HISTORISCHE OPSTELLEN VI DE FRANSCHE OMWENTELING IN DE JAREN 1TS9-1T95 DOOR W. ANTHEÜNISSEN ZUTPHEN - W, J.THIEME&C'E - MCMXXX Prijs f 2.50 Historische Opstellen VI DE FRANSCHE OMWENTELING IN DE JAREN 1789—1795 DOOR W. ANTHEUNISSEN ZUTPHEN — W. J. THIEME & CIE — MCMXXIX ZINSTORENDE DRUKFOUTEN IN DE FRANSCHE OMWENTELING. Blz. 8 regel 9 v. o. staat uiting, lees: uitging. „ 17 „ 5 ,, „ desposie, lees: despotie. „ 21 , 7 v. b. kiningschap, lees: koningschap. ,, 25 „ 1 en 2 v. o. de aanvangswoorden „de" en „als" moeten worden verwisseld. „ 71 regel 1 v. b. staat sans les ruines, lees: sons les ruines. „ 99 regel 17 v. b. staat niet rustiger, lees: niet érnstiger. „ 108 „ 1 tg „ Oostenrijksche kwestie, lees: Oostersche kwestie. DE FRANSCHE OMWENTELING IN DE JAREN 1789—1795* HET ANCIEN REGIME. „La France est un royaume composé, de pays d'Etats et de pays d'administrations mixtes, dont les provinces sont étrangères les unes aux autres, oü certaines contrées sont affranchies totalement des charges dont les autres supportent tout le poids, oü la classe la plus riche est la moins contribuante, oü les privileges rompent tout équilibre, oü il n'est possible d'avoir ni règlé constante ni voeu commun; c'est nécessairement un royaume trés imparfait, trés rempli d'abus, et tel qu'il est, impossible a gouverner." Ziehier een weinig aanlokkelijk beeld van Frankrijk in de tweede helft der 18de eeuw, geschetst door een tijdgenoot, n.1. door Galonne, den bekenden minister van Lodewijk XVI. Ongelijkheid in samenstelling, ongelijkheid in administratie, ongelijkheid ten opzichte van den belastingdruk, ongelijkheid in anderen zin door de verschillende privileges, het zijn de voornaamste gebreken in een paar woorden aangestipt. Wat vooral de aandacht trekt is de onmogelijkheid om het land te besturen. Dat is een verwijt aan de regeering, hetwelk Galonne openlijk uitsprak en waarvan men de juistheid overal in den lande erkende. Wellicht geen grooter grief heeft het Fransche volk in de 18de eeuw gekoesterd dan juist het besef, dat de regeering machteloos was, dat het koningschap geheel verzwakt was, niet in staat om de geringste hervorming tot stand te brengen. Men gevoelde ANTHEUN1SSEN, Geschiedenis IL « 2 algemeen de behoefte aan een krachtige regeering, waaraan men in vol vertrouwen de leiding van 's lands zaken kon overlaten, welke volkomen in staat was een einde te maken aan de bestaande anarchie. Als de Fransche natie in beweging komt, gaat het niet tegen het despotisme, maar tegen de regeeringloosheid. De verschillende staatsinstellingen pasten niet langer bij den huidigen toestand, zij fuctionneerden niet meer behoorlijk. Wat men verlangde was een behoorlijke staatborganisatie. Dat bedoelde men, als men sprak van eene constitutie. Als Turgot aan den Koning schrijft: „Tout le mal vient de ce que la France n'a pas de constitution" denkt hij niet in de eerste plaats aan eene staatsregeling als de in dien tijd zoo hoog geprezen Engelsche staatsorganisatie, waarvan men had gelezen in het boek De L'esprit des lois van Montesquieu. Turgot gaf uiting aan het algemeen gekoesterde verlangen naar eene geregelde organisatie. Inderdaad het koningschap in de dagen van Turgot en Calonne was niet meer te vergelijken met de krachtige vorstenmacht uit de dagen van Lodewijk XIV. Overziet men de geschiedenis van het absolutisme in zijn geheel, dan blijkt, om het eens in heel alledaagsche termen te zeggen, dat het volstrekt niet altijd rozengeur en maneschijn was. De absolute vorstenmacht, die wij in de middeleeuwen zien opkomen, en zich in de nieuwe geschiedenis verder zien ontwikkelen, heeft van meet af aan met verzet te kampen gehad. Bekend is, dat in Frankrijk het koningschap zich in de middeleeuwen boven het leenwezen wist te verheffen door vergrooting van het koninklijk domein en onder invloed der juristen, die door toepassing van het Romeinsche recht de koningen krachtig steunden bij hun streven naar absolute macht. Bij dat streven komen de koningen in botsing ie met den Paus als hoofd der Kerk, die geen gelijke macht 3 naast zich kan dulden (denk b.v. aan den strijd tusschen Philips IV den Schoone en Bonifachis VIII); 2e met de onderdanen zelf, die op den duur tot het besef komen, dat de vorst er is ter wille van de onderdanen en voor zich het recht opeischen zich van een vorst te ontdoen, wanneer hij misbruik maakt van zijne macht. Het zijn in het bijzonder de bevoorrechte standen, die weigeren in den koning iets meer te zien dan den primus inter pares. Wat is nu het resultaat van dezen strijd geweest? Van dit tweetal, laten wij ze noemen anti-monarchale elementen, is het eerst de Curie bedwongen. Het is de Fransche koningen gelukt den Paus op een afstand te houden. Zelfs een trouw dienaar der Kerk als Lodewijk de Heilige duldde geen inmenging der Kerk in de Fransche Staatszaken. Niet geheel en al, maar toch voor een groot deel mag aan de krachtige monarchale positie worden toegeschreven dat b.v. de Fransche geschiedenis geen Investituurstrijd kent, zooals de middeleeuwen dien te zien geven tusschen Paus en Duitschen Keizer. Dank zij het sterke en absolute vorstengezag was het mogelijk, dat de Kerk in Fnuikrijk tegenover de Curie een zelfstandige positie kon handhaven (Concordaat van 1516, Gallicaansche declaratie van 1682). Wat het tweede element aangaat, vooral onder invloed der Hervorming wordt meer en meer de gedachte der gelijkwaardige, vrije persoonlijkheid der individuen levendig. Er ontwikkelt zich een theorie, volgens welke de staat gevestigd is op alle deelgenooten, terwijl de vorst, krachtens de overeenkomst met zijn volk tot zijne verheven plaats is geroepen. In die theorie lag niet alleen besloten de gedachte aan een begrensde macht van den monarch, welke hij als het ware ontleende aan eene opdracht van het volk, maar tevens schonk zij aan het volk als medecontractant rechten tegenover den vorst met betrekking tot het vervullen van zijne plichten. Tot hoever deze rechten gingen, in het bijzonder 4 als de vorst misbruik maakte en zich als een tyran gedroeg, is eene strijdvraag, welke tot het einde der 18de eeuw levendig is gebleven. Deze staatsrechtelijke theorie, bekend als de leer der monarchomachen, neergelegd o.a. in het bekende werk van Du Plessis Mornay, is niet ontstaan in het tijdperk der nieuwe geschiedenis. Reeds in de middeleeuwen is deze leer verdedigd door die theologen, die pleitten voor een afzonderlijk naast het recht der Kerk bestaand recht van den Staat (De defensor pacis van Marsilius van Padua). Het is eene middeleeuwsche gedachte, neergelegd in het werk van Thomas van Aquino, dat het bestuur van den tyran niet wettig is, omdat het niet strekt tot het algemeen welzijn, dat omverwerping van zoodanig bestuur niet het karakter van oproer draagt. Het eerste staatsstuk, waarin men deze gedachte vindt uitgedrukt, is de Joyeuse Entree van Johanna van Brabant van 1356. Wij weten, dat het niet bij de theorie is gebleven. Wij kennen de werkelijkheid (soms bloedige werkelijkheid: onthoofding van Karei I). De Schotten hebben Maria Stuart verjaagd, de Nederlanden zeggen Philips II de gehoorzaamheid op. De staatsleer der monarchomachen heeft niet alleen beteekenis als eerste uiting van het begrip volkssouvereiniteit, doch ook nog in een ander opzicht. Het is duidelijk, dat het absolutisme nooit wilde erkennen, dat het vorstengezag zijn oorsprong vond in eene opdracht van het volk. Vandaar, dat tegenover het staatsrecht der monarchomachen het denkbeeld van het goddelijk recht weer meer op den voorgrond treedt. Met de uitdrukking „Koning bij de gratie Gods" wil men vooral in de 17de en 18de eeuw het gezag der vorsten beveiligen tegen iedere aanranding van de zijde der onderdanen door de voorstelling, dat de vorsten zijn Gods stedehouders op aarde, door Zijne leiding aangewezen voor de ontwikkeling der volken. 5 De theorie van het droit divin der vorsten blijft tot de Fransche revolutie gehandhaafd. Zelfs mag men vaststellen, dat de revolutie niet in staat is geweest die theorie geheel te verdringen. Zij heeft wel is waar tijdelijk plaats moeten maken voor de leer der volkssouvereiniteit, doch na de Restauratie herleeft zij weer in de leer der „legitimiteit" (het woord is van Talleyrand) en daarna in de anti-revolutionnaire staatsleer. Moeilijk was vooral de strijd tegen den adel. Het is onnoodig in bijzonderheden te herinneren aan de oppositie van den feodalen adel tegenover de naar absolute macht strevende vorsten. Die strijd vormt niet alleen een onderwerp voor de Middeleeuwsche geschiedenis. Als de nieuwe geschiedenis begint, is die worsteling nog lang niet afgeloopen. Het is onjuist te meenen, dat met den aanvang der Nieuwe Geschiedenis de absolute vorstenmacht voor goed gevestigd is. Het antagonisme b.v. tusschen Karei den Stoute, den Bourgondischen hertog en Lodewijk XI sproot niet alleen voort uit naijver, maar heeft in wezen ook nog een feodaal tintje. Karei de Stoute is eigenlijk ook nog een vazal van den Franschen Koning. En datzelfde verzet blijft in de 16de eeuw bestaan. De 16de eeuw is een moeilijke periode voor het Fransche koningschap, juist door de houding van den adel, die in den tijd der godsdienstoorlogen, nog steeds vast houdende aan middeleeuwsche tendensen, in verbond met de Hugenoten de koninklijke macht den voet dwars zet. Dat verzet tegen de koninklijke macht komt ook naar voren tijdens Richelieu (Ginq Mars) en Mazarin (de Fronde), beiden Ministers, die ijverden voor een krachtig koningschap en wier positie daarmede geheel in overeensteinming was. In die ministerielle Macht vereinigte sich dieganze Fülle der Staatsgewalt, zegt Ranke. Dit geldt evengoed voor Mazarin als voor Richelieu. De Fronde is de laatste uiting van het traditioneele verzet 6 van den adel, met het Parlement van Parijs als bondgenoot, tegen de absolute regeering. In het tijdperk, dat nu aanbreekt, waarin het koningschap ook in uiterlijken glans toeneemt, en zich weldra te Versailles een schitterend hofleven ontwikkelt, zien wij de edelen geheel opgenomen in de hofkringen en medegenieten met den vorst, wiens macht hun stand oorspronkelijk een doorn in het oog was. Tijdens Lodewijk XIV bereikt het absolutisme zijn hoogtepunt. Hij beschouwt zich zelf als den door God aangewezen vertegenwoordiger van alle wereldlijk gezag in het Rijk. Er was geen orgaan in den Staat, dat eenig dwingend gezag over het koningschap, het hoogste gezagsorgaan, kon uitoefenen. De staatsleer en het staatsleven van het Ancien Régime wordt beheerscht door deze tegenstelling: de overheid tegenover het volk. De overheid wordt niet gezien als geplaatst in het volk, als daarvan een deel vormend, maar als staande buiten en boven het volk, krachtens een persoonlijk gezagsrecht de onderdanen beheerschend. In de absolute monarchie, zooals wij die in Frankrijk zien ontwikkeld, berustte het gezag één en ondeelbaar in den persoon van den monarch. Dat is per slot van rekening het resultaat van de Fronde. Door zijne overwinning op den weerbarstigen adel en het onwillige parlement van Parijs is Lodewijk XW een zelfheerschend koning geworden. Wij zien thans de vorstelijke macht in den modernen vorm, geheel ontdaan van het middeleeuwsche karakter. De vraag is nu, heeft dat moderne karakter zijn stempel gedrukt op de geheele staatsinrichting, is de moderne monarchale idee doorgevoerd in alle geledingen van het staatsbestuur? Voor zoo'n volledige doorvoering werd vereischt de overal zichtbare, alles omvattende, in alles ingrijpende werkzaamheid des Konings en de glans zijner persoonlijkheid, kortom, een tot werkelijkheid geworden uitspraak: 1'état c'est moi. 7 Dit nu is geenszins het geval geweest. Richelieu en Mazarin hebben door hunne politiek zeer sterk het gezag in den persoon des konings geconcentreerd, maar die concentratie is nimmer doorgevoerd in het gansche staatsbestuur. Colbert zette hun werk voort, doch wij weten, dat zijne pogingen tot grooter centralisatie slechts ten deele gelukt zijn. Zeer uitvoerig heeft Lavisse de bestuursinrichting tijdens Lodewijk XIV beschreven, welke hij als volgt typeert: le gouvernement et 1'organisation de la France, c'est un mélange d'antique et de moderne. Het binnenlandsch bestuur b.v. was verdeeld over vier staatssecretarissen, en berustte niet in één hand. Lavisse noemt dat terecht une bizarrerie. Die wanorde in de administratie heeft Lodewijk XIV bevestigd. Wat ook op den duur desorganiseerend werkte, was het groot aantal regeeringsraden. L'ancien régime était polisynodique zegt Lavisse. Men ziet dus het eigenaardige verschijnsel, dat zich wel is waar in Frankrijk een vorstelijke macht ontwikkelt in modernen zin, d.w.z. een absoluut heerscher in tegenstelling met de feodale vorstenmacht der middeleeuwen, maar zonder dat de inwendige staatsorganisatie met die ontwikkeling gelijken tred houdt. De vorst heeft van zijne onbeperkte macht geen gebruik gemaakt om het staatsbestuur op dezelfde grondslagen te hervormen, als waarop zijn eigen macht gebaseerd was. Iets dergelijks zien wij ook in onze geschiedenis. Willem Hl noch de latere erfstadhouder Willem IV hebben hunne uitgebreide macht besteed tot het aanbrengen van de zoozeer gewenschte hervormingen in de staatsorganisatie der Republiek. Naast veel nieuws blijft derhalve zeer veel van het oude bestaan, zonder dat iemand daar eene technische verbetering in aanbrengt. Het is in dit opzicht in Frankrijk nagenoeg op gelijke wijze gegaan als bij ons in de Republiek. Immers in heftig bewogen tijden geraakten in ons land de „defecten" 8 van de staatsmachine op den achtergrond, speciaal als b.v. buitenlandsche gebeurtenissen de volledige aandacht vereischten. Doch in eene periode van rust gelijk tijdens het Twaalfjarig Bestand, na den vrede van Munster en na den Spaanschen Successie-oorlog, voelde men terdege de bestaande gebreken, welke op den duur leidden tot den ondergang der Republiek. Het is hier niet de plaats een volledige vergelijking uit te werken tusschen de eeuw van Lodewijk XIV en die van Lodewijk XV. De laatst aangeduide periode was voor Frankrijk een tijdperk van verval. De anarchie, welke men zich tijdens Lodewijk XVI bewust wordt, bestond reeds tijdens zijn voorganger en moet verklaard worden uit de staatsinrichting in den tijd van le Roi Soleil, zoomede uit diens staatsbeleid. Immers bij zijne geweldige expansie-politiek heeft Lodewijk XIV op den duur de hem ten dienste staande krachten: het leger en de geldmiddelen, overschat. Hij dacht slechts aan eigen macht en grootheid en had geen oog voor de welvaart van het volk. Bij zijn dood zijn land en volk uitgeput en daarin komt onder zijn opvolgers weinig verbetering. Het hof blijft schitterend; niet de koning, maar eene bepaalde coterie regeert, de hofadel, die, evenmin als de koning, de belangen van het land en de onderdanen behartigt. Slechts in naam bestaat nog het absolute vorstengezag; in werkelijkheid is er geen sprake meer van een dwingende macht, zooals die uiting van Lodewijk XIV. De in den aanvang van dit opstel aangehaalde woorden van Calonne wijzen er op, dat men inzag te leven onder verouderde staatsinstellingen, welke hun middeleeuwsch karakter hadden behouden. En straks zullen wij gelegenheid hebben op te merken, dat men niet alleen in het staatkundig, maar