vita sancti Liudgeri, M.G. 2, p. 412: 18). Voor 1231 moet dit zijn verheven tot parochiekerk. 42 In 1794 had het huis Menkema de overstemmende collatie (T.S. 325); oudtijds berustte het jus patronatus dus wel bij de eigenerfden (parochianen). De grenzen waren gelijk aan die der gemeente Usquert (doch in het noorden de Oude zeedijk), behalve dat tot de parochie nog behoorde het deel der gemeente Kantens, dat wordt ingesloten door de Helwerder en Holwinder maren (z.), de Oude tocht (n.o.), den Hoogeweg en de Tocht (n.w.). — Oldorp, thans kerkelijk en burgerlijk onder Uithuizen, behoorde oudtijds onder Uithuizen (vgl. O.B. 769 en 928, dd. 1387 en 1396) óf Usquert (Arch. 1511: 24). Onder Usquert, in het ten z. daarvan gelegen Wijtwert, stond een commanderij van St. Jan van Jeruzalem, die voor het eerst in 1304 wordt vermeld (O.B. 223). Volgens een onechte oorkonde d.d. 1353 (gevidimeerd in 1474) zou deze zijn gesticht door den ridder Elteke in den Oert, een voorzaat van het geslacht van Ewsum (rijksarchief in Groningen, archief commanderij Wijtwert N°. 1; O.B. Onechte stukken N°. 6; R.G. 836). Uithuizen. De parochie bestond zeker in 1273 (M.G. 23, p. 561: 20; R.G. 826). Het collatierecht der kerk werd vóór 1273 door de gebroeders Meynco, Godescalcus en Ayboldus Aybadamam, ook namens de overige collatoren, opgedragen aan het klooster Floridus Hortus (Bloemkamp) te Wittewierum (M.G. 23 p. 561: 20, 562: 19). In 1794 had het huis Menkema in de collatie de meerderheid (T.S. 326/7); oudtijds berustte het jus patronatus dus wel bij de eigenerfden (parochianen). De grenzen waren gelijk aan die der gemeente Uithuizen (doch in het noorden de Oude zeedijk). Uithuizermeeden. De parochie bestond zeker in 1354 (O.B. 429). De naam Pratis Uthusum (Uithuizer meeden) wijst op een afsplitsing uit Uithuizen. In verband daarmede mag dus in de kerk van Uithuizen worden gezien de moederkerk van die van Uithuizermeeden. In 1708 is de kerk tot een kruiskerk verbouwd; de toren dagteekent van 1717 (T.S. 328). In 1794 had de bezitter van het huis Rensema, een landgoed in deezen oord, de meerderheid .... in de collatie (t. z. pl.); oudtijds berustte het jus patronatus dus wel bij de eigenerfden (parochianen). De N.grens vormde de Oude zeedijk; de N.W.- en Z.W.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Uithuizermeeden; de Z.O.- en O.grenzen vormde het Meedster maar. Oosternieland. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 830 j™. 822 en 747). De kerk zal tot schutsheilige hebben gehad St. Nicolaas. Immers genoemd register noemt deze parochie Nova Terra beati Nicólai. — De 43 naam en de geographische gesteldheid wijzen op een vorming in jongeren tijd, op inpoldering. Dit zal zijn geschied door een der aangrenzende parochiën Oldenzijl of Uithuizermeeden; daar zal dus ook de moederkerk van Oosternieland zijn te zoeken. In 1794 had het huis van Nyenstein in de collatie de meerderheid (T.S. 328); oudtijds berustte het jus patronatus dus wel bij de eigenerfden (parochianen). De N.grens vormden een hoekig water, dat de Maarvliet verbindt met het Meedster maar, en dit maar; de N.- en O.grenzen de Oude zeedijk; de Z.grens de Oude tocht en de Maarvliet. Oldenzijl. De parochie bestond zeker in 1358 (O.B. 459). De naam en de geographische gesteldheid duiden aan, dat hier oudtijds lag een sluis, waardoor het vasteland zijn overtollig water uitliet in de zee (den Eemsmond); en dat deze parochie dus toen in het (N.- of Z.)0. grensde aan het water. Het buiten den ouden dijk gelegen land is dus jongere aanwas. Voor het jus patronatus geldt hetzelfde als voor Oosternieland (T.S. 328). De grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Uithuizermeeden, en verder (in het Noorden) tusschen Paaptil en de Maarvliet: het Meedster maar en het water, dat dit maar verbindt met de Maarvliet. Eppenhuizen. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 834 822 en 747). In 1794 behoorde het in 't kerkelyke ter collatie van het huis Klinkenborg (T.S. 329). De N.grens, tusschen den weg van Kantens naar Oldenzijl en de Maarvliet, en de Z.grens zijn gelijk aan de gemeentegrens van Kantens; de O.grens vormden het Startenhuizer maar tot ten o. van Eppenhuizen en verder een water, dat tusschen dit maar en de Maarvliet z.w.waarts de grens der gemeente Kantens opzoekt; de W.grens vormde een hoekig water, dat van het Startenhuizer maar n.waarts gaat naar het Bieskemaar; de N. W.grens vormden dit maar, de wateren die het verbinden met het Eppenhuizer maar, dit maar, en de voortzetting ervan langs den Zuiderweg tot z.w. van Oldenzijl. Het decanaatsregister noemt ook een parochie Startinghuizen (t. z.pl.). v. Richthofen (R.G. 834/5) deelt uit van der Aa (X, 669) mede, dat dit dorp, nadat zijn kerk was teniet gegaan [eingegangen), kerkéUjk stond onder Eppenhuizen en Garsthuizen en voor het overige (dus burgerlijk) met Eppenhuizen was verbonden. Een kerk te Startinghuizen vond ik nergens Vermeld; de bul van Pius IV spreekt van Eppingehuizen en Stertingehuizen als vereenigd (O.G. 12); daarom meen ik te mogen aannemen, dat, zoo er al een parochie Startinghuizen heeft bestaan (mogelijk is dat er een kapel stond), deze toch in het midden der 16de eeuw was opgelost in en vereenigd met die van Eppenhuizen. Daarom nam ik geen zelfstandige parochie Startinghuizen aan. 44 Zandeweer. De parochie bestond zeker in 1375 (O.B. 630). In 1794 had het huis Scheltkema of Nyenstein de meerderheid in de collatie (T.S. 329); oudtijds berustte het jus patronatus dus wel bij de eigenerfden (parochianen). De N.- en N.O.grenzen (van de snijding Boterdiep—Oude maar tot de grens van Eppenhuizen) was gelijk aan de gemeentegrens van Kantens; voor de Z.O.grens zie boven bij Eppenhuizen; het kleine stukje Z.grens vormde het Bieskemaar; de Z. W.grens het hoekige water, dat dit maar verbindt met het Zandeweerster maar, en dit maar tot den (later afgesneden) hoek in het Boterdiep z.o. van Elswerd; de N.W.grens het Boterdiep. Rottum. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 832 j». 822 en 747). -Zij wordt daar aangeduid als Rottum— Selswert. Het kadaster d.d. 1506 noemt onder de dorpen in het Oosterambt Rottum niet, wel Gelszwordt; de bul van Pius IV spreekt van Gelwort (O.G. 12). Dit zal een schrijffout zijn voor het ten z. van het dorp gelegen gehucht E(e)lswert, dat dus toenmaals de belangrijkste plaats in de parochie Rottum zal zijn geweest, terwijl Rottum in hoofdzaak zal hebben bestaan uit de abdij ca. Van een kerk te Eelswert vind ik geen gewag gemaakt; als parochiekerk zal dus altijd de kloosterkerk hebben gediend. De tegenwoordige kerk is nieuw; de oude werd, wegens bouwvalligheid, volgens besluit der staten d.d. 1 Maart 1658, verkocht (T.S. 329/30). In 1794 stond Rottum ter collatie van het huis Nyenstein (T.S. 329). De W.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Kantens; zie voor het westelijk deel der N.grens boven bij Usquert, het oostelijk deel was gelijk aan de gemeentegrens van Kantens; zie voor de N.O.grens boven bij Zandeweer; de Z.grens vormden het Boterdiep tot een weinig ten n. van den Klinkenborger weg, het water dat vandaar z.w.waarts voert naar een bocht in den Knolweg, die weg en de voortzetting ervan n.waarts tot het Koksmaar, dit maar even w.waarts en ten slotte een water dat vandaar eerst noord-, daarna westwaarts voerde naar de Delt. Te Rottum stond, op de hooge wierde waarop thans nog de kerk staat (v. d. Aa, IX, 727), een Benedictijner monnikenklooster (abdij),gewijd aan St. Juliana1) (O.B. 120 d.d. 1254, 188 d.d. 1291). Het klooster wordt voor het eerst vermeld in 1226 (M.G. 23, p. 510:24). Aan deze abdij behoorde, tot hare secularisatie, !/3 van het eiland Rottum(eroog) (R. G. 833). Johannes bisschop van Munster (c. 1460) had de prepositura ruralis van Usquert aan abt en convent geschonken en bij het klooster ingelijfd. Toen deze schenking werd aangevochten, bekrachtigde paus Sixtus IV haar bij bul d.d. 23 Dec. 1475 (P.U. xlvii). ') v. Richthofen.die de ook door mij aangehaalde acten d.d. 1254 en 1291 gebruikte en in de hem ten dienste staande publicaties resp. Juliana (Driessen) en Julianus (Teg. Staat) vond, nam dit laatste als jufet aan (R.G. 832). Het is echter zeer zeker Juliana; in een pauselijke bul d.d. 18 Juni 1492 heet het: monasteriis. Juliane virginis in Rottum (P.U. xxx). 