1 • MARIA IN DEN EEREDIENST DER KATHOLIEKE KERK GEDRUKT BIJ N.V. VAN MUNSTKR'S DRUKKERIJEN - AMSTERDAM MARIA IN DEN EEREDIENST DER KATHOLIEKE KERK DOOR A. J. KOENDERS Ord. Carm. TWEEDE DEEL n.v. van munster's uitgevers-mij. / amsterdam IN HET JAAR DES HEEREN MCMXXXII EVULGETUR G. HUIBERS, Censor deputatus. BODEGRAVEN, in festo St. Wülibrordi, 1931. EVULGETUR Opens R. P. Angelini KOENDERS, cui titulus MARIA IN DEN EEREDIENST DER KATHOLIEKE KERK, hollandice conscripti, vol. II attente perlegimus dignumque arbitramur, quod typis committatur et in publicam utilitatem edatur. MERKELBEEK, e Carmelo N.D. a SS. Sacramento, die Omnibus Sanctis sacro 1931. Eug. DRIESSEN, Ord. Carm. S. Th. et S. Bibl. Doet. Censor ad hoe dep. IMPRIMATUR Hilarius DOSWALD, Prior Gen. Ord. Carm. ROMAS, die 11 Decembris 1931. VI INHOUD VAN HET TWEEDE DEEL BOEK I. DE HULDIGING VAN MARIA IN HET DAGELIJKSCH BREVIERGEBED! INLEIDING bladz' 3 HOOFDSTUK I. DE HULDIGING VAN MARIA IN DE METTEN 4 I. Het Wees Gegroet ., Z II. Het slotvers der hymnen III. De zegeningen voor de brevierlezingen 19 A. De zegeningen volgens den romeinschen ritus 19 B. De zegeningen in Klooster-orden 23 A. De Orde der Birgitinessen ................ 24 B. De Orde der Carmelieten ...... 25 c. De Orde der Cisterciensers 26 D. De Orde der Dominicanen 27 E. De Orde der Norbertijnen 28 HOOFDSTUK II. DE HULDIGING VAN MARIA IN DE LAUDEN 29 I. Het Suffragium Sanctorum volgens den Romeinschen ritus 29 II. Het Suffragium Sanctorum in de Klooster-orden 37 A. De Orde der Carmelieten 38 B. De Orde der Cisterciensers 40 C. De Orde der Dominicanen 43 D. De Orde der Kartuizers 48 E. De Orde der Norbertijnen 4g HOOFDSTUK III. DE HULDIGING VAN MARIA IN DE PRIME 50 HOOFDSTUK IV. DE HULDIGING VAN MARIA IN DE VESPERS 5? HOOFDSTUK V. DE HULDIGING VAN MARIA IN DE COMPLETEN * g3 De Slot-antiphonen: A. Alma Redemptoris Mater y4 B. Ave Regina caelorum 75 C. Regina caeli * 77 D. Salve Regina 80 VIII bladz. De Slot-antiphonen in sommige Klooster-orden 87 A. De Carmelieten 87 B. De Cisterciensers 9° C. De Dominicanen 92 D. De Kartuizers 95 E. De Norbertijnen 96 HOOFDSTUK VI. HET SACROSANCT JE 98 HOOFDSTUK VII. KLOOSTER-GEBRUIKEN TER EERE VAN MARIA IN VERBAND MET DE KERKELIJKE GETIJDEN .. i 106 A. De Orde der Augustijnen .................. 106 B. De Orde der Carmelieten 109 C. De Orde der Kartuizers m D. De Orde der Norbertijnen . 111 E. De Orde der Servieten na BOEK II. DE HULDIGING VAN MARIA IN HET ZATERDAGSCH OFFICIE INLEIDING "7 HOOFDSTUK I. HET ZATERDAGSCH OFFICIE VOLGENS DEN ROMEINSCHEN RITUS 118 HOOFDSTUK II. HET ZATERDAGSCH OFFICIE VOLGENS DEN MOZARABISCHEN RITUS 139 HOOFDSTUK III. HET ZATERDAGSCH OFFICIE IN DE KLOOSTER-ORDEN 146 A. De Orde der Benedictijnen ................ 146 B. De Orde der Carmelieten 15° . i. Het gewoon Zaterdagsch Officie 150 n. Het Zaterdagsch Officie de Pietate .......... 165 C. De Orde der Dominicanen 175 D. De Orde der Norbertijnen 187 BOEK III. DE KLEINE GETIJDEN DER ALLERHEILIGSTE MAAGD. INLEIDING i95 HOOFDSTUK I. DE KLEINE GETIJDEN VAN MARIA VOLGENS DEN ROMEINSCHEN RITUS 196 HOOFDSTUK II. HET KLEIN OFFICIE VAN MARIA VOLGENS DEN GRIEKSCHEN RITUS 211 IX wuur-u&lUK III. HET KLEIN OFFICIE VAN MARIA BIT DE KLOOSTERLINGEN A. B. C. D. E. F. De Orde der Carmelieten De Orde der Cisterciensers ................ De Orde der Dominicanen ... .• De Orde der Kartuizers De Orde der Kruisheeren De Orde der Norbertijnen HOOFDSTUK IV. DE KERKELIJKE GETIJDEN BIJ DE BIRGI- niNü^iiirN A. B. C. D. E. F. G. Het Officie op Zondag Het Officie op Maandag .. Het Officie op Dinsdag Het Officie op Woensdag .. Het Officie op Donderdag Het Officie op Vrijdag .... Het Officie op Zaterdag bladz. 229 229 234 237 241 249 251 257 262 265 266 269 271 273 276 BOEK IV. MARIA IN HET BREVIERGEBED DER OOSTERSCHE KERK. INLEIDING HOOFDSTUK I. MARIA IN HET BREVIERGEBED DER GRIEKSCHE LITURGIE I. II. HL IV. V. Verheerlijking van Maria in de vaststaande bestanddeelen van het breviergebed .......... Verheerlijking van Maria in de dagelijks wisselende bestanddeelen van het breviergebed .... Verheerlijking van Maria op bijzondere dagen Verheerlijking van Maria op haar feestdagen .. Vereering van Maria in votief-officies HOOFDSTUK II. MARIA IN HET BREVIERGEBED DER SYRISCH-ANTIOCHEENSCHE LITURGIE .... HOOFDSTUK Hl. MARIA IN HET BREVIERGEBED DER MARONITISCHE LITURGIE HOOFDSTUK IV. MARIA IN HET BREVIERGEBED DER ARMENISCHE LITURGIE HOOFDSTUK V. MARIA IN HET BREVIERGEBED DER KOPTISCHE LITURGIE HOOFDSTUK VI. MARIA IN HET BREVIERGEBED DER ETHIOPISCHE LITURGIE HOOFDSTUK VII. MARIA IN HET BREVIERGEBED DER CHALDEEUWSCHE LITURGIE 283 286 287 292 294 295 296 299 302 309 3i5 321 323 X BOEK V. DEVOTIE-OEFENINGEN TER EERE VAN MARIA. bladz. INLEIDING 33i HOOFDSTUK L DE LITANIE VAN LORETTO 333 I. De ontwikkeling der Maria-litanieën in het algemeen .................................. 335 II. De geschiedenis der litanie van Loretto .... 346 III. Latere toevoegingen aan de litanie van Loretto 356 A. Hater boni consilii — Moeder van goeden raad 356 B. Regina sine labe originali concepta — Koningin zonder erfsmet ontvangen 356 C. Regina sacratissimi Rosarii — Koningin van den allerheiligsten Rozenkrans 358 D. Regina pacis — Koningin des vredes 359 IV. Bijzondere aanroepingen bij klooster-orden .... 360 A. De Orde der Carmelieten 361 B. De Orde der Cisterciensers en Trappisten .. 362 c. De Orde der Franciscanen 362 D. De Congregatie der Redemptoristen 363 E. De Orde der Servieten 364 HOOFDSTUK II. HET „ENGEL DES HEEREN" 365 I. Het Ave-luiden des avonds 367 II. Het Ave-luiden des ochtends .............. 372 III. Het Ave-luiden des middags 375 IV. De thans gebruikelijke gebeden ............ 379 V. Voorschriften en verklaringen omtrent het Engel des Heeren 383 HOOFDSTUK III. DE ROZENKRANS 385 I. Het bidsnoer 386 II. De reeks Ave Maria's 389 III. Het overwegen der geheimen .............. 394 IV. De H. Dominicus en de Rozenkrans ........ 406 V. Begeleidende gebeden 416 VI. Omstandigheden bij het bidden 421 XI Verheerlijking van Maria, door Giovanni Boccati (Perugia, Pinac. Vannucci) BOEK I DE HULDIGING VAN MARIA IN HET DAGELIJKSCH BREVIERGEBED INLEIDING Onder Breviergebed of de Kerkelijke Getijden verstaan wij het officiëele gebed der H. Kerk, dat zij samenstelde int psalmen, lofzangen, heilige lezingen en gebeden en dat in haar naam dagelijks door de geestelijkheid Gode wordt aangeboden. En zij doet dit, om hierdoor uiting te geven aan de Gods-vereering, welke als een heilige plicht op haar rust — om haar stem van lof en dank, smeeking en verzoening te vereenigen met die van haar goddelijken Bruidegom, Jesus Christus, en aldus na te volgen, hetgeen Hij doet gedurende de H. Mis en tijdens zijn verblijf in het tabernakel. Geldt in het Breviergebed als hoofd- en eerste doel de huldiging van den Schepper, als neven- en tweede doel stelt de H. Kerk zich de vereering der Heiligen. Want terwijl op hun feestdagen de Kerkelijke Getijden God loven en verheerlijken om het groote en wondere, dat Hij in zijn Heiligen gewrocht heeft — huldigen en vereeren zij tevens de Heiligen, wier leven zij aan de overweging en navolging des priesters voorstellen, wier voorbede zij inroepen, teneinde een of andere bijzondere genade te erlangen. Doch ook hier wenscht de H. Kerk, evenals bij het vieren der H. Geheimen, aan Maria en haar vereering een eereplaats toe te kennen. Gelijk het voor haar niet voldoende is, om de Moeder Gods in de H. Mis te huldigen op de haar gewijde feestdagen, doch in de dagelijks-terugkeerende Misgebeden haar gedachtenis inlascht — Zoo wil zij ook, dat eiken dag in het Breviergebed de gedachten van den priester nu en dan eens gaan naar de Moeder Gods, om haar een bijzondere hulde namens de H. Kerk aan te bieden. Dat dagelijks-vermelden nu van Maria in de Kerkelijke Getijden willen wij hier in deszelfs rijke verscheidenheid ontvouwen, waarbij wij ons aan de volgorde der Kerkelijke Uren x) zullen houden en daarbij tevens de verschillende kloostergebruiken zullen inlasschen. 1) Deze Uren of onderdeden zijn 7 in getal, nl. de Metten, die volgens de oorspronkelijke instelling te middernacht, en de Lauden, die in den vroegen ochtend gebeden werden. Vervolgens de zgn. Kleine Uren: Prime, Terts, Sext en None voor het ie, 3e, 6e en 9e uur; tenslotte de Vespers als kerkelijk avondgebed en de Completen, die men bad, onmiddellijk voor men zich ter ruste begaf. '• 3 HOOFDSTUK I - DB HULDIGING VAN MARIA IN DE METTEN Tot beter begrip laten wij een kort overzicht van het eerste gedeelte van het Breviergebed, dat Metten genoemd wordt, voorafgaan.1) De Metten bestaan uit een inleiding, en (doorgaans) uit drie in opzet aan elkander gelijke deelen. Nadat de Metten met het bidden van het Onze Vader, Wees Gegroet en de Twaalf Artikelen des Geloofs geopend zijn, wordt als inleiding gebeden psalm 94 (Venite, exultemus Domino), waarvan de onderdeelen door een antiphone of lofspreuk worden onderbroken, en die door een hymne of lofzang wordt gevolgd. De drie deelen der Metten bestaan allereerst uit drie psalmen, die door een antiphone worden ingeleid, en na den derden psalm door een vers met antwoord worden besloten. Na het bidden van een Onze Vader volgt een korte zegening, waarna drie lezingen plaats hebben. Het eerste drietal lezingen wordt ontleend aan de H. Schrift, het tweede bevat een korte levensbeschrijving van de(n) Heilige(n) van den dag of een leerrede van 'n Kerkvader over het gevierde feest of den liturgischen tijd, terwijl het derde drietal een verklaring omvat van het Evangelie, hetwelk dien dag in de H. Mis gelezen wordt. Deze lezingen worden steeds ingeleid door een zegenbede en besloten met een responsorie, waarvan de inhoud vaak een weerklank vormt van het gelezene, of met het feest of den tijd in verband staat. Gewoonlijk blijft na de 9e lezing het responsorie achterwege, waarvoor dan het Te Deam in de plaats treedt, dat de Metten afsluit. Op verschillende plaatsen van de Metten treedt een huldiging van Maria naar voren. Reeds in het allereerste begin, waar de Metten beginnen met het bidden van Onze Vader en Wees Gegroet; vervolgens wordt om verschillende redenen het slotvers van de hymne der Metten (en dan ook in de overige deelen van het Breviergebed) met Maria in verband gebracht; op de derde plaats zien we ditzelfde verband in de zegeningen, die aan het begin der verschillende lezingen ') Afwijkingen in den opzet blijven biet, als niet ter zake dienende, onbesproken; waar noodig, zal later een en ander worden aangestipt. 4 worden uitgesproken. Waar de Metten en verdere onderdeden geheel over Maria handelen, bijv. in het Zaterdagsch Officie, de Kleine Getijden, de feesten der Moeder Gods, daar wordt later de aandacht voor gevraagd. Wij beperken in dit hoofdstuk ons dus tot: het Wees Gegroet; het slotvers der hymnen en de zegeningen voor de lezingen. I — HET WEES-GEGROET Geen gebed, Maria ter eere opgesteld, is zóó dierbaar aan het katholieke volk, als het Ave Maria* Wij noemen dit gebed het Weesgegroet, om de beginwoorden der begroeting, terwijl het naar den aartsengel Gabriël, die namens God 't eerst deze woorden mocht uitspreken, Groetenis des Engels geheeten wordt. Het Wees-gegroet is een uiting van ons geloof in Maria's goddelijk Moederschap en aldus teekent het blijvend verzet aan tegen Nestorius, die eens de Maagd der Maagden in haar hoogste waardigheid durfde aanranden. Het is een verheerlijking tevens, omdat wij Maria huldigen als de uitverkoren Vrouwe, die het hoogste staat onder de schepselen — het is een bede eindelijk, waarin wij. neerleggen ons kinderlijk vertrouwen op haar moederlijke liefde en hulpvaardigheid. Het Wees-gegroet bestaat uit twee duidelijk onderscheiden deelen, nl. de begroeting der Moeder Gods, zooals deze werd uitgesproken door den engel GabriëTen de H. Elisabeth, terwijl het tweede gedeelte, vanaf Heilige Maria, in den vorm van een smeekbede is opgesteld. Beide deelen nu hebben ieder een eigen geschiedenis. In liturgisch gebruik, dus gebezigd bij een of andere handeling van den openbaren eeredienst, treffen wij de eigenlijke begroeting en wel met een kleine uitbreiding van den tekst het eerst aan in het Oosten. Daar toch bad men in de Vespers: „Moeder van God en Maagd, wees gegroet, o gij, van genade vervulde Maria; God de Heer is met u, gezegend zijt gij onder de vrouwen en gezegend is ook immer de vrucht van uw schoot, want gij hebt den Verlosser onzer zielen ter wereld gebracht." Den letterlijken tekst, zooals die thans in het Oosten gebruikelijk is, ontmoeten we op een steen, gevonden in een Koptisch klooster van omstreeks 600, doch ook hier weer met een toevoeging, ongeveer gelijk aan de bovenstaande: „Gezegend is de vrucht uws lichaams, omdat gij den Christus, den Zoon van God, den Redder onzer zielen ontvangen hebt." x) Bekend is, hoe het Oosten een veel vaker gebruik maakt van het l) Dictionnaire d''Archéologie chrétienne et de Liturgie, Paris, 1907, i.v. Angelus, col. 2068. 5 Wees-gegroet als het Westen, We kunnen zeggen, dat er geen plechtigheid bijna is, of Maria wordt er met de woorden des Engels begroet. Eigenaardig om de wijze van bidden is de Liturgie van_den Egyptischen ritus en die der Abyssinische Jacobieten. Daar toch vormt het Weesgegroet een wisselgebed tusschen priester en volk: De priester zegt: „Wees gegroet, o Maria, vol van genade." Het volk antwoordt: „De Heer is met u." De priester: „Gezegend zijt gij onder de vrouwen." Het volk: „Gezegend is de vrucht uws lichaams." De priester: „Bid en vraag aan uw gebenedijden Zoon," Het volk: „Dat Hij onze zonden vergeve." x) Bijzonder opmerkelijk is de Syrische doopliturgie van St. Severus, in de 4de eeuw patriarch van Antiochië, welke Liturgie die van Antiochië genoemd wordt. Daar lezen we de Groetenis des Engels bijna in den tegenwoordigen volledigen tekst: „Vrede zij u, Maria, vol van genade; de Heer is met u; gezegend zijt gij onder de vrouwen en gezegend is de vrucht, die in uw schoot rustte, Jesus Christus. Heilige Maria, Moeder Gods, bid voor ons, zondaars die we zijn." 2) In het Westen vinden we het eerste gedeelte van het Wees-gegroet in de Liturgie gebezigd als offerande-gezang op den 4en Zondag van den Advent, later ook als invitatorium of antiphone op den inleidingspsalm van het Klein Officie der H. Maagd. Eerst in de 11e eeuw zien we, hoe de geloovigen de begroeting in hun persoonlijke devotie-oefeningen gaan overnemen, totdat op het eind der 12e eeuw het gebruik zoo goed als algemeen is geworden. Zoo dateert uit die eeuw het verhaal in onze letterkunde, dat een visioen beschrijft, waarin Maria vrijspraak pleit voor een schuldigen ridder, wijl zijn echtgenoote haar dagelijks zestig maal begroette met den groet van Gabriël en van St. Elisabeth. 3) x) Fr. Th. Ronse, Het Wees gegroet, Brugge-Eindhoven, 1026, blz. 83. !) Ronse, ta.pl., blz. 83, v. 3) J. A. F. Kronenburg C.SS.R., Maria's heerlijkheid in Nederland, Amsterdam, 1904— 1915, dl, II, blz. 86, v. 6 Over het herhalen van het Wees-gegroet zullen we aan het eind van dit deel breedvoeriger spreken in de verhandeling over den Rozenkrans. Langzamerhand werd deze verbreiding van het Wees-gegroet voor tal van Synoden aanleiding, om de Groetenis des Engels tot een voorwerp van wettelijke bepalingen te maken. In 1196 of 1198 vermaant de bisschop van Parijs, Odo van Caliaco, zijn geloovigen om het Onze-Vader, de Geloofsbelijdenis en het Weesgegroet te bidden; de synoden van Durham in 1217 en van Trier in 1227 bevelen aan de geestelijken, om vóór hun prediking ook het Wees-gegroet dikwerf voor te bidden en het aldus den geloovigen te leeren. Een synode van Conventry, in 1237 gehouden, verlangt zelfs, dat de geloovigen iederen dag Zéven maal het Onze-Vader en Weesgegroet en tweemaal de Apostolische Geloofsbelijdenis zullen bidden. *) Voegen we daarbij andere bepalingen, bijv. die der synode van Beziers in 1246, van Le Mans in 1247 en van Alby in 1254, die verordenen, dat men vooral den kinderen het Wees-gegroet zal leeren 2) — die van de synode van Luik in 1268, die deze verplichting vooral den ouders, peter en meter inscherpt3) — en we vinden in dat alles voldoende verklaring voor het feit, dat de Groetenis des Engels als 't ware plotseling binnentreedt in het devotie-leven der geloovigen. Echter nog niet algemeen. Behalve dat tal van synoden, o.a. die van Utrecht in 1294 en I3°4 van het Ave-Maria nog geen melding maken, 4) hooren we Berthold van Regensburg (| 1272) aan het einde van de inleiding zijner preeken zeggen: „Ieder uwer bidde thans een Onze-Vader en een Weesgegroet, wanneer hij dit (nl. het laatste) kent." 8) Doch al was deze devotie nog niet algemeen doorgedrongen, ze bestond toch, en om ze zooveel mogelijk te verspreiden, koos men niet Zelden de meest eenvoudige en tevens practische middelen. Zoo bezitten we o.m. A.b.c.-boekjes uit de eerste dagen der boekdrukkunst, die op het alphabet het Onze-Vader, Wees-gegroet en de Geloofsbelijdenis doen volgen; soortgelijke boekjes hielden zich tot in de 17e eeuw staande. 6) Een ander middel om het Wees-gegroet gereeden in- 1) St. Beissel S.j., Geschichte der Verehrung Marias wahrend des Mittelalters, Freiburg i/Br., 1909, blz. aao, v.; Kirchenlexikon, Freiburg, 1882—1903 i. v. Ave Maria, col. 1743; Thalhofer—Eisenhofer, Handbuch der katholischen Liturgik, Freiburg i/Br., 1912, dl. I, blz. 307; Ronse t.a.pl., blz. 21, die nog tal van andere synodale uitspraken aanhaalt. 2) Beissel, t.a.pl., blz. 229, v. *S Kronenburg, tJi.pl., dl. II, blz. 89; Ronse, t.a.pl., blz. 21. 4) Kronenburg, t.a.pl., dl. II, blz. 86. *) Thalhofer—Eisenhofer, t.a.pl., dl. I, blz. 307. ') Kronenburg, t.a.pl., dl. IV, blz. 261. 7 gang te doen vinden, bestond hierin, dat men het op een bord schreef en dit aan den kerkmuur bevestigde. x) Hoe diep de Groetenis des Engels doordrong in het volksleven, moge blijken uit enkele voorbeelden, door P. Kronenburg gegeven. „Men schildert of beitelt in dien tijd het Wees-gegroet op kostbare meubelstukken, op kleederen en kleinodiën. Men gebruikt het als een tijdmeter, en iets wat spoedig geschied is, heet: slechts een Ave Maria te duren; als een vreugdekreet en de eerste woorden hebben de beteekenis van ons tegenwoordig hoera; als een wegwijzer in allerlei geschriften: zoo zagen we in het archief van Roermond een verzameling processtukken van 1500 van een advocaat, die, in plaats van ze te nummeren, op het eerste vel Ave schreef, op het tweede Maria en zoo verder; eindelijk, men gebruikt het Wees-gegroet als een waarborg van trouw, als een zegel; bij een overeenkomst schreef men tweemaal de voorwaarden op eenzelfde blad papier en daartusschen eenige woorden, o.a het Pater noster of Ave Maria. Dan wordt het blad juist op het tusschenschrift doorgesneden en aan iedere partij een helft gegeven. Bij vertooning moesten tot teeken der echtheid de beide helften een geheel goed leesbaar Pater noster of Ave Maria vertoonen." 2) Tot in de 15e eeuw bleef men alleen de tegenwoordige eerste helft van het Wees-gegroet bidden. Doch ook dit ging slechts geleidelijk. Daar men het aanvankelijk slechts in het Latijn bad, hadden ongeletterden moeite genoeg om de eerste woorden Ave Maria gratia plena in het geheugen te prenten. Vandaar een spotprent uit het begin der 13e eeuw, waarop iemand staat afgebeeld, die den tong uitsteekt naar den Latijnschen tekst, waarbij hij het niet verder bracht dan: plena, Do...... 3). Anderen hadden meer succes en toen men langzamerhand het Ave-Maria in de volkstaal omzette, bood het aanleeren van 't tegenwoordige eerste deel al spoedig weinig of geen moeilijkheden meer. Weldra echter begon men aan den groet een en ander toe te voegen, totdat ten slotte de thans gebruikelijke bede: Heilige Maria, Moeder Gods, enz. de eenig gangbare bleef. Een eerste uitbreiding bestond in de toevoeging van den Zoeten Naam. Onwaarschijnlijk echter is het gevoelen, dat zulks geschied is door Paus Urbanus IV (1261-1264), die een aflaat zou verleend hebben aan hen, die aan de woorden: „Gezegend is de vrucht uws lichaams" 1) Fr. F alk, Mananwn Moguntinum, Mainz, 1906, blz. 175. 2) Kronenburg, t.a.pl., dl. II, blz. 96. ■) Ronse, t.a.pl., blz. 61. 8 Wees gegroet, gij vol van genade 1, door Hans Memling (Bertin. Fürst Radziwiü) Zouden toevoegen: „Jesus Christus. Amen." De meer algemeene meening schrijft het toevoegen van deze woorden toe aan den H. Bernardinus van Siena, die in de 15e eeuw door zijn machtig woord de devotie tot den Zoeten Naam allerwege verspreidde. *) Dit wil evenwel niet zeggen, dat het toevoegen van den Zoeten Naam ook vóór de 15e eeuw iets geheel onbekends was. Zoo werd de H. Gertrudis (f 1302) in een visioen vermaand, om aan den naam Jesus eenige woorden, met betrekking op den Zaligmaker, toe te voegen en te bidden: „En gezegend is de vrucht uws lichaams Jesus, de glans van 's Vaders heerlijkheid en in wezen diens gelijke".2) Dit waren echter persoonlijke en losse uitingen van godsvrucht. Doch dat deze gewoonte spoedig ruimer ingang vond, bewijst het feit, dat wij weldra de Kartuizers bij Trier zoowel als Thomas a Kempis in ons land het Wees-gegroet met deze toevoeging hooren bidden, zelfs enkele synoden, o.a. die van Keulen, Straatsburg en Mainz, alle in het jaar 1549, de toevoeging: „Jesus Christus. Amen" verplichtend stelden, welk voorschrift we dan ook zien opgevolgd in de gebeden-boeken en catechismussen van die jaren.3) In dien tijd ook begonnen de Benedictijnen van Lotharingen het met die toevoeging tegelijk met het Onze-Vader voor ieder deel der Kerkelijke Getijden te bidden 4) en brachten het daardoor tot over de grenzen van het liturgisch terrein. In deze redactie ontmoeten we het ook in de zgn. Preces van de Completen in het brevier der kerkprovincie van Mainz. 5) De tekst-uitbreiding wijzigde zich-echter spoedig in zóóverre, dat men het woord „Christus" vervallen het. Toch schijnen in het bijzonder de Dominicanen nog lang aan de beide woorden te hebben vastgehouden, toen het verdere gedeelte, nl. de bede reeds in zwang was gekomen. Den igen November 1639 immers verklaarde de Ritencongregatie, dat het hun niet geoorloofd was het woord „Christus" in het Ave-Maria te behouden. 6) In hun Brevier-uitgave van 1651 lezen we dan ook reeds in het Ave-Maria den Zoeten Naam zonder meer. Toch vinden wij, voor zoover onze nasporingen reikten, de toevoeging „Jesus Christus" nog terug in het brevier der zusters Birgitinessen; wij komen evenwel nader hierop terug bij de behandeling der kloosterorden in verband met het Ave-Maria. *) S. Baumer O.S.B., Ceschichte des Breviert, Freiburg i./Br., 1895, blz. 445. 2) Beissel, t.a.pl., blz. 284. *) Ronse, tj.pl., blz. 65, v.v. 4) Beissel, t.a.pl., blz. 232; Baumer, t.a.pl., blz. 445. *> Breviarium Moguntinum, Lugduni, 1507,. blz. LXva. 6) Decreta authentica SM.C, Romae, 1898—1912. 19 November 1638, No. 689. 9 Uitbreidingen, zooals wij die zoo juist omtrent het visioen der H. Gertrudis aanstipten, ontmoeten we nog meermalen. Nu eens heeft de toevoeging betrekking op Christus, gelijk in het Wees-gegroet, dat de Zwollenaar Joannes Cele (f 1417) bad, als hij zeide: ....... gezegend is de vrucht uws lichaams Jesus, die is glorievol God, gezegend van eeuwigheid tot eeuwigheid. Amen." x) In Duitschland bad men: „Wees gegroet, onze Vorstin, Maagd Maria, de Heer is met u; gezegend zijt gij onder de vrouwen, en gezegend is uw eenige Zoon, onze Heer Jesus Christus, waarachtig God en mensen." 2) Elders zien we weder een of andere Heilige in het Wees-gegroet vermeld. Zoo bad men volgens bepaling, bij de stichting der Priorij van Maxstoke in het midden der 14e eeuw opgesteld, na de dagelijksche Maria-mis en na elk gedeelte der Maria-getijden: ....... gezegend is de vrucht uws lichaams, Jesus Christus, en gezegend is uw heilige moeder Anna, uit wie uw maagdelijk en vlekkeloos lichaam voortkwam."3) Eenzelfde tekst wordt ook gegeven door een Rozenkrans-boekje van 1501.4) Of men bad met nog breeder uitbreiding en grooter wijziging: „Wees gegroet, Maria, vol van genade, de Heer is met u. Zijn genade zij met mij, gezegend zijt gij onder alle vrouwen en gezegend zij uw heilige moeder Anna, uit. wie geboren werd zonder zonde en zonder onreinheid uw heilig en beminnenswaardig lichaam, waaruit geboren werd Jesus Christus. Amen." 5) De groote verandering echter, welke het Wees-gegroet onderging, bestond in het toevoegen eener eigenlijke bede. Het eerst zien we zulks geschiedden op het eind der 14e en zich verder verspreiden gedurende de 15e eeuw. Zoo geven Blume en Dreves in hun hymnen-verzameling een aantal liederen, welke op het Ave-Maria vervaardigd zijn en waarvan de opeenvolgende beginwoorden der coupletten het eerste gedeelte van het Wees-gegroet weergeven. Onder deze liederen bevinden er zich slechts vijf, opgesteld in de 15e eeuw, die behalve den eigenlijken groet, een korte toevoeging hebben in den vorm van een zeer eenvoudige bede, doch waarin we reeds den kern zien van het thans gebruikelijke slot-gedeelte van het Wees-gegroet en steunend op de aanroeping van Maria en de Litanie van alle Heiligen. Een dier liederen heeft na den groet eenige coupletten, waarvan de beginwoorden den zin vormen: „Heilige Maria, Moeder Gods, bid voor ons"; twee geven te lezen: *) Kronenburg, t4i.pl., dl. II, blz. 105. *) Ronse, tjt.pl., blz. 68. *) T. E. Bridgett, Out Lady's Dowry, London, 1875, blz. 185; Ronse, tjk.pl., blz. 69. 4) Beissel, tji.pl., blz. 524. 5) F ALK, tJl.pl., blz. 204. 10 „Moeder Gods, bid voor ons zondaars"; terwijl de twee laatste als bede hebben: „Heilige Maria, bid voor ons." x) Ten onrechte hebben oudere schrijvers, o.a. Kard. Bona en Baronius, gemeend, dat de bede, zooals wij die thans kennen, zou opgesteld zijn op het Concilie van Ephese in 431 en sindsdien een plaats in de devotie jegens Maria hebben ingenomen. 2) Nieuwere en meer juiste gegevens wijzen de Franciscanen aan als de verspreiders dezer bede, welke, zich langzamerhand ontwikkelend, in haar eerste teekenen reeds op het eind der 14e en in het begin der 15e eeuw teruggevonden wordt. Aldus wordt de meening weersproken van Probst,3) dat nl. de bede eerst voorkomt op enkele synoden uit de tweede helft der 16e eeuw, echter zonder dat de slotwoorden: „Nu en in het uur van onzen dood" vermeld worden, hoewel deze reeds te lezen waren in het brevier der Franciscanen van 1521 of, volgens Gavantus 4) in hun brevier van 1525 en door den catechismus van den H. Petrus Canisius gemeengoed der geloovigen geworden waren. Het is eigenaardig, dat wij de bede in twee gedeelten ingang zien vinden, en toch gelijkertijd den geheelen tekst hier en daar ontmoeten. Het eerste gedeelte der bede: „Heilige Maria, Moeder Gods, bid voor ons, zondaars" vinden wij in de 16e eeuw bijna overal, ook in liturgisch gebruik, vermeld. Zoo b.v. in een brevier der Kartuizers, te Weenen in 1521 gedrukt, in een gebedenboekje van 1569 en in een Zelfde werkje, dat twee jaar later te Antwerpen verscheen; eveneens lezen we het in Italië, zooals in een Camaldulenser-brevier van 1525, in een Romeinsch getijden-boek van 1536 en in tal van andere brevieruitgaven. 6) Zelfs zou men het volledige Ave-Maria (behalve het woord zondaars) gevonden hebben in een geschreven Romeinsche brevier in het einde der 14e of begin der 15e eeuw, waar het met enkele andere gebeden een plaats vond in de Completen. 6) In Engeland daarentegen kende men deze woorden niet, gelijk in 1560 een koopman uit Engeland voor den Bisschop van Tarragona in Spanje betuigde, toen men hem beschuldigde, dat hij het dogma omtrent de voorbede der Heiligen loochende, wijl hij aan zijn Mariagroet de woorden: „Bid voor ons, zondaars" ontbreken Het—woorden, die dus ook in Spanje algemeen gebruikelijk waren. 7) l) Analecta hymnica medii xvi, Leipzig, 1889—1915, dl, XXX, blz. 190-281. *) Beissel, tJt.pl., blz. 231. 3) Kirchenlexikon, i.v. Ave Maria, col. 1743. 4) Gavantus-Merati, Thesaurus sacrorum rituum, Romae, 1738, dl. II, 1, blz. 335. *i Ronse, t.a.pl., blz. 74, v. 6) J. C. Trombelli bij Boürassé, Summa aurea, Paris, 1866, dl. IV, vol. 235. ') St. Beissel S.J., Geschichte der Verehrung Marias im 16. und 17. Jahrhundert, Freiburg i./Br., 1901, blz. 10, v.; Ronse, t.a.pl., blz. 72. II Van den anderen kant ontbreekt het niet aan bewijzen, dat men meer en meer Maria's voorbede voor het uur van sterven begon in te roepen. Zoo had reeds in 1493 aartsbisschop Berthold van Mainz bepaald, dat ook het Ave-Maria van af den predikstoel moest worden voorgebeden en, op een bord geschreven, aan den kerkmuur voor een ieder te lezen hangen. Daar las men na den eigenlijken groet: „Alvorens „Amen" gezegd te hebben, voegt men er het gebed aan toe van Paus Alexander VI: „O gij heilige Maagd Maria, Moeder Gods, bid voor ons, nu en in het uur van den dood. Amen." Hoewel het bericht aangaande Alexander VI eerder van het verleenen van aflaten, dan van het auteurschap zal moeten verstaan worden, zoo is toch bovenstaande tafel wel een der eerste stukken, waarin de tegenwoordige redactie van de bede, zij het met een kleine wijziging, gegeven wordt. Evenzoo vinden wij de geheele bede, doch eveneens zonder het woord „zondaren", als opschrift op een klok, in 1498 te Scheeberg gegoten, welk feit ongetwijfeld op een zeer algemeene verspreiding wijst. x) Tevens vinden we in een handschrift, gedateerd 1499, het tweede deel van het Ave-Maria bijna geheel in de thans gebruikelijke woordschikking: „Heilige, allerheiligste Maria en Moeder Gods, bid voor ons, zondaars, nu en in het uur van onzen dood. Amen." 2) Gelijk echter met zoovele devoties, die zich niet onder de regelende, maar onder de toeziende leiding der H. Kerk ontwikkelen, zou ook ten opzichte der bede van het Wees-gegroet nog geruimen tijd verloopen, eer een gelijkluidende redactie overal ingang gevonden had. Niettemin schijnt de bede in de tegenwoordige woordschikking in de 16e eeuw reeds tamelijk algemeen te zijn geweest. Want als de H. Petrus Canisius in 1560 te Augsburg predikte en de opwerping tegen het AveMaria weerlegde, als zou het geen gebed, doch slechts een groet zijn, voegde hij er aan toe: „Maar wilt gij tevens een gebed storten, laat dan met de Kerk van Rome (op den groet) volgen: „Heilige Maria, Moeder Gods", enz.3) met welke woorden hij duidelijk naar een ruim heerschende gewoonte heenwijst. In sommige landen echter ging de verspreiding der bede veel langzamer. Want hoewel wij op het eind der 15e eeuw de volledige bede reeds ontmoet hebben, beveelt toch een synode van Mainz in 1540, dat men het Ave-Maria zal bidden, gelijk dit steeds gebruikelijk geweest is, waarna dan het eerste deel woordelijk volgt.4) *) Beissel, Geschichte der Verehrung Marias wahrend des Mittelalters, blz. 460. 2) Beissel, ta.pl., Falk, ta.pl., blz. 174, v.v. 3) Beissel, Geschichte der Verehrung Marias im i6en und ijen Jahrh., blz. 8. *) Falk, ta.pl., blz. 124, v. 12 In verschillende gebedenboeken en catechismussen uit de tweede helft der 16e eeuw te Keulen, Mainz, München en Antwerpen, ja, zelfs nog te Venetië in gebruik, lezen we wederom slechts den groet.r) En terwijl de synode van Mainz in 1599, als zij den kleinen catechismus van den H. Petrus Canisius afdrukt, de tegenwoordige redactie geeft, vermeldt bisschop Gebstaffel in zijn ten jare 1606 te Bamberg uitgegeven gebedenboek slechts het eerste deel van het Ave-Maria. 2) Hiertegenover staan weder andere voorbeelden, die aantoonen hoe niet zelden de bede van het Wees-gegroet langs den weg der liturgie in 't bezit van het geloovige volk gekomen is. Een Engelsen brevier van Sarum uit het jaar 1531 geeft aanwijzingen om het Ave-Maria op de thans gebruikelijke manier te bidden. Hieruit blijkt, in verband met het bovenaangehaalde voorval, dat in 1560 een Engelschen koopman in Spanje overkwam, dat het geheele Weesgegroet reeds lang door de priesters gebeden werd, alvorens deze tekst bij het volk bekend werd. Vervolgens vinden wij ons Wees-gegroet in een brevier, ten jare 1514 te Parijs voor de Orde van Maria ter vrijkooping der slaven gedrukt, alsmede in het Franciscaansch Brevier, zooals dit in de jaren 1515 en 1525 werd uitgegeven. 8) Van den anderen kant vinden we het eigenaardig verschijnsel, dat het Keulsch brevier van omstreeks 1505 als inleiding tot de Kerkelijke Uren het Onze-Vader en Wees-gegroet voorschrijft, terwijl in het Mainz er brevier van 1507 geen melding gemaakt wordt van het AveMaria, evenmin als in het Utrechtsche Brevier van 1508, hoewel aldaar als begin der Uren van het Klein Officie het Ave-Maria is aangegeven. Het toenemen der devotie jegens het Wees-gegroet had dit hier eerder, ginds later overgebracht in het eigenlijke gebed der H. Kerk, de Kerkelijke Getijden. Aanvankelijk geschiedde dit alleen wat het eerste gedeelte betreft, later met de meer of minder volledige bede, gelijk wij die langzamerhand zagen opkomen en thans kennen. Zoo hooren wij het Generaal Kapittel, door de Dominicanen in 1266 te Trier gehouden, voorschrijven: „Zoo dikwijls het Paternoster moet gezegd worden, zal men daarmee ook het Ave-Maria verbinden," *) — een voorschrift, dat door de Constituties van 1369 ook den Carmelieten werd opgelegd. Bij de groote omwerking, welke Kardinaal Quignonez in 1535 het l) Beissel, t.a.pl., blz. 7. *) Kronenburg, ta.pl., dl. II, blz. 107; Beissel, t.a.pl., blz. 8. *) Beissel, ta.pl., blz. 13, v.; J. Baudot, Le Bréviaire Romain, Paris, 1907, blz. 110. Zie tal van Brevier-uitgaven en gebedenboeken, geciteerd door Ronse, ta.pl., blz. 78. 4) Durandus-Martene, Thesaurus novus anecdotorum, Lutetise Parisiorum, 1717, dl. IV, vol. 174a. 13 Romeirisch Brevier deed ondergaan, nam hij ook het Ave-Maria op, doch liet het eindigen met: „Bid voor ons, zondaars. Amen." x) De officiëele en algemeen geldende opname in het Romeinsche Brevier geschiedde in 1568 door Paus Pius V (1566—1572), toen deze het geheel-hervormde Brevier voor de Kerk van het Westen verplichtend stelde, behalve voor kloosterlingen, die langer dan twee eeuwen de Kerkelijke Getijden volgens hun eigen ritus gebeden hadden. In deze Brevier-uitgave vond het Wees-gegroet een plaats naar den tekst, zooals wij dien thans kennen; alleen voor de onderdeel en van Maria's Klein Officie bleef de oude vorm behouden, zoodat men dan alleen den groet en wel zonder den Zoeten Naam zegt. Vol gens de tegenwoordig-geldende rubrieken moet het met het Onze-Vader gebeden worden aan het begin van elk onderdeel der Getijden, uitgezonderd wanneer men de Lauden onmiddellijk op de Metten doet volgen; tevens heeft het een plaats aan het einde van de Completen of laatste gedeelte van het Breviergebed, zoodat het met het Onze-Vader en het Credo de Getijden afsluit. In verband met de kloosterorden, die een eigen ritus volgen, moeten wij eenige uitzonderingen vermelden. De Birgittinessen, die geheel eigenaardige Getijden ter eere van Maria bidden, Zeggen aan het begin van ieder onderdeel of Uurtje het Weesgegroet, zooals wij het kennen. Het eerste gedeelte wordt als aanvangsvers herhaald en wel zóó, dat het koor den groet met den Zoeten Naam, Jesus Christus, sluit en dus op de eerste woorden: „Wees gegroet, Maria, vol van genade, de Heer is met u", antwoordt: „Gezegend zijt gij onder de vrouwen en gezegend is de vrucht uws lichaams, Jesus Christus." In denzelfden vorm wordt het Ave-Maria aan het eind van elk onderdeel der Getijden herhaald als zgn. slot- antiphone, doch dan eindigt men aldus: „ Gezegend is de vrucht uws lichaams, Jesus Christus, in eeuwigheid", welk laatste woord in den Paaschtijd vervangen wordt door het Alleluja. De Carmelieten zeggen het Ave-Maria met het Onze-Vader niet alleen vóór, maar ook na elk onderdeel van het Breviergebed, om aldus hun bidden niet slechts te beginnen, doch tevens te eindigen met Maria, aan wier bijzondere vereering zij zich gewijd hebben. De Dominicanen daarentegen kennen geen Ave-Maria aan het begin der Getijden, terwijl zij in het Klein Officie der Moeder Gods aan den ouden vorm van het Wees-gegroet het woord Jesus toevoegen. ') Baumer, ta.pl., blz. 398; Trombelli-Bourassé, ta.pl., dl. IV, col. 339. 14 De Kartuizers, verbinden steeds het Ave-Maria met het gebed des Heeren, een gebruik dat in 1589 werd Voorgeschreven, nadat zij het jaar te voren de thans geldende redactie hadden aangenomen.x) Ook wanneer de laatste beden van het Onze-Vader luide moeten gebeden worden, schakelen zij toch het Ave-Maria in, dat dus volgt op de woorden: „Gelijk wij vergeven onze schuldenaren" en besloten met de verdere beden: „En leid ons niet, enz."2) De Servieten eindelijk bezigen ook voor het gewone Breviergebed den ouden vorm, d.i. alleen den groet van het Ave-Maria. Verschillende redenen worden aangegeven, waarom Pius V het bidden van het Wees-gegroet in het Brevier opnam. Een vroeger algemeen gevolgd gevoelen zegt, dat aanvankelijk het Ave-Maria gezegd werd voor de onderdeelen van het Klein Officie, hetwelk door de geestelijkheid zoowel in als buiten het koor met het bidden der groote Getijden verbonden werd. Als echter het bidden van het klein Officie, vooral buiten het koor, meer en meer in onbruik kwam, plaatste Pius V, om althans Maria eenigermate in het begin van het Breviergebed te doen huldigen, het Wees-gegroet voor elk onderdeel, dat derhalve de plaats inneemt van een bepaald gedeelte van het klein Officie, hetwelk eertijds aan het daaraan beantwoordende deel der groote Getijden voorafging. 3) 1 De nieuwere meening daarentegen zoekt meer een verband tusschen het Onze-Vader en het Wees-gegroet, welke twee gebeden sinds de opkomst van het Ave-Maria steeds verbonden werden. Want „een Pater-Noster en een Ave-Maria te zamen — zegt een devotieboekje van 1490 — zijn récht als een dubbele roze, die zeven bladen buiten (de zeven beden van het Onze Vader) en vijf binnen heeft (de vijf verheerlijkingen van het Ave Maria)* Het slot: Jesus Christus, Amen (naar den ouden vorm) is altijd het steeltjen." 4) Dit steeds samenvoegen van Onze-Vader en Wees-gegroet wasvoor Pius V aanleiding, om zich voor het Brevier te houden aan het bestaande volksgebruik. Want door het Ave-Maria, en bijzonder door de woorden: „Bid voor ons, zondaars" huldigen wij Maria vooral als onze machtige voorspreekster; wij geven uiting aan ons vertrouwen jegens onze middelares, op wier smeeken wij al datgene verhopen, wat wij in het Onze-Vader voor ziel en lichaam hebben afgesmeekt.6) l) Dictionnaire d'Archéologie et de Liturgie chrétienne, i.v. Chartreux des Liturgie, col. 1064. -) Breviarium Cartusiense, passim. *) Gavantus-Merati, ta.pl., dl. II, 1, blz. 234. 4) Kronenburg, ta.pl., dl. II, blz. 90. *) Thalhofer-Eisenhofer, ta.pl., dl. I, blz. 308, v.; Kronenburg, ta.pl., dl. II, bh. 70. 15 Ten nadeele dezer meening pleit echter de omstandigheid, dat Pius V niet het Ave-Maria voorschreef aan het eind der Kerkelijke Uren, ofschoon daar wel het Onze-Vader een plaats vond. Wij meenen daarom aan het gevoelen van Gavantus-Merati meer gewicht te moeten toekennen en het Ave-Maria in het begin der Uren van het Breviergebed te beschouwen als de plaats vervangend van het Klein Officie. II — HET SLOTVERS DER HYMNEN Een bijzondere huldiging brengt het Breviergebed aan de Moeder Gods, wanneer het op bepaalde dagen in den loop der Getijden het slotvers der hymnen — dat een verheerlijking is der drie Goddelijke Personen — in verband brengt met Christus' maagdelijke geboorte uit Maria. Zulks geschiedt vooreerst vanaf Kerstmis tot Epiphanie, en op het feest en tijdens het octaaf van het H. Sacrament des Altaars; vervolgens op die dagen, waarop om den feestdag of om een andere reden de Getijden van Maria gebeden worden; ten slotte op de dagen onder 't octaaf van een Maria-feest, mits alsdan om een of ander invallend feest geen ander eigen slotvers gevorderd wordt. Tot dat doel wordt in alle Kerkelijke Uren, waarvan de hymnen in jambische versmaat gezet zijn (u—u—u—u—) en geen voor deze hymne geëigend slot hebben, het slotcouplet vervangen door de eind-strophe der hymne: Quem terra, pontas, sidera (oorspr. aethera), gedicht door Venantius Fortunatus (| ca. 600) en welke strophe volgens de oude redactie luidde: Gloria tibi Domine Aan U, o Heer, zij eer en lof, Qui natus.es de Virgine Die uit de Maagd geboren werdt, Cum Patre et Sancto Spiritu Den Vader ook en Heil'gen Geest, In sempiterna saecula. In altijddurende eeuwigheid. Wanneer men met deze wijziging begon, is niet te zeggen, 't Liefst plaatsen wij dit begin in de 13e eeuw, toen de gewoonte meer en meer opkwam, om des Zaterdags het votief-officie van Maria te bidden. Daar toch bad men in de Metten de hymne Quem terra, welke men vanaf het O gloriosa Domina in de Lauden vervolgde. Wijl nu ook dat gedeelte, hetwelk in de Metten werd gebeden, door een zgn. doxologie of slot-strophe moest worden afgesloten, nam men hiervoor het eind-couplet der geheele hymne. En om nu zooveel mogelijk het geheele officie op Maria toepasselijk te maken, bracht men dit slotvers op alle hymnen in dezelfde versmaat over. Eenmaal zoover, was het slechts één stap, om dezelfde wijziging toe te passen op de 16 dagelijks-gebruikeKjke hymnen, wanneer zij op een Maria-dag moesten gebeden worden. Dat men dezen stap zoo niet algemeen, dan toch reeds hier en daar in de 12e en 13e eeuw gezet had, blijkt ons uit het 13e eeuWsch Ordinale der Carmelieten, waarin we onder meer de rubriek vinden gegeven, hoe'bijv. de slotverzen moesten gebeden worden op het feest van Maria-Boodschap, voor het geval, dat dit feest in den Paaschtijd mocht gevierd worden.1) Ook het Ordinale der Dominicanen van omstreeks 1260 maakt melding van dit slotvers in Maria-officies.2) Als nu in 1629 een viertal Jezuïeten op last van Paus Urbanus VIII (1623-1644) een herziening van de brevier-hymnen onder metrisch oogpunt ter hand nemen, moest ook de hymne Quem terra naar hun meening hier en daar wijzigingen ondergaan. Dit had ten gevolge, dat de slotstrophe haar eerste redactie tegen de volgende, thans in het Romeinsch Brevier nog gebruikelijke, moest inwisselen: Jesu tibi sit gloria U Jesus, U zij eer en lof, In enkele oude brevier-uitgaven 3) vonden we een kleine omzetting, echter zonder verandering in de beteekenis. Daar luidde de tekst : De regel, dien wij boven gegeven hebben omtrent het gebruik van deze slotstrophe in de Getijden, welke rechtsteeks of zijdelings met Maria verband houden, kent slechts twee uitzonderingen, nl. het feest van Maria's Verwachting, voor zoover dit hier en daar op den achtsten dag voor Kerstmis gevierd wordt. Alsdan blijft het gewone slotvers behouden, wijl een vermelding van Christus' geboren-zijn met den aard van dien dag al te zeer in strijd zou zijn. Een tweede uitzondering geldt de feesten van Maria's Zeven Smarten, die op Vrijdag na Passiezondag en op 15 September gevierd worden en waarop men in de slotstrophe zegt: Jesu tibi sit gloria U, Jesus, U zij eer en lof, Qui passus es pro servulis. Die voor uw dienaars hebt geleên. x) Antiquum Ordinis Carmelitarum Ordinale sxc. XIII, Tamines, 1912, p. 196. *) Ordinarium juxta ritum saai Ordinis Fratrum Prsedicatorum, Romae, 1921, blz. 87. 3) Breviarium ad usum provincies Viennensis, Lugdutü, 1839; Breviarium Convenarum, Tolosae, 1770; Breviarium Claromontense, Claromon-Ferrandi, 1774; Breviarium Lugdunense, 1844. Qui natus es de Virgine, Cuffl Patre et almo Spiritu In sempiterna saecula. Die uit de Maagd geboren werdt, Den Vader ook en Heil'gen Geest In altijddurende eeuwigheid. Qui natus es de Virgine, Jesu, tibi sit gloria, Cum Patre, cumque Spiritu, In sempiterna saecula. Die uit de Maagd geboren werdt, O Jesus, U zij eer en lof, Den Vader evenals den Geest In altijddurende eeuwigheid. a 17 Ook de verschillende Kloosterorden, die een eigen ritus volgen, kennen dit slotvers van Maria. Zoo de Carmelieten, Kartuizers, Cisterciensen, Dominicanen, Norbertijnen enz., die het allen in de oorspronkelijke redactie bewaard hebben. Bij de Dominicanen evenwel valt nog een bijzondere eigenaardigheid op te merken. Terwijl zij in den Kersttijd en gedurende de feestviering van het H. Sacrament met de boven-gegeven slot-strophe de hymnen eindigen, voegen zij in alle Maria-officies, ook op het feest van Maria's Verwachting, in de hymne van eenzelfde versmaat nog een tweede strophe toe. Het eerste voorschrift hieromtrent werd gegeven op het Generaal Kapittel te Carcassone in 1378, waar bepaald werd, dat in het Zaterdagsch officie de hymne met een dubbel couplet moest gesloten worden — een bepaling, die in 1386 en 1388 bevestigd werd. x) Eerst later begon men dit toe te passen op alle Maria-officies, waarbij men ten slotte een uitzondering maakte voor het feest van Maria's Onbevlekte Ontvangenis. Dit dubbel slotvers, dat wij o.m. ook in het Windesheimer Brevier van 1507 aantreffen, en eveneens nog door de Birgittinessen gebeden zien, luidt aldus: Maria mater gratige, Mater misericordiae, *) Tu nos ab hoste protégé, Et hora mortis suscipe. Gloria tibi Domine Qui natus es de Virgine, Cum Patre et Sancto Spiritu In sempiterna saecula. Maria, Moeder van gena, O Moeder van barmhartigheid, Bescherm ons tegen 's vijands list, En neem ons in ons doodsuur op. Aan U, o Heer, zij eer en lof, Die uit de Maagd geboren werdt, Den Vader en den Heil'gen Geest, In altijddurende eeuwigheid. Hierin ontmoeten wij een middeleeuwsch gebruik, steunend vooral op de groote devotie, waarmede men toen de verzen Maria mater gratiss als schietgebed gebruikte, juist om door Maria's voorbede een zalig sterfuur te erlangen. 3) Ofschoon deze strophe oorspronkelijk niet tot de hymne Quem terra behoort, vinden wij ze nu en dan in uitgaven van de 15e en 16e eeuw, 4) terwijl ze niet zelden ook aan andere Maria-liederen, die in jambischen versmaat gesteld waren, werden toegevoegd. 6) Het inlasschen dus dezer strophe op Maria-dagen in alle hymnen, ook al i) Acta Capitulorum Generahum Ord. Prxd., (Ed. Reichert), Romse, 1898, dl. IV, blz. 441. ) Soms ook luidt deze regel: Dulcis Parens clementix (Moeder der zoete goedertierenheid). Zoo bijv. m de nieuwe editie van het Brevier van Braga, Romse, 1923. 3) Kronenborg, t. a. pl., dl. I, blz. 400, v., dl. III, blz. 80. 4) 0.a. in de volgende brevier-edities: Breviarium Coloniense, Parisüs, c. 1505; Breviarium Trajectense, 1508; Breviarium Romanum (ed. Quignonez), Lugduni, 1547. *) A. Lipp, Ord. Cist., Die Hymnen des Cistercienser-Breviers, Wien, 1890, blz. 140; Kronenborg, ta.pl. l8 handelen zij niet over de Moeder-Gods, is dus, gelijk dit bij de Dominicanen geschiedt, een uitbreiding eener middeleeuwsche gewoonte. III — DE ZEGENINGEN VOOR DE BREVIERLEZINGEN A — DE ZEGENINGEN VOLGENS DEN ROMEINSCHEN RITUS In het gedeelte der Kerkelijke Getijden, dat ons nu bezig houdt, wisselen de psalmen zich af met lezingen, welke aan de H. Schrift of de werken der heilige Vaders ontleend zijn, of die ons hetzij de gebeurtenis van den dag, hetzij het leven van de(n) Feestheilige(n) verhalen. Reeds in de 4e eeuw ontmoeten we het gebruik, dat hij, die de lezing ging verrichten, zich tot den voornaamste in het koor wendde en een Zegening voor zich verzocht. Niet slechts ontving hij daardoor een officieele zending om de taak van voorlezen te vervullen, maar verhoopte daardoor tevens de benoodigde genade, om zóó te lezen, dat het gelezene strekken mocht tot stichting van die hem aanhoorden. De eerste gegevens omtrent een bepaalde zegeningsformule verstrekt ons abt Smaragdus (| 820) in zijn verhandeling over den regel van St. Benedictus; hieruit blijkt tevens, dat men de zegening steeds in den vorm van een gebed uitsprak. x) De woorden, door abt Smaragdus gebezigd: „De abt spreke deze of een andere dergelijke zegening", wijzen er op, dat men toen reeds bepaalde reeksen van zegeningsformules kende. Sinds de 9de eeuw dan ook ontmoeten we zoowel formules, welke voor het dagelijksch Breviergebed als zulke, die op 'feestdagen gebezigd werden. Een gereede aanleiding om hierbij Maria te vermelden, bood niet slechts het Breviergebed op haar feestdagen, doch ook dat van Christus' geboortefeest. Omtrent dit laatste ontleent Baumer een tweetal voorbeelden aan een Rituale Ecclesiae Dunelmensis, waarin wij fragmenten der Romeinsche liturgie van het einde der 7de tot de 9de eeuw verzameld vinden. 2) De twee door hem gegeven voorbeelden luiden: Deus, dei filius, qui hodierna die God, de Zoon van God, die heden uit de uirgine nasci dignatus est, misère- de Maagd wilde geboren worden, ont- atur nostri. ferme zich over ons. Ipse nos benedicat in terris qui hodie Hij zegene ons op aarde, die heden nasci dignatus est ex uirgine. uit een Maagd wilde geboren worden. Volgens een Ordinale der Kerk van Exon uit het begin der 14e eeuw, luidden de eerste zes zegeningen op het Kerstfeest in versvorm vervat, aldus: 3) x) S. Baumer O.S.B., Geschichte des Breviers, Freiburg i./Br., 1895, blz. 268, v. *) Baumer, ta.pl., 269. ') Dalton, Ordinale Exonense, London, 1909, blz. 478. 19 1. Ab eo mereamur benedici, qui de uirgine dignatus est nasci. 2. Filius Virginis Maria det nobis gaudia uite. 3. Uirgo tuum na turn fac nobis propiciatum. 4. Per intercessionem sue matris, benedicat nos filius dei patris. 5. Christus Marie filius sit nobis clemens et propicius. 6. Nos cum prole pia benedicat uirgo Maria. . Dat wij verdienen door Hem gezegend te worden, die uit een Maagd wilde geboren worden. De Zoon der Maagd Maria geve ons de vreugden des levens. O Maagd, doe uw Zoon genadig zijn jegens ons. Door de tusschenkomst zijner Moeder zegene ons de Zoon van God den Vader. Christus, de Zoon van Maria, zij ons genadig en goedgunstig. Te zamen met haar Kind zegene ons de zoete Maagd Maria. Hetzelfde Ordinale x) bevat eveneens een reeks zegeningen, zooals deze op de Maria-feesten gebruikt werden. Ook deze zegeningen zijn, evenals die, welke wij straks voor de verschillende kloosterorden zullen aangeven, in versvorm opgesteld en wijzen hierdoor naar het tijdperk, toen de zgn. rijm-officies en tropen meer en meer in zwang kwamen. De reeks, die wij hier laten volgen, is voor de eerste zes zegeningen in opzet gelijk aan die benedicties, welke thans in de Romeinsche liturgie voor alle officies in gebruik zijn en met de drie Goddelijke Personen in verband staan. 1. Per intercessionem sue matris, benedicat nos filius dei patris. 2. Filius uirginis Marie, det nobis gaudia uite. 3< Graciam sancti spiritus tribuat nobis uirginis filius. 4. Nos precibus matris saluet sapiencia patris. 5. Christus Marie filius sit nobis clemens et propicius. 6. Sancte Marie precibus benedicat nos pater et filius. 7. Per Marie menta prosit nobis leccio euangelica. 1. Door de tusschenkomst zijner Moeder zegene ons de Zoon van God den Vader. 2. De Zoon der Maagd Maria geve ons de vreugden des levens. 3. De genade van den Heiligen Geest schenke ons de Zoon der Maagd. 4. Dat op de voorbede der Moeder ons beware de Wijsheid des Vaders. 5. Christus, de Zoon van Maria, Zij ons goedgunstig en genadig. 6. Om de gebeden der heilige Maria Zegene ons Vader en Zoon. 7. Door de verdiensten van Maria zij de Evangelielezing ons ten voordeel. Is deze 7e les geen Evangelie-lezing, dan luidt de zegening j 7. Conserua famulos uirgo Maria tuos. 8. Diuina solacia impetret nobis uirgo Maria. 9. Ad societatem ciuium supernorum perducat nos regina celorum. Bewaar uw dienaren, o Maagd Maria. De goddelijke vertroostingen verkfijge voor ons de Maagd Maria. Tot het gezélschap der hemelburgers geleide ons de Koningin der hemelen. De groote godsvrucht der middeleeuwers ten opzichte der Moeder Gods, alsmede de groote vrijheid, die men genoot in het samenstellen der verschillende onderdeelen der Getijden, werd oorzaak, dat ook l) Dalton, ta.pl., blz. 478. 20 in verband met de zegeningen voor de lezingen weldra de grootst mogelijke verscheidenheid heerschte. Enkele variaties mogen hier volgen. Een Mainzer Brevier van 1508 x) maakt reeds in de dagelijksche zegeningen melding van de Moeder Gods, wanneer het voor de 6e lezing laat bidden: Op de voorbede zijner glorievolle Moeder zegene ons de Zoon van God den Vader. Precibus gloriose sue matris * benedicat nos filius dei patris. Op de feestdagen evenwel van Maria, of in het algemeen — wanneer het haar Getijden betreft — zijn alle zegeningen gewijd aan de herdenking van de Moeder-Maagd. 1. Sancta dei genitrix ?• sit nobis pia auxiliatrix. 2. Uirginis marie filius 2. sit nobis clemens ac propitius. 3. Oret voce pia 3. pro nobis virgo maria. 4. Stella maria maris 4> succurrat piissima nobis. 5. Per intercessionem sue matris 5. benedicat nos filius dei patris. 6. Nos cum prole pia 6. benedicat virgo maria. 7. Intellectum sacre leccionis 7. aperiat nobis mater veri salomonis. 8. Per virginis intemerate suffragia 8. prosit nobis hec leccio sancta. 9. Euangelica 'scripta 9. doceat nos virgo benedicta. De heilige Moeder van God zij voor ons een goede helpster. De Zoon der Maagd Maria zij ons goedgunstig en genadig Dat met liefdevolle woorden De Maagd Maria voor ons bidde. Maria, de Sterre der' zee, kome ons in liefde ter hulpe. Om de tusschenkomst zijner Moeder zegene ons de Zoon van God den Vader. Te zamen met haar Kind zegene ons de zoete Maagd Maria. Het begrijpen der heilige lezing ontsluite ons de Moeder van den waren Salomon. Om de voorbede der onbevlekte Maagd zij deze heilige lezing ons ten voordeel. In het in 't Evangelie geschrevene onderrichte ons de gezegende Maagd. Heeft het Maria-officie slechts drie lezingen, dan kan men gebruik maken van de volgende zegeningen: 1. Alma virgo virginum intercedat pro nobis apud suum filium. 2. Ab hoste maligno protegat nos dei genitrix virgo. 3. Ad novem choros angelorum perducat nos regina celorum. 1. De heilige Maagd der maagden spreke voor ons bij haar Zoon ten beste. 2. Tegen den boozen vijand bescherme ons Gods maagdelijke Moeder. 3. Tot de negen koren der Engelen geleide ons de Koningin der hemelen. Enkele andere brevier-uitgaven 2) beperken zich alleen tot het tweede drietal der zegeningen, die zij met Maria in verband brengen, terwijl zij toch tevens de lijn volgen, om in elke zegening achtereenvolgens een der drie goddelijke Personen te vermelden. *) Breviarium Maguntinum, Lugduni, 1507, Inleiding. a) Oa. Breviarium Convenarum, Tolosae, 1770, pars aestiva, blz. 175; Breviarium Ctaromontense, Claromon-Ferrandi, 1774, pars aestiva, blz* 156. ai 4- Deus a quo missus est angelus 4. God, door wien de engel Gabriêl tot Gabriel ad Virginem Mariam, mittat de Maagd Maria werd gezonden, nobis de coehs sapientiam. schenke ons de wijsheid vanuit de hemelen. 5. Filius Altissimi, quem Virgo con- 5. De Zoon des Allerhoogsten, dien de cepit et peperit, det nobis filios Dei Maagd ontving en baarde, geve ons, fieri. kinderen Gods te worden. 6. Spiritus Sanctus, de quo est, quod 6. De Heilige Geest, van wien is, wat in Maria na turn est, sanctificet nos in Maria geboren is, heilige ons in per omnia. alles. Het Lyonsch Brevier in de uitgave van 1844 x) handelt op gelijke wijze, doch verandert bovenstaande zesde zegening in de volgende: 6. Spiritus Sanctus, qui supervenit 6. De Heilige Geest, die neerdaalde in Mariam, habitet in nobis. over Maria, wone in ons. Toen Kardinaal Quignonez op last van Paus Clemens VIII (15231534) een herziening van het Romeinsch Brevier ter hand nam, die tegelijk een vereenvoudiging zou worden, schrapte hij tevens het Klein Officie van Maria. Doch waar hij voor de door hem samengestelde Metten slechts een drietal zegeningen noodig had — méér dan drie lessen telde zijn officies nooit — nam hij toch de Mariahuldiging in deze zegeningen op. Immers wanneer het een feestdag gold der Moeder Gods, liet hij aan de derde les, die steeds het feest-onderwerp behandelde, als zegening vooraf gaan: 2) Per Virginem Matrem concedat Om de Moeder-Maagd verleene de nobis Dominus salutem et pacem. Heer ons heil en vrede» Lang hield deze brevier-uitgave zich niet staande; de afkeuring, welke een dergelijke radicale herziening inoogstte, werd zóó algemeen, dat Paus Paulus V reeds in 1558 het gebruik van dit brevier verbood. Bij de groote en definitieve herziening van het brevier, welke in 1568 tot stand kwam, werden allerlei zegeningen voor feestdagen en Maria-officies geschrapt en behield men slechts de thans nog gebruikelijke. Toch werd ook hier nog voor een vermelding der Moeder Gods plaats gelaten, doordat men de achtste zegening, waarin men op Heiligen-feesten de voorbede van de(n) gevierde(n) Heilige(n) inroept, toepasselijk maakt op Maria, als op haar feesten de priester zegt: Cujus festum colimus, ipsa Virgo Dat de Maagd der Maagden, wier virginum intercedat pro nobis ad feest wij vieren, voor ons bij den Heer Dominum. ten beste spreke. *) Breviarium Lugdunense, 1844, pars hiemalis, blz. 154. s) Breviarium Romanum, Lugduni, 1547, blz. 67a. 22 Slechts één enkele uitzondering maakt de H. Kerk, doordat zij des Zaterdags, wanneer de rubrieken het bidden van het votief-officie der Moeder Gods toestaan, voor de drie dan gebruikelijke lezingen de benedicties doet ontkenen aan de kleine Getijden van Maria, Deze zegeningen luiden^ldus: Nos cum prole pia benedicat virgo Maria. Ipsa virgo virginum intercedat pro nobis ad Dominum. Per virginem matrem concedat nobis Dominus salutem et pacem. 1. Te zamen met haar Kind, zegene ons de zoete Maagd Maria. 2. Zij, de Maagd der Maagden, spreke voor ons bij den Heer ten beste. 3. Door de Moeder-Maagd schenke de Heer ons heil en vrede. Alvorens de zegeningen te behandelen, zooals deze in sommige klooster-orden in gebruik zijn, laten we hier eerst een reeks zegeningen volgen, die we Ontkenen aan het sinds kort opnieuw uitgegeven brevier der Kerkprovincie van Braga. Daar vinden we voor de Mariaofficies de volgende zegeningen aangegeven, waarvan de eerste drie tevens gelden voor het Klein Officie. 1. Alma Virgo virginum intercedat pro nobis ad Dominum Jesum Chris turn. 2. Beatae Mariae intercessio fiat peccatorum nostrorum remissio. 3. Castitatem mentis et corporis tribuat nobis Filius Virginis. 4. Deleat nos tra crimina, qui natus est de Virgine Maria. 5. Eruat nos Jesus a peccatis per intercessionem suae Matris. 6. Funde preces, pia, pro nobis, Virgo Mana. 7. Per Evangelium se ter nu m perducat nos Rex in caelum. 8. Jesus, Maria: Filius, sit nobis adjutor et propitius. 9. Sancta Dei Genitrix sit nobis auxiliatrix. 4« 6. 7- De heilige Maagd der maagden spreke voor ons ten beste bij den Heer Jesus Christus. De tusschenkomst der zalige Maria worde de vergiffenis onzer zonden. Zuiverheid naar ziel en lichaam verleene ons de Zoon der Maagd. Dat Hij onze misslagen uitwissche, die geboren is uit de Maagd Maria. Jesus ontrukke ons aan de zonden om de tusschenkomst zijner Moeder. Stort voor ons uw_ gebeden, o liefdevolle Maagd Maria. Door het eeuwig Evangelie leide de Koning ons ten hemel. Jesus, de Zoon van Maria, helpe ons en zij ons genadig. De heilige Moeder van God zij ons een hulpe. B. — DE ZEGENINGEN IN KLOOSTER-ORDEN Waar verschillende Orden nog een eigen ritus mogen volgen, ook wat het bidden der Kerkelijke Getijden betreft, daar verwondert het ons niet, dat in zulk een ritus, die op een eeuwenlang gebruik kan bogen, herinneringen aan de machtige Maria-vereering der Middeleeuwen bewaard bleven. Dergelijke herinnering vinden wij dan ook in de zegeningen voor de brevier-lezingen, waar deze Maria tot voorwerp hebben. Aan enkele van deze klooster-orden ruimen we onder dit oogpunt hier een plaats in. 23 A. — DE ORDE DER BIRGITTI NESSEN Hoewel het Officie, zooals dit door de Birgittinessen gebeden wordt, eerder onder het Klein Officie te rangschikken is, en wij er later een afzonderlijk hoofdstuk aan zullen wijden, lasschen we hier — ook al om de volgorde niet te verbreken — de zegeningen in, zooals die op de verschillende dagen der week voor de drie lessen der Metten gezegd worden en die alle in rijmvorm zijri opgesteld. ZONDAG 1. Summa; Trinitati virgo gratissima nos tueatur sua prece dignissima. 2. Succurre nobis mater Christi, quae mundo fïebili gaudia intulisti. 3. Deum nobis faciat propitium, quae ipsius facta ruit hospitium. MAANDAG 1. Ad societatem civium supernorum perducat nos Regina Angelorum. 2. In Matrem Dei virgo praeelecta, nobis ostendat quae sit ad patriam via recta. 3. Corona virtutum Regina decorata, sit nobis in tutarnen iugiter parata. DINSDAG 1. Ab hoste maligno defendat nos pia Virgo. 2. Adjuva nos, o Virgo amabilis, in hujus mundi saevis periculis. 3. Mater veras charitatis dissolvat vincula nostrae pravitatis. WOENSDAG 1. Nostrae t ene bras ignorantiae illuminet Virgo Mater sapientias. 2. Stella Maria maris succurre piissima nobis. 3. Matris Christi gloriosa Nativitas sit nobis perpetua jucunditas. DONDERDAG 1. Alma Virgo virginum Intercedat pro nobis ad Dominum. 2. Virgo ab Angelo salutata nos tra dignetur abolere peccata. 3. Nos cum prole pia benedicat Virgo Maria. 1. De Maagd, hoogst aangenaam aan de Goddelijke Drieëenheid, bescherme ons door haar zeer waardige voorbede. 2. Kom ons te hulp, o Moeder van Christus, die der bedroefde wereld de vreugde gebracht hebt. 3. Moge zij 'God jegens ons genadig stemmen, die zijn rustplaats geworden is. 1. In het gezelschap der hemelsche geesten brenge ons de Koningin der Engelen. 3. De Maagd, tot Moeder Gods voorbestemd, toone ons, welke de rechte weg naar het Vaderland is. 3. De Koningin, gekroond met de kroon der deugden, zij steeds tot onze hulpe bereid. 1. Tegen den boozen vijand verdedige ons de heilige Maagd. 2. Help ons, o beminnenswaardige Maagd, in de vreeselijke gevaren dezer wereld. 3. De Moeder der ware liefde slake de boeien onzer verdorvenheid. 1. De duisternissen onzer onwetendheid verlichte de Maagd, de Moeder der Wijsheid. 2. Maria, de sterre der zee, kom ons liefdevol te hulp. 3. De roemvolle geboorte van Christus' Moeder zij ons een blijvende vreugde. 1. De heilige Maagd der maagden spreke voor ons bij den Heer ten beste. 2. De Maagd, begroet door den Engel, gewaardige zich onze zonden uit te delgen. 3. Te zamen met haar Kind zegene ons de zoete Maagd Maria. 24 Maria, onze Middelares, door een Benedictijner Monnik (Scol. Art. Beuron.; Abdij. Maria-Laach) VRIJDAG 1. Chris to, qui nos re demi t, reconciliet Virgo, quae eum genuit. 2. Qui nos saivavit pretio sui sanguinis, defendat nos prece suae Matris Virtataa. 3. Passio Virginis Filii, nos commendet manibus Patris altissimi. ZATERDAG 1. Confirmet nos in fide sanctissima gloriosa Mater Dei piissima. 2. Filius Marias Virginis _ mundet nos a sorde criminis. 3. Ad gloriam regni caelorum perducat nos Regina Angelorum. * 1. Met Christus, die ons heeft vrijgekocht, verzoene ons de Maagd, die Hem baarde. 2. Die ons gered heeft voor den prijs van zijn Bloed, bescherme ons op het gebed zijner maagdelijke Moeder. 3. Het lijden van den Zoon der Maagd brenge ons onder de schutse des allerhoogsten Vaders. 1. Ons bevestige in het hoogheilig geloof de glorierijke en allerheiligste Moeder Gods. 2. De Zoon der Maagd Maria zuivere ons van de smet der zonde. 3. Tot de glorie van het rijk der hemelen voere ons de Koningin der Engelen. * B. — DE ORDE DER CARMELIETEN De zegeningen, welke door de Carmelieten gebruikt worden, vinden wij reeds in de omstreeks 1263 en 1312 opgestelde Ordinalia.x) Alleen de vijfde zegening heeft een kleine wijziging ondergaan, terwijl de achtste door het Ordinale aangegeven benedictie thans gezegd wordt, wanneer de laatste les van het Officie door een afzonderlijke Evangelielezing wordt vooraf gegaan. In de plaats dier achtste zegening trad de tweede van het drietal, welke het Ordinale vermeldt, wanneer op Woensdag of Zaterdag van het Maria-Officie slechts drie lessen gelezen worden, gelijk zulks bijv. plaats heeft, zoo het Officie van een dag onder het octaaf van een Maria-feest gebeden wordt. De zegeningen, zooals zij thans in het Carmelieten-brevier voorkomen, zijn de volgende, die in versvorm gegoten zijn: Alma Virgo virginum, intercedat pro nobis ad Dominum. Nos cum prole pia benedicat Virgo Maria. Sancta Dei Genitrix sit nobis auxiliatrix. Precibus suae Matris benedicat nos Filius Dei Patris. Jesus Mariae Filius sit nobis clemens et propitius. *) 1. De heilige Maagd der Maagden spreke voor ons bij den Heer ten beste. 2. Te zamen met haar Kind, zegene ons de zoete Maagd Maria. 3. De heilige Moeder van God zij ons een hulpe. 4. Om de gebeden zijner Moeder zegene ons de Zoon van God den Vader. 5. Jesus, de Zoon van Maria, zij ons goedgunstig en genadig. x) Antiquum Ordinis garmélitarum Ordinale seec. XIII, Tamines, 1912, blz. 24; Ordinaire de Vordre de Notre Dame du Mont Carmel, Paris, 1910, blz. 17. *) De oude Ordinalia van 1363 en 1312 doen ook deze benedictie beginnen met: SancUe Manie virginis filius, enz. 35 6. Filius Virginis Mariae det nobis gaudia vitae. 7. Fons Evangelii repleat nos dogmate caeli. 8. Ab hoste maligno defendat nos Dei Genitrix Virgo. 9. In omni tribulatione et angustia succurrat nobis pia Virgo Maria. 6. De Zoon der Maagd Maria schenke ons de vreugden des levens. 7. De bron des Evangelies vervulle ons met het dogma des hemels. 8. Tegen den boozen vijand verdedige ons de Maagd, de Moeder Gods. 9. In allen tegenspoed en nood helpe ons de liefdevolle Maagd Maria. Behoeven in een Maria-Officie slechts drie lessen gelezen te worden, dan wordt op Woensdag en Zaterdag de derde groep zegeningen genomen, waarbij, wanneer de eerste lezing geen Evangelie-lezing is, de gewone benedictie vervangen wordt door de volgende: Castitatem mentis et corporis tribuat nobis Filius Mariae Virginis. Reinheid naar ziel en lichaam schenke ons de Zoon der Maagd Maria.. Wat de kleine Getijden der Allerheiligste Maagd betreft, hiervoor geven de oude Ordinalia de drie eerste zegeningen van de reeks, die wij zoo juist neerschreven, en die ook nu nog in gebruik zijn. Doch evenals voor de groote Getijden, stelde men in de brevïer-uitgave van 1588 nieuwe op en wel deze: Qui natus est de Virgine, purget nos ab omni crimine. Per Virginem matrem concedat nobis Dominus salutem et pacem. Precibus et meritis beatissimae Virginis Mariae perducat nos Dominus ad gaudia vitae asternae. 1. Die uit de Maagd geboren werd, ontbinde ons van alle schuld. 2. Door de Moeder-Maagd verleene de Heer ons heil en vrede. 3. Om de voorbede en verdiensten der allerzaligste Maagd Maria leide de Heer ons tot de vreugden'van het eeuwige leven. DE ORDE DER CISTERCIENSERS Het Brevier der Cisterciensers x) en Trappisten 2) kent eveneens afzonderlijke benedicties voor de Maria-feesten. Wijl volgens den ritus dezer Orden op hoogere feesten 12 lessen gelezen worden, vinden we als zegeningen het volgend twaalftal aangegeven: 1. Perpetua benediction e benedicat nos Jesus, Filius Mariae. 2. Deleat nostra crimina, qui natus est de Virgine Maria. 3. Sancta Dei Genitrix sit nobis auxiliatrix. 4. Alma Virgo virginum intercedat pro nobis ad Dominum. [. Met een eeuwige zegening zegene ons Jesus, de Zoon van Maria. !. Dat Hij onze misslagen uitwissche, die geboren werd uit de Maagd Maria. i. De heilige Moeder van God zij ons 'een hulpe. (.. De heilige Maagd der maagden spreke voor ons bij den Heer ten beste. l) Breviarium Cisterciense, Bruxellis, 1794. *) Breviarium Cisterciense, Reformats, Wertnollis, 1885. 26 5. Oret voce pia pro nobis Virgo Maria. 6. Jesus Marias Virginis Filius sit nobis clemens et propitius. 7. Nos cum prole pia, benedicat Virgo Maria. 8. Maria stella maris, perducat nos ad portum salutis. 9. Evangelica lectio sit nobis salus et protectio. Alma pia Mater, pro nobis ju git er oret. Ab omni hoste maligno eripiat nos Dei Genitrix Virgo. Adsocietatemcivium supernorum, perducat nos Regina Angelorum. 10. 12 5. Dat met liefdevolle woorden de Maagd Maria voor ons bidde. 6. Jesus, de Zoon van Maria, zij ons genadig en goedgunstig.f. 7. Të zamen met haar Kind zegene ons de zoete Maagd Maria. 8. Maria, de sterrë der zee, geleide ons naar de haven des heüs. _ 9. De lezing van het Evangelie zij ons tot heil en bescherming. 10. Dat de heilige, liefdevolle Moeder altijd voor ons bidde. 11. Aan allen boozen vijand ontrukke ons de Maagd en Moeder Gods. 13. Tot het gezelschap der hemelburgers geleide ons de Koningin der Engelen. Wordt op Zaterdag het Maria-officie gebeden, dan luiden de zegeningen voor de drie lessen als volgt: 1. Nos cum prole pia benedicat Virgo Maria. 2. Ipsa Virgo Virginum intercedat pro nobis ad Dominum. 3. Per Virginem Matrem concedat nobis Dominus salutem et pacem. 2. 3» Te zamen met haar Kind zegene ons de zoete Maagd Maria. Zij, de Maagd der maagden, spreke voor ons ten beste bij den Heer. Door de Moedermaagd verleene de Heer ons heil en vrede. D. DE ORDE DER DOMINICANEN Ook de ritus der Dominicanen kent een negental zegeningen, welke op Maria-feesten gebruikt worden x) en die, toen de Orde der Kruisheeren nog een eigen ritus volgde, ook door hen werden gebeden. *) In het Ordinale der Dominicanen van omstreeks 1260 wordt van deze Maria-zegeningen geen uitdrukkelijke melding gemaakt; het oudste brevier der Orde, dat ons ten dienste staat en van 1485 dateert, vermeldt de geheele reeks in de volgende bewoordingen: 1. Alma Virgo virginum intercedat pro nobis ad Dominum. 2. Sancta Dei Genitrix sit nobis auxiliatrix. 3. Nos cum prole pia benedicat Virgo Maria. 4. Ab hoste maligno eripiat nos Dei Genitrix Virgo. 5. Jesus Mariae Filius sit nobis clemens et propitius. 6. Stella Maria maris succurrat piissima nobis. 7. Oret voce pia pro nobis virgo Maria. 4- 6. De heilige Maagd der maagden spreke voor ons bij den Heer ten beste. De heilige Moeder Gods zij ons een helpster. Te zamen met haar Kind zegene ons de zoete Maagd Maria. Aan den boozen vijand ontrukke ons de Maagd en Moeder Gods. Jesus, de Zoon van Maria, zij ons goedgunstig en genadig. Maria, de sterre der zee, kome ons in liefde ter hulpe. Dat met liefdevolle woorden voor ons de Maagd Maria bidde. *) Breviarium juxta ritam saai Ordinis Prxdicatorwn, Mechliniae, 1893. *) Breviarium Patrum Ordinis S. Crucis, Leodii, 1625. *7 Is deze les een Evangelie-lezing, dan luidt de zegen: 7. Evangelica lectio sit nobis salus et protectio. 8. In omni tribulatione et angustia, subveniat nobis pia Virgo Maria. 9. Ad societatem civium supernorum, perducat nos Regina Angelorum. 7* De lezing van het Evangelie zij ons tot heil en bescherming. 8. In allen tegenspoed en nood helpe ons de liefdevolle Maagd Maria. 9- Tot het gezelschap der hemelburgers geleide ons de Koningin der Engelen. E. — DE ORDE DER NORBERTIJNEN Eenigermate in overeenstemming met den Romeinschen ritus heeft ook het brevier van de Norbertijnen een enkele zegening, die op Maria betrekking heeft. Doch terwijl de Romeinsche ritus de zegening krachtens den tekst zeiven op Maria toepast, wordt in den ritus der Witheeren de Maria-zegening als 't ware plotseling tusschen de anderen ingeworpen. Deze zegening komt steeds op de tweede plaats en luidt sinds de brevier-uitgave van 1547 tot op heden: Precibus suae matris Om de gebeden zijner Moeder zegene benedicat nos Fihus Dei Patris. ons de Zoon van God denJVader. Deze zelfde zegening ontmoeten wij met de'twee gewone der eerste nocturne ook in het Zaterdagsch Officie, doch zij geldt zonder verbinding met de overigen voor de lessen van het klein Officie, waar derhalve aan de drie lessen slechts deze zegening voorafgaat. 28 HOOFDSTUK II W DE HULDIGING VAN MARIA IN DE LAUDEN I — HET SUFFRAGIUM SANCTORUM VOLGENS DEN ROMEINSCHEN RITUS Onder Suffragium verstaan wij een gedachtenis, bestaande uit een antiphone, vers en oratie, waardoor vooral de Heiligen vereerd worden en men een beroep doet op hun voorbede. Het eerst verschijnt een dergelijke gedachtenis reeds in het door Gregorius den Groote samengestelde Responsoriale et Antiphonarium Romanae Ecclesiae, waar wij na den eersten Zondag van den Advent de rubriek lezen: Dagelijks houden wij (van nu af) tot Vrijdag voor Kerstmis een gedachtenis der zalige Maria en van alle Heiligen. Deze gedachtenis werd gehouden in Lauden en Vespers en wel voor die van Maria door de antiphone Missus est, vers Ave Maria, gebed Deus qui de beatée Mariae; voor die van alle Heiligen door de antiphone Ecce Deus veniet, vers Ecce apparebit Dominus, gebed Conscientiam nostram.x) En even later, wanneer de Paus het KerstOfficie heeft aangegeven, schrijft hij de rubriek neer, hoe in de dagen tusschen het Kerstfeest en Epiphania de Heüigen-feesten moeten gevierd worden en vermeldt dan wederom een gedachtenis van de Moeder Gods en van alle Heiligen in de Lauden en Vespers.2) Weldra ontwikkelde zich dat gebruik zoodanig, dat men nog vóór de 9e eeuw dergelijke suffragia zelfs in ieder onderdeel der kerkelijke Getijden inlaschte, en gelijk doorgaans het geval was, een gedachtenis hield van het H. Kruis, van de H. Maagd en van de(n) Heüige,die in een kerk bijzonder vereerd werd, vooral de Kerkpatroon.3) Waar dit gebruik reeds van zoo vroeg dagteekent, blijkt het onhoudbare der meening van Thalhofer-Eisenhofer, 4) als zou het houden van dergelijke gedachtenissen een soort surrogaat zijn voor de votief- x) Opera omnia S. Gregorii Papx, Venetiis, 1774, dl. II, blz. 23. *) Ibid, blz. 43. *) S. Baumer O.S.B., Geschichte des Breviers, Freiburg i./Br., 1895, blz. 260; J. Baudot, Le Bréviaire Romain, Paris, 1907, blz. 56. 4) Handbuch der Katholischen Liturgik, Freiburg i./Br., 1912, dl. II, blz. 569. 29 Officies, welke men vooral in de ioe en 12e eeuw aan het groot Officie uit godsvrucht toevoegde. Want toen de omvang der groote Getijden, vermeerderd door bij-officies van het H. Kruis, van Maria, AllerHeiligen etc. te zwaar begon te drukken, wenschte men het koorgebed van dergelijke aanhangsels te ontdoen, waarbij men dan uit eerbied voor de oude gewoonte, de votief-officies omzette in enkele gedachtenissen (commemoraties), die aan het groote Officie werden toegevoegd. Voortdurend vermeerderde zich het getal dezer suffragia. Zoo werden in de 11e eeuw herdacht: de H. Maagd, de H. Engelen, de H. Joannes de Dooper, de H. Petrus, de H. Joannes Evangelist, de H. Apostelen, de H. Stephanus, de H. Martelaren, de H. Martinus, de H. Belijders en de H. Maagden. x) Juist het terugvinden van dergelijke suffragia in het Responsoriale van den H. Gregorius — afgezien of we hierin misschien een latere toevoeging moeten zien — geeft steun aan het gevoelen van A. de Santi, S.J.2), dat nl. de oorsprong der suffragia blijkt te liggen in het zgn. „statie-houden" van het oud-Christelijk Rome. De middeleeuwsche liturgist Joannes Belethus 3) wijst er o.a. op: hoe de Christenen van Rome — wanneer zij de H. Stad in oorlogstijd van alle zijden door vijanden zagen omringd, of zware rampen haar bedreigden — hun toevlucht namen tot de voorspraak der Heiligen. Was hun gebed verhoord, dan trokken zij in processie naar de kerk van hun hemelschen Beschermer, om voor de bevrijding te danken. Ook buiten Rome vond dit Romeinsche gebruik later ingang en men bezocht er in processie de verschillende kerken van stad of plaats. Uit deze plechtigheid ontstond ten slotte het vrome gebruik, om na de Lauden en vooral na de Vespers, in de kerk zelf processie-gewijze van altaar naar altaar rond te trekken. Bij ieder altaar wijlde men een oogenblik, zong een Responsorium of Antiphone met bijbehoorende versikels en eindigde met een passend gebed.*) Bovenal hield men aldus „statie" bij het altaar van het H. Kruis, dat zich gewoonlijk midden in het schip der kerk bevond, vervolgens bij dat van de H. Maagd, om ten slotte de plechtigheid te besluiten met de „commemoratio de Pace" bij het hoogaltaar. De gedachtenisviering van Maria — want hiermede zullen wij ons van nu af bezig houden — onderging eveneens groote wijzigingen. *) Thalhofer-Eisenhofer, ta.pl., dl. II, blz. 569. *) Zie bij O. Huf S.J., Liturgische Stadiën, Bussum, 1917, dl. II, blz. 35. a) Brems explicatio divinorum officiorum, cap. 6.; Migne P.L., 202, 18 v. 4) Van- , atque beato N. (Sanctus titularis ecclesia?) et -omnibus Sanctis, salutem nobis tribue benignus et pacem; ut, destructis adversitatibus et erroribus universis, Ecclesia tua secura tibi serviat libertate. Per eumdem Dominum nostrum Jesum Christum Filium tuum, qui tecum vivit et regnat in unitate Spiritus Sancti Deus, per omnia saecula saeculorum. R-. Amen. Ant. De Heilige Moeder Gods en Maagd Maria, alsmede alle Heliigen mogen voor ons bij den Heer ten beste spreken. $. De Heer heeft zijn Heiligen verheerlijkt. R-. En Hij verhoorde hen, toen zij tot Hem riepen. Laat ons bidden. Wij smeeken, Heer, vrijwaar ons voor alle gevaren naar ziel en lichaam, en door de tusschenkomst van de zalige en glorierijke Moeder Gods Maria, altijd Maagd, van den heiligen Joseph, uw heilige Apostelen Petrus en Paulus en van den heiligen N. (Patroon der kerk) en van alle Heiligen, verleen ons genadig heil en vrede, opdat uw Kerk, na alle aanvechtingen en dwalingen te hebben overwonnen, U in rustige vrijheid moge dienen. Door denzelfden Jesus Christus uw Zoon, die met U leeft en heerscht in de eenheid des heiligen Geestes, God, door alle eeuwen der eeuwen. R-. Amen. Nog dienen we hier — als actueel in gebruik — melding te maken van het Maria-suffragium, zooals dit in het Brevier der Kerkprovincie van Braga voorkomt. Volgens de daar vermelde voorschriften x) moeten de verschillende suffragia — die van het H. Kruis, van Maria, van alle Heiligen en voor den vrede — gebeden worden op Zondagen, gewone dagen en feesten van de twee laagste rangen, terwijl zij op dubbele en hoogere feesten, alsmede tijdens octaven, vervallen. Wat het suffragium der Moeder Gods betreft, luidt de tekst voor het overgroote deel des jaars als volgt: l) Breviarium JBracarense, Romae, 1920, pars hiemalis, Rubricae generales, Tit. XXXVII, De Commemorationibus commumbus seu Suffragia Sanctorum. 35 Ant. Sancta Maria, succurre miseris, juva pusillanimes, refove flebiles, ora pro populo, interveni pro clero, intercede pro devoto femineo sexu: sentiant omnes tuum juvamen, quicumque celebrant tuam sanctam commemorationem. y. Ora pro nobis, sancta Dei Genitrix. R-. Ut digni efficiamur promissionibus Christi. Oremus. Concede nos famulos tuos, quaesumus, Domine Deus, perpetua mentis et corporis sanitate gaudere: et gloriosa beatae Mariae semper Virginis intercessione, a praesenti liberari tristitia et aeterna perfrui laetitia. Per Christum Dominum nostrum. R-. Amen. Ant. Heilige Maria, kom de ongelukkigen te hulp, sta de kleinmoedigen bij, beur de bedroefden op, bid voor het volk, spreek ten beste voor de geestelijkheid, smeek voor het godvruchtig vrouwelijk geslacht; dat allen uw bijstand ondervinden, die uw heilige gedachtenis vieren. V. Bid voor ons, heilige Moeder Gods. fr. Opdat wij waardig worden de beloften van Christus. Laat ons bidden. Verleen ons, uw dienaren, smeeken wij, Heer God, dat wij ons in een voortdurende gezondheid naar geest en lichaam mogen verheugen, en door de roemvolle tusschenkomst der zalige Maria, altijd Maagd, van de tegenwoordige droefheid bevrijd worden en de eeuwige vreugde mogen genieten. Door Christus onzen Heer. R% Amen. Op sommige tijden van het kerkelijk jaar echter verandert deze gedachtenis, en wordt zij in verband gebracht met den geest van den desbetreffenden tijd. Zoo bidt men in den Advent: Ant. Quomodo fiet istud, Angele Dei, quoniam virum non cognosco? et respondens Angelus, dixit ei: Spiritus Sanctus superveniet in te, et virtus Altissimi obumbrabit tibi. $. Spiritus Sanctus superveniet in te. fk Et virtus Altissimi obumbrabit tibi. Oremus.' Deus, qui de beatae Mariae Virginis utero Verbum tuum, Angelo nuntiante, carnem suscipere voluisti: praesta supplicibus tuis; ut, qui vete eam Genitricem Dei credimus, ejus apud te intercessionibus adjuvemur. Per eumdem Christum Dominum nostrum. R-. Amen. Van af het Octaaf van Epiphanie bidt men als volgt: Ant. Virgo verbo concepit: Virgo permansit: Virgo peperit Regem omnium regum. $. Post partum, Virgo, inviolata permansisti. R-. Dei Genitrix intercede pro nobis. Ant. Hoe zal dit geschieden, o Engel Gods, daar ik geen man beken ? En de Engel antwoordde en zeide haar: De Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen. D. De Heilige Geest zal over u komen. R-. En de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen. Laat ons bidden. God, die wilde, dat uw Woord bij de boodschap des Engels in den schoot der zalige Maagd Maria het vleesch aannam, verleen ons, die U smeeken, dat wij, die haar als waarachtige Moeder van God belijden, door haar tusschenkomst bij U mogen geholpen worden. Door denzelfden Christus onzen Heer. R-. Amen. tot het feest van Maria's Zuivering Ant. Op een woord heeft de Maagd ontvangen; zij is Maagd gebleven; als Maagd heeft zij den Koning der koningen gebaard. V. Na het baren, o Maagd, zijt gij ongerept gebleven. fh Moeder Gods, spreek voor ons ten beste. 36 Oremus. Deus, qui salutis aeterna:, beatae Mariae virginitate fcecunda, humano generi praemia praastitisti: tribue, quaesumus, ut ipsam pro nobis intercedere sentiamus, per quam meruimus aüctorem vitae suscipere, Dominum nostrum Jesum Christum Filium tuum, qui tecum vivit et regnat in saecula saeculorum. p-. Amen. Laat ons bidden. God, die door het maagdelijk moederschap van de zalige Maagd Maria aan het menschdom de schatten van het eeuwig heil hebt geschonken, wij bidden,dat wij de voorspraak mogen ondervinden van haar, door wie wij verdienden den Schenker des levens te ontvangen, onzen Heer Jesus Christus, uw Zoon, die met U leeft en heerscht in de eeuwen der eeuwen. R-. Amen. In den Paaschtijd ten slotte wordt het volgende suffragium gebeden: Ant. Alleluja, sancta Dei Genitrix, alleluja, intercede pro nobis, alleluja, alleluja. V. Elegit eam Deus et praeelegit eam, alleluja. p-. In tabernaculo suo habitare eam facit, alleluja. Oremus. Prosit nobis semper, quaesumus omnipotens Pater, et praecipue inter haec Paschalia Filii tui solemnia, continuata Dei Genitricis Mariae memoria: quae et astitit vulnerata caritate in cruce penden ti, et astat a dextris Regina in caelo regnanti. Per eumdem Christum Dominum nostrum. p-. Amen. Ant. Alleluja; heilige Moeder van God, alleluja, spreek voor ons ten beste, alleluja, alleluja. V. Haar koos God uit, en haar heeft Hij voorbeschikt, alleluja. p-. Hij doet haar wonen in zijn tent, alleluja. Laat ons bidden. Dat steeds ons ten voordeel strekke, smeeken wij, almachtige Vader, en vooral gedurende deze plechtige Paaschviering van uw Zoon, de voortdurende herdenking der Moeder Gods Maria, die van liefde gewond, dicht bij Hem was, toen Hij aan het Kruis hing, en thans, nu Hij in den Hemel regeert, als Koningin aan zijn rechterzijde staat. Door denzelfden Christus onzen Heer. p-. Amen. II — HET SUFFRAGIUM SANCTORUM IN DE KLOOSTERORDEN Wanneer nu in dit punt de kloostergebruiken onze aandacht vragen, dan komen alleen die Orden in aanmerking, welke krachtens hun eigen ritus, ook voor de suffragia bijzondere regels volgen. De overige Orden, die het Romeinsche brevier bidden, zijn daardoor tevens in de voorafgaande beschouwing van het suffragium inbegrepen. De Orden, die thans behandeld moeten worden, zijn die der Carmelieten, der Cisterciensers en der Dominicanen. Bij de tekstopgave vermelden wij tevens de gedachtenis van Maria, zooals deze in de Vespers gehouden wordt en in redactie van die der Lauden verschilt, teneinde aldus later een herhaling te vermijden. V A — DE ORDE DER CARMELIETEN Reeds in de vroegste Ordinalia der Orde, nl. in dat van omstreeks 1263 x) en in dat van Suitbertus de Beka uit het begin der 14e eeuw,2) vinden wij uitvoerige voorschriften aangaande de suffragia. De rubrieken hieromtrent kennen een tweeledige klasse, naar gelang het Zon- en Feestdagen en gewone dagen betreft of feesten van den laagsten rang. Voor de eerste klasse worden in het Ordinale van 1263 vijf tijden van het jaar aangegeven, waarin de suffragia, — nl. die van de Verrijzenis, van Maria en van de Engelen — moeten gebeden worden en wel: de Advent, van het Octaaf van Epiphanie tot Maria Zuivering; van dit feest tot Passie-Zondag, de Paaschtijd, van het Drievuldigheidsfeest tot den Advent. Suitbertus bracht deze tijdperken tot drie terug, nl. van het Kerstoctaaf tot Passie-Zondag; van het Paaschoctaaf tot Pinksteren en van Drievuldigheids-Zondag tot Kerstmis. Wat de Maria-gedachtenis betreft, deze werd dagelijks gehouden, met uitzondering van de dubbele feesten en eenige andere dagen, Zooals in de Vespers van den Advent, waarin de zgn. O-antiphonen gebeden worden, op bepaalde Vigilie-dagen of wanneer men het Officie van Maria bad. Behalve de verschillende antiphonen in Lauden en Vespers, kende men nog een afzonderlijke reeks voor den Zaterdag, waarmede men in de Vespers van Vrijdag aanving; daarenboven had men voor de Vespers van Zaterdag een keuze uit vier verschillende antiphonen. Voor de dagen, waarop geen feest of hoogstens een feest van den minsten rang (zgn. van drie lessen) gevierd werd, gaf men als tijden waarop de gedachtenis van Maria moest gevierd worden, aan: den Advent, van het octaaf van Epiphanie tot Maria-Zuivering, van MariaZuivering tot Passie-Zondag, den Paaschtijd tot aan de Kruisdagen en van het Octaaf van het Drievuldigheidsfeest tot den Advent. Voor al deze verschillende tijden, waarop men naast de gedachtenis van Maria en der Engelen ook een commemoratie hield van alle Heiligen en voor den vrede, alsmede in den Paaschtijd een van het Kruis en van de Verrijzenis, vinden we afzonderlijke antiphonen aangegeven, terwijl de gebeden, hoewel onderscheiden voor de verschillende tijden van het jaar en doorgaans ook voor Lauden en Vespers, hetzelfde zijn voor de Zon-, feest- en gewone dagen. l) Antiquum Ordinis Carmelitarum Ordinale sxc. XIII, Tamines, 1912, blz. 31, v.v. *) Ordinale de VOrdre de Notre Dame du Mont Qarmel (vers 1312), Paris, 1910, blz. 38, v.v, M Volgens de thans geldende rubrieken houden de Carmelieten dagelijks een gedachtenis van Maria, behalve op dagen, wier Officie dubbel (duplex) is, of die in een octaaf vallen, of waarop het groot of klein Officie van Maria gebeden wordt. Tevens is uitgesloten de Passie- en Paaschtijd, en in den Advent de eerste Zondag, de Vespers, waarin de zgn. O-Antiphonen gebeden worden en de Lauden van Quatertemper-Woensdag. In den Advent luidt de Maria-gedachtenis, gevolgd door die van alle Heiligen, in Lauden en Vespers als volgt: Ant. Spiritus sanctus in te descendet, Maria, ne timeas; habebis in utero Filium Dei, alleluja. y. Ave Maria, gratia plena. B-. Dominus tecum. Oremus. Deus qui de beatae Marias Virginis utero, Verbum tuum, Angelo nuntiante, carnem suscipere voluisti: praesta supplicibus tuis; ut, qui vere eam Genitncem Dei credimus, ejus apud te intercessionibus adjuvemur. Per eumdem Christum Dominum nostrum. R-. Amen. Ant. De Heilige Geest zal over u neerdalen, Maria; wil niet vreezen; den Zoon Gods zult gij dragen in uw schoot, alleluja. y. Wees gegroet, Maria, vol van genade. R-. De Heer is met u. Laat ons bidden. God, die wilde, dat uw Woord bij de • boodschap des Engels in den schoot der zalige Maagd Maria het vleesch aannam, verleen ons, die U smeeken, dat wij, die haar als waarachtige Moeder van God belijden, door haar tusschenkomst bij U mogen geholpen worden. Door denzelfden Christus onzen Heer. R-. Amen. Voor het overige gedeelte des jaars geldt als gedachtenis van Maria, waaraan nog wordt toegevoegd die van St. Joseph, den Patroonheilige der kerk, de Heiligen der Carmel-orde, alle Heiligen en voor den vrede, de antiphone Sancta Maria (zie bladz. 34). Hierop volgt vanaf het octaaf van Epiphanie tot Maria's Zuivering het vers Post partum, en het gebed Deus qui salutis aeternae (zie bladz. 34), terwijl voor het overige gedeelte des jaars wordt gebeden: y. Dignare me laudare te, Virgo sacrata. R-. Da mihi virtutes contra hostes tuos. Oremus. Concede, misericors Deus, fragüitati nostrae praesidium: ut qui sanctae Dei Genitricis memoriam agimus; intercessionis ejus auxilio, a nostris iniquitatibus resurgamus. Per eumdem Christum Dominum nostrum, R-. Amen. y. Sta mij toe u te loven, o heilige Maagd. R-. Geef mij kracht tegen uw vijanden. Laat ons bidden. Verleen, barmhartige God, hulp aan onze zwakheid, opdat wij, die de gedachtenis vieren der heilige Moeder Gods, met behulp van haar voorspraak uit onze ongerechtigheden mogen opstaan. Door denzelfden Christus onzen Heer. fh Amen. ?9 B. — DE ORDE DER CISTERCIENSERS Onder den naam Cisterciensers vatten wij, gelijk bijna overal elders, de religieuzen van de Orde der Bernardijnen en der Trappisten samen, daar de door hen gevolgde ritus volledig overeenstemt. Van de suffragia vinden wij melding gemaakt op het Generaal Kapittel van 1337, waar de antiphone Regina cadi als Maria-gedachtenis gedurende den Paaschtijd als reeds van ouds tot de suffragia behoorende wordt aangegeven — een verklaring, die ons tot een aloude gewoonte omtrent de gedachtenis-viering der Moeder Gods doet besluiten. Een laatste wijziging werd aangebracht bij de brevierherziening door Vaussin in 1656, toen het thans gebruikelijke vers in den Paaschtijd, Gaude et laetare en het gebed Deusqui perresurrectionem in de plaats trad van het vroegere Ave Maria met het gebed Concede.1) De ritus der Cisterciensers kent geen bepaalde tijden, waarin de suffragia worden achterwege gelaten; nochtans vallen zij o.m. weg op dubbele (duplex) en hoogere feesten, gedurende de groote octaven, op den vigilie-dag van Kerstmis, op de dagen tusschen het feest van 's Heeren Besnijdenis en Epiphanie, in de geheele Goede Week en op de beide dagen na het Hemelvaartsfeest. Op de overige dagen, ofschoon men steeds het kleine Officie van Maria bidt, worden de suffragia gehouden, zelfs dan, indien het groote Officie van Maria is en het karakter van den dag de gedachtenis volgens de algemeene voorschriften niet doet vervallen. Het is eigenaardig, dat de suffragia in de Vespers, ook wat den tijd, waarin zij gehouden worden, aangaat, voor het grootste gedeelte overeenkomen met de zgn. "slot-antiphonen der H. Maagd, zooals deze volgens den Romeinschen ritus aan het eind van het Officie gebeden worden. Niet onwaarschijnlijk heeft men, toen bedoelde slot-antiphonen haar intrede deden in het Romeinsch brevier, deze in het Cistercienser-brevier als suffragia opgenomen, daar men naar de oude traditie het dagelijksch Salve Regina aan het einde der getijden als een plechtige sluiting ervan behouden wilde. Wij laten thans de verschillende Maria-gedachtenissen hier volgen zooals zij in de Vespers gebeden worden. Eerst daarna behandelen wij de suffragia der Lauden, wijl deze slechts één antiphone kennen, doch het afwisselende vers en gebed aan de suffragia der Vespers ontkenen. Gedurende den Advent herdenkt men Maria met de volgende bewoordingen: *) Greg. Muller, Die Verehrung der allers. Jungfrau in unserm Orden, Cisterciensers Chronik, jg. 1914, blz. rai, v, 40 Ant. Alma Redemptoris Mater, quas pervia caeli Porta malies, et stella maris, succure cadenti, Surgere qui curat, populo: tu quae genuisti, Natura mirante, tuum sanctum Genitorem, Virgo prius ac posterius, Gabrielis ab ore Sumens illud Ave, peccatorum mi-, serere. ,v. Angelus Domini nuntiavit Mariae. R-. Et concepit de Spiritu sancto. Oremus. Gratiam tuam, quaesumus, Domine, mentibus nostris infunde: ut qui, Angelo nuntiante, Christi Föü tui incarnationem cognovimus; per passionem ejus et crucem, ad resurrectionis gloriam perducamur. Per eumdem Christum Dominum nostrum. R-. Amen. Ant. Verheven Moeder des Verlossers, die de steeds open deur des hemels zijt en de ster der zee, help 't volk, dat neerzijgt, doch van zijn val wil opstaan; gij, die tot verwondering der natuur het leven schonk aan uw heiligen Schepper; Gij, Maagd te voren en daarna, die uit den mond van Gabriël het Wees gegroet mocht hooren, ontferm u over ons, zondaren. V. De Engel des Heeren heeft aan Maria geboodschapt. R-. En zij heeft ontvangen van den heiligen Geest. Laat ons bidden. Wij smeeken, Heer, stort uw genade in onze harten, opdat wij, die door de boodschap des Engels de Menschwording van Christus, uw Zoon gekend hebben, door zijn lijden en kruis tot de glorie der verrijzenis mogen gebracht worden. Door denzelfden Christus onzen Heer. R-. Amen. Na het octaaf van Epiphanie tot aan het feest van Maria-Zuivering, weerklinkt dezelfde antiphone, doch het vers en gebed luiden: V. Post partum, Virgo, inviolata permansisti. R-. Dei Genitrix, intercede pro nobis. Oremus. Deus, qui salutis aeternae, beatae Mariae virginitate fcecunda, humano generi praemia praestitisti: tribue, quaesumus; ut ipsam pro nobis intercedere sentiamus, per quam meruimus auctorem vitae susdpere, Dominum nostrum Jesum Christum, Filium tuum. R-. Amen. y. Na het baren, o Maagd, bleeft gij ongerept. fK Moeder Gods, spreek voor ons ten beste. Laat ons bidden. God, die door het maagdelijk moederschap van de zalige Maagd Maria, aan het menschdom de schatten van het eeuwig heil hebt geschonken, wij bidden, dat wij de voorspraak mogen ondervinden van haar, door wie wij verdienden den Schenker des levens te ontvangen, onzen Heer Jesus Christus, uwen Zoon. ft. Amen. Vanaf het feest van Maria-Zuivering tot aan Passie-Zondag wordt Maria begroet met de antiphone: Ant. Ave, Regina caelorum, Ave, Domina Angelorum; Salve, radix, salve, porta, Ex qua mundo lux est orta: Gaude, Virgo gloriosa, Super omnes spedosa, Vale, o valde decora, Et pro nobis Christum exora. Ant. Wees gegroet, Koningin der hemelen, Wees gegroet, Meesteres der Engelen, Gegroet, o stam; gegroet, o poort, Waaruit het licht voor d'aarde trad: Verheug u, glorievolle Maagd, Liefelijk boven allen. Gegroet, o hoogst lieftallige, En bid voor ons met aandrang tot Christus. 41 y. Dignare me laudare te, Virgo sacrata. R-. Da mini virtutem contra hostes tuos. Oremus. Concede, misericors Deus, fragilitati nostrae praesidium: ut, qui sanctae Dei Genitricis memoriam agimus; intercessionis ejus auxilio, a nostris iniquitatibus resurgamus. Per eumdem Christum Dominum nostrum. EK Amen. y. Sta mij toe u te loven, o heilige Maagd. R-. Geef mij kracht tegen uw vijanden. Laat ons bidden. Verleen, barmhartige God, hulp aan onze zwakheid, opdat wij, die de gedachtenis vieren der heilige Moeder Gods, met behulp van haar voorspraak uit onze ongerechtigheden mogen opstaan. Door denzelfden Christus onzen Heer. R-. Amen. Gedurende den Paaschtijd jubelt Ant. Regina caeli, laetare, alleluja; Quia quem meruisti portare, alleluja, Resurrexit, sicut dixit, alleluja: Ora pro nobis Deum, alleluja. ,v. Gaude et laetare, Virgo Maria, alleluja, R-. Quia surrexit Dominus vere, alleluja.Oremus. Deus, qui per resurrectionem Filii tui Domini nos tri Jesu Christi mundum laetificare dignatus es: praesta, quaesumus; ut per ejus Genitricem Virginem Mariam, perpetuae capiamus gaudia vitae. Per eumdem Christum Dominum nostrum. R-. Amen. Vanaf het Drievuldigheidsfeest to men zich tot de Moeder Gods met men Maria toe: Ant. Koningin des hemels, verblijd u, alleluja. Want Hij, dien gij verdiendet te dragen, alleluja, Is verrezen gelijk Hij gezegd heeft, alleluja, Bid God voor ons, alleluja. y. Verheug u en verblijd u, Maagd Maria, alleluja, R-. Want de Heer is waarlijk verrezen, alleluja. Laat ons bidden. God, die U gewaardigd hebt, door de verrijzenis van uw Zoon, onzen Heer Jesus Christus, de wereld te verblijden, verleen, smeeken wij, dat wij door zijn moeder, de Maagd Maria, in de vreugden des eeuwigen levens mogen deelen. Door denzelfden Christus onzen Heer. R-. Amen. t aan den Advent eindelijk, wendt de bede: Ant. Sancta Maria, succurre miseris, juva pusillanimes, refove flebiles, ora pro populo, interveni pro clero, intercede pro devoto femineo sexu. y. Ora pro nobis, sancta Dei Genitrix. EK Ut digni efficiamur promissionibus Christi. Oremus. Concede nos famulos tuos, quaesumus, Domine Deus, perpetua mentis et corporis sanitate gaudere; et gloriosa beatae Mariae semper Virginis intercessione, a praesenti liberari tristitia, et aeterna perfui laetitia. Per Christum Dominum nostrum. R-. Amen. Ant. Heilige Maria, kom de ongelukkigen te hulp, sta de kleinmoedigen bij, beur de bedroefden op, bid voor het volk, spreek ten beste voor de geestelijkheid, smeek voor het godvruchtig vrouwelijk geslacht. y. Bid voor ons, heilige Moeder Gods. EK Opdat wij waardig worden de beloften van Christus. Laat ons bidden. Verleen ons, uw dienaren, smeeken wij, Heer God, dat wij ons in een voortdurende gezondheid naar geest en lichaam mogen verheugen en door de roemvolle tusschenkomst der zalige Maria altijd Maagd, van de tegenwoordige droefheid bevrijd worden en de eeuwige vreugde mogen genieten. Door Christus onzen Heer, EK Amen, 42 In de Lauden kent men, zooals wij hierboven aanstipten, slechts één antiphone; het vers en gebed echter wisselen voortdurend af wijl beide ontleend zijn aan het suffragium in de Vespers. De korte antiphone bevat de bede: Ant. Sancta Dei Genitrix, Virgo Ant. Heilige Moeder Gods, altijd semper Maria, intercede pro nobis ad Maagd Maria, spreek voor ons ten beste Dominum Deum nostrum. bij den Heer onzen God. C. — DE ORDE DER DOMINICANEN Een bepaalde reeks van suffragia is in het Dominicaansch Brevier iets ongekends; men beperkt er zich slechts tot 'n enkele gedachtenis van een of anderen der groote Heiligen van de Orde. Zoo herdenkt men in het Officie van lageren dan dubbelen rang (duplex) op Dinsdag den H. Dominicus, op Woensdag den H. Thomas van Aquino, op Donderdag het H. Sacrament, terwijl de Moeder Gods alleen op den haar toegewijden dag, den Zaterdag, herdacht wordt. Reeds het Ordinale van omstreeks 1260 schrijft dit voor, doch Zondert enkele Zaterdagen uit, bijv. den Zaterdag onder de grootste octaven, alsmede Allerheiligen-dag, wanneer deze op Zaterdag valt. Maar gedurende den Kersttijd wil deze gedachtenis Maria op bijzondere wijze huldigen, en bidt men deze dus vanaf 2 Januari tot en met den octaafdag van Driekoningen, dit feest en de vooravond echter uitgezonderd. 1) De thans gebruikelijke gedachtenis, die naar de verschillende tijden van het kerkelijk jaar afwisselt, ontmoeten wij o.m. in de brevieruitgave van 1485 in deze volgorde voor de Vespers van Vrijdagmiddag en voor de Lauden van Zaterdag. Gedurende den Advent weerklinkt de volgende Maria-huldiging: (In de Vespers) Ant. O Virgo virginum, quomodo fiet istud? quia nee primam similem visa es, nee habere sequentem. Filiae Jerusalem, quid me admiramini? Divinum est mysterium hoe, quod oernitis. V. Ora pro nobis, sancta Dei Genitrix. EK Ut digni efficiamur promissionibus Christi. Ant. O Maagd der maagden, hoe zal zulks geschieden? Want noch vóór u bleek er iemand aan u gelijk, noch zal het na u zijn. Dochters van Jeruzalem, wat beschouwt gij mij vol bewondering ? Het is een goddelijk geheim, dat gij ziet. Bid voor ons, heilige Moeder Gods. BK Opdat wij waardig worden de beloften van Christus. ') Ordinarium juxta Ritum saai Ordinis fratrum Pnedicatorum (c. 1260), Romse, 1921, De memorüs faciendis, blz. 75, V. 43 Oremus. Deus, qui de beatae Mariae virginis utero Verbum tuum, Angelo nuntiante, carnem suscipere voluisti: praesta supplicibus tuis; ut, qui vere eam Genitncem Dei credimus, ejus apud te intercessionibus adjuvenur. Per eumdem Christum Dominum nostrum. R-. Amen. (In de Lauden) Ant. Spiritus sanctus in te descendet, Maria: ne timeas, habebis in utero Filium Dei, alleluja. Elegit eam Deus, et praeelegit eam. R-. Et habitare eam facit in tabernaculo suo. Oremus. Deus, qui de beatae, etc. (ut supra). Vanaf het octaaf van Epiphanie (In de Vespers) Ant. O admirabile commercium: Creator generis humani animatum corpus sumens, de Virgine nasci dignatus est: et procedens homo sine semine, largitus est nobis suam Deitatem. y. Ora pro nobis, sancta Dei Genitrix. R-. Ut digni efficiamur promissionibus Christi. Oremus. Deus qui salutis aeternae, beatae Mariae virginitate fcecunda, humano generi praemia praestitisti: tnbue, quaesumus; ut ipsam pro nobis intercedere sentiamus, per quam meruimus auctorem vitae suscipere, Dominum nostrum Jesum Christum, Filium tuum. EK Amen. (In de Lauden) Ant. Genuit puerpera Regem, cui nomen aeternum: et gaudia matris habens cum virginitatis honore, nee prirnam similem visa est, nee habere sequentem, alleluja. y. Elegit eam Deus et praeelegit eam. R-. Et habitare eam facit in tabernaculo suo. Oremus. Deus qui salutis, etc. {ut supra). Laat ons bidden. God, die wilde, dat uw Woord bij de boodschap des Engels in den schoot der Zalige Maagd Maria het vleesch aannam, verleen ons, die U smeeken, dat wij, die haar als waarachtige Moeder van God belijden, door haar tusschenkomst bij U mogen geholpen worden. Door denzelfden Christus onzen Heer. EK Amen. Ant. De Heilige Geest zal over u neerdalen, Maria; wil niet vreezen, gij zult den Zoon Gods in uw schoot dragen, alleluja. $. Haar koos God uit, haar heeft Hij voorbeschikt. EK En doet haar wonen in zijn tent. Laat ons bidden. God, die wilde, enz. (als boven). tot Maria-Zuivering zegt men Ant. O wonderbare verbinding 1 Terwijl de Schepper van het menschelijk geslacht een bezield lichaam aanneemt, heeft Hij zich gewaardigd uit de Maagd geboren te worden, en mensch wordend zonder medewerking des mans, heeft Hij ons deelgenoot gemaakt aan zijn Godheid. #. Bid voor ons, heilige Moeder Gods. EK Opdat wij waardig worden de beloften van Christus. Laat ons bidden. God, die door het maagdelijk moederschap der zalige Maria aan het menschdom de schatten van het eeuwig heil hebt geschonken, wij bidden, dat wij de voorspraak mogen ondervinden van haar, door wie wij verdienden den Schenker des levens te ontvangen, onzen Heer Jesus Christus uw Zoon. EK Amen. Ant. Een vrouw heeft een Koning gebaard, wiens naam eeuwig is: en de vreugden der moeder verbindend met de eer der maagdelijkheid, is noch vóór haar heurs gelijke gezien) noch zal het na haar zijn, alleluja. y. Haar koos God uit, haar heeft hij voorbeschikt, EK En doet haar wonen in zijn tent, Laat ons bidden. God, die enz. (als boven). 44 Vanaf Maria-Zuivering tot aan den Advent, met uitzondering van den Paaschtijd, bidt men: (In de Vespers) Ant. Alma Redemptoris Mater, quae pervia caeli, Porta manes, et stella maris, succurre cadenti, Surgere qui curat, populo: tu quae genuisti, Natura mirante, tuum sanctum Genitorem, Virgo prius ac posterius, Gabrielis ab ore Sumens illud Ave, peccatorum miserere. y. Ora pro nobis, sancta Dei Genitrix. ek Ut digni efficiamur promissionibus Christi. Oremus. Concede nos famulos tuos, quaesumus, Domine Deus, perpetua mentis et corporis sanitate gaudere: et glóriosa beatae Mariae semper Virginis intercessione, a praesenti liberari tristitia, et aeterna perfrui laetitia. Per Christum Dominum nostrum. ek Amen. (In de Lauden) Ant. Ave stella matutina, Peccatorum medicina, Mundi princeps et regina; Sola virgo digna dici, Contra tela inimici, Clypeum pone salutis, Tuae titulum virtütis; O sponsa Dei electa, Esto nobis via recta Ad aeterna gaudia. y. Elegit eam Deus et praeelegit eam. ek Et habitare eam facit in tabernaculo suo. Oremus. Concede, etc. (ut supra). In den Paaschtijd zegt men in Ant. Regina caeli, laetare, alleluja; Quia quem meruisti portare, alleluja. Resurrexit sicut dixit, alleluja: Ant. Verheven Moeder des Verlos¬ sers, die de steeds open deur des hemels zijt en de ster der zee, help 't volk, dat neerzijgt, doch van zijn val wil opstaan; gij, die tot verwondering der natuur het leven schonkt aan uw heiligen Schepper; Gij Maagd te voren en daarna, die uit den mond van Gabriël het Wees gegroet mocht hooren, ontferm u over ons, zondaren. y. Bid voor ons, heilige Moeder Gods. ek Opdat wij waardig worden de beloften van Christus. Laat ons bidden. Verleen ons, uw dienaren, smeeken wij, Heer God, dat wij ons in een Voortdurende gezondheid naar geest en lichaam mogen verheugen en door de roemvolle tusschenkomst der zalige Maria, altijd Maagd, van de tegenwoordige droefheid bevrijd worden en de eeuwige vreugde mogen genieten. Door Christus onzen Heer. EK Amen. Ant. Wees gegroet, o morgensterre, Middel tegen 't gif der zonden, Vrouwe en Koningin der wereld; Die alleen moogt Maged heeten, Wil toch tegen 's vijands pijlen Als een schild ter schutse stellen Slechts den naam van uwe sterkte. O geliefde Bruid des Heeren, Wees ons tot een rechte heerbaan Naar de eeuwige geneugten, y. Haar koos God uk, haar heeft Hij voorbeschikt. ek En doet haar wonen in zijn tent. Laat ons bidden. Verleen ons, enz. (als boven). de Vespers: Ant. Koningin des hemels, verblijd u, alleluja. Want, Hij dien gij verdiendet te dragen, alleluja, Is verrezen gelijk Hij gezegd heeft, alleluja. 45 (temp. Asc.): jam ascendit sicut dixit, alleluja. Ora pro nobis Deum, alleluja. Ora pro nobis, sancta Dei Genitrix. EK Ut digni efficiamur promissionibus Christi. Oremus. Concede nos famulos tuos, etc. (ut supra). (In de Lauden): Ant. Beata Dei Genitrix Maria, virgo perpetua, templum Domini, sacrarium Spiritus sancti, tu sola sine exemplo placuisti Domino nostro Jesu Christo; ora pro populo, interveni pro clero, intercede pro devoto femineo sexu, alleluja, alleluja. y. Elegit eam Deus et praeelegit eam. EK Et habitare eam facit in tabernaculo suo. Oremus. Concede nos famulos tuos, etc. (ut supra). (Na Hemelvaartsdag): Is reeds opgeklommen, gelijk Hij gezegd heeft, alleluja. Bid God voor ons, alleluja. Bid voor ons, heilige Moeder Gods. EK Opdat wij waardig worden de beloften van Christus. Laat ons bidden. Verleen ons, uw dienaren, enz. (als boven). Ant. Zalige Moeder van God, Maria, altijd Maagd, tempel des Heeren, heiligdom van den Heiligen Geest, gij alleen hebt zonder weerga behaagd aan onzen Heer Jesus Christus. Bid voor het volk, spreek ten beste voor de geestelijkheid, wees de voorspraak van het godvruchtig vrouwelijk geslacht, alleluja, alleluja. Haar koos God uit en heeft Hij voorbestemd. EK En doet haar wonen in zijn tent. Laat ons bidden. Verleen ons, uw dienaren, enz. (als boven). Een geheel eigen plaats ten opzichte der Maria-gedachtenis neemt de ritus der Dominicanen in, door nog enkele afzonderlijke dagen aan te wijzen, waarop een memorie der H. Moeder Gods moet gehouden worden. Zoo vinden we allereerst hiervoor aangegeven — gelijk we reeds opmerkten — den tijd tusschen 2 Januari en den Octaafdag van Driekoningen, behalve echter op dit feest en den vigilie-dag, terwijl de oudere brevier-uitgaven ook het feest van den H. Raymundus uitzonderen, dat evenwel later naar den 23sten Januari verplaatst werd. Thans is in plaats daarvan uitgezonderd het feest van Christus' terugvinding in den tempel en van den H. Gundisalvus. De dan te bidden gedachtenis huldigt in Lauden en Vespers Maria in haar maagdelijk Moederschap op de volgende wijze: (In de Lauden) Ant. Rubum, quem viderat Moyses Ant. In het braambosch, hetwelk incombustum, conservatam agnovimus Mozes onverteerd zag, hebben wij het tuam laudabilem virginitatem. Dei ongerept-blijven van uw lofwaardige Genitrix intercede pro nobis. maagdelijkheid herkend. O Moeder Gods, spreek voor ons ten beste, y. Benedictus qui venit in nomine y. Gezegend Hij, die komt in den Domini. Naam des Heeren. EK Deus Dominus, et illuxit nobis. EK God de Heer is als een licht voor ons opgegaan. 46 óremus. Deus qui salutis aeternae, beatae Mariae virginitate fcecunda, humano generi praemia praestitisti: tribue quaesumus; ut ipsam pro nobis intercedere sentiamus, per quam meruimus auctorem vitae suscipere, Dominum nostrum Jesum Christum, Filium tuum. R-. Amen. (In de Vespers) Ant. Germinavit radix Jesse; orta est stella ex Jacob; Virgo pepent Salvatorem: te laudamus Deus noster. V. Tanquam sponsus. R-. Dominus procedens de thalamo suo. Oremus. Deus qui salutis etc. (ut supra). Laat ons bidden. O God, die door het maagdelijk moederschap der zalige Maagd Maria aan het menschdom de schatten van het eeuwig heil hebt geschonken, verleen, bidden wij, dat wij de voorspraak mogen ondervinden van haar, door wie wij verdienden den Schenker des levens te ontvangen, onzen Heer Jesus Christus, uwen Zoon. R-. Amen. Ant. De stam van Jesse heeft wortel geschoten; de ster is opgegaan uit Jacob; de Maagd bracht den Verlosser ter wereld; U loven wij, o onze God! V. Als een bruidegom, Ek Trad de Heer uit zijn bruidsvertrek. Laat ons bidden. O God, die, enz. (als boven). Reeds in het Ordinarium van omstreeks 1260 werd bepaald,x) dat op het Paaschfeest en de beide volgende dagen gedurende de processie, die een onderdeel der Vespers vormt, Maria zal gehuldigd worden door het: Ant. Regina caeli, etc. y. Ora pro nobis, sancta Dei Genitrix, alleluja. Ek Ut digni efficiamur promissionibus Christi, alleluja. Oremus. Gratiam tuam, quaesumus, Domine, mentibus nostris infunde: ut qui, Angelo nuntiante, Christi Filii tui incarnationem cognovimus; per passionem ejus et crucem, ad resurrectionis gloriam perducamur. Per eumdem Christum Dominum nostrum. Ek Amen. Ant. Koningin des Hemels, enz. y. Bid voor ons, heilige Moeder Gods, alleluja. Ijk Opdat wij waardig worden de beloften van Christus, alleluja. Laat ons bidden. Wij smeeken U, o Heer, stort uwe genade in onze harten, opdat wij, die door de boodschap des Engels de Menschwording van Christus, uw Zoon, gekend hebben, door zijn lijden en kruis tot de glorie der verrijzenis mogen gebracht worden. Door denzelfden Christus onzen Heer. Ek Amen. Een laatste voorschrift eindelijk bepaalt, dat een gedachtenis van Maria moet gehouden worden op alle Zondagen, waarop het Officie van den Zondag gebeden en een Maria-octaaf niet herdacht wordt. Deze memorie luidt voor de Lauden: Ant. Sub tuum praesidium confugimus, sancta Dei Genitrix: nos tras deprecationes ne despicias in necessitatibus, sed a periculis cunctis libera nos semper, Virgo benedicta. l) t.a.pl., blz. 46. Ant. Onder uw bescherming nemen wij onze toevlucht, heilige Moeder Gods, versmaad onze smeekingen niet in onze noodwendigheden, maar verlos ons altijd van alle gevaren, o gezegende Maagd. 47 D. y. Post partum, Virgo, invioiata permansisti (T.P. Alleluja). R-. Dei Genitrix, intercede pro nobis (7\P. Alleluja). Oremus. Protégé, Domine, famulos tuos subsidiis pacis et beatae Mariae semper Virginis patrociniis confidentes, a cunctis hostibus redde securos. Per Christum Dominum nostrum. EK Amen. (In de Vespers) Ant. Regali ex progenie Maria exorta refulget, cujus precibus nos adjuvari mente et spiritu devotissime poscimus. V. Ora pro nobis, sancta Dei Genitrix (T.P. Alleluja). Ek Ut digni effïciamur promissionibus Christi (7\P. Alleluja). Oremus. Protégé Domine, etc. (ut supra). — DE ORDE DER KARTUIZERS y. Na het baren, o Maagd, bleeft gij ongerept (Paaschtijd Alleluja). Et Moeder Gods, spreek voor ons ten beste (Paaschtijd Alleluja). Laat ons bidden. Bescherm, o Heer, uw dienaren met al wat den vrede bevordert, en beveilig hen, die steunen op de bescherming der zalige Maria altijd Maagd, tegen alle vijanden. Door Christus onzen Heer. Ek Amen. Ant. Voortgesproten uit een koninklijk geslacht schittert Maria; in alle godsvrucht smeeken wij met hart en geest, dat wij door haar gebeden mogen geholpen worden. y. Bid voor ons, heilige Moeder Gods (Paaschtijd Alleluja). Ek Opdat wij waardig worden de beloften van Christus (Paaschtijd Alleluja). Laat ons bidden. Bescherm o Heer, enz. (ab boven). Het houden van een bijzondere gedachtenis was aanvankelijk aan den ritus dezer Orde onbekend. Niet onwaarschijnlijk echter begon men bij de groote brevier-hervorming van 1587 en 1593 zich meer aan de algemeen gevolgde gewoonte aan te passen en nam men in de getijden eenige suffragia op, met de bepaling, dat deze dagelijks moesten gehouden worden. Dat wij de invoering daarvan tot genoemde hervormingsjaren moeten terugbrengen, meenen wij te mogen opmaken uit de te houden gedachtenis van den H. Bruno, Stichter de Orde, die eerst in 1515 onder de Heiligen werd opgenomen. De gedachtenissen, die men te houden heeft, zijn die van het H. Kruis, van Maria, van St. Jan den Dooper, van den H. Vader Bruno, en van alle Heiligen. Wat meer bijzonder het suffragium der H. Maagd betreft, dit valt weg gedurende den Advent tot en met het octaaf van Epiphanie, vanaf Zaterdag voor Passie-Zondag tot Paasch-Maandag, gedurende het Pinkster-octaaf en de octaven der Maria-feesten, alsmede wanneer het Officie reeds aan Maria gewijd is. In de Lauden bidt men als suffragium: Ant. Tota pulchra es, amica mea, et macula non est in te. y. Ave Maria, gratia plena. Ek Dominus tecum. Ant. Geheel schoon zijt gij, mijn vriendin, en geen vlek is in u. Wees gegroet, Maria, vol van genade. Ek De Heer is met u. 48 Oremus. Deus, qui de beatae Mariae Virginis utero Verbum tuum, Angelo nuntiante, carnem suscipere voluisti: prassta supplicibus tuis; ut, qui vere eam Genitricem Dei credimus, ejus apud te intercessionibus adjuvemur. Per eumdem Christum Dominum nostrum. Ek Amen. Laat ons bidden. God, die wilde dat uw Woord bij de boodschap des Engels in den schoot der Maagd Maria het vleesch aannam; verleen ons, die U smeeken, dat wij, die haar als waarachtige Moeder van God belijden, door haar tusschenkomst bij U mogen geholpen worden. Door dénzelfden Christus onzen Heer. Ek Amen. In de Vespers neemt men als antiphone het Salve Regina, dat, zooals wij bij de behandeling der slot-antiphonen zullen zien, geheel in de oude redactie gehouden is. V. Ave Maria, gratia plena. Ek Dominus tecum. Oremus. Famulorum tuorum, ~ Domine, delictis lgnosce: ut, qui tibi placere de actibus nostris non valemus; Genitricis Filii Domini nostri intercessione salvemur. Per eumdem Christum Dominum nostrum. Ek Amen. E. — DE ORDE DER NORBERTIJNEN Wees gegroet, Maria, vol van genade. Ek De Heer is met u. Laat ons bidden. _ Vergeef, o Heer, de misslagen uwer dienaren, opdat wij, die U krachtens onze werken niet kunnen behagen, door de tusschenkomst der Moeder van uw Zoon onzen Heer mogen behouden worden. Door denzelfden Christus onzen Heer. Ek Amen. Oorspronkelijk kende ook de Orde der Norbertijnen een dagelijksche gedachtenis der Moeder Góds. Zoo vermeldt de brevier-uitgave van 1547 een drietal suffragia voor den Zondag, d.i. voor de eerste Vespers op Zaterdagmiddag en voor de Lauden en Vespers van het Zondagsch Officie; daarnaast stonden een tweetal andere, voor de Lauden en Vespers van de overige dagen der werk. Lang echter schijnt deze gewoonte niet gehandhaafd te zijn. Wel geeft de uitgave van 1598 in de rubrieken voor den Advent aan, dat behalve de gewone suffragia ook dat van Maria moet wegvallen, doch vermeldt overigens nergens den tekst der gedachtenis, noch wanneer deze wél zou moeten gehouden worden. Vanaf het jaar 1604, waarin een nieuwe uitgave ter perse gelegd werd, tot aan de thans gebruikte editie, is van een Maria-suffragium in het geheel geen sprake meer en wordt des Zaterdags, waarop wij een gedachtenis der H. Maagd zouden verwachten, een suffragium gebeden ter eere van den H. Joseph. Sinds de brevier-hervorming echter door Pius X en in 1912 door de Orde overgenomen, bidt men inplaats van de tot dan gebruikelijke suffragia, het ééne, hetwelk wij reeds beschouwden in den Romeinschen ritus, (zie bladz. 35), terwijl ook hier dezelfde voorschriften gelden omtrent het weglaten van dit suffragium. 4 49 HOOFDSTUK III - DE HULDIGING VAN MARIA IN DE PRIME Een eerste huldiging van Maria in dit gedeelte der Kerkelijke Getijden ontmoeten we in het zgn. korte responsorium, dat na het kapittel of korte schriftuur-lezing gezegd wordt. Daarin doet de H. Kerk een beroep op het medelijden van den Zaligmaker, wanneer zij tot Hem volgenderwijze bidt: Ek Christe, Fili Dei vivi, * miserere Ek Christus, Zoon van den levenden nobis. (rep.) God,* ontferm U onzer (wordt herhaald) y. Qui sedis ad dexteram Patris. #. Die zetelt aan de rechterhand des Ek Miserere nobis. Vaders. Ek Ontferm U onzer. y. Gloria Patri, et Filio, et Spiritui y. Eere zij den Vader en den Zoon en Sancto. den Heiligen Geest. Ek Christe, Fili Dei vivi, * miserere Ek Christus, Zoon van den levenden nobis. God, * ontferm U onzer. Wat wij vroeger schreven over de slot-strophe der hymnen, die met Christus' geboorte uit Maria in verband wordt gebracht, kunnen we ook hier toepassen. Waar het Zaterdagsch Officie van Maria het vers van bovenstaand kort responsorie Qui sedes veranderde in een, dat van de geboorte des Verlossers uit de H. Maagd melding maakte, daar wilde men ook in de andere officies—waar zulks eenigermate gelegenheid bood — dit voorbeeld navolgen. Vandaar dat dezelfde regel, die we toen gaven voor de verandering der slotstrophe van de hymnen, ook hier toegepast wordt. En daarom wordt vanaf Kerstmis tot aan Epiphanie, op het H. Sacramentsfeest en gedurende dit octaaf, alsmede in elk Maria-officie en tijdens alle Maria-octaven — ook al wordt een ander officie gebeden — het vers Qui sedes veranderd in: Qui natus es de Maria Virgine. Die geboren zijt uit de Maagd Maria. Op dezen regel echter maakt het feest van Maria's Verwachting, dat hier en daar op den achtsten dag voor Kerstmis gevierd wordt, een uitzondering, wijl deze verandering geheel zou indruischen tegen den geest van dezen feestdag. Daarom behoudt men het korte vers, dat voor den Advent is voorgeschreven en bidt men: Qui venturus es in mundum. Die op de wereld verschijnen zult. 50 Een tweede uitzondering geldt de beide feesten van Maria's Zeven Smarten, waarbij in den Romeinschen ritus van de Moeder Gods in het geheel geen melding gemaakt wordt en het korte vers alleen herinnert aan Christus' lijden voor het menschelijk geslacht. Het inlasschen van een dergelijke verandering schijnt niet onwaarschijnlijk in de klooster-orden ontstaan te zijn. Tal van brevïers immers, tot zelfs uit het begin der 16e eeuw, kennen dergelijke verandering in het korte tusschenvers nog niet. Slaan we daarentegen de oude Ordinalia, bijv. van Carmelieten en Dominicanen uit de tweede helft der 13e eeuw op, dan zien we de tegenwoordige verandering voor de verschillende tijden en feesten reeds aangegeven. x) Toen evenwel deze verandering in het kort responsorie der Prime ingang begon te vinden, hield men zich — om ons tot de Maria-officies te beperken — tamelijk algemeen aan den thans geldenden tekst, zij het dan, dat men hier of daar in de woordschikking een kleine verandering aanbracht. Weldra evenwel begon ook hier de Middeleeuwsche devotie tot de Moeder Gods zich te laten voelen, met gevolg, dat men op verschillende feesten aan de Maria-toepassing een anderen, met het feest overeenstemmenden, tekst gaf. In verschillende brevier-uitgaven hielden zich dergelijke teksten tot op onze dagen staande. Een enkel voorbeeld ontleenen we aan het brevier van Lyon, in 1844 uitgegeven. Terwijl voor de kleinere feesten de gewone wijziging staat aangegeven, luidt het bijv. op het feest van Maria's Zeven Smarten: Qui de cruce dedisti nobis Matrem. Die van af het kruis ons uw Moeder gaaft. Op 24 Mei, feest van Maria, hulp der Christenen: Qui dedisti per Mariam auxüium Die door Maria ten geschikten tijde opportunum. hulp hebt geboden. Op den feestdag van Maria's bezoek bij Elisabeth: Qui Joannem per Mariam sanctif i- Die door Maria Joannes hebt geheicasti. ligd. Op 15 Augustus, feest van Maria's ten hemel opneming: Qui coronas Virginem Matrem. Die de Moeder-maagd kroont. Eindelijk op het feest van het allerzuiverste Hart van Maria bad men: Qui vivis in Maria Virgine. Die leeft in de Maagd Maria. ') Ordinarium juxta ritum saai Ordinis Fratram Prxdicatorvm, (c. 1260), Romse, 1921, blz. 25; Antiquum Ordinis Carmelitarvm Ordinale ssec. XIII, Tamines, 1912, blz. 25. 