evenzeer in het geheele maatschappelijke leven nog maar weinig aan de middeleeuwen ontgroeid was, juist door de omstandigheid, dat de vorst er wel in geslaagd was de 9 feodale maatschappij uit de middeleeuwen te onderwerpen, doch niet te vernietigen. Hij heeft aan de bevoorrechte standen hun invloed ontnomen, voor zoover hij die gevaarlijk achtte voor macht en aanzien van het koningschap, maar hij laat den druk, welken zij op de lagere bevolking uitoefenen, ongerept. „Reeds twintig jaren vóór de omwenteling", schrijft Madame Campan in haar Memoires, „hoorde ik fluisteren, dat de glans van het hof geweken was met de machtige persoonlijkheid van Lodewijk XTV; dat de grondslagen der oude monarchie zeer wankel stonden; dat het volk, gebukt onder de hooge heffingen, nu nog wel zwijgend leed, maar het oor begon te leenen aan de vermetele taal der philosophen, die van de lijdensgeschiedenis en van de rechten van het volk luidkeels gewag maakten; in één woord, dat de eeuw niet teneinde nijgen kon, zonder dat een geweldige schok Frankrijk zou doen trillen en het aanzien der dingen ten eenenmale veranderen." Uit het vorenstaande moge blijken, dat de Fransche revolutie niet was een historisch verschijnsel, beter een reeks van historische verschijnselen, die aanvangen in 1789, of wil men het nog iets ruimer, met de regeering van Lodewijk XVI. „Pour la France et pour 1'Europe la Révolution est a la fois un point d'arrivée et un point de départ. Tout le passé le prépare et 1'annonce. On verra que la Révolution fut une lutte sans pitié entre 1'esprit du passé et 1'esprit nouveau" zegt Aulard. Na ons rekenschap te hebben gegeven van 1'esprit du passé is het thans noodzakelijk na te gaan wat 1'esprit nouveau inhield. DE NIEUWE DENKBEELDEN. Groot was volgens de beschrijving van Madelin de ontroering in den lande, toen het bevel des konings bekend werd om de Staten-Generaal bijeen te roepen. Iedereen koesterde daarvan de grootste verwachtingen. Degenen, die zich tot nu toe voor onderdrukt hielden, verwachtten als resultaat van de bijeenkomst der StatenGeneraal vooral grootere vrijheid. Men zag in het verschiet eene hervorming van de verouderde instellingen. In eene maatschappij onder eene despotische anarchie (waarvan Madelin spreekt), waar men leefde onder de bekoring der nieuwe wijsgeerige denkbeelden, kwam men met groote vreugde tot de gevolgtrekking, dat thans het oogenblik was aangebroken, waarop men aan het Rijk eene constitutie zou geven. Hier bespeurt men 1'esprit nouveau tegenover 1'esprit du passé. Men begon zich af te vragen met welk recht daar te Versailles een man regeerde naar eigen welbehagen — een alleszins verklaarbare vraag, opwellende uit het bewustzijn, dat men van nature aanspraak had op aandeel in de regeering. Hier komt een der vroeger besproken anti-monarchale tendensen weer naar voren, het denkbeeld der volkssouvereiniteit. Wat men verlangde was eene constitutie, waarmede men in die dagen bedoelde eene organisatie van het staatsbestuur, welke een einde maakte aan het absolute vorstengezag, daarvoor eene beperkte koninklijke macht met daarnaast een permanente volksvertegenwoordiging in de plaats stelde, en tevens den noodigen waarborg zou bevatten voor de staatkundige en burgerlijke rechten der individuen. II Men vindt het algemeen verlangen het best weergegeven in artikel 16 der bekende Déclaration des droits de 1'homme et du citoyen: Toute société dans laquelle la garantie des droits n'est pas assurée, ni la séparation des pouvoirs déterminée, n'a point de constitution." Hierin kan men terugvinden zoowel de leer der machtendeeling van Montesquieu, ontwikkeld in zijn bekend werk De L'Esprit des lois, als de natuurrechtsleer van Rousseau, neergelegd in zijn Contrat Social. Alvorens de denkbeelden dezer schrijvers in hoofdzaak te schetsen deze opmerking. Vooral in de 19e eeuw heeft men de stelling verdedigd, dat de achttiende-eeuwsche wijsgeeren en encyclopaedisten de Fransche revolutie hebben uitgewerkt. Dat is de meening van de vijanden der revolutie, degenen, die nog steeds vasthielden aan het droit divin, die niets wilden weten van 1'esprit jacobin, die de revolutie beschouwden als te zijn voortgesproten uit ongeloof. Het is waar, Locke stond vijandig tegenover het gelooven op gezag en Locke vond bijval voor zijne denkbeelden bij Voltaire en Montesquieu. Het is ook waar, dat men zonder eenige kennis van de leer der wijsgeeren uit de 18de eeuw de omwenteling niet begrijpen kan. Dat wil uiteraard niet zeggen, dat men met die kennis van hunne denkbeelden alleen komt tot eene afdoende verklaring der revolutie. Doch wanneer men zich eenige moeite geeft om eenig begrip van hunne leer te verwerven, moet daaraan de overtuiging voorafgaan: ie dat de philosophen hunne denkbeelden hebben ontleend aan de gebeurtenissen en toestanden in den tijd, waarin zij leefden; aan het besef, dat de oude instellingen geen bevrediging meer schonken aan de behoeften van een nieuweren tijd en 2e dat die denkers nieuwe toestanden mogelijk achtten en de rechtsgronden aanwezen, waarop een nieuwe maatschappij zou kunnen worden gevestigd. Zij meenden te kunnen aangeven langs welke banen de 12 evolutie zou kunnen voortschrijden. Dit is echter nog iets anders dan het prediken van de revolutie. Bij zijne theorie der driedeelige staatsmacht (Trias Politica) heeft Montesquieu vooral het staatkundig leven in Engeland voor oogen gestaan, een staat, die in zijn tijd gold als het land der burgerlijke vrijheid bij uitnemendheid. In zijn boek vormt de behandeling van de Constitutie van Engeland een der belangrijkste hoofdstukken. Montesquieu staat sterk onder invloed van den Engelschen denker John Locke. Locke erkent een natuurrecht. Door het ontstaan van privaat eigendom ontstaat verschil onder de menschen en daardoor strijd, welke leidt tot de overeenkomst om een staat te stichten. In dien staat is de vorst gezagsorgaan, niet echter met eene onbeperkte macht, want dan zou de mensch zijne natuurlijke vrijheid geheel opofferen. De staatsmacht moet derhalve aan grenzen worden gebonden en daarvoor dient eene wetgeving, niet vanwege den vorst, doch voortgekomen uit het volk zelf. In die voorstelling van Locke draagt de mensch aan het door hem gevestigde gezagsorgaan een deel van zijn natuurlijke vrijheid over met geen andere bedoeling dan om zijn belangrijkste rechten beter beschermd te zien. Naar deze staatsleer heeft de mensch in den staat natuurlijke rechten, die hij niet aan den Staat ontleent, maar terwille waarvan hij tot het staatsverdrag toetrad. Die rechten vinden dus geen steun in eene constitutie, doch gaan daaraan vooraf, staan er buiten. De wetgevende macht heeft met die individueele vrijheid rekening te houden. Locke werkt zijn theorie niet geheel uit, hij geeft de hoofdtrekken der Engelsche constitutie; zijne besclirijving van de wetgevende macht is een beeld van het Engelsche parlement. De theorie van Locke heeft een onmiskenbaren invloed uitgeoefend op Montesquieu. In zijne leer vindt men evenals bij Locke de grondgedachte van een a priori getrokken grenslijn tusschen staatsgezag en individueele 13 vrijheid, een grens welke onoverschrijdbaar is voor iedere overheidsbemoeiing. Montesquieu splitst, om die individueele vrijheid der onderdanen te waarborgen, de staatsmacht in drie deelen, elk bestuurd door een afzonderlijk orgaan, n.1. een wetgevende, eene uitvoerende en eene rechtsprekende macht. „II y a dans chaque état trois sortes de pouvoirs, la puissance législative, la puissance exécutrice des choses qui dépendent du droit des gens, et la puissance exécutrice de celles qui dépendent du droit civil." De eerste stelt algemeen bindende rechtsregelen vast, de tweede voert ze uit, de derde beslist hoe rechtsregelen op de feiten moeten worden toegepast. Montesquieu stelt deze drie machten als gelijkwaardig naast elkaar, de een is niet van hoogere orde dan de andere. (In het systeem van Locke was de wetgevende macht de hoogste macht in den staat). Zij houden elkander in evenwicht. Voor het bewaren van dat evenwicht dacht hij het recht van veto uit, de bevoegdheid der uitvoerende macht om een besluit der wetgevende macht te vernietigen. De wetgevende macht berust bij den vorst en een volksvertegenwoordiging, bestaande uit twee kamers, de eene voortgekomen uit het volk, de andere bestaande uit afgevaardigden van den adel. Hierin ligt nog een tweede trias opgesloten: monarchie, aristocratie, democratie, Welke in het bijzonder optreedt bij den wetgevenden arbeid. Ook hier geldt de evenwichtstheorie, n.1. voor de beide kamers. Deze hebben beide de bevoegdheid wetsvoorstellen te verwerpen. De gelijkheid der machten is een voornaam beginsel in zijn leer der machtendeeling. Zal de wetgevende macht een poging wagen tot inbreuk op de bevoegdheden der uitvoerende, dan maakt deze gebruik van zijn recht van veto. Bovendien bezit deze laatste het recht om tijd en duur van samenkomst der beide kamers te regelen. Daartegenover 14 controleert de volksvertegenwoordiging den vorst bij zijne uitvoerende taak. Montesquieu werpt de vraag op: Zal dat evenwicht tusschen beide machten er niet toe leiden, dat beide werkeloos worden, en hij geeft zelf het antwoord: Voici donc la constitution fondamentale du gouvernement dont nous parions. Le corps législatif y étant composé de deux parties, 1'une enchaïnera 1'autre par sa faculté mutelle d'empêcher. - Toutes les deux seront liées par la puissance exécutrice qui le sera elle-même par la législative. Ces trois puissances devraient former un repos ou une inaction. Mais comme le mouvement nécessaire des choses, elles sont contraintes d'aller, elles sont forcées d'aller de concert. Op den duur wees de praktijk uit, dat de trias politica, streng opgevat, niet kon worden toegepast. De uitvoerende macht bezat andere attributen dan alleen het uitvoeren van den wil van den wetgever. De wetgever bleef niet beperkt tot het uitvaardigen van bindende regels, terwijl ook* de rechter meer deed dan het uitoefenen van rechterlijke functiën. Rousseau wilde niets weten van een verdeeling der staatsmacht. Nos politiques, schrijft hij in 1762 in zijn Contrat Social, ne pouvant diviser la souveraineté dans son principe, la divisent dans son objet: ils la divisent en force et en volonté; en puissance législative et en puissance exécutive; en droits d'impöts, de justice et de guerre; en administration intérieure, et en pouvoir de traiter avec 1'étranger: tantöt ils confondent toutes ses parties, et tantöt ils les séparent. Ils font du souverain un être fantastique et formé de pièces rapportées; c'est comme s'ils composaient 1'homme de plusieurs corps, dont 1'un aurait des yeux, 1'autre des bras, 1'autres des pieds, et rien de plus. Lijnrecht tegenover Montesquieu stelt Rousseau dan ook zijne leer van de één en ondeelbare staatsmacht. Hij aanvaardt IS het absolute staatsgezag als het eenige en beste middel voor de orde en rust in de menschengemeenschap, waardoor tevens zooveel mogelijk de vrijheid van den enkeling wordt verzekerd. Dit herinnert ons aan de grondgedachte van Locke, echter met dit onderscheid, dat volgens Rousseau de mensch, uit den natuurstaat in de burgerlijke maatschappij tredende, in het daartoe strekkende maatschappelijke verdrag zijn gansche natuurlijke vrijheid afstaat aan een absoluten gezagsdrager, in en door zoodanig verdrag in het leven geroepen. Dat is bij Rousseau geen monarch, maar het georganiseerde volk zelf. In tegenstelling met Montesquieu, die geen bepaalden souvêrein kent, kent Rousseau de volledige souvereiniteit toe aan het volk. Bouwt Montesquieu zijn stelsel op uit de historische ontwikkeling der staatsinstellingen, zooals Engeland die te aanschouwen gaf, Rousseau neemt daarentegen als grondslag het natuurrecht, dat onveranderlijk is. Niet voor het eerst bij Rousseau, ook niet bij Locke vinden wij het leerstuk van het hoogere gezag van het natuurrecht, verbonden met dat van den opbouw van staats- en rechtsorde uit den contractueel bepaalden volkswil. Reeds in de Middeleeuwen zien wij de kiem van de moderne constitutioneele gedachte aanwezig; bij het bespreken van het verzet tegen het absolutisme konden wij reeds hierop de aandacht vestigen. Men vergete niet, dat reeds in de Middeleeuwen twee zeer uiteenloopende staatsrechtelijke theorieën verdedigd werden. Het meest bekend is de richting der juristen, die vooral propaganda maakten voor de toepassing van het Romeinsche recht en met die propaganda de vorsten steunden bij hun streven naar absolute macht. Doch daarnaast bestond tevens de theorie der theologen, die pleitten voor een onafhankelijk van de kerk bestaand recht van den staat, maar die volstrekt niet overtuigd waren van de almacht van den vorst. Lang voordat het absolutisme tot volledige ontwikkeling i6 was gekomen was de gedachte levendig, dat alle gezag is afgeleid uit de oorspronkelijke overeenkomst tusschen de volksgenooten onderling en tusschen vorst en volk. Die overeenkomst wees niet alleen den gezagsdrager aan, maar tevens de voorwaarden, waaraan deze bij de uitoefening van dat gezag gebonden was. Grondslag voor die overeenkomst was het natuurrecht. Die natuurrechtehjke beschouwing wint in beteekenis naarmate de 18de eeuw voortschrijdt. Steeds meer wordt men zich bewust hoe weinig de grondslagen van de bestaande staatsinrichting beantwoorden aan den inhoud van het maatschappelijk verdrag. Vandaar die drang om het willekeurige, toevallige, verkeerde, onbillijke, waartoe de bestaande gezagsordening aaiüeiding geeft, te vervangen door regelen eener idieëele overeenkomst der volksgenooten. Dit denkbeeld bereikt haar hoogste punt in de leer van de blijvende, niet te vervreemden bevoegdheid der volksgenooten om zichzelf een staatsorde te scheppen, door Rousseau neergelegd in zijn Contrat Social. Daarin verdedigt hij de onvervreemdbare volkssouvereiniteit als grondslag voor alle gezag en alle recht. Men moge in de gebeurtenissen op het «inde der 18de eeuw zien eene worsteling tusschen traditie ■en rede, kerkgezag en wetenschap, oude en nieuwe wereldbeschouwing, de Fransche revolutie was voornamelijk een strijd tusschen absolutisme en volkssouvereiniteit, waarbij tegenover een koningschap, niet in staat de regeeringloosheid op te heffen, eene burgerij staat, die zich krachtig genoeg en bereid voelt om mede te werken aan het tot stand komen van eene betere regeering. Die burgerij stond onmiskenbaar onder invloed van de wijsgeeren en letterkundigen der 18de eeuw, van wie Madelin o.a. getuigt: Ils n'ont pas les premiers concu l'esprit de fronde, mais si 1'idee de révolution s'est depuis 1751 élargie, c'est que la philosophie a ébranlé le respect jusque la porté a 1'autorité et a la 17 tradition. Al is de revolutie niet geheel en al geslaagd, toch heeft zij er naar gestreefd hunne denkbeelden tot werkelijkheid te maken. Alvorens dit onderdeel te eindigen wil ik er volledigheidshalve de aandacht op vestigen, dat behalve aan de zijde der burgerij ook aan den anderen kant werd getheoretiseerd n.1. aan de zijde der vorsten. De vorsten uit de tweede helft der 18de eeuw (behalve in Frankrijk) de z.g. verlichte despoten, huldigen het beginsel: de vorst is er om het volk. Van een droit divin is geen sprake. Frederik de Groote beschouwde het