45 Met dit klooster was verbonden een Benedictijner nonnenklooster, het westelijk van Rottum doch in de parochie gelegen Bethlehem (Anal. 480, en M.G. 23, p. 579: 41, dd. 1232). Stitswerd. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsche decanaatsregister (R.G. 835 j"8. 822 en 747). In 1794 was het in collatie onderhoorig aan het kuis Klinkenborg (T. S. 330). Voor de N.grens zie boven bij Rottum; de W^.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Kantens; de Z.- en ©igrenzen vormde een hoekige en bochtige waterloop, die de Delt verbindt met de zuidgrens van Rottum tusschen het Boterdiep en den Knolweg. In 1234 zou hier zijn geweest eene wooning voor monniken, over welke de abt van Rottum het bestier had, dan dezelve zyn reeds lang voor de Reductie verplaatst, onzeker werwaards (T.S. 330). Kantens. De parochie bestond zeker in 1371 (O.B. 593). In 1794 had de bezitter van het huis Klinkenborg de collatie (T S 330) . De Z.- en W.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Kantens; zie voor de N.grens boven bij Stitswerd en Rottum; voor de O.grens bij Zandeweer en Eppenhuizen. Toornwerd. De parochie bestond zeker in 1397 (O.B. 966). Doornwert had voormaals êéne eigene kerk of kapel, gestigt in het jaar 1487, maar zedert lang is de gemeente in die van Middelstum ingelijfd en de kerk zelve genoegzaam een steenhoop (T.S. 330). Is dit juist, dan moet de oude kerk vóór 1487 zijn verongelukt. De N.- en W.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Middelstum ; de Z.grens vormde de Delle (of de Delleweg) tot bij Fraamklap; de O.grens het Boterdiep tot even z.o. van Topstil, het Hoogepandster maar en, tusschen Nienoord en de Noort, het water dat dit maar verbindt met het Startenhuizer maar. Middelstum. De parochie bestond zeker in 1300 (O.B. 209: plebanus de Midlestum). De kerk had tot schutsheilige S. Ypolitus(P.U. S. 102). —Inde kerk was gevestigd een „St. Nicolai-lehn", over welks patronaatsrecht in 1535 en 1546 werd geprocedeerd tusschen Bartolt en Peter Entens (bezitters der borg Menteda te Middelstum) en Johan en Hidde van Ewsum (bezitters der borgEwsum) (R.G. 838). — In de Roomschetyden is hier een kapittelkerk geweest, daar Emo in Menco van gewagen; ook was het eene dekenschap (T.S. 331) . Ik betwijfel de juistheid hiervan; een kapittel vond ik nergens genoemd; het dekenschap zal zoo moeten worden verklaard, dat een pastoor van Middelstum deken van de proosdij Baflo is geweest. — De tegenwoordige kerk dagteekent van 1445, de toren van 1472 (t. z. pl.). De N.grens vormde het Startenhuizer maar; voor de W.grens zie boven bij Toornwerd de oost- en zuidgrenzen; het zuidelijk deel der W.- 46 grens en de Z.grens waren gelijk aan de gemeentegrens van Middelstum; de O.grens, vormde 't Cromme maar en ander water tot Fraamklap, dan o.waarts de Delle en n.o.waarts het Huizinger maar. Huizinge. De parochie bestond zeker vóór 1209; magister Emo (later abt van Wittewierum) was er vóór dat jaar plebanus (M.G. 23, p. 469 : 25/6). In 1794 hoorde de collatie aan het huis Menkema (T.S. 335/6). De N.- en O.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Middelstum; voor de W.grens zie boven bij Middelstum; de Z.grens vormde de Delle (of de Delleweg). Westerwijtwert. De parochie bestond zeker in 14121) (Arch. 1412 : 9). Zie omtrent het jus patronatus hierboven onder Menkeweer (bladz. 35). De O.- en Z.grenzen en een stukje der W.grens waren gelijk aan de gemeentegrens van Middelstum; zie voor de overige W.grens boven bij Middelstum; voor de N.grens bij Middelstum en Huizinge. Bedum. De parochie bestond zeker in 1232, toen Ludolf bisschop van Munster aldaar celebravit ordines clericorum (M.G. 23, p. 514: 43). Het jus patronatus der kerk (S. Walfridus, Arch. 1545: 12, Driessen p. 97 *)) werd in 1284 door de parrochiani et patroni overgedragen aan het klooster Thesinge (O.B. 165). — In 1794 bezat het huis (Ewsum) te Middelstum.... alhier.... de primaire collatie (T. S. 338). In 1536 bestond in de kerk een St. Nicolaas-leen (Arch. 1536: 1). De kerk van dit dorp was voormaals eene kóllegiale kapittelkerk onder het opzigt eens dekens, naar het getuigenis van Emo (T.S. 337); de pauselijke toekenning in 1300 aan het Thesinger klooster, onder die voorwaarde dat alhier eene vicarie moest blijven, zou daarin verandering hebben gebracht. Omtrent dit bericht geldt hetzelfde, als ik boven bij Middelstum opmerkte. - De O.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Bedum; het stukje N.grens bij Onderdendam vormde het Zijldiep; voor de W.grens zie boven bij Onderwierum, Westerdijkshorn, Sauwerd en Noordwolde; voor de Z.grens bij Zuidwolde. —v. Richthofen (R.G. 841) plaatst2) het voorwerk der abdij te Aduard die Roodeschool onder Bedum. Ten onrechte; immers de Roodeschool behoorde en behoort nog kerkelijk onder Middelstum, waar de ingezetenen van Roodeschool ter kerk gaan en worden begraven. — Het 15de eeuwsch decanaatsregister noemt naast de parochie Bedum ') Een pons sancti Walfridi wordt genoemd in een oorkonde d.d. 1321 (O.B. 272), een sunte Walfridus-brugge in oorkonden d.d. 1408 en 1424 (Dr. 269 en Arch. 1424: 3). De Hunsingoër keuren d.d. 1252 kennen een sente Waldfrethes-frethe (O.B. 118). ») Ongetwijfeld op het voetspoor van O.G. 346/7 of T.S. 337. 47 die vanAstera-bederwalda (R.G. 842 j» 822 en 747). Een kerkdorp Bederawalda vond ik verder nergens vermeld. Het kadaster d.d. 1506 kent dit dorp niet. De bul van Pius IV evenmin; deze kent slechts Reem, verbastering van Beem - Bedum (O.G. 12). Daarom meen ik Bedum en Bederawalda te mogen houden vooi een tautologie, evenals Westeremden en Emederwalde enz. (zie hieronder bij Westeremden, bladz. 49). V. DE PROOSDIJ LOPPERSUM. De proosdij Loppersum besloeg het westelijke grootste deel van de Fivelgo; de grens schijnt, althans in het zuiden, vrij willekeurig getrokken en niet te steunen op een belangrijken waterloop. De eerste deken, die wordt vermeld, was in 1217 Menko decanus in Loppeshem (M.G. 23, p. 477: 6/7). In 1224 — toen de titel proost hier nog niet was ingevoerd maar die van decanus nog in zwang was — vinden wij genoemd P. et A. decani de Loppershem (O.B. 81). Niet duidelijk is, hoe beiden konden aanspraak maken op den vollen titel en waarom hier niet, als elders, wordt gesproken van de medius decanatus. Omtrent het gezamenlijk bestuur zijn ons geen nadere gegevens bekend. 4 Jaren later treffen wij A. alleen aan als de Loppeshem decanus (O.B. 89). Sedert schijnt de decanie nog af en toe aan meer dan een persoon te zijn toevertrouwd geweest; zoo in 1291: Alrichus et Ebbo decani in Lopperssum (M.G. 23, p. 567: 37), en in 1434 (R.G. 905). Omstreeks 1280 heeft in Loppersum blijkbaar ingang gevonden de methode, voor (sommige) decanaten in Oost-Friesland gevolgd, om de decanie toe te vertrouwen aan wereldlijke grooten. Dan toch hooren wij van een nobilis vidua dives et discreta, relicta domni Gayconis quondam decani ibidem, n.1. in Loppersum (M.G. 23, p. 571: 28/9). Of men daarvan somtijds afweek, durf ik niet met zekerheid te zeggen, doch in 1454 was Evert Sickinge provest tho Loppersum und hovetlingh tho Winzum (Friedlander, Ostfries. U.B., I. N°. 682). In 1328 was de medietas decanatus ruralis verbonden aan de parochiekerk van Loppersum (P. U. ï); omtrent de andere helft ontvangen wij geen uitsluitsel. 't Zandt. De parochie bestond zeker in 1295 (O.B. 195). In 1794 bezat in de collatie.... de stad Groningen veele stemmen (T.S. 352); oudtijds berustte het jus patronatus dus wel bij de eigenerfden (parochianen). De O.grens ten n. van Rengerda (in Godlïnse), de N.grens en de W.grens tot waar de Middellaan het Oude maar raakt waren gelijk aan de gemeentegrens van 't Zandt, behoudens dat tusschen Kolhol en de Groote Tjariet de Oude dijk werd gevolgd; de Z.W.grens liep van het Oude maar naar de Westerlaan ten w. van Terhorn; de Z.grens sloot Terhorn en Alberdaheerd nog in en volgde verder oost- en noordwaarts den weg naar Godlinse tot deze bij Rengerda gemeentegrens wordt. Garsthuizen. De parochie bestond zeker in 1283 (M.G. 23, p. 562: 45). 