51 Ten slotte wijzen we nog op een zeer eigenaardige verandering in het kort responsorie, welke het brevier van de Kerkprovincie van Braga in de nieuwste editie van 1922 te lezen geeft. Terwijl op de kleinere Maria-feesten de boven-behandelde wijziging wordt aangebracht, bidt de priester op de hoogere feesten der Moeder Gods als volgt: Ek Jesu Christe, Fili Dei vivi, mise- Ek Ontferm U onzer, Jesus Christus, rere nobis, *Qui de Virgine dignatus es Zoon van den levenden God, *die U gehasci. (rep.) waardigdet uit de Maagd geboren te worden, (wordt herhaald) y. Tu Patris Verbigena, factus caro, Z:r y. Gij, het uit den Vader geboren en Deum nobis homo placa Deus, et da mensen-geworden Woord, wil als Godveniam. mensen God gunstig voor ons stemmen en schenk vergiffenis. Ek Qui de Virgine dignatus es nasci. Ek Die U gewaardigdet uit de Maagd geboren te worden. y. Gloria Patri, et Filio, et Spiritui y. Eere zij den Vader en den Zoon en Sancto. den Heiligen Geest. Ek Jesu Christe, etc. Ek Jesus Christus, enz. Ten slotte wijzen wij nog op enkele kleine tekst-variatiés, die wij in de Liturgie van sommige klooster-orden ontmoeten. Zoo bidden de Carmelieten, op alle Maria-feesten, alsmede op die harer Zeven Smarten (alleen het feest van Maria's Verwachting uitgezonderd) : Qui de Virgine dignatus es nasci — Die U gewaardigdet, uit de Maagd geboren te worden. De Dominicanen behouden, evenals de Norbertijnen, de Romeinsche formule, terwijl de eersten de laatste twee woorden verplaatsen, en zeggen: Qui natus es de Virgine Maria. In tegenstelling echter met den Romeinschen ritus maken zij op het eenige door hen gevierde feest der Compassie of Zeven Smarten van Maria (Vrijdag na PassieZondag) melding van de Moeder Gods, door het vers Qui sedes te veranderen in: Qui passus es coram Virgine Maria — Die geleden hebt ten aanschouwe der Maagd Maria. * * * Op dagen beneden den rang van dubbel (duplex) moeten — behoudens enkele uitzonderingen — de zgn. Preces gebeden worden, d.i. een reeks aanroepingen, die alle een berouwvollen geest ademen. Tusschen deze aanroepingen is het Confiteor of de schuld-belijdenis ingelascht. Daar we echter dit formulier reeds in het eerste deel van dit werk (zie bladz. 58 v.v.) hebben behandeld, kunnen wij hier met de vermelding zonder meer volstaan, te meer, wijl de tekst van het Confiteor uit de Mis-gebeden parallel loopt met die uit de Kerkelijke Getijden. 52 Evenwel dienen we hier als uitzonderingsgeval heen te wijzen naar den ritus der Kartuizers, die deze preces dagelijks bidden en daarmede het Confiteor verbinden, een gebruik, dat na de 13e eeuw werd ingevoerd. Hun Confiteor luidt: Confiteor Deo: et beatae Mariae, et Ik belijd aan God, aan de zalige omnibus sanctis, et vobis fratres, quia Maagd Maria, en alle Heiligen en u, peccavi nimis mea culpa, per super- broeders, dat ik door mijn schuld zeer biam, cogitatione, locutione, opere et gezondigd heb door hoogmoed, door omissione; precor vos, orate pro me. gedachte, door spreken, door handeling en verzuim; ik vraag u, bid voor mij. Hierop volgt het Misereatur, dat op zijn beurt een beroep doet op Maria's voorbede: Misereatur tui omnipotens Deus, per De almachtige God ontferme zich intercessionem beatae Mariae et omnium over u op de voorbede der zalige Maria Sanctorum; et dimittat tibi omnia pee- en van alle Heiligen, en dat Hij u al uwe cata tua et perducat ad vitam aeternam. zonden vergeve en u ten eeuwigen leven geleide. Nog eigenaardiger luiden beide teksten, wanneer de Kartuizer niet in het koor, doch in de cel dit deel van de Kerkelijke Getijden bidt. Dan zegt hij: Confiteor Deo et tibi, o piissima Dei Genitrix, et vobis, omnes Sancti, quia peccavi nimis mea culpa per superbiam, cogitatione, locutione, opere et omissione; precor te, o piissima Dei Genitrix, et vos, omnes Sancti, orate pro me. Misereatur mei omnipotens Deus per intercessionem tuam, o piissima Dei Genitrix et vestram, omnes Sancti, et dimittat mini omnia peccata mea, et perducat ad vitam aeternam. De dagelijksche lezing van het Martyrologium, d.i. de aankondiging der Heiligen, wier feest den volgenden dag zal gevierd worden, vormt met de smeekbede om Maria's en aller Heiligen voorspraak het tweede gedeelte der Prime, het officieele ochtendgebed der Kerk. Aanvankelijk werd dit gedeelte buiten het koor gebeden, en wel in de kapittelzaal, waar den monniken een kapittel of hoofdstuk van den Regel, alsmede het Necrologium of de doodenlijst werd voorgelezen, waarna de Abt den dagehjkschen arbeid verdeelde en Gods hulp over ieders bezigheden afsmeekte. Ik belijd aan God en aan u, o allerheiligste Moeder Gods, en aan u, alle Heiligen, dat ik door mijn schuld zeer gezondigd heb door hoogmoed, door gedachte, door spreken, door handeling en verzuim; ik vraag u, o allerheiligste Moeder Gods, en u, alle Heiligen, bidt voor mij. De almachtige God ontferme zich over mij op uw voorbede, o allerheiligste Moeder Gods, en op de uwe, o alle Heiligen, en dat Hij mij al mijne zonden vergeve en mij ten eeuwigen leven geleide. * 53 In verband met de Maria-vereering verdient de lezing van het Martyrologium geen bijzondere bespreking. Alleen vermelden wij het voorschrift van het Generaal Kapittel der Kartuizers in 1157, volgens hetwelk de kloosterlingen bij de aankondiging van een Maria-feest of van den feestdag van Allerheiligen, wier Koningin de Moeder Gods is, moeten buigen,x) terwijl het Cistercienser rituale den Trappisten en Bernardijnen voorschrijft, om zich van hun zitplaatsen te verheffen en in gebogen houding een Ave Maria te bidden, 2) een gebruik dat — wat het buigen betreft — dateert van het Generaal Kapittel in 1157 gehouden. 3) Zoodra het lezen der Heiligen-lijst beëindigd is, beveelt men zich aan in de voorbede van alle Heiligen. Volgens den leiddraad, door Chrodegang van Metz in de 8e eeuw opgesteld, luidde deze formule: Isti et omnes Sancti Dei intercedant pro nobis peccatoribus ad Dominum, ut mereamur possidere vitam aeternam. Amen. Mogen deze (d.i. de zoo tuist genoemde) en alle Heiligen voor ons, zondaren, bij den Heer ten beste spreken, opdat wij het eeuwig leven verdienen te bezitten. Amen. Kort daarna vinden we Maria op bijzondere wijze vermeld,4) en spoedig sierde men haar naam met allerlei toevoegselen of wendde men zich rechtstreeks tot haar, terwijl men tevens de formule uitbreidde, waarbij evenwel de zin van het geheel ongerept bleef. . Zoo lezen wij in het Utrechtsch brevier van 1497 en met een kleine wijziging in de uitgave van 1517: Sancta Maria, mater domini nos tri iesu christi, pia et perpetua virgo, regina celi cum omnibus sanctis et electis dei intercedere dignare pro nobis miseris peccatoribus ad dominum deum nostrum patrem omnipotentem, ut nos mereamur ab eo sanari, gubernari, confortari, protegi ac defendi: qui in trinitate perfecta vivit et regnat deus per omnia secula seculorum. Amen. Heilige Maria, Moeder onzes Heeren Jesus Christus, altijd zalige Maagd, Koningin des Hemels, wil met alle Heiligen en uitverkorenen Gods voor ons, ellendige zondaren, ten beste spreken tot den Heer onzen God, den almachtigen Vader, opdat wij verdienen door Hem genezen, geleid, gesterkt, beschut en beschermd te worden; die in volmaakte Drieëenheid leeft en heerscht, God, door alle eeuwen der eeuwen. Amen. Met eenige verandering, maar tevens meer overeenkomstig den thans gebruikelijken tekst, bad het Windesheimer Brevier van 1519: x) Martene-Durandus, O.S.B., Thesaurus novus anecdotorum, Lutetiae Parisiorum, 1717, dl. I, col. 1247. 2) Rituale Cisterciense, Lirinae, 1899, 1. III, c. 8, no. 2, blz. 137; Congressbericht des internationalen Marianischen Congresses zu Freiburg, 1902, Freiburg i/Schw., 1903, blz. 600. 3) Martene-Durandus, t.a.pl., dl. I, col. 1247. 4) S. Baumer, O.S.B., Geschichte des Breviers, Freib. i/Br., 1895, blz. 260, v. 54 Sancta Maria, mater domini nos tri iesu christi, pia et perpetua virgo, cum omnibus sanctis intercede pro nobis ad dominum, ut mereamur ab eo adiuvari et salvari; qui vivit et regnat deus per omnia secula seculorum. Amen; Heilige Maria, Moeder onzes Heeren Jesus Christus, altijd zalige Maagd, Spreek met alle Heiligen voor ons ten beste bij den Heer, opdat wij verdienen door Hem geholpen en gered te worden; die leeft en heerscht, God, door alle eeuwen der eeuwen. Amen. Een dergelijke rechtstreeksche aanspreking van Maria en de Heiligen ontmoeten we thans nog in het brevier van de Norbertijnen, waar zeker sinds 1547 zich tot op heden de formule heeft staande gehouden: Sancta Maria Virgo atque omnes Sancti intercedere dignemini pro nobis ad Dominum Deum nostrum, ut mereamur ab eo adjuvari et salvari: Qui vivit et regnat Deus per omnia saecula saeculorum. R-. Amen. Heilige Maagd Maria en alle Heiligen, moogt ge u gewaardigen, voor ons ten beste te spreken bij den Heer onzen God, opdat wij verdienen door Hem geholpen en gered te worden. Die leeft en heerscht, God, door alle eeuwen der eeuwen. R-. Amen. Niet minder zinrijk was de bede, die men eertijds in verschillende Fransche bisdommen bad, en waarbij men zoowel de navolging als de voorbede der Heiligen op het oog had. Deze formule luidde: x) Sancta Maria et omnes Sancti adjuvent nos in orationibus suis pro nobis ad Deum, ut secundum eum, qui vocavit nos Sanctum, et ipsi in omni conversatione sancti simus. R-. Amen. Dat de heilige Maria en alle Heiligen ons door hun gebeden voor ons bij God mogen helpen, om volgens den Heilige, die ons riep, ook zelf heilig te zijn in heel onzen levenswandel. R-. Amen. Eertijds vroeg men in Lyon om mogen deelen, als men bad: 2) Sancta Maria et omnes Sancti intercedant pro nobis ad Deum, ut mereamur vitam aeternam possidere. Bk Amen. in het gezelschap der Heiligen te Dat de heilige Maria en alle Heiligen voor ons bij God ten beste spreken, opdat wij het eeuwig leven verdienen te erlangen. R-. Amen. De thans gebruikelijke formule, zooals deze in 1568 door Pius V in het hervormd Romeinsch brevier werd opgenomen en die wij ook terugvinden bij die kloosterorden, welke een eigen ritus volgen, ontmoeten wij o.m. reeds in de 13e eeuw bij de Carmelieten,3) alsmede bij de Dominicanen volgens hun constituties, in 1228 opgesteld door *) Breviarium Convenarum, Tolosas, 1770, pars aest., blz. 267; Breviarium Lugdunense, 1844, pars hiem., blz. 162; Breviarium ad usum Provincix Viennensis, Lugduni, 1839. pars autumn., blz. 163. -) Breviarium sanctx Lugdunensis Ecclesiae, Lugduni, 1737, pars hiem., blz. 163. 3) Antiquum Ordinis Carmelitarum Ordinale sxc. XIII, Tamines, 1912. blz. 26; Ordinaire de l'ordre de Notre Dame du Mant Carmel, (vers 1312), Paris, 1910, blz. 23. 55 den zal. Jordanus, den eersten opvolger van den H. Dominicus als Generaal der Orde. Ook Meratus vond haar in een geschreven monastisch brevier, en hoewel hij den ouderdom van het brevier niet vermeldt, besluit hij, dat onze formule niet van jongen datum is.x) Zij is in den vorm van een wensch opgesteld; vandaar dat zij, ofschoon in het brevier als oratie, d.i. als gebed staat aangegeven, door geen inleidingsformules, zooals het Dominus vobiscum of het Oremus wordt voorafgegaan. De tekst luidt: Sancta Maria, et omnes Sancti inter- Dat de Heilige Maagd en alle Heilicedant pro nobis ad Dominum, ut nos gen voor ons bij den Heer ten befte mereamur ab eo adjuvari et salvari, qui spreken, opdat wij verdienen door Hem vivit et regnat in saecula saeculorum. geholpen en gered te worden, die leeft Eh Amen. en heerscht in de eeuwen der eeuwen. Eh Amen. *) Gavantus-Meratds, Thesaurus Sacrorum Rituum, Romae, 1738, dl. II, sect. V, blz. aio, 404. 56 HOOFDSTUK IV DE VESPERS DE HULDIGING VAN MARIA IN Bezwaarlijk kan de H. Kerk Maria op grootscher wijze huldigen dan zij zulks doet, wanneer zij in de Vespers het jubellied aanstemt, dat eenmaal de H. Geest neerlegde op de lippen der vrome Maagd van Nazareth, toen deze bij haar bezoek aan Elisabeth haar overvol gemoed uitstortte en zong:x) Magnificat* anima mea Dominum: Et exultavit spiritus meus* in Deo, salutari meo. Quia respexit humilitatem ancillae suae;* ecce enim ex hoe beatam me dtoent omnes generationes. Quia fecit mi'hi magna qui potens est:* et sanctum nomen ejus. Et misericordia ejus a progenie in progenies* timentibus eum. Fecit potentiam in brachio suo:* dispersit superbos mente cordis sui. Deposuit potentes de sede,* et exaltavit humiles. Esunentes implevit bonis:* et divites dimisit inanes. Suscepit Israël puerum suum,* recordatus xnisericordiae suae. Sicut locutus est ad patres nos tros,* Abraham, et semini ejus in saecula. Mijne ziel verheft den Heer, En gejuicht heeft mijn geest in God, mijn Redder. Omdat Hij heeft neergezien op de geringheid zijner dienstmaagd; want zie, van heden af zullen mij zalig prijzen alle geslachten. Omdat mij groote dingen heeft gedaan, de Machtige, en heilig is Zijn naam. En zijn barmhartigheid blijft in geslacht en geslacht over hen, die Hem vreezen. Hij heeft macht gewrocht met zijn arm; verstrooid die trotsch zijn in den waan huns harten. (Hij heeft) heerschers van tronen neergehaald en geringen verheven. (Hij heeft) hongerigen verzadigd van goederen en rijken ledig heen gezonden. Hij heeft Israël, zijn dienaar, bijgestaan, gedachtig zijner barmhartigheid. Gelijk Hij gesproken heeft tot onze vaderen, voor Abraham en zijn nakroost in eeuwigheid. In heel de Westersche H. Kerk2) weerklinkt dagelijks in de Vespers dit hooglied van liefde en dankbaarheid, waarin de ootmoedige Maagd aan haar diepste gevoelens uiting geeft en God verheerlijkt om 't groote, dat Hij haar persoonlijk en aan zijn uitgelezen Israël bewezen heeft. Reeds in de 4e eeuw ontmoeten wij het Magnificat onder de 12 can- l\ Luc. I, 46-65. *) In het Oosten vond het Magnificat zeker sinds de 5e eeuw een plaats in de Lauden. 57 tica of lofliederen, welke sindsdien in de Kerkelijke Getijden werden ingelascht. Op zeer betrouwbare gronden wordt tegenwoordig algemeen aangenomen, dat het Magnificat door den H. Benedictus (f 543) in de Vespers werd ingevoegd en dat dit gebruik van den Benedictijnschen ritus langzamerhand in den Romeinschen overging. x) Wijl de verheerlijking, Gode gebracht door de Vespers, haar hoogtepunt in het Magnificat bereikt, ontstond weldra de gewoonte, om in gezongen Vespers gedurende dezen lofzang het altaar te bewierooken. Omstreeks de 10e eeuw vond vervolgens meer en meer het gebruik ingang, om vooral op hooge feesten het Magnificat zgn. te antiphoneeren. Hieronder verstaat men, dat men óf na elk vers óf na iedere groep van twee of drie verzen een antiphone inschoof. Vandaar dat men in oude gezangboeken niet zelden een reeks van zes, acht of zelfs van twaalf antiphonen ontmoet, welke na de .verschillende verzen moesten gezongen worden, overeenkomstig de daarboven geplaatste rubriek: Hodie antiphonamus ad Magnificat — heden zingen wij het Magnificat met antiphonen. 2) Niet onwaarschijnlijk is dit een navolging van de Grieksche Kerk, waar men, zooals we later zullen aanstippen, de verzen van het Magnificat met een telkens gelijkluidenden huldigingsgroet ter eere van Maria onderbrak. Een andere wijze van antiphoneeren of — zooals men het ook noemde — triumpheeren, bestond hierin, dat men ófwel de antiphone na elk vers van het Magnificat herhaalde, ófwel deze antiphone aan het begin en voor het Gloria Patri van dezen lofzang bad, en ze dan na het Sicut erat nogmaals zong of bad.3) Deze wijze van voordragen, die ons aan de oorspronkelijke manier van psalmodiëeren herinnert, hield zich vooral in Frankrijk zeer lang staande. Wel zelden werd echter de lofzang van Maria met zooveel plechtigheid omringd als op den iyen December, wanneer in de Kerkelijke Getijden de eerste der zgn. O-antiphonen gezongen werd.Onder O-antiphonen verstaan we zeven lofprijzingen van den verwacht-wordenden Christus, die allen met O beginnen en als antiphone gebeden of gezongen worden en wel dagelijks één vanaf 17 December. Vooral de eerste antiphone O Sapientia werd bij haar intreden in de Getijden met bijzondere vreugde begroet, en als een fijn stuk naaldwerk geborduurd rond en door het Magnificat — den lofzang, die vooral in den Advent *) S. Baumer O.S.B., Geschichte des Breviers, Freiburg i./B., 1895, blz. 177. 2) Baumer, t.a.pl., blz. 30a; J. A. F. Kronenburg C.SS.R., Maria's Heerlijkheid in Nederland, Amsterdam, 1904-1916, dl. II, blz. 74; Migne, P. L. 78, 735, 736, 740, 770. 3) Breviarium sanctx Lugdunensis Ecclesix, Lugduni, 1737; Breviarium Convenarum, Tolosae, 1770. 58 de aandacht heentrekt naar de jonge Maagd, die weldra de Moeder zal zijn van den Messias. Aan een brevier van het diocees Lyon x) ontleenen we de volledige beschrijving, waarop het Magnificat door de O-Antiphonen getriumfeerd werd. Om een juist idee van dit voordragen te vormen, moet men zich de zangers in twee koren gesplitst denken, waarvan het eene koor 'n vers van het Magnificat met ingehouden stem voordroeg, terwijl het andere — zoo meenen wij ten minste de bijgevoegde rubriek te moeten verstaan — tegelijkertijd en op dezelfde melodie een gedeelte van de O-antiphone zong. Dit duurde tot en met het vers Deposuit potentes de sede, waarna het "resteerende stuk in beurtzang geantiphoneerd werd. Als voorbeeld nemen we de eerste O-antiphone O Sapientia. Chorus I. Magnificat anima mea Dominum. Chorus I. O Sapientia, qua? ex ore Altissimi prodiisti. Interim Chorus II cantat 2. Et sic deinceps usque ad y. Deposuit. Chorus II. Et exultavit spiritus meus :* in Deo salutari meo. Chorus II. O Sapientia, quae ex ore Altissimi prodiisti. 2 Chorus I. Quia respexit humilitatem I ancillae suae: *ecce enim ex hoe beatam Ime dicent omnes generationes. IChorus I. Attingens a fine usque ad finem fortiter, suaviterque disponens omnia. Chorus II. Quia fecit mihi magna qui potens est: *et sanctum nomen ejus. IChorus II. Attingens a fine usque ad finem fortiter, suaviterque disponens omnia. Chorus I. Et misericordia ejus a progenie in progenies: *timentibus eum. IChorus I. Veni ad docendum nos viam prudentiae. Chorus II. Fecit potentiam in brachio suo:* dispersit superbos mente cordis sui. Chorus II. Veni ad docendum nos viam prudentiae. | Chorus I. Deposuit potentes de sede :* let exaltavit humiles. Koor I. Mijn ziel verheft den Heer. Koor I. O Wijsheid, die uit den mond des Allerhoogsten zijt voortgekomen. Ondertusschen zingt Koor II het ze vers, en zoo tot aan het vers Deposuit. Koor II. En gejuicht heeft mijn. geest in God, mijn Redder. Koor II. O Wijsheid, die uit den mond des Allerhoogsten zijt voortgekomen. ^ffiiM Koor I. Omdat Hij heeft neergezien op de geringheid zijner dienstmaagd; want zie, van nu af zullen mij zalig prijzen alle geslachten. Koor I. Die van het ééne uiteinde tot het andere reikt, en alles schikt met kracht en zachtheid. Koor II. Omdat mij groote dingen heeft gedaan, de Machtige, en heilig is zijn naam. Koor II. Die van het ééne uiteinde tot het andere reikt, en alles schikt met kracht en zachtheid. Koor I. En zijn barmhartigheid blijft in geslacht en geslacht over hen, die Hem vreezen. Koor I. Kom, om ons den weg der voorzichtigheid te leeren. Koor II. Hij heeft macht gewrocht met zijn arm; verstrooid die trotsch zijn in den waan huns harten. Koor II. Kom om ons den weg der voorzichtigheid te leeren. Koor I. (Hij heeft) heerschers van tronen neergehaald en geringen verheheven. f l) Breviarium sanctx Lugdunensis Ecclesix, Lugduni, 1737, pars hiem., blz. 197, 59 Chorus I. O Sapientia, quae ex ore Altissimi prodiisti. Chorus II. Attingens a fine usque ad finem fortiter, suaviterque disponens omnia. Chorus I. Veni ad docendum nos viam prudentiae. Chorus II. Esurientes implevi t bonis :* et divites dimisit inanes. Chorus II. O Sapientia, quae ex ore Altissimi prodiisti. Chorus I. Attingens a fine usque ad finem fortiter, suaviterque disponens omnia. Chorus II. Veni ad docendum nos viam prudentiae. Chorus I. Suscepit Israël puerum suum:* recordatus misericordiae suae. Chorus I. O Sapientia, quae ex ore Altissimi prodiisti. Chorus II. Attingens a fine usque ad finem fortiter, suaviterque disponens omnia. Chorus I. Veni ad docendum nos viam prudentiae. Koor I. O Wijsheid, die uit den mond des Allerhoogsten zijt voortgekomen. Koor II. Die van het ééne uiteinde tot het andere reikt, en alles schikt met kracht en zachtheid. Koor I. Kom om ons den weg der voorzichtigheid te leeren. Koor II. (Hij heeft) hongerigen verzadigd en rijken ledig heengezonden. Koor II. O Wijsheid, die uit den mond der Allerhoogsten zijt voortgekomen. Koor I. Die van het ééne uiteinde tot het andere reikt, en alles schikt met kracht en zachtheid. Koor II. Kom om ons den weg der voorzichtigheid te leeren. Koor I. Hij heeft Israël, zijn dienaar, bijgestaan, gedachtig zijner barmhartigheid. Koor I. O Wijsheid, die uit den mond des Allerhoogsten zijt voortgekomen. Koor II. Die van het ééne uiteinde tot het andere reikt, en alles schikt met kracht en zachtheid. Koor I. Kom om ons den weg der voorzichtigheid te leeren. Hic vox elevator. Chorus II. Sicut locutus est ad patres nos tros:* Abraham et semini ejus in saecula. Chorus I. Gloria Patri et Filio:* et Spiritui Sancto. Chorus II. Sicut erat in principio et nunc et semper:* et in saecula saeculorum. Amen. Chorus II. O Sapientia, quae ex ore Altissimi prodiisti. Chorus I. Attingens a fine usque ad finem fortiter, suaviterque disponens omnia. Chorus II. Veni ad docendum nos viam prudentiae. Chorus I. O Sapientia, quae ex ore Altissimi prodiisti. Chorus II. Attingens a fine usque ad finem fortiter, suaviterque disponens omnia. Chorus I. Veni ad docendum nos viam prudentiae. Hier verheft men de stem. Koor II. Gelij k Hij gesproken heeft tot tot onze vaderen, voor Abraham en zijn nakroost in eeuwigheid. Koor I. Eere zij den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest. Koor II. Gelijk het was in den beginne en nu en altijd, en in de eeuwen der eeuwen. Amen. Koor II. O Wijsheid, die uit den mond des Allerhoogsten zijt voortgekomen. Koot I. Die van het ééne uiteinde tot het andere reikt, en alles schikt met kracht en zachtheid. Koor II. Kom om ons den weg der voorzichtigheid te leeren. Koor I. O Wijsheid die uit den mond des Allerhoogsten zijt voortgekomen. Koor II. Die van het ééne uiteinde tot het andere reikt en alles schikt met kracht en zachtheid. Koor I. Kom om ons den weg der voorzichtigheid te leeren. Het heeft vooral in de Middeleeuwen niet aan schrijvers ontbroken, die tal van redenen wisten aan te geven, waarom deze lofzang juist in 60 de Vespers wordt gebeden. Wij willen de voornaamste redenen, welke Gavantus opsomt,x) hier laten volgen. Men bidt het Magnificat in de Vespers, die het kerkelijk avondoffer van lof en hulde uitmaken, omdat Maria tegen den avond het huis van Elisabeth binnentrad en dezer groet met haar hooggestemd en door den H. Geest zelf geïnspireerd Magnificat beantwoordde. Vervolgens, opdat door het dagelijksch bidden onze geest zich ook dagelijks zou bezighouden met het mysterie van 's Heeren menschwording en wij aldus tot godsvrucht gestemd zouden worden; maar ook, opdat wij ons oog zouden vestigen op de voorbeelden van deugd, ons door de Moeder Gods gegeven gedurende haar verblijf bij haar nicht; zulks geschiedt in de Vespers, opdat onze geest, door de dagelijksche beslommeringen vermoeid en verstrooid, door de overdenking van Maria's woorden in zich zelf zou keeren. Volgens Durandus wordt het Magnificat in de Vespers gezongen, omdat Maria, die de liefelijke avondsterre is, in den avond, d.i. in het laatste tijdperk der naar verlossing zuchtende wereld, het gevallen menschdom ter hulp kwam door haar toestemming te geven om 's Heeren Moeder te worden.2) Wat nu de toepassing voor de vroom-beschouwende ziel betreft, hierover bemerken Talhofer-Eisenhofer: *) „Om het Magnificat met verheffing van ziel te bidden of te zingen, stelle men zich telkens de maagdelijke Moeder Gods in het huis van Zacharias zoo levendig mogelijk voor. Men denke zich in den geest aan hare zijde, om als kind van Maria, aan hetwelk God eveneens groote dingen gedaan heeft, en nog dagelijks doet, met haar uit den grond des harten te danken en te jubelen. Dank brengen wij vooral voor het goede, hetwelk wij gedurende den thans ten einde loopenden dag van God ontvingen — ofwel wij danken meer in het algemeen voor alles, wat de Heer aan ons, aan het geheele menschdom zoolang reeds gedaan heeft. Ook kunnen wij, zooals op de feestdagen des Heeren, God dank bréngen in verband met de afzonderlijke feiten van het verlossingswerk, zooals zij op die dagen herdacht worden, bijv. Christus' geboorte, zijn lijden, zijn Hemelvaart, enz., of Hem, zooals op de feestdagen van Maria en der Heiligen, verheerlijken ter oorzake der groote dingen, die Hij aan Maria en door haar aan ons gedaan heeft — ter oorzake ook zijner wonderen van genade, die Hij wrochtte in zijn l) Gavantus-Meratus, Thesaurus sacrorum rituum, Romse, 1738, dl. II, dl. I, blz. 218. Zie ook Kronenburg, t.a.pl., dl. II, blz. 74. *) Durandus, Rationale divinorum Officiorum, Venetiis, 1568, c. 9, n. 8. ') Thalhofer-Eisenhofer, Handbuch der Kathohschen Liturgie, Freiburg i./B., 1912, dl. II, blz. 611, v. 6l Heiligen en die door alle eeuwen heen het tastbare bewijs zijn, hoe God te allen tijde het ware geslacht van Abraham bijstond, te allen tijde den menschen groote dingen deed, te allen tijde de armen rijk maakte en de ootmoedigen verhief. „In de Vespers der gewone Zondagen en de daartoe behoorende weekdagen — die slechts een herhaling van den Zondag zijn en waarmede zij ook naar het mis-formulier overeenkomen — kan men, voor zoover de Magnificat-antiphone geen ander bijzonder voorwerp van lofprijzing voorstelt, Gode dank brengen voor de opstanding des Heeren en onze mystieke verrijzenis met Hem; op de Zon- en weekdagen van den- Advent, van den Vasten- en den Paaschtijd, die hun eigen, met 't oog op het desbetreffende tijdperk van het kerkelijk jaar samengestelde antiphonen hebben, zal men doorgaans in die antiphonen een bepaalde stof tot dankzegging en verheerlijking vinden aangegeven." Een tweede herdenking der Moeder Gods heeft op sommige dagen plaats, wanneer het suffragium gebeden moet worden. Hiervoor verwijzen wij naar hetgeen wij bij de behandeling der Lauden over dit punt schreven, wijl ook voor het suffragium der Vespers, waarvoor dat der Lauden genomen wordt, dezelfde rubrieken gelden. Tevens vindt men daar de Maria-gedachtenissen, zooals zij in onderscheiden Orden met eigen ritus gehouden worden. 62 HOOFDSTUK V - DE HULDIGING VAN MARIA IN DE COMPLETEN Nadat een korte lezing den priester tot waakzaamheid in den geestelijken strijd heeft opgewekt, bidt hij het Onze Vader, dat de inleiding vormt tot het Confiteor, waarin de priester aan God, aan de H. Maagd Maria en allen Heiligen belijdenis aflegt van de fouten, waaraan hij zich in den loop van den dag heeft schuldig gemaakt, en tevens een beroep doet op hun aller voorspraak bij God. Waar bij de bespreking der Mis-gebeden het Confiteor reeds behandeld is (dl. I, blz. 58, v.v.), kan hier met een eenvoudige vermelding volstaan worden. Een tweede hulde-betuiging kan plaats hebben, wanneer het slotvers der hymne volgens de vroeger gegeven regels (blz. 16) op Maria toepasselijk gemaakt moet worden. In verband hiermede wijzen wij op een middeleeuwsch gebruik, om in de Getijden der Moeder Gods deze hymne door een bijzonderen Maria-lofzang te vervangen. Zoo vinden we o.m. in het Utrechtsch brevier van 1508 verschillende hymnen aangegeven, welke op bepaalde Maria-dagen in de Completen moesten gebeden worden. Elders weer beperkte men zich tot één enkele hymne, bijv. in het brevier van Lyon, uitgegeven in 1737, dat voor de feesten van Maria en tijdens de octaven, indien alsdan het Officie van het octaaf gebeden moet worden, de hymne Ave Maris stella aanwijst. Een latere uitgave, nl. die van 1844, geeft in de plaats daarvan de hymne Virgo Dei Genitrix aan. Dat we ten opzichte van deze Maria-huldiging van een tamelijk algemeen gebruik mogen spreken, bewijzen de verschillende breviers uit het begin der 16e zoowel als uit de 18e eeuw, waar we — zij het in onderling afwijkenden vorm — dezelfde hymne-verandering vinden aangegeven. Hetzelfde ontmoeten we in verband met de antiphonen, die zoowel bij de psalmen der Completen als bij den lofzang Nunc dimittis gezegd werden. Ook hier weder de grootst mogelijke verscheidenheid, die we nu nog o.m. bij de Carmelieten en Dominicanen bewaard vinden. Wat de Orde van Carmel betreft, blijft dergelijke toepassing op de Moeder-Maagd alleen beperkt tot de antiphone bij het Nunc dimittis. 63 De nu nog gebruikelijke antiphonen vinden we — voor zoover de betreffende feesten toen reeds gevierd werden — terug in de oudste Ordinalia der Orde, nl. die van ongeveer 1263 en 1312. Een eerste dergelijke toepassing heeft plaats op den vooravond van Kerstmis, wanneer als antiphone gebeden wordt: Impleti sunt dies Mariae, ut pareret Vervuld zijn de dagen van Maria, dat Filium suum primogenitum. zij haar eerstgeboren Zoon baren zou. Op den feestdag van Maria's Zuivering bidt men: Ecce completa sunt omnia, quae Zie, alles is vervuld, wat door den dicta sunt per Angelum de Virgine Engel gesproken is omtrent de Maagd Maria. Maria. Op 25 Maart, het feest van de Boodschap aan Maria, herhaalt men haar toestemmend woord en zegt: Ecce ancilla Dornini, fiat mini se- ; Ziehier de dienstmaagd des Heeren, cundum verbum tuum. mij geschiede volgens uw woord. Op alle overige feesten toont zich de blijdschap der Maria-orde bij uitstek door het inlasschen van Alleluja's in de volgende antiphone: Alleluja. Sancta Dei Genitrix, alle- Alleluja. Heilige Moeder Gods, alle¬ luja; intercede pro nobis, alleluja, luja; spreek voor ons ten beste, alleluja, alleluja. alleluja. •Moeten echter de Getijden der Moeder Gods gebeden worden, wanneer het Alleluja wegvalt, dus van Septuagesima tot Paschen, of betreft 't een votief-officie van Maria of 'n dag onder het octaaf, waarop de Getijden van het feest gebeden worden, dan luidt de antiphone: Sub tuum praesidium confugimus, Onder uw bescherming nemen wij sancta Dei Genitrix; nostras depreca- onze toevlucht, heilige Moeder Gods; tiones ne despicias in necessitatibus versmaad onze gebeden niet in onze nostris; sed a periculis cunctis libera noodwendigheden, maar verlos ons nos semper, Virgo gloriosa et bene- altijd van alle gevaren, o glorievolle en dicta. gezegende Maagd. . Een rijkere schakeering vinden we in dit punt in den ritus der Donunicanen, die behalve bij het Nunc dimittis ook een antiphone ter eere van Maria plaatsen bij de psalmen der Completen. Dit gebruik dateert uit de eerste dagen der Orde, zoodat wij voor de toenmalige Maria-feesten in het oudste Ordinale van omstreeks 1260 dezelfde antiphonen aangeduid vinden, die nu nog worden gebeden. We plaatsen deze antiphonen voor elk Maria-feest telkens in groepen van twee, waarvan de eerste gebeden wordt bij de psalmen, de tweede bij den lofzang, tenzij een van beiden geen betrekking heeft op Maria. 64 Ook hier begint, evenals bij de Carmelieten, de vermelding der Moeder Gods kort na den aanvang van het kerkelijk jaar, en wel op den vigilie-dag van Kerstmis: Completi sunt dies Marias, ut pareret Vervuld zijn de dagen van Maria, dat Fihum suum primogenitum. zij haar eerstgeboren Zoon baren zou. Ecce completa sunt omnia, quae dicta Zie, alles is vervuld, wat door den sunt per Angelum de Virgine Maria., Engel gesproken is omtrent de Maagd Maria. Op het feest van Maria-Zuivering wordt alleen in de antiphone der psalmen van Maria melding gemaakt: Sancta Dei Genitrix, virgo semper Heilige Moeder van God en altijd Maria, intercede pro nobis ad Domi- Maagd Maria, spreek voor ons ten beste num Deum nostrum. bij den Heer onzen God. Wanneer de Orde op 11 Februari het feest viert van Maria's Verloving, bidt zij: Virgo Maria, non est tibi similis nata in mundo inter mulieres, florens ut rosa, fragrans sicut lilium: ora pro nobis, sancta Dei Genitrix. Corde et animo Christo canamus gloriam, in hac sacra solemnitate praecelsae Genitricis Dei Mariae. Maagd Maria, nooit ter wereld is er onder de vrouwen een geboren gelijk aan u, bloeiend als de roze, geurend als de lelie; bid voor ons, heilige Moeder Gods. Laten we met hart en ziel Christus lof zingen op dezen heiligen vierdag der verheven Moeder Gods Maria. Op het feest van Maria Boodschap klinken voorspelling en werkelijkheid samen in de volgende antiphonen: Ecce virgo concipiet, et pariet filium, et vocabitur nomen ejus Emmanuel. Ecce ancüia Domini, fiat mini secundum verbum tuum. Zie, de Maagd zal ontvangen en een zoon ter wereld brengen en zijn naam zal genoemd worden: Emmanuel. Ziehier de dienstmaagd des Heeren, mij geschiede volgens uw woord. Het feest van Maria's Zeven Smarten op Vrijdag na Passie-Zondag, hier genoemd het feest van het Lijden mèt Christus der allerheiligste Maagd, heeft als antiphonen: Virgo Maria, non est ulla similem passa dolorem inter mulieres, dum crucifixum cernis mori Filium: ora pro nobis, pia Dei Genitrix. Sub tuum praesidium confugimus, sancta Dei Genitrix: nos tras deprecationes ne despicias in necessitatibus, sed a periculis cunctis libera nos semper, Virgo benedicta. O Maagd Maria, onder de vrouwen heeft geen zulk een smart geleden als gij, toen gij uw gekruisigden Zoon zaagt sterven: bid voor ons, o meedoogende Moeder Gods. Onder uw bescherming nemen wij onze toevlucht, heilige Moeder Gods; versmaad onze gebeden niet in de noodwendigheden, maar verlos ons altijd van alle gevaren, o gezegende Maagd. 5 65 De overige Maria-feesten ontkenen de twee besproken antiphonen aan de hierboven reeds gegevene; op het feest van Maria's allerzuiverst Hart, haar Geboortefeest, op O.L. Vrouwe van den Berg Carmel, op het Rozenkransfeest, alsmede bij de viering van haar Opdracht in den tempel en van haar Onbevlekte Ontvangenis bidt men de beide antiphonen: Virgo Maria en Corde et animo (zit n Februari). Op het feest van Maria ten hemel opneming, het feest van haar Naam en in het Zaterdagsch Officie zegt men in plaats van Corde et animo de antiphone Sub tuum praesidium (zit boven). Eenzelfde Maria-huldiging ontmoeten we ook in het brevier-gebed der Norbertijnen, hoewel niet zoo rijk als bij de Dominicanen. Vóór de psalmen bidt men als antiphone, waarbij men het gevierde feest der Moeder Gods vermeldt: Cum jucunditate (Nativitatem) beata» Laten we met groote vreugde (de GeMans celebremus, ut ipsa pro nobis boorte) det heilige Maria vieren, opdat intercedat ad Dominum Jesum Chris- zij voor ons ten beste spreke bij den turn. Heer Jesus Christus. Op de beide feesten van Maria's Zeven Smarten zegt men: Cum pietate Transfixionem beatae Laten we met medelijden de DoorMariae celebremus, etc. boring der heilige Maria vieren, enz. Op den vooravond van Kerstmis eindelijk bidt men evenals bij de Dominicanen: Impleti sunt dies Mariae, ut pareret Vervuld zijn de dagen van Maria, dat Filium suum unigenitum. zij haar eeniggeboren Zoon baren zou. Ook aan het Nunc dimittis laat men soms een Maria-antiphone voorafgaan. Deze bestaat doorgaans uit het Ave, Regina caelorum, doch wordt op het feest van de Zeven Smarten en in het Zaterdagsch Officie vervangen door het Sub tuum praesidium. Op het feest en tijdens het octaaf van Maria's Onbevlekte Ontvangenis bezigt men als antiphone den schoonen groet van den H. Norbertus: Ave, Virgo, quae Spiritu sancto prae- Wees gegroet, o Maagd, die, wijl de servante, de tanto primi parentis pee- Heilige Geest u vrijwaarde, schuldeloos cato triumphasti innoxia. hebt gezegevierd over zulk een groote zonde Van den eersten vader. Ook in het tegenwoordige breviergebed der kerk-provincie van Braga is de antiphone op het Nunc dimittis een Weerklank van den Maria-dag-, 66 Zooals deze gevierd wordt. Aldus legt deze ritus in de rijke schakeering dezer antiphonen een büitengewoon-innige vereering jegens de Moeder Gods aan den dag. Wanneer deze kerkprovincie op 3 Januari Maria's Moederschap herdenkt, bidt zij als antiphone bij Simeon's lofzang: Cum jucunditate Maternitatem bea- Laten we met vreugde het Moedertas Marias semper Virginis celebremus. schap vieren van de heilige Maria, altijd Maagd. De 23e Januari is gewijd aan de herdenking van Maria's Verloving met St. Joseph; alsdan luidt de antiphone, die met wijziging van het betreffende geheim ook gebeden wordt op den feestdag van Maria's Geboorte (8 Sept.) en haar Opdracht in den tempel (21 November): Beatissimas Virginis Marias Despon- Vieren we met de innigste godsvrucht saüonem deyotissime celebremus: ut de Verloving der allerzaligste Maagd ipsa pro nobis intercedat ad Dominum Maria, opdat zij voor ons ten beste jesum Christum. spreke bij den Heer Jesus christus. Op den 11 en Februari, het feest van Maria's verschijning te Lourdes, lezen we als antiphone, die herhaald wordt op 12 Juni, den herdenkings-dag van de kroning van het beeld der Onbevlekt Ontvangene: InJm^rulLf lll«ba m**' ?ij £ duive' "*» vo^choone, immaculata mea. mijn Onbevlekte. Op Maria Boodschap heet het met de woorden des Engels: Jlh^L ^mCtUS ÉÜL d(?scendet' De Heilige Geest zal over u komen, S r?'- tuneas' m uter° Maria; wil niet vreezen, gij zult dragen ruium uei. in uw schoot den Zoon van God. Wanneer op Vrijdag na Passie-Zondag de Zeven Smarten van Maria herdacht worden, brengt dit brevier ons de voorspelling van Simeon in herinnering: ; Tuam ipsius animam — ait ad Ma- Door uw eigen ziel — zoo sorak Sinam Simeon - pertransibit gladius. meon tot Maria- zal een zwaarf gaan. Doch nauwelijks is de eerste Paaschvreugde uitgevierd, of op Maandag na Beloken Paschen herdenkt men de Vreugden van Maria en huldigt men haar bij het Nunc dimittis door het Regina ca>li, laetare. Op Zaterdag na het octaaf van H. Sacraments-dag viert deze ritus het feest van Maria's allerzuiverst Hart en bidt zij in de Completen: .J5fJ!ltavit.cor meum in. Domino et Mijn hart heeft gejuicht in den Heer o5a££T m1Um * De° meo' en » God heeft& hcm K quu laetata sum in salutan tuo. heven, daar ik mij verblijden mocht in uw heil. 67 In versvorm is de antiphone gesteld, die op het feest van Maria Visitatie gebeden wordt, en die de heiliging vermeldt van den Voorlooper des Heeren op het oogenblik, toen Maria het huis van Zacharias binnentrad en haar eerste begroetings-woorden richtte tot Elisabeth: Acceleratur ratio in puero nondum Reeds nu ontvangt de nog niet gebo- nato, ren knaap het gebruik des verstands, Instinctu Sacri Pneumatis divini- Door de inwerking des H. Geestes, tus sibi dato: hem van Godswege geschonken. Novit prsesentem Dominum in Vir- Hij ontwaart de tegenwoordigheid gine dam latentem, van den Heer, nog in den schoot der Maagd verborgen. I Adoravit cum jubilo ad servulum Aanbidt Hem met blijdschap, nu Hij venientem. tot zijn geringen dienstknecht komt. Op het feest van Maria's Zuiverheid (8 Juli) wordt haar ziele-reinheid met deze woorden uit het boek der Wijsheid bezongen: Nihil mquinatum in eam incurrit; Niets wat onrein is, heeft haar ooit candor est lucis aeternse, et speculum besmet; zij is de afglans van het eeuwig sine macula. licht en een spiegel zonder vlek. Een drietal Maria-feesten hebben voor het Nunc dimittis eenzelfde antiphone; het zijn de feesten van O.L. Vrouw van den Berg Carmel (16 Juli), van O.L. Vrouw Vrijkooping der Slaven (24 September) en het Beschermfeest van Maria (16 November): Speciosa facta es et suavis in deliciis Schoon zijt gij en bevallig in de virginitatis, sancta Dei Genitrix; quam weelde uwer maagdelijkheid, o heilige videntes fili» Sion vernantem in fïo- Moeder Gods; toen de dochteren van ribus rosarum en liliis convallium, Sion haar zagen, opbloeiend tusschen de beatissimam praedicaverunt, et reginae rozen en de leliën der dalen, noemden zij laudaverunt eam. haar hoogelijk zalig, en de vorstinnen hebben haar geprezen. Op 15 Augustus, het feest der Opneming van Maria ten hemel, wordt heengewezen naar de rol, die Maria vervulde in het werk der verlossing, door als Moeder van den Messias op te treden: Paradisi porta per Hevam cunctis De poort van het paradijs is door Eva clausa est, et per Mariam Virginem voor allen gesloten en door de Maagd iterum patefacta est, alleluja. Maria weder geopend, alleluja. Op 12 September viert men het feest van Maria's allerheiligsten Naam en vindt daarin een reden, een krachtig beroep te doen op haar alvermogende voorbede als Moeder van den allerhoogsten God: Sancta Maria, succurre miseris, juva Heilige Maria, kom de ongelukkigen pusillanimes, refove flebiles, ora pro te hulp, sta de kleinmoedigen bij, beur populo, interveni pro clero, intercede de bedroefden op, bid voor het volk, pro devoto femineo sexu; sentiant om- spreek ten beste voor de geestelijkheid, nes tuum juvamen, quicumque cele- smeek voor 't godvruchtig vrouwelijk brant tui sancti Nominis commemora- geslacht; dat allen uw bijstand onder- tionem. vinden, die de gedachtenis van uw heiligen Naam vieren. 68 Op het tweede feest van Maria's Zeven Smarten, dat op 15 September gevierd wordt, luidt de antiphone: Nolite me considerare quod fusca Wilt mij er niet op aanzien dat ik sim, quia decoloravit me sol; filü brum ben, want de zon heeft mij gematris mea; pugnaverunt contra me. roost; de zonen mijner moeder streden tegen mij. Den 7en October, het feest van den allerheiligsten Rozenkrans, wordt als antiphone gebeden: Beata es, Virgo Maria, Dei Geni- Zalig zijt gij, Maagd en Moeder Gods trix, quae credidisti Domino; perfecta Maria, wip gij den Heer geloofd hebt; sunt in te, quae dicta sunt tan; inter- voltrokken is in u, wat tot u gezegd is; cede pro nobis ad Dominum Deum spreek voor ons ten beste bij den Heer nostrum. onzen God. Op het feest van Maria's Onbevlekte Ontvangenis laat men de gezegende Maagd uitroepen: Beatam me dicent omnes generatio- Zalig zullen mij prijzen alle geslachten, nes, quia' fecit mini magna qui potens omdat Hij, die machtig is, groote dingen est, alleluja. aan mij gedaan heeft, alleluja. Acht dagen voor Kerstmis viert men het feest van Maria's blijde Verwachting, en herinnert de antiphone ons aan de belofte des Engels: Spiritus Sanctus in te, descendet, De Heilige Geest zal over u komen, Maria; ne timeas, habebis in utero Maria; wil niet vreezen; gij zult dragen in Filium Dei, alleluja. uw schoot den Zoon van God, alleluja. Tijdens het octaaf van een Maria-feest of wanneer het Zaterdagsch Officie van de Moeder Gods gebeden wordt, luidt de antiphone: Glorificamus te, Dei Genitrix Virgo, Wij verheerlijken u,o Maagd en Moequia ex te natus est Christus; adjuva der Gods, omdat Christus uit u geboren omnes, qui te glorificant. is; help allen, die u verheerlijken. * * * Een meer plechtige huldiging van Maria vinden we in de zgn. slot-antiphonen. Hieronder verstaan we een viertal antiphonen met vers en gebed, die naar den loop van het kerkelijk jaar elkander afwisselen, en met de Completen tevens het Breviergebed van iederen dag afsluiten. Ofschoon deze slot-antiphonen ook moeten gebeden worden, wanneer men na een of ander onderdeel het verder-bidden der Getijden voor langeren of korteren tijd onderbreekt —behandelen we ze niettemin onder bovenstaanden titel, wijl ze in ieder geval het slot van heel het Officie moeten uitmaken. En niet zonder reden. Want ons gebed zal steeds door menschelijke zwakheden in kracht verliezen, en dit is evengoed het geval met het Brevier-gebed. Om dit 69 nu te herstellen, legt de priester zijn officiëel bidden der Kerkelijke Getijden na afloop neer in de handen van Maria, opdat zij het door haar voorbede zuivere en der goddelijke Majesteit aanbiede. Tot dat doel bidt de priester, tevens om Maria als Moeder Gods en Koningin aller Heiligen te verheerlijken, een antiphone, haar ter eere opgesteld. Aan wie de eer toekomt dergelijke Maria-antiphonen aan het eind van het Officie te hebben toegevoegd, is niet bekend. Wel bestonden sommige dezer antiphonen reeds lang, bijv. het Ave, Regina caelorum en het Regina caeli, maar zij komen tot aan de ne eeuw niet in liturgische boeken voor. En dan nog is hun optreden eerst gekenmerkt als een Maria-gedachtenis, zooals te Rome van oudsher bijv. het Regina caeli op Paaschdag gezongen werd, doch alleen om Maria in haar Paasch-vreugde te herdenken.x) Wel is waar werd het Salve Regina reeds in de 13e eeuw in de Getijden opgenomen, in zoover Paus Gregorius IX (1227-1241) ten jare 1239 voorschreef, dat deze antiphone Vrijdags na de Completen moest gebeden worden. 2) Of dit echter een algemeen voorschrift gold of slechts een plaatselijk gebruik, weten we niet. Niet zelden ook heeft men den H. Lodewijk IX, Koning van Frankrijk (f 1270) aangewezen als dengene, die den grondslag zou gelegd hebben voor het dagelijks bidden of zingen van een Maria-antiphone, welk gebruik zich dan van uit de hofkapel verder zou verspreid hebben. Daartegenover staat echter, dat de oudste Ordinalia van Carmelieten en Dominicanen reeds uitvoerige voorschriften over dit dagelijks-zingen vermelden, wat dan toch zeker op een reeds lang bestaand gebruik moet heenwijzen, alvorens men de bepalingen daaromtrent schriftelijk vastlegt. Zoo wordt in het oudste Ordinale der Carmelieten van circa 1263 voorgeschreven, dat heel het jaar door, ook gedurende den Paaschtijd, het Salve Regina moet gezongen worden, terwijl het op Witten Donderdag en Goeden Vrijdag luide gebeden werd. 3) Deze zelfde voorschriftenvinden we herhaald in het Ordinale van Sibertus de Beka, geschreven omtrent 1312.4) In het Ordinale der Dominicanen van omstreeks 1260 vinden we de nu nog gebruikelijke dagelijksche processie tijdens de slotantiphone nauwkeurig omschreven, hoewel als antiphone kon gezongen worden het Salve Regina of het Ave, Regina caelorum.6) 1) S. Baumer O.S.B., Geschichte des Breviers, Freib. i./Br., 1895, blz. 261; J. Baudot, Le Bréviaire Romain, Paris, 1907, blz. 52, 77. 2) Dom. Alb. Jonkers O.S.B., De vier Maria-antiphonen, Tijdschrift voor Liturgie (uitg. Affligem), ie jg., blz. 351, v. 8) Antiquum Ordinis Carmelitarum Ordinale (saec. XIII), Tamines, 1912, blz. 23. 4) Ordinaire de l'Ordre de Notre Dame du Mont Carmel, Paris, 1910, blz. 29. ') Ordinarium juxta Ritum sacri Ordinis Fratrum Prxdicatorum, Romas, 1921, blz. 120: De antiphona cantanda post Completorium ad recommendandum Ordinem et Fratres Beata; Virgini. 70 Het zal dus een niet te gewaagde meening zijn, indien we het afsluiten der Getijden door een Maria-antiphone aan de kloosterlingen toeschrijven, en dat — naarmate zij zich verspreidden — ook dit gebruik meer bekend werd en in andere kerken ingang vond. Eenmaal in zwang als plechtig slot der Getijden, zien we al zeer spoedig zich een tweevoudig feit ontwikkelen uit deze Maria-antiphone. Men begint nl. de antiphone na andere onderdeelen der Getijden te bidden; vervolgens ontwikkelt zich de tekst tot een rijkdom van Maria-antiphonen, zooals bijna alleen de middeleeuwen met haar innige vereering der Moeder Gods dien konden voortbrengen. Want als in de 16e eeuw het bidden van het klein Officie der H. Maagd meer en meer in onbruik raakte, plaatste men na ieder onderdeel der Kerkelijke Getijden een der Maria-antiphonen, om aldus in de vereering van Gods Moeder nog eenigermate de leemte aan te vullen, ontstaan door het wegvallen der kleine Getijden. *) De hooge vlucht, welke de Maria-vereering in de middeleeuwen nam, schonk weldra een groot aantal antiphonen, welke volgens de meest verscheiden rubrieken het Officie moesten besluiten. Zoo geeft het brevier van Windesheim, in 1507 en 1519 uitgegeven de thans bekende Maria-antiphonen, hoewel niet met aangifte van de verschillende tijden des jaars, doch met splitsing in de rangorde der feesten. Terwijl voor den Paaschtijd het Regina caeli met het gebed Concede nos famulos tuos wordt voorgeschreven, moet overigens op de hoogste feestdagen het Alma Redemptoris mater, op dubbele (duplex) feesten het Ave, Regina caelorum en op de laagste het Salve Regina gebeden worden. Ook hierbij moet steeds het gebed Concede nos famulos tuos gezegd worden, terwijl dit in den Advent vervangen wordt door de oratie Deus, qui de beatae en van Kerstmis tot MariaZuivering door het gebed Deus, qui salutis. Het Utrechtsch brevier geeft in zijn verschillende uitgaven, o.a. die van 1508 en 1517, een Maria-antiphone voor de verschillende dagen der week, waarbij de ons bekende antiphone Salve Regina op Zaterdag, het Alma Redemptoris mater op Zondag en het Ave, Regina caelorum op Dinsdag gebeden wordt. Ook hier wordt voor den Paaschtijd een uitzondering gemaakt en het gebruikelijke Regina caeli gebeden, ofschoon hier met de oratie Interveniat pro nobis, die overigens steeds de Maria-antiphonen vergezelt. Deze antiphonen moeten echter wijken, zoodra eigen antiphonen moeten gebeden worden. Deze zijn, behalve het Regina caeli voor den Paaschtijd, het Alma Redemptoris mater voor de hoogste feesten, het Ave, Regina caelorum voor dubbele l) Baumer, t.a.pl., blz. 361. 71 feesten en het Salve Regina voor feesten van den laagsten rang. Daarenboven wordt van het begin van den Advent tot het feest van de H. Lucia gebeden het Ecce Virgo; van St. Lucia tot Kerstmis het O Virgo virginum, in het Kerst-octaaf Completi sunt en vanaf 's Heeren Besnijdenis tot Maria-Zuivering het Ecce Maria. Hetzelfde verschijnsel vinden we ook nog in latere eeuwen, zooals in een brevier van Lyon, waar we voor Zondag zien aangegeven: Virgo parens Christi, voor Maandag en Donderdag Salve Regina, voor Dinsdag en Vrijdag Ave, Regina caelorum, voor Woensdag en Zaterdag Alma Redemptoris Mater. Eigenaardig ook is, dat deze antiphonen alleen gebeden worden na de None en na de Completen. x) Toch vinden we op het eind der 16e eeuw in een Antiphonarium Romanum onze vier antiphonen en wel verdeeld over het kerkelijk jaar op de thans gebruikelijke wijze,2) wat een bewijs geeft, dat de doortastende brevier-hervorming van Pius V in 1568 in dit punt reeds spoedig haar invloed begon te doen gelden. Reeds eerder, in 1535, had Kardinaal Quignonez een vereenvoudigde uitgave van het brevier verzorgd, waarbij hij — evenals in elk onderdeel der Kerkelijke Getijden — ook ten opzichte der Maria-antiphonen het beginsel van „laten-vervallen" in zeer ruime mate toepaste. In zijn oog vonden slechts twee antiphonen genade, en wel het Regina caeli met de oratie Gratiam tuam voor den Paaschtijd en het Salve Regina met het nu gebruikelijke gebed voor de rest van het kerkelijk jaar.3) Het nieuwe brevier van Paus Pius V nam de vier Maria-antiphonen weder op, zooals ze tot op heden in den Romeinschen ritus gebeden worden, en welke rangschikking we zeer gemakkelijk in verband kunnen brengen met het kerkelijk jaar. „Want wij weten — aldus Pastoor F. C. van Beukering 4) — dat wij in den loop van het kerkelijk jaar het leven van Jesus in zijn vier hoofd-perioden meeleven en vereeren. Eerste periode: De geboorte des Heeren: a. Verwacht, d.i. zijn menschwording en leven in den schoot der Moedermaagd (Advent). b. de Geboorte en Kindsheid (van Kerstmis tot Maria-Lichtmis). Tweede periode: Jesus onze Leeraar, zijn lijden en sterven (van Lichtmis tot in de Goede Week). *) Breviarium sanctx Lugdunensis Ecclesix, Lugduni, 1737, pars hiem., c. XXI, De antiphonis B. Maris in fine Nonx et Completorii. 2) Hs. no. 25, Bissch. Museum te Haarlem. 3) Breviarium Romanum (ed. Quignonez), Lugduni 1547, blz. 70&; Baumer, t.a.pl., blz. 400. 4) F. C. van Beukering, Liturgische Maria-vereering in Maandschrift voor Liturgie, 1920, blz. 34, v. 73 Beweening van Christus, door Anton van Dijck (Antwerpen, Museum) Derde periode: de Verrezen Christus (van Paschen tot Drievuldigheids-Zondag). Vierde periode: Christus, levend en werkend in zijn goddelijke stichting, de zaligmakende Kerk (van Drievuldigheids-Zondag tot weer den Advent). Welnu, volgens deze vier perioden moet ook onze Maria-vereering zijn. Maria immers heeft haar pracht en haar kracht uit hare verhouding tot Jesus Christus, en in den loop van het kerkelijk jaar moet Maria voor onze oogen staan en door ons vereerd worden in haar bijzondere verhouding tot Jesus, zóó als deze ons in elk dier perioden door de H. Liturgie ter vereering wordt voorgehouden. Zoo krijgen we dus in onze Maria-vereering ook vier perioden of getijden. Eerste periode: a. Maria, de Moeder in blijde verwachting (Advent, ant. Alma Redemptoris Mater, met gebed, waarin de boodschap des Engels vermeld wordt); b. Maria, de Moeder bij de kribbe (van Kerstmis tot Lichtmis, ant. Alma Redemptoris Mater, met gebed omtrent het maagdelijk baren). Tweede periode: Maria, de Moeder van den goddelijken Leeraar, het Licht der wereld; èn Moeder van den lijdenden en stervenden Jesus, Maria met het zwaard door het hart, de Moeder van Smarten (van Lichtmis tot in de Goede Week, ant. Ave Regina caelorum). Derde periode: Maria de blijde Moeder van den verrezen Jesus (van Paschen tot Drievuldigheids-Zondag, ant. Regina caeli). Vierde periode: Maria, de barmhartige Moeder in Jesus' zaligmakende Kerk (van Drievuldigheids-Zondag tot den Advent, ant. Salve Regina)" Omtrent de Maria-antiphonen gelden de volgende voorschriften: De antiphone Alma Redemptoris Mater moet gebeden worden vanaf de Vespers op Zaterdag vóór den eersten Advent-Zondag tot aan de tweede Vespers van Maria-Zuivering, waarbij echter vanaf de eerste Vespers van Kerstmis het vers en de oratie in een andere overgaan. Vanaf den tweeden Februari tot aan Witten Donderdag bidt men het Ave, Regina caelorum, gedurende den Paaschtijd het Regina coüi, terwijl vanaf de eerste Vespers van het Drievuldigheids-feest tot aan de eerste Vespers van den Advent het Salve Regina moet gebeden worden. Zij worden tenslotte steeds geknield gebeden; staande evenwel vanaf de Vespers op Zaterdag en gedurende den Zondag; dit laatste 73 geldt ook voor het Regina caeli gedurende den geheelen Paaschtijd. In het koor wordt de oratie, welke de antiphone vergezelt, door den hebdomadarius, d.i. die gedurende de week de leiding van het koor heeft, steeds staande gezegd. Wij zullen deze vier Maria-antiphonen thans nader beschouwen. A. — ALMA REDEMPTORIS MATER Nauwelijks vangt de H. Kerk aan, om in den Advent en gedurende den daarop volgenden Kersttijd zich met het mysterie der Menschwording bezig te houden, of zij begroet telken dage Maria als de Moeder van den lang beloofden en verbeiden Messias. En dan zingt ze Maria toe met de woorden van Herman Contractus (f 1054) uit het Benedictijner klooster van Reichenau bij Coblenz: Alma Redemptoris Mater, quae pervia caeli Porta manes, et stella maris, succurre cadenti, Surgere qui curat, populo: tu quae genuisti, Natura mirante, tuum sanctum Genitorem, Virgo prius ac posterius, Gabrielis ab ore Sumens illud Ave, peccatorum miserere. ,v. Angelus Domini nuntiavit Mariae. R-. Et concepit de Spiritu sancto. Oremus.' Gratiam tuam, quaesumus, Domine, mentibus nostris infunde: ut qui, Angelo nuntiante, Christi Filii tui incarnationem cognovimus; per passionem ejus et crucem, ad resurrectionis gloriam perducamur. Per eumdem Christum Dominum nostrum. R-. Amen. Verheven Moeder des Verlossers, die de steeds open deur dés hemels zijt en de ster der zee, help 't volk, dat neerzijgt, doch van zijn val wil opstaan; gij die tot verwondering der natuur het leven schonkt aan uw heiligen Schepper; Gij, Maagd te voren en daarna, die uit den mond van Gabriël het Wees gegroet mocht hooren, ontferm u over ons, zondaren. V. De Engel des Heeren heeft aan Maria geboodschapt. R-. En zij heeft ontvangen van den H. Geest. Laat ons bidden. Wij smeeken, Heer, stort uw genade in onze harten, opdat wij, die door de boodschap des Engels de Menschwording van Christus, uw Zoon, gekend hebben, door zijn lijden en kruis tot de glorie der verrijzenis mogen gebracht worden. Door denzelfden Christus onzen Heer. p-, Amen. Pas echter herdenkt de H. Kerk, hoe Maria het goddelijk Kind ter wereld bracht, of vol eerbied staart zij op de Vrouwe bij uitstek, die met de hooge waardigheid van Moeder Gods tevens verbinden mocht de meest smettelooze reinheid en subliemste maagdelijkheid. En terwijl zij voortgaat, in haar lofzang Alma Redemptoris mater Maria's moederschap te bezingen, herdenkt zij tevens haar ongerepte maagdelijkheid, als zij op den zang laat volgen: 74 V. Post partum, Virgo, inviolata permansisti. R-. Dei Genitrix, intercede pro nobis. Oremus. Deus, qui salutis aeternae, beatae Mariae virginitate fcecunda, humano generi praemia praestitisti; tribué, quaesumus; ut ipsam pro nobis intercedere sentiamus, per quam meruimus auctorem vitae suscipere, Dominum nostrum Jesum Christum Filium tuum. EK Amen. V. Na het baren, o Maagd, bleeft gij ongerept. R-. Moeder Gods, spreek voor ons ten beste. Laat ons bidden. O God, die door het maagdelijk moederschap der zalige Maria, aan het menschdom de schatten van het eeuwig heil hebt geschonken, verleen, bidden wij, dat wij de voorspraak mogen ondervinden van haar, door wie wij verdienden den Schenker des levens te ontvangen, onzen Heer Jesus Christus uwen Zoon. J*. Amen. De verschillende eeretitels, die wij in dezen 6-regeligen lofzang aantreffen, zijn ontleend aan den H. Irenaeus, den H. Fulgentius, den H. Epiphanius en Sedulius, terwijl de Benedictijner monnik van Reichenau, de gelukzalige Hermanus Contractus (f 1054) bijna algemeen gehouden wordt voor den opsteller van deze antiphone.x) In dezen lofzang herinnert de H. Kerk Maria, de hoogheilige Moeder des Verlossers, dat zij, door het geestelijk Moederschap over ons op te nemen, geworden is de wijd-openstaande deur des hemels, wijl zij de uitdeelster is van alle genaden, die ons naar onze bestemming leiden moeten; zij heet de ster der zee, in zoover Maria ook onze leidsvrouwe is. Om de haar toevertrouwde macht vragen wij haar, ons te ondersteunen, wijl we zoo licht struikelen, en zich over ons, zondaren, te ontfermen, d.i. voor ons te willen bidden tot Hem, die zijn wonderwerken in haar openbaarde, toen Hij haar verkoor, om het tijdelijke leven te schenken aan haar Schepper, maar die tevens, toen het mysterie na de begroeting van den Engel Gabriël in haar voltrokken werd, haar tegen de wetten der natuur in, de glorie liet harer ongerepte maagdelijkheid. B. — ave regina caelorum De antiphone Ave Regina caelorum, die tusschen O.L. Vrouw Lichtmis en Witten Donderdag gebeden wordt, vormt volgens Probst, 2) die hier zonder meer het gevoelen van Dr. Hefele tot het zijne maakt, een onderdeel der hymne Caelestis urbs Jerusalem, die door een onbekenden dichter tusschen de 10e en 15e eeuw vervaardigd werd. Deze tijdruimte, kan intusschen veilig tot het eerste begin der 13e eeuw reeds beperkt worden, wijl het oudste Ordinale der Carmelieten J) Doh. Alb. Jonkers O.SJJ., Alma Redemptoris Mater in Tijdschrift voor Liturgie, 1020, blz. 4.; u. CraVAiiiER, Repertorium hymnologicum, Louvain, 1889, blz. 54; f. Probst, Brevier und Breviergebet, Tübingen, 1866, blz. 115. 2) Probst, ta.pl., blz. 116. 75 en Dominicanen van omstreeks 1260 deze hymne voor het feest van Kerkwijding aangeeft. x) Wat de bewering van Hefele-Probst ongetwijfeld op een vergissing doet berusten, is het feit, dat van onze antiphone volstrekt geen melding gemaakt wordt door D. Guéranger in zijn L'Année liturgique,*) waar hij de hymne van genoemd feest geeft volgens de oude redactie (Urbi beata Jerusalem) en tevens als tijd van ontstaan de 7e eeuw aanwijst. Ook de versbouw wijkt geheel en al af. Terwijl bedoelde hymne uit zes-regelige rijmlooze coupletten bestaat, tellen de twee strophen van het Ave, Regina caelorum ieder slechts vier regels, waarvan telkens twee regels in rijmvorm gegoten zijn. Wij laten de antiphone hier volgen met de wel wat vrije vertaling door Guido Gezelle: 3) Heil u, heil u, Koninginne, Ave, Regina caelorum. Vrije Vrouw der zoete minne, Ave, Domina Angelorum: Heil U, wortel, stam en poort, Salve, radix, salve, porta, Heil U, 's werelds weergeboortl Ex qua mundo lux est orta: 's Zaligmakers moeder milde, Gaude, Virgo gloriosa, daar Hij 's hemels deuren wilde Super omnes speciosa, mede ontsluiten; sterre in zee; Vale, o valde decora, Slaat ons gade, en weert ons wee. Et pro nobis Christum exora. Die zoo diep zijn neergevallen, Helpt ons weder opstaan, allen, Jesu Moeder, staat ons bij, dat ons vrede en vreugde zij. $. Dignare me laudare te, Virgo y. Sta mij toe u te prijzen, o heilige sacrata. Maagd. Bh Da mini virtutem contra hostes Eh Geef mij sterkte tegen uw vijantuos. den. Oremus. Laat ons bidden. Concede, misericors Deus, fragili- Verleen, barmhartige God, hulp aan tati nostrae praesidium: ut, qui sanctae onze zwakheid, opdat wij, die de geDei Genitricis memoriam agimus; in- dachtenis vieren der heilige Moeder tercessionis ejus auxilio, a nostris ini- Gods, met behulp van haar voorspraak quitatibus resurgamus. Per eumdem uit onze ongerechtigheden mogen opChristum Dominum nostrum. staan. Door denzelfden Christus onzen Eh Amen. Heer. Bh Amen. In dezen lofzang wordt Maria, de Koningin der hemelen en de Vorstin der Engelen, begroet als de Stom van Jesse, waaruit Jesus Christus naar zijn menschelijke natuur als een bloem voortsproot — als de deur ook, waardoor Christus, als het licht van het licht en de opgaande zon, zijn eerste stralen over het aardrijk deed lichten. Om die uitverkiezing, welke Maria deed blijven: de boven alle glorievolle en liefelijke Maagd, vragen wij haar, Christus voor ons te willen bidden. *) Antiquum Ordinis Carmeütarum Ordinale, Tamines, 1912, blz. 177; Ordinarium juxta Ritvun Saai Ordinis Fratram Preedicatorum, Romae, 1921, blz. 63. ') L'Année liturgique, Le Temps après la Pentecote, dl. Vl, 1912, blz. 284. ») Grjmo Gezellb's Dichtwerken, ed. J. L. v. Veen, Amsterdam, dl. X, blz. 154. 76 De hieraan toegevoegde oratie smeekt God, dat wij in onze zwakheid mogen gesterkt worden, ten einde door Maria's bemiddeling uit het graf onzer zonden tot een nieuw en blijvend leven van hefde en genade op te staan. Evenals de beide nog te behandelen Maria-antiphonen, sierde men in de Middeleeuwen ook het Ave, Regina caelorum met tropen.x) Een enkel voorbeeld, ontleend aan een geschreven Brevier van 1458 moge hier volgen: 2) Ave, Regina caelorum, Ave, Domina Angelorum, Salve, . Radix sancta, Ex qua mundo lux est orta. Septa choris Angelorum Pia tenens jus caelorum Per te datur locus pacis Hostis frangens vim mordacis. Gaude, Virgo gloriosa, Super omnes speciosa, Vale, o valde decora. Tu stas pulchra velut luna; Per te nobis dies una, Vere fiet tune solemnis, Quando splendebit sol perennis. Et pro nobis Christum exora. * Consolamen miserorum, Fida salus infïrmorum, Pelle turbas rebellium, Pacem nostram turbantium. 'k Groet u, Koningin des hemels, 'k Groet u, Meesteres der Engelen. Heil u, wortel, heil u, poorte, Uit u rees der wereld licht op. Die, omringd door Eng'lenkoren, Wacht houdt aan des hemels poorten. Gij schenkt ons de plaats des vredes, Breekt des griinm'gen vijands krachten. Juich, o glorievolle Maged, Heerlijk-schoone boven allen, Heil zij u, hoogst liefelijke. Gij toch schittert als het maanlicht; Door u breekt er eens een dag aan, Die voor ons een feestdag zijn zal, Als de eeuw'ge zonne oprijst. Wil den Christus voor ons bidden. Gij. de troost der ongelukk'gen, De behoudenis der zieken, Drijf uiteen het heir des vijands, Die den vred' ons wil ontrooven. c. REGINA CAELI Omtrent het ontstaan van dit Paaschlied der Moeder Gods meldt ons Durandus: 3) Onder het pontificaat van Gregorius den Groote (590—604) brak te Rome in den Paaschtijd een hevige pestziekte uit. De Paus bepaalde, dat er een boeteprocessie zou gehouden worden, waarbij men het door den H. Lucas geschilderde beeld der H. Moeder Gods, hetwelk in de kerk van de H. Maria in Ara caeli bewaard werd, zou ronddragen. Bij de brug gekomen, die de verbinding vormde tusschen het Vaticaan en de stad, verscheen plotseling rondom de Mariabeeltems een schare van Engelen, die hun Meesteresse toezongen de eerste drie regels van het Regina caeli. Onmiddellijk voegde Paus Gregorius er de slotbede aan toe: Bid God voor ons, alleluja. *) Over den aard der tropen en de wijze, waarop men ze voordroeg, zie dl. I, blz. 74, v. l) j. j. Boürassé, Summa aurea de laudïbus B.VM., Parisiis, 1866, dl. IV, col. 317. •) Rationale divinorum officiorum, 1. 6, c. 89, n. 3. 77 Als nu de Paus naar de beeltenis opblikte, schouwde hij boven de Moles Hadriani een Engel, die zijn zwaard in de schede stak, ten bewijze, dat de pest niet langer meer hét Romeinsche volk zou teisteren. Vandaar ontving deze plaats den naam van Engelenburcht, en plaatste men er later een Engelenfiguur met het zwaard in de hand, ter herinnering aan de verschijning des Engels. Ofschoon dit verhaal van Durandus niet op historische gronden schijnt te steunen, bewijst het toch, dat men reeds in zijn tijd aan het Regina caeli een hopgen ouderdom toekende.*) Het Regina caeli zou — gelijk wij reeds vermeldden — sindsdien in den Paaschtijd te Rome gezongen zijn, hoewel niet als slot-antiphone, doch als gedachtenis van Maria in de Vespers. Eigenaardig is, dat wij dit lied dan ook als zoodanig terug vinden in de oude liturgische boeken van enkele religieuze Orden, ofschoon zij reeds het Salve Regina als slot-antiphone na de Completen kenden.2) Het Maria-lied voor den Paaschtijd luidt: Regina caeli, laetare, alleluja; Quia quem meruisti portare, alleluja, Resurrexit, sicut dixit, alleluja: Ora pro nobis Deum, alleluja. y. Gaude et laetare, Virgo Maria, alleluja. R-. Quia surrexit Dominus vere, alleluja. Oremus. Deus, qui per resurrectionem Filii tui, Domini nos tri Jesu Christi, mundum laetificare dignatus es: praesta, quaesumus; ut per ejus Gemtricem Virginem Mariam, perpetuae capiamus gaudia vitae. Per eumdem Christum Dominum nostrum. R-. Amen. Koningin des Hemels, verblijd u, alleluja. Want Hij, dien gij verdiendet te dragen, alleluja, Is verrezen gelijk Hij gezegd heeft, alleluja. Bid God voor ons, alleluja. y. Verheug en verblijd u, Maagd Maria, alleluja. Eh Want de Heer is waarlijk verrezen, alleluja. Laat ons bidden. God, die U gewaardigd hebt, door de verrijzenis van uw Zoon, onzen Heer Jesus Christus, de wereld te verblijden, verleen, smeeken wij, dat wij door zijn Moeder, de Maagd Maria, in de vreugden des eeuwigen levens mogen deelen. Door denzelfden Christus onzen Heer. Eh Amen. In de middeleeuwen oefenden de hooge feestdagen van den Paaschtijd, nl. Hemelvaartsdag en Pinksterfeest, hun invloed uit op het Regina caeli en brachten een verandering teweeg in den derden regel van dit lied. Luidde vanaf Paschen deze regel: Resurrexit sicut dixit — Hij is verrezen, gelijk Hij gezegd heeft, op Hemelvaartsdag veranderde men dit in Jam ascendit sicut dixit — Hij is reeds opgevaren, !) Thalhofbr-Eisenhofer, Handbuch der katholischen Liturgik, Freiburg i./B., 1912, dl. II, blz. 571, v.; Osc. Hot S.J., Van Palmzondag tot Paschen, Nijmegen, 1912, blz. 421. *) Antiquum Ord. Carm. Ordinale, (saec. XIII), blz. 32; Ordinaire de l'Ordre de Notre Dame du Mant Carmel, blz. 29. 78 gelijk Hij gezegd heeft en zong dit tot aan het Pinksterfeest. Alsdan herdacht men de zending des H. Geestes door den Zaligmaker, waarover Hij bij het laatste Avondmaal tot zijn Apostelen gesproken had; *) vandaar zong men in het Pinksteroctaaf: Spiritum misit sicut dixit — Hij zond den Geest, gelijk Hij gezegd heeft. Als bijzondere eigenaardigheid merken wij hierbij op, dat ook thans nog deze wijzigingen in het Regina caeli gezongen worden door de Orde van Premonstreit, of naar den Stichter, de Orde der Norbertijnen geheeten, alsmede in het brevier-gebed der Birgittinessen. Hier echter luidt de derde regel: Jam emisit sicut dixit — Hij zond reeds uit (nl. den H. Geest) gelijk Hij gezegd heeft, of naar een nieuwere lezing: Inspiravit sicut dixit— Hij heeft ontvlamd (d.i. door het zenden van denH. Geest) gelijk Hij gezegd heeft. Ook het volg-vers wordt in het brevier der Birgittinessen met deze feestdagen in vérband gebracht. Dit vers luidt dan: * ,r «t (Resurgentis, (van die opstaat, V. Virgo Mater i Ascendentis, y. Maagd en Moeder ] van die opstijgt, (Inspirantis, (van die uitstort „ . (den H. Geest), tac nos vitae permanentis Doe ons eens de vreugd erlangen Obtinere gaudia, alleluja. Van een leven zonder eind, alleluja. De voorliefde, waarmede men door dit lied Maria zijn paaschvreugde toejubelde, was voor de middeleeuwsche dichters gereede aanleiding, om het Regina caeli, gelijk ook het straks te behandelen Salve Regina, met tropen op te sieren. Zoo bevat een geschreven gezangenboek uit 1604 2) de volgende trope op het Regina caeli: Regina caeli, laetare, alleluja. Salve Virgo, spes reorum Mater Regis aeternorum, Solve vincla peccatorum Tua prece, Domina. Quia quem meruisti portare, alleluja. Salve virgo, nee morare, Surge portas reserare; Tube tecum nos intrare In caelesti gloria. Resurrexit, sicut dixit, alleluja. Salve Virgo, Deo grata, Nos tra tu sis advocata, Stella maris appelaris (ta) Ducens ad caelestia. Ora pro nobis Deum, alleluja. l) To. XIV, 26; XVI, 7. *) Bissch. Museum, Haarlem, No. 39. Koningin des hemels, verblijd u, alleluja. Heil u Maagd, der schuld'gen hope, Moeder van den eeuw'gen Koning, Dat der zonden boei ontbinde Uw gebed, o Meesteresse. Want dien gij waardig waart te dragen, Heil u Maged, wil met talmen [alleluja. Om de poorten te ontsluiten, Laat ons met u binnentreden In des hemels vreugde-zalen. Is verrezen gelijk Hij gezegd heeft, alleluja. Heil u, Maagd, aan God behagend, Spreek ten beste voor ons allen, Gij, die ster der zee genoemd wordt, Leid ons naar de eeuw'ge haven. Bid God voor ons, alleluja. 79 Een ander voorbeeld geeft Baumer;x) dit lied werd tot aan de Fransche revolutie in de stiftskerk van Rivoli na de Lauden, Vespers en Completen van Paaschdag als slot-antiphone gezongen. Regina caeli, laetare, alleluja. Quia quem meruisti portare, alleluja. Virgo, mater resurgentis, Vetustatem nostrae mentis Clementer evacua. Resurrexit, sicut dixit, alleluja. Infrementis, corrumpentis Mundi, carnis et serpentis, Mixturam attenua *). Ora pro nobis Deum, alleluja, Veri lumen Orientis, Fac nos pacis permanentis Possidere pascua, alleluja. Koningin des Hemels, verblijd u, alleluja. Want dien tij waardig waart te dragen, alleluja. Maagd en Moeder van die opstond, Wil het oude uit onze zielen Mildelijk verwijderen. Is verrezen gelijk Hij gezegd heeft, alleluja. Moogt ge 't samengaan verzwakken met het vleesch, met wereld, duivel, Die ons dringen naar 't bederf. Bid God voor ons, alleluja, Licht van het waarachtig Oosten, Doe ons eens de wei betreden van den vree, die eeuwig blijft. D. — SALVE REGINA Wanneer het Salve Regina een langere behandeling noodzakelijk maakt, dan geschiedt zulks, wijl geen der andere kerkelijke Marialiederen zulk een hooge eereplaats heeft ingenomen in de devotie van geestelijkheid, kloosterlingen en leeken. Ofschoon het Salve Regina als algemeen bekend mag worden verondersteld, laten wij het volledigheidshalve aan het hoofd onzer bespreking in zijn geheel volgen: Salve, Regina, Mater misericordiae; vtta, dulcedo et spes nostra, salve. Ad te clamamus exsules filii Hevae. Ad te suspiramus gementes et flentes in hac lacrimarum valle. Eja ergo, advocata nostra, illos tuos misericordes oculos ad nos converte. Et Jesum, benedictum fructum ventris tui, nobis post hoe exsilium ostende. O clemens, o pia, o dulcis Virgo Maria. y. Ora pro nobis, sancta Dei Genitrix. Eh Ut digni efficiamur promissionibus Christi. Wees gegroet, Koningin, Moeder van barmhartigheid; ons leven, onze zoetheid en onze hoop, wees gegroet. Tot u roepen wij, ballingen, kinderen van Eva. Tot u smeeken wij, zuchtend en weenend in dit dal van tranen. Daarom dan, onze voorspreekster, sla op ons uw zoo barmhartige oogen. En toon ons na deze ballingschap Jesus, de gezegende vrucht uws lichaams. O goedertierene, o meedoogende, o zoete Maagd Maria. /v. Bid voor ons, heilige Moeder Gods. Bh Opdat wij waardig worden de beloften van Christus. *) Geschichte des Breviers, blz. 295. *) Beter klinkt de zin van het getropeerde Regina caeli, dat Bourassé (t.a.pl., dl. IV, col. 317) ontleent aan een geschreven brevier van 1458: Tu fermenti corrumpentis Wil in ons de kracht verzwakken Mundi, carnis et serpentis Van 't bedervend zuurdeeg, dat ons Mixturam attenua. Wereld, hel en vleesch bereidt. 80 Oremus. Omnipotens sempiterne Deus, qui gloriosae Virginis Matris Maria: corpus _ et animam, ut dignum Filü tui nabitaculum effici mereretur, Spiritu Sancto cooperante, praeparasti; da, ut cujus commemoratione laetamur; ejus pia _ intercessione, ab instantibus malis, et a morte perpetua liberemur. Per eumdem Christum Dominum nostrum. B>. Amen. Laat ons bidden. Almachtige, eeuwige God, die lichaam en ziel der glorievolle Moedermaagd Maria, opdat zij een waardige woonstede voor uw Zoon zou kunnen zijn, onder medewerking van den H. Geest hebt voorbereid, verleen, dat wij, die ons om haar gedachtenis verheugen, door haar vrome tusschenkomst voor het dreigend kwaad en van den eeuwigen dood bevrijd mogen worden. Door denzelfden Christus onzen Heer. Bh Amen. In dit lied begroeten wij Maria als Koningin van hemel en aarde, tot welke waardigheid zij als Moeder Gods verheven werd en noemen haar de Moeder van barmhartigheid, wijl zij Hém haar Zoon noemt, die slechts goedheid en liefde kent. Zij is ons leven, want in smarten heeft zij ons onder het kruis geestelijkerwijze ter wereld gebracht — onze zoetheid, om de overmaat van het aantrekkelijke harer moederliefde — maar ook is zij onze hoop, want alles wat wij verhopen te ontvangen, schenkt God ons door Maria. Is zij dus als Moeder van God en der menschen zoo goed en liefdevol voor ons, dan mogen wij vol betrouwen tot haar smeeken en zuchten, want wij zijn ballingen, gebukt gaande onder den vloek, dien Eva over ons bracht — wij zijn omringd van gevaren, die ons zieleleven bedreigen en deze aarde veranderen in een dal van tranen en van moeitevollen, geestelijken arbeid. Dat zij dan, die als Moeder ook onze Voorspreekster is, een blik van barmhartigheid op ons werpe, opdat wij aan haar hand onzen pelgrimstocht voleindend, door haar gebracht worden ter eeuwige vereeniging met haar Zoon. Men heeft in den loop der eeuwen verschillende personen aangewezen als opstellers van het Salve Regina. Behalve Paus Gregorius II (7J5—73i) en den H. Bernardus (f 1153), Hermanus Contractusen Petrus de Monsoncio noemen wij vooral Bisschop Adhemar van Puy, die in 1098 bij deelname aan een kruistocht te Antiochië stierf. Voor Zijn tochtgenooten zou hij dit gezang hebben opgesteld, hetwelk geruimen tijd met den naam van Antiphona de Podio werd aangeduid. Vandaar dat de kronieken omtrent den H. Bernardus verhalen, hoe hij bij een bezoek aan de stad Lyon in een klooster overnachtte en aldaar door Engelen het Salve Regina bij het Maria-altaar hoorde zingen. In de meening, dat het de monniken waren, sprak de H. Bernardus den volgenden morgen tot den abt: „Gij hebt dezen nacht de antiphone van Puy (de Podia) zeer schoon gezongen." x) *) St. Beissel SJ., Geschichte der Verehrung Marias in Deutschland wdhrend des Mittelalters, Freiburg i./Br., 1909, blz. 302. 6 8l Algemeen echter neemt men op zeer goede gronden aan, dat de ons reeds bekende Hermanus Contractus tekst en melodie van het Salve Regina samenstelde. x) De oorspronkelijke tekst luidde; Salve, Regina misericordiae, vitae dulcedo, etc. — Wees gegroet, Koningin van barmhartigheid, zoetheid des levens, enz.; dan Liep de tekst verder tot de tegenwoordige slotwoorden: O clemens etc, — o goedertierene enz. De tusschentoevoeging van Mater, zoodat de zin wordt :„Wees gegroet, Koningin, Moeder van barmhartigheid/' vinden wij officieel het eerst aangebracht in de herziene uitgave van het Romeinsche Brevier door Pius V in 1568.a) Dat echter — zooals Thalhofer-Eisenhofer beweren3) — deze toevoeging tot in de 16de eeuw ongebruikelijk was, meenen wij te mogen betwijfelen. Want het noemen van Maria als Koningin van barmhartigheid, moet wel onwillekeurig de aandacht getrokken hebben naar een andere benaming der H. Maagd, nl. die van Moeder van barmhartigheid, waarmede men Maria reeds vanaf de 10e eeuw o.a. in een Allerheiligen-„litanie" begroette:4) Daarenboven vinden wij als opschrift van een klok, ten jare 1270 voor de kerk van Moissac gegoten, de woorden: Salve Regina, Mater misericordiae5) En de H. Birgitta (f 1375) hoorde Maria zelve zeggen: „Mijn wijde mantel is mijn barmhartigheid. Door allen toch word ik als Moeder van barmhartigheid aangeroepen; en inderdaad, mijne dochter, de barmhartigheid van mijn Zoon heeft mij barmhartig gemaakt."6) Een enkele maal treft men in liturgische of ascetische boeken de lezing vitae dulcedo—zoetheid des levens, in plaats van den sinds Pius V vastgelegden tekst vita, dulcedo — ons leven, onze zoetheid, zoodat deze laatste lezing allerwaarschijnlijkst wel de oorspronkelijke zal geweest zijn. Waar P. Kronenburg dan ook een drietal middeleeuwsche vertalingen geeft van het Salve Regina, ontmoeten we in slechts eene, nl. in die van Geert Groote, de lezing: „des levens sueticheit".7) Omtrent de slotwoorden: O, goedertierene, 0 mededoogende, 0 zoete Maria, gelijk het Kartuizer-brevier te lezen geeft, en waarvoor later in de plaats trad 0 zoete Maagd Maria, verhaalt de legende, dat de H. Bernardus, toen hij daags voor Kerstmis 1146 den dom te Spiers ») Beissel, t41.pl., blz. 122; Baumer, ta.pl., blz. 361; Doh Alb. Jonkers O.SJ3., Het Salve Regina in Tijdschrift voor Liturgie, 1920, blz. 200, v. *) Baumer, t.a.pl., blz. 453. ») ta.pl., dl. II, blz. 572. 4) Beissel, t4i.pl., blz. 124, v. ... *) Dictionnaire d'Archéologie chrétienne et de Liturgie, Paris 1907, i.v. Angelus, col. 2072. 6) Beissel, t4t.pl., blz. 353. ') J. A. F. Kronenburg, C.ss. R. Maria's heerlijkheid in Nederland, Amsterdam, 1904-1914, dl. II, blz. 113. 82 binnentrad, zich naar het Maria-altaar begaf en nadat 't volk het Salve Regina beëindigd had, op de slotwoorden liet volgen: O clemens, enz. en daarbij achtereenvolgens op drie plaatsen neerknielde. Eigenaardig echter is, dat dit verhaal eerst twee of drie eeuwen, nadat 't feit plaats had, begon op te komen. Daarenboven vinden wij deze woorden reeds in een hymne uit de 12e eeuw en eveneens in een codex uit Reichenau, waar Hermanus Contractus zijn Maria-lied opstelde. Meer waarschijnlijkheid heeft dus de meening, dat deze drie aanroepingen tot den oorspronkelijken tekst behoord hebben. *) Was het Salve Regina reeds algemeen door de kruisvaders bij hun eersten tocht in 1096 gezongen en door hen aan de rij der volksliederen toegevoegd, toch zou er nog een eeuw verloopen, eer het zijn intrede deed in de Liturgie en dat wel onder den invloed der kloosterlingen, die in dezen zang een welkome aanleiding vonden, om de Mariadevotie tot hoogeren bloei te brengen. Zoo begonnen de Cisterciensers — aan wie in dit punt de eer der invoering toekomt — in 1218 het Salve Regina na de Prime te bidden; 2) de Dominicanen zongen het reeds sinds 1230 des avonds na de Completen; kort daarop vinden wij er gewag van gemaakt bij de Benedictijnen, Carmelieten. en Franciscanen en hooren we het in de hofkapel van den H. Lodewijk IX van Frankrijk (1226-1270) dagelijks gezongen worden. Tenslotte bepaalde Paus Gregorius LX (1227-1241) in 1239, dat het Salve Regina iederen Vrijdag na de Completen in alle kerken van Rome zou gezongen worden. Wij volstaan met het aanstippen dezer gegevens; spoedig toch Zullen wij gelegenheid hebben, het Salve Regina in verband met verschillende kloosterorden nader te beschouwen.. Toch blijkt uit dat enkel aanstippen reeds voldoende, hoe snel dit lied zich verspreidde, zonder dat we van de andere Maria-antiphonen melding gemaakt vinden — welk een hooge plaats het in de algemeene devotie innam, en hoe we daarin vooral de reden moeten zoeken, dat ook nu nog de kloosterorden met eigen ritus slechts deze antiphone kennen en haar met de van ouds gebruikelijke plechtigheden zingen. Tot dan toe had, zooals wij zagen, het zingen van het Salve Regina doorgaans plaats aan het einde der Completen. Als echter in de middeleeuwen het volk zich meer en meer van het gebruik vervreemdde, om een of ander gedeelte van de Kerkelijke Getijden bij te wonen, werd zulks aanleiding, om het zingen van het Salve Regina te her- *) Beissel, t41.pl., blz. 203, v.; Kronenburg, ta.pl., dl. III, blz. 100. *) Dictionnaire d'Archéologie chrétienne et de Liturgie, i. v. Citeaux (Liturgie de VOrdre de), col. 1790. 83 vormen tot een afzonderlijke en op zich zelf staande devotie-oefening voor het volk. Daarenboven burgerde zich het gebruik in, om deze oefening voor het Maria-altaar of in de Maria-kapel te houden, wijl niet zelden de religieuzen of de koorheeren zich vroeger reeds na de Completen in processie daarheen begaven, omhet Salve Regina te zingen. Zoo bestond in het midden der 14e eeuw te Turnhout het gebruik, dat de kapittelheeren der kathedraal eiken Zaterdag, alsmede op de vigilies en gedurende het octaaf der Maria-feesten, zoo ook dagelijks van Kerstmis tot Maria-Zuivering en van Paschen tot Hemelvaart een korte processie hielden naar het altaar der H. Maagd, waar men het Salve Regina of een andere door den tijd des jaars gevorderde antiphone zong en het altaar bewierookt werd. Hetzelfde vinden we vermeld omtrent Douais, waar deze plechtigheid bekend stond als het Salve canonicorum (het Salve der kanunniken.) x) Bleef zulks in de 14e eeuw nog slechts beperkt tot den Zaterdag, hetzij na de H. Mis, hetzij des avonds — een eeuw later vinden we tal van plaatsen, waar dagelijks zulk een oefening gehouden wordt. Een bijzondere klok, de zgn. Salve-klok, gelijk Friedberg in Hessen er in 1410 een ontving, riep de geloovigen naar het Maria-altaar, dat hier en daar als Salve-altaar gesticht of aangeduid werd. 2) En vooral zijn het de stichtingen, d.i. het geven van een geldsom met daaraan verbonden verplichtingen voor de andere partij, die bewijzen hoe hoog men 't zingen van het Salve Regina aansloeg. Het oudste gegeven hieromtrent dateert uit het jaar 1268, als de stiftsheer Konrad Humil een som gelds van 52 Mark vermaakte met de bepaling, dat iederen Zaterdag beurtelings een der drie Mariaantiphonen: Salve Regina, Tota pulchra es en Alma Redemptoris moest gezongen worden — een stichting, die door Adolf van Breithart in 1481 werd uitgebreid met de bepaling, dat dagelijks des avonds het Salve voor het Maria-beeld zou gezongen worden. 8) In ons land ontmoeten we dergelijke stichtingen in 1351 voor de stad Utrecht en in 1409 voor Oldenzaal. 4) In 1422 schonken Reinard en Cunigonde Buch aan het Carmelietenklooster te Düren een jaarlijksche rente, bestaande in een hoeveelheid rogge, op voorwaarde dat dagelijks na de Lieve-Vrouwe-Mis het Salve Regina zou gezongen worden. 5) *) Bourassé, ta.pl., dl. III, col. 629, v. a) Fr. Falk, Marianum Moguntium, Mainz, 1906, blz. 181, v.; St. Beissel S.J., Geschichte der Verehrung Marias im 16. und 17. Jahrh., Freiburg i./B., 1910, blz. 500. 3) Beissel, ta.pl., blz. 501; Falk, ta.pl., blz. 179, v. 4) Kronenburg, t.a.pl., dl. II, blz. 115. *) Beissel, ta.pl., blz. 499; Dr. H. H. Koch, Die Karmelitenklöster der Nieder-Deutschen Provim, Freiburg, i./B., 1889, blz. 86, v. 84 Alleen voor Duitschland vonden we voor de 15e eeuw een tiental stichtingen voor een dagelijksch of wekelijksch zingen van het Salve Regina vermeld; zelfs hielden de inwoners van Erbach van 1476 tot 1481 geregelde inzamelingen, ten einde aldus het kapitaal bijeen te brengen voor een dagelijksch zingen van het Salve Regina, waaruit de benoodigde uitgaven voor zangers enz. konden bekostigd worden.*) En wetend, dat voor de zangers het telkens en telkens bijeenkomen voor een dergelijke oefening aanleiding tot nalatigheid zou worden, of dat de gewoonte een nadeeligen invloed op den zang kon hebben, was het voor koster of schoolmeester een onderdeel hunner beroepsplichten, aan de uitoefening van den Salve-zang door hun knapen de noodige zorg te besteden. Elders weer stichtte men, om de lust gaande te houden, een kapitaaltje, waaruit zoowel de zangers als hun leermeester op bepaalde tijden een kleine tegemoetkoming ontvingen. 2) Het lag geheel in de lijn van den middeleeuwschen tijdgeest, dat de kerkelijke Overheid het bijwonen van zulk een oefening aanmoedigde door het verkenen van aflaten. Een eerste voorbeeld hiervan vermelden de kronieken van Egmond uit het jaar 1250. Als Theodoricus, wijbisschop van Utrecht, verschillende plechtigheden in Egmond's abdij verricht had, stelde hij het dagelijksch zingen van het Salve Regina vast en verleende een aflaat van 10 dagen aan allen, die daarbij tegenwoordig zouden zijn. 8) Een soortgelijke gunst ontving de kerk van Riga in 1440, die van Géisenheim in 1478 en de Nicolaas-kerk van Berlijn in 1502. Ook Pausen volgden dit voorbeeld, zooals Julius II en Leo X voor het bijwonen van het Salve-Regina-zingen op Zaterdag in de kerkhof-kapel van Constanz. 4) Wij herinneren tenslotte nog aan de rijke aflaten, verleend aan de leden der Rozenkransbroederschap, die des avonds in de kerken der Dominicanen bij het zingen van het Salve Regina tegenwoordig zijn,5) en aan hen, die dezelfde oefeningen in de kerken der Carmelieten bijwonen. 6) Waar de godsvrucht dezer Maria-oefening zoo groot was, kan het ons niet verwonderen, dat het Salve Regina een welkom lied was, om met tropen getooid te worden. Evenwel beperkt zich in de voorbeelden, die wij ontmoet hebben, de trope tot de drie aanroepingen, waarmede het Salve Regina gesloten wordt, zoodat men het Salve Regina zonder onderbreking tot aan het O clemens doorzong. Een gezangboek, in Beissel, ta.pl., blz. 499, v.; Falk, ta.pl., blz. 181, v. *) Beissel, ta.pl., blz. 501; Kronenburg, ta.pl., dl. II, blz. 115. *) Kronenburg, ta.pl., dl. II, blz. 114. 4) Beissel, t.a.pl., blz. 500. •) Beringer, Die Ablasse, ihr Wesen und Gebrauch, Paderborn, 1906, blz. 650. ) Analecta Ordinis Carmelitarum, Romse, 1909, dl. I, blz. 13. 85 1604 geschreven, l) bevat de volgende tropeering, welke uit drie antiphonen bestaat en die ieder met een der drie aanroepingen besloten wordt. O Virgo, spes humilium O inter spinas lüittm, Sis miseris auxilium, Nobis ad tuum Filium. O clemens! O rosa odorifera, O stella splendorifera, jEgrotorum solarium, Duc nos ad tuum palatium. O pial O salus navigantium, O portus naufragantium, Transfer nos ad aethera, Ut te laudemus per saecula. O daleis Virgo Maria. 2) O Maagd, gij der ootmoed'gen hoop, O lelie, staande in 't doornenbosch. Wees ons, ellendigen, een steun, En hulpe bij uw dierb'ren Zoon. O goedertierene l O Roze, heerlijk door uw geur, O Ster, die held're glanzen schiet, Gij, die de troost der zieken zijt, Leid ons in uwen hemelwoon. O meedoogende! O gij, der schepelingen heil, O haven voor die schipbreuk lijdt, Geleid gij ons ten hemel heen, Opdat we u loven zonder eind. O zoete Maagd Maria l Het brevier der Birgittinessen, zooals dit nog heden gebeden wordt, bevat twee tropen, de zgn. korte en lange tropen, die op bepaalde feestdagen in de eerste Completen gezongen worden. Ook hier beperkt zich de trope tot de slotwoorden, waarbij echter valt op te merken, dat de trope door de voorzangeressen gezongen wordt en het koor met een der drie aanroepingen antwoordt, doch tevens ook aan de beide eerste aanroepingen den naam Maria toevoegt. De korte trope vinden wij, zij het met verplaatsing van enkele verzen, voor een groot deel terug in een hymne, die waarschijnlijk uit de 12e eeuw dateert.8) Zij wordt gezongen op den herdenkingsdag van het sterven der H. Birgitta (23 Juli) en van de overbrenging haars lichaams (28 Mei), alsmede op de feesten van St. Jan, Petrus en Paulus, Petrus' Banden, Gedaanteverandering des Heeren, H. Augustinus, H. Michaël en Allerheiligen. Deze tropus, die met een kleine wijziging in een geschreven Romeinsch brevier van 1462 voorkomt, luidt: 4) Virgo Mater Ecclesia;, Aeternae porta gloria:, Esto nobis refugium, Apud Patrem et Filium. (Chorus) O clemens Maria! Maagd, die de moeder zijt der Kerk, De haven van de eeuw'ge vreugd, Wil gij voor ons een toevlucht Zijn Bij God den Vader en den Zoon. (Koor) O goedertierene Maria 1 l) Bissch. Museum Haarlem, no. 29. ') Wij geven hier den tekst, zooals deze in bedoeld hds. gevonden wordt. Het lijkt ons echter niet onwaarschijnlijk, dat hier een schrijffout is ingeslopen, daar in de beide laatste coupletten het rijm geheel verschilt van de eerste trope; denkelijk heeft men de eerste twee regels der beide laatste coupletten met elkander verwisseld. 8) St. Beissel S.j., Geschichte der Verehrung Marias im Deutschland wahrend des Mittelalters, Freiburg i./B., 1009, blz. 204. 4) Bourassé, ta.pl., dl. IV, col. 318. 86 Virgo clemens, Virgo pia, Virgo dulcis, o Maria, Exaudi preces omnium, Ad te pie clamantium. (Chorus) O pia Maria 1 Funde preces tuo nato, Jesu Christo vulnerato, Pro nobis et flagellato, Spinis, sputo, conspurcato Et felle potato. (Chorus) O dulcis Virgo Maria! O goedertier'ne Maagd! O Maagd, Maria, mededoogend, zoet, Verhoor gij aller smeekgebed Van die berouwvol tot u gaan. (Koor) O meedoogende Maria 1 Stort gebeden tot uw Zoon, Jesus Christus, die voor ons werd Gansch doorwond en wreed gegeeseld; Werd bedekt met spuw en vuilnis En gal kreeg te drinken. (Chorus) O zoete Maagd Maria 1 De lange trope wordt, behalve op de Maria-feesten, ook gezongen op de feesten der H. Drieëenheid, H. Sacramentsdag, H. Catherina van Watzstein (25 Juni), H. Anna, op den herdenkingsdag der canonisatie van de H. Birgitta (7 October) en op het feest van Kerkwijding. Zij heeft de eigenaardigheid, dat de door het koor gezongen aanroeping als een echo is van den laatsten regel van iedere trope: Salve, caeli digna, Mitis et benigna, Quae es Christi flosculus Amaenitatis et rivulus, Salve mater pia et clemens, o Maria. (Chorus) O clemens Maria! Ave Christi cella, Nobis mundi mella, Semper da despicere, Et saevum hos tem vincere. \ Ave Mater pia et mitis, o Maria. (Chorus) O pia Maria! Vale pulchrum lilium, Nobis placa Filium, Ut nos purget a crimine, Pro tuo pio precamine. Vale Mater pia et dulcis, o Maria. (Chorus) O dulcis Virgo Maria! 'k Groet u, hemelvrouwe, Need'rig en vol liefde. Die de bloem van Christus zijt En 't kanaal van lieflijkheid, 'k Groet u, heil'ge Moeder, O Maged goedertieren! (Koor) O goedertierene Maria! 'k Groet u, tent van Christus, Doe ons 't zoet der wereld Altijd weig'ren en dat wij Overwinnen steeds de hel. 'k Groet u, heil'ge Moeder, O Maagd vol mededoogen! (Koor) O meedoogende Maria! 'k Groet u, schoone lelie, Met uw Zoon verzoen ons, Dat Hij ons het kwaad vergeef Op uw dringend smeekgebed, 'k Groet u, heil'ge Moeder En zoete Maagd Maria. (Koor) O zoete Maagd Maria! * DE SLOT-ANTIPHONEN IN SOMMIGE KLOOSTERORDEN Ook in dit punt wijken verschillende kloosterorden, die een eigen ritus volgen, van den Romeinschen ritus af door de keuze van andere antiphonen, terwijl weder enkele dezer Orden het zingen van het Salve Regina van bijzondere plechtigheden doen vergezeld gaan. A. — DE CARMELIETEN Oorspronkelijk bepaalde zich het bidden van een slot-antiphone alleen tot het Salve Regina met de vroeger (blz. 81) daarbij vermelde 87 oratie en wel aan het einde van de Completen. De oudste Ordinalia van 1263 en van 1312 maken hiervan melding, en geven tevens de rubrieken aan, die daarbij moesten onderhouden worden. Het Salve Regina werd dagelijks na de Completen gezongen; slechts op Witten Donderdag en Goeden Vrijdag bad men het. Zoodra het Salve Regina werd ingezet, moesten allen gedurende deze twee woorden knielen, uitgezonderd wanneer het een dubbel of hoogdubbel feest of een der voornaamste octaven gold; dan toch moest men bij deze woorden buigen, gelijk ook steeds bij het tweede Salve. Het Ordinale van Beka omschrijft deze octaven nader als die van Kerstmis, Paschen, Pinksteren, Maria ten hemelopneming en Geboorte. x) Dit Ordinale geeft tevens als bijzondere plechtigheden aan, dat het Salve Regina moet ingezet worden, nadat de kaarsen ontstoken zijn, en bepaalt dan verder, dat èn bij de conventueele Mis èn bij het Salve Regina minstens twee kaarsen moeten ontstoken worden en tevens, dat alsdan in het midden van het koor een cereus honestus, waarschijnlijk een kaars van bijzondere zwaarte of eenigszins versierd, moet branden. a) Het Generaal Kapittel, in 1324 te Barcelona gehouden, schonk ook aan het Salve Regina zijn aandacht en bepaalde, dat het na elk onderdeel der Getijden moest gebeden worden; in plaats echter van het gebed: Omnipotens sempiterne Deus, zou men bidden: Protégé Domine famulos tuos subsidiis Bescherm, o Heer, uw dienaren met pacis et beatae Mariae semper Virginis al wat den vrede bevordert, en beveilig patrociniis conf identes, a cunctis hos- hen, die steunen op de bescherming van tibus redde securos. Per Christum Do- de zalige Maria, altijd Maagd, tegen alle minum nostrum. vijanden. Door Christus onzen Heer. b-. Amen. b>. Amen. Tevens schreef het voor, dat alleen na de Completen het Salve Regina zou gezongen worden, 3) waarbij men waarschijnlijk de vroegere oratie Omnipotens sempiterne Deus behield, om zoo de traditie omtrent het gezongen Salve Regina volledig in stand te houden. De eeuwenlange devotie der Carmel-orde jegens Maria zocht weldra naar nieuwe middelen, om aan den Salve-Regina-zzng meer plechtigheid bij te zetten. En men begon des Zaterdagsavonds in processie heen te trekken naar het altaar of de kapel der Moeder Gods, om aan de voeten van haar beeld den krans van kinderlijke hulde neer te leggen. !) Antiqtatm Ordinis Carmelitarum Ordinale, Tamines, 1912, blz. 33; Ordinaire de l'Ordre de Notre Dame du Mont Carmel, Paris, 1910, blz. 10, 28. 9) Ordinaire de VOrdre de Notre Dame du Mont Carmel, blz. 6. ») B. Zimmerman, Ord. Carm. Disc, Monumenta historica Carmelitana, Lirenae, 1907, dl. I, blz. 25. 88 IMaria met het Goddelijk Kind, door Murillo IS? (Rome, Galleria Corsini) Wanneer zulks in zwang kwam, valt moeilijk te zeggen; vast staat, dat de processie reeds lang vóór 1434 te Pisa gehouden werd en in het begin der volgende eeuw algemeen was geworden. x) Hoe lang men vastgehouden heeft aan het oorspronkelijke gebruik, om heel het jaar door het Salve Regina te bidden, is onbekend. Waarschijnlijk heeft men zich omstreeks de 16e eeuw eenigermate aan de opkomende gewoonte aangesloten door het invoeren van het Regina caeli. Voor het eerst vonden wij van beide antiphonen melding gemaakt in een Ceremonieel, ten jare 1616 te Rome uitgegeven.2) Hier vinden we tevens vermeld, welke rubrieken te onderhouden zijn, zoowel bij het bidden als bij het zingen van het Salve Regina en Regina caeli. Terwijl dit laatste steeds staande met het gelaat naar het altaar gebeden of gezongen moet worden, knielt men bij het bidden van het Salve Regina, uitgezonderd op Zaterdagmiddag en Zondag. Alsdan zegt men het staande in de richting van het altaar, en maakt een buiging bij de eerste begroeting, bij het tweede Salve en bij de namen van Jesus en Maria. Wordt het Salve Regina buiten de processie gezongen, dan knielt men bij de beide Salve's en buigt bij de namen van Jesus en Maria, naar elkander gekeerd; het knielen evenwel wordt door een buiging vervangen op Zaterdagmiddag en des Zondags. Wanneer evenwel het Salve Regina des Zaterdagsavonds in processie gezongen wordt, buigt men bij de eerste begroeting, waarna men de koorbanken verlaat en zingende zich naar het Maria-altaar begeeft. Het schijnt, dat hier en daar de ijver voor de Zaterdagsche processie verslapte; althans het Generaal Kapittel in 1575 te Piacenza gehouden, zag zich genoodzaakt er aan te herinneren, dat men des Zaterdags onder het zingen van het Salve Regina in processie naar het beeld van de H. Maagd moest heentrekken.3) En ook de Constituties, zoowel in de uitgave van 1645 4) als in die van 1904, 8) blijven niet in gebreke hieromtrent de noodige voorschriften te geven, zelfs met bedreiging van straffen voor nalatige oversten en onderdanen. Volgens de thans geldende rubrieken wordt op de boven beschreven 3 j-*cJ?on"aire d'Archéologie chrétienne et de Liturgie, i.v. Carmes (Liturgie des), col. 2171. ) Ordmalis sax Ceremoniale divini Officii secundum Ordinem beatae Virginis Mariae de Monte Carmelo, Romse, 1616, lib. II, rubr. XVII; De Completorio et antiphona Beata; Virginis m fine dicenda, blz. 166. * *) G. Wessels, Ord. Carm., Acta Capitulorum Generalium, Romse, 1912, dl. I, blz. 510, v. ) Constitutiones strictioris observantiae pro Reformatis in Ordine Carmelitarum. Ex Decreto Lap. Gen. Romse celebrati anno 1645; opnieuw uitgegeven in Gestel St. Michielis, 1880. blz. 89, no. 20. ") Regula et constitutiones Ord. Fratrum Beatissimx Virginis Mariae de Monte Carmelo, Romae, 1904, blz. 25, no. 5. 89 manier heel het jaar door (behalve de drie laatste dagen der Goede Week) het Salve Regina gezongen; evenwel wordt de gebruikelijke oratie Protégé Domine in de Completen Vervangen door het gebed Omnipotens sempiterne Deus. In den Paaschtijd evenwel bidt of zingt men sinds de brevier-uitgave van 1584 het Regina caeli met de vroeger gegeven oratie (blz. 78), waarin men evenwel de oude redactie volgt door te zeggen: familiam tuam leetificare dignatus es en niet mundum IsetijHcare dignatus es. B. — DE CISTERCIENSEN De Cisterciensen (hieronder te verstaan de Bernardijnen en Trappisten) kennen slechts twee slot-antiphonen ter eere der H. Maagd, nl* het Spiritus Sanctus met vers en oratie, hetwelk na elk onderdeel der Kerkelijke Getijden gebeden wordt en het Salve Regina, hetwelk in de Completen de plaats van het Spiritus Sanctus inneemt. De slot-antiphone Spiritus Sanctus luidt als volgt: Spiritus Sanctus in te descendet Maria: ne timeas, habebis in utero Filium Dei. y. Ecce ancilla Domini. Bh Fiat mini secundum verbum tuum. Oremus. Laetifica et ad ju va nos, omnipotens et misericors Deus, Dominica: conceptionis gaudia recolentes, et pia Dei Genitrix Virgo semper Maria, in cujus veneratione haec commemoramus, in cunctis necessitatibus nostris gratiam sancti Spiritus nobis impetret et levamen. Per eumdem Christum Dominum nostrum. Eh Amen. De Heilige Geest zal over u neerdalen, Maria: wil niet vreezen; gij zult den Zoon Gods in uw schoot dragen. y. Zie de dienstmaagd des Heeren. Bh Mij geschiede naar uw woord. Laat ons bidden. Schenk ons vreugde en help ons, almachtige en barmhartige God, nu wij de blijdschap over 's Heeren Menschwording gedenken; en dat de zalige Moeder Gods en altijd Maagd Maria, ter wier vereering wij die blijdschap herdenken, ons in al onze noodwendigheden de genade en de opbeuring van den Heiligen Geest moge verwerven. Door denzelfden Christus onzen Heer. Bh Amen. Deze antiphone, die steeds onveranderd blijft en waaraan men gedurende Paaschtijd geen alleluja toevoegt, moet gezegd worden na elk gedeelte der Getijden gebeden, zoo men daarna de kerk verlaat. Ze valt evenwel weg gedurende de laatste drie dagen van de Goede Week, alsmede wanneer op het gedeelte van het Breviergebed, hetwelk men geëindigd heeft, een andere liturgische handeling volgt, bijv. de H. Mis, het Officie der Overledenen, een processie e.d. In de Completen eindelijk wordt deze antiphone vervangen door het Salve Regina. x) Deze antiphone der Moeder Gods komt het eerst voor in de brevier- *) Breviarium Cisterciense, Bruxelles, 1794, Rubricse generales: Deantiphona B. MarUein fine Offlcü. 90 uitgave van 1632; *) zoo goed als zeker echter is het bidden hiervan van veel ouderen datum en wijst de geleerde Cistercienser Kard. Bona (f 1674) hierop» als hij zegt: „Onze Vaderen, die door wetenschap en heiligheid uitmuntten, hebben bepaald, dat men in elk gedeelte van het canoniek Officie de zalige Maria gedenke." Ofschoon Bona niet aangeeft, waarin deze gedachtenis bestaat, schijnt hij toch wel de antiphone Spiritus sanctus op 't oog te hebben. 2) Terwijl dus deze antiphone Maria huldigt na de onderdeelen der Kerkelijke Getijden, geschiedt zulks aan het einde der Completen door het Salve Regina, hetwelk met de oratie naar den tekst geheel met de Romeinsche lezing overeenstemt; alleen het vers Ora pro nobis vinden we hier vervangen door Ave Maria, gratia plena, Dominus tecum, terwijl in den Paaschtijd zoowel aan vers en antwoord één alleluja wordt toegevoegd. Kardinaal Koenraad von Urach, abt van Clairvaux, bepaalde op het Generaal Kapittel van 1218, dat het Salve Regina, hetwelk sinds de 12e eeuw als antiphone bij het Magnificat op Maria Zuivering en Boodschap en als antiphone bij het Benedictus op het feest van Maria ten hemel opneming gebeden werd, dagelijks na de Prime moest gezongen worden. Het schijnt evenwel, dat dit voorschrift niet overal als bindend beschouwd werd; spoedig dan ook en wel acht jaar later, ontmoeten we de bepaling, dat het Salve Regina dagelijks door iederen kloosterling particulier moest gebeden worden, totdat het in 1231 geheel afgeschaft werd. In 1251 kwam men weder op de eerste bepaling terug door voor te schrijven, dat het Salve Regina volgens den thans geldenden tekst iederen dag moest gezongen worden, doch echter met dit verschil, dat zulks niet meer na de Prime, doch na de Completen als laatste gedeelte der Getijden zou geschieden. Nadat deze bepaling op hejt kapittel van 1275 ook van kracht verklaard was voor hen, die niet in het koor aanwezig waren, schreef men in 1463 voor, dat een ieder bij het zingen van het Salve Regina moest tegenwoordig zijn, tot welk doel tegen het einde der Completen een teekën met de klok zou gegeven worden, waarop een ieder zich ter kerke moest begeven. Dit voorschrift werd in 1601 als wenschelijk verklaard ten opzichte der leeken, die als knechts in dienst stonden van het klooster. 8) l) Gr. Muller, Die Verehrung der allersel. Jungfrau in unserm Orden, II. Die antiphon Spiritus Sanctus, Cistercienser-Chronik, 1891, blz. 86. ') M. Gloning, Die Verehrung Marias im Cistercienser Orden; Marianischer Congres zu Freiburg in 1902, Congressberichte, blz. 607. •) Gregor Müller, ta.pl., IV., Das Salve Regina in Cistercienser Chronik, 1890, blz. 185, v. M. Gloning, ta.pl., blz. 606. Kronenburg, ta.pl., dl. III, blz. 178, v.v. Dictionnaire é Archéologie chrétienne et de Liturgie, Citeaux {Liturgie de VOrdre de), col. 1789, v. 9* C. — DE DOMINICANEN Volgens het Ordinale der Orde, geschreven in het midden der 13e eeuw, kende de ritus der Dominicanen als slot-antiphonen slechts het Salve Regina en het Ave, Regina caelorum, waarvan een naar believen na de Completen moest gezongen worden.l) Weldra echter schijnt het Ave Regina in onbruik te zijn gekomen, althans een verordening van het Generaal Kapittel te Milaan gehouden, 2) spreekt alleen van het Salve Regina als slot-antiphone der Kerkelijke Getijden. Het wordt gebeden telkens wanneer men zich na het koorgebed uit de kerk verwijdert of het breviergebed voor langeren of korteren tijd onderbreekt; vervolgens sluit het de Completen af, waarbij het avond aan avond op plechtige wijze en onder het houden van een processie wordt gezongen. Geheel eigenaardig is de samenstelling van verzen en gebeden bij het Salve Regina, dat telkens na het onderbreken van het breviergebed gezegd wordt. Onmiddellijk toch na het Salve Regina bidt men een antiphone ter gedachtenis van den H. Dominicus en dan zegt men: V. Post partum, Virgo, inviolata permansisti. R-. Dei Genitrix intercede pro nobis. V. Ora pro nobis, beate Pater Dominice. Et. Ut digni efficiamur promissionibus Christi. y. Fiat pax in virtute tua. Et. Et abundantia in turribus tuis. y. Dominus vobiscum. Eh Et cum spiritu tuo. Oremus. Protégé Domine, famulos tuos subsidiis pacis; et beatae Mariae semper Virginis patrociniis confidentes, a cunctis hostibus redde securos. Concede, quaesumus omnipotens Deus, ut qui peccatorum pondere premimur, beati Dominici Confessoris tui, patrocinio sublevemur. Ecclesiae tuae, quaesumus Domine, preces placatus admitte, ut destructis adversitatibus, et erroribus universis, secura tibi serviat libertate; et pacem y. Na het baren, o Maagd, zijt gij ongerept gebleven, Eh Moeder Gods, spreek voor ons ten beste. y. Bid voor ons, heilige Vader Dominicus. Bh Opdat wij waardig worden de beloften van Christus, y. Dat er vrede kome in uw kracht. Bh En overvloed in uw schutstorens. y. De Heer zij met u. Eh En met uw geest. Laat ons bidden. Bescherm, o Heer, uwe dienaren met al wat den vrede bevordert, en beveilig hen, die steunen op de bescherming der zalige Maria, altijd Maagd, tegen alle vijanden. Verleen, smeeken wij, almachtige God, dat wij, die onder den last der zonden gebukt gaan, door de bescherming van den H. Dominicus uw Belijder, mogen opgebeurd worden. Wij smeeken, Heer, aanvaard in verzoening de smeekingen uwer Kerk, opdat zij, na alle tegenslagen en dwalingen overwonnen te hebben, U in veilige *) Ordinarium juxta ritum saai Ordinis fratrum Preedicatorum, Rubr. De Antiphona cantanda post Completorium ad recommendandum Ordinem et Fratres beatx Virgini, Romae, 1921, blz. 120, v. 2) Acta Capitulorum Generalium Ordinis Prxdicatorum (ed. Reichert), Romae, 1898, dl. II, blz. 38. 92 tuam nostris concede temporibus. Per Christum Dominum nostrum. R-. Amen. vrijheid kunne dienen; en wil uw vrede schenken in onze dagen. Door Christus onzen Heer. B-. Amen. Wat in deze gebedenreeks aanstonds opvalt, is het herhaald smeeken om vrede — een smeeken, dat zich toont in het eerste, en al dringender wordt in het derde gebed. De samenstelling der gebeden wijst al te duidelijk naar een tijd van onrust; ontstond echter deze onrust door stoffelijke of door geestelijke oorzaken, m.a.w. was het een tijd van oorlog tusschen verschillende landen of van scheuring in den boezem der Kerk? Hiervoor zouden wij den juisten tijd van samenvoeging dezer gebeden moeten kennen. Zeker is het, dat dit eerst kan geschied zijn in de tweede helft der 13e eeuw, omdat het oudste Ordinale alleen spreekt van de bekende oratie Concede nos. Met het oog op den inhoud der gebeden zijn we geneigd, de samenstelling er van te plaatsen op het eind der 14e eeuw, in zoover nl. het groote Westersche Schisma, dat in 1378 zijn onzaligen invloed in de Kerk deed gevoelen, dan aanleiding werd om te bidden om vrede, eenheid en uitroeiïng van dwalingen.. Dit verklaart dan ook het beroep op St. Dominicus' bescherming, daar ook deze reeds den strijd tegen de ketterijen, nl. die der Albigenzen had aangebonden. Meer zekerheid geeft ons de geschiedenis omtrent het voorschrift, dat na de Completen het Salve Regina moet gezongen worden. Hoewel men algemeen aanneemt, dat zulks reeds ten tijde van den H. Dorninicus gewoonte was, geschiedde dit toch niet krachtens een of ander wettelijk voorschrift. Het was slechts een vrome gewoonte, gelijk de Constituties der Orde ons getuigen. x) Omtrent een bepaald voorschrift verhalen dezelfde Constituties, dat kort na den dood van den H. Dominicus, toen de zalige Jordanus van Saxen als Generaal de Orde bestuurde, de Dominicanen, die de kloosters van Parijs en Boulogne bewoonden, bijzonder gedurende den nacht op vreeselijke wijze door den duivel gekweld werden. Vooral was dit het geval met een der medebroeders uit het klooster van Boulogne, Bernardus geheeten, die door den duivel bezeten was en een anderen medebroeder, uit een adellijk geslacht geboren en te Parijs verblijvend, die door de uitwerking van den boozen geest ten volle het gebruik van zijn verstand verloren had. Vol betrouwen stelde men zich onder Maria's bescherming en begon *) Constitutiones Fratrum Saai Ordinis Prxdicatorem, Parisiis, 1886, Dist. 1. Cao. I. no. 5a, blz.. 39. 93 des avonds na de Completen het Salve Regina te zingen, waarbij men zich in processie naar het Maria-altaar begaf. En hun vertrouwen werd niet beschaamd. Want aanstonds hielden de kwellingen des duivels op en ook in vele andere zaken mocht de Orde onmiddellijk de heerlijke gevolgen van Maria's schutse ondervinden. Uit dankbaarheid voor zoo groote weldaden bepaalde de Zal. Jordanus, dat voortaan in alle kloosters na de Completen het Salve Regina gedurende het houden eener processie zou gezongen worden. *) Het is evenwel niet zeker in welk jaar en op welke plaats het voorschrift gegeven werd. Hoewel de Constituties spreken van Parijs en 1226 als jaartal aangeven, schijnt hiermede het getuigenis vair den Z. Jordanus zeiven in strijd, als hij verklaart: „ Hierdoor getroffen, bepaalden wij te Boulogne, dat de antiphone Salve Regina na de Completen moet gezongen worden." 2) Wij besluiten dus hieruit, dat de Predikheeren te Parijs met deze gewoonte begonnen en dat de Z. Jordanus, die op het Generaal Kapittel voorzat, op het vernemen der Zegenrijke gevolgen, te Boulogne zijn voorschrift uitvaardigde. Ook het jaartal is onzeker. Hoewel door de Constituties 1226 wordt aangegeven, verzekeren Quétif en Echard, dat hierover de meeningen verschillen, 3) terwijl Mortier verklaart, dat dit voorschrift waarschijnlijk in 1226 gegeven is. 4) Houden we echter in het oog, dat de verontrustingen van den duivel in de jaren 1224 en 1225 plaats hadden,5) maar tevens, dat in 1225 te Boulogne het Generaal Kapittel gehouden werd, zoodat het uitvaardigen van een dergelijke bepaling daardoor alleszins begunstigd werd, dan wint het jaartal 1225 zeer Zeker aan waarschijnhjkheid. In ieder geval verspreidde zich deze oefening zeer snel, gelijk we kunnen opmaken uit de acten van het Generaal Kapittel, in 1245 tr Keulen gehouden, waar we lezen: „Wan- >) Constitutiones, ta.pl.: Kronenburg, ta.pl., dl. III, blz. 261. Welzer en Weltens Kirchenlexikon, Freiburg i./Br., 1882-1903, i.v. Jordanus Saxo, col. 1826; B.Jordam de Saxoma alterius Magistri Prxdicatorum opera (ed. T. J. Bertbier O.P.). Friburgi Hdveüorum, 1891, blz. 36: Chronicon Ordinis (1203-1254) a Gerardo de Fracheto, SuppU ad Vitas Fratrum Urd. Prxd. Ed. Reichert. Monumenta Ordinis Prxd., dl. I, blz. 335. v.; Vitx Fratrum Ord. Prxdicatorum a Gerardo de Fracheto scripta 1260, (Ed. Reichert). Monumenta Ord. Prxdicatorum, dl. I, blz. 59; B. Humberti De Romanis opera, De Vita Regulari, Ed. J. Berthier, Romae, 1889 'dl. II, blz. 131. Later bracht men een kleine wijziging aan, toen men in de Constituties, welke in 1505 werden uitgegeven, toestond om het Salve Regina naar believen te vervangen door het Ave, Regina cxlorum, waardoor men dus terugkeerde tot de praktijk, zooals het oudste Ordinale die reeds kende. Algemeen maakte men van deze toestemming geen gebruik, uit gehechtheid aan het Salve Regina, zoodat deze regeling in de latere uitgaven der Constituties achterwege bleef. *) B. Jordani de Saxonia, ta.pl., blz. 36. . . s) T. Quétif et J. Echard, Scriptores Ordinis Prxdicatorum, Lutetiae Pansiorum, 1719, dl. I, blz. 96, noot M. ^ „, _ . *) Mortier, Histoire des Mattres Généraux de l'Ordre des Frères Pricheurs, Paris, 1903, dl. I, blz. 176. 6) Mortier, t.a.pl., dl. I, blz. i75« 94 neer het Salve Regina in tegenwoordigheid van het volk gezegd wordt, keeren de broeders na het Fidélium animae naar het koor terug," *) welke bepaling in het Ordinale van omstreeks 1260 werd opgenomen. Vermelden wij ten slotte nog, dat geheel het jaar door, de laatste drie dagen der Goede Week uitgezonderd, het Salve Regina gezongen wordt, zonder dat het zich zelfs in den Paaschtijd door het Regina caeli laat verdringen; alleen voegt men dan zoowel aan het Salve Regina zelf, als aan het vers en daarbij behoorend antwoord een Alleluja toe. Nadat allen gedurende den zang met wijwater besprenkeld zijn, knielt men neder vanaf de woorden: Eja ergo tot aan ostende. De slotwoorden O clemens, 0 pia, 0 dulcis Virgo Maria worden weder staande gezongen, waarna men in afwijking van den Romeinschen tekst en in tegenstelling met de boven aangegeven oraties bidt: Dignare me laudare te, Virgo sacrata. (T.P. Alleluja). Eh Da mihi virtutem contra hostes tuos. (2\P. Alleluja). Oremus. Concede nos famulos tuos, quaesumus Domine Deus, perpetua mentis et corporis sanitate gaudere, et gloriosa beatae Mariae semper Virginis intercessione, a praesenti liberari tristitia et aeterna perfrui lsetitia. Per Christum Dominum nostrum. Eh Amen. y. Sta toe, dat ik u prijze, heilige Maagd. (Paaschtijd Alleluja). Eh Geeft mij kracht tegen uwe vijanden. (Paaschtijd Alleluja). Laat ons bidden. Verleen ons, uw dienaren, smeeken wij, Heer God, dat wij ons in een voortdurende gezondheid naar geest en lichaam mogen verheugen en door de roemvolle tusschenkomst der zalige Maria altijd Maagd, van de tegenwoordige droefheid bevrijd worden en de eeuwige vreugde genieten. Door Christus onzen Heer. Bh Amen. Onder het zingen van een antiphone, met vers en oratie ter eere van een Heilige der Orde, keert men weder naar het koor terug. a) D. — DE KARTUIZERS De Kartuizers, over wier eigen ritus slechts weinig bijzonderheden geschiedkundig vaststaan, bidden als slot-antiphone alleen het Salve Regina en zulks volgens de oorspronkelijke redactie, dus beginnend: „Wees gegroet, Koningin van Barmhartigheid". Behalve dat zij het na ieder onderdeel van het klein Officie der Moeder Gods zeggen, bidden zij het in de Groote Getijden dagelijks na de Vespers, behalve gedurende den Advent tot na het octaaf van Epiphanie, en den tijd tusschen Passie-Zondag en Beloken Paschen. 8) *) Martene-Durandus, Thesaurus novus anecdotorum, Lutetiae Parisiorum, 1717. dl IV col. 1689. . ' ' " ' II 9?r?nontófe jaxta Ritum Saai Ordinis Prxdicatorum, Mechliniae, 1859, blz. 510, v.v. ») Kirchenlextkon, ï.v. Salve Regina, col. 1581; Kronenburg, fca.pl., dX III, blz. 415. 95 E. — DE NORBERTIJNEN In de oudste uitgaven van het brevier der Norbertijnen, welke ons ten dienste stonden, ontmoeten we slechts zeer sobere aanwijzingen omtrent het bidden van slot-antiphonen ter eere van Maria. Zoo vermelden de uitgaven van 1547 en 1598 bij de Completen het bidden van het Salve Regina, Alma Redemptoris of het Ave, Regina caelorum, zonder aangifte noch van oratie, noch van indeeling der tijden; op het Paaschfeest wordt in aansluiting aan het algemeene gebruik het Regina caeli met de oratie Protégé Domine vermeld. Volledig daarentegen is de uitgave van 1604. Zij het het Salve Regina vervallen, ongetwijfeld, wijl dit, zooals wij later zullen zien, des morgens na de Prime gezongen wordt. Vervolgens geeft het de uitvoerige verdeeling der tijden van het kerkelijk jaar en schrijft voor den Paaschtijd het Regina caeli voor met de thans nog gebruikelijke tekstveranderingen en het gebed: Deus qui per resurrectionem. Die rijkere afwisseling en eigenaardige splitsing van het kerkelijk jaar ten opzichte van de slot-antiphonen der H. Maagd, die alleen na de Completen in sommige abdijen gezongen worden, is als volgt: Gedurende den Advent tot het feest van Maria Zuivering bidt men de antiphone Alma Redemptoris (zie blz. 74) * doch wisselt voortdurend het vers en de oratie. Terwijl men tot aan Kerstmis zegt: Angelus Domini, bs Et concepit met het gebed Gratiam tuam (zie blz. 74), bidt men op het feest en gedurende het octaaf van Maria's Onbevlekte Ontvangenis (zeker sinds 1709, zoo niet vroeger): V. Ave Maria, gratia plena. Bh Dominus tecum, benedicta tu in mulieribus. Oremus. Protégé Domine famulos tuos subsidiis pacis: et beatae Mariae semper Virginis patrociniis confidentes, a cunctis hostibus redde securos. Per Christum Dominum nostrum. Eh Amen. jC\ Wees gegroet, Maria, vol van genade. Ks De Heer is met u, gezegend zijt gij onder de vrouwen. Laat ons bidden. Bescherm o Heer, uw dienaren met al wat den vrede bevordert, en beveilig hen, die steunen op de bescherming der zalige Maria altijd Maagd, tegen alle vijanden. Door Christus onzen Heer. Eh Amen. Vanaf Kerstmis tot het feest van Christus Besnijdenis neemt men het vers Post partum, Dei Genitrix, met de oratie Deus qui salutis (blz. 75), welke oratie vanaf 1 Januari tot Maria's Zuivering vervangen wordt door het Protégé Domine (zie boven). Vanaf het Zuiveringsfeest tot na Witten Donderdag bidt men evenals in den Romeinschen ritus het Ave, Regina caelorum met het vers Dignore me ; het gebed 96 echter luidt: Concede misericors Deus fragilitati nostrae (blz. 76). Voor het feest van Maria boodschap maakt men, zoo dit vóór Paschen gevierd wordt, eene uitzondering, door dien dag te bidden het Alma Redemptoris met het vers Ave Maria en de oratie Protégé (blz. 96). In den Paaschtijd weerklinkt ook hier het Regina caeli, waarvan men echter in verband met de twee feesten: 's Heeren Hemelvaart en het Pinksterfeest, den derden regel wijzigt en wel vanaf Hemelvaart: Jam ascendit sicut dixit. Hij is reeds opgestegen, gelijk Hij gezegd heeft. en in de Pinksterweek: Spiritum misit sicut dixit. Hij zond den Geest, gelijk Hij gezegd heeft. Bij de oratie volgt men ook hier, evenals bij de Carmelieten, de oude redactie, door in plaats van mundum laetificare te zeggen: familiam tuam laetificare. Van het Drievuldigheidsfeest eindelijk tot aan den Advent zegt men, zonder onderbreking de antiphone Ave, Regina caelorum met het vers Ave Maria, en het gebed Protégé Domine (blz. 96). Volledigheidshalve stippen wij nog aan, dat men op het feest van Maria's Zeven Smarten in de oratie der slot-antwoorden niet zegt gelijk anders: „Wij, die de gedachtenis van Gods heilige Moeder huldigen", doch: „Wij, die de doorboring van Gods heilige Moeder vieren". 