koningschap als een ambt; naar zijn idee is de koning de eerste dienaar in den staat. Unser Beruf ist über das Glück unsrer Unterthanen zu wachen. Vandaar, dat de verlichte despotie geneigd is tot het volgen van eene mercantüistische politiek. Ongetwijfeld hield Frederik de Groote zich het optreden van Colbert voor oogen. Men behoort het staatsbeleid der verlichte despotie te zien onder den indruk der staatkundige denkbeelden der achttiende eeuw. Men constateert bij de verlichte despotie een sterke neiging tot verzet tegen alle geloofsgezag, gepaard met een streven naar humaniteit, naar verdraagzaamheid jegens andersdenkenden. Is in theorie het regeeringsbeleid der verlichte despotie gericht op de welvaart der individuen, toch ontkent zij het recht der burgerij op aandeel in de regeering. Frederik de Groote veroordeelde b.v. het Engelsche parlementaire stelsel. Wel alles voor het volk, doch niets door het volk is de leuze; derhalve geen volkssouvereiniteit. De verlichte desposie handhaaft het absolutisme; de persoonlijke macht van den vorst blijft onaangetast. „De absolute macht is de beste of de slechtste, al naar gelang zij wordt geleid" zegt Frederik de Groote. Merkwaardig is zijn verdediging van Lodewijk XIV tegenover de encyclopaedisten: ANTHEUNISSEN, Geschiedenis. II. 7 i8 „Die Fehler dieses Fürsten sind bekannt und diese sogenannten Philosophen haben nicht einmal den kleinen Vorzug sie zuerst aufgedeckt zu haben. Ein Fürst der nur acht Tage regiert, wird ohne Zweifel Fehler begehen; nur wieviel mehr ein Monarch, der sechzig Jahre seines Lebens auf den Tron zugebracht hat." Ook Gatharina II was lang niet af keerig van versterking van hare eigen machtspositie. Terwijl de „Aufklarung" de autonomie van het individu predikte op alle gebied, sloot de verlichte despotie den burger op het voornaamste terrein, n.1. der staatkunde, geheel uit. Juist daardoor behield in de praktijk de verlichte despotie een sterk conservatief karakter. Men denke b.v. aan het feit, dat in Pruisen de volksklasse leed onder een zeer drukkend monopoliestelsel en dat nog wel in een tijd, toen de physiocraten reeds luide verkondigden, dat niet het geld de grondslag van het bezit is» maar de bodem en zijn opbrengst. De conservatieve opvatting der vorsten kwam sterk aan den dag bij het uitbreken der Fransche revolutie, die juist bij Gatharina II en Gustaaf III groote verontwaardiging verwekte. Bekend is, dat de verlichte despotie op een mislukking; uitliep (de regeering van keizer Jozef II). Men heeft het wel aangeduid als een revolutie van boven af, eene beweging weldra gevolgd door de revolutie van onder op. DE EERSTE FRANSCHE GRONDWET. i. De bijeenkomst der Staten-Generaal. Na een bespreking van het ancien regime en het ontstaan van de nieuwe denkbeelden kunnen ujjj derhalve vaststellen dat men tijdens Lodewijk XVI verlangde naar een betere organisatie van het staatsbestuur en naar verbetering der maatschappelijke toestanden. Het eenige middel, waardoor men een en ander hoopte te bereiken, was het bijeenroepen der Staten-Generaal. Op welke manier is het nu zoover gekomen? Het ergste tijdens de regeering van Lodewijk XVI vóór 1789 was de slechte toestand van de schatkist; de staatsschuld was tot een onrustbarende hoogte gestegen. Wat dan ook in de eerste plaats in dat tijdvak de aandacht trekt, is het streven van meer dan één minister om orde te brengen in de financiën. Turgot, Necker, Galonne, Brienne, komen ieder op hunne beurt met hervormingen voor den dag, welke echter geen behagen vinden of bij de hofpartij, als het op bezuinigingen aankomt, of bij de bevoorrechte standen, als hunne voorrechten in het gedrang geraken. En juist in die voorrechten lag het groote kwaad verscholen. Adel en geestelijkheid, de beide grondbezittende klassen, genoten nog steeds vrijstelling van grondbelasting, bezaten daarnaast nog privileges als tienden en verschillende heerlijke rechten. Juist door het bestaan van die vrijheden, vrijstellingen, immuniteiten, die tallooze fiscale uitzonderingen, welke vastzaten aan het grondgebied, zijn de financiën van het ancien régime ten onder gegaan. 20 En toch waren juist de edelen en de hooge geesteüjken degenen, die in de eerste plaats konden betalen, beter dan de burgerij en de boeren, die beiden gebukt gingen onder een zwaren belastingdruk. Vandaar, dat Calonne zich wendt tot de notabelen in de hoop van hen een bijdrage te verkrijgen, en dat Brienne hetzelfde verwacht van eene vergadering van geestelijken. Doch geen van deze beide standen openden hunne beurzen. Speciaal de geestelijkheid herinnerde er bij hare weigering aan, dat zij alleen vrijwillig kon steunen door „un don gratuit". Niet alleen de bevoorrechting van adel en geestelijkheid, ook de sinds oude tijden in Frankrijk gehandhaafde decentralisatie speciaal ten aanzien der financiën (provinciale autonomie) werkte belemmerend, dat bleek onder Lodewijk XVI meer dan ooit. Daar kwam nog iets bij. Telkens als de regeering een aanslag deed op die voorrechten, op de financieele autonomie der deelen, vonden de standen en die provincies stelselmatig een krachtige verdediging van de zijde der parlementen, souvereine hoven, wier magistraten (ook grootendeels afkomstig uit den gegoeden stand) onafhankelijk stonden van de regeering, daar zij hun ambt hadden gekocht. Lodewijk XVI had het parlement van Parijs in zijne oude functie hersteld, n.1. het registreeren van regeeringsbesluiten. Evenals tijdens de minderjarigheid van Lodewijk XIV meende het nu herhaaldelijk van zijn z.g. droit de remontrance gebruik te moeten maken en in bepaalde gevallen de registratie van regeeringsmaatregelen te weigeren. Vooral Turgot en Calonne ondervonden de vijandige gezindheid van het Parlement In hoofdzaak waren de Parlementen rechterlijke colleges, die zich beschouwden als opvolger van den ouden vorstelijken raad (curia regis) der Frankische koningen. Toen sinds 1614 de Staten-Generaal niet meer bijeenkwamen, trachtten de Parlementen hunne taak over te nemen. 21 Van ouds waren zij belast met de registratie der wetten, welke voor haar in werking treden werd vereischt. Vaak weigerden de Parlementen die registratie te verrichten, als naar hunne meening een door den Koning uitgevaardigde wet in strijd was met de z.g. lois fondementales du royaume. De houding van het Parlement tegenover Lodewijk XVI heeft ten opzichte van het kiningschap zijne eigenaardige beteekenis; het wijst op een teruggang van het absolutisme. Herinneren wij ons de Fronde van het Parlement in de eerste jaren van de regeering van Lodewijk XVI. De voornaamste reden tot ontevredenheid was toen eveneens gelegen in den druk der belastingen en de steeds aanwassende misbruiken van een verderfelijk stelsel der financiën. Ondanks een lit de justice bleef het Parlement van Parijs opposant. De jongeren onder de Parlementsleden,' die nog maar zeer kort hunne academische studiën achter den rug hadden, beschouwden het Parlement als een soort Romeinschen Senaat. Geenszins waren zij bereid voetstoots het absolute gezag des konings te erkennen en er zich bij neer te leggen, dat de koninklijke macht een oude staatsinstelling als het parlement was, geheel ter zijde schoof. Vol gens Ranke „steilte der General Procurator den jungen König (d.i. Lodewijk XIV) vor, dasz es zu den Glanz seiner Krone gehore, über freie Menschen und nicht über Sclaven zu herrschen. Die Ansicht dasz eine Verordnung über welche das Parlement berathen sollte, durch die Publication in Gegenwart des Königs Gesetzkraft erlange, erklarte er für eine moralische Tauschung und einen politischen Widerspruch." De historische beteekenis van de Fronde van het Parlement (en dat geldt ook voor de Fronde van den adel) lag hierin, dat het was een verzet van een oude Rijksinstelling, tegen het opkomend absolute vorstengezag. Bekend is, dat het Parlement zijn strijd voor zijne staatsrechtelijke 22 positie ten opzichte van den koning niet heeft durven volhouden. Nog tijdens Mazarin behaalde het koningschap de overwinning: het Parlement had zich in het vervolg te onthouden van inmenging in staatszaken en in het beheer der geldmiddelen. En nu gaat Lodewijk XVI het Parlement in zijne vroegere functie herstellen, niet alleen een bewijs, dat de jeugdige koning zijn tijd niet begreep, maar ook hoezeer het absolutisme grootendeels zijn gezag had ingeboet. Op geen meer ongelegen oogenblik had de koning een maatregel kunnen nemen, die een middeleeuwsch instituut herstelde. Dat het uiteraard zijn traditioneel verzet onmiddellijk weer hervatte, is niet te verwonderen. Ook de Parlementsleden behoorden tot de bevoorrechte klassen, die immers van geen hervormingen wilde weten. Het komt tot een openlijke worsteling; weer worden door den koning de oude middelen gehanteerd: Hts de justice, verbarining van het Parlement uit Parijs, gevangen nemen der leden. Als Calonne zijn tweeledig plan: een nieuw stelsel van belastingen, reorganisatie en uitbreiding van de Provinciale staten, door de houding van het Parlement niet kan doorzetten (het weigert zoowel de registratie der belastingedicten als de erkenning der nieuwe provinciale vergaderingen), tracht hij zijn doel langs anderen weg te bereiken. Van nieuwe leeningen, zooals in den tijd van Necker, was thans geen sprake meer. Eén radicaal middel bleef z.i. over: n.1. het geld vragen aan degenen, die het bezaten en dat waren de bevoorrechte standen. Vandaar zijn voorstel, na twee jaren van herhaalde conflicten met het Parlement, om eene vergadering van notabelen bijeen te roepen, ook al weer eene instelling uit vroegere tijden. Zoo'n vergadering (niet te verwarren met eene bijeenkomst der Staten-Generaal) was o.a. voor het laatst gehouden tijdens 23 Hendrik IV. De ce moment (Februari '87) la Révolution est en marche, zegt Bainville. Doch in plaats van een subsidie had Calonne slechts verwijten in ontvangst te nemen aangaande den gebrekkigen geldelijken toestand. Bij wijze van debuut liet de notabelenvergadering den Minister vallen. Zij opperde het denkbeeld om eene groote hervorming der belastingen te doen goedkeuren door eene vertegenwoordiging der drie standen, welke men in 1614 voor het laatst had bijeengeroepen, dus door de Etats-généraux „ou même", zooals La Fayette zegt, „par mieux que cela, par une assemblée nationale." Ook het Parlement verklaart zich voor de bijeenkomst der Staten-Generaal; het stelt die bijeenkomst weldra als voorwaarde voor samenwerking met de Regeering. En die weerbarstige houding van het Parlement, welke op den duur den Staat verlamde, vond steun bij de openbare meening. De groote massa koos partij voor het Parlement, als zijnde de eenige macht in den Staat, welke zich tegen de Regeering durfde té verzetten. Als de koning in 1788 eenige vooruitstrevende parlementsleden Iaat gevangen nemen, lokt hij daardoor het verzet uit van de parlementen in het heele land en van de Provinciale staten. De bevolking komt in beweging en op raad van Brienne belooft de koning het volgende jaar de Staten-Generaal bijeen te roepen. De Revolutie is op dezelfde wijze begonnen als de Fronde met dit verschil, dat thans de provincie het sein gaf tót de beweging, terwijl Parijs nog niets anders had gezien dan een enkele volksbeweging zonder verdere gevolgen. Hier spreekt het verzuim van Lodewijk XPV om de politiek los te laten, door Richelieu aangevangen en door Colbert voortgezet, n.1. om de provincies te onderwerpen aan een sterk centraal gezag. Na Brienne komt Necker terug, die ook het bijeenkomen der Staten-Generaal krachtig voorstaat. Als de Regeering 24 niet tot een besluit kan komen op welke manier de Staten zullen vergaderen, hakt Necker den knoop door en adviseert den koning tot het bijeenroepen van den derden stand in dubbelen getale (le doublement du tiers). De vraag in den beginne gesteld, hoe de Fransche regeering er toe gekomen is, in 1789 de Staten-Generaal bijeen te doen komen, kunnen wij derhalve op grond van het voorgaande, zeer kort samengevat, aldus beantwoorden. Het aanhoudende tekort in de schatkist heeft Lodewijk XVI genoodzaakt te zoeken naar eene redelijke verdeeling der belastingen. Dit mislukt door een dubbelen weerstand: dien van het Parlement van Parijs, hetwelk herhaaldelijk weigert belastingedicten te registreeren; dien van de notabelen door een gevraagd subsidie te weigeren. En als eenmaal de regeering tot het bijeenroepen der drie standen besluit, geschiedt dat met geen ander doel dan om het financieele vraagstuk te doen oplossen door een lichaam, hetwelk daartoe bevoegd en bereid is. Op 27 December 1788 heeft de koning het besluit geteekend, bekend als „Résultat du Conseil touchant les Etatsgénéraux", waarin hij bevel gaf, dat er minstens looo afgevaardigden zouden zijn, dat het aantal afgevaardigden zou worden vastgesteld zooveel mogelijk in overeenstemming met de bevolking en de belasting van ieder baljuwschap, en dat het aantal afgevaardigden van den derden stand gelijk zou zijn aan dat van de beide andere standen te zamen. Een Koninklijk Besluit van 24 Januari 1789 bevatte een reglement voor de verkiezingen. „Sa Majesté" heet het daarin o.a. „s'est déterminé de rassembler autour de Sa Demeure les Etats-généraux du royaume.. non pour gêner en aucune manière leurs délibérations, mais pour leur conserver le caractère le plus cher a son coeur, celui de conseil et d'ami". Dit Koninklijk Besluit, le programme royal, stelde boven- 25 dien in uitzicht: de toekenning van het recht aan het vólk om de belastingen toe te staan; geregelde bijeenkomsten der Staten-Generaal en der Provinciale Staten; vaststelling van eene begrooting van uitgaven; waarborg voor de persoonlijke vrijheid door afschaffing van de lettres de cachet; vrijheid van drukpers; gelijkheid van allen ten opzichte van de belastingen; verschillende onderwerpen, welke de Regeering aan de Staten Generaal zou voorleggen. Na een traag verloop der verkiezingen gedurende de maanden Februari tot en met April, opende op 5 Mei 1789 de koning de zitting der Staten Generaal. Een gebeurtenis van gewicht voor een land, waar iedereen, van hoog tot laag, zich voor onderdrukt hield, waar de toestanden, onhoudbaar geworden door verouderde, slecht functionneerende staatsinstellingen, dringend hervorming eischten. Om de houding der verschillende standen gedurende de zomermaanden van 1789 te begrijpen, is het noodig zich rekenschap te geven van de verschillende verlangens, welke zij koesterden tijdens de bijeenkomst. Adel en hooge geestelijkheid, de beide grondbezittende klassen, zijn nog steeds vrijgesteld van belastingen, een privilege, hun in de vroege middeleeuwen verleend als belooning voor aan den vorst bewezen diensten, hetwelk zij in den nieuwen tijd tegenover het opkomend absolutisme weten te handhaven, maar dat geen enkele reden van bestaan meer heeft. Bovendien bezitten de edelen nog, eveneens uit het feodale tijdperk afkomstige heerlijke rechten, krachtens welke zij bepaalde geldelijke opbrengsten genieten, of wel de op hunne bezittingen gevestigde boeren tot bepaalde, vaak vernederende diensten kunnen verplichten. De geestelijke heeren genieten naast de immuniteit nog de opbrengst van tienden. Een dergelijke bevoorrechting van een zoo rijken stand de de geestelijkheid, wekte vooral aanstoot in een tijd, toen als kerk meer en meer haar gezag verloor onder invloed der 26 nieuwe wijsbegeerte. De haat tegen de tienden bleek dan ook heel sterk uit de cahiers. Intusschen zijn deze, zij het ook bevoorrechte standen, in zich zelf verdeeld. De landadel, medegesleept door den algemeenen achteruitgang des lands, voelt zich achtergesteld bij den hofadel te Versailles. De lagere geestelijkheid geniet volstrekt niet van het vette der aarde, doch lijdt armoede. Madelin spreekt van een prolétariat ecclésiastique. Men gevoelt in den boezem dezer standen zelf de groote ongelijkheid. Naast of liever tegenover de bevoorrechte standen staat de in dubbelen getale opgeroepen derde stand, die het meest van het bestaande régime te lijden heeft. Burgers en boeren gaan gedrukt onder den zwaren belastingdruk. De lagere bevolking in de steden lijdt nagenoeg honger; onder de steeds armer wordende boeren zijn er, die meer dan de helft van hunne inkomsten aan belasting moeten betalen. Madelin spreekt van une plèbe citadine et une plèbe rurale. Feodale rechten, kerkelijke tienden, koninklijke belastingen drukken het meest op degenen, die het minst tot het opbrengen in staat zijn. En een belasting als de taille kan nog steeds toenemen onder eene regeering die, zooals Madelin het uitdrukt, sedert Colbert getoond heeft niet meer te kunnen rekenen. Daarenboven hebben de boeren er onder te lijden, dat de adellijke heeren in plaats van op hunne kasteelen in de provincie, te Versailles wonen, waar het weelderige hofleven hooge eischen stelt aan hunne financieele draagkracht. Want juist door de afwezigheid der heeren zijn de boeren overgeleverd aan de willekeur der achtergebleven rentmeesters. De boeren vragen in de allereerste plaats afschaffing der feodale rechten en der drukkende belastingen. Behalve het boerenelement vindt men onder den derden stand vertegenwoordigers eener idealistische burgerij, intellectueelen, die beter nog dan een groot deel van den adel de nieuwe schrijvers hebben gelezen. 