49 In 1794 bezat de heer van Stedum *) de staande a) collatie alhier (T.S. 351); oudtijds berustte het jus patronatus dus wel bij de eigenerfden (parochianen). De Z.W.grens was gelijk aan stukjes der gemeentegrenzen van Stedum en Kantens; voor de N.W.grens zie boven bij Eppenhuizen; de N.grens was gelijk aan stukjes der gemeentegrenzen van Kantens en Stedum; de O.- en Z.grenzen tot den hoek ten z.w. van Bouwenheerd waren gelijk aan de gemeentegrens van Stedum; het westelijk deel der Z.grens vormde een water, dat het Garsthuizer maar verbond met de Maarvliet en het Groote Garsthuizer voorwerk aan de noordzijde bespoelde. Westeremden. De parochie bestond zeker vóór 1225 (M.G. 23, p. 509: 22). De kerk (St. Andreas) brandde in 1238 af (M.G. 23, p. 534: 22). In 1243 is er sprake van de solutio ecclesie in Emetha, 1266 wordt genoemd het 7de jaar a consumatione et dedicatione eiusdem ecclesie, in 1276 bestaat de parochialis ecclesia Emetha (M.G. 23, p. 538:8,551:33,561:20). — Het jus patronatus zal hebben behoord aan het klooster te Wittewierum, welks possessio van de kerk in 1225 door de consules terre werd bevestigd (M.G. 23, p. 509: 22). In 1794 berustte de begeving in 't kerkelyke. by verscheidenen (T.S. 350); oudtijds berustte het jus patronatus dus wel bij de eigenerfden (parochianen). Voor de N.grens zie boven bij Garsthuizen; de O.-en W.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Stedum; de Z.grens vormde de Delleweg. — Het register der goederen van de abdij te Werden vermeldt omstreeks 1000 inkomsten in Amuthario walda; het register uit de 11 de eeuw spreekt van Emuthera walda (O.B. 10, R.G. 908) ;het 15de eeuwsch decanaatsregister brengt tot het decanaat Loppersum kerken teEmederwalde en te Westeremeda (R.G. 902). v. Richthofen (R.G. 907/8) zoekt dit Emederwalde bei Westeremden, en zegt: Der Ort is spater verschollen. Ik zou geneigd zijn dit oude Emederwalde identiek te verklaren met het latere (Wester)emden, zooals naast een oud Bedorowalda een jonger Bedum staat. Misschien werd na de slooping van het bosch walda weggelaten; misschien ook werkte hier een algemeene zin om lange namen te verkorten, waardoor b.v. Waldmannadorpe tot Woldendorp werd en Fertmereshem tot Farmsum. Dat naast Amuthario-walda ook voorkomt een Amuthon en Emuthon behoeft geen bezwaar te zijn, vele plaatsen worden meer dan eens genoemd, doordat het register zal zijn bijgehouden; Amuthon en Emuthon kunnen wijzen op jongere verechrijvingen. Stedum. De parochie bestond zeker in 1245 (O.B. 104). Het jus patronatus zou c. 1245 aan de abdij te Aduard zijn overgedra- *) De bezitter van het huis Nittersum (T.S. 347). *) = unique (t. z. pl.). GESCHIEDKUNDIGE ATLAS. 4* 50 gen (t. z. pl.), waartegen evenwel een deel der patronen zich verzette, waarom de paus Aduard erin bevestigde (O.B. 125). In 1794 had de bezitter van het huis Nittersum.... in dit dorp.... de unique kerkelyke collatie (T.S. 347). In 1396 is er sprake van een provest to Stedum (O.B. 918). Een klooster heeft te Stedum nooit bestaan. Bedoeld wordt dus de proost van Loppersum, tevens pastoor te Stedum. Voorheen was Stedum ook eene proostdij (T.S. 347/8) zalmen dus ook zoo moeten verstaan, dat een pastoor van Stedum de proosdij Loppersum heeft bezeten. De parochie Stedum was gelijk aan het deel dier gemeente ten z. van den Delleweg, behoudens dat het oostelijk a/3 van den Docterspolder tot ten Boer schijnt te hebben behoord, en daarentegen Leilens o.waafts tot den Stadsweg bij Stedum. — Het 15de eeuwsche decanaatsregister vermeldt kerken te Stederwalde en te Stedum (R.G. 902). Op dezelfde gronden als hierboven met betrekking tot Westeremden vermoed ik, dat slechts eene en dezelfde kerk wordt bedoeld. Te meer, omdat in 1470 het klooster te Thesinge aan het Oldeconvent te Groningen verlof geeft tot het timmeren van een kapel en het hebben van een kerkhof op zijn hofstede te Stederwolde (Arch. 1470: 8). ten Boer. De parochie wordt als Bure claustrum *) vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 921 j"8. 902 en 747). In 1794 was de collatie der kerk genoegzaam staande (T.S. 346); oudtijds berustte het jus patronatus dus wel bij de eigenerfden (parochianen). De W.grens was gelijk aan de gemeentegrens van ten Boer ten n. van 't Geweide; voor het westelijk deel der N.grens zie boven bij Stedum, het oostelijk deel dier grens vormden de Wolddijk en het Lustige maar tot den Waschhuizer weg; de O.grens die weg; de Z.grens de Oude Kwens, de Waterleiding en een klein stukje van het Geweide. — Bij ten Boer ligt een gehucht Hemerwolde. Het decanaatsregister vermeldt een kerk te Hemederwalde. Zie echter boven onder Westeremden. Onder ten Boerstond een Benedictijnernonnenklooster (abdij) (O.B. 210, d.d. 1301: abbas de Bure; Anal. 480, d.d. 1529: Hueren (lees: Bueren) sorores sancti Benedicti). In 1399 komt het voor als vereenigd met het klooster Germania te Thesinge (P.U. ix) In het gehucht St. Anna onder ten Boer zou in 1340 door de abdij te Aduard een nonnenklooster zijn gesticht, Klein-Aduard, welks kerk aan St. Anna werd gewijd (Kron. Ad., 56). Blijkens de pauselijke bevestiging der stichting geschiedde zij evenwel door de adellijke vrouw Addyerth de Thyum (P.U. in). Het zegel ervan *) Zoo is er ook sprake van Werum claustrum voor Oosterwierum. *) Vandaar in 1408: heer Heere abt van den Buyre ende Thesinge-cloester (Dr. 270). 51 vertoont Maria met Jezus op haar linkerknie, met het randschrift: s. conventus in capella sancti Bernardi (O.B., plaat ix, N°. 1). Thesinge. De parochie zal oudtijds Heydensc(ap) hebben geheeten. Het 15de eeuwsch decanaatsregister noemt een kerkdorp Hyndense vacua; de streek bij Thesinge heette ook nog in later eeuwen Heydenschap. Waarschijnhjk is dus de kerk van Heydensc(ap) in de 15de eeuw niet (meer) gebruikt en de dienst in het klooster te Thesinge gehouden, dat sedert aan de parochie zijn naam gaf (R.G. 923). In 1794 was de collatie alhier staande (T.S. 345). De Z.W.grens was gelijk aan de gemeentegrens van ten Boer; de N.W.en N.O.grenzen vormde de Waterleiding; de Z.O.grens vormde een waterloop tusschen die Waterleiding en de Zuidwending vlak ten o. van Thesinge. Te Thesinge stond een Benedictijner nonnenklooster (abdij) (Anal. 480), naar St. Germanus Germania geheeten (O.B. 185 en 208, d.d. 1291 en 1300). Het zou c. 1183 zijn gesticht door den Antwerpschen abt Hathebrand (Jb. I, 201). In 1399 komt het voor als vereenigd met het Benedictijner klooster te ten Boer (P.U. ix). In 1284 bevestigde Everhard bisschop van Munster de overdracht door de parochianen en patronen van Bedum van het jus patronatus hunner kerk aan dit klooster (O.B. 165). Garmerwolde. De parochie bestond zeker in 1385 (O.B. 748). In 1794 was in het kerkelyke het regt van begeeving onder ver scheidenen verdeeld naar het bezit der landerijen (T.S. 345); oudtijds dus ook wel. De Z.W.-, Z.- en Z.O.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van etnBoer;voordeN.-0. en N.W.grenzen zie boven bij ten Boer en Thesinge. Kleine Harkstede. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 937 j». 902 en 747). — Toch werd in 1489 nog gesproken van de kapel to Lutteke Harckstede, welke dienen zou bij de stichting van het Kruisbroeders-klooster te Scharmer (zie hieronder op Scharmer). Het kadaster d.d. 1506 noemt Luttik Harckstede endeGroete Harckstede als één der dorpen in Fiwelingerlant (Fr. Pl. II, 66). In het wereldlijke waren beide dorpen dus althans toen vereenigd. De N.- en W.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Slochteren; de O.grens vormde waarschijnhjk de Lichtenvoortswijk. Groote Harkstede. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 937 902 en 747). In het burgerlijke golden beide Harksteden in 1506 als één plaats (zie bij Kleine Harkstede hierboven). De N.O.-, ZW.- en Z.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Slochteren; de Z.O.grens vormden de Benningsloot en het verlengde daarvan tot de Smerige M; voor de W.grens zie boven bij Kleine Harkstede. Scharmer. De parochie bestond zeker vóór 1231, toen de kerk werd geschonken aan het klooster te Wittewierum (M.G. 23, p. 513: 9). GESCHIEDKUNDIGE ATLAS. 