7 97 HOOFDSTUK VI ~ HET SACROSANCTE Ofschoon het Onze Vader met het Wees gegroet en de Geloofsbelijdenis der Apostelen de Completen, en daardoor het geheele Officie afsluit, voegt men er gaarne het Sacrosanctae aan toe, om daardoor vergiffenis te erlangen van de fouten, waaraan men zich tijdens het bidden van het Officie mocht hebben schuldig gemaakt. Wijl dit gebed in geenen deele verplichtend is en daarom, als geen deel uitmakende der Getijden, feitelijk buiten het bestek van dit werk zou vallen, zou het voorbijgaan er van minstens bevreemdend aandoen, juist om de daarin vervatte schoone verheerlijking der Moeder-Maagd en ook, wijl iedere geestelijke ongetwijfeld uit vroom gebruik zich gaarne van dit gebed bedient, om het door hem verrichte Opus Dei, het Werk Gods, gelijk St. Benedictus het noemt, door Maria's handen zoo volmaakt mogelijk der H. Drieëenheid aan te bieden. Wij staan hier evenwel voor een eigenaardige moeilijkheid, dat nJ. geen enkele schrijver zijn aandacht aan dit gebed gewijd heeft; zelfs in die werken, welke speciaal over het Breviergebed handelen, wordt van het Sacrosanctae geen melding gemaakt. Totdat eindelijk P. Kruitwagen O.F.M. voor zoover doenlijk, dit gebed aan een grondig onderzoek onderwierp. x) Er rest ons dus niets anders, dan deze studie op den voet te volgen, waarbij wij gelegenheid zullen hebben, enkele bijzonderheden toe te voegen, die wij hier en daar ontmoetten. Alvorens ons met de geschiedenis van dit gebed bezig te houden, geven wij eerst den tekst, waaraan het Brevier de volgende rubriek ter inleiding laat voorafgaan: Wanneer het Officie geëindigd is, zegt men naar prijzenswaardige gewoonte het onderstaande gebed; Paus Leo X heeft allen, die dit gebed na het Officie godvruchtig zullen bidden, vergiffenis verleend van de fouten en schulden, waaraan men zich uit menschelijke zwakheid bij 't bidden schuldig maakte. Steeds echter wordt het geknield gezegd, ook wanneer men de Getijden voor zich zelf (niet in het koor) bidt, behalve door hen, die om bepaalde reden, zooals ziekte of gewichtig beletsel, niet kunnen knielen. i) De Oorsprong van hef Sacrosancte, in Liturgisch Tijdschrift, 1914, blz. 168-182,260-270. 98 Sacrosancts et individuae Trinitati, crucifixi Domini nos tri Jesu Christi humanitati, beatissimae et gloriosissimae semperque Virginis Maros fcecundae integritati, et omnium Sanctorum uhiversitati sit sempiterna laus, honor, virtus et gloria ab omni creatura, nobisque remissio omnium peccatorum, per infinita saecula saeculorum. R-. Amen. V. Beata viscera Mariae Virginis, quae portaverunt aeterni Patris Filium. Bh Et beatau bera, qua: lactaverunt Christum Dominum. Et dicitar secreto: Pater noster et Ave Maria. Aan de allerheiligste en ongedeelde Drieëenheid, aan de gekruisigde menschheid onzes Heeren Jesus Christus, aan de vruchtbare maagdelijkheid der allerzaligste en glorierijkste Maagd Maria, altijd Maagd en aan heel het koor der Heiligen zij eeuwige lof, eer, kracht en glorie van elk schepsel, en ons zij vergiffenis van alle zonden door de eindelooze eeuwen der eeuwen. R-. Amen. ÏÏ. Zalig de schoot der Maagd Maria, die gedragen heeft den Zoon des eeuwigen Vaders. E>. En zalig de borsten, die Christus den Heer gevoed hebben. En in stilte wordt gezegd: Onze Vader en Wees gegroet. Als opsteller van dit gebed noemt het Franciscaansch Brevier (Breviarium Romano-Seraphicum) den H. Bonaventura (f1274). Veilig evenwel kunnen we aannemen, dat zulks het geval niet is; wel echter, dat het Sacrosanctae — waarover de oudere religieuze Orden Zwijgen, en dus naar zijn ontstaan in de kloosterorden, welke in de 13e eeuw opbloeiden, moet gezocht worden, — met zeer groote waarschijnlijkheid in de Orde der Minderbroeders opkwam, vooral wijl het bijna steeds met haar in verband wordt gebracht. Gelijk wij reeds opmerkten, bedoelt het Sacrosanctae vergiffenis te erlangen van de fouten, bij het bidden der Getijden begaan, ofschoon het gebedje geen melding maakt van het Officie. Het is immers een drieledige lofprijzing, waartusschen de in algemeene termen gevatte bede om „vergiffenis van alle zonden" vervat is. Hieruit besluit P. Kruitwagen zeer terecht, dat het Sacrosanctae oorspronkelijk niet daartoe werd opgesteld, doch zich zelfstandig ontwikkelde en eerst later met de Kerkelijke Getijden tot genoemd doel in verband gebracht werd. Het eerst ontmoeten we het Sacrosanctae, zij het in verkorten vorm als slotwoord, door overschrijvers van boeken aan het einde van hun werk gebezigd. In drie handschriften uit het einde der 14e en het begin der 15e eeuw, omvat het een lofspraak op de H. Drieëenheid, den gekruisigden Christus en de Moedermaagd Maria. Deze verheerlijking luidde: Sacrosanctae gloriosae et individuae Trinitati, Jesu Christi crucifixae humanitati, beatae Mariae virgini matri sit laus et honor et gloria ab omni creatura in saecula saeculorum. Amen. Aan de allerheiligste, glorierijke en ongedeelde Drieëenheid, aan de gekruisigde menschheid van Jesus Christus, aan de zalige Moeder-maagd Maria zij lof, eer en glorie van elk schepsel in de eeuwen der eeuwen. Amen. 99 Spoedig nam men dit slotwoord als gebed over. Zoo ontmoeten we in een Deensch Rozenkransboekje uit het eind der 15e eeuw, toebehoorende aan Jaspers-datter (Dochter van Caspar),het voorschrift, om aan elk Onze Vader van den rozenkrans toe te voegen: „Aan de allerheiligste en ongedeelde Drieëenheid, aan de gekruisigde Menschheid van Jesus en aan de H. Moeder en Maagd Maria, zij lof, glorie en eer van alle schepselen, die in hemel en op aarde zijn, door de eeuwen der eeuwen, zonder einde." x) Eenmaal in devotie-boeken opgenomen, zag men de geliefde formule weldra verschijnen in getijdenboeken, zooals deze door leeken gebruikt werden en waarin enkele Officies voorkwamen, zooals dat van Maria, het H. Lijden, den H. Geest, voor de Overledenen, enz. Hierdoor was als vanzelf de aanleiding gegeven, aan dit gebed ook in de officiëele getijdenboeken, de breviers, een plaats in te ruimen. Zoo ontmoeten we het in een handschrift, gebonden bij een diurnale der kerk van Windesheim, uitgegeven ten jare I499-2) Het §ebed brengt lof aan de H. Drieëenheid, den Verlosser en „aan de zalige Maagd Maria, de Moeder van den allerhoogsten Koning". Met een kleine wijziging vinden we het terug in het Windesheimsch brevier van 1499,3) waar we lezen: Sancte et individue trinitati, ihesu Aan de heüige en ongedeelde Driechristi crucifixi humanitati, beate marie eenheid aan de gekruisigde menschheid vireini et matri sit sempiterna gloria ab van Jesus Christus, aan de heilige omni creatura per infinita saeculorum Maria, Maagd en Moeder, »j eeuwige saecula. glorie van elk schepsel door de einde- Sh Amen. looze eeuwen der eeuwen. Eh Amen. Spoedig wordt deze verheerlijking uitgebreid tot alle Heiligen, gelijk we ojm, vermeld vinden in het Utrechtsch brevier van 1504 en volgende uitgaven, waar het heet: Sancte et individue trinitati, ihesu Aan de heilige en ongedeelde Driechristi crucifixi humanitati: gloriosis- eenheid, aan de gekruisigde menschheia sime virginis marie integritati, et om- van Jesus Christus, aan de «laagdenibus sanctis dei. Sit sempiterna salus lijkheid der glorierijkste Maagd Maria, laus et honor et gloria per infinita en aan alle Heiligen Gods, Zij eeuwig secula seculorum. heil, lof en eer en glorie door de einde- Bh Amen. looze eeuwen der eeuwen. Eh Amen. Ondertusschen begon men deze korte formule te bezigen als een gebed, om vergiffenis te erlangen van de fouten, gedurende het bidden !) W. Schmitz, Das Rosenkranzgebet im J5- tmd im Anfange des 16. Jahrhnndert, Herder, Freiburg i. Br., 1903, blz. 95- ' ' *) Bibl. van het Kruisheeren-klooster te St. Agatha. *) Aartsbissch. Museum te Utrecht. IOO bedreven, en ontmoeten we hier dus het onmiddellijk verband van deze lofspreking met de Kerkelijke Getijden. Bepaalde een Psalterium van 1503 zich slechts tot de rubriek: „dat dit gebed gelezen wordt voor de nalatigheden, waaraan men zich bij het bidden der Getijden schuldig maakte" — het brevier van Windesheim van 1499, alsmede het Utrechtsch brevier van 1504 x) gaan verder en verzekeren de kwijtschelding dezer nalatigheden met de woorden: Orationem sequentem deuote post horas dicens conseqvdtur remissionem omnium negligentiarum in horis commissarum. Hoe deze samenvoeging te verklaren van lofspraak en middel tot vergiffenis van fouten, gedurende de Kerkelijke Getijden begaan? P. Kruitwagen geeft hier geen nadere uiteenzetting. Toch meenen we eenig verband te zien met een door hem medegedeeld feit. Zoo zou de bekende Franciscaan, Pater Jan Brugman (f 1473) van den Paus een aflaat verkregen hebben van 7 jaar en 7 quadragenen, aldus vermeldt de rubriek bij het Sacrosanctae in drie handschriften, uit het einde der 15e eeuw. Een dezer teksten, die onderling slechts weinig verschil toonen, luidt met de bijgevoegde rubriek: Die heilige ongedeelde dievoudicheit ihesus cristus gecruyste menscheit Ende die gloriose maget maria si gebenediit van my ende van allen creaturen nu ende tot ewigen üden. Amen. Item die pxus heeft gegeuen. vij iaer aflaets ende vii kannen die dit gebedekyn lesen. Dit heeft vercregen broeder tan brugman. Niet zoo vrijgevig toont zich het reeds aangehaalde rozenkransboekje van Jasperdatter, dat aan het Sacrosanctae, hetwelk in den rozenkrans aan elk Onze Vader moest worden toegevoegd, slechts een aflaat van twee jaar toekent.a) Toen men nu dit gebed meer en meer met de Kerkelijke Getijden begon in verband te brengen, verlangde men als vrucht van deze lofspraak een geestelijke gunst, die met het breviergebed in meer rechtstreeksch verband stond. En dan ligt het eenigermate voor de hand, dat men in plaats van een aflaat of kwijtschelding van onverschillig welke tijdelijke straffen, vergiffenis vroeg van de fouten, gedurende het bidden der Getijden bedreven. Welke Paus evenwel het eerst deze gunst verleend heeft, is onbekend. Wat we weten is, dat Leo X (1513-1521) den 3ien Maart 1513 de vergiffenis der begane fouten verleend heeft aan een langere redactie van het Sacrosanctae, welke zich vooral in Italië ontwikkeld heeft en 3 wfejï11 het Aartsbissch. Museum te Utrecht; idem Utr. brevier ed. 1508 en 1517. «, n^'nr^^ffi*' b^\95' Dlt vermel4.cn yan aflaten in werken van Nederlandscnen en Deenschen oorsprong is tevens een bewijs, hoe hoog de devotie dit gebed aansloeg. 101 bijna woordelijk met de tegenwoordig geldige formule, ook wat de toevoeging van het Onze Vader en het Wees gegroet betreft, overeenkomt. We laten hier den tekst volgen, zooals deze door P. Kruitwagen ontleend wordt aan een lijst van privilegies voor de bedel-orden, door den Spaanschen Franciscaan Alphonsus de Casarubios samengesteld: Idem Leo (X) concessit quod quicumque dixerit post quamlibet horam diei infrascriptamorationem: et in fine ülivs vnum Pater noster et Aue Maxizprofelicistatu suesanctitatis, etecclesie sancte dei, consequatur plenariam remissionem omnium defectuum in Ma hora humana fragüitate commissorum. Sequitur oracio: Sacrosancte, ac indiuidue trinitati, crucifixi Jesu cristi domini nostri humanitati, et beatissime, ac gloriosissime virginis Marie fecunditati, siue integritati, et omnium sanctorum vniuersitati, sit sempiterna laus, honor, virtus, et gloria, ab omni creatura: nobisque remissio peccatorum per infinita secula seculorum. Amen. Et beata viscera Marie virginis que portauerunt eterni patris filium, et beata vbera que lactauerunt Christum dominum. Er post vnum Pater noster, et Aue maria pro intentione supradicta. Eveneens heeft Leo (X) toegestaan, dat een ieder, die na elk Uur der daggetijden onderstaand gebed zegt, en aan het eind ervan een Onze Vader en Wees gegroet voor het welzijn van Zijne Heiligheid en van Gods H. Kerk, de volledige kwijtschelding zal erlangen van alle fouten, uit menschelijke zwakheid tijdens dat Uur begaan. Hier volgt het gebed: Aan de allerheiligste en ongedeelde Drieëenheid, aan de gekruisigde menschheid onzes Heeren Jesus Christus, aan de vruchtbaarheid en (o/) ongereptheid der allerzaligste en glorierijkste Maagd Maria, en aan heel net koot der Heiligen, zij eeuwigdurende lof, eer, kracht en glorie van elk schepsel, en ons zij vergiffenis van zonden door de eindelooze eeuwen der eeuwen heen. Amen. En. zalig de schoot der Maagd Maria, die den Zoon des eeuwigen Vaders gedragen heeft en zalig de borsten, die Christus den Heer gevoed hebben. En daarna een Onze Vader en Wees gegroet tot bovengenoemde intentie. Hieruit volgt echter niet, dat het verleenen van deze gunst omtrent de vergiffenis der begane fouten 't eerst door Leo X zou geschied zijn. We haalden immers hierboven het voorbeeld aan, hoe twee brevieruitgaven van vóór het Pontificaat van Leo X melding maken van deze kwijtschelding door het bidden van het Sacrosancts. Waar dit gebed echter nog in korte redactie vervat was, vermoeden we, dat men ook voor de breedere omschrijving, die we zoo even gaven, aan Leo X dezelfde gunst gevraagd en verkregen heeft en dat toevallig deze tekst, die den naam des Pausen vermeldde, is bewaard gebleven. Is Leo X in pauselijke welwillendheid nog verder gegaan wat betreft ook het verleenen van aflaten? Daar de meest uiteenloopende brevier-uitgaven Herover zwijgen, meenen we de vraag ontkennend te moeten beantwoorden. Toch zien we ook in de onderscheiden edities, welke het brevier der Norbertijnen sinds 1604 beleefde, aangestipt, dat Leo X aan dit gebed niet slechts de kwijtschelding der nalatigheden, doch ook een vollen aflaat verleend heeft. Al was dit dan ook enkel een voorrecht voor de Orde, waarom zwijgen haar oudere brevier-uitgaven dan bijna 'n eeuw lang over dit gebed? Of 102 hebben we hier misschien te doen met een eigenmachtige, hoewel goed bedoelde toevoeging? Te meer, daar het verbinden van een vollen aflaat met het verrichten van zulk een klein gebed zeker geen middeleeuwsche praktijk der H. Kerk was. Eigenaardig evenwel is, dat het Sacrosanctae niet voorkomt in de herziene brevier-uitgave van 1568. Het eerst verschijnt het en wel volgens de tegenwoordige lezing in de nieuwe editie, welke door Paus Urbanus VIII in 1632 aan de Kerk geschonken werd. De Salmanticensen immers vermelden in het 4e deel van hun Cursus Theologiae moralis, omstreeks 1670 verschenen, dat het Sacrosanctae werd ingevoegd in 't begin van het allernieuwste brevier, waarmede geen andere kan bedoeld zijn dan de laatst verschenen uitgave, nl. die van Urbanus VIII in 1632. Niet onwaarschijnlijk echter hebben de klooster-breviers hierin het voorbeeld gegeven; immers lezen wij tekst en bijbehoorende rubriek voor 't eerst in een Premonstratenser-brevier, welke ten jare 1604 verschenen is, dus bijna 30 jaar voor de uitgave van het „allernieuwste" Romeinsche brevier in 1630. Andere kloosterorden echter volgden eerst later, zooals de Dominicanen in hun brevier van 1637 en de Carmelieten, in wier brevieruitgave van 1700 het Sacrosanctae voor de eerste maal verschijnt; tot dan toe bepaalden zich de laatsten tot het volgend gebed, waarbij echter niet van vergiffenis van nalatigheden sprake is. De tekst daarentegen bidt er uitdrukkelijk om: x) Suscipe et acceptam habere dignare, Domine Deus, hoe officium, quod ad aeternam tuam laudem jam nunc decantavi: obsecro te, ut aedpias omnes orationes illas, quas Dominus noster Jesus Christus umquam ad te fecit, ut flhs suppleantur et satisfiat pro cunctis defectibus, quos ego hic admisi, atque ut cuncta sint ad majorem tuam gloriam, atque animae meae salutem. Aanvaard en wil uw welgevallen nemen, Heer God, in deze Getijden, die ik thans tot uw eeuwige lof gezongen heb; ik smeek U, dat Gij alle gebeden aanvaardt, die onze Heer Jesus Christus tot U heeft opgezonden, opdat daardoor aangevuld worden en voldoening geschonken zij voor alle tekortkomingen, waaraan ik mij hier heb schuldig gemaakt en dat alles strekke tot uw grootere glorie en tot heil mijner ziel. Toch ontbrak het, ook in het Romeinsch brevier, niet aan gebeden e.d., waardoor men van de bekende fouten vergiffenis kon krijgen. Zoo vermeldt het in 1913 verschenen Appendix ad Breviarium RomanoSeraphicum een tweetal gebeden, die in hoofdzaak met elkaar overeen stemmen en welke reeds in het Romeinsch brevier van 1564 en nu nog *) LaVierégulière (Pour les conuens teformez de YOrdre de Nostre Dame du Mont Carmel), £ans, 1651, blz. 146, v.; Spiritus actionum Religümis, studio et opere cujusdam Ordinis Fratrum O. V. Mans de Monte Carmelo, Coloniae Agrippinae, 1687, blz. 434. 103 in het Ambrosiaansch brevier voorkomen als na de Getijden te bidden. Volgens het brevier van den Ambrosiaanschen ritus luidt dit gebed, hetwelk wij — wat terloops zij aangestipt — na enkele communiteits-oefeningen bij de Carmelieten vinden voorgeschreven, o.a. na het z.g.n. capitulum conventuale,x) de meditatie en het gewetensonderzoek, aldus: Suscipe, clementissime Deus, precibus et meritis beats Marias semper Virginis et omnium Sanctorum et Sanctarum, officium servitutis nostrae, et, si quid dignum laude egimus, propitius respice: et, quod negligenter actum est, clementer ignosce; qui in Trinitate perfecta vivis et regnas Deus per omnia saecula saeculorum. Amen. Aanvaard, goedertierenste God, om de gebeden en verdiensten der zalige Maria, altijd Maagd en van alle Heiligen, dit Officie onzer dienstbaarheid, en zoo wij iets lofwaardigs deden, werp er een weiwillenden blik op, doch scheld in mededoogen kwijt hetgeen nalatig verricht werd: Die in volmaakte Drieeenheid ieeft en heerscht, God, door alle. eeuwen der eeuwen. Amen. Een ander gebedje, hetwelk men, hoewel verre van algemeen, na de Getijden bad, was een toevoeging aan het Beata viscera, welke lofspraak aan het door Paus Leo X goedgekeurde Sacrosanctae gehecht werd. Deze uitbreiding bad men als op zich zelf staande verheerlijking der Moeder Gods aldus: Beata viscera Mariae Virginis, quae portaverunt seterni Patris Filium. Benedicite glorianter Dei misericordiam: sumus sumpti in laudem Domini nostri Jesu Christi. In nomine Patris et Filii et Spiritus sancti. Amen. Zalig de schoot der Maagd Maria, die gedragen heeft den Zoon des eeuwigen Vaders. Prijst met jubel de barmhartigheid Gods; wij gaan geheel op in lofprijzing van onzen Heer Jesus Christus. In den naam des Vaders, en des Zoons en des Heiligen Geestes. Amen. Behalve een derde middel om kwijtschelding van bedreven fouten bij het Breviergebed te verkrijgen, n.1. door het geven van een aalmoes, vermelden wij een vierde wijze, welke daarin bestond, dat sommigen, krachtens een privilege van Paus Gregorius XV (1621-1623) het Sacrosanctae mochten vervangen door den korten psalm Laudate Dominum omnes gentes en daardoor vergiffenis Verwierven van alle fouten, door den dag bedreven gedurende de H. Mis, het breviergebed of andere geestelijke oefeningen. Het schijnt evenwel, dat de Salmanticensen, waaraan P. Kruitwagen zijn bericht ontleent, het verleende privilege niet volledig aanhalen. Reeds Paulus V (1605-1621) toch had den ioen Juli 1606 op verzoek van den Markies van Villene aan het dragen van een kruisje, rozenkrans of medaille een reeks voorrechten verleend, welke door Paus Gregorius XV den gen October 1621 werden bekrach- i) Rituale Ordinis Fratrum beatissimx Virginis Mariae de Monte Carmelo, Romae, 1903, c. III. De modo celebrandi capitulum conventuale, blz. 35, v. 104 Madonna met Kind, door Pinturicchio tigd. Onder deze voorrechten» waarin sinds 31 Juli 1907 ook de Carmelieten deelen, op voorwaarde, dat zij op de borst een kruisje dragen,1) luidt het achtste privilege: „Hun wordt vergiffenis verleend van alle fouten, die zij ongemerkt bij het breviergebed of het mishooren bedreven, zoo zij bidden één Onze Vader en Wees Gegroet, of den Psalm Laudate Dominum omnes gentes, of een gedachtenis der H. Maagd, bestaande in een antiphone en Oratie, of het Magnificat, of, zoo zij dit niet kennen, het Salve Regina". Weliswaar haalt P. Kruitwagen het privilegie aan, door de Pausen Sixtus IV (1471-1484) en Innocentius VIII (1484-1492) of Alexander VI (1492-1503) verleend omtrent het bidden van een psalm „voor de fouten — zooals hij zegt — in het Officie begaan." Dit lijkt ons echter wel wat sterk uitgedrukt. In beide teksten is sprake over het „iets achterwege laten bij het bidden", wat dan niet herhaald behoeft te worden, maar gesuppleerd, dus aangevuld wordt door het bidden van een psalm of Onze Vader of Wees Gegroet. Dit „aanvullen" is toch heel iets anders dan de kwijtschelding van fouten, die bedreven kunnen zijn, ook al heeft men bij het bidden niets overgeslagen. Wil men aan de gunsten, welke aan het Sacrosanctae verleend zijn, deelachtig worden, dan moet men het gebed, behoudens belangrijke verhindering, geknield bidden, en er een Onze Vader en Wees Gegroet aan toevoegen, tot welzijn van den Paus en der H. Kerk. Aldus verklaarde Leo X, toen hij de boven besproken gunst aan het Sacrosanctae verbond. Hoewel ook in de latere brevier-uitgaven het Onze Yader en Wees Gegroet bleef voorgeschreven, zwijgt toch de rubriek over een bepaalde intentie, waardoor het verplichtende hiervan niet meer op zekere gronden berust, en door nieuwere schrijvers ook niet meer vermeld wordt. 2) Een uitzondering evenwel maakt het brevier der Norbertijnen, waar het Onze Vader en Wees Gegroet uitdrukkelijk wordt voorgeschreven voor het welzijn van den Paus en Gods heilige Kerk; welke woorden we ook in het Dominicaner brevier van 1637 ontmoeten. l) Ancdecta Ordinis Carmetttaram, Romse, 1909, dl. I, blz. 17, 34. *) Vgl. o.a. F. Bkrwger, Die Ablüsse, ihr Wesen and Gebrauch, Paderborn, 1906, blz. 284. IO5 HOOFDSTUK VII J KLOOSTERGEBRUIKEN TER EERE VAN MARIA IN VERBAND MET DE KERKE. LIJKE GETIJDEN Niet tevreden met de huldiging, welke aan hun Moeder en Koningin gebracht wordt in den loop der Kerkelijke Getijden, wilden enkele klooster-orden na een of ander onderdeel dier Getijden ofwel op een bepaalden dag der week nog een bijzondere daad van hulde en vereering stellen jegens Maria. A — DE ORDE DER AUGUSTIJNEN Pater Willemart, oud-Provinciaal van de Belgische Provincie der Augustijnen, schrijft over de Maria-vereering in zijn Orde: ....... En ofschoon wij met onzen H. Vader Augustinus erkennen, dat niemand Maria naar billijkheid kan danken, noch naar waarde kan prijzen, houden wij niet op, haar onze alhoewel nietige en verdienstenlooze dankbetuigingen dagelijks aan te bieden, en door bijzondere smeekingen, door psalmen, lezingen en getijden haar bescherming naar best vermogen te verdienen. Zoo erkennen wij ons dagelijks haar dienaren en beschermelingen, door na de H. Mis haar plechtig te begroeten, door ons avondgebed met haar te besluiten, door op verschillende plaatsen onderscheiden litanieën en getijden te bidden. Iederen Vrijdag daarenboven, wanneer de rubrieken dit toelaten, zingen wij in het volle koor met plechtigen zang haren lof, waarbij onze H. Vader Augustinus de lessen voorzingt, om — gelijk ik van onze oudere ordebroeders vernomen heb — Maria dank te brengen voor het ontvangen en het behouden van ons witte kleed."1) , De dagelijksche hulde, gebracht aan Maria onder den titel van O.L. Vrouw de Gratia, heeft plaats na het bidden van de None en luidt als volgt: i) Willemart, Historia soera Religiosissimi Sacrarii B.V. Marix de Regula in conventu FF. Eremitarum S. P. Augastini in provincia Boetkua, Goloniae, 1083, MZ. 3. 106 Ant. Ave Regina caelorum, Mater Regis Angelorum; O Maria, flos virginum Velut rosa vel lilium, Funde preces ad Filium Pro salute fidelium. P. Ora pro nobis, sancta Virgo virginum. Bh Ut digni efficiamur promissionibus Christi. Oremus. Defende, quaesumus Domine, beata Maria semper Virgine intercedente, istam ab omni adversitate familiam et toto corde tibi prostratam, ab hostium propitius tuere clementer insidiis. Per Christum Dominum nostrum. Bh Amen. Ant. Gegroet, gij Koningin des hemels, Moeder van der Engelen Koning, O Maria, bloem der maagden, Bloeiend als een roos of lelie, Stort gebeden tot uw Zone, Voor het heil van die gelooven. Bid voor ons, heilige Maagd der maagden. R-. Opdat wij waardig worden de beloften van Christus. Laat ons bidden. Verdedig, smeeken wij, Heer, op de voorbede der heilige Maria altijd Maagd, dit gezin tegen allen rampspoed, en nu het zich uit ganscher harte voor U neerwerpt, bescherm het genadig tegen de lagen der vijanden. Door Christus onzen Heer. Bh Amen. In verband met de Kerkelijke Getijden staat een wekelijksche Maria-hulde, welke de Orde der Augustijnen Maria aanbiedt, onmiddellijk vóór het Divinum auxilium in de Completen van Vrijdag, wanneer de Vespers van dien dag niet van een dubbel Officie (duplex) zijn of onder een octaaf vallen. Alsdan bidt men de psalmen van de eerste nocturne uit het Officie der gewone Maria-feesten onder de antiphone: Ant. Benedicta tu in mulieribus et benedictus fructus ventris tui. (T.P. Alleluja.). y. Ave Maria, gratia plena. Bh Dominus tecum. Ant. Gezegend zijt gij onder de vrouwen en gezegend is de vrucht uws lichaams. (Paaschtijd Alleluja). y. Wees gegroet, Maria, vol van genade. Bh De Heer is met u. Hierop volgen een drietal lezingen, ontleend aan de geschriften van den H. Augustinus, telkens door een zegening ingeleid. Jube, domine, benedicere. Nos cum prole pia benedicat Virgo Maria. L&ctio I. O beata Virgo Maria, quis tibi digne valeat jura gratiarum ac laudum praeconia rependere, quae singulari tuo assensu mitndo succurristi perdito? Quas tibi laudes fragilitas numani generis persolvat, quae solo tuo commercio recuperandi aai turn invenit? Accipe itaque quascumque exiles, quascumque meritis tuis impares gratiarum actiones; et cum susceperis vota, culpas nos tras orando excusa. Geüeve, Heer, te zegenen. Ons zegene met haar dierbaar Kind de Maagd Maria. ie Lezing. O zalige Maagd Maria, wie zal op passende wijze uw genadegaven verheerlijken en uw lof kunnen zingen, gij die door uw bereidwillig toestemmen de. verloren wereld ter hulp gesneld zijt? Welke lofzangen zal het zwakke menschdom toezingen aan u, die door uw optreden het middel tot herstel hebt gevonden? Neem derhalve de dankbetuigingen aan, hoe nietswaardig, hoe ver beneden uw verdiensten zij dan ook zijn, en wil bij het aanvaarden van onzen dank, door uw gebed onze schulden ongedaan maken. IO7 Bh Sub tuum praesidium confugimus, clementissima Virgo, suscipe nos, unica spes nostra, et nostris delectare laudibus. * Quibus indigni omni te laude dignissimam coliaudamus. Aufer a nobis iniquitates ,hostras, ut digni canamus tibi gloriae melos. * Quibus indigni. Jube, domine, benedicere. Ipsa Virgo virginum intercedat pro nobis ad Dominum. Lectio II. Admitte nostras preces intra sacrarium exauditionis, et reporta nobis antidotum reconciliationis. Sit per te excusabile, quod per te ingerimus; fiat impetrabile, quod fida mente poscimus. Accipe quod offerimus, redona quod rogamus, excusa quod timemus, quia tu es spes unica peccatorum. Per te speramus veniam delictorum, et in te, beatissima, nostrorum est exspectatio praemiorum. R-. Porta caeli et stella maris es, Virgo Maria, Regis aeterni Mater, gratos nos redde Filio tuo: * Quia omnis virtus et decor et gloria ex te resplendet. Tu veniae vena, tu gratiae mater, tu spes mundi, exaudi nos clamantes ad te. * Quia omnis virtus. Gloria Patri et Filio et Spiritui Sancto. * Quia omnis virtus. Jube, domine, benedicere. Per Virginem Matrem concedat nobis Dominus salutem et pacem. Lectio III. Sancta Maria, succurre miseris, juva pusillamines, refove flebiles, ora pro populo, interveni pro clero, intercede pro devote femineo sexu: sentiant omnes tuum ju vamen, quicumque celebrant tuam commemorationem. Assiste parata votis poscentium et repende omnibus optatum effectum. Sint tibi studia assidue orare pro populo Dei, quae meruisti benedicta Redemptorem ferre mundi, qui vivit et regnat in saecula saeculorum. Divinum auxilium maneat semper nobiscum. Eh Amen. R-. Onder uw bescherming nemen wij onze toevlucht, o goedertierenste Maagd; neem ons aan, gij onze eenige hoop, en neem behagen in onze lofprijzingen, * waardoor wij, onwaardigen, u verheerlijken, die alle lof waardig zijt. V. Neem onze ongerechtigheden van ons weg, opdat wij op waardige wijze u onze lofliederen toezingen. * Waardoor wij, onwaardigen. Gelieve, Heer, te zegenen. Zij, de Maagd der maagden, spreke voor ons ten beste bij den Heer. 2e Lezing. Laat onze gebeden binnen in het heiligdom der verhooring en breng ons het tegengif der verzoening. Dat door u verdiene kwijt gescholden te worden, wat wij door u voortbrengen; dat verkregen kunne worden, wat wij met vertrouwvol gemoed afsmeeken. Aanvaard wat wij aanbieden, schenk waarom wij bidden, maak goed wat wij vreezen, want gij zijt de eenige hoop der Zondaren. Door u verhopen wij de vergiffenis onzer zonden, en op u, allerzaligste, steunt ons vertrouwen op onze (eeuwige) belooning. Bh Gij zijt de deur des hemels en de ster der zee, o Maagd Maria, Moeder des eeuwigen Konings. Maak ons welgevallig aan uw Zoon, * want alle kracht en luister en glorie schittert in u uit. V. Gij, bron der vergiffenis, gij moeder der genade, gij hoop der wereld, verhoor ons, die tot u roepen. * Want alle kracht. Eere zij den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest. * Want alle kracht. Gelieve, Heer, te zegenen. Door de Moeder-maagd verleene ons de Heer heil en vrede. 3e Lezing. Heilige Maria, kom de ongelukkigen te hulp, sta de kleinmoedigen bij, beur de bedroefden op, bid voor het volk, spreek ten beste voor de geestelijkheid, smeek voor 't godvruchtig vrouwelijk geslacht; dat allen uw bijstand ondervinden, die uw gedachtenis vieren. Luister bereidvaardig naar de wenschen van die u smeeken en verleen aan allen hetgeen zij verlangen. Laat het uw streven zijn, steeds te bidden voor net volk Gods, gij die als de gezegende waardig waart te dragen den Verlosser der wereld, die leeft en heerscht in de eeuwen der eeuwen. V. Dat de goddelijke hulp steeds met ons blijve. Bh Amen. X08 Hierna worden de Completen gesloten met het gebruikelijke Pater, Ave en Credo, B. — DE ORDE DER CARMELIETEN Behalve door het bidden der Maria-antiphone na elk onderdeel der Kerkelijke Getijden (zie dl. II, blz. 88), brengt de Orde van Carmel, op zoo geheel eigen wijze aan Maria toegewijd, reeds meer dan twee eeuwen aan haar Patrones tegen het einde van het dagelijksch Officie een bijzondere hulde. Het Generaal Kapittel van 1680 schreef n.1. voor, dat — om Gods hulp in de noodwendigheden onzer Orde af te smeeken — iederen dag na Vespers of Completen, in zoowel als buiten het koor, de antiphone Ave stella matutina met dubbele oratie moest gebeden worden. x) Deze antiphone, die in hymne-vorm uit 6 vier-regelige coupletten bestaat, vonden we — ten onrechte evenwel — aangeduid als onderdeel van een lied, omstreeks het eind der 14e eeuw gedicht, nadat op Maria's voorbede de pest in het diocees Vivier in Frankrijk had opgehouden te woeden. 2) In een handschrift van het gymnasium te Coblenz uit de 17e eeuw wordt deze antiphone vermeld met de toevoeging: Edito a 6. Simone Stochio — opgesteld door den H. Simon Stock, den bekenden algemeenen Overste der Orde, die uit Maria's handen het H. Scapulier mocht ontvangen. 3) Hoe eervol deze toevoeging voor de Orde ook zijn mag, toch berust zij op een dwaling. De groote hymnen-verzameling van Blume-Dreves, die de antiphone als deel van een Maria-lied vermeldt, ontleent deze weliswaar aan een handschrift uit Karlsruhe uit de 14e of 15e eeuw, 4) doch geeft elders het gedeelte, zooals dit door de Carmelieten gebeden wordt, en wel als antiphone op het Magnificat en schrijft de opstelling ervan toe aan Petrus Venerabilis, abt van Cluny (f 1156). 6) Vergelijken we de beide teksten, dan bhjkt, dat in het eerste couplet 'n versregel is weggevallen. En het eigenaardige is, dat op de verschillende plaatsen, waar wij dit lied vermeld vonden, even goed als in den tekst uit het Carmelietisch Brevier, deze vierde versregel niet wordt gelezen, welke alleen door Blume in zijn Lateinische Hymnen des Mittelalters gegeven wordt. Wij laten thans de antiphone met bijbehoorende oraties volgen en lasschen de uitgevallen versregel cursief in. *) Brevis series omnium Capitulorum Generolium in Ordine Beaüssimx semperque Virginis Maris de Monte Carmelo habitorum, cd. Wessels, Romas 1765, blz. 39. *) Notre Dame de France, Paris, 1861—1866, dl. VII, blz. 152. ') Blume, Lateinische Hymnen des Mittelalters, 1853—1855, d£ II, blz. 321. *) Analecta hymnica medii eevi, Leipzig, 1889—-1915, dl. 32, blz. 47. *) Ibid., dl. 48, blz. 243* 109 Ave stella matutina, Peccatorum medicina, Mundi princeps et regina, Esto nobis disciplina. Virgo sola digna dici, Contra tela inimici Clypeum pone salutis Tuae titulum virtutis. Tu es enim virga Jesse, In qua Deus fecit esse Aaron amygdalum, Mundi tollens scandalum. Tu es area compluta Caelesti rore imbuta Sicco tarnen vellere. Tu nos in hoe carcere Solare propitia, Dei plena gratia. O sponsa Dei electa Esto nobis via recta. Ad aeterna gaudia, Ubi pax est et gloria. Tu nos semper aure pia Dulcis exaudi Maria. Jt. Ora pro nobis, sancta Dei Genitrix. R-. TJt digni efficiamur promissionibus Christi. Oremus. Defende, quaesumus, Domine, beata Maria semper Virgine intercedente, istam ab omni adversitate familiam tuam, et toto corde tibi prostratam, ab hostium propitius tuere clementer insidiis. Omnipotens clementissime Deus, qui montis Carmeh Ordinem gloriosissimae Virginis Mariae, Genitricis Filii tui Domini nostri Jesu Christi, sacrato titulo insignitum, Sanctorum tuorum Patris nostri Eliae et Elisei Prophetarum, Angeli et Anastasü Martyrum, Cyrilh' et Alberti Confessorum, Euphrasiae, Teresiae et Mariae Magdalenae Virginum et aliorum plurimorum meritis decorasti, tribue nobis, quaesumus, ut per eorum suffragia ab instantibus malis animae et corporis liberati, ad te, verum Carmeli verticem, gaudentes pervenire valeamus. Per eumdem Christum Dominum nostrum. R-. Amen. y. In omni tribulatione et angustia succurrat nobis pia Virgo Maria. Eh Amen. Wees gegroet, o Morgensterre, Middel tegen 't gif der zonden, Vrouwe en Koningin der wereld, Wees gij zelve ons ten leerschool. The alléén moogt Maged heeten, Wil toch tegen 's vijands pijlen Als een schild ter schutse stellen Slechts den naam van uwe sterkte. Want gij zijt de stam van Jesse, Waaruit God heeft doen ontspruiten De amandeltak van Aaron, Die der wereld jammer wegnam. Gij- zijt de doordrengde dorschvloer, Dien des hemels dauw besproeide, Doch de schapenvacht niet raakte. Mocht ge in des levens kerker Ons genadiglijk vertroosten, Gij, vervuld van Gods genade. O, geliefde Bruid des Heeren, Wees ons tot een rechte heerbaan Naar de eeuwige geneugten, Waar slechts vrede is en glorie. Wil, in liefde immer luist'rend, Ons, o zoete Maagd, verhooren. Tt. Bid voor ons, heilige Moeder Gods. R-. Opdat wij waardig worden de beloften van Christus. Laat ons bidden. Verdedig, smeeken wij, Heer, op de voorbede der heilige Maria, altijd Maagd, dit uw gezin tegen allen rampspoed en nu het zich uit ganscher harte voor U neerwerpt, bescherm het genadig tegen de lagen der vijanden. Almachtige, zeer goedertieren God, die de Orde van den Berg Carmel, onderscheiden met den eerbiedwaardigen titel Van de zeer glorierijke Maagd Maria, de Moeder van uw Zoon, onzen Heer Jesus'Christus, getooid hebt met de verdiensten van uw Heiligen, de Profeten Elias onzen Vader en Eliseus, de Martelaren Angelus en Anastasius, de Belijders Cyrillus en Albertus, de Maagden Euphrasia, Teresia en Maria Magdalena en van zoovele anderen, verleen óns, smeeken wij, dat wij, door hun voorbede van dreigend kwaad naar ziel en lichaam bevrijd, tot U, den waren top van den Carmel in vreugde mogen geraken. Door denzelfden Christus onzen Heer. R-. Amen. Tt. In alle kwelling en nood kome ons de heilige Maagd Maria te hulp. Eh Amen. IIO C. — DE ORDE DER KARTHUIZERS De Karthuizers kennen het afzonderlijk bidden van het Salve Regina als een op zich zelf staande hulde aan Maria, ofschoon in het begin niet verbonden met het breviergebed. In 1218 schreef het Generaal Kapittel voor, dat men zich dagelijks processiesgewijze van de kapittel-zaal naar het Maria-altaar moest begeven, om aldaar plechtig het Salve Regina te zingen. Twee jaar later werd het zingen veranderd in stil-bidden en in 1241 verplaatst na de Prime. Sinds 1243 echter werd de processie afgeschaft en bad ieder voor zich in zijn cel het Salve Regina. J) Als een eigenaardig gebruik vermelden wij hier nog, dat de Karthuizers sinds 1589 2) steeds met het Pater noster een Ave Maria doen samengaan. Daarenboven gaat aan de Metten een driemaal herhaald Pater en Ave vooraf. Eenigszins vreemd klinkt het, als men gezamenlijk het Pater noster bidt en dan vóór de twee luide gesproken slot-beden eerst het Ave Maria bidt. Het in stilte gebeden Pater wordt dan onderbroken na de woorden: Sicut et • nos dimittimus debitoribus nostris, waarop men eveneens in stilte het Ave Maria laat volgen, om dan luide het Pater noster te beëindigen met de beden: Et ne nos, enz. en Sed libera nos, enz. 3) D. — DE ORDE DER NORBERTIJNEN Een eigenaardige plechtigheid kent de ritus der Norbertijnen. Wanneer men zich des morgens na de Prime in de kapittelzaal vereenigd heeft, om er de lezing van het Martyrologium te hooren en de verdere voorgeschreven gebeden te verrichten, keert men na afloop daarvan naar het koor terug onder het zingen van het Salve Regina. De brevier-uitgaven van 1547 en 1598 lieten hier de keus tusschen het Salve Regina en het Ave, Regina caelorum. Doch reeds in een diurnum (klein brevier, waarin alleen de kortere deelen van het breviergebed zijn opgenomen), uitgegeven in 1604, ontmoeten we de bepaling, dat de laatste lofzang alleen dan moet gezongen worden, wanneer het Salve Regina reeds in een processie gezongen is. Sindsdien wordt dagelijks — uitgezonderd de laatste drie dagen der Goede l) Martene-Durandus, Thesaurus navus anecdotorum, Lutctise Parisiorum. 1717. dl IV col. mi, 1327, 1374, 1380. ' " ' ') Dictionnaire é'Archéologie chrétienne et deLiturgie, i.v. Chartreux (Liturgie des), col. 1064. ") Breviarium sacn Ordinis Cartusiensis, passim. va/, *• III Week _ het Salve Regina gezongen, waaraan men in den Paaschtijd een dubbel Alleluja toevoegt en hierop in plaats van het bekende vers: Bid voor ons, H. Moeder Gods, enz. laat volgen: y. Post partum Virgo inviolata y. Na het baren, o Maagd, zijt gij onDesr Eh T beste. y. .POSt parium virgu iuïiuww »™- r- < nnhoornet srehleven. Bv. Dei Genitrix intercede pro nobis. Bh Moeder Gods, spreek voor ons ten E. — DE ORDE DER SERVTETEN Getrouw aan de voorschriften, neergelegd in de Constituties van 1254, x) brengt de Orde der Servieten of Dienaren van Maria aan haar verheven Beschermvrouwe een dagelijksche hulde, welke genoemd wordt de Vigilia Beatae Mariae Virginis. Deze hulde doet door haar samenstelling denken aan de Metten van Maria's Klein Officie, en heeft den rang van half-dubbel (semi-duplex), Vrijdags echter van dubbel (duplex) en moet zoo mogelijk gezongen worden. In sommige provincies der Orde heeft deze plechtigheid voor het Maria-altaar plaats; waar zulks niet geschiedt, trekt men in ieder geval bij het Salve Regina naar de kapel of het altaar der Moeder Gods. Alleen gedurende de laatste drie dagen der Goede Week wordt deze Vigilie, waaraan PausPaulus V (1605—1621) in 1608 een aflaat van 200 dagen schonk, door de kloosterlingen afzonderlijk gebeden. Zonder verdere inleiding begint deze Vigilie met de drie psalmen, zooals die met hun antiphonen volgens den Romeinschen ritus van het Klein Officie gebeden worden op Zondag, Maandag en Donderdag. Na de derde antiphone zegt men het vers Ave Maria, gelijk dit steeds naar den ouden vorm door de Servieten gebeden wordt: y. Ave Maria, gratia plena, Do- 7. Wees gegroet, Maria, vol van geminus tecum nade, de Heer is met u. Bh Benedicta tu in mulieribus et Bh Gezegend zijt gij onder de vroubenedictus fructus ventris tui Jesus. wen en gezegend is de vrucht uws lichaams Jesus. Na het Pater noster en de absolutie, zooals die eveneens in het Klein Officie gebeden wordt, leest men de volgende lessen, welke door de zegeningen uit hetzelfde Officie worden ingeleid: Lectio /. Sancta Maria, Virgo virgi- ie Lezing. Heilige Maria, Maagd der num, Mater et filia Regis regum om- maagden, Moeder en dochter van den nium, tuum nobis impende solarium; Koning aller koningen, verleen ons uw ut cselestis regni per te mereamur vertroosting; opdat wij door ji ver- habere premium, et cum electis Dei dienen den prijs van het hemelrijk te regnare in perpetuum. erlangen en met Gods uitverkorenen te heerschen in eeuwigheid. ') Monumenta Ordinis Servorum Mariae, ed. Soulier et Morini, 1897, bl. 1, blz. 18. 112 y. Sancta et immaculata virginitas, quibus te laudibus efferam nescio: Quia quem caeli capere non poterant, tuo gremio contulisti. Benedicta tu in mulieribus, et benedictus fructus ventri tui. * Quia. Lectio II. Sancta Maria, piarum piissima, intercede pro nobis, sanctarum sanctissima: ut per te, Virgo, nostra sumat precamina, qui pro nobis natus regnat super aethera: ut sua piëta te nostra deleantur peccamina. Br. Beata, es, Virgo Maria, quae Dominum portasti, Creatorem mundi; * Genuisti qui te fecit, et in aeternum permanes Virgo. ,v. Ave Maria, gratia plena, Dominus tecum. * Genuisti. Lectio III. Sancta Dei Genitrix, quae digne meruisti concipere> quem totus orbis nequivit comprehendere: quaesumus,- tuo pio interventu culpas nostras ablue, ut perennis sedem gloriae per te redempti vaieamus scandere, ubi manes cum tuo Filio sine tempore. ÏÏ. Heilige en onbevlekte maagdelijkheid, met welke lofprijzingen ik u verheerlijken zal, weet ik niet; * want Hem, dien de hemelen niet konden bevatten, hebt gij in uw schoot gedragen. fi>. Gezegend zijt gij onder de vrouwen en gezegend is de vrucht uws lichaams. * Want Hem. , ze Lezing. Heilige Maria, allerzaligste der zaligen, spreek voor ons ten beste, o heiligste der heiligen, opdat Hij door u, o Maagd, onze gebeden aanvaarde, die na voor ons geboren te zijn, boven de hemelen heerscht, zoodat door zijn mededoogen onze zonden mogen worden uitgewischt. Zalig zijt gij, Maagd Maria, die den Heer gedragen hebt, den Schepper der wereld: * Gij hebt Hem gebaard, die u gemaakt heeft, en in eeuwigheid blijft gij Maagd. y. Wees gegroet, Maria, vol van genade, de Heer is met u. * Gij hebt Hem gebaard. 3e Lezing. Heilige Moeder Gods, die waardig verdiendet Hem te ontvangen, dien de geheele wereld niet kon omvatten, wij smeeken, wasch door uw liefdevolle tusschenkomst onze schulden af, opdat wij, door u verlost, den zetel der eeuwige glorie kunnen innemen, waar gij met uw Kind verblijft voor eeuwig. Onmiddellijk na deze lezing volgt het Salve Regina, dat steeds gezongen wordt, ook al wordt de VigiHe slechts gelezen. Bij de woorden Etjesum besprenkelt de koorleider (hebdomadarius) de kloosterlingen met wijwater. Het gewone vers Ora pro nobis en het gebed Omnipotens sempiterne Deus (blz. 8o,v.) besluit zoowel het Salve Regina als de Vigüia. Als laatste eigenaardigheid voegen wij hieraan nog toe, dat — wanneer de Servieten na beëindiging van een of ander deel der Getijden het koor verlaten — de prior den zegenwensen uitspreekt: Nos cum prole pia (Moge tegelijk met haar dierbaar Kind), waarop allen antwoorden: Benedicat dolorosa Virgo Maria (ons zegene de bedroefde Maagd Maria). 8 113 BOEK II DE HULDIGING VAN MARIA IN HET ZATERDAGSCH OFFICIE INLEIDING Om tal van redenen had de innige godsvrucht tot Maria den Zaterdag gemaakt tot een geheel bijzonder haar toegewijden dag. En daarom wilde men dan ook op de meest verschillende wijzen aan die vereering op den laatsten dag der week uiting geven. Reeds begon men daarmede in het particuliere leven, door dien dag te maken tot een dag van vasten en versterving, het verrichten van devotie-oefeningen, die zich alle bewogen om de Moeder des Heeren. Totdat ten slotte de H. Kerk er haar stempel op drukte, door toe te staan, dat op den Zaterdag de H. Geheimen zouden gevierd worden ter eere van Maria door de zgn. votiefmis der H. Maagd. Doch toen zocht zich de groote Maria-huldiging ook een plaats te verzekeren in de Kerkelijke Getijden, in zoover men aan het einde der groote onderdeelen, Lauden en Vespers, een gedachtenis der Moeder Gods inlaschte. Steeds verder breidde deze gedachtenis zich uit, en al werd dit dan ook nog geen dageUjksche huldiging, betrekkelijk weinig toch waren de dagen, waarop men in het Breviergebed niet herinnerd werd aan de Gezegendste onder de vrouwen. Totdat eindelijk het bestaan werd gegeven aan een navolging en nabootsing der Getijden in den vorm van het Klein Officie van Maria, dat eveneens van het gebied der particuliere devotie overging naar dat der officiëele huldiging, en door het dagelijks bidden in het koor aan Maria een dagelijksche hulde bood, gelijk de groote Getijden een dagelijks terugkeerende huldiging der goddelijke Majesteit vormen. Maar wat lag nu méér voor de hand, dan dat men ook de groote Getijden toepasselijk ging maken op Maria, ten einde haar buiten haar feestdagen in het groot Officie te huldigen, en juist op den haar toegewijden dag, den Zaterdag? Op deze wijze dan ook kwam de Zaterdag én bij de Mis, én bij de Kerkelijke Getijden — die we veilig kunnen noemen: een omkransing van het H. Mis-offer — onder liturgisch oogpunt geheel te staan in het teeken der Maria-vereering. Dit Zaterdagsch Officie zal ons thans bezig houden; wij zullen het beschouwen zooals het gebeden wordt volgens den Romeinschen en den Mozarabischen ritus en in zoover het een plaats heeft ontvangen in het brevier van sommige klooster-orden. 1x7 HOOFDSTUK I - HET ZATERDAGSCH OFFICIE VOLGENS DEN ROMEINSCHEN RITUS Slechts zeer schaarsch zijn de historische gegevens, die óns den weg doen zien, waarlangs het Zaterdagsch Officie van Maria tot het bestaan gekomen is. Niettemin kunnen we veilig zeggen, dat deze vrome gewoonte in de kloosters ontstond, en vandaar uit in de 12e of 13e eeuw in de Romeinsche Liturgie werd overgebracht. x) Dit meenen we zóó te moeten verstaan, dat toen eerst van kerkelijke zijde bepalingen getroffen werden, die het bidden van dit Officie regelden. Immers spreekt de Micrologus, door Bernold van Constanz (f noo) geschreven, reeds van een algemeen heerschende gewoonte, om elke week des Vrijdags het Officie van het H. Kruis, en des Zaterdags dat van Maria te bidden, doch voegt er bij, dat zulks niet geschiedt krachtens voorschrift, maar uit devotie. a) Al spoedig echter zien we verschillende Bisschoppen dit Zaterdagsch Officie voor hun diocees voorschrijven. Zoo verordende — om maar een enkel voorbeeld aan te halen — Wilhelm van Asiacus, Bisschop van Atrecht (f 1239), dat in heel zijn bisdom dit Officie moet gebeden worden, wanneer die dag niet door een feest bezet was.8) Deze laatste bepaling is voor dit Officie iets zeer karakteristieks. Voor de Zaterdagsche Maiïa-mis immers had men zonder meer de regeling getroffen, dat deze eiken Zaterdag moest gelezen of gezongen worden. Doch ten opzichte van de Maria-getijden volgde men deze lijn niet. Men scheen te voelen, dat men om een — zij het dan ook hoogstaande — devotie geen strak doorgevoerde inbreuk mocht maken op den geest van het kerkelijk jaar, door de Getijden van tijd of feest zonder meer te verdringen door die der Moeder Gods. Dit was niet het geval met de Zaterdagsche Maria-mis, daar dit slechts één enkele H. Mis gold, terwijl die der overige priesters voldoende gelegenheid bood, om den geest van tijd of feest tot uiting te brengen. Vandaar vinden wij van den aanvang af steeds eenige uitzonderingen, l) S. Baumer, O.S.B., Geschichte des Breviers, Frcib. i. Br., 1895, blz. 330. s) Micrologus de ecclesiasticis observationibus, c. 60, by Hittorp, De Ecclesix divitus officüs, Roma; 1591, blz. 405. 3) j. j. Bourassé, Summa aurea de laudibus beatissimx Virginis Marix Dei Genitricis sine labe conceptx, Parisiis, 1866, dl. III, col. 630. Il8 die het geregeld bidden van dit Officie op eiken Zaterdag meer of minder beperken. Zoo bijv. mochten de Zaterdagen van Advent en Vasten, alsmede de feesten met een eenigszins hooger feestkarakter — feesten met negen lessen, zooals men dit vroeger noemde — geen plaats inruimen aan het Zaterdagsch Officie van Maria. Nu en dan echter vinden we voorbeelden, hoe men ondanks deze uitzondering toch aan het wekelijks huldigen der Moeder Gods trachtte tegemoet te komen, door te bepalen, dat — indien de Zaterdag bezet was door een feest met negen lessen — het Maria-officie op een anderen vrijen dag dier week mocht of — zooals elders — moest gebeden worden.*) Oorspronkelijk had dit Officie een volledig Mariaansch karakter, in zoover men nl. ook de psalmen bad, die voor de Maria-feesten zijn voorgeschreven. Later ging men hiervan af, en liet men tegelijkertijd het feriaal-idee naar voren komen, door in deze Getijden de psalmen te bidden, welke voor de betreffende feria of weekdag gekozen waren. Gelijk met zooveel andere onderdeden van het Breviergebed, heersenten in de Middeleeuwen ook ten opzichte van het Zaterdagsch Officie de grootst mogelijke verschillen. Niettemin komen zij ondanks het tekstverschil toch hierin met elkander overeen, dat zij voor de verschillende tijden van het kerkelijk' jaar ofwel een ander Officie, ofwel eenige kleinere veranderingen voorschrijven. En waar over het algemeen die verdeeling van het kerkelijk jaar ten opzichte van het Zaterdagsch Officie gelijken tred houdt met de verdeeling voor de Zaterdagsche Votiefmis van Maria, mogen we aannemen, dat men deze verdeeling voor de Getijden overnam zooals die voor de Votiefmis reeds sinds lang gevolgd werd. Een ander punt van overeenkomst is, dat de verschillende brevieruitgaven het Zaterdagsch Officie beschouwen als een Officie van den laagsten rang, en dus een drietal lessen aangeven. Doorgaans zijn deze lessen ontleend aan de geschriften der Kerkvaders, hetzij als op zich Zelf staande stukken, hetzij als verklaring van een evangelie. Soms vindt men meerdere lessen, die in groepen van drie verdeeld zijn en naar bepaalde regels afwisselend worden gebeden, zooals bijv. in het brevier van Keulen uit 1500 en dat van Windesheim van 1519, waar we zes groepen van telkens drie eigen lessen aantreffen. Het brevier van het bisdom Trier, in 1505 uitgegeven, gaat nog verder en heeft elf stellen van drie lessen, dus voor elke maand drie lessen, terwijl de twaalfde maand, die der groote Vasten, uitvalt. Naarmate men echter aan het Zaterdagsch Officie een meer feriaal *) Boubassé, t.a.pl., col. 631. 119 karakter ging geven, voelde men steeds sterker de noodzakelijkheid, om ook in de lessen dit idee van den weekdag meer tot uiting te brengen. Dit werd aanleiding, om de eerste twee lezingen te nemen uit het Schriftuur-boek, dat voor deze of gene bepaalde week van het kerkelijk jaar gekozen was (Scriptura occurrens); alleen de derde les bleef aan de beschouwing van Maria's heerlijkheden gewijd. Zoo deed reeds eenigermate Kardinaal Quignonez, toen deze in 1535 op last van Paus Clemens VII (1523—1534) een hervormd Romeinsch brevier het licht deed zien. Ook voor het Zaterdagsch Maria-officie hield hij zich aan zijn vooropgezet plan, om de drie lessen, die elk Officie zou tellen, te ontleenen resp. aan het Oude en het Nieuwe Testament en aan de geschriften der Kerkvaders of de levens der Heiligen. Vandaar dat hij voor de Getijden der Moeder Gods op Zaterdag voor elke maand een lezing koos uit de Kerkvaders, met uitzondering van den Advent, als in de derde les het evangelisch verhaal van de boodschap des Engels moest gelezen worden. Bij de brevier-hervorming, door Paus Pius V (1566-1572) in het jaar 1568 tot stand gebracht, werden ook ten opzichte van het Zaterdagsch Officie nieuwe bepalingen getroffen. Terwijl men het gedeelte der Getijden, dat op Maria betrekking heeft, zooals: responsories, kapittels, enz. aan het oude Klein Officie van de Moeder Gods ontleende, bepaalde men, dat de eerste twee lessen zouden genomen worden uit het Schriftuur-boek, dat men in die week moest lezen. De derde les liet men iedere maand afwisselen en ontleende deze aan de Kerkvaders, waarbij men dus eenigermate den opzet van Quignonez volgde. Als later op last van Paus Clemens VIII (1592—1605) het brevier herzien werd, bracht men slechts een geringe wijziging aan, door de April-lezing uit de geschriften van den H. Epiphanius te veranderen in een lezing uit de werken van den H. Hieronymus.1) In deze 12 lessen beschouwt de H. Kerk bij voorkeur het Moederschap van Maria verbonden met de hoogste maagdelijkheid (Januari, Februari, Meia) en Juli). In de overige maanden stelt zij ons Maria voor in tegenstelling met Eva (Maart en Juni), of bezingt zij haar altijddurende maagdelijkheid (April), haat verhevenheid boven alle Heiligen (Augustus), haar goddelijk Moederschap (September), haar ') Baumer, t.a.pl., blz. 452, ▼.; Gavantus-Merati, Thesaurus sacrorum Rituum, Romae 1738, t. II, dl. I, blz. 582. *) Als schrijver van deze les wordt ten onrechte de H. Augustinus genoemd, daar zijn stijl een geheel andere is, en de in deze preek behandelde geloofsbelijdenis niet die is, welke toen in de Kerk van Afrika in gebruik was. Ook-de les, welke het brevier in Augustus laat lezen, is niet opgesteld door den H. Gregorius zelf, maar door zijn leerling Claudius, die niet al te nauwkeurig de voordrachten van den H. Gregorius heeft opgeschreven. (Baumer, t-a.pl. bl. 630). I20 detail van het schilderij TJe heilige Maagd Maria, voorstellend de Madonna op (Galleria Uffici te Florence) den Troon, door Perugino invloed en macht als Middelares tusschen God en de H. Kerk (October), haar optreden als profetes (November) en de door haar getoonde zedigheid bij de boodschap des Engels (December). Is nu de keus dezer lessen wellicht beïnvloed door bepaalde tijden of feesten van het kerkelijk jaar? Wij gelooven het niet, hoewel men voor enkele lessen zonder moeite een oorzakelijk verband zou kunnen aanwijzen. Zoo wordt o.m. Maria's maagdelijk Moederschap zeer juist verheerlijkt in den Kersttijd, haar gehoorzaamheid aan het woord des Engels in de les van Maart (Maria-boodschap), haai verhevenheid boven alle overige Heiligen (Augustus) doet ons onwillekeurig denken aan het feest van haar opneming ten hemel, terwijl haar macht als Middelares treffend in de Octobermaand bezongen wordt, waarin wij de herdenking vieren van Maria's weldaden, aan de Kerk ter oorzake van het Rozenkransgebed geschonken. Om het idee van feest-officie, waardoor de Zaterdagsche Getijden eertijds gekenmerkt werden, nog sterker te doen spreken, gaf men verschillende antiphonen aan, die men naar believen bidden kon ter begeleiding van de beide lofzangen: Magnificat ca Benedictus. Daarenboven stelde men, naar het voorbeeld der gewone feest-officies, ook voor de Kleine Uren nog afzonderlijke oraties op — een gebruik, dat we niet slechts vinden in het getijdenboek van Trier uit 1505, maar ook nog gehandhaafd zien in een Lyonsche uitgave van 1737. Zelfs ging men in de Middeleeuwen zóó ver, dat men den lofzang Te Deum toepasselijk maakte op de Moeder Gods, en dit na de derde les als slot der Metten een plaats inruimde in de Zaterdagsche Mariagetijden. In zijn Repertorium hymnologicum vermeldt Chevallier verschillende redacties van een dergelijk Mariaansch Te Deum, ») zooals deze in 15e en 16e eeuwsche breviers voorkwamen, en waarvan de H. Bernardus en de H. Bonaventura als opstellers worden genoemd. Een dergelijke, zij het dan ook een minder scherp omlijnde, nabootsing van het Te Deum ontleenen we aan Bourassé;2) het heeft als maker den Kartuizer Dominicus Prutenus (f 1461). 3) Te Reginam caeli laudamus. U, Koningin des hemels, loven wij. Te mundi Dominam honoramus. U eeren wij als de Meesteresse der wereld. x) U. Chevallier, Repertorium hymnologicum, Louvain, 1807, i.v. Te Matrem (Dei) laudamus. v ' 2) BourassÉj ta.pl., col. 812, v. Van dit Mariaansch Te Deum geeft P. Kronenburg, Maria s heerlijkheid in Nederland, dl. 4, blz. 444, een middeleeuwsche vertaling, ontleend aan een handschrift der Kartuizers, berustend in de Kon. Bibliotheek te den Haag, 71, H. 51. ) ST. Beissel, S.J., Geschichte der Verehrung Maria's in Deutschland wahrend des Mittelalters, Freiburg 1. Br., 1909, blz. 315. zaï Te laudant e jure unlversae creaturas, Matrem immensse claritatis, aulam summa: Trinitatis. Sole divinitatis amicta, lunam supplantas benedicta. Tota glorificata, his stellis es coronata. Tu aeterni Patris es filia dilecta. Tu Filii Dei Genitrix electa. Sancta quoque Sponsa Paracleti. Tibi omnes obediunt angeli. Te caeli caelorum inaestimabiliter amant; . Tibi Cherubim et Seraphim ïneffabili voce proclamant; Salve. Salve. Salve, o Domina gloriae. Pleni sunt caeli et terra suavitatis gratiae tuae. Tu Apostolorum Regina. Tu Evangelistarum doctrina. Te Prophetarum laudabilis numerus, Te Patri ar charum veneratur cuneus. Tu Martyrum victoria. Tu Confessorum es gloria. Te paradisi rosse, Virgines formosae, laudant, Et Continentes in choro suo canentes: Ave, Regina dulcissima; Gaude, Domina nostra dignissima. Quae gratiam sanctis infundis, Quae liberas animas de profundis. Te ergo et nos rei rogamus, o Genitrix Dei,'.succurre populo isti, quem pretiosus Filii tui redemit sanguis Jesu Christi. Superna fac cum sanctis et nos gloria munerari. Per te mereamur, o Mater sancta, pie semper consolari. Tot prerogativis sanctitatis coronata in gloria Patris. Tot privilegiis dignitatis gaudens jure Matris. Jucundare,'laetare, gaude, major omni laude. O clemens, o pia, o dulcis Virgo Maria. Amen. U verheerlijken met recht alle schepselen Als de Moeder van onmetelijke schoonheid en het voorhof der hoogste Drieëenheid. Gij zijt omkleed met de zon der Godheid en als de gezegende treedt gij de maan. Gij zijt geheel verheerlijkt, gekroond met deze sterren. Gij zijt de geliefde dochter des eeuwigen Vaders. Gij zijt de uitgelezen Moeder van Gods Zoon. De heilige bruidookdes Vertroosters. Aan u gehoorzamen alle Engelen. U beminnen de hemelen der hemelen op onschatbare wijze. In onuitsprekelijke taal roepen u de Cherubijnen en Seraphijnen toe: Wees gegroet. Wees gegroet. Wees gegroet, o Vrouwe der glorie 1 Hemelen en aarde zijn vol van uw zoete bevalligheid. Gij zijt de Koningin der Apostelen. Gij zijt de leerschool der Evangelisten. U eert de lofwaardige schare der Profeten, Alsmede het koor der Aartsvaders. Gij zijt de overwinning der Martelaren. Gij zijt de glorie der Belijders. U prijzen de rozen van het paradijs, de rijen der Maagden, En de Boetelingen zingen u in koor toe: Wees gegroet, allerzoetste Koningin. Verblijd u, onze verhevenste Meesteresse, Die voor de Heiligen een bron zijt van genaden, En de ziel bevrijdt uit haar ellende. Daarom, o Moeder Gods, vragen ook wij, schuldigen, kom dit volk te hulp, hetwelk 't kostbaar bloed van uw Zoon Jesus Christus heeft vrijgekocht. Maak dat ook wij met de Heiligen in de hemelsche glorie mogen deelen. Dat we verdienen, door u, o heilige Moeder, steeds getroost te worden. Gij, die door zulk een uitstekende heiligheid gekroond zijt in de glorie des Vaders. Gij, die in uw waardigheid van Moeder u over zooveel voorrechten verheugt. Jubel, verheug en verblijd u, gij die boven allen lof verheven zijt. O goedertierene, o meedoogende, o zoete Maagd Maria. Amen. 122 Ondanks de groote voorliefde, zooveel eeuwen reeds getoond voor de Zaterdagsche Getijden der Moeder Gods, ontmoeten we toch een tijdperk, waarin het bidden er van eenigermate op den achtergrond geraakt. Dit verschijnsel toonde zich, toen Paus Benedictus XIV (1724—1730) in 1727 aan verschillende diocesen het voorrecht toestond om op Zaterdag, waarop geen feest gevierd werd, een Votiefofficie ter eere van Maria's Onbevlekte Ontvangenis te bidden — een voorrecht, hetwelk later door Leo XIII (1878—1903) met een reeks andere Votief-officies, den 5den Juli 1883 tot heel de H. Kerk werd uitgestrekt.1) Toen evenwel deze Officies door de rubrieken, welke de bulle Divino afflatu omtrent de brevierherziening vergezelden, als afgeschaft werden verklaard,2) traden de gewone Zaterdagsche Getijden der Lieve Vrouwe weder in de plaats van het Votief-offïcie der Onbevlekte Ontvangenis van Maria. Met een enkel woord hebben wij er reeds op gewezen, dat men — hoe verscheiden de tekst van het Zaterdagsch Officie ook was — toch overal déze overeenstemming kan aanwijzen: dat niet alleen de feesten van eenige beteekenis, maar ook bepaalde tijden van het kerkelijk jaar werden uitgeschakeld, waarop het Zaterdagsch Officie niet mocht gebeden worden. Hierdoor wilde men ruimte laten aan het Officie, dat voor die tijden was opgesteld, ten einde den priester zoover mogelijk te doen doordringen in den geest, waardoor dit of dat gedeelte van het jaar gekenmerkt werd. Over het algemeen vinden we uitgeschakeld den tijd tusschen Septuagesima tot Paschen of tot het einde van het Pinkster-octaaf, somtijds verlengd tot en met het octaaf van het H. Sacramentsfeest, zooals in de Utrechtsche breviers en in die van de Kruisheeren uit het jaar 1625. Elders daarentegen is de uitzonderingstijd beperkt alleen tot de Vasten, gelijk o.m. het brevier van Quignonez en enkele Ordens-breviers. Minder eenheid heerschte omtrent den Advent. Dezen tijd vinden wij niet of slechts voor een klein gedeelte uitgesloten in het brevier van Quignonez en in dat van verschillende Orden; wél uitgesloten voor het Mariaofficie wordt hij in de breviers van Utrecht en Windesheim. Aan het streven om den liturgischen geest van bepaalde dagen of tijden zoo ongerept mogelijk te bewaren, schrijven wij het toe, dat men weldra ook de Zaterdagen van Quatertemper of waarop een vigilie-dag viel, onder de uitzonderings-gevallen opnam. Deze uitzonderingen werden met eenige wijzigingen door Pius V ') Kirchenlexikon i.v. Officium, col. 785, v. 2) Rubricx in reataüone divirü officü et in missarum celebratione servandx ad normam constitutwms apostohcx „Divino afflatu", 1 Nov. 1911; tit. VIII, no. 1. 123 in het nieuwe brevier opgenomen en bij de brevier-hervorming onder Pius X in 1922 een weinig uitgebreid. Het Officie der H. Maagd wordt volgens de thans geldende voorschriften gebeden op alle Zaterdagen des jaars, uitgezonderd die van den Advent en der veertigdaagsche Vasten, de Quatertemper- en vigilieZaterdagen en de Zaterdagen tijdens een octaaf. Eveneens zijn uitgezonderd de Zaterdagen, waarop een dubbel (duplex) of halfdubbel (semi-duplex) feest gevierd, of waarop het Officie van een vervroegden Zondag gebéden wordt. Zoo echter de Zaterdag bezet is door een feest van den laagsten rang (simplex), dan wijkt dit voor het Mariaansch Officie en wordt het simplex-feest slechts herdacht. In de brevier-hervorming van Pius X vinden we het feriaal karakter van dit Officie nog sterker doorgevoerd dan eertijds het geval was. Oorspronkelijk toch bestond dit feriaal cachet alleen in het bidden van de psalmen der Zaterdagsche Metten; de psalmen der Lauden en der Kleine Uren waren dezelfde als op feesten werden gebeden, terwijl al het overige volledig in het teeken stond der Maria-huldiging. Zooals het Officie nu gebeden wordt, zijn niet alleen de psalmen, der Metten, maar ook die der overige gedeelten van dit Officie ontleend aan den Zaterdag; daarenboven staan ook de responsories der beide eerste lessen niet meer in verband met Maria, doch met den tijd, waarin het Zaterdagsch Officie der Moeder Gods wordt gebeden. Evenals vroeger, eindigt ook nu dit Maria-officie met de None. Wij laten thans een overzicht volgen van deze Getijden, zooals ze volgens de onder Paus Pius X vastgestelde rubrieken gebeden worden. Wanneer op Vrijdag geen feest van een hoogeren rang gevierd wordt, vangt het Maria-Officie aan met het volgend kapittel (Eccli. 24,14): *) Ab initio et ante saecula creata sum, Van den beginne af (en) vóór de et usque ad futurum saeculum non eeuwen ben ik geschapen, en tot in desinam, et in habitatione sancta coram eeuwigheid zal ik niet vergaan en in Na het kapittel bidt men het aloude loflied der H. Maagd: *) Wordt Vrijdags wel een feest van hoogeren rang gevierd, dan houdt men in de Vespers alleen een gedachtenis van het Zaterdagsch Maria-officie door het bidden van de Magnincatantiphone met vers en bijbehoorend gebed; deze gedachtenis valt evenwel weg, indien des Vrijdags een Maria-feest gevierd wordt. ipso ministravi. de heilige woning diende ik voor zijn aangezicht Ave, maris stella, Dei Mater alma, 'k Groet u, ster der zeeën, Moeder van Gods Zone, Maagd ten allen tijde, Zaal'ge poort des hemels. Atque semper Virgo, Fekx caeli porta. 124 Sutnens illud Ave Gabrielis ore, Funda nos in pace, Mutans Hevas nomen. Solve vincla reis, Profer lumen caecis, Mala nostra pelle, Bona cuncta posce. Monstra te esse matrem, Sumat per te preces, Qui pro nobis natus Tulit esse tuus. Virgo singularis, Inter omnes mitis, Nos, culpis solutos, Mites fac et castos. Vitam praesta puram, Iter para tutum, Ut, videntes Jesum, Semper collsetemur. Sit laus Deo Patri, Summo Christo decus, Spiritui Sancto, Tribus honor unus. Amen. 't Ave hebt g'ontvangen Uit den mond des Engels, Grondvest ons in vrede, Keerend Eva's name. Breek den boei der schuld'gen, Breng het licht den blinden, ' Drijf van ons het kwade, Werf ons- al het goede. Toon te zijn een Moeder; Uw gebed aanvaarde Die, om ons geboren, d'Uwe wilde wezen. Die bij uitstek Maagd zijt, En als geen zachtmoedig, Doe ons, vrij van zonden, Vreedzaam zijn en zuiver. Geef ons, kuisch te leven, Maak den weg gevaarloos, Dat wij, Jesus ziende, Eeuwig ons verheugen. Lof zij God den Vader, Den verheven Christus, En den Geest van beiden, Eere den Drie-een'gen. Amen. Door wien deze hymne, waarin de rijkdom van gedachten en het alles-omvattende der beden zich paart aan een eigenaardige en in de Liturgie zoo goed als eenige beknoptheid van uitcunikking, is opgesteld, laat zich niet met zekerheid bepalen. Enkele gezaghebbende schrijvers duiden Venantius Fortunatus, Bisschop van Poitiers (t c. 600) als den dichter aan. x) Terwijl Thalhofer-Eisenhofer de hymne, als reeds voorkomend in 9e eeuwsche handschriften, tot de 8e of 7e eeuw terugbrengen, 2) grondt Niessen, die de 9e eeuw als tijd van ontstaan aanwijst, zijn gevoelen op het feit, dat tal van schrijvers uit de 10e tot de iae eeuw Maria algemeen als „Sterre der Zee" aanduiden, wat dan door het steeds meer verspreid worden van onze hymne zou veroorzaakt zijn. 3) Volgens Mone eindelijk zou de hymne van nog veel jongeren datum zijn, wijl zij tal van uitdrukkingen bevat, die wij ook terugvinden in het door Herman Contractus (f 1054) opgestelde Alma Redemptoris Mater, ofschoon dit bewijs tamelijk wel verzwakt wordt, doordat ook het tegenovergestelde mogelijk is. ') S..Baumer, O.S.B., in Kirchenlexikon, i.v. Hymnus, col. 531. Chevallier. ta.ol.. i.v. Ave Mans stella. J,%7^LHOFKR"ElSENHOFER' Handbuch der kathohschen Litureik, Freiburg i. Br.. 1012. dl. II, blz. 547. 0 tv-, 3) J. Niessen, Die Mariologie des H. Hieronymus, Munster 1913, blz. 64. 135 Bij de proeven tot brevier-hervorming, door Ferreri in 1525 ten opzichte der hymnen ondernomen, behoorde volgens zijn meening ook het Ave maris stella tot die stukken, welke in de hoogste mate leden aan het gebrek aan klassieke schoonheid. Zeer kort echter was het leven van het werkje, waarin ook het Ave, superna janna in geheel veranderden tekst de plaats van het Ave, maris stella moest innemen. Een nieuwe bewerking en verbetering (?) der hymnen, door een viertal Jesuïten op last van Urbanus VIII (1623—1644) tot stand gebracht, werd in 1629 goedgekeurd en in de nieuwe brevier-uitgave van 1632 officieel opgenomen. Vergelijken wij deze z.g.n. meer klassiek-hervormde hymnen met die, zooals ze thans nog door enkele religieuze Orden, bijvoorbeeld Trappisten, Kartuizers, Benedictijnen, Carmelieten en Dominicanen gebeden worden, dan mogen we, al bleef er dan ook nog gelijkheid in uitdrukking en zin bestaan, het een winst heeten, dat onder de maar zeer weinige hymnen ook het Ave, maris stella aan deze verbeteringszucht mocht ontkomen1) Het groote dogma der Mariologie, hetwelk wij in deze hymne belijden, door Maria te begroeten en aan te roepen als Medeverlosseres en vooral als Moeder van genade en barmhartigheid, was voor de Jansenisten een meer dan welkome aanleiding, om in het Ave, maris stella datgene weg te schrappen, hetwelk een uiting was der zoo even vermelde titels. In hun brevier van 1736 had de leek Coffin deze hymne omgewerkt en zgn. verchristelijkt en wel juist in die strophen, waarin Maria om bepaalde genaden gesmeekt wordt. a) Ter verduidelijking drukken wij den oorspronkehjken tekst cursief. Het eerste couplet bleef behouden, het tweede en het derde werden aldus gelezen: Sumens Mud Ave Virgo singularis, Die bij uitstek Maagd zijt, Gabrielis ore, Veras vitae parens, 't Ware leven baarde, Funda nos in pace Quae mortem invenit, Keert den naam van Eva Mutans Hevx nomen. Mutas Evae nomen. Die den dood gebracht heeft. Solve vincla reis, Cadant vincla reis, ValT de boei der schuld'gen, Prof er hanen cxcis, Lux reddatur caecis, 't Licht zij 't deel der blinden, Mala nostra pelle, Mala cuncta pelli, Vraag dat 't kwaad verdreven, Bona cuncta posce. Bona posce dari. 't Goede ons wordt geschonken. Het volgende vers (Monstra te esse Matrem) bleef onveranderd, het couplet Virgo singularis echter werd geheel geschrapt als in de hoogste mate indruischend tegen den Jansenistischen geest. De beide slotverzen ondergingen evenwel de volgende veranderingen: *) S. Baumer, O.S.B., in Kirchenlexikon i.v. Hymnus, col. 536. *) Dom. Guéranger, O.S.B., Institutions liturgiques, Paris-Bruxelles, 1878-1885, dl. II, blz. 383 v.v. 126 Vitam prxsta param, Iter para tutum, Ut, videntes Jesum, Semper collxtemur. Sit laus Deo Patri, Summo Christo decus, Spiritui Sancto, Tribus honor unus. Vitam posce puram; Iter para tutum, Ut, videntes Jesum, Semper collaetemur. Sit laus summo Patri, Sit laus Nato compar, Cum Spiritu Sancto, Tribus honor unus. Vraag een zuiver leven, Maak den weg gevaarloos, Dat wij Jesus ziende, Eeuwig ons verheugen. d'Hoogste lof den Vader, 't Woord, dat Hem gelijk is, Eh den Geest van beiden, Eere den Drie-eenigen. Is na de hymne het vers gebeden: Diffusa est gratia in labiis tuis. Eh Propterea benedixit te Deus in aeternum. y. Bevalligheid is uitgestort op uw lippen. Bh Daarom heeft God u gezegend voor eeuwig. dan volgt het Magnificat onder een antiphone, die evenals het zich hieraan sluitend gebed, verschillend is naar den tijd van het kerkelijk jaar. Deze antiphonen en oraties zijn volgenderwijze gerangschikt. Vanaf Zaterdag na het octaaf van Epiphanie tot aan Zaterdag voor het feest van Maria Zuivering huldigt men Maria's Moederschap: Ant. Ma gnum hereditatis mysterium: templum Dei factus est uterus nescientis virum: non est pollutus ex ea carnem assumens; omnes gentes veni ent, dicentes: Gloria tibi, Domine. Oremus. Deus, qui salutis aeternse, beatae Mariae virginitate fcecunda, humano generi praemia praestitisti: tribue, quaesumus; ut ipsam pro nobis intercedere sentiamus, per quam meruimus auctorem vitae suscipere, Dominum nostrum Jesum Christum Filium tuum: Qui tecum vivit et regnat in unitate Spiritus Sancti Deus per omnia saecula saeculorum. Bh Amen. Ant. O groot geheim in de erfenis: een tempel voor God is de schoot geworden van haar, die geen man bekent: Hij werd niet bevlekt, toen Hij het vleesch uit haar aannam; alle volkeren zullen komen, zeggende: Eere zij U, o Heer! Laat ons bidden. God, die door het maagdelijk moederschap der zalige Maria, aan het menschdom de schatten van het eeuwig heil hebt geschonken, wij bidden, dat wij de voorspraak mogen ondervinden van haar, door wie wij verdienden den Schenker des levens te ontvangen, onzen Heer Jesus Christus, uwen Zoon. Die met U leeft en heerscht in de eenheid des H. Geestes God door alle eeuwen der eeuwen. Eh Amen. Vanaf Zaterdag na Maria-Zuivering tot Zaterdag voor Quinquagesima en van Zaterdag na het octaaf van het H. Sacramentsfeest tot Zaterdag voor den eersten Zondag van den Advent bidt men: Ant. Beata Mater et intacta Virgo, gloriosa Regina mundi, intercede pro nobis ad Dominum. Oremus. Concede nos famulos tuos, quaesumus, Domine Deus, perpetua mentis et corporis sanitate gaudere: et gloriosa beatae Mariae semper Virginis intercessione, a praesenti liberari tri- Ant. Heilige Moeder en ongerepte Maagd, roemrijke Koningin der wereld, spreek voor óns ten beste bij den Heer. Laat ons bidden. Verleen ons, uw dienaren, smeeken wij, Heer God, dat wij ons in een voortdurende gezondheid naar geest en lichaam mogen verheugen en door de roemvolle tusschenkomst der zalige 127 stitia, et aeterna perfrui laetitia. Per Maria altijd Maagd, van de tegenwoorDominum nostrum Jesum Christum dige droefheid bevrijd worden en de Filium tuum, qui tecum vivit et regnat eeuwige vreugde genieten. Door onzen in unitate Spiritus Sancti Deus per Heer Jesus Christus, uwen Zoon, die omnia saecula saeculorum. met U leeft en heerscht in de eenheid BV. Amen. des H. Geestes, God door alle eeuwen der eeuwen. B>. Amen. Vanaf Zaterdag na het octaaf van Paschen tot en met den Zaterdag voor het feest van 's Heeren Hemelvaart klinkt het blijde: Ant. Regina caeli, laetare, alleluja. Ant. Koningin des hemels, verblijd u, [alleluja. Quia quem meruisti portare, alleluja. Want dien gij waardig waart te dragen, [alleluja. Resurrexit sicut dixit, alleluja. Is verrezen, gelijk Hij gezegd heeft, [alleluja. Ora pro nobis Deum, alleluja. Bid God voor ons, alleluja. Bij deze antiphone bidt men het bovenstaande gebed: Concede. Nadat in de Metten de uitnoodigings-psalm Venite, exsultemus gebeden is onder het invitatorium: Ave, Maria, gratia plena; * Do- Gegroet, Maria, vol van genade; * minus tecum, ' de Heer is met u. zegt men de eeuwenoude hymne Quem terra, pontos, sidera. Deze lofzang, die algemeen aan den reeds genoemden Venantius Fortunatus wordt toegeschreven, vormt één geheel met de hymne der Lauden: O gloriosa, virginum. Het eerste gedeelte, d.i. de eerste vier strophen zijn in de Metten geplaatst en worden door de gewone slotstrophe der Maria-hymnen gesloten; de overige drie coupletten vormen weder met het slótvers het huldelied van de Lauden. Oorspronkelijk bevatte de hymne een derde strophe, die evenwel overal wordt weggelaten en waarin den Aartsengel Gabriël een tè actief aandeel in het mysterie van 's Heeren Menschwording wordt toegekend. Deze strophe, die wij uit den aard der zaak slechts omschrijvend meenen te mogen vertalen, luidt als volgt: Mirantur ergo saecula, Dat d'eeuwen in verwond'ring staan, Quod Angelus fert semina, Wijl Gabriël ontvangen doet, Quod aure Virgo concipit Wijl door 't gehoor de Maagd ontvangt Et corde credens parturit. *) En met geloovig harte baart. Enkele handschriften uit de 15e en 16e eeuw hebben daarenboven een strophe, volgend op het couplet Tu regis alti janua (zie hymne der Lauden) — een strophe, welke wij elders o.a. in het Klein Officie van Maria zullen ontmoeten, doch die in het Quem terra nimmer burgerrecht verkregen heeft. Het is de navolgende smeekbede: l) Blume-Dpeves, Analecta hymnica medii xvi, Leipzig, 1907, dl. 50, blz. 86. 128 Mana Mater gratiai, Maria, Moeder van gena, S lThT,rdlE' . ° Moedcr van barmhartigheid, Tu nos ab hoste protégé Bescherm ons tegen 's vijands list Et hora mortis suscipe. En ncem ons in ons dcXmr op. Deze strophe hebben wij reeds ontmoet als vóór-slotcouplet, toen wij het slotvers der hymnen behandelden (blz. 18). Daarenboven vinden wij het als op zich zelf staand en zeer in zwang zijnde gebedje. • ,ft>-cq!iU7 het °'m*in een der geschriften van Thomas a Kempis. ) Bij de hymne-herziening in 1639 werd de tweede regel met ongeveer gelijke beteekenis omgezet in Dulcis pareus clementue. In tegenstelling met het Ave, maris stella meende men bij de hymneherziening van 1629 ook het Quem terra, zij het gelukkig slechts in geringe mate, aan een verbetering te moeten onderwerpen. Van dan af dateert tevens de wijziging van het slotvers, dat we thans met de beginwoorden Jesu tibi sit gloria op bepaalde-dagen aan alle hymnen in jambischen versmaat zien toegevoegd (zie blz. 17). We laten in het midden of dergelijke verbetering noodig was, doch wijzen er slechts op, dat het vloeiende en het zich vlot-laten-lezen en in meerdere of mindere mate ook het pieuze moest plaats maken voor het harde en stroeve, t hoekige, dat zoovele hymnen sinds deze herziening kenmerkt. Quem terra, pontus, sethera, •) Wien aarde, zee en hemelruim S*"? P^««t Vereert, aanbidt en jube"l zinrt Jnnam regentem machinam, Die het heelal als God beheerlcht Claustrum Maria; ba,ulat. Hem draagt Maria'sróne scno^t Cm luna, sol et omnia Wien maan en zon en het heelal £S^aUamP°ra' ¥ ^ d0°r . Amen. Ant. Een wonderbaar geheim wordt heden geopenbaard: hernieuwd worden de naturen, God is mensch geworden; Hij is gebleven wat Hij was; en wat Hij niet was, heeft Hij aangenomen, zonder verandering of verdeeling te hebben ondergaan. Laat ons bidden. God, die door het maagdelijk moederschap der zalige Maria, aan het menschdom de schatten van het eeuwig heil hebt geschonken, wij bidden, dat wij de voorspraak mogen ondervinden van haar, door wie wij verdienden den Schenker des levens te ontvangen, onzen Heer Jesus Christus, uwen Zoon. Die met U leeft en heerscht in de eenheid des H. Geestes, God door alle eeuwen der eeuwen. r-. Amen. l) De oude lezing met bijna gelijke beteekenis luidde: O gloriosa Domina, Excelsa super sidera, Qui te creavit, provide L,actasti sacro ubere. Cceli fenestra facta es. *) Volgens de oude redactie ") Naar de oorspronkelijke lezing: oorta. *) Vóór de tekst-herziening was het slotvers Gloria tibi Domine, enz. (blz. 139, n. 3). 136 Ant. Beata Dei Genitrix, Maria, Virgo perpetua, templum Domini, sacraritim Spiritus Sancti, sola sine exemplo placuisti Domino nostro Jesu Christo: ora pro populo, interveni pro clero, intercede pro devoto femineo sexu. Oremus. Concede nos famulos tuos, quaesumus Domine Deus, perpetua mentis et corporis sanitate gaudere, et gloriosa beatae Marias semper Virginis intercessione, a praesenti liberari tristitia et aeterna perfrui lastitia. Per Dominum nostrum, etc. 8-. Amen. Vanaf Zaterdag na het feest van Maria Lichtmis tot Zaterdag voor Quinquagesima en vanaf Zaterdag na het H. Sacraments-octaaf tot den Advent groet men de aUerheihgste Maagd Maria: Ant. Zalige Moeder van God, Maria, eeuwig Maagd, tempel des Heeren, heiligdom van den Heiligen Geest, gij alleen hebt zonder weerga behaagd aan onzen Heer Jesus Christus; bid voor het volk, spreek ten beste voor de geestelijkheid, wees de voorspraak van het godvruchtig vrouwelijk geslacht. Laat ons bidden. Verleen ons, uw dienaren, smeeken wij, Heer God, dat wij ons in een voortdurende gezondheid naar geest en lichaam mogen verheugen en door de roemvolle tusschenkomst der zalige Maria altijd Maagd, van de tegenwoordige droefheid bevrijd worden en de eeuwige vreugde genieten. Door onzen Heer, enz. Et. Amen. In den Paaschtijd wordt, zooals in de Vespers, als antiphone het Paaschhed der Moeder Gods, het Regina caeli gebeden mét de oratie Concede nos (als boven, blz. 128). In de Kleine Uren worden de psalmen gebeden, zooals die voor den Zaterdag zijn bepaald, en zulks onder de daarbij behoorende antiphonen. In deze Uren worden we slechts in enkele kleine onderdeden aan het Zaterdagsch Officie herinnerd. In de Prime alleen door het vers tijdens het korte responsorie: Qui natus es de Maria Virgine — Die geboren zijt uit de Maagd Maria — alsmede door de korte lezing op het einde, die gelijk is aan het kapittel der None, dat we straks laten volgen. In de drie overige Kleine Uren staan het kapittel, het korte responsorie en de naar den tijd des jaars te bidden oratie in verband met de Zaterdagsche Getijden, die met het laatste dier Uren, n.1. de None, eindigen. Een en ander laten we hier nog volgen. Ad Tertiam. Capitulum. Ab initio ut in Vesperis. Bh Specie tua* Et pulchritudine tua (rep.). t. Intende, prospere procédé, et regna. Et pulchritudine tua. Gloria Patri, et Filio, et Spiritui Sancto. Eh Specie tua et pulchritudine tua. #. Adjuvabit eam Deus vultu suo. Eh Deus in medio ejus, non commovebitur. Bij de Terts. Kapittel Ab initio als bij de Vespers. Eh In uw bekoorlijkheid* en uw schoonheid, (wordt herhaald). fi. Maak u op, ruk met geluk vooruit en heersch. En in uw schoonheid. Eere zij den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest. ek In uw bekoorlijkheid en uw schoonheid. V. God zal haar helpen door zijn weiwillenden blik. e>. God is in haar midden, zij zal niet wankelen. 137 Ad Sextant. Capitulum. (Eccli 24, 15-16). Et sic in Sion firmata sum, et in civitate sanctificata similiter requievi, et in Jerusalem potestas mea. Et radicavi in populo honorificato, et in parte Dei mei haereditas illius, et in plenitudine sanctorum detentie» mea. Eh Adjuvabit eam * Deus vultu suo (rep.). y. Deus in medio ejus, non commovebitur.Deus vultu suo. Gloria Patri, et Filio, et Spiritui Sancto. Adjuvabit eam Deus vultu suo. y. Elegit eam Deus, et praeelegit eam. Bh In tabernaculo suo habitare facit eam. Ad nonam. Capitulum. (Eccli. 24,19-20). In plateis sicut cinnamomum et balsamum aromatizans odorem dedi: quasi myrrha electa, dedi suavitatem odoris. Eh Elegit eam Deus,* Et praeelegit eam (rep.). y. In tabernaculo suo habitare facit eam. Et praeelegit eam. Gloria Patri, et Filio, et Spiritui Sancto. Elegit eam Deus et praeelegit eam. y. Diffusa est gratia in labiis tuis. Bh Propterea benedixit te Deus in aeternum. I38 Bij de Sext. Kapittel. En zoo verkreeg ik op Sion een vaste woon, en had in de heilige stad gelijkelijk een rustplaats, en te Jerusalem was mijn heerschappij. Eh ik schoot wortel onder een verheerlijkt volk (en) in het erfdeel van mijn Gód, zijn erfgoed, en in de volle vergadering der heiligen is mijn verblijf. Bh God zal haar helpen * door zijn welwillenden blik (wordt herhaald). y. God is in haar midden, zij zal niet wankelen. God door zijn weiwillenden blik. Eere zij den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest. God zal haar helpen door zijn welwillenden blik. y. God heeft haar verkoren en heeft haar uitgelezen. Eh Hij doet haar wonen in zijn woontent. Bij de None. Kapittel. Gelijk kaneel en welriekende balsem op de pleinen verspreidde ik geur; gelijk uitgelezen mirre verspreidde ik zoeten reuk. Eh God heeft haar verkoren, * en heeft haar uitgelezen. y. Hij doet haar wonen in zijn woontent. En heeft haar uitgelezen. Eere zij den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest. God heeft haar uitverkoren en heeft haar uitgelezen. y. Bevalligheid is uitgestort op uw lippen. ph Daarom heeft God u gezegend voor eeuwig. HOOFDSTUK II 4 HET ZATERDAGSCH OFFICIE VOLGENS DEN MOZARABISCHEN RITUS Onmiddellijk na het octaaf van Epiphanie laat het brevier van dezen Ritus, dat evenals het missaal op last van Kardinaal Ximenes door kanunnik Alph. Ortiz herzien werd, het Zaterdagsch Maria-Officie volgen. Het werd in hoofdzaak ontleend aan de Getijden van Maria's ten h^el-opneming en voorzien van de rubriek: Men dient te weten, dat wij heel het jaar door des Zaterdags de Getijden van Maria bidden, zoo op dien dag geen feest valt van negen lessen. Of ook kanunnik Ortiz dit Officie heeft opgesteld, is niet met Zekerheid te zeggen. Gaan we echter van het feit uit, dat overal de Zaterdagsche votief-mis van Maria veel vroeger in zwang was dan haar Zaterdagsche Getijden, en bedenken we, hoe Alph. Ortiz boven het formulier der Votiefmis zijn naam plaatste en daardoor zich misschien als de opsteller aanwees, dan zou het niet onmogelijk zijn, dat hij, die aan dezen Ritus het gewijzigde brevier gaf, ook de samenstelling van de Zaterdagsche Getijden bezorgde. Volgens den Mozarabischen Ritus oefent het karakter van het feest of van den dag geen invloed uit op de z.g.n. Kleine Uren, noch op de Completen, m.a.w. zij ondergaan nooit de geringste verandering. Ook voor het Zaterdagsch Officie hebben wij ons dus te bepalen tot de Vespers, Metten en Lauden. Hierbij valt nog als bijzonderheid op te merken, dat in deze gedeelten van het Officie, voor zoover althans uit den door Mignex) gegeven tekst valt op te maken, zoo goed als geen psalmen gebeden worden. Hun hoofdbestanddeel bestaat uit korte lofspreuken, uit antiphonen, welke in den vorm van responsories zijn samengesteld en uit gebeden. Na de Vespers op de gewone wijze geopend te hebben, bidt de priester aldus: Lauda. Virgo Israël, ornare tympa- Loflied. Maagd van Israël, tooi u met 1115 tu^* uw rinkelbommen. Et egredere in choro psallen- bv. En sluit u aan bij de rijen van num- > haai, die psalmen zingen. J) Migne, P. L., 86, au v.v. ') Vgl. Jer. 3i. 4. 139 P. Beata ea, regina, qua; prospicis quasi lumen. Bv. Et egredere in choro psallentium. Oratio. Virgo Israël, quae utique mater Videntis intelligeres, adorna tympana tua, id est membra Ecclesiae tuae, ut te habeamus patronam in saeculo, quam beatam reginam credimus permanere in futuro: ut prospicientes te lumen credulitatis nostrae sine dubio esse, te interpellante, favorem beatitudinis firmissimae obtinere. Bv. Amen. Sono. Dominus Deus coeli benedicat tibi, honorem regni dabit in manu tua. Bv. Et adorabunt coram te filii multarum gentium. Alleluja. y. Audi, filia, quia exaltata es, et facies fulget in templo Dei: sol justitiae in ingressu tuo orietur. Alleluja. Antiphona. Benedicta tu a Deo altissimo, prae omnibus mulieribus. Bv. Prop ter hoe non discedet laus tua ab ore hominum usque in saeculum. D. Beatam me dicent omnes generationes, quia ancillam humilem respexit Deus. BV. Propter hoe etc. D. Gloria et honor Patri et Filio et Spiritui Sancto in saecula saeculorum. Amen. Bv. Propter hoe etc. f. Zalig rijt gij, o koningin, die glanst als het licht. Eh En sluit u aan bij de rijen van haar, die psalmen zingen. Gebed. O Maagd van Israël, die gekend wordt als de Moeder van den Ziende (van God), versier uw rinkelbommen, d.i. de ledematen der Kerk, opdat wij in den tijd tot beschermvrouwe mogen hebben u, van wie wij gelooven dat gij de zalige koningin zult blijven hiernamaals, en dat u ziende, het licht van ons geloof zonder schaduw zij en wij door uw tusschenkomst de gunst der eeuwige zaligheid mogen verwerven. ' Eh Amen. Loflied. De Heer, de God des hemels zegene U; Hij zal de eer van het koningschap neerleggen in uwe hand. BV. En de zonen van vele volkeren zullen u huldigen. Alleluja. 7t. Luister, o dochter, want gij zijt hoog verheven, en uw gelaat glanst in Gods tempel; bij uw binnentreden zal de zon der gerechtigheid opgaan. Alleluja. Antiphona. Gezegend zijt gij van den allerhoogsten God boven alle vrouwen. Eh Daarom zal uw lof in eeuwigheid niet wijken uit den mond der menschen. V. Mij zullen zalig prijzen alle geslachten, omdat God heeft neergezien op zijn geringe dienstmaagd. Bh Daarom zal uw lof, enz. jt. Glorie en eere zij den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest in de eeuwen der eeuwen. Amen. Eh Daarom zal uw lof enz. Nadat de priester een gedeelte der hymne van het feest van Maria's ten hemel opneming gebeden heeft, stort hij de volgende Supplicatio. Oremus Redemptorem mundi Dominum nostrum Jesum Christum, cum omni supplicatione rogemus, ut nos gratia ipsius et per intercessionem sanctae Mariae Virginis Genitricis suae nobis salutem animae et corporis propitius tribuere dignetur. Bh Praesta aeterne omnipotens Deus. Smeekbede. Bidden wij den Verlosser der wereld, onzenHeer Jesus Christus, en vragen wij met allen ootmoed, dat Hij door zijn genade en om de tusschenkomst van de Heilige Maagd Maria, zijne Moeder, zich gewaardige, ons genadig welzijn te verleenen naar ziel en lichaam. Eh Verleen dit, eeuwige, almachtige God. Capitula. Virgo Christi Genitrix, et humani generis reparatrix, implorantium preces auribus offer divinis: ut tuo gaudeamus munere digni, intercessu tuo peccaminum apud Deum obtinere Kapittel. O Maagd, Moeder van Christus, gij die het menschelijk geslacht hernieuwt, breng de gebeden der smeekenden aan God over, opdat wij ons verheugen mogen uw gunstbewijs I40 remissionem, quae absque pudoris corruptione omnium genuisti Salvatorem Pater noster. etc. Benedictio. Dominus Jesus Christus, qui olim ex Virgine dignatus est nasci, suae nos Genitricis intercessione sancti fï eet. Bh Amen. Quique matrem servavit a corruptelae contagio, sinum nostri cordis emaculet a deUcto. Eh Amen. Et qui eam fecit Virginem manere post partum, ccelum nobis tribuat possidere post transitum. p-. Amen. Lauda. Rami mei honoris et gratis. Alleluja. . Bh Ego quasi vitis fructificavi suavitatem odoris. Alleluja, alleluja, alleluja. y. Ego autem, sicut oliva fructifera in domo Domini sperabo; et in misericordia Dei mei in aeternum et in saeculum saeculi. Et. Ego quasi vitis, etc. y. Gloria et honor, etc. Eh Ego quasi vitis, etc. Oratio. Mira satis, Domine, radix Ecclesiae tuae, quae proficit et crescit usque ad perfectum diem, cujus rami Martyres, cujus praependicula effecti sunt Confessores, inter quos Beatissirna Virgo Maria Genitrix tua, quasi vitis vera fructiferans, dum odorem gratiae fidelibus propinat in saeculo, aeterno promeretur consolari de praemio: quaesumus ergo, ut suffragiis ejus odore virtutum odorem crinunum fugiamus. Bh Amen. te verdienen, en op uw bede vergiffenis te erlangen van onze zonden, gij, die zonder verhes der maagdelijkheid aller Verlosser gebaard hebt. Onze Vader, enz. Zegening. De Heer Jesus Christus, die eens uit de Maagd wilde geboren worden, heilige ons op de voorbede zijner Moeder. Eh Amen. En die zijn Moeder bewaard heeft voor het verlies der maagdelijkheid, moge het binnenste van ons hart van zonde reinigen. Eh Amen. Eh die haar Maagd deed blijven na het baren, stelle ons na den dood in het bezit des hemels. Bh Amen. Lofzang. Mijne twijgen zijn heerlijke en liefelijke twijgen. Alleluja. Eh Ik bracht als een wijnstok zoeten geur voort. Alleluja, alleluja, alleluja. y. Ik echter, als een vruchtbare olijfboom in 's Heeren Huis, vertrouw op de barmhartigheid van mijnen God voor altoos en voor immer en eeuwig. Eh Ik bracht, enz. y. Glorie en eere zij den Vader, enz. Eh Ik bracht, enz. Gebed. Wel wonderbaar, o Heer, is de boom uwer Kerk, die opschiet en opgroeit tot den vollen dag, wiens twijgen de Martelaren, wiens afhangende vruchten de Belijders werden; onder wie de allerzaligste Maagd Maria, uwe Moeder, is als een ware vruchtdragende wijnstok, die, terwijl zij den geloovigen in dit leven de geurige genade aanbiedt, ook waardig is om hen hiernamaals met het loon te vertroosten; wij smeeken dus, dat wij om haar gebeden door den geur van deugden den kwaden reuk onzer zonden mogen ontvluchten. Eh Amen. De Metten beginnen met de bede: „Heer, open mijne lippen en mijn mond zal uw lof verkondigen"; hierop volgt de Psalm Miserere, afgesloten met het gebed: Oratio. Exultent in te, Domine, labia nostra praeconio veritatis ad collaudandam veram commemorationem illibatae Mariae Genitricis: et quae de terris potentialiter meruit supernis sedibus divinitus attolli, mereamur ob ejus favorem ab omnibus hic peccatis Gebed. Dat in U, o Heer, onze lippen een waar jubellied mogen uitjuichen, om metterdaad de gedachtenis te verheerlijken van uw onbevlekte Moeder Maria; en gelijk zij verdiende door goddelijke macht ten hemel-zetel te worden opgeheven, zoo mogen ook wij om haar 141 erui, et illic beatorum fulgentibus choris misericorditer induci. Br. Amen. gunstbetoon hier van alle zonden gereinigd, en hierboven tot de hei-glanzende koren der Zaligen barmhartiglijk toegelaten worden. Bh Amen. Na deze inleiding volgen de eigenlijke Metten, die op de manier der drie nocturnen van het Romeinsch Brevier, uit drie antiphonen in responsorie-vorm bestaan, telkens gevolgd door een gebed. Antiphona I. Ave Maria, gratia plena: Dominus tecum. Br. Beata tu inter mulieres, et benedictus fructus ventris tui. y. Diffusa est gratia in labris tuis, propterea benedixit te Deus in aeternum. I* Br. Beata tu, etc. t t. Gloria et honor Patri, etc. Bv. Beata tu, etc. Oratio. Gratiam plenam te habere credimus, o Virgo, Christi Genitrix, et humani generis reparatrix, gloriosa Maria: qua: tanta nobis gaudia pariendo contulisti, ut fructus ventris tui, qui est Christus Filius Dei, a dominio in nos saevientis eriperet inimici, et in regno aeterno consortes faceret sibimetipsi; proinde te quaesumus, teque rogamus, ut adsis patrona nobis, ut et merito tuo nos Filius tuus a delicto exules reddat, et post in regno suo perrenniter habitaturos introducat. B>. Amen. Antiphone I. Wees gegroet, Maria, vol van genade, de Heer is met u. Eh Zalig zijt gij onder de vrouwen en gezegend is de vrucht uws lichaams. y. Uitgegoten is bevalligheid op uw lippen, daarom heeft God voor eeuwigheid u gezegend. Eh Zalig zijt gij, enz.' y. Glorie en eere zij den Vader, enz. Eh Zalig zijt gij, enz. Gebed. Wij gelooven, dat gij de volheid der genade hebt, o Maagd, Moeder van Christus en hernieuwster van het menschelijk geslacht, o roemrijke Maria, die door te baren ons zoo groote vreugde bereid hebt, wijl de vrucht van uw schoot, die Christus, de Zoon Gods is, ons ontrukte aan de overheersching van den vijand, die ons tyranniseerde, en in het eeuwig rijk ons deelgenoot met Hem deed zijn; daarom bidden en smeeken wij u, dat gij als beschermvrouwe ons ter zijde staat, opdat door uw verdienste uw Zoon ons van de zonde ontbinde, en ons eenmaal in zijn rijk binnenleide, om er eeuwig te wonen. R. Amen. Antiphone II. Magnum miraculum jam vidimus in Virginis conceptione: ut nee amitteret virginitatem, nee genitricis pondera didicisset. Eh Sola meruit Deum ferre post coelos, sola meruit virgo manere post partum. y. Domini est terra et plenitudo ejus: orbis terrarum et omnes, qui habitant in eo. Eh Sola meruit, etc. y. Gloria et honor Patri, etc. Eh Sola meruit, etc. Oratio. Magnum valde miraculum vidimus in Virginis conceptione: ut nee pudoris decore careret, nee genitricum onera sustineret; nee enim fas erat, ut illa haberet suspiria, quae o mnium gaudia pariebat, aut origo laetitiae nosceret vim doloris; sic etenim sola meruit virgo manere post partum, quia Antiphone II. Een heerlijk wonder zagen wij in het ontvangen der Maagd, dat zij noch de maagdelijkheid verloor, noch de lasten van het moederschap leerde kennen. Eh Behalve de hemel, verdiende zij alleen God te dragen; zij alleen mocht maagd blijven na het baren. y. Des Heeren is de aarde en hare volheid, het aardrijk en al zijne bewoners. Bh Behalve de hemel, enz. y. Gloria en eere zij den Vader, enz. Eh Behalve de hemel, enz. Gebed. Een heerlijk wonder, zagen wij in het ontvangen der Maagd, wijl zij noch den luister der maagdelijkheid miste, noch de lasten van het moederschap leerde kennen. Het mocht immers niet zijn, dat zij weeën had, die de vreugde van allen baarde, of dat de oorzaak der blijdschap het geweld der 142 in ipsa Verbum est caro factum; ob hoe te precamur, bone Jesu, quod sicut Genitrici tua; contulisti hoe praemium, ita nobis miseris adsis concedendo remedium. Et, Amen. Antiphona III. Magnificat anima mea Dominum: et exultavit spiritus meus in Deo salutari meo. Eh Quoniam respexit humilitatem ancillae suae. V. Eructavit cor meum verbum bonum: dico ego opera mea Regi. Bh Quoniam respexit, etc. jt. Gloria et honor Patri, etc. Eh Quoniam respexit, etc. _ Oratio. Quanta magna et amphora tibi, sanctissima Virgo et Dei Mater, divina pietas distribuit, ut cum esses virgo terrigena, facta es Altissimi Mater et vernula: ut quae sanctum ipsius nomen in omni generatione et prosapia nuntiasti, nobis infirmis succurrat, detersa mali rancoris suggestione: Et qui tibi affuit optimus habitator, in nobis praeesse dignetur mitissimus retributor; ut per unum Deum in Trinitate perfectum, et credulitatis merita vigeant, et distributionis gaudia coalescant. Et immeriti hoe deposcimus te, regina et Mater Creatoris omnium saeculorum, ut per te fruamur paradisi florea voluptate, quae integra permansisti Virgo Deifica. Et. Amen. Hierop sluiten de Metten met Eh Placuit Deo castitas et immaculata virginitas. Et. Propter hoe in utero ejus ingressa est sancta pietas de verbo, et partum ostendit mirabile: genuisse virginem Deum et hominem. y. Annuntiaverunt coeli justitiam Dei, et viderunt omnes popuh gloriam ejus. Et. Propter hoe, etc. ,v. Gloria et honor Patri, etc. Et. Placuit Deo, etc. smart kende. En zoo mocht zij alleen maagd blijven na het baren, omdat in haar het Woord is vleesch geworden. Daarom smeeken wij U. o eoede Testis. dat, gelijk Gij uwe Moeder dit voorrecht geschonken hebt, gij ook ons, beklagenswaardigen, moogt bijstaan door ons het heilmiddel te reiken. Eh Amen. Antiphone III. Mijn ziel verheft den Heer, en gejuicht heeft mijn geest in God, mijnen Redder. Et. Omdat Hij heeft neergezien op de geringheid zijner dienstmaagd. y. Mijn hart galmt een goed woord uit; ik uit mijn werken voor den Koning. Et. Omdat Hij, enz. y. Glorie en eere zij den Vader, enz. Eh Omdat Hij, enz. Gebed. Wat groote en heerlijke dingen heeft de goddelijke goedheid geschonken aan u, allerheiligste Maagd en Moeder Gods, dat gij, een aardsche maagd, de Moeder en dienstmaagd des Allerhoogsten werdt, opdat Hij, wiens heilige naam gij in alle geslachten en stammen verkondigdet, ons, kranken, zou te hulp komen door de bedorvenheid weg te nemen, die in ons was neergelegd. Dat Hij, die als de Algoede in u woonde, zich gewaardige bij ons te zijn als de zeer goedgunstige vergelder, opdat door den eenen God, volmaakt in de Drieëenheid, én de verdiensten van ons krachtig geloof levendig mogen Zijn, én de vreugden der vergelding mogen aangroeien. En hoewel onwaardig, vragen wij u, o koningin en Moeder van den eeuwigen Schepper, dat wij de heerlijke geneugten van het paradijs mogen smaken door u, die als Moeder Gods gebleven zijt een ongerepte Maagd. Et. Amen. het volgend responsorie en gebed: Et. Aan God behaagde de kuischheid en de onbevlekte maagdelijkheid. Et. Daarom is de heilige liefde, het Woord, neergedaald in haar schoot en het baren deed het wonder aanschouwen, dat een maagd den God-mensch ter wereld bracht. V. De hemelen verkondigden de gerechtigheid Gods, en alle volken zagen zijnen luister. Et. Daarom is, enz. y. Glorie en eere zij den Vader, enz. Et. Aan God behaagde, enz. 143 Oratio. O sacratissima Verbi ancilla et Mater, patulo pietatis sinu concurrenten! ad te populum suscipe: tu profusis pietatis tuae visceribus pascito gregem, quam suo Filius ex te progrediens mercatus est sanguine; simus tuo praemuniti praesidio, qui suavis servitutis tuae delectamur perfrui jugo; ut bic nos tu multiplici affectu tuearis in saeculo, et post ex te Genitus regnaturos possideat m aeternum. BK Amen. Gebed. O allerheiligste dienstmaagd K en Moeder van het Woord, ontvang injjLüL den wijden schoot uwer liefde het volk, % ^ dat tot u snelt; voed door de uitstorting uwer innige liefde de kudde, die uw Zoon, uit u geboren, zich door zijn bloed gekocht heeft; mogen we beschermd worden onder uw schutse, wij, die ons verheugen het juk uwer dienstbaarheid te torsen, opdat gij ons in dit leven met uw rijke liefde moogt beschutten, en Hij, die uit u geboren werd, ons voor eeuwig bezitte, om met Hem te heerschen. Br. Amen. De Lauden openen met den lofzang Magnificat, ingeleid en afgesloten door de antiphone: Fecit magna qui potens est, et Groote dingen heeft Hij gedaan, die sanctum nomen ejus. Et rnisericordia machtig is, en heilig is zijn naam. En ejus in omni progenie et generatione. zijn barmhartigheid blijft van geslacht tot geslacht. Hierop volgt de lofzang Benedictus, vergezeld van de antiphone: Filia Sion, benedic Domino Deo excelso in omni benedictione et laude. Dochter van Sion, zegen den Heer, den allerhoogsten God in alle zegenen loflied. Nadat de priester vervolgens het responsorie der Vespers: De Heer, de God des Hemels (blz. 140) en psalm 148 gebeden heeft, zegt hij de volgende les uit het Hooglied: Hortus conclusus, soror mea, hortus conclusus, fons signatus. Emissiones tuae paradisus malorum punicorum cum pomorum fructibus. Una est columba mea, et perfecta mea, una est matris suae, electa genitricis suae. Viderunt iüaffi filiae et beatissimam praedicaverunt; reginae et concubinae et laudaverunt eam. Quae est ista, quae progreditur quasi aurora consurgens, pulchra ut luna, electa ut sol, terribilis ut castrorum acies ordinata? Quae est ista, quae ascendit de deserto deliciis affluens, innixa super dilectum suum? Pone me ut signaculum super brachium tuum, ut signaculum super cor tuum, et vera Dei permaneat dilecüo. Br. Amen. Een gesloten tuin zijt gij, mijne zus-, ter, een gesloten tuin, een verzegelde bron. Uw scheuten zijn een granatenpark met ooftboom-vruchten. Eéne is mijne duive, mijn volmaakte, zij is de ééne van haar moeder, lieveling van die haar baarde. De dochteren zagen haar en prezen haar zeer gelukkig; koninginnen en nevenvrouwen loofden haar. Wie is zij, die daar komt ab 't rijzend morgenrood, lieflijk als de maan, heerlijk als de zon, geducht ab een slagvaardig heir? Wie rijst daar op uit de woestijn, van weelde overvloeiend, geleund op haar beminde? Plaats mij ab een zegel op uw arm, ab een zegel op uw hart, en dat de ware liefde Gods blijve. BV. Amen. Aan deze lezing sluit zich aan de hymne der Vespers met de smeekbede: Bidden wij den Verlosser der wereld (blz. 140), gevolgd door het 144 Capitula. Matutinis precibus te, Domine, exoramus püssimum: ut sicut illustris gloriosissima Virgo Maria in ccelis est coronata, ita per meritum ejus acceptabilissimi favoris apud te conlaetari mereamur in ccelestibus regnis. Kapittel. U, o liefdevolste Heer, bidden wij door onze morgen-smeekingen, opdat, gelijk de verheven en allerroemrijkste Maagd Maria in den hemel gekroond is, zoo ook wij om de verdienste van haar hoogst-welgevallig gunstbetoon waardig worden, ons bij U in het hemelsche rijk te verheugen. Na het Onze Vader herhaalt de priester den lofzang: Mijne twijgen (blz. 141) en de zegening: De Heer Jesus Christus, die eens (blz. 141) en eindigt aldus de Lauden en daarmee ook het zgn. eigen gedeelte (Proprium) van het Zaterdagsch Maria-Officie. xo 145 HOOFDSTUK III - HET ZATERDAGSCH OFFICIE IN DE KLOOSTERORDEN A — DE ORDE DER BENEDICTIJNEN Het bidden dezer Getijden in de H. Kerk mag naar zijn oorsprong veilig gezocht worden bij de volgelingen van St. Benedictus (t 543)- Op 't laatst der ge en in het begin der ioe eeuw werd deze Orde getroffen door een der grootste rampen: verslapping van de tucht. Leeken traden op als abten, en — zoo klaagt de Synode van Troslé in 909 woonden in de kloosters met vrouwen, kinderen, soldaten en honden. Vandaar zijn die huizen zonder tucht, de zeden zijn bedorven, de clausuur is verdwenen.*) Toch ontbrak 't velen kloosterlingen niet aan ijver voor hun H. Regel en niet lang duurde het of met kracht nam men de hervorming ter hand, welke in het bijzonder uitging van de abdij van Cluny, welke in 910 gesticht werd en de bakermat werd van tal van kloosters, waar men bezield was met den geest van St. Benedictus. Aan den tweeden abt van Cluny (t 942) nu komt de eer toe, het Zaterdagsch Officie te hebben ingevoerd. Onder zijn bestuur toch bepaalde de Orde van Cluny „dat van het octaaf van Maria Zuivering tot Aschwoensdag, en van het octaaf van Paschen tot de Kruisdagen, alsmede vanaf het Pinksteroctaaf tot den Advent op iederen Zaterdag, die niet door een feest van twaalf of van drie lessen, of door een eigen Evangelie of een octaaf bezet is, een feest {d.i. een officie) zal gevierd worden ter eere van Maria, die altijd ongeschonden Maagd en na den Heer Jesus onze bijzondere hoop is, opdat wij door hare verdiensten en voorspraak van allen rampspoed bevrijd worden en de vreugden van het hemelsch Jerusalem mogen ververwen." 2) Over de verdere ontwikkeling van het Zaterdagsch Officie bij de Benedictijnen zwijgt de geschiedenis. Toch bleef men trouw aan de volgens den opzet van Benedictus' Regel opgebouwde Getijden, hoe- i\ nr C. T. Hefelb, ConcMengeschichte, Freiburg i. Br., 1855-1874, dl. IV, blz^572 v. « J. T. Bourassé, Summa aurea de laudibus etc. dl. XI, co. 1007, v.; Kronenburg, Maria's heerlijkheid in Nederland, A'dam 1904-1914, dl. III, blz. 53- 146 wel men in den loop der eeuwen het Officie verlaagde tot een van drie lessen en nu en dan wijzigingen bracht in de dagen, waarop het al dan niet zou gebeden worden. Volgens de nieuwste bepalingen, welke in 1912 goedgekeurd en in 1916 in gebruik zijn genomen, volgt men geheel en al de rubriek van den Romeinschen ritus wat de dagen betreft, waarop dit Officie moet gebeden worden. Wat den inhoud dezer Getijden aangaat, kunnen wij zeggen, dat zij in tal van punten met de Romeinsche overeenstemmen. Toch zijn er — juist wijl het Officie opgezet is volgens het plan, door den H. Benedictus in zijn Regel neergelegd — tal van bijzonderheden, die van den Romeinschen ritus afwijken en een kort overzicht noodzakelijk maken. Alvorens in de Vespers (zoo deze van af het kapittel van het Zaterdagsch Officie gebeden worden) de hymne Ave, Maris stella wordt ingezet, bidt men het volgende responsorium: B>. Ave Maria, gratia plena, * Do- B>. Wees gegroet, Maria, vol van geminus tecum (rep.). nade, * de Heer is met u (wordt herhaald). V. Benedicta tu in mulieribus et y. Gezegend zijt gij onder de vroubenedictus fructus ventris tui. * Do- wen en gezegend is de vrucht uws liminus tecum. chaams. * De Heer is met u. Gloria Patri et Filio et Spiritui Eere zij den Vader en den Zoon en Sancto. den Heiligen Geest. B>. Ave Maria, gratia plena, Domi- B>. Wees gegroet, Maria, vol van genus tecum. nade, de Heer is met u. Gedurende den Paaschtijd voegt men aan het responsorium een dubbel Alleluja toe, dat in het vers de plaats inneemt van het anders herhaalde Dominus tecum. Overigens verloopen de Vespers, ook wat keus der antiphonen op het Magnificat en de oraties betreft, als voor den Romeinschen ritus is aangegeven. Ditzelfde geldt ook van de Completen; evenwel bidden de Benedictijnen de drie psalmen, welke voor den Zondag zijn aangewezen; het Romeinsche responsorium na het kapittel valt, evenals de lofzang Nunc dimittis, weg, terwijl de hymne, gelijk ook overal elders, naar de oude redactie eindigt met Gloria tibi Domine, enz. Grooter onderscheid biedt het Benedictijnsch Brevier in de Metten. Nadat deze met het Invitatorium, waaraan de 3e psalm voorafging en de hymne Quem terra (blz. 129) geopend zijn, bidt men de twee nocturnen, waaruit steeds de Metten bestaan op de gewone (feriale) dagen en op feesten van den laagsten rang. De eerste nocturne bestaat uit 6 psalmen, die met hun antiphonen en het afsluitend vers aan den Zaterdag ontleend zijn en waardoor, 147 gelijk in het Romeinsch Brevier, ook dit Officie een gedeelte van het Maria-karakter inboet om er een feriaal karakter voor te ontvangen. Gedurende den wintertijd, d.i. van i November tot Paschen, leest men na de vroeger gegeven absolutie (Precibus et meritis) drie lessen, welke evenals de daaraan voorafgaande benedicties, geheel met den Romeinschen ritus overeenstemmen, d.i. de eerste twee lessen zijn ontleend aan het in die week te lezen schriftuurboek (de scriptura occurrente), gevolgd door de twee voor den Zaterdag aangegeven responsoria. De derde les, genomen uit de geschriften der H. Vaders, wisselt evenals in het Romeinsch Brevier iedere maand af, doch worcjt — wijl de Benedictijnen in dit Officie het Te Deum niet bidden — afgesloten met het responsorie Br. Felix namque es, sacra Virgo Maria, et omni laude dignissima: * Quia ex te ortus est sol justitix, * Christus Deus noster. y. Ora pro populo, interveni pro clero, intercede pro devoto femineo sexu: sentiant omnes tuum juvamen, quicumque celebrant tuam sanctam commemorationem. * Quia ex te, etc. t. Gloria Patri et Filio et Spiritui Sancto. * Christus Deus noster. BV. Voorwaar, gelukkig zijt ge, o heilige Maagd Maria, en allen lof overwaardig: * Want uit u is opgegaan de Zon der gerechtigheid, * Christus, onze God. y. Bid voor het volk, spreek ten beste voor de geestelijkheid, smeek voor het godsvruchtig vrouwelijk geslacht; dat allen uw bijstand ondervinden, die uw heilige gedachtenis vieren. * Want uit u, enz. y. Eere zij den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest. * Christus, onze God. Voor het overige gedeelte des jaars of den zomertijd verlangt de H. Benedictus, dat om den korten duur der nachten slechts één les zal gelezen worden. x) In het Zaterdagsch Officie is hiervoor de les, die in den wintertijd als derde, dus uit de H. Vaders, is aangegeven. Deze les wordt voorafgegaan door de zegening: Per Virginem matrem concedat nobis Dominus salutem et pacem. Bh Amen. Door de Moeder Maagd verleene de Heer ons heil en vrede. Br. Amen. waarna het boven aangegeven responsorie Felix namque es de eerste nocturne afsluit. Onmiddellijk hierop begint men de tweede nocturne, welke eveneens uit 6 psalmen bestaat. Deze psalmen worden heel het jaar door gebeden onder één antiphone, welke uit drie alleluja's bestaat; van September echter tot Paschen bidt men drie voor den Zaterdag opgestelde antiphonen. Na deze psalmen bidt men tot sluiting der Metten aldus: *) St. Benedicti Regula monachorum, cap. X. Quaüter aatatis tempore agatur nocturna Uws. 148 Capitulum (Eccli. 24, 26-38). Transite ad me omnes, qui concupiscitis me, et a generationibus meis implemini: spiritus enim meus super mei dulcis, et hereditas mea super mei et favum: memoria mea in generationes saeculorum. Bh Deo gratias. y. Speciosa facta es et suavis (T. P. Alleluja). Bh In delicüs tuis, sancta Dei Genitrix (T.P. Alleluja). Kyrie eleison. Christe eleison. Kyrie eleison. Pater noster (secreto). V. Et ne nos inducas in tentationem. Eh Sed libera nos a maio. y. Dominus vobiscum. Et cum spiritu tuo. Oremus. Concede nos famulos tuos, quaesumus Domine Deus, perpetua mentis ét corporis sanitate gaudere, et gloriosa beatae Mariae semper Virginis intercessione, a praesenti liberari tristitia et aeterna perfrui laetitia. Per Christum Dominum nostrum. Kr. Amen. Kapittel. Komt tot mij gij allen, die naar mij haakt en laat u verzadigen door mijne vruchten. Want mijn geest is zoeter dan honig en mijn bezit gaat honig en honigzeem te boven. Mijne gedachtenis blijft de geslachten der eeuwen door. Er. Gode zij dank. y. Schoon zijt gij en bevallig (Paaschtijd Alleluja.) Er. In de weelde uwer liefde, o heilige Moeder Gods (Paaschtijd Alleluja). Heer, ontferm U onzer. Christus, ontferm U onzer. Heer, ontferm U onzer. Onze Vader (in stilte). y. En leid ons niet in bekoring. Br. Maar verlos ons van den kwade. y. De Heer zij met u. Br. En met uw geest. Laat ons bidden. Verleen ons, uw dienaren, smeeken wij, Heer God, dat wij ons in een voortdurende gezondheid naar geest en lichaam mogen verheugen en door de roemvolle tusschenkomst der zalige Maria altijd Maagd, van de tegenwoordige droefheid bevrijd worden en de eeuwige vreugde genieten. Door Christus onzen Heer. Br. Amen. Vanaf Kerstmis tot het feest van Maria Zuivering vervangt men dit gebed door de oratie: Oremus. Deus, qui salutis aeterna;, beatae Mariae virginitate fcecunda, humano generi praemia praestitista: tribue quaesumus; ut ipsam pro nobis intercedere sentiamus, per quam men 11 mus auctorem vitae suscipere, Dominum nostrum Jesum Christus Filium tuum. B>. Amen. Laat ons bidden. O God, die door het maagdelijk moederschap der zalige Maagd Maria aan het menschdom de schatten van het eeuwig heil hebt geschonken, verleen, bidden wij, dat wij de voorspraak mogen ondervinden van haar, door wie wij verdienden den Schenker des levens te ontvangen, onzen Heer Jesus Christus, uwen Zoon. B-. Amen. In de Lauden, welke met de gewone inleiding zich onmiddellijk aan de Metten aansluiten, bidt men de psalmen met hun resp. antiphonen, zooals deze in de onderscheiden tijden van het kerkelijk jaar voor den Zaterdag zijn vastgelegd. Op het kapittel (Ab initio), dat met het Romeinsche overeenkomt, laat men evenals in de Vespers het korte responsorium Ave Maria volgen, waarna men de in de oude redactie gehouden hymne aanstemt O gloriosa Domina (blz. 136); het overige gedeelte der Lauden, ook wat de afwisseling van antiphonen en oraties betreft, stemt overeen met het Romeinsch brevier. 149 In afwijking met het Romeinsch brevier bidt men in de vier kleine Uren niet de antiphonen van den Zaterdag, doch die, welke in het Romeinsch brevier voor de lagere Maria-feesten zijn voorgéschreven; voor den tijd tusschen Kerstmis en Maria Zuivering evenwel ontleent men de antiphonen aan het officie van 's Heeren besnijdenis en bidt men de antiphonen O admirabile commercium, enz., welke wij later volledig zullen geven. Op deze antiphonen volgen de psalmen van Zaterdag, waarna de antiphone herhaald en het gewone kapittel gezegd wordt. Het brevier der Benedictijnen kent niet het korte responsorie van het Romeinsche, doch plaatst aanstonds na het kapittel een vers met antwoord, zooals dit, zij het voor de verschillende Uren niet in gelijke volgorde, in het Romeinsch brevier op het responsorie volgt. Het verdere verloop van de Prime valt hier buiten beschouwing, wijl dit iederen dag gelijk is en geen verband houdt met het Mariaofficie. De overige Uurtjes sluiten, zooals wij dat in de Metten zagen, met Kyrie eleison en volgende verzen en met het gebed, gelijk dit voor de twee tijden van het kerkelijk jaar is aangegeven. Wijl dit Officie, Zooals wij boven opmerkten, een feriaal karakter draagt, loopt het niet verder dan tot en met de None. B — DE ORDE DER CARMELIETEN I — HET GEWOON ZATERDAGSCH OFFICIE Geheel verschillend van de tot nu toe behandelde Zaterdagsche Officies en o.i. ook meer in de lijn van den oorspronkelijken opzet, zijn de Zaterdagsche Getijden, zooals de Carmelieten deze ter eere van Maria bidden. Draagt het Officie volgens de Romeinsche en andere riten om het bidden van de Zaterdagsche psalmen meer of minder het kenteeken, dat het dient om het Officie van den Zaterdag (feriaal officie) te vervangen en met de Moeder Gods in verband staat, wijl de Zaterdag nu eenmaal aan Maria gewijd is — in den ritus der Carmelieten daarentegen is heel het Zaterdagsch Officie uitsluitend gericht op de Maria-vereering. Dat dit Officie a tempore immemorabili, „sinds onheugelijke tijden" door de Carmelieten gebeden is, zooals het brevier der Orde zich uitdrukt, bewijzen de uitvoerige bepalingen zooals wij die reeds in de oudste Ordinalia, nl. van omstreeks 1263 x) en 1312 2) terugvinden. Maar ook leest men hieruit, dat de Orde dit Officie toen reeds als J) Antiquum Ordinis Carmelitarum Ordinale sxcnli XIII, Tamines 1912. Rubr. 13, De Officio Beats Marix in Sabbathis, blz. 30 v. 2) Ordinaire de l'Ordre de Notre Dame du Mont Carmel par Sibert de Beka, (vers 312), Paris 1910; Rubr. XXI, De Commemoratione beatx Virginis cum IX lectionibus in Sabbatis facienda, p. 33 v.v. I50 van half-dubbelen rang (sèmiduplex) beschouwde, wijl men het deed bestaan uit drie nocturnen met ieder drie lessen. Daarenboven, het idee van den Zaterdag zien we geheel verdwijnen, zoodra in de Vespers de Vrijdag-psalmen gebeden en vanaf het kapittel de Mariahuldiging begint en in alle onderdeden wordt doorgezet, tot zelfs, waar de rubrieken het mogelijk maken, in de geheele 2e Vespers. Het Officie had, behalve de hymnen in Vespers, Metten en Lauden, een geheel eigen tekst, waarbij evenwel dient opgemerkt, dat men bij elke drie psalmen der nocturnen slechts één antiphone bad. De eerste 6 lessen ontleende men aan den H. Bernardus, terwijl de lessen der 3e nocturne een verklaring waren van een der Evangelie-teksten: Erant Joseph et Maria mirantes super his — Loquente Jesu ad turbas, of Stabant juxta crucem. Niet onwaarschijnlijk dus werden deze lessen op verschillende tijden van het jaar gelezen, wat zeker het geval was met de antiphone voor het Magnificat in beide Vespers en voor het Benedictus in de Lauden, alsmede met de oratie, welke onderdeden naar gdang van den tijd afwissdden. Volgens de voorschriften van het Ordinale der 13e eeuw moest dit Officie des Zaterdags gebeden worden vanaf het octaaf van Epiphanie tot Aschwoensdag, van Bdoken Paschen tot de Kruisdagen en vanaf den tweeden Zondag na Drievuldigheid tot den Advent. Verboden evenwel was dit officie op een feest van 9 lessen en hooger, op quatertemper- en vigiliedagen, en gedurende octaven. In dit geval moest, behalve gedurende de plechtigste octaven, het Zaterdagsch Maria Officie verplaatst worden naar een onbezetten dag in de week — een rubriek, die wel geheel eenig is en in haar voortbestaan tot op heden, een teekenend staaltje geeft van de innige Maria-vereering, welke de Carmel-orde zich tot eereplicht stelde. In groote trekken vinden wij het Zaterdagsch Officie, gelijk het nu gebeden wordt, terug in het Ordinale van Sibertus de Beka, dat reeds een 50 jaar na het oudst-bekende geschreven werd. Ook hier begint het Officie op Vrijdagmiddag vanaf het kapittel, en kent voor het Magnificat slechts één antiphone, het Ave Regina caelorum, doch geeft een dubbele oratie, nl. voor hed het jaar Concede nos, en voor den tijd tusschen KerstnuVen Maria-Zuivering Deus qui salutis. De Metten ontleenen hun antiphonen voor de Maria-psalmen, alsmede de responsories na de lessen aan het feest van Maria ten Hemd-opneming. De eerste zes lessen nam men uit de geschriften van den H. Augustinus (Loquamur aliquid), terwijl de lessen der derde nocturne vanaf Kerstmis tot Maria-Zuivering het Evangelie Erant Joseph et Maria mirantes, in den Paaschtijd de woorden Stabant juxta Crucem en voor het 151 overige gedeelte des jaars den tekst Loquente Jesu ad turbas behandelden. In de Lauden ontleende men de antiphonen weder aan het feest van de Ten hemel-opneming der Moeder Gods, bad bij den lofzang Benedictus de antiphone Ave, stella matutina, waarna men dit gedeelte met dezelfde oratie als in de Vespers afsloot. Een bijzondere eigenaardigheid boden de kleine Uren, die hun antiphone, kapittel en kort responsorie aan de Getijden van 15 Augustus ontleenden, maar elk voor zich een eigen oratie had, overeenkomende met die der verschillende Uren van het Klein Officie — een gebruik, dat we bijv. in de Utrechtsche en tal van andere breviers der 15e en 16e eeuw en ook later nog herhaaldelijk op groote feesten terugvinden. Voor het bidden van dit Zaterdagsch Officie, hetwelk evenals het zoo juist beschrevene, somtijds tot in de 2e Vespers kon worden voortgezet, golden dezelfde voorschriften als het Ordinale van 1263 had gegeven; thans echter vinden we als verdere bepaling, dat het Officie toch moest gebeden worden, wanneer in den loop der week om een Maria-feest haar Officie gelezen was; uitgezonderd waren echter de octaven van Maria-Geboorte en Ten hemel-opneming, voor het geval, dat dit feest-officie gedurende die week reeds meermalen gebeden was. Dat dit Officie in den loop der tijden met tal van bepalingen omgeven werd, kan ons in een Lieve Vrouwe Orde waarlijk niet verwonderen. Zoo bepaalde het Generaal Kapittel van Barcelona in 1324, dat het Zaterdagsch Officie ook in den Advent moest gebeden worden; in 1375 werd krachtens het Generaal Kapittel van Le Puy het Officie verplichtend gesteld voor de veertigdaagsche Vasten en wel met de zeer eigenaardige regeling, dat het in de eerste week van de Vasten moest gebeden worden op Maandag, in de 2e week op Dinsdag enz., mits deze dagen niet door een feest waren bezet; in de Goede Week evenwel viel het weg. 2) Toen men in 1584 het Carmel-brevier meer of minder naar het nieuwe Romeinsche wijzigde, werd ook het Zaterdagsch Officie tot den laagsten rang teruggebracht, doch in 1628 krachtens Apostolisch gezag weer tot den rang van halfdubbel (semiduplest) opgevoerd. Men meende echter den Vastentijd te moeten uitsluiten, totdat in 1670 verlof werd gegeven ook dan het Zaterdagsch Officie te bidden, „voornamelijk — aldus luidde het oordeel der Ritencongregatie — omdat de zalige Maagd Maria op de meest bijzondere wijze de Patrones is van de Orde der Carmelieten." 