27 Van die intellectueelen is, zooals altijd en overal, het streven naar politieke vrijheid afkomstig en niet van het eigenlijke volk. Meestal staat het volk tamelijk onverschillig tegenover het begrip staatkundige vrijheid; het heeft andere rechten noodig tot verbetering van zijn toestand. In tegenstelling met de boeren, die niet droomen van een betere staatsregeling, maar reeds tevreden zijn als de feodale rechten worden afgeschaft en de belastingen hervormd, komen zij tegen het beginsel van die rechten en van de bestaande ongelijkheid ten aanzien van de belastingen op. Het zijn de menschen, die thans naar de poUtieke macht willen grijpen en daarom een strijd zullen hebben te voeren tegen twee fronten, n.1. tegen adel en geestelijkheid èn tegen het absolute koningschap. Want men verlieze niet uit het oog, dat het absolutisme destijds den adel had kunnen onderwerpen, dank zij de steun der burgerij. Het abolute koningschap kon eerst van een overwinning spreken, toen het den adel wist te binden aan zijne omgeving, van het oogenblik, dat de adel zijne feodale positie prijs gaf voor de genoegens van het hofleven en den vroegeren primus inter par es erkende als absoluut souverein. En van datzelfde oogenblik kon de absolute vorst den vroegeren steun van de burgers ontberen. Sterker, de absolute macht keerde zich van hen af, en werkte voortaan ten voordeele van de feodale heeren, wier overmoed zij voorheen hadden helpen fnuiken. Die heeren, reeds vrij van belastingen, gingen voortaan strijken met rijk betaalde sinecures, terwijl de groote massa bleef taillable et corvéable a merci. De wenschen dier burgerij vindt men terug in de cahiers, opgesteld door de grondvergaderingen der kiezers; de voornaamste zijn overgenomen uit het reeds vermelde koninklijke programma: afschaffing der feodale rechten (immuniteiten, tienden, enz.) hervorming der belastingen, eene constitutie. In tweeërlei opzicht bestond groote eensgezindheid: voor- 28 eerst ten aanzien van het oude beginsel, dat de belastingen moeten worden goedgekeurd en het gebruik daarvan gecontroleerd door degenen, die ze betalen en voorts, dat het koninklijk welbehagen behoort plaats te maken voor het gezag der wet. Maar hoe? Dat weten de kiezers niet. Hoe de overgang van het absolutisme naar een constitutioneel koningschap zich zal voltrekken, daarvan heeft men zich nog geen voorstelling gevormd. De cahiers werpen allerlei vraagstukken op zonder er een op te lossen. Men is bijeengekomen zonder een bepaald politiek programma, als er maar hervormd werd. Men vertrouwt nog te veel op het antieke koningschap. Met zekere naïviteit, met nog iets van den ouden, bijna religieuzen eerbied, ziet men op tegen het koningschap, dat men, al is het misschien nog even krachtig als voorheen, intusschen vatbaar voor wijziging acht. Met de beste gevoelens ten aanzien van het koningschap bezield en vol vertrouwen is de derde stand naar Versailles getogen. In zijn Programme royal had immers de koning beloofd om het absolutisme om te zetten in eene parlementaire monarchie. In zijne cahiers heeft de derde stand krachtig en verstandig gesproken. Dat was de uitwerking van eene machtige beweging, waarbij volgens een zeer uitgebreid, nagenoeg algemeen kiesrecht de diepste lagen der bevolking voor het eerst werden opgeroepen ter deelneming aan het staatkundig leven. Dat krachtig optreden van den derden stand was van meet af aan van groot gewicht, zoowel ten opzichte van de bevoorrechte standen als met het oog op den koning. Want een in zichzelf verdeelde en daardoor zwakke adel en geestelijkheid, niet in staat tot verdediging hunner voorrechten, omtrent welker rechtmatigheid in eigen boezem twijfel was gerezen, kon uiteraard den koning tegenover een eerzuchtige burgerklasse weinig steun bieden — en omgekeerd konden 29 zij van het zwakke koningschap, dat niet in staat was gebleken zich tegenover de parlementen te handhaven, weinig steun verwachten. De koning steunde volstrekt niet op zijn adel; dat was al sedert de Fronde een fictie. Het ontbrak juist het koningschap aan alle gezag op het oogenblik, dat men het van despotisme beschuldigde. De krachtige houding van den derden stand ging ieders verwachting te boven, van den koning evengoed als van de hoogste standen. In plaats van schrander, energiek, eerzuchtig had men zich een derden stand gedacht, nog steeds gedwee en in zijne lagere rangen dom en onontwikkeld. Was dat nu dezelfde stand, die oorspronkelijk nauwelijks meetelde; de stand, die gold als de minste der drie broederen; sterker nog, eigenlijk niet eens als een broeder erkend werd? Immers, toen op de vergadering der Staten-Generaal in 1614 de woordvoerder voor den derden stand dezen den jongsten der drie broeders noemde, werd hem door den adel geantwoord, dat die stand op dien eeretitel geen aanspraak maakte: il n'était ni du même sang, ni de la même vertu. En thans, het zal reeds in de maand Juni blijken, is die stand de voornaamste geworden, niet alleen in aantal, doch evenzeer in kennis, in kracht, in beschaving. Op 17 Juni 1789 zal blijken, dat sedert de middeleeuwen de verhouding der standen onderling veel meer veranderd is dan die tusschen de standen en den koning. Als eenmaal de Staten-Generaal bijeen zijn, verzaakt het koningschap zijne belofte, het wil absoluut blijven. De regeering blijft in 1789 in gebreke het koninklijk programma verder uit te voeren. De koning zelf weet niet, wat hij wil. Daarbij ontbreekt het hem aan bekwame ministers naast zich, die hem kunnen steunen om de crisis op te lossen. Ook in zijne onmiddellijke omgeving mist hij krachtige persoonlijkheden, die hem kunnen raden. „Le roi n'a qu'un homme, c'est sa femme", getuigt later Mirabeau. 3 Als men den koning bericht, dat na afloop van de bekende zitting op 23 Juni 1789 de derde stand weigert uiteen te gaan, antwoordt hij: Eh bien, qu'ils restent. Dat antwoord typeert het best den toestand, dat het koningschap volstrekt niet in staat is weerstand te bieden, eene omstandigheid, waarvan de derde stand gebruik heeft gemaakt om zijn wil door te zetten. Men heeft den koning den constitutioneelen regeeringsvorm afgedwongen, dat is de beteekenis der jaren 1789—1791. Op 5 Mei 1789 waren ter vergadering aanwezig: 1145 afgevaardigden, waaronder 270 edelen, 291 geestelijken, en 584 afgevaardigden van den derden stand. Den vorigen dag was een plechtige mis gevierd, voorafgegaan door een algemeene processie „pour implorer 1'assistance divine dans une si grande et si importante circonstance." Reeds den volgenden dag namen de werkzaamheden een aanvang, n.1. het onderzoek der geloofsbrieven. Over de vraag, hoe zal dat onderzoek plaats hebben en hoe zal er gestemd worden, hoofdelijk of standsgewijs, rees al dadelijk kwestie. Adel en geestelijkheid verlangen het laatste, de derde stand, zeker van zijne meerderheid in de volle vergadering, wilde gemeenschappelijk onderzoek. Men kwam niet tot overeenstemming. Op 12 Juni verloor de derde stand zijn geduld en besloot op voorstel van Sieyès tot het onderzoek der geloofsbrieven in pleno. Drie geestelijken uit Poitou, weldra gevolgd door de meesten hunner standgenooten, verschenen ter vergadering en verklaarden: nous venons précédés du flambeau de la raison, conduits par 1'amour du bien public et le cri de notre conscience nous placer avec nos concitoyens et nos frères. Alleen de aristocratische bisschoppen trokken zich terug, stelden een protest op tegen de beslissing van hun stand en boden dat door tusschenkomst van hun voorzitter, kardinaal de Rochefoucauld, den koning aan. Nog voor de geestelijkheid zich geheel bij den 31 derden stand had aangesloten, had op 17 Juni de derde stand zich, zonder zich om de beide overige standen, den koning en diens bedreiging met kanonnen te bekommeren, geconstitueerd tot eene Nationale Vergadering, eene vertegenwoordiging van het geheele volk, en niet eene Standenvertegenwoordiging, wat tot nu toe de Staten-Generaal waren geweest. 2. De Nationale Vergadering ontwerpt eene nieuwe Staatsregeling. Die overgang van Staten-Generaal tot Nationale Vergadering is de eerste overwinning van den derden stand. De nieuwe vergadering ging al dadelijk over tot souvereine daden, b.v. het uitvaardigen van het decreet, dat de belastingen nog alleen konden worden geheven, zoolang zij bijeen was; door het benoemen van commissies; door zwijgend over te gaan tot de orde van den dag bij een brief van den koning, die haar tot haar plicht riep. De adel weigerde halsstarrig zich bij den oproerigen derden stand aan te sluiten en protesteerde bij den koning over de houding van dien stand, die meende „pouvoir s'attribuer les droits réunis du roi et des trois ordres." Men ziet, dat de bijeenkomst der Staten-Generaal tot nu toe een gansch ander verloop had dan men zich had voorgesteld. Vooral de eerste standen hadden gerekend op de bijeenkomst der Staten om er hunne belangen te kunnen verdedigen op dezelfde wijze, zooals dit in vroegere eeuwen was geschied. De Kroon had zich in de eerste plaats voorgesteld, dat de standen zouden vervallen in hun ouden belangenstrijd, waarin zij zelf dan als scheidsrechter zou optreden. Dat was intusschen niet het geval gebleken, nu de derde 32 stand het' beginsel had doorgedreven, dat het niet was een stancienvergadering maar eene nationale vertegenwoordiging. Dezelfde notabelen, die in 1787 hadden gevraagd om eene bijeenkomst der Staten-Generaal, omdat zij aldus hoopten bevrijd te zijn van het brengen van de gevraagde geldelijke offers, namen een vijandige houding aan, zoodra bleek, dat de bijeenkomst der Staten-Generaal niet meer aan hunne verwachtingen beantwoordde. De notabelen betreurden toen een beroep te hebben gedaan op eene nationale vertegenwoordiging, doch het was nu te laat. De Staten-Generaal, de vergadering der drie afzonderlijke standen, als instituut uit het ancien régime door den koning bijeengeroepen, werpen door eigen besluit het middeleeuwsche standenkarakter af en verklaren zich tot assemblée nationale, eene vergadering der gansche natie. En door die vertegenwoordiging zal de natie eene grondwet samenstellen. Hoe sterk het denkbeeld was, dat de Grondwet geheel het eigen werk van het volk zal zijn, blijkt uit de verklaring: 1'assemblée nationale constituante déclare que la nation a le droit imprescriptible de changer sa constitution, en uit de bepaling, dat de koninklijke sanctie, voor gewone wetten voorgeschreven, op veranderingen in de Grondwet niet vereischt werd. Velen verwachtten, dat de koning thans de vergadering zou ontbinden. Doch in plaats hiervan werd een koninklijke zitting aangekondigd. In den morgen van 20 Juni (cette journée immortelle! zooals Aulard uitroept) begaf de Voorzitter Bailly zich, vergezeld door twee secretarissen naar de vergaderzaal, welke zij door soldaten bewaakt vonden. Aan de deur was een plakkaat van den volgenden inhoud bevestigd: „EtatsGénéraux — De par le roi — Le roi ayant résolu de tenir une séance royale aux Etats-Généraux le 22 juin, les préparatifs a faire dans les trois salles qui servent aux 33 assemblees des ordres exigent que ces assemblées soient suspendues jusqu'a la terme de ladite séance. Sa Majesté fera connaitre par une nouvelle proclamation 1'heure a laquelle elle se rendra lundi a 1'Assemblée des Etats." Op voorstel van Guillotin gingen Bailly en de afgevaardigden, die zich langzamerhand om hen heen hadden geschaard naar een in de nabijheid gelegen kaatsbaan (jeu de paume). „Je marchais," vertelt Bailly zelf, „è la tête de cette foule de députés, et dans la crainte que quelque raison de poUtique ne nous en fit fermer 1'entrée, je priai cinq ou six députés de se détacher et d'aller s'en emparer." Om 10.30 begint de zitting en op voorstel van Ferget neemt de vergadering het besluit, bekend als de eed op de kaatsbaan, waarvan het formulier volgens het voorstel-Mounier aldus luidde: L'Assemblée nationale considérant qu'appelée a fixer la constitution du royaume, opérer la régénération de 1'ordre pubUc et maintenir les vrais principes de la monarchie, rien ne peut empêcher qu'Elle ne continue ses déhbérations dans quelque lieu qu'Elle soit forcéedes etablir, etqu'enfin, partout oü ses membres sont réunis, la est 1'Assemblée nationale; Arrête que tous les membres de cette Assemblée prêteront a 1'instant serment solennel de ne jamais se séparer et de se rassembler partout oü les circonstances 1'exigent, jusqu'a ce que la constitution du royaume soit établie et affermie sur des fondements solides et que, ledit serment étant prêté, tous les membres et chacun d'eux en particulier confirmeront par leur signature cette résolution inébranlable." Die eed werd door Bailly voorgelezen. „J'en prononcai," vertelt hij, „la formule a voix si haute et si intelligible que mes paroles furent entendues de tout le peuple qui était dans la rue et sur-le-champs, au milieu des applaudissements, il partit de 1'Assemblée et de la foule des citoyens qui étaient dehors, des cris réitérés et universels de Vive le roi!" ANTHEUNISSEN, Geschiedenis. II. 8 34 Bekend is, dat één enkel afgevaardigde, Joseph Martin Daueh uit Castelnaudry onder protest zijne handteekening plaatste. Toen Bailly hem naar de reden vroeg, antwoordde hij, dat hij naar zijne meening niet kon zweren besluiten uit te