4 52 De nieuwe in 1296 gebouwde kerk werd in 1824 afgebroken (v. d. Aa, X, 115). In 1231 geschonken aan het klooster te Wittewierum, moet vóór 1489 het jus patronatus zijn gekomen aan de Rengers'en, zie hieronder. De N.- en Z.W.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Slochteren; voor de N.W.grens zie boven bij Groote Harkstede; de O.grens vormden het water, dat den Borgweg bij Tilburg verbond met de Scharmer M, en die JE. SP^s* OnderScharmer stond een klooster der Kruisbroeders (Cruciferi) (Anal.480),gewijd aanSt. Helena (T.S. 371). In of ongeveer 1489zalhet zijn gesticht1); toen toch schonken Johan Rengers van ten Post en zijn vrouw hun kerspelkerk te Scharmer en hun kapel te Lutteke Harkstede met pastorie, kosterie, vicarie enz. aan de orde van het H. Kruis, om voor een klooster te dienen; en in hetzelfde j aar gaf het nieuwe klooster te Scharmer geld uit tegen rente (Arch. 1489: 22). Kolham. De parochie bestond zeker (onder den naam Hemmenis) in 1291 (M.G. 23, p. 567: 38). In 1794 was Slochteren met Kolham eene staande heerlykheid in't .... kerkelyke (T.S. 370); oudtijds berustte het jus patronatus dus wel bij de eigenerfden (parochianen). Voor de W.grens zie boven bij Kolham; de Z.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Slochteren; de O.grens vormden de Lange of Bakkerswijk, de Ruiten M en de Slochter JE. Slochteren. Deze parochie wordt niet vermeld in het 15de eeuwsche decanaatsregister (R.G. 902). Toch bestond zij zeker sedert 1291 (M.G. 23, p. 567: 38). Zie omtrent het jus patronatus boven bij Kolham. De Z.- en Z.O.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Slochteren ; zie voor het zuidelijk deel der W.grens boven bij Kolham; het noordelijk deel vormden de Woltersummer JE en een water, dat zich oostelijk daarvan afwendt (Luddeweerster JE?) naar den Grauwedijk; de N.O.grens vormden de Slochter meedeweg en het water, dat verder in diezelfde richting de Siepsloot opzoekt. Schildwolde. De parochie bestond zeker in 1204 (M.G. 23, p. 467: 1, parochia Skeldensis). In 1794was de collatie der kerk. ...in verscheidene handen(T.S. 370); oudtijds berustte het jus patronatus dus wel bij de eigenerfden (parochianen). De Z.O.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Slochteren; voor de Z.W.grens zie boven bij Slochteren; de N.W.grens vormden de Luddeweerster weg en de Grauwedijk tot even ten o. van het gehucht Grauwedijk; de N.O.grens vormden een hoekig water van den Grauwedijk naar de •) Op26Febr. 1596 verklaarde voor de hoofdmannenkamer Egbert Clandt, dat hij „genienen anderen brieff van die fundation dess conventest Scharmer ontfangen hebben „dann den vorgelagten breeff van dato anno millesimo quingentesimo vigesimo secundo, „die decimo nono mensis Decembris" (Recht. Arch, II b8, fol 237). 53 Vossebelt en (aan de overzijde van de Vossebelt) een water, dat vlak ten o. van Sans-Souci in z.o. richting voert naar de Siepsloot. Onder Schildwolde stond, wel ten westen van het dorp (v. d. Aa, X, 230 vermeldt 2 hofsteden't Clooster aldaar), een Praemonstratenser nonnenklooster (abdij) in Gratia sancte Marie, gewijd aan Maria, in 1204 gesticht door Heinricus, proost van Oldeklooster in de Marne (M.G. 23, p. 467: 1/2; O.B. plaat x, N°. 4; Anal. 550). De vermelding van eene proostdy behalve het klooster (T.S. 370) zal berusten op eene foutieve opvatting van de functie van den bekenden proost Herdericus, die dit ambt bekleedde in het klooster (vgl. O.B. 66, d.d. 1223). Woltersum. De parochie bestond zeker in 1283 (M.G. 23, p. 562: 45). Bij den herbouw der kerk te Wittewierum c. 1238 werkten de inwoners van Woltersum mede, zoodat zij bijna de helft van het werk verrichtten (M.G. 23, p. 535: 4/6). Mag hieruit worden afgeleid, dat er samenhang tusschen beide parochiën bestond, en dat Woltersum wellicht een dochterkerk was van Wittewierum ?. De Z.O.- en Z.W.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van ten Boer; deN. W.grens vormden de Waschhuizer weg, het Lustige maar en een hoekige waterloop in licht n.o.richting tot even ten w. van Veldrust en dan een recht water vandaar naar den Grauwedijk, een weini g z.w. van den Woltjerweg. Een andere opgave-geeft van het Lustige maar een water in n.o.richting met een doel tusschen ten Post en Oldenhuis, en vandaar een hoekigen waterloop van een punt ten z.w. van Oldenhuis naar dezelfde plaats in den Grauwedijk. Wittewierum. De parochie bestond zeker in 1211 (M.G. 23, p. 470: 30/1). De kerk werd in 1211 geschonken aan het Novum Claustrum (Rozenkamp onder Oosterwijtwert) (t. z. pl.). Omstreeks 1238 werd eene nieuwe kerk gebouwd (M.G. 23, p. 534: 29 en 26 sq.), vgl. ook hiervóór Woltersum. In 1262 stortte de toren (campanile) in (M.G. p. 550 : 45). In 1794 had de eigenaar van Tuwinge Oldehuis.... in de collatie alkier de overstemming (T.S. 372); oudtijds berustte het jus patronatus dus wel bij de eigenerfden (parochianen). De parochie Wittewierum besloeg het n.o.deel der gemeente ten Boer, begrensd door den Stadsweg (bij Lellens onder Stedum) en de n.o.grenzen van ten Boer en Woltersum. Onder Wittewierum, dicht bij de tegenwoordige kerk (R.G. 915), stond het Praemonstratenser monnikenklooster Floridus Hortus of Bloemkamp, dat in 1214 (of 1213) uit Oosterwijtwert naar hier zou zijn overgebracht (zie hieronder onder Oosterwijtwert en P.U. xix: abbas monasterii in Wittewerum Premonstraten. ord., xxxvi: prior et conventus de Florido Orto alias de Werum). Na de opheffing in 1566 van het klooster (abdij) werd het op afbraak verkocht (v. d. Aa, II, 492 en XII, 532). 54 Garrelsweer. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 918 j*. 902 en 747). Het decanaatsregister noemt 2 kerkdorpen met min of meer gekjkluidenden naam Geredinonesweer (door v. Richthofen verklaard als Garreweer) en Gerlswere (= Garrelsweer) (R.G. 902). v. Richthofen neemt daarom aan (R.G. 926) een kerkdorp Garreweer, dat echter door de Teg. Staat (Stad en Lande, II, bladz. 356) kerkelijk onder Tjamsweer wordt gerekend. Nuis niet bekend, dat Garreweer ooit een kerk heeft bezeten. Daarom zou ik in de beide namen een tautologie willen zien, evenals ik die meen te moeten aannemen voor Stederwalde en Stedum, Emederwalde en Westeremden. In 1794 had het huis van Farmsum.... hier de staande collatie (T.S. 374); oudtijds berustte het jus patronatus dus wel bij de eigenerfden (parochianen). — De tegenwoordige kerk is nieuw (t. z. pl.). De Z.W.grens is gelijk aan de gemeentegrens van Loppersum van Garrelsweerster Kloostermolen tot even ten o. van Muda; de overige grenzen vormen watertjes. Loppersum. De parochie bestond zeker vóór 1217 (M.G. 23, p. 476: 43 j°. 513: 4). De kerk (St. Pieter) brandde in 1217 af (t. z. pl.). In of kort na 1280 bouwde de weduwe van den adellijken Gayco een door dezen toegezegde kapel (M.G. 23 p. 571: 35 j5". 27 seq.). In 1794 stond de begeeving in het kerkelyke aan verscheidenen (T.S. 348); oudtijds dus wel aan de eigenerfden (parochianen). De parochie Loppersum besloeg de gemeente Loppersum met uitzondering van Garrelsweer (z. b.) en Wirdum (z. o.). Zeerijp. De parochie bestond zeker in 1227 (M.G. 23, p. 511: 28/9). In 1794 waren tot de collatie verscheidene geregtigd (T.S. 355); oudtijds dus wel de eigenerfden (parochianen). De Z.-, W.- en N.W.grenzen ware^ gelijk aan de gemeentegrens van 't Zandt; voor het noordelijk deel der O.grens zie boven bij 't Zandt; het zuidelijk deel ervan liep langs den Westerweg tot een weinig n.o. van Boukemaheerd, dan naar den weg Zeerijp—Enum en ten slotte langs het steenen voetpad naar de Tochtsloot. Enum. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 925 j^. 902 en 747). In 1794 stond het kerkelyke alleen ter begeving van het huis te Enum (T.S. 355). Zie voor 't kleine stukje N.grens boven bij 't Zandt; voor de N.W.grens bij Zeerijp; de Z.W.- en Z.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van 't Zandt tot waar de spoorlijn ten n. van Eekwerd deze grens snijdt; vandaar voerde een waterloop eerst noord- en dan oostwaarts naar het steenen voetpad naar Leermens; de N.O.grens vormden dit pad tot Leermens en dan een waterloop zuidelijk en westelijk om Leermens heen in n.w. richting tot ten n. van Molenhorn. 