3) Volgens de *) B. Zimmerman, Ord.Carm. Dioc, Monumenta historica Carmehtana. Lirinas 1907, blz. 25. ') G. Wessels, Ord. Carm./ Acta Capitulorum generaUum Ordinis Fratrum B.V. Marue de Monte Carmelo, Rome 1912, dl. I, blz. 75- _ ») Breviarium Ordinis Fratrum beatissimx Virginis Mariae, de Monte Carmelo, lornaci Nerviorum, 1886, Rubricae generales. De Off. commem. B. Virginis in Sabbato, Rubr. XV. 152 Gegroet, o Koningin der hemelen! (Scol. Art. Beuron) sinds 1670 geldende rubrieken kan dit Officie als halfdubbel (semiduplex) officie gebeden worden op alle Zaterdagen des jaars, uitgezonderd in de laatste week van den Advent en de Vasten, alsmede wanneer op Zaterdag een dubbel of halfdubbel feest of een Octaafviering valt. Is de Zaterdag bezet, dan mag het Officie naar een anderen vrijen dag (uitgezonderd Donderdag om het Sacraments-officie) verplaatst worden. Zijn in den loop der week om een of andere reden de Maria-Getijden reeds gebeden, dan kan toch nog het wekelijksch Officie gehouden worden, doch dan alleen op Zaterdag, zoo deze dag niet op de boven aangegeven dag bezet is. Het Officie kent vier verschillende tijden des jaars: ie. De eerste vorm waarin het Zaterdagsch Officie gegoten is, dient voor heel het jaar en wordt tevens voor verreweg het grootste gedeelte op de kleinere Mariafeesten gebezigd. 2e. Eenige wijzigingen evenwel ondergaat het gedurende den Paaschtijd, doordat niet alleen de lessen der 2e en 3e nocturne verschillen met die, welke door het jaar gebeden worden, maar ook in de Metten het drietal psalmen van elke Nocturne telkens onder één antiphone gezegd worden, en in alle hymnen, die der Vespers uitgezonderd, een vóórlaatste couplet wordt ingeschoven, dat óf met de Verrijzenis óf met de Hemelvaart des Heeren in verband staat. 3e. In den Advent worden de Getijden van het feest van Maria Boodschap voorgeschreven. Practisch evenwel heeft deze rubriek haar waarde verloren, sinds alle dagen van den Advent zóó bezet zijn, dat het bidden der Zaterdagsche Maria-getijden onmogelijk werd. 4e. De tijd van af Septuagesima tot Paschen is in het wekelijksch Maria-offïcie gewijd aan de vereering van de Smartvolle Moeder en bidt de Carmel-orde op de daarvoor vrijkomende dagen het Officium de Pietate. Wanneer dit Officie is ingelascht, is niet met juistheid te zeggen. Wel kent het Ceremoniale der Orde, in 1616 uitgegeven, een votiefmis van Maria de Pietate, doch vermeldt een dergelijk Officie niet in de rubriek over de Lieve-Vrouwe Getijden tusschen MariaZuivering en het begin der Groote Vasten. Wij drukken straks dit Officie de Pietate in zijn geheel af, om den lezer bekend te maken met een der meest teekenende stukken van middeleeuwsche Marialiturgie, dat zich tot heden voor zoover wij weten slechts in de Orde der geschoeide Carmelieten heeft staande gehouden. Geheel in tegenstelling met den Romeinschen ritus heeft dit Officie — gelijk reeds is opgemerkt — tot in de kleinere bijzonderheden betrekking op Maria; elk feriaal karakter is er dus vreemd aan. Wanneer het aansluit aan een voorafgaand feest van denzelfden of 153 lageren rang, opent het Zaterdagscl kapittel (Eccli. 24, 23-24): Ego quasi vitis fructificavi suavitatem odoris, et flores mei fructus honoris et honestatis: ego mater pulchrae dilectionis, et timoris, et agnitionis, et sancta; spei. De dan gebeden hymne Ave maris Ü. Ora pro nobis, sancta Dei Genitrix. B>. Ut digni efficiamur promissionibus Christi. Maria-officie met het volgend Ik bracht als een wijnstok zoeten geur voort en mijn bloesems leverden kostelijke en rijke vruchten: ik ben de moeder der schoone liefde en der vreeze en der kennis en der heilige hoop. stella (blz. 124) sluit met 't vers: D. Bid voor ons, heilige Moeder Gods. Bh Opdat wij waardig worden de beloften van Christus. Als antiphone op het Magnificat wordt dan gebeden: Ave Regina caelorum, Ave Domina Angelorum, Salve radix sancta, Ex qua mundo lux est orta: Gaude Virgo gloriosa, Super omnes speciosa: Vale valde decora. Et pro nobis semper Christum exora. 'k Groet U, Koningin des hemels, 'k Groet u, Meesteres der Eng'len. Heil zij u, o heil'ge wortel, Uit u rees der wereld 't iicht op: Juich, o glorievolle Maged, Heerlijk-schoone boven allen; Heil zij u, hoogst liefelijke, Wil den Christus voor ons steeds bidden. Het gebed blijft — uitgezonderd in het Officie de Pietate — steeds hetzelfde: Oremus. Laat ons bidden. Maiestatem tuam omnipotens Deus, Almachtige God, ootmoedig smeeken supphces deprecamur; ut qui exul- wij uwe majesteit, dat wij, die met juitan tibus animis beatissimae semperque chend hart ons verheugen bij de gedachVirginis Mariae commemorationem ce- tenis-viering der allerheiligste Maria, lebrare gaudemus, ejus gloriosis pre- altijd Maagd, door haar roemvolle gecibus et meritis, ab ins tan tibus malis beden en verdiensten van alle dreigend et a morte perpetua liberemur. Per kwaad en van den eeuwigen dood moDominum nostrum.... gen bevrijd worden. Door onzen Heer.... Als met een juichkreet openen de Metten, wanneer in het Invitatorium wordt gezegd: In honorem beatissimae Mariae Vir- Ter eere der allerzaligste Maagd ginis, * Jubilemus Domino. Maria, * Laten we jubelen voor den Heer. Na de hymne Quem terra (blz. 129) worden drie nocturnen gezegd van den volgenden inhoud. De antiphonen der eerste nocturne, waarbij de gewone psalmen der Moeder-Gods-feesten worden gebeden, luiden als volgt: 154 Ant. Benedicta tu in mulieribus, et benedictus fructus ventris tui. Ant. Beata Mater, et intacta Virgo, gloriosa Regina mundi, intercede pro nobis ad Dominum. Ant. Dignare me, laudare te, Virgo sacrata; da mini virtutes contra hos tes tuos. Hierop zegt men het vers: y. Sancta Dei Genitrix, Virgo semper Maria. Bh Intercede pro nobis ad Dominum Deum nostrum. Ant. Gezegend zijt gij onder de vrouwen, en gezegend is de vrucht uws lichaams. Ant. Zalige Moeder en ongerepte Maagd, roemrijke Koningin der wereld, spreek voor ons ten beste bij den Heer. Ant. Gewaardig, dat ik u love, heilige Maagd: geef mij sterkte tegen uwe vijanden. y. Heilige Moeder Gods, altijd Maagd Maria. Er. Spreek voor ons ten beste bij den Heer onzen God. Dit vers vormt den overgang tot de drie lezingen dezer nocturne, welke worden voorafgegaan door zegeningen, die melding maken der H. Maagd en waarvan wij den tekst reeds eerder gaven (blz. 25, v.). Doorgaans worden de lezingen der eerste nocturne genomen uit het Schriftuur-boek, hetwelk in die week wordt gelezen. Ontbreken deze echter, dan leest men de volgende, die ontleend zijn aan het Boek der Spreuken van Salomon: Lectio ï. (Prov. 8. 12). Ego sapientia habito in consilio, et eruditis intersum cogitationibus. Timor Domini odit malum: arrogantiam, et superbiam, et viam pravam, et os bilingue detestor. Meum est consilium, et aequitas, mea est prudentia, mea est fortitudo. Per me reges regnant, et legum conditores justa decernunt. Per me principes imperant et potentes decernunt justitiam. Ego diligéntes me, diligo: et qui mane vigilant ad me, invenient me. Bh Sancta et immaculata virginitas, quibus te laudibus efferam, nescio: * Quia quem caeli capere non poterant, tuo gremio contuhsti. y. Benedicta tu in mulieribus, et benedictus fructus ventris tui. Quia. ie Les. (Prov. 8.12). Ik, de Wijsheid, heb mijn woonstee bij de schranderheid, en bij weldoordachte overleggingen ben ik tegenwoordig. De vreeze des Heeren haat het kwaad; verwatenheid en trots en slechten wandel en een dubbelton gigen mond verafschuw ik. Bij mij is beradenheid en recht, bij mij doorzicht, bij mij sterkte. Door mij regeeren de koningen, en verordenen de wetgevers hetgeen recht is. Door mij voeren de vorsten de heerschappij, en doen de machthebbers recht. Ik bemin die mij beminnen: en die* 's morgens vroeg om mij waken, zullen mij vinden. Bh Heilige en onbevlekte maagdelijkheid, met welke lofprijzingen ik u verheerlijken zal, weet ik niet. * Want Hem, dien de hemelen niet konden omvatten, hebt gij in uw schoot gedragen. y. Gezegend zijt gij onder de vrouwen, en gezegend is de vrucht uws lichaams. Want. Lectio II. Mecum sunt divitiae, et gloria; opes superbas et justitia. Melior est enim fructus meus auro, et lapide pretioso, et genimina mea argento electo. In viis justitiae ambulo, in medio sémitarum judicii, ut ditem diligéntes me, et thaesauros eorum re- 2e Les. Bij mij zijn rijkdommen en eer, heerlijke schatten en gerechtigheid. Want de vrucht, die ik afwerp, is beter dan goud en edelgesteente, en wat van mij geoogst wordt, is beter dan uitgelezen zilver. Ik wandel op de wegen der gerechtigheid, midden op de 155 pleam. Dominus possedit me in initio viarum suarum, antequam quidquam faceret a principio. Ab aeterno ordinata suni, et ex antiquis antequam terra fieret. Nondum erant abyssi, et ego jam concepta eram; necdum font es aquarum eruperant: necdum montes gravi mole constiterant; ante colles ego parturiebar. Bv. Congratulamini mini omnes, qui diligitis Dominum: * Quia cum essem parvula placui Altissimo, et de meis visceribus genui Deum et hominem. y. Beatam me dicent omnes generationes, quia ancillam humilem respexit Deus. Quia. Lectio III. Beatus homo, qui audit me, et qui vigilat ad fores meas quotidie, et observat ad postes ostii mei. Qui me invenerit, inveniet vitam, et hauriet salutem a Domino: qui au tem in me peccaverit, laedet animam suam. Omnes, qui me oderunt, diligunt mortem. Sapientia asdificavit sibi domum, excidit columnas septem. Immolavit victimas suas, miscuit vinum, et proposuit mensam suam. Misit ancillas suas, ut vocarent ad arcem, et ad moenia civitatis: Si quis est parvulus, veniat ad me. Et insipientibus locuta est: Venite, comedite panem meum, et bibite vinum, quod miscui vobis. Bv. Continet in gremio caelum terramque regen tem: * Virgo Dei Genitrix, proceres comitantur heriles, per quos orbis ovans sub Christo principe pollet. y. Virgo Dei Genitrix, quem totus non capit orbis, in tua se clausit viscera factus homo. Virgo. Gloria Patri. Virgo. In de tweede nocturne bidt lezingen t Ant. Specie tua, et pulchritudine tua, intende, prospere procédé et regna. naden van het recht, om die mij be¬ minnen rijk te maken en hun schatkamers te vullen. De Heer bezat mij in het begin zijner wegen eer Hij iets maakte, van het begin af. Van eeuwigheid ben ik verordend, en van de oude dagen af, eer de aarde is geworden. Nog waren er geen afgronden, en ik was reeds ontvangen; nog waren de waterbronnen niet opgeweld; nog waren de bergen in hun grootsch gevaarte niet gegrondvest, vóór de heuvelen werd ik geboren. Bv. Wenscht mij geluk, gij allen, die den Heer bemint; * Want wijl ik gering was, behaagde ik den Allerhoogste en bracht mijn schoot den Godmensen ter wereld. y. Mij zullen zalig prijzen alle geslachten, omdat God heeft neergezien op zijn geringe dienstmaagd. Want. 3e Les. Gelukkig de mensch, die naar mij luistert, en die Waakt aan mijn poorten dag aan dag, en de wacht houdt aan de posten mijner deur. Die mij vindt, zal het leven vinden en zaligheid erlangen van den Heer, maar die tegen mij zondigt, brengt schade toe aan zijn ziel. Allen, die mij haten, minnen den dood. De Wijsheid heeft zich een huis gebouwd, zij heeft zich zuilen uitgehouwen, zeven in getal. Zij heeft haar offerdieren geslacht, zij heeft den wijn gemengd en haar tafel aangerecht. Zij heeft haar dienstmaagden uitgezonden, om uit té nood en naar den burg en naar de muren der stad: Wie klein is, hij kome tot mij. En tot de onverstandigen heeft zij gesproken: Komt, eet van mijn brood en drinkt van mijn wijn, dien ik u heb gemengd. Bh Zij omvat in haar schoot, die hemel en aarde bestuurt: * Maagd en Moeder Gods, u vergezellen de voornaamsten des huizes, door wie de jubelende aarde onder Christus, den vorst, groot is. V. Maagd en Moeder Gods, dien heel de aarde niet omvat, sluit zich bij zijn menschwording op in uw schoot. Maagd. Eere zij den Vader. Maagd. men de volgende antiphonen en Ant. In uw bekoorlijkheid en uw schoonheid maak u op, ruk met geluk vooruit, en heersch. 156 Ant. Adjuvabit eam Deus vulto suot Deus in medio ejus, non commovebitur. Ant. Sicut laetantium omnium nostrum habitatio est in te, sancta Dei Genitrix. V. Post partum, Virgo, inviolata permanisisti.R. Dei Genitrix, intercede pro nobis. Ant. God zal haar helpen door zijn weiwillenden blik: God is in haar midden, zij zal niet wankelen. Ant. De woonstede van ons allen, als van die zich verblijden, is in u, heilige Moeder Gods. V. Na het baren, o Maagd, zijt gij onbevlekt gebleven. R. Moeder Gods, spreek voor ons ten beste. In de lezingen dezer nocturne hooren we den H. Cyrillus, bisschop van Alexandrië, in geestdriftige bewoordingen den lof verkondigen der Moeder Gods. En het is, alsof we dien grooten voorvechter van Maria's eer voor ons zien staan, wanneer hij in gloedvolle taal namens zijn mede-bisschoppen op het Concilie van Ephese in het jaar 431, Maria's goddelijk Moederschap als geloofs-waarheid hooren verkondigen. Zijn begeestering klinkt nog na in de volgende lofrede: Sermo sancti Cyrilli, Episcopi Alexandrini. (Homil. contra Nestor.) Lectio IV. Hilarem video coetum fidelium omnium, qui convenerunt promptis animis, a sancta et Dei Matre Maria semper Virgine convocati. Laus et gloria sit tibi, sancta Trinitas, quae omnes nos ad hanc celebritatem convocasti. Sit etiam tibi sancta Dei Mater laus: tu enim es pretiosa margarita orbis terrarum: tu lampas inextinguibilis, corona virginitatis, sceptrum orthodoxae fidei, templum indissolubile, continens eum, qui nusquam detineri potest: mater et virgo: tu benedicta inter mulieres, ejus parens, qui benedictus venit in nomine Domini. Bh Sicut cedrus exaltata sum in Libano, et sicut cypressus in monte Sion: quasi myrrha electa, * Dedi suavitatem odoris. y. Et sicut cinnamomum et balsamum aromatizans. Dedi. Lectio V. Per te Trinitas sanctificatur, per te crux pretiosa dicitur, et adoratur m toto orbe terrarum. Per te exsultat caelum, laetantur Angeli et Archangeli, fugantur daemones, et homo ipse ad caelum revocatur. Per te omnis creatura idolorum errore detenta, conversa est ad agnotionem veritatis, et fideles homines ad sanctum Baptisma pervenerunt, atque in toto orbe terrarum constructae sunt ecclesiae. Preek v. d. H. Cyrillus, Bisschop van Alexandrië. (Leerrede tegen Nestorius.) 4e Les. Ik zie de opgetogen menigte aller geloovigen, die, opgeroepen door de heilige Moeder Gods én altijd Maagd Maria, met bereidwillig hart zijn samengestroomd. U zij lof en eere, heilige Drieëenheid, die ons allen tot deze plechtige viering hebt bijeengeroepen. Ook u, heilige Moeder Gods, zij lof; gij toch zijt het kostbaar kleinood der wereld, gij zijt de onuitbluschbare lamp, de kroon der maagden, de scepter van het rechtzinnig geloof, de onverwoestbare tempel, welke Hem omvat, die door niets kan omvat worden: Moeder en Maagd, gij de gezegende onder de vrouwen, de Moeder van Hem, die als de gezegende komt in den naam des Heeren. Er. Als een ceder op den Libanon schoot ik op, en als een cypres op den berg Sion: als uitgelezen mirre, * Verspreidde ik zoeten geur. y. En gelijk kaneel en welriekende baisem. Verspreidde ik. 5e Les. Door u wordt de Drieëenheid verheerlijkt, door u heet het kruis kostbaar en wordt het over heel de aarde aanbeden. Door u juicht de hemel, verblijden zich de Engelen en Aartsengelen, slaan de duivels op de vlucht, en Wordt de mensch zelf naar den hemel teruggeroepen. Door u is elk schepsel, in de dwaling der afgoderij verstrikt, tot de kennis der waarheid gebracht, kwamen de geloovigen tot het heilige Doopsel en zijn over heel de wereld kerken gebouwd. «57 tjh Quae est ista, quae processit sicut sol, et formosa tamquam Jerusalem? * Viderunt eam filiae Sion, et beatam dixerunt, et reginae laudaverunt eam. y. Et sicut dies verni circumdabant eam flores rosarum, et lilia convallium. Viderunt. Bh Wie is zij, die oprijst als de zon, en schoon is als Jerusalem? * Haar zagen de dochters van Sion en ze hebben haar gelukkig geprezen, en de vorstinnen loofden haar. y. En gelijk op een lentedag omgaven haar de bloeiende rozen en de leliën der dalen. Haar zagen. Lectio VI. Te adjutrice gentes veniunt ad poenitentiam. Quid plura? Per te unigenitus Dei Filius, vera illa lux effulsit sedentibus in tenebris et umbra mortis. Per te Prophetae praenuntiarunt, per te Apostoli salutem gentibus praedicarunt. Quisnam poterit tuarum laudum praeconia exphcare, Maria, Mater et Virgo? Hanc, fratres dilectissimi, celebremus, ejus Filium, Ecclesiae Sponsum immaculatum adorantes: cui honor et gloria in saecula saeculorum. Amen. Er. Ornatam monilibus filiam Jerusalem Dominus concupivit. * Et videntes eam filiae Sion, beatissimam praedicaverunt, dicentes: Unguentum effusum nomen tuum. Er. Adstitit regina a dextris tuis in vestitu deaurato, circumdata varietate. Et videntes. Gloria Patri. Et videntes. 6e Les. Door uw hulp komen de volken tot de boetvaardigheid. Wat nog meer? Door u scheen de eeniggeboren Zoon van God als het waarachtige Jicht over hen, die neerzaten in de duisternissen en den doodsschaduw. Door u hebben de Profeten het heil voorspeld, door u hebben de Apostelen het den heidenen verkondigd. Wie zal den overvloed van uw lof kunnen uitzingen, Maria, Moeder eru Maagd? Laten wij, zeer geliefde broeders, haar verheerlijken, terwijl wij haar Zoon, den onbevlekten Bruidegom der Kerk, aanbidden, wien eer en glorie zij in de eeuwen der eeuwen. Amen. Bh De Heer verlangde de met juwee-, len getooide dochter van Jerusalem. * En toen de dochters van Sion haar zagen, prezen zij haar hoogst gelukkig, zeggende: Als uitgestorte olie is uw naam. Bh De koningin staat aan uw rechterband in een gewaad, doorwerkt met goud, met bonten tooi ommanteld. En toen de dochters. Eere zij den Vader. En toen de dochters. De psalmen der 3e nocturne antiphonen: Ant. Haec est, quae nescmt thorum in delicto: habebit fructum in resoectione animarum sanctarum. Ant. Gaude Maria Virgo, cunctas haereses sola interemisti in universo mundo. Ant. Cum jucunditate commemorationem beatae Mariae celebremus ut ipsa pro nobis intercedat ad Dominum Jesum Christum. y. Speciosa facta es et suavis. Eh In deliciis tuis, sancta Dei Genitrix. worden begeleid door de volgende Ant. Zij is het, die een zondige sponde niet kende; zij zal hare vrucht hebben bij de bezoeking der heilige zielen* Ant. Verheug u, Maagd Maria, gij alleen-hebt alle ketterijen over heel de wereld overwonnen. Ant. Laten we met jubel de gedachtenis vieren der zalige Maria, opdat zij voor ons ten beste spreke bij den Heer Jesus Christus. y. Schoon zijt gij en bevallig. Bh In de weelde uwer liefde, heilige Moeder Gods. In de laatste drie lezingen ter verklaring van het Evangelie wordt bij monde van den H. Beda het mysterie besproken van de Menschwording van Gods Zoon in den maagdelijken schoot van Maria. 158 Lectio sancti Ëvangelii secundum Lucam. (c.n.) Lectio VIL In illo tempore: Loquente Jesu ad turbas: extollens vocem quaedam muller de turba dixit illi: Beatus venter, qui te porta vit, et ubera, quae suxisti. Et reliqua. Homilia sancti Bedae Venerabilis Presbyteri. (Lib. 4, c. 9 in Luc.) Magnae devotionis et fidei, haec muiier ostenditur, quae scribis et pharisaeis Dominum tentatibus, simul et blasphemantibus, tanta ejus incarnationem pras omnibus sinceritate cognoscit, tanta fiducia confitetur; ut et praesentium procerum calumniam, et futurorum confundat haereticorum perfidiam. Si enim caro Verbi Dei secundum carnem nascentis a carne Virginis pronuntiatur extranea, sine causa venter qui eam portasset, ubera quae lactassent, beatificantur. Ek Beatam me dicent omnes generationes: * Quia fecit mini Dominus magna, qui potens est: et sanctum nomen ejus. y. Ét misericordia ejus a progenie in progenies timentibus eum. Quia. Lectio VIII. Qua enim consequentia ejus lacte credatur nutritus; cujus semine negatur esse conceptus, cum ex unius ejusdemque fontis origine, secundum physicos, üterque liquor emanare probetur ? Nisi forte putanda est Virgo sementinam suae carnis materiam nutriendo in carne Dei Filio suggerere potuisse, incarnando autem quasi majori et inusitato miraculo minime potuisse. Sed huic opinioni obstat Apostolus, dicens: Quia misit Deus Filium suum factum ex mullere, factum sub lege. B>. Felix namque es, sacra Virgo Maria, et omni laude dignissima: * Quia ex te ortus est Sol justitiae, Christus Deus noster. y. Ora pro populo, interveni pro clero, intercede pro devoto femineo sexu, sentiant omnes tuum juvamen, Lezing van het heilig Evangelie volgens Lucas. 7e Les. In dien tijd, toen Jesus tot de menigte sprak, verhief zekere vrouw uit de schare haar stem en zeide tot Hem: Zalig de schoot, die U gedragen heeft, en de borsten, die Gij gezoogd hebt. En zoo voorts. Leerrede van den heiligen Eerbiedwaardigen Beda, Priester. (Boek 4, hfdst. 9, over Lucas.). Wij worden gewezen op die vrouw van groote godsvrucht en geloof, die — terwijl de Schriftgeleerden en Pharizeeën den Heer op de proef stelden en tegelijk lasterden — diens menschwording ten aanhoore van allen met zulk een oprechtheid erkent en met zulk een toewijding belijdt, dat ze den laster der aanwezige grooten en de kwade trouw dér toekomstige ketters beschaamt. Want als het vleesch van het naar het vleesch verschenen Woord Gods als zonder verband met het vleesch der Maagd wordt voorgesteld, dan is er geen reden, om den schoot, die Hem droeg, en de borsten, die Hem voedden, zalig te prijzen. Et. Mij zullen zalig prijzen alle geslachten: * Want groote dingen heeft mij gedaan de Heer, die machtig is, en heilig is zijn naam. y. En zijn barmhartigheid duurt van geslacht tot geslacht voor die Hem vreezen. Want. 8e Les. Want krachtens welke redeneering zou men aannemen, dat dit vleesch door haar melk gevoed is, als men loochent, dat het uit haar zaad is voortgekomen, daar toch volgens de natuurkundigen bewezen is, dat beide vloeistoffen uit een en dezelfde bron voortkomen. Of men zou moeten meenen, dat de Maagd de groei-brengende stof in het vleesch van Gods Zoon wèl kon overbrengen bij het voeden, maar zulks als door een grooter en ongehoord wonder niet kon bij de ontvangenis. Doch tegen deze meening komt de Apostel op als hij zegt: Want God heeft zijn Zoon gezonden, gemaakt uit de vrouw, gemaakt onder de wet. EK Voorwaar, gelukkig zijt gij, o heilige Maagd Maria, en allen lof o verwaardig: * Want uit u is opgegaan de Zon der gerechtigheid, Christus onze God. y. Bid voor het volk, spreek ten beste voor de geestelijkheid, smeek voor 't godvruchtig vrouwelijk ge- 159 quicumque celebrant tuam sanctam commemorationem. Quia. Lectio IX. Neque enim audiendi sunt, qui legendum putant: Natum ex muliere, factum sub lege: Sed, Factum ex muliere, quia conceptus ex utero virginali carnem non de nihilo, non aliunde, sed materna traxit ex carne: alioquin nee vere filius hominis diceretur, qui originem non haberet ex homine. Et nos igitur, nis contra Eutychen dictis, extollamus vocem cum Ecclesia catholica, cujus haec muiier typum gessit; extollamus et mentem de medio turbarum, dicamusque Salvatori: Beatus venter, qui te portavit, et ubera, quae suxisti. Vere enim beata parens, quae, sicut quidam ait, enixa est puerpêra Regem, qui caelum terramque regit per saecula. Bh Christi Virgo dilectissima, virtutum operatrix, opem fer miseris: _* Subveni Domina clamantibus ad te jugiter. y. Quoniam peccatorum mole premimur, et non est qui adjuvet. Subveni. Gloria Patri. Quoniam. slacht, dat allen uw bijstand onder vinden, die uw heilige gedachtenis vieren. Want. ge Les. Ook moet men geen aandacht schenken aan hen, die meenen te moeten lezen: Geboren uit de vrouw, gemaakt onder de wet — maar: Gemaakt uit de vrouw, omdat Hij bij de ontvangenis in den maagdelijken schoot het vleesch niet uit niets of van elders, maar aan het moederlijk vleesch ontleend heeft; anders toch zou Hij niet in Werkelijkheid Zoon des menschen genoemd worden, indien Hij niet uit een mensch was voortgesproten. Laten wij dus — na dit ter bestrijding van Eutyches gezegd te hebben — de stem verheffen met de Katholieke Kerk, waarvan deze vrouw een beeld was — laten we ook uit het midden der schare den geest verheffen en tot den Verlosser zeggen: Zalig de schoot, die U gedragen heeft, en de borsten, die Ge gezoogd hebt. Want waarlijk zalig is de moeder, welke, zooals iemand zegt, den Koning ter wereld bracht, die over hemel en aarde in eeuwigheid heerscht. Bh Allerdierbaarste Maagd van Christus, bewerkster der deugden, kom de ongelukkigen te hulp: * Ondersteun hen, o Vrouwe, die steeds tot u roepen. Jt, Want wij gaan gebukt onder het gewicht der zonden, en er is niemand, die helpt. Ondersteun. Eere zij den Vader. Ondersteun. Nadat de lofzang Te Deum gebeden is, sluiten de Metten af met het volgend Versus sacerdotalis: y. Ora pro nobis, sancta Dei Genitrix. Bh Ut digni efficiamur promissionibus Christi. y. Bid voor ons, heilige Moeder Gods. Eh Opdat wij waardig worden de beloften van Christus. In de Lauden bidt men de gewone Zondags-psalmen, welke van deze vijf antiphonen vergezeld gaan. Ant. Pulchra es, et decora, filia Jerusalem: terribilis ut castrorum acies ordinata. Ant. Sicut myrrha electa odorem dedisti suavitatis, sancta Dei Genitrix. Ant. In odorem unguentorum tuorum currimus, adolescentulae dilexerunt te nimis. Ant. Benedicta filia tu a Domino, quia per te fructum vitae communicavimus. Ant. Speciosa facta est et suavis in delicüs tuis, sancta Dei Genitrix. Ant. Schoon zijt gij en lieftallig, dochter van Jerusalem; geducht als een slagvaardig leger. Ant, Als uitgelezen mirre gaaft gij zoeten geur, heilige Moeder Gods. Ant. In den geur van uw balsems : loopen wij, u minnen de jonkvrouwen vurig. Ant. Gij, dochter, zijt gezegend van den Heer, wijl wij door u deel ontvingen in de vrucht des levens. Ant. Schoon zijt gij en bevallig in de weelde uwer liefde, heilige MoederGods. 160 Piëta Scol. Art. Beucon) Nadat hetzelfde kapittel als in de Vespers gezegd is, volgt in oude redactie de hymne O gloriosa Domina (blz. 136), besloten met het vers: V. Elegit eam Deus et praeelegit eam. Et. Et habitare eam facit in tabernaculo suo. y. God heeft haar verkoren en voorbestemd. Bh En Hij doet haar wonen in zijn tent. Met den lofzang Benedictus gaat samen de volgende antiphone: Ant. Nigra sum, sed formosa, filiae Jerusalem, ideo dilexit me Rex, et introduxit me in cubiculum suum. Ant. Zwart ben ik, maar toch schoon, o dochters van Jerusalem; daarom had mij de Koning lief en leidde Hij mij zijn woning binnen. Op dezen lofzang volgt weder het gebed Majestatem, dat wij boven bij de Vespers reeds hebben gegeven. Wij laten hier nog volgen de.kapittels en korte responsories, zooals deze in Terts, Sext en None gebeden worden. Ad Tertiam. Capitulum Ego quasi vitis. ut in Vesper is. BV. Sancta Dei Genitrix, * Virgo semper Maria, (rep.) y. Intercede pro nobis ad Dominum Deum nostrum. Virgo semper Maria. Gloria Patri, et Filio, et Spiritui Sancto. Bh Sancta Dei Genitrix, Virgo semper Maria. y. Post partum, Virgo, inviolata permansisti. Br. Dei Genitrix intercede pro nobis. Bij de Terts, Kapittel. Ik bracht als een wijnstok, als bij de Vespers. Er. Heilige Moeder Gods, * altijd Maagd Maria (wordt herhaald). y. Spreek voor ons ten beste bij den Heer onzen God. Altijd Maagd Maria. Eere zij den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest. Bh Heilige Moeder Gods, altijd Maagd Maria. y. Na het baren, o Maagd, zijt gij onbevlekt gebleven. EK Moeder Gods, spreek voor ons ten beste. Ad Sextam. Capitulum. (Eccli. 24,27-28). Spiritus meus super mei dulcis, et hereditas mea super mei et favum. Memoria mea in generationes saeculorum. Er. Post partum Virgo, * Inviolata permansisti. (rep.) y. Dei Genitrix intercede pro nobis. Inviolata permansisti. Gloria Patri, et Filio, et Spiritui Sancto. Br. Post partum, Virgo, inviolata permansisti. y. Speciosa facta es et suavis. Br. In delicüs tuis, sancta Dei Genitrix. Bij de Sext. Kapittel. Mijn geest is zoeter dan honig, en mijn bezit gaat honig en honigzeem te boven. Mijn gedachtenis blijft de geslachten der eeuwen door. B>. Na het baren, o Maagd, * Zijt gij onbevlekt gebleven (wordt herhaald). y. Moeder Gods, spreek voor ons ten beste. Zijt gij onbevlekt gebleven. Glorie zij den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest. Bv. Na het baren, o Maagd, zijt gij onbevlekt gebleven. y. Schoon zijt gij en bevallig. E>. In de weelde uwer liefde, heilige Moeder Gods. 11 l6l Ad Nonam. Capitulum. (Eccli. 24, 30-32), Qui audit me, non confundetur, et qui operantur in me, non peccabunt. Qui elucidant me, vitam aeternam habebunt. Speciosa facta es, * Et suavis. (rep.) y. In delicüs tuis, sancta Dei Genitrix.Et suavis. Gloria Patri, et Filio, et Spiritui Sancto. Bh Speciosa facta es et suavis. Jf. Elegit eam Deus et praeelegit eam. Et-. Et habitare eam facit in tabernaculo suo. Bij de None. Kapittel. Wie naar mij luistert, zal niet beschaamd worden; en wie naar mij handelen, zullen niet zondigen. Wie mij doen schijnen, zullen het eeuwige leven hebben. EK Schoon zijt gij, * en bevallig (wordt herhaald). y. In de weelde uwer liefde, heilige Moeder Gods. En bevallig. Eere zij den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest. EK Schoon zijt gij en bevallig. y. God heeft haar verkoren en voorbestemd. Eh En hij doet haar wonen in zijn tent. Worden van dit Officie ook de tweede Vespers gebeden, dan begeleidt de eerste antiphone der Lauden de gewone Vesper-psalmen der Maria-feesten. Het kapittel, de hymne en het daaropvolgend vers ontleent men aan de eerste Vespers, terwijl als antiphone op het Magnificat gebeden wordt: Ant. Alma Redemptoris Mater, quae Ant. Verheven Moeder des Verlos- pervia caeli sers, die de steeds open deur Porta manes, et stella maris, suc- des hemels zijt en de ster der zee, curre cadenti, help het volk, dat neerzijgt, Surgere qui curat populo: tu quae doch van zijn val wil opstaan; gij, die genuisti, tot verwondering Natura mirante, tuum sanctum Ge- der natuur het leven schonkt aan uw nitorem, heiligen Schepper. Virgo prius ac posterius, Gabrielis Gii, Maagd te voren en daarna, die ab ore. uit den mond van Gabriël Sumens illud Ave, peccatorum mi- het „Wees gegroet" mocht hooren, serere. ontferm u over ons, zondaren. Nog blijft ons over, de veranderingen aan te stippen, welke het Zaterdagsch Officie volgens den Carmel-ritus ondergaat gedurende den tijd van af het Paaschoctaaf tot het feest van Pinksteren. Alle hymnen, die der Vespers uitgezonderd, ontvangen voor het slot-couplet een ander, dat met den Paaschtijd in verband staat. Vanaf Paschen tot het feest van Hemelvaart luidt dit ingevoegde couplet: Quaesumus Auctor omnium, Wij smeeken U, o Heer van 't al, In hoe Paschali gaudio, Nu 't Paaschfeest ons de vreugde biedt, Ab omni mortis impetu Wil toch voor ieder doodsgevaar Tuum defende populum. Behoeden 't U behoorend volk. Vanaf Hemelvaart tot Pinksteren zegt men in de plaats daarvan: 162 Tu esto nostrum gaudium, Maak Gij ons aller vreugde uit, Qui es futurus praemium: Die eenmaal ook ons loon zult zijn, Sit nostra in te gloria, Laat onze glorie zijn in U Per cuncta semper saecula. Door aller eeuwen eeuwen heen. Vervolgens wordt aan alle antiphonen, verzen en responsories het Alleluja toegevoegd en bidt men 'de drie psalmen der nocturnen telkens onder één antiphone. Ten slotte worden de lessen der tweede en derde nocturne veranderd in de volgende: Sermo sancti Augustini Episcopi. (Sermo 83, in appnd.). Lectio IV. Loquamur aliquid, fratres, in laudibus sacratissimae Virginis Mariae. Sed quid nos tantilli, quid actione pusilli, quid in ejus laudibus referemus; cum etsi omnium nostrum membra verterentur in linguas, eam laudare sufficeret nullus? Altior caelo est, de qua loquimur: abysso profundior, cui laudibus dicere conamur. Haec est enim quae sola meruit mater et sponsa vocari. Haec primae matris damna resolvit. Haec homini perdito redemptionem adduxit. Preek van den H. Augustinus, Bisschop. (83e Preek in het aanhangsel). 4e Les. Laten we, broeders, iets zeggen tot lof der allerheiligste Maagd Maria. Maar wat zullen wij, nietswaardigen en die tot zoo weinig in staat zijn, tot haar verheerlijking bijbrengen? Want al Werden al onze ledematen in tongen veranderd, dan kon toch nog niemand haar naar waarde prijzen. Zij, over wie wij spreken, is hooger dan de hemel; en aan wie wij lof willen toezwaaien, is dieper dan de afgrond. Zij is het, die alleen verdiend heeft moeder en maagd genoemd te worden. Zij heeft de schade hersteld, door de eerste moeder veroorzaakt. Zij bracht den gevallen mensch de verlossing. Lectio V. Mater enim generis nostri pcenam intulit mundo: Genitrix Domini nostri salutem edidit mundo: auctrix peccati Heva, auctrix meriti Maria: Heva occidendo obfuit, Maria vivificando prof uit: illa percussit, ista sanavit. Haec enim mirabili atque inaestimabili modo omnium rerum et suum peperit Salvatorem. Quae haec Virgo tam sancta, ad quam venire dignaretur Spiritus Sanctus ? Quae tam speciosa, ut eam Deus sibi eügeret sponsam? Quae tam casta, ut esse possit Virgo post partum? Haec est Dei templum, fons ille signatus, et porta in domo Dei clausa. Ad hanc namque, ut dixi, Spiritus Sanctus descendit: hanc virtus Altissimi obumbravit. 5e Les. Want de moeder van ons geslacht droeg de straf de wereld in — de Moeder onzes Heeren schonk der wereld het heil; Eva was de oorzaak van de zonde — Maria de oorzaak der verdienste. Eva bracht ellende door te dooden — Maria schonk redding door levend te maken; gene velde ter neer, deze genas. Zij toch bracht op wonderbare en onvergelijkelijke wijze aller en haar eigen Zaligmaker ter wereld. Wie is die Maagd, zoo heilig, dat de H. Geest zich verwaardigde, tot haar te komen ? Zoo schoon, dat God haar tot bruid verkoor? Zoo kuisch, dat zij na het baren maagd kon zijn? Zij is de tempel Gods, de verzegelde bron, de gesloten deur in het huis des Heeren. Want over haar, zooals ik zeide, daalde de H. Geest neer — haar heeft de kracht des Allerhoogsten overschaduwd. Lectio VI. Haec est immaculata coitu, fcecunda partu, Virgo lactans, Angelorum et hominum cibum nutnens. Merito namque beata singulari a nobis praeconio extollitur, quae singulare commercium mundo praebuit. Denique 6e Les. Zij is de ongerepte in het huwelijk, de vruchtbare door het baren, de Maagd, die een kind voedt en de spijs kweekt van Engelen en menschen. Terecht dus wordt de Heilige door onze bijzondere lofprijzing verheerlijkt, die 163 tantum se ad caeli fastigia sublevavit, ut Verbum in principio apud Deum de superna caeli arce susciperet. O felix Maria et omni laude digmssimal O Virgo Dei Genitrix gloriosa! O sublimis puerpera, cujus visceribus Auctor caeli terraeque committitur. der wereld een buitengewoon voordeel heeft geschonken. Ten slotte heeft zij zich zóóver ten hemel opgeheven, dat Zij het Woord, hetwelk in den beginne bij God was, uit het hoogste des hemels mocht ontvangen. O gelukkige Maria, die alle lof ten zeerste Waardig zijt! O roemrijke Maagd en Moeder Gods! O verheven Maagd, aan wier schoot de Schepper van hemel en aarde werd toevertrouwd. Lectio VIL Lectio sancti Evangelii secundum Joannem. (c. 19). In Ulo temporet Stabat juxta crucem Jesu mater ejus, et soror matris ejus Maria Cleophae, et Maria Magdalene. Et reliqua. Homilia sancti Ambrosii Episcopi. (Exhort. ad Virgirdt). Hic Christus in vestris pectoribus alta maneat defixus radice, ut et fructus vester exuberet, et liquore gratia: spiritalis, corporei vapons incendia temperentur. Hic est, qui venit in nube levi, sicut dixit Propheta: Ecce Dominus sedet super nubem levem, et yeniet in Egyptum, significans, quod in Egyptum, id est, in aff li c t ion em is tam mundi hujus, veniret per Virginem. Nubem itaque Mariam dixit, quia carnem gerebat: levem, quia virgo erat, nullis oneribus gravata conjugii. Ipsa est virga germinans florem, quia pura, et ad Dominum Hbero corde directa virginitas, quae nullis in hoe saeculo curarum anfractibus reflectatur. Ideo illam Dominus de cruce discipulo suo dilecussimo sibi tradidit sancto Joanni, qui dixit patri et matri suae: non novi vos. Denique vocatus a Christo, reliquit patrem, Verbum secutus. 7e Les. Lezing van het Heilig Evangelie volgens Joannes. In dien tijd: Stonden bij het kruis van Jesus zijn moeder, en de zuster van zijne moeder, Maria van Cleophas en Maria Magdalena. En zoo voorts. Leerrede van den H. Ambrosius, Bisschop. (Opwekking tot maagdelijkheid). Moge thans Christus met hechten grondslag in uw binnenste bevestigd blijven, opdat ook uW vrucht overvloedig zij en de gloed van het vuur des lichaams getemperd worde door het Water der geestelijke genade. Hij is het, die komt op een lichte wolk, zooals de Propheet gezegd heeft: Zie, de Heer zetelt op een lichte wolk en zal naar Egypte komen. Hierdoor gaf hij te kennen, dat Hij door de Maagd zou komen in Egypte, di. in deze wereld van verdrukking. Maria noemde hij dus die wolk, omdat ze een lichaam had — doch licht, wijl ze maagd was en geen enkele last van het huwelijk op haar drukte. Zij is de twijg, die de bloem voortbrengt, omdat ze rein was, en haar maagdelijkheid, die in dit leven door geen kronkelingen en beslommeringen gebogen was, met een vrij hart zich tot God verhief. Daarom heeft de Heer van af het kruis haar toevertrouwd aan zijn allerdierbaarsten leerling, den heiligen Joannes, die tot zijn vader en moeder gezegd had: Bi ken u niet. Totdat hij door Chrisuts geroepen Werd, en zijn vader verliet om het Woord te volgen. Lectio VIII. Huic traditur Virgo, qui suos nesciat. Huic traditur Virgo, qui de pectore Christi hauriat sapientiam. Huic traditur Virgo, qui fratres suos non cognovit, et filios suos non scivit. Ideoque benedicit eum lex: date Levi veros ejus, date Levi sortes ejus. Unde et matrem Domini ipse suscepit; scriptum enim habemus: quia ex illa hora suscepit eam discipulus in sua. Quidest, in sua, cum reliquerit patrem et Chn- 8e Les. De Maagd wordt toevertrouwd aan hem. die de zijnen niet kende. De Maagd wordt toevertrouwd aan hem, die aan de borst van Christus de wijsheid heeft ingedronken. De Maagd wordt toevertrouwd aan hem, die zich van zijn broeders losmaakte, en geen kinderen gekend heeft. Daarom zegent hem de wet: Geeft aan Levi waarachtige Levieten, geeft aan Levi zijn erfdeel. Vandaar ontving hij ook de 164 stum secutus sit ? Aut quomodo in sua, cum ipsi Apostoli dixerint: ecce nos reliquimus omnia et secuti sumus te ? i Quae sua habebat Joannes, qui mundana et saecularia non habebat, quia de mundo non erat? Quae ergo habebat sua, nisi ea, quae a Chris to acceperat ? Bonus verbi sapientiaeque possessor, bonus receptor gratiae. Moeder des Heeren; want we vinden opgeteekend: dat de leerling haar van af dat uur als de zijne aanvaardde. Wat beteekent „de zijne", daar hij zijn vader had verlaten en Christus gevolgd was ? Of hoe aanvaardde hij haar als de zijne, daar toch de Apostelen zelf verklaard hadden: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd ? Wat bezat Joannes als het zijne, daar hij, als niet van deze wereld zijnde, niets van de wereld noch tijdelijks bezat ? Wat bad hij dan als het Zijne, behalve hetgeen hij van Christus had ontvangen? Hij is dus een goede bezitter van het woord en van de wijsheid, een goede ontvanger der genade. ge Les. Luistert, wat de Apostelen van Christus ontvangen hebben. Ontvangt, zeide Hij, den H. Geest; wier zonden gij zult vergevend-hun zijn ze vergeven, en wier zonden gij zult houden, die zijn gehouden. Daarom ook nam de Moeder van den Heer Jesus haar intrek alleen bij den bezitter der genade, bij wien ook Christus een woonplaats had. Geeft dus ook gij, mijn zonen, aan dien waren Levi zijn waarachtige levieten. Weest wolken, maar lichte. En dat zult ge ongetwijfeld zijn, wanneer de maagdelijkheid de lasten van uw stand wegneemt en het duister verlicht van het vergankelijk vleesch. Daarom zegt zij: ik ben zwart en schoon, dochters van Jerusalem. Zwart om het vleesch, schoon om de maagdelijkheid. II — HET ZATERDAGSCH OFFICIE DE PIETATE Toen wij bij de bespreking der votiefmissen de votiefmis behandelden, welke ook nu nog voor den tijd tusschen Septuagesima en Paschen een deel uitmaakt van den ritus der Carmelieten, zagen wij (dl. I. blz. 175 v.), hoe de uitdrukking Maria de Pietate betrekking had op het lijden der Moeder Gods, dat zij vooral onder Christus' kruis verduurde. Ditzelfde idee ligt ook ten grondslag aan het Zaterdagsch Officie van Maria, zooals dit door de Carmelieten tusschen Septuagesima en Paschen gebeden wordt en sinds 1672 in de verschillende brevier-uitgaven der Orde voorkomt. In de Vespers opent het volgend kapittel (Thren. 1, 20) dit KlaagOfficie, dat om zijn schilderachtig karakter geen nadere verklaring noodig heeft: Lectio IX. Audite quae Apostoli a Christo acceperint. Accipite, inquit, Spiritum Sanctum; quorum remiserit is peccata, re mis sa sunt; et quorum detinueritis, detenta. Neque enim mater Domini Jesu, nisi ad possessorem gratiae denugraret, ubi Christus habebat habitaculum. Date ergo et vos, filii mei, vero illi Levi veros ejus. Estote nubes, sed leves. Eritis; profecto, si abluat virginitas onera conditionis, et tenebras hujus limosae carnis illuminet. Ideo dicit illa: nigra sum et decora, filiae Jerusalem. Nigra per carnem, decora per virginitatem. Vide, Domine, quoniam tribulor, conturbatus est venter meus: subversum est cor meum in memetipsa, quoniam amaritudine plena sum. Zie, Heer, hoe ik beangst ben, mijn binnenste is ontsteld; mijn hart keert zich om in mijzelve, want ik ben met bitterheid vervuld. 165 Hymntis Lacrymae Matris profluunt, Cordis erumpunt gemitus, Dum crucis orbis Conditor Suspensus est patibulo. Dum tot tuetur vulnera, Rivos fluentis sanguinis, Fossumque pectus lancea, Suo crucem fert pectore. Doloris ensem sentiunt Piae parentis viscera, Cum Jesus dire moritur, Pro reis factus hostia. Mi tantum compatitur, Quod secum fere moritur, Nullus dolor amarior, Nam nulla proles carior. O Maria, mater pia, Spes unica fidelium, Tua prece melliflua, Natum redde propitium. Quo mortis suae merito In hujus vitae stadio Nos servet, nosque liberet A gehennae incendio. Gloria tibi, Domine, Qui natus es de Virgine, Cum Patre et Sancto Spiritu, In sempiterna saecula. Amen. D. Sancta Dei Genitrix, Virgo dulcis atque pia. Christum morti traditum pro nobis semper exora. Bij het Magnificat bidt men de Jesu nate de Virgine Sine virili semine, Qui mortem crucis pateris, Suffossus plagis asperis. Amore matris anxiae Nostrae parcas miseriae; Ac ejus pils precibus Cceli fruamur gaudiis. Hymne Maria's tranen vloeien neer, En zuchten stijgen op uit 't hart, Omdat de Schepper van 't heelal Aan 't schandvol kruis geklonken is. Als zij d'ontelbre wonden ziet, De stroomen nedervliedend Bloed, En *t hart met eene lans doorboord. Torst zij ook in haar hart het kruis. Dat hart der heilige Moeder-Maagd Voelt in zich dringen 't lijdenszwaard, Als Jesus wreed'lijk sterven gaat, Die voor de zonde 't zoenlam werd. Diep lijdt de Moeder met Hem mee, Wat bijna haar ten doode voert; Nooit leed een mensch zóó zware smart, Wijl nooit een kind zóó werd bemind. Maria, heilige Moeder-Maagd, Gij een'ge hoop der Christenheid, Maak door uw honingzoet gebed, Dat Jesus ons genadig zij. Dat de verdiensten van zijn dood Aan 't einde van een levensweg Ons redde, ons bevrijden moog' Van 't eeuwigdurend vuur der hel. Aan U, o Heer, zij eer en lof, Die uit de Maagd geboren werd, Den Vader en den Heil'gen Geest, In altijd-durende eeuwigheid. Amen. D. Heilige Moeder Gods, aanminnige en liefelijke Maagd. Er. Bid steeds voor ons den in den dood overgeleverden Christus. volgende antiphone: O Jesus, zonder wil eens mans Geboren uit een reine Maged, Gij, die den kruisdood steryen gaat, Bedolven onder wreede smarten. Wil om uw Moeder, diep bedroefd, U over onze ellende ontfermen, En dat wij door haar smeekgebed Des hemels vreugden eens erlangen. De Metten beginnen als gewoonlijk met het bidden van psalm 94, welke van het volgend invitatorium of uitnoodigings-antiphone vergezeld gaat: Jesum pro nobis in cruce mortuum, Jesus voor ons aan 't kruis gestorven, a Virgine Matre lamentatum, * Venite beschreid door de Moeder-maagd, adoremus. * Komt laten wij {Hem) aanbidden. 166 Hymnus Mentes pungant fidelium Dolores et suspiria Matris Christi, dum viscera Poena torquentur aspera. Dum stat crucis sub stipite, Videns pendentem Filium, Prae spiritus angustia Est liquefacta penitus. Exors viri quae concipit, Expers doloris peperit: Mcerens dolores pertulit, Quos pariens non senserat. Hoe ille justus Simeon In spiritu praedixerat, Amplexibus dum parvulum Fovens piis adstringeret. Auxit dolores Filii Matris dolor, ut anxiae Matris dolor doloribus Sic ingravescit Filii. Qui Mariam diligitis, Vos ejus et suspiria Et gemitus recolite, Et dira Christi vulnera. Gloria tibi Domine, Qui natus es de Virgine, Cum Patre et sancto Spiritu, In sempiterna saecula. Amen. Hymne Diep dringen in 't geloovig hart De smarten en het klaaggeschrei Van Christus' Moeder, wijl haar ziel Door wreede pijn gefolterd wordt. Wanneer zij, staande onder 't kruis, 'Daaraan haar Zoon genageld ziet, Lost, als het kon, haar ziel zich op In 't vuur van naam'loos harteleed. Die Maagd bleef, toen zij Moeder werd, En zonder pijn ter wereld bracht, Haar foltert thans de hoogste smart, Die zij in 't barens-uur niet leed. Zoo had de vrome Simeon, Verlicht door God, het haar voorspeld, Toen hij het godd'lijk Jesus kind In zoete omhelzing koest'ren mocht. Zwaar drukt op 't lijden van den Zoon De smart der Moeder, die haar smart Verdubbeld ziet door wat haar Kind Aan 't hout der schande lijden moet. Gij allen, die Maria mint, Vergeet toch nimmer haar gesteun En bang gezucht; wend ook uw blik Niet van des Heeren wonden af. Aan U, o Heer, zij eer en lof, Die uit de Maagd geboren werd, Den Vader en den Heil'gen Geest In altijd-durende eeuwigheid. Amen. In de eerste nocturne luiden de drie antiphonen, die de gewone psalmen uit het Maria-officie bij zich hebben, als volgt: Ant. Surgam et circuibo civitatem, per vicos et plateas quaeram quem diligit anima mea. Ant. Quaesivi illum, et non inveni, vocavi, et non respondit mini. Ant. Puer non comparet et ego quo ibo? y. Sancta Dei Genitrix, Virgo dulcis atque pia. Bh Christum morti traditum pro nobis semper exora. Ant. Ik wil opstaan en de stad rondgaan, op straten en pleinen Hem zoeken, die mijne ziel bemint. Ant. Ik zocht Hem en ik vond Hem niet, ik riep en Hij antwoordde mij niet. Ant. De knaap is er niet en ik, waarheen zal ik gaan? V. Heilige Moeder Gods, aanminnige en lieflijke Maagd. Eh Bid steeds voor ons den in den dood overgeleverden Christus. Tusschen Septuagesima en Aschwoensdag worden de eerste drie lessen genomen uit het schriftuurboek, dat die week gelezen wordt (Scriptam occurrens); daarna ontleent men ze aan de Klaagliederen van Jeremias. Lectio I. De Jeremia Propheta. (Thren. i. 20). Vide Domine quoniam tribulor, conturbatus est venter meus: subversum est oor meum in meinet¬ te Les. Uit den Profeet Jeremias. Zie, Heer, dat ik beangst ben, mijn binnenste is ontsteld; mijn hart keert zich om in mij zelve, want ik ben met 167 ipsa, quoniam amaritudine plena sum. Foris mterficit gladius, et domi mors similis est. Audierunt quia ingemisco ego, et non est qui consoletur me. Omnes inimici mei audierunt malum meum, laetati sunt, quoniam tu fecisti: Adduxisti diem consolationis, et fient similes mei. &. Adspiciebat dulcem natum Virgo Maria in cruce pendentem, et morte turpissima morientem. * Tantoque dolore et tristitia vexabatur in mente, ut non possit explicari sermone. y. Erat enim Jesus aspectu dulcis, colloquio suavis, et omni conversatione benignissimus. * Tantoque. Lectio II. (Tbren. i. 48). Divisiones aquarum deduxit oculus meus, in contritione filiae populi mei. Oculus meus afflictus est, nee tacuit, eo quod non esset requies, donec respiceret et videret Dominus de ccelis. Oculus meus depraedarus est animam meam in cunctis filiabus urbis meae. Venatione ceperunt me quasi avem inimici mei gratis. Lapsa est in lacum vita mea, et posuerunt lapidem super me. Inundaverunt aquae super caput meum dixi: Perii. Invocavi nomen tuum Domine de lacu novissimo. Vocem meam audisti: ne avertas aurem tuam a singultu meo, et clamoribus. Appropinquasti in die, quando invocavi te: dixisti: ne timeas. Eh Manabat sanguis ejus ex quatuor partibus rigantibus undis, ligno manibus pedibusque confixis: de vultu ülius pulchritudo effluxerat omnis. * Et qui erat speciosus forma prae filiis hominum, videbatur omnium indecorus. y. Non erat species ei, neque decor; vidimus eum, et non erat adspectus. • Et qui. Lectio III. Judicasti Domine causam animae meae, redemptor vitae meae. Vidisti Domine iniquitatem illorum adversum me: judica judicium meum. Vidisti omnem furorem, universas co gi tationes eorum adversum me. Audisti opprobrium eorum Domine, omnes cogitationes eorum adversum me, labia insurgentium mihi; et meditationes eorum adversum me tota die. Sessionem eorum, et resurrectionem bitterheid vervuld; buiten moordt het zwaard en binnen is eenzelfde dood. Zij hooren, dat ik zucht, en niemand is er, die mij vertroost; al mijn vijanden hooren mijn ongeluk, zij zijn verheugd, omdat Gij het deedt; Gij hebt den dag der vertroosting doen komen, en zij zullen aan mij gelijk worden. Eh De Maagd Maria zag haar zoet Kind hangen aan het kruis en den schandelijksten dood sterven. * En door zulk een lijden en droefheid werd zij in de ziel gefolterd, dat het niet onder woorden te brengen is. y. Jesus toch was aanminnig van gelaat, zacht in zijn gesprek en allergoedigst in heel zijn omgang. * En door zulk, enz. ae Les. Waterbeken stort mijn oog om den ondergang der dochter van mijn volk. Mijn oog is ziek en houdt niet op, zoodat er geene verpoozing is, totdat de Heer zal nederzien en zal schouwen uit de hemelen. Mijn oog heeft mijne ziel weggeroofd, om al de dochters mijner stad. Jagend vingen mij als een en vogel, die mij vijandig waren zonder reden. Mijn leven is in den kuil gevallen en zij wierpen eenen steen op mij. Wateren stroomden over mijn hoofd; ik zeide: Ik ben verloren. Ik riep uwen naam aan, o Heer, uit de allerdiepste groeve. Mijne stem hebt Gij gehoord: wend uw oor niet af van mijn snikken en schreien. Gij waart nabij ten dage, toen ik U aanriep, Gij zeidet: Wees niet bevreesd. Br. Zijn bloed vloeide van vier zijden uit rijke stroomende bronnen, toen handen en voeten aan het kruis geklonken waren: alle schoonheid was van zijn aangezicht verdwenen. * Eh die schoon van gestalte was boven de menschenzonen, geleek de meest misvormde van allen. y. Geen gedaante was aan Hem en geen schoonheid ; wij zagen Hem en Hij had geen aanzien. * En die enz. ae Les. Gij hebt, o Heer, het pleit mijner ziel gevoerd, Gij, de verlosser van mijn leven! Gij hebt, o Heer, hun onrecht tegen mij gezien; richt mijne rechtzaak! Gij hebt al hun woede gezien, al hun overleggingen tegen mij. Gij hebt hunnen smaad gehoord, al hun overleggingen tegen mij; de lippen mijner tegenstanders en hunne beramingen tegen mij den ganschen dag. Sla hun zitten en hun opstaan gade; eorum vide, ego sum psalmus eorum. Reddes eis vicem, Domine, juxta opera manuum suarum. Dabis eis scutum cordis laborem tuum. Persequeris in furore, et conteres eos sub orelis, Domine. R-. Iste erat maximus dolor Mariae, quia videbat se relinqui ab eo quem genuerat, nee supererat alius, quia illi erat unicus: * Vox triste sonabat foris vulnus denuntians mentis. y. Amor unice, fili dulcissime, quis dabit mihi, ut pro te moriar, fili mi T * Vox triste. Gloria Patri. Vox triste. In de tweede nocturne vinden Ant. Adjuro vos, filiae Jerusalem, si inveneritis dilectum meum, ut nuntietis ei quia amore langueo. Ant. Qualis est dilectus tuus ex dilecto, o pulcherrima mulierum, quia sic adjurasti nos? Ant. Dilectus meus candidus et rubicundus, electus ex millibus. y. Virgo Mater Christi juxta crucem adstitisti. Bh Praeparata mori propter amorem Filü. In de nu volgende lessen geeft levendige beschrijving van Maria's Lectio TV. Sermo sancti Bernardi Abbatis. (De Lament. B. Mariae.) Juxta crucem Christi stabat emortua Maria mater, quae ipsum ex Spiritu Sancto concepit. Vox illi non erat, quia dolore attrita jacens pallebat. Quasi mortua vivens, vivebat moriens; moriebatur vivens, nee mori poterat, quae vivens mortua erat. In Ulius anima dolor saeve saeviebat: optabat mori ma gis quam vivere post mortem Christi, quae male vivens mortua erat. Ibi stabat dolens, saevo dolore confecta. O verum eloquium justi Simeonis, quem praedixit, gladium sentiebat doloris. ik, ik ben hun spotlied. Doe hun vergelding, o Heer, naar de werken hunner handen 1 Geef hun een dekschild op het hart, uw jammert Vervolg in toorn en verdelg hen onder de hemelen, o Heer! Bh Dit was Maria's grootste smart, dat zij zich verlaten zag van Hem, dien zij ter wereld gebracht had, terwijl er geen andere overbleef, omdat Hij haar eenigst Kind was. * Droef gaf haar stem uiting, hoe groot de Wonde was in haar hart. y. Eenige liefde, allerzoetste Zoon, wie geeft mij, dat ik in uw plaats sterve, mijn' Zoon. * Droef gaf haar stem enz. Eere zij den Vader. * Droef gaf haar stem enz. we deze antiphonen en lezingen: Ant. Ik bezweer u, dochters van r~™,l„^, ,„„ mi'In nominH» vindt boodschapt hem dan, dat ik van liefde krank ben. Ant. Wat is uw beminde meer dan een beminde, o schoonste der vrouwen, dat gij ons zoo bezweert? Ant. Mijn beminde is blank en rood, uit duizenden verkoren. y. O Maagd en Moeder van Christus, gij hebt naast het kruis gestaan. Eh Bereid tot sterven om de liefde tot uw Zoon. ons de H. Bernardus een zeer smarten onder het kruis. ±e Les. Preek van den H. Bernardus abt. (Over het klagen der H. Maria.) Naast het kruis van Christus stond als Weggekwijnd Maria, zijn Moeder, die Hem van den H. Geest ontvangen heeft. Spreken kon zij niet, want als stukgeslagen door het lijden, lag ze daar doodsbleek neer. Als 'n levende doode, was ze als 'n stervende; in leven blijvend stierf zij, en toch, zij kon niet sterven, zij, die, ofschoon levend, gestorven was. Hevig woedde de smart in haar ziel; zij, die droef-levend als dood was, wilde liever sterven dan leven na den dood van Christus. Daar stond zij, treurend, gebroken door hevige smart. O, hoe Waar was het woord van den rechtvaardigen Simeon, toen zij het door hem voorspelde zwaard der droefheid voelde. 169 Bh Nunc solvis Virgo cum usura, quod in partu non habuisti a natura: * Dolorem pariendo Filium non sensisti, quem millies replicatum Filio moriente passa fuisti. y. Juxta crucem Christi stabat velut emortua mater, quae ipsum ex Spiritu Sancto concepit. Dolorem. Lectio V. Stabat juxta crucem Maria, intuens vultu benigno Christum pendentem in patibulo, pedumque summitatibus innitens, manus levabat in al turn, amplectens rubricatam crucem, ac in oscula ejus mens ea parte, qua unda pretiosissimi sanguinis defluebat: sursum manus, nisu quo poterat, extendebat, unicum suum amplecti desiderans, nee valebat. Sperat enim amor multa quae nunquam, vel raro fieri possunt: impatiens siquidem amor credit quod sibi debeant cedere universa. Volebat amplecti Christum in alto pendentem, sed manus f rus tra protensae, in se complosae, complexae redibant. Bv. Vox illi non erat, quia dolore attrita intus confüctabatur, quasi mortua vivens, vivebat moriens. * Nee mori poterat, quae vivens mortua erat. y. Optabat mori magis quam vivere post mortem Christi, in cujus anima dolor saave sasviebat. Nee mori. Lectio VI. Sed cum de cruce corpus ejus fuisset totaliter depositum, prae doloris vehementia, et amoris immensitate, quasi exanimis facta fuit. Stabat ad caput extincti Filii meestissima mater, et ejus regalem faciem mortis obfuscatam palloribus, magna rigabat affluentia lacrymarum. Adspiciebat illud reverendissimum caput coronae spineae diris aculeis perfora turn, manus lilas et pedes sanctos clavis ferreis crudelissime perforatos, latusque perfossum lancea, cum ceteris membris laceratis. Verumtamen rectum erat amoris et moeroris continens modum. Non desperabat, sed pie et juste dolebat, sperans tarnen firmiter fortiterque tenens ipsum, secundum promissum suum, tertia die resurgere. Bv. Nu betaalt ge, o Maagd, met woeker, wat gij bij het baren van den kant der natuur niet gehad hebt. * Geen smart hebt gij gevoeld bij het baren van uw Zoon, maar duizendmaal erger leedt ge die bij het sterven van uw Zoon. y. Bij het kruis van Christus stond als gestorven de Moeder, die Hem van den Heiligen Geest ontvangen heeft. Geen smart enz. 5e Les. Naast het kruis stond Maria, liefdevol opziende naar Christus, die aan het kruishout hing; en, terwijl zij er ter hoogte der voeten tegen leunde, hief ze de handen op, omhelsde het roodgeverfde kruis, terwijl ze telkens daar haar kussen drukte, waarlangs de stroom van het allerkostbaarst Bloed neervloeide; zoo hoog ze maar kon, strekte ze de handen uit, vol verlangen, haar eenig Kind te omhelzen, en ze vermocht het niet. Want de liefde hoopt veel, wat nooit of maar zelden geschieden kan; de ongeduldige liefde immers meent, dat alles voor haar wijken moet. Zij wilde Christus, die daar hoog boven haar hing, omhelzen; maar de handen, die zich in het ijle uitstrekten, zakten ineengeslagen weer omlaag. BV. Spreken kon zij niet meer, wijl zij, gebroken door smart, inwendig Werd gefolterd; als 'n levende doode was zij als een stervende. * En toch zij kon niet sterven, zij, die, ofschoon levend, gestorven Was. y. Liever wilde zij na Christus' dood sterven dan leven, zij,, in wier ziel de smart hevig woedde. En toch enz. 6e Les. Maar toen ten slotte zijn lichaam van het kruis Was afgenomen, stond zij daar als ontzield door de hevigheid der smart en de onmetelijkheid der liefde. De diep-bedroefde Moeder stond bij het hoofd van haar gestorven Zoon en met een overvloed van 'tranen besproeide ze zijn koninklijk gelaat, dat met de bleeke doodskleur overtogen was. Ze schouwde, hoe dat aller-eerbiedwaardigst hoofd met de scherpe punten van de doornenkroon doorstoken was; hoe die heilige handen en voeten op wreedaardige wijze met ijzeren nagelen doorboord waren; hoe de zijde met een lans doorstoken was en hoe alle overige ledematen verscheurd waren. Toch was er een juiste mate van liefde en van droefheid. Zij wanhoopte niet, doch doorstond een heilige en zeer begrijpelijke droefheid, maar toch vast ver- I7O Bh O verum eloquium justi Simeonis, quem praedixit gladium sentiebat doloris; cum juxta crucem star et. * Intuens vultu benigno Christum pendentem in ligno. y. Ibi stabat dolens saevo dolore confecta. Intuens. Er. Gloria Patri. Intuens. trouwend en volstrekt er van overtuigd, dat Hij volgens zijn belofte op den derden dag zou verrijzen. Bh O, hoe waar was het woord van den rechtvaardigen Simeon, toen zij het door hem voorspelde zwaard van droefheid voelde, als zij bij het kruis stond, * met liefde opziende naar Christus, hangend aan het kruishout. V. Daar stond zij treurend, wegkwijnend in bitter leed. Met liefde opziende enz. Er. Eere zij den Vader. Met liefde opziende enz. In de derde nocturne hooren we Ant. Jesu Fili mi, Fili mi Jesu, quis mini tribuat, ut pro te moriar? Ant. Amor unice, Fili dulcissime, noli me derelinquere post te, trahe me ad te ipsum, ut ipsa moriar tecum. Ant. In tuo me suscipe patibulo, ut qui una carne vivimus, una morte pereamus. y. Virgo tuum Filium in cruce clavatum. Er. Redde tuis precibus miseris placatum. in de antiphonen Maria uitroepen: Ant. Jesus mijn Zoon, mijn Zoon Jesus, wie geeft me, dat ik in uw plaats sterve f Ant. Eenige liefde, allerzoetste Zoon, wil mij niet achterlaten; trek mij tot U, opdat ik met U sterve. Ant. Neem mij op aan uw kruis, opdat wij, die door één leven leefden, door één dood sterven. y. O Maagd, wil uw aan het kruis geklonken Zoon Eh Door uw gebeden jegens ons, ongelukkigen, gunstig stemmen. In het laatste drietal lezingen ge van Simeons profetie omtrent het Lectio VIL Lectio sancti Evangelii secundum Lucam. (II, 33). In illo tempore: Erat pater Jesu et mater mirantes super his, quae dicebantur de illo. Et reliqua. Homilia sancti Ambrosii Episcopi. (Lib. 2 in Luc.). Vides uberem in omnes gratiam Domini generatione diffusam, et prophetiam incredulis negatam esse, non justis. Ecce et Simeon prophetat in ruinam et resurrectionem plurimorum venisse Dominum Jesum Christum, ut justorum iniquorumque merita discernat; et pro nostrorum qualitate fa1 ctorum, judex verus et justus aut supplicia decernat ant praemia. Bh Quis aestimare potest, quanta tristitia, mcerore et dolore vulneratum fuerit cor maternum super unici Filii passione? * Quae tam caste concepit, tam laetanter peperit, tam dulciter aluit. eft de H. Ambrosius een verklaring zielelijden van Maria: 7e Les. Lezing uit het heilig Evangelie volgens Lucas. In dien tijd waren de vader en de moeder van Jesus verwonderd over hetgeen van Hem gezegd werd. Enz. Verklaring van den H. Ambrosius bisschop. (Boek 2 over Lucas). Gij ziet, hoe door 's Heeren menschwording de genade over allen rijkelijk is uitgestort en dat de profetie geweigerd is aan de ongeloovigen, niet aan de rechtvaardigen. Zie, ook Simeon voorspelt, dat de Heer Jesus Christus tot val en opstanding van velen gekomen is, om te bepalen wat rechtvaardigen en zondaars verdiend hebben en om naar gelang onzer handelingen als Waarachtige en rechtvaardige rechter óf straffen vast te stellen óf belooningen. Eh Wie zal schatten, door welk een droefheid, leed en smart het moederhart doorwond werd gedurende het lijden van haar eenigen Zoon ? * Dien zij zoo kuisch ontving, met zooveel vreugde ter wereld bracht, met zooveel toewijding opvoedde. y. Vidit eum liga turn, et sol vere non potuit: vidit corpus yulneratum, et vulnera ligare non potuit. Quae. Lectio VIII. Et tuam. inquit, ipsius anjftijirn pertransibit gladius. Nee littera, nee historia docet, ex hac vita Mariam corporalis necis passione migrasse. Non enim anima, sed corpus materiali gladio transverberatur. Bh Foderis, o dulcis Jesu, diris clavis extra; sed asperius intra, ex compassione Virginis matris, tecum omnia participantis. * O mirabilis censurae conditio! peccavit iniquus, et vapulat justus. V. Delinquit homo reus, et occiditur pro eo homo Deus. O mirabilis. Lectio IX. l) Et ideo prudentiam Mariae haud ïgnaram mysterii caelestis ostendit: vivum enim verbum Dei et validum, et acutius omni gladio acutissimo, penetrans usque ad divisionem animae et spiritus, artuum quoque et medullarum, cogitationes cordis, et secreta scrutatur animorum, quia nuda et aperta sunt omnia Dei Filio, quem conscientiae secreta non fallunt. Eh O dulcissime Jesu, o benignissima Maria Virgo, quid commisistis, quod tantis cruciatibus, tot et tantis afflictionibus addicti estis ? * Nos sumus qui peccavimus, qui in jus te egimus; et tu innocentissima Virgo, cum unico nato pro nobis doletis et affligimini. y. O peccator, vide quomodo patiuntur et flent pro te Jesus en Maria. Nos sumus. Bh Gloria Patri. Nos sumus. y. Zij zag Hem gebonden en kon Hem niet bevrijden; zij zag het doorwonde lichaam en kon de wonden niet verbinden. Dien zij enz. 8e Les. En door uW ziel, zeide hij, zal een zwaard gaan. Noch de Schrift, noch de geschiedenis verhaalt, dat Maria door een lichamelijk gewelddadigen dood uit dit leven gescheiden is. Want niet de ziel, maar het lichaam wordt met een stoffelijk zwaard doorboord. Eh O zoete Jesus, met wreed e nagelen wordt Gij doorwond in het lichaam, maar nog wreeder in de ziel om het mede-lijden der Moeder-Maagd, die alles met U deelt. * O wonderbaar karakter van het vonnis 1 De zondaar misdoet en de rechtvaardige wordt getuchtigd. y. De schuldige mensch heeft misdreven en voor hem wordt de Godmensen gedood. O Wonderbaar enz. ge Les. En dit bewijst dan ook, dat Maria volstrekt niet onbekend was met het goddelijk geheim: Want het levende en krachtige woord Gods, dat scherper is dan het scherpste zwaard en dóórdringt totdat het ziel en geest, gebeente en merg van elkander scheidt, gaat de gedachten des harten en de geheimen des geestes na, omdat alles open en bloot is voor den Zoon Gods, voor wien de geheimen van het geweten niet kunnen verborgen blijven. Eh O allerzoetste Jesus, o liefderijkste Maagd Maria, wat hebt gij beiden misdreven, dat gij tot zulke folteringen, tot zooveel en zoo groot lijden veroordeeld zijt. * Wij zijn het, die gezondigd en onrechtvaardig gehandeld hebben; en gij, alleronschuldigste Maagd, treurt en wordt met uw eenigen Zoon gemarteld om ons. y. O zondaar, zie hoe Jesus en Maria in uw plaats lijden en weenen. Wij zijn het enz. Bh Eerezij den Vader. Wij zijn hetenz. Na den lofzang Te Deum sluiten de Metten met het in den Carmelritus gebruikelijke versus sacerdotalis: y. Tuam ipsius animam doloris gladius pertransibit. Bh Ut revelentur ex multis cordibus cogitationes. y. Uw eigene ziel zal een zwaard van droefheid doorboren. Eh Opdat uit veler harten de gedachten zich openbaren. i) In de Vasten wordt deze les met de vorige verbonden en een korte verklaring van het Evangelie der feria als negende les gelezen. 173 In de Lauden wordt ons in de vijf antiphonen de smartvolle Moedef opnieuw voor oogen gesteld: Ant. Stabant juxta crucem Jesu mater ejus, et soror matris ejus, Maria Cleophae et Maria Magdalena. Ant. Cum vidisset ergo Jesus matrem et discipulum stantem quem diligebat, dixit ma tri suae: Muiier ecce filius tuus. Ant. Benedixit Ulis Simeon, et dixit ad Mariam matrem ejus: Ecce positus est hic in ruinam, et in resurrectionem multorum in Israël, et in signum cui contradicetur. Ant. Et tuam ipsius animam pertransibit gladius, ut revelentur ex multis cordibus cogitationes. Ant. O vos omnes qui transitis per viam, attendite et videte, si est dolor sicut dolor meus. Capitulum (Thren. i.ao). Vide, Domine, quoniam tribulor, conturbatus est venter meus, subversum est cor meum in memetipsa, quoniam amaritudine plena sum. Hymnus. Condolentes moeroribus Mariae matris Virginis, Jungamus laudes fletibus Ad laudem sui nominis. Pensemus matris servuli Spinas cordis acerrimas, Dum vidit corpus Filii Peenas pati teterrimas. Pensemus quid perpenderet, Adstans cruci puerpera, Dum testamentum conderet Christus in vitae vespera. Matrem piam discipulo, Patri commendat spiritum: Aceti sumpto poculo, Carnis exsolvit debitum. Cuncti Mariae servuli, Hu jus osores saeculi: Jesum occisum colite, Èt cum Maria plangite. Gloria tibi Domine, Qui natus es de Virgine, Cum Patre et Sancto Spiritu, In sempiterna saecula. Amen. Ant. Bij het kruis van Jesus stond zijn Moeder, en de. zuster zijner Moeder, Maria van Cleophas en Maria Magdalena. Ant. Toen Jesus dan zijn Moeder en den leerling zag staan, dien Hij beminde, zeide Hij tot zijn Moeder: Vrouwe, ziedaar uw zoon. Ant. Simeon zegende hen en zeide tot Maria, zijne Moeder: Zie, deze is gesteld tot val en opstanding van velen in Israël, en tot een teeken, dat zal tegengesproken worden. Ant. Maar ook uw eigene ziel zal een zwaard doorboren, opdat uit veler harten de gedachten zich openbaren Ant. O gij allen, die voorbij gaat langs den weg, aanschouwt en ziet, of er een smart is gelijk mijne smart. Kapittel. Zie Heer, dat ik beangst ben, mijn binnenste is ontsteld, mijn hart keert zich om in mij zelve, want ik ben met bitterheid vervuld. Hymne. Vol deernis met het harteleed, Dat torsen moet de Moeder-maagd, Ga met onz' zuchten 'n loflied saam, Tot lof en eere van haar naam. Beschouwt, die hare dienaars zijt, De scherpe doornen rond haar hart, Als zij het lichaam van haar Zoon Zoo bitt're smarten lijden ziet. Bedenkt, wat omging in de ziel Dier Maged, staande naast het kruis, Als Christus 't liefdes-testament Op 's levens avond nederschreef. Zijn Moeder schenkt Hij aan St. Jan, Den Vader biedt Hij zijnen geest; Nog proeft Hij van den dronk azijn En buigt het moede hoofd en sterft. Gij, die Maria dienen wilt En haten wat de wereld biedt, Brengt hulde aan uw gestorven Heer En treurt met uwe Moeder mee. Aan U, o Heer, zij eer en lof, Die uit de Maagd geboren werdt, Den Vader en den Heiligen Geest In altijd-durende eeuwigheid. Amen. 173 y. Sit nobis vita, mors Filii Dei Patris. Br. Prece devota suae piissima: matris. V. Voor ons zij 't leven de dood van den Zoon van God den Vader. Er. Door de dringende voorbede zijner allerheiligste moeder. Roerend is de klacht der Moeder Gods, zooals deze vervat is in de antiphone op den lofzang Benedictus: Ant. De cruce depositum videns corpus Christi mcesta mater lacrymans, atque vultu tristi dixit: O dulcissime Fili, quid fecisti, quod has poenas asperas et mortem subiisti? Ant. Als de diep-bedroefde Moeder Christus' lichaam van het kruis zag afgenomen, riep ze schreiend met' droef gelaat uit: Mijn allerliefste Zoon, wat hebt Ge misdaan, dat Ge deze wreede folteringen en den dood ondergaan moest? En dan lost heel het Officie zich op in de smeekbede, die bij elk onderdeel herhaald wordt: Oratio. Interveniat pro nobis, quaesumus, Domine Jesu Christe, apud tuam clementiam, nunc et in hora mortis nostrae piissima Virgo Maria mater tua: cujus sacratissimam animam in hora passionis tuae doloris gladius pertransivit, et in gloriosa resurrectione tua ingens gaudium laetificavit. Qui vivis et regnas cum Deo Patre in unitate Spiritus Sancti Deus, per omnia saecula saeculorum. Br. Amen. Gebed. Wij smeeken. Heer Jesus Christus, dat voor ons bij uw barmhartigheid nu en in het uur van onzen dood ten beste spreke de allerheiligste Maagd Maria, uw Moeder, wier allerzaligste ziel in het uur van uw lijden het zwaard van droefheid doorboorde en die bij uw glorierijke verrijzenis door een onmetelijke vreugde verblijd werd. Die leeft en heerscht met God den Vader in de eenheid des Heiligen Geestes, God, door alle eeuwen der eeuwen. Er. Amen. In de vier z.g.n. kleine Uren neemt men bij de psalmen de ie, 2e, 3e en 5e antiphone der Lauden; hierop volgt een kapittel met klein responsorie, dat voor Terts, Sext en None hier afgedrukt wordt, waarna de oratie der Lauden gebeden wordt.x) Bij den Terts bidt men het kapittel zooals in de Lauden. BV. Sancta Dei Genitrix, * Virgo dulcis atque pia. (rep.) y. Christum morti traditum pro nobis semper exora. Virgo dulcis atque pia. Gloria Patri, et Filio, et Spiritui Sancto. Br. Sancta Dei Genitrix, Virgo dulcis atque pia. y. Virgo Mater Christi, juxta crucem adstitisti. Bh Praeparata mori propter amorem Filii. Bh Heilige Moeder Gods, * aanminnige en liefelijke Maagd, (wordt herhaald) y. Bid steeds voor ons den in den dood overgeleverden Christus. Aanminnige en liefelijke Maagd. Eere zij den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest. Eh Heilige Moeder Gods, aanminnige en liefelijke Maagd. y. O Maagd en Moeder van Christus, gij hebt naast het kruis gestaan. Bh Bereid tot sterven om dé liefde tot uw Zoon. 1) In de Prime is kapittel, klein reponsorie en gebed iederen dag hetzelfde; echter bidt men bij deze Getijden in het kort responsorie: Qui de Virgine dignatus es nasci — Die U gewaardigd hebt, uit de Maagd geboren te worden. 174 Ad Sextant. Capitulum (Ruth, i. 20). Ne vocetis me Noemi, id est pulchram: sed vocate me Mara, id est amaram; quia amaritudine valde me replevit Omnipotens. Bh Virgo Mater Christi. * juxta crucem adstitisti. (rep.) y. Praeparata mori propter amorem Filii. Juxta crucem adstitisti. Gloria Patri, et Filio, et Spiritui Sancto. Eh Virgo Mater Christi, juxta crucem adstitisti. y. Virgo tuum Filium in cruce clavatum. BV. Redde tuis precibus miseris placatum. Bij de Sext. Kapittel. Wilt mij niet noemen Noëmi, d.i. de Schoone, doch heet mij Mara, dj. de Bittere; want ten zeerste heeft de Almachtige mij met bitterheid vervuld. Br. O Maagd en Moeder van Christus, * gij hebt naast het kruis gestaan. (Wordt herhaald) y. Bereid tot sterven om de liefde tot uw Zoon. Gij hebt naast het kruis gestaan. Eere zij den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest. fir. O Maagd en Moeder van Christus, gij hebt naast het kruis gestaan. y. O Maagd wil uw Zoon, aan 't kruis geklonken, Br. Door uw gebeden jegens ons, ongelukkigen, gunstig stemmen. Ad Nonam. Capitulum (Thren. a, 18). Deduc quasi torrentem lacrymas per diem ac noctem, neque taceat pupilla oculi tui. Bh Virgo tuum Filium * in cruce clavatum. (rep.) y. Redde tuis precibus miseris placatum. . In cruce clavatum. Gloria Patri, et Filio, et Spiritui Sancto. B>. Virgo tuum Filium in cruce clavatum. y. Sit nobis vita mors Filii Dei Patris. Bh Prece devota suae piissima; Matris. Bij de None. Kapittel. Stort als een beek tranen bij dag en bij nacht, en uw oogappel houde niet op (met schreien). Bh Ó Maagd, wil uw Zoon, * aan 't kruis geklonken. (Wordt herhaald) y. Door uw gebeden jegens ons, ongelukkigen, gunstig stemmen. Aan 't kruis geklonken. Eere zij den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest. Er. O Maagd, wil uw Zoon, aan 't kruis geklonken. y. Voor ons zij het leven de dood van den Zoon van God den Vader. Bh Door de dringende voorbede zijner allerheiligste Moeder. In de tweede Vespers wordt de eerste antiphone der Lauden gezegd voor de vijf psalmen uit het gewone Maria-officie; het kapittel, de hymne en het vers zijn gelijk aan die van de eerste Vespers. De antiphone op het Magnificat herinnert ons aan den machtigen invloed, dien Maria bij God te onzen gunste kan uitoefenen. Ant. Ante thronum Trinitatis, miserorum miserata, pia mater pietatis, sis pro nobis advocata: et tuo apud Filium interven tu veniam peccatorum servis tuis obtine. Ant. Moogt ge voor den troon der Drieëenheid uit mededoogen met de ongelukkigen, o heilige Moeder der liefde, voor ons een voorspreekster zijn; en verkrijg door uw tusschenkomst bij uw Zoon, voor uw dienaren de vergiffenis der zonden. C — DE ORDE DER DOMINICANEN Oorspronkelijk — zoo vinden we in het oudste Ordinale der Orde 175 Van omstreeks iaéo voorgeschreven 4) — baden de Dominicanen het Zaterdagsch Officie in den tijd tusschen het Octaaf van Epiphanie en Septuagesima en van af Zondag na het feest der allerheiligste Drieeenheid tot den Advent, zoodra op die Zaterdagen geen simplex of hooger feest gevierd werd. Vandaar geringer afwisseling in enkele kleine onderdeden dan volgens de thans geldende voorschriften, nu dit Officie hed het jaar door gebeden wordt. Overigens bleef de samenstelling dezer Getijden van af het begin dezelfde tot op onze dagen; eerst sinds de herziening van het Dominicaansch Brevier in 1924 heeft men in dit Officie naast het Mariaansch, ook het feriaal karakter meer naar voren geschoven. Sindsdien ook werd het voorschrift opgeheven, dat met de Zaterdagsche Getijden van Maria Ook het bidden der Trap-psalmen moest samengaan. Wanneer het Officie van Vrijdag van half-dubbden rang is, beginnen de Zaterdagsche Getijden van Maria van af het kapittel; zoo niet, dan houdt men van het Maria-offitie een gedachtenis door het bidden van antiphone en oratie, volgens onderstaande regeling. De tekst, waarin het. Zaterdagsch Officie volgens den ritus der Dominicanen vervat is, dient voor heel het jaar. Doch evenals het Romeinsche brengt het op enkele tijden van het jaar een wijziging in de antiphonen op het Magnificat en het Benedictus, alsmede in de daarop volgende gebeden; deze wijziging gaat geheel parallel met die der suffragia in den Dominicaanschen ritus, zooals wij die boven (blz. 43 v.v.) gegeven hebben. De voornaamste verschilpunten willen wij hier naar voren brengen. In den loop des jaars luidt de Antiphone op het Magnificat en het daarbij gevoegd gebed als volgt: Ant. Alma Redemptoris Mater, qua: pervia caeli Porta manes, et stella maris, succurre cadenti, Surgere qui curat populo: tu quae genuisti, Natura mirante, tuum sanctum Genitorem, -, Virgo prius ac posterius, Gabriehs ab ore Sumens illud Ave, peccatorum miserere.Oremus. Concede nos famulos tuos, quaesumus Domine Deus, perpetua mentis et corporis sanitate gaudere, et gloriosa beatae Mariae semper Virginis intercessione, a praesenti liberari tristitia et Ant. Verheven Moeder des Verlossers, die de steeds open deur Des hemels rijt en de ster der zee, help het volk dat neerzijgt, Doch van zijn val wil opstaan; gij, die tot verwondering Der natuur het leven schonkt aan uw heiligen Schepper, Gij, Maagd te voren en daarna, die uit den mond van Gabriël het „Wees gegroet" mocht hooren, ontferm u over ons, zondaren. Laat ons bidden. Verleen ons, uw dienaren, smeeken wij, Heer God, dat wij ons in een voortdurende gezondheid naar geest en lichaam mogen verheugen en door de roemvolle tusschenkomst der zalige Ordinarium juxta ritum sacri Ordinis Fratrum Prxdicatorum, Romae 1931, blz. 113» v. I76 Oimtt temporrJmt -velfmenta. Hm caniiln. EccU Gloriosa, ccAorum Regina. S.Norhetto appareb in Capella S.loamas Baptifta Vrcenumftrati jjernoctanti: qua preces ipsius cxaufatas icmmciat, loeumfy vhi jprirnutn Ofdinisjui Ccenobium exttiitrtt jrarnjmftrat-ccu^^ Tiabïtü adnbet,his addi- Üs vtrhs.-Fut'accipc Candida veflcm. ofa ita Jforhertus eodem ipso anno nzo in. verejuh CaiukdoJüo vexiïlo Socios confcrikere incipit. De H. Norbertus ontvangt van Maria het witte kleed der Orde (Houtsnede uit een 16e eeuwich Leven ven den H. Norbertus. Bibliotheek der Abdy van Berne te Heeschwijk) aeterna perfrui laetitia. Per Dominum nostrum Jesum Christum Filium tuum. qui tecum vivit et regnat in unitate Spiritus Sancti Deus, per omnia saecula saeculorum. Bh Amen. Maria, altijd Maagd, van de tegenwoor* dige droefheid bevrijd worden en de eeuwige vreugde genieten. Door onzen Heer Jesus Christus, uw Zoon, die met U leeft en heerscht in de eenheid des Heiligen Geestes, God, door alle eeuwen der eeuwen. Eh Amen. In den Advent worden antiphone en oratie vervangen door: Ant. O Virgo virginum, quomodo fiet istud? Quia nee primam similem visa es, nee habere sequentem. Filiae Jerusalem, quid me admiramini T Divinum est mysterium hoe quod cernitis. Oremus. Deus qui de beatae Mariae Virginis utero, Verbum tuum, Angelo nuntiante, carnem suscipere voluisti: praesta supplicibus tuis; ut qui vere eam Genitricem Dei credimus, ejus apud te inter.cessiónibus adjuvemur. Per eumdem Dominum nostrum, etc. Bh Amen. Ant. O Maagd der maagden, hoe zal zulks geschieden? Want noch vóór u bleek er iemand aan u gelijk, noch zal het na u zijn. Dochters van Jerusalem, wat beschouwt ge me vol bewondering ? Het is een goddelijk geheim, dat ge ziet. Laat ons bidden. God, die wilde dat uw Woord bij de boodschap des Engels in den schoot der zalige Maagd Maria het vleesch aannam, verleen ons, die U smeeken, dat wij, die haar als waarachtige Moeder van God belijden, door haar tusschenkomst bij U mogen geholpen worden. Door denzelfden onzen Heer, enz. Bh Amen. Vanaf het octaaf van Epiphanie tot aan het feest van Maria-Zuivering bidt men: Ant. O admirabile commercium! Creator generis humani animatum corpus sumens, de Virgine nasci dignatus est; et procedens homo sine semine, largitus est nobis suam Deitatem. Oremus. Deus qui salutis aeternae, beatae Mariae virginitate foecunda, humano generi praemia praestitisti; tribue, quaesumus; ut ipsam pro nobis intercedere sentiamus, per quam meruimus auctorem vitae suscipere, Dominum nostrum Jesum Christum Filium tuum, qui tecum vivit et regnat in unitate Spiritus Sancti Deus, per omnia saecula saeculorum. Bh Amen. Ant. O wonderbare verbinding! Terwijl de Schepper van het menschelijk geslacht een bezield lichaam aanneemt, heeft Hij zich gewaardigd uit de Maagd geboren te Worden, en mensch wordend zonder medewerking des mans, heeft Hij ons deelgenoot gemaakt aan zijn Godheid. Laat ons bidden. God, die door het maagdelijk Moederschap der zalige Maria aan het menschdom de schatten van het eeuwig heil hebt geschonken, wij bidden, dat Wij de voorspraak mogen ondervinden van haar, door wie wij verdienden den Schenker des levens te ontvangen, onzen Heer Jesus Christus, uw Zoon, die met U leeft en heerscht in de eenheid des Heiligen Geestes, God, door alle eeuwen der eeuwen. Eh Amen. In den Paaschtijd zegt men het Regina cxli, waarvan na het feest van 's Heeren Hemelvaart het derde vers gewijzigd wordt: 12 177 Ant. Regina caeli laetare, alleluja. Quia quem meruisti portare, alleluja. Resurrexit sicut dixit, alleluja. (Jam ascendit sicut dixit, alleluja). Ora pro nobis Deum, alleluja. Oremus. Concede nos, famulos tuos (ut supra). Ant. Koningin des Hemels, verblijd u, alleluja. Want Hij, dien gij verdiendet te dragen, alleluja. Is verrezen, gelijk Hij gezegd heeft, alleluja. (Is reeds opgeklommen, gelijk Hij gezegd heeft, alleluja). Bid God voor ons, alleluja. Laat ons bidden. Verleen ons, uw dienaren (als boven). De Completen hebben een eigen antiphone voor de psalmen en voor den lofzang Nunc dimittis, welke wij reeds vroeger bij de behandeling der Completen hebben aangegeven (blz. 64 v.v.). In de Metten worden de psalmen met antiphonen en vers gebeden, die voor den Zaterdag zijn aangewezen; in den Paaschtijd evenwel zegt men, gelijk dan in elk ander Officie, slechts drie psalmen, onder één antiphone. Van de drie lessen worden de eerste twee ontleend aan het Schriftuurboek, waarvan de lezing voor die week is voorgeschreven (Scriptam occurrens); deze lessen worden afgesloten door de responsories, die in het Eigen van den tijd voor deze lezingen zijn aangewezen. De derde les, ontleend aan de geschriften der Kerkvaders, wisselt elke maand af. Deze twaalf lessen, welke geheel verscheiden zijn van die, welke door het Romeinsch brevier worden voorgeschreven, hebben in het kort den volgenden, meer onderling samenhangenden inhoud. De les van December beschrijft de Boodschap des Engels, waarna in Januari Christus' geboorte ter overweging wordt voorgesteld. In Februari zien we Maria met het Christus-kind op de armen, in haar waardigheid dus van Gods Moeder — een waardigheid, waarvan de les van Maart ons de verhevenheid schildert, omdat — zooals in April gezegd wordt — door dat Moederschap de grondslag gelegd werd voor de redding der wereld. Haar moeder-zijn echter ontnam haar niet de eer der maagdelijkheid, evenals Adam ongerept bleef, toen God Eva uit diens zijde gevormd had (Mei). Die glorieharer maagdelijkheid dan ook wordt in de les van Juni bezongen, en geeft tevens gereede aanleiding tot de opwekking, haar van zoo nabij mogelijk te volgen (Juli). Haar zalig sterven vinden we in Augustus beschreven, waarna ons in September haar nieuwe waardigheid geschetst wordt, n.1. uitdeelster te zijn van alle genaden. Haar vereeren moet vooral bestaan in het navolgen van haar deugden, waaraan heel haar leven zoo rijk is (October), in het bijzonder echter van haar reinheid en ootmoed, die het heerlijkst in haar hebben uitgeschitterd (November). Het responsorie, dat de derde les afsluit, is in versvorm opgesteld: 178 Resp. Virgo parens Christi, Paritura Deum genuisti: Fulgida stella maris, Nos protégé, nos tuearis: * Dum paris et gaudes, t Cantant caeli agmina laudes. V. Intercede pia Pro nobis Virgo Maria. * Dum paris et gaudes Cantant caeli agmina laudes. Gloria Patri, et Filio, et Spiritui Sancto. f Cantant caeli agmina laudes. Resp. Maagd, Moeder van Christus, Bij het baren bracht gij God ter wereld; O glansvolle sterre der zee, Bescherm ons en behoed ons; * Terwijl gij baart en u verheugt, f Zingen de hemelsche scharen een loflied. y. Spreek ten beste voor ons, O heilige Maagd Maria. * Terwijl gij baart en u verheugt, Zingen de hemelsche scharen een loflied. Eere zij den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest. f Zingen de hemelsche scharen een loflied. Hierop volgt, behalve tusschen Septuagesima en Paschen, het Te Deum, besloten met het versus sacerdotalis: y. Ora pro nobis, sancta Dei Genitrix. Bh Ut digni efficiamur promissionibus Christi. y. Bid voor ons, heilige Moeder Gods Eh Opdat wij waardig worden de beloften van Christus. In de Lauden worden de psalmen en antiphonen gebeden, welke voor den Zaterdag zijn opgesteld. Met het kapittel (Eccli. 24, 10), dat evenals in de Vespers, luidt: Sicut cinnamomum et balsamum aromatizans odorem dedi: quasi myrrha electa dedi suavitatem odoris. - Gelijk kaneel en welriekende balsem verspreidde ik geur; gelijk uitgelezen myrre verspreidde ik zoeten reuk. verbindt men de hymne O gloriosa Domina, welke met die der Metten: Quem terra, pontus, aethera in de oorspronkelijke redactie gehouden is en voor het slotcouplet het Maria Mater gratiae plaatst (vgl. blz. 18). De lofzang Benedictus wordt ingeleid door een antiphone, welke evenals die op het Magnificat, nu en dan afwisselt en van de boven voor de verschillende tijden van het kerkelijk jaar gegeven oratie vergezeld gaat. Gedurende het jaar luidt deze antiphone: Ant. Ave stella matutina, Peccatorum medicina, Mundi princeps et regina; Sola virgo digna dici, Contra tela inimici, Clypeum pone salutis, Tuae titulum virtutis: O sponsa Dei electa, Esto nobis via recta Ad aeterna gaudia. Ant. Wees gegroet, o morgensterre, Middel tegen 't gif der zonden, Vrouwe en Koningin der wereld, Die alleen moogt Maged heeten; Wil toch tegen 's vijands pijlen Als een schild ter schutse stellen Slechts den naam van uwe sterkte. O geliefde Bruid des Heeren, Wees ons tot een rechte heerbaan Naar de eeuwige geneugten. 179 Tijdens den Advent bidt men de volgende antiphone! Ant. Spiritus Sanctus in te descendet, Maria; ne timeas, habebis in utero Filium Dei. alleluja. Ant. De Heilige Geest zal over u neerdalen, Maria; wil niet vreezen; gij zult den Zoon Góds in uw schoot dragen, alleluja. Van het octaaf van Epiphanie tot het feest van Maria-Zuivering wordt de volgende antiphone gebeden: Ant. Genuit puerpera Regem, cui nomen aeternum: et gaudia matris habens cum virginitatis honore; nee primam similem visa est, nee habere sequentem, alleluja. Ant. Een vrouw heeft een Koning gebaard, wiens naam is: de Eeuwige; en de vreugden der moeder verbindend met de eer der maagdelijkheid, is noch vóór haar heurs gelijke gezien, noch zal na haar zijn, alleluja. In den Paaschtijd luidt de antiphone: Ant. Beata Dei Genitrix Maria, virgo perpetua, templum Domini, sacrarium Spiritus Sancti, tu sola sine exemplo placuisti Domino nostro Jesu Christo: ora pro .populo, interveni pro clero, intercede pro devoto femineo sexu, alleluja, alleluja. Ant. Zalige Moeder van God, Maria, eeuwig Maagd, tempel des Heeren, heiligdom van den Heiligen Geest, gij alleen hebt zonder weerga behaagd aan onzen Heer Jesus Christus; bid voor het volk, spreek ten beste voor de geestelijkheid, wees de voorspraak van het godvruchtig vrouwelijk geslacht, alleluja, alleluja. In de Kleine Uren wordt slechts het kapittel, het daarop volgend klein responsorie en de oratie in overeenstemming gebracht met de Maria-vereering. Zulks geschiedt op de volgende wijze: Ad Tertiam. Capitulum. Sicut cinnamomum, ut in Vesperis. Bh Sancta Maria Mater Christi, * Audi rogantes servulos. (rep.) 7). Et impetratam nobis caelitus tu defer indulgentiam. Audi rogantes servulos. Gloria Patri, et Filio, et Spiritui Sancto. Eh Sancta Maria, Mater Christi, audi rogantes servulos. Ora pro nobis, sancta Dei Genitrix. Bh Ut digni efficiamur promissionibus Christi. Bij de Terts. Kapittel. Gelijk kaneel, zooals in de Vespers. Bh Heilige Maria, Moeder van Christus, * Luister naar uw smeekende geringe dienaren. (Wordt herhaald) Jt. En breng gij ons van uit den hemel de verworven vergiffenis. Luister naar uw smeekende geringe dienaren. Eere zij den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest. Eh Heilige Maria, Moeder van Christus, luister naar uw smeekende geringe dienaren. Jf. Bid voor ons, heilige Moeder Gods. Bh Opdat wij waardig worden de beloften van Christus. Ad Sextam. Capitulum (Eccli. 24,16). Et radicavi in populo honorificato et in parte Dei mei hereditas illius, et in plenitudine sanctorum detentio mea. Bij de Sext. Kapittel. En ik schoot wortel onder een verheerlijkt volk, en in het erfdeel van mijn God zijn erfgoed, en in de volle vergadering der heiligen is mijn verblijf. 180 Bh Ora pro nobis. * sancta Dei Genitrix. (rep.) y. Ut digni efficiamur promissionibus Christi. Sancta Dei Genitrix. Gloria Patri, et Filio, et Spiritui Sancto. Bh Ora pro nobis, sancta Dei Genitrix. y. Elegit eam Deus et praeelegit eam. - Eh Et habitare eam facit in tabernaculo suo. Ad Nonam. Capitulum (Eccli. 24, 17-18). Quasi cedrus exaltata sum in Libano, et quasi cypressus in monte Sion; quasi pal ma exaltata sum in Cades, et quasi plantatio rosae in Jericho. Eh Elegit eam Deus, * Et praeelegit eam. (rep.) y. Et habitare eam facit in tabernaculo suo. Et praeelegit eam. Gloria Patri, et Filio, et Spiritui Sancto. Bh Elegit eam Deus et praeelegit eam. y. Sancta Dei Genitrix, Virgo semper Maria. Eh Intercede pro nobis ad Dominum Deum nostrum. Bh Bid voor ons, * Heilige Moeder Gods. (Wordt herhaald) y. Opdat wij waardig worden de beloften van Christus. Heilige Moeder Gods. Eere zij den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest. Bh Bid voor ons, heilige Moeder Gods. y. God heeft haar verkoren en voorbestemd. Bh Eh Hij doet haar wonen in zijn tent. Bij de None. Kapittel. Als een ceder op den Libanon schoot ik op, en als een cypres op den berg Sion. Als een palm te Cades schoot ik op, en als een rozengaarde te Jericho. Eh God heeft haar verkoren, * En voorbestemd. (Wordt herhaald) y. En Hij doet haar wonen in zijn tent. En (heeft haar) voorbestemd. Eere zij den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest. Eh God heeft haar verkoren en voorbestemd. y. Heilige Moeder van God, altijd Maagd Maria, Eh Spreek voor ons ten beste bij den Heer onzen God. Als oratie neemt men in de Kleine Uren dezelfde als in de Vespers en Lauden. Na de None eindigt het Zaterdagsch Officie volgens den ritus der Dominicanen. Wij gaven hierboven de lessen, zooals die in het Zaterdagsch Officie volgens den Dominicaanschen ritus als derde les maandelijks afwisselend gebeden worden, slechts in hoofd-inhoud weer; we laten hier den volledigen tekst volgen, ook om den rijkdom der Maria-verheerlijkende gedachten der Kerkvaders te doen proeven. Mense Decembri. Ex Homilia sancti Bernardi Abbatis. (Honül. 3 in Evang. Missus est.) Cum audisset Maria Angelum, turbata est in sermone, et cogitabat, qualis esset ista salutatio. Solent virgines, quae verae virgines sunt, semper pavidae, et numquam esse securae; et ut caveant timenda, etiam tuta pertimescere: scientes se in vasis fictilibus thesaurum portare pretiosum, et nimis arduum esse vivere angelice inter homines, et in terra more caelestium In de maand December. Uit de Leerrede van den heiligen Bernardus Abt. (ae Leerrede over het Evangelie Missus Toen Maria den Engel aanhoord had, ontstelde zij van zijn woord, en overdacht, wat dit voor een begroeting zijn mocht. Maagden, die werkelijk maagd zijn, beangstigen zich steeds en zijn nooit volkomen gerust, en om zich te wachten voor wat werkelijk te vreezen is, zijn ze bang voor wat zonder gevaar is. Want ze weten, dat zij een kostbare schat ronddragen in broze vaten, en dat i8z conversari. Ac proinde quidquid novum, quidquid subitum fuerit ortum, suspectas habent insidias, totum contra se aestimant machinatum. Idcirco et Maria turbata est in sermone Angeli. Turbata, sed non perturbata: et cogitabat qualis esset ista salutatio. Quod turbata est, verecundiae fuit virginalis: quod non perturbata, fortitudinis: quod tacuit et cogitavit, prudentiae singularis. Mense Januario. Ex Homilia sancti Augustini Episcopi. (Hotnil. 5 in Nativitate Domini). Hunc peperit Virgo mater, qui Deo filios faceret, qui sententiam praevaricationis excluderet, paenam mortis jeriperet, et vitam perpetuam credentibus condonaret. Portavit in utero filium, et hunc forma servi fudit in terris, quem in forma Dei angeli venerantur in caelis. Peperit filium mater, a quo ipsa nutriretur potius quam nutriret. Mortali alvo immortalem suscepit hospitem, et in terrestri hospitio caelestem Imperatorem Virgo suscepit. Fecit gravidam virginem ipse, qui erat nasciturus ex Virgine: expavit in partu suo mater: Deus per angelum loquebatur, et Virgo auribus impraegnabatur. Audiat omnis aetas, quod nunquam audivit: virgo partu suo nupsit; virginitatem, dum pareret, Jduplicavit: filium, quem genuit, adoravit. Mense Februario. Ex sancto Joanne Damasceno. (In Orat. 3 de Dormit. B. Virginis). TJlnis virgineis splendor gloria;, substantiae paternae character, qui omnia portat verbo virtutis suas, infantis in modum portatur. O vere divina miraculal O mysteria natura atque cogitatione superiora! O Virginis praerogativas, humana conditione majoresl Quodnam ingens hoe, o sancta mater het zeer moeilijk is, om te midden der menschen engelachtig te leven en zich op aarde als hemelingen te gedragen. En daarom denken zij in al wat ongewoon is of zich plotseling voordoet, allerlei hinderlagen, en meenen dat het op hen gemunt is. Daarom ontstelde Maria dan ook bij het spreken van den Engel. Zij ontstelde, maar werd niet door schrik overmand, en dacht na, wat dit voor een begroeting zijn mocht. Dat zij ontstelde, was een bewijs van maagdelijken schroom; dat zij niet door schrik overmand werd, is een teeken van haar sterkte; dat zij zweeg en nadacht, bewijst een buitengewone voorzichtigheid. In de maand Januari. Uit de Leerrede van den Heiligen Augustinus Bisschop. (^e Leerrede op Kerstmis). De Moedermaagd bracht Hem ter wereld, die aan God kinderen zou schenken, het vonnis der verwerping zou opheffen, die de doodstraf zou wegnemen en aan de geloovenden het eeuwig leven zou geven. Zij droeg den Zoon in haar schoot en bracht Hem in knecht-gestalte ter wereld, dien de Engelen in Gods-gestalte huldigen in den hemel. De Moeder baarde den Zoon, door wien zij gevoed werd, eerder dan zij Hem voedde. In haar sterfelijken schoot ontving zij den Onsterfelijke als gast, en de Maagd zag haar hemelschen Heerscher haar aardsche woning binnentreden. Hij zelf heeft de Maagd zwanger gemaakt, die uit de Maagd zou geboren worden; de Moeder ontstelde over haar moederschap; God sprak door den Engel en de Maagd werd door te luisteren bevrucht. Laat elke leeftijd luisteren naar wat men. nooit nog hoorde: de Maagd huwde door haar baren; door te baren verdubbelde zij haar maagdelijkheid; zij aanbad den Zoon, dien zij ter wereld had gebracht. In de maand Februari. Uit de geschriften van den Heiligen Joannes Damascenus. (Uit de 3e Preek over het Sterven der H. Maagd). De afglans der glorie, de uitdrukking van het wezen des Vaders, Hij, die alles draagt door het woord zijner kracht, wordt als een kind in maagdelijke armen gedragen. O waarlijk goddelijke wonderteekenen! O geheimen, die de natuur en het denkvermogen te boven gaan 1 O voorrechten der Maagd, l82 et Virgo, circa te mysteriura! Benedicta tu inter mulieres, et benedictus fructus ventris tui. Beata tu in generationibus, solaque digna, qua; beata prasdiceris. Tu enim es solium illud regium, cui angeli astiterunt, suum herum et Dominum adorantes. Tu spiritualis Eden, antiqua illa sanctior ac divinior. Siquidem in illa terrenus Adam commorabatur; in te autem Dominus, qui de caelo descendit. Mense Martio. Ex sancto Epiphanio Episcopo. (De Laudibus S. Deiparx). Solo Deo excepto, cunctis superior est Virgo Maria. Ipsis quippe Cherubim atque Seraphim, ac universo Angelorum exercitu pulchrior exsistit, cui praedicandae caeli et terras lingua non sufficit, immo vero nee Angelorum. Etenim ipsi quidem hymnum, laudem et honorem obtulerunt: nee tarnen eo modo pro dignitate eloqui potuerunt. Laetabantur vero Angeli tamquam ipsi dumtaxat Deum haberent; quibus sanctissima Virgo superior facta, habitantem in caelis Deum, in terra concepit: ut hac ratione Angelorum excercitus hominibus consertos in terram traheret. Ipsa enim caeli et terras mediatrix, utriusque unionem peregit, et Spiritus Sancti imbrem in terram ad producendum fidei fructum demisit. Mense Aprili. Ex sancto Epiphanio Episcopo. (De Laudibus S. Deiparx). Per te, Virgo sacrata, medium maceriae parietem, inimicitias Christus dissol vit: per te pax caelestis donata est mundo: per te orbis fines illuminati sunt: per te homines facti sunt angeli: per te iidem amici, servique ac Dei filii appellati sunt: per te meruerunt effici conservi Angelorum, et cum eis familiariter conversari: per te caelestis notitia, et laudatio e terra in caelos transmittitur; per te crux resplenduit in universum mundum, in qua quidem verheven boven de eischen der menschelijke natuur! Wat 'n hoog mysterie beweegt zich om u, o heilige MoederMaagd! Gezegend zijt gij onder de vrouwen en gezegend is de vrucht uws lichaams! Gezegend zijt gij onder alle geslachten, gij de eenige, die Verdient zalig geprezen te worden. Gij toch zijt die koningstroon, waaromheen de Engelen zich scharen, om hun Meester en Heer te aanbidden. Gij zijt het geestelijk Eden, heiliger en eerbiedwaardiger dan het oude. Want daar vertoefde de oude Adam, in u echter de Heer, die neerdaalde uit den hemel. In de maand Maart. Uit (de geschriften van) den H. Epiphanius Bisschop. (Over de verheerlijking der H. Moeder Gods). God alleen uitgezonderd, staat de Maagd Maria ver boven alles. Zelfs boven de Cherubijnen en Seraphijnen en heel het Engelen-heer munt zij uit in schoonheid, zij, die door de tong van hemel en aarde niet voldoende kan verheerlijkt worden, zelfs niet door die der Engelen. Want zij brengen wel lofgezang en hulde en eerbetoon, doch zij kunnen dit niet doen, zooals het betaamt. De Engelen verheugden zich, alsof zij alleen God bezaten; doch de allerzaligste Maagd werd boven hen verheven, die op aarde God mocht ontvangen, die in de hemelen woont. Op deze wijze zou het heer der Engelen op aarde deelgenooten vinden onder de menschen. Want als de middelares tusschen hemel en aarde heeft zij de vereeniging tusschen beide bewerkt, en den dauw des Heiligen Geestes op aarde gebracht om de vrucht des geloofs voort te brengen. In de maand April. Uit (de geschriften van) den heiligen Epiphanius Bisschop. • (Over de verheerlijking der H. Moeder Gods). Door u, heilige Maagd, heeft Christus den middelmuur des afschutsel, de vijandschap verbroken; door u is de vrede des hemels aan de wereld geschonken; door u zijn de grenzen der aarde verlicht; door u werden de menschen tot Engelen, door u worden zij vrienden en dienaren en kinderen Gods genoemd; door u mochten zij worden mededienaren der Engelen en met hen omgaan op vertrouwelijken voet; van u komt de kennis omtrent het l83 cruce pependit filius tuus Christus Dominus noster: per te mors conculcatur, et spoliatur infernus; per te ceciderunt idola, et excitata est notitia caelestis: per te cognovimus unigenitum Filium Dei, quem sinu tuo peperisti. Mense Maio. Ex sancto Joanne Chrysostomo. (In Serm. de Nativ. Domini). Quoniam hominibus genus muliebre beneficium debebat, utpote quod Adam sine muliere mulierem produxerat, propterea Virgo sine viro peperit, ut pro Heva debitum viris exsolveret. Ut enim non superbiret Adamus, quod sine muliere mulierem genuisset, idcirco muiier sine viro peperit virum: ut miraculi communione naturae aequalitatem ostenderet. Et quemadmodum costam abstulit ex Adamo, et Adamum nihil imminuit: sic in Virgine anima tu m templum effinxit, et virginitatem minime solvit. Salvus et incolumis remansit etiam post costae privationem Adamus : incorrupta quoque Virgo permansi t, postquam ex ea prodiit Deus infans. Mense Junio. Ex sancto Petro Chrysologo. (Serm. 3 in Annuntiat). Ne miremur ab Angelo Virginem salutari: quia semper est Angelis cognata virginitas. In carne praeter carnem vivere, non terrena vita est, sed caelestis. Et si vultis scire, Angelicam gloriam acquirere majus est, quam habere: esse Angelum, f el ici tas est: virginem esse, virtutis. Virginitas enim hoe obtinet viribus, quod habet Angelus ex natura, Angelus ergo et virgo divinum agunt officium, non humanum. Gratiam ergo detulit Angelus: accepit Virgo, salutem saeculis redditura. Ave, inquit, gratia plena: quia singulis gratia sese per part es largita est; Mariae vero simul se totam dedit gratiae plenitudo. hemelsche en wordt de lofprijzing van de aarde naar den hemel overgebracht; door u schittert over heel de wereld het kruis, waaraan uw Zoon, Christus onze Heer, gehangen heeft; door u is de dood onder den voet getreden en de hel van haar prooi beroofd; door u zijn de afgodsbeelden neergestort en trad in de plaats de kennis omtrent het hemelsche; door u leerden wij kennen den eeniggeboren Zoon Gods, dien gij uit uw schoot ter wereld gebracht hebt. In de maand Mei. Uit (de geschriften van) den H. Joanes Chrysostomus. (Uit een Preek over 's Heeren Geboorte). Omdat het vrouwelijk geslacht aan de mannen een weldaad schuldig was, in zoover Adam zonder vrouw een vrouw had voortgebracht — daarom baarde een Maagd zonder toedoen van een man, opdat zij in Eva's plaats de schuld aan de mannen zou betalen. Want opdat Adam zich niet zou verhoovaardigen, dat hij zonder vrouw een vrouw had voortgebracht, daarom bracht een vrouw zonder toedoen van een man 'n man ter wereld, om door het samenloopen van het wonder de gelijkheid der natuur te doen zien. En gelijk Hij (God) een ribbe uit Adam genomen en hem (in zijn natuur) niet minder had doen zijn, zoo bouwde Hij in de Maagd een levenden tempel en verminderde in niets haar maagdelijkheid. Na het wegnemen der ribbe bleef Adam gezond en ongerept; ongeschonden bleef ook de Maagd, nadat God als kind uit haar geboren was. In de maand Juni. Uit (de geschriften van) den H. Petrus Chrysologus. (3e Preek op Maria Boodschap). Verwonderen wij ons niet, dat de Maagd door den Engel begroet wordt, want de maagdelijkheid is altijd aan de Engelen verwant geweest. In het vleesch buiten het vleesch leven, is geen aardsch, doch een hemelsch leven. En wilt gij het juist Weten: de glorie der Engelen verdienen staat hooger dan haar bezitten; Engel-zijn is een geluk, maagd-zijn is een deugd. Door inspanning erlangt de maagdelijkheid wat de Engel heeft krachtens zijn natuur; Engel en maagd oefenen dus een goddelijk dienstbetoon uit en niet een menscheli j k. De Engel derhalve bracht de genade, de Maagd ontving het heil, om dit aan de eeuwen terug te geven. Wees gegroet —zeide hij—gij 184 Moeder des Zaligmakers, door Pinturicchio (Gall. Nationn., Rome) vol van genade; want in de overigen deelt zich de genade bij gedeelten mede; aan Maria echter schonk zich in eens de volheid der genade. Mense Julio. Ex sancto Ambrosio. (Lib. 2 de Virginibus. c. 2.) Sit vobis tamquam in imagine descripta virginitas, vitaque beatae Mariae, de qua velut in speculo refulget species castitatis, et forma virtutis. rune sumatis licet exempla vivendi, ubi tamquam in exemplari magisteria expressa probitatis, quid corrigere, quid effugere, quid tenere debeatis, ostendunt. Prunus discendi ardor, nobilitas est ma gis tri. Quid nobilius Dei matre ? Quid splendidius ea, quam splehdor elegit? Quid castius ea, quae corpus sine corporis contagione genera vit? Nam de ceteris ejus virtutibus quid loquar ? Virgo erat non solum corpore, sed etiam mente, quae nullo doli ambitu sincerum adulteraret affectum. Corde humilis, verbis gravis, animo prudens, loquendi parcior, legendi studiosior; non in incerto divitiarum, sed in prece pauperis spem reponens. In de maand Juli. Uit (de geschriften van) den H. Ambrosius. (2e Boek der Virginibus, hdst. 2.) Als op een schilderij zij voor ons afgebeeld het maagdelijk leven van Maria, waaruit de glans der reinheid en de schittering van haar deugd u als uit een spiegel tegenstraalt. Hier kunt ge de voorbeelden voor uW leven zoeken, waar een meesterlijk-uitgevoerd beeld u aantoont wat gij verbeteren, verwijderen en behouden moet. De eerste prikkel tot leeren is de verhevenheid van den leermeester. Welnu, wie is verhevener dan de Moeder Gods — wie luistervoller dan zij, die door den Luister zelf Werd uitverkoren? Wie is reiner dan zij, die een lichaam zonder bezoedeling des lichaams ter wereld bracht ? En wat zal ik zeggen van haar overige deugden? Zij was niet alleen maagd naar het lichaam, maar ook naar den geest, wijl zij haar rein hart niet bezoedelde door verkeerden schijn. Zij was nederig van harte, ernstig in haar spreken, voorzichtig van aard, spaarzaam met haar woorden, en des te ijveriger in het lezen, terwijl ze haar vertrouwen niet stelde op het onzekere der rijkdommen, maar op het gebed van den arme. Mense Augusto. Ex sancto Joanne Damasceno. (Orat. 3 in Dormit. B, Virginio.) O quomodo fons vitae ad vitam media trahitur mortel O quomodo ea, quae in partu naturae leges excesserat, ipsius demum legibus cedit, corpusque immaculatum morti subjicitur? Oportet enim corruptibile hoe induere incorruptionem: praesertim cum ne ipse quidem naturae Dominus mortis periculum facere recusarit. Etenim carne moritur, ac morte mortem de medio tollit: incorruptionem donat, ac mortem resurrectionis fontem efficit. O quomodo sanctam illam animam e tabernaculo, quod Deum susceperat, emigrantein, suis manibus, ille omnium rerum parens et ef fee tor, excepitl Legitime enim eam honorans, quam natura quidem ancillam, sed gratiae dispensatione matrem effecit: vere In de maand Augustus. Uit (de geschriften van) den H. Joannes Damascenus. (Uit de 3e Preek over het Sterven der H. Maagd.) Hoe toch Wordt de bron des levens door middel van den dood naar het leven overgebracht 1 Hoe toch moet zij, die bij het baren boven de wetten der natuur stond, ten slotte zélf bukken voor die wetten en Wordt haar ongerept lichaam aan den dood onderworpen? Want dit bederfelijke moet de onbederfelijkheid aandoen, te meer, omdat ook de Heer der natuur niet heeft geaarzeld, den dood te ondergaan. Immers, Hij sterft naar het vleesch en door te sterven overwint Hij den dood; Hij schenkt de onbederfelijkheid, en maakt den dood tot een bron der verrijzenis. Zie, hoe de Vader en Schepper aller dingen die heilige ziel in zijn handen ontvangt, toen deze heenging uit de woning, die God mocht ontvangen! 185 scUicet incarnatus, ac non velut praestigiis quibusdam humanitatem effingens. Want naar recht eerde Hij haar, die Hij naar de natuur wel is Waar tot dienstmaagd, doch door het meedeelen der genade tot moeder gemaakt heeft, in zoover Hij werkelijk mensch is gewonden en niet door zekere kunstgrepen de menschelijke natuur heeft nagebootst. Mense Septembri. Ex sancto Bernardo. (Sermo de Nativ. B. Maris Virg.) Intueamini, fratres, quanto devotionis affectu a nobis Mariam voluerit honorari, qui totius boni plenitudinem posuit in Maria: ut proinde, si quid spei in nobis est, si quid gratia;, si quid salutis, ab ea noverimus redundare, quae ascendit deliciis affluens. Hortus plane deliciarum, quem non modo afflaverit veniens, sed et perflaverit superveniens Auster ille divinus, ut undique fluant, et effluant aromata ejus, charismata scilicet gratiarum. Totis ergo medullis cordium, totis praecordiorum affectibus, et votis omnibus Mariam hanc veneremur: quia sic est voluntas ejus, qui totum nos habere voluit per Mariam. In de maand September. Uit (de geschriften van) den H. Bernardus. (Preek op de Geboorte der H. Maagd Maria.) Ziet toe, mijn broeders, met hoeveel innige toewijding Hij Maria door ons vereerd Wil zien, daar Hij de volheid van alle goeds heeft neergelegd in Maria, opdat wij, als er in ons iets is, dat betrekking heeft op de hoop, of de genade of het heil, zouden Weten, dat dit voortspruit uit haar, die opstijgt, overvloeiend van geneugten. Zij is werkelijk een tuin vol weelde, welken die goddelijke Zuidenwind niet slechts even beroerde, maar ook geheel en al doorwoei, opdat aan alle kanten haar reukwerken, d.i. haar genade-gaven, zouden vloeien en zich zouden verspreiden. Laten we dus uit het diepst van ons hart en met de innigste gevoelens en met al onze aanhankelijkheid die Maria vereeren; Want zoo is de wil van Hem, die bepaald heeft, dat Wij alles zouden hebben door Maria. Mense Octobri. Ex sancto Ambrosio. (Lib. 3 De Virginibus, c. 2.) Talis fuit Virgo Maria, ut ejus vita omnium sit disciplina. Si igitur auctor non displicet, opus probemus, ut quaecumque sibi ejus exoptat praemium, imitetur exemplum. Quantae in una Virgine species virtutum emicant? Secretum verecundiae, vexillum fidei, devotionis obsequium; virgo in tra domum, comes ad ministerium, mater ad templum. O quantis illa virginibus occurret, quantas complexa ad Dominum trahet, dicens: Haec thorum, filii mei, haec thalamos nuptiales immaculato pudore servavit! Quemadmodum eas ipse Dominus commendabit Patri: Pater juste, mundus me non cognovit: ista; autem me cognoverunt, et mundum cognoscere noluerunt! Quanta tune Angelorum laetitia plaudentium, quod habitare Virgo mereatur in caelo, quae caelesti vita vixit in saeculo! In de maand October. Uit (de geschriften van) den H. Ambrosius. (2e Boek de Virginibus hdst. 2.) Zóó was de Maagd Maria, dat haar leven een leerschool is voor een ieder. Indien het dus den grondlegger niet mishaagt, willen wij het werk nader beschouwen, opdat een ieder, die voor zich van haar .een belooning wenscht, het voorbeeld navolge Hoeveel verschillende deugden blinken in één Maagd uit! Het geheim der schroomvalligheid, het vaandel des geloofs, de uitingen der godsvrucht; binnenshuis een maagd, een gezellin in het dienen, een moeder tegenover den tempel. O, hoeveel maagden treedt zij tegemoet, hoevelen leidt zij door omhelzing tot den Heer, zeggende: Mijne kinderen, deze heeft het rustbed, gene het bruidsvertrek in algeheele reinheid bewaard! Gelijk de Heer zelf die zielen aan den Vader zal aanbevelen: Rechtvaardige Vader, de wereld heeft Mij niet gekend; 186 zij echter kenden Mij wel en de wereld hebben zij niet willen kennen. Wat 'n vreugde der juichende Engelen, dat de maagd verdient, om in den hemel te mogen wonen, nadat zij op aarde een hemelsch leven geleid heeft! In de maand November. Uit de Leerrede van den Heiligen Bernardus, Abt. (ie Leerrede over het Evangelie Missus est). Wie is die Maagd, zoo eerbiedwaardig, dat zij begroet wordt door een Engel — zoo nederig ook, dat zij verloofd is aan een timmerman ? Heerlijke vereeniging van maagdelijkheid en nederigheid 1 En in niet geringe mate behaagt aan God die ziel, waarin de nederigheid de maagdelijkheid beschermt, en de maagdelijkheid de kroon is van de nederigheid. Hier is een maagd, hier is een ootmoedige. Kunt gij de maagdelijkheid der ootmoedige niet navolgen, volg dan de nederigheid na van de maagd. De deugd der maagdelijkheid is te prijzen, maar méér noodzakelijk is de ootmoed. Gene wordt aangeraden, deze als plicht opgelegd; tot gene wordt ge uitgenoodigd, tot deze zijt ge gehouden; gene wordt beloond, deze wordt gevorderd; ge kunt ten slotte zonder maagdelijkheid zalig worden, maar zonder ootmoed kunt ge het niet. Want behagelijk kan de ootmoed zijn, die de verloren maagdelijkheid betreurt; zonder ootmoed echter durf ik veilig zeggen, dat zelfs de maagdelijkheid van Maria niet behaagd zou hebben. D — DE ORDE DER NORBERTIJNEN Ten opzichte van het Zaterdagsch Officie maakt de Orde der Norbertijnen — hoe gehecht ook aan de Maria-vereering — een uitzondering, wat den tijd der invoering betreft. Terwijl overal elders reeds sinds eeuwen Maria door de haar gewijde Getijden gehuldigd werd, ontmoeten we geen enkel spoor van zulk een Officie in de Norbertijner breviers van 1709 en vroeger. Eerst het Generaal Kapittel van 1738 schreef dit Officie voor en vaardigde tevens nadere bepalingen uit omtrent de dagen, waarop dit Officie achterwege moest blijven. Volgens deze voorschriften vervalt het Zaterdagsch Officie in den Advent tot het octaaf van Epiphanie, van Aschwoensdag tot en met het Paaschoctaaf en van af Hemelvaart tot na het octaaf van H. Sacramentsdag. Daarenboven mag dit Officie niet gebeden worden op Mense Novembri. Ex Homilia sancti Bernardi Abba- tis. (1 in Evang. Missus est). Quae est Virgo tam venerabilis, ut salutetur ab Angelo; tam humilis, ut desponsata sit fabro ? Pulchra permixtio virginitatis et humilitatis: nee mediocriter placet Deo illa anima, in qua et. humilitas commendat virginitatem, et virginitas exornat humilitatem. Audis virginem, audis humilem. Si non potes virginitatem humilis, imitare humilitatem virginis. Laudabilis virtus virginitas, sed magis necessaria humilitas. Ula consulitur, ista praecipitur: ad illam invitaris, ad is tam cogeris: illa remuneratur, ista exigitur: potes denique sine virginitate salvari, sine humihtate non potes. Potest enim placere humilitas, quae virginitatem deplorat amissam; sine humihtate autem, audeo dicere, nee Mariae virginitas placuisset. 