voeren, welke niet door den koning waren bekrachtigd. Bailly gaf daarop te kennen, dat de Vergadering steeds de noodzakelijkheid van de koninklijke bekrachtiging zou erkennen, maar dat interne besluiten als deze eed die sanctie niet behoefden. Hij onthief dezen afgevaardigde van zijn eed en Het hem door een achterdeurtje vertrekken om. hem te beschermen tegen de verontwaardigde menigte. Ook Mirabeau heeft, naar het schijnt, een oogenblik geaarzeld, met het oog op zijne eigenaardige positie als tusschenpersoon tusschen het hof en het volk. Het besluit van 20 Juni vult dat van den 17 Juni aan. Was het decreet van 17 Juni vooral gericht tegen adel en geestelijkheid, waartegen, formeel althans, de koning zich niet kon verzetten, de eed op de kaatsbaan gaat rechtstreeks tegen den koning, het is een daad van formeele ongehoorzaamheid, niet alleen voor het oogenblik zelf — want de koning had immers de afgevaardigden verboden te vergaderen — maar ook voor de toekomst door de verklaring, dat niets hen kon beletten de beraadslagingen voort te zetten. Deze verklaring is daarom van zoo'n groot gewicht» omdat zij volstrekt niet werd afgelegd door de heethoofden, maar veeleer door het meest gematigde element onder de afgevaardigden. Door den eed op de kaatsbaan heeft Frankrijk stelling genomen tegen de koninklijke macht; het is eene manifestatie ten gunste der volkssouvereiniteit. De stelling; le roi règne, mais ne gouverne pas, krijgt voortaan practische beteekenis. In de historiographie der Fransche revolutie vindt men vaak gesproken over verschillende „journées révolutionnaires." Men heeft dan het oog op de inneming der Bastille: 35 (14 Juli 1789), de bestorming der Tuilerieën (10 Augustus 1792), de dagen van Thennidor (27 en 28 Juli 1794), in het algemeen dagen van schokkende gebeurtenissen, van bloedvergieten, enz. Doch van grooter historischer beteekenis als „journées révolutionnaires" behooren de dagen van 17 en 20 Juni 1789 te worden aangemerkt. Weldra wordt dit lijstje nog aangevuld met den 23en Juni, den dag der koninklijke zitting, waarin de koning den toon aansloeg van absoluut heerscher. Hij gaf bevel de onderscheiding der drie standen te handhaven; hij verklaarde de beraadslagingen van den derden stand voor ongeldig. Alvorens te vertrekken voegde hij er nog bij: Vous venez Messeurs, d'entendre le résultat de mes dispositions et de mes vues: elles sont conformes au vif désir que j'ai d'opérer le bien public et si par une fatalité loin de ma pensee, vous m'abandonnez dans une si belle .entreprise, seul je ferai le bien de mes peuples, seul je me considérerai comme leur représentant.... je vous ordonne, Messieurs, de vous séparer tout de suite et de vous rendre demain matin chacun dans les chambres affectées a votre vote. IJdele woorden, welke even goed als het plechtstatig optreden van den Groot-ceremoniemeester De Brézé, den derden stand slechts deden volharden in de eenmaal aangenomen houding. Mirabeau wordt boos, Sieyès blijft kalm en zegt: „Mijne heeren, wij zijn dezelfde, die wij gisteren waren, laat ons de beraadslagingen voortzetten." Op zijn voorstel handhaaft de vergadering de reeds genomen besluiten en verklaart tevens hare leden onschendbaar. De derde stand weet in welk moeilijk parket de regeering zich bevindt; met het oog op de oplossing van het financieele vraagstuk kan zij thans de Staten-generaal niet meer terugzenden. De derde stand behaalt wederom de oveiwinning, een groot gedeelte van de geestelijkheid en van den adel, waaronder de hertog van Orleans, voegt zich er bij. Voor zoo'n krachtigen weerstand moet de koning wijken 36 en reeds op 27 Juni zendt bij aan den adel en aan „son fidéle clergé" de uitnoodiging om zich bij den derden stand aan te sluiten. De rest der beide standen gehoorzaamt en nu kan men voortaan spreken van 1'Assemblee constituante. De vroeger bevoorrechte standen waren gedwongen de eerste plaats af te staan aan den derden stand; daarom hebben de Juni-dagen van 1789 zoo'n groote beteekenis als „journées révolutionnaires." Nu gaat men werken aan de samenstelling van eene constitutie, de voornaamste taak, welke men in de cahiers aan de Nationale Vergadering had opgedragen. Dat blijkt uit een reeds een maand later, op 27 Juli aan de vergadering ingediend rapport „contenant le résumé des cahiers en se qui concerne la Constitution." waarin men o.a. leest: Nos commettants sont tous d'accord sur un point: ils veulent la régénération de 1'Etat. Mais les uns 1'ont entendu de la simple réforme des abus et du rétablissement d*une Constitution existant depuis 14 siëcles et qui leur a paru pouvoir revivre si 1'on réparait les outrages que lui ont fait le temps et les nombreuses insurrections de 1'intérêt personnel contre 1'intérêt public. D'autres ont regardé le régime social existant comme tellement vicié qu'ils ont demandé une constitution nouvelle et qu'a 1'exception du gouvernement et des formes monarchiques qu'il est dans le coeur de tous les Francais de chérir et de respecter, et qu'ils vous ont ordonné de maintenir, ils vous ont donné tous les pouvoirs nécessaires pour créer une constitution et asseoir sur des principes certains et sur la distinction et la constitution réguliere de tous les pouvoirs la prospérité de 1'empire francais." Als hier sprake is van créer une constitution bedoelt men een bijzonder staatstuk van een hoogere orde dan een gewone wet; een opzettelijk vervaardigd document, waarin de grondslagen zijn neergelegd voor eene staatkundige ordening, hetwelk de gezagsorganen in hunne onderlinge 37 verhouding en in hunne verhouding tot de burgers zal aanwijzen. Het gemis van zoodanige staatsregeling deed zich aan het einde der 18de eeuw in Frankrijk geducht gevoelen. Tijdens de absolute monarchie was de constitutie, de organisatie van het staatsleven, saamgevat in het alomvattende persoonlijke gezag van den monarch. Voor zoover die constitutie zich openbaarde in een geschreven wetgeving, kon men onderscheiden de z.g. lois fondamentales du royaume, waaraan, naar het heette ook de koning onderworpen was, doch welke, afkomstig als zij naren uit het feodale tijdperk, door het steeds in kracht groeiend absolutisme op den achtergrond waren gedrongen, en verder eene verzameling rechtsregelen, uitsluitend gegeven krachtens het koninklijk welgevallen, derhalve met een zeer sterk subjectief karakter, waarbij bovendien het gewoonterecht zich vaak deed gelden; kortom rechtsregels, welke in hun onderlingen samenhang zeer weinig vatbaar waren voor verandering en niet waren neergelegd in een Grondwet met tastbaren vorm. Steeds meer werd men zich bewust, hoe weinig de grondslagen dier primitieve constitutie beantwoordden aan de eischen van den nieuwen tijd. Vandaar die geweldige drang om het toevallige, verkeerde, onbillijke en vooral bet willekeurige in die verouderde, subjectieve wetgeving te vervangen door een meer objectieve regeling, tot stand gekomen met medewerking der burgerij. Zoo rijpt het denkbeeld om eene Grondwet samen te stellen als grondslag voor alle gezag en alle recht, welke positief de souvereiniteit der wet uitspreekt, juist om een meer objectief recht te waarborgen tegenover de subjectieve wetgeving van het absolutisme. In de vaste overtuiging, dat het niet hunne roeping was die oude constitutie te verbeteren, maar wel om aan het volk een nieuwe grondwet te geven, togen de afgevaardigden aan den arbeid. 38 Van Juli 1789 tot September 1791 heeft de Nationale Vergadering gewerkt aan het samenstellen van eene Grondwet. Een kort verslag van de beraadslagingen kan men vinden in het werk van Duguit en Monnier over de verschillende Fransche constituties. Wij moeten ons die Nationale Vergadering, de Constituante, niet voorstellen als bestaande uit verschillende, georganiseerde partijen, zooals wij die in onzen tijd kennen, maar meer verdeeld in onderscheidene groepen van afgevaardigden, die zich door overeenkomst in denkbeelden en wenschen min of meer hadden aaneengesloten; menschen van 30 tot 40-jarigen leeftijd, die als tijdgenooten de werken der verlichte schrijvers hadden gelezen. Volgelingen van Montesquieu verlangden eene Constitutie naar Engelsch model (eene conservatieve groep), anderen, behoorende tot eene meer democratische groep, gaven de voorkeur aan eene Grondwet naar Amerikaansch model. Reeds op 29 Augustus 1789 splitst de Constituante zich in een rechter- en eene linkerzijde naar aanleiding van de beraadslagingen over het koninklijk recht van veto. De verdedigers van het veto-recht gaan rechts van den president zitten, de tegenstanders groepeeren zich links. De royalisten verklaren toekenning van dat recht noodzakelijk voor het behoud der monarchie. Als de koning niet bevoegd is besluiten van de volksvertegenwoordiging tegen te houden, loopt volgens hunne opvatting het bestaan der monarchie groot gevaar. Zij brachten hier de leer van Montesquieu in toepassing, die, gelijk men zich herinnert, het recht van veto uitvond om het evenwicht tusschen wetgevende en uitvoerende macht te handhaven. Daartegenover zagen anderen in het vetorecht herstel van het absolute koningschap (eene meening welke afkomstig was uit de Parijsche clubs), dit waren de afgevaardigden uit de school van Rousseau, die een recht van veto onbestaanbaar achtten met het oog op het beginsel 39 der volkssouvereiniteit. Den wil van het volk zagen zij als eene eenheid, welke niet vatbaar is voor splitsing over twee organen. Tegenover de monarchale, conservatieve rechtergroep van afgevaardigden, verdedigers van de rechten der oude parlementen, tegenstanders van de nieuwe richting, die wel is waar het oude régime niet wenschen te handhaven, maar zich toch niet willen vereenigen met de voorgestelde verbeteringen, staat de meerderheid der constitutionneelen, vertegenwoordigers der burgers, wier denkbeelden inderdaad, dank zij de onwrikbare volharding van mannen als Mirabeau, Sieyès, Bailly, in de Grondwet van 1791 werden opgenomen. Deze meerderheid zou men kunnen noemen een centrum, staande tusschen de behoudende rechterzijde en de uiterste linkerzijde, de meest vooruitstrevenden, figuren als Pétion, Robespierre, die o.a. het censuskiesrecht bestrijden, de latere heftige Jacobijnen. Naast het veto-recht was de samenstelling der Volksvertegenwoordiging een onderwerp van belangrijke beraadslagingen en gaf aanleiding tot debatten tusschen voorstanders van één- en tweekamerstelsel. Op 31 Augustus 1789 leest Lally-Tollendal een rapport voor over de wetgevende macht, waarin het tweekamerstelsel wordt voorgesteld. Mirabeau verklaart zich tegen een Hoogerhuis; naar zijne meening moet de koning bij zijn erfvijand, den adel, geen steun zoeken. Intusschen was na het besluit van 19 Juni 1790 geen sprake meer van een tweekamerstelsel, immers krachtens dat besluit erkende de Constituante den adel niet langer als afzonderlijken stand en schafte zij alle adellijke titels af. Voortaan duidde men de edelen aan als „ci-devants". Bij de aanbieding van het volledig ontwerp sprak de voorzitter Thouret tot den koning: „Sire, les représentants de la nation viennent offrir a 1'acceptation de Votre Majesté 1'Acte Constitutionnel qui consacre les droits imprescriptibles du 40 peuple francais, qui maintient la vraie dignité du tróne et qui régénère le gouvernement de 1'empire." De koning antwoordde aldus: „Messieurs, je vais examiner la constitution que 1'Assemblée nationale vous a chargé de me présenter. Je lui ferai connaitre ma résolution d'aprés le délai le plus court qu'exige 1'examen d'un objet si important." Bij schrijven van 13 September 1791 nam de koning de Grondwet aan; hij verscheen den volgenden dag in de vergadering en zeide, links van den voorzitter staande: „Messieurs, je viens consacrer ka solennellement 1'acceptation que j'ai donnée a F Acte Constitutionnel. En conséquence, je jure d'être fidéle a la nation et a la loi, d'employer tout le pouvoir qui m'est délégué a maintenir la constitution décrétée par 1'Assemblée Constituante et a faire exécuter les lois. Puisse cette grande et mémorable époque être celle du rétablissement de la paix, de 1'union, et devenir le gage du bonheur du peuple et de la prospérité de 1'empire." De koning schreef op de hem aangeboden Grondwet: „J'accepte et je ferai exécuter" en plaatste onder deze verklaring zijne handteekening. Daarop keerde hij naar de Tuilerieën terug, vergezeld door alle leden der Constituante. 3. De Grondwet van 1791. Erfelijkheid der Kroon in de mannelijke Unie; de uitvoerende macht bij den koning, die onschendbaar is en naast zich heeft verantwoordelijke ministers; één-kamerstelsel; getrapte verkiezingen; actief en passief kiesrecht, het eerste gebonden aan de census; verdeeling van het rijk in departementen, districten en gemeenten; de rechtspraak uitgeoefend door rechters, die gekozen worden door de kiesgerechtigde burgers, ziedaar de voornaamste beginselen der eerste Fransche Grondwet. 41 De Grondwet van 1791 draagt een tweeledig karakter als gevolg van den strijd tusschen de meer individualistische staatsleer van Montesquieu en de theorieën van Rousseau. De Grondwet vermeldt uitdrukkelijk: le gouvernement francais est monarchique. Hiertegen had zelfs Marat geen bezwaar, evenmin als tegen de onschendbaarheid des konings, een beginsel, dat onmiddellijk verband houdt met de erfelijke monarchie. Zonder eenige beperking bepaalde de Grondwet: La personne du Roi est inviolable et sacrée. Als gevolg van de ministerieele verantwoordelijkheid werd voorgeschreven, dat de ministers ieder koninkhjk besluit zouden mede-onderteekenen (contraseign). De Fransche grondwet heeft niet opgenomen het beginsel der volkssouvereiniteit volgens de leer van Rousseau; zij is meer gebouwd op de leer der drieledige staatsmacht van Montesquieu dan op de leer van Rousseau. In de cahiers zoekt men tevergeefs naar zijne denkbeelden. Men bespeurt daarvan de werking eerst, als de omwenteling al geruimen tijd aan den gang is, in den tijd van Robespierre, „het vleesch geworden Contrat Social". Rousseau was meer de apostel der democratie. De eerste Fransche grondwet erkent geen ander gezag dan dat der wet. De koning regeert alleen door de wet. Hij kreeg slechts een opschortend veto tegen door de volksvertegenwoordiging genomen besluiten (Mirabeau had een volstrekt veto gewild. Sieyès, een tegenstander van het recht van veto, noemde het een Bastille, waarin men den volkswil zou opsluiten). De koning kon de volksvertegenwoordiging niet ontbinden; dat behoefde ook niet, want de tegenstand van den vorst had geen invloed. Het onderscheid in actieve en passieve burgers was feitelijk in strijd met het beginsel van gelijkheid voor de wet, in strijd met de verklaring van de rechten van den mensch en den staatsburger door een der belangrijkste staatsburgerlijke rechten, 42 n.1. het uitoefenen van het kiesrecht, te binden aan zekere mate van welstand. De censusbepaling gold echter niet voor het passieve kiesrecht. De oude historische verdeeling in gouvernementen maakte plaats voor eene verdeeling in 83 administratieve departementen. Wat de Grondwet voorschreef ten aanzien van de rechtspraak, ging heel sterk in tegen den onder het ancien régime bestaanden toestand. De Parlementen werden afgeschaft. Bovendien maakte de Grondwet van 1791 een einde aan de