55 Wirdum. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 926 j*8. 902 en 747). In 1794 had in het kerkelyke het huis te Wirdum de meerderheid (T.S. 355/6); oudtijds berustte het jus patronatus dus wel bij de eigenerfden (parochianen). De N.grens (van een hoek in de gemeentegrens van Loppersum z.w. van Enum), de O.- en Z.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Loppersum; de W.grens vormden de Enzelenser meedeweg tot het Damsterdiep, dit diep over korten afstand en ten n. daarvan een bochtige waterloop (n., n.w., n.o., n.w.waarts). Oosterwijtwert. De parochie bestond zeker in 1406 (Rq. 310). In 1794 was de collatie der kerk staande (T.S. 354); oudtijds berustte het jus patronatus dus wel bij de eigenerfden (parochianen). De Z.- en O.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van 't Zandt; de N.W.grens vormde het Godlinser maar; voor de Z.W.grens zie boven bij Enum. Onder Oosterwijtwert lag het Praemonstratenser nonnenklooster Campus Rosarum, Rozenkamp, of Nijeklooster (M.G. 23, p. 466 n. 67). Dit zou in 1204 als Benedictijner-klooster zijn gesticht door den bezitter van het goed Romerswerf (Romerswert; O.B. Onechte stukken No. 2): Emo van Romerswerf. In 1209 had dan zijn neef magister Emo hem bewogen het te vervormen tot een Praemonstratenser monniken- en nonnenklooster, met dien magister Emo als abt. Toen deze in 1211 de kerk te Wittewierum had ontvangen, had hij in 1213 het monnikenklooster daarheen overgebracht, doch bleef bij abt van beide kloosters (R.G. 913). In 1594 is het kloostergebouw voor afbraak verkocht (v. d. Aa, IX 746). Leermens. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 910 j* 902 en 747). De kerk had tot schutsheilige S. Donatus (P.U. xxixenxxxm, d.d 1425 en 1427). In de 2de helft der 18de eeuw meende men, dat de kerk gewijd was geweest aan S. Sebastianus en Fabianus (T.S. 353: volgens een opschrift aan de zuiderdeur). Zij had vroeger 2 torens (t. z. pl.). — In 1794 stond de kerkelyke collatie aan veelen (t. z. pl.); oudtijds dus wel aan de eigenerfden (parochianen). De N. O.grens was gelijk aan de gemeentegrens van 't Zandt; zie voor de N. W.-, Z. W.- en Z.O.grenzen boven bij 't Zandt, Enum en Oosterwijtwert. Godlinse. De parochie bestond zeker in 1374 (O.B. 622). In 1794 was de collatie een zogenaamde primaire, hebbende de eigenaar daarvan de overstemming in dat stuk (T.S. 352); oudtijds berustte het jus patronatus dus wel bij de eigenerfden (parochianen). De N.W.grens vormde de dijk langs de Oude Riet; deZ.W.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Bierum; de O.grens vormden de Godlinser 56 en Spijkex maren tot ten z. van Losdorp en dan een water, eerster.en dan n.waarts naar den dijk. Losdorp. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaats^ register (R.G. 910 f*. 902 en 747). De kerk is in 1775 vernieuwd (T.S. 352). — Het jus patronatus zou oudtijds hebben behoord aan de Ripperda's te Oosterwijtwert, en van hen zijn vererfd op de Rengers'en te Farmsum (v. d. Aa, VII, 445). In 1794 was de collatie staande (T.S. 352). Voor de W.grens zie boven bij Godlinse; de Z.grens vormde het Leege maar; de O.grens een water, dat eene noordelijke voortzetting van dit maar verbindt met het Spijkster maar, dit maar tot een bocht ten z. van Spijk en dan een hoekige waterloop, die den dijk langs de Oude Riet ontmoet even ten o. van de grens van Godlinse; de N.grens een stukje van dien dijk. Spijk. De parochie bestond zeker in 1397 (O.B. 955). De tegenwoordige kerk is in 1676 gesticht, de vorige was eenige jaren vroeger afgebrand (T.S. 352). — In 1794 was de collatie daarvan een primaire (t. z. pl.); oudtijds berustte het jus patronatus dus Wel bij de eigenerfden (parochianen). De N.grens vormde de dijk langs de Oude Riet; voor de W.grens zie boven bij Losdorp; de O.grens vormde een hoekig water, dat de bocht van het Spijkster maar ten z.o. van Spijk in n.o.richting verbindt met den dijk. Bierum. De parochie bestond zeker in 1247 (M.G. 23, p. 541: 23). In 1794 had de bezitter van het huis Luinga alhier gelegen de primaire collatie (T.S. 352); oudtijds berustte het jus patronatus dus wel bij de eigenerfden (parochianen). De N.grens vormde de Oude dijk; voor de W.grens zie boven bij Spijk en Losdorp; de Z.- en O.grenzen vormde het water, dat uit het Leege maar in oostelijke en noordelijke richting loopt tot ten o. van HoogWatum. — Onder Bierum ligt het gehucht Hoog-Watum, waar — voor zoover bekendis—nimmer een kerkheeft gestaan. Blijkbaar is het dus eene vergissing, dat het 15de eeuwsche decanaatsregister een kerkdorp Watum noemt onder het decanaat Farmsum (R.G. 864). VI. DE PROOSDIJ FARMSUM. Deze proosdij nam het oostelijk deel van de Fivelgo en de Oldambten in. In 1224 is zekere Geico prepositus de Fermeshem (O.B. 75 en 81). In 1250 was de preposituur zeker wel in leekehanden. Dan is volgens Menco's kroniek Sicco deken (M.G. 23, p. 545: 2), van wien hij op 1271 zegt post mortem domni Sicconis et filii sui Geikonis ac nepotuli (M.G. 23, p. 559: 8/9); de gelijkheid van naam tusschen Sicco's voorganger en zijn zoon doet zelfs verwachten, dat dit reeds in 1224 het geval was. Minstens sedert 1391 behoorde de proosdij aan de Ripperda's, de hovelingen van Farmsum (O.B. 820). In 1271 wordt gezegd, dat iemand puero suo adhuc puerulo optinuerat ecclesiam in Fermesum cum decanatu adherente (M.G. 23, p. 559: 7/8). Om den toestand niet hopeloos verward voor te stellen zou ik willen vermoeden, dat oudtijds de decanie verbonden was aan het pastoraat doch later — nadat zij in wereldlijke handen was gekomen — aan het collatorschap. Letterlijk opgevat zou Menco's bericht wijzen op een zeldzaam foutieven toestand. Holwierde. De parochie bestond zeker reeds in 1247 (R.G. 898; M.G. 23 p. 541: 22/3). Volgens een onechte oorkonde d.d. 1246 behoorde het collatierecht van Holwierde, Krewert, Jukwert, Marsum, Uitwierda en Tjamsweer aan Haio Ripperda (O.B., Onechte stukken N°. 4). — In 1794 schijnt het recht te hebben behoord aan het huis Ringeweer (T.S. 363 j°. 362). Voor de N.W.grens zie boven bij Losdorp en Bierum; de O.grens vormde de Bocht van Watum; de Z.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Bierum tot de Groote Heekt; de Z.W.grens vormden deze Heekt, het Krewerder maar en het Leege maar. — Onder Holwierde stond Feldwerd of Oudeklooster (Anal. 480: 01declooster prope Dammonem), een Benedictijner (Cluniacenser) mannenklooster (M.G. 23, p. 525: 38), door Emo als abdij vermeld op 1204 (M.G. 23, p. 466:35, j°. 469: 28). Het zouc. 1183 zijn gesticht door den Antwerpschen abt Hathebrand (Vita Hathebrandi in: ActaSanctorum Bolland, bij: R.G. 899—900), en was gewijd aan de apostelen Petrus en Paulus (P.U. iv). Krewert1). De parochie is gesticht in 1280 door afspUtsing van Krewert en Arwert van Holwierde (M.G. 23, p. 571: 20 seq. en 572). Zie omtrent het collatierecht bij Holwierde. De parochie Krewert besloeg het z.w. deel der gemeente Bierum, in ') Het kadaster d.d. 1506 spreekt van Kreuwert alias ter Euwe (Fr. Pl. II 66), wat v. Richthofen doet vragen: Lag bei Krewerth ein Gehöft ter Euwe? (R.G. 898). 58 het N.W. en N. begrensd door Godlinse en Losdorp, in het O. door Holwierde. Jukwert. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 897 j"8. 864 en 747). Zie omtrent het collatierecht d.d. (1276) onder Holwierde. In 1794 behoorde het onder de heerlykheid van Oosterwytwert (T.S. 363). De parochie Jukwert besloeg het n.w. deel der gemeente Appingedam, in het O. begrensd door de Groote Heekt, in het Z. door de Kleine Heekt. Marsum. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 900 j». 864 en 747). Zie omtrent het collatierecht d.d. (1276) onder Holwierde. In 1794 schijnt het recht te hebben behoord aan het huis Ringenum (T.S. 363). De parochie besloeg het n.o. deel der gemeente Appingedam, in het W. begrensd door de Groote Heekt, in het Z. door het verlengde der Kleine Heekt tot even ten w. der marechaussee-kazerne, dan een water in n. richting tot even ten z. van tol n°. 