187 Vigilie-dagen, tijdens octaven of wanneer er een feest gevierd wordt, dat negen lessen heeft. Hadden deze Getijden vroeger het karakter van een Maria-officie om de keuze der psalmen, zooals die voor Maria-feesten waren voorgeschreven, sinds men zich in 1912 aan de brevier-hervorming van Paus Pius X aanpaste, gaf men in navolging van den Romeinschen ritus aan dit Officie het karakter van zgn. feriale getijden. In de Vespers van Vrijdag, waarmede dit Officie geopend wordt, laat men het Ave Maria voorafgaan aan het Deus in adjutorium, waarna men de psalmen bidt der Vrijdagsche Vespers onder de daarbij behoorende antiphonen. Het volgend responsorie sluit zich bij het kapittel aan: Resp. Christi Mater dilectissima, virtutum operatrix, opem fer miseris: * Subveni Domina, clamantibus ad te jugiter. y. Quoniam peccatorum mole premimur, et non est qui adjuvet. Subveni, Domina, clamantibus ad te Jugiter. Gloria Patri, et Filio, et Spiritui Sancto. Subveni, Domina, clamantibus ad te jugiter. Resp. Allerliefste Moeder van den Christus, kweekster der deugden, breng hulp aan de ongelukkigen. * Sta, o Vrouwe, hén bij, die zonder ophouden tot u roepen. y. Omdat wij gebukt gaan onder de last der zonden, en er niemand is, die helpt. Sta, o Vrouwe, hén bij, die zonder ophouden tot u roepen. Eere zij den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest. Sta, o Vrouwe, hén bij, die zonder ophouden tot u roepen. Na de hymne Ave maris stella bidt men het Magnificat, dat vanaf Driekoningen tot Maria-Zuivering ingeleid wordt door de antiphone: Ant. Nesciens Mater Virgo virum, peperit sine dolore Salvatorem saeculorum; ipsum Regem Angelorum sola Virgo lactabat ubere de caelo pleno. Ant. De Moedermaagd, die geen man bekende, baarde zonder smart den Verlosser der eeuwen; als Maagd voedde zij den Koning der Engelen zeiven aan haar borst, die op wondere wijze gevuld was. Gedurende het overige gedeelte van het jaar luidt de Magnificatantiphone: Ant. Sancta Maria, succurre miseris, juva pusillanimes, refove flebiles, ora pro populo, interveni pro clero. intercede pro devoto femineo sexu: sentiant omnes tuum juvamen, quicumque celebrant tuam sanctam commemorationem. Ant. Heilige Maria, kom de ongelukkigen te hulp, sta de kleinmoedigen bij, beur de bedroefden op, bid voor het volk, spreek ten beste voor de geestelijkheid, smeek voor 't godvruchtig vrouwelijk geslacht; dat allen uw hulp ondervinden, die uw heilige gedachtenis vieren. Nadat de antiphone na het Magnificat herhaald is, zegt men vanaf Driekoningen tot Maria-Lichtmis de volgende oratie: 188 Oremus. Deus qui salutis aeterna:, beatae Mariae virginitate foecunda, humano generi praemia praestitisti: tribue quaesumus, ut ipsam pro nobis intercedere sentiamus, per quam meruimus auctorem vitae suscipere, Dominum nostrum Jesum Christum Filium tuum, qui tecum vivit et regnat in unitate Spiritus Sancti Deus, per omnia saecula saeculorum. Bh Amen. Laat ons bidden. God, die door het maagdelijk Moederschap der zalige Maria aan het menschelijk geslacht de schatten van het eeuwig heil hebt geschonken, wij bidden, dat wij de voorspraak mogen ondervinden van haar, door wie wij verdienden den Schenker des levens te ontvangen, onzen Heer Jesus Christus, uw Zoon, die met U leeft en heerscht in de eenheid des Heiligen Geestes, God, door alle eeuwen der eeuwen. Bh Amen. In den loop van het jaar bidt men de volgende oratie: Oremus. Concede nos famulos tuos, quaesumus Domine Deus, perpetua mentis et corporis sanitate gaudere, et gloriosa beatae Mariae semper Virginis intercessione, a praesenti liberari tristitia et aeterna perfrui laetitia. Per Dominum nostrum Jesum Christum Filium tuum, qui tecum vivit et regnat in unitate Spiritus Sancti Deus, per omnia saecula saeculorum. Eh Amen. Laat ons bidden. Verleen ons, uw dienaren, smeeken wij, Heer God, dat wij ons in een voortdurende gezondheid naar geest en lichaam mogen verheugen, en door de roemvolle tusschenkomst der zalige Maria altijd Maagd, van de tegenwoordige droefheid bevrijd worden en de eeuwige vreugde genieten. Door onzen Heer Jesus Christus, uw Zoon, die met U leeft en heerscht in de eenheid des Heiligen Geestes God, door alle eeuwen der eeuwen. Eh Amen. In de Completen worden de Vrijdags-psalmen gebeden onder de gebruikelijke antiphone. Na het kapittel ontleent men aan het Klein Officie de hymne: Memento salutis Auctor, Quod nostri quondam corporis Ex iliibata Virgine Nascendo formam sumpseris. Gloria tibi, Domine, Qui natus es de Virgine, Cum Patre et Sancto Spiritu, In sempiterna saecula. Amen. Gedenk, Bewerker van het heil, Dat Gij de mensch'hjke natuur Bij uw geboorte uit den schoot Der Maagd met U vereenigd hebt. Aan U, o Heer, zij eer en lof, Die uit de Maagd geboren werdt, Den Vader en den Heil'gen Geest In altijddurende eeuwigheid. Amen. Nadat bij den lofzang Nunc dimittis de antiphone Sub tuum praesidium (Onder uw bescherming) gebeden is, laat men aan de gewone oratie der Completen nog deze voorafgaan: Concede misericors Deus, fragilitati nostrae subsidium, ut qui sanctae Dei Genitricis memoriam agimus, intercessionis ejus auxilio a nostris iniquita tibus resurgamus. Verleen, barmhartige God, hulp aan onze zwakheid, opdat wij, die de gedachtenis vieren der heilige Moeder Gods, met behulp van hare voorspraak uit onze ongerechtigheden mogen opstaan. 189 Doch van af Maria-Lichtmis tot Aschwoensdag bidt men in de plaats van'deze oratie de volgende: Famülorum tuorum, quaesumus Dcmine, delictis ignosce: ut qui tibi placere de actibus nostris non valemus, Genitricis Filii tui Domini nostri intercessione salvemur. Vergeef, o Heer, de misdaden uwer dienaren, opdat wij, die U krachtens onze werken niet kunnen behagen, door de tusschenkomst der Moeder van uw Zoon, onzen Heer, mogen behcuden worden. In de Metten bidt men de antiphonen en psalmen, die voor den Zaterdag zijn voorgeschreven; hierop volgt een drietal lessen, waarvan de eerste twee aan het in die week vallend Schriftuur-boek (Scriptara occurrens) ontleend zijn. Als derde les neemt men een der twee volgende, waarvan de eerste geheel het jaar door wordt gelezen, met uitzondering van den tijd tusschen het octaaf van Epiphanie tot Aschwoensdag, als de andere les genomen wordt. Sermo Sancti Bernardi Abbatis. Amplectamur Mariae vestigia, fratres mei, et devotissima supplicatione beatis illius pedibus provolvamur. Teil eamus eam, nee dimittamus, donec benedixerit nobis: potens est enim. Nempe vellus est medium inter rorem et aream: muiier inter solem et lunam: Maria inter Christum et Ecclesiam constituta. Sed forte miraris, non tam vellus opertum rore, quam amictam sole mulierem. Magna siquidem fannüaritas, sed mira omnino vicinitas solis et mulieris. Quomodo enim in tam vehementi fervore tam fragilis natura subsistit? Merito quidem admiraris, Moyses sancte, et curiosius desideras intueri. Verumtamen solve calceamenta de pedibus tuis, et involucra pone carnalium cogitationum, si accedere concupiscis. Ex libro sancti Irenari Episcopi et Martyris contra hereses. In sua propria veniente Domino, et sua propria eum bajulante conditione, quae bajulatur ab ipso, et recapitulationem ejus quae in ligno fuit inobedientiae, per eam, quae in ligno est, obedientiam faciente, et seductione illa soluta, qua seducta est Preek van den H. Bernardus Abt. Kussen wij Maria's voetstappen, mijne broeders, en laten wij ons in een allerinnigst smeekgebed voor haar voeten neerwerpen. Laten wij haar vasthouden en niet van ons laten gaan, eer Zij ons gezegend heeft, Want zij is machtig. Zij immers is de vacht in het midden van dauw en dorschvloer 1), de vrouw, staande tusschen zon en maan, Maria, gesteld tusschen Christus en de Kerk. Maar wellicht verwondert gij u niet zoozeer, dat de vacht met dauw bedekt werd, dan dat de vrouw met de zon omkleed is. Groot is inderdaad de overeenkomst, maar nog meer bewonderenswaardig het verband tusschen zon en vrouw. Hoe toch kan zulk een zwakke natuur tegen zulk een hevige hitte bestand blijven T Terecht staat gij verwonderd, heilige Mozes, en wilt ge de zaak meer van nabij gadeslaan. Doch ontbind uw voetzolen en omhul elke zinnelijke gedachte, zoo gij begeert te naderen. Uit het boek van den H. Ireneus, Bisschop en Martelaar, tegen de ketterijen. Toen de Heer in zijn eigendom komen en zijn eigen schepping, die door Hem gedragen wordt, Hem zou dragen — toen de ongehoorzaamheid, die in het hout (boom der kennis van goed en kwaad) wortelde, het veld zou ruimen voor de gehoorzaamheid, welke Wortelt i) De vacht, door Gedeon op den dorschvloer uitgespreid, welke des nachts met dauw bedekt werd (Boek der Rechters, hds. 6). 190 male illa, quae jam viro destinata erat virgo Heva: per veritatem evangelizata est bene ab Angelo jam sub viro Virgo Maria. Quemadmodum enim illa per angelicum sermonem seducta est. ut effugeret Deum, praevaricata verbum ejus: ita et haec per angelicum sermonem evangelizata est, ut portaret Deum obediens ejus verbo. Et sicut illa seducta est, ut effugeret Deum: sic haec suasa est obedire Deo. ut virginis Hevae Virgo Maria fieret advocata. Et quemadmodum adstrictum est morte genus humanum per virginem, solvatur per virginem: aequa lance disposita virginalis mobedientia per virginalem obedientiam. in het hout (des kruises), en het bedrog ontmaskerd zou worden, waarvan ter kwader ure de reeds voor'den man bebestemde maagd Eva het slachtoffer werd, toen gewerd zeer juist der reeds aan een man verloofde Maagd Maria de blijde tijding van den Engel. Want gelijk gene door het woord eens engels verleid Werd, om God met verachting van diens woord te ontvluchten, zoo werd aan deze door engelen-woord verkondigd, dat zij in gehoorzaamheid aan Gods woord Hem zou dragen. En gelijk gene verleid werd om aan God ontrouw te worden, zoo werd deze overreed, om aan God te gehoorzamen, opdat de Maagd Maria de voorspraak vïuiucii sou van ue maagd tsva. tin zooals door een maagd het menschelijk geslacht des doods schuldig werd, zoo moest het ook door een maagd daarvan ontbonden worden, zoodat de maagdelijke gehoorzaamheid geheel en al zou opwegen tegen de maagdelijke ongehoorzaamheid. Het Te Deum, dat steeds met dit Officie samengaat, sluit de Metten af met het versus sacerdotalis: Post partum, Virgo, inviolata permansisti. B>. Dei Genitrix, intercede pro nobis. y. Na het baren, o Maagd, zijt gij ongerept gebleven. B>. Moeder Gods, spreek voor ons ten beste. In de Lauden worden de psalmen van den Zaterdag gebeden, terwijl na het kapittel de hymne O gloriosa Domina volgt. Evenals voor het Magnificat vinden we voor den lofzang Benedictus een tweetal antiphonen aangegeven. Die voor den tijd tusschen het octaaf van Driekoningen en MariaLichtnus luidt: Ant. Virgo verbo concepit, Virgo permansit, Virgo peperit Regem ommum regum. Ant. De Maagd heeft op het woord (des engels) ontvangen, zij is Maagd gebleven, als Maagd heeft zij den Koning aller koningen gebaard. Buiten dezen tijd bidt men als antiphone: Ant. Beata Dei Genitrix Maria, Virgo perpetua, templum Domini, sacranum Spiritus Sancti: tusola sine exemplo placuisti Regina Jesu Christo: ora pro populo, interveni pro clero, intercede pro devoto femineo sexu. Ant. Zalige Moeder van God, Maria, eeuwig Maagd, tempel des Heeren, heiligdom van den Heiligen Geest, gij alleen hebt zonder weerga als Koningin behaagd aan Jesus Christus; bid voor het volk, spreek ten beste voor de geestelijkheid, wees de voorspraak van het godvruchtig vrouwelijk geslacht. 191 Zoodra deze antiphone na den lofzang herhaald is, zegt men de oratie, gelijk boven bij de Vespers voor de twee tijden van het kerkelijk jaar is aangegeven. In de Kleine Uren bidt men de hymne Memento salutis Auctor, waarna de psalmen gezegd worden onder een der antiphonen, welke voor de Lauden zijn aangegeven. In de Prime, het eerste dier Kleine Uren, laat men aan de gewone oratie voorafgaan: Beatae et gloriosae semperque Virgi- Wij smeeken, Heer, dat de roemrijke nis Mariae, quaesumus Domme, inter- tusschenkomst der glorievolle en roem- cessio gloriosa nos protegat, et ad ruchte altijd Maagd Maria ons be- vitam perducat aeternam. scherme en tot het eeuwig leven geleide. In Terts, Sext en None ontleent men het kapittel en het korte responsorie aan het Klein Officie, doch bidt — naar gelang den tijd van het kerkelijk jaar — een der beide oraties, welke wij bij de Vespers hebben aangegeven, waarna met de None deze Zaterdagsche Getijden eindigen. 192 BOEK III DE KLEINE GETIJDEN DER ALLERHEILIGSTE MAAGD 13 INLEIDING „Zevenmaal daags verkondig ik uw lof/' zoo mag de H. Kerk het veilig den Psalmdichter ») nazeggen. Want in haar liefde heeft ze een loflied samengesteld, waarvan ze de zeven strophen neerlegt op de lippen harer bedienaren, om deze uit te jubelen voor den troon des Allerhoogsten. Dat lied ontleent zij aan het woord van God zeiven, onder inspiratie van den H. Geest neergeschreven in de H. Schrift Z2 ontleent het aan de geschriften harer Kerkleeraars en voegt er haar eigen beschouwingen, haar gezangen en smeekbeden aan toe. En dat alles smelt ze samen, tot wat wij noemen: de Kerkelijke Getijden, gesplitst in zeven onderscheiden deelen, dagelijks Gode aangeboden als een onafgebroken aanbidding en hulde, als dankzegging en smeeking. Zoo vond ook de godsvrucht tot Maria in de zgn. Kleine Getijden een welkom middel, om aan de Moeder Gods op gelijke wijze hulde en vereering te brengen, en tevens God te loven voor al het groote, door Hem in Maria bewerkt. Wel wordt die Maria-hulde reeds verbonden met het bidden der gewone Kerkelijke Getijden in de reeds behandelde slot-antiphone van Maria. Doch waar die hulde slechts enkele oogenblikkenin beslag neemt, moest zich wel de noodzakelijkheid doen gevoelen, om deze uit te breiden en te maken tot een zelfstandig loflied, dat wij thans kennen als de Kleine Getijden of het Klein Officie der allerheiligste Maagd. Evenals het Groot Officie kent ook het Kleine eenzelfde verdeeling, terwijl het eveneens is samengesteld uit psalmen en hymnen, uit lezingen en gebeden. Het wordt Klein Officie genoemd, wijl de Metten slechts uit één nocturne bestaan en de psalmen der verschillende onderdeelen zeer kort zijn. Het Klein Officie vraagt een drieledige beschouwing en wel: het Klein Officie volgens den Romeinschen ritus; het Klein Officie volgens den Griekschen ritus; ten slotte het Klein Officie, gelijk het in afwijkenden tekst door sommige kloosterorden wordt gebeden. Hieraan voegen we toe een beknopt overzicht van de Maria-getijden, Zooals deze bij de Birgitinessen in gebruik zijn. l) Ps. 118, 164. «95 HOOFDSTUK I - DE KLEINE GETIJDEN VAN MARIA VOLGENS DEN ROMEINSCHEN RITUS Wien de eer toekomt, 't eerst een Klein Officie opgesteld en zich de vrome gewoonte dezer dagelijksche Maria-huldiging te hebben eigengemaakt, valt historisch niet te achterhalen. Behalve dat de H. Ildephonsus van Toledo (f 667) als de samen^ steller wordt aangewezen, zoeken niet weinigen den oorsprong van Maria's Kleine Getijden in de Oostersche Kerk, waar de H. Joannes Damascenus (t 754) een kleinen krans van liederen vlocht, die voor den tijd van telkens acht weken iederen dag eigen hymnen en een loflied, uit negen deelen of Oden bestaande, Maria aanbiedt. Hoewel Prins Max van Saksen in zijn later in dit deel in te lasschen verhandeling over het breviergebed der Grieksche Kerk dit werk van den H. Joannes Damascenus gelijk schijnt te stellen met het Westersche Klein Officie — gelooven we eerder, dat we daarin hoogstens een soort voorlooper of aanleiding kunnen zien. Want wat de H. Joannes Damascenus gaf, was slechts de navolging van een onderdeel der Oostersche Kerkelijke Getijden — terwijl ons Klein Officie inderdaad een nabootsing is van de volledige Getijden, zooals deze dagelijks door den priester in naam der H. Kerk worden gebeden. Anderen, en onder hen Kard. Bona, meenen volgens een handschrift van Petrus Diaconus, dat Paus Gregorius II (715—731) het Klein Officie vervaardigd, en dat Paus Zacharias (741—752), die een tijdlang onder de kloosterlingen van Monte Cassino vertoefde, het als plicht-officie naast de Kerkelijke Getijden zou hebben voorgeschreven. Niet onwaarschijnlijk steunt dit onware bericht op een mededeehng uit het Liber Pontificalis, volgens hetwelk Paus Gregorius III (731—741) op een synode te Rome de Benedictijner-monniken van het klooster nabij de St. Pieter verplichtte, om dagelijks na het Groot Officie nog drie psalmen en het evangelie te zingen. *) Wat van bovenstaande gegevens ook zij, zeker is, dat wij reeds kort daarna sporen vinden van de vrome gewoonte, Maria dagelijks door het Klein Officie te huldigen. De vinger-wijzingen o.a., die de l) S. Baumer, O.S.B., Geschichte des Breviers, Freiburg i/Br. 1895, blz. 261, v. 196 oudste ordinaria ons aan de hand doen, duiden er op, dat in tal van kloosters, bijv. in die der Cisterciensers en Carmelieten, sinds lang het gebruik heerschte, om iederen dag door het bidden van de Kleine Getijden de H. Maagd en Moeder Gods te huldigen. Ook van afzonderlijke personen wordt zulks in hun levensbeschrijving uitdrukkelijk verhaald. Zoo bad de heilige Bisschop Ulrich van Augsburg (f 973) behalve de gewone Getijden, ook nog die van de Moeder Gods, van het H. Kruis en van alle Heiligen. *) Wel is waar voert Beissel 2) nog eenige andere voorbeelden aan, doch wijl daar telkens sprake is van een Mariaofficie op Zaterdag, zou het niet onmogelijk zijn, dat hieronder het zgn. Officium S. Marias in Sabbato moet verstaan worden. Een bijzondere verdienste verwierf zich de H. Petrus Damianus (f 1072), die niet alleen het Klein Officie verbeterde, maar het dagelijks bidden er van ook allerwegen bevorderde. Nog meer was zulks het geval, toen Paus Urbanus II (1088—1099) op de synode van Clermont in 1095 bepaalde, dat alle geloovigen, of Zeker de geestelijken, Zaterdags het Maria-officie, door Petrus Damianus bij de monniken reeds ingevoerd, zouden bidden, om daardoor den bijstand van de Moeder Gods over den eersten kruistocht af te smeeken. 8) Weldra werd dit door tal van provinciale synoden, o.a. die van Spoleto in 1185,4) tot alle dagen der week uitgestrekt. Ditzelfde voorschrift wordt aan de geestelijken, zoodra zij een der H. Wijdingen ontvangen hebben, gegeven door de statuten der Duitsche Kerk, opgesteld in het jaar 1287. 5) Het kon niet anders, of dergelijke bepalingen moesten bij den opbloei der Maria-vereermg in de Middeleeuwen er krachtig toe bijdragen, om het afzonderlijk bidden van het Klein Officie door de geloovigen te bevorderen. Zelfs vorstelijke personen rekenden het zich ten plicht, door het dagelijks bidden van het Maria-officie aan de Koningin van hemel en aarde hun hulde aan te bieden. Zoo o.a. de H. Lodewijk, koning van Frankrijk, die er zelfs zorg voor droeg, dat zijn kinderen de Getijden der H. Maagd van buiten zouden kennen.6) Aanvankelijk hield men voor de Kleine Getijden angstvallig vast aan de Latijnsche taal. Zoo had o.a. de synode van Toulouse in 1229 *) Baumer, t.a.pl., blz. 263. *) St. Beissel, S.J., Geschichte der Verehrung Maria's in Deutschland wdhrend des Mittelalters, 'Freiburg, i/ Br., 1909, blz. 310. ») Hefele, Concüiengeschichte, Freiburg i/Br., 1869, dl. V, blz. 308. 4) Hefele, t.a.pl., blz. 646. 6) Martene-Durandtjs, Thesaurus novus anecdotorum, Lutetiae Parisiorum, 1717, dl. IV, col. 850. a) Beissel, t4t.pl., blz. 31a. 197 uitdrukkelijk verboden, dat het psalterium, brevier en de Getijden van Maria zich in de landstaal overgezet, in leekenhanden mochten bevinden.1) Niettemin merken we reeds spoedig op, hoe elders het Klein Officie in de levende taal wordt overgebracht, ten einde het geregeld bidden ervan door de leeken zooveel mogelijk te bevorderen. Wat ons land betreft, men begon hiermede zeker in de eerste helft der 14e eeuw; kort daarop bracht Geert Groote (| 1384) de Getijden in het Dietsch over en voegde er tot beter begrip een korte verklaring der psalmen van dit Mariaansch Officie aan toe.2) Hoe spoedig dit vrome gebruik zich verspreidde, blijkt ten duidelijkste uit de overtalrijke handschriften, die nu nog in elke bibliotheek van eenige beteekenis gevonden worden en waarin naast de Getijden van het H. Kruis, van de Eeuwige Wijsheid e.a. aan het Klein Officie der Moeder Gods een plaats is aangewezen. En als later de boekdrukkunst haar intrede doet in de rij der uitvindingen, dan wil ook zij aan Maria dienstbaar zijn, door herhaaldelijk den geloovigen een vertaling der Kleine Getijden in handen te geven. 8) De bouw van het Klein Officie was naar iedere brevier-uitgave verschillend. Over 't algemeen — en zeker voor ons land — namen de handschriften, zij het met kleine verschillen, het Officie over, gelijk men het in 't Utrechtsch brevier vond opgesteld en zooals we het nu nog in hoofdtrekken in het brevier der Dominicanen terugvinden. Een hy nne schijnt men volgens den opzet van 't Utrechtsch brevier en de talrijke handschriften, in de Metten niet gebeden te hebben, en ging men van het invitatorium of den uitnoodigings-psalm onmiddellijk over tot de drie psalmen, welke thans in de eerste nocturne van Maria-feesten gebeden werden en die voor alle dagen der week waren voorgeschreven. Hierop volgden drie lessen in rijmvorm, 4) waarna het Te Deum gebeden werd. In de Lauden had men na de Zondags-psalmen de hymne O gloriosa Domina, waarna het kapittel, de lofzang Benedictus en een Maria-oratie, verbonden met die van den H. Geest. De Prime had een eigen hymne, die in de volgende drie kleine Uren herhaald werd; overigens had men dezelfde psalmen als tegenwoordig, doch ook hier werd de oratie van den H. Geest gevoegd bij die van Maria. De Vespers toonen geen verschil met den vorm, waarin zij nu gebeden worden; de Completen echter hebben andere psalmen, een eigen hymne (Fit porta Christi pervia), terwijl na ») Hefele, t4t.pl., dl. V, blz. 875. ') J. A. F. Kronenburg, C.SS. R., Maria's Heerlijkheid in Nederland, Amsterdam, 19041914, dl. II, blz. 80, v. ') Voor meerdere bijzonderheden zie Kronenburg, t.a.pl., blz. 82, v. ) Wij geven deze lessen bij de behandeling der Kleine Getijden in de Orde der Dominicanen. ig8 het Nunc dimittis eenige zgn. preces volgen en ook dit gedeelte, gelijk de Vespers, afgesloten wordt met de oratie van Maria en den H. Geest. Verschillende uitgaven van het Klein Officie wijzen ons echter op tal van afwijkingen. Zoo geeft o.m. een handschrift van het eind der 15e eeuw als lessen het in drie deelen gesplitste epistel uit de feestmis van 8 December, doch wijst voor de Completen de thans gebruikelijke psalmen aan. *) Een ander handschrift uit het begin der 16e eeuw laat in de Prime de eerste drie psalmen van het psalterium bidden, geeft in de Completen de psalmen aan, zooals deze nu nog o.a. bij de Carmelieten worden gebeden, en laat hierop een eigen hymne (Virgo singularis) volgen. 2) Het brevier van Windesheim, uitgegeven in 1499, 8) heeft voor de psalmen der Metten reeds de tegenwoordige verdeeling, door de drie groepen van psalmen uit het groot Mariaofficie aan te wijzen voor de onderscheiden dagen der week. Eenzelfde verscheidenheid heerschte er wat betreft de commemoraties of gedachtenissen, die in het Klein Officie gehouden werden. Bij het kort overzicht van Maria's Kleine Getijden volgens het Utrechtsch "brevier wezen wij op het gebed van den H. Geest, dat met de oratie van de Moeder Gods verbonden werd en waarin wij minstens een soort gedachtenis kunnen herkennen. Duidelijker echter zien wij zulks in de twee juist aangehaalde handschriften. Dat uit het eind der 15e eeuw schrijft een gedachtenis voor van de heilige Apostelen en verbindt met de oratie der HH. Petrus en Paulus er een van alle Heiligen en van den vrede. Deze gebeden worden in elk onderdeel herhaald, terwijl aan het slot der Completen alleen de gedachtenis van alle Heiligen vermeld wordt. Het handschrift uit het begin der 16e eeuw daarentegen bepaalt volledige commemoraties van den H. Geest, den H. Michaël en van H. Joannes den Dooper. Mindereischend daarentegen is het brevier, dat toebehoorde aan Kardinaal Grimanus (f 1523); 4) het vermeldt slechts de gedachtenis aller Heiligen, terwijl het aan de hierbij behoorende oratie die van de heilige Apostelen Petrus en Paulus laat voorafgaan. Een laatste bijzonderheid betreft de dagen, waarop het Klein Officie al dan niet mocht gebeden worden. Was hiervan noch in de Utrechtsche breviers, noch in de talrijke handschriften sprake, zoodat men zich dus scheen te houden aan den oorspronkelijken opzet om dagelijks de Kleine Getijden te bidden, toch zien we, hoe weer andere breviers *) Bisschoppelijk Museum te Haarlem, catal. no. 66. 2) Ibid., catal. no. 65. *l Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht. ') Bekend als net Breviarium Grimani, facsimile-druk, o.a. Bisschoppelijk Museum te Haarlem. 199 uit omstreeks denzelfden tijd hieromtrent allerlei voorschriften geven en tijden of dagen uitzonderen. Zoo bepaalt o.m. het reeds vermelde Breviarium Grimani uit het begin der 16e eeuw, dat het Klein Officie niet mag gebeden worden op dagen van dubbelen rang (duplex), gedurende de octaven van Kerstmis, Epiphanie, Pinksteren, Maria ten Hemel Opneming en Geboorte, alsmede vanaf Woensdag in de Goede Week tot en met Zaterdag na Paschen. Het was niet slechts vrome gewoonte, maar op vele plaatsen ook voorschrift, om op dagen beneden den rang van dubbel aan het gewone Officie nog enkele andere toe te voegen, zooals die van Maria, van het H. Kruis, enz. Gevolg was, dat priesters, die zich met zielzorg, studie of andere bezigheden belast zagen, het koorgebed met zijn vele aanhangsels, als een te zwaar drukkende last gingen beschouwen. Om hen hierin zoover mogelijk tegemoet te komen, sloeg men den eenig mogelijken weg in en verrijkte den kalender met een ruim getal feesten van dubbelen rang. x) Elders ging men nog verder, en voegde ook de Zondagen (hoewel deze meestal toch reeds door eèn Heiligenfeest bezet waren), de Zaterdagen waarop het Officie de Sabbato gebeden werd, en op meerdere plaatsen ook de feesten van half dubbelen rang bij de dagen, waarop Maria's Kleine Getijden wegvielen. Aan het zeer billijke verlangen om het Kerkelijk Officie in omvang te verminderen, kwam Kardinaal Quignonez tegemoet, door ten jare 1535 in zijn nieuwe brevier-uitgave, die een hervorming en zoo groot mogelijke inkorting van het Officie nastreefde, de verpachting omtrent de Kleine Getijden volstrekt op te heffen en ze zelfs als oefening van particuliere devotie uit zijn brevier te schrappen. De commissie, later door Paus Pius V belast met een algeheele en meer redelijke herziening van het brevier, nam het Klein Officie weliswaar weder op, doch beperkte de verplichting slechts tot de enkele dagen, waarop het feriale Officie (d.i. van den dag zelf) moest gebeden worden. In de Bulle Quod a nobis, waardoor Pius V in 1560 het nieuwe brevier verplichtend stelde voor heel de Westersche Kerk, hief de Paus ten opzichte van het Klein Officie de verphchürig onder zonde op, doch verlangde, dat de godsvrucht der priesters hen niettemin zou aansporen, de Kleine Getijden te bidden, waarvoor hij een aflaat van 100 dagen vaststelde. Voor die kerken echter, welke op een of anderen titel (bijv. van stichting e.d.) tot het Klein Officie gehouden waren, bleef de verplichting voortduren. Wat de volgorde betreft, werd tevens bepaald, dat bij het koorgewjjze bidden in samen*) Baumer, t.a.p.1, blz. 370. 200 Madonna met Kind, detail van het beroemde schilderij van Andrea del Sarto (Galleria Uffizi te Florence) voeging met het Groot Officie, de Metten en Vespers moesten gebeden worden vóór de Metten en Vespers van de Groote Getijden, de Prime werd geplaatst vóór de lezing van het Martyrologium, terwijl de overige onderdeden gebeden werden na het daaraan beantwoordende gedeelte van het Groot Officie. Ten slotte hief Paus Pius X voor de bovengenoemde gevallen het verplicht bidden van het Klein Officie op, doch schreef tevens voor, dat men zich tot den Apostolischen Stoel had te wenden, om deze verplichting in een andere te doen wijzigen.x) Lieten de oude breviers en leeken-getijdenboeken het Klein Officie heel 't jaar door onveranderd, door de brevier-hervorming van Pius V kwam hierin, evenals in het Zaterdagsch Officie, in zooverre een wijziging, dat op bepaalde tijden van het jaar enkele onderdeelen dier Getijden met den Hturgischen tijdgeest in overeenstemming werden gebracht. Ongetwijfeld volgde men hier de lijn, reeds zoolang door het missaal aangegeven ten opzichte der votiefmis van Maria en waarbij men rekening hield met den tijd van het kerkelijk jaar, waarin men zich bevond. Vandaar dat het Klein Officie gedurende den Advent, vanaf Kerstmis tot Maria Lichtmis en in den Paaschtijd hier en daar enkele meer of minder uitvoerige veranderingen ondergaat. Geven wij thans een overzicht van het Klein Officie, zooals dit in den loop des jaars gebeden wordt en in zijn opzet overeenkomt met de Getijden, gelijk die voor het hoogfeest der Moeder Gods, haar ten Hemel Opneming zijn opgesteld. In de Vespers, die evenals alle onderdeelen door het Ave Maria worden vooraf gegaan> bidt men de vijf psalmen, die voor de feesten der Moeder Gods zijn aangegeven onder de volgende antiphonen: Ant. Dum esset Rex in accubitu suo, nardus mea dedit odorem suavitatis. Ant. Laeva ejus sub capite meo, et dextera illius amplexabitur me. Ant. Nigra sum, sed formosa, filiae Jerusalem: ideo dilexit me Rex, et introduxit me in cubiculum suum. Ant. Jam hiems transiit, imber abiit, et recessit: sur ge, amica mea, et veni. Ant. Speciosa facta es et suavis in deliciis tuis, sancta Dei Genitrix. Ant. Zoolang de Koning in zijn divan1) is, geeft mijn nardus zoeten geur. Ant. Zijn linkerarm zij onder mijn hoofd, en zijn rechter omvatte mij, Ant. Zwart ben ik, maar toch schoon, o dochters van Jerusalem; daarom heeft mij de Koning lief en leidde mij in zijn woonvertrek. Ant. De winter is nu over, de regen is voorgoed voorbij: sta op, mijn liefste, en kom! Ant. Schoon wordt gij en bevallig in uw bekoorlijkheden, o heilige Moeder Gods! *) Rubricx in recitatione divini officii et in Missarum celebratione servandx ad normam constttuüoms apostohex Divino afflatu, i Nov. 1911, tit. VIII, De officiis votivis deque alus offtcus addititus, no. a. a) De Divan is de vergadering van Oostersche rijksgrooten of de groote zaal. 201 Dan bidt men als kapittel: Ab initio, et ante saecula creata sum, et usque ad futurum saeculum non desinam. et in habitatione sancta coram ipso ministravi. Van den beginne af en vóór de eeuwen ben ik geschapen en tot in de toekomstige eeuwigheid zal ik niet vergaan, en in de heilige woning diende ik voor zijn aangezicht. Hierop volgt de hymne Ave maris stella (blz. 124), met het vers: t. Diffusa est gratia in labiis tuis. Eh Propterea benedixit te Deus in aeternum. i y. Bevalligheid is uitgestort op uwe lippen. E>. Daarom heeft God u voor eeuwig gezegend. Het Magnificat gaat vergezeld van de volgende antiphone: Ant. Beita Mater, et intacta Virgo, gloriosa Regina mundi, intercede pro nobis ad Domimum. Ant. Heilige Moeder en ongerepte Maagd, glorievolle Koningin der wereld, spreek voor ons ten beste bij den Heer. Iets geheel eigenaardigs in het Klein Officie is, dat de oratie, gelijk ook in de overige onderdeelen, wordt voorafgegaan door het Kyrie (Christe, Kyrie) eleison, zonder dat daarmede het anders gebruikelijke Pater noster samengaat. Na deze drievoudige bede om ontferming, gevolgd door den groet Dominus vobiscum, bidt men als oratie: Oremus. Concede nos famulos tuos, quaesumus, Domine Deus, perpetua mentis et corporis sanitate gaudere: et gloriosa beatae Mariae semper Virginis intercessione, a praesenti liberari tristitia, et aeterna perfrui laetitia. Per Dominum nostrum. Bh Amen. Laat ons bidden. Verleen ons, uw dienaren, smeeken wij, Heer God, dat wij ons in een voortdurende gezondheid naar geest en lichaam mogen verheugen en door de roemvolle tusschenkomst der zalige Maria, altijd Maagd, van de tegenwoordige droefheid bevrijd worden en de eeuwige vreugde mogen genieten. Door onzen Heer. Bh Amen. Dan sluit men de Vespers, evenals straks op gelijke wijze de Lauden, met een gedachtenis van alle Heiligen, waarbij de oratie eigenaardigerwijze uit een dubbel gebed bestaat: : Ant. _ Sancti Dei omnes, intercedere dignemini pro nostra omniumque salute. Laetamini in Domino, et exultate justi. Bh Et gloriamini, omnes recti corde. Oremus. Protégé, Domine, populum tuum, et Apostolorum tuorum Petri et Pauli, et aliorum Apostolorum patrociniis confidentem, perpetua defensione conserva. Ant. Alle Heiligen Gods, moogt ge u gewaardigen voor ons en aller weizijn ten beste te spreken. V. Verheugt u in den Heer en jubelt, gij rechtvaardigen. Eh En verblijdt u, gij allen, die rechtzinnig van harte zijt. Laat ons bidden. Behoed, o Heer, uw volk, en nu net vertrouwt op de bescherming van uw Apostelen Petrus en Paulus en der overige Apostelen, bewaar het onder uw voortdurende schutse. 202 Omnes Sancti tui, quaesumus Do- Dat al uw Heiligen, smeeken wij, o mine, nos ubique adjuvent: ut dum Heer, ons overal bijstaan, opdat wij, nu eorum merita recolimus, patrocinia wij hun verdiensten herdenken, hun be- sentiamus: et pacem tuam nos tri 3 con- scherming mogen ondervinden; schenk cede temporibus, et ab Ecclesia tua uw vrede in onze dagen en verdrijf cunctam repelle nequitiam: iter, actus alle boosheid van uw Kerk; regel naar et voluntates nos tras, et omnium famu- de goede beschikkingen van uw heil het lorum tuorum, in salutis tuae prosperi- gaan, werken en willen van ons en van tate dispone: benefactoribus nostris al uw dienaren; schenk de eeuwige sempiterna bona retribue; et omnibus goederen aan onze weldoeners en ver- fidelibus defunctis requiem aeternam leen aan alle afgestorven geloovigen concede. Per Dominum. de eeuwige rust. Door onzen Heer. In de Completen worden de drie psalmen 128,129 en 130 gebeden, gevolgd door de hymne: Memento, rerum Conditor, Gedenk, o Schepper van 't heelal, Nostri quod olim corporis, Dat Gij de mensch lij ke natuur, Sacrata ab alvo Virginis Bij uw geboorte uit den schoot Nascendo, formam sumpseris. Der Maagd, met U vereenigd hebt. Maria, Mater gratiae, Maria, Moeder van gena, Dulcis Parens dementia;, Die ons de Mildheid zelve schenkt, Tu nos ab hoste protégé, Bescherm ons tegen 's vijands list, Et mortis hora suscipe. En neem ons in ons sterf-uur op. Jesu, tibi sit gloria, Aan U, o Jesus, eer en lof, Qui natus es de Virgine, Die uit de Maagd geboren werdt, Cum Patre et almo Spiritu, Den Vader ook en Heü'gen Geest In sempiterna saecula. Amen. In altijddurende eeuwigheid. Amen. Het eerste couplet dezer hymne, dat wij in zijn oorspronkelijke redactie zullen ontmoeten bij de behandeling van het Klein Officie volgens den ritus der Carmelieten, is ontleend aan de Kersthymne: Jesu, Redemptor omnium van den H. Ambrosius.1) Over de beide slot-coupletten: Maria, Mater gratiae en Jesu, tibi sit gloria spraken wij reeds vroeger (blz. 18 en 129). Aan de hymne sluit zich aan het kapittel: Ego mater pulchrae dilectionis, et Ik ben de moeder der schoone liefde timoris, et agnitionis, et sancta; spei. en der vreeze en der kennis en der heilige hoop. Na het vers Ora pro nobis bidt men den lofzang Nunc dimittis, welke begeleid wordt door de antiphone Sub tuum praesidium, het bekende Onder uwe bescherming. Dan sluit men de Completen met het gebed: Beatae et gloriosae semper Virginis Wij smeeken, o Heer, dat de roemManae, quaesumus Domine, intercessio rijke tusschenkomst der zalige en glogloriosa nos protegat, et ad vitam per- rievolle Maria altijd Maagd ons beducat aïternam. Per Dominum. scherme en tot het eeuwig leven ge¬ leide. Door onzen Heer. l) Baumer, t.a.pl., blz. 258. 2P3 In de Metten worden na het invitatorium en de hymne Quem terra (b\z. 129) drie psalmen gebeden, ontleend aan het Groot Officie der H. Maagd en wel in deze volgorde: op Zondag, Maandag en Donderdag de psalmen der eerste nocturne, op Dinsdag en Vrijdag die van de tweede en op Woensdag en Zaterdag die der derde nocturne. Na het Pater noster bidt men als overgang tot de lezingen: Precibus et meritis beatae Mariae semper Virginis, et omnium Sanctorum, perducat nos Dominus ad regna caelorum. Amen. Door de voorbede en de verdiensten der zalige Maria, altijd Maagd, en van alle Heiligen, geleide ons de Heer tot het rijk der hemelen. Amen. De drie lessen zijn ontleend aan het boek Ecclesiasticus en voeren Maria op, sprekend over haar uitverkiezing door God en over de heerlijkheid, waarmede Hij haar tooide. Met de daarmee verbonden responsories luiden deze lessen als volgt: _ Lectio I. In omnibus requiem quaesivi, et in hereditate Domini morabor. Tune praecepit, et dixit mini Creator omnium: et qui creavit me, requievit in tabernaculo meo, et dixit mihi: In Jacob inhabita, et in Israël hereditare, et in electis meis mitte radices. Eh Sancta et immaculata virginitas, quibus te laudibus efferam, nescio: * Quia quem caeli capere non poterant, tuo gremio contulisti. v. Benedicta tu in mulieribus, et benedictus fructus ventris tui. Quia quem caeli capere non poterant, tuo gremio contulisti. ie Les. Onder allen zocht ik een rustplaats, en in 's Heeren erfdeel wil ik verblijven. Toen beval en zeide mij de Schepper van het heelal, en Hij, die mij schiep, deed mij rusten in mijn tent, en zeide tot mij: Ga wonen bij Jacob, en neem in Israël uw erfdeel, en schiet wortel onder mijn uitverkorenen. Eh Heilige en onbevlekte maagdelijkheid, met welke lofprijzingen ik u verheerlijken zal, weet ik niet; * want Hem, dien de hemelen niet konden bevatten, hebt gij in uw schoot gedragen. Gezegend zijt gij onder de vrouwen, en gezegend is de vrucht uws lichaams. Want Hem, dien de hemelen niet konden bevatten, hebt gij in uw schoot gedragen. Lectio II. Et sic in Sion firmata sum, et in civitate sanctificata similiter requievi, et in Jerusalem potes tas mea. Et radicavi in populo honorificato, et in parte Dei mei hereditas illius, et in plenitudine sanctorum detentio mea. Eh Beata es, Virgo Maria, quae Dominum portasti Creatorem mundi: * Genuisti qui te fecit, et in aeternum permanes virgo. f. Ave, Maria, gratia plena, Dominus tecum. Genuisti qui te fecit, et in aeternum permanes virgo. ae Les. En zoo verkreeg ik op Sion een vaste woon en had in de heilige stad gelijkelijk eene rustplaats, en te Jerusalem was mijn heerschappij. En ik schoot wortel onder een verheerlijkt volk, en in het erfdeel van mijn God, zijn erfgoed, en in de volle vergadering der Heiligen is mijn verblijf. Bh Zalig zijt gij, Maagd Maria, die den Heer gedragen hebt, den Schepper der Wereld: * Gij hebt Hem gebaard, die u maakte en eeuwig blijft gij maagd. V. Wees gegroet, Maria, vol van genade, de Heer is met u. Gij hebt Hem gebaard, die u maakte en eeuwig blijft gij maagd. 204 Lectio III. Quasi cedius exaltata sum in Libano, et quasi cypressus in monte Sion: quasi panna exaltata sum in Cades, et quasi plantatio ross in Jericho Quasi ohva speciosa in campis, et quasi platanus exaltata sum juxta aquam in plateis. Sicut cinnamomum et balsamum aromatizans odorem dedi: quasi myrrha electa dedi suavitatem odoris. EJ. Felix namque es, sacra Virgo Maria, et omni laude dignissima: * Quia ex te ortus est sol justitiae, * Christus Deus noster. y. Ora pro populo, interveni pro clero, intercede pro devoto femineo sexu: sentiant omnes tuum juvamen, quicumque celebrant tuam sanctam commemoradonem. Quia ex te ortus est sol justitiae, Christus Deus noster. Gloria Patri et Filio et Spiritui Sancto. Christus Deus noster. 3e Les. Als een ceder op den Libanon schoot ik op, en als een cypres op den berg Sion. Als een palm te Cades schoot ik op en als een rozengaarde te Jericho. Als een schoone olijfboom op de velden groeide ik op en als een plataan aan het water op de pleinen. Gelijk kaneel en welriekende balsem verspreidde ik geur; gelijk uitgelezen mirre verspreidde ik zoeten reuk. fh Voorwaar zijt ge gelukkig, o heilige Maagd Maria, en allen lof overwaardig: * Want uit u is opgegaan de Zon der gerechtigheid, * Christus onze God. y. Bid voor het volk, spreek ten beste voor de geestelijkheid, wees de voorspraak van het vrome vrouwelijk geslacht: dat allen uw hulp ondervinden, die uw heilige gedachtenis vieren. Want uit u is opgegaan de Zon der gerechtigheid, Christus onze God. Eere zij den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest. Christus onze God. Van den lofzang Te Deum is noch in den tekst van het Klein Officie, noch in de algemeene rubrieken sprake. P. Victorius van Appeltern echter zegt in zijn aan de brevier-hervorming van Paus Pius X aangepast Promptuarium, *) dat het Te Deum steeds moet gebeden worden behalve van af Septuagesima tot Paschen en gedurende den Advent, tenzij in een van beide perioden een Maria-feest gevierd wordt. Deze meerling laat hij steunen op een uitspraak der Riten-Congregatie, op 27 Februari 1883 gegeven voor een bepaalde Congregatie van kloosterzusters. 2) Waar dus bij het opstellen van het nieuwe brevier blijkbaar geen rekening met dit decreet is gehouden, blijft de kracht dezer uitspraak alleen beperkt tot bedoelde Zuster-Congregatie. Daarenboven is de omstandigheid, dat na de derde les een responsorie volgt, voldoende aanwijzing, dat de lofzang Te Deum in het Klein Officie wegvalt. In de Lauden gaan de gewone Zondags-psalmen vergezeld van de vijf antiphonen uit de Getijden van Maria's ten Hemel Opneming: Ant. Assumpta est Maria in caelum: Ant. Opgenomen is Maria ten hemel; gaudent Angeli, laudantes benedicunt de Engelen verheugen zich, lofzingend Dominum. _ zegenen zij den Heer. Ant. Maria Virgo assumpta est ad Ant. De Maagd Maria is opgenomen aethereum thalamum, in quo Rex in de hemelsche woontent, waar de Ko- regum stellato sedet solio. ning der koningen zetelt op een met sterren bekleede troon. ') Sacrx Liturgix Promptuarium, Brugis 1913, dl. II, no. go, blz. 158. a) Deer. Auth. SJt.C, 27 Febr. 1883, no. 3573, ad I. 205 Ant. In odorem unguentorum tuorum currimus: adolescentulae dilexerunt te nimis. Ant. Benedicta, filia, tu a Domino: quia per te fructum vitae communicavimus. Ant. Pulchra es, et decora, filia Jerusalem: terribilis ut castrorum acies ordinata. Ant. In den geur van uwe reukwerken gaan wij voort; de maagden nebgen u zeer lief. Ant. Gezegend zijt gij, o dochter van den Heer, want door u zijn wij aan de vrucht des levens deelachtig geworden. Ant. Schoon zijt gij en volheerlijk, dochter van Jerusalem 1 verschrikkelijk zijt ge als een leger in slagorde geschaard. Het kapittel omvat weder een heerlijke lofspraak op Maria: Viderunt eam filiae Sion, et beatissimam praedicaverunt: et reginae laudaverunt eam. De dochters van Sion hebben haar aanschouwd en allergelukkigst geprezen; ook de koninginnen loofden haar. Na de hymne O gloriosa Domina (blz. 136) bidt men den lofzang Benedictus, ingezet door de volgende antiphone: Ant. Beata Dei Genitrix Maria, Virgo perpetua, templum Domini, sacrarium Spiritus Sancti, sola sine exemplo placuisti Domino nostro Jesu Chris to: ora pro populo, interveni pro clero, intercede pro devoto femineo sexu. Ant. Zalige Moeder van God, Maria, eeuwig Maagd, tempel des Heeren, heiligdom van den Heiligen Geest, gij alleen hebt zonder weerga behaagd aan onzen Heer Jesus Chritsus; bid voor het volk, spreek ten beste voor de geestelijkheid, wees de voorspraak van het vrome vrouwelijk geslacht. Op dezen lofzang volgt het gebed: Oremus. Deus, qui de beatae Mariae Virginis utero Verbum tuum, Angelo nuntiante, carnem suscipere voluisti: praesta supplicibus tuis; ut, qui vere eam Genitricem Dei credimus, ejus apud te intercessionibus adjuvemur. Per eumdem Dominum nostrum. Eh Amen. Laat ons bidden. God, die wilde, dat uw Woord bij de boodschap des Engels in den schoot der zalige Maagd Maria het vleesch aannam, verleen ons, die U smeeken, dat wij, die haar als waarachtige Moeder van God belijden, door haar tusschenkomst bij U mogen geholpen worden. Door denzelfden onzen Heer. Eh Amen. Evenals de Vespers eindigen ook de Lauden met een gedachtenis van alle Heiligen. In de vier kleine Uren wordt de hymne der Completen Memento rerum Conditor gebeden, waarop telkens onder een der antiphonen van de Lauden drie korte psalmen volgen. Na het kapittel bidt men een vers met antwoord, dat in de plaats treedt van het korte responsorie, zooals we dit in de Groote Getijden ontmoeten. En gelijk zulks in de reeds behandelde onderdeelen plaats had, eindigen ook deze kleine Uren ieder voor zich met een verschillende oratie. Wij meenen hierin een overblijfsel te kunnen zien van een middeleeuwsch gebruik, om, zooals bijv. het Utrechtsche brevier herhaaldelijk aantoont, op feesten van hoogeren rang de onderscheiden 206 deelen der Getijden met een variëerend gebed te doen eindigen. Het slot dier verschillende Uren laten wij hier volgen» Ad Primam. Capitulum. Quae est ista, quae progreditur quasi aurora consurgens, pulchra ut luna, electa ut sol, terribilis ut castrorum acies ordinata? y. Dignare me laudare te, Virgo sacrata. Eh Da mihi virtutem contra hostes tucs. Oremus. Deus, qui virginalem aulam beatae Mariae, in qua habitares, eligere dignatus es; da, quaesumus; ut sua nos defensione mimitos, jucundos facias suae interesse commemorationi. Qui vivis et regnas. Ad Tertiam. Capitulum. Et sic in Sion firmata sum, et in civitate sanctificata simhiter requievi, et in Jerusalem potes tas mea. v. Diffusa est gratia in labiis tuis. Bh Propterea benedixit te Deus in aeternum. Oremus. Deus qui salutis aeternae, beatae Mariae virginitatae fcecunda, humano generi praemia praestitisti: tribue, quaesumus; ut ipsam pro nobis intercedere sentiamus, per quam meruimus auctorem vitae suscipere, Dominum nostrum Jesum Christum Filium tuum, qui tecum vivit. Eh Amen. Ad Sext ah. Capitulum. Et radicavi in populo honorificato, et in parte Dei mei hereditas illius, et in plenitudine sanctorum detentio mea. v. Benedicta tu in mulieribus. Eh Et benedictus fructus ventris tui. Oremus. Concede, misericors Deus, fragilitati nostrae praesidium; ut, qui sanctae Dei Genitricis memoriam agimus; intercessionis ejus aurilio, a nostris iniquitatibus resurgamus. Per eumdem Dominum nostrum. Eh Amen. Bij de Prime. Kapittel. Wie is zij, die daar komt als 't rijzend morgenrood, lieflijk als de maan, heerlijk als de zon, geducht als een slagvaardig heirl y. Ge waardig, dat ik u love, o heilige Maagd. Eh Geef mij kracht tegen uw vijanden. Laat ons bidden. God, die U gewaardigde den maagdelijken schoot der zalige Maria te verkiezen om daarin te wonen, geef, smeeken wij, dat Gij ons, sterk door haar bescherming, in blijdschap aan haar gedachtenis-viering moogt doen deelnemen. Die leeft en heerscht. Bij db Terts. Kapittel. En zoo verkreeg ik op Sion een vaste woon en had in de heilige stad geiijkelijk een rustplaats en te Jerusalem was mijn heerschappij. y. Bevalligheid is uitgestort op uw lippen. Eh Daarom heeft God u voor eeuwig gezegend. Laat ons bidden. God, die door het maagdelijk moederschap der zalige Maria aan het menschdom de schatten van het eeuwig heil hebt geschonken, wij bidden, dat wij de voorspraak mogen ondervinden van haar, door wie wij verdienden den Schenker des levens te ontvangen, onzen Heer Jesus Christus, uw Zoon, die met u leeft. Eh Amen. Bij de Sext. Kapittel. En ik schoot wortel onder een verheerlijkt volk, en in het erfdeel van mijn God, zijn erfgoed en in de volle vergadering der heiligen is mijn verblijf. y. Gezegend zijt gij onder de vrouwen. Eh En gezegend is de vrucht uws lichaams.Laat ons bidden. Verleen, barmhartige God, hulp aan onze zwakheid, opdat wij, die de gedachtenis vieren der heilige Moeder Gods, met behulp van haar voorspraak uit onze ongerechtigheden mogen opstaan. Door denzelfden onzen Heer. Eh Amen. 207 Ad Nonam. Capitulum. In plateis, sicut cinnamomum et balsamum aroma tizans odorem dedi: quasi myrrha electa dedi suavitatem odoris. y. Post partum, Virgo, inviolata permansisti. Bh Dei Genitrix, intercede pro nobis. Oremus Famulorum tuorum, quaesumus Domine, delictis ignosce: ut, qui tibi placere de actibus nostris non valemus, Genitricis Filii tui Domini nostri intercessione salvemur. Qui tecum vivit et regnat. Bij de None. Kapittel. Op de pleinen verspreidde ik geur als kaneel en welriekende balsem, gelijk uitgelezen mirre verspreidde ik zoeten, reuk. y. Na het baren, o Maagd, zijt gij ongerept gebleven. Bh Moeder Gods, spreek voor ons ten beste. Laat ons bidden. Scheld kwijt, smeeken wij, o Heer, de misslagen uwer dienaren, opdat wij, die U om onze handelingen niet kunnen behagen, behoed mogen worden door de voorspraak van de Moeder van uw Zoon, onzen Heer. Die met U leeft en heerscht. Een belangrijke wijziging ondergaat het Klein Officie gedurende den Advent en op het feest van Maria-Boodschap, wanneer uiteraard zeer veel in verband wordt gebracht met het mysterie van Christus' menschwording in den schoot van Maria. De kapittel-lezingen worden ontleend aan de profetieën van Isaïas, terwijl voor de verschillende onderdeelen het gebed onveranderd blijft het Deus, qui de beatae (zie boven). In de Vespers zoowel als in de Lauden bidt men de antiphonen uit het Officie van Maria-Boodschap: Ant. Missus est Gabriël Angelus ad Mariam Virginem desponsatam Joseph. Ant. Ave, Maria, gratia plena; Dominus tecum: benedicta tu in mulieribus. Ant. Ne timeas, Maria, invenisti gratiam apud Dominum: ecce concipies et paries filium. Ant. Dabit ei Dominus sedem David patris ejus; et regnabit in aeternum. Ant. Ecce ancilla Domini: fiat mihi secundum verbum tuum. Ant. De Engel Gabriël werd gezonden tot de Maagd Maria, die verloofd was met Joseph. Ant. Gegroet, Maria, vol van genade; de Heer is met u; gezegend zijt gij onder de vrouwen. Ant. Vrees niet, Maria, gij hebt genade gevonden bij dén Heer; zie, gij zult ontvangen en een zoon baren. Ant. Hem zal de Heer geven den zetel van David, zijn vader (naar het vleesch); en Hij zal heerschen in eeuwigheid. Ant. Zie de dienstmaagd des Heeren, mij geschiede naar uw woord. De drie lessen zijn het Evangelie-verhaal van de boodschap des Engels aan Maria,1) en Worden onderbroken door de volgende responsoriën: I. Bh Missus est Gabriël Angelus ad Mariam Virginem desponsatam Joseph, nuntians ei verbum; et expavescit Virgo de lumine: ne timeas, Maria, invenisti gratiam apud Do- *) Luc, I, 36-38. I. Eh De Engel Gabriël werd gezonden tot de Maagd Maria, die verloofd was met Joseph, om haar het woord te verkondigen; en de Maagd ontstelde van het licht: Vrees niet, 208 Madonna met Kind, door Murillo minum: * Ecce concipies et paries, et vocabitur Altissimi Filius. y. Da bit ei Dominus Deus sedem David, patris ejus; et regnabit in domo Jacob in aeternum. Ecce concipies. Maria, gij hebt genade gevonden bij den Heer: * Zie, gi) zult ontvangen en baren, en Hij zal de Zoon des Allerhoogsten genoemd worden. y. Hem zal God de Heer geven den zetel van David, zijn vader; en Hij zal heerschen in Jacobs huis in eeuwigheid. Zie, gij zult ontvangen. II. EK Ave, Maria, gratia plena; Dominus tecum; * Spiritus Sanctus superveniet in te, et virtus Altissimi obumbrabit tibi: quod enim ex te nascetur Sanctum, vocabitur Filius Dei. y. Quomodo fiet istud, quoniam virum non cognosco ? Et respondens Angelus, dixit ei. Spiritus Sanctus. II. B>. Wees gegroet, Maria, vol van genade; de Heer is met u; * De Heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten u overschaduwen; want het Heilige, dat uit u zal geboren worden, zal de Zoon Gods heeten. y. Hoe zal dit geschieden, daar ik geen man beken? En antwoordende, zeide de Engel tot haar: De Heilige Geest. III. Bh Suscipe verbum, Virgo Maria, quod tibi a Domino per Angelum transmissum est: concipies et paries Deum pariter et hominem, * Ut benedicta dicaris inter omnes mulieres. y. Paries quidem filium, et virginitatis non patieris detrimentum: efficieris gravida, et èris mater semper intacta. Ut benedicta dicaris. Gloria Patri, et Filio, et Spiritui Sancto. Ut benedicta dicaris. III. R. Aanvaard het woord, o Maagd Maria, dat u van den Heer door den Engel is overgebracht: gij zult Hem ontvangen en baren, die God en mensch tevens is, * opdat gij de gezegende moogt heeten onder alle vrouwen. y. Gij. zult wel is waar een zoon baren, doch niet lijden het verlies der maagdelijkheid: gij zult zwanger worden, en toch zijn de altijd ongerepte moeder. Opdat gij. Eere zij den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest. Opdat gij. Tusschen Kerstmis en het feest van Maria Zuivering wordt het Klein Officie in verband gebracht met het Kerst-idee, n.1. Christus' geboorte. Behalve in de oratie: Deus qui salutis (zie boven), welke wederom voor alle onderdeelen dezelfde blijft, toont zich het verschil met de redactie der Kleine Getijden voor het geheele jaar vooral in de verschillende antiphonen, welke nu genomen worden uit het Officie van 's Heeren Besnijdenis. Zoo worden bij de psalmen van Vespers en Lauden de volgende antiphonen gebeden, die aan de Grieksche Kerk ontleend zijn en bijzonder Maria's goddelijk moederschap verheerlijken: Ant. O admirabile commercium: Creator generis humani, animatum corpus sumens, de Virgine nasci dignatus est; et procedens homo sine semine, largitus est nobis suam Deitatem. Ant. O wonderbare verbinding 1 Terwijl de Schepper van het menschelijk geslacht een bezield lichaam aanneemt, gewaardigde Hij zich, uit de Maagd geboren te worden, en mensch wordend zonder medewerking van een man, schonk Hij ons zijn Godheid. 14 209 Ant. Ouando natus es meffabiliter ex Virgine, tune impletae sunt Scripturae: sicut plu via in vellus descendisti, ut salvum faceres genus humanum: te laudamus, Deus noster. Ant. Rubum, quem viderat Moyses incombustum, conservatam agnovimus tuam laudabilem virginitatem: Dei Genitrix, intercede pro nobis. Ant. Gerrninavit radix Jesse, orta est stella ex Jacob: Virgo peperit Salvatorem: te laudamus Deus noster. Ant. Ecce Maria genuit nobis Salvatorem, quem Joannes videns exclamavit, dicens: Ecce Agnus Dei, ecce qui tollit peccata mundi. Alleluja. Ant. Toen Gij op onuitsprekelijke wijze uit de Maagd geboren werdt, gingen de Schriften in vervulling: Gij zijt neergedaald gelijk de dauw op de vacht, om het menschelijk geslacht zalig te maken: U loven wij, o onze God! Ant. In het braambosch, dat Mozes onverteerd zag, hebben wij het ongerept-blijven van uw lofwaardige maagdelijkheid herkend. Moeder Gods, spreek voor ons ten beste 1 Ant. De stam van Jesse heeft wortel geschoten, een ster is opgegaan uit Jacob: de Maagd bracht den Verlosser ter wereld. U loven wij, onze God 1 Ant. Zie, Maria baarde ons den Verlosser; Hem ziende, heeft Johannes uitgeroepen, zeggende: Zie het Lam Gods, zie die wegneemt de zonden der wereld. Alleluja. Ook voor het Magnificat, het Nunc dimittis en den lofzang Benedictus zijn voor dezen tijd van het kerkelijk jaar andere antiphonen gekozen, welke eveneens aan het brevier der Grieksche Kerk ontleend zijn. Voor de beide eerstgenoemde lofzangen luidt de antiphone als volgt: Ant. Magnum hereditatis mysterium: templum Dei factus est uterus nescientis virum: non est pollutus ex ea carnem assumens; omnes gen tes venient, dicentes: Gloria tibi, Domine. Ant. O groot geheim in de erfenis: een tempel voor God is de schoot geworden van haar, die geen man bekent; Hij werd niet bevlekt, toen Hij het vleesch uit haar aannam; alle volken zullen komen, zeggende: Eere zij U, o Heer! Bij den lofzang Benedictus bidt men als antiphone: Ant. Mirabile mysterium declaratur hodie: innovantur naturae, Deus homo factus est: id quod fuit permansit; et quod non erat assumpsit; non commixtionem passus, nee divisionem. Ant. Een wonderbaar geheim wordt heden geopenbaard: hernieuwd worden de naturen, God is mensch geworden; Hij is gebleven wat Hij was, en wat Hij niet was, heeft Hij aangenomen, zonder verandering of verdeeling te hebben ondergaan. De geringe wijziging, die het Klein Officie gedurende den Paaschtijd ondergaat, bestaat slechts hierin, dat de antiphone Regina caeli bij het Magnificat, Nunc dimittis en Benedictus gebeden wordt, terwijl overigens het Officie onveranderd blijft, zelfs zonder toevoeging van het anders in den Paaschtijd gebruikelijke Alleluja. 210 HOOFDSTUK II - HET KLEIN OFFICIE VAN MARIA VOLGENS DEN GRIEKSCHEN RITUS Een der schoonste stukken van Oostersche Liturgie is wel het Klein Officie der Moeder Gods, zooals dit in de Oostersche Kerk wordt gebeden en met den naam Acathistos wordt aangeduid. Het is een dóórloopend liturgisch gedicht, waarvan een der onderdeelen een lange zgn. a-b-c-darische hymne vormt, d.w.z. een hymne, waarvan de coupletten met de opvolgende letters van het Grieksche alphabet beginnen. Heel het Officie behandelt het geheim der Menschwording van den Zaligmaker en bezingt tevens den lof der allerheiligste Maagd, die tot Moeder Gods werd uitverkoren en als Moeder van het menschdom allerlei gunsten rondom zich verspreidt. De benaming Acathistos, waaronder dit Officie bekend staat, is ontleend aan de rubriek, welke men bij het bidden in acht heeft te nemen, in zoover het nJ. niet-zittend (x xa9. Laten we ons door de beschouwing van deze wondervolle geboorte losmaken van deze wereld, en onzen geest verheffen tot de hemelen; daarom toch verscheen de allerhoogste God als een nietige sterveling op aarde, omdat Hij omhoog wilde trekken degenen, die tot Hem zingen: Alleluja! 0. Het onbegrensde Woord was geheel op deze aarde en was toch volstrekt niet buiten den hemel; want een nederdaling van God, en geen verandering van plaats werd de geboorte uit de Maagd, die een God ontving en deze begroetingen vernam: Wees gegroet, o zetel, die den onmetelijken God draagt; wees gegroet, o toegang tot het aanbiddelijk geheim! Wees gegroet, ondubbelzinnige tijding voor hen, die niet gelooven; wees gegroet, allerzekerste roem voor hen, die gelooven! Wees gegroet, allerheiligste wagen van Hem, die zetelt boven de Cherubijnen; Wees gegroet, heerlijke woonplaats van Hem, die troont boven de Seraphijnen! Wees gegroet, gij, die de tegenstelling in u verzoent; Wees gegroet, gij die de maagdelijkheid en het moederschap in u vereenigt! Wees gegroet, gij door wie de overtreding uitgewischt — wees gegroet, door wie het paradijs geopend werd 1 Wees gegroet, o sleutel van het rijk van Christus; wees gegroet, o hoop op de eeuwige goederen 1 Wees gegroet, o Bruid, altijd Maagd! IT, Elk engelen-wezen stond verbaasd over het groote werk uwer mensenwording en aanschouwde Hem, die ongenaakbaar als God, voor allen toegankelijk werd als mensch— die met ons omging en door allen hoorde herhalen: Alleluja! P. Voor u, Moeder Gods, zien wij de welsprekendste redenaars sprakeloos worden als visschen, omdat ze met in staat zijn uit te spreken, hoe gij, maagd blijvend, vermocht moeder te worden 1 Thans roepen wij, cue dit geheim geloovig bewonderen, uit: Wees gegroet, woonplaats van Gods wijsheid; wees gegroet, arke zijner voorzienigheid ! Wees gegroet, gij die de Wijsgeeren als onwetenden doet zijn; wees gegroet, gij die de bedrevenen in de redekunst sprakeloos maakt! Wees gegroet, want om u worden de onverstandigen de diepste navorschers; wees gegroet, want door u verstommen de uitvinders van fabels 1 Wees gegroet, gij die de drogredenen der Atheners ontwart; wees gegroet, gij die de netten der visschers vult! Wees gegroet, gij die ons uit den afgrond der onwetendheid trekt; wees gegroet, gij die voor velen een licht van wijsheid zijt! Wees gegroet, o scheepje voor wie zalig willen worden; wees gegroet, o haven voor de opvarenden in dit leven 1 t Wees gegroet, o Bruid, altijd Maagd! 2. Als Hij, die het heelal bestuurt, de wereld wilde redden, daalde Hij vrijwillig daarop neder; en die als God onze leider is, verscheen om wille van ons als mensch, gelijk aan ons; en nadat Hij, die aan ons gelijk werd, het gelijke tot zich geroepen had, verneemt Hij als God den lofzang: Alleluja! 222 Nadat hierop het kontakion: Voor u, de opperste aanvoerster enz. (blz. 218) herhaald is, vervolgt men den Canon van Joseph den Hymnendichter: VIERDE ODE Hirmus. Hij, die in heerlijkheid zetelt op den troon der Godheid, kwam, gezeten op een lichte wolk, Jesus de allerhoogste God, en met sterke hand redde Hij hen, die uitroepen: Glorie aan uw macht, o Christus 1 Troparia. Tot u, die allen lof waardig zijt, roepen wij vol geloof aan de woorden der lofprijzingen: Wees gegroet, o vruchtbare hoogte, geheel gevormd in den Heiligen Geest 1 Wees gegroet, o kandelaar, o vaas, die het Manna bevat, dat de zinnen der godvruchtigen met zoetheid vervult! Wees gegroet, o voorspraak der wereld, o onbevlekte Meesteresse 1 Wees gegroet, o Ladder, die door de liefde der menschen van de aarde opwaarts veert! Wees gegroet, o brug, die allen, welke tot u zingen, van den dood tot het ware leven geleidt! * Wees gegroet, o Onbevlekte, gij, die verhevener nog dan de hemelen, onbezwaard in uw schoot Hem gedragen hebt, die de grondveste der wereld is! Wees gegroet, o purperslak, die met uw bloed gekleurd hebt het goddelijk gewaad voor den Heer der heerscharen 1 Gij, o Vrouwe, die werkelijk den Wetgever ter wereld hebt gebracht —die belangeloos de overtredingen van allen uitwischt, wees gegroet 10 onbegrijpelijke diepte, o onuitsprekelijke hoogte, o reine Maagd, door wie wij vergoddelijkt zijn. Tot u, die voor de wereld een kroon gevlochten hebt, welke niet door menschenhand gemaakt is — tot u zingen wij, uitroepend: Wees gegroet, o Maagd, bewaarplaats van allen, bolwerk en vesting en heilig toevluchtsoord! Wordt herhaald: Hij, die in heerlijkheid zetelt, enz. als boven. VIJFDE ODE Hirmus. Geheel de schepping is buiten zich zelf over uw heerlijke glorie, o reine Maagd, daar gij in uw schoot den God gedragen hebt, die heerscht over alle dingen; gij, die den eeuwigen Zoon hebt gebaard, die den kampprijs des heils toewijst aan allen, die uw lof zingen. Troparia. Wees gegroet, o Onbevlekte, die in u den weg des levens hebt ontvangen! Gij, die de wereld hebt gered van de overstrooming der zonde, wees gegegroet; o Bruid Gods, ontzagwekkend voor alle gehoor en alle spraak! Wees gegroet, o woonplaats van den Heer der schepping! Wees gegroet, o Onbevlekte, sterkte en veiligheid der menschen, heiligdom der glorie, vernietiging der hel, bruidskamer vol van licht! Wees gegroet, o vreugde der Engelen! Wees gegroet, o hulp van hen, die met geloof tot u bidden! Wees gegroet, o vrouwe, vurige wagen, die het Woord draagt! Geestelijk paradijs, dat in uw midden bevat den boom des levens, den Heer, die met zijn geneugten degenen levend maakt, die er door het geloof deelachtig aan worden, hoewel zij onderworpen zijn aan het bederf 1 Door uw kracht ondersteund, roepen wij u geloovig toe: „Wees gegroet, o stad van den Koning des heelals, rondom welke weidsche en welluidende lofgezangen worden uitgejubeld! O nooit uitgehouwen berg, o onmetelijke afgrond, wees gegroet! Wees gegroet, o Onbevlekte, ruime verblijfplaats van het Woord 1 Schelp, die de goddelijke Parel voortbracht, o bewonderenswaardige, wees gegroet l Voorspreekster bij God van ons allen, die u altijd weer zalig prijzen, o Moeder Gods! (Wordt herhaald): Geheel de schepping, enz. als boven. ZESDE ODE. Hirmus. Wij allen, dienaren Gods, die dit heilige volksfeest van Gods Moeder vieren, komt! Laten wij in de handen klappen en God verheerlijken, die door haar ter wereld kwam. 223 Troparia. O vlekkelooze verblijfplaats van het Woord, gij door wie wij allen worden vergoddelijkt, wees gegroet, o Onbevlekte! Voorwerp van der Profeten gezangen, wees gegroet, o roem der Apostelen! Uit u druppelde de dauw neer, die den brand van het veel-godendom uitdoofde; daarom roepen wij tot u: Wees gegroet, o met dauw bevochtigde vacht, die Gedeon eertijds als een voorafbeelding van u, o Maagd, aanschouwde! Welaan, tot u roepen wij: Wees gegroet! Ach, wees haven en steunpunt voor ons allen, die varen op deze zee van benauwdheden en gevaren van alle soort, ons bereid van den kant van onzen vijand. Oorzaak van al onze blijdschap, aanvaard genadig onze hulde, die wij u toezingen: Wees gegroet, o onverteerd braambosch, o geheel verlichte wolk, die niet ophoudt de geloovigen te overschaduwen. Wordt herhaald: Wij allen, dienaren Gods, enz. als boven. Opnieuw lascht men hier het loflied tusschen: Voor u, als opperste aanvoerster (blz. 218), waarna weder een zestal begroetingen volgen: T. O Maagd en Moeder Gods, gij zijt de schutsmuur der maagden en van allen, die tot u hun toevlucht nemen; Want daartoe, o Onbevlekte, heeft de Maker van hemel en aarde u gesteld. Hij, die in uw schoot gewoond en ons allen geleerd heeft, tot u te roepen: Wees gegroet, o zuil der maagdelijkheid; wees gegroet, o poort der zaligheid! Wees gegroet, gij die het begin maakt van onze geestelijke hervorming; wees gegroet, gij die de koorzangen leidt voor de goddelijke goedheid! Wees gegroet, omdat gij hen deedt herboren worden, die in schande ontvangen waren; wees gegroet, omdat gij hebt terecht gebracht hen, die van het verstand beroofd waren. Wees gegroet, gij, die aan den bederver der harten zijn kracht ontneemt; wees gegroet, gij die den Maaier der kuischheid hebt voortgebracht! Wees gegroet, o bruidskamer der kuische verloving; wees gegroet, gij die de geloovigen tot 's Heeren bruiden maakt! Wees gegroet, beminnelijkste opvoedster der maagden; wees gegroet, gij die de zielen der heiligen den goddehjken Bruidegom toevoert 1 Wees gegroet, o Bruid, altijd Maagd! 1. Elke lofzang, die de menigte uwer barmhartigheden poogt te omvatten, schiet te kort; want ook al bieden wij U, o heilige Koning, gezangen aan, talrijk als de zandkorrels, dan toch volbrengen wij niets, dat opweegt tegen de gaven, geschonken aan ons, die uitroepen: Alleluja! O. Wij zien de heilige Maagd als de ontstoken lamp lichten voor hen, die in de duisternissen gezeten zijn; want toen zij het onstoffelijke licht ontstak, leidde zij ons allen naar de goddelijke kermis, met haar glans onzen geest bestralend, terwijl ons geroep haar aldus eert: Wees gegroet, o straal der geestelijke zon; wees gegroet, o bundel van het licht, dat niet ondergaat! Wees gegroet, o schicht, die de zielen bestraalt; wees gegroet, o donder, die de vijanden verplettert! Wees gegroet, omdat gij uitzendt de sterk-stralende verlichting; wees gegroet, omdat gij uitstort den stroom, die van water overvloeit! Wees gegroet, gij die het symbool van den vijver in beeld brengt; wees gegroet, gij die de besmetting der zonde wegneemt! Wees gegroet, o waschbekken, dat het geweten reinigt; wees gegroet, o beker, die de blijdschap mengt! Wees gegroet, gij puik van den zoeten geur van Christus; wees gegroet, gij leven van het mystieke gastmaal! Wees gegroet, o Bruid, altijd Maagd! 224 X. Daar Hij, die de schulden van alle stervelingen heeft gelost, de vroegere beleedigingen wilde vergeven, kwam Hij vrijwillig wonen bij hen. die zich hadden vervreemd van zijn genade, en na den schuldbrief ervan te hebben verscheurd, hoorde hij allen uitroepen: Alleluja! W. Bij het bezingen van uw baring, o Moeder4Gods, vereeren wij u allen als den levenden tempel; en nadat de Heer, die met zijn rechterhand alles onderhoudt, zijn intrek genomen had in uw schoot, heeft hij u geheiligd en verheerlijkt, en ons allen geleerd u te prijzen! _ Wees gegroet, o woonplaats van God en van het Woord; wees gegroet, gij die heiliger zijt dan alle Heiligen! Wees gegroet, gij door den Heiligen Geest vergulde ark; wees gegroet, onuitputtelijke schat des levens! Wees gegroet, kostbare diadeem der christen-koningen; wees gegroet, eerbiedwaardige roem der vrome priesters! Wees gegroet, o onwankelbare toren der Kerk; wees gegroet, o onoverwinnelijk bolwerk van het Rijk! Wees gegroet, gij, door wie de tropheeèn worden omhoog gestoken; wees gegroet, gij door wie de vijanden worden geveld! Wees gegroet, o genezing van mijn lichaam; wees gegroet, o heil mijner ziel! Wees gegroet, o Bruid, altijd Maagd! Q. O allen lof waardige Moeder, die het Woord hebt gebaard, dat heilig is boven alle Heiligen; zoo gij thans deze onze offerrande aanneemt, bevrijd dan ons allen van eiken rampspoed, en behoed voor de toekomstige verwerping hen, die te samen uitroepen: Alleluja 1 Na deze alphabetische hymne herhaalt men het eerste vers: De Engel, die den voorrang bekleedt, enz* (blz. 218), alsmede het korte loflied: Voor u, de opperste aanvoerster, enz* (ibid), waarna de overige oden van den canon gebeden worden. Zevende Ode. Hirmus. De drie aan God getrouwe jongelingen aanbaden niet het schepsel in plaats van den Schepper; doch moedig verachtten zij de bedreiging van het vuur en vreugde-dronken zongen zij: O gij, die verdient verheerlijkt te worden boven alle dingen, wees gegroet, o Heer, God onzer vaderen 1 Troparia. Tot u zingen wij met luider stemme: Wees gegroet, o wagen der geestelijke zon, Ware wijnstok, die de rijpe druif voortbrengt, waaruit de wijn vloeit, die de zielen verblijdt van hen, die u geloovig verheerlijken. Gij, die den .Geneesheer der zielen hebt gebaard, wees gegroet, o Bruid Gods! O geheimzinnige twijg, die de onverwerkbare bloem hebt doen ontbloeien! Wees gegroet, o Vrouwe, door wie wij met vreugde vervuld worden en het eeuwige leven beërven! Onmachtig is de tong, om uw lof te zingen, o Vrouwe! Want gij zijt verheven boven alle Serapbijnen, omdat gij Christus, den Koning, hebt gebaard; smeek Hem derhalve nu, om hen, die u geloovig vereeren, van alle kwaad te bevrijden! De grenzen der wereld prijzen u zalig, en met liefde verheffen zij hun stem tot u 1 Wees gegroet, o Reine! Gij, het boek, Waarin het Woord werd geschreven door den vinger des Vaders; o Moeder Gods, ach bid Hem, uw dienaren te schrijven in het boek des levens! . Wij, uw dienaren, smeeken u en voor u buigen wij de knieën van ons hart; gij, o Reine, neig uw oor; red ons, die in rampen zijn neergedompeld, en behoed uw stad, o Moeder Gods, van elke overweldiging der vijanden 1 Wordt herhaald: De drie aan God getrouwe jongelingen, enz., als boven. 15 225 Achtste Ode Hirmus. In voorafbeelding bevrijdde toen de Zoon der Moeder Gods de heilige jongelingen in den vuuroven. Nu in persoon roept en verzamelt Hij het heelal, om te zingen: Werken des Heeren, zingt den Heer lof en verheft Hem in alle eeuwigheid! Troparia. In uwen schoot hebt gij het Woord ontvangen, en hebt gij Hèm gedragen, die alles draagt; met melk hebt gij, o Reine, dengene gevoed, die met één enkel gebaar het heelal voedt; Hem zingen wij hu toe: Werken des Heeren, zingt den Heer lof en verheft Hem in alle eeuwigheid! Mozes herkende in het braambosch het groote geheim uwer baring; de jongelingen, staande te midden van het vuur zonder verbrand te worden, waren een zeer treffende voorafbeelding, o heilige en onbevlekte Maagd; daarom zingen wij uw lof door alle eeuwen. Door bedrog eertijds beroofd, werden wij door uw baring met het gewaad der onschuld bekleed, en terwijl wij eerst in de duisternissen der zonde gezeten waren, kunnen wij thans het licht bewonderen, o Maagd, o woonplaats van dat Licht! Daarom zingen wij door alle eeuwen uw lof 1 Door u zijn de dooden weder ten leven verwekt, wijl gij Hèm hebt ter wereld gebracht, die het leven zelf is; de stommen zijn thans plotseling welsprekend geworden, de melaatschen werden gereinigd, de ziekten uitgedreven en de menigte der booze geesten in de lucht overwonnen, o Maagd, heil der stervelingen! Gij die aan de wereld het Licht hebt gebaard, — gij door wie zij van de aarde hoog zijn opgevoerd, wees gegroet, o gij, die alle zegeningen waardig zijt! O Onbevlekte, genezing en kracht, verdedigings-muur van hen, die zingen: Looft den Heer, zijn werken, en verheft Hem door alle eeuwen! Wordt herhaald: In voorafbeelding bevrijdde, enz. als boven. Negende Ode Hirmus. Elke bewoner dezer aarde springe op van geestelijke vreugde, met brandende toortsen in de hand! Dat de reien der onsterfelijke geesten met diepen eerbied den gewijden lofzang uitspreken der Moeder Gods, en uitjubelen: Wees gegroet, gij, o allerzaligste, o rünste Moeder van God, altijd Maagd! Troparia. Opdat wij, geloovigen, die door u de eeuwige vreugden waardig worden, u ter eere het Wees gegroet mogen aanheffen, ach, verlos ons van de beproevingen, van de aanvallen eens barbaarschen vijands en van eiken anderen geesel, welke om de menigte hunner misslagen de zondige stervelingen treft, o Maagd! Gij zijt verschenen als ons licht en onze kracht; en daarom zingen wij u toe: Wees gegroet, o nimmer ondergaande ster, die de groote Zon ter wereld bracht! Gegroet, o Reine, die net voor ons gesloten Eden geopend hebtl Gegroet, o vuurzuil, die het menschdom tot het eeuwig leven geleidt! Laat ons eerbiedig staan in het huis van onzen God en uitroepen: Gegroet, o Koningin der schepping 1 Gegroet, Maria, ons aller Meesteres! Gegroet, gij die alleen onder de vrouwen onbevlekt en schoon zijt! Gegroet, o Vaas, die den onuitstortbaren balsem in u geheel overgestort hebt ontvangen! Wees gegroet, gij altijd Maagd, de duif, die den goedertieren God gebaard hebt! Wees gegroet, gij, de roem van alle Heiligen, kroon der Martelaren! Wees gegroet, gij, godgewijd sieraad van alle rechtvaardigen en vrijgeleide van ons, geloovigen! Ontferm u, o God, over uw erfdeel, met voorbijzien van al onze zonden in het tegenwoordige; naast U zetelt zij, die U daarom onweerstaanbaar smeekt — die zonder letsel der maagdelijkheid U aan de wereld baarde, o Christus, die in uw groote barmhartigheid in een andere natuur hebt willen verschijnen 1 Wordt herhaald: Elke bewoner dezer aarde, enz. als boven. Hierna sluiten de Metten met het volgende zgn. exapostolarium: Juicht, jubelt in koor, zingt met blijdschap: Toen Gabriël aan de Maagd de blijde boodschap bracht, verscheen hij haar in de stad Nazareth, en kondigde deze gelukkige tijding aan, zeggende: Wees gegroet, o allerzuiverste Maagd, beschermster van het heelal! Wees gegroet, o hemelsche troon! 22Ö DE LAUDEN Dit gedeelte van het Grieksche Klein Officie, dat aanstonds op de Metten volgt, begint met het bidden der psalmen 148, 149 en 150, van welken laatste slechts twee verzen gezegd worden. De overige verzen worden door een lofspreuk onderbroken. Zoo bidt men na de eerste twee verzen: Het verheven mysterie, zelfs voor de Engelen verborgen, werd toevertrouwd aan den Aartsengel Gabriël. Hij zal zich thans tot u begeven, o geheel onbevlekte en lieftallige duive — tot u, het herstel van het menschelijk geslacht — tot u zal hij het Wees gegroet richten, o geheel heilige 1 Eh gij bereidt u voor, door één woord het goddelijk Woord in uw schoot te ontvangen. 3e Vers i Looft Hem met den klank van trompet, looft Hem op den psalter en de cither. Wordt herhaald: Het verheven mysterie, enz., als boven. 4e Vers: Looft Hem met het geluid der tamboerijn en der fluit; looft Hem met strijk- en blaas-instrumenten. De onbevlekte schoot der jeugdige Maagd werd voor U bereid, o Heer, tot een hei-schitterend paleis. Welnu dan, daal daarin neer, Gij, door medelijden . met uw schepsel bewogen, dat door afgunst aangevallen, in de slavernij viel van den boon, na de oorspronkelijke schoonheid verloren te hebben en nu in weemoed uw heilbrengende afdaling verbeidt. 5e Vers: Looft Hem met klankvolle cymbalen; looft Hem met cymbalen vol bil] geluid; mogen alle geesten den Heer loven 1 De Aartsengel Gabriël, o geheel onbevlekte, zal in zichtbaren vorm verschijnen en u toeroepen: O ontheffing der vervloeking, o opstanding der gevallen menschen, wees gegroet, gij die werdt uitverkoren om God te ontvangen 1 Wees gegroet, o wagen van de Zon vol glorie! Ontvang den Onmetelijke; in uw schoot wil Hij wonen. Glorie zij den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest, nu en altijd en in de eeuwen der eeuwen. Amen. De Moeder Gods hoorde een haar onbekende taal; Want de Aartsengel ontvouwde haar de woorden der blijde rijding. En de groetenis met geloof ontvangend, ontving zij U, den God van alle eeuwen. En daarom roepen wij, eveneens vol van blijdschap, tot U: O God, Gij die zonder (uw natuur) te veranderen in haar het vleesch hebt aangenomen, ach, geef den vrede aan de wereld en de verlangde vergiffenis aan onze zielen! Glorie zij aan U, die ons het licht hebt doen zien! Hierna bidt men den bekenden Engelen-lofzang, het Gloria, zooals het Westen dien bidt onder de H. Mis. In het Oosten daarentegen vindt het steeds een plaats in de Lauden der Kerkelijke Getijden. Glorie zij aan God in den hooge, en op aarde vrede, en onder de menschen goddelijk welbehagen. U loven wij; U prijzen wij; U aanbidden wij; U roemen wij; U danken wij voor uw groote glorie. Heer Koning, hemelsche God, almachtige Vader! Heer, eeniggeboren Zoon, Jesus Christus, en Heilige Geest. Heer God, Lam Gods, Zoon des Vaders, Gij die de zonden der wereld wegneemt, ontferm U onzer, Gij, die de zonden der wereld wegneemt. Aanvaard goedgunstig ons gebed; Gij die zit aan de rechterhand des Vaders, ontferm U onzer 1 Want Gij alleen zijt heilig; alleen Gij de Heer, Jesus Christus, in de glorie van God den Vader Amen. Eiken dag zal ik U lofprijzen, en uw naam verheerlijken in eeuwigheid en in de eeuwen der eeuwen. 227 Gewaardig U, o Heer, op dezen dag ons zuiver te bewaren van alle zonde. Gezegend zijt Gij, o Heer, God onzer vaderen, en geloofd en geprezen zij uw naam in de eeuwen. Amen. Heer, uw barmhartigheid kome over ons, gelijk wij op U hopen. Gij zijt gezegend, o Heer; leer mij uw gerechtigheden, (driemaal) Heer, gij zijt onze toevlucht geworden van geslacht tot geslacht. Ik heb gezegd: Heer, ontferm U mijner, genees mijne ziel, want ik heb tegen U gezondigd 1 Heer, ik ben tot U gevlucht; leer mij uw wil te volbrengen, want Gij zijt mijn God. Omdat bij U de bron des levens is; in uw licht zullen wij het licht aanschouwen. Strek uw barmhartigheid uit tot hen, die U erkennen. Heilige God, heilige Sterke, heilige Onsterfelijke, ontferm U onzer, (driemaal) Glorie zij den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest, nu en altijd en in de eeuwen der eeuwen. Amen. Heilige Onsterfelijke, ontferm U onzer! Heilige God, heilige Sterke, heilige Onsterfelijke, ontferm U onzer! Na deze smeekbeden eindigt men het Officie zooals bij de Vespers. Allereerst. bidt men driemaal: In het huis van Joseph (blz. 216), en sluit met den meer breedvoerig opgezetten wensch om Gods bijstand: Wijsheid! Hij die gezegend is, (ibid.). 228 HOOFDSTUK III - HET KLEIN OFFICIE VAN MARIA BIJ DE KLOOSTERLINGEN Wanneer wij het Klein Officie gaan beschouwen onder een nieuw gezichtspunt, in zoover het n J. door de kloosterlingen gebeden wordt, dan verstaan wij onder de uitdrukking Kloosterlingen niet de religieuze Congregaties van Leekebroeders of Zusters, die krachtens hun Regel dagelijks de Kleine Getijden bidden. Uitgezonderd 'n enkele Congregatie, die haar ontstaan vindt in een Orde met eigen ritus, bijv. die der Dominicanessen, houden alle anderen zich aan het Officie, dat wij naar den Romeinschen ritus reeds besproken hebben. Wij moeten hier echter onze aandacht wijden aan de Kleine Getijden, zooals die gebeden worden in kloosterorden, die ook in hun brevier een eigen ritus volgen, of wier historie naar een bijzonder hoogen eerbied voor deze liturgische oefening heenwijst. A. — DE ORDE DER CARMELIETEN Reeds zeer uitvoerige voorschriften omtrent het bidden van 'n Klein Officie ontmoeten we in het oudste Ordinale der Orde, tegen het einde der 13e eeuw samengesteld. x) Als eerste bepaling geldt daar, dat elk onderdeel der Kleine Getijden moet voorafgaan aan het daaraan beantwoordend gedeelte van het Groot Officie; de Completen daarentegen moeten volgen op die van den dag, en wel onmiddellijk vóór het Salve Regina, ten einde aldus het kerkelijk Officie met een Mam-huldiging aan te vangen en daarmede te besluiten. Voor de psalmen der Metten, die uit één Nocturne met drie psalmen onder één antiphone en drie lessen bestaan, worden de psalmen aangegeven, die voor het Groot Officie van Maria gelden en wel verdeeld over de verschillende dagen der week, zooals nu nog gewoonte is. De lessen zijn de van ouds gebruikelijke, die in gebeds- en versvorm zijn opgesteld en die we weldra in het Klein Officie volgens den ritus der Dominicanen zullen ontmoeten. Behalve in den Advent en vanaf Septuagesima tot Paschen, worden de Metten afgesloten 1) Antiquwn Ordinis Carmelitarum Ordinale sxc. XIII, Tamines, 1913, blz. 28, rubr. XIL De Officio cotidiano beats Marix, 229 met het Te Deum en het z.g.n. versus sacerdotalis: Ora pro nobis, enz. Voor alle onderdeelen schreef het Ordinale eenzelfde oratie voor, die echter in den Advent, alsmede van Kerstmis tot Maria Lichtmis door een andere vervangen werd; in de Completen werd steeds het gebed: Gratiam tuam gezegd. Overigens komt het daar beschreven Officie overeen met hetgeen nu nog in de Orde gebruikelijk is. Ofschoon de titel der rubriek spreekt van een Officum cotidianum, een dagelijksch Officie, zien we het bidden ervan in het koor niet voorgeschreven gedurende het Kerst-octaaf, de laatste dagen der Goede Week, vervolgens op de feesten van dubbelen rang en hooger, op Allerzielendag en op die dagen, waarop het Groot Officie aan de huldiging der Moeder Gods gewijd was. Eenzelfde reeks voorschriften geeft Sibertus de Beka in zijn omstreeks 1312 opgesteld Ordinarium 1). Wel is sinds het eind der 13e eeuw in hoofdzaak het Officie ongewijzigd gebleven; toch getuigen enkele nadere bepalingen van een zekere ontwikkeling. Zoo wordt in beginsel het Te Deum achterwege gelaten gedurende den Advent en vanaf Septuagesima tot Paschen; wordt echter in dien tijd het Te Deum in het groot Officie gebeden, dan moet dit loflied ook in de Mariaansche Getijden gezegd worden. Als tweede teeken van ontwikkeling zien we, hoe Sibertus voor elk onderdeel van de Kleine Getijden een eigen oratie aanwijst en daardoor het Officie meer tot zijn tegenwoordigen vorm brengt. Duidelijker treedt ook bij hem het verschil aan den dag tusschen de tijden van het kerkelijk jaar, en zulks door het aangeven van eigen antiphonen voor den Advent en voor den tijd tusschen Kerstmis en Maria Zuivering, die hij aan de Groote Getijden ontleent. Aan de dagen, waarop het Klein Officie niet wordt gebeden, voegt Sibertus nog toe de vigiliedagen van Epiphanie, Maria ten hemel opneming, Quatertemper-Woensdag van den Advent en het octaaf van Pinksteren. Volgens de thans geldende en in 1584 opgemaakte voorschriften valt het Klein Officie weg vanaf de vigilie van Kerstmis tot na het octaaf van Epiphanie; van Palmzondag tot en met Beloken Paschen; vanaf de vigilie van 's Heeren hemelvaart tot na het octaaf van H. Sacramentsfeest. Daarenboven blijft het achterwege op Zondagen, op alle feesten van half-dubbelen rang (semiduplex) en hooger, gedurende alle octaven en op Quatertemper-Woensdag van den Advent. Tegen het eind der 16e eeuw, wellicht bij de Brevier-uitgave van *) Ordinaire de VOrdre de Notre Dame da Mont Carmel par Sibert de Beka, Paris, 1910, blz. 14, De horis cotidianis beats Virginis Maris. 230 1584, onderging het Klein Officie belangrijke wijzigingen. Deze bestonden vooral in de verandering der drie lessen voor de Metten, in het toevoegen van drie nieuwe lessen voor den Advent, alsmede in een gedachtenis der H. Maagd, welke na ieder onderdeel van de Kleine Getijden moet gezegd worden. Daar het Klein Officie, zooals dit op den Carmel in den loop van het jaar gebeden wordt, over het algemeen met het Romeinsche overeenstemt, willen we hier slechts de verschilpunten aanstippen. De lessen, die ontleend zijn aan het Hooglied, luiden als volgt: Lect. I. Quae est ista, quae ascendit per desertum, sicut virgula fumi ex aromatibus myrrhae et thuris, ét universi pulveris pigmeotarii? Tota pulchra es, amica mea. et macula non est in te. Hortus conclusus, soror mea sponsa, hortus conclusus, fons signatus. E>. Sancta et immaculata, etc. pag. 204. Lect. II. Ego quasi terebinthus exte ndi ramos meos: et rami mei honor is et gratiae. Ego quasi vitis fructificavi suavitatem odoris, et flores mei fructus honoris et honestatis. Ego mater pulchra; dilectionis, et timoris, et agnitionis, et sanctae spei. In me gratia omnis viae et veritatis; in me omnis spes vitae et virtutis. BK Beata es, etc., pag. 304. Lect. III. Transite ad me omnes, qui concupiscitis me; et a generationibus meis unplemini. Spiritus enim meus super mei dulcis: et hereditas mea super mei et favum. Memoria mea in generationes saeculorum. Qui audit me, non confundetur: et qui operantur in me, non peccabunt. Qui elucidant me, vitam aeternam habebunt. Br. Felix namque es, etc pag. 305. ie Les. Wie rijst daar op in de woestijn, gelijk een rookkolom uit geuren van mirre en wierook en alle reukwerkpoeder? Geheel schoon zijt gij, mijn vriendin, en geen vlek is in u. Een gesloten tuin (zijt ge), mijn zuster, bruid, een gesloten tuin, een verzegelde bron. R-. Heilige en onbevlekte, enz. blz. 304- 3e Les. Ik breidde als een terpentijnboom mijn twijgen uit, en mijn twijgen waren heerlijk en liefelijk. Ik Dracht als een wijnstok zoeten geur voort, en mijn bloesems leverden kostelijke en rijke vruchten.' Ik ben de moeder der schoone liefde en der vreeze en der kennis en der heilige hoop. Bij mij is de schoonheid van allen weg en waarheid, bij mij alle hoop op leven en deugd. p-. Zalig zijt gij, enz. blz. 304. 3e Les. Komt tot mij, gij allen, die naar mij haakt en laat u verzadigen door mijn vruchten. Want mijn geest is zoeter dan honig en mijn bezit gaat honig en honigzeem te boven. Mijn gedachtenis blijft de geslachten der eeuwen door. Wie naar mij luistert, zal niet beschaamd worden; en wie naar mij handelen, zullen niet zondigen. Wie mij doen schijnen, zullen het eeuwige leven hebben. B>. Voorwaar, gelukkig zijt gij, enz. blz. 305. Na deze lezingen volgt, behalve in den Advent en vanaf Septuagesima tot Paschen x) de lofzang Te Deum, zoodra dit ook in het groot Officie moet gebeden worden. In de Lauden zegt men de gewone Zondags-psalmen onder één 1) Zij, die uit devotie het Klein Officie bidden, zeggen in deze uitzonderingstijden het Te Deum op de feestdagen van Maria. 3^1 antiphone (Assumpta est), terwijl als antiphone op den lofzang Benedictus gezegd wordt: Ant. O gloriosa Dei Genitrix, Virgo semper Maria, qua: Dominum omnium meruisti portare, et Regem Angelorum sola Virgo laetare; nostri, quaesumus. pia memorare: et pro nobis semper Christum deprecare; ut tuis fulti patrociniis, ad caelestia regna mereamur pervenire. Ant. O roemrijke Moeder van God, Maria, altijd Maagd, die aller Heer verdiend hebt te dragen en den Koning der Engelen slechts als Maagd te voeden: gedenk onzer, o Heilige, en bid steeds Christus voor ons, opdat wij, beschut door uw bescherming, verdienen mogen tot het hemelsch rijk te geraken. Is na de herhaling van deze antiphone de oratie Deus qui de beatae (blz. 206) gebeden, dan volgt een gedachtenis der H. Maagd, die na ieder onderdeel van het Klein Officie herhaald wordt, behalve in de Completen, indien deze met het groot Officie verbonden worden. Dit is wel iets geheel eigenaardigs in verband met den steeds gevolgden regel, dat nimmer een gedachtenis gehouden wordt van dezelfde Heilige of hetzelfde mysterie, waaraan ook de Getijden gewijd zijn. Deze gedachtenis luidt als volgt: Ant. Virgo Maria, non est tibi similis orta in mundo, inter mulieres: florens ut rosa; fragrans sicut lilium: ora pro nobis, sancta Dei Genitrix. V. Dignare me laudare te, Virgo sacrata. Bh Da mihi virtutem contra hostes tuos. Oremus. Beatae et gloriosae semperque Virginis Mariae, quaesumus Domine, intercessio gloriosa nos protegat, et ad vitam perducat aeternam. Per Christum Dominum nostrum. Br. Amen. Ant. O Maagd Maria, nooit is iemand ter Wereld opgestaan onder de vrouwen aan u gelijk: bloeiend als de roze, welgeurend als de lelie; bid voor ons. heilige Moeder Gods. y. Gewaardig, dat ik u prijze, heilige Maagd. Bh Geef mij kracht tegen uw vijanden. I Laat ons bidden. Wij smeeken, Heer, dat de roemrijke tusschenkomst der glorievolle en roemruchte Maria, altijd Maagd, ons bescherme, en tot het eeuwig leven geleide. Door Christus onzen Heer. Bh Amen. Komen Kleine Uren en Vespers, behalve een verschil in enkele gebeden, overeen met die van het Romeinsche Brevier, geheel wijken daarentegen af de Completen. Een viertal psalmen: ps. 12 (Usquequo Domine), ps. 42 (Judica me, Deus), ps. 128 (Saepe expugnaverunt) en ps. 130 (Dominenonest exaltatum) worden gebeden onder de antiphone: Ant. Cum jucunditate memoriam beatae Mariae celebremus, ut ipsa pro nobis intercedat ad Dominum Jesum Christum. Ant. Laat ons met blijdschap de gedachtenis vieren der heilige Maagd, opdat zij voor ons ten beste spreke Dij den Heer Jesus Christus. Nadat men het volgend kapittel gezegd heeft: Cap. Ego mater pulchrae dilectionis . et timoris, et agnitionis et sancta; spei. Kap. Ik ben de moeder der schoone liefde en der vreeze en der kennis en der heilige hoop. 232 Verschijning van Maria aan St. Bernardus, door Pietro Perugino bidt men het laatste gedeelte van de hymne Ave maris stella, beginnend bij het vers Virgo singularis (blz. 124), waaraan de lofzang Nunc dimittis zich aansluit onder de antiphone Sub tuum praesidium, gevolgd door de oratie Gratiam tuam. De veranderingen, welke het Klein Officie van Maria tijdens den Advent en den Kersttijd ondergaat, komen geheel en al overeen met de wijzigingen, die wij voor het Romeinsch officie hebben aangegeven; slechts de antiphonen voor de Kleine Uren, waarvan de eerste ook voor de psalmen van Lauden en Vespers gebezigd wordt, wijken in den Advent geheel af. Zij luiden: Ant. Prophetae praedicaverunt, nasci Salvatorem de Virgine Maria. Ant. Angelus Domini nuntiavit Mariae, et concepit de Spiritu Sancto. Ant. Orietur sicut sol Salvator mundi, et descendet in uterum Virginis sicut imber super gramen. Ant. Maria autem conservabat omnia verba haec, conferens in corde suo. Ant. De Profeten hebben voorzegd, dat de Zaligmaker zou geboren worden uit de Maagd Maria. Ant. De Engel des Heeren heeft aan Maria geboodschapt, en zij heeft ontvangen van den Heiligen Geest. Ant. Opstijgen als de zon zal de Zaligmaker der wereld, en Hij zal neerdalen in den schoot der Maagd als de dauw op het gras. Ant. Maria echter bewaarde al deze woorden, ze overwegend in haar hart. Voor den Paaschtijd is het Regina caeli voorgeschreven als antiphone op de lofzangen Magnificat en Benedictus. In tegenstelling echter met den Romeinschen Ritus, die geen toevoeging kent van het blijde Alleluja, moet in het Klein Officie volgens den ritus van den Carmel het Alleluja gezegd worden na alle antiphonen en na de responsories, welke de lessen afsluiten. Het Benedicamus Domino en Deo gratias van Lauden en Vespers sluiten met een dubbel, dat der overige Uren met een enkel Alleluja. Daarenboven moet in alle hymnen, het Ave maris stella uitgesloten, vóór de laatste strophe een couplet worden ingelascht, hetwelk de weerklank is van het bepaalde gedeelte van den Paaschtijd, waarin het Klein, evenals het Groot Officie wordt gebeden. Tot aan het feest van 's Heeren hemelvaart luidt deze strophe: Quaesumus, Auctor omnium, In hoe Paschali gaudio, Ab omni mortis impetu Tuum defende populum. Wij bidden. Heer van het Heelal, Nu Paaschgeneugt' ons hart vervult, Wil toch voor ieder doodsgevaar Uw volk beschermen t'allen tijd. Vanaf Hemelvaartsdag tot aan de vigilie van Pinksteren bidt men: Tu esto nostrum gaudium, Qui es futurum praemium, Sit nostra in te gloria Per cuncta semper saecula. Wees Gij de vreugde van ons hart. Die eens. ons eeuwig loon wilt zijn, In U zij onze roem gesteld Door alle volgende eeuwen heen.. 233 In de Pinksterweek eindelijk heet het: Dudum sacrata pectora Tua replesti gratia, Dimitte nostra crimina Et da quieta tempora. Het U gewijde volk hebt Gij Onlangs met uw gena vervuld; Vergeef ons al, wat wij misdeën, En doe de tijden rustig zijn. B. — DE ORDE DER CISTERCIENSERS Het bidden van de Kleine Getijden is in de Orde der Cisterciensers in den vollen zin des woords met de Orde zelve opgegroeid. En zou alleen deze devotie-oefening maatstaf kunnen zijn van de liefde tot Maria, dan mocht zonder twijfel de Orde van Citeaux den e erepalm voor zich opeischen. En zulks alleen reeds om de voorschriften, die in geen andere Orde, hoe ook aan Maria's dienst verknocht, zulk een breede plaats inruimden voor het Maria-Officie. Met vrij groote zekerheid mag men aannemen, dat Abt Robertus, die in 1098 met twintig gezellen de Benedictijner-abdij van Molesme verliet, om in de eenzaamheid van Citeaux naar hoogere volmaaktheid te streven, de vrome gewoonte der abdij-bewoners met zich mededroeg, om n.1. Maria hun bijzondere hulde door het dagelijks bidden der Kleine Getijden aan te bieden. *) Het bidden dezer Getijden was aanvankelijk een vrijwillige, dus niet voorgeschreven devotie-oefening, die slechts door ieder voor zich afzonderlijk verricht werd. Eerst in 1157 gaf het Generaal Kapittel toestemming, dat Abten en monniken, zoodra zij zich op reis bevonden, gezamenlijk, d.i. koorsgewijze, de Maria-getijden mochten bidden. Kort daarop stelt men het bidden ervan in het koor verplichtend. In 1194 toch bepalen de Vaders van het Generaal Kapittel, dat in alle kloosters het Klein Officie gezamenlijk en wel—in navolging van de Cluniacensers — in de ziekenkapel moet gebeden worden. Zulks moest geschieden op alle dagen, uitgezonderd Kerstmis, Paschen, Pinksteren, alle Maria-feesten en gedurende het octaaf van Mariaten hemel-opneming. Hoe lang deze bepaling van kracht bleef, is onzeker. Het kan evenwel niet anders, of deze regeling moest verschillende moeilijkheden l) Voor deze en volgende historische bijzonderheden zie: Gr. Muller, Ord. Cist.: Die Verehrung der allerseligsten Jungfrau in unserm Orden; I. Das Officiumparvum; Cisterciënzer Chronik, 1889—1890; M. Gloning, Ord. Cist.: Die Verehrung Maris im Cisterciënzer Orden, Internat. Marianischer Congress, Freiburg i. Schw., Congress-Bericht 1903, blz. 603, v.v.; Dictionnaire . Amen. y. Dat de zoete naam van onzen Heer Jesus Christus en van zijn allerheiligste Moeder gezegend zij in de eeuwen der eeuwen. Bh Amen. In de vier Kleine Uren ontmoeten we een eigenaardige verscheidenheid van psalmen, wat noodzakelijk werd door de omstandigheid, dat men, volgens het eenmaal aangenomen gebruik, op dagen, waarop de Trappsalmen moesten gebeden worden, dezelfde psalmen niet kon herhalen in de Kleine Uren van het Maria-officie, die hun psalmen juist aan de z.g.n. Trappsalmen ontleenen. Vandaar heeft men des Zondags voor de Kleine Uren, alsmede voor de Prime op Dinsdag, Donderdag en Zaterdag afzonderlijke psalmen gekozen; op de overige weekdagen, alsook voor de Prime op Maandag, Woensdag en Vrijdag splitst men den langen psalm 118 in zeer kleine gedeelten, die dan als psalmen der Kleine Uren gebeden worden. Naar den opzet komen deze Uren met die uit den Romeinschen ritus overeen. Na de psalmen volgt een kapittel met vers en antwoord; hierop bidt men het gebed Concede nos famulos tuos, dat onmiddellijk gevolgd wordt door het Dulce nomen (zie boven). De Vespers tellen slechts vier psalmen, zoodat de psalm Lauda Jerusalem Dominum achterwege blijft. Op het kapittel met kort responsorie volgt de hymne Ave, maris stella met vers, waarna de lofzang Magnificat met antiphone en gebed wordt gezegd. Na een gedachtenis van alle Heiligen sluiten de Vespers met het Dulce nomen* De Completen, die op de gewone wijze worden geopend, tellen drie psalmen, n.1. psalm 12, 128 en 130. Zij sluiten met de antiphone: Completi sunt dies Mariae, ut pa- Vervuld zijn de dagen van Maria, dat reret filium suum primogenitum. zij haar eerstgeboren Zoon baren zou. 236 Hierop volgt de hymne: Enixa est puerpera Quem Gabriël praedixerat, Quem matris alvo gestiens Clausus Joannes senserat. Maria, Mater gratiae, Mater rnisericordiae, Tu nos ab hoste protégé Et hora mortis suscipe. Gloria tibi Domine, Qui natus es de Virgine, _ Cum Patre et sancto Spiritu In sempiterna saecula. Amen. Hèm heeft de jonge vrouw gebaard, Dien Gabriël had aangeduid, Die door den Dooper werd begroet, Besloten nog in moeders schoot. Maria, Moeder van gena, O Moeder van barmhartigheid, Bescherm ons tegen 's vijands list En neem ons in ons doodsuur op. Aan U, o Heer, zij eer en lof, Die uit de Maagd geboren werdt, Den Vader en den Heil'gen Geest In altijd-durende eeuwigheid. Amen. Op het hymne-vers volgt zonder tusschenvoeging van het Nunc dimittis de oratie Concede, misericors Deus (blz. 207), die met het slotvers Dulce nomen de Completen beëindigen. C. —• DE ORDE DER DOMINICANEN Omtrent het Klein Officie, zooals dit door de Orde van Sint Dominicus gebeden wordt, staan ons slechts weinige gegevens ten dienste. Aanvankelijk werd het eerste gedeelte dezer Getijden door de monniken gebeden op de slaapzaal en ving men onmiddellijk na het ontwaken daarmee aan. „Zoodra zij het eerste teeken hooren — aldus de oudste Constituties der Orde x) — staan de Broeders op en zeggen de Metten der Zalige Maagd naar gelang van den tijd." Niet weinigen der Broeders echter vonden het eenigermate oneerbiedig, Maria's lof te zingen, terwijl men zich kleedde, en verzochten daarom den Generaal der Orde, den Zal. Humbertus Romanus, te willen bepalen, dat men eerst na het kleeden met het Officie sou beginnen. a) Het schijnt, dat deze niet aan het verlangen tegemoet kwam. In zijn werk ten minste: De Vita regulari, waarvan hij het tweede deel wijdt aan de uiteenzetting van den Regel, geeft hij tal vanredenen aan, waarom men geen acht moet slaan op een mogelijk kleine verstrooidheid of oneerbiedigheid, voor zoover men bij het begin der Metten nog niet met het kleeden zou gereed zijn.3) l) Constitutiones antique ordinis fratrum predicatorum anno 1228, dist. I, 1. *) J. A. F. Kronenburg, C.SS.R., Maria's heerlijkheid in Nederland, Amsterdam, 1904— 1915, dl. III, blz. 257. s) B. Humberti de Romanis opera de Vita regulari, (ed. J. J. Berthier, O.P.), Romae, 1889, dl. II, blz. 70 v.v. 3*7 Lang echter heeft deze gewoonte zich niet staande gehouden; reeds in 1270 beval het Generaal Kapittel van Milaan, dat Metten en Lauden op de slaapzaal zouden gebeden worden, doch eerst wanneer allen zich gekleed hadden. x) Ook de overige gedeelten — zoo schreef het oudste Ordinale van omstreeks 1280 voor — werden buiten het koor gebeden; alleen de Completen werden met het gelijknamige gedeelte van het groot Officie verbonden en derhalve in het koor gezegd. 2) Totdat het Generaal Kapittel, dat in 1285 te Boulogne gehouden, voorschreef: dat vóór de kanonieke Uren alle respectieve Uren van het Klein Officie van Maria in het koor moesten gebeden worden.8) Volgens de thans geldende regels, die wij bijna alle reeds in het boven-vermelde Ordinale van omstreeks 1280 terugvinden, bidt men het Klein Officie op alle dagen beneden den rang van dubbel (duplex). Het blijft daarenboven achterwege van af den vigilie-dag van Kerstmis tot en met het octaaf van Epiphanie, vanaf Woensdag in de Goede Week tot en met Beloken Paschen, op alle Zondagen, gedurende de meer plechtige octaven en wanneer het Groot Officie aan Maria gewijd is. 4) Het gaat in al zijn onderdeelen aan de Groote Getijden vooraf, behalve de Completen, die onmiddellijk vóór het Salve Regina der groote Completen gebeden worden. In hoofdtrekken is dit Klein Officie, dat in den loop van het kerkelijk jaar minder afwisseling kent dan het Romeinsche, als volgt opgesteld; In de Vespers worden de vijf gewone psalmen gebeden onder de één antiphone: Ant. Sancta Dei Genitrix, Virgo semper Maria, intercede pro nobis ad Dominum Deum nostrum. Na de hymne Ave maris stella onder de volgende antiphone: Ant. Sancta Maria, succurre miseris, juva pusillanimes, refove flebiles, ora pro populo, interveni pro clero, intercede pro devoto femineo sexu. Ant. Heilige Moeder van God, altijd Maagd Maria, spreek voor ons ten beste bij den Heer onzen God. (blz. 124) bidt men het Magnificat Abt. Heilige Maria, kom de ongelukkigen te hulp, sta de kleinmoedigen bij, beur de bedroefden op, bid voor het volk, spreek ten beste voor de geestelijkheid, smeek voor 't godvruchtig vrouwelijk geslacht. *) Kronenburg, t.a.pl., dl. III, blz. 258. 2) Ordinarium juxta Ritum saai Ordinis Fratrum Prxdicatorum (circa 1260), Romae, 1921, blz. 115, Officium quotidianum beats Virginis. 8) Martene-Durandus, Thesaurus anecdotorum novus, Lutetiae Parisiorum, 1717, dl. IV, Col. l8l 2. 4) Breviarium juxta ritum saai Ordinis Prxdicatorum, Rubricas generales, § 37, De Officio quotidiano beatae Maria: Virginis. 238 Op de oratie Concede nos famulos tuos (blz. 202) volgt een viertal gedachtenissen, nJ. van den H. Dominicus, van alle Heiligen der Orde, van alle Heiligen, alsmede voor den vrede. De Completen van het Dominicaansch Klein Officie kennen slechts drie psalmen, die gebeden worden onder de ééne antiphone: Ant. Virgo Maria, non est tibi similis Ant. O Maagd Maria, nooit is ter orta in mundo inter mulieres: florens wereld iemand onder de vrouwen opgeut rosa; fragrans sicut lilium: ora pro staan aan u gelijk; bloeiend als de roze; nobis, sancta Dei Genitrix. welgeurend als de lelie: bid voor ons, heilige Moeder Gods. Op het kapittel volgt een kort responsorie in deze bewoordingen: Bh Intercede pro nobis, sancta Bh Spreek voor ons ten beste, heilige Virgo virginum, * Mater Dei Maria. Maagd der maagden, * Moeder Gods (rep.). ' Maria, (wordt herhoald). y. Ut digni efficiamur promissioni- y. Opdat wij waardig worden de bebus Christi. * Mater Dei Maria. loften van Christus. * Moeder Gods Maria. y. Gloria Patri et Filio et Spiritui y. Eere zij den Vader en den Zoon Sancto. en den Heiligen Geest. Eh Intercede pro nobis, sancta Virgo Bh Spreek voor ons ten beste, heilige virginum, Mater Dei Maria. Maagd der maagden, Moeder Gods Maria. Hierop volgt het laatste gedeelte der hymne Ave maris stella, beginnend met het vers Virgo singularis (blz. 124), waarna als antiphone op het Nunc dimittis gezegd wordt het Sub tuum praesidium, gevolgd door het gebed Concede, misericors Deus (blz. 207). ïn tegenstelling met elders, waar als invitatorium bij het begin der Metten steeds de begroetings-woorden van den Engel Gabriël gebezigd worden, heeft hier de uitnoodiging betrekking op Christus als Zoon van Maria: Regem Virginis Filium, * venite Den Koning, den Zoon der Maagd, * adoremus. komt, laten we Hem aanbidden. Onveranderlijk volgen op de hymne Quem terra (blz. 129) de drie psalmen, welke in de eerste nocturne der groote Maria-Getijden voorkomen, waaraan zich de drie lessen in gebedsvorm aansluiten, die wij in de middeleeuwsche breviers *) en leeken-officieboekjes herhaaldelijk ontmoeten. Naast den tekst dezer lessen plaatsen wij een middeleeuwsche vertaling, ontleend aan een handschrift uit de tweede helft der 15de eeuw en berustend op het Begijnhof te Amsterdam. l) O.a. in het Brevier van Utrecht, 1508 en andere uitgaven; Breviarium Ordinis Sanctx Crucis, Leodii, 1625; in het oorspronkelijke Klein Officie der Carmelieten, enz. 239 Lectio I. Sancta Maria, Virgo virginum, mater et filia Regis regum omnium, tuum nobis impende solatium, ut caelestis regni per te mereamur habere premium, et cum electis Dei regnare in perpetuum. Rh Sancta et immaculata, etc p. 204. Lectio II. Sancta Maria, piarum piissima, intercede pro nobis sanctarum sanctissima: per te, Virgo, nostra sufflat precamina, qui pro nobis ex te natus regnat super aethera: ut sua cantate nostra deleantur peccamina. R-. Beata es, etc. p. 204. Lectio III. Sancta Dei Genitrix, quae digne meruisti concipere, quem totus orbis nequit comprehendere, tuo pio interventu culpas nostras ablue: ut redempti perennis sedem gloriae per te valeamus scandere, ubi regnas cum eodem Filio tuo sine tempore. Bh Felix namque es, etc, p. 205. ie Les. Heilige maria ioncfrouwe al re ioncfrouwén moeder ende dochter des coninx uan al. sende in ons dine troest, op dat wi ouermits (door) di verdienen te hebben dat loon des hemelscen rijcs. ende mit gods uutvercoren ewelijc regnieren moeten (mogen). Br. Heilige en onbevlekte, enz. blz. 204. 2e Les. Heilige maria die alre hoechste hoechste bouen alle creaturen goddienstichste bidde uoer ons alre heiligen heiiichste dat hi ouvermits di onse gebet ontfange. di uan di om ons geboren wort die regniert bouen die hemelen, dat mit synre waerre minnen worde afgedaen onse zonden. Bh Zalig zijt gij, enz., blz. 204. 3e Les. Heilige gods moeder, die waardeliken uerdiendes te ontfanghen dien alle die werelt niet begripen en mocht (niet kon omvatten), mit dijnre milder bede dwae of onse zonden, op dat wi ouermits di dimmen mogen opten stoel der euwigher gloriën, daer du regniers mit dinen kinde sonder tijt. Bh Voorwaar gelukkig zijt ge, enz. blz. 205. De lofzang Te Deum regelt zich heel het jaar naar het Groot Officie, Zoodat al naar gelang het hier al dan niet gebeden wordt, deze lofzang ook ginds de Metten wel of niet afsluit; in het laatste geval herhaalt men het Felix namque es tot aan het vers Ora pro populo. Evenals de psalmen der Vespers worden ook die der Lauden onder één antiphone gebeden, terwijl na den lofzang O gloriosa Domina (blz. 136) het Benedictus vergezeld gaat van de antiphone: Ant. O gloriosa Dei Genitrix, Virgo semper Maria, quae Dominum omnium meruisti portare, et Regem Angelorum sola Virgo laetare:/nostri, quaesumus, pia memorare: et pro nobis semper Christum deprecare; ut tuis fulti patrociniis ad caelestia regna mereamur pervenire. Ant. O roemrijke Moeder van God, Maria, altijd Maagd, die aller Heer verdiend hebt te dragen en den Koning der Engelen slechts als Maagd te voeden; gedenk onzer, smeeken wij, o Heilige, en bid steeds Christus voor ons, opdat wij, beschut door uw bescherming, verdienen mogen, tot het hemelrijk te geraken. De Lauden worden afgesloten met de oratie: Concede nos, famulos tuos (blz. 202), gevolgd door de gedachtenissen van den H. Dominicus, alle Heiligen der Orde, alle Heiligen en den vrede. De vier Kleine Uren toonen eenige afwijking van die uit het Romeinsch Officie van Maria, in zoover de psalmen, welke in het laatstgenoemd Officie gebeden worden in Terts, Sext en None, door de 240 De smeekende Almacht, „Per Mariam ad Jesum", door Jan Toorop Dominicanen verplaatst worden naar Prime, Terts en Sext. Voor de None vinden we voorgeschreven: psalm 128 (Saepe expugnaverunt), psalm 129 (De profundis) en psalm 130 (Domine, non est exaltatum). Als onderscheiden oraties voor de Kleine Uren vinden we aangegeven: voor de Prime Gratiam tuam (blz. 74), voor de Terts Concede nos, famulos tuos (blz. 202), voor de Sext Protégé Domine (blz» 96) en voor de None Famulorum tuorum (blz. 208). De wijziging, welke in den ritus der Dominicanen het Klein Officie ondergaat in de verschillende tijden van het kerkelijk jaar, bestaat slechts in een andere antiphone bij de lofzangen Benedictus en Magnificat, alsmede in een andere oratie in Lauden en Vespers. Men koos hiervoor de verschillende antiphonen en oraties, die wij voor dezelfde tijden van het kerkelijk jaar gebezigd vonden bij het suffragium of de gedachtenis der Moeder Gods. Voor deze tijden des jaars, di. gedurende den Advent, van af Kerstmis tot Maria-Zuivering en in den Paaschtijd, verwijzen wij daarom naar de bespreking der Mariavereering in de Lauden volgens den ritus der Dominicanen (blz. 43 v.v.). D. — DE ORDE DER KARTHUIZERS In geen Orde staat het Klein Officie van Maria in zoo hooge eere, als in die der Karthuizers en geen dag in het jaar is er, of de religieuzen brengen langs dezen weg hun kinderlijke hulde aan de Moeder Gods. Dit gebruik dagteekent reeds uit de jaren van den Stichter der Orde, de H. Bruno (f 1101) en steunt op een meer of minder wonderbaar feit. De Annalen der Orde, uitgegeven in het jaar 1889, verhalen daarover de volgende bijzonderheden (t.V., dl. I, blz. 91): Dicht bij de eerste nederzetting van den H. Bruno en zijn gezellen bevond zich een klooster, waar de regeltucht in hooge mate verslapt was. Begrijpelijkerwijze ergerden dezen zich aan de strenge levenswijze der nabijwonende broeders, wat ten slotte tot zulk een geheime vervolging ontaardde, dat de Heilige en zijn medebroeders het plan opvatten, hun kluizenaarsleven elders voort te zetten. Doch daar verscheen hun een eerbiedwaardige grijsaard, die hun zeide: „Uit naam van God deel ik u mede, dat de H. Maagd u zal beschermen, zoo ge dagelij ks haar Getijden leest, en wel zoo, dat de onderdeelen aan die van de Kerkelijke Getijden voorafgaan, doch de Completen er op volgen." Afgezien nu, of deze verschijning, waarin men den persoon van den H. Petrus meende te herkennen, tot het gebied der historie of der legende behoort — een feit is, dat men van den aanvang af zeer streng aan het dagelijks bidden van het Klein Officie heeft vastgehouden. 16 241 Dit bidden geschiedt door ieder afzonderlijk in het hem aangewezen woonvertrek en wel — gelijk we zagen — zoo, dat elk onderdeel aan dat der groote Getijden voorafgaat, terwijl bij de Completen eerst die van den dag, daarna die der Moeder Gods worden gebeden. Ook in opzet verschilt dit Klein Officie geheel en al met het tot nu toe beschouwde. Vandaar dat wij bij de samenstelling ervan iets langer moeten stilstaan. Alvorens op de gewone wijze de Metten te beginnen, bidt de Karthuizer driemaal het Ave Maria. De geheel eigen hymne, die na het invïtatorium gebeden wordt en met den lofzang der Lauden één geheel uitmaakt, luidt als volgt: Mysterium Ecclesiae Hymnum Christo referimus, Quem genuit puerpera Verbum Patris in Filium. Sola in sexu femina Electa es in saeculo, Et meruisti Dominum Sancto portare in utero. Vates antiqui temporis Praedixerunt quod factum est: Quia Virgo conciperet Et pareret Emmanuel. Mysterium hoe magnum est Mariae quod concessum est, Ut Deum, per quem omnia, Ex se prodire cerneret. Gloria tibi, Domine, Gloria Unigenito, Una cum Sancto Spiritu In sempiterna saecula. Amen. Geheimnis is 't van de Kerk, Nu onze zang voor Christus klinkt, Dien, schoon Mij is des Vaders Woord, Een Maagd als Zoon ter wereld bracht. Van 't vrouwelijk geslacht werdt gij Alleen verkoren vóór den tijd; En werdt gij waardig om den Heer Te dragen in uw heil'gen schoot. De Zieners van het Oud Verbond Voorzegden eens wat is geschied: Dat eene Maagd ontvangen zou En baren den Emmanuel. Voorwaar, het is een groot geheim, Dat aan Maria werd vergund Om God, den Maker van 't heelal, Geboren uit haar schoot te zien. Aan U, o Heer, zij eer gebracht, Eer ook aan uwen een'gen Zoon,' Te zamen met den Heil'gen Geest In altijddurende eeuwigheid. Amen. De psalmen der Metten zijn dezelfde als boven voor den Romeinschen ritus zijn aangegeven, terwijl zij ook op gelijke manier over de verschillende dagen der week verdeeld worden. Alvorens de drie lessen te zeggen, bidt men het Pater noster, dat kort voor het einde onderbroken wordt door het Ave Maria, waarna men vervolgt: y. Et ne nos inducas in tentationem. Bh Sed libera nos a malo. y. Ostende nobis, Domine, misericordiam tuam. R. Et salutare tuum da nobis. y. En leid ons niet in bekoring. Bh Maar verlos ons van den kwade, y. Toon ons, o Heer, uw barmhartigheid.Bh En schenk ons uw heil. De drie lezingen, welke het verhaal van de Boodschap des Engels aan Maria omvatten en die in den Romeinschen ritus voor den tijd van den Advent zijn aangewezen, worden ingeleid door een enkele zegening: 242 Castitatem mentis et corporis tribuat nobis Filius Virginis. Reinheid naar ziel en lichaam verleene ons de Zoon der Maagd. Geheel verschillend in redactie zijn de responsories, welke op de lezingen volgen. Zij luiden aldus: Lect. I. Sr. Vidi speciosam sicut columbarn, ascendenten) desuper rivos aquarum, cujus inaestimabilis odor erat nimis in vestimentis ejus. * Et sicut dies verni circumdabant eam flores rosarum et lilia convallium. D. Viderunt eam filiae Sion: beatissimam praedicaverunt, et regina; lauda-. verunt eam. Et sicut dies verni circumdabant eam flores rosarum et lilia convallium. Lect. II. Br. Quae est ista, quae ascendit per desertum, sicut virgula fumi ex aroma tibus myrrhae et thuris. * Et universi pul veris pigmentarii? t. Mei et lac sub lingua tua, et odor vestimentorum tuorum sicut odor thuris. Et universi pulveris pigmentarii. Lect. III. B>. Beatam me dicent omnes generationes. * Quia fecit mini Dominus magna qui potens est. * Et sanctum nomen ejus. f. Magnificat anima mea Dominum, et exultavit spiritus meus in Deo salutari meo. Quia fecit mini Dominus magna qui potens est. Et sanctum nomen ejus. Gloria Patri et Filio et Spiritui Sancto. Et sanctum nomen ejus. ie Les. Br. Schoon als een duive zag ik haar, opstijgend boven de waterstroomen, en haar kleederen geurden op zeer onvergelijkelijke wijze. * En als in de dagen der lente omringden haar bloeiende rozen en de leliën der dalen. V. De dochteren van Sion zagen haar en prezen haar hoog-gelukkig; ook de koninginnen loofden haar. _ En als in de dagen der lente omringden haar bloeiende rozen en de leliën der dalen. 2e Les. Br. Wie rijst daar op in de woestijn, gelijk een rookkolom uit geuren van mirre en wierook * en alle reukwerkpoeder ? y. Honig en melk zijn onder uw tong, en de geur uwer kleederen is als de geur van wierook. En alle reukwerkpoeder. 3e Les. Br. Zalig zullen mij prijzen alle geslachten. * Omdat de Heer mij groote dingen heeft gedaan, de Machtige, * en heilig is zijn naam. y. Mijn ziel verheft den Heer en gejuicht heeft mijn geest in God, mijn Redder. Omdat de Heer mij groote dingen heeft gedaan, de Machtige, en heilig is zijn naam. Eere zij den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest. En heilig is zijn naam. De Metten eindigen met den lofzang Te Deum, waarop als versus sacerdotalis gezegd wordt: y. Adjuvabit eam Deus vultu suo. B>. Deus in medio ejus, non cómmovebitur. y. God zal haar bijstaan met zijn welwillendheid. Br. God is in haar midden, zij zal niet wankelen. In de Lauden worden de psalmen, zooals deze vroeger voor den Zondag gerangschikt waren, onder de volgende antiphone gebeden: Ant. Ecce tu pulchra es, amica mea; ecce tu pulchra, oculi tui columbarum. Ant. Zie, schoon zijt gij, mijn liefste; zie, schoon zijt gij; uw oogen zijn als van duiven. Na de psalmen volgt een kapittel onder deze bewoordingen: Ego quasi vitis fr uctificavi sua vita tem odoris: et flores mei fructus honoris et honestatis. Ik bracht als een wijnstok zoeten geur voort en mijn bloesems leverden kostelijke en rijke vruchten. 243 Zooals wij reeds opmerkten is de hymne der Lauden een vervolg van die der Metten: Vere gratia plena es, Et gloriosa permanes, Quia ex te nobis natus est Christus, per quem sunt omnia. Pastores qui audierant, Gloriam Deo cantarunt, Cucurrerunt in Bethlehem Natum videre Dominum. Sic Magi ab ortu solis, Propter stella; indicium, Portantes typum gentium, Primi offerunt munera. Rogemus ergo, populi, Dei Matrem et Virginem, Ut ipsa nobis impetret Pacem et indulgentiam. Gloria tibi, Domine, Gloria Umgenito, Una cum Sancto Spiritu, In sempiterna saecula. Amen. Ja, waarlijk, vol gena zijt gij. En roemvol zult gij altijd zijn, Wijl ons uit u geboren werd De Christus, door wien 't al bestaat. De herders hoorden deze maar' En zongen God een lied van lof; Zij snelden heen naar Bethlehem Om den geboren Heer te zien. De Wijzen uit het morgenland, Geleid door 't heldre licht der ster, Biên als de eerst-geroepenen Uit 't heidendom, hun gaven aan. Smeekt need'rig dus, o volkeren, De Maagd, die Moeder is van God, Dat zij voor ons bekomen moog' Den vrede en barmhartigheid. Aan U, o Heer, zij eer gebracht. Eer ook aan uwen een'gen Zoon, Te zamen met den Heil'gen Geest In altijddurende eeuwigheid. Amen. De Lofzang Benedictus wordt gebeden onder de antiphone: Ant. Een gesloten tuin zijt gij, mijn zuster; een gesloten tuin, een verzegelde bron. De Metten worden afgesloten met de onveranderlijke oratie: Ant. Hortus conclusus es, soror mea; hortus conclusus, fons signatus. Oremus. Deus, qui salutis aeterna;, beatae Mariae virginitate fcecunda, humano generi praemia praestitisti: tribue quaesumus, ut ipsam pro nobis intercedere sentiamus, per quam meruimus auctorem vitae suscipere, Dominum nostrum Jesum Christum Filium tuum, qui tecum vivit et regnat in unitate Spiritus Sancti Deus, per omnia saecula saeculorum. B> Amen. Laat ons bidden. God, die door het maagdelijk moederschap van de zalige Maagd Maria aan het menschdom de schatten van het eeuwig heil hebt geschonken, wij bidden, dat wij de voorspraak mogen ondervinden van haar, door wie wij verdienden den Schenker des levens te ontvangen, onzen Heer Jesus Christus, uw Zoon, die met U leeft en heerscht in de eenheid des Heiligen Geestes God door alle eeuwen dér eeuwen. B>. Amen. Op deze oratie volgt een soort suffragium, dat uit twee psalmen en een aantal gebeden bestaat. In verband met het eerste dier gebeden doet het bidden van psalm 78 (Deus venerunt gentes) ons denken aan de bezetting van het H. Land door de ongeloovigen, terwijl de tweede psalm 122 (Ad te levavi) een uiting is van het groot betrouwen op Gods goedheid, waarvan in de verdere gebeden tal van zegeningen worden afgesmeekt. Na beide psalmen gebeden te hebben, gaat men verder: 244 Kyrie eleison. Christe eleison. Kyrie eleison. Pater noster, Ave Maria. y. Et ne nos inducas in tentationem. Br. Sed libera nos a malo. y. Exurgat Deus, et dissipentur inimici ejus. • R>. Et fugiant qui oderunt eum a facie ejus. y. Non nobis, Domine, non nobis. Br. Sed nomini tuo da gloriam. y. Exurge, Domine, adjuva nos. R>. Et libera nos propter nomen tuum. y. Domine, exaudi orationem meam. Br. Et clamor meus ad te veniat. y. Domine, Deus virtutum, converte nos. Br. Et ostende faciem tuam, et salvi erimus. y. Domine, exaudi orationem meam. B>. Et clamor meus ad te veniat. Oremus. Deus, qui ad exhibenda nostrae redemptionis mysteria terram promissioms elegisti, libera eam, quaesumus, ab ingfantia paganorum, et restitue eam cui tui christiano: ut gentilium incredulitate confusa, populus tuus christianus, in te confidens, de tuae virtutis potentia glorietur. Ecclesiae tuae, Domine, preces placatus admitte, ut, destructis ad versita tibus et erroribus universis, secura tibi serviat libertate. Deus, a quo sancta desideria, recta consilia et justa sunt opera, da servis tuis illam, quam mundus dare non potest, pacem: ut et corda nostra mandatis tuis dedita, et hostium sublata formidine, tempora sint tua protectione tranquilla. *) Heer, ontferm U. onzer. Christus, ontferm U onzer. Heer, ontferm U onzer. Onze Vader Wees gegroet. y. En leid ons niet in bekoring. B>. Maar verlos ons van den kwade. y. Moge God opstaan en dat zijn vijanden uiteenstuiven. Br. En dat zij, die Hem haten, vluchten voor zijn aangezicht. y. Niet aan ons, Heer, niet aan ons. Bk Doch geef glorie aan uwen naam. y. Sta op, Heer, help ons. B>. En bevrijd ons om uw naam. y. Heer, verhoor mijn gebed. Br. En mijn geroep kome tot U. y. Heer, God der heerscharen, herstel ons. Br. En toon uw aanschijn, en wij zijn gered. y. Heer, verhoor mijn gebed. 