inmenging van de rechterlijke macht in wetgeving en administratie. Les fonctions judiciaires sont distinctes et demeureront toujours séparées des fonctions administratives, les juges ne pourront a peine de forfaiture troubler, de quelque manière que ce soit, les opérations des corps admimstratifs ni citer devant eux les administrateurs pour raison de leurs fonctions. Men had een te slechte ondervinding opgedaan door de onder het ancien régime voortdurende bestaande twisten tusschen Kroon en Parlement, welke leidden tot verwarring in het staatsleven. Maar niet alleen de enraring, ook de theorie heeft de ondergeschiktheid van de rechterlijke aan de wetgevende macht voorbereid, in zooverre bij Montesquieu die ondergeschiktheid volgde uit de voor de rechtszekerheid en persoonlijke vrijheid noodzakelijk geachte scheiding der machten, en bij Rousseau de ondergeschiktheid van den rechter noodwendig voortvloeide uit de suprematie der wet, waarin het volk zijn souvereinen wil uitspreekt en welke de rechter in ieder bijzonder geval heeft toe te passen. Behalve om zijn inhoud is de eerste Fransche Grondwet van belang om de daaraan voorafgaande Déclaration des droits de 1'homme et du citoyen, de Verklaring van de rechten van den mensch en den staatsburger, een onderwerp, dat van meet af aan de belangstelling der vergadering had. Reeds op 14 Juli 1789, den dag van de inneming 43 der Bastille, besloot de vergadering, dat zoodanige Verklaring aan de Grondwet zou voorafgaan. Ook hier bespeurt men den invloed van Montesquieu. Immers reeds is besproken, hoe Montesquieu in navolging van Locke in zijn staatsleer aan het individu eene zekere mate van natuurlijke vrijheid toekent, welke de mensch niet aan den staat ontleent, en hoe in dat stesel de mensch een deel van die natuurlijke rechten bij het z.g. staats- of overheidsverdrag aan den Staat overdraagt alleen met de bedoeling om die rechten beter beschermd te zien. Die rechten kunnen derhalve geen steun vinden in eene staatsregeling, doch moeten daaraan voorafgaan. Zij vormen als het ware de voorwaarden, waarop de burger de staatsregeling aanvaardt; als zoodanig zijn zij voor de overheid niet te verbreken grenzen. Aan die meer individualistische geestesrichting moet het merkwaardige verschijnsel worden toegeschreven, dat de eerste Grondwetten vergezeld zijn, of liever worden voorafgegaan door eene plechtige verklaring dier natuurlijke rechten als even zooveel onveranderlijke beginselen, terwille waarvan het overheidsverdrag was aangegaan en daarom gold als een voor het staatsgezag onaantastbare individueele vrijheidskring. Amerika had in dezen het voorbeeld gegeven. De Amerikaansche kolonisten vormden na hun strijd tegen het Engelsche absolutisme verschillende onafhankelijke staten. Aan de Grondwet dier Staten ging een BUI of Rights vooraf, waarin verschillende rechten werden opgesomd, welke de kolonisten in ieder geval wenschten te zien gewaarborgd. Uit Amerika heeft de eerste Fransche Grondwet de scheiding in eene Verklaring der rechten en de eigenUjke Staatsregeling opgenomen. Het eerste ontwerp der Fransche Déclaration, ingediend door La Fayette (den Franschen edelman, die had deelgenomen aan den Amerikaanschen 44 vrijheidskrijg), was opgesteld naar het voorbeeld van de BUI of Rights van den Staat Virginia. Daarin kwam de splitsing der Grondwet in eene breedvoerige verklaring der individueele rechten, welke moeten worden beschouwd als grondslagen der regeering, en de eigenlijk gezegde staatsregeling scherp tot uitdrukking. Ook de Fransche Déclaration beperkte zich niet tot de erkenning van de natuurlijke en onvervreemdbare rechten der menschen, maar hield tevens in de grondbeginselen van de organisatie en het beleid van het staatsgezag, waarop de Grondwet zou worden gebouwd. De op 26 Augustus 1789 vastgestelde Déclaration is later als inleiding toegevoegd aan de Grondwet van 1791. Met die Déclaration heeft de Constituante een soort politiek programma willen geven voor de toekomst, ten einde een wederopleving van het ancien régime onmogehjk te maken. De Déclaration was het werk van eene idealistisch gestemde burgerij, die meende den strijd te moeten opvatten voor de rechten van den mensch in het algemeen. Men wilde iets scheppen, dat niet alleen voor Frankrijk, doch voor de geheele wereld voorbeeldig moect zijn. Intusschen vindt men in de Grondwet zelf ook nog individueele rechten van mensch en burger neergelegd, hetgeen hieraan moet worden toegeschreven, dat de leer van Montesquieu niet volledig werd doorgevoerd, maar dat men onder invloed van de theorie van Rousseau en de ervaring van het ancien régime beide, in de staatsregeling zelf de noodige waarborgen wilde leggen tegen vrijheidsbeperkingen en misbruiken, zooals die voorheen voorkwamen. Een enkel voorbeeld ter ülustratie. In de dagen van het absolutisme verviel in de praktijk de onschendbaarheid der woning, vandaar in de Grondwet van 1791 de volgende bepaling: La maison de toute personne habitant le territoir francais est un asyl inviolable. Pendant la nuit nul n'a le droit 45 d'y entrer que dans le das d'incendie, d'inondation ou de réclamation fait de 1'intérieur de la maison. Pendant le jour on peut y entrer pour un objet spécial déterminé ou par une loi ou par ordre émané d'une autorité publique. 4. De Nationale Vergadering tegenover adel en geestelijkheid. Wij hebben ons tot nu toe het meest bezig gehouden met de groote staatsrechtelijke verandering, welke in Frankrijk plaats greep. Intusschen had de Fransche revolutie niet alleen eene politieke, maar eveneens een sociaal karakter. Zij is niet alleen voortgekomen uit de theorieën, welke men in de 18de eeuw verkondigd ziet, maar ook uit de feiten. Bij de vestiging van de Fransche monarchie, na de burgeroorlogen op het einde van de 16de eeuw, onder Hendrik IV, teekent Ranke aan: Grosze historische Erscheinungen lassen sich nicht aus den staatsrechtlichen Begriffen erklaren, denen sie entsprechen; sie beruhen vielmehr auf lebendigen Kraften, die unter bestimmten, von innen selbst unabhangigen Bedingungen zur Wirksamkeit und Geltung gelangen. Sie tragen den Charakter des Momentes an sich, in dem sie entstanden: so sind sie, wie die Tatkraft und der Genius der vornehmsten Begründer, der Widerstand oder die Unterstützung welche diese fanden, der Sinn der Nation und der Geist der Zeit sie werden lieszen; die Entwicklung der irdischen Gewalten wird von ihren eigenen Constellationen beherrscht. Wat Ranke hier in het algemeen zegt van groote historische verschijnselen, is ook van toepassing op de Fransche revolutie, een reeks van historische gebeurtenissen, ontstaan onder invloed van den geest van den tijd en den geest van het volk. Men vindt bij Madelin dezelfde uitspraak terug: 46 La Révolution de 1789 avait été 1'oeuvre de la nation; la révolution sortait des faits. De revolutie was meer dan uitsluitend eene politieke beweging. Het is niet voldoende de nieuwe staatkundige denkbeelden der achttiende eeuw te kennen en te weten, in hoever zij al of niet door de mannen der revolutie in praktijk zijn gebracht. Het gaat minder tegen het z.g. despotisme dan tegen de bestaande ongelijkheid, en dan niet alleen tegen de politieke, maar evenzeer tegen de maatschappelijke ongelijkheid. In hun oorsprong waren de voorrechten van den adel onwettig; verovering, geweld, recht van den sterkste, hadden tot hun ontstaan het krachtigst medegewerkt. Er was verloop van tijd noodig geweest om ze te wettigen, maar ook om ze naar behoeften van een bepaald oogenblik te wijzigen. Juist het feit, dat die middeleeuwsche rechten niet langer in hunne volheid konden worden gehandhaafd, bewees, dat zij in de gedachten der eigenaars zelf ophielden recht te zijn; dat zij niet langer voegden in de veranderde maatschappelijke orde. De nieuwe wijsbegeerte verlevendigde dat besef heel sterk: de edelen begonnen de privileges, waarop zij eertijds zoo trotsch waren, bijkans als schadelijk merk van voorvaderlijke ongerechtigheid te bedekken (Fruin). Meer en meer rees de overtuiging, dat men iedere bevoorrechting in den staat moest afschaffen, zoodra zij met het algemeen belang, met de maatschappelijke orde in strijd kwam. En of die tegenstelling inderdaad bestond, was geen vraagstuk uitsluitend van staatsrechtelijken, maar ook van economischen aard. Als eenmaal de Nationale Vergadering te Versailles bijeen is, schijnt het, dat die vergadering zich slechts zal bezighouden met eene staatkundige hervorming, terwijl op het platteland de boeren zuchten onder den druk der feodale rechten, zware belastingen, tienden, enz. De boeren-cahiers vormen als het ware één klacht over sociale wantoestanden, over 47 feodale onderdrukking. Na de inneming der Bastille was het platteland het tooneel van eene uitgebreide Jacquerie, eene uitbarsting door Taine aangeduid als eene „anarchie spontanée." Hoe weinig de regeering den toestand gedurende den zomer 1789 beheerscht, blijkt uit de besdbxijving van den Venetiaanschen gezant: „une anarchie horrible est le premier fruit de la régénération qu'on veut donner a la France: il n'y a plus un pouvoir exécutif, ni lois, ni magistrats, ni pohce." Tijdens de vergadering van 3 Augustus bereiken de Constituante verontrustende berichten; men is dan juist aan het beraadslagen over de Verklaring van de rechten van den mensch, m.a.w. men is juist bezig waarborgen te scheppen voor de gelijkheid in rechten. Er bestond intusschen nog geen overeenstemming ten aanzien van de houding, welke men tegenover de boeren zou aannemen. Zeer merkwaardig bleek er meer belangstelling voor het lot der boeren bij den adel dan bij de burgers; speciaal bij de minderheid van den adel, die zich al spoedig bij den derden stand had aangesloten. De verstandigsten gevoelden de noodzakelijkheid om thans uit eigen beweging een offer te brengen, in plaats van zich door geweld verschillende rechten te zien afgedwongen. Het was bekend, dat o.a. in Savoye de heerlijke rechten reeds waren afgeschaft; dat zij b.v. in Amerika in het geheel niet bestonden. In de Bretonsche Club geeft de hertog van Aiguillon, naar men zeide na den koning de rijkste man, zijn voornemen te kennen af te zien van al zijn feodale rechten. De markies De Noailles, met dat voornemen in kennis gesteld, is hem in de Nationale Vergadering voor: „Les communautés," zegt hij, „ont fait des demandes; ce n'est pas une Constitution qu'elles ont désirée, elles n'ont formé ce voeu que dans les taillages. Qu'ont-elles donc demandé? Que les droits d'aide fussent supprimés, qu'il n'y eüt plus de subdélégués, 48 que les droits seigneuriaux fussent allégés ou échangés. Ces communautés virent plus de trois mois leurs représentants s'occuper de ce que nous appelons et de ce qui est en effet la chose publique; mais la chose publique leur parait être surtout la chose qu'elles désirent et qu'eUes souhaitent ardemment d'obtenir." Het platteland is nu eenmaal in beweging geraakt. Hoe kan men nu de rust herstellen? Het antwoord kan volgens De Noailfes alleen luiden: door te verklaren, dat de onderdanen des Rijks belasting zullen betalen naar verhouding van hunne inkomsten, dat voortaan alle openbare lasten door allen gelijkelijk zullen worden gedragen, dat alle feodale rechten af koopbaar zullen worden gesteld, en dat de heerendiensten en andere persoonlijke diensten zonder afkoopbaarstelling zullen worden afgeschaft. Het voorstel van De Noaüles, van een verdere strekking dan het voornemen van d'Aiguiilon, — deze had de feodale rechten afkoopbaar willen stellen tegen aanzienlijke bedragen — vond grooten bijval in de vergadering. Hij, en niet d'Aiguiilon bleef de held van den dag. „II s'est passé aujourd'hui schreef de Patriote francais, „après diner 1'événement le plus inattendu et la scène la plus touchante. M. le vicomte de Noaüles a fait une motion sur Tabandon des privilèges pécuniaires, sur i'égale répartition des impóts et sur le rachat des droits féodaux. A 1'instant, un sentiment généreux s'est emparé des ames de tous les privilégiés et les a remplis d'enthousiasme." Het met zooveel geestdrift door de Vergadering in den nacht van 4 op 5 Augustus genomen besluit moest nog in een behoorlijken vorm worden gegoten. Men is niet onmiddellijk overgegaan tot het vaststellen van den tekst; dat werd uitgesteld tot later. Wel stelde men eene lijst op van wat werd afgeschaft en van wat er voor in de plaats kwam. Die staat, waarin later nog verschillende wijzigingen zijn aangebracht, volgt hier in zijn geheel: 49 I. Abolition de la qualité de serf et de la mainmorte, sous quelque dénomination qu'elle existe. II. Faculté de rembourser les droits seigneuriaux. III. Abolition des juridictions seigneuriales. IV. Suppression du droit exclusif de la chasse, des colombiers, des garennes. V. Taxe en argent, représentative de la dime. Rachat possible de toutes les dimes, de quelque espèce que ce soit. VI. Abolition de tous privileges et immunités pécuniaires. VII. Egalité des impöts de quelque espèce que se soit, a compter du commencement de 1'année 1789, suivant ce qui sera réglé par les Assemblees provinciales. VIII. Admission de tous les citoyens aus emplois civils et militaires. DC. Déclaration de 1'établissement prochaind'unejustice gratuite et de la suppression de la vénalité des offices. X. Abolition du privilège particulier des provinces et des villes. Déclaration des députés qui ont des mandats impératifs qu'ils vont écrire a leurs commettants pour solliciter leur adhésion. XI. Abandon des privilèges de plusieurs villes Paris, Lyon, Bordeaux, etc, XII. Suppression du droit de déport et vacat, des annates, de la pluralité des bénéfices. XIII. Destruction des pensions obtenues sans titre. XIV. Réformation des jurandes. Merkwaardig zijn ten slotte de laatste twee punten: XV. Une médaille frappée pour éterniser la mémoire de ce jour. XVI. Un Te Deum solennel et 1'Assemblée nationale en députation auprès du roi, pour lui porter 1'hommage de 1'Assemblée, et le titre de Restaurateur de la liberté frangaise, avec prière d'assister personellement au Te Deum. ANTHEUNISSEN, Geschieden!,. II. 9 5° Voor het oogenblik was men zeer onder den indruk van de genomen beslissing. Een priester zeide bij het verlaten der vergadering tot iemand, dien hij ontmoette: „Monsieur, voici deux grands coups en peu de temps: dans quatre heures on a pris la Bastüle du faubourg St. Antoine, et nous dans une demi-nuit avons abattu la Bastille de 1'égoisme. Et ma foi, je ne sais laquelle des deux victoires était la plus difficile a remporter." Onder zeer verschillende benamingen vindt men den nacht van 5 Augustus 1789 aangeduid: la nuit des dupes (als variant op la journée des dupes tijdens Richelieu), la folie soiree, la Saint Barthélemy des propriétés, enz. Gelet op de uitlatingen in de dagbladen behoeft men niet te twijfelen aan de oprechte geestdrift der vergadering, toen zij tenminste een belangrijken stoot gaf voor het brengen van een groot offer aan het volk. Het was de zuivere waarheid, toen een der aanwezigen schreef: une contagion sentimentele entrainait les coeurs. Dat blijkt zelfs uit de beschouwingen van het officieele proces-verbaal, gewoonlijk een dor en kleurloos verslag: Alors, comme a 1'envi, fes ames, saisies d'un enthousiasme qui croissait a chaque instant, se sont livrées a toute la franchise de leur zèle. Ook Jaurès erkent, dat aan het besluit van den adel van 5 Augustus een zekere edelmoedigheid, een nobele opofferingsgezindheid ten grondslag lag. Hij spreekt van een vreugderoes, waarin de harten zich een oogenblik door eene broederüjke vreugde boven het gewone levenspeil verhieven. Twee voorname figuren van de Constituante hebben die merkwaardige zitting niet bijgewoond, stemden ook niet in met die geestdrift: le réaliste Mirabeau et 1'égoiste Sièyes, zooals Aulard hen aanduidt. Mirabeau vreesde voor de gevolgen van wat hij noemde een tourbillon électrique. Rivarol zeide: men had den boom ontworteld in plaats van hem te snoeien. 