1, en daarna een water in o. richting recht op Biessum aan. Uitwierda. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 900 j*8. 864 en 747). Zie omtrent het collatierecht d.d. (1276) onder Holwierde. In 1794 was dit recht hier primair (T.S. 364). De parochie Uitwierda besloeg het n. deel der gemeente Delfzijl, in het Z. begrensd door het Damsterdiep (w. en n. om Delfzijl heen). Sol werd. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister x) (R.G. 901 jK 864 en 747). De kerk werd in 1536 bij de belegering van Appingedam in brand geschoten (T.S. 362) en is niet herbouwd (R.G. 901). — In 1794 had het gewezen huis Ringenum hier de collatie (T.S. 362). De O.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Appingedam; voor de N.- en W.grenzen zie boven bij Marsum; de Z.grens vormden de voortzetting der Kleine Heekt (tot de stoomhoutzagerij) en het Damsterdiep. Appingedam. De parochie bestond zeker in 1234 (M.G. 23 p 515: 39). De kerk was oorspronkelijk gewijd aan Maria: in den Appingedammer buurbrief (d.d. 1327) is sprake van het visitare divam Virginem te Appingedam en het stadszegel vertoont Maria met Jezus op haar linkerknie (O.B. 307, en plaat rv N°. 3), en in een pauselijke bul dd. 8 Juni 1331 is sprake van ecclesia beate Marie Appingadame Monasteriensis diocesis (P.U. n). In 1408 wordt als schutsheilige S. Nicolaas genoemd (Arch. 1408: 4). Het seendgerecht te Appingedam werd sedert het begin der 13de eeuw gehouden door den deken van Farmsum (R.G. 891). •) Dit register heeft ten onrechte Selwert. Het vermeldt ook een conventus in Solwert, daarmede Feldwert onder Holwierde bedoelende. 59 De N.grens vormde het verlengde der Kleine Heekt; de Z.grens de zuidelijke tak van het Damsterdiep; de W.grens de noordelijke tak ervan en de Groote Heekt. Te Appingen (door het Damsterdiep gescheiden van Appingedam en noordwaarts daarvan gelegen) stond een mannenklooster der Heremitae ord. b. Augustini, dat in 1342 reeds bestond (O.B. 371). Het stichtingsjaar is niet bekend, doch moet als Augustijner klooster vallen na 1254 (R.G. 888). Stichter zou Emo, de abt van Bloemkamp te Wittewierum, zijn geweest (T.S. 360). Ook zou er nog een tweede (mannen-?)klooster hebben bestaan van de Franciscaner orde, gesticht in 1328 (T.S. 361). Tjamsweer. De parochie bestond zeker in 1208 (M.G. 23, p. 468: 36/7: Popeco in Thiamerswerve plebanus). De kerk zou — volgens een steen met 15de eeuwsch inschrift in het koor der kerk — in 1138 zijn gesticht door Unico Ripperda (T.S. 356; Ypey, Patronaatregt, II bladz: 113). — Zie omtrent het collatierecht d.d. (1276) onder Holwierde. In 1794 behoorde de collatie aan het huis te Farmsum (T.S. 356). De Z.grens vormde een water, dat vlak ten z. van Laskwerd de o.- en w.grenzen der gemeente Appingedam verbindt; de W.grens was geüjk aan de gemeentegrens van Appingedam; evenzoo de N.grens tot de Kleine Heekt, die het oostelijk deel dier grens vormde; voor het noordelijk deel der O.grens zie boven bij Appingedam; het verdere deel dier grens vormde de Groeve, in het z.o. met een uitstulping tot den Woldweg tusschen tol n°. 1 en Laskwerd, dat werd ingesloten. — Thans, en reeds sinds langen tijd, ligt kerkelijk onder Tjamsweer het dorp Garreweer, door v. Richthofen als kerkdorp aangezien. Zie daaromtrent boven onder Garrelsweer (bladz. 54). Opwierde. De parochie bestond zeker in 1228 (O.B. 89). In 1794 was de collatie in verscheidene handen (T.S. 370); zij zal dus ook oudtijds hebben berust bij de eigenerfden (parochianen). Voor de N.grens zie boven bij Solwerd en Appingedam; voor de W.grens bij Tjamsweer; de Z.grens vormde een waterloop van de Groeve langs tol n°. 1 in den Woldweg en door het voormalig Woldmeer naar het Hole maar; de O.grens dit maar (van genoemden tol af gemeentegrens van Appingedam). Farmsum. De parochie bestond zeker in 1271 (M.G. 23, p. 559: 8). Het collatierecht behoorde aan de Ripperda's, evenals dat van de naburige door hun voorouders uit hun grondbezit gestichte kerken (R.G. 875/6). — Een onechte oorkonde d.d. 1237 kent aan Bolardus Ripperda toe het collatierecht van Farmsum, Weiwerd, Heveskes, Oterdum en Meedhuizen (O.B., Onechte stukken N°. 3). — In 1794 was dat regt over de opgemelde vyf dorpen nog in éêne hand en wel des bezitters van het huis te Farmsum (T.S. 368). 60 De O.grens vormden de Stinkvaart vlak ten w. van Schaapbuiten n.waarts, het Weiwerder maar en een water dat dit maar verbindt met de Eems; de N.grens de Eems en de zuidgrens van Uitwierda (z. b.); de W.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Delfzijl; de Z.grens ging door het Meedhuizer meer, langs den Meedhuizer weg tot een weinig ten n. van de Strijkerij, o.waarts langs een water naar de Leege Halkelaan, langs deze laan z.waarts tot ten o. van Meedhuizen, en vandaar z.o.waarts langs een water naar de Stinkvaart. Weiwerd. De parochie bestond zeker in 1306 (O.B. 225). Zie omtrent het collatierecht boven bij Farmsum. De N.grens vormde de Eems; voor de W.grens zie boven bij Farmsum ; de Z.grens was gelijk aan de gemeentegrens vanDelfzijl vanSchaapsbulten tot even ten w. van Overtocht; de O.grens het vandaar mwaarts, langs de Kaaijenlaan, loopende water. Heveskes. De parochie bestond zeker in 1406 (Rq. 310). Zie omtrent het collatierecht boven bij Farmsum. De N.grens vormde de Eems; voor de O.grens zie boven bij Weiwerd; de Z.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Delfzijl van Overtocht tot de Maarlaan; de O.grens vormden de Maarlaan tot ten z.o. van Warven en dan de hoekige Westerweg. In het ten z. van Heveskes gelegen Oosterwierum stond een commanderij van St. Jan van Jeruzalem, welke zou zijn gesticht door de Ackinga's te Weiwerd (Johan Rengers van ten Post, Kronijk, ed. Mr. H. O. Feith, I, bladz. 141). Oterdum. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 882 }K 864 en 747). Zie omtrent het collatierecht boven bij Farmsum. De parochie Oterdum besloeg het oostelijkste deel der gemeente Delfzijl, welker Oostgrens in de buurt van Lalleweer kleine wijzigingen schijnt te hebben ondergaan. Borgsweer. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 874 j*8. 864 en 747). De N.grens vormde de Eems; de W.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Termunten tot de Klieve; de Z.grens vormde het Oude maar tot halverwege tusschen het Zijldiep en de Munsterlaan; de O.grens een water, dat vandaar liep tot de Botterij, en verder het Zijldiep tot vlak ten w. van Termunterzijl. Termunten. Het 15de eeuwsche decanaatsregister noemt 2 parochiën: Groot- en Klein-Termunten (R.G. 870 j»8. 864 en 747: Grote Mentente en Liteke Menterne). Pauseüjke provisiën met betrekking tot de kerken loei ter Groten Munte en in Luttikermuntin werden verleend resp. in 1500 en 1503 (P.U. li en lii). Ook de bul d.d. 7 Augustus 1561 tot oprichting van het bisdom Groningen kent beide parochiën (O.G. 12). Een grens tusschen deze beide kan ik niet aangeven. 61 Voor de W.grens zie boven bij Borgsweer ; de N.- en O.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Termunten; de Z.grens vormden de Oude M tot ten o. van Woldendorp en vandaar een water dat even ten n. van Lesterhuis de Botterij opzoekt. Onder Termunten stond een Benedictijner (Cisterciènser) monnikenklooster, in 1258 van Aduard uit gesticht, waarmee in 1299 het nonnenklooster Menterwalt werd vereenigd (Kron. Ad. 45/7). De abbas de Menterna d.d. 1338 was alleen hoofd van het mannenklooster, zoodat in 1529 kon worden gesproken van Minterna monasterium monachorum ordinis Cisterciensis (Anal. 480): c. 1400 x) hooren wij als naam van het klooster: monasterium Ad sanctum Benedictum in Menterna, ordinis Cisterciensis (P.U. S. 115). Tegen 1419 droegen de enkele parochianen van het zuidelijk bij Termunten gelegen Zwaag het jus patronatus hunner kerk over aan den abt van Termunten, de kerk werd in het klooster ingelijfd en de abt nam de zielszorg over Zwaag op zich (P.U. xxiv). Woldendorp. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 873 j18. 864 en 747). Voor de N.O.g~ens zie boven bij Termunten; de Z.O.- en Z.W.