6>. En mijn geroep kome tot U. Laat ons bidden. God, die tot het voltrekken van de geheimen onzer verlossing het land van belofte hebt verkozen, bevrijd het, smeeken wij, van de overheersching der heidenen en schenk het terug aan den christelijken e eredienst; opdat — nadat het ongeloof der heidenen te schande is gemaakt —uw christelijk volk, dat op U vertrouwt, zich op de uitwerking uwer macht moge beroemen. Aanvaard, Heer, genadig de beden uwer Kerk, opdat zij, na de overwinning van allen tegenstand en alle dwalingen, U in rustige vrijheid moge dienen. God, van wien de heilige begeerten, de goede voornemens en de rechtvaardige werken voortkomen, geef aan uw dienaren dien vrede, welken de wereld niet geven kan, opdat èn onze harten aan uw geboden onderworpen, èn de tijden, zonder vrees voor vijanden, rustig mogen zijn. l) Vanaf 35 Maart tot 29 September voegt men hier het volgend gebed in: A domo tua, quaesumus Domine, Wij smeeken, o Heer, dat van uw huis spiritales nequitiae repellantur, et aë- alle geestelijke listen verdreven worden, rearum discedat malignitas tempes- en dat van haar wijke de boosheid van tatum. stormen in de luchten. In het jaar, waarin het Generaal Kapittel gehouden wordt, bidt men daarenboven vanaf den tweeden Paaschdag tot Pinksteren het onderstaand gebed voor de deelnemers aan het kapittel: Adesto, Domine, supplicationibus Wees, Heer, bij onze smeekingen en nostris, et vias famulorum tuorum in richt de wegen uwer dienaren in de salutis tua: prosperitate dispone: ut goedgunstigheid van uw heil; opdat zij inter omnes viae et vitae varietates, te midden van de wederwaardigheden tuo semper protegantur auxilio. van hun reis en van hun leven, steeds door uw bescherming mogen beschut worden. 245 Fidelium Deus omnium Conditor et Redemptor, animabus famulorum famularumque tuarum remissionem cunctorum tri bue peccatorum: ut indulgentiam, quam semper optaverunt, piis supplicationibus consequantur. Omnipotens sempiterne Deus, qui vivorum dominaris simul et mor tuorum, omniumque misereris, quos tuos fide et opere futuros esse prssnoscis; te suppuces exoramus, ut pro quibus effundere preces decrevimus, quosque vel praesens saeculum adhuc in carne retinet, vel futurum jam exutos corpore suscepit, pietatis tuae dementia omnium delictorum suorum veniam consequantur. Per Dominum nostrum Jesum Christum. y. Domine, exaudi orationem meam. Br. Et clamor meus ad te veniat. y. Benedicamus Domino. Br. Deo gratias. y. Anima; omnium fidelium defunctorum per misericordiam Dei requiescant in pace. B>. Amen. God, Schepper en Verlosser van alle geloovigen, verleen aan de zielen van uw dienaren en dienaressen vergiffenis van alle zonden; opdat zij de kwijtschelding, die zij steeds verlangd hebben, door vrome smeekingen mogen verwerven. Almachtige eeuwige God, die over levenden heerscht zoowel als over dooden, en die U ontfermt over allen, van wie Gij te voren weet, dat zij door geloof en hun werken de uwen zullen zijn, wij smeeken U ootmoedig, dat zij, voor wie wij onze beden willen storten, hetzij bet tegenwoordige hen nog in het vleesch terughoudt, hetzij de eeuwigheid hen als reeds aan het lichaam ontbonden heeft opgenomen, door het mededoogen uwer goedertierenheid de vergiffenis van al hun zonden mogen erlangen. Door onzen Heer Jesus Christus. V. Heer, verhoor mijn gebed. B>. En mijn geroep kome tot U. y. Zegenen wij den Heer. B>. Gode zij dank. y. Dat de zielen van alle overleden geloovigen door Gods barmhartigheid m vrede rusten. B>. Amen. Hierna wordt ter afsluiting, evenals bij elk volgend onderdeel dezer Kleine Getijden, het Salve Regina gebeden, waarbij men zich echter houdt aan de oorspronkelijke beginwoorden: Salve, Regina misericordix. Hierop zegt men de volgende gebeden: y. Ave Maria, gratia plena. Br. Dominus tecum. Oremus. Famulorum tuorum, Domine, delict is ignosce: ut qui tibi placere de actibus nostris non valemus, Genitricis Filii tui Domini Dei nostri intercessione salvemur. Ecclesiae tuae, Domine, preces placatus admitte: ut, destructis adversitatibus et erroribus universis, secura tibi serviat libertate. Ineffabilem misericordiam tuam, Domine, nobis clementer ostende, ut simul nos et a peccatis exuas, et a pcenis et a tribulationibus, quas pro his meremur, eripias; et pacem tuam nostris concede temporibus: et nos famulos tuos ab omni adversitate custodi. Per Dominum nostrum Jesum Christum. D. Wees gegroet, Maria, vol van genade. De Heer is met u. Laat ons bidden. Scheld kwijt, o Heer, de misslagen uwer dienaren, opdat wij, die u om onze handelingen niet kunnen behagen, behouden mogen worden door de tusschenkomst der Moeder van uw Zoon, onzen Heer en God. Aanvaard, Heer, genadig de beden uwer Kerk, opdat zij, na de overwinning van allen tegenstand en alle dwalingen, U in rustige vrijheid moge dienen. Toon ons, Heer, genadiglijk uw onuitsprekeb'jkebarmnartigheid,opdat Gijons en van de zonden ontslaat, en ons ontrukt aan de straffen en de kwellingen, welke wij daarvoor verdienen; verleen ook uw vrede aan onze dagen en bescherm uw dienaren tegen allen rampspoed. Door onzen Heer Jesus Christus. 246 De vier Kleine Uren worden ingeleid door de hymne Memento, salutis Auctor, die hier echter iets meer uitgebreid is en als volgt luidt: Memento, salutis Auctor, Quod nostri quondam corporis, Ex illibata Virgine Nascendo formam sumpseris. Maria, Mater gratis, Mater misericordiae, Tu nos ab hoste protégé Et hora mortis suscipe. Maria, Mater Domini, Aeterni Patris Filii, Per opem nobis omnibus Ad te confugientibus. Per tuum, Virgo, Filium, Per Patrem, per Paracletum, Adsis praesens ad obitum, Nostrumque muni exitum. Gloria tibi, Domine, Qui natus es de Virgine, Cum Patre et Sancto Spiritu, In sempiterna saecula. Amen. Gedenk, o Schepper van 't heelal, Dat Gij de mensch'lijke natuur Bij uw geboorte uit den schoot Der reine Maged hebt aanvaard, Maria, Moeder van gena, En Moeder van barmhartigheid, Bescherm ons tegen 's vijands list En neem ons in ons sterfuur op. Maria, Moeder van den Heer, Des eeuw'gen Vaders eigen Zoon, Wil gij ons aller hulpe zijn, Die onder uwe schutse vliên. Dat gij, o Maagd, door uwen Zoon, Door Vader en den Heil'gen Geest Ons bijsta in ons stervensuur En onzen uitgang dekken moogt. Aan U, o Heer, zij eer gebracht, Eer ook aan uwen een'gen Zoon, Te samen met den Heil'gen Geest In altijddurende eeuwigheid. Amen. In deze Uren worden dezelfde psalmen gebeden als in het Romeinsch brevier des Zondags voor de Uren van het groot Officie zijn voorgeschreven. Na een kapittel en kort responsorie worden zij door een voor ieder Uurtje afwisselend gebed gesloten. Zoo bidt men in de Prime de oratie: Deus, qui de beatae Mariae Virginis (blz. 206), in de Terts Concede nos famulos tuos (blz. 202), in de Sext Concede, misericors Deus (blz. 207). In de None echter treffen we de volgende oratie aan: Omnipotens Deus, nos famulos tuos dextera potentias tuae a cunctis protégé periculis; et beata Maria semper virgine intercedente, fac nos praesenti gaudere prosperitate et futura. Per Dominum nostrum. Almachtige God, bescherm met de rechterhand uwer macht uw dienaren tegen alle gevaren, en doe ons, op de tusschenkomst der zalige Maria alt )d Maagd, ons verheugen in een tegenwoordigen en toekomenden welstand. Door onzen Heer. Als geheel bijzondere eigenaardigheid geldt, dat de Trappist, zoodra hij de Prime van het Klein Officie gebeden heeft, hierop aanstonds het lezen van een z.g.n. Missa sicca, of Mis zonder Offerande, Consecratie en Communie, laat volgen. Wij volstaan hier met de enkele vermelding, wijl wij over deze Mis reeds uitvoeriger schreven in het eerste deel van dit werk (blz. 205, v.). De Vespers tellen de vijf gewone psalmen uit het Officie van Maria alsmede de hymne Ave maris stella (blz. 124). De lofzang Magnificat wordt gebeden onder de korte antiphone: • 247 Ant. Tota pulchra es, amica mea, et macula non est in te. _ Ant. Geheel schoon zijt gij, mijn geliefde, en er is geen vlek in u. Op deze antiphone volgt de oratie: Deus, qui salutis (blz. 207). De Completen, welke op die van den dag volgen, tellen slechts drie psalmen en wel psalm 4 (Cum invocarem), psalm 30 (In te, Domine, speravi) en psalm 133 (Ecce nunc benedicite). Na het Alleluja, dat als antiphone gezegd wordt, bidt men de hymne Memento, salutis Auctor, die wij boven hebben gegeven; hierop volgt een kapittel met vers en antwoord, waarna het Nunc dimittis gebeden wordt onder de antiphone: Ant. Spiritus Sanctus superveniet in te, et virtus Altissimi obumbrabit tibi. Ant. De Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten u overschaduwen. Na het gebed Famulorum tuorum (zie boven) sluiten de Completen van het Kleine Officie op geheel ongewone wijze. Deze sluitingsgebeden beginnen met de volgende antiphone en oratie: Ant. Sancta Maria, succurre miseris, juva pusillanimes, refove flebiles, ora pro populo, interveni pro clero, intercede pro devoto femineo sexu; sentiant omnes tuum j uvamen, quicumque celebrant tuam sanctam commemorationem. y. Dignare me laudare te, Virgo sacrata. Br. Da mini virtutem contra hos tes tuos. Oremus. Concede nos famulos tuos, quaesumus, Domine Deus, perpetua mentis et corporis sanitate gaudere: et gloriosa beatae Mariae semper Virginis intercessione, a praesenti liberari tristitia, et aeterna perfrui laetitia. Per Dominum nostrum. B-. Amen. _ Ant. Heilige Maria, kom de ongelukkigen te hulp, sta de kleinmoedigen bij, beur. de bedroefden op, bid voor 't volk, spreek ten beste voor de geestelij kheid, smeek voor 't godvruchtig vrouwelijk geslacht, dat allen uw hulp ondervinden, die uw heilige gedachtenis vieren. y. Gewaardig, dat ik u love, o heilige Maagd. R. Geef mij kracht tegen uw vijanden. Laat ons bidden. Verleen ons, uw dienaren, smeeken wij, Heer God, dat wij ons in een voortdurende gezondheid naar geest en lichaam mogen verheugen en door de roemvolle tusschenkomst der zalige Maria altijd Maagd, van de tegenwoordige droefheid bevrijd worden en de eeuwige vreugde mogen genieten. Door onzen Heer. R>. Amen. Dan wordt driemaal het Pater noster en Ave Maria, alsmede het St Jans-Evangehe uit de H. Mis gebeden, gevolgd door een antiphone en enkele oraties Ant. Te decet laus, te decet hymnus, tibi gloria Deo Patri et Filio, cum Sancto Spiritu in saecula saeculorum. Amen. Oremus. Concede, quaesumus omnipotens Deus, ut nos Unigeniti tui nova per carnem nativitas liberet, quos sub peccati jugo vetusta servitus renet. Ant. Voor U past hulde, U komt een loflied toe; eere zij aan U, God den Vader _ en den Zoon met den Heiligen Geest in de eeuwen der eeuwen. Amen. Laat ons bidden. Verleen, smeeken wij, almachtige God, dat de nieuwe geboorte in het vleesch van uw eeniggeboren Zoon ons verlosse, die de oude slavernij onder het juk houdt van de zonde. 248 Deus illuminator omnium gentium, da populis tuis perpetua pace gaudere: et illud lumen splendidum infunde cordibus nostris, quod trium Magorum mentibus aspiravit Dominum nostrum Jesum Christum Filium tuum. Protector in te sperantium Deus, sine quo nihil est validum, nihil sanctum; multiplica super nos misericordiam tuam: ut te rectore, te duce, sic transeamus per bona temporalia, ut non amittamus aeterna. Per Dominum nostrum. God, verlichter aller volkeren, geef dat de uwen zich in een blijvenden vrede verheugen; en stort in onze harten hetzelfde schitterende licht, dat aan den geest der drie Wijzen heeft doen kennen onzen Heer Jesus Christus uwen Zoon. God, beschermer van hen, die op U hopen, zonder wien niets krachtig is, niets heilig, breid uw barmhartigheid over ons uit, opdat wij, U als leider, U als bestuurder hebbende, zóó langs de tijdelijke goederen mogen wandelen, dat wij de eeuwige niet verliezen. Door onzen Heer. Met de gewone slwtings-formule en het Salve, Regina, waarover wij bij de Lauden reeds schreven, eindigt het Klein Officie volgens den ritus der Trappisten. E. — De Orde der Kruisheeren Ofschoon de Orde der Kruisheeren sinds haar overgaan tot den Romeinschen ritus niet meer een eigen Klein Officie heeft, meenen we haar toch te moeten bespreken om de groote voorliefde, welke zij steeds voor deze Getijden getoond heeft. Een heerlijk voorbeeld vond zij hier in haar Stichter, den Eerbiedwaardigen Theodorus de Cellis (f 1236), die reeds als schoolknaap, ondanks zijn zwakke gezondheid zijn hemelsche Moeder dagelijks door het Klein Officie huldigde. Aan deze vrome gewoonte hield hij ook later vast, niettegenstaande de moeilijkheden, die hij voortdurend ondervond, toen hij Frederik Barbarossa op diens kruistocht in 1190 vergezelde. x) Hoewel de oudste Statuten der Orde, welke van 1245 dateeren, niets bepalen omtrent het bidden der Kleine Getijden, mogen we toch veronderstellen, dat betrekkelijk spoedig deze gewoonte in zwang kwam, omdat op het eind der 14de eeuw reeds van een zeer ernstige verslapping in dit punt sprake is. Dit deed dan ook Helmicus Amoris van Zutphen, die als Generaal de Orde van 1415 tot 1433 bestuurde, een bepaling treffen, dat het Klein Officie van dan af in de kerk zou gebeden worden, „wijl zulks buiten het koor maar al te nalatig geschiedde".2) Vol gens een in 1424 gegeven voorschrift moesten de onderdeelen van l) H. Russelius, Chronicon Crvaferorum, Coloniae, 1634, bh. 31, v.v.; C. R. Hermans, Annales Ordinis S. Crucis, Silvaeducis 1858, dl. 1,1, blz. 31; Anr. Herzworhs,O.S.Cr., Religio Sanctissimx Crucis, Ruremundse, 1661, blz. 51, v. *) Russelius, t.a.pl., blz. 97, Hermans, t.a.pl., blz. 98. 249 het Klein Officie vóór die der groote Getijden gebeden worden; alleen de Completen van Maria zouden op die van den dag volgen *) — een voorschrift, waardoor men zich aan de practijk der overige klooster-orden aansloot, en waaraan later vaak herinnerd werd. Deze bepaling wijzigde men echter in de Statuten van 1765, waar werd toegestaan, dat de Completen van het Klein Officie vóór die van den dag mochten gebeden worden, voor het geval, dat tijdens de Completen van het groot Officie het Allerheiligste ter aanbidding stond uitgesteld; tevens werd toegestaan, om Metten en Lauden van het Klein Officie 's avonds ie voren te bidden.2) Ondertusschen had men reeds tal van dagen aangewezen, waarop de Kleine Getijden moesten wegvallen. Zoo bepaalde de brevieruitgave van 1625, dat het Klein Officie van Maria niet zou gebeden worden vanaf den vigilie-dag van Kerstmis tot en met het octaaf van Epiphanie, op de laatste drie dagen der Goede Week en de beide Paaschdagen, op feesten van dubbelen en hoogeren rang, op de Zon-' dagen, gedurende de octaven, alsmede wanneer de groote Getijden reeds aan Maria gewijd waren. 3) Deze uitzonderingen werden nader omschreven in de Statuten van 1868, die het wegvallen van het Klein Officie voorschrijven op Zondagen, de vigilies van Kerstmis, Epiphanie en Pinksteren, tijdens de Goede Week en de octaven, Vrijdags na het Octaaf van Hemelvaart, op dagen van dubbelen rang of wanneer des Zaterdags het Groot Officie van Maria gebeden wordt. Uitdrukkelijk echter voegen de Statuten er aan toe: „Het Klein Officie moet óók gebeden worden op feesten van half-dubbelen rang ter wille van de heilige gewoonte, welke de Orde in dit punt onderhouden heeft." 4) We zien hier dus een afwijken van den regel, dat n.1. ook op half-dubbele feesten het Klein Officie wegvalt — maar een afwijken, dat ons overduidelijk op de eereplaats wijst, die de Kleine Getijden bij de Kruisheeren innamen. Een tweede bewijs hiervoor — en dit voorbeeld is eenig onder de kloosterorden — vinden we in de omstandigheid, dat zelfs de leekebroeders het Klein Officie moesten bidden. „Die Donaetbroeders — aldus een oude bepaling — sullen alle dagen lesen onser Liver x) Petrus de Hellodc, O.S.Cr., De omnibus rebus concernentibus Ordinem fratrum S. Crucis, Hds. 1596, fol. 95. 2) Liber Constitutionum Sacri Ordinis Canonici S. Crucis, Trajecti ad Mosam, 1765, blz. 8, v. *) Breviarium Patrum Ordinis S. Crucis sub regula S. Augustini militantium, Leodii, 1625, blz. 70. 4) Regula et Constitutiones cum Cxremoniali Fratrum Ordinis S. Crucis, Gestel Sti. Michselis, 1868, blz. 27, v. 250 Vrouwen Ghetijden met die corte ghetijden des Heylighen Cruys, die (zoo zij) dat connen." x) Hoewel men dit later verzachtte door andere gebeden voor te schrijven, stond toch het Generaal Kapittel van 1730 toe, dat de leekebroeders, zoo zij wilden, in de plaats daarvan het Klein Officie mochten bidden. 2) Niettemin kwam men weldra op de oude praktijk terug en vinden we in de Constituties van 1765 weder het voorschrift: „De leekebroeders, die lezen kunnen, zullen dagelijks het Klein Officie met de Litanie der H. Maagd Maria bidden." 3) Eerst sinds 1868 moeten de Leekebroeders in plaats der Kleine Getijden bepaalde gedeelten van den Rozenkrans bidden. F. — De Orde der Norbertijnen Volgens bepalingen, welke wij reeds in de brevier-uitgave van 1621 ontmoeten, bidt de Orde van Premonstreit of der Norbertijnen dagelijks in het koor de Kleine Getijden der Moeder Gods. Deze vallen echter weg op de feesten van den hoogsten rang en gedurende de octaven, alsmede van af de vigilie van Kerstmis tot en met het feest van 's Heeren Besnijdenis, op de Vigilie van Epiphanie, gedurende de drie laatste dagen der Goede Week; ten slotte op die dagen, waarop het groot Officie zich beweegt rondom Maria. Deze Kleine Getijden, die in hun onderdeelen steeds op de daaraan beantwoordende deelen van het groot Officie volgen, zijn in hun opbouw zoo goed als geheel aan de Romeinsche gelijk, zooals deze zijn opgesteld voor den tijd tusschen Kerstmis en Maria-Zuivering.Daarenboven zijn krachtens de brevier-hervorming in 1912 en door het Generaal Kapittel van 1914 enkele punten meer met de algemeene wijzigingen omtrent het Brevier in overeenstemming gebracht, terwijl eenige andere deelen volledig zijn afgeschaft en derhalve nog slechts geschiedkundige waarde hebben. Niettemin moeten wij hier melding maken van enkele bijzonderheden, waarin het Klein Officie der Norbertijnen van dat volgens den Romeinschen ritus afwijkt. Zoo kent genoemd Officie slechts één volledige wijziging, n.1. voor den Advent. Voor den tijd tusschen Kerstmis en Maria-Zuivering bestaat de verandering slechts in de antiphone op de lofzangen Benedictus en Magnificat, alsmede in de oratie voor alle onderdeelen van deze Getijden der Moeder Gods. *) Hermans, t.a.pl., Statuta a donatis in conventibus Fratrum S. Crucis observanda, dl. II, blz. 349. *) Hermans, t.a.pl., dl. III, blz. 438, v. *) Liber constitutionum Sacri Ordinis Canonici S. Crucis, blz. 148. 251 In de Vespers, waarmede dit Officie geopend wordt, worden de gewone psalmen gebeden onder de volgende antiphone: Ant. Ecce Maria genuit nobis Salvatorem, quem Joannes videns exclamavit, dicens: Ecce Agnus Dei, ecce qui tollit peccata mundi. Alleluja. Ant. Zie, Maria baarde ons den Verlosser; Hem ziende, heeft Joannes uitgeroepen, zeggende: Zie het Lam Gods, zie die wegneemt de zonden der wereld. Alleluja. In den Advent daarentegen is deze eene antiphone in overeenstemming gebracht met het karakter van dezen tijd en zegt men: Ant. Prophetae praedixerunt nasci Salvatorem de Virgine Maria. Ant. De profeten hebben voorspeld, dat de Verlosser uit de Maagd Maria zou geboren worden. Na het Kapittel wordt des Zaterdags een bijzonder responsorie ingelascht, dat zoowel in den loop van het jaar als gedurende den Advent een huldiging is van Maria's maagdelijk en goddelijk Moederschap. Gedurende het jaar luidt deze hulde als volgt: Br. Gaude, Maria Virgo, cunctas haereses sola interemisti, quae Gabriël is Archangeli dictis credidisti, * Dum Virgo Deum et hominem genuisti, * Et post partum Virgo inviolata permansisti. y. Gabrielem Archangelum scimus divinitus te esse af fatum; u ter um tuum de Spiritu Sancto credimus impraegnatum; erubescat Judaeus infelix, qui dicit Christum ex Joseph semine esse natum. * Dum Virgo Deum et hominem genuisti, et post partum Virgo inviolata permansisti. Gloria Patri et Filio et Spiritui Sancto. * Et post partum Virgo inviolata permansisti. Br. Verheug u, Maagd Maria, gij alleen hebt alle ketterijen overwonnen, gij die geloof det aan 't woord van Gabriël, den Aartsengel, * terwijl gij als Maagd den God-mensch ter wereld bracht, en na het baren ongeschonden Maagd zijt gebleven. V. Wij weten, dat de Aartsengel Gabriël u van Godswege toesprak; wij gelooven, dat gij van den Heiligen Geest in uw schoot hebt ontvangen; schame zich de ongelukkige Jood, als hij zegt, dat Christus door toedoen van Joseph geboren is. * Terwijl gij als Maagd den Godmensch ter wereld bracht, en na het baren ongeschonden Maagd zijt gebleven. Eere zij den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest. * En na het baren zijt gij ongeschonden Maagd gebleven. Gedurende den Advent zegt men in plaats van dit responsorie: B>. Suscipe verbum, Virgo Maria, quod tibi a Domino per Angelum transmissum est: concipies et paries Deum pariter et hominem: * Ut benedicta dicaris inter omnes mulieres. Br. Aanvaard het woord, o Maagd Maria, dat u van den Heer door den Engel is overgebracht: gij zult Hem ontvangen en baren, die God en mensch te zamen is: * Zoodat gij de gezegende genoemd wordt onder alle vrouwen. 352 y. Paries quidem filium, et virginitatis non patieris detrimentum; efficieris gravida, et eris mater semper intacta. * Ut benedicta dicaris inter omnes mulieres. Gloria Patri et Filio et Spiritui Sancto. * Ut benedicta dicaris inter omnes mulieres. y. Gij zult wel een zoon baren, doch in de maagdelijkheid geen schade lijden; gij zult moeder worden, maar tevens een altijd-ongeschonden moeder zijn. * Zoodat gij de gezegende genoemd wordt onder alle vrouwen. Eere zij den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest. * Zoodat gij de gezegende genoemd wordt onder alle vrouwen. Overeenkomstig de bepaling van het Generaal Kapittel, in 1256 gehouden, x) volgt op het responsorie een prosa, dat een beroep doet op de machtige tusschenkomst der Onbevlekt Ontvangene: Inviolata, integra et casta es, Maria, Quae es effecta fulgida caeli porta. O Mater alma Christi charissima Suscipe pia laudum praeconia. Nostra ut pura pectora sint et corpora, Quae nunc flagitant devota corda et ora. Tua per precata dulcisona Nobis concedas veniam per saecula. O benigna, o benigna, o benigna, Quae sola inviolata permansisti. Het Magnificat wordt ingeleid en gevolgd door de antiphone: Ongerept, vlekkeloos en rein zijt ge, o Maria, Die geworden zijt de glanzende poort des hemels. O Moeder van Christus, hoogverheven en liefdevol, Neem onze vrome lofgezangen aan. Dat steeds rein zijn ons hart en ons lichaam, Waarom zoo toegewijde hart als mond thans smeeken. Door uwe zoo zoetklinkende beden Verwerf voor ons vergiffenis in eeuwigheid. O goede, o goede, o goede, Die alleen ongeschonden zijt gebleven. Ant. Sancta Maria, succurre miseris, juva pusillanimes, refove flebiles, ora pro populo, interveni pro clero, intercede pro devoto femineo sexu. Ant. Heilige Maria, kom de ongelukkigen te hulp, sta de kleinmoedigen bij, beur de bedroefden op, bid voor het volk, spreek ten beste voor de geestelijkheid, wees de voorspraak voor het godvruchtig vrouwelijk geslacht. In den Advent wordt deze antiphone vervangen door de volgende: Ant. Missus est Gabriël Angelus ad Mariam Virginem desponsatam Joseph. Ant. Gezonden werd de Engel Gabriël tot de Maagd Maria, die verloofd was met Joseph. Tusschen Kerstmis en Maria-Zuivering eindelijk bidt men: Ant. Nesciens Mater Virgo virum, Ant. Een Maagd, die Moeder is zonpeperit sine dolore Salvatorem saecu- der een man te bekennen, baarde zonlorum; ipsum Regem Angelorum sola der smart den Verlosser der eeuwen; Virgo lactabat ubere de caelo pleno. alleen de Maagd voedde den Koning der Engelen aan haar door den hemel gevulde borst. Kronenburg, t.a.pl., dl. III, blz. 13a. 253 Evenals deze antiphonen wisselt ook de oratie, die op het Magnificat volgt. Luidt deze in den loop des jaars Concede nos famulos tuos (blz. 202), in den Advent bidt men in plaats daarvan Deus, qui de beatae (blz. 206), terwijl tusschen Kerstmis en Maria-Zuivering gezegd wordt het gebed Deus, qui salutis aeternae (blz. 207). Na deze oratie volgt een gedachtenis van alle Heiligen. Hieraan voegde men eertijds nog een andere gedachtenis toe, n.1. op Maandag van de Engelen, op Dinsdag van de Apostelen, op Woensdag van den H. Nicolaas en op Donderdag van de H. Ursula en Gezellinnen. De gedachtenis van alle Heiligen valt weg van af Kerstmis tot en met het octaaf van Epiphanie, gedurende de Groote Vasten, alsmede op alle dubbele en hoogere feesten; echter behoudt men dan de oratie dezer gedachtenis, die men voegt bij de oratie van het Klein Officie. Op deze gedachtenis volgt steeds, behalve op dubbele en hoogere feesten, een gebed om uitkomst in verdrukking. Dit gebed wordt ingeleid door psalm 66 (Deus misereatur nostri) en luidt dan als volgt: y. Salvos fac servos tuos et ancillas tuas. B>. Deus meus, sperantes in te. jt. Dominus vobiscum. R% Et cum spiritu tuo. Oremus. Omnipotens sempiterne Deus, mcestorum consolatio, laborantium fortitudo, perveniant ad te preces de quacumque tribulatione clamantium: ut omnes sibi in necessitatibus suis misericordiam tuam gaudeant affuisse: et animae omnium fidelium defunctorum requiescant in pace. Per Christum Dominum nostrum. B>. Amen. V. Maak uw dienaren en dienaressen zalig. B>. Mijn God, die op U hopen. jt. De Heer zij met u. p-. En met uw geest. Laat ons bidden. Almachtige eeuwige God, troost der bedroefden, kracht der zwoegenden, mogen tot U komen de smeekbeden van hen, die in eiken nood tot U roepen: opdat allen zich verheugen, dat uw erbarming hun in hun noodwendigheden ter zijde stond; en dat de zielen van alle overleden geloovigen mogen rusten in vrede. Door Christus onzen Heer. B>. Amen. De Completen tellen een viertal psalmen, n.1. psalm 12 (Usquequo Domine), psalm 42 (Judica me), psalm 128 (Saepe expugnaverunt) en psalm 130 (Domine, non est exaltatum). Als hymne is hier gekozen de korte lofzang Memento salutis auctor, terwijl met de oratie, behalve van Kerstmis tot en met het octaaf van Epiphanie, een gebed is verbonden, dat de voorspraak van alle Heiligen inroept. De Metten komen, ook wat betreft het dubbel stel lessen, n.1. voor het jaar en voor den Advent, geheel overeen met den Romeinschen ritus, behalve dat de drie lessen slechts door één zegening worden voorafgegaan. Naar het gebruik in de oudere liturgieën wordt ook hier de lofzang Te Deum door een z.g.n. versus sacerdotalis gevolgd. In de Lauden worden de vijf psalmen, welke thans geheel met die der Zondags-Lauden overeenstemmen, gebeden onder de antiphone: 254 Ant. O admirabile commercium: Creator generis humani, animatum corpus sumens, de Virgine nasci dignatus est: et procedens homo sine se mine, largitus est nobis Suam deitatem. Ant. O wonderbare verbinding! Terwijl de Schepper van het menschelijk geslacht een bezield lichaam aanneemt, gewaardigt Hij zich, uit een Maagd geboren te worden, en mensch wordend zonder medewerking van 'n man, maakte Hij ons deelgenoot aan zijn Godheid. In den Advent treedt hiervoor in de plaats de volgende antiphone: Ant. Missus est Gabriël Angelus ad Ant. Gezonden werd de Engel GaMa riam Virginem desponsatam Joseph. brièl tot de Maagd Maria, die verloofd was met Joseph. Evenals het Magnificat der Vespers kent ook de lofzang Benedictus der Lauden een drievoudige antiphone. Die in den loop van het jaar luidt: Ant. Beata Dei Genitrix Maria, Ant. Zalige Moeder van God, Maria, Virgo perpetua, templum Domini, eeuwig Maagd, tempel des Heeren, sacrarium Spiritus Sancti, tu sola sine heiligdom van den Heiligen Geest, gij exemplo placuisti Domino nostro Jesu alleen hebt zonder weerga behaagd aan Christo: ora pro populo, interveni pro onzen Heer Jesus Christus; bid voor het clero, intercede pro devoto femineo volk, spreek ten beste voor de geeste- sexu. lijkheid, wees de voorspraak van 't godvruchtig vrouwelijk geslacht. Gedurende den Advent herdenkt men Christus' Menschwording: Ant. Angelus Domini nuntiavit Mariae, et concepit de Spiritu Sancto. alleluja. Ant. De Engel des Heeren heeft aan Maria geboodschapt, en zij heeft ontvangen van den Heiligen Geest. Alleluja. Vanaf Kerstmis tot Maria-Zuivering echter heet het: Ant. Virgo verbo concepit, Virgo permansit, Virgo peperit Regem omnium regum. Ant. De Maagd heeft door het woord ontvangen, zij bleef Maagd, en bracht als Maagd den Koning der koningen ter wereld. Wat ten slotte hierboven bij de Vespers is opgemerkt omtrent de gedachtenis van alle Heiligen, alsook aangaande het gebed om uitkomst in verdrukking, geldt ook thans voor de Lauden. De Kleine Uren, waarin we de antiphonen ontmoeten, welke het Romeinsch brevier voor den tijd tusschen Kerstmis en Maria-Zuivering voorschrijft, verschillen van het Romeinsche Klein Officie slechts in Zooverre, dat de Prime de eerste drie psalmen van het Psalterium heeft; daarenboven laten zij op het kapittel een kort responsorie volgen en voegen bij de oratie steeds een gebed om de voorbede aller Heiligen. 255 Als eigenaardigheid van meer historischen aard kunnen wij nog vermelden, dat tot aan het Generaal Kapittel van 1914 het Klein Officie der Norbertijnen eigen antiphonen kende voor het octaaf van O.L. Vrouwe Visitatie, terwijl die op het feest van Kruisverheffing — als vallende onder het octaaf van Maria-Geboorte ■— op dit laatste feest betrekking hadden. Daarenboven kende men nog een reeks van twaalf antiphonen, welke gedurende de octaven der Maria-feesten beurtelings bij het Magnificat en het Benedictus gebeden werden, en die thans nog gedurende het octaaf van Maria's Onbevlekte Ontvangenis een plaats vinden in het breviergebed der Norbertijnen. 256 JCeBwner ab Ovdim* mi Soto= T ëlle esctit let tecptv vox l'Anqg **Z9 M ^bkirüf Ugcndas, J&vjeCo clichés, que let Sócuts de ton O tel re auatiMe diitante contctéit. P,,rs. um.Ay. Uitent dans Uite ÏÏlatincs ■ SXeCtfftonts WJtlcte u^res Orbcns &c^c(femt motvïtïaïett lefmftVetbt fie, t*?ie [ole^e voxi cmtra Skvjei $r 3ü firijftibm tdg^u a vorütle^a tfrraim. (Houtsnede uit een 16e eeuwsch Leven der H. Birgitta, Birgitinessenklooster te Uden) HOOFDSTUK IV - DE KERKELIJKE GETIJDEN BIJ DE BIRGITINESSEN Een geheel op zich zelf staand onderdeel der Maria-liturgie vormen de Getijden, zooals deze in de kloosters der Birgitinessen worden gebeden. Als geheel gewijd aan de vereering der Moeder Gods, kunnen zij èn om hun eigenaardigen bouw èn om hun sterke afwijking van het gewone Officie en van Maria's Kleine Getijden noch tot het eene, noch tot de andere gerekend worden. Wijl evenwel de bouw ervan het meest die van het Klein Officie benadert, ruimen wij aan de bespreking dezer Getijden hier een plaats in. Het Officie der H. Maagd wordt bij de Birgitinessen tot op heden gebeden, gelijk het door de H. Birgitta (| 1373) werd opgesteld, nadat de Zaligmaker haar gelast had: Telken dage zullen de Zusters ter eere van mijn Moeder, de Maagd Maria, plechtig haar Getijden zingen met drie lessen.x) Wanneer wij de bijzondere typeerende deelen van dit Officie bijna volledig weergeven, dan geschiedt dit, wijl wij zulks aan ons onderwerp verplicht zijn. Want niet slechts de schoonheid en eigenaardige vorm van deze Getijden als een z.g.n. rijm-officie, maar ook het feit, dat wij daar nog tal van bijzonderheden in gebruik vinden, welke in de middeleeuwen algemeen in zwang waren, rechtvaardigt volkomen een breede bespreking van dit Officie. Wij laten eerst een algemeen overzicht omtrent den bouw dezer Getijden voorafgaan. Het Officie, dat dezelfde onderdeelen heeft als de gewone Getijden, strekt zich slechts uit over de 7 dagen der week, en beschouwt en verheerlijkt Maria eiken dag onder een geheel bijzonder oogpunt — een beschouwing, die tot in de kleinste deelen, zooals antiphonen, versikels en responsories wordt doorgezet*, Elk onderdeel dezer Getijden begint als volgt: Gloria Patri et Filio et Spiritui Eere zij den Vader en den Zoon en Sancto. den Heiligen Geest. Sicut erat in principio et nunc et Gelijk net was in den beginne en nu semper, et in saecula saeculorum. Amen. en altijd en in de eeuwen der eeuwen. Amen. l) Breviarium sacrarum virginum Ordinis S.S. Salvatoris, vulgo S. Birgittx; horas Deiparas Virginis per ferios distributas continens, Landeshuti 1657, blz. 2. «7 357 Kyrie eleison. Meer, ontferm U onzer. Christe eleison. Christus, ontferm U onzer. Kyrie eleison. Heer, ontferm U onzer. Hierop laat men volgen het Pater noster, Ave Maria en (in Metten en Prime ook) het Credo, en daarna y. Dignare me, laudare te Virgo : y. Laat mij u loven, o heilige Maagd, sacrata. B>. Da mini virtutem contra hostes B>. Geef mij kracht tegen uw vij- tuos. anden. y. Ave Maria, gratia plena, Dominus y. Wees gegroet, Maria, vol van tecum. genade, de Heer is met u. H>. Benedicta tu in mulieribus, et Bs Gezegend zijt gij onder devrou- benedictus fructus ventris tui, Jesus wen, en gezegend is de vrucht uws Christus. lichaams, Jesus Christus. Na deze inleiding volgt het gewone begin, zooals overal elders. De Metten bestaan slechts uit één nocturne, samengesteld uit drie antiphonen en drie psalmen, waarop een drietal lezingen volgt, die ieder door een dagelijks wisselende zegening (zie blz. 24, v.) ingeleid en door een responsorie gevolgd worden. Hierop bidt men het Te Deum, behalve in den Advent en de Vasten, alsmede op Vrijdag, wanneer die dagen niet als feestdagen gevierd worden. Naar middeleeuwsch gebruik sluit men het Te Deum met een vers en antwoord, dat versus sacerdotalis geheeten wordt. In de Lauden bidt men iederen dag de psalmen, zooals die in den Romeinschen ritus vroeger voor den Zondag waren aangegeven,n.l. ps. 92, 99, 62 en 66, het loflied Benedicite en de ps. 148, 149 en 150. Zijn deze psalmen onder één antiphone gebeden, dan volgt na het kapittel een eigen hymne met vers, alsmede de lofzang Benedictus met eigen antiphone en afgesloten met het gebed: Concede' nos famulos tuos, quaesu- " Verleen ons, uW dienaren, smeeken mus Domine Deus, perpetua mentis et wij, Heer God, dat wij ons in een voortv cbrppris sanitate gaudere: et gloriosa durende gezondheid naar ziel en beatae Mariae semper Virginis inter- lichaam mogen verheugen, en door de cessione, a prxsenti liberari tristitia, et glorievolle tusschenkomst der zalige aeterna perfrui, laetitia. Pjeï Dominum Maria altijd Maagd, van de tegenwoornostrum. dige droefheid verlost worden en de eeuwige vreugde mogen genieten. Door onzen Heer. Deze oratie wordt in den Paaschtijd vervangen door de onderstaande, die wij reeds in de middeleeuwsche votiefmis der Moeder Gods ontmoet hebben: Oremus. Laat ons bidden. Prosit nobis semper, quaesumus o- ■ Dat steeds ons ten voordeel strekke, mnipotens Pater, et praecipue inter haec smeeken wij, almachtige Vader, en paschalia Filii tui solemnia,continuata vooral gedurende deze plechtige Paasch- Dei Genitricis Maria; memoria: quae et viering van uw Zoon, de voortdurende 35$ astitit vulnerata caritate in cruce pendenti, et astat a dextris Regina in caelo regnanti. Per eumdem Christum Dominum nostrum. b>. Amen. herdenking der Moeder Gods Maria, die van liefde gewond, dicht bij Hem was, toen Hij aan het Kruis hing, en thans, nu Hij in den Hemel regeert, als Koningin aan zijn rechterzijde staat. Door denzelfden Christus onzen Heer. b>. Amen. Is vervolgens de gedachtenis der H. Birgitta gehouden, dan sluit men de Lauden door een getropeerd Benedicamus Domino, dat iederen dag afwisselt. Het eigenaardige hierbij is, dat alleen het Benedicamus Domino nader omschreven wordt, terwijl aan het antwoord Deo gratias slechts het woord dicamus wordt toegevoegd, wat op zich zelf niets anders is dan een volledig maken van den zin, die daardoor luidt: Laten wij Gode dank zeggen. Dat het tropeeren van dezen uitroep iets geheel bijzonders is, blijkt wel hieruit, dat de Analecta hymnica maar zeer weinige voorbeelden kunnen aanhalen. En onder die weinige vonden we er slechts een, die met Maria in verband staat. Deze Maria-trope ontmoetten we met nog twee andere in een gezangboek uit de 17e eeuw, berustend in het Bisschoppelijk Museum te Haarlem. Deze drie tropen luiden aJs volgt: Benedicamus in laudem Jesu, qui suae fflatri Mariae benedixit in aeternum Domino. Benedicamus caelestis 'Filio Patris de virginali edito gremio matris Mariae Domino. Benedicamus devotis mentibus Domino, quem christicolae in terris adorent; o sancta Virgo Maria, pro nobis funde preces Domino. Zegenen wij den Heer, tot lof van Jesus, die in eeuwigheid zijn Moeder Maria gezegend heeft. Zegenen wij den Heer, den Zoon des hemelschen Vaders, geboren uit den maagdelijken schoot zijner Moeder Maria. ■ Zegenen wij met vroom gemoed den Heer, dien de dienaressen Christi op aarde mogen aanbidden; o heilige Maagd Maria, stort voor ons uw gebeden bij den Heer. De vier z.g.n. Kleine Uren, Prime, Terts, Sext en None, hebben alle dezelfde eigen Maria-hymne, waarna dagelijks afwisselende psalmen gebeden worden. - De Prime sluit na kapittel en kort responsorie met het volgende gebed: Sancta Maria, Mater Domini nostri Jesu Christi, pia atque perpetua Virgo, Regina cceli, cum omnibus sanctis et electis Dei intercedere digneris pro nobis ad Dominum Deum nostrum, Patrem omnipotentem, ut nos mereamur ab eo adjuvari, salvari, sanari, protegi atque defendi. Qui in Trinitate perfecta vivit et regnat Deus per omnia saecula saeculorum. b-. Amen. Heilige Maria, Moeder van onzen Heer Jesus Christus, zalige en nooitgeschonden Maagd, Koningin des hemels, ge waardig u, met alle Heiligen eh Uitverkorenen Gods voor ons ten beste te spreken bij den Heer, onzen God, den almachtigen Vader, opdat wij verdienen door Hem geholpen, gered, genezen, beschermd en verdedigd te worden. Die in volmaakte Drieëenheid leeft en heerscht, God, door aue eeuwen der eeuwen. b>. Amen. 259 In de drie andere Uren volgt op de psalmen eenzelfde kapittel en responsorie, waarna men 't gebed zegt Concede nos famulos tuos (als boven). Aan de None wordt daarenboven iederen dag toegevoegd het Laus Marias, bestaande uit een antiphone met vers Ora pro nobis en het gebed: Oremus. Laat ons bidden. Famulorum tuorum, Domine, deli- Vergeef, o Heer, de misslagen uwer ctis ignosce: ut, qui tibi placere de acti- dienaren, opdat wij, die U krachtens bus nostris non valemus, Genitricis onze werken niet kunnen behagen, door Filii tui Domini nostri intercessione de tusschenkomst der Moeder van uw salvemur. Per eumdem Dominum Zoon onzen Heer mogen behouden wor- nostrum. den. Door denzelfden onzen Heer. B>. Amen. E>. Amen. Deze antiphone met vers wisselt dagelijks en naar bepaalde tijden van het jaar af en wordt na de Completen herhaald, doch dan tevens gezongen; echter met dit onderscheid, dat de antiphone voorafgegaan en gevolgd wordt door het Ave Maria, zooals het in het begin der verschillende Uren gebeden wordt, di. tot en met de woorden Jesus Christus. Heeft men de oratie van het Laus Marias gezongen, dan zegt men opnieuw het Ave Maria en sluit met het gebed Concede, gelijk in de overige Uren. Op geheel eigenaardige wijze opent men dagelijks de Vespers. Na de gewone inleidingsformules zingt men de hymne Ave maris stella (blz. 124, v.), waarin de strophe Monstra te esse matrem driemaal herhaald wordt. Aldus bepaalde men op het Generaal Kapittel te Watstein in 1429, om daardoor Maria te danken voor de bijzondere hulp, welke zij aan de Orde had toegezegd.*) Vervolgens zingt men: y. Ora pro nobis, sancta Dei Geni- y. Bid voor ons, heilige Moeder trix, Virgo Maria. Gods, Maagd Maria. B-. Ut digni efficiamur promissio- B% Opdat wij waardig worden de be- nibus Jesu Christi. loften van Jesus Christus. y. Fiat pax in virtute tua. y. Dat er vrede worde in uw kracht. B>. Et abundantia in turribus tuis. B>. En overvloed in uw torens. Na het Ave Maria bidden dan de Zusters aan de rechterzijde van het koor volgens de bewoordingen, door den Zaligmaker zelf aangeduid, toen Hij aan de H. Birgitta den Regel gaf: *) Indulgete nobis propter Deum et Vergeeft ons om God en zijn aller- piissimam matrem ejus Mariam, si heiligste Moeder Maria, zoo wij u door vos verbo vel facto, signo vel nutu of- woord of daad, door teeken of gebaar fendimus. Nos enim si in vobis est beleedigden. Wij van onzen kant ver- aliquod delictum contra nos, libentis- geven gaarne, zoo er in u eenige tekort- sime dimittimus. toming mocht zijn jegens ons. *) Alleen de Goede Vrijdag is uitgezonderd. Aldus De H. Regel van den Allerheiligsten Verlosser, genoemd van de H, Birgitta, St. Michiels Gestel, 1909, blz. 60. !) J. A. F. Kronenburg C.s.s.R., Maria's Heerlijkheid in Nederland, Amsterdam, 1904— 1914, dl. III, blz. 472. 260 Nadat de Zusters ter linkerzijde van het koor dat herhaald hebben» begint men op gewone wijze de Vespers, waarin men onder één antiphone vijf psalmen bidt. Op het kapittel volgt een eigen hymne, welke wederom met het idee van den dag in verband staat; dan bidt men het Magnificat en sluit, evenals in de Lauden, met de oratie Concede. Ook hier houdt men een gedachtenis van de H. Birgitta, waarna de Vespers met het boven-besproken getropeerd Benedicamus Domino sluiten» De Completen openen zooals de overige onderdeelen. Na een drietal psalmen volgt het kapittel met kort responsorie, alsmede hymne en vers. Hierop bidt men den lofzang Nunc dimittis en de oratie: Oremus. Gratiam tuam, quaesumus, Domine, mentibus nostris infunde: ut qui, Angelo nuntiante, Christi Filii tui incarnationem cognovimus; per passionem ejus et crucem, ad resurrectionis gloriam perducamur. Per eumdem Dominum nostrum. R-. Amen. Laat ons bidden. Wij smeeken, Heer, stort uw genade in onze harten, opdat wij, die door de boodschap des Engels de Menschwording van Christus, uw Zoon, gekend hebben, door zijn lijden en kruis tot de glorie der verrijzenis mogen gebracht worden. Door denzelfden onzen Heer. Br. Amen. Ten slotte wordt het Laus Mariae gezongen en eindigt men daarmede het Officie van dien dag. Evenals de gewone Kerkelijke Getijden kent ook het brevier der Birgitinessen een slot-antiphone, die steeds na elk onderdeel der Getijden gebeden wordt. Deze antiphone luidt: Ant. Ave Maria, gratia plena, Dominus tecum, benedicta tu in mulieribus et benedictus fructus ventris tui Jesus Christus in aeternum. *) Oremus. Omnipotens sempiterne Deus, qui pro nobis de castissima Virgine nasci dignatus es, fac nos quaesumus, tibi casto corpore servire et humili mente placere. Oramus et te, piissima Virgo Maria, mundi Regina et Angelorum, ut eis, quos purgatorius examinat ignis, impetres refrigerium, peccatoribus indulgentiam, justis in bono perseverantiam, nos quoque fragiles ab instantibus defende pericuhs. Per Jesum Christum Dominum nostrum. B>. Amen. (In stilte) Nos cum prole pia Benedicat Virgo Maria. Ant. Wees gegroet, Maria, vol van genade, de Heer is met u, gezegend zijt gij onder de vrouwen en gezegend in eeuwigheid is de vrucht uws lichaams, Jesus Christus. Laat ons bidden. Almachtige, eeuwige God, die U gewaar digd hebt voor ons uit de allerzuiverste Maagd geboren te worden, wij smeeken U, geef, dat wij U met een kuisch lichaam dienen en met een nederig gemoed behagen. Ook u vragen wij, o allerheiligste Maagd Maria, Koningin der aarde en der Engelen, verkrijg voor hen, die het zuiveringsvuur loutert, verkwikking — voor de zondaren ■ kwijtschelding — voor de rechtvaardigen volharding in het goede, en verdedig ook ons, zwakken, tegen alle dreigende gevaren. Door Jesus Christus onzen Heer. B>. Amen. Te samen met haar heilig Kind Zegene ons de Maagd Maria. l) In plaats van de laatste woorden in seternum zegt men in den Paaschtijd Alleluja. 26l Een geheel eigenaardige bijzonderheid bestaat nog in den feestelijken zang van het Benedictie, het loflied der drie jongelingen in den vuurgloed. Op Maria-feesten wordt dit loflied in de beide Vespers en op den octaaf-dag alleen in de 2e Vespers gehéél, doch tijdens het Octaaf dagelijks voor een derde gedeelte gezongen en wel onmiddellijk vóór de slot-antiphone. Wanneer het getropeerde Benedicamus Domino gezongen is, bidt men het Ave Maria, waarna de voorzangeressen het Benedictie inzetten. Na elk vers van dezen lofzang antwoordt het koor: Pro honore et gloria dignissimae crea- Tot eer en glorie van het hoogwaarturae Virginis Mariae Matris Dei. digste schepsel, de Maagd Maria, de Moeder Gods. Zijn deze woorden na het laatste vers van het Benedictie herhaald, dan zingt het koor: Et tu super omnes creaturas bene- En dat gij, bovenalle schepselen gedicta, nos et loca nostra tuo Filio oom- zegende, u gewaardigt, ons en onze womendare digneris, Virgo Maria, Mater ningen aan uw Zoon aan te' bevelen, o Oei. Maagd Maria, Moeder van God. * Wij laten nu uit de Getijden der Birgitinessen, zooals zij voor eiken dag der week zijn opgesteld, een aantal aanhalingen volgen, niet slechts om een overzicht te geven, hoe Maria telkens onder geheel ander oogpunt beschouwd wordt, maar ook om te doen zien, hoe de Middeleeuwen alles aangrepen, om Maria op een zoo waardig mogelijke wijze te huldigen. Want elk onderdeel — het moge zijn een hymne, een responsorie of wat ook — ademt een rehgieus-poëtischen geest. En op al die deelen kunnen we toepassen wat Moll in zijn Kerkgeschiedenis van Nederland zegt omtrent de hymnen uit het Birgittijnsch Brevier: „Zij munten uit, niet door grammaticale zuiverheid, maar door zoetheid van taal en bovenal door fijnheid van religieus gevoel en kuischheid der beelden, zoodat zij, indien zij niet voortgebracht werden door den poëtischen geest van Birgitta's vrouwelijke religieuzen, althans voortgevloeid zijn uit den dichtader van vrouwen, die de kunst verstonden om voor vrouwen van teederen godsdienstzin den rechten toon aan te slaan."x) A. — Het Officie op Zondag De Getijden, zooals die op Zondag worden gebeden, behandelen de *) Aangehaald door Kronenburg, t.a.pl., dl. III, blz. 474. 262 verhouding, die er van alle eeuwigheid bestond tusschen den drieeenigen God en Maria, de toekomstige Moeder van den Christus. Vandaar luidt bij den psalm, die opwekt om God te aanbidden en te loven, het invitatorium of uitnoodigings-antiphone: Trinum Deum et unum pronis mentibus adoremus; * Virginique Matri gratulantibus animis jugiter jubilemus. Laten wij den drieëenigen en eenen God in ootmoedigen geest aanbidden, En de Moedermaagd met opgewekte harten zonder ophouden lofzingen. i Hierop volgt de hymne, die gelijk dje overige gesloten wordt met het dubbele vers: Maria, Mater gratise en Gloria tibi Domine (zit blz. 18). O Trinitatis gloria, Caelestis decus curiae, Sponsa Regis altissimi Suique Mater Filii. Te Deus ab initio Sanxit Reginam gloriae, Super cuncta quae fecerat, Te Dominam paraverat. Undae poli, tellus, mare, Et quidquid in se continent, Te laudavit, jure debito Tam gratam summo Domino. Virgo Deo gratissima Cunctorum, quae creaverat, Ipsi gratos nos effice, Quos sanguine redemerat. Maria, Mater gratiae, Mater misericordiae, Tu nos ab hoste protégé, Et hora mortis suscipe. Gloria tibi Domine, Qui natus es de Virgine, Cum Patre et Sancto Spiritu In sempiterna saecula. Amen. O glorie der Drievuldigheid O sieraad van het hemelsch hof, Bruid van den allerhoogsten Vorst En Moeder van diens een'gen Zoon. Van den beginne heeft God u Gewijd tot glorie-koningin; Tot Meesteresse u bestemd Van al wat Hij geschapen had. De stroomen, d'aarde en de zee En wat 't heelal omvatten moog', Het looft, naar plicht en billijkheid, U, zoo gevallig aan den Heer. O Maagd, die Gode 't dierbaarst was Van al wat Hij geschapen had, Maak welgevallig ons aan Hein, Die ons verlost heeft door zijn Bloed. Maria, Moeder van gena, O Moeder van barmhartigheid, _ Bescherm ons tegen 's vijands list En neem ons in ons doodsuur op. Aan U, o Heer, zij eer en lof. Die uit de Maagd geboren zijt; , Den Vader en den Heil'gen Geest In altijd-durende eeuwigheid. Amen. Op de drie psalmen volgen drie lezingen uit de openbaringen der H. Birgitta, d.i. — zooals de vertaling van den titel luidt — uit het: Engelachtig sermoen van de Uitnemendheid der allerheiligste Jonkvrouw Maria, hetwelk op bevel Gods de Engel aan de H. Birgitta in de pen heeft gegeven, en deze heeft het na dit bevel aandachtig bijeen geschreven en het moet iederen dag van de week stuksgewijze iri de Metten gelezen worden het gansche jaar door. x) In de lezingen van *) Kronenburg, t.a.pl., dl, III, blz. 488, 263 dezen dag toont de Engel aan de Heilige, hoe God vóór de schepping Zijn Moeder van alle eeuwigheid bemind heeft. Het versus sacerdotalis na het Te Deum luidt: y. Esto nobis adjutrix, ne derelinquas nos. R% Nee despicias nos, altissima Domina. y. Wees ons een beschermster, verlaat ons niet. Br. En wend uw oog niet van ons af, allerhoogste Vrouwe. Gelijk de antiphone op het Benedictus als een weerklank is van dezen lofzang, zoo ook de antiphone, welke bij het Magnificat wordt gebeden: Ant. Patrem cum Filio, et Spiritum cum utroque, unum verum Deum, anima; nostra: exultantes magnificent, qui nostram fragUitatem aetemaliter praenoscens, ab initio nobis adjutricem Mariam Virginem praeordinavit; cujus anima in Deo exultans, ipsum summe magnificavit. Ant. Dat onze juichende zielen mogen verheffen den Vader met den Zoon, en den Geest met beiden, den eenen waren God, die van eeuwigheid onze zwakheid vooruit kennende, reeds van af den beginne de Maagd Maria tot onze beschermster heeft voorbestemd, wier ziel, juichend in God, Hem ten hoogste heeft verheerlijkt. In de Lauden zegt men na de gedachtenis der H. Birgitta het volgend getropeerd Benedicamus Domino: t. Benedicamus Virginis Filio cum Patre et Flamine Sacro, vero Deo et Domino. Br. Deo dicamus gratias. t. Zegenen wij den Zoon der Maagd met den Vader en den Heiligen Geest, den waren God en Heer. Br. Zeggen wij Gode dank. In den Paaschtijd beperkt men zich alleen tot het Benedicamus Virginis Filio, waaraan men, evenals aan het antwoord, èen drievoudig Alleluja toevoegt. In de vier Kleine Uren bidt men ps. 118, waaraan in de Prime ps. 44 vooraf gaat en in dat gedeelte ook het Symbolum van den H. Athanasius gebeden wordt;als Laus Marias in de None neemt men de antiphone Alma Redemptoris (blz. 74) met het vers Ora pro nobis en de oratie Famulorum tuorum, dat op de boven aangegeven wijze aan het einde der Completen herhaald wordt. Aan de Lauden ontkenen wij de zinrijke antiphone op het Benedictus: Ant. Benedictus Dominus Deus Israël, Pater et Filius et Spiritus Sanctus, Deus noster, quia sicut locutus est ore Prophetarum, visitavit nos per Virginem, quam ab aeterno praeordinavit fieri intemeratam Matrem, fecitque per eam redemptionem plebis suae. Ant. Gezegend de Heer, God van Israël, de Vader, de Zoon en de H. Geest, onze God, wijl Hij, zooals Hij sprak door den mond der Profeten, ons bezocht heeft door de Maagd, die Hij van eeuwigheid heeft voorbestemd, om zijn ongeschonden Moeder te worden, en door haar de verlossing van zijn volk bewerkt heeft. 364 B — HET OFFICIE OP MAANDAG Op Maandag stelt het Officie ons Maria voor in haar verband met de Engelen, die haar leeren kennen als de toekomstige Moeder Gods, zich in haar verheugen en haar lof zingen. Reeds het invitatorium verkondigt dit: Regem Angelorum de ejus Matre exultantium, * venite adoremus. Den Koning der Engelen, die om zijn Moeder jubelen, * komt, laten wij Hem aanbidden. De hymne der Metten schildert ons de schepping der Engelen, den val van velen hunner en de trouw der overigen: Per se lucens carbunculus Luce non eget alia, Sic Deus as ter nal iter Sibi solus sufficiens. Claros creavit angelos Ex bonitate propria, Volens eos participes Effici sua; gloriae. Exercitus angelici Mox ut se factos viderant, Ipsorum quidam tumidi Suum Factorem spreverant. Illi ruunt in miseriam, Deum laudantes reliqui, Per te, Maria, noverant Suam fracturam erigi. Maria, Mater gratia;, Mater misericordiae Tu nos ab hoste protégé Et hora mortis suscipe. Gloria tibi Domine, Qui natus es de Virgine, Cum Patre et Sancto Spiritu In sempiterna saecula. Amen. De zelf-lichtspreidende robijn Behoeft geen hulp van ander licht; Zoo ook is God van eeuwigheid Voor zich alleen voldoende won. Uit louter goedheid riep Hij 't heir Der glanzende Eng'len tot 't bestaan, Verlangend dat zij deelgenoot Van zijne glorie zouden zijn. Doch nauw'lijks had de Eng'lenschaar Gezien, dat zij geschapen was — Daar waagde een deel, uit overmoed, Om aan den Schepper te weerstaan. Zij storten in d'ellende neer; De and'ren brengen God hun lof, Erkennend, hoe door u, o Maagd, Hun rei zal worden aangevuld. *) Maria» Moeder van gena, O Moeder van barmhartigheid, Bescherm ons tegen 's vijands list En neem ons in ons doodsuur op. Aan U, o Heer, zij eer en lof, Die uit de Maagd geboren zijt; Den Vader en den Heil'gen Geest In altijd-durende eeuwigheid. Amen. De drie lezingen verhalen, dat de Engel aan de H. Birgitta deed zien, hoe na Lucifers val aan de trouw gebleven Engelen geopenbaard werd, dat Maria zou geschapen worden — een feit, dat hen met onzegbare vreugde vervulde. Dit idee vinden wij na het Te Deum terug in het versus sacerdotalis: *) Deze twee verzen beteekenen: De plaatsen der gevallen engelen zullen in den hemel worden aangevuld door de menschen, vrijgekocht door Christus, die ons door Maria geschonken is. 365 y. Benedicat Deum tota caelestis militia. B-. Pro suae dignissimae Matris ineffabili. gloria. -' y. Dat heel het hemelsch heir God zegene. B>. Om de onuitsprekelijke glorie zijner hoogwaardigste Moeder. Die verheerlijking komt in de Lauden weer duidelijk tot uiting in de antiphone op den lofzang Benedictus: Ant. Sis tu, aeterne Deus, aeternaliter benedictus pro tuae Matris aeterna gloria, quam ineffabili laude glorificant ccetus angelici, quam tremiscunt inferorum cunei, cujus opera salvari speramus nos peccatores miseri; hinc laus, honor et gloria tibi, benigne Conditor, resonet in Saecula. Ant. Wees, o eeuwige God, in eeuwigheid gezegend om de immerdurende glorie uwer Moeder, wie de scharen der Engelen met niet te omschrijven lofliederen verheerlijken, voor wie de machten der hel sidderen, door wier hulp wij, erbarmelijke zondaren, hopen gered te Worden; vandaar klinke U, o liefderijke Schepper, lof en eere en glorie toe in eeuwigheid. En na de gebruikelijke oratie bidt men het rijk-getropeerd Benedicamus Domino : y. Benedicamus superni Regis Unigenito, quem benedicat Angelorum infinita concio; o Virgo Maria, quem genuisti nos commenda Domino. B>. Deo dicamus gratias. fl. Zegenen wij den Eeniggeborene des eeuwigen Konings, wien de ontelbare schare der Engelen zegene; o Maagd Maria, beveel ons aan bij den Heer, dien gij ter wereld bracht. Br. Zeggen wij Gode dank. In den Paaschtijd en op het feest van den H. Aartsengel Michaël heet het: y. Benedicamus angelicae potestatis Domino, quem virgo pura concepit Gabriele nuntio, alleluja, alleluja, alleluja. Br. Deo dicamus gratias, alleluja, alleluja, alleluja. C — HET OFFICIE OP DINSDAG y. Zegenen wij den Heer der Engelenmacht, dien de reine Maagd ontving bij Gabriëls boodschap, alleluja, alleluja, alleluja. B>. Zeggen wij Gode dank, alleluja, alleluja, alleluja. Maria's uitverkiezing als Moeder Gods in verband met den val van Adam en de verschillende profetieën omtrent de toekomstige Moeder van God vormen het onderwerp, dat het Birgittijnsch brevier op Dinsdag ter overweging voorstelt. In dezen geest beginnen dan ook de Metten met het invitatorium: Filium Dei, quem Prophetae laetan- Den Zoon Gods, wiens geboorte uit tes praecinuerunt de Virgine nasci, * de Maagd de Profeten in blijdschap venite adoremus jubilantes. voorspélden, komt laten wij Hem vol ju bel aanbidden, 266 Dan volgt de hymne, 'die detf Zondeval van Adam verhaalt en Gods voornemen, om uit Maria de menschelijke natuur aan te nemen. In de drie lessen na de psalmen verhaalt de H. Birgitta, hoe de Engel haar openbaarde, de boetvaardigheid van Adam en Eva en ook de vertroosting, die hun evenals later den Profeten ten deel viel, als God hen verlichtte omtrent de komst der Maagd en aangaande de hooge rol, die zij eens te vervullen zou hebben. Men hoort de echo dier lezingen in de responsories, die er op volgen. Resp. ad I lect. Eva mater hosti consentiens, seipsam cum viro eliminavit a gloria, vitam commutans in mortem. Cujus felix filia Deo obediens hostem supplantavit, gloriam restituit, mortem fugavit * et vitam reportavit. V. Laus Deo sit et gloria, qui fragili matri talem providit filiam, qua; et sui Genitoris est effecta Genitrix; * Et vitam reportavit. Resp. ad II lect. Intelligens Abraham successionem suam stellarum numerum coaequari, de te tuoque Fiiio, o inven-, trix gratia;, * magis laetatus est, quam de caeteris suae propaginis filiabus et filiis. f. Exultet igitur et summe jubilet concio nostra de te tuaque benedicta Prole, sicut et pater Abraham * magis laetatus est. Resp. ad. III lect. O ineffabiliter divitem in paupere oppido puellulam: * Quae missum sibi superni Re gis Filium suscepit in aulam jucunditatis, desideratis pavit deliciis, et armis potentiap circumcimdt. y. Hic ad patriam triumphator rediens, in perenni laude ipsam Reginam constituit. * Quae missum sibi. Gloria Patri et Filio et Spiritui Sancto. * Quae missum sibi. Resp. na de ie les. Wijl moeder Eva met den vijand instemde, heeft zij zich zelf met den man van de glorie beroofd, en het leven veranderd in den dood. Wier zalige dochter, door aan God te gehoorzamen, den vijand overwon, de glorie herstelde, den dood op de vlucht dreef * en het leven terugbracht. V. Lof zij God en glorie, die voor de zwakke moeder in zulk een dochter voorzien heeft, dat deze de Moeder werd van haar Schepper. * En het leven terugbracht. Resp. na de 2e les. Toen Abraham begreep, dat zijn geslacht het getal der sterren zou evenaren, heeft hij zich over u en uw Zoon, o draagster der genade, * méér verheugd dan over de overige dochters en zonen van zijn nakomelingschap. y. Dat onze stem zich dus verheuge en uitbundig juiche om u en uw gezegend Kind, gelijk ook Abraham ónze vader * zich méér verheugd heeft.. Resp. na de 3e les. O onuitsprekelijk rijke Maagd in een armoedig dorpje, * die den tot haar gezonden Zoon des allerhoogsten Koning als in een paleis van vreugde ontving, met uitgelezen geneugten voedde, en met de wapenen van kracht omgordde. y. En toen Hij als overwinnaar van hier naar het vaderland (den hemel) terugkeerde, stelde Hij haar in eeuwige heerlijkheid tot Koningin aan. * Die den tot. haar gezonden. Eere zij den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest. * Die den tot haar gezonden. Hierop bidt men het Te Deum en als versus sacerdotalis: y. Hosti fallaci credidit Eva, illi consentiens, Br. Prolem, quam nondum edidit, dirae neci subjiciens. y. Eva geloofde den bedriegelijken vijand, door zich aan hem te onderwerpen, B-. Waardoor zij het nageslacht, dat zij nog niet had voortgebracht, aan den wreeden ondergang prijs gaf. 267 In de Lauden worden de psalmen gebeden onder de volgende antiphone: Ant. Scitote populi, quoniam Filius Virginis ipse est Deus, qui nos fecit, quem Patriarchae desideraverunt, quem Prophetae praedicaverunt, cujus misericordia manet in aeternum. Ant. Weet, o volkeren, dat de Zoon der Maagd zelf God is, die ons gemaakt heeft, naar wien de Oudvaders verlangden, dien de Propheten voorspeld hebben, wiens barmhartigheid blijft in eeuwigheid. De hymne beschrijft de boete, door Adam en Eva gedaan, alsmede de vertroosting, die hun ten deel viel, wijl Maria zal beginnen te herstellen, wat Eva begon te misdoen. Dolens Adam ex fominff, Quod Evas serpens edidit, Lugens ex paenitudine, Quod ipsa illi credidit. Gavisus est de Virgine, Quam novit Deum parere, Suggestoris intelligens Verbis hanc nunquam credere. Luxit uxorem propriam Fuisse superbissimam, Gaudens praescivit filiam In omnibus humillimam. Quae per obedientiam Caeli portas aperuit, Quas mater per superbiam Cunctis praecludi meruit. Maria, Mater gratia» Mater misericordiae, Tu nos ab hoste protégé Et hora mortis suscipe. Gloria tibi Domine, Qui natus es de Virgine, Cum Patre et Sancto Spiritu In sempiterna saecula. Amen. V. Evae Maria filia, Saevae matri compatiens. B-. Aufert ejus opprobria Auctorem vitae pariens. Bedroefd om de begeerlijkheid, In Eva door de slang gewekt, Beschreidde Adams treurend hart, Dat zij geloofd had 's duivels woord. Doch blijde was hij om de Maagd, Die, naar hij wist, God baren zou; Begrijpend, dat zij nooit het woord Uit Satans mond gelooven zal. Hij treurde, wijl zijn eigen vrouw In hoogsten graad hoogmoedig was — Maar blijde, dat zijn dochter eens De ootmoed zelve wezen zou. Zij, die door haar gehoorzaamheid De hemel-deuren open wierp, Die Eva door hoovaardigheid Voor haar geslacht gegrendeld had. Maria, Moeder van gena, O Moeder van barmhartigheid. Bescherm ons tegen 's vijands list En neem ons in ons doodsuur op. Aan U, o Heer,-zij eer en lof, Die uit de Maagd geboren zijt; Den Vader en den Heiligen Geest In altijd-durende eeuwigheid. Amen. y. Omdat Maria, Eva's kind, Der wreede moeder zich erbarmt, B>. Neemt zij de schand' van Eva weg, Als zij de Bron van 't leven baart. Dat „baren van de Bron des Levens" wordt nader omschreven en bezongen in de antiphone op den lofzang Benedictus: Ant. Benedictus sis tu, dignissime Sator, qui optimi fxumenti granum optimae terras, Sancti Spiritus rore irrigante, inseruisti, quod mirabiliter multiplicatum est mortuum, quo ref iciantur Ant. Moogt Gij gezegend zijn, o hoogwaardigste Zaaier, die den korrel van het allerbeste graan in den meest geschikten grond, besproeid met den dauw des Heiligen Geestes, hebt neer- 268 Angeli, quo reviviscunt mortui, quo gelegd; dat na gestorven te zijn, wonsanantur aegroti, quo vivunt omnia, Oerbaar is vermenigvuldigd, waardoor quo restaurantur universa. de Engelen verkwikt worden, waardoor de dooden verrijzen, waardoor de zieken gezond worden, waardoor alles leeft, waardoor alles hersteld wordt. Na de gedachtenis der H. Birgitta zegt men als getropeerd Benedicamus: D. Benedicamus, quem nobis ora y. Zegenen wij den Heer over wien prophetica. ons de profeten-monden spraken. Nasci spondebant ex matre criminis Dat Gij uit een schuldelooze moeder nescia, Domino. Zou geboren worden. R-. Deo dicamus gratias. B>. Zeggen wij Gode dank. In den Paaschtijd en op feestdagen daarentegen klinkt het: y. Benedicamus Domino voce prophe- jfr. Zegenen wij den Heer, wiens getica nasci promisso ex stirpe Davidica. boorte uit Davids stam door prohpe- Alleluja, alleluja, alleluja. ten-mond beloofd werd. Alleluja, alleluja, alleluja. R-. Deo dicamus gratias. Alleluja, Zeggen wij Gode dank. Alleluja, alleluja, alleluja. alleluja, alleluja. Terwijl de hymne der z.g.n. Kleine Uren is opgesteld ter eere van den H. Geest, die de Profeten voorlichtte in hun voorspellingen omtrent Maria en den lofzang der Vespers naar inhoud met dien der Metten overeenstemt, vinden we in de Vespers een eigen Benedicamus, waardoor dus een tegenstelling ontstaat met de Vespers der overige dagen, die slechts een herhaling kennen van het Benedicamus der Lauden. Deze lofspraak luidt: $. Benedicamus pro conceptione suae D. Zegenen wij om de ontvangenis Matris aeterni Regis Filio, zijner Moeder den Zoon des eeuwigen Konings, Caeli terrseque ac infernorum Do- Den Heer van hemel en aarde en der "lino. onderwereld. R-. Deo dicamus gratias. B-. Zeggen wij Gode dank. D — HET OFFICIE OP WOENSDAG Des Woensdags wordt de godvruchtige aandacht getrokken naar Maria's geboorte. Het invitatorium begroet dan ook de Moeder Gods met deze woorden: Ortum Virginis et Matris Mariae Laten wij de geboorte der Moedercelebremus, * maagd Maria vieren. * Christum ejus natum Dominum Christus, haar Kind en Heer, aanadoremus. bidden. In blijde bewoordingen verheerlijkt de hymne der Metten dit vreugdevolle feit: 269 Errorum pleno tenebris Mundo lumen exoritur, Matris ex alvi latebris Maria dum egreditur. Lux lucem gignens panditur, Pulsa mortis caligine: Nexus peccati solvitur In te, sacrata Virgine, Te luna, carens nebula, Superni Solis radius, Quo refulgente, jacula Hostis vitantur cautius. Tu crystallinus thalamus, Quo residens Rex gloria;, Per te fecit propitius Finem nostrae miseriae. Maria, Mater gratia;, Mater misericordiae, Tu nos ab hoste protégé Et hora mortis suscipe. Gloria tibi Domine, Qui natus es de Virgine, Cum Patre et Sancto Spiritu In sempiterna saecula. Amen. Der Wereld, vol van duisternis Der dwaling, rijst het licht omhoog. Als uit den heil'gen moederschoot De Maagd Maria treedt naar buiten. 't Licht, dat 't Licht baren zal, rijst op, Verjaagd wordt duisternis des doods; De boei der zonde wordt geslaakt, In u, o God-gewijde Maagd! Gij maan, door wolken niet omfloerst, O lichtstraal van de hoogste Zon! .;. Zoo gij slechts straalt, vermijden wij Des vijands pijlen ongedeerd. O bruids-vertrek uit rein kristal, Waarin de glorie-koning troont; Door u heeft Hij uit medelij Een eind gemaakt aan onze ellend'. Maria, Moeder van gena, O Moeder van barmhartigheid, Bescherm ons tegen 's vijands list En neem ons in ons doodsuur op. Aan U, o Heer, zij eer en lof, Die uit de Maagd geboren zijt, Den Vader en den Heil'gen Geest In altijd durende eeuwigheid. Amen. In de drie lessen onderricht de Engel de H. Birgitta aangaande de ontvangenis en de geboorte der H. Maagd en doet haar zien, hoe God haar reeds in den schoot der H. Anna op bijzondere wijze liefhad. Den weerklank hiervan hooren we in de drie responsoria der lessen, welke wij hier laten volgen: Resp. ad I lect. Beata mater Anna, ar ca Regis aeterni, qui in te thesaurum sibi gratissimum recondidit, quo suum Unigenitum hereditavit, inopes locupletavit * et miseros captivos liberavit. y. Exulta reVerenda mater, de reverendissima filia tua, quae Eum Virgo genuit, qui omnia creavit, * et miseros. Resp. ad II lect. Stirps Jesse, virgam produxit, virgaque florem, * Et super hunc florem requiescit Spiritus almus. y. Virgo Dei Genitrix virga est, flos Filius ejus. * Et super hunc florem. Resp. na de ie les. Zalige moeder Anna, ark van den eeuwigen Koning, die in u verborgen heeft den Hem allerdierbaarsten schat, waarvan Hij zijn Eeniggeborene erfgenaam deed zijn, waardoor Hij de armen rijk maakte. * en de beklagenswaardige gevangenen bevrijd heeft. y. Verblijd u, eerbiedwaardige moeder, over uw hoogst eerbiedwaardige dochter, die als maagd Hèm gebaard heeft, die alles schiep, * en de beklagenswaardige gevangenen. Resp. na de 2e les. De stam Van Jesse bracht een takje voort, en het takje een bloem, en op die bloem rust de Heilige Geest. V. De Maagd en Moeder Gods is het takje, de bloem is haar Zoon. * En op die bloem. 270 Resp. ad III lect. Solem justitiae, regem paritura supremum, * stella Maria maris renidens processit ad ortum. y. Cernere divinum lumen gaudete fideles. * Stella Maria. Gloria Patri et Filio et Spiritui Sancto. * Stella Maria. Resp. na de 3e les. Zij, die de Zon-der gerechtigheid, den hoogsten Koning zou voortbrengen, * Maria, de schitterende ster der zee. heeft het levenslicht aanschouwd. y. Verheugt u, geloovigen, bij het Zien van het goddelijk licht. * Maria. Eere zij den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest. * Maria. Het versus sacerdotalis, dat het Te Deum afsluit, is voor dezen dag: y. Haec Virgo praesignata est voce prophetica. B>. Et nobis genita de stirpe Davidica. E. — HET OFFICIE OP DONDERDAG y. Deze Maagd is door 't prophetenwoord aangeduid. Br. En ons ten heil ontsproten uit Davids stam. Op Donderdag wordt de geboorte des Verlossers bezongen, en daardoor Maria gehuldigd in haar goddelijk Moederschap. Wij laten hier de antiphonen volgen, welke de drie psalmen der Metten omsluiten: Ant. Clamavimus ad Deum altissimum et misit nobis per Mariam sponsam sibi praeelectam veritatem suam, et qui nobis foveam foderunt, inciderunt in eam. Ant. Congratulamini Filio Dei, filii hominum, qui ovantibus Angelis, factus est Filius Virginis; hic enim fregit molas leonum, nos atrociter corrodentium. Ant. Flectatur tibi, benedicte Jesu, omne genu, qui Virginem matrem et te hominem fieri voluisti, ut haereditatem dares timentibus nomen tuum. Ant. Wij hebben geroepen tot den allerhoogsten God en Hij zond ons door Maria, die Hij zich tot bruid had verkoren, zijn Waarheid (zijn Zoon), en die voor ons een kuil hebben gegraven, zijn zelf daarin neergestort. Ant. Kinderen der menschen, wenscht den Zoon Gods geluk, daar Hij onder de toejuichingen der Engelen de Zoon een er Maagd is geworden; Hij toch heeft de muil verbrijzeld van de leeuwen, die ons wreedaardig vermorzelden. Ant. Dat alle knie zich buige voor U, gebenedijde Jesus, die gewild hebt, dat een maagd moeder zou worden, en die zelf mensch wilde worden, om het erfdeel te schenken aan die uw naam vreezen. Na het Te Deum bidt men als versus sacerdotalis: ti. In uterum Virginis descendit Deus altissimus. Br. In eo suscipiens nostrae libertatis pretium. y. In den schoot der Maagd daalde neer de allerhoogste God. Br. Daar aannemend den prijs onzer vrijmaking. *) Prachtig wordt de tegenstelling tusschen Satan's en Christus' optreden weergegeven in de volgende antiphone op den lofzang Benedictus der Lauden: l) d.i. de menschelijke natuur, waarin Christus lijden zou tot onze verlossing en vrijmaking. 271 - - Ant. Latuit in blando serpentis sibilo hostis pestiferi dolositas, ut homo caperetur: latuit humiliter in vagientis pueri exili corpore Deitatis immensitas, ut homo revinceretur; latuit in desponsata matre virginalis honestas, ut hostis confunderetur; sic denique arte ars delusa est, et fraus in suum factorem re versa ést: laus igitur et gloria sit _ Filio a cum matre, et matri cum Filio, cui canebant Angeli laudes in excelsis. Ant. In het zoete fluisteren van de slang school het bedrog van den bederf brengenden,vijand, om den mensch te verstrikken; in het tengere lichaam van het schreiend Kind school in allen ootmoed de oneindige Godheid, om den mensch terug te winnen; in de verloofde moeder was de maagdelijke eere verborgen, opdat de vijand zou beschaamd worden; zoo ten slotte is list door list gefnuikt en keerde zich het bedrog tot hem, die het veroorzaakte; hulde en eere dus aan den Zoon met zijn Moeder, en aan de Moeder met haar Zoon, dien de Engelen in den hooge lofzongen. Na de gedachtenis der H. Birgitta herinnert de trope op het Benedicamus weder aan het hoofd-idee, waardoor de Getijden op dezen dag beheerscht worden: y. Benedicamus devotis mentibus sugenti humillimae. puellulae virgineas mamillas immenso Domino. Br. Deo dicamus gratias. y. Zegenen wij met vroom gemoed den oneindigen Heer, die van de allerootmoedigste dienstmaagd het maagdelijk voedsel ontvangt. Br. Zeggen wij Gode dank, In den Paaschtijd daarentegen zegt men: y. Benedicamus caelesti Domino inter servos educato ubere virgineo. Alleluja, alleluja, alleluja. B>. Deo dicamus gratias. Alleluja, alleluja, alleluja. y. Zegenen wij den Heer des hemels; onder zijn dienaren aan de maagdelijke borst opgevoed. Alleluja, alleluja, alleluja. Br. Zeggen wij Gode dank. Alleluja, alleluja, alleluja. In de Completen wekt de antiphone op de psalmen tot hartelijke Maria-vereering op met deze woorden: Ant. Quoniam mandavit Dominus perpetuam benedictionem suam matrem colentibus, ipsam obsequio devoto et humili jugiter veneremur. Ant. Wijl de Heer een eeuwige zegening bereid heeft voor hen, die zijn Moeder eeren, zoo willen wij haar met godvruchtig en nederig dienstbetoon steeds huldigen. Treffend vergelijkt dan de hymne Christus' geboorte uit Maria met een huwelijk: Sponsa; jungendo Filio In charitatis thalamo, Collateralis socius Pater erat et Spiritus. Stola nova induitur Hic Domicellus nobilis, Decora pompa graditur, Sponsje vestitu similis. Bij d'echtverbintenis van den Zoon, In 't bruidsvertrek vol schittering, Stond als getuige Hem ter zij De Vader met den Heil'gen Geest. Met nieuw gewaad wordt deze Prins Van eed'len bloede thans omkleed; Naar buiten treedt Hij luistervol, In kleeding aan zijn bruid gelijk. 373 Venter Mariae thalamus Sponsusque eius anima, Sponsusque Christus Dominus, Vestis trabea carnea. O Sponsa faecundissima, Quae replet caeli curiam, Ad laudem Regio gloria; Venustae Prolis agmine. Maria Mater gratia:, Mater misericordiae, Tu nos ab hoste protégé Et hora mortis suscipe. Gloria ribt Domine, Qui natus es de Virgine, Cum Patre et Sancto Spiritu, In sempiterna saecula, Amen. Maria's schoot is 't bruidsvertrek, De bruid is hare reine ziel, En Christus hare Bruidegom, Zijn kleed de mensch'lijke natuur. O bruid, met vruchtbaarheid getooid, Die heel het hemelhof vervult Tot eere van den glorie-Vorst Met volgelingen van haar Kind. Maria, Moeder van gena, O Moeder van barmhartigheid, Bescherm ons tegen 's vijands hst En neem ons in ons doodsuur op. Aan U, o Heer, zij eer en lof. Die uit de Maagd geboren zijt, Den Vader ook en Heil'gen Geest In altijd-durende eeuwigheid, Amen. F. — HET OFFICIE OP VRIJDAG Begrijpelijkerwijs is in de Getijden van Vrijdag het lijdens-idee overheerschend. En aanstonds dan ook roepen de Metten deze gedachte in ons wakker, door ons in den inleidingszang uit te noodigen: Regem Virginis Filium pro nobis crucifixum, * Venite adoremus. Den Koning, den Zoon der Maagd, voor ons gekruisigd, * Komt, laten wij Hem aanbidden. Na de hymne, die ons spreekt over het lijden van Jesus en Maria, worden drie psalmen gebeden, waarna in de lezingen de H. Birgitta door den Engel onderricht wordt aangaande de smarten der Moeder Gods en haar standvastigheid bij Christus' sterven. De responsories, die als een weerklank zijn van hetgeen de lessen ter overweging voorstelden, luiden als volgt: t Resp. ad I. Lect. Sicut spinarum vicinitas florentis rosae odorem non minuit, ita tribulationum immensitas in te, Christi Mater, minorare non valuit virtutem constantiae. * Omnium enim virtutum fragrantia redolebas. y. Assiste spes nostra in auxilium parata nobis tuis supplicibus, ne nos extollat prosperitas, nee deprimat adversitas. * Omnium enim. Resp. ad II Lect. Perenniter sit benedicta tua mnocentissima anima, o Mater aeterna: laetitiae, quam doloris gla- Resp. na de ie les. Gelijk de nabijheid van doornen den geur eener bloeiende roze niet Vermindert, zoo ook kon de onmetelijkheid der kwellingen in u, o Moeder van Christus, de kracht uwer standvastigheid niet doen afnemen. * Gij toch verspreidde den zoeten geur van alle deugden. y. Sta ons bij, o onze hoop, bereid om ons door uw smeekingen te helpen, opdat de voorspoed ons niet hoogmoedig make, noch de tegenspoed ons ter neer drukke. * Gij toch; Resp. na de ze les. Voor immer, o Moeder der eeuwige vreugde, zij gezegend uw alleronschuldigste ziel, die 18 373 dius pertransiit, illum namque libens sustinuisti, * Ut nostras fragiles animas non pertransiret gladius mortis perpetua:. y. O verae dilectionis plenissima, da nobis eum perfecte diligere, qui nobis miserabiliter mortuis felicem vitam comparavit proprii cordis sanguine. * Ut nostras. Resp. ad III Lect. Palluerunt piae Matris maxillae, dum suae virginitatis Filium cernebat proprio sanguine rubricari, cujus manus et pedes perforari conspiciens, corporis sui viribus coepit mox tabescere. * Quae flebilem tanti Filii in mortis agone clamorem audiens, in terram ut exanimis ex doloribus prostrata est. y. O immensam charitatem, quae Deum cuncta regentem, et virginem innocentissimam traxit ad sufferendum talia, ut servi damnati salvarentur. * Quae flebilem. Gloria Patri et Filio et Spiritui Sancto. * Quae flebilem. het zwaard van- droefheid doorboorde; want gaarne hebt gij dat doorstaan. * opdat het zwaard van den eeuwigen dood onze zwakke zielen niet zou doorboren. y. O gij, die geheel vervuld zijt van ware liefde, geef dat wij Hèm volmaakt beminnen, die ons, toen wij op treurige wijze gestorven waren, het zalige leven schonk door het bloed van zijn eigen hart. * Opdat het zwaard. Resp. na de 3e fes. Het gelaat der vrome Moeder verbleekte, als zij zag, hoe de Zoon, die zij als Maagd ter wereld bracht, geverfd werd in zijn eigen bloed; en aanschouwende, hoe diens handen en voeten doorboord werden, begonnen weldra haar lichaamskrachten af te nemen. * En als zij het klagend roepen van zulk een Zoon in zijn doodsstrijd hoorde, stortte zij als door smarten ontzield, ter aarde neder. y. O onmetelijke liefde, die een allesbeheerschende God en een aller-onschuldigste Maagd er toe bracht, om zooveel te verduren, opdat veroordeelde slaven zouden gered worden. * En als zij. y. Eere zij, den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest. * En als zij. Gelijk we reeds opmerkten, valt op dezen dag, indien er geen feest gevierd wordt, de lofzang Te Deum weg, die dan — om den lijdensdag nog beter te kenmerken — vervangen wordt door den psalm Miserere, gevolgd door het versus sacerdotalis: y. Vidit Virgo in facie pii Filii Br. Inimicorum sputa cum fluxu sanguinis pretiosi. y. De Maagd zag op het gelaat van haar lieven Zoon Br. Het speeksel der vijanden en het neervloeien van het kostbaar Bloed. In tegenstelling met de overige dagen der week, waarop in de Lauden de gewone Zondags-psalmen gebeden worden, zegt men des Vrijdags drie cantica, waaraan zich de psalmen 148, 149 en 150 aansluiten. Op het einde der Lauden tropeert men het Benedicamus Domino aldus: y. Benedicamus innocentis Virginis Filio, pro reis morti tradito, perenniter viventi Domino. B% Deo dicamus revincenti nos a fauce tartari, ad aulam caeli reducenti infinitas gratias. Zegenen wij den Zoon der schuldelooze Maagd, den voor de schuldigen in den dood overgeleverden, den immerlevenden Heer. Br. Aan God, die ons aan den muil des afgronds ontrukte en terugvoerde tot het paleis des hemels, zij eindeloozen dank. 374 Deze trope blijft in den Paaschtijd ongewijzigd, zelfs zonder bijvoeging van Alleluja's; op het feest echter van Maria's zeven Smarten, dat men 14 dagen na Paschen viert, voegt men een drievoudig Alleluja aan het Benedicamus toe. Eenvoudig om haar realiteit en treffend om de tegenstellingen zijn de antiphonen, welke in de vier Kleine Uren gezegd worden. Ant. bij de Prime. Christus, eenige Zoon van den verheven Vader en van de zeer ootmoedige Maagd, omhooggeheven voor ons aan het kruis, verneder in mededoogen onze trotsche harten, opdat wij met uw Engelen U in vollen ootmoed kunnen aanbidden. Ant. bij de Terts. O Jesus, genadige Verlosser, gelijk Gij uit gehoorzaamheid aan den Vader onze ongerechtigheden door uw lijden van ons hebt weggenomen, zoo wil ook nu de begeerlijkheid der oogen en des vleesches en de hoovaardij des levens verre van ons verwijderen door de tusschenkomst uwer Moeder. Ant. bij de Sext. Het sidderen der aarde, het scheuren der rotsenen de verduistering der zon erkennen Hem, dien de Moedermaagd ter wereld bracht, als den Maker Van alles; Hij geve dan ook, dat de hardheid onzer harten gebroken moge worden door oprecht berouw, opdat onze zielen Hem om zijn verlossing mogen zegenen. Ant. bij de None. Dat de blijken zijner barmhartigheid den Koning der hemelen verheerlijken, die het niet beneden zich geacht heeft, onder de booswichten gerekend te worden, opdat Hij, ■■: na den aartsroover verwonnen te hebben, ons met zijn Engelen zou kun¬ nen vereenigen, in wiens allerheiligste handen zijn hoogst-eerbiedwaardige Moeder onze zielen moge nederleggen. In de Vespers ontmoeten wij weder een soortgelijke afwijking wat de psalmen betreft, als in de Lauden. Ook hier worden weder een tweetal cantica tusschen de drie psalmen ingevoegd. Nadat het overige wisselende gedeelte der Vespers weder over het H. Lijden gesproken heeft, eindigt men met denzelfden Benedicamus-txove, die voor de Lauden is aangegeven. Het slot der Getijden op Vrijdag, nd. de Completen, houdt zich bezig met het laatste bedrijf van het lijdens-drama: de graflegging des Heeren. De hymne Zingt dan ook: Ant. ad Primam. Christe, Patris excelsi et humillimae Virginis Unigenite, in cruce pro nobis exaltate, humilia nusericorditer nostra turnentia corda, ut cum tuis angelis te valeamus humiliter adorare, Ant. ad Tertiam. Jesu, benigne Redemptor, sicut pro Patris obedientia longe a nobis fecisti nostras iniquitates tua passione, ita et nunc oculorum et carnis concupiscentiam vitasque superbiam a nobis proeul dimoveas tua: Matris intercessione. Ant. ad Sextam. Tremor terras, petrarum scissuras solisque obscuratio, ipsum, quem genui t Virgo puerpera, omnium Factorem testificantur; ipso igitur largiente scindatur duritia nostrorum cordium vera compunctione, ut eum benedicant anima: nostrae pro sua redemptione. Ant. ad Nonam. Confiteantur Regi caelorum ejus magna: misericordiae, qui non dedignatus est inter latrones deputari, ut devicto nequissimo praedone nos suis angelis sociaret, cujus pnssirnis manibus sua reverendissima Mater nostras animas representet.' »75 Rubens rosa tune palluit, Dum Nati mortem doluit Virgo, quem vox prophetica Dixit passurum talia. Aurum in luto conditur, Quo totus mundus emitur, Dum Christus terra; traditur, Nee surrecturus creditur. Mariae spes non periit. Plebs rota quamvis abiit, Haec sola fidem tenuit, Sperans quod ipse dixerit. O lucerna clarissima, Quae totam mundi machinam Obumbratam caligine, Suo lustrabat lumine. Ramum columba deferens Noe, signum dementia;, Mariae typum gesserat Spem afferentis veniae. Memento nostri, Domina, Nostras mentes irradia, Spe firma, fide integra, Et charitate fervida. Maria, Mater gratiae, Mater misericordiae, Tu nos ab hoste protégé. Et hora mortis suscipe. Gloria tibi, Domine, Qui natus es de Virgine, Cum Patre et Sancto Spiritu, In sempiterna saecula, G. — HET OFFICIE OP ZATERDAG De roode roze kwijnde weg, Wanneer de Maagd het sterven zag Haars Zoons, die naar Profeten-woord Dat alles eens verduren zou. Bedekt met slijk wordt 't edel goud, Waarmee de wereld werd gekocht, Toen Christus werd in 't graf gelegd, Om, naar men dacht, nooit op te staan. Maria's hoop werd niet geschokt, Schoon ieder haar verlaten had; Vertrouwensvol sloeg zij alleen Geloof aan 't woord, dat Hij eens sprak, O heerlijk-schitterende lamp, Die over heel de wereld, door De dikste duisternis bedekt, Haar rijke stralen-bundels zendt. De duif, die Noë 't twijgje bracht Ten teeken van barmhartigheid, Werd tot een beeld der Moeder-maagd, Die op vergiff'nis hopen doet. Wil, Vrouwe, ons gedachtig zijn; Zend gij uw licht in onzen geest Door vaste hoop, volmaakt geloof En hoog-oplaaiend liefdevuur. Maria, Moeder van gena, O Moeder van barmhartigheid, Bescherm ons tegen 's vijands list En neem ons in ons doodsuur op. Aan U, o Heer, zij eer en lof, Die uit de Maagd geboren zijt, Den Vader en den Heil'gen Geest In altijd-durende eeuwigheid. Amen. Op Zaterdag is de opneming van Maria ten hemel en haar verheerlijking het voorwerp van vrome overweging. De Metten noodigen dan ook reeds aanstonds uit, God om dit vreugdevolle feit te lofzingen, als het in 't invitatorium klinkt: In honore Virginis Mariae in caelum assumptae, * Jubüemus Domino. Ter eere der Maagd Maria, ten hemel opgenomen, * Laten wij jubelen voor den Heer. Op de hymne O gloriosa Domina volgen drie psalmen, waarna in de lessen de Engel aan St. Birgitta openbaart, hoe Maria rotsvast bleef gelooven aan Christus' verrijzenis, en hoe zij ten slotte met lichaam en ziel ten hemel werd opgenomen na een leven, dat aan velen ten voordeel was door hetgeen Maria hun leerde aangaande den Verlosser. Na het Te Deum volgt als versus sacerdotalis: 276 y. Ad coronam laetitias triumphatrix sublevatur. B>. Leviathan supplantatus tetro carceri mancipatur. y. Tot de kroon der blijdschap Wordt de overwinnares verheven. B-. De vertrapte Leviathan wordt ten afgrijselijken kerker verwezen. In de Lauden schildert ons de hymne Maria's opneming in den hemel op zeer aanschouwelijke wijze: Non passus est Rex gloria: Corpus Matris putrescere, Ex quo suscepit hostiam Qua summam pandit gratiam. Imo vexit cum anima Hoe in caeli palatia, Suscepturum perennia Cum Trinitate gaudia. Ut sicut tota Trinitas Simul mansit in Virgine. Ita cum ipsa sisteret Tota Virgo sine fine. Huic plaudat aula caelica, Mundi laetetur marhi'na, Omnis factura jubilet Laudesque Deo personet* Linguarum nulla sileat, Nee in laudando torpeat Ullius cor, sed gaudeat Et Deo grates referat. Maria, Mater gratia: Mater misericordiae, Tu nos ab hoste protégé Et hora mortis suscipe. Gloria tibi Domine Qui natus es de Virgine, Cum Patre et Sancto Spiritu In sempiterna saecula. Amen. Der glorie Koning duldde niet, Dat Moeders lichaam zou vergaan; ■ Waaruit Hij eens het offer nam, l) Dat ons de hoogste weldaad schonk. Zelf leidde Hij het met de ziel Des hemels vreugdezalen in, Opdat zij d'eeuwige geneugt' Met de Drieëenheid smaken zou. Gelijk eens de Drievuldigheid Te zamen woonde in de Maagd, Zoo zou geheel de Maagd*) met Haar Vereenigd zijn in eeuwigheid. Voor haar juich' heel het hemelsch hof, Verblijde zich de aarde mee, En ieder schepsel jubele, ■ Een loflied zingend God ter eer/ En zwijge thans geen enk'le tong Noch dat ook maar één hart verflauw' In lofgezang, doch blijde zij En dank betuig' aan onzen God. Maria, Moeder van gena, O Moeder van barmhartigheid, Bescherm ons tegen 's vijands list En neem ons in ons doodsuur op. Aan U, o Heer, zij eer en lof. Die uit de Maagd geboren zijt, Den Vader en den Heil'gen Geest In altijd-durende eeuwigheid. Amen. Op het eind der Lauden ontmoeten we als getropeerd Benedicamus Domino: y. Benedicamus ia laudem Patris, qui suam Matrem Mariam benedixit in aeternum Domino. R-. Deo dicamus gratias. y. Zegenen wij, tot lof des Vaders, den Heer, die zijn Moeder Maria voor eeuwig gezegend heeft. p-. Zeggen wij Gode dank. In den Paaschtijd, alsmede op feestdagen, wordt bovenstaande tropus vervangen door den veel breederen: *) Het menschelijk lichaam n.1., dat geofferd zou worden op het kruis. *j d.i. met ziel en lichaam. «77 y. Benedicamus Domino, suam matrem collocanti in caeli palatio, ubi summo sine fine perfruirur gaudio; haec est enim Virgo digna tali privilegie Alleluja, alleluja, alleluja. B-. Deo dicamus gratias. alleluja, alleluja. Alleluja, y. Zegenen wij den Heer, die zijn Moeder wilde plaatsen in des hemels vreugdezaal, waar zij zonder onderbreken d'hoogste vreugde smaken mag; zij toch is de Maagd, die zulk voorrecht waardig wezen mocht. Alleluja, alleluja, alleluja. B>. Zeggen wij Gode dank. Alleluja, alleluja, alleluja. Ten slotte laten wij nog een tweetal antiphonen volgen, waarvan de eerste in de Vespers bij het Magnificat gebeden wordt en een kmderhjk-innig beroep doet op de verheerlijkte Moeder-Maagd. Ant. Maria, Maria, totius sanctitatis tu principalis gemma, nos tibi humiliter da servire, et ab hostis antiqui mille millenis fraudibus conserva, Maria. Ant. Maria, Maria, gij het heerlijkst sieraad Van al wat heilig is, geef dat wij u ootmoedig dienen mogen, en bewaar ons voor de ontelbare listen van den ouden vijand, o Maria. De antiphone op den lofzang Nunc dimittis doet ons meeleven de blijde intrede van Maria in den hemel: Ant. O jucundissimam jucunditatem! Deus Pater sponsam amplectitur, Filius Matrem, Spiritus Sanctus suum sacrarium; caelestis tota rnüitia suam dignissimam Dominam, Mariam Virginem, laude ineffabüi confitetur. Ant. O vreugde, door niets te overtreffen! God de Vader omhelst zijn Bruid, de Zoon zijn Moeder, de Heilige Geest zijn heiligdom; heel het hemelsch heer verheerlijkt zijn hoogwaardige Vrouwe, de Maagd Maria, met onuitsprekelijke lofbetuiging. * * * Aan het slot onzer beschouwing van het Birgittijnsch Officie moeten wij nog melding maken van een drievoudig Laas Maria;, dat op bepaalde tijden van het Kerkelijk Jaar het Laus Mariae vervangt, geÜjk dit voor de gewone dagen is aangegeven. Zoo moet in den Paaschtijd het Regina coeli gezegd worden, en wel met de veranderingen, die wij vroeger reeds aanstipten (dl. II, blz. 78). Regina caeli laetare, alleluja. Quia quem meruisti portare, alleluja. Resurrexit sicut dixit, alleluja. x) Ora pro nobis Deum, alleluja. Koningin des hemels, verblijd u, allewj [luja. Want dien gij waardig waart te dragen, [alleluja, Is verrezen, gelijk Hij gezegd heeft, [alleluja. Bid God voor ons, alleluja. ) Van Hemelvaartsdag tot de Vigilie van Pinksteren zegt men in plaats hiervan: Jam ascendit sicut dixit, alleluja. Hij is reeds opgevaren, gelijk Hij ge- . . . zegd heeft, alleluja, en gedurende de Pinksterweek: Jam emisit sicut dixit, alleluja. Hij zond reeds uit (den H. Geest), gelijk Hij gezegd heeft, alleluja. 378 i Resurgentis y. Virgo Mater < Ascendentis ( Inspirantis. Fac nos vitas permanentis, Obtinere gaudia. Alleluja. y. Speciosa facta es et suavis, alleluja. Br. In delicus tuis, sancta Dei Genitrix, alleluja. I van die opstaat y. Maagd en Moeder < van die opstijgt (van die uitstort [den H. Geest. Doe ons eens de vreugd erlangen Van een leven zonder end. Alleluja. y. Schoon werdt gij en bevallig, alleluja. B>. In uw bekoorlijkheden, o heilige Moeder Gods, alleluja. Gedurende de Advent bidt men als volgt: Ant. De te, Virgo, nasciturum mundi Salvatorem patres suspiraverunt figurae, tandem ille paranymphus caelestis Gabriël nuntiando nuntiavit, Spiritu Sancto obumbrando fecundavit. O quando veniet ille desideratusl O quando ex te nascetur tam diu expectatus! Veni, veni, Domine, jam veni per viscera Virginis, visitans nos Oriens ex altol y. Ave Maria, gratia plena. B-. Dominus tecum. Oremus. Deus, qui de beatae Marias virginis utero Verbum tuum, Angelo nuntiante, carnem suscipere voluisti: prassta supplicibus tuis; ut, qui vere eam Genitricem Dei credimus, ejus apud te intercessionibus adjuvemur. Per eumdem Jesum Christum Dominum nostrum. $K Amen. Ant. De Vaders verzuchtten naar den Verlosser der wereld, die uit u, o Maagd, zou geboren worden — de Propheten voorspelden het, de voorafbeeldingen wezen er op; ten laatste bracht de hemelsche bruidsjonker Gabriël de tijding en schonk de Heilige Geest door zijn overschaduwing vruchtbaarheid. O wanneer zal de verwachte komen! O wanneer zal uit u geboren worden, naar wien zoo lang werd uitgezien! Kom, kom, o Heer, kom toch door de geboorte uit een Maagd ons bezoeken, o rijzende Zon! y. Wees gegroet, Maria, vol van genade. Jk De Heer is met u. Laat ons bidden. God, die wilde, dat uw Woord bij de boodschap des Engels in den schoot der zalige Maagd Maria het vleesch aannam, verleen ons, die U smeeken, dat wij, die haar als waarachtige Moeder van God belijden, door haar tusschenkomst bij U mogen geholpen worden. Door denzelfden Jesus Christus onzen Heer. Br. Amen. Vanaf Kerstmis tot na het octaaf van Mam-Lichtmis wordt als Laus Marias gebeden: Ant. Gaudendum nobis est, quod Christus mediator Dei et hominum de sanctissima Virgine virginum natus, nostram naturam in suas divinitatis sublimaverat personam, ipsum prat omnibus amemus, laudemus, glorificemus, hoe saepe subnectentes: Maria, Maria, Maria, totius sanctitatis tu principalis gemma, nos tibi humiliter servientes, ab hostis antiqui mille millenis fraudibus defendas. y. Post partum, Virgo, inviolata permansisti. Br. Dei Genitrix intercede pro nobis. Ant. Verheugen moeten wij ons, wijl Christus, de Middelaar tusschen God en de menschen, geboren uit de allerheiligste Maagd der maagden, onze natuur tot den persoon zijner Godheid heeft opgeheven; laten wij Hem dus vóór alles liefhebben, prijzen, verheerlijken, dikwijls dit herhalend: Maria, Maria, Maria, gij het heerlijkst sieraad van al wat heilig is, wil ons, die u ootmoedig dienen, tegen de ontelbare listen van den ouden vijand verdedigen. y. Na het baren, o Maagd, zijt gij onbevlekt gebleven. B>. Moeder Gods, spreek voor ons ten beste. 279 Oremus. Deus, qui salutis aeterna»., beatae Mariae virginïtate foecunda, humano generi praemia praestitisti; tribue quaesumus; ut ipsam pro nobis intercedere sentiamus, per quam menumus auctorem vitae suscipere, Dominum nostrum Jesum Christum Filium tuum. ps-. Amen. Laat ons bidden. O God, die door het maagdelijk moederschap der zalige Maria, aan het menschdom de schatten van het eeuwig heil hebt geschonken, verleen, bidden wij, dat wij de voorspraak mogen ondervinden van haar, door wie wij verdienden den Schenker des levens te ontvangen, onzen Heer Jesus Christus uwen Zoon. B-. Amen. 280 BOEK IV MARIA IN HET BREVIERGEBED DER OOSTERSCHE KERK INLEIDING Het kan ons niet verwonderen, dat het Oosten, hetwelk aan de vereering der Moedermaagd reeds zulk een voorname plaats inruimt bij de viering der H. Geheimen, nog kwistiger is met zijn huldiging, nog inniger met zijn smeekingen bij het breviergebed. Dit volgt uit den aard der zaak. Bij de H. Mis immers is hoofdzaak: het brengen van een offer als daad van oneindige aanbidding, van verzoening en smeeking jegens God; de daarbij gebrachte hulde, de gestorte gebeden moeten zich dus houden binnen het betrekkelijk klein bestek van het Mis-formulier, en dienen zich ook allereerst te richten tot de goddelijke Majesteit. In deze verhoudingen kan een hulde aan Maria niet volop haar vleugelen uitslaan. Geheel anders is het op het gebied der Kerkelijke Getijden. Hier is uitsluitend de Kerk zelve aan het woord—hier kan zij beter de hulp der Heiligen inroepen, om door de hun gebrachte hulde haar eigen offer van lofprijzing te vervolmaken. En deze hulde giet zij in den Vorm van zahgspreking en gebed ten overstaan van het hemekch Hóf, en bijzonder ten overstaan van deszelfs Vorstin, de Moeder Gods en Maagd Maria. Daarenboven vindt zij hiertoe nog gereeder aanleiding in het feit, dat het Breviergebed in het Oosten zich veel breeder ontwikkeld heeft dan in het Westen, waar de Getijden kort zijn in vergelijking met die der Oostersche Riten. Vooral toont zich dezebreedereontwikkelkng in een grooter aantal wijd-uiteenloopende lofzangen en liederen. Dit alles zou moeten leiden tot de gewettigde gevolgtrekking, dat dit dit werk, geheel gewijd aan de beschouwing der liturgische Maria-vereering in de Oostersche en Westersche Kerk, nog breedvoeriger zou spreken over de hulde, welke het Oosten in de Getijden Maria aanbiedt. Twee feiten oefenen hier echter een hoogst ongunsügen invloed uit. Op een dier factoren wezen wij reeds bij de algemeene beschouwing der Oostersche Mis-liturgie: het gemis n.1. aan bronnen, dat zich hier nog veel sterker doet gevoelen. Want terwijl wij van de Mis-formulier en, zooals die althans bij sommige Oostersche Riten gebruikelijk zijn, 'n overzetting in een der Westersche talen bezitten, verkeeren wij, 283 waar het gaat over het Breviergebed, in volslagen armoede. Want wat tot nu toe op dit gebied vertaald is, omvat slechts een uittreksel, een bloemlezing uit de Getijden van het Oosten. Hier dus vooral waren wij op hulpvaardige handen aangewezen, die ons dan ook van verschillende kanten gaarne werden toegestoken. Doch hoe bereidwillig men ook was, men stiet zeer spoedig op een tweeden belemmerenden factor, nd. op den overvloed van Mariologie in het Oostersch Breviergebed. „Waarheen men — aldus Prinx Max van Saksen in zijn rede op het Maria-Congres te Freiburg in 1902 x) — in het Breviergebed der Oostersche Kerk den blik ook wendt, overal ontmoet men de Moeder Gods, zoowel in de onveranderlijke deelen, als in die, welke wij het Eigen van den tijd en het Eigen der Heiligen zouden noemen. Ternauwernood verstommen de Maria-liederen, ook niet in den ernstigen Vastentijd, zelfs niet in de Goede Week, ja, ook Goede Vrijdag is niet uitgezonderd, evermiin als de Gedachtenis der overledenen, voor wie voortdurend Maria's voorbede in de grootste verscheidenheid wordt afgesmeekt. Het gelukt den Griek nauwelijks, om ook slechts tien strophen van een lied zonder onderbreking aan een of ander onderwerp te wijden, of hij moet minstens weer één strophe tot Maria richten. Om ons een denkbeeld te vormen van de menigte Maria-liederen, die het Brevier der Grieksche Kerk bevat, mogende volgende getallen dienen. Naar mijn berekening bevatten de Menaeën (die met ons Eigen der Heiligen overeenkomen), alleen voor de maanden September en October 1046 verschillende hymnen ter eere van Maria. Het Triodion, het liturgisch boek voor den Vastentijd (hetwelk slechts het Eigen van den tijd omvat), heeft ongeveer 700 Moeder-Godsgezangen, Daar beide boeken slechts een klein gedeelte van het Brevier uitmaken, kan men daaruit besluiten, dat het volledige Grieksche Brevier eenige duizenden van zulke gezangen bevat." Wanneer we nu daarnaast de overige Liturgieën van het Oosten plaatsen, die voor de Grieksche zeker niet onderdoen in vereering en huldiging der Moeder Gods, dan mogen we met nog veel meer reden 't woord van Prins Max tot het onze maken: „Wanneer men de Mariavereering in het Breviergebed van het Oosten volledig wilde behandelen, dan zou men geheele boeken hierover moeten samenstellen." Hieruit blijkt dus duidelijk, dat het ondoenlijk is om den vollen rijkdom van Maria-gezangen en Maria-gebeden op de volgende bladzijden uit te spreiden. l) Kurzer Ueberblick über die Marien-Verehrung in der Griechischen Liturgie, Congressbericht, blz. 59. 284 Het inwerken dier beide factoren is dan ook aanleiding geworden, dat ons overzicht van de Maria-vereering in het Oostersche Breviergebed slechts betrekkelijk vluchtig kan zijn, al zullen dan ook enkele Riten rijker dan de overige vertegenwoordigd zijn. Tevens zij hierdoor de verklaring gegeven, waarom de behandeling van de Mariavereering in het Breviergebed der Grieksche Kerk, welke bijdrage wij geheel danken aan Z.K.H, Prins Max van Saksen, meer den vorm heeft van een beschrijving dan van een bloemlezing. 285 HOOFDSTUK I - MARIA IN HET BREVIERGEBED DER GRIEKSCHE LITURGIE Het is moeilijk om ook maar een in geringe mate volledig overzicht van boven aangeduid onderwerp te geven. Want zóó groot is de rijkdom der Maria-gezangen in het Breviergebed der Grieksche Kerk, dat P. Wagnereck S.J. in zijn Pietas Mariana Grsecorwn spreekt van een oceaan zonder gezichtseinder. Steeds was het de gewoonte van de Grieksche Kerkelijke dichters uit den lateren tijd om Theotokien (a-eoxóxiov) op te stellen, gezangen n.1., die de Moeder Gods (9-soxóxoe) tot onderwerp hebben, ten einde daardoor de ware leer omtrent den persoon des Zaligmakers in het juiste licht te plaatsen en meer in het bijzonder de ketterijen van Nestorius te bestrijden. En overal wist men dergelijke gezangen in te vlechten; vandaar dan ook, dat men voor de liturgische handelingen der Grieksche Kerk als regel kan opstellen: heeft men in een hymne het geheim eener feestviering of een Heilige bezongen, of dat lied doen zijn een uiting van godsdienstige gedachten, dan wordt aan het slot zulk een hymne als bezegeld door een Theotokion. Veilig kan men daarom het getal dezer Maria-liederen op eenige duizenden schatten. Om nu ten minste een klein overzicht van dit onderwerp te geven, meenen wij de volgende onderverdeeling te moeten aanbrengen: i°. Lofliederen van Maria, die zoo goed als eiken dag terugkeeren; 2°. Lofzangen, welke wij ontmoeten in de afwisselende Getijden, die in een bijzonder verband staan tot de Moeder Gods; 3°. Liederen, welke op bepaalde dagen gezongen worden, n.1. Zondagen, hoogere feestdagen, Woensdagen en Vrijdagen; 4°. De gezangen op Maria-feesten, welke wij echter in algemeene trekken zullen samenvatten; 5°. Liederen, welke gevonden worden in bijzondere votief-officies, die niet in verband staan met de eigenlijke Getijden. 286 1°. VERHEERLIJKING VAN MARIA IN DE VASTSTAANDE BESTANDDEELEN VAN HET BREVIERGEBED In de Nachtgetijden (Meoo voxxwióv, gelijkstaande met de Metten der Westersche Kerk) wordt na eenige strophen, die de wederkomst van Christus op het middernachtelijk uur behandelen, het Theotokion gezongen: U, o volstrekt onverwoestbare muur, U, onneembare borstwering van ons heil, Moeder Gods en Maagd, u smeeken wij: Verijdel des vijands plannen met heldenkracht, Verander de treurnis van uw volk in vreugde. Troost de wereld, die op u bouwt, Geef sterkte aan de vromen van harte En spreek ten beste voor den vrede der wereld; Want onze hoop zijt gij, die God ter wereld bracht. . Na het lied voor de overledenen, die men bij de Nachtgetijden gedenkt, volgt het Theotokion: Zalig prijzen wij u steeds van geslacht tot geslacht, O Moeder van God en Maagd; Want Christus, onze God, dien geen ruimte te omvatten vermag, Toen Hij mensch werd uit medelijden. [vond plaats in u, Maar zalig zijn dan ook wij, Die alleen U als schutsvrouwe bezitten: Gij toch bidt zonder ophouden voor ons bij dag en bij nacht, En de scepter van ons rijk Wordt steeds geleid door uw voorbede; Daarom roepen wij u lofzingend luide toe: „Gegroet zijt gij, o genadevolle, Want God de Heer is met u!" Tegen het einde hooren wij het gebed: Roemruchte, altijd-maagdelijke en hoog-geprezen Moeder van God, draag ons gebed voor aan uw Zoon, onzen Heer, en smeek Hem, dat Hij om uwentwille onze zielen moge redden.... Heel mijn vertrouwen stel ik op u, Moeder van God, bewaar mij onder uwe schutse. Bij het Morgenuur ('Opftpoe;), waarmede onze Lauden overeenstemmen, worden in het begin twee psalmen voor den regeerenden vorst (oorspronkelijk voor den Byzantijnschen keizer) gezongen, vervolgens twee strophen tot dezelfde intentie, waarop als Theotokion volgt: Gij, o Beschermvrouwe, ontzagwekkend en nooit te overwinnen, Gij, o goede, versmaad met ons bidden eh smeeken, O Moeder, door allen bezongen! Bescherm de stad. het rijk der rechtgeloovigen. Red den keizer, dien gij zelf tot het bestuur riept En verleen hem van uit den hemel steeds de overwinning; Gij toch bracht onzen God zelf ter wereld. Gij, eenig gezegende! 287 Onder de hymnen of Oden (waarover straks), welke tot dit gedeelte der Kerkelijke Getijden behooren, wordt steeds het Magnificat gezongen, om de Moeder Gods in het bijzonder te eeren, welke zang wordt ingeleid met een oproep, die zeer treffend bij het aanbreken van den dag Maria als Moeder van het goddelijk Licht voorstelt: Laat ons in liederen thans lofprijzen de Moeder des Lichts. Terwijl heel het kerkgebouw wordt bewierookt, zingt men den lofzang Magnificat, waarbij men tusschen de verschillende verzen den groet van de huldiging inlascht: Eerwaardiger zijt gij dan de Cherubijnen En onvergelijkelijk heerlijker dan de Seraphijnen; Want als Maagd bracht gij God, het Woord, ter wereld; Waarachtige Moeder van God, u prijzen wij hoog! In den Vastentijd zingt men aan het einde nog een korte bede tot Maria, oorspronkelijk opgesteld voor de Blacherna-kerk, de beroemdste Maria-kerk van Constantinopel: Als wij staan in den tempel uwer heerlijkheid, Dan meenen wij in den hemel ons te bevinden, O Moeder van God! Gij, o poort van net hemelrijk, Ontsluit ons de poorten uwer barmhartigheid 1 Evenals in het Westen, kent men ook in het Oosten de z.g.n. Kleine Uren, n.1. Prime, Terts, Sext en None, die ieder hun eigen Maria-lied hebben. Bij de Prime luidt het Theotokion: Hoe Zullen wij u noemen, die in de hoogste mate vol genade zijt T De hemel; Omdat uit u opsteeg de Zon der gerechtigheid, ons ten heil! Het paradijs: Wijl uit u ontsproten is de schoonste bloem der onsterfelijkheid 1 De maagd: Want gij zijt gebleven volstrekt ongeschonden! De reine Moeder: Want gij droegt op uw heilige armen als Zoon den Heer van alles! O smeek Hem toch, dat Hij spoedig onze zielen redde! Tegen het einde bidt men weder een Theotokion, dat evenwel voort* durend wisselt. Bij de Terts stemt men het volgende Maria-lied aan: O Moeder van God, gij zijt inderdaad de ware wijnstok, Want de vrucht des levens kwam uit u voort! Bid, o Koningin, te zamen met Christus' Apostelen En met alle andere Heiligen, Dat onze zielen genade en heil mogen erlangen! 288 En op het einde hooren we als tweede Theotokion: Gij zijt de hoop èn de bescherming, Gij de veilige toevlucht der Christenen; Gij zijt de onneembare borstwering, De kalme haven voor die vervolgd werden, Gij, o allerreinste Moeder van God! Wijl gij echter de wereld redt door uw gedurige voorbede, Zoo wil ook ons gedenken, o Maagd, door ieder geprezen 1 In de Sext wordt na de hymne op Christus' kruisiging, welke op het zesde uur geschiedde, een soortgelijk Theotokion gezongen: Wijl ons vertrouwen geheel en al ter neer ligt Om wille van onze zoo groote en schrikbare zondenschuld, Zoo smeek Hem, die uit u geboren werd, om erbarming, O Moeder Gods en Maagd; Veel vermag immers het vurig gebed der Moeder Om den Heer te verzoenen! Versmaad daarom niet het smeeken der zondaren, o allerreinste! Want de Heer is vol liefde en vol welwillendheid, En macht heeft Hij om te redden, Wijl Hij eens, om voor ons te lijden, In het vleesch is willen neerdalen. In de None bezingt de hymne den dood des Zaligmakers, die op het negende uur plaats greep. De herinnering aan dit sterven ontmoeten we in het volgende Theotokion, dat zich geheel tot Christus richt: Gij, die om ons geboren werd uit de Maagd, Die de aannageling verdroegt, o goede Meester, En machtig als Gij, zijt geprezen, O veracht hen niet, welke uw rechterhand eens schiep. Toon uw liefde tot het menschdom, o Gij barmhartige, Verhoor haar, die U ter wereld bracht, de Moeder Gods; Utt alle kracht smeekt zij voor ons tot U, En red, o mijn Heiland, Een volk, dat bijna geen hoop meer heeft. Aan het einde volgen nog meestal een tweetal strophen, die den Zaligmaker aan het kruis beschouwen en genoemd worden het Stauro-theotokion of het Kruis- en Marialied, aldus geheeten, wijl dergelijke gezangen tegelijk spreken over het kruis (oxaupóg), en over de Moeder Gods (ftsoxóxos), wier Smarten bezongen worden, welke zij onder het kruis leed: Als zijn Moeder het Lam en den Herder, Den Verlosser der aarde, Aan het kruis hangen zag, Sprak zij, wegsmeltend in tranen: „Wel mag de wereld U thans toejuichen. Wijl de verlossing haar ten deel valt; Doch in mijn binnenste brandt het smartvuur, Nu ik uwe kruisiging aanschouw, Welke Gij voor allen, o Heer, ondergaan wilt, Gij, o mijn Zoon, die tevens mijn God zijt!" 19 289 In de Vespers of 'Eoiteptvóv (waarvoor hoofdzakelijk de wisselende gezangen in aanmerking komen) wordt op boetedagen tegen het einde het troparion gezongen, welke ons Wees gegroet bevat en zeker veel ouder is dan onze latijnsche tekst: Moeder van God en Maagd, Wees gegroet, gij van genade vervulde Maria, God de Heer is met u, Gezegend zijt gij onder de vrouwen En gezegend is ook immer de vrucht van uw schoot, Want gij hebt den Verlosser onzer zielen ter wereld gebracht 1 Vervolgens stemt men het Maria-lied aan, dat wij terugvinden in onze antiphone Sub tuam prsssidium: Onder de schutse uwer genade Vluchten wij, o Moeder van God: Ach, versmaad ons smeeken Toch nimmer in elke noodwendigheid! Maar schenk ons redding uit alle gevaar. Gij de alleen-reine, Eenig gebenedijde! Bij het Apodipnon (An;ó8et7tvov, overeenkomend met ons Completorium), wordt steeds hetzelfde Maria-lied herhaald, hetwelk in de Mis-liturgie na de Consecratie gezongen is: Inderdaad, het is billijk u zalig te prijzen, O altijd-zalige en Volstrekt onbevlekte Moeder van God! Eerwaardiger zijt gij dan de Cherubijnen, Eh onvergelijkelijk heerlijker dan de Seraphijnen, Want als Maagd bracht gij God, het Woord, ter wereld! Waarachtige Moeder van God, U prijzen wij hoog. Kort daarop stort de priester het volgend schoone gebed tot Maria, vervaardigd door den monnik Paulus uit het klooster van „Maria-deWeldoenster": Onbevlekte, reine, ongeschondene, zuivere, kuische Maagd, Bruid van God en Koningin, die door uw wondervol Moederschap het goddelijk Woord met den mensch vereemgd en de gevallen natuur van ons geslacht met het hemelsche verbonden hebt—gij, eenige hoop der hopeloozen en hulpe der strijdenden, bereidvaardige beschermster van hen, die tot u heensnellen, gij, de toevlucht aller Christenen! Verafschuw mij, zondaar, toch niet — mij, met schuld beladen, die mij zeiven door schandelijke gedachten en woorden en werken geheel en al misvormd heb en uit lichtzinnigheid in werkelijkheid een slaaf ben van de lusten des levens! Erbarm u vol medelijden als Moeder Van den goedertieren God over mij, zondaar en ontaarde, aanvaard mijn smeekgebed, dat ik met onreine lippen u aanbied. Maak gebruik van uw moederlijken invloed, en smeek uw Zoon, onzen Gebieder en Heer, dat Hij ook voor mij opene het medelijdende Hart zijner goedheid en. door mij mijn ontelbare zonden te vergeven, mij tot boete bekeere en make tot een trouwe volbrenger zijner geboden. 290 Blijf mij steeds bij als de genadige en medelijdende welwillende; wees in dit leven mijn machtige schutsvrouwe en helpster, door de aanvallen der vijanden af te slaan en mij tot de zaligheid te geleiden! Bescherm op het oogenblik van sterven mijn arme ziel en verdrijf Verre van haar de onheilspellende verschijningen der booze geesten; red mij op den Vreesehjken dag des gerechts van de eeuwige pijnen, en maak mij erfgenaam van de onuitsprekelijke vreugde van uw Zoon en onzen God! Dat ik dit erlange, o mijn Meesteresse, hoogheilige Moeder van God, door uw bemiddeling en uw hulp, door de genade en barmhartigheid van uw eeniggeboren Zoon, onzen Heer en God en Heiland Jesus Christus, wien toekomt alle heerlijkheióVeere en aanbidding, met zijn eeuwigen Vader en den aJJerheüigsten en goeden en levend-makenden Geest, nu en altijd en in de eeuwen der eeuwen. Amen. Ten slotte wordt het korte gebed herhaald, hetwelk wij in de Nachtgetijden reeds hoorden: Roemruchte, altijd-maagdelijke en hoog-geprezen Moeder van God, draag ons gebed voor aan uw Zoon, onzen Heer, en smeek Hem, dat Hij om uwentwille onze zielen moge redden.... Al mijn vertrouwen stel ik op u, o Moeder van God, bewaar mij onder uwe schutse. Bij het z.g.n. Groote Apodipnon, hetwelk in den vastentijd de plaats van het gewone of Kleine Apodipnon inneemt, worden talrijke Theotokiën gezongen. Wijl A. v. Maltzew ons een beschrijving geeft van het Groote Apodipnon x), meenen wij veilig een en ander daaraan te kunnen ontleenen ter vervolledigmg van dit onderwerp. Op de hymne van den dag of den invallenden feestdag zingt men op Maandag en Woensdag het volgende Theotokion: Wijl ons vertrouwen geheel en al ter neer ligt Om wille van onze zoo groote eh zoo schrikbare zondenschuld, Zoo smeek Hem, die uit u geboren werd, om erbarming, O Moeder Gods en Maagd; Veel vermag immers het vurig gebed der Moeder Om den Heer te Verzoenen! Versmaad daarom niet het smeeken der zondaren, o allerreinste! Want de Heer is vol liefde en Vol welwillendheid, En macht heeft Hij om te redden. Wijl Hij eens, om voor ons te lijden, In het vleesch is willen neerdalen. Op Dinsdag en Donderdag luidt het Theotokion: Wijl ik mijn vertrouwen, dat niet beschaamd zal worden, Gesteld heb op U, zal ik verlost worden, O Moeder van God! En daar ik overtuigd ben van uw bescherming, Zal ik niet Vreezen, o geheel zuivere! Ut zal mijn vijanden vervolgen en op de vlucht slaan, Met uw bescherming als met een harnas omhangen. Ik smeek uw alvermogende hulp af en roep tot u:. „Verlos-rnij door uw voorbede, o Meesteresse, Wek mij uit mijn diepen slaap om u te lofprijzen Door de kracht van Gods, Zoon, die in u mensch werd!" *) Andachtsbuch der Orthodox-katholischen kirehe des Morgerüandes, Berlin, 1895, blz. 10a 291 Na een tweetal gebeden en psalmen volgt weder een loflied met als Theotokion: Ontsluit ons de poorten der barmhartigheid, O hoog-geprezen Moeder van God, Opdat wij niet verloren gaan, die op u hopen. Maar door u behoed worden voor alle kwaad; Gij immers zijt het heil van het Christenvolk 1 Eere zij den Vader en den Zoon en den heiligen Geest. . Gelijk het was in den beginne, nu en altijd en in de eeuwen der eeuwen. Amen. Eerwaardiger zijt gij dan de Cherubijnen En onvergelijkelijk heerlijker dan de Seraphijnen, Want als Maagd bracht gij God, het Woord, ter wereld; Waarachtige Moeder van God, u prijzen wij hoog! En in een nieuw loflied zingt men op het einde, Maria ter eere: Groot is de menigte onzer misdaden, o Moeder Gods! Ik roep tot u, die verlossing noodig heb, o zuivere! Zie neder op mijn kranke ziel, O eenig gezegende, Opdat ik vergiffenis erlange van mijn groote zonden! Verlaat mij niet in heel mijn leven, O geheel-heilige Moeder van God! Ik steun niet op de bescherming der menschen. Maar beschut gij mij en ontferm u.mijner! Heel mijn vertrouwen stel ik op u, o Moeder Gods, Bewaar mij onder uw schutsmantel! 2. DE VERHEERLIJKING VAN MARIA IN DE DAGELIJKS WISSELENDE BESTANDDEELEN VAN HET BREVIERGEBED In de Vespers zoowel als in de Morgen-getijden (.'Opftpos, onze Lauden) worden talrijke hymnen gezongen, welke dagelijks afwisselen en gedeeltelijk voor bepaalde dagen der week zijn opgesteld ter eere van een mysterie of van Heiligen, die voortdurend op een of anderen dag der week herdacht worden (bijv. Zondags Christus' Verrijzenis, Maandags de H. Engelen, Vrijdags het H. Lijden, enz.). Deze gezangen vormen acht groepen, overeenkomstig de acht kerktonen, zoodat elke groep om de acht weken terugkeert. Vandaar dan ook heet het boek, waarin deze gezangen verzameld zijn: Octoichos, di. Boek der acht tonen. Een ander gedeelte dier hymnen heeft betrekking op de dagen der maand, waarop een heiligen-feest gevierd wordt; deze zangen ontmoeten wij in de Menaeen of de Maandboeken en verdringen op hooge feesten de liederen der week-dagen. In elk der twee groepen bevinden zich talrijke Theotokiën of Stauro-theotokiën. Bij de Vespers, die steeds naar de weekdagen elkander opvolgen, 292 worden tusschen de psalmen 140, 141, 139'en 116 die bij de bewierooking gezongen worden, eenige strophen geplaatst, die aan de gezangen van een bepaalden dag van week of maand ontleend zijn; deze strophen sluiten ieder met een Theotokion, dat op den vooravond van Woensdag en Vrijdag, als gewijd aan de herdenking van Christus' kruis en lijden, door een Stauro-theotokion vervangen wordt. Eveneens wordt aan het eind der Vespers een hymne van het feest ingevoegd en met een Theotokion of Stauro-theotokion afgesloten. Hetzelfde is het geval bij het lied van den grijzen Simeon, ons Nunc dimittis. In het Morgenuur ('OpO-pog) Zingt men na de drie psalm-groepen (xatRojiaxa, zittingen, wijl het koor hierbij gezeten is) ter afwisseling telkens een loflied, dat op het feest betrekking heeft en met een Theotokion of Stauro-theotokion eindigt. Aanstonds volgen hierop de „Canones" van den dag, waardoor hymnen worden aangeduid, die uit negen, doch doorgaans uit acht onderdeelen of Oden bestaan en die ieder met een Maria-lied besloten worden. Gewoonlijk worden drie „Canones", twee van den dag der week en één van dien der maand, gezongen, zoodat daardoor alleen reeds aan 34 Theotokièn een plaats moet worden ingeruimd. Beschouwt men dit getal in verband met het herhaald wisselen van de Getijden in den loop van het Kerkelijk Jaar, dan wordt het duidelijk, dat het aanhalen van al deze Maria-liederen aan dit werk meer het karakter van een Brevier, dan van een Mariaansch-liturgische studie zou geven. Tot een eenvoudige summarische beschrijving dienen wij ons hier te beperken. De laatste der hierboven besproken Oden bestaat uit de lofzangen Magnificat en Benedictus, terwijl bijna zonder uitzondering de Irmos of Inleidings-strophe Maria, de dichteres van het Magnificat, verheerlijkt. Gedurende dezen zang vindt de bewierooking der kerk plaats, gelijk wij elders hebben beschreven (blz. 288). Na de derde Ode voegt men een tusschenzang in, die op zijn beurt door een Theotokion of Stauro-theotokion gesloten wordt, welke liederen wij weder ontmoeten in het op de „Canones" volgende Exapostilarion ('E£a7toc;xLA&piov), waarin God om het aanlichten van den nieuwen dag gevraagd wordt. Ten slotte volgt op de z.g.n. Laudate-psalmen (148-150) de Stychiria (2xiYjf]p&), d.i. een lied, hetwelk handelt over het feest, dat gevierd, of het geheim, dat herdacht wordt en dat eveneens met een Theotokion of Stauro-theotokion besloten wordt. *) In den Vulgaat: 141, 14a, 130 en 117. 