5i Zonder verder te twijfelen aan de zuiverheid van de vaderlandslievende gevoelens, waardoor de Constituante zich bij haar besluiten in den nacht van 5 Augustus Het leiden, mag niet worden over het hoofd gezien, dat men handelde uit angst voor verdere boerenopstanden (Jacqueries). Voor het oogenblik kwamen die besluiten hierop neer, dat de boeren persoonHjk vrij waren. In tegenstelling met de steden, welke zich reeds in de middeleeuwen aan het feodale stelsel wisten te onttrekken (exemptie) kan men eerst op 5 Augustus 1789 in beginsel spreken van de vrijwording van het platteland. De definitieve tekst, door Duport opgesteld en op 6 Augustus aangenomen, luidt aldus: De Nationale Vergadering schaft het feodale stelsel geheel af; zij besluit, dat van de zoo feodale als fiscale pHchten en rechten degene, die betrekking hebben op de werkelijke hoorigheid of persoonHjke afhankelijkheid, en die, welke deze vertegenwoordigen, zonder vergoeding zijn opgeheven. Alle andere worden verklaard afkoopbaar te zijn, en de wijze van aflossing, alsmede de prijs, zullen door de Nationale Vergadering worden vastgesteld. Die rechten, die door dit decreet niet worden opgeheven, zullen worden geheven, totdat zij afgelost zijn. AanvankeHjk had men met het oog op de gelijkheid van recht voor beide standen, adel en geestelijkheid, de tienden aflosbaar gesteld, evenals de feodale rechten, waaraan geldelijke verpHchtingen verbonden waren. Reeds op 11 Augustus schafte de Constituante op voorstel der geesteHjkheid de tienden af zonder schadeloosstelling. Hoe het feitelijk met de heerlijke rechten stond, blijkt uit navolgende schets. 52 Heerlijke rechten. le. Rechten, die persoonlijke diensten oplegden (droits quiprocédaient de la féodallté dominante), b.v. le servage; le droit de mainmorte; le droit d'aubaine ; les droits de chasse. Deze rechten werden afgeschaft zonder schadeloosstelling. 2e. Rechten krachtens contracten tusschen adel en boeren (droits qui procédaient de la féodalité contractante). droits casuels, bij bepaalde gelegenheden geheven: verkoop, sterfgeval. droits annuels, jaarlijks geheven. Dit waren oorspronkelijke persoonlijke diensten, welke den vorm hadden van schuld in geld: eene )aarli)ksche rente, of betaling bi) eene bepaalde gelegenheid : huur, verkoop, op dezelfde wijze, zooals het betalen van weergeld in de latere middeleeuwen in de plaats trad van het leveren van een zeker aantal weerbare mannen. Die geldelijke verplichtingen nam de Constituante op in de rubriek: af koopbare rechten. Intusschen waren de boeren niet tevreden gesteld, vandaar nieuwe jacqueries. Heel geleidelijk en met taaie volharding hebben zij de conservatieve en onderdrukkende politiek der burgerij overwonnen. Slechts weinige boeren maakten gebruik van de gelegenheid om verediillende rechten af te koopen; zij kochten liever nationale goederen. Onder pressie der boeren pakte later de Législative het 53 feodale stelsel ernstiger aan dan de Constituante, n.1. door afschaffing van de annuels en nog eenige casuels. De Législative, doch meer nog de Conventie, verloochende de conservatieve politiek der Constituante ten opzichte der feodale rechten. Als de Conventie het koningschap afschaft, heft zij tegelijkertijd nog eenige rechten op, of maakt den afkoop van sommige verplichtingen gemakkelijker om de nog steeds koningsgezinde boeren aan zich te binden. Wat er van bleef bestaan, was nog zwaar genoeg en werd nog gehandhaafd tot Juli 1793. Eerst toen schafte de Conventie alle feodale rechten zonder uitzondering voor goed af. Onder den indruk van den ongunstigen binnen- en buitenlandschen toestand in Frankrijk gedurende de zomermaanden 1793 heeft de Conventie de boeren voor goed voor zich gewonnen. Sedert dien tijd zijn de Fransche boeren, behoudens eene enkele uitzondering, de revolutie trouw gebleven, zelfs in den Napoleontischen tijd. Voor de kerk en de priesters mochten zij nog eens in de bres springen, doch overigens bleven zij republikeinen. Herstel van het koningschap zou hen kunnen berooven van hun verworven eigendom, den grond, welken zij bijna voor niets verkregen hadden; met de Bourbons konden wellicht de vervloekte heerlijke rechten terugkeeren. Wij zouden thans het hoofdstuk over de eerste Nationale Vergadering kunnen afsluiten, ware het niet, dat één kwestie nog onze aandacht vraagt, n.1. het vraagstuk der financiën, de voornaamste aanleiding voor de regeering om de StatenGeneraal bijeen te roepen. Terwijl de Constituante zich bezighoudt met voor het Rijk eene Grondwet samen te stellen, d.w.z. met het scheppen van een nieuwen vorm voor regeering en maatschappij, blijkt zij machteloos te staan tegenover den desolaten toestand der schatkist, werkt zij er in zekeren zin aan mede, om dien toestand nog te verergeren, o.a. door de besluiten in 54 den nacht van 4 op 5 Augustus. Waar moest de regeering het geld vandaan halen voor al die schadeloosstellingen? Toen Necker op een gegeven oogenblik den financieelen toestand nog eens uiteenzette, was de vergadering ten zeerste onder den indruk, doch meer nog, toen hij eene extra belasting vroeg. Zij mocht zich in het algemeen in staat voelen eenvormigheid te brengen, waar verscheidenheid heerschte, tegenover het deficit der schatkist hield hare almacht op. Toen hare besluiten van 5 Augustus bekend waren geworden, had de groote massa het daarbij aangeboden offer zoodanig geïnterpreteerd, als waren thans hare eischen vervuld, m.a.w. men achtte zich bevrijd van zijn belastingplicht. Sedert 5 Augustus betaalde niemand meer, de Staat had nog grooter moeite om aan zijne middelen te komen. On avait cru arrêter rincendie par la démolition» La violence de 1'incendie redoubla (Bainville). Er moest iets worden gevonden om een staatsbankroet te vermijden. Men vond dit. Onder invloed van den geldnood in het land stelde op 2 November 1789 de geestelijkheid op voorstel van Talleyrand de kerkelijke berittingen ter beschikking van de natie, waar tegenover de staat voortaan de kosten van den eeredienst, het onderhoud der geestelijken en de zorg voor de armen voor zijne rekening zou nemen. Dit besluit vond grooten bijval, dank zij de anti-kerkelijke gezindheid van de overgroote meerderheid van adel en derden stand. Reeds op 6 Augustus was de meening uitgesproken, dat de geestelijke goederen aan het volk •behoorden. Die kerkelijke goederen, grooter dan die van de Kroon en van de émigré's vormden de nationale goederen, welke men ten verkoop aanbood. In afwachting, dat die bezittingen bij gedeelten te gelde zouden worden gemaakt, gaf de schatkist assignaten uit, waarvan de waarde later uit de opbrengst dier goederen moest worden gedekt. Doch weldra gaf de regeering meer papieren geld uit dan het kapitaal tot dekking gedoogde. 55 Die uitgifte van assignaten werd noodlottig voor de schatkist en de renteniers in de steden, maar was een buitenkansje voor de plattelanders. De voornaamste koopers van nationale goederen waren de boeren, die zich juist door de assignaten, welke alle dagen in waarde daalden en welke zij voor hunne producten in steeds grooter hoeveelheid ontvingen, voortaan een onafhankelijk bestaan konden verschaffen. Alleen ten gunste van het platteland, doch zonder eenig voordeel voor den Staat verdween het enorme kapitaal, hetwelk de financiën had moeten herstellen. De confiscatie der kerkelijke goederen had nog een ander gevolg. Dat men de geestelijkheid hare bezittingen had ontnomen, was op zichzelf niet voldoende. Evenals de eerste stand, de adel, onderdrukt was met afschaffing van alle adelijke titels, zoo moest ook de tweede stand op zijne beurt verdwijnen. Om de geestelijkheid voortaan als politiek lichaam het bestaan onmogelijk te maken en haar afhankelijk te stellen van het burgerlijk gezag, sloeg men de hand aan de organisatie der kerk. De financieele nood eenerzijds, maar stellig ook de anti-kerkelijke gezindheid anderzijds, hadden geleid tot het naasten der geestelijke goederen. Doch hierbij kon de revolutie het niet laten. De oude kerkelijke verhoudingen, die juist op het bezit dier goederen berustten, moesten nu ook veranderen. Vandaar, dat men in Juli 1790 overging tot het decreteeren van de bekende Constitution civile du clergé, eene poging om de volkssouvereiniteit eveneens toe te passen op kerkelijk terrein. De geestelijken kregen het karakter van staatsambtenaren; bisschoppen en priesters zouden voortaan worden gekozen door de kiezers voor departementale raden en districtsbesturen. Het vrije verkeer der geestelijkheid met den Paus werd verboden. De geestelijken moesten zich door een plechtigen eed tot het nakomen dezer bepalingen verbinden. De prêtre assermenté werd de ware priester, den 56 prêtre insermenté of réfractaire beschouwde men als een vijand evenals een ci-devant. De besluiten aangaande de kerkelijke goederen en de civiele constitutie der geestelijkheid hebben geleid tot den burgeroorlog. Meer dan de besluiten ten aanzien van den adel, hebben de bepalingen ten opzichte der geestelijkheid voedsel gegeven aan de contra-revolutie, terwijl de Constituante met beide maatregelen juist beoogd, had de contrarevolutie te voorkomen. Afgescheiden nog van het feit, dat de Paus den weerzin tegen de nieuwe organisatie aanmoedigde, de bisschoppen, die den eed aflegden, in den ban deed, lokte deze poging tot veiwereldUjking der kerk een hevig verzet uit van de meeste geestelijken en de trouwe aanhangers der kerk onder de burgerij. Slechts een viertal bisschoppen, waaronder Talleyrand, en een derde deel der lagere geestelijkheid heeft den gevorderden eed afgelegd. Tenslotte heeft de Constituante door de Constitution civile du clergé den koning in de armen gedreven van de contra-revolutie. Lodewijk XVI heeft in alles toegegeven, veel verdragen, zelfs de vernedering van zijn troon, maar hij vergaf het de eerste Nationale Vergadering nimmer, dat zij hem dwong de nieuwe kerkelijke ordening te bekrachtigen. En als de nieuwe Grondwet hem het recht van veto toekent, zien wij hem dat zonder aarzelen toepassen, zoodra de Législative besluit de weigerachtige priesters te verbannen. Madelin noemt het besluit der Constituante inzake de Civiele Constitutie une faute immense, eene gebeurtenis naar aanleiding waarvan bij de omgeving des konings het denkbeeld rees om te vluchten, wat Lodewijk ook inderdaad getracht heeft. Men kent het verhaal van de vlucht; zonder Varennes was de postmeester Drouet als goed patriot niet zoo bekend geworden. Voor de monarchie is zoo al niet onmiddeUijk, dan toch op den duur de vlucht noodlottig geworden. Louis XVI a lui-même ici brisé Sa couronne, schreef de Patriote francais 57 van 22 Juni 1791. Er gaan stemmen op om het koningschap af te schaffen, het republikeinsche denkbeeld treedt meer op den voorgrond. Le republicanisme est la conséquence logique de la philosophie du 18e siècle et de la déclaration, heeft Aulard gezegd. Maar die gevolgtrekking is niet gemaakt door de wijsgeeren zelf— want zij waren monarchaal — en ook niet door de mannen van 1789. In dat jaar waren er volgens Camille Desmoulins in heel Frankrijk geen tien republikeinen. Men was in 1789 niet bijeengekomen om de monarchie omver te werpen, maar om ze te hervormen. Zelfs de mannen, die in 1792 de republiek zullen stichten en organiseeren, Robespierre, St. Just, Vergniaud, Danton, de ergste conventionnels, zijn in 1789 nog monarchisten. Wil men in dien tijd iemand aanwijzen met republikeinsche sympathieën, dan kan men La Fayette noemen. Wij zagen reeds, hoe de Constitution civile du clergé, verwijdering bracht tusschen den koning en de Constituante. Evenals tijdens de Fronde waren vele edelen uitgeweken naar het buitenland, dat waren de émigrés, met wie men den koning verdacht in verbinding te staan, niet ten onrechte, gelijk later bleek. Dat versterkte de republikeinsche idee, welke zich speciaal openbaarde bij de uiterste linkerzijde der democratische partij. Men nam eene afwachtende houding aan om op het juiste oogenblik zijn slag te slaan; il (d.i. le parti républicain) attend qu'une faute suprème et éclatante de la royauté éclaire enfin 1'opinion publique. Cette faute va se produire: c'est la fuite a Varennes (Aulard). De extremisten grepen die vlucht aan als een zeer gewenschte aanleiding om de afzetting van den koning te eischen. De Constituante schorste den koning; een zeer belangrijk besluit, hetwelk voor het eerst sinds 1789 het koningschap in gevaar bracht en juist daardoor — ook voor de eerste maal — het buitenland in beweging zette ten opzichte der Fransche gebeurtenissen (declaratie van Pillnitz). 