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Termunten, tot waar de Heemweg den Dwarsweg ontmoet; vandaar voerde een water naar de scheiding tusschen Borgsweer en Termunten. Meedhuizen. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 883 j"8. 864 en 747), doch zal zeker reeds hebben bestaan in 1375, wanneer gesproken wordt van rdiquiisin Methusum (O.B. 630). Zie omtrent het collatierecht boven bij Farmsum. Voor de N.O.grens zie boven bij Weiwerd; voor de N.grens bij Farmsum ; de W.- enZ.O.grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Delfzijl. Wagenborgen. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 874 j*8. 864 en 747). De tegenwoordige kerk is gebouwd in iyi8 (T.S. 225). Voor de N.O.- en N.W.grenzen zie boven bij Weiwerd en Meedhuizen;. de andere grenzen waren gelijk aan de gemeentegrens van Termunten, behalve dat van Tonnistil tot Overtocht een voortzetting van het Hondshalster maar de grens vormde. Siddeburen. De parochie bestond zeker in 1385 (O.B. 748: Syerdaberth). In 1794 was het eene primaire collatie (T.S. 370); oudtijds berustte het j us patronatus dus wel bij de eigenerfden (parochianen). De parochie Siddeburen besloeg het meest oostelijke deel der gemeente Slochteren, tot een water in het verlengde van den Enzelenser meedeweg, ') De priester-cardinaal, die de aangehaalde acte uitgaf, treedt in 1398 in die functie op (Aanhangsel op de kerkelijke oudheden, Utrecht 1744, bladz. 434). 62 dat van dien weg, langs de zuivelfabriek ten z.w. van Siddeburen, voerde naar de Siepsloot. Helium. De parochie dagteekent van 1295, toen Ebbo Menaldam van de erfgenamen van den gesneuvelden Rodmarus de helft van diens burcht en erf kocht en dit gaf tot den bouw der kerk (M.G. 23, p. 570: 15/7). In 1794 was de collatie unique (T.S. 370). Het oostelijk deel der N.grens en de Z.grens waren gelijk aan de gemeentegrens van Slochteren; voor het westelijk deel der N.grens en voor de W.grens zie boven bij Schildwolde; voor de O.grens bij Siddeburen. Noordbroek. Noord- en Zuidbroek worden door Menco op het jaar 1272 samengenomen onder den naam Broke (M.G. 23, p. 560: 49). In 1391 is er sprake van Tammo Gockinga in Suidbroeck capitalis, en van Nort- broke (O.B. 814).Tammo's zoon(?) Elde Gockinghe wordt in 1399 genoemd hovedinghe to Oesterbroke (O.B. 1039). Blijkbaar was dus Oosterbroek de verzamelnaam van Noord- en Zuidbroek tegenover het westelijk daarvan gelegen Westerbroek (O.B. 276 en 277 d.d. 1323, enz.). Geen reden zie ik dus om met v. Richthofen (R.G. 868) aan te nemen een ten oosten der beide dorpen gelegen Oosterbroek, dat dan door den Dollard zou zijn verzwolgen, en zijn zeggen over te nemen: Stratingk, Dollard p. 48 übergeht ihn; Stratingh was blijkbaar van mijn gevoelen. De parochie bestond zeker in 1283, omdat toen de parochie Zuidbroek bestond (zie onder bij Zuidbroek). De grenzen waren gelijk aan die der gemeente Noordbroek. Zuidbroek. Omtrent den vroegeren samenhang met Noordbroek zie aldaar. De parochie bestond zeker in. 1283 (M.G. 23, p. 562: 45). De grenzen waren gelijk aan die der gemeenten Zuidbroek, Muntendam, Veendam en Wildervank; behoudens dat de vierhoek, omsloten door het Winschoterdiep (n.), de Jagtveensloot (w.), de Bovenveensloot (z.) en de gemeentegrens misschien tot Meeden behoorde *), en de overige O.-, Z.- en W.grenzen als loopend door venen onzeker zijn en ons daarover slechts jongere raaiïngen licht geven. Ten z. van de Bovenveensloot vormde de O.grens (althans later) de rechte Jagtveensloot tot het Hoetmansmeer, vanwaar de grens zich onder ± 145° wendde naar de Drentsche grens; deze grens was eeuwenlang een twistpunt tusschen Stad en Lande en Drente, en dus onzeker. Ook de W.grens is twijfelachtig; vermoedelijk mag men haar trekken in z.n.richting met een lichte afwijking naar het w. van een punt even ten z.w. van den tol bij Annerveensche kanaal midden door het Kleine meer en het Sappe-meer naar de Siepsloot (aansluitend aan de grens Kolham—Slochteren?). *) Op sommige kaarten wordt deze noordwaarts in rechte lijn door geteekend tot en zelfs over het Winschoterdiep. 63 de Meeden. De parochie bestond zeker in 1391 (O.B. 814: Meermanne kerckhove). De kerk zal een dochterkerk zijn geweest van die te Eexta; dit mag worden afgeleid uit den naam in een 15de eeuwsch decanaatsregister :• Extengamedum (R.G. 864); vgl. Uithuizen en Uithuizermeeden. De parochie besloeg de gemeente Meeden en deelen der gemeenten Veendam, Nieuwe Pekela en Wildervank. Voor de W.grens zie boven bij Zuidbroek; de N.grens was gelijk aan de gemeentegrens van de Meeden; de O.grens aan de gemeentegrenzen van de Meeden en Veendam, in het z. vermoedelijk echter in een rechte lijn door te trekken tot de (onzekere) Drentsche grens. Eexta. De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 867 j"8. 864 en 747). De Z.W.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Scheemda; de N. W.grens vormde een stukje gemeentegrens en verder het Mensediep; de N.O.grens het Opdiep tot het Scheemder meer; de Z.O.grens het water, dat dit maar verbindt met de samengevloeide Siepsloot en Ooster M, Scheemda1). De parochie wordt vermeld in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 866 j58. 864 en 747). De parochie Scheemda besloeg het noordelijk van Eexta gelegen deel der gemeente Scheemda onder aftrek van het door den Dollard overstroomde. Midwolda. De parochie bestond zeker in 1413 (Eggeric Beninga, Hist. v. Oostfrieslant, bk. I§ 197, in Matthaeus, Analecta, 4°. ed., IV, p. 180). De vroegere kerk was volgens E. Beninga (t. z. pl.) gesticht door Reinste, dochter van Hiske proost van Emden (T.S. 221), dus in het begin der 15de eeuw, en zou hebben gestaan ter plaatse daar nu (dus 1794) het oude kerkhof is (t. z. pl.). In 1565 werd Midwolda door den Dollard overstroomd (Dr. 445); de kerk stortte in de 17de eeuw in; in 1717 werd de nieuwe kerk meer zuidwaarts gebouwd (T.S. 221). Ten n.w. van de tegenwoordige Protestantsche kerk vindt men, in den polder, Oudekerk. De W.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Midwolda; in het N. moet van de gemeente worden afgetrokken het door den Dollard overstroomde; de O.grens vormde een water in z.o.richting, dat in het z. den Buiten-Meerlandschen weg vergezelt. De kaart geeft — tegen mijn aanwijzing — als Z.grens de gemeentegrens van Midwolda; ik vermoed evenwel 2), dat dit (het is een raaiing van veel jongeren tijd) niet juist is en de parochie moet missen den driehoek, gevormd door die grens, een lijn ') Het 15de eeuwsch decanaatsregister kent ook een parochie Zwaag, gelegen tusschen Termunten en Midwolda, in de buurt van Swaagzijl en Scheemderzwaag (kaart van Beckeringh). Het kadaster d.d. 1506 kent geen dorp Zwaag meer. In 1565 wordt getuigd, dat er kort te voren nog een rest van was doch dat het toen geheel was „vergaen" (R.G. 875). 2) Op grond van de acte d.d. 1391 (O.B. 814) en jongere kaarten in het rijksarchief in Groningen. 64 van het Scheemder meer naar Meerland en het zuidelijk deel van den Buiten-Meerlandschen weg en den Veenweg in het verlengde ervan. Oostwold. De parochie wordt genoemd in een 15de eeuwsch decanaatsregister (R.G. 864 j°. 747). v. Richthofen vermoedt, dat de (door den continuator Menconis op 1295 naast Astawalda en Sierdakiercka (Siddeburen) vermelde) Liudibrandkircka wellicht de kerk is, die vroeger te Oostwold stond (v. d. Aa, VIII, 566) en welker fundamenten in 1831 werden uitgegraven. In 1391 wordt Oostwolda zelfstandig (als kerkdorp?) genoemd tusschen Finsterwolda en Midwolda (O.B. 814). De tegenwoordige kerk dagteekent van 1775, zynde de oude kleine kerk afgebroken (T.S. 220/1). Voor de W.grens zie boven bij Midwolda; de N.grens vormde de gemeentegrens van Midwolda, onder aftrek in het w. van het door den Dollard overstroomde; de O.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Midwolda. De kaart geeft als Z.grens de gemeentegrens van Midwolda; ik had haar anders geteekend, omdat ik vermoed x) dat de zuidgrens van de parochie uitsloot den vierhoek ten z. van het Papegat. Finsterwolde. Het 15de eeuwsche decanaatsregister kende 2 kerkdorpen: Ast-winserwalda en West-winserwalda (R.G. 864). In 1391 bestonden beide nog: de Thyamme.... loopt.... voorby sunte Nicolaus-kercke in Oost-finserwolda west in voorby Finsterwolda, Oostwolda, Midwolda (O.B. 814). Ook nog in 1429: Folkardus de Voest-finzervoelda Mon. dioc. wordt pastoor der parrochialis ecclesia St. Nicolai in Ost-finservoelda Mon. d. (P.U. xxxiv). In de 15de eeuw moet Oost-Finsterwolde door den Dollard zijn verzwolgen (Acker Stratingh, De Dollard, 1855, bladz. 