293 3. DE VERHEERLIJKING VAN MARIA OP BIJZONDERE DAGEN (ZONDAGEN, FEESTDAGEN, WOENSDAGEN EN VRIJDAGEN) In de Grieksche Liturgie zijn enkele dagen op bijzondere wijze aan de vereering van Maria gewijd, zij het dan ook slechts zijdelings. Vooreerst rekenen wij hiertoe de dagen, die meer in het bijzonder den Verlosser gedenken en iedere week terugkeeren, n.1. de Zondag, Woensdag en Vrijdag, waaraan zich de hoogere feestdagen aansluiten, wier officie in opzet met dat van den Zondag eenigermate gelijken tred houdt. Als de dag des Heeren is de Zondag tevens aan Maria gewijd. De kleine Vespers, die aan de groote en meer plechtige voorafgaan, verheerlijken daarom meer bijzonder de Koningin des hemels. Met betrekking tot Maria zingt men de psalmen 44 (45), 18, 11 en 13, welke telkens met Moeder-Gods-liederen worden afgewisseld. Aan het eind der psalmen, die gedurende de bewierooking van het altaar, de beelden en de geloovigen gezongen worden, plaatst men het z.g.n. dogmatische Theotokion, ook wel Dogmatikon geheeten, waarin veelal het dogma van Christus' Menschwording uit Maria bezongen wordt. Als voorbeeld laten wij hier het Dogmatikon volgen, hetwelk men zingt op de Zondagen van den eersten kerktoon: Het is heden de vierdag der Maagd, Hoort het allen, gij broeders! Juiche daarom heel de schepping En dat de menschheid zich ten reidans schare: Want heden roept ons hier bijeen De doorluchtige Moeder Van God, Dat kleinood der maagdelijkheid, vrij van alle smet, Het geestelijk paradijs van den tweeden Adam, En de plaats Voor de vereeniging der twee naturen, De stad ook, waar het Verdrag der verzoening werd opgesteld; Het bruidsvertrek, waar het Woord zich aan het vleesch ten huwelijk gaf; De waarlijk lichtende wolk, Die Hem, troonend op den Cherubijn, in het vleesch gedragen heeft, Ja, op haar voorbede, O Christus en God, Red onze zielen, o Heer) In de Nachtgetijden wordt na den Drievuldigheids-canon, welke Zelf in een Theotokion eindigt, een hymne gezongen, waarvan het Maria-lied de Moeder Gods in verband brengt met de Verrijzenis des Zaligmakers: Toen gij uit de dooden zag verrezen, O allerreinste Maagd, Uwen Zoon, gelijk het Gode past, Werd van vreugde op onuitsprekelijke wijze De schepping Vervuld. En terwijl zij Hem verheerlijkt en looft, Brengt zij ook u luide haar hulde 1 294 In het Morgenuur ('Opftpèg) wordt als derde Kathisma of psalmgroep psalm 118(119) voorgelezen, waaraan de hymne der Opstanding wordt toegevoegd; het laatste deel daarvan heeft wederom betrekking op Maria: Daar gij den Gever des levens Ter wereld bracht, hebt gij bevrijd Adam Van de zonde, En in plaats van treurnis Aan Eva vreugde geschonken! Tot het heil en het leven, Dat zij verloor, brengt haar terug Hij, die uit u, o Maagd, vleesch werd, God en mensch te zamen! Nadat de eerste Canon het mysterie der Verrijzenis, en de tweede hetzelfde geheim in verband met Christus' Kruis verheerlijkt heeft, bezingt de geheele derde Canon den lof van Maria. Als verklaring van een der elf Evangelie-lezingen over de Verrijzenis, waarvan er des Zondags telkens een wordt voorgelezen, zingt men het Exapostilarion, dat wederom uitloopt in een Theotokion, dat ook hier in verband staat met de herdenking van 's Heeren Opstanding; deze gezangen werden opgesteld door Keizer Constantijn Porphyr. Op hoogere Heiligenfeesten wordt in het Morgenuur steeds op de eerste plaats een canon ter eere van Maria gezongen, die den voorrang heeft boven den canon van den Heilige, wiens feest gevierd wordt. Woensdag en Vrijdag zijn van oudsher de vastendagen der Christenheid geweest. De Woensdag beschouwde men als de dag, waarop Judas den Hoogepriester aanbood, zijn Meester te verkoopen, welk verdrag in zekeren zin de aanleiding van Christus' dood werd; het eigenlijke sterven herdacht men op Vrijdag. Wijl nu beide dagen aan het kruis en het lijden van Christus gewijd worden, zijn zij als zoodanig op de tweede plaats ook Moeder-Gods-dagen. Daarom worden op den vooravond van beide dagen in de Vespers na de psalmen bij de bewierooking en de knus-hymnen ook Maria-liederen gezongen. Bij het Morgenuur bezingt de tweede canon den lof van Maria, terwijl de eerste het kruis des Heeren verheerlijkt. Dat op beide dagen zeer vele Theotokiën door z.g.n. Staurotheotoktën vervangen worden, hebben wij boven reeds aangestipt* 4. DE VERHEERLIJKING VAN MARIA OP HAAR FEESTDAGEN Als de hoofdfeesten der Moeder Gods noemen wij: Maria Geboorte (8 September), Intrede in den tempel (21 November), Onbevlekte 295 Ctatvangenis (9 December), Maria Boodschap (25 Maart), het feest der Akatbistos (2e Zondag van de Vasten), het feest der „levendragende bron" van Constantinopel (Vrijdag na Paschen), de overdraging van Maria's kleed naar Constantinopel (2 Juli), het Sterven van Maria (15 Augustus) en de overbrenging van Maria's gordel naar Constantinopel (31 Augustus). Voor zoover deze feesten niet op een Zondag of z.g.n. geprivilegieerden dag vallen, hebben de schriftuurlezingen op den vooravond, de gezangen van den feestdag, alsmede het Evangelie, dat bij het Morgenuur gelezen wordt, betreldang op Maria. De feestdagen: Maria Geboorte, Intrede in den tempel, Maria Boodschap en Maria's Sterven hebben op den vigiliedag een voorviering, waarbij in de voorafgaande Vespers een hymne ter eere van de Moeder Gods en bij het Morgenuur een vigilie-canon van Maria gezongen wordt. Daarenboven hebben de feesten van Maria Geboorte, Intrede in den tempel en haar sterfdag nog een voortgezette 'feestviering, welke eenigermate met onze octaafviering overeenkomt. Dit na-feest duurt voor Maria Geboorte tot en met 12 September, voor Maria's Intrede in den tempel tot en met 25 November, terwijl de sterfdag van Maria wordt nagevierd tot 23 Augustus. Wel wordt op deze dagen de gedachtenis of het feest van een Heilige gevierd, doch ook zingt men in de Vespers en bij het Morgenuur eenige strophen van het betreffende Maria-feest, terwijl daarenboven in het Morgenuur een canon der Moeder Gods wordt ingelascht. Op den dag, waarop men de naviering eindigt, wordt bijna het geheele Officie van den feestdag herhaald. Bovenstaande f eest-getijden bidt de geheele Grieksche Kerk; naast deze evenwel bezit men nog zeer veel andere Officies, welke óf gebeden worden op plaatselijke en particuliere feesten der Moeder Gods, óf zijn opgesteld ter eere van een of ander beroemd Maria-beeld en voor den dag dient, waarop het betreffende beeld op bijzonder feestelijke wijze vereerd wordt. 5. DE VEREERING VAN MARIA IN VOTIEF-OFFICIES Bij de groote populariteit, waarin de Maria-vereering zich bij de Oostersche volken verheugen mag, is het zeer goed te begrijpen, dat men de talrijke acten van verheerlijking, welke Maria in het Breviergebed gebracht worden, als niet-voldoende beschouwt. Om nu aan die algemeene godsvrucht naar best vermogen tegemoet te komen en tevens om zooveel mogelijk eiken dag tot een Maria-dag 296 Maria in het brandend braambosch, door Nic. Froment (Aix, Museum) te kunnen maken, schiep men talrijke Votief-offïcies ter eere van de Koningin des hemels. Zoo stelde de H. Joannes Damascenus (f 754) een klein poëtisch Octoichos op, dat zich in dezelfde richting beweegt als het groote Octoichos van het officiëele Breviergebed en dat voor den tijdduur van telkens acht weken (overeenkomstig de acht kerktonen) iederen dag eigen gezangen en een canon ter eere van Maria aanbiedt. Veel verspreid is de gewoonte om in het kerkelijk Apodipnon (zie blz. 290) dagelijks de voor dien dag opgestelde Maria-canon uit het kleine Octoichos in te lasschen. Ook maakt men van dit Octoichos een veelvuldig gebruik gedurende de veertien-daagsche vasten, welke het feest van Maria's sterven voorafgaat. Het feest-officie van Akathistos en zeer in het bijzonder de z.g.n. Akathistos-hymne genieten een groote voorliefde, wat zich hierdoor verklaren laat, dat dit loflied een der schoonste is, welke Maria ter eere in het Oosten werden gedicht. Zeer gaarne dan ook bidt men deze hymne als een devotie- en troost-officie. In lateren tijd werd de Akathistos-hymne ter wille van plaatselijke Maria-devoties nagedicht, zoodat men weldra Akathisten bezat, die óf de geheimen uit Maria's leven, óf een harer beroemde beeltenissen bejubelden en die op hun beurt gaarne als Troostofficie gebeden worden. Een bijzonder Troost-officie in den eigenlijken zin van het woord, is tweevoudig en opgesteld voor dagen van droefheid en nood. Het eerste, dat het Groote genoemd wordt, heeft tot dichter den byzantijnschen keizer Theodorus Duse, die in de 13de eeuw, toen de Latijnen Constantinopel belegerden, over Klein Azië regeerde. Het tweede of Kleine Troost-officie werd gedicht door den monnik Theostiriktos. In beide officies wordt na de zesde Ode een Evangelie gelezen, dat over Maria handelt. Daarenboven heeft men nog een aantal andere Troost-officies ter eere van Maria, die meer een locaal karakter hebben en niet zelden tot een der vele beroemde Moeder Gods-beelden in verband staan. Ten tijde van oorlog kan een Maria-canon gezongen worden, welke door een zekeren Joannes op de wijze van een naamvers gedicht is en waarin Maria's bijzondere hulp wordt afgesmeekt. Voor een zondaar, die zijn zonden belijden wil, vinden we een eigen Troost-canon, en die den zondaar onder de schutse van de Moeder van barmhartigheid stelt. Wil iemand zich op reis begeven, dan kan een klein Maria-officie gebeden worden, verbonden met de plechtigheid der Panagia. Hierover spraken wij bereids dl. I, blz. 422. 297 Voor de overige Votief-officies, welke niet op de eerste plaats ter eere van Maria zijn opgesteld, geldt als regel, dat ook de daarin voorkomende canon talrijke malen zich verheerlijkend tot Maria wendt. Dit kan in het bijzonder gezegd worden van het officie der H. Communie, te bidden door hen, die tot de H. Tafel naderen. Hierin vinden we tevens voor de dankzegging na de H. Communie een gebed, dat zich rechtstreeks tot Maria richt. Bij deze zoo rijk opgezette Maria-vereering houde men steeds de omstandigheid voor oogen, dat het hier betreft den ritus van Constantinopel, van de stad, welke aan Maria is toegewijd (een feit, dat het oötetaan schonk aan een feestdag, getiteld: het Geboortefeest der Keizerstad), de plaats eindelijk, die vol was van hemgdómmen en beelden der Moeder Gods, en wier keizer en inwoners immer worden voorgesteld, als op bijzondere wijze geplaatst onder de schutse van Maria. 298 HOOFDSTUK II — MARIA IN HET BREVIERGEBED DER SYRISCH-ANTIOCHEENSCHE LITURGIEx) De Syrische Kerk wijdt bij de Nacht-getijden, welke zij in vier staties of nocturnen indeelt, steeds de eerste nocturne geheel aan Maria. Des Vrijdags echter en van Paschen tot kort voor den Advent beschouwt de eerste nocturne de glorie van Christus' kruis, doch dan houdt de vierde nocturne ach geheel met Maria bezig. Evenzoo zijn de Vespers van Dinsdag en het Nachtofficie met de Terts van iederen Woensdag een voortdurende verheerlijking der Moeder Gods. Dan heet het in het Inleidings-gebed: Maak ons Waardig, Heer onze God, dat wij met een reine en heilige ziel en met een lichaam, dat niet door zonden bezoedeld is, dezen glorievollen dag loven van de gedachtenis uwer gezegende Moeder, de Maagd Maria; loven ook de menigte uWer Heiligen, van hen vooral, wier feest wij geestelijkerwijze vieren, opdat wij door hun voorbede bewaard worden, door hun tusschenkomst erbarming erlangen, en wij bij hun gedachtenis U, Heer onzen God, voor eeuwig lof brengen. In de Woensdagsche Vespers huldigt men Maria o.m. aldus: Wie kan u op waardige wijze loven, o Maagd vol hemelsche schoonheid, Moeder van God en van onzen Verlosser; Moeder van Hem, die door zijn heilvolle komst de duisternis van zonde en dwaling verdreven heeft. Wij erkennen u thans als de bron van ons leven en van ons heil, als de gezegende akker van onze hoop en als de ladder. Waarlangs wij ten hemel opstijgen; o allerheiligste Moeder, gij zijt de lichamelijke triumphwagen, waarop de Koning der Engelen zich nederzette; bid toch uw Zoon, o Maagd vol van genade, dat Hij door zijn goedheid onze zonden en door zijn barmhartigheid onze ongerechtigheden uitdelge en aldus ons en onze overledenen waardig make, eens in Jerusalem's Woningen en in Abraham's schoot te Wonen. In de Vespers van datzelfde Officie bidt men vóór de gedachtenis der Heiligen, ter eere van Maria een lied, vol naïeve en tegelijk innigvrome beden en vergelijkingen. Gij hebt mij — aldus lezen wij — kracht gegeven, sprak Maria, en ik kon U dragen: in de grot, Waar ik U het licht des levens schonk, hebt Gij mij uw heerlijkheid geopenbaard; de vlammen (der goddelijke liefdé) omhulden uw kleine wieg en zesvleugelige Seraphijnen vlogen daarover heen en weer. O Heer, beveel hen, dat zij hun vleugels uitspreiden, opdat ik ingaan, neervallen en aanbidden *) Prinz Max von Sachskn, Maria und die Syrische Kirche; Intern. Marianischer Congress in Einsiedeln, 1906, Congressbericht, blz. 121, v.j J. H. Schütz, Summa Mariana, Paderborn, 1908, dl. II, blz. 87, v.v. 299 VlA?? m het *eheel geen woning, — sprak Maria — ik heb in het geheel geen bed en geen wieg; ik ben arm. In windselen hul ik Hem, die ouder is dan alle dingen en den Heer van alle schepsel leg ik neer in een kribbe. Zijn Vader Sint ^T6 heeJl 9^ mct m "emel, en zijn Moeder heeft naars gelijke met op aarde. Hu is de Heer, ik ben zijn dienstmaagd, en de Kerkiszijn bruid. In het Nacht-officie leest men o.m. het Sedro, waaronder men een reeks samenhangende lofprijzingen of gebeden verstaat. Dit Sedro wordt ingeleid door een voorrede, Phrumium geheeten, dat aldus luidt: „»^0|en *Ö zaligspreking en huldiging, verheerlijking en eere en verheffing zonder einde te brengen aan Hem, die is het onsterfelijke' Licht, die de weerglans is van het goddelijk licht, die als vrucht des levens uit een maagdelijken schoot is voortgekomen, die een wonderbaar Kind is, dat de gedachtenis w^v^f. Jn S ^ vrcesWekkcnde tweede komst het eeuwig De volgende aanhalingen spreken ons allerduidelijkst van het vertrouwen, dat men in Maria's macht stelt; Bid voor ons, Moeder van God, Maria, gij die God ter Wereld bracht, den HeJg>. d" °oot am allersterkste en wonderbare glorie Israël bestuurde. Wij vertrouwen op u, die de Moeder zijt en de dienstmaagd van Christus; wees onze. voorspreekster, opdat wij den naam des Heeren aanroepen en u door onze vereering verheerlijken. U, die God, die een vuur is, in uw schoot hebt ontvangen, en Hem, die aan alles leven geeft, op Wonderbare Wijze ter wereld hebt gebracht, u hebben wij tot onze voorspreekster, gij die heilig zijt onder de vrouwen. Die den Koning van het heelal in uw schoot gedragen hebt, o heilige Moedermaagd en dienares van Christus, spreek bij den Heer tot ons heil ten beste O onze hooo en onze toevlucht, Moeder des Heeren en heilige Maagd, wie het vuur der Godheid den heiligen schoot niet deed,verbranden, Wees tot ons heil onze voorspreekster bij den Heer. u.i*£' jie .door. alle geslachten zalig geprezen Wordt, o heilige Maagd Maria, hel beware " mensch geworden is, dat Hij ons voor de bedreigingen der De hemelsche legerscharen verheugen zich, want de zuivere dauw is uitgestort door o, ^altijd Maagd en Moeder van het vleesch-geworden Woord, licht-barénde wolk, die de Zon der gerechtigheid voor ons deedt opgaan. Alleen-geprezene en heilige onder de vrouwen, Woonstede en tent van den bescherme V°°r 0ÖS t0t HeCf' ^ ^ ons te^ea de bedreigingen der hel Verblijd u, verheven altijd Maagd, omdat Hij, die uit u is mensch geworden, de hel heeft verpletterd; heilige en onvergelijkelijke onder de vrouwen, wees bfi den Heer onze voorspraak 1 Verheug u, Maria, nieuw aangelegde lusthof, kunstvol-bewerkte kandelaar, gedegen goud en verblijfplaats van het Woord Gods. Gij die God, die een vuur is, in uw schoot hebt gedragen, gij niet verbrandend braambosch, die de bittere vrucht zoet maakt, u bezitten wij als een voorspreekster voor ons bij den Heer. Onbevlekte Moeder Gods, Moeder des Heeren en Maagd Maria, die het Woord °<ïd?. (ff. u) ontvangen hebt, spreek tot ons heil ten beste bij den Heer. Gij, Moeder Gods Maria, die hooger staat dan de Cherubijnen, en in uw schoot gedragen hebt de onbegrijpelijke natuur (van Gods Zoon), spreek tot ons heil ten beste bij den Heer. Onbevlekte tempel van het niet te omvatten Woord Gods, heilige Maagd Maria, spreek tot ons heil ten beste bij den Heer. Met rede begaafde en niet met handen gemaakte tafel van Mozes' wet, die den waarlijk mensch-geworden God, den Schepper van alles, in uw armen gedragen hebt, o Maria, met jubelstemmen heffen wij lofliederen aan voor u, o hoogst gezegende onder de vrouwen. Ongerepte Meesteresse, Moeder des Heeren en Maagd Maria, wij zien u op aarde als een cherubijnsche zetel, *) spreek tot ons heil ten beste bij den Heer. a X)AfPe?e ^tdruUring beteekent: gelijk in den hemel de Cherubijnen de troon vormen des Allerhoogsten, zoo is Maria door haar moederschap als een troon voor den Zoon Gods. 312 Maria in aanbidding (detail), door Adr. della Robbia (Florence, Museum Nation.) Moeder Gods, gij zijt de hoop en de toevlucht van wie op u vertrouwen; bid tot uw Zoon en God, dat Hij ons redde. Blijf altijd voor ons ten beste spreken bij uw Zoon en onzen God, o Moeder en dienares des Heeren. Haast u, o verheven Moeder van God, om voor ons tusschen beide te komen, om dit volk van zonden en van bederf te verlossen. Op uw tusschenkomst vertrouwen wij, o Moeder Gods Maria, Moeder des Heeren en heilige Maagd; Bruid des hemels en verzegelde poort, zooals de profeet die aanschouwde. Gij die het Woord Gods in uw schoot gedragen en naar het lichaam ter wereld hebt gebracht, o reddende Moeder van God, spreek ten beste, opdat Hij ons zalig makel Nog enkele andere lofspreuken laten wij hier volgen, die op hun beurt de hooge bewondering ademen, welke het Oosten voor de Moeder Gods koestert: Wij verheerlijken u door een lofzang 1 Gij die het woord Gods in uw schoot droegt, onbevlekte Heilige, en op wondere wijze den Schepper des hemels gebaard hebt, wij verheerlijken u door een lofzang! Gij die het licht der wezens in uw armen hebt mogen dragen en de dageraad waart van de Zon der gerechtigheid, wij verheerlijken u door een lofzang! Onbevlekte Maagd en Moeder Gods, heilige Maria en Moeder van Christus, Hem die door niemand te dragen is, hebt gij in uw schoot gedragen; u, Moeder Gods, verheerlijken wij door een lofzang! U hemelsche poort, die Ezechiel zag, en vacht, door Gedeon gekend! — u, aardsche Seraphijn en verhevener dan de Cherubijn, Moeder Gods, u verheerlijken wij door een lofzang! Drie hoog-verheven mysteries ziet men in u, Moeder Gods: een maagdelijke ontvangenis, een vlekkelooze baring, en na de baring een ongerept blijvende maagdelijkheid; u, Moeder Gods, verheerlijken wij door een lofzang! Ook bij het dagelijks terugkeerend gebed voor de overledenen gedenkt men Maria en roept haar toe: Berg die een steen voortbrengt, rijkvloeiende bron, bloemdragende loot, lachende wijnberg, aardsche Seraphijn, huis der mensch wording van het Woord, onzen Leermeester, tabernakel van den heiligen Geest, bid met onafgebroken smeekgebed tot Hem, die uit u geboren is, dat Hij onzen dooden vergiffenis moge schenken. Sleutel die het paradijs der geneugten opent, draagster van Christus, die den hemel gelijk zijt, gouden vat met manna gevuld, bloemdragende tak uit den stam van Jesse, o Moeder, tempel van het Licht, bid met onafgebroken smeekgebed tot Hem, die uit u geboren is, dat Hij onzen dooden vergiffenis moge schenken. Dauw die zoetheid doet neerdruppelen, begeerenswaard voor de Engelen, Seraphijn in het vleesch, kostbaar als schitterend edelgesteente, fundament der Kerk, reine duive, schaduwlooze wolk, heilige Maagd Maria, bid met onafgebroken smeekgebed tot Hem, die uit u geboren is, dat Hij onzen dooden vergiffenis moge schenken. Aan het Officie der gewone feestdagen ontkenen wij den volgenden lofzang, die op Woensdag een deel der Getijden uitmaakt: De duisternissen, die zonder zelfstandigheid in den beginne geschapen waren, Zijn verdreven op den eersten dag (der schepping); het licht (op den eersten dag geschapen) is op den vierden dag in het lichaam der zon verzameld, de maan werd naar het beeld van het licht geschapen en de menigte der sterren gerangschikt; daarom wordt de Schepper van alles door de redelijke wezens geprezen. In het vierde tijdperk (der wereld) is het groote geheim aan Isaac geopenbaard; 313 op den werden dag ook bracht de Engel aan de Maagd de goede tijding, zeggende: Het Licht, dat met omvat kan worden, zal door u in het lichaam omsloten worden: volkeren der aarde, looft de vrucht der Maagd, waarin gij gezegend zijt. Maagd Maria, door uw heilig baren zijn de vervloekingen weggenomen van Java,de eerste moeder, die den ouden Adam overwon; bid uw eeniggeboren Zoon, a Vi' deJ2onden hunner kinderen vergeve; volkeren der aarde, looft de vrucht der Maagd, waarin gij gezegend zijt. O Bruid, door de aarde den hemelen aangeboden, tot wie wij onze harten onheilen, verkrijg op den dag, waarop gij eens de blijde tijding ontvingt, dat wij het gunstige woord van uw eeniggeboren Zoon mogen hooren: Komt, eezegenden mijns Vaders. Volkeren der aarde, looft de vrucht der Maagd, waarin gij gezegend zijt. 5 ' nMllu Tot U roepend, o Heer, en ons voor U nederwerpend, vragen wij U om wille der gebeden van de Moeder Gods: doof de vlam van den oven (der hartstochten) in ons uit; geef, dat wij met tranen onze zonden uitwisschen en hernieuw ons weder. Volkeren der aarde, looft de vrucht der Maagd, waarin gij gezegend zijt. Zeer kundige Stuurman (Christus), die het meer (van Tiberias) zonder een spoor achter te laten »jt overgegaan, trek ons met Petrus uit de golven van deze zonden-zee om wille der gebeden uwer verheven en ongerepte Moeder 1 Volkeren der aarde, looft de vrucht der Maagd, waarin gij gezegend zijt. Op de feestdagen der Moeder Gods zingt men haar ter eere een loflied, dat in den vorm van een litanie is opgesteld: Heilige Moeder van het niet-te-omschrijven Licht, die in uw schoot den God aller eeuwen gedragen en het Goddelijk Woord tot vreugde der wereld gebaard hebt, wij vragen u: Heilige Moeder, bid voor ons. Bid voor ons tot God, die uit u vleesch geworden is, die uit den schoot des vaders neerdaalde en naar de menschelijke natuur vleesch aannam, om hemel en aarde weder te vereenigen; wij vragen u: Heilige Moeder, bid voor ons. Bid voor ons tot God, die uit u vleesch geworden is, dat Hij ons onze schulden kwijtschelde en ons hulp geve, opdat wij in de bekoringen van onze tegenstanders weerstaan mogen; wij vragen u: Heilige Moeder, bid voor ons. Bid voor ons tot God, die uit u vleesch geworden is, dat de oorlogen mogen ophouden, de aanvallen der vijanden tot staan mogen komen, en dat op aarde lietde en gerechtigheid gegrondvest mogen worden; wij vragen u: Heilige Moeder, bid Voor ons. Bid voor ons tot God, die uit u vleesch geworden is, dat Hij aan onze aarde overvloed geven van bronnen met zoete wateren, en vruchtbaarheid van vruchten en boomen, opdat in al onze noodwendigheden de blijmoedigheid niet ontbreke; wij vragen u: Heilige Moeder, bid voor ons. Bid voor ons tot God, die uit u vleesch geworden is, dat Hij alle (volken) brenge tot de eenheid zijner heilige Kerk, gebouwd op de grondslagen der Apostelen en «oreten, en naar tot den dag van zijn komst ongerept beware; wij vragen u: Heilige Moeder, bid voor ons. Bid, allerheiligste Maagd, uW eeniggeboren Zoon, voor ons, en voor de zielen der overledenen, opdat Hij (haar) in het rijk der hemelen opneme en er haar met de Heiligen deelgenoot make (van de eeuwige glorie); wij vragen u: Gedenk en ontferm U onzer, o Heer. Daarenboven vragen wij, dat Hij ons het vuur der liefde en den ijver voor goede werken verleene. Verleen ons dit, o onze Heer. Laten wij elkanders zielen den almachtigen Heer aanbevelen. Wij bevelen (haar) U aan, o Heer. Ontferm U onzer, o Heer onze God, volgens uw groote barmhartigheid; eenstemmig roepen wij U aan. Ontferm U, o Heer, ontferm U, o Heer; heilige Moeder, bid den Heer voor ons. 314 HOOFDSTUK V - MARIA IN HET BREVIERGEBED DER KOPTISCHE LITURGIEx) Wanneer des Zondags en op feestdagen de priesters het Morgenofficie aanvangen, zingen zij met het volk op langzame, statige en daardoor indrukwekkende wijze een reeks aanroepingen. Deze aanroepingen worden geopend met de bede, die driemaal opklinkt uit de beide koren, waarin de aanwezigen verdeeld zijn: O Heer Christus, ontferm U onzer ! Even dikwerf wordt dan door allen herhaald: Om wille van Maria, o Heer Christus, ontferm U onzer. Het eerste koor laat hierop volgen: O Maria, bid voor ons, opdat uw Zoon ons vergeve, waarna het tweede koor deze bede beantwoordt en zingt: O Maria, bid voor ons ieder oogenblik, opdat wij, die het werk zijn van uw Zoon, niet verloren mogen gaan. Nu zetten allen zich neder en een zanger vervolgt dan staande: Ik verheerlijk u ter oorzake uwer heerlijkheid, o gij vol van genade! De Engelen loven u in de hemelen, en wij, kinderen van Adam, op aarde. Als allen hierop Amen geantwoord hebben, zingt een der beide koren: Mogen wij door het gebed en de tusschenkomst van Maria gevrijwaard worden voor den toorn van haar Zoon. Hierop herneemt het andere koor: Mogen door het gebed en de tusschenkomst van Maria de zielen der (levende) geloovigen gevrijwaard worden voor den toorn van haar Zoon. Het wederwoord wordt hierop door het andere koor gezongen: Mogen door het gebed en de tusschenkomst van Maria de zielen der overledenen "bevrijd worden van den toorn van haar Zoon. *) De eerste bladzijden dezer beschouwing danken wij aan de hulpvaardige hand van den Zeer Eerw. Pater C. M. de Wit, i.s.am., missionnaris in Eritrea (Abessinië). 315 Een voor ons onderwerp belangrijk onderdeel vormt de Wedasié Mariam of lofprijzing der Moeder Gods, welke na het bidden van de psalmen gezegd wordt. Deze huldiging, die voor iederen dag der week verschillend geredigeerd is, wordt ingeleid door de volgende antiphone: Ik buig mij voor u neder en zeg tot u: Gegroet, o Maria, onze Moeder; wij smeeken u, ter wille van Anna uw moeder, en van Joachim uw vader, heden onze gemeenschap te zegenen. Naar den opzet te oordeelen, schijnt deze lofzang bij gedeelten door een voorzanger te worden voorgedragen, waarbij na elk deel het volk met een korte bede instemt. De lofprijzing, zooals die voor den Vrijdag is opgesteld en ons welwillend werd toegezonden, luidt als volgt: ^AÜ?'1 legend onder de vrouwen en de vrucht van uw schoot is gezegend. O Maagd Maria, die als Maagd God ter wereld hebt gebracht, uit u is opgegaan de Zon der waarheid, en Hij heeft ons tot zich gebracht op de vleugelen a,n\ern genadc* Bid uw Zoon, die genoemd wordt: Zon der gerechtigheid. O Moeder van God, onze Meesteresse, wij belijden, dat gij alleen de Moeder yan het Licht »)t, en wij verheerlijken u hoogelijk. Gij zijt hooger dan de hemelen, kostbaarder dan de aarde, gij gaat ver uit boven elke gedachte. Wie kan uw grootheid onder woorden brengen? Niemand is aan u gelijk. O Maria, de Engelen verheffen u en de Seraphijnèn verheerlijken u, want Hij, die zetelt boven Cherubijnen en Seraphijnèn, is gekomen en heeft gewoond in uw schoot. Hij is de vriend der menschen; daarom heeft Hij ons nader tot Hem gebracht; Hij heeft onzen dood op zich genomen en ons zijn leven medegedeeld; Hem zij eere en glorie. O Heilige, bid voor ons! O Maria, gij zijt gezegend en de vrucht van uw schoot is gezegend! O Maagd, Moeder van God, glorie der maagden, Hij, die vóór alle eeuwen was, is uit u mensch geworden; uit uw schoot is de Eeuwige voortgekomen. Hij heeft ons vleesch aangenomen en ons zijn Heiligen Geest medegedeeld; Hij heeft ons aan Hem gelijk gemaakt door den overvloed zijner goedheid. Gij zijt grooter dan Zoovele vrouwen, die genade en glorie erlangd hébben. O Maria, Moeder van God, geestelijke stad, waarin de allerhoogste God gewoond heeft, gij hebt Hem in uw armen gedragen, die zetelt boven Cherubijnen en Seraphijnèn. En Hij, die alle vleesch voedt door den overvloed zijner barmhartigheid, heeft aan uw borst voedsel ontvangen. Hij, die onze God is en de Zaligmaker van allen, zal ons beschermen tot in eeuwigheid. Laten wij Hem aanbidden. Hem loven; Hij is het, die ons geschapen heeft. O Heilige, bid voor ons! O Maagd Maria, vat vol reukwerken, bron van ruischende wateren des levens, de vrucht van uw schoot heeft het heelal gered, de vervloeking weggenomen, die op ons drukte en in ons midden den vrede hersteld. Hij heeft door zijn kruis en heilige verrijzenis den mensch in het Paradijs teruggebracht. O Heilige, bid voor ons! Onbevlekte Maagd Maria, getrouwe Moeder van God, middelares van de • klnderfn.,.der menschen, vraag uw Zoon vergiffenis voor onze zonden! O Heilige, bid voor ons! De Maagd roept in den tempel en zegt: God weet, dat ik slechts verstond de Sr"1 Yi w?611 Engel' d« glorievol mij de tijding aankondigde: Ik groet u, o heilige Maagd! Gij zult Hem dragen, die niet gedragen kan worden; gij zult Hem omvatten, die met te omvatten is; groot is uw glorie! Gij, die vol genade zijt, gij hebt • de volledige glorie, want gij zult de tempel zijn van het Woord des Vaders. 316 Gij zijt de onmetelijke mantel, die het Christen-volk bedekt, hetwelk gij geleerd hebt om de leven-brengende Drie-eenheid te aanbidden. Gij hebt de vuurzuil gedragen, die Mozes aanschouwde, n.1. den Zoon van God, die gekomen is en gewoond heeft in uw schoot. Gij zijt de woontent van den Schepper der hemelen en der aarde, Hem hebt gij negen maanden in uw schoot gedragen. Gij mocht Hem dragen, dien de hemelen en de aarde niet kunnen omvatten. Gij zijt de brug, die ten hemel leidt. Uw licht is schitterender dan dat der zon; gij zijt het Oosten, waar is opgegaan de glanzende Ster, die de Heiligen beschouwd hebben met vreugde en gejubel, en die Eva veroordeeld had, om in smart en angst kinderen te baren. Maar gij hebt u hooren toespreken: Verheug u, gij die vol genade zijt! Gij hebt voor ons ter wereld gebracht den Koning, den Heer van alle schepsel; Hij kwam ons redden, Hij is barmhartig, en de Vriend der menschen. Daarom dan ook zegenen wij u evenals de Engel Gabriël, terwijl wij zeggen: o Maria, gij zijt gezegend en ook de vrucht van uw schoot is gezegend! Verheug u, die vol genade zijt, God is met u! O Heilige, bid voor ons! In verband met de Maria-vereering in de Koptische Kerk wijzen wij op de maand, die daar aan de bijzondere huldiging der Moedermaagd gewijd is. x) Deze maand, Kiahc geheeten, komt — wat het doel betreft, — met onze Mei-maand overeen; zij is echter niet zooals deze, een der nieuwere uitingen der Maria-vereering, doch kan wellicht haar ontstaan terugvoeren tot de 5de eeuw, het tijdperk van den grooten Maria-vereerder, den H. Cyrillus, patriarch van Alexandrië, Hoewel de maand Kiahc volgens de jaar-indeeling met onze maand December overeen stemt, viel toch om gelijke redenen de keus op deze maand, zooals in het Westen op de maand Mei. Want in de maand Kiahc wordt het land van Egypte, na overstroomd te zijn met de vruchtbrengende wateren van den Nijl, met een groen kleed overdekt en verspreiden de bloemen onder een steeds helderen hemel haar Zoetste roken. Ook onder liturgisch opzicht treft ons de keuze van deze maand als maand van Maria. Dan toch viert de Koptische Kerk het feest van Christus' geboorte, waarbij Maria zooals in het Westen tijdens den Advent en het Kerst-octaaf, zoo gaarne beschouwd en gehuldigd wordt als de Moeder van den Godmensch, die in haar waarachtig vleesch geworden en in haar schoot negen maanden als in een tabernakel onder ons gewoond heeft. Staat in het Westen de Meimaand geheel buiten liturgisch verband, niet zoo de maand Kiahc in de Koptische Kerk. Daar immers wordt dan dagelijks een Maria-officie gebeden, getiteld: Het Officie van de maand Kiahc, dat in zijn opzet weer wijst naar den tijd van den H. Cyrillus.2) 1) De bijzonderheden hieromtrent ontleenen wij aan een rede van Kyrillos II, Patriarch van Alexandrië, in 1902 gehouden op het Maria-Congres te Freiburg: Le mois de Marie dans la Liturgie alexandrine des Coptes, blz. 333, v.v. ') Dit Officie werd het eerst uitgegeven te Rome omstreeks het midden der 18e eeuw; te betreuren is het, dat daarin zóóveel onnauwkeurigheden en toevoegsels zijn ingeslopen, dat het zelfs voor den meest zaakkundige op tal van plaatsen onverstaanbaar wordt. 317 Ook nu nog houden de geloovigen vast aan de van oudsher overgeleverde traditie en verzamelen zich tegen den avond in hun bescheiden kerkgebouwen, om er dit Maria-officie te zingen, dat hen tot het aanbreken van den nacht in de gewijde plaatsen bijeen houdt De Zaterdagen dier maand zijn als feestdagen; en minder ijverige Christenen, die misschien op weekdagen het bijwonen der MarSgetiiden verzuimen, zullen zich op Zaterdag zonder uitzondering naar het Maria-altaar heenspoeden, om er hun blijken van kinderlijke Mana-vereenng neer te leggen. In de reeds vermelde rede van den Patriarch Kyrillos II beschouwt deze het Koptisch Maria-officie, in zoover het belijdenis aflegt van de verschillende waardigheden van Maria, zooals haar goddelijk Moederschap, haar mede-verlossen van het menschdom, haar voorrechten, naar verhouding tot den mensch, enz. — waardigheden, die in die rede door tal van aanhalingen uit dit Maria-officie nader worden toegelicht. Wij geven er echter de voorkeur aan, hier een onafgebroken reeks van Maria-liederen te doen volgen, zooals deze des Zondags worden gezongen.1) Wie zal onder woorden kunnen brengen de glorie van den tabernakel dien Mozes maakte op den berg SinaïT. Hij maakte dezen vol luister, volgens het bevd des Heeren en naar de aanwijzigingen hem gegeven. O Maagd Maria, gij wordt genoemd de ware tabernakel, waarin God rustte' daarom verheerlijken wij u met lofliederen. Want over u z jn glorievohe Sn gezegd, o heilige stad van den grooten Koning! gwnevoue oingen k;j u bldden en smeeken, dat wij door uw tusschenkomst genade mogen vinden bij Hem, die de menschen liefheeft. «^gen vinnen Alle kinderen van Israël hebben geschenken gebracht naar den tabernakel des Heeren: goud en alver en kostbaar edelgesteente, geweven lijnwaadlen hyacmth en^vaHSfe? «k van onvergankelijk hout en overtoog haar met goud va/bSnen Zoo ook zijt gij, Maria, met de glorie der Godheid bedekt van binnen en van &^m^5S^wW ^ *j een groot volk « huIWvkuggelednn W Cherubijnen ^ten het verzoendeksel (der ark) met a.ifc™ «S. honderdrnaal duizenden (Engelen) omkransen ook u, Maria; zij loven hun Schepper, rustend in uw schoot, Hem die aan ons gelijk is géworden bel^ye.m de «onde; daarom verheerlijken wij u! geworaen, lJZL'E&L"* V?D «"^er goud. waarin het manna verborgen is. O Brood des levens, dat voor ons is neergedaald ut den hemel en het leven schenkt aan de wereld! neeïelfgd?886 ° verhcerhjkt' ° jonden vat, waarin het manna werd Dit vat werd geplaatst in den tabernakel tot een getuigenis voor de kinderen C^&^glte' ^ ^ de hun ^daan Ld in de woestijn vS V^ÏÏ.' „^iX ' eu "YT ^«f* het geestelijk manna gedragen, dat uit den Ssfcw^3 w *T ^ g?baard; *af ajn lichaam en kostbaar bl°ed/ waardoor wij leven in eeuwigheid; daarom verheerlijken wij il UnterS^den*^ ^ ** * A* * BOESER' °ud-leCtOT m ■* ***** aan de 3l8 Gij zijt de kandelaar van enkel goud, die de altijd-brandende lamp draagt. Dit is het Licht der wereld, het ongenaakbaar Licht uit het ongenaakbaar Licht. De ware God uit den waren God is in u vleesch geworden. Door zijn nederdaling (menschwording) heeft Hij ons verlicht te midden van hen, die in de duisternis en den schaduw des doods gezeten zijn. Door ons te doen deelen in zijn heilige geheimen, heeft Hij onze voeten gericht naar den weg des vredes. Alle lichtende geesten, die wonen in de hoogten, kunnen niet vergeleken worden met u, o gouden kandelaar, die het ware Lacht gedragen heeft 1 Gemaakt was deze van zuiver goud, de reine handen der uitverkorenen (priesters) plaatsten hem in den tabernakel; hij werd verzorgd door menschenhanden; aan zijn lampen werd olie gegeven voor den dag en voor den nacht. O Maagd Maria, Hij die in uw schoot rust, zal licht geven aan alle menschen, die in de wereld komen. Want Hij is de Zon der gerechtigheid, en gij hebt Hem gebaard: Hij zal ons verlossen van onze zonden. Daarom verheerlijken wij u! Gij zijt het wierookvat van louter goud, dat de gezegende kool van vuur gedragen heeft, genomen van het altaar (des hemels), reinigend de zonden, en wegnemend de ongerechtigheden. Dat is het goddelijk Woord, hetwelk in u is vleesch geworden, en een heerlijken Wierookgeur deed opstijgen tot God, zijn Vader. Het is dan ook inderdaad geen dwaling, als ik u een gouden wierookvat noem. Want ook gij, o Maria, hebt in uw schoot het onzichtbare Woord des Vaders gedragen, dat zich aan het kruis heeft doen omhoog heffen tot een aangenaam offer ter verlossing van ons geslacht; daarom verheerlijken wij u! Wees gegroet, Maria, schoone duive, die ons het goddelijk Woord gebaard hebtl Wees gegroet, Maria, geurende bloeme, ontsproten aan den wortel van Jesse 1 De staf van Aaron, bloeiend zonder geplant en gedrenkt te zijn, was een voorafbeelding van u, die in waarheid Christus, den God, gebaard hebt op bovennatuurlijke wijze, omdat gij maagd waart. Gij wordt genoemd, o heilige Maria, de ware en tweede tabernakel, waarin is neergelegd de staf van Aaron met de heilige, geurende bloem. Met reinheid zijt gij bekleed van binnen en van buiten, o zuivere tabernakel, en woontent des Rechtvaardigen 1 De scharen der hemelsche geesten en de koren der rechtvaardigen huldigen u in lofgezangen; daarom verheerlijken wij ul Bijzonder rijk is de lofprijzing van Maria, neergelegd in de volgende begroeting: Het is billijk en rechtvaardig lof te zingen den waarachtigen God, den Heer, die woont in den hemel; zijn naam is gezegend en zoet in den mond der Heiligen. Ook verheerlijken wij de onbevlekte Maria, de Moeder van God, de nieuwe ark. Wees gegroet, Maria, Moeder van den Emmanuel; wees gegroet, Maria, bevrijding van Adam, onzen vader; wees gegroet, Maria, jubel van Eva; wees gegroet, Maria, blijdschap van alle eeuwen! Wees gegroet, Maria, vreugde van den rechtvaardigen Abel; wees gegroet, Maria, ark van Noë; wees gegroet, Maria, o onbevlekte Maagd, gegroet, Maria, tot aan mijn laatsten ademtocht 1 Wees gegroet, Maria, genade van Abraham; wees gegroet, Maria, verlossing van den onschuldigen Isaac; wees gegroet, Maria, vreugdekreet van Jacob; wees gegroet, Maria, eer van Juda; wees gegroet, Maria, tot aan de voleinding der tijden I Wees gegroet, Maria, visioen van Mozes; wees gegroet, Maria, sterkte van Josue en Gedeon; wees gegroet, Maria, zegepraal van Barac en van Samson; wees gegroet, Maria, kracht van Samuell 319 tw£,gegco*t kaomgjn van Bwaël; wees gegroet, Maria, dochter van David; wees gegroet, Maria, welbeminde van Salomon;- wees gegroet, Maria vol van reinheid; wees gegroet, Maria, onbevlekte vrouwe! ' varf WmS^L,M™a' voof P«2linS van ï8^; wees gegroet, Maria, wederkomst van Jeremias; wees gegroet, Maria, wagen van Ezechiel; wees gegroet, Maria beschouwing van Daniël; wees gegroet, Maria, verheffing van Elias; wees gegroet Maria, genadeschat van Eliseus! ' wees *e*TOet> Wees gegroet, Maria, Moeder van den Messias; wees gegroet, Maria, vreugde der Engelen; wees gegroet, Maria, geluk der Aartsengelen; wees gegroet, Maria! waardigheid der Patriarchen; wees gegroet, Maria, voorspelling der Profetenwees gegroet, Maria, tong der Apostelen! i~ 5 w *-iuieien, Wees gegroet, Maria, zuiverheid der Maagden; wees gegroet, Maria, kroon der Martelaren; wees gegroet, Maria, jubelende vreugde van alle Heiligen! Wees gegroet, Maria, sterkte der Kerk; wees gegroet, Maria, bron des levens; Christlnlnf Verglffems 0Q2er »»den; wees gegroet, Maria, hoop der Wij verheffen u, o gezegende: wij verheerlijken u met den Engel der zeeenine en wi; zeggen tot u: Wees gegroet, gij vol van genade, de Heer u met u! 320 Koningin der Heiligen, door Raffaël (Florence, Galleria Pitti) i HOOFDSTUK VI - MARIA IN HET BREVIERGEBED DER ETHIOPISCHE LITURGIE1) Hoe weinig wij over deze Liturgie ook konden verzamelen, toch geeft het een bewijs, dat ook in de Ethiopische Kerk de Maria-vereering een ruime plaats vond in de Kerkelijke Getijden. Zoo zien wij deze Getijden des Zaterdags bijna geheel gewijdjaan de bijzondere huldiging der Moeder Gods. Een der hymnen, die alsdan gezongen worden, vangt aldus aan: Laat ons voor de Maagd de lofliederen der Engelen zingen 1 Haar glorie schittert in volle heerlijkheid. Ofschoon voortgekomen uit de menschen, werd zij toch de Moeder van God, de poort des hemels, de glorie der geloovigen. Zij verscheen als de tempel en de hemel der Godheid; zij wierp omver den muur der vijandschap, die ons van God verwijderd hield; zij bracht den vrede terug en maakte het binnentreden in het koninkrijk mogelijk. Laten wij ons aan haar dienst verbinden, want zij is de haven van het ware heil. K'r. In het gedeelte, dat met onze Completen overeenstemt, richt men tot Maria het volgende vertrouwvolle gebed, dat aan den heiligen kluizenaar Paulus wordt toegeschreven: O, Koningin der zuiverheid, o vlekkelooze Maagd, door uw baren hebt gij het Woord Gods met de menschheid, en onze natuur met de hemelsche (goddelijke) vereenigd. Gij zijt de hoop der hopelooze zielen, de hulp van hem die strijdt, de overwinning voor hem die uw macht inroept. O toevlucht van alle Christenen, stoot mij niet terug, mij arme zondaar, die door de boosheid mijner gedachten en handelingen bezoedeld ben; heb daarom een moederlijk medelijden met mij, zondaar, en ontvang van mijn lippen het gebed, dat ik u aanbied! Door de moederlijke macht, die gij op uw Zoon, onzen God en Heer, uitoefent, vraag Hem, de vleugelen zijner liefde en van zijn goedheid over mij uit te spreiden, de oogen voor mijn talrijke zonden te sluiten, mijn berouw aan te nemen en mij te maken tot een getrouw dienaar zijner geboden! Houd niet op, o Moeder van barmhartigheid, mij bij te staan en leid mij door uw machtige voorbede ver weg van de wegen des verderfs, opdat ik tot de zaligheid moge geraken! Ach, als mijn armzalige ziel uit dit lichaam zal scheiden, beschut mij dan met uw blik en bewaar mij voor den greep des duivels; bevrijd mij op den dag van het vreeswekkende oordeel voor de eeuwige verdoeming; maak mij de glorie waardig van uw Zoon, onzen God, en verkrijg, dat ik door uw voorspraak, o heilige Moeder Gods, die glorie eenmaal erlange! Onderstaande verzen, die in het Ethiopisch Brevier het onderdeel uitmaken van den Maria-lofzang, geven ons een beeld van de hooge *) J. H. Schütz, Summa Mariana, Paderborn, 1908, dl. II, blz. 89 v. au 921 vereering, de hier op echt Oostersche wijze aan de Vrouwe bij uitnemendheid gebracht wordt, x) Ik groet uw naam vol schoonheid en bekoorlijkheid, o Maria, uw naam, zoeter dan de welriekende balsem. Moge uw liefde, o allerzoetste Maagd, ons hart als met een stortvloed vervullen! Ik groet de haren van uw hoofd, o Maria; zij zijn zoo lang en schoon! O sterke burcht van den Heer, laat uw dienaar niet versmachten, daar mijn vijanden mij vragen: „Waar is toch de bron van uw trots?" Ik groet uw gelaat, o Maria; het is zoo schoon en bekoorlijk, schitterender u I st«n"cn, de maan en de stralen der zon! O, zuivere Maagd, geleid mijn schreden, opdat ik noch 's nachts, noch overdag in de kuilen valle, welke de vijand, die mij bespiedt, op mijn weg gegraven heeft! Ik groet uw oogharen, o Maria! Ze waren aan een tranenvloed gelijk, toen Jesus voor Pilatus en Caïphas gesleurd werd. O steun van mijn leven, wees gij op den dag des Heeren, op het einde der wereld, de voorspreekster van uw armen onwaardigen dienaar 1 _ groet uw oogen, o Maria, die, aan de morgenster gelijk, steeds bereid zijn Cxods bevelen uit te voeren. O toevluchtsoord mijner ziel, gij, die nooit getwist hebt, vertroost mij in de dagen mijner droefenis, opdat ik niet geboeid moge liggen m de kluisters der bitterheid! Ik groet uw mond, o Maria, dien het vergund was den Zoon van God te kussen die voor ons een klem kind wilde worden, ofschoon Hij de Vader der grijsaards was. O Maagd Maria, Moeder vol zoeten geur, snel mij ter hulpe, wanneer mijn gelaat door de wolken der droefheid verduisterd wordt! Ik groet uw spraak, o Maria, zoeter dan de honig, welluidender dan de klank eener klok, doet Ze alle smart vergeten! Heilige Maagd, gij zijt het licht van mijn leven, wanneer de golven der wereld mijn hart teisteren; gebied gij ze dan te bedaren, o Moeder van barmhartigheid! Ik. IP?*1 uw ^den, o MariaÏZij hebben het vuur der Godheid aangeraakt en hadden met noodig zich met ringen te versieren, zooals die der overige dochteren van Eva! O uitverkoren duif, bewaar mij rein en verberg mij onder uw vleugelen! • S gr°eti-UW vingers, o Maria! Zij hebben kostbare kleedingstukken gesponnen in Nazareth, het stadje van Gallilea. O Maagd Maria, gij zijt het goud der bedelaars, die naar verre landen vertrekken. Zij behoeven zich niet om hun voedsel te bekommeren; zijt gij niet de teerspijs voor hunne reis? Ik groet uw hart, o Maria! Nooit heeft het de wraak gekend, maar was er zóóver ver verwijderd als het Oosten verwijderd is van het Westen. Zoete Maagd Maria, Paradijs der uitverkorenen, schenk mij het bruiloftskleed, een kleed versierd met gouden bloemen! Ik groet uw maagdelijkheid, o Maria, gesloten tuin, waaruit de schitterende Zon der gerechtigheid is opgegaan. Zuivere Maagd, wasch mij met het water des levens, opdat ik witter worde dan de sneeuw! Ik groet uw hemelvaart, o Maria! Bloem schooner dan de roos, steeds vol zoeten geur en altoos zonder doornen! Ik ben niet bij machte uw lof te verkondigen, want Xenim^ar een vreemdeling. Bemin mij zooals een moeder haar kinderen liefheeft! O Maria, ik vermag slechts uw lof te stamelen; nooit zal ik er in slagen u waardig te prijzen, zelfs al was de geheele oppervlakte der aarde mijn perkament, zelfs al f?" - de regen, die m den winter valt, veranderen in inkt en de hemel in papier! Heilige Maagd, gij zijt gelijk aan den hemel, die de zonne voortbrengt; gij zijt gelijk aan t veld, dat ons het koren schenkt. Toevlucht der zondaren, ontferm u mijner, doe mij leven als mijn vaders en vergeef mijn bloedverwanten hun zonden. Amen. x) De Katholieke Missiën, 1893, blz. 132. 322 HOOFDSTUK VII ~ MARIA IN HET BREVIERGEBED DER CHALDEEUWSCHE LITURGIE Voor aanhalingen uit het Brevier van den Chaldeeuwschen Ritus zijn wij aangewezen op een latijnsche vertaling, door Pater Bedjan, een geboren Chaldeeër, in Parijs ten jare 1886 uitgegeven. Deze uitgave echter biedt geen veiligen gids, wijl de vertaler ter goeder trouw allerlei nieuwe gezangen heeft ingelascht, die niet tot den oorspronkelijken Chaldeeuwschen Ritus behooren. Bijzonder treffend is de rijkdom der Maria-hulde in verschillende Officies, die meer of minder met Maria in verband staan. Waar de meeste dezer aanhalingen, ons welwillend verstrekt door Z.K.H. Prins Max van Saksen, betrekking hebben op de grootere Mariafeesten en derhalve een plaats vragen in het derde deel van ons werk, willen wij toch enkele andere hier laten volgen, die ontleend zijn aan de Kerkelijke Getijden van die dagen, die slechts door dezen ritus met Maria in verband gebracht zijn. Allereerst noemen wij dan de Officies van de Zondagen in den Advent, die, met den tweede te beginnen, op de meest afwisselende wijzen met de Boodschap des Engels aan Maria zich bezighouden. Dit duurt tot op den Kerstdag, waar in het Nacht-officie kort na het begin van den 45en psalm het volgend lied wordt tusschen geschoven, dat een omschrijving biedt van het: Gezegend zijt gij: Uit de rijen der hoogste Engelen, werd er een gezonden tot de heilige maagd, die onder de vrouwen de hoog-gebenedijde zijn zou. Waar zij door schrik werd overmeesterd, sprak de boodschapper zonder talmen: „Zalig, gij vrouw, wijl gij zult dragen de verlossing! Zalig, gij moeder, van dien Reus en den Verlosser! Zalig zijt gij, want geboren zal worden uit u de Koning aller koningen, die heerschen zal voor eeuwig! Zalig zijt gij, want een woonstede zult gij zijn voor den Heer der wereld! Zalig zijt gij, want gij zult dragen in uw schoot de helstralende Zonne, die alle schepselen verlicht! - 333 Zalig zijt gij, wijl ge waardig zijt de hulde zelfs van de rijen, die met vuur zich mogen kleeden (de Engelen). Zalig zijt ge, want gij zult baren den Heer van alles, die in zijne liefde van den dood ons zal verlossen. Zalig zijt gij, want gij zult schenken ons ten h il den Verzoener en Kwijtschelder onzer zonden. Zalig zijt ge, als een schip toch zult ge brengen den schat des hemels, die alle schepsel rijk maakt in den hemel en op aarde. Zalig zijt ge, want de stroom, die de wereld drenkt, en arme dorstigen dronken maakt, zal eenmaal rijkelijk uit u voortspruiten. Alleluja 1 In hetzelfde Kerst-officie ontmoeten we in psalm 17 de woorden: Hij vloog op de vleugelen der winden. Het Chaldeeuwsch Brevier past dit toe op de verschijning van den Aartsengel Gabriël, en schildert dit op de volgende hoogst plastische wijze: Vliegend kwam de man des vuurs uit de hoogste rijen der vlammende geesten. Met licht en vuurgloed omkleedde mj zich eerst, scheurde dan vaneen de wolken des hemels, vloog omlaag, dragend het bericht des vredes. De gezant uit de hoogste koren der met vuur bekleede geesten kwam van den Vader hier op aarde en verscheen der zoete jonkvrouw, wier schoonste tooi de reinheid was. De woorden uit psalm 121: Ik sprak vrede over u, geven aanleiding om deze te nemen tot een omschrijving van het Ave, waarmede de Engel Maria begroette: Vrede zij u, Davids dochter, aan wie de Engel bracht den vrede, het bevel van 's Heeren lippen. Vrede zij u, gij vol genade, want de Heer is waarlijk met u! Vrede zij u, de Moeder van het Kind, dat geen ouderdom kentl U zij vrede, Moeder van den wereld-verlosser, Vrede zij u, der Cherubijnen jubel, door de Wijzen gehuldigd 1 Vrede zij u, der Seraphijnèn vreugde; Herders prijzen u met eerbied 1 Vrede zij u, snelvarend schip, dat aan de stervenden het leven brengt! Vrede zij aan den moederschoot, die den Heiland draagt der wereld. Vrede en ruste aan de aarde werd verkondigd aan de herders. 324 Vrede zij u, vacht, die eenmaal Gedeon spreidde op den akker! Vrede zij u, want de Verlosser drinkt aan uwe borst het voedsel! Thans is in Bethlehem geboren die het leven aan ons meedeelt; Hem verkondigt ons een sterre. Alleluja! Eigenaardig is nog het feest van de Gelukwenschen aan Maria, dat na Kerstmis gevierd wordt, en ten doel heeft de Moeder Gods om de maagdelijke geboorte van haar Zoon geluk te wenschen. Een paar korte gezangen uit het Nacht-officie mogen hier een plaats vinden: Uwe maagdelijkheid prijzen zalig alle geslachten, Davids dochter, want door u werd nu gezegend heel het geslacht der vrouwen, dat sinds Eva was gevloekt. Door uw Kind verscheen het leven en het heil aan heel het menschdom. Eer aan Hem, die u zoo groot maakt; Ons ge worde zijn erbarmen! Zalig zijt ge, o Maria, o gebenedijde Moeder, Gij schenkt leven aan de schepping, want in uwen schoot ontkiemde de vrucht van wond'ren zegen vol. Daarom viert men in de kerken uw gedachtenis, en jubelstemmen klinken op uit priester-monden I Bergen, dalen, wat daarin woont, huldigt alle de gedachtenis der gebenedijde Moeder — van Maria, bron van hulpe voor wie tot haar henensnellen in vertrouwen op haar name, op haar smeeken geloovig hopen, en haar eensgezind toezingen: Gezegend uw gedachtenis, heilige Maagd! Op den i5en Mei bidt de Chaldeeuwsche Liturgie een Officie, dat Gods zegen over de vruchten der aarde afsmeekt. We ontkenen aan de Nacht-getijden van dit Officie een gedeelte, dat op Maria betrekkind heeft, dat zeer zeker op eeuwenouden ouderdom kan bogen en in hoogst dichterlijke taal is opgesteld: Wie vermag met zijn gedachten te bevatten, of met woorden uit te spreken, wie die reine, kuische, heilige en verhevene is, die geen man nog ooit bekend had, eeuwig maagd en zonder huwelijk! Heilig reeds sinds haar ontvangenis was ze, wijl toen reeds uitgelezen 325 om eens woning en de rustplaats, tempel, toren, paleis en ten te, en troon der heerlijkheid te worden voor den Heer des eeuw'gen levens. Te gering zijn menschen-monden om de Moeder te verheerlijken van Hem, die de Heer is van de Wachters (Engelen) en der menschen. Die uit stof zijn, Zullen daartoe nooit in staat zijn; die uit geest vermogen 't niet. Vaar zij zoo groot is en verheven, kunnen dan bevlekte lippen haar bezingen? Als zij spreken, kunnen zij haar roem niet meerderen, en door zwijgen niet verkleinen. Wie toch meent, dat leem in staat is, tooi te geven aan het goud? Of kan asch wellicht de schoonheid van een parel rijker maken ? Slechte dampen missen krachten, door te dringen in zoet' aroom; en een stuk gedragen kleeding tooit geen sierlijk bruidsgewaad. Naphta, pek en zwavel draagt men het vorstelijk paleis niet in, raakt daarmee niet aan het vaatwerk wijl het rein is; noch men schenkt het aan hem, die men eeren wil. Na zijn onmacht erkend te hebben, om Maria naar waarde te huldigen, vraagt de dichter, dat God met speeksel de oogen zijner ziel moge bestrijken, opdat hij de schoonheid van Gods Moeder eenigermate moge zien. Treffend is dan zijn beschrijving van Maria in haar jeugdjaren: Sinds haar voeten 't gaan verstonden over d'aarde, leidden hare wegen slechts van den tempel naar het altaar; nooit ook schouwden hare oogen naar een man, noch ook vingen hare ooren de klanken op van zijne stem. Nooit sprak hare mond een schertswoord, 't zij met knapen, 't zij met meisjes. Tot ontvangen strekte nimmer , zich haar hand uit; doch tot geven was die gaarne steeds geopend. Nooit betrad haar voet de straten, noch verliet zij 't Huis des Heeren. Wolken van de hoogste reinheid hulden rond de Maagd, vol kuischheid. Engelen beschutten haar van buiten. Wijsheid leidde haar van binnen. Niet minder schoon is de schildering, welke de dichter geeft van Mana's leven in het stille huisje van Nazareth: 326 Hare jeugd was zonder aanstoot, 't verder leven bood geen vlek; jeugd en de volwassen leeftijd kenden eenen misstap niet. Hare ziele vreesde God slechts, Haar gedachten vol geloof, heel haar hart gewijd Jehova, naar het lichaam maagdelijk rein. Zij was het nest, waarin eens woonde de ware Vorst der adelaars. 't Werd nooit gevonden door een roofdier, noch door valken-oog gezien, noch door roofdier-klauw gegrepen, nooit ook naderde haar de duivel. Slechts met 't Kind van hare liefde was haar moederlijk zoet verkeer, los zich houdend van de schepslen, rein naar 't lichaam, rein naar ziel. Bij het eten steeds verstorven, doof voor lusten van het vleesch. Zij versmaadde pronk van kleeren en al wat het lichaam tooit; Nooit begeerde zij den rijkdom Wee mij, wee mij, wat toch sprak ik? Te nietswaardig is mijn tale. Hoe kon zij, die eens de vrijheid schonk aan het geslacht der menschen, ooit gebonden zijn door Satan? Hoe kon zij, des Heeren Moeder, ooit nog andere kind'ren voeden? Als de Heer en aller Voeder haar melk dronk, wie zal dan zeggen, dat 'n mensch haar steunen moest? Kan men wel het stof vergelijken met haar, die de Engten menen? Wie zelfs in den hemel gelijkt haar, wier Zoon in de hemelen woont, Die de jubel der Profeten en de eer is der Apostelen, wie kan haren lof begrijpen, zooals die harer waardig is ? Haar gebed zij ons een schutse, en de aard' tot aan haar grenzen vier' haar feest met vrome lied'ren. U zij lof, Heer, met den Vader en uw beider Heil'gen Geest ook, nu en tot in alle eeuwen. Amen. 327 BOEK V DEVOTIE-OEFENINGEN TER EERE VAN MARIA INLEIDING Al wat wij tot nu toe behandelden, omvat datgene, wat onder kerkelijke leiding, d.i. uit liturgisch oogpunt gezegd wordt ter eere van Gods heilige Moeder. Aan tijd is dat alles in zekeren zin niet gebonden, zooals zulks met de Maria-hulde op haar feestdagen wèl het geval is. Want steeds heeft het opdragen der H. Mis plaats, steeds ook het toedienen der H. Sacramenten, het aanwenden van H. Sacramentaliën, het bidden der Kerkelijke Getijden — steeds dus volgen de verschillende uitingen van liturgische Maria-vereering elkander op. Met andere woorden: het tot nu toe besprokene omvat de liturgische hulde, zooals deze aan Maria elk oogenblik van den dag gebracht wordt, of ten minste kan gebracht worden. Alvorens we onze aandacht gaan wijden aan de feestdagen der allerheiligste Maagd, die als zoodanig de haar aangeboden hulde aan een bepaalden dag vastbinden, vragen nog enkele andere devotieoefeningen onze aandacht, die slechts zijdelings met de Liturgie in verband staan. En zulks uit een dubbel oogpunt. Het kan zijn, dat een dergelijke devotie-oefening in een der liturgische boeken vermeld staat — doch ook, dat zulk een oefening samengesteld is uit gebeden, die met Maria verband houden en in andere richtingen liturgisch zijn voorgeschreven. Wat het eerste betreft, vinden wij in het Rituale Romanum opgenomen de Litanie van Maria, meer bekend als de Litanie van Loretto. Het tweede leidt ons naar die oefeningen, waarin het Wees Gegroet, hier beschouwd als elders Hturgisch-voorgeschreven gebed, een voorname rol speelt. Dit brengt ons tot de behandeling van het Engel des Heeren en van het Rozenkrans-gebed. Deze drie oefeningen zullen het laatste boek van dit deel uitmaken. 331 HOOFDSTUK I - DE LITANIE VAN LORETTO Onwillekeurig toovert ons de litanie van Loretto het beeld voor oogen van een moeder, die den overvloed van haar heerlijke moederliefde wil uitstorten over het kind, dat speelt op haar schoot. En we staan verbaasd over haar vmdingrijkheid, waarmee ze aan haar kind allerlei namen geeft, en we voelen het: in elke benaming Zou ze zoo gaarne haar volle liefde willen neerleggen, en alles wat ze voelt voor haar kind. Is de litanie van Maria feitelijk niet hetzelfde, doch nu in omgekeerde richting, als evenzoovele liefdes-uitingen van het aardsche kind jegens zijn hemelsche Moeder? „Daar is in het bidden eener litanie iets zóó dringends, zóó kinderlijkeenvoudig smeekends, dat iedere bedroefde of hulpbehoevende schier van zelf den litanie-vorm gebruikt, wanneer hij met zijn eigene woorden den druk of het verlangen zijns harten wil uiten. Zij heeft daarbij zulk een, ik durf haast zeggen — lyrische vaart en gloed, dat elk hart, van liefde of eerbied overstelpt, zich in dien vorm uitstort. Wat is natuurlijker, dan dat herhaalde en telkens opnieuw herhaalde aanroepen of uitroepen van het voorwerp onzer liefde, waarvoor wij honderden namen vinden en telkens nieuwe en telkens schoonere!"1) Als grondslag voor het historische gedeelte dezer studie over de litanie van Loretto nemen wij het werk van Angelo de Santi S.J. in de Duitsche overzetting. Een viertal vraagstukken zullen we hierbij behandelen: ie. de ontwikkeling der Maria-litanieën in het algemeen; 2e. de geschiedenis der litanie van Loretto; 3e. de latere toevoegingen van enkele titels; 4e. de litanie van Loretto in verband met de religieuze Orden, in zoover deze afzonderlijke titels aan de litanie mogen toevoegen, of bepaalde voorschriften hebben gegeven omtrent het bidden of zingen der litanie. Hoe overigens ook bekend, meenen wij om wille der volledigheid den tekst der litanie hier te moeten laten volgen, eer wij met de geschiedkundige behandeling aanvangen. *) J. A. F. Kronenburg, C.ss.R., Maria's Heerlijkheid in Nederland, Amsterdam 1904—1914, dl. IV, blz. 371. 332 Kyrie eleison. Christe eleison. Kyrie eleison. Christe, audi nos. Christe, exaudi nos. Pater, de caelis Deus, miserere nobis. nobis. Fili, Redemptor mundi Deus, miserere nobis. Spiritus Sancte Deus, miserere nobis. Sancta Trinitas, unus Deus, miserere nobis. . Sancta Maria, ora pro nobis. *) Sancta Dei Genitrix, Sancta Virgo virginum, Mater Christi, Mater divinae gratia;, Mater purissima, Mater ragtigsim;^ Mater inviolata, Mater intemerata, Mater amabilis. Mater admirabüis, Mater boni consilii. Mater Creatoris, Mater Salvatoris, Virgo prudentissima, Virgo veneranda, Virgo praedicanda, Virgo potens, Virgo clemens, Virgo fidelis, Speculum justitiae, Sedes sapientia;, Causa nostrae laetitiae, Vas spirituale, Vas honorabile, Vas insigne devotionis, Rosa mystica, Turris Davidica, Turris eburnea, Domus aurea, Fcedens ar ca, Janua caeli, Stella matutina, Salus infirmorum, Refugium peccatorum, Consolatrix af f lictorum, Auxilium Christianorum, Regina Angelorum, Regina Patriarcbarum, Regina Prophetarum, Regina Apostolorum, Regina Martyrum, Regina Confessorum, Regina Virginum, Regina Sanctorum omnium, Regina sine labe originali concepta, Regina sacratissimi Rosarii, Regina pacis, Deze bede wordt Heer, ontferm U onzer. Christus, ontferm U onzer. Heer, ontferm U onzer. Christus, hoor ons. Christus, verhoor ons. God, hemelsche Vader, ontferm U onzer. God, Zoon, Verlosser der wereld, ontferm U onzer. God, Heilige Geest, ontferm U onzer. Heilige Drievuldigheid, een God, ontferm U onzer. Heilige Maria, bid voor ons. *) Heilige Moeder Gods, Heilige Maagd der maagden, Moeder van Christus, Moeder der goddelijke genade, Allerreinste Moeder, Allerzuiverste Moeder, Ongeschonden Moeder, Onbevlekte Moeder, Beminnelijke Moeder, Wondervolle Moeder, Moeder van goeden raad, Moeder des Scheppers, Moeder des Zaligmakers, Allervoorzichtigste Maagd, Eerwaardige Maagd, Lofwaardige Maagd, Machtige Maagd, Goedertierene Maagd, Getrouwe Maagd, Spiegel der rechtvaardigheid, Zetel der wijsheid, Oorzaak onzer blijdschap, Geestelijk vat. Eerwaardig vat. Uitmuntend vat van godsvrucht, Geestelijke roes. Toren van David, Ivoren toren, Gulden huis. Ark des verbonds, Deur des hemels, Morgenster, Behoudenis der kranken, Toevlucht der zondaren, Troosteres der bedrukten, Hulp der Christenen, Koningin der Engelen, Koningin der Oudvaders, Koningin der Profeten, Koningin der Apostelen, Koningin der Martelaren, Koningin der Belijders, Koningin der Maagden, Koningin van alle Heiligen, Koningin zonder erf smet ontvangen, .Koningin van den allerneiligsten Koningin des vredes, [Rozenkrans, herhaald na elke aanroeping. 333 Agnus Dei, qui tollis peccata mundi, paree nobis, Domine. Agnus Dei, qui tollis peccata mundi, exaudi nos, Domine. Agnus Dei, qui tollis peccata mundi, miserere nobis. Hierna zegt men van lichtmis tot den Advent: Ora pro nobis, sancta Dei Genitrix. P-. Ut digni efficiamur promissionibus Christi. Oremus. Concede nos famulos tuos, quaesumus Domine Deus, perpetua mentis et corporis sanitate gaudere, et gloriosa beatae Mariae semper Virginis intercessione, a praesenti liberari tristitia et aeterna perfrui laetitia. Per Christum Dominum nostrum. p-. Amen. Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, spaar ons. Heer. Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, verhoor ons, Heer, Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, ontferm U onzer. tot Paschen en na den Paaschtijd fl. Bid voor ons, heilige Moeder Gods. p-. Opdat wij waardig worden de beloften van Christus. Laat ons bidden. Verleen ons, uw dienaren, smeeken wij, Heer God, dat wij ons in een voortdurende gezondheid naar geest en lichaam mogen verheugen en door de roemvolle tusschenkomst der zalige Maria altijd Maagd, van de tegenwoordige droefheid bevrijd worden en de eeuwige vreugde genieten. Door Christus onzen Heer. p-. Amen. Gedurende den Advent bidt men: Angelus Domini nuntiavit Ma¬ riae. Et concepit de Spiritu Sancto. Oremus. Deus, qui de beatae Mariae Virginis utero Verbum tuum, Angelo nuntiante, carnem suscipere voluisti: praesta supplicibus tuis; ut, qui vere eam Gemtricem Dei credimus, ejus apud te intercessionibus adjuvemur. Per eumdem Christum Dominum nostrum. 9*. Amen. y. De Engel des Heeren heeft aan Maria geboodschapt. p-. En zij heeft ontvangen van den Heiligen Geest. Laat ons bidden. God, die gewild hebt, dat uw Woord bij de boodschap dés Engels het vleesch aannam uit den schoot der heilige Maagd Maria, verleen ons, die U smeeken, dat wij, die gelooven, dat zij waarlijk Moeder van God is, door haar voorspraak bij U geholpen mogen worden. Door denzelfden Christus onzen Heer. p-. Amen. Van af Kerstmis tot het feest van Maria Zuivering: $. Post partum, Virgo, inviolata permansisti. p-. Dei Genitrix, intercede pro nobis. Oremus. Deus, qui salutis aeternae, beats Mariae virginitate foecunda, humano generi praemia praestitisti: tribue, quaesumus; ut ipsam pro nobis intercedere sentiamus, per quam meruimus auctorem vitae suscipere, Dominum nostrum Jesum Christum, Filium tuum. p-. Amen. P. Na het baren, o Maagd, zijt gij onbevlekt gebleven. P-. Moeder Gods, spreek voor ons ten beste. Laat ons bidden. God, die door het maagdelijk moederschap van de zalige Maagd Maria, aan het menschdom de schatten van het eeuwig heil hebt geschonken, geef, bidden wij, dat wij de voorspraak mogen ondervinden van haar, door wie wij verdienden den Schenker des levens te ontvangen, onzen Heer Jesus Christus, uwen Zoon. p*. Amen.. 334 Gedurende den Paaschtijd bi< P. Gaude et laetare, Virgo Maria, alleluja. 9« Quia surrexit Dominus vere, alleluja. Oremus. Deus, qui per resurrectionem Filii tui, Domini nostri Jesu Christi mundum laetificare dignatus es; praesta, quaesumus; ut per ejus Genitricem Virginem Mariam perpetua; capiamus gaudia vitae. Per eumdem Christum Dominum nostrum. 9« Amen. men als slotgebed: P. Verheug en verblijd u, Maagd Maria, alleluja.. 9. Want de Heer is waarlijk verrezen, alleluja. Laat ons bidden. God, die U gewaardigd hebt, door de verrijzenis van Uw Zoon, onzen Heer Jesus Christus, de wereld te verblijden, verleen, smeeken wij, dat wij door zijn Moeder, de Maagd Maria, in de vreugden des eeuwigen levens mogen deelen. Door denzelfden Christus onzen Heer. 9. Amen. I. — DE ONTWIKKELING DER MARIA-LITANIEËN IN HET ALGEMEEN Het oudste type der Maria-litanieën dacht men gevonden te hebben in een oud Iersch handschrift, dat omstreeks 1860 gevonden en ontcijferd werd door professor O'Curry, die het ontstaan ervan meent tot het midden der 8e eeuw te kunnen terugbrengen. Het bedoelde stuk, door het tijdschrift Stimmen aas Maria Laach *) in het Duitsch vertaald, begint aldus: Groote Maria. Maria, grootste onder de Maria's. Grootste onder de vrouwen. Koningin der Engelen. Meesteresse des hemels. Vrouw, vol van genade des Heiligen Geestes, enz..... Waar echter na iedere betiteling van Maria zoowel een zaligspreking als een smeekbede ontbreekt, valt deze reeks titels dus aanstonds geheel buiten het kader der litanieën. De hymnologie der Middeleeuwen trouwens vloeit over van dergelijke reeksen, welke toch door niemand tot de klasse der litanieën zullen gerekend worden. In de richting van lofliederen naar de litanie worden we een stap verder gebracht door zak^prekingen, verbonden met een aanroeping. Zoo laat een handschrift uit de 12e eeuw van St. Gallen bidden: O Maria, Moeder Gods, anker onzer hoop, heil van mijn zondig hart, bid voor ons. Schitterende woontent van God, glanzende ster, zon, heldere maan, bid voor ons. Hetzelfde vinden we in een handschrift uit Tegernsee, dat eveneens uit de 12e eeuw dateert, waar de bede „bid voor ons" vervangen wordt door de woorden: Hoor ons.2) l) Jg. 1880, dl. 18, blz. 128. *) St. Beissel, S.J., Geschichte der Verehrung Mariens im 16. und 17. Jahrhundert. Freiburg 1. Br., 1910, blz. 47a 335 Van deze vondsten voert ons de geschiedenis naar een werkelijke Maria-Htanie, welke uit de 13e eeuw dagteekent en te lezen staat in een handschrift, dat eertijds behoorde aan het Kartuizerklooster te Mainz en thans in de bibliotheek aldaar berust. Tot nu toe hebben we hierin de oudste Maria-Htanie te zien. Zij draagt tot titel: Letania de domina nostra dei genitrice virgine Maria. Oratio valde bona, Cottidie pro quacumque tribulatione dicenda est — Litanie van onze Vrouwe de Moeder Gods en Maagd Maria. Een zeer goed gebed, in elke noodwendigheid dagelijks te bidden. Deze litanie bestaat uit 64 aanroepingen, waarvan verschillende Zóó uitgebreid zijn, dat zij den vorm van een kort gebed gekregen hebben, of meerdere titels onder één aanspreking samenvatten. Enkele voorbeelden, om een idee te geven van deze litanie: x) Sancta Maria, que parvi et magni salvatoris Christi . templum extitisti et virgo inviolata permansisti, ora pro nobis benedictum ventris tui fructurn.a) j Sancta Maria, filia Jerusalem, que . protulisti in Bethlehem gloriosam propaginem, ora.... Sancta Maria, immortalis sponsa, altissimi electa, amica dei, pulchra coram ipso in humilitate, pulchra in castitate, pulchra virginitate, pulchra fecunditate, pulchra in virtutibus, pulchra in operibus, pulchra hic laude horninum, pulchra in celis laude angelorum, ora.... Heilige Maria, die tot tempel gediend hebt voor Christus, den kleinen en verheven Zaligmaker, en die een ongerepte Maagd gebleven zift, bid voor ons de gezegende vrucht uws lichaams. Heilige Maria, dochter van Jerusalem, die in Bethlehem uW roemvol Kind gebaard hebt, bid voor ons.... Heilige Maria, bruid des Onsterfelijken, uitverkorene des Allerhoogsten, beminde van Gód, schoon in zijn oogen om,uw ootmoed, schoon om uw kuischheid, schoon om uw maagdelijkheid, schoon om uw moederschap, schoon om uw deugden,'schoon om uw werken, schoon hier op aarde door den lof der menschen, schoon in de hemelen door den lof der Engelen, bid voor ons.,-.» Uit heel den opzet dezer litanie blijkt, dat de samensteller ervan geborduurd heeft op het thema, zooals hem dat in de litanie van alle Heiligen geboden werd. Na de gewone inleiding:. Kyrie eleison begint hij met de aanroeping der drie goddelijke Personen. De reeks verheerlijkende titels der Moeder Gods zijn in de plaats getreden van de namen der Heiligen, waarna — evenals in de Allerheiligenlitanie — een aantal smeekingen volgt, die bevrijding vragen van geestelijke en tijdelijke nooden, en de gewone aanroepingen van Christus als het Lam Gods de litanie afsluit. Dergelijke navolging ontmoeten we vaak in de Middeleeuwen. De psalmen van David, de verschillende cantica uit de Kerkelijke !) Volledig opgenomen bij A. de Santi, S.J., Die Lauretanische Litanei, Paderborn, 1000, blz. 58; Fr. Falk, Marianum Moguntinum, Mainz, 1906, blz. 206. ») Dit langgerekte Ora pro nobis wordt na iedere aanroeping herhaald. 336 Aanbidding der Wijzen (Meesters van Alkmaar) Getijden, en niet in het minst het Te Deum vormden voor de vurige Maria-liefde der Middeleeuwers welkome stukken, die men, zooveel mogelijk met behoud van woordvolging en gedachtengang, op de Moeder Gods toepasselijk maakte. Dat nabootsen der Allerhetligen-htanie zullen we nu eens vlugger, dan weer langzamer zien verdwijnen, om ten slotte slechts te behouden de rij van verheerlijkende en systematisch gerangschikte titels, zooals wij die nu kennen in de litanie van Loretto. Een tweede Maria-litanie vinden we in een Duitsch gebedenboek uit de 15e eeuw, dat voor kloosterzusters is opgesteld. Het bevat na de Kleine Getijden der Moeder Gods een aantal gebeden, gedeeltelijk in het Latijn, gedeeltelijk in het Duitsch geschreven. Hieronder ontmoeten we ook een litanie, die vaak even breedsprakig is als de vorige, doch het gebruikelijke Ora pro nobis vervangt door het Intercede pro nobis (Spreek voor ons ten beste), welke bede verderop gewijzigd wordt in Miserere mei (Ontferm u mijner). x) De tegenwoordige vorm onzer litanie komt reeds veel duidelijker naar voren in een handschrift van de San Marco-bibliotheek te Venetië, dat omstreeks de tweede helft der 13e eeuw geschreven is. De litanie schijnt wel een voorname plaats te hebben ingenomen in de devotie van den gebruiker, daar de bladzijden, die de litanie vult, Zeer beduimeld zijn. De 77 titels zijn zeer kort en eenigermate systematisch gerangschikt, beginnen allen met den uitroep Sancta Maria en worden besloten met een Ora pro nobis. 2) Een soortgelijke litanie vinden we in een handschrift uit het museum Borgiano te Rome, dat tegen het eind der 14e eeuw of in het begin der 15e eeuw geschreven is. De titels, met het telkens herhaald Sancta Maria, aan de Moeder Gods gegeven, zijn in kortere en meer eenvoudige vormen opgesteld, terwijl ook dè smeekbeden zijn weggelaten. Echter treffen we hier de eigenaardigheid, dat de herinnering aan de Merheiligen-Utanie is bewaard gebleven in de aanroeping van de gezamenlijke Heiligen eener bepaalde klasse, Apostelen, Martelaren, Belijders, enz., die op geregelde afstanden tusschen de Marta-titels geplaatst is en telkens door een kort gebed tot Christus gevolgd wordt. 8) Werden de tot nu toe behandelde Maria-Htanieën zoo goed als Zeker slechts ter voldoening der particuliere devotie gebezigd — een nieuw stadium breekt aan, wanneer we een litanie der Moeder Gods *) De Santi, ta.pl., blz. 63. a) De Santi, t.a.pl„ blz. 65. ') De Santi, t.a.pl„ blz. 67; Beissel, t.a.pl., blz. 474. 22 337 m het openbaar hooren gedongen worden. En alsof men voelde, dat luist door een litanie het kinderlijk smeeken meer naar voren komt en zulks vooral, wanneer men moeders hulp het dringendst noodig heeft, zien we, hoe deze litanie gezongen wordt, wanneer Gods hand bijzonder zwaar drukte op zijn volk. Een dergelijke litanie vond Bridgett x) in een handschrift van het Bntsch Museum te Londen, dat naar zijn meening uit de eerste helft der 13e eeuw dagteekent. Met slechts kleine wijzigingen ontdekte De Santi dezelfde litanie in een document uit de 14e eeuw en berustend het kapittel-archief van Cividale in Friaul.2) Deze litanie komt ook voor in een incunabel der bibliotheek van Casanate, dateerend uit het allerlaatste gedeelte der 15e eeuw. Het bestaat slechts uit vier bladzijden, en vermeldt, dat de litanie gebeden moet worden vóór de H. Mis en zulks tot afwering van de pest. Tevens werd deze zelfde litanie opgenomen onder de liturgische plechtigheden in de San Marco-kerk te Venetië. In het ceremoniale dier kerk, geschreven omstreeks 1550, lezen we de voorschriften, die onderhouden moeten worden bij processies, welke plaats hadden om de pest af te weren, om regen of droogte te verkrijgen, enz. Na de H. Mis trok deze processie rond, terwijl vier zangers de titels der Maria-Htanie aangaven, waarop de overigen antwoordden met: Sancta Maria, ora pro nobis. Deze Htanie met haar 42 aanroepingen nadert steeds meer den tegenwoordigen vorm. Wel wordt voor eiken titel nog altijd het Sancta Maria herhaald, doch de smeekbeden zijn volledig achterwege gelaten, en niets is er, dat aan de MerheiHgen-Htanie herinnert, tenzij de eene uitroep aan het einde der titels: Omnes Sancti et Sanctae Dei. Geheel en al verzaken aan de oude praktijken kon men echter nog niet. In een tweetal handschriften toch vond De Santi' de Venetiaansche Maria-Htanie, maar met een reeks smeekbeden, hoewel in beide exemplaren verschillend van inhoud. En steeds meer en meer wordt het gewoonte, Maria's Htanie te zingen tot afwering van dreigende rampen. En ook hier weer hebben wij een trek van overeenkomst met de MerheiHgen-Htanie, die tijdens boete-processies tot gelijke doeleinden gezongen werd. Een der meest sprekende voorbeelden hiervan is een Htanie van Maria, die tegeHjk met een misformuHer in 1348 door Paus Clemens VI (1343—1352) zou aanbevolen zijn tot afwering van de pestziekte. En wanneer in 1494 wéér de pest dreigde, beval de zalige broeder Marcus van de Orde der Franciscanen het zingen dezer Htanie ten l) Our Lady's Dowry, London, 1875, blz. 167. *) De Santi, ta.pl„ blz. 72, v.v. 338 dringendste aan. Bij het samenstellen dezer litanie nam men die van alle Heiligen weder tot voorbeeld. Het eerste deel omvat 75 titels der Moeder Gods, het tweede deel vermeldt verschillende voorvallen uit het leven van Christus en Maria, terwijl het derde deel verlossing vraagt van allerlei nooden. *) De Maria-Utanieën, voor zoover we deze tot nu toe behandelden, leiden ons in hun ontwikkehngs-phasen naar een tweede groep, die we met De Santi kunnen noemen de „voor-Lauretaansche litanieën". Drie feiten zullen zich hierbij afspelen: er komt meer logische regelmaat in de keuze en de plaatsing der titels; de steeds terugkeer ende inleiding op eiken titel, het Sancta Maria, %zzt verdwijnen; ten slotte, de litanie krijgt definitief haar eigen vorm, bestaande uit een reeks titels, waardoor dus de vorm der Oerheilig en-litanie geen invloed meer uitoefent. Wanneer we de vroegste Maria-litanieën doorlezen, dan geven deze ons den indruk, dat de titels spontaan opkwamen uit het Marianiinnend hart der opstellers. Wel bracht het eene idee soms het andere voort, zoodat kleine groepen van drie of vier titels de uitwerking Zijn van een en dezelfde gedachte — maar een geregelde groepeering ontmoeten we niet. Een eerste streven daartoe vinden we in een te Parijs ten jare 1585 uitgegeven Officie van Onze Lieve Vrouw. De daarin opgenomen litanie, die volgens de waarschijnlijke meening van De Santi 2) uit het eind der 15e eeuw dateert, wijst reeds op een breedere groepeering der titels, die Maria eerst als moeder, dan als Maagd verheerlijken, vervolgens die naar oud-testamentische voorafbeeldingen heenwijzen, en ten slotte die, welke Maria huldigen in haar waardigheid van Koningin. 8) Waar de samensteller dezer litanie toch nog hier en daar aan zijn opzet ontrouw wordt, moeten we elders den overgang zoeken van de vroegere Maria-litanieën naar den tegenwoordigen vorm. Dezen overgang, of — zooals De Santi zich uitdrukt — den ring tusschen de groep der oude Maria-litanieën en die der vóór-Lauretaansche, vormt een litanie, welke in een gebedenboekje gevonden is, dat eertijds toebehoorde aan Steph. Bellini, bisschop van Recanati en Loreto, en dat in 1524 door een Minderbroeder, Giovanni de Falerone, geschreven was. *) Beissel, t.a.pl., blz. 473. 2) De Santi, t,a.pl., blz. m. 3) Beissel, t.a.pl., blz. 481. 339 Wel herinneren de bijgevoegde smeekbeden ons nog aan het oud gebruik, toen men in de litanie van Maria die van alle Heiligen nabootste, — wel wordt voor het laatst voor eiken verheerlijkenden titel der Moeder Gods het Sancta Maria herhaald — maar van den anderen kant vindt men in deze eeretitels een zeer logische groepeering, die geen enkelen maal door bij-titels wordt onderbroken. Na Maria als de van eeuwigheid uitgelezen maagd geprezen te hebben, houdt de htanie zich bezig met haar goddelijk Moederschap en haar moederlijke waardigheid ten opzichte der menschen, ook in zoover zij beschouwd wordt als de moeder van verschillende deugden, die wij als haar kinderen moeten navolgen. Die verhevenheid van Maria leidt de gedachten van den samensteller naar een reeks van voorafbeeldingen en zinnebeelden, zooals die sinds eeuwen op Maria zijn toegepast, om dan te sluiten met een geheel nieuwe reeks, die haar hemelsche grootheid bezingen als Koningin der Engelen en Heiligen. De groep der vóór-Lauretaansche litanieën, die in zich dus den kern bevatten, waaruit de tegenwoordige litanie van Loretto ontstaan is, omvat een viertal litanieën, die door De Santi onderscheidenlijk met a, b, c en d aangeduid en volgenderwijze worden gerangschikt. a. Deze is ontleend aan een in Italië geschreven missaal van omstreeks de 16e eeuw. De opname van de htanie in een missaal staat waarschijnlijk in verband met de vroegere gewoonte, om in rampspoedige tijden de litanie vóór of na de H. Mis te zingen of te bidden. b. De tweede vinden we in een boekje, dat de Kleine Getijden van Maria bevat en in 1513 te Venetië gedrukt werd. Deze litanie is korter dan de vorige, doch vormt er toch een zeer sprekend evenbeeld van. l) c. Deze tekst dateert van 1503 en werd eveneens gedrukt in een getijdenboekje van Maria. Ook deze litanie is korter dan de beide vorige, doch wijkt sterk af in de logische groepeering der titels, terwijl aanroepingen uit bepaalde groepen elders verdwaald zijn geraakt. 2) rf. De vierde litanie eindelijk vinden we in een gebeden-boekje, dat ten jare 1561 te Venetië gedrukt werd, en waar ze staat aangegeven als te zingen ten tijde van rampspoed en bij dreigende pest. Door haar steeds meer ingekorten vorm nadert deze litanie dichter de tegenwoordige en komt in groepeering der titels meer met de beide eersten overeen. De tijd, waarop deze vier litanieën gepubliceerd werden, moge dan *) Zie Stimmen aas Maria Laack, jg. 1896, dl. 50, blz. 10a. !) Ibid., jg. 1895, dl. 48, blz. 579 v. 340 ook al geen chronologische volgorde aangeven — de hier gevolgde rangscmkking was noodig om te doen zi&a, hoe men door steeds inkorten ten slotte gekomen is tot den tegenwoordigen vorm. Niettemin blijft toch de mogelijkheid bestaan, dat ook onze litanie als een der overige korte tusschenvormen de eer der uitverkiezing tot dè Lauretaansche litanie ontvangen heeft, en zulks juist, omdat zij in Loretto gebeden werd. Op het voorbeeld van De Santi x) laten wij een samenstel dezer vier litanieën hier volgen. Daaruit zal blijken, dat de titels reeds in de tegenwoordige groepeering gerangschikt zijn, zoodat vooreerst Maria's Moederschap, dan haar Maagdelijkheid verheerlijkt wordt; hierop volgen de symbolische titels, dan die welke haar beschouwen als moeder der menschen, en ten slotte die, welke haar prijzen als Koningin des hemels. De titels, die in alle vier litanieën gevonden worden, blijven zonder tekstvermelding; voor zoover een titel in een der exemplaren ontbreekt, worden de teksten vermeld, die dezen titel wél hebben en zulks in de bovengegeven volgorde; de titels eindelijk, die nu in de litanie van Loretto voorkomen, laten wij iets uitspringen. Sancta Maria, a b d Sancta Dei Genitrix, Sancta Virgo virginum, a c i Mater Christi, a c d Sancta Mater Christi, b Mater castissima, a c d Sancta Mater castissima, b Mater punssima, a c d Mater piissima, b Mater inviolata, Mater intemerata, Mater amabilis, Mater mirabilis, a c Mater admirabilis, b . Mater innumerabilis, d Mater misericordiae, a b d Mater divinae gratiae Mater Redemptoris, c d Mater Creatoris, Mater Salvatoris Mater humilitatis, a c d Magistra humilitatis, b Mater totius sanctitatis, a Mater sanctitatis, c d Mater obedientise, a c d Magistra obedientiae, b Mater prudentiae, a c d Magistra prudentiae, b Mater sapientia;, a Heilige Maria, Heilige Moeder Gods, Heilige Maagd der maagden, Moeder van Christus, Heilige Moeder van Christus, Allerzuiverste Moeder, Heilige allerzuiverste Moeder, Allerreinste Moeder, Allermeedoogendste Moeder, Ongeschonden Moeder, Onbevlekte Moeder, Beminnelijke Moeder, Wondere Moeder, Wondervolle Moeder, Onschatbare Moeder, Moeder van barmhartigheid, Moeder der goddelijke genade, Moeder des Verlossers, Moeder des Scheppers, Moeder des Zaligmakers, Moeder der nederigheid, Leermeesteres der nederigheid, Moeder van alle heiligheid, Moeder der heiligheid, Moeder der gehoorzaamheid, Leermeesteres der gehoorzaamheid. Moeder der voorzichtigheid. Leermeesteres der voorzichtigheid, Moeder der wijsheid, *) t.a.pl., blz. 106, v.v. 341 Mater cum sanctissimo filio adj nos, c Virgo virginum, b Virgo prudens, a b Virgo fidelis Virgo suavis, c d Virgo potens, a b Virgo clemens, a Virgo clementissima, • Virgo veneranda, Virgo praedicanda, Virgo pulcherriroa, Virgo sacra, a Virgo sancta, b Virgo benedicta, a Virgo speciosa, a b Virgo formosa, a Speculum justitiae, Sedes justitiae, b Sedes sapientia;, c d Causa nostrae laetitiae, a c welke onder de beginwoorden Salutaris ille Spiritus reeds den 24en December van hetzelfde jaar verscheen. 1) D. — REGINA PACIS — KONINGIN DES VREDES De aanroeping van Maria als Koningin des Vredes leidt onze gedachten aanstonds heen naar krijgsrumoer en oorlogs-verschrikkingen. En meer in het bijzonder denken wij hier aan den ontzettenden Europeeschen oorlog, die de aanleiding werd, dat deze titel een plaats ontving in de Htanie van Loretto. De benaming zelf, waaronder Maria wordt aangeroepen als de Vredes-koningin, dateert reeds van eeuwen terug. Zoo beloofde Paus Sixtus IV (1471—1484), Maria ter eere een kerk te zullen bouwen, wanneer de Toscaansche oorlog door een spoedigen vrede zou gevolgd worden. Toen dit dan ook weldra geschiedde, werd de beloofde kerk gebouwd en ontving den naam: S. Maria della Pace. Ook Parijs zag zich omstreeks 1650 verrijkt met een kapel ter eere der allerheiligste Maagd van den vrede, en wel in de Dominicanerkerk, gesticht door den Karthuizer Jacobus van Dijon. Deze kloosterling ijverde voor de verspreiding van een gebed ter eere van Maria als Koningin van den vrede; aan dit gebed werd in 1848 — het jaar van revolutie voor Europa — een aflaat van 300 dagen verleend door Paus Pius LX, en zulks op verzoek Van den Hoogw. Pater Roothaan, Generaal van de Orde der Jesuïten. 2) Ook beelden kende men, die Maria juist als Koningin des vredes ') Deer. Auth. S.R.C., nr. 3598; Kirchenlexikon, i.v. Rosenkranz, col. 1270. 2) Oscar Huf, S.J., Liturgische Studiën, Bussum, 1917, dl. II, blz. 116, v.v. 359 voorstelden. Zoo o.m. in het Dominicaner klooster te 's Bosch, waar de Prior, Ant. van Leendt, een beeld plaatste, dat O.L. Vrouw van den Vrede genoemd werd. De Bisschoppen van Utrecht en Luik verleenden een aflaat van 40 dagen aan allen, die voor dat beeld Zouden bidden om vrede voor de Christenheid. x) Langzamerhand leidde deze vereering van de Koningin des Vredes tot de instelling van een liturgischen feestdag, welke echter niet in de algemeene kalender der H. Kerk werd opgenomen, doch beperkt bleef tot enkele plaatsen en kloosterorden. 2) De geweldige oorlog, die in 1914 als een geesel Gods over Europa neerstreek, zou de aanleiding worden, dat de vredes-titel der Moeder Gods eerst een voorlóópse, doch spoedig daarna een blijvende plaats zou krijgen in de Litanie van Loretto. Kort nadat Paus Benedictus XV (1914—1922) aan het misformulier enkele gebeden ontleend en deze als bijzonder vredesgebed aan de geloovigen had aanbevolen,, willigde Z.H. het verzoek in van zeer vele Bisschoppen, om den vredestitel in de Lauretaansche litanie in te voegen. Daartoe verleende de Paus op 16 November 1915 aan de Bisschoppen de volmacht, om — zoolang de Europeesche oorlog duren zou — m de htanie van Maria de aanroeping in te lasschen: Koningin des vredes, bid voor ons. 3) Nog geen twee jaar later, n J. op 5 Mei 1917, bepaalde de Paus, dat deze aanroeping een blijvende plaats zou ontvangen in de litanie van Loretto, opdat door Maria de lang-gewenschte vrede mocht verkregen worden. 4) IV. BIJZONDERE AANROEPINGEN BIJ KLOOSTERORDEN Geruimen tijd bleef de aanroeping van Maria als Koningin van den aUerheiligsten Rozenkrans slechts gebruikelijk in de kerk der Dominicanen te Rome, waarna zij zich — ongetwijfeld eerst langs de andere kerken der Orde — langzamerhand naar buiten begon te verspreiden. Tot dan toe derhalve bleef deze titel het eigendom der Orde, en zulks om het nauwe verband, waarin deze stond tot de Rozenkrans-devotie. Dit voeren nu van een eigen titel in de litanie van Loretto deed ook bij de andere kloosterorden eenzelfde verlangen ontstaan, en zoo Zien we na verloop van tijd verschillende religieuze Orden, die met 48?a?5.A' MEYER' °'P" °e Predikheeren u 's Bosch (1296-1770), Nijmegen, 1897, blz. X A^iWa^f-Fiai ¥ariani' F£?ibur8 »• Br., 1892, blz. a8,138, v., 259, 261, gao. *) Acta Apostohcse Sedis, 1915, blz. 498. • *^ *) Ibid., 1917, blz. 265, v. 360 toestemming van Rome in hun kerken een met de Orde in verband staanden titel in de litanie der Moeder Gods mogen invoegen. Wij Zullen als laatste deel van deze verhandeling die bijzondere aanroepingen hier laten volgen, vergezeld van de historische bijzonderheden, voor zoover deze ons ten dienste stonden. A. — De Orde der Carmelieten Waar andere Orden slechts één enkelen titel mogen inlasschen, daar staat de Orde van Carmel—evenals in heel de Maria-hturgie — weder aan de spits met de vier aanroepingen, welke zij in de Lorettolitanie invoegt. Na de titels, welke Maria in haar moederschap vereeren en die besloten worden met het Mater Salvatoris — Moeder des Zaligmakers — bidt de Orde: Mater, decor CarmelL Moeder, luister van Carmel. Wanneer in verschillende aanroepingen de maagdehjkheid van de Moeder Gods is gehuldigd, dan bidden de Carmelieten na het Virgo fidelis — Getrouwe Maagd: Virgo, flos CarmelL Maagd, bloem van Carmel. Na de derde reeks titels, welke eindigen met de aanroeping: Auxüium Christianorum — Hulp der Christenen — huldigt de ritus der Orde Maria met het: Patrom Carmelitarum. Beschermster der Carmelieten. Ten slotte wordt aan de zjgjx. koninginne-titels van Maria, welke eindigen met 't Regina pacis—Koningin van den vrede, nog toegevoegd: Spes omnium Carmelitarum. Hoop van alle Carmelieten. Voor het eerst vinden we deze vier aanroepingen in de Brevieruitgave, zooals die in 1672 door Paus Clemens X (1670—1676) is goedgekeurd; sindsdien bleven ze in de elkaar opvolgende uitgaven hun plaats behouden. Het aanroepen van Maria onder deze titels heeft o.a. plaats, wanneer des Zaterdags de litanie gezongen wordt bij 't bezoek der kloostergemeente aan het Maria-altaar, of wanneer in de vergadering van de leden der derde Orde deze litanie wordt gebeden. Ook in de levende talen kwamen deze vier aanroepingen spoedig in gebruik. Waar een Scapulierboekje, uitgegeven in 1675, deze titels 361 nog niet kent, vinden we ze in enkele latere uitgaven van ditzelfde werkje reeds opgenomen, en bleven ze tot op heden in soortgelijke boekjes bewaard. Daarentegen ontmoeten we in een kleine handleiding over het vijfvoudig Scapulier, te Munster in 1872 in het licht gegeven, de htanie van Loretto met slechts één enkele speciale aanroeping aan het eind. Want naast de vier bovengenoemde titels kent de Orde nog een afzonderlijke aanroeping, welke zelfs als de eenige bijzondere titel werd opgenomen in de nieuwste uitgave van het rituale der Orde.x) Practisch evenwel wordt deze aanroeping slechts gebezigd, wanneer de htanie in de moedertaal gebeden wordt. Zij bevindt zich aan het eind der litanie en luidt: Mater et decor CarmelL Moeder en luister van Carmel. Deze titel is veel ouder dan de vier eerste; zelfs wordt in een desbetreffend decreet, gedateerd 16 Augustus 1766, gezegd, dat het onbekend is, wanneer deze aanroeping in zwang is gekomen; ze zou zelfs in gebruik geweest zijn reeds lang voor de htanie van Loretto haar plaats kwam innemen in het devotie-leven. 2) B. — De Orde der Cisterciensers en Trappisten. Ten opzichte van deze twee Orden valt slechts te vermelden, dat zij sinds overoude tijden aan het eind der Htanie de aanroeping plaatsen: Regina, Advocata nostra. Koningin, onze Voorspreekster. C. — De Orde der Franciscanen. Paus Pius V verleende aan de Orde der Franciscanen het voorrecht om aan het eind der Litanie den titel te plaatsen: Regina Ordinis Minorum. Koningin van de Orde der Minder¬ broeders. In het Motu proprio Ob singularem, 3) gegeven den 8en September 1910 bij gelegenheid van het zevende eeuwfeest van de Stichting der Orde, herinnert de Paus aan de bijzondere, ja bijna onbegrijpelijke Heide, welke St. Franciscus de H. Maagd toedroeg. l) Rituale Ordinis Fratrum Beatissimas Virginis Maris de Monte Carmelo, Romse, 1903, blz. 377, v. . a) Analecta Ordinis Carmelitarum, (Ed. G. Wessels, Ord. Carm.), Romae, 1914, dl. III, blz. 252. 8) Acta Apostolicee Sedis, II, 1910, blz. 718, v. 362 Ten bewijze haalt de H. Vader de woorden aan van Thomas a Celano: „De H. Franciscus bood aan Maria meer dan gewone hulde, tot haar richtte hij zijn smeekbeden, schonk haar zijn Uefdes-mtingen, en wel op een wijze, als geen menschen taal kan schetsen. Maar wat vooral tot blijdschap stemt, is, dat hij haar aanstelde tot Voorspreekster der Orde, terwijl hij onder haar vleugels hen plaatste, die hij als zijn Zónen zou achterlaten, om hen tot het einde toe te begunstigen en te beschermen." Na dan breedvoerig over Franciscus' Maria-hefde te hebben uitgeweid, gaat de Paus verder: „Wat aan sommige religieuze Orden door den H. Stoel werd toegestaan, om zich n.1. in de Litanie van Loretto tot de allerheiligste Moeder Gods te wenden in een aan de Orde eigen aanroeping, dat verleenen wij uit de volheid van Onze Apostolische Macht voor altijd als een nieuw bewijs van Onze welwillendheid jegens de zonen van St. Franciscus. Wij gebieden dus, dat in alle kloosters, kerken, kapellen, bij processies en kerkelijke plechtigheden, waarbij men gewoon is de Litanie van Loretto te zingen of te bidden, na de aanroeping: Koningin van den allerheiligsten Rozenkrans, bid voor ons, nog deze zal gevoegd worden: Koningin van de Orde der Minderbroeders, bid voor ons." Deze aanroeping, welke aan de drie onderscheiden Orden van den H. Franciscus verleend werd, komt thans na den titel: Koningin des vredes. D. — De Congregatie der Redemptoristen De verspreiding der devotie tot Maria, als de Lieve Vrouw van Altijddurenden Bijstand, waaraan de Congregatie der Redemptoristen zich gewijd heeft, schonk het bestaan aan den titel: Mater perpetui saccarsus. Moeder van altijddurenden Bijstand. De Hoogeerw. Pater Patricius Murray, algemeen Overste der Congregatie van den AllerheiHgsten Verlosser, richtte tot den H. Stoel het verzoek, om in de kapellen en kerken der Congregatie, alsook in die der vrouwelijke leden of Redemptoristinnen, in de hetzij gezongen of gebeden litanie van Loretto na de aanroeping: Moeder van goeden raad, te mogen inlasschen de bede: Moeder van altijddurenden Bijstand, bid voor ons» Den 301 November 1916 werd namens Paus Benedictus XV geantwoord, dat Deze volgaarne de gevraagde toestemming verleende, en zulks met behoud van de eenmaal geschonken aflaten. 363 E. — De Orde der Servieten Waar de leden dezer Orde zich noemen: de Dienaren der Moeder Gods, daar kan het ons niet verwonderen, dat zij in de Htanie van Loretto Maria voorsteüen als hun Vorstinne. Vandaar dat zij op het einde der litanie Maria groeten met de woorden: Regina Servorum tuorum. Koningin uwer Dienaren. Deze aanroeping vormde oorspronkehjk slechts den titel van de kerken der Orde in Italië. Reeds kort na het ontstaan der Orde werden deze bedehuizen genoemd: de kerken van Maria, de Koningin der Servieten, of korter: de kerken van Maria der Servieten. Hoewel een Klem Officie der Orde, in 1566 in het Hcht gegeven, een soort Lauretaansche htanie bevat, ontmoet men er dezen titel nog niet Langzamerhand neemt deze aanroeping meer en meer een vaste plaats in de Htanie van Loretto in, zoodat zij sinds de 17e eeuw regelmatig in de Hturgische boeken der Orde te lezen staat. 364 HOOFDSTUK II - HET „ENGEL DES HEEREN" Er zullen maar weinig devotie-oefeningen zijn, welke zich Maria ter eere zóó in het katholieke leven hebben ingeburgerd en algemeen zijn geworden, als het Engel des Heeren of het Angelus. Geen oefening ook, die zóó vaak tot daadwerkelijke Maria-huldiging aanleiding geeft. Want eiken dag opnieuw roepen de klokken onzer torens driemaal met tusschenpoozen van slechts enkele uren het geloovige volk op, om zich in een kort gebed te wenden tot haar, die juist als Moeder Gods en Moeder der menschen de Middelares is van alle genaden. En waar iedere andere oefening van godsvrucht zoo gemakkelijk kan worden vergeten, daar is zulks ten opzichte van het Angelus bijna onmogelijk. Weet men immers de stem onzer klokken nog slechts eenigermate te verstaan, dan zal dat telkens herhaald luiden ook even dikwijls de herinnering wakker roepen aan dat gezegend oogenblik, waarop Maria door haar toestemmend antwoord bij de boodschap des Engels het goddelijk Moederschap aanvaardde. En wetend, hoe op dat moment de grondslag gelegd werd voor het werk onzer verlossing, zal men onwillekeurig zich genoopt voelen bij die herdenking van het Menschworciing-mysterie Maria op het voorbeeld des Engels te groeten en haar bescherming af te smeeken. Het moge dan vroeg zijn in den morgen, of de zon moge zich bevinden in het midden van haar dagelijksche baan ofwel zich neigen ten ondergang — nauwelijks weerklinkt het Angelus-kleppen, of in dankbare herinnering en met vertrouwvol smeeken bidt men: P. Angelus Domini nuntiavit Maria. p. De Engel des Heeren heeft aan Et concepit de Spiritu Sancto. Ave Maria, etc Maria geboodschapt. En zij heeft ontvangen van den H. Geest. Wees gegroet, Maria. enz. P. Ecce anolla Domini. $k Fiat mini secundum verbum tuum. Ave Maria, etc P. Zie^ de dienstmaagd des Heeren. Mij geschiede naar uw woord. Wees gegroet, Maria, enz. P. Et Verbum caro factum est. Et habitavit in nobis. Ave Maria, etc P. En het Woord is vleesch geworden fr. Bh het heeft onder ons gewoond. Wees gegroet, Maria, enz. 365 #. Ora pro nobis, sancta Dei Genitrix. p-. Ut digni effïciamur promissionibus Christi. Oremus. Gratiam tuam, quaesumus, Domine, mentibus nostris infunde: ut qui, Angelo nuntiante, Christi Filii tui incarnationem cognovimus; per passionem ejus et crucem, ad resurrectionis gloriam perducamur. Per eumdem Christum Dominum nostrum. p-. Amen. Bid voor ons, heilige Moeder Gods. p-. Opdat wij waardig worden de beloften van Christus. Laat ons bidden. Wij smeeken U, o Heer, stort uwe genade in onze harten, opdat wij, die door de boodschap des Engels de Menschwording van Christus, uw Zoon, gekend hebben, door zijn lijden en kruis tot de glorie der verrijzenis mogen gebracht worden. Door denzelfden Christus onzen Heer. p% Amen. Nauwelijks echter heeft op Paasch-Zaterdag het Alleluja der Verrijzenis zijn intrede gedaan in Gods H. Kerk, of heel den Paaschtijd door verheerlijkt men bij het Angelus Maria door den jubelgroet: Regina caeli, laetare, alleluja. Quia quem meruisti portare, alleluja. Resurrexit sicut dixit, alleluja. Ora pro nobis Deum, alleluja. $. Gaude et laetare, Virgo Maria, alleluja. p-. Quia surrexit Dominus vere. alleluja. Oremus. Deus, qui per resurrectionem Filii tui Domini nostri Jesu Christi mundum laetificare dignatus es: praesta, quaesumus; ut per ejus Gemtricem Virginem Mariam, perpetua; capiamus gaudia vitae. Per eumdem Christum Dominum nostrum. p>. Amen. Koningin des hemels, verblijd u, alleluja. Want Hij, dien gij verdiendet te dragen, alleluja. Is verrezen gelijk Hij gezegd heeft, alleluja. Bid God voor ons, alleluja. V. Verheug en verblijd u, Maagd Maria, alleluja. P-. Want de Heer is waarlijk verrezen, alleluja. Laat ons bidden. God, die U gewaardigd hebt, door de verrijzenis van uw Zoon, onzen Heer Jesus Christus, de wereld te verblijden; verleen, smeeken wij, dat wij door zijn moeder, de Maagd Maria, in de vreugden des eeuwigen levens mogen deelen. Door denzelfden Christus onzen Heer. p. Amen. Wat nu de historische ontwikkeling van het Angelus betreft, zal men zelden zulk een sprongs-gewijzen gang ontmoeten, als juist bij deze devotie-oefening het geval is. Allereerst toch kwam het Xngelusluiden des avonds in zwang, daarna het luiden des ochtends, en eerst veel later het kleppen op den middag. In deze volgorde dan ook Zullen wij het drievoudig Angelus-luiden onder geschiedkundig oogpunt behandelen, waaraan zich een beschouwing zal vastknoopen over de ontwikkeling van het thans gebruikelijke gebeds-formuher. In zoover aanvankelijk slechts driemaal het Wees Gegroet zonder meer werd gebeden, spreken wij in deze studie dan ook van het Ave-luiden. 366 I. — HET AVE-LUIDEN DES AVONDS Volgens een meening, die vooral in devotie-boekjes voor het volk gereeden ingang vond, zou Paus Urbanus II (1088—1099) het Aveluiden hebben ingevoerd op het Concilie van Clermont in 1095, ten einde de geloovigen op te wekken, Maria's bescherming over de Kruistochten af te smeeken. Dit gevoelen mag veilig naar het gebied der vrome legenden verwezen worden, aangezien hierover geen enkel document uit dien tijd is bewaard gebleven en de eerste berichten omtrent een invoering door Paus Urbanus II eerst van vijf eeuwen later dagteekenen. Ook de levens-beschrijvers van dezen Paus verhalen tal van bijzonderheden omtrent de door hem getroffen bepalingen in zake de vereering der Moeder Gods, doch zwijgen zorgvuldig over de instelling van het Ave-luiden. Hetzelfde geldt van het gevoelen, als zou het Angelus ontstaan zijn door een voorschrift van Paus Gregorius LX (1227—1241). Vooreerst toch wordt van het avond-luiden eerst melding gemaakt in 1307; daarenboven dateert het bericht aangaande de instelling door Gregorius LX pas uit de tweede helft der 17e eeuw, n.1. bij den chroniekschrijver Genebrard, die derhalve moeilijk als vertrouwbare getuige in deze kan gehandhaafd blijven. Een andere zeer verspreide meening zoekt verband met het avondluiden, dat als maatregel van veiligheid en orde door de burgerlijke overheid was ingevoerd. *) Dit luiden noemde men het Ignitegium of Salvaterra, 2) en was een teeken, dat de burgers zich in hun woning terugtrekken en ter voorkoming van brandgevaar hun haardvuur moesten afdekken. Op dat teeken werden ook de herbergen gesloten en mocht niemand meer op straat een muziek-instrument bespelen. Binterim geeft van dit avond-luiden de volgende omschrijving: Zonder onderbreking luidde men de klok gedurende een bepaalden tijd, bijv. een kwartier, om aldus de arbeiders van het veld naar huis te roepen. Onmiddellijk na het luiden werden de stadspoorten gesloten en was het verboden zich zonder licht op straat te begeven. 8) In verband met dat luiden vinden we dan ook onderscheiden benamingen voor de daartoe gebezigde klok. Zoo sprak men in Italië van de Drinkers- of Herbergiersklok; in Duitschland noemde men ze Vuurklok, terwijl in Frankrijk het luiden werd aangeduid ') Zie o.a. Kirchenlexikon, i. v. Angelus Domini, col. 846. -) Du Cange, Glossarium medix et infimx Latinitatis, Venetiis 1738, i. v. Ignitegium. *) J. Binterim, Die vorzüglichsten Denkwürdigkeiten der Christ-Katholischen Kirche, Mainz, 1835—1831, dl. VII, blz. 130. 367 met Couvre-feu, in verband met het afdekken van het vuur.1) De gewoonte van dit avond-luiden, waarover voor het eerst in 1061 gesproken wordt, verspreidde zich vooral in de 13e eeuw over tal van steden in Europa en ontwikkelde zich ten slotte zóó sterk, dat het tevens — zooals we reeds zagen — voor het beëindigen der werkzaamheden gebezigd werd, en het verboden was om na het luiden de werkplaatsen nog geopend te hebben. Een geheel eigenaardige omstandigheid werkte nu mede, om met deze zuiver-maatschappehjke gewoonte langzamerhand een godsdienstig gebruik te verbinden. De stadsklok immers, die voor dit avond-luiden gebruikt werd, bevond zich doorgaans in den toren der kerk, evenals ook nu nog vaak het toren-uurwerk van kerken het eigendom der gemeente is. Een zekere verwarring kon nu zeer gemakkelijk ontstaan, toen — zooals op de Synode van Gaen in 1061 — bepaald werd, dat. des avonds de klok geluid zou worden, om de geloovigen tot het gebed op te roepen — iets wat tijdens de Kruistochten een zeer algemeen gebruik was. Afgezien of hiervoor een andere klok gebruikt werd dan voor het Ignitegium, kan het toch niet verwonderen, dat dit dubbel klokluiden tot één enkel versmolt en tegelijk dus wérd een aansporing tot gebed en een waarschuwing tot voorzichtigheid met vuur, enz. • Deze vermaning tot gebed werd ten slotte aanleiding om bij het luiden Maria te groeten met 't bidden van het Ave Maria. De eerste sporen vinden wij in de Orde der Franciscanen, terwijl in dit opzicht bijzondere vermelding verdient de Zalige Benedictus Sinigardi, die in 1268 te Arezzo in geur van heiligheid stierf. Zijn levensbeschrijving — door een tijdgenoot opgesteld — verhaalt, dat hij omstreeks 1250 Zijn medebroeders opwekte, om des avonds na de Completen Maria ter eere de antiphone te zingen: De Engel sprak tot Maria: Wees gegroet, enz. 2) Volgens de Chronica XXIV Generalium, het geschiedboek van de 24 Generaals der Orde van St. Franciscus, werd op het kapittel te Pisa in 1263 bepaald: „dat de Broeders'in hun preeken het volk zullen opwekken, om bij de Cómpleten tijdens het luiden der klok Maria eenige malen te groeten, wijl het de meening van eenige beroemde godgeleerden is, dat Maria op dat uur door den Engel gegroet werd." Dit „eenige malen groeten van Maria" omvatte het driemaal bidden w.ÜLSt* 2eissel S'J-',Geschichte fa Verehrung Maria's im 16. und 17. Jahrhundert, Freiburg u. Br., 1910, blz. 20. . , ■"■• *) Beissel, tva.pl., blz. 17.; Notre Dame, Paris, 1912, blz. 146. 368 De fairiilie der H. Maagd Maria, door Geertgen tot St. Jans (Amsterdam. Rijksmuseum) van het Ave Maria; wij leiden dit af, wijl toen reeds het driemaal luiden een gewoonte geworden was, wat duidelijk blijkt uit de bepaling van het Franciscaansch kapittel, in 1295 te Padua gehouden, en waar op de eerste plaats werd voorgeschreven, dat in de kloosters des avonds ter eere van de glorievolle Maagd driemaal even de klok zal geluid worden en dat de broeders alsdan geknield het Ave Maria zullen bidden. x) Naast de Franciscanen vermelden we hier de Humihaten, waarvan een hunner, Bonvicion de Ripa, gestorven omstreeks 1314, op zijn grafschrift de lofspreuk verdiende, dat hij voor 't eerst te Milaan en in heel het graafschap bij het Ave Maria de klok deed luiden. 2) Een nieuwere meening, voorgestaan door W. Henri in de Dictionruüre d' Archéologie chrétienne et de Liturgie *), zoekt de ontstaansmogelijkheid van het Ave-luiden in bepaalde gebeden, welke in sommige kloosters na het koorgebed werden verricht. Reeds P. Beissel had hierop heengewezen met de woorden: Een door de klok eiken avond gegeven opwekking om het Ave te bidden, ontstond uit drie gebeden, die in vele Benedictijner kloosters sinds de 10e eeuw na de Completen verricht werden, doch welke gebeden aanvankelijk niet in verband stonden tot de Moeder Gods. 4) Wat een later tijdvak betreft, schrijven de Gebruiken van het klooster Saint Denys uit de 13e eeuw voor, dat na de Completen de Prior driemaal de klok zal luiden en dat allen de gebeden zullen zeggen. Deze gebeden bestonden altijd uit psalmen en verzen, gevolgd door een drietal oraties. En zelfs ontmoet men bepalingen, dat deze gebeden driemaal daags zullen gezegd worden, nJ. vóór het nacht-officie, vóór de Prime of de Terts overeenkomstig den tijd van het jaar, alsmede na de Completen, welke gebeden — behalve die na de Completen — door klokgelui zullen ingezet worden. Vermoedelijk vinden we een herinnering aan dit gebruik in den ritus der Carmelieten, waar driemaal daags na het Officie verschillende gebeden gezegd worden, di. een °f ^eer .psalmen met verzen, afgesloten door een of meerdere oraties. Afgezien nu, langs welken weg het klokluiden des avonds en het daarbij bidden van het Wees gegroet ontstaan is, kunnen we zeggen, dat deze uiting van devotie als losstaande oefening al spoedig de aandacht begon te trekken van het kerkdijk gezag. Het eerste bewijs eJL£fca'onn?i8 ^A^chéologie chrétienne et de Liturgie, Paris, 1907, i.v. Angelus, col 2070Stimmen aus Maria Laach 1903, dl. 65, blz. 3<^iïJ. Bots^skJSumma auTadflaud/bus B-Y'™:> Pansus, 1866, dl. 111, vol. 634, dl. IV, col. 376. ) Dicüonnaire d'Archéologie, enz. t.a.pL, coL 3070; Notre Dame, 10x3, blz. 147. ') w. Angelus, col. 3070, v. ' *) Beissel, tva.pL, blz. 17. 24 369 hiervan geeft Hongarije, waar ten jare 1307 op de Synode te Esztergom bepaald werd, dat alle kerken van het land des avonds de klok zullen luiden; de geloovigen zullen dan het Ave Maria bidden, waardoor zij een aflaat van tien dagen kunnen verdienen. Als oefening van godsvrucht kende men in Hongarije dit avond-luiden reeds veel langer; vandaar dat in de betreffende bepaling niet gesproken wordt van het invoeren eener gewoonte, doch van het opleggen der algemeene verplichting aangaande het luiden der klok. x) Van dan af lezen wij in kort op elkaar volgende jaren soortgelijke bepalingen omtrent het luiden des avonds en het bidden van 't Ave, waarbij soms wordt aangegeven, wanneer dit luiden zal plaats vinden. Eindelijk doet ook het Ave-luiden zijn intrede binnen Rome, wanneer Paus Joannes XXII (1316—1334) op 7 Mei 1327 een decreet uitvaardigt, voorschrijvend, dat het Ave Maria moet gebeden worden, wanneer bij het aanbreken van den nacht de klok geluid wordt. Een verdere uitbreiding vinden we in elders getroffen bepalingen, dat het Ave Maria geknield moet gebeden worden. Totdat weldra nog nadere omschrijvingen en voorschriften gegeven worden in decreten, welke eveneens uit de eerste helft der 14e eeuw dagteekenen, en die zich meestal beroepen op het te Rome ingevoerd gebruik. En steeds wordt in die bepahngen vermeld: het driewerf geknield bidden van het Ave en het driemaal luiden der klok, en zulks kort voor het lange luiden, dat als Ignitegium reeds sinds lang bekend was. Al deze bepalingen zijn dan ook evenzoovele bewijzen, dat men het dubbele luiden als onderling verschillend beschouwde — bewijzen ook, dat het Ave-luiden niet kan zijn voortgekomen uit het Ignitegium. Maar tegelijkertijd wijst er dit alles op, dat er sprake is van een lang bestaande gewoonte, en dat de kerkelijke Overheid slechts aflaten verleende, om den ijver der geloovigen voor deze Maria-begroeting aan te moedigen. Wat ons vaderland betreft, begint dit gebruik zich eveneens in de 14e eeuw in te burgeren. 2) Zoo kunnen krachtens bisschoppelijke goedkeuring reeds in 1339 de geloovigen te Beek bij 's Heerenberg en in 1360 die van Groningen een aflaat verdienen, wanneer zij bij het avond-luiden driemaal geknield het Ave bidden. In 1366 wordt door den Bisschop van Doornik, tot wiens rechtsgebied een deel van Zeeland behoorde, voorgeschreven, Üat in alle parochie-kerken tegen het schemer-uur driemaal met tusschenpoozen de klok zal ') Beissel, t.a.pl., blz. 18. *) Zie nadere bijzonderheden bij J. A. F. Kronenburg, C.ss.R., Maria's heerlijkheid in Nederland, Amsterdam, 1904—1914, dl. II, blz. 378. 37O geluid worden ter eere der glorievolle Maagd Maria; tevens verleent de Bisschop 20 dagen aflaat aan allen, die alsdan geknield driemaal het Ave Maria zullen bidden. Zelfs heeft in 1397 de kerk van Aardenburg een afzonderlijke klok voor dit luiden, die in den volksmond de „Salve-clocke" geheeten wordt. Duidelijk merkbaar was het verschil tusschen het luiden voor het Ave en dat voor het Ignitegium. Terwijl dit laatste een luiden was in den eigenlijken zin, zoodat de klepel beide kanten der klok raakte, en ongeveer een kwartier duurde, bestond het Ave-luiden in het Z.g.n. kleppen, waarbij de klepel slechts tegen één kant der klok tikte. Dit werd driemaal herhaald en duurde telkens den tijd, benoodigd voor het bidden van het Wees gegroet. Even daarna weerklonk dan het lange luiden voor het Ignitegium. Toen later de formule van het Engel des Heeren zich volledig had ontwikkeld — tot dan toe immers bad men slechts driemaal het Ave — werd langzamerhand het dubbele luiden zoo gewijzigd en vereenigd, dat voor de drie Wees gegroeten de klok telkens driemaal klepte, waarop dan tijdens de oratie een langer luiden wlgde, dat in zich dus waarschijnlijk niets anders is dan een herinnering aan het luiden voor het Ignitegium. Omtrent het tijdstip, waarop des avonds het Ave geluid werd, heerschte van af het begin een tamelijk groote verscheidenheid. We hoorden Paus Joannes XXII voorschrijven, dat te Rome het luiden zou plaats hebben in quolibet noctis crepusculo — bij het aanbreken van den nacht; hieronder zal zoo goed als zeker het invallen van den avond moeten verstaan wordén. Een getijden-boekje der Moeder Gods ten jare 1526 te Parijs uitgegeven, vermeldt dat het Ave-luiden in Engeland omstreeks 6 uur geschiedde, *) wat ook blijkt uit twee soortgelijke werkjes, in 1523 en 1534 gepubliceerd. 2) Een groot verschil hiermede maakt het Parijs uit het midden der 15e eeuw, waar het Ave-luiden eerst om 9 uur plaats had. 3) Meer afwisseling daarentegen bood de kerlrprovincie van Mainz, waar op een diocesane Synode van 1423 herinnerd werd aan de oude bestaande gewoonte om tegen zonsondergang ter eere van Maria de klok te luiden. 4) Vatten we het hier behandelde te zamen, dan mogen we als feit vaststellen, dat het avond-luiden en het driemaal bidden van het Ave zich zeer snel verspreidde en omstreeks de helft der 14e eeuw zoo goed als algemeen gebruik geworden was, waartoe dan het schenken van aflaten in niet geringe mate heeft bijgedragen. 2 J* E* BraDGETT/ Oor Lady's Dowry, London 1875, blz. 217. 2) Beissel, t.a.pL, blz. 30. *) Notre Dame, 1912, blz. 150. 4) F. Falk, Mariarmm Moguntinum, Mainz, 1906, blz. 178. 371 Doch ternauwernood heeft deze Marfe-b^roeting zich burgerrecht verworven, of een tweede gewoonte begint zich te Ontwikkelen, n.1. het Ave-luiden des morgens. H. — HET AVE-LUIDEN DES OCHTENDS Ook ten opzichte van het luiden in den vroegen morgen zocht men het ontstaan langs verschillende wegen. Zoo vermoedde men, dat de gewoonte zou zijn voortgekomen uit een drieledig gebed, dat in de kloosters, evenals na de Completen, ook des morgens na de Prime gezegd werd. Evenals nu deze gebeden des avonds, verbonden met het luiden der klok, zich langzamerhand ontwikkelden tot het bidden van het driemaal Ave, zoo zou — meende men — zulks ook geschied zijn met de gebeden, zooals deze des ochtends gezegd werden. x) Geheel bevredigend echter lijkt ons deze verklaring niet. Vooreerst toch zou men verwachten, dat zulke ontwikkeling in beide richtingen meer gelijken tred zou gehouden hebben, terwijl nu de gegevens omtrent het morgen-luiden, verbonden met 't bidden van het Wees gegroet, een kleine eeuw jonger zijn dan die over het avond-luiden. Dit laatste immers wordt reeds vermeld in de jaren 1260 tot 1270, terwijl de eerste gegevens omtrent het klokluiden des morgens uit 1330 dateeren. Een ander en meer belangrijk verschilpunt in de ontwikkeling van het Ave-luiden des morgens en des avonds is de inhoud der begroeting. Gaat het over het avond-luiden, dan spreken de bepalingen en aflaatbrieven altijd over het bidden van het Wees gegroet, met de veronderstelde of uitgesproken bedoeling, door dat gebed aan Maria een meer bijzondere hulde te brengen. Indien nu het morgen-luiden eenzelfden ontwikelingsgang had doorgemaakt .als het luiden des avonds, dan zou men toch allereerst dezelfde voorschriften omtrent de begroeting verwachten. Waar echter bepaalde gebeden worden voorgeschreven, daar is 't niet 't Ave zonder meer, doch het eens of meermalen bidden van het Onze Vader, verbonden met drie, vijf of zeven Wees gegegroeten. Eerst een volle eeuw, nadat het morgen-luiden begint op te komen, vinden we een bepaling, n.1. van de synode van Keulen en Mainz in 1423, dat bij het klokluiden des morgens drie Ave's Zonder meer moeten gebeden worden. Wij gelooven dan ook het ontstaan van het morgen-luiden en zijn ontwikkeling tot het speciale Ave-kleppen langs geheel anderen weg te moeten zoeken. l) Dictionnaire d'Archéologie chrétienne et de Liturgie, i.v. Angelus, col. 3073. 372 Sinds de 14e eeuw werd — gelijk reeds lang des avonds— op last der burgerlijke autoriteiten des morgens een klok geluid, om het begin der dagelijksche bezigheden aan te geven. Nu was het gewoonte geworden, om door een afzonderlijk teeken met de klok de geloovigen des avonds aan te sporen om de laatste oogenblikken van den dag te heiligen door een kort gebed. Dat men nu dit gebed deed bestaan uit een Ave ter bijzondere begroeting der H. Maagd, vindt zijn reden in de toen zoo goed als algemeen heerschende meening, dat de boodschap des Engels in de avond-uren zou hebben plaats gehad. Dat heiligen nu van bepaalde oogenblikken door gebed wilde men ook overbrengen naar den morgen en zulks in omgekeerde orde. Vandaar dat na het luiden om het begin van de dagtaak aan te geven, weldra een tweede klokgelui volgde, als een vermaning, om door een kort gebed den nieuwen dag en den arbeid te heiligen. Reden om deze morgen-heiliging in verband te brengen met de Moeder Gods vond men niet; vandaar dat in plaats van het enkele Ave nu het Onze Vader en 'n paar Wees Gegroeten werden voorgeschreven. Dat we in het begin — hoewel sporadisch — toch het morgen-luiden als een bijzondere begroeting der H. Maagd vinden aangeduid, meenen we te mogen afleiden uit een andere, ofschoon niet algemeen en vaak bestreden gevoelen der Middeleeuwers, dat het gesprek tusschen Maria en den boodschappenden Engel heel den nacht door zou geduurd hebben, zoodat eerst tegen den morgen het geheim der Menschwording zou zijn voltrokken. Naarmate echter de groote Maria-vereering der Middeleeuwen haar hoogtepunt nadert, worden ook de bewijzen menigvuldiger, dat het bidden des morgens eveneens in verband te brengen is met de Moeder Gods. Het moge dan eerst nog zijn om door een vijftal Wees Gegroeten zich onder Maria's bescherming te stellen, of om door zeven Ave's haar zeven vreugden te herdenken — toch beperken zich weldra de voorschriften tot de drie gebruikelijke Wees Gegroeten, uitsluitend als begroeting van Maria, waarbij het klokluiden op gelijke wijze geschiedde en zich verder ontwikkelde, als wij bij het avond-luiden gezien hebben. We laten hier nog enkele historische gegevens volgen omtrent de invoering van het Ave-luiden in het vroege morgen-uur. De eerste teekenen hiervan vinden wij in de stad Parma, waar de Bisschop in 1317 verordende, dat eiken morgen een drievoudig teeken met de klok zou gegeven worden, waarbij ieder driemaal het Onze Vader en Wees Gegroet moest bidden. Van haar kant bepaalde de burgerlijke overheid, dat onmiddellijk na dit luiden de werkzaamheden zouden aanvangen. Hier diende dus een en hetzelfde klokgelui 373 voor geestelijk en maatschappelijk doel. Overal elders treffen we ofwel een dubbel luiden aan, of wordt van het klokluiden in verband met het begin van den dagelijkschen arbeid in het geheel niet gegesproken. *) In 1330 vinden we in de geschiedenis der stad Pavia vermeld, dat aldaar sinds kort het morgen-luiden is ingevoerd ter begroeting der Moeder Gods, evenals zulks reeds des avonds geschiedde; dit luiden, hetwelk — zooals wordt opgemerkt — in meerdere plaatsen wordt onderhouden, geschiedde paulo post signum auroras — kort na het teeken, dat de nieuwe dag is aangebroken. 2) Wanneer in Frankrijk ten jare 1368 een synode te Lavaur gehouden wordt, treft men er de bepaling, dat op gelijke wijze als 's morgens ook des avonds de klok geluid zal worden. Daarbij worden 30 dagen aflaat verleend aan allen, die bij dit luiden zullen bidden vijfmaal het Onze Vader ter eere van Christus' vijf wonden en zevenmaal het Wees Gegroet ter herdenking van Maria's zeven vreugden. 8) Uit een aflaatbrief van Paus Bonifacius IX (1389—1404) blijkt, dat in ons land ten jare 1390 het morgen-luiden zijn intrede begint te doen. Want door dien brief wordt een aflaat verleend van drie jaar en drie quadragenen aan allen, die geknield zullen bidden driemaal het Onze Vader en Wees Gegroet, zoodra des morgens of des avonds in de St. Martinus-kerk te Emmerick in het bisdom Utrecht de klok voor het Ave Maria geluid wordt. 4) Het jaar daarop zendt dezelfde Paus een breve aan de geestelijkheid van Beieren met de vermaning, om ook daar in den vroegen morgen de klok voor het Ave Maria te doen luiden en zulks—zoo gaat de Paus verder — volgens het gebruik, zooals dit te Rome en in tal van plaatsen van Italië bestaat. 5) Voor Engeland ontmoeten we de eerste bepaling omtrent het luiden des morgens gedateerd van 1399. Daar bepaalt Thomas Arundel, Aartsbisschop van Canterbury, in overeenstemming met zijn suffragaan-bisschoppen, dat op verzoek van koning Hendrik IV het avond-luiden ook des morgens zal plaats hebben; de geloovigen zullen dan door het bidden van een Onze Vader en vijf Wees Gegroeten Maria eeren, wijl zij aan de Moeder Gods als bruidschat zijn toegewijd en hun land kort te voren van vijanden bevrijd werd, opdat aldus de koning en zijn onderdanen voortaan bij God bescherming x) Notre Dame, 1912, blz. 165. 2) Dictionnaire d'Archéologie, enz. i.v. Angelus, col. 2073; Notre Dame, t.a.pl. *) Notre Dame, 1912, blz. 165. *) Kronenburg, t.a.pl., dl. II, blz. 379, v. ") Dictionnaire d'Archéologie, enz. i.v., Angelus, col, 2073. 