49). Het kadaster d.d. 1506 kent slechts één Finsterwolde (Fr.Pl. II, 66). De parochie besloeg de gemeente Finsterwolde, onder aftrek van het door den Dollard overstroomde en bovendien (naar ik vermoed) den vierhoek ten zuiden van den Ouden Meerlandschen weg1); de kaart geeft echter — tegen mijn aanwijzing — dezen vierhoek bij Finsterwolde. Onder Finsterwolde stond een commanderij van St. Jan van Jeruzalem (O.B. 264, d.d. 1319); volgens Westendorp (Jb. II, 112) in het westelijk van Finsterwolde gelegen gehucht Goldhorn. ') Op grond van de "bij Midwolda vermelde gegevens. B. HET OSNABRÜCKSCHE (AARTSDIAKONAAT?) BELLINGWOLDE EN WESTERWOLDE. Bovenstaanden titel schrijf ik met grooten schroom neer. Immers de mij ten dienste staande gegevens wettigen haar niet, er is een groot vraagpunt. Vast staat, dat de 5 Westerwoldsche kerken c. 1150 bestonden onder het patronaat van het in de Osnabrücksche diocese gelegen klooster Corvey (O.B. 30). Vast staat eveneens, dat althans in sommige tijden het toezicht op die kerken berustte bij een kanunik van het Domkapittel te Munster als archydiaconus de Sellingen of toe Westerwolde (archief klooster ter Apel, rijksarchief Groningen, reg. 19 en 20, d.d. 1469) of (later) bij den pastoor van een der kerken, die den titel voerde van commissariusvan Westerwoldyngelandt (t. z. pl. reg. 262, d.d. 1566). Tot zoover is dus alles in orde. Maar in 1391 worden tot het bisdom Osnabrück gebracht de Groningsche kerken van Reiderland: Westerlee, Winschoten, Beerta, Blijham, Bellingwolde (O.B. 814). Kwam aan den aartsdiaken van Westerwolde ook het toezicht op die kerspelen toe ? En zoo neen, op wien rustte dan het toezicht ? Met mijne gegevens kan ik dit niet uitmaken. Vandaar dat ik, om op de kaart een zoo zuiver mogelijk beeld te geven, Westerwolde en het Groningsche deel van Reiderland afzonderlijk heb geteekend ; het eerste als het decanaat Westerwolde, het tweede als het decanaat Bellingwolde met een vraagteeken. Het komt mij toch onwaarschijnlijk voor, dat de Reiderlandsche kerspelen zouden hebben geressorteerd onder een functionaris van het steeds zoo scherp omlijnde Westerwolde (zie b.v. O.B. 251, d.d. 1316). In verband met den naam van dit laatste decanaat heb ik het andere Bellingwolde gedoopt. Ook, omdat Blijham steeds bij Bellingwolde wordt gevoegd als adject: Bellingwolde en Blijham. Zoo heeft Bellingwolde + Blijham tegenover de overige 3 parochiën een weidscher aanzien; en scheen het mij, waar ik in het duister tast, niet ongerechtvaardigd aan haar den voorrang toe te kennen. Maar ik wensch het nog eens uitdrukkelijk te zeggen: argumenten ervoor heb ik verder niet. f. HET DECANAAT BELLINGWOLDE(P). Westerlee. De parochie bestond zeker in 1391 (O.B. 814), en wordt genoemd in de bul d.d. 7 Augustus 1561, waarbij paus Pius IV het bisdom Groningen oprichtte (O.G. 13). De tegenwoordige kerk is gesticht in 1776.—Westerlee.... behoorde veelal aan het klooster te Hüligerlee. Hiervandaan, dat de staat en, als na de Reductie de kloostergoederen in beslag hebbende, de collatie alhier plagen te hebben; dan zedert dat die landeryen verkogt zyn, hebben veelen thans hiertoe het regt (T.S. 224). De parochie Westerlee besloeg het zuidelijk deel der gemeente Scheemda, ten n. begrensd door Eexta en Midwolda (z. b.). Onder Westerlee stond een Norbertijnerl) nonnenklooster Mons (of In Monteï) Synai, dat ten tijde van Emo abt van Wittewierum zou zijn gesticht door Herdericus den proost van Schildwolde, die het van Scbildwolde daarheen overbracht (O.G. 465). Het conventszegel draagt hetrandschrift: S. conventus in Asterloo Monte Synai (O.B. plaat x no. 6). In 1289 wordt genoemd de prepositus de Asterlo Osnaburgensis dyocesis ordinis Premonstratensis1), evenzoo in 1290; in 1338 is er sprake van den prepositusde Asterlo (O.B. 178,180,354). — In 1724 was de kloosterkerk verdwenen en slechts een deel van het kloostergebouw over, dat tot particuliere woning strekte (O.G. 465). Winschoten.Deparochiebestondzekerin 1482(Arch. 1482:9).Zij besloeg de gemeenten Winschoten, Oude Pekela en Nieuwe Pekela en een stukjeder gemeente Wildervank. Zie echter omtrent de noordgrens boven bij Midwolda, Oostwold en Finsterwolde. De grenzen in het zuidelijk veen zijn onzeker; de Barkela-zwet in het Z.O. zal dejuiste grens vrij dicht naderen; omtrent de door mij rechter genomen Z.W.grens zie boven bij de Meeden. Beerta. De parochie bestond zeker in 1543 (Arch. 1543:18). Zij besloeg de gemeente Beerta, onder aftrek van het door den Dollard overstroomde. Blijham. De parochiewordtgenoemd in de bovengenoemde bul van Pius IV (O.G. 13). Zij besloeg het n.deel der gemeente Wedde, in het Z. (tusschen deBarkela-zwetendeWesterwoldscheAa) begrensd door den Louw-of Veendijk en den Aadijk, of misschien niet door den Aadijk doch — van het snijpunt der voortzetting van den Louwdijkende Westerwoldsche Aa— door deze Aa. Bellingwolde. De parochie wordt genoemd in de bovengenoemde bul vanPiusIV(O.G., 13). Zij besloeg het n.deel der gemeente Bellingwolde onder toevoeging in het n. van het deel der gemeente Nieuweschans ten z. van den Hamdijk; de Z.grens vormden voor een klein stukje de Westerwoldsche Aa, dan z.o.waarts de Nieuwe dijk en het water in het verlengde ervan tot het Oud-Rheder veld, en verder de noordgrens van dit veld. *) Norbertus was de stichter der Praemonstratenser orde; de opgaven van de oorkonden en de Oudheden en Gestichten gaan dus wel accoord. II. HET DECANAAT WESTERWOLDE. Frieschelo. Deze parochie bestond zeker omstreeks 1150 (O.B. 30). Het jus patronatus behoorde toen aan de abdij te Corvey (t. z. pl.). Voor de N.O.- en N.grenzen zie boven bij Bellingwolde; het w.deel der N.grens en het n.deel der W.grens waren gelijk aan de gemeentegrens van Bellingwolde; de W.grens liep verder langs den Zodendijk *) tot ten z. van Westert; de Z.grens volgde eerst de gemeentegrens van Bellingwolde, doch, zoodra deze zich z.o.waarts had gewend, de Onbesliste Scheidgruppel in de richting van het Lijske meer, óf wel de iets zuidelijker Veeier Scheiding, naar het Oud-Rheder veld. Wedde. De parochie bestond zeker omstreeks 1150 (O.B. 30). Het jus patronatus behoorde toen aan de abdij te Corvey (t. z. pl.). De parochie besloeg het z.deel der gemeente Wedde, ten n. begrensd door Blijham (z. b. bladz. 66). Onstwedde. De parochie bestond zeker omstreeks 1150 (O.B. 30). Het jus patronatus behoorde toen aan de abdij te Corvey (t. z. pl.). De parochie besloeg de gemeente Onstwedde, onder aftrek in het z.o. van den vierhoek, gevormd door het verlengde der markegrens Jipsinghuizen—Sellingen tot den Musseldijk, dien dijk en de z. en o.grensder gemeente. Vlagtwedde. De parochie bestond zeker omstreeks 1150 (O.B. 30). Het jus patronatus behoorde toen aan de abdij te Corvey (t. z. pl.). Voor de N.grens zie boven bij Wedde en Frieschelo; de W.grens was gelijk aan de gemeentegrens van Vlagtwedde; de Z.grens vormde de markegrens Jipsinghuizen—Sellingen (vlak ten n. van Rijsdam); de O.grens lag tegen het Oud- en Nieuw-Rhederveld en de Munstersche grens. Sellingen. De parochie bestond zeker omstreeks 1150 (O.B. 30). Het jus patronatus behoorde toen aan de abdij te Corvey (t. z. pl.). De parochie Sellingen besloeg het z.deel der gemeente Vlagtwedde, — het z.o.stukje der gemeente Onstwedde (z. b.), — en het n.o.deel der gemeente Odoorn ten o. van de Mussel Aa. Onder Sellingen, in het ten z. daarvan gelegen ter Apel, stond een klooster der Kruisdragers, gesticht op den grond, in 1464 daartoe door Jacobus Wyltinge cureit te Garrelsweer aan den generaal dier orde geschonken (Arch. 1464:33). — Daarvan is nog over: de kerk en 2 transen... die veranderd zyn tot wooning van den leeraar en schoolmeester (T.S. 445). l) De gemeentegrens is gelijk aan de geëgaliseerden Zodendijk. 1