374 en vrede mogen erlangen door de bemiddeling der H. Maagd. x) En aldus volgen in de verschillende diocesen de desbetreffende bepalingen elkander zeer snel op, en weldra begint men gelijkheid te brengen tusschen den gebedsvorm bij het avond- en morgen-luiden, door het geknield bidden van drie Wees Gegroeten voor te schrijven, gelijk wij zulks het eerst vermeld vinden op de synoden van Mainz en Keulen ten jare 1433. *) Aldus opgekomen in het begin der 14e eeuw, verspreidt het morgenluiden zich weldra naar alle richtingen en is dit — vóór de eerste helft der 15e eeuw voorbij is — een zoo goed als algemeen heerschende gewoonte geworden, terwijl het naast zich ziet opbloeien het evenzoo spoedig algemeen gebruik, om ook des morgens Maria te huldigen, door geknield driemaal het Wees Gegroet te bidden. III. — HET AVE-LUIDEN DES MIDDAGS Zonder van een oorzakelijk verband te willen spreken, gelooven wij toch, dat het Ave-luiden in den middag langs lange wegen van ontwikkeling is voortgekomen uit het klok-luiden, zooals men dat tot een dubbel doel sinds lang reeds kende. En terwijl deze drie doeleinden onderling in geen verband met elkander stonden, bracht toch het eene luiden der klok de gedachte op het ander, zoodat men er ten slotte toe kwam, om ook op het middag-uur door klokgelui de geloovigen op te roepen tot het Ave-bidden ter eere der Moeder Gods. Niettemin blijft het waar, dat dit middag-luiden het meest duistere deel is in de geschiedenis van het Engel des Heeren. Het middag-luiden tot een bepaald devoot doel ontmoeten we het eerst op het einde der 14e eèuw. De synode van Praag schreef in 1388 voor, dat eiken Vrijdagmiddag in alle kerken de klok geluid moest worden, om aldus de geloovigen het lijden en sterven des Zaligmakers in herinnering te brengen; ieder moest dan — zelfs tijdens den maaltijd — neerknielen en ter eere der vijf wonden des Verlossers vijf maal het Onze Vader bidden, ten einde bevrijd te blijven van pest en vijandelijke invallen, en om een blijvenden vrede af te smeeken. 8) Van eenig verband met het latere Ave-luiden op het middag-uur is hier derhalve geen sprake. Vooreerst toch geschiedde het slechts ééns per week, en vervolgens blijft bij heel den opzet Maria buiten beschouwing. Langzamerhand echter begint men ook Maria te betrekken binnen *) Dictionnaire d'Archéologie, enz. i.v., Angelus, col. 8073; Beissel, tui.pl., blz. 24. *) Dictionnaire d1Archéologie, enz. i.v. Angelus, col. 2074. ') Dictionnaire d''Archéologie, enz. t.a.pl. 375 de grenzen dezer devotie-oefening. Zoo schrijft de synode van Olmütz in 1413 voor, dat men bij het Vrijdagsche middag-luiden geknield zal bidden driemaal het Onze Vader en Wees Gegroet. Daarnaast gaat de synode van Mayence in 1433 een schrede verder, door het bidden der drie Onze Vaders en Wees Gegroeten bij het klokluiden op Vrijdagmiddag te doen strekken om Maria's smarten te eer en, die zij onder het kruis verduurd heeft. In zekeren zin kan dit wekelijksche middag-luiden de aanleiding genoemd worden tot de bepaling, om zulks dagelijks te herhalen* Om de herhaalde invallen der Turken organiseerde Paus Callistus III (1455—1458) in het jaar 1456 door zijn Bulle Cum his superioribus annis een kruistocht van gebeden, waaraan volgens zijn opzet het luiden der klok dagelijks de geloovigen zou herinneren. Waar nu het avond- en morgen-luiden met een bepaalde intentie reeds lang ingang gevonden had, bracht—zoo kunnen wij ons het waarschijnlijke verloop voorstellen — het Vrijdagsche middag-luiden den Paus op het idee, dit verplichtend te stellen voor iederen dag, zoodat het luiden des morgens en des avonds intact bleef. Zoodra men dan ook op het middag-uur het gelui hoorde van de klok — die-al spoedig in den volksmond de Turkenklok heette — moest een ieder neerknielen en driemaal het Onze Vader en Wees Gegroet bidden. De overwinning op de.Turken, kort daarna bij Belgrado behaald, werd dan ook gaarne beschouwd als een gevolg van deze gebeds-kruistocht. Het ligt voor de hand, dat in die landen, welke niet aan het Turksche gevaar onmiddellijk blootstonden, de verordening des Pausen niet zoo bereidwillig gevolgd werd als in meer bedreigde streken, zooals Bohemen, Oostenrijk, Beieren en Hongarije. Bijzonder in Frankrijk voelde men weinig neiging om de overwinning op de Turken af te bidden, wijl men daardoor voor een te groote machtsontwikkeling van Oostenrijk vreesde. Om echter den schijn van ongehoorzaamheid ten opzichte der pauselijke bevelen te ontgaan, verordende Koning Lodewijk XI in 1475, dat zijn onderdanen bij het middag-luiden driemaal het Wees Gegroet zouden bidden met de algemeene intentie, om daardoor den vrede af te smeeken. Men ziet, hoe door een en ander geleidelijk de weg gebaand wordt tot het eigenlijke Ave-luiden des middags, en dit met gelijke beteekenis als zulks sinds langs 's morgens en 's avonds plaats had. Want ten slotte was het luiden des middags zulk een alledaagsch iets geworden, dat men er onwillekeurig mee bleef voortgaan, ook toen het gevaar voor den Turk geweken was. En aldus moest het langzamerhand samensmelten met het morgen- en avond-luiden, met bijbehouden 376 echter van de drie Wees Gegroeten, die men dan ten slotte evenals de beide andere keer en bad ter eere der Moeder Gods. Het zal evenwel hoogst moeilijk blijven, om te bepalen, wanneer men bij het middag-ave de intentie, om voor den vrede te bidden, heeft losgelaten, om in plaats daarvan Maria te huldigen. Want wel treft men tal van bepalingen aan omtrent het luiden zelf en maakt men schenkingen, om zulks mogelijk te maken — wel ontmoet men vaak in verband hiermee heenwijzingen naar het avond-luiden, doch steeds slaat dit op de manier van luiden, in zoover dit des middags op gelijke wijze moet geschieden als des avonds. Treft men hier en daar — zooals in een getijdenboekje uit de jaren 1523 en 1534 x) — een soort beschrijving van deze devotie-oefening aan, dan heet het, dat men bij het drievoudig luiden telkens drie Wees Gegroeten bidt, zonder dat een nadere intentie wordt aangegeven. Men kan dit echter niet als een rechtstreeksch bewijs opvatten, als zou het driemaal daags luiden ter eere van Maria tot volle ontwikkeling zijn gekomen; de mogelijkheid immers blijft niet buitengesloten, dat ook toen nog het diep-ingewortelde vredes-idee met het luiden op den middag in verband gebracht werd. Niettegenstaande het middag-luiden als zoodanig eerst zeer laat ontstond, verheugde het zich toch in een zeer snelle verspreiding. Reeds in 1460 — dus vier jaar na de Bulle van Paus Calhstus III — wordt te Le Puy een beurs gesticht, om de onkosten voor het driemaal daags luiden te bestrijden. In 1508 kent men dit luiden in Italië, in 1523 in Engeland. Wanneer in 1535 de H. Ignatius herstel van gezondheid gaat zoeken in zijn vaderland Spanje, voert hij ook daar de gewoonte van het middag-luiden in, die hij naar eigen verklaring reeds lang te Rome gekend heeft. Als eigenaardige bijzonderheid mag hier gelden, dat Duitschland eerst zeer laat het klokluiden op den middag leerde kennen. In zijn verhandeling over de Maria-vereering behandelt de H. Petrus Canisius ook het Angelus-luiden, doch bespreekt slechts het luiden in den morgen en tegen den avond. 2) Zelfs wanneer Joannes PhiUpsen, Bisschop van Bamberg, in 1606 een devotie-boekje in het licht geeft, spreekt hij wel over het luiden des morgens en des avonds, doch gaat het middag-luiden stilzwijgend voorbij. 8) Wat we ten slotte boven zagen omtrent het avond-luiden, herhaalt zich later voor het luiden op den middag, n.1. de snel elkander op- *) Beissel, t.a.pl., blz. 30. *) Beissel, t.a.pl., blz. 25. 3) Notre Dame, 1913, blz. 169. 377 volgende bepalingen van allerlei synoden, die ons het bewijs aan de hand doen, dat tegen het midden der 17e eeuw het middag-luiden een algemeen gebruik is geworden. J) Toch bleef in verband met dit luiden nog zeer lang de herinnering levendig aan de vroegere herdenking van Christus' lijden, wat op zich weder een bewijs is, hoe langzaam de Maria-huldiging het Ave-luiden van den middag ging beheerschen. Zoo geeft bijv. het devotie-boekje Hortulus anima; van 1500 — en nadien in de vele herdrukken en vertalingen — voor het Ave-luiden de gebruikelijke gebeden aan. En terwijl het voor 's morgens en 's avonds een Maria-antiphone te lezen geeft, zegt het voor 't middag-luiden — zonder van den Vrijdag melding te maken — als volgt: „Bid bij het Ave-luiden op den middag godvruchtig het volgend gebed ter gedachtenis aan het lijden en den dood van Christus: Tenehrae facta; sunt, enz" Een Engelsen gebedenboek, ten jare 1576 opgesteld, ruimt bij de beschrijving van het drievoudig luiden de eereplaats in aan Maria, doch laat bij het middagluiden bidden 'n Onze Vader en Wees Gegroet, terwijl zij, die de kunst van lezen verstaan, in de plaats daarvan zullen bidden de antiphone Christus factus est met de oratie Respice uit de Kerkelijke Getijden van de drie laatste dagen der Goede Week. Voor het morgen- en avondluiden worden de drie thans gebruikelijke verzen aangegeven, die elk gevolgd worden door een Wees Gegroet. Doch dan volgt tevens de zeer teekenende bemerlring, dat sommigen deze Maria-verzen ook bidden bij het middag-luiden. 2) Dit geeft ons dus een bewijs, dat op het eind der 16e eeuw zich de gewoonte begint baan te breken, om ook des middags Maria te huldigen op gelijke wijze, als men dat sinds lang des morgens en des avonds deed. Eveneens is het opmerkelijk hoe andere schrijvers van gebedenboeken beide devotie-oefeningen: herdenking van Christus' lijden en de hulde aan Maria, met elkander trachten te verbinden, door na de gebeden, opgesteld ter eere van de smarten des Verlossers, nog driemaal het Wees Gegroet te laten bidden.8) Ook hier dus weer een zeker streven, om eveneens het luiden op den middag in verband te brengen met de huldiging der Moeder Gods. We mogen zelfs verder gaan en zeggen, dat ook nu nog die herdenking van Christus' lijden zwak doorklinkt in de formule, zooals deze bij het driemaal luiden gebeden wordt, en wier geschiedkundige ontwikkeling thans onze aandacht vraagt. *) Zie de reeks van gegevens hieromtrent bij Beissel, t.a.pl., blz. 30, v.; Notre Dame, 1912, blz. 168, v. s) Dictionnaire d'Archéologie chrétienne, era. i.v. Angelus, blz. 2075. v. a) Beissel, ta.pl., blz. 31. 378 IV. — DE THANS GEBRUIKELIJKE GEBEDEN Ternauwernood ontwikkelde zich het streven om bij het avondluiden Maria op bijzondere wijze te huldigen, of men wist geen betere begroeting te kiezen dan die, welke de H. Geest zelf aan den Aartsengel had ingegeven. Vanaf de eerste ontwikkeling dan ook zien we het bidden van het Ave Maria aangeraden of bevolen, voor zoover zich deze groetenis toen reeds had ontwikkeld. De steeds stijgende belangstelling echter voor deze devotie-uiting werd aanleiding, om rond het driemaal herhaalde Wees Gegroet enkele andere gebeden te vlechten. Dat deze gebeden zeer verscheiden waren, ligt voor de hand, daar de keuze ervan aan de persoonlijke godsvrucht was overgelaten, eer Rome door een bepaalde formule voor te schrijven, ook hierin eenheid bracht. Een eerste gebeden-reeks vinden we in het vroeger aangehaalde devotie-boekje Hortulus animx uit den jare 1500. Het driemaal gebeden Ave Maria wordt telkens voorafgegaan door de woorden: l) Suscipe Verbum, Virgo Maria, quod tibi a Domino per Angelum transmissum est. Ave Maria, etc. D. Dilexisti justitiam et odisti iniquitatem. $K Propterea unxit te Deus, Deus tuus, oleo laetitiae prae consortibus tuis. Oremus. Deus qui de beatae Mariae Virginis utero. Verbum tuum, Angelo nuntiante, carnem suscipere voluisti: praesta supplicibus tuis; ut, qui vere eam Genitricem Dei credimus, ejus apud te intercessionibus adjuvemur. Per eumdem Christum Dominum nostrum. Amen. Ontvang het Woord, o Maagd Maria, dat u van wege den Heer door den Engel is overgebracht. Wees Gegroet, Maria, enz. it. Gij hebt de gerechtigheid bemind en het onrecht gehaat. p-. Daarom heeft U, o God, uw God, u gezalfd met de olie der vreugde boven uw genooten. Laat ons bidden. God, die wilde, dat. uw Woord bij de boodschap des Engels in den schoot der zalige Maagd Maria het vleesch aannam, verleen ons, die U smeeken, dat wij, die haar als waarachtige Moeder van God belijden, door haar tusschenkomst bij U mogen geholpen worden. Door denzelfden Christus onzen Heer. ft. Amen. Ter afwisseling ■— aldus genoemd gebeden-boekje — kon men ook in de plaats dezer gebeden het Evangelie lezen van de Boodschap des Engels, zooals dit voor de drie lezingen in het Klein Officie van Maria tijdens den Advent is aangegeven. Een andere formule werd door de synode van Strassburg in 1549 samengesteld. Deze formule luidde als volgt: 2) 1) Notre Dame, 1913, blz. 170. 2) Notre Dame, t.a.pl. 379 Haec est dies quam fecit Dominus; hodie Dominus afflictionem populi sui respexit et redemptionem misit: hodie mortem, quam femina intulit, femina fugavit. Hodie Deus homo factus est; id quod erat perman sit, et quod non erat assumpsit. Ergo exordium redemptionis nostrae devote recolamus et exultemus dicentes: Gloria tibi Domine: Ave, Maria, etc. Dit is de dag, dien de Heer gemaakt heeft, heden heeft de Heer neergezien op de bedruktheid van zijn volk en bracht Hij verlossing; heden heeft de vrouw den dood verdreven, dien een vrouw gebracht had. Heden is God mensch geworden; Hij bleef wat Hij was en nam aan, wat Hij niet was. Herdenken wij dus godvruchtig den aanvang onzer Verlossing en verheugen wij ons, zeggende: U zij lof, o Heer; Wees gegroet, Maria, enz. Hierop bad men dan het bovenaangehaald kerkelijk gebed, dat ons aan Christus' Menschwording herinnert. De tegenwoordige en eigenlijke formule, nJ. alleen de drie verzen, die in enkele woorden het feit der Menschwording verhalen, vinden we voor het eerst in een catechismus, welke in 1560 te Venetië gedrukt is. Aan het bidden hiervan, onderbroken door de drie gebruikelijke Wees Gegroeten, was voor Napels door Paus Paulus III (1534—1549) een aflaat verleend.*) Hieruit blijkt, dat onze formule aan het pauselijk hof bekend was en er in die mate de aandacht trok, dat zij als de officiëele door Paus Pius V (1566—1572) werd opgenomen in het door hem herziene Klein Officie der allerheiligste Maagd; tevens schonk hij een aflaat aan hen, die op deze wijze Maria driemaal daags bij het kleppen der klok zouden huldigen. De begin-woorden dezer formule brachten tevens een verandering teweeg in den naam dezer vrome oefening, in zoover niet meer werd gesproken van het Ave-luiden, maar van het Angelus of van het Engel des Heeren, zooals nu deze Mark-hulde algemeen bekend is. Ondanks de pauselijke verklaring omtrent het officiëele karakter onzer formule, duurde het zeer lang, eer zij algemeen bij het driemaal luiden gebezigd werd. Dit tegenhouden vond zijn oorzaak in de volgende bijzonderheid. Terwijl men van den beginne af het Aveluiden beschouwd had als een herdenking van Christus' Menschwording, wilde men voor het morgen- en middag-luiden een ander onderwerp ter herdenking kiezen. Als van zelf gingen nu de gedachten heen naar feiten uit het leven des Zaligmakers, die plaats hadden op het uur, waarop men het Ave hoorde kleppen. Het gevolg was, dat men voor het morgen-luiden de keus vestigde op de Verrijzenis des Heeren, wijl deze in het vroege morgen-uur zou geschied zijn; voor het middag-luiden kwam slechts het Lijden des Verlossers in aanmerking, waartoe het sinds lang gekende luiden op Vrijdagmiddag natuurlijkerwijze meewerkte. De herdenking dezer drie feiten had *) Notre Dame, 191a, blz. 170. 380 dan plaats tijdens het bidden der drie Ave's. En als men later een en ander in nauwer verband bracht met de Moeder Gods, dan onderwees men de geloovigen, zooals dit bijv. de synode van Praag in 1605 zulks deed: „dat door het luiden der klok des morgens de herinnering werd opgewekt aan de Verrijzenis van Christus den Heer, die onmiddellijk na zijn opstanding aan zijn allerheiligste Moeder verscheen. Het middag-luiden geschiedde om de herinnering wakker te roepen aan Christus' lijden, waarbij zijn maagdehjke Moeder tegenwoordig was; het avond-luiden eindelijk heeft plaats om met hart en ziel de weldaad d er Menschwording in den schoot der zalige Maagd te gedenken.'n) Deze opvatting van het drievoudig luiden veroverde zich zulk een vaste plaats in het devotie-leven der middeleeuwers, dat mén na de invoering der tegenwoordige formule door Pius V er slechts moeilijk toe kon besluiten om zich ook des morgens en des middags met het geheim der Menschwording bezig te houden. Ten bewijze diene de praktijk, in verschillende richtingen in ons eigen vaderland gevolgd.2) Een veel gebruikt gebedenboek van den vromen priester Simon Verepaeus vermeldt het eerste deel onzer formule pas in de uitgave van 1588 en wel alleen voor het avond-luiden. Een nieuwe uitgave van 1594 laat bij het morgen-kleppen tot aandenken aan 's Heeren Verrijzenis aldus bidden: Koningin des hemels, verblijd u. Ave Maria. Want dien gij waardig waart te dragen. Ave Maria. Is verrezen, gelijk Hij gezegd heeft Ave Maria. Daarna wordt aan dit loflied het gewone gebed na het Reginx cxli toegevoegd. Bij het middag-kleppen wordt het lijden des Verlossers herdacht met deze woorden: Christus de Heer is gevangen om onze zonden. Ave Maria. Waarlijk, onze zwakheden heeft Hij gedragen. Ave Maria. En met de boosdoeners is Hij gerekend. Ave Maria. Als gebed volgt hier het Respice uit het Officie van de laatste dagen der Goede Week. Tijdens het avond-kleppen eindelijk worden de thans gebruikelijke verzen gezegd met het gebed uit de Getijden van Maria Boodschap. Een catechismus, door den Jesuiet Makeblyde in 1620 uitgegeven, verklaart, dat het drievoudig klokluiden ten doel heeft „ons te ver- l) Beissel, t.a.pl., blz. 32. ') De volgende gegevens ontkenen wij aan Kronenburg, t.a.pl., dl. VII, blz. 299, v.v. 381 manen, dat wij de hulp Gods en zijner Moeder dikwijls van doen hebben; ten tweede om ons te herinneren des avonds aan Christus' Menschwording, 's middags aan zijn dood, 's morgens aan zijn Verrijzenis." In 1635 Segt de schrijver Rovenius: „Des morgens bidde men drie Wees Gegroeten of het Regina caeli of een gebed ter eere van Christus' Verrijzenis; des middags zou men ook de gedachtenis van Maria's smarten kunnen houden door de hymne Stabat Mater", terwijl voor het avond-kleppen ter gedachtenis aan de bhjde Boodschap de thans in zwang zijnde verzen worden gegeven. Ten slotte een aanhaling uit een devoot voor kinderen geschreven boekje, in Antwerpen ten jare 1695 uitgegeven onder den titel: Gheestelycke Diamanten, Perelkens ende Blommekens voor de kleyne Kinderen. Het is vervat in den vorm van vraag en antwoord en verklaart het drievoudig klokluiden als volgt: Wat sal ick 's morghens segghen als de kloeke klept f lek lese drymael Weest ghegroet, ende segghe: O Jesu die vander doodt zijt verresen, Wilt mij van alle mijn sonden ghenesen. Wat sal ick segghen 's middaeghs als de kloeke klept ? Ick lese drymael Weest Gegroet, ende segghe: O Jesu, door uv lijden ende bitter doodt, Wilt mij bijstaen in allen noodt. Wat sal ick segghen als de kloeke klept op den avont? Ick lese drymael Weest Gegroet, ende segghe: O Maria, Godts Moeder ende Maeght, Helpt my in alles dat Godt behaeght. Het komt ons niet onwaarschijnlijk voor, dat de H. Kerk rekening heeft willen houden met het zoo duidelijk uitgesproken verlangen van haar kinderen, om mèt de begroeting van Maria bij het Angeluskleppen ook de herinnering aan Christus' lijden en opstanding te blijven verbinden. Hoe anders te verklaren, dat de H. Kerk — wanneer zij in 1724 aan de drie verzen van het Engel des Heeren ook een gebed toevoegt — onder de vele oraties, die het Moederschap van Maria en dus Christus' Menschwording vermelden, haar keus'heeft gevestigd op het nu gebruikelijke gebed, waarin wij smeeken, „dat wij, die door de boodschap des Engels de Menschwording des Verlossers hebben leeren kennen, door zijn lijden en kruis tot de glorie der Verrijzenis mogen gebracht worden?" Voegen wij hieraan nog toe, dat — hetzij door bepalingen van diocesane synoden, hetzij uit particuliere devotie — het gebruik 382 ontstond, om na het bidden van het Engel des Heeren ook de geloovige zielen des Vagevuurs te gedenken. Als overblijfsel van dit gebruik ontmoeten we hier en daar nog de gewoonte, om voor die zielen het schietgebed te zeggen: Dat de geloovige zielen door Gods barmhartigheid mogen rusten in vrede. Door een decreet van Paus Pius VII (1800—1823), uitgevaardigd den nen Juli 1815, werd een aflaat verleend aan hen, die aan de formule van het Engel des Heeren driemaal het Eere zij den Vader zouden toevoegen, om de allerheilgste Drieëenheid te danken voor de aan Maria geschonken voorrechten en meer in het bijzonder voor haar glorievolle opneming ten hemel. In sommige diocesen, alsmede in verschillende religieuze Orden vinden we dit gebruik nog gehandhaafd. V. — VOORSCHRIFTEN EN VERKLARINGEN OMTRENT HET ENGEL DES HEEREN. Toen wegens ingetreden verslapping Paus Benedictus XIII (1724— 1730) op 14 September 1724 een apostolisch schrijven uitvaardigde, ten einde de geloovigen weder tot het bidden van het Angelus op te wekken, gaf hij daarin tevens den volledigen tekst, zooals deze zich intusschen had ontwikkeld en wij dien thans kennen. Tegelijk werden de hiermede verbonden aflaten nader omschreven, alsmede de voorwaarden, om aan deze geestelijke gunsten deelachtig te worden. Wij onthouden ons hier van een opsomming dier aflaten, daar zulks buiten het bestek van dit werk valt. Een nadere bepaling trof den 2oen April 1742 Paus Benedictus XIV (1740—1758) door voor te schrijven, dat het Engel des Heeren steeds geknield, doch vanaf Zaterdagmiddag, di. van af de eerste Vespers van Zondag, en heel den Zondag staande moet gebeden worden. Dit staande bidden moet derhalve — gelijk de H. Congregatie der aflaten op 20 Mei 1896 verklaarde — ook geschieden op de Zaterdagen der groote Vasten, wijl alsdan de Vespers vóór het middagmaal gebeden worden. Tevens verordende Paus Benedictus XIV door hetzelfde decreet, dat gedurende den Paaschtijd het Engel des Heeren zou vervangen worden door het Regina caeli, welk loflied — aldus hetzelfde decreet van 20 Mei 1896 — verplichtend blijft tot en met Zaterdagmiddag vóór het feest der allerheiligste Drieëenheid. Het lag voor de hand, dat men al zeer spoedig allerlei verklaringen zocht voor deze drievoudige begroeting der Moeder Gods. x) ') Bourassé, Ca.pl., dl. III, col. 633; dl. XV, col. 277, a8x, v. 383 Allereerst beschouwt men het driemaal luiden als een blijvende herinnering aan het mysterie van Christus' Menschwording en aan de weldaden, die daarmede verbonden zijn. Hieronder vallen voornamelijk zijn lijden en sterven, alsmede zijn overwinning, behaald bij zijn verrijzenis. Tegelijkertijd wordt door die herinnering onze dankbaarheid opgewekt, omdat alleen wij om het heil en de redding onzer ziel het doel waren dezer geheimen en weldaden. Vervolgens herinnert het Angelus ons aan het aandeel, dat Maria gehad heeft in de geheimen van Christus' leven, en meer in het bijzonder aan haar medewerking bij de Menschwording, haar droefheid bij het heilig lijden en haar vreugde bij de verrijzenis van haar Zoon. Driemaal daags bidden wij tot Maria, opdat zij ons dag en nacht moge beschermen en het goede, dat wij doen, aan God moge aanbieden. Wij bidden tot Gods Moeder des morgens, om den nieuwen dag met God en Maria te beginnen; des middags, om onzen geest, door den arbeid afgemat, eenige rust te geven en weer op te heffen naar het hemelsche; des avonds, om door Maria vergiffenis te bekomen van het kwaad, dat wij gedurende den dag hebben bedreven, en om Maria's schutse tijdens den nacht af te bidden. Eindehjk nog is het driemaal bidden als een weerklank van den lof, door de H. Kerk aan Maria gebracht. Des morgens toch loven wij haar, die genoemd worde de aurora consurgens — het rijzend morgenrood; de middag-hulde gaat naar haar, die wij prijzen als electa ut sol — uitgelezen als de zon; het avond-angelus ten slotte is de hulde voor haar, die is pulchra ut luna — liefelijk als de maan. 384 HOOFDSTUK III - DB ROZENKRANS „Niet zonder schroom — wij zeggen het P. Kronenburg in meer algemeene termen na — en toch ook met blijdschap vangen wij de behandeling van dit onderwerp aan. Ons maakt beschroomd de noodzakelijkheid, om hier van sommige punten te spreken, waarover ■— hoe ook in den laatsten tijd bestudeerd en opgehelderd — nog niet het volle licht, dat allen twijfel wegneemt, is opgegaan. Blijdschap verwekt in ons de gelegenheid, hier geboden, om een schoone bladzijde te schrijven van de geschiedenis der Maria-vereering. Immers de bereidwilligheid, de geestdrift zelfs, waarmede men den Rozenkrans ter hand nam, zoodra die gepredikt werd — de standvastigheid, waarmede men daaraan trouw bleef, zijn een nieuw, overduidelijk bewijs van groote vroomheid en vurige liefde jegens de allerheiligste Maagd."1) Wie den Rozenkrans noemt, denkt allereerst aan een bepaald gebeds-formulier, dat wij — aldus verklaart de H. Kerk officieel — in vijftien maal tien Wees-gegroeten, met tusschenvoeging van telkens één Onze-Vader, verdeelen en waarbij wij gedurende elk tientje een der geheimen van onze verlossing in vrome overweging ons voor den geest stellen. 2) Naar algemeen gebruik laten wij aan dit gebed voorafgaan de Apostohsche Geloofsbelijdenis met één Onze-Vader en drie Wees-gegroeten, terwijl wij elk tientje met een Glorie zij den Vader afsluiten. Tevens bedienen wij ons hierbij van een rozenkrans of bidsnoer, waaraan zich 50 of 150 kralen bevinden, die door grootere kralen in tientallen gesplitst worden. Alvorens de geschiedenis van het Rozenkrans-gebed na te gaan, Zullen wij eerst de onderdeelen ervan in bijzonderheden beschouwen, om aldus tot de dan voor de hand liggende gevolgtrekking te komen, dat we den H. Dominicus noch den insteller, noch zelfs den verspreider van den Rozenkrans kunnen noemen. In verband met deze meening, die vooral in de laatste jaren door gezaghebbende personen verdedigd wordt en meer en meer veld wint, wijzen wij hier op het werk van D. Mézard O.P., Etude sur *) J. A. F. Kronenburg, C.ss.R., Maria's heerlijkheid in Nederland, Amsterdam, 1904— IQJ3, dl. III, blz. 282. f) Breviarium Romanum, in solemnitate SSmi Rosarii, 7 Oct., lectio 4a. 35 385 tes origines du Rosaire, (Caluire, 1912), geschreven met het doel om den H. Dominicus als insteller van den Rozenkrans te handhaven, en dat tevens een wederlegging moest vormen vooral van de bewijzen, door P. Thurston S.J. in de door hem gepubliceerde artikelen *) ten gunste der tegenovergestelde meening geleverd. Den hoofd-indruk van P. Mézard's arbeid kunnen we in dit enkele woord samenvatten: dat een steekhoudend tegenbewijs niet wordt gegeven ondanks alle moeite door P. Mézard aangewend, ten einde het recht van instelling aan de zijde van den H. Dominicus te houden. Daarenboven wekken verschillende hoofdstukken uit dit werk den indruk, alsof de schrijver de door hem opgezette stelling: St. Dominicus is de insteller van den Rozenkrans, maar liefst onbesproken laat en deze verwisselt tegen een andere: De Rozenkrans, ook zelfs in zijn onderdeden, hebben wij te danken aan de Orde der Dominicanen, of vinden wij bij hen in hooge eere. In verband met den boven-aangegeven opzet dezer artikelen, meenden wij reeds hier een enkel woord aan het boek van P. Mézard te moeten wijden. Zoo zal de lezer zich op bekend terrein geplaatst vinden, wanneer wij bij de behandeling der onderdeelen van den Rozenkrans bedoeld werk citeeren om de daar gegeven meeningen. I. — HET BIDSNOER Het gebruik maken van een grooter of kleiner aantal steentjes, om met behulp daarvan bepaalde gebeden af te tellen, vinden wij als een zeer oude gewoonte zelfs bij hddensche volken vermeld. Reeds de oude Brahmanen bedienden zich van een snoer, om daaraan een bepaald aantal malen den naam van hun afgod Vishnu te tellen. In de 13de eeuw verhaalt Marco Polo van den koning van Malabar in Indië dat hij een zijden koord om den hals droeg, waaraan 104 edelsteenen geregen waren en die hem behulpzaam waren om 's morgens en 's avonds eenzelfde getal gebeden af te tellen. En geen vroom Boudhist zult ge ontmoeten, of hij draagt zijn bidsnoer in de hand. 2) Daarenboven brachten opgravingen in het oude Ninivé snijwerk aan het licht, voorstellend twee gevleugelde vrouwenfiguren, in staande houding biddend voor een heiligen boom, de rechterhand smeekend uitgestrekt en in de linker een bidsnoer houdend. 8) Wat het Christendom betreft, is het voorbeeld bekend van den 3 Our popular Devotions, II, The Rosary, in het tijdschrift The Month, London, 1900—iqoi. II Th. Esser, O.P., Unserer Lieben Frauen Rosenkranz, Paderborn 1889, blz. 59. ~H* Ronse' Het Wees Gegroet, Geschiedenis en dogmatische verhandeling. Brugge— Eindhoven, 1926, blz. 13. 386 kluizenaar Paulus uit de 4de eeuw, die — aldus de geschiedschrijver Sozomenus *) — de gewoonte had, dagelijks 300 maal een bepaald gebed te storten; ten einde zich nu in het getal niet te vergissen, nam hij 300 steentjes, waarvan hij er na ieder gebed een wegwierp. Dat een dergelijke wijze om gebeden af te tellen vrij algemeen was, kunnen we opmaken uit de levens van andere kluizenaars, waarin wij vermeld vinden, dat ook zij honderden malen per dag een zeker gebed baden. Dit zou dan tevens de verklaring geven, waarom wij hen met zulk een bidsnoer vinden afgebeeld. 2) Daar het gebruik-maken van losse steentjes moeilijkheden met zich meebracht, kwam men als 't ware onwillekeurig op het idee om — de bovenaangehaalde voorbeelden toonden dit reeds — de steentjes door kralen te vervangen en deze aan een draad te rijgen. Wij noemen dit iets onwillekeurigs, daar wij eenzelfde neiging bij de kinderen opmerken, die het rijgen van armbanden of halssnoeren als een hunner liefste bezigheden beschouwen. De eerste verspreiding van dergelijke bidsnoeren moeten wij volgens alle waarschijnlijkheid zoeken in de kloosters, en wel in de hand der leekebroeders, die in plaats van het koorgebed een bepaald aantal malen het Pater-noster (Onze Vader) moesten bidden. Zoo moesten de broeders in St. Bernardus' Orde 65 keeren, op hoogere feesten 85 maal het Pater-noster met het Gloria Patri bidden; voor de Norbertijnen zien wij dit bepaald op 75 maal het Pater-noster en voor de Karthuizers op 83 Pater nosters en 36 Gloria's. 8) Eveneens vinden wij in den Regel der Carmelieten, gegeven omstreeks 1210, het voorschrift, dat zij, die de Getijden niet kunnen bidden, in plaats daarvan voor de Metten zullen zeggen 25 maal het Onze-Vader, welk getal op Zon- en feestadgen verdubbeld wordt; voor de Kleine Uren Zullen zij telkens 7 maal en voor de Vespers met de Completen 15 maal dit gebed herhalen. 4) Ook de orde der Dominicanen kende zulke voorschriften. Zoo moesten volgens een bepaling van 1256 de leekebroeders voor de overleden leden der Orde jaarlijks 30 maal honderd Onze-Vaders bidden.6) Wij kunnen ons dus zeer goed indenken, dat deze broeders zich van een bidsnoer zullen bediend hebben, ten einde zich aan het juiste getal der hun opgelegde gebeden te kunnen houden. Tegenover deze veronderstelling plaatst Mézard de meening, dat dergelijke bidsnoeren in de 10de en 11de eeuw niet algemeen in l) Historia eccles. lib. 6, cap. 29. (Migne, P.G., dl. 62, col. 1379). ") Dictionnaire d'Archéologte chrétienne et de Liturgie i.v. Chapelet, col. 400. *) D. Mézard, O.P., Étude sur les origines da Rosaire, Caluire (Rhöne), 1912, blz. 25, w. 4) Regula Ordinis Fratrum beatissimse Virginis Maria; de Monte Carmelo, cap. 8, De horis ») Ronse, tjupL, blz. iz. [canonicis. 387 gebruik waren. *) Wij willen zulks gaarne aanvaarden ten opzichte der leeken, doch niet, waar het de kloosterhngen geldt, in welk gevoelen Mézard ons later steunt door te verklaren, dat de leekebroeders wel degelijk een bidsnoer noodig hadden voor het hun opgeopgelegd aantal Onze-Vaders. 2) En — zoo vragen we verder — wanneer dan deze bidsnoeren eerst in de 13de eeuw en wel in de kloosters der Dominicanen zouden ontstaan zijn, 3) heeft dan de verspreiding zulk een spoedig verloop gehad, dat wij in datzelfde tijdvak de bidsnoeren ook algemeen in de handen van leeken zien en dat men toen reeds koopheden en winkels in bidsnoeren kon aanwijzen ? Ofschoon niet met zekerheid kan aangegeven worden, wanneer leeken zich van een dergelijk bidsnoer begonnen te bedienen, moeten we dit tijdstip toch in elk geval vóór de 13de eeuw stellen. Het eerste gegeven hieromtrent stamt uit Engeland en wel omstreeks het einde der 11 de of het begin der 12de eeuw. Willem van Malmbury (f 1143) verhaalt, dat een edele vrouwe, Godiva geheeten en gehuwd met hertog Leofric, in het bezit was van edelsteenen, die aan een snoer waren geregen en waarvan ze er telkens een verschoof, om zich in het bidden niet te vergissen; later het zij dit snoer om den hals van een Maria-beeld leggen. 4) En wanneer tegen het einde der 12de eeuw aan kluizenareSsen in Engeland wordt voorgeschreven, om van een reeks Ave-Maria's telkens tien in een andere houding te bidden, 5), dan meenen we, ook hier veilig het bezigen van een bidsnoer te mogen veronderstellen. Afgezien echter van deze voorbeelden, komt het ons niet onwaarschijnlijk voor, dat het gebruik van dergelijke telmiddelen zich reeds veel vroeger heeft ingeburgerd, aangezien n.1. de boete-lijsten uit de 8ste eeuw niet zelden 'n groot aantal Pater-nosters als pcenitentie opleggen.6) Het bidden van Pater-nosters, waarvan in bijna alle tot nu toe aangehaalde voorbeelden sprake is, gaf aan het bidsnoer den naam van Paternoster, terwijl het bidden aan zulk een snoer met de benaming pdtere werd aangeduid, een benaming, die wij reeds ontmoeten in de pcem'tentiaal-boeken van den H. Bonifacius uit ongeveer de 9de eeuw.7) Toen nu omstreeks de tweede helft der 12de eeuw het Wees-gegroet *) Mézard, ta.pl., blz. gat 2) Ibid., blz. 29. 3) Ibid., blz. 269, 281. *) Dictionnaire d'Archéologie chrétienne et de Liturgie, i.v. Chapelet, col. 401. 5) Ibid., col. 403. • «) j. Binterim, Die vorzüglichsten Denkwürdigkeiten der Christ-katholischen Kirche, Mainz, 1825—1831, bd. 7, dl. I, blz. 116; Esser, t.a.pl., blz. 57. 7) Binterim, t.a.pl.; St. Beissel S.j., Geschichte der Verehrung Maria's in Deutschland wahrend des Mittelalters, Freiburg i.Br., 1909, blz. 240. 388 zich meer en meer begon te verspreiden en van klooster-devotie ook volks-devotie ging worden, verbond men weldra deze Maria-begroeting met het Paternoster. Wanneer wij dan ook de Constituties of kloostervoorschriften uit de 13de en 14de eeuw doorlezen, vinden we aan de leekebroeders mèt een zeker aantal Onze-Vaders een gelijk getal Wees-gegroeten voorgeschreven. Zoo bepaalden de Constituties der Carmelieten. in 1324 opgesteld, dat de leekebroeders voor de overleden confraters, bloedverwanten en weldoeners jaarlijks zullen bidden 20 maal het Psalterium; kunnen zij niet lezen, dan moeten zij hiervoor in de plaats bidden 3000 Pater-nosters en even zooveel Ave-Maria's.x) Het behoeft nauwelijks gezegd, dat men zich bij deze gebedswijziging bleef bedienen van zijn paternoster. Als echter de gewoonte om reeksen van Ave-Maria's te bidden, algemeen ingang vond, moest van lieverlede de naam Paternoster zijn plaats ruimen en ging de benaming van de reeks Ave-Maria's, die men sinds lang als Rozenkrans of Rozenhoed aanduidde, op het daarbij gebezigde bidsnoer over, dat van af ongeveer het einde der 15de eeuw den thans nog gebruikelijken naam van Rozenkrans of Rozenhoedje ontving. Aanleiding hiertoe bood zoo menige legende uit de 13de en 14de eeuw, waarin verhaald wordt, hoe Maria de Ave's uit den mond harer dienaren aanneemt, ze als rozen aan een snoer rijgt en zich daarmede bekranst.2) De hooge vereering eindelijk, waarin het rozenkrans-gebed zich weldra mocht verheugen, werd oorzaak, dat ook de leeken, evenals thans vele kloosterlingen, hun bidsnoer openlijk aan den gordel droegen en de kralen uit edele steenen, uit goud of zilver deden vervaardigen. Aan diezelfde hoogachting moeten we het ook toeschrijven, dat we van de beeltenissen, die de graftomben sieren, de handen met een rozenkrans omstrengeld zien — dat men zich op doek wilde doen vereeuwigen als drager of draagster van een rozenkrans — dat men ook Heiligen, ja zelfs — ongedacht het anachronisme —de Apostelen uitbeeldde met een rozenkrans tusschen de vingeren. 3) II. — DE REEKS AVE MARIA's Als hoofdbestanddeelen van het rozenkrans-gebed geeft de H. Kerk aan: het bidden van 150 Wees-gegroeten, die na elke 10 Ave's door tusschenvoeging van een Onze-Vader in 15 tientjes verdeeld worden *) B. Zimmeemann, Ord. Carm. Disc, Monumenta historica Carmelitana, Lirinae, 1007, dl. I, blz. in. 2) Beissel, t.a.pl., blz. 233. s) De gegevens, hier in enkele regels samengevat, vindt men met tal van bewijzen gestaafd bij Kronenburg, t.a.pl., dl. III, blz. 370 w. 389 en vergezeld gaan van het overwegen van enkele geheimen onzer Verlossing. Als het gebed des Heeren behoeft het Onze-Vader geen geschiedkundige beschouwing, terwijl wij die omtrent het Wees-gegroet reeds elders in dit deel gegeven hebben (blz. 5, v.v.). Het samenvoegen der Ave's tot een bepaalde reeks vraagt dus nu onze aandacht. Toen omstreeks de tweede helft der 12de eeuw het Ave-Maria meer en meer een populair gebed ging worden, stelde men zich er niet mede tevreden, het nu en dan als een groet tot Maria te richten. De hartelijke en echt kinderlijke devotie tot de Moeder Gods bracht de Middeleeuwers er toe de groetenis des Engels telkens en telkens achtereen te herhalen. Onder de vele getallen, die men hiervoor uitkoos en die het ontstaan zouden geven aan verschillende soorten van Rozenkransen, bepalen wij ons hier tot de vroegst in zwang gekomen en zeker de meest-algemeene reeks van 50 of 150 Ave's. Ook van deze gewoonte mogen wij wellicht den oorsprong in de kloosters zoeken. In de oude Orden bestond het voorschrift, dat bij overlijden van een medebroeder iedere priester een H. Mis voor diens zielerust moest opdragen; zij, die geen priester waren, moesten tot dezelfde intentie het geheele Psalterium, di. de 150 psalmen, of zooals elders de bepaling luidde, een derde gedeelte daarvan bidden. Om nu aan ongeletterde medebroeders tegemoet te komen, verving men voor hen het bidden der 50 of 150 psalmen door een gelijk aantal OnzeVaders. Zoo bepaalden de oude gewoonten van Cluny van lang vóór de 1 ide eeuw, dat bij overlijden van een medebroeder uit een ander klooster de niet-priesters 50 psalmen of 50 maal het Onze-Vader moesten bidden.1) We geven deze voorbeelden om te doen zien, dat Mézard zich minstens wel wat overdreven uitdrukt als hij zegt, dat de bewering omtrent het bidden van een aantal psalmen of Onze-Vaders, later gewijzigd in een reeks Ave's, op phantasie zou berusten, wijl hieromtrent geen enkel voorbeeld is aan te halen. 2) Afgaande op de gewoonte om 50 maal, of een veelvoud daarvan, het Pater-noster te bidden, kan het ons niet verwonderen, dat we al zeer spoedig het gebruik zien opkomen, om even dikwijls Maria door den groet des Engels te huldigen. We zagen reeds, hoe men door het verbinden van Pater-noster en Ave-Maria een reeks van deze twee gebeden had; wat natuurlijker bijna, dan dat men om zijn 1) Dictionnaire d'Archéologie chrétienne et de Liturgie, i.v. Chapelet, col. 400 v. 2) Mézard, ta.pl. blz. 24 v. 390 Maria-devotie te uiten, het Onze-Vader uit die reeks wegliet en aldus een krans kreeg van een bepaald aantal Wees-gegroeten. We vinden dan ook in de 12de of zeker in het begin der 13de eeuw, toen voor het eerst de talrijke Maria-wonderen en Maria-legenden verzameld werden, tal van bewijzen, dat het 50 of 150 maal bidden van het Ave-Maria geen onbekende devotie-oefening was. Toch zou volgens Mézard dit veelvuldig bidden van het Weesgegroet eerst door de Dominicanen ingevoerd en onder de leeken verbreid zijn. x) Wij willen hier eenige zijner bewijzen aanhalen om te doen zien, hoeveel moeite de schrijver doet, om voor zijn Orde den roem der Rozenkrans-instelling en verspreiding te handhaven. Zoo wordt van de eerste Ordeleden verhaald, hoe zij des nachts 100 tot 200 maal neerknielden, een beweging, die slechts kan heenwijzen op het daarbij gezegde Ave-Maria (! 1). Want — zoo luidt dan de bewijsvoering — sinds Dominicus' tijd ging het Ave-Maria van een kniebuiging vergezeld. 2) Als men — zoo wil hij ons laten concludeeren — des nachts 100 maal neerknielde, bad men dus (! !) ook 100 maal het Wees-gegroet. Niet zeer logisch geredeneerd! En wat van de eerste zonen van St. Dominicus gezegd wordt, moet dan tevens waar zijn van den Heilige zelf, 8) ofschoon omtrent het herhaald bidden van het Ave-Maria door zijn levensbeschrijvers met geen woord gerept wordt. Een ander bewijs wordt ontleend aan de besluiten van een provinciaal kapittel, in 1257 te Bordeaux gehouden, waar bepaald werd, dat het Wees-gegroet door de eene helft van het koor voorgebeden en door de andere helft en wel op denzelfden toon zou voleindigd worden. Nu kende men slechts — aldus besluit P. Mézard — het Ave-Maria bij het begin en einde der onderdeelen van Maria's Klein Officie, en daar een dergelijk officieel besluit wel niet zal gegeven zijn voor die enkele Ave Maria's, volgt hieruit (!!!), dat men gezamenlijk een reeks Ave-Maria's bad. 4) Maar — stellen wij op onze beurt de vraag — zou het niet veeleer voor de hand liggen, dat men te voren het Ave vóór en na de Uren van het Klein Officie in stilte bad en dat men zulks wilde wijzigen door het luid-bidden ervan voor te schrijven? Daardoor zou men tevens terugkeeren tot het navolgen van wat in het Ordinale van omstreeks 1260 was voorgeschreven: Vóór alle Uren wordt het Ave-Maria gezegd, en die !) Mézard, t.a.pl., blz. 93, v.v. 2) Ibid., blz. 85. *) Ibid., blz. 90. ') Ibid., blz. 93 v. 391 aanvangt, zegge het zoo luide, dat het kan gehoord worden. *) En al gold het dan ook maar een paar Ave's, als onderdeel van een liturgische behandeling was dit belangrijk genoeg, om door een provinciaal kapittel onder de oogen gezien te worden, te meer, daar men blijkbaar van de oorspronkelijke bepaling was afgeweken. Tot staving van bovenstaande bewering vernemen we dan, dat Galvano de la Flamma (1283—1333) het eerste historisch bewijs levert omtrent het 100 tot 200 maal bidden van het Wees-gegroet.2) Maar brengt de schrijver hierdoor de bewijskracht van de eerstgegeven argumenten, die in zijn oog toch óók historisch moeten zijn, niet danig in de knel? Liever steunen wij dan ook op de 12e of 13de eeuwsche verzamelingen van Maria-1 egenden. Zij mogen als feit ook al elk geschiedkundig gezag missen — het telkens terugkeeren van de bijzonderheid omtrent het veelvuldig bidden van het Wees-gegroet, bewijst voldoende het vrij algemeen zijn van deze praktijk, en zulks niet alleen bij kloosterlingen, maar ook bij gewone leeken. Te Gent bijv., waar de begijnen dagelijks haar 150 Ave's baden, nemen zij in 1227 een schenking aan met de verplichting, om het Psalterium of 150 Ave's te bidden voor den gever en diens vrouw.3) Wat wij boven zeiden omtrent het bidden van de 150 psalmen of het vervangen ervan door 150 Wees-gegroeten, kunnen we ook op de leeken toepassen. Zoo had de oudste Maria-broederschap, die wij in ons vaderland kennen, n.1. het te Haarlem omstreeks 1307 opgerichte „Onser Vrouwen Ghilde Maria moeder van onfarmherticheyt" in de statuten bepaald, dat ieder hd van het gilde voor de afgestorven leden zal lezen of doen lezen „Davids souter" (di. de 150 psalmen van David) of zoo hij de psalmen niet kent, dan zal bidden „anderhalf honderd Pater-noster endealsoe menich Ave-Maria".4) Een tweede vraag is: wanneer ontstond nu het splitsen der 150 of 50 Wees-gegroeten in tientallen? P. Thurston haalt een voorschrift aan, omstreeks het einde der 12de eeuw aan Engelsche kluizenaressen gegeven. Gedurende het eerste tientje moest bij elk Ave-Maria de knie gebogen worden; bij het tweede moesten de zusters geknield blijven, doch bij de eerste woorden een buiging maken;, het derde tientje moest gebeden worden in gebogen houding, terwijl de elleboog op den grond 1) Ordinale juxta ritum sacri Ordinis Fratrum Prxdicatorum, Romae, 1921, blz. 116. 2) Mézard, t.a.pl., blz. 88. s) Ibid. blz. 97. *) Kronenburg, t.a.pl., dl. IV, blz. 186. 392 steunde; gedurende het vierde tientje liet men de ellebogen op een bank leunen, terwijl bij het laatste tiental de staande houding moest worden aangenomen. x) Gesteld nu, dat deze kluizenaressen zich bij het bidden van een snoer bedienden, is dan tevens door dit voorbeeld het bewijs geleverd, dat dit bidsnoer in reeksen van tien kralen verdeeld was ? Rechtstreeks volgt dit hieruit niet, ofschoon een dergelijke afscheiding in tientjes ter vergemakkehjking van het tellen al zeer voor de hand ligt. En zoo ja, dan zou men zich — daar er gezwegen wordt over een tusschengevoegd Onze-Vader — zulk een snoer Zonder tusschengelaschte groote kralen moeten voorstellen. Doch tevens zou Thurston dan stilzwijgend verbeteren, wat hij als resultaat Zimer in het tijdschrift „The Month" (1900—1901) gepubliceerde rozenkrans-studie meende te moeten neerschrijven: dat de sphtsing in tientjes eerst uit het midden der 15de eeuw zou dateeren. 2) Deze meening wordt trouwens toch reeds weerlegd door een meer rechtstreeksch bewijs voor een sphtsing, dat geleverd wordt door een1 grafsteen uit het jaar 1373, waar de daarop afgebeelde tempelridder een bidsnoer in de hand heeft, waarvan elke tiende kraal ïete grooter is dan de negende voorgaande, zoodat de groote kraal telkens het einde aangeeft van het tientje, alleen opgevat als een reeks van Ave-Maria's. 3) Het tusschenvoegen van een Onze-Vader en als gevolg daarvan het inlasschen van een groote kraal tusschen elke groep van tien kleine kralen wordt meer en meer toegeschreven aan den Karthuizer Egher of Aeger van Calcar, die in het jaar 1408 te Roermond in geur van heiligheid stierf. Hem verscheen de H. Maagd. Eerst moest hij een Onze-Vader bidden, vervolgens 10 Wees-gegroeten en zoo verder, tot 15 Onze-Vaders en 150 Wees-gegroeten gebeden waren. 4) Toch ontbreekt het niet aan bewijzen, dat een dergelijke sphtsing reeds vroeger bekend was. Een grafsteen uit 1353 in de Dominicanenkerk te Parijs stelt een man voor, met in zijn handen een bidsnoer, waar de 150 kleine kralen door 15 grootere in even zoovele tientjes verdeeld zijn. 5) 3 f^^TTf u^C^°*'e chrétienne et de Liturgie, i.v. Chapelet, col. 403. Jaih^rti^i^^^kz^ ^anegebet im ^und im A^fange des * t2p^ff7£' d'ArcMolo«ie <*r*tienne et de Liturgie, Lv. Chapelet, col. 402; Beissel, *) Dictionnaire ^Archéologie chrétienne et de Liturgie, i.v. Chaoelet col 4.06 • Kro raï;,t,t*dL/I!',b\2W; STD Beissel' S'J" Geschichte deTver'ehr^ng WarJtün 10. una. 17. Jahrhundert, Freiburg 1. Br., 1910, blz. 55. , ™ blz. ?4oISSEI* Geschichte Wees gegroet.... uws lichaams, Jesus Christus, die zich gewaardige, ook ons, zijne en uwe dienaren, na dit ellendig leven op uw voorbede op te nonen en te doen ingaan in het rijk zijns Vaders. Amen. 50. Wees gegroet.... uws lichaams, Jesus Christus, die met den Vader en den H. Geest, en u, zijn glorierijkste Moeder, onoverwonnen en zegepralend regeert tn de eeuwen der eeuwen. Amen. Hierop volgt nog eens: Wees gegroet.... uws lichaams, Jesus Christus, wien eer zij en eeuwige glorie, en ook u, 0 allerzoetste Maagd, zijn Moeder, zij met Hem lof en eer en glorie door alle eeuwigheid. Amen. 1) Een ander voorbeeld geeft 'n Vlaamsch gebedenboek, dat in handschrift is bewaard gebleven. Wij laten het eerste tiental der vijftig overwegingen hier volgen: 1. Dien ghi ontfengen Van den heiligen gheest vermits die gruete des oversten engel Gabriël. Amen. Ave Maria. 2. Die ghi toe handes in uwen lichaem Jesu dragende tot Elisabeth uwer nichten quaemste ende haar groetende. Amen. Ave Maria. 3. Dien ghi reyne maget blivende met groter vroechten baarde. Amen. Ave Maria. 4. Dien die in doekeren wondes ende in der kribben leyde. Amen. Ave Maria. 5. Den die heylighe engelen loofden ende glorie in den hogen songen. Amen. Ave Maria. 6. Den die herderen sochten en te Bethlehem in der kribben vonden. Amen. Ave Maria. 7. Die opten achten dach wort besneden ende Jesus wordt geheeten. Amen. Ave Maria. 8. Den drie coninghen anbeden ende hem gout, wyerock ende myrre offerden. Amen. Ave Maria. 9. Den ghi met uwen moederlicken handen droecht, ende Gode sijn vader in den tempel presentierde. Amen. Ave Maria. 10. Met wien ghi in Egypten vlieden ende na se ven jaren met hem wederom keerde. Ave Maria. Pater Noster. 2) *) Beissel, t.a.pl., blz. 515; Kronenburg, t.a.pl., dl. III, blz. 297. *) Ronse, ta.pl., blz. 48, v.v. 396 Bij het verspreiden van deze wijze van Rozenkrans-bidden, die betrekkelijk spoedig algemeen ingang vond, was men er wel op bedacht, de geloovigen er aan te herinneren, dat het overwegen dezer punten niet tot het wezen van den Rozenkrans behoorde — dat men zelfs aan zijn devotie vrij spel mocht laten, door ze vóór of na het Wees-gegroet te plaatsen, ze in te korten, te verlengen of door andere te vervangen. *) Aldus schreef o.m. nog in 1495 Joannes van Lamsheim bij Worms, hoewel hij er den wensch aan toevoegde, dat de ongeletterde heden bij het Onze Vader, waarmede het tientje begon, zich een der vijf wonden van Christus voor den geest zouden roepen. En in 1507 bemerkt een kloosterling te Maihingen, die aan het hoofd stond van een Birgittinessen-klooster: „Vele vrome heden voegen aan ieder Ave-Maria een feit toe uit Christus' leven en bidden aldus met meer godsvrucht; voor het gewone volk is het echter voldoende 50 Ave's en 5 Onze-Vaders te bidden." 2) Niet lang echter duurde het, of deze 50 toevoegingen ondergingen verschillende wijzigingen. Hetzij om het onthouden der geheimen gemakkelijker te maken, hetzij om ook hier aan Maria den tol der dichtkunst te betalen, reeds op het einde der 15de eeuw begon men de punten omtrent 's Heeren leven en lijden om te gieten in strophen^ eerst van vier, later van acht regels, die zich dan nog op de oude manier aan 't Ave-Maria aansloten. Het kan ons niet verwonderen, dat de toenmalige humanistische beweging ook op deze verzen haar stempel drukte. Zoo vervaardigde Sebastiaan Brand (f 1521) een reeks van 50 geheimen, die hiervan een teekenend bewijs geven. Ter illustratie volge hier het eerste geheim: Stirpis humanae sator ct redemptor Gij, die des menschen Schepper is en Redder, Lapsus in terras Deus ex Olympo, Daalt in zijn Godheid van d'Olymp ... . . des hemels; Virginis quem mox, Gabriele misso, Nauw sprak de Engel, als de schoot der Maged Venter obumbrat. (Ave Maria). Hem mag omvatten. (Wees gegroet).») Dat ook op dit gebied de toch reeds vruchtbare middeleeuwsche dichtkunst rijk voedsel vond, blijkt o.m. uit een 15de eeuwsch handschrift uit Tegernsee, waarin acht reeksen zijn opgenomen, die ieder uit 50 achtregelige strophen bestaan. Het eigenaardige is hier, dat de geheimen verdeeld worden over alle acht reeksen, waarvan er !) Beissel, Geschichte der Verehrung Maria's im 16. und 17. Jahrhundert, blz. 6s: Kronenburg, t.a.pl., dl. III, blz. 350. *) Beissel, Geschichte der Verehrung Maria's in Deutschland wahrend des Mittelalters. hlz. «3> 534. 3) Beissel, t.a.pl., blz. 531. 397 telkens één gebruikt wordt voor de verschillende dagen der week. De eerste reeks behandelt de verhevenheid des Verlossers, de tweede zijn verborgen leven, de derde en vierde zijn werkend leven, de drie daaropvolgende Christus' lijden en de achtste reeks zijn verheerlijking.1) Geheel nieuw is het gebruik, waarvan in het begin der 16de eeuw de eerste teekenen merkbaar worden, om n.1. met het vermelde geheim een korte bede te verbinden. Een geschreven handleiding uit het jaar 1501 wil, dat men volgenderwijs den Rozenkrans zal bidden: - 1. Wees gegroet.... uws lichaams, Jesus Christus, dien gij ontvingt van den H. Geest en niet door de inwerking des vleesches. Hij vervulle ons met de genade zijner heilige vreeze. Amen. 2. Wees gegroet.... uws lichaams, Jesus Christus, na wiens ontvangenis gij het gebergte hebt beklommen. Hij leere ons al het ijdele verachten. Amen. *) De tot hiertoe behandelde voorbeelden gronden zich uitsluitend op de gewoonte, om Maria met 50 Ave's te begroeten, waarop men dan telkens als toevoegsel een herinnering uit Christus' leven en lijden volgen liet. Even geliefd echter was de gewoonte, om driemaal 50 Ave's te bidden en aldus naar het getal der psalmen een soort psalterium ter eere der Moeder Gods samen te stellen. In verband hiermede ontstonden weldra, vooral door toedoen van den grooten Rozenkrans-prediker, den Dominicaan Alanus de Rupe, reeksen van 150 overwegings-punten. Een der eerste voorbeelden hiervan vinden we in een Rozenkransboekje uit 1514, geschreven door Cornehus van Sneek, medebroeder en leerling van Alanus. Hoewel we ook hier, evenals in de reeksen van 50 geheimen zoo goed als steeds een begin gemaakt zien met de Boodschap des Engels, scheen nochtans voor sommigen het leven en lijden des Heeren niet voldoende, om daaruit de 150 toevoegingen te putten. Zoo vinden we voor een reeks Rozenkrans-geheimen, opgesteld door den Karthuizer Joannes Justus Landsberger (f 1539). een begin gemaakt met de schepping, den val der Engelen, enz., waarbij dan telkens een gebed tot den Zaligmaker gevoegd wordt, b.v.: 1. Wees gegroet.... uws lichaams, Jesus Christus, die ons en om ons alles geschapen heeft. Zoete Jesus, dat toch nooit de herinnering aan U uit mijn hart verdwijne. Amen. 2. Wees gegroet.... uws lichaams, Jesus Christus, die de Engelen om hun hoogmoed uit den hemel heeft geworpen. Zoete Jesus, maak, dat ik van deze pest steeds vrij blijve. Amen. *) ') Beissel, t.a.pl., blz. 523. *) Beissel, t.a.pl., blz. 524. 3) Beissel, t.a.pl., blz. 535. 398 Anderen daarentegen breidden de geheimen in zooverre uit, dat Zij tegen het einde melding maken van de zaligheid der Heiligen in den hemel, van Christus' wederkomst en van het laatste oordeel, of gelijk wij reeds met een enkel voorbeeld aantoonden, sloten met een bede om volharding tot het einde en een lofprijzing der drie goddelijke Personen, Menig voorbeeld trouwens bewijst ten duidelijkste, dat men zich bij de keuze der te overwegen geheimen de grootst mogelijke vrijheid voorbehield. Omstreeks 1490 stelde men te Zwolle een Rozenkransboekje samen, dat in de geheimen voor den derden krans Maria's heerlijkheid bespreekt, nJ. den lof die haar voorafging, haar heerlijkheid tijdens haar leven, haar glorie in de eeuwigheid.In een handschrift uit het einde der 15de eeuw, berustend in het Redemptoristenklooster te Wittem, wordt in het derde en vierde tientje van den derden Rozenkrans de heerlijkheid en schoonheid der verheven Vrouwe bezongen. Wij laten deze geheimen met de door P. Kronenburg gegeven vertaling hier volgen. Stant op myn glorie stant op mijn sanctorie ende myn herpe myn orgel en myn veelken Ave. Ic sal op staen salichlyc ende aennemen schoenheit ende omgorden my met moeghentheit ende regnieren met vrolicheit Ave Maria. Maria hadde schoenheit der weder bloeyender bloemen Ave mat ia Sy was blenckende boven der sonnen claerheit Ave maria Sy hadde suverheit boven alle disposicie der sterren Ave ma Haer haer was goutverwich als stralen der mynnen Ave ma Haer oghen blinckende als sterren Haer wanghen als robyn overgoeten met vroechden Ave ma Haer nose als elpenben wtghevende die alre alre soetste roeck Ave Haer lippen als roede roesen van wekken drupen die honichraten Ave ma pr Aldus versiert mach sy wel spreken tot haer lief Ic byn wit blinckende ende roet wtvcoren wt dusenden Ave maria x) Kronenburg, t.a.pl., dL III, blz. 354. Sta op, mijne glorie; staat op, mijn sanctorie en mijn harpe, mijn orgel en mijn vedelken. Ave. Ik zal opstaan zaliglijk, en aannemen schoonheid, en mij omgorden met mogendheid en regeeren met vroolijkheid. Ave Maria. Maria had de schoonheid der weder bloeiende bloemen. Ave Maria. Zij was blinkende boven der zonne klaarheid. Ave Maria. Zij had zuiverheid boven alle rijen der sterren. Ave Maria. Heur haar was goudkleurig als stralen der liefde. Ave Maria. Heure oogen blinkende als sterren. Heure wangen als robijn, overgoten met vreugden. Ave Maria. Heur neus als elpenbeen, gevende den allerzoetsten geur. Ave Maria. Heur lippen als roode rozen, waarvan de honing afdruipt. Ave Maria. Pater noster. Aldus Versierd mag zij wel spreken tot haren beminde: „Ik ben wit blinkende en rood, uitverkoren uit duizenden." Ave Maria. 399 O wat morghengaven ende juwelen worden dese bruyt ghegeven Ave Met hoe preciose ornamenten woert sy versiert Ave maria Sy wort ghecleet mit dat cleet des onsterffelicheits Ave maria Sy woert begaeft mitten halsbant der ghestadicheit Ave maria Sy wbrt begaeft met dat vingerlinck des gheloefs Ave maria Haer worden ghegeven die hantscoen der goeden werken Ave ma Sy wort omhanghen metten goude der mynnen Ave maria Sy wort verciert met die spannen der heiligher ghedachten Ave ma Sy wort verciert met die ghesteenten alre doechden Ave pr nr O, wat morgengaven en juweelen worden deze bruid gegeven. Ave Maria. Met hoe kostbare tooisels wordt zij' gesierd! Ave Maria. Zij wordt gekleed met het kleed der onsterfelijkheid. Ave Maria. Zij wordt begaafd met het halssnoer der bestendigheid. Ave Maria. Zij wordt beschonken met den vingerring des geloofs. Ave Maria. Haar worden gegeven de handschoenen der goede werken. Ave Maria. Zij wordt omhangen met het goud der minne. Ave Maria. Zij wordt versierd met de spannen der heilige gedachten. Ave Maria. Zij wordt getooid met de gesteenten aller deugden. Ave Maria. Pater noster.1) Bij de ontwikkeling der geheimen deed zich weldra een nieuw element gelden, dat n.1. de Heihgen-vereering tijdens het bidden van den Rozenkrans werd ingelascht. Wij zagen reeds terloops, hoe men in sommige toevoegingen aan het Ave-Maria den geest liet heenzweven naar omhoog en zich een enkel oogenblik bezig hield met de beschouwing van de zaligheid der Heihgen in den hemel. Hier zien we, hoe het bidden van den Rozenkrans in verband gebracht wordt met de rechtstreeksche vereering der Heiligen of de zaligspreking van Maria juist als Koningin van het hemelsch hof. In een Rozenkrans-boekje van 1495 lezen we ten opzichte van het derde Rozenhoedje de bemerking: „Gij kunt dit ook bidden tot lof en eere der allerzaligste Maagd Maria en van alle Heiligen, vooral van uw Patronen, opdat zij door hun verdiensten en voorbede voor u van God verkrijgen: genaden voor het tegenwoordige, de eeuwige heerlijkheid voor het toekomende leven en dat zij u in uw stervensuur getrouw mogen bijstaan." 2) Aanvankelijk beperkte men zich in dit punt tot de rechtstreeksche aanroeping van slechts enkele Heihgen. Een reeks van 150 toevoegingen, omtrent 1500 opgesteld, eindigt na 125 punten de overweging aangaande den Zaligmaker en laat het 126ste Ave beginnen met de woorden: „Nu tot de Heiligen, mannen zoowel als vrouwen, bijzonder uw Beschermers." De dan volgende *) Kronenburg, t.a.pl., dl. III, blz. 355, v., 506. *) Beissel, t.a.pl., blz. 563. 400 De verrezen Christus verschijnt aan zijn Moeder (Schilder onbekend) 24 Ave's zijn ieder aan de vereering van afzonderlijke Heiligen gewijd, bijv.: H. Joannes de Dooper, bid voor ons, Ave Maria; H. Hieronymus, bid voor ons, Ave Maria, enz. x) Een zeer uitgebreide reeks overwegingen schreef in 1521 de Dominicaan Alberto de Castello. In het eerste tientje beginnen de overwegingen aldus: Het verlangen der heilige Oudvaders, die de Menschwording van Christus afsmeekten. Onze Vader. 1. Maria is voorafgebeeld door typen uit het Oude Verbond. Wees gegroet. 2. De Maagd Maria is voorspeld door de Profeten. Wees gegroet. Het laatste tientje houdt zich geheel en al bezig met de Heiligen in den hemel en luidt: Overweging van de heerlijkheid der allerheiligste Drieëenheid. Onze Vader. 141. De heerlijkheid der allerheiligste Maagd en Moeder Gods. Wees gegroet. 142. De heerlijkheid der Engelen en zalige geesten des hemels. Wees gegroet. 143. De heerlijkheid der heilige Patriarchen van het Oude Verbond. Wees gegroet. 144. Overweging van de heerlijkheid der Profeten. Wees gegroet. 145. Overweging van de heerlijkheid der Apostelen. Wees gegroet. 146. Overweging van de heerlijkheid der Martelaren. Wees gegroet. 147. Overweging van de heerlijkheid der Kerkleeraars. Wees gegroet. 148. Overweging van de heerlijkheid der Belijders. Wees gegroet. 149. Overweging van de heerlijkheid der Maagden. Wees gegroet. 150. Overweging van de heerlijkheid aller Heihgen. Wees gegroet. !) Ditzelfde thema vinden we breeder uitgewerkt in een iyen eeuwschen Rozenkrans van den Dominicaan Vincent Heusberg, die aan ieder Ave 'n strophe met aanroeping van telkens één Heilige laat voorafgaan.8) Als Koningin aller Heiligen zien we Maria verheerlijkt in den Rozenkrans van Navarrus (f 1586), waar na ieder tientje een gebed wordt toegevoegd, dat wij om de typische stijging in de getallen hier laten volgen. Na het eerste tientje: 10.000 maal mogen wij u loven, o Maagd en Moeder, glorievolle Maria, alle Engelen en Aartsengelen en alle Geesten van het hemelsch Hof, met wie wij u eenmaal in den hemel hopen te zien en te vereeren. Amen. Na het tweede tientje: 20.000 maal mogen u loven.... alle heilige Patriarchen en Profeten, alle onschuldige Kinderen, de H. Joannes de Dooper en alle Heiligen van het Oude Verbond, met wie wij, enz. Na het derde tientje: 30.000 maal mogen u loven.... alle heilige Apostelen, Leerlingen des Heeren, Evangelisten en alle glorievolle Martelaren, met wie wij, enz. Na het vierde tientje: 40.000 maal mogen u loven.... alle heilige Belijders, Bisschoppen, Leeraren, Monnikken, Kluizenaars, met wie wij, enz. *) Beissel, t.a.pl., blz. 563; Kronenburg, t.a.pl., dl. III, blz. 379. a) De geheele reeks dezer punten vindt men bij Beissel, Geschichte der Verehrung Maria's tm 16. and 17. Jahrhundert, blz. 80 v.v. 3) Beissel, t.a.pl., blz. 51, noot 1. 26 401 Na het vijfde tientje: 50.000 maal mogen u loven.... de H. Anna uw moeder, de beide Maria's uw verwanten, de u innig liefhebbende Magdalena en Martha, alle heilige Maagden, Weduwen en Gehuwden, met wie wij, enz. x) In zijn Güldenes Bettbuch (Köln 1730) maakt Pfeilsticker S.J. melding van een in Duitschland toen ter tijde gebruikelijken Rozenkrans, waarin Maria als Vorstin aller Heiligen wordt gehuldigd en aangeroepen. Deze Rozenkrans bestaat uit 6 tientjes, terwijl de titel van Maria als Koningin van een bepaalde Heiligen-klasse in elk Ave wordt ingelascht en wel bij het begin en in de slotbede van het toen tot volle ontwikkeling gekomen Wees-gegroet. Het eigenaardige in dezen Rozenkrans is ook, dat de klassen der Heiligen in geheel tegenovergestelde volgorde dan de thans gebruikelijke geplaatst zijn. Het eerste Ave bijv. luidde aldus: Wees gegroet, Maria, Koningin der Maagden, vol van genade, de Heer is met u, gezegend zijt gij onder de vrouwen en gezegend is de vrucht uws lichaams Jesus. Heilige Maria, Moeder Gods, bid met alle heilige Maagden voor ons, zondaren, nu en in het uur Van onzen dood. Amen. Bij de volgende tientjes wordt Maria aangeroepen als Koningin der Belijders, der Martelaren, der Apostelen, der Profeten en Patriarchen, der Engelen. 2) Om het onthouden der geheimen gemakkelijker te maken, goot men ze in den vorm van een Abecedarium. Reeds Alanus de Rupe had hiervan het voorbeeld gegeven, door telkens 10 toevoegingen met eenzelfde letter in alphabetische volgorde te doen beginnen. Zoo vingen de eerste tien aanroepingen aan met het woord Amabilissimus (Allerbeminnehjkste) — het tweede tiental met Benignissimus (Beweldadigendste). Hij werd hierin nagevolgd door Landsberger, doch zóó, dat deze ieder geheim met één der opvolgende letters van 't alphabet deed beginnen en de geheimen vóór het Ave Maria plaatste. Het beginsel, dat het psalterium van Maria in driemaal 50 Ave's kan gesplitst worden, bood vooral den Dominicanen aanleiding, om de geheimen in drie groote groepen te verdeelen, die het bestaan gaven aan de thans nog gebruikelijke groepeering in blijde, droeve en glorievolle geheimen; de benaming evenwel dezer reeksen werd eerst in de 2de helft der 17de eeuw meer en meer algemeen, sinds de Karthuizer Engelheer in dezen het voorbeeld gegeven had. 8) De eerste, die meer uit beginsel deze sphtsing aanbracht, was Marcus de Weida, die in 1515 zijn bewerking deed steunen op de x) Beissel, t.a.pl., blz. 51. 2) Beissel, t.a.pl., blz. 51 v. 3) Beissel, t.a.pl., blz. 70. 402 toen reeds geloofde legende, als zou de H. Dominicus den geloovigen geleerd hebben drie rozenkransen te bidden, en wel de eerste ter eere van de geheimen uit Jesus' Kindsheid, de tweede uit dank voor zijn lijden en Maria's mede-lijden, de derde ter eere van Christus' en Maria's verheerlijking. *) Vandaar dat de Weida in de blijde geheimen het leven van Maria en Christus behandelt tot aan het einde van diens openbaar leven — in de droeve mysteriën voorvallen vermeldt uit het lijden, terwijl hij in de glorierijke geheimen de verheerlijking van Jesus en Maria, het einde der wereld en de zaligheid der Heihgen bespreekt. 2) Toch ontbreekt het niet aan voorbeelden van vroegeren datum, die reeds op een soortgelijke verdeeling zinspelen. Ook Alanus geeft een zekere indeeling en wordt in 1498 hierin gevolgd door den Franciscaan Dirk van Munster, die in zijn Kerstenspiegel over een drieledigen Rozenkrans spreekt, waarvan de eerste van leliën, de tweede van rozen, de derde van viooltjes is. 8) Ten einde het overwegen der geheimen meer populair en gemakkelijk te maken, stelde men geïllustreerde Rozenkrans-boekjes samen, die de punten der overweging in beeld aan de godsvrucht der geloovigen aanboden. Reeds vóór het einde der 15de eeuw ontmoeten we het eerste dezer boekjes en men ging er mede voort, ook nadat de 15 thans gebruikelijke geheimen in zwang waren gekomen. „Deze afbeeldingen uit de Rozenkrans-boekjes der 16de en 17de eeuw, die men bij het bidden van een Pater of Ave in godvruchtige aandacht beschouwde, hadden dus hetzelfde doel als de 14 lijdens-staties in onze tegenwoordige kerkboeken en op de muren onzer kerken. Ook deze immers zijn geen wezenlijk bestanddeel van de kruiswegoefening, doch willen slechts de verbeelding boeien en ondersteunen door te herinneren aan het feit, dat zij voorstellen." 4) Van nog een ander middel om het aanleeren der geheimen te bevorderen, maakt P. Kronenburg melding. 6) Het was reeds lang gewoonte om de namen der voornaamste Heiligen, wier feest in den loop der maand gevierd werd, in hun begin-letters zóó samen te voegen, dat deze een twee-regehg vers vormden en aldus het onthouden vergemakkelijkten. Ditzelfde gebruik 1) Beissel, Geschichte der Verehrung Maria's in Deutschland wahrend des Mittelalters, blz. 538. 2) Beissel, Geschichte der Verehrung Maria's im 16. und 17. Jahrhundert, blz. 6a. *) Kronenburg, t.a.pl., dl. III, blz. 353. 4) Beissel, t.a.pl., blz. 64; Kronenburg, t.a.pl., dl. III, blz. 357. ') Kronenburg, t.a.pl., III, blz. 358. 403 vinden we ook voor de geheimen van den Rozenkrans toegepast. Ieder geheim is hier met een of twee woorden aangeduid, die zóó zijn opgesteld, dat de velschillende geheimen van één tientje een dubbelen versregel uitmaken. Zoo gaf men de geheimen van het eerste tientje aan met de woorden: Praedicunt; sine vae; ioseph; dat ave; parit a vae; Scinditur; adveniunt; sistunt; fugiunt; duodennis. d.i. Praedicunt: de Profeten voorspellen; sine vee: Maria zonder zonden ontvangen ; ioseph: Maria's huwelijk met St. Joseph; dat ave: de boodschap des Engels; parit a vat: de maagdelijke geboorte van Christus; scinditur: de besnijdenis; adveniunt: aanbidding der herders of der Wijzen; sistunt: de opdracht in den tempel; fugiunt: de vlucht naar Egypte; duodennis: de terug-vinding van den twaalfjarigen Jesus. Ondanks dergelijke hulpmiddelen was en bleef het onthouden der geheimen een tamelijk wel onbegonnen werk; een drang naar vereenvoudiging deed zich dan ook weldra meer en meer gevoelen. En zulks te meer nog, wijl omstreeks het midden der 16de eeuw de thans gebruikelijke slotbede van het Wees-gegroet algemeen in Zwang begon te komen. Door deze slotbede immers werd het Rozenkransgebed niet alleen zeer aanzienlijk verlengd, doch bood uit den aard der zaak ook niet meer zulk een gereede aanleiding, om er een geheim of korte smeekbede aan toe te voegen. Reeds op het eind der 15de eeuw ontmoeten we dan ook een begin met de tegenwoordige praktijk in een kleine handleiding, waarbij gedurende de vijf tientjes een der groote vreugden van Maria beschouwd wordt, n.1. die bij de boodschap des Engels, bij het bezoek aan Elizabeth, bij Christus' geboorte, bij zijn terugvinding in den tempel en bij haar ten-hemel-opneming. Bij de Onze-Vaders moest men dan overwegen de vijf groote bloedstortingen des Heeren: in den hof der Olijven, bij de geesehng, de doornenkroning, de kruisdraging en bij de kruisiging. 1) Een . merkbare vooruitgang in de tegenwoordige richting gaf een Rozenkrans-boekje, dat in 1483 te Ulm verscheen en tot 1502 zes herdrukken beleefde. We vinden daar al de thans gebruikelijke geheimen reeds aanwezig, zij het dan met dit geringe verschil, dat de twee laatste glorierijke geheimen de begrafenis van Maria en het laatste oordeel tot onderwerp hebben. 2) Grooter afwijkingen daarentegen vertoont nog de Kerstenspiegel *) Beissel, Geschichte der Verehrung Maria's in Deutschland wahrend des Mittelalters, blz. 534. ■) Beissel, t.a.pl., blz. 535. 404 door Dirk van Munster geschreven. Deze geeft de volgende geheimen ter overweging aan: Voor het eerste kransje, dat van leliën: ie het verlangen aller eeuwen naar den Verlosser; hoe de zalige en onbevlekte Maagd Maria zonder erfzonde ontvangen werd; haar geboorte en opoffering in den tempel; ae Maria's huwelijk, de boodschap des Engels en de Menschwording van Christus. 3e Het bezoek aan Elizabeth. 4e Christus' geboorte, de Besnijdenis, het bezoek der drie Koningen. 5e De opoffering des Zaligmakers in den tempel, de vlucht naar Egypte, de wederkomst, de terugvinding van den twaalf-jarigen Jesus. Het tweede kransje, dat van rozen, beschouwt: ie het Laatste Avondmaal, 2e Christus in den hof van Olijven. 3e de gevangenneming, den Zaligmaker voor Annas en Caïphas, de geesehng en doornenkroning. 4e Christus' kruisdraging, kruising en dood. 5e De doorboring zijns harten en de afneming van het kruis. De derde krans eindelijk, die van viooltjes, behandelt: ie Christus' Verrijzenis, 2e zijn verschijningen, 3e zijn Hemelvaart, 4e de nederdaling van den H. Geest, 5e de ten hemel-opneming der H. Maagd.x) Intusschen bleek de vereenvoudiging nog niet ver genoeg doorgevoerd. De lange zinsneden, waarin de geheimen bij elk Ave vervat waren, maakten het Rozenkrans-gebed zóó lang, dat het volk tegenzin kreeg in deze devotie-oefening. Daarenboven had de scheuring, door Luther en de zijnen bewerkt, en de daarop volgende afval van zoovelen, het kennen der geloofs-waarheden zoo verslapt, dat men naar allerlei middelen zocht om de kennis daarvan zooveel mogelijk te verdiepen. Daarom trachtte men dit doel ook te bereiken, door de Rozenkrans-geheimen zoovee) mogelijk in te korten en er slechts één te plaatsen aan het begin van elk tientje. Het meest droegen in de 16de en 17de eeuw de Dominicanen bij tot deze verdere ontwikkeling, en nog eer dit tijdperk ten einde is, zien we in Spanje, Itahë en Frankrijk de mysteries in de thans gebruikelijke volgorde overwogen worden. Toch kan niet worden ontkend, dat menig voorbeeld zou kunnen aantoonen, hoe onze praktijk, hoewel steeds verder doordringend, in dien tijd nog niet op volstrekte algemeenheid bogen kon. Trouwens, de oude gewoonte, in ieder Wees-Gegroet met den zoeten Naam de onderdeelen, m.a.w. de losse tafereelen der thans geldende geheimen te verbinden, was zóó diep geworteld, dat we zulks tegenwoordig nog in Duitschland gepraktiseerd zien en ook in onze kerkboeken nog sporadisch ontmoeten. Vermelden we ten slotte de door Rome goedgekeurde gewoonte, x) Kronenburg, t.a.pl., dl. III, blz. 353. 405 om, wanneer men dagelijks slechts vijf tientjes bidt, de blijde geheimen te overwegen op Maandag en Donderdag, de droevige op Dinsdag en Vrijdag en de glorievolle mysteries op Zondag, Woensdag en Zaterdag.l) Vatten we het tot nu toe behandelde samen, dan zien we, dat men na het ontstaan van het Mariaansch Psalterium, d.i. het bidden van 50 tot 150 Ave's, dit weldra in tientjes begon te splitsen, deze opende met een Onze-Vader en ten slotte het Rozenkrans-gebed vervolmaakte door het toevoegen van geheimen uit het leven van Jesus en Maria, eerst bij ieder Ave, later vereenvoudigd tot 15 mysteries, te plaatsen aan het hoofd van ieder tientje. Hiermede hebben we nagegaan de geschiedkundige ontwikkeling van den Rozenkrans in den zin, dien de H. Kerk in de aangehaalde brevier-lessen aan deze godvruchtige oefening geeft. Welk verband nu bestaat er tusschen deze wijze van Maria-huldiging en den H. Dominicus (f 1221), van wien men zoo gaarne geloofde, dat hij de groote verbreider, ja zelfs de insteller van het Rozenkransgebed geweest is? Hoewel het voorafgaande reeds aangeeft wat omtrent deze meening te houden is, willen we toch dit vraagstuk nader behandelen. IV. — DE H. DOMINICUS EN DE ROZENKRANS Deze uitdrukking is door de traditie als geheiligd, en bezwaarlijk kan men z«^h den Rozenkrans voorstellen, zonder dat daarbij aanstonds voor onzen geest het beeld oprijst van den H. Dominicus. En toch zijn weinig uitdrukkingen zóó onhistorisch bijeen gevoegd als deze twee: St. Dominicus en de Rozenkrans. In de tweede helft der 15de eeuw komt plotseling het verhaal naar voren, dat den H. Dominicus huldigt als verspreider van den Rozenkrans — een titel, welke door de steeds stijgende vereering weldra zal gewijzigd worden in dien van Insteller. En aldus zal Dominicus verdedigd worden; aldus zal hij — zij het dan ook niet in bewoordingen, die allen twijfel uitsluiten — worden aangeduid in pauselijke stukken, terwijl beelden en schilderstukken hem zullen voorstellen, den Rozenkrans ontvangend uit Maria's hand. Wat nu is hiervan te houden? Hoe schoon ook opgesteld, hoe telkens ook in naïef-legendarische vormen gegoten, toch moeten we als nuchter feit daartegenover stellen, dat vóór de tweede helft der 15de eeuw geen enkel gegeven l) J. Beringer, Die Ablasse, ihr Wesen und Gebrauch, Paderborn 1906, blz. 396. 406 Dominicus aanwijst noch als den insteller, noch zelfs als den verspreider van het Rozenkrans-gebed, opgevat altijd in den zin, gelijk wij het nu kennen. Gezien den.machtigen invloed, dien de Rozenkrans zou uitgeoefend hebben op de bekeering der Albigenzen, gelet ook op de ruime verspreiding van- en den hoogen eerbied ook voor een devotie-oefening, als het Rozenkrans-gebed toch is — en daartegenover geplaatst het feit, dat eerst ruim twee eeuwen na zijn dood (f 1221) de H. Dominicus in zulk een nauw verband gebracht wordt tot den Rozenkrans, dat alles noodzaakt ons, om geheel het verhaal naar het rijk der legenden terug te verwijzen. Wij willen deze bewering door enkele bewijzen staven, en tevens doen zien, hoe Mézard deze argumenten ontzenuwt (?), ten einde zijn geestelijken Vader als insteller en verspreider van den Rozenkrans toch maar te kunnen handhaven. *) Omstreeks tien jaren na het sterven van den H. Dominicus maakte men het proces zijner heiligverklaring aanhangig. Te Boulogne verschijnen voor de kerkelijke rechtbank negen zonen van den stichter, die hem persoonlijk gekend hebben en zelfs de kleinste bijzonderheden uit diens leven konden weten. Kort daarop wordt het proces te Toulouse voortgezet en zien we 300 getuigen optreden, hooren we uit hun mond vaak onbeduidende voorvallen uit Dominicus' leven. Allen echter, zoowel de leerlingen van den Ordestichter, als de priesters en leeken uit Toulouse — hoewel onder eede opgevorderd om alles mede te deelen, wat zij omtrent Dominicus wisten, zwijgen over den Rozenkrans. Hoe dit zwijgen te verklaren, wanneer onze Heilige inderdaad juist door het prediken van den Rozenkrans de heerlijke en wondere overwinning op de Albigenzen behaald had? Volgens Mézard daalt de waarde van dit bewijs zeer sterk door de omstandigheid, dat te Toulouse slechts 35 personen gehoord zijn, terwijl het getuigenis der overigen alleen bestaat in het onderteekenen van het proces-verbaal. Maar hoe dan het zwijgen van die 35 getuigen te verklaren? Daarenboven verhaalt Mézard, dat de anderen hun handteekening plaatsten, na onder eede de waarheid van het proces-verbaal te hebben bevestigd. Doch om dit te kunnen doen, moesten hun toch eerst de stukken zijn voorgelezen, en dan is het wel eigenaardig, dat geen hunner gewezen heeft op het zwijgen der acten omtrent de instelling en verspreiding van den Rozenkrans. *) Mézard, t.a.pl. blz. 438, w.; zie verder over dit punt: Kronenburg, t.a.pl., dl. III, blz. 285; Beissel, t.a.pl., blz. 544; Dictionnaire d'Archéologie chrétienne et de Liturgie, i.v. Chapelet, col. 404, v.; G. A. Mever, O.P., De instelling van den Rozenkrans, Dé Katholiek, dl. 124, blz. 395, v.v. 407 Reeds in de eerste 80 jaren na den dood van den Heilige doen 18 personen, waaronder twee tijdgenooten van St. Dominicus, een beschrijving van diens leven het licht zien. Doch terwijl talrijke bijzonderheden verhaald worden ovei de godsvrucht en de wijze van bidden van St. Dominicus, zwijgt men over den Rozenkrans. En zulks had toch onmogelijk kunnen geschieden, wanneer de Heilige deze wijze van bidden van Maria zelve geleerd had — zijn godsvrucht tot dit gebed zou te groot geweest zijn, dan dat het aan zijn levensbeschrijvers had kunnen ontgaan. Wel wat licht denkt P. Mézard over dit argument, als hij beweert, dat het voor levensbeschrijvingen niet noodig is, om alles te verhalen en dat zij zich kunnen beperken tot datgene, wat tot stichting strekt van de lezers. Doch was er wel iets, dat méér tot stichting kon bijdragen, vooral in een tijd, toen het bidden van 50 Ave's in zwang kwam, dan juist het heerlijke en wondervolle, dat Dominicus bijzonder door dit gebed bewerkt had? Naast deze geschiedkundige werken plaatsen wij achttien legenden, die uit de 15de eeuw dateeren en waarin wonderen en visioenen van den H. Dominicus worden beschreven. Maar niets lezen we over Maria's verschijning en de overgave van den Rozenkrans, dat toch een buitengewoon aantrekkelijk onderwerp voor onze middeleeuwsche legende-schrijvers zou geweest zijn. Doch ook dit is voor P. Mézard volstrekt geen overtuigend bewijs. „Hoeveel legenden immers — zegt hij — zinspelen niet op het 50 maal of drie maal 50 keer bidden van het Ave?" Toegegeven, maar hier gaat het over den Rozenkrans volgens de tegenwoordige wijze van opvatten, en daarover, gelijk ook over het verband: Maria, Dominicus en Rozenkrans, Zwijgen de legenden. Nemen we de Constituties ter hand — het boek dus, waarin de verklaring van den Regel, het karakter het streven en de werkzaamheden van de Orde zijn neergelegd. Daarin vinden we — en dit geldt reeds van de eerste uitgave in 1228 — wel talrijke voorschriften over de Maria-vereering, doch geen enkel over het Rozenkransgebed. Was nu de Rozenkrans in Dominicus' handen dat wondere wapen geweest., zooals zulks later algemeen zou geloofd worden, zou dan de groote Ordestichter zijn zonen niet op de kracht van dit gebed hebben gewezen, en hen zelfs verplicht hebben tot het bidden van den Rozenkrans, waarvan hij dan persoonlijk zulke heerlijke uitwerkselen zou ondervonden hebben? Wel wordt den leekebroeders een aantal Wees-gegroeten te bidden voorgeschreven, maar dit geschiedt eerst in 1266, terwijl dan noch het telkens gewijzigd getal, noch de manier van bidden ook maar de geringste heenwijzing naar 408 den Rozenkrans bevatten. Nu moge Mézard beweren, dat dit zwijgen voldoende verklaard wordt, doordat de Constituties ook niets vermelden over het verplichte Salve Regina en zij dus met meer recht den niet verplichten Rozenkrans stilzwijgend konden voorbijgaan. Beschouwt men daarentegen de wonderbare gevolgen van het Rozenkransgebed, dan voelt men het onhoudbare van Mézard's bewijsvoering. Hetzelfde karakteristieke stilzwijgen ontmoeten we ten opzichte der Generale Kapittels, waar beraadslaagd wordt over hetgeen den geest eener Orde kan bewaren en versterken. Eerst in 1484 vernemen we een eerste woord over den Rozenkrans, doch zonder dat de H. Dominicus ook zelfs maar genoemd wordt. Is dat zwijgen wel te verklaren, daar het dan toch gaan moest over een devotie, gegroeid in den boezem eener Orde, of beter, ingeplant door den Stichter Zelf — een devotie dus, die even nauw met de jonge Orde verbonden moest zijn als het bruine Scapulier met de Orde van Carmel? Kan men het zwijgen over iets, dat de glorie eener Orde is, zich wel voorstellen in den persoon van een Zal. Jordanus van Saxen, van een H. Raymondus de Pennafort, van een Zal. Humbertus, opvolgers van St. Dominicus als algemeene Overste der Orde? Of noodzaakt dit zwijgen niet veeleer tot de gevolgtrekking, dat hun van een bovennatuurlijk en wonderbaar verband tusschen hun heiligen Vader en den Rozenkrans niets bekend was, en wel juist, omdat dit verband in het geheel niet bestond? Laat Mézard niet trachten, deze moeilijkheid te ontduiken door te beweren, dat de Generale Kapittels óók zwegen, toen Alanus (aan wien we het bewuste verhaal te danken hebben) den Rozenkrans predikte, ten einde den verslapten ijver voor deze devotie nieuw leven in te storten. Wij voeren hem tegen, dat dan toch het Generale Kapittel hèt aangewezen lichaam was om te zorgen, dat die verslapping niet intrad, of doeltreffende voorschriften had moeten geven, zoodra de eerste sporen der verflauwing merkbaar werden. Daarenboven, hoe konden de Generale Kapittels Alanus in zijn streven steunen, daar het meerendeel zijner broeders tegen hem was, juist ter oorzake zijner vermeende visioenen omtrent Dominicus en den Rozenkrans ? Eenzelfde stilzwijgen kenschetst ook de oudste liturgische boeken der Orde, nd. Missaal en Brevier, die geen enkele heenwijzing bevatten naar de Rozenkrans-devotie, wat minstens ten opzichte der oyertalrijke sequensen uit dien tijd toch zeker het geval zou geweest zijn. En dit klemt te meer, omdat vroeger door Generale Kapittels h'turgische voorschriften omtrent feesten, officie en mis-formulieren gegeven werden. 409 Zelfs pauselijke stukken, die over den Rozenkrans handelen, reiken slechts tot het einde der 15de eeuw en drukken zich dan nog Zéér gereserveerd uit. Van een zeer eigenaardige redeneering bedient zich Mézard in verband met het volgende: Het is een feit, dat noch in de bewaard gebleven preeken, noch in de ascetische werken uit den eersten tijd der Orde, ook maar met een enkel woord over den Heilige als Rozenkrans-insteller gerept wordt. En toch, wat beter middel vooral in de Middeleeuwen, den tijd der pieuse Maria-vereering, om deze devotie-oefening te verspreiden, dan juist door prediken en het schrijven van godvruchtige werkjes? Dat de preeken geen melding maken van het Rozenkransgebed, bewijst volgens Mézard niets tegen de traditie. Zulks toch was volgens hem volstrekt niet noodig. Want wanneer wij hooren prediken om Maria door het herhaald Ave te groeten, dan begrijpen we aanstonds, dat hiermede de Rozenkrans bedoeld wordt. Maar — zoo werpen we tegen — begreep dit ook de Middeleeuwer? Had hij geen nadere en uitvoerige verklaring noodig, daar het toch ging over een sinds korten tijd ingevoerde godvruchtige oefening? Doch — zoo gaat Mézard verder — er zijn bewijzen, dat in kloosters van vrouwelijke religieuzen de Rozenkrans gebeden werd, derhalve (!) is er over gepredikt en dus (!) is St. Dominicus oók als insteller voorgesteld. Afgezien van het onlogische in deze redeneering, vragen we slechts, welke Rozenkrans in dit klooster gebeden werd ? En niemand zal kunnen beweren, dat hieronder het tegenwoordige Rozenkransgebed moet verstaan worden. En als Mézard blijft verzekeren, dat er van het begin af wel degelijk over gepredikt is, hoe dan te verklaren, dat er van deze preeken niets is bewaard gebleven? En dat de godvruchtige werkjes (hoe hoogst bevreemdend ook) eerst na het optreden van Alanus de verspreiding van den Rozenkrans trachten te bevorderen, ook dit bewijst volgens Mézard zoo goed als niets. Want er zijn — zoo zegt hij — meerdere werkjes aan te wijzen, die het herhaald bidden van het Ave-Maria aanbevelen. Welnu, wat daar verstaan wordt onder 50 maal Ave, is juist hetzelfde als wat wij aanduiden met het woord Rozenkrans. Doch vergeet de schrijver hier niet, dat de Rozenkrans nog méér elementen bevat dan alleen het herhalen van het Wees-gegroet, en vooral, dat die werkjes in ieder geval St. Dominicus met als insteller vermelden? Een ander bevreemdend teeken is, dat we in heel dat tijdperk geen enkel tafereel ontmoeten, hetzij geschilderd of gebeeldhouwd, dat de traditie komt bevestigen. Wel kende men in de eerste helft der 410 15de eeuw schilderstukken, waarop Maria of het goddelijk Kind worden afgebeeld met een Rozenkrans in de hand, maar het verband tusschen St. Dominicus en den Rozenkrans vinden we voor het eerst op een tryptiek, in 1474 door een onbekenden meester geschilderd. Bevatte de traditie waarheid, zou dan in het bijzonder de rijk-gebeeldhouwde graftombe van den H. Dominicus te Bologna geen herinnering daaraan bewaard hebben ? Zou dan zijn geestelijke Zoon, de rijk-begenadigde Fra Angelico, die heel het leven van St. Dominicus uitbeeldde, zijn penseel niet aan dit feit gewijd hebben ? Van den anderen kant kunnen wel voorstellingen uit de 14de eeuw worden aangewezen, die Dominicanen voorstellen met den Rozenkrans in de hand, maar diezelfde eeuw toont ons ook soortgelijke afbeeldingen van Franciscanen en Carmelieten, zoodat ook hier alle bewijskracht wegvalt. Gezwegen dan nog van de omstandigheid, dat dergedergelijke bidsnoeren geen Rozenkransen zijn in de beteekenis, die wij er thans aan hechten, maar de z.g.n. Paternosters, waarover we vroeger gesproken hebben. Begeven we ons vervolgens naar Prouille, den bakermat der Orde, door de overlevering aangewezen als de plaats, waar Dominicus de verschijning zou hebben ontvangen. Omtrent de geschiedenis nu van het eerste aldaar gestichte klooster werden 544 documenten gepubliceerd, die zich uitstrekken over een tijdvak van bijna anderhalve eeuw (1206—1348); geen enkel dezer bescheiden spreekt over den Rozenkrans. En terwijl we er gegevens vinden, hoe jongedochters uit den eersten stand de wereld verlieten, om in het klooster te leven volgens den geest van St. pominicus — hoe talrijke personen in Zekeren zin tot de Orde toetreden, door haar rijke geschenken en aalmoezen aan te bieden, wordt ons nergens verhaald, dat zulks óm de Rozenkrans-devotie geschiedde, wat we toch wel mochten veronderstellen ten overstaan van een klooster, dat dan hèt heiligdom van den Rozenkrans zou moeten zijn. Wat ten slotte nog een eigenaardig licht werpt op bedoelde legende, is het feit, dat reeds in de 13de eeuw in Duitschland, Engeland en Frankrijk allerlei verhalen de ronde doen omtrent het ontstaan van den Rozenkrans, terwijl geen dezer verhalen melding maakt van den H. Dominicus. En inderdaad, nemen we het Rozenkrans-gebed zooals wij het thans kennen, dan spreken de historische gegevens reeds luide genoeg tegen de waarheid van het Dorninicus-verhaal. Want terwijl de werkzaamheden van den Heilige zich bewegen tusschen het einde der 12de eeuw en zijn sterfjaar in 1221, doet reeds de 12de eeuw 411 ons zien, dat het bidden van 50 of 150 Ave's geen onbekende devotieoefening was en dat de gewoonte om deze Ave's in groepen van tien te splitsen, langzamerhand ingang begint te vinden — feiten, die dus volgens tijdorde aan Dominicus' optreden voorafgaan. Vervolgens begint men eerst in de 15de eeuw met het tusschenvoegen van een Onze-Vader en het overwegen der geheimen — op een tijdstip derhalve, waarop er van een door St. Dominicus uitgeoefenden invloed bezwaarlijk sprake kan zijn. Wanneer dan ook de Brevier-lessen op het Rozenkrans-feest ons — en dan nog onder zeker voorbehoud — verhalen, hoe Dominicus op bevel van Maria den Rozenkrans ging prediken, en zij dan als verklaring van het woord Rozenkrans de tegenwoordige wijze om dien te bidden aangeven, dan nóg zou men daarin tevergeefs een officiëele bevestiging zoeken van de legende. De verklaring immers, gelijk deze thans gegeven wordt, heeft in geenen deele betrekking op den Rozenkrans, zooals men dien in de 13de eeuw bad; deze uitleg is dan ook een tusschenvoeging uit den lateren tijd, wat trouwens voldoende blijkt uit de bovengegeven historische beschouwing omtrent de onderdeelen van den Rozenkrans en waarbij we de twee Kartuizers Hendrik Egher en Dominicus Prutenus zulk een gewichtige rol hebben zien spelen. Het tot nu toe behandelde leidt als van zelf tot de vraag, hoe dan de meening ontstaan kon, als zou de Stichter van de Orde der Dominicanen het Rozenkrans-gebed hebben ingesteld. De bron dezer legende moeten we zoeken in den persoon van Alanus de la Roche, meer bekend onder zijn in 't Latijn overgezetten naam: de Rupe, of, gelijk men hem in ons land noemde: Alanus van der Clip. x) Hij was hd van de Hollandsche Congregatie der Dominicanen, d.i. een vereeniging van kloosters, waar men den Regel in deszelfs oorspronkelijke gestrengheid wenschte na te leven. Men noemde haar naar ons land, omdat dit streven vooral van Nederland en in het bijzonder van het klooster te Rotterdam was uitgegaan. Deze Congregatie werd in 1464 te Rijssel gesticht door Joannes Uytenhoven of (naar zijn veriatijnschten naam) Excuria; in het tijdperk van haar hoogsten bloei omvatte zij 70 kloosters in Nederland, België, Noord-Frankrijk, Noord-Duitschland en Denemarken. Uit deze Congregatie nu sproot voort de groote prediker van den Rozenkrans Alanus de Rupe. Ten jare 1428 in Bretagne geboren, l) Voor de verschillende bijzonderheden omtrent zijn leven, karakter en werken, zie het artikel van G. Meijer O.P. in De Katholiek, dl. 124, blz. 406 v.v. 412 trad hij in de Orde der Predikheeren, weTd er belast met het onderricht in wijsbegeerte en godgeleerdheid en begon toen reeds bij zijn prediking het Rozenkransgebed te bevorderen. Toen hij in 1468 naar Gent en twee jaar later naar Rostock verplaatst werd, vond hij in eenigen zijner medebroeders waardige plaatsvervangers, om de devotie tot den Rozenkrans steeds dieper ingang te doen vinden. Hij eindigde Zijn werkzaam en vruchtbaar leven te Zwolle, waar hij op het feest van Maria's ten hemel opneming in 1475 ziek werd en op haar Geboorte-feest stierf. In de verschillende geschriften nu van Alanus, die een weergave zijn van zijn predikingen, ontmoeten we de beschrijving omtrent een visioen, waarin ten jare 1464 de H. Maagd hem verscheen, teneinde hem te leeren hoe de Rozenkrans moest gebeden worden. Een lieve legende verhaalt ons hieromtrent aldus: x) Hoe onse lieve vrouwe haer openbaerde broeder alanus hoe men haar souter soude lesen Onse lieve vrouwe maria openbaerde haer selven enen broeder van den predicker oerde ghehieten alanus. een groet doctoor inder godheit. Dien si ghetrouwet hadde mit enen rinc van haren ioncfrouweliken haer ghemaect Daer seer costelike gesteenten in stonden, die hi in groter waerdicheit hadde Ende noch veel openbaringhe van haer ontfinc Die ghesturven is int iaer ons heren MIIIIc ende LXXV op onser vrouwen dach nativitas Oec so heeft die waerde moeder gods maria dit (het Rozenkrans-gebed) selve gheleert in voortiden den heilighen Vader Sinte dominicus Ende nu in deser tijt broeder alanus den voorscreven doctoor inder godheit in deser manyeren te lesen. Item inden eersten (krans) die eerste vijftich (Ave's) inder eren dat die enghel gabriël onse lieVe vrouwe maria die boetscap brochte dat si soude ontfanghen den soen gods Ende hoe oetmoedelic si neder sanc in hare herten Ende sprac „siet hier die deerne des heren mi ghescie na dinen woerden" Ende oec mede inder bliscap die si hadde doe si den soen gods ontfinc Ende dat si hem na menscheliker natueren op voede Dit selmen dencken op die eerste vijftich Ave marien ende tot elcke X ave marien een pater noster Dat maect te hoep XV pater noster Die ander vijftich Ave marien selmen lesen inder eren des waerden bitteren lidens ons liefs heren ihesus criste Ende der groter droefheit die onse lieve vrouwe hadde doe si stant onder den cruus mit bitteren rouwe Ende hoor lieve kint also yammerliken sach sterven Ende tot elcke X Ave maria een pater noster Die derde vijftigh ave marien selmen lesen inder eren der bliscappen Die onse lieve vrouwe hadde doe haer lieve kint was verresen Vander doot Ende seide tot sijnre liever moeder dat alle wee Van hem ende van haer gesceyden was Ende der groter vreuchden die si hadde doe si ten hemel ghevoert wert ende gheset totter rechterhant haers liefs kints Ende tusschen elcke X Ave marien een pater noster .... En het visioen, waarmede Alanus zou begunstigd zijn, bevestigt deze met de duurste eeden, waarbij hij alle vervloeking over zich afroept, zoo hij zijn verhaal niet overeenkomstig de zuiverste waarheid geschreven heeft. *) Dr. C. G. N. de Vooijs, Middelnederlandsche Maria-Legenden, Leiden, a j., dl. I, blz. 397 v.v. 413 Maar noch dit, noch zijn talrijke andere visioenen kunnen den toets der critiek doorstaan. Verschillende bijzonderheden toch zijn in lijnrechte tegenspraak met de mystieke godgeleerdheid, dragen het stempel van hallucinatie, zijn zelfs in enkele punten zeer moeilijk overeen te brengen met de katholieke geloofsleer. Daarenboven maakt hij zich schuldig aan historische onjuistheden. Gezwegen nog van het feit, dat hij bijv. St. Dominicus een woning aanwijst in het klooster Sopra Minerva te Rome, welk klooster toch eerst na den dood van den H. Dominicus is gesticht — beroept hij zich tot staving zijner beweringen op de geschriften van twee zijner medebroeders: Joannes de Monte en Thomas de Templo, die volgens het thans algemeen geldend gevoelen nimmer bestaan hebben. Evenwel is het mogelijk, dat anderen hier schuldiger zijn dan Alanus, door bedoelde personen als schrijver te doen optreden, wat dan door Alanus als Werkelijkheid zou zijn aanvaard. *) Om een redelijke verklaring te geven van het bewuste visioen, heeft men dit doen steunen op een vergissing van Alanus' zijde omtrent den hoofdpersoon, dien hij opvoert. Een feit toch is het, dat hij Zeer bevriend was met de Kartuizers van Duitschland en den reeds vermelden Dominicus Prutenus persoonlijk goed gekend heeft. Volgens sommigen zou deze Donunicus door Alanus bedoeld en later met den H. Dominicus verwisseld zijn. 2) Anderen schrijven Alanus als Bretagner een zucht tot dweepen en het meenen-zien van verschijningen toe. En wanneer dan zoo iemand aan een goede zaak, zooals hier de verspreiding van de Rozenkransdevotie, met alle kracht arbeidt en, afgezien van sommigen die hem tegenwerken, door de meesten wordt toegejuicht, dan kan men verklaren, hoe hij ten slotte de grillige producten eener overspannen verbeelding te goeder trouw heeft aangezien voor werkelijkheden en zich daarvan zóó overtuigd hield, dat hij de waarheid ervan zelfs met dure eeden durfde bevestigen. 3) Onbegrijpelijk is dan ook de meening van Mézard, 4), dat Alanus in zijn verhalen allereerst datgene in schrift brengt, wat tot dan toe slechts in mondelinge traditie was blijven voortleven. „Zulk een overlevering toch — zegt hij elders — is niet onmogelijk; want hoe gaarne onderhouden zich niet de eerste volgelingen van een Ordestichter over diens leven en werken? En wanneer hun geestehjke *) Beissel, t.a.pl., blz. 542; Meijer, t.a.pl., blz. 409. *) Dictionnaire d''Archéologie chrétienne et de Liturgie, i.v. Chapelet, col. 406. ») Kronenburg, t.a.pl. ,dl. III, blz. 310; Beissel, ta.pl., blz. 542; Schmitz, t.a.pl., blz. 6 v.v. 4) Mézard, t.a.pl., blz. 291. 4*4 Vader op de altaren geplaatst is, met hoeveel liefde verhalen zij dan niet juist datgene, wat tot dan toe aan de pen der geschiedschrijvers ontgaan is ! Aldus worden zij de scheppers en de getuigen tevens van een traditie, die gedurende langen tijd dergelijke bijzonderheden van het eene geslacht naar het andere overdraagt." Zeker is dit te onderschrijven waar het gaat over inderdaad kleine bijzonderheden — maar is het visioen omtrent de instelhng en het feit der heerlijke gevolgen van Dominicus' Rozenkrans-prediking dan een „kleine bijzonderheid"? En hoe dan te verklaren, dat juist dit feit aan de aandacht der historici is ontsnapt en zooveel minder gewichtige voorvallen niet ? Waarom hier gesproken van een uitsluitend mondelinge overlevering, daar Alanus toch zelf verklaart, dat hij omtrent het feit van Maria's verschijning aan Dominicus verschillende documenten gelezen heeft? 2) Niet te streng dus noemen wij het oordeel, door Quétif en Echard in hun werk over de schrijvers der Predikheeren-orde aangaande Alanus' geschriften geveld, n.1. dat zijn visioenen niets anders zijn dan verdichte verhalen, waardoor Alanus zijn toehoorders als met grondige bewijzen meende te kunnen overtuigen. Zijn voorgewende verschijningen waren parabels en zijne uit de geschiedenis bijgebrachte getuigenissen slechts fabeltjes — zoodat hij beter gedaan had met Zich te houden aan de ware feiten en aan de gronden door het gezond verstand aangegeven. 3) Bijna onmiddelhjk verspreidde zich de Rozenkrans-Dominicuslegende allerwege en vond gereeden ingang. En zóó sterk bleek de invloed van dit verhaal te zijn, dat in 1664 door Rome een plaatje op den Index geplaatst werd, dat niet aan de traditie beantwoordde. Het stelde Maria voor tusschen den H. Franciscus van Assisië en de H. Clara, die uit haar hand een rozenkrans ontvangen. Hetzelfde lot trof in 1758 een andere afbeelding, waarop Maria met aan iedere Zijde een hd der Sociëteit van Jesus, terwijl zij den eene het regelboek, den andere een rozenkrans toereikt. 4) Waarop berustte zulk een spoedige en algemeene verspreiding der legende en hoe den daardoor uitgeoefenden invloed te verklaren? Een en ander vindt slechts zijn reden in de omstandigheid, dat de latere Middeleeuwen veel minder critisch aangelegd waren dan onze tijd: toen zochten velen eer opwekking ten goede dan waarheid, ') Mézard, ka.pL, blz. 239, v. *) Ibid., blz. 296, v.v. s) Beissel, ta.pl., blz. 541; Schmitz, t.a.pL, blz. 6, v. Beissel, Geschichte der Verehrung Mariafs im 16. und 17. Jahrh., Freiburg 1910, blz. 75. 415 en, zoo het verhaalde maar tot deugd opwekte, namen zij het als zoodanig gereedelijk aan, zonder verder onderzoek naar gronden of getuigen. Alanus, de heilige kloosterling en gevierde redenaar, alom predikend over de Moeder Gods en de wijze aangevend, hoe de toenmaals zoo gehefde Maria-devotie door het Rozenkrans-gebed kon bevorderd worden — daarbij zijn plechtige verzekering omtrent hetgeen Maria hem geopenbaard had — wat was er meer noodig om het woord van dezen grooten Maria-dienaar als volstrekt waar aan te nemen en aldus een verhaal te doen ontstaan, waaraan te twijfelen bijna in heel de katholieke wereld een daad van ergernis Zou geweest zijn? En zoo wordt het verklaarbaar, hoe alleen Alanus' verhaal dien heerlijken invloed kon uitoefenen op de verspreiding van den Rozenkrans, en hoe al wat tot ver in de 19e eeuw over deze devotie-oefening geschreven werd, voor 't grootste gedeelte berust op wat Alanus gegepredikt en geschreven heeft. V. — BEGELEIDENDE GEBEDEN Ofschoon de Rozenkrans in wezen bestaat uit 150 Ave's, afgedeeld in tientjes, die door een Onze-Vader worden geopend en waarbij wij bepaalde geheimen uit 's Heeren en Maria's leven overwegen, drong toch langzamerhand de gewoonte door, om nog andere gebeden aan deze devotie-oefening toe te voegen. Zoo openen we thans algemeen het Rozenkrans-gebed met de Geloofsbelijdenis der Apostelen, waarop wij een Onze-Vader en een drietal Wees-Gegroeten laten volgen, terwijl wij elk tientje afsluiten met de lofspraak: Eere zij den Vader, enz. Het toevoegen van bijzondere gebeden begon reeds spoedig na de tot hiertoe behandelde ontwikkeling van den Rozenkrans, en daar dergelijke gebeden het wezen ervan niet raakten, bewogen zij zich even spoedig in verschillende richtingen, waarop dan de persoonlijke godsvrucht nog zeer veel invloed uitoefende. Zoo ging in een Deensch Rozenkrans-boekje uit het einde der 15e of het begin der 16e eeuw een zevental gebeden aan den eigenlijken Rozenkrans vooraf; onder deze gebeden vonden we de Apostolische Geloofsbelijdenis, alsook het gebed, waarmede depriester de Kerkelijke Getijden afsluit (het Sacrosanctae) en dat na ieder Onze-Vader moest gebeden worden. Een ander soortgelijk werkje uit denzelfden tijd laat na iedere 50 Ave's de Geloofsbelijdenis en het Salve Regina bidden.1) l) Schmitz, t.a.pl., blz. 95 v. 416 De ten hemel-opneming van Maria door P. P. Rubens (Brussel, Koninklijk Museum) Elders bestonden deze begeleidende gebeden uit een bepaald aantal Onze-Vaders, al of niet verbonden met het Wees-Gegroet a Tïï?nXxao*} men * vooftchrift: „Men zal in 't geheel lezen* anderhalf honderd Ave-Maria's en bij elke tien een Onze-Vader en een Wees-Gegroet", zoodat feitelijk elk tientje uit elf Ave's bestond. Vandaar zegt een in 1489 gedrukt Rozenkransboekje: „Zoo zijn dan m'e w?1 Rozenkrans vijf Onze-Vaders en Wees-Gegroeten en nog vijftig Wees-Gegroeten." l) Niet zelden ook Het men aan het Rozenkrans-gebed vooraf gaan de acten van geloof, hoop en liefde, of een gebed, waarin men hetzij Mana begroette, hetzij haar bescherming afsmeekte „om den krans waardig te v echten", terwijl de Dominicaan Cornelius van Sneek in zijn Rozenkrans-methode iedere reeks van 50 Ave's met een gebed tot Maria laat besluiten. *) s Van een eigenaardig gebruik ten opzichte der begeleidende gebeden maakt Beisse melding. Een in 1501 geschreven Rozenkrans-handS t aan' het gebed te beg"men met een Onze-Vader en Wees-Gegroet, doch waarbij men op de woorden: „Gezegend is de vrucht uws hchaams, Jesus Christus" laat volgen: „En gezegend zij uw heilige Moeder Anna, uit wie uw maagdelijk vleesch smetteloos is voortgekomen, waarop na de Geloofsbelijdenis de krans op de gewone wijze en zonder verdere onderbreking in de Wees-Gegroeten gebeden wordt. 3) Het üjkt ons niet onwaarschijnlijk, dat wij het bidden der Apostolische Geloofsbelijdenis te danken hebben aan den invloed, door de Kartuizers in de 15e eeuw op het Rozenkrans-gebed uitgeoefend. Toen Hendrik Egher (f 1408) zijn openbaringen omtrent het inlasschen van een Onze-Vader aan een prior in Engeland had medegedeeld, begon deze devotie daar ongemeen te bloeien. Eigenaardig nu is het, dat we er in 1440 reeds een beschrijving ontmoeten, waarin t.rAt^^T' \ bidden Van de Geloofsbelijdenis begonnen wordt, ) terwijl kort daarop een handschrift uit Tegernsee een driedeehgen Rozenkrans eveneens op die wijze telkens laat aanvangen.6) Na de meer algemeene invoering van de Apostolische Geloofsbelijdenis op het eind der 15e eeuw, bleef er nog lang verschil be- 3 Schmitz, t.a.pl„ blz. 26; Kronenburg, t.a.pl„ dl. III. blz 34/7 27 417 staan omtrent de plaats van dit formulier. We ontmoeten dan ook tal van voorbeelden, waar de 12 artikelen des Geloofs aan 't begin van den Rozenkrans gebeden worden, of zooals elders, het slot ervan vormen. Totdat tegen het einde der 16de eeuw in Duitschland en eerst twee eeuwen later ook in ons land de thans heerschende praktijk de overhand kreeg. *) Trouwens, dat de invoering op zich zelf zeer langzaam in haar werk ging, blijkt uit een bulle van Paus Sixtus IV (1471—1484) over den Rozenkrans en dateerend uit het jaar 1479, waarin over de Geloofsbelijdenis nog niet gesproken wordt. 2) Men bad de 12 Artikelen des Geloofs aan het kruisje, dat het Rozenkrans-Snoer sierde. Van dit kruisje vinden we melding gemaakt in een 16e eeuwsche beschrijving van den Birgitta-rozenkrans, die uit de 14e eeuw dateert. Wijl aan dezen Rozenkrans vijfmaal het Pater-noster gebeden moest worden ter eere van Christus' vijf wonden, schijnt het ons niet onmogelijk, dat men reeds spoedig na het ontstaan van dezen Rozenkrans een afbeelding van den Gekruiste daaraan bevestigde, ten einde het beschouwend overwegen dier vijf wonden te vergemakkelijken. Wat den gewonen Rozenkrans betreft, verwijzen we naar een schilderij van omstreeks 1600, waarop wij een rozenkrans-prediking zien afgebeeld. Rondom Maria zweven eenige Engelen, die bidsnoeren van den hemel naar de aarde brengen. Deze kransen, gelijk ook die, welke op een tafel ter uitreiking gereed liggen, zijn alle voorzien van een kruisje. s) Een in 1626 gedrukt boekje vermeldt: Aen de Roosencranskens van vyftich Ave Maria is ghemeenlyck een groot steenken met een cleyn overich, en daar hangt een cruysken aen, om ons te kennen te geven, hoe men het Rosenhoeyken sal sluyten, te weten aen het eerste groote een Pater Noster, aen het cleyne een Ave Maria, aen het cruysken het symbolum des gheloofs, te weten: Ick gheloove in Godt den Vader, enz. 4) Niet onwaarschijnlijk is het kruisje in de plaats getreden van een medaille, waarvan vroeger het bidsnoer voorzien was. Zoo vermeldt een Katwijksch handschrift met Maria-legenden, geschreven in het jaar 1479, omtrent den rozenkrans der Broederschaps-leden: „Item elc broeder of suster sel hebben een minlyc teyken der broeder- !) Beissel, Geschichte der Verehrung Maria's im 16. und 17. Jahrhundert, blz. 78; Kronenburg, t.a.pl., dl. III, blz. 348. *) Beissel, Geschichte. der Verehrung Maria's in Deutschland wahrend des Mittelalters, blz. 513. 3) Beissel, Geschichte der Verehrung Maria's im 16. und 17. Jahrhundert, blz. 49. 4) Kronenburg, t.a.pl., dl. III, blz. 347. 418 schap, dat is een pater noster, of een vyftich int ghemeen ghenoemt. Daer aen gheteykent een penninc mit onser vrouwen heelde. x) Dat zulk een „penninc" nog Jang zijn eereplaats behield, zien we op een door Mézard 2) opgenomen titelblad uit een Rozenkransboekje, gedrukt in 1667. We vinden er Maria afgebeeld, terwijl zij den H. Dominicus een rozenkrans overhandigt, die een medaille heeft in plaats van het kruisje. Aan den anderen kant staat Alanus, wiens krans van een kruisje voorzien is, terwijl rondom Maria een viertal Engelen zweven, die rozenkransen dragen, waarvan slechts aan één 'n kruisje, aan de andere een medaille is bevestigd. Het Onze-Vader, dat wij op de Geloofsbelijdenis laten volgen, is ófwel ontstaan uit de Pater-Nosters, die men eertijds aan het Rozenkrans-gebed deed voorafgaan, óf is, wat ons waarschijnhjker voorkomt, overgenomen van den Birgitta-Rozenkrans, welks uiteinde aan dat van ons bidsnoer gelijk is. Omtrent de drie hierop volgende Wees-gegroeten meent Mézard, dat deze slechts dienden om het begin van den krans aan te duiden 8) j volgens Thurston echter zijn deze drie Ave's ontleend aan den Rozenkrans der H. Birgitta en zouden als onderdeel van den gewonen Rozenkrans omtrent het einde der 16e eeuw meer algemeen ingang hebben gevonden. 4) Wanneer Mézard dan ook als bewijs van een vroegere invoering meent te kunnen wijzen op een bidsnoer, dat voorzien van deze drie kleine kralen, is afgebeeld op een graftombe uit het jaar 1353 6), dan veronderstellen we met het oog op de ontwikkeling van den Rozenkrans, dat hier een Birgïtta-rozenkrans bedoeld is — te meer nog, daar wij op de talrijke door Beissel in diens beide Maria-werken gereproduceerde Rozenkrans-afbeeldingen geen spoor van drie kleine kralen kunnen ontdekken. Men bad deze drie Ave's tot een bijzondere intentie en deed de toevoegingen van het Ave daarmede overeenstemmen. Zoo vermeldt een op 't eind der 17e eeuw gedrukt Rozenkrans-boekje, dat bij het eerste Rozenhoedje op deze drie Ave's na het woord Jesus moest volgen: ie die in ons het ware geloof vermeerdere. 2e die in ons de vaste hoop versterke. 3e die in ons de eeuwige liefde hechter make. 3 De Vooys, t»a.pl., dL III, blz. ai. 3) Mézard, t.a.pl., blz. t/o 832. a) Mézard, t.a.pl., blz. 155. «) Beissel, t.a.pl., blz. 78. •) Mézard, t.a.pl., blz. 155. 4*9 Bij het Rozenhoedje met de droevige geheimen luidden deze toevoegingen: ie die ons verstand verlichte. 2e die onzen wil vervolmake. 3e die ons geheugen versterke. In het derde Rozenhoedje eindelijk moest men bidden: ie die onze gedachten regele. 2e die onze woorden besture. 3e die onze werken volbrenge. l) In Duitschland bidt men deze drie Ave's, om door Maria's voorbede bevestiging in de drie goddelijke deugden te erlangen. 2) De in ons land bij deze drie Ave's gebruikelijke begroeting: „Ik groet u, Dochter van God den Vader...... Moeder van God den Zoon ...... Bruid van God, den H. Geest", lezen we in een ten jare 1730 te Keulen gedrukt gebedenboek. Evenwel zijn daar de drie begroetingen met een kleine wijziging in het Ave zelf ingelascht en luiden: Wees gegroet, Maria, Dochter van den Vader, vol van genade Wees gegroet, Maria, Moeder van den Zoon, vol van genade.... Wees gegroet, Maria, Bruid van den H. Geest, vol van genade 8). Een laatste begeleidend woord is de lofspraak: Eere zij den Vader, enz. Het afsluiten der tientjes kende men reeds zeer vroeg. In den vroeger aangehaalden kloosterregel, in de tweede helft der 12e eeuw voor Engelsche kluizenaressen opgesteld, werd voorgeschreven, dat na ieder tiende Ave moest gezegd worden: „De H. Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten u overschaduwen; daarom zal het Heilige, dat uit u geboren wordt, Zoon Gods genoemd worden. Zie de dienstmaagd des Heeren, mij geschiede naar uw woord." 4) Onze groet: Eere zij den Vader, enz. staat niet onwaarschijnlijk in verband met de benaming Psalterium van Maria, waarmede men het Rozenkrans-gebed aanduidde. Toen men n.1. begon om 150 Ave's te plaats te doen innemen van de 150 psalmen, en zelfs aan die 150 Wees-gegroeten het voorafgaan of er op volgen een kortere of langere strophe, waarin een aan de psalmen ontleende gedachte verwerkt was, lag het voor de hand, het Ave-Maria af te sluiten met de aan het slot der psalmen gebruikelijke begroeting: Eere zij den Vader, enz. Vandaar schreef omstreeks x) Beissel, t.a.pl., blz. 79. 2) Esser, ta.pl., blz. 3, noot; Beringer, t.a.pl., blz. 392. *) Beissel, ta.pl., blz. 52. *) Dictionnaire d'Archéologie chrétienne et de Liturgie, Lv. Chapelet, col. 403. 420 1249 de Dominicaan Joannes de Mailly: „Vele vrouwen en maagden bidden 150 maal het Ave en voegen aan iedere groet het „Eere zij den Vader" toe; aldus zingen zij het zgn. Psalterium van Maria." 1) Volgens anderen zou het „Eere zij den Vader" ontstaan zijn sinds de invoering van de Apostolische Geloofsbelijdenis, die, als handelende over de drie goddelijke Personen, gereede aanleiding bood om dezen groet in te lasschen. 2) In zoover deze woorden het slot van ieder tientje vormen, moeten we de invoering ervan tot de 17e eeuw terugbrengen, waar wij het dan nog zeer sporadisch zien verschijnen. Als voorlooper van het „Eere zij den Vader" vinden wij bij Lodewijk van Blois (f 1566) den groet, die na ieder tientje moet herhaald worden: „Lof zij aan de hel-stralende Drieëenheid, den Vader, den Zoon en den Trooster; lof zij der maagdelijke Moeder van God, nu en in alle eeuwigheid." 3) De eigenlijke lofspraak vinden we het eerst in een Spaansch werk van Fernandez, getiteld Historia de los insignes Milagros (Madrid 1613), waarin we een beschrijving lezen, hoe in de Maria-kerk Sopra Minerva te Rome de Rozenkrans gebeden werd. Men hield zich aan de manier der Kerkelijke Getijden, ten einde aldus de godsvrucht op te wekken. Daarom ving men aan met Deus in adjutorium, dat door een hymne gevolgd werd. Nadat het te overwegen geheim was aangegeven, stemde men een antiphoon aan, waarna het Onze-Vader en 10 Ave's door een dubbel koor gebeden of gezongen werden. Om de gelijkenis met het psalmgezang te vervolmaken, sloot men ieder tientje met het „Eere zij den Vader" enz. *) Dat echter de verspreiding van dezen groet zeer langzaam vorderde, blijkt uit het feit, dat in de tweede helft der 17e eeuw bijv. te Venetië en te Weenen deze toevoeging nog onbekend was.5) Te onzent wordt Zij omstreeks denzelfden tijd door dezen of genen schrijver slechts aangeraden, doch erlangt dan spoedig meerdere bekendheid.6) VI. — OMSTANDIGHEDEN BIJ HET BIDDEN Gelijk vrome priesters het zich eertijds tot phcht rekenden dagelijks de 150 psalmen te bidden, zoo achtten het ook de geloovigen een eereschuld jegens Maria, haar iederen dag door den Rozenkrans, x) Mézard, ta.pl., blz. 154. j) Kronenburg, ta.pl., dL III, blz. 348; Schmitz, ta.pl., blz. 97. s) Beissel, ta.pl., blz. 71. * 4) Mézard, ta.pL, blz. 153. •i Beissel, ta.pl., blz. 78. •) Kronenburg, ta.pL, dL HL blz. 348. 421 haar psalmlied van 150 Ave's te begroeten. We zagen dit reeds geschieden, toen de tegenwoordige Rozenkrans zijn ontwikkelingsproces doormaakte en deze gewoonte breidde zich bijzonder uit, toen men tot de Rozenkrans-broederschap begon toe te treden. Toch wordt een zekere verslapping spoedig merkbaar. Terwijl Sixtus IV (1471—1484) in zijn Rozenkrans-bulle van 1479 nog spreekt over het dagelijksch bidden der 150 Ave's, hooren we nog geen halve eeuw later Paus Leo X (1513—1521) in 1520 verklaren, dat de broeders en zusters van de Rozenkrans-broederschap te zamen of ieder voor zich iedere week driemaal den Rozenkrans bidden.L) Bij de oprichting dezer broederschap te Keulen in 1474 werd de bepaling opgenomen, dat de leden eens per week den Rozenkrans Zouden bidden, ofschoon de leden der eerste broederschap te Douay dagelijks Maria's souter moesten lezen. Men meende deze verzachting te moeten aanbrengen om de leden zelf, wier bezigheden, verstrooidheden en gebrek aan godsvrucht hen verhinderde, zulk een groot aantal Ave's te kunnen en te willen bidden. 2) De gewoonte om eens per week den Rozenkrans te bidden, schijnt van dan af meer en meer algemeen te zijn geworden, terwijl men naar believen den Rozenkrans in onderscheiden deelen kon splitsen. Bij voorkeur bad de geloovige zijn krans in de kerk en wel tijdens het koorgebed der priesters of gedurende de H. Mis, terwijl de leden der broederschap 't liefst Maria door hun Ave's huldigden bij gelegenheid der maandehjksche vergadering, die hen bijeen riep in de kapel of voor het altaar der Rozenlrrans-Koningin. De Kerkelijke Getijden, zoo gaarne door het geloovige volk bijgewoond, eigenden zich wel bijzonder als de tijd voor het bidden van den Rozenkrans. Want juist het Boek der psalmen met zijn 150 liederen had aan den Rozenkrans met zijn 150 Ave's den naam van Psalterium van Maria gegeven — onwillekeurig dus moest die overeenstemming voor den geloovige een stille uitnoodiging zijn, om Zijn psalmen, di. zijn Ave's, te doen samenstemmen met de eigenlijke psalmen, door de priesters in het koor gezongen of gebeden. En wat de H. Mis betreft, zoo lezen we in het Rozenkrans-boekje uit het eind der 15e eeuw, „dat, wijl de H. Mis is ingesteld ter gedachtenis aan Christus' lijden en sterven, dan juist deze geheimen moeten overwogen worden; is zulks voor iemand onmogelijk, dat hij dan gedurende die oogenblikken zijn Rozenkrans bidde, waarin heel het leven van Christus vervat is." 8) l) Schmitz, t.a.pl., blz. 65. ») Ibid., blz. 13. *) Kronenburg, t.a.pl., dl. III, blz. 360. 422 Doch óók ontbreekt het niet aan bewijzen, dat het Rozenkransgebed gestort werd bij processies of bedevaarten en niet minder in den huisehjken kring, terwijl, indien men voor zich zelf door dit gebed aan zijn godsvrucht wilde voldoen, men zulks deed in de kerk zoowel als in huis, waarbij men dan ongetwijfeld gaarne den raad van Alanus opvolgde, om neer te knielen voor een Maria-beeld of 'n voorstelling van een der geheimen, die men bij het Rozenkransgebed overwoog. Kortom, de omstandigheden, welke dit gebed vergezelden, vinden we vervat in een Deensch gedicht uit het eind der 15e eeuw, waar het heet: Gij kunt hem (den krans) bidden ten allen tijde. Hetzij gij wilt wand'len, hetzij gij wilt rijden, Hetzij gij wilt staan, hetzij gij wilt gaan. Gij moogt hem ook deelen, al naar ge wilt; Mits gij daardoor uw godsvrucht slechts stilt, Blijft immer de vrucht van uw bidden bestaan. l) Aldus bad men het Psalterium der Moeder Gods, zoo beteekenisvol geheeten: de Rozenkrans. Want de geheimen, die wij daarbij overdenken, vormen voor Maria een steeds in nieuwen overvloed opspringende bron van eer en van vreugde, die we in de zoet-geurende roos verzinnebeeld zien. De voortdurende herhaling tevens van het Ave-Maria vlecht om het hoofd der Vrouw, die eens den kop der slang verpletterde, een overwinnings-krans van rozen, gevat in het goud der mysteriën van onze verlossing, waarvan we de vruchten eens hopen te plukken om het gebed en de bescherming van Maria. Daardoor is de Rozenkrans een aangenaam, een vruchtbaar gebed — daarom strengelt zich Maria's bidsnoer om de vingeren zoowel van den grootsten geleerde als van den meest-ongeletterden Christen — daarom is de Rozenkrans geworden een gebed, dat zich eigent voor alle gesteltenissen der ziel, voor alle tijden van het Kerkelijk Jaar. Zóó opgevat gelijkt het Rozenkrans-gebed op onze kerkklokken, „die, terwijl zij in telkens breeder kringen haar tonen door het luchtruim drijven, harmonisch samenstemmen met het gevoel van ieder, die haar beluisteren. Den treurende klinken zij droef, den blijde vreugdevol; ter feestelijke Hoogmis roepen zij met statige galmen, den begrafenisstoet volgen zij met somber, dof gebrom. En toch altijd dezelfde klokken met klanken van hetzelfde metaal." 2) *) Schmitz, t.a.pl., blz. 100. s) Kronenburg, t.a.pl., dL III, blz. 359. EINDE VAN HET TWEEDE DEEL. 433