58 De korte spanne tijds, waarin de Constituante ronder eenige mcteilijkheden de uitvoerende macht ad interim uitoefende, bewees, dat eene republiek mogelijk was. Toch kon de groote massa zich intusschen nog niet vereenigen met het republikeinsche denkbeeld. Als de monarchie verdween, zou dat de oveiwinning beteekenen van de heftigste demagogen. In het uiterste geval wilde de meerderheid der Patriotten — en dit denkbeeld is in de Jacobijnenclub besproken — naar het voorbeeld van Engeland van 1689 van vorst veranderen. Maar ook dit plan heeft men bij gebreke van een geschikten opvolger losgelaten; de candidatuur van Philippe Egalité vond geen voldoenden steun. Onder invloed van de vrees voor eene regeeringloosheid zonder einde, waartoe eene overwinning der uiterste linkerzijde zou leiden, besloot op 15 Juli 1791 de meerderheid der Constituante, dat in verband met de in beginsel aangenomen onschendbaarheid des konings de kwestie van Varennes geen verdere gevolgen zou hebben. In de clubs, speciaal die der Cordeliers, was men over die beslissing niet tevreden, vandaar dat men een petitie opstelde, waarin men de afzetting van Lodewijk XVI vroeg. Men riep op 17 Juli het volk bijeen op het Champs de Mars; het werd een groote volksbeweging, door troepen met geweld bedwongen; de burgeroorlog stak weer het hoofd op. De manifestatie van 17 Juli heeft beteekenis als de eerste mislukte poging om de republiek te vestigen. Met de samenstelling van de Grondwet had de Constituante hare taak volbracht. De vergadering besloot, dat hare leden niet herkiesbaar zouden zijn, daarbij geleid door de gedachte, dat zij, voortgekomen uit de door den koning bijeen geroepen Staten-Generaal, waarin de drie standen waren vertegenwoordigd, die standen had opgeheven en thans den laatsten band doorsneed, welke haar nog aan het ancien régime bond. Na met dat verleden te hebben afgerekend moest zij zelf op hare beurt verdwijnen. FRANKRIJK ALS CONSTITUTIONNEELE MONARCHIE. Sire, Votre Majesté a fini la Révolution. Deze woorden sprak de voorzitter Thouret tot den koning op 30 September 1791, den laatsten dag, dat de Constituante bijeenkwam. Het was niet voor de eerste maal, dat men deze verklaring aflegde. Toen op 5 Augustus 1789 de 's nachts genomen besluiten bekend werden, had men vol vreugde elkander omhelsd en verklaard, dat nu de revolutie was afgeloopen. Dit was op zichzelf heel begrijpelijk. De voornaamste wenschen in de eerste maanden van het jaar 1789, neergelegd in de cahiers, waren vervuld, of wel op den goeden weg om vervuld te worden: de afhankelijkheid van het platteland opgeheven, eene nationale vertegenwoordiging hield zich reeds bezig met het ontwerpen van eene grondwet. Doch de aarzelende houding des Konings — het duurde o.a. tot December '89 eer hij de besluiten inzake de heerlijke rechten bekrachtigde — stemt tot nadenken. Was men aanvankelijk tevreden geweest met de verkregen resultaten, toch kwam de vraag bij velen op, of de staatkundige en maatschappelijke hervorming, waarvan men gedroomd had, zich niet al te vlug had voltrokken, te meer, daar de leidende personen luide hun wantrouwen jegens den koning uitspraken: het Hof wachtte naar hunne meening slechts op eene gunstige gelegenheid om alles weer terug te nemen en het oude weer te herstellen. Leenrechten, tienden, de gabelle, de taille, het zou alles weer terugkeeren. Vandaar die sterke drang om het verkregene te behouden, hetgeen men eerst verzekerd achtte, als er eene Grondwet was. Juist om de zaak der Grondwet te redden 6o besloot de Constituante na Varennes aan de vlucht des konings geen verdere gevolgen te verbinden. Maar in plaats van, als eenmaal het constitutionneele koningschap is gevestigd, voort te gaan langs den weg der hervorming (immers het was de taak der Législative de nieuwe staatsregeling van 1791 uit te werken) sloeg men dien der revolutie in, eenerzijds gedreven door het stijfhoofdig willen tegenhouden vatt hetgeen niet langer te stuiten was, anderzijds, omdat men uit eigen beweging, desnoods met geweld, de behaalde resultaten wilde handhaven. Als het zoover is, heeft het constitutionneele koningschap zich door het veto-recht onmogelijk gemaakt. Men neemt den republikeinschen regeeringsvorm aan, doch ook deze büjkt op den duur niet bestaanbaar, voornamenüjk door verdeeldheid in eigen boezem. Ziehier in het kort de beteekenis van de tijdvakken der Législative en der Nationale Conventie. In samenstelling bestond er tusschen de Législative en de Constituante een groot verschil. Waren de leden der Constituante wel niet door algemeen kiesrecht, maar toch in ieder geval krachtens een zeer ruim kiesrecht verkozen, de afgevaardigden der Législative waren gekozen volgens een beperkt census-kiesrecht en als gevolg daarvan grootendeels afkomstig uit den meer gegoeden en meer ontwikkelden burgerstand. De (voormalige) adel ontbrak, en van de geestelijkheid waren alleen beëedigde priesters aanwezig. In de Législative kan men van meet af aan twee partijen onderscheiden: ie. de Feuillants, de voorstanders der Constitutionneele monarchie, zij, die thans de revolutie afgesloten achtten; 2e. degenen, die de revolutie nog niet voltooid achtten. Deze groep bestaat uit Jacobijnen en Girondijnen, die voorloopig samengaan, voor zoover het betreft de voortzetting van den strijd tegen den koning. Kan men tijdens de Constituante ook al van die partijen spreken? Inderdaad bestonden de Jacobijnen reeds onder de 6i Constituante, maar het zijn dan nog niet die heftige mannen uit den tijd van Conventie en Schrikbewind. Zoodra de Staten-Generaal te Versailles bijeen zijn, komen de afgevaardigden uit Bretagne, leden van geestelijkheid en derden stand in het geheim bijeen in eene herberg tot het bespreken van politieke vraagstukken. Weldra laat men er ook Parijsche afgevaardigden toe: Sieyès, Barnave, Mirabeau. Op die bijeenkomsten worden belangrijke beslissingen voorbereid: de besluiten van 17 Juni 1789 (de Nationale Vergadering) en 23 Juni d.a.v. (bijeen te blijven ondanks het verbod des konings) mag men beschouwen als gevolg van de ruggespraak in den „club breton". Ook het besluit tot afschaffing der feodale rechten in den nacht van 4 op 5 Augustus 1789 heeft de hertog d'Aiguillon tevoren in den Bretonschen dub laten goedkeuren. Na de Octoberdagen van 1789, als de Nationale Vergadering naar Parijs is verplaatst, houdt de Bretonsche club een korte poos op te bestaan. Doch als in de Nationale Vergadering de conservatieve partij in aanzien wint, achten de patriottische afgevaardigden het noodig hunne vroegere bijeenkomsten te hervatten. Dicht bij de koninklijke manege — men had te Parijs voor de Nationale Vergadering geen andere groote vergaderzaal beschikbaar — bevindt zich een gewezen klooster der Jacobijnen. Daar huren zij het refectorium en geven aan hun club den titel: Société des Amis de la Constitution, séante aux Jacobins. De royalisten geven hun in verband hiermede den bijnaam Jacobijnen en beginnen in de pers een vrij krachtige campagne tegen deze club. Het eenige middel om aan den laster te ontkomen, is ook vreemden, niet afgevaardigden, te ontvangen. Vandaar, dat sinds December 1789 de vergaderingen openbaar zijn, waar men menschen van allerlei slag aantreft: kooplieden, advocaten, geleerden, letterkundigen, enz. Wat is nu eigenlijk een Jacobijn? Als antwoord op deze 62 vraag haalt Aulard de omschrijving aan, zooals Littré die gegeven heeft: membre d'une société politique étabüe en 1789 a Paris dans Tanden couvent des Jacobins et ardente a soutenir et a propager les idéés d'une démocratie et d'une égalité absolue. Deze definitie past echter nog niet voor den Jacobijn van het najaar '89. In dezen tijd zijn de leden allen voorstanders van afschaffing van het absolutisme, vestiging van een constitutionneel koningschap, inrichting van eene deugdelijke rechtspraak. Aulard zegt omtrent het doel van de club: la société des Jacobins aspire a. former un esprit public dans un pays si longtemps comprimé par le despotisme et neuf a la vie politique. Empêcher que la nation ne se divise, lui donner une conscience, faire que les patriotes opposent partout les mêmes gestes et les^ mêmes paroles a Tanden régime, voila le but des Jacobins. In zijn oorprong is de Jacobijnendub monarchaal, omdat toen de openbare meening nog monarchaal was. Eene republikeinsche partij bestaat in 1789 nog niet; men wenscht verbetering van het regeerstelsel; aan afschaffing van het koningschap denkt men nog niet, ook niet in de Jacobijnendub. De partij blijft de geheele revolutie bestaan en oppervlakkig beschouwd, blijft zij zich zelf niet gelijk. Doch dat komt, omdat ook de openbare meening niet dezelfde blijft. Deze partij der Jacobijnen ontleent hare beteekenis hieraan, dat zij steeds eene weerspiegeling is van de openbare meening, derhalve monarchistisch, zoolang men in Frankrijk nog monarchaal gezind was (tot Juni 1791, na Varennes), republikeinsch, gedurende den tijd, dat men de republiek voorstaat, terroristisch, zoolang Robespierre zijn scepter zwaaide. Tot op zekere hoogte kan men spreken van eene georganiseerde partij, de Parijsche dub was het moedergenootschap (la sodété mère), stond steeds in briefwisseling met een driehonderd afdeelingen in de provinde, aanvankelyk debating-dubs, evenals in de hoofdstad. 63 Van een aanval tegen den persoon des konings willen de Jacobijnen in dit tijdvak nog niet weten, evenmin als van demagogische agitaties. Zoolang de monarchie bestaat, is het volkselement in de club geheel uitgesloten. Zij ijveren voor de Constitutie, die zij gaarne nog voltooid hadden gezien vóór het federatiefeest op 14 Juli 1790. Als men hen beschuldigt den Christehjken godsdienst te willen vernietigen (bij gelegenheid van de Constitution civile du clergé) protesteeren zij heftig tegen dit denkbeeld. Met Aulard mag men in deze periode de Jacobijnen nog beschouwen als le parti de 1'ordre (de regeeringspartij). Van hun beginselen, neergelegd in een programma, volgen hier de voornaamste: Tous les pouvoirs émanent essehtiellement de la nation et ne peuvent émaner que d'elle. Le gouvernement francais est monarchique, il n'y a point en France d'autorité supérieure a la loi; le roi ne règne que par elle, et ce n'est qu'en vertu des lois qu'il peut exiger l'obéissance. La loi est un acte des représentants de la nation sanctionné par le monarque. La personne du roi est inviolable est sacrée, le tröne est indivisible, la couronne est héréditaire dans la race régnante. Aucun impöt ne peut être levé que par un décret exprès des représentations de la nation. Le pouvoir exécutif suprème réside exclusivement dans la main du roi. Les ministres et autres agents du pouvoir exécutif sont responsables. Le pouvoir judiciaire ne pourra en aucun cas être exercé par le roi ni par le corps législatif . Najaar 1790 neemt de club een nieuw lid op: Mirabeau, de heftige figuur onder de afgevaardigden van den derden stand, den grooten voorstander van het constitutionneele koningschap, den tegenstander van La Fayette. Merkwaardig is het bericht in een der Parijsche dagbladen van 6 October 1790: Mirabeau s'est rejoint mercredi dernier a ses frères d'armes des Jacobins. C'est une nouvelle que tous les amis 64 de la constitution apprendront sürement avec plaisir. Weldra is hij voorzitter der dub en heeft als zoodanig groot gezag. Son despotisme est si grand qu'aucun Jacobin n'ose, crainte de s'attirer les sarcasmes les plus amers, prendre la respectueuse licence de le contredire. Maar op den duur vertrouwen de Jacobijnen hem niet. Bij de beraadslagingen over de wet tegen de emigratie werpt Mirabeau den ldders der Jacobijnen den handschoen toe. In Februari 1791 valt Lameth hem in de dub aan. Desmoulins zdde: le moderne Catilina (Mirabeau) était plus mort que vif en s'entendant foudroyer par le moderne Cicéron (I^ineth). Als de Nationale Vergadering het besluit neemt, dat een afgevaardigde niet tegelijk minister mag zijn, juichen de Jacobijnen, want nu achten zij Mirabeau machteloos. Na de mislukte vlucht van de koninklijke familie schorst men den koning. Eene aanzienlijke meerderhdd, waaronder de Jacobijnen, hadden naar het Engelsche voorbeeld Lodewijk XVI willen vervangen door een ander, de groote moeilijkheid was echter, door wien. De dauphin was nog een kind, doch hoe een regentschap samen te stellen, en de hertog van Orleans achtte men ongeschikt (Deze meende toch van de omstandigheden partij te moeten trekken; daarom liet hij zich inschrijven als lid der Jacobijnsche dub; ook in de kort daarna opgestelde petitie tot afzetting van Lodewijk XVI had hij, hoewel niet rechtstreeks, de hand). Ten laatste behield men Lodewijk XVI faute de mieux. De Jacobijnen bleven de vrienden der Constitutie. In een drcubire aan de dubs in de provinde, opgesteld in hunne bijeenkomst van 27 Juni 1791 houden zij vast aan het monarchale denkbeeld: Le roi, égaré par des suggestions criminelles s'est éloigné de 1'Assemblée nationale. Trouw aan hun programma komen zij tot deze condusie: L'Assemblee nationale, voila notre guide, la constitution, voila notre cri •de railliement. 65 Intusschen, door het interregnum van Juni '91, zij het dan ook van zeer korten duur, was de Republiek mogelijk gebleken en er waren stoutmoedige geesten, die haar onmiddellijk wilden instellen. Men trof hen aan in de club der CordeHers, waar heftiger elementen als Danton, Marat, Camille Desmoulins optraden. Tegenover une politique jacobine (de constitutionneele) staat la politique cordelière (republikeinsch). De bekende petitie om den koning af te zetten leidde tot het bloedbad op het Champ de Mars en bovendien tot een schisma in de Jacobijnenclub: de gematigden vormden de partij der Feuülants, maar desalniettemin handhaafde de club zijn monarchaal karakter. Eerst de oorlog met het buitenland en de zekerheid, dat Lodewijk XVI verraad pleegde ten opzichte van Fnuikrijk, hebben hun inzicht en hunne houding veranderd. Als 1 October 1791 de Législative optreedt, blijft de splitsing der Jacobijnen bestaan: de Feuülants (leider La Fayette) trekken zich terug van de eigenlijke Jacobijnen. Die Feuülants vormen de rechterzijde. Tegenover hen staan gezamenlijk de Jacobijnen en Girondijnen. In de nieuwe vergadering had zich onmiddellijk rond eenige afgevaardigden uit het departement der Gkonde een groep van de meest uitblinkende mannen gevormd, naar Brissot aanvankelijk Brissotins, later Girondijnen geheeten, die in hunne staatkundige idealen teruggingen tot de republiek der oudheid, vurige democraten, echter alleen in theorie; in de praktijk gaan zij volstrekt niet samen met de volksklasse, voelen er niets voor de massa in beweging te stellen. Brissot, Pétion, Condorcet (de wijsgeer onder de Girondijnen), Madame Roland, zijn onder hen de meest bekende figuren. In tegenstelling met de Gonstitutionneelen, die zich verbeeldden, dat, nu zij het ancien régime hadden vernietigd, de Revolutie tot staan was gekomen, wilden de ANTHEUNISSEN, Geschiedenis. II. 10 66 Girondijnen verder gaan en omverwerpen wat er nog restte van het koningschap. En om daarvan de eeuwenoude bekoring („le charme séculaire" zooals Jaurès het uitdrukt) te verbreken, aarzelden zij niet Europa in lichtelaaie te zetten. De Girondijnen willen meer macht toewijzen aan departementen en gemeenten als tegenwicht tegenover de Parijsche commune. Zij ijveren voor hunne denkbeelden, welke zij ook gaarne buiten Frankrijk verspreid zien, vandaar hun drijven tot den oorlog en hunne pogingen om de bestaande oorlogszuchtige stemming aan te kweeken. Toen eenmaal de koning er toe was overgegaan, Girondijnen in het ministerie op te nemen, leidden zij de zaken in de door hen gewenschte richting. Op 20 April '92 verkregen zij van de vergadering nagenoeg eenstemmig de oorlogsverklaring aan Oostenrijk, het voorspel van den weldra gevolgden algemeenen oorlog. De oorlogsverklaring aan „den Koning van Bohemen" was eene hchtzinnige daad, want Frarikrijk bezat geen voldoend leger. Het debuut was dan ook niet gelukkig: in het Noorden moet een Fransch leger wijken. Groote sensatie te Parijs; men begint te vermoeden, dat het Hof een dubbelzinnige rol speelt, men gevoelt als het ware, dat men verraden wordt. De geprikkelde stemming van de volksmassa dringt door tot in de Législative, waar een drietal besluiten worden genomen, die den koning onaangenaam zijn, en waarover hij dan ook ten aanzien van de sub 2 en 3 zijn veto uitspreekt: ie opheffing van de koninklijke garde; 2e deportatie van de prêtres réfractaires en 3e oprichting van een kamp dicht bij Parijs voor 20.000 fédérés. Bovendien ontslaat Lodewijk het Girondijnsche ministerie. De koning volhardt in zijn veto, hetgeen door het volk wordt opgevat als verraad aan de revolutie. Op 20 Juni 1792 vraagt een rumoerige volksmenigte terugroeping van het ministerie, trekt voorbij de Législative, en door de 67 Tuilerieën (vernedering des konings), hetgeen beteekent eene overwinning der Girondijnen. Op voorstel van Vergniaud verklaart de vergadering het vaderland in gevaar, daardoor een beroep doende op de vaderlandsliefde der Franschen. Na de vele beschuldigingen aan het adres van het comité autrichien, maar welke indirect gericht waren tegen den koning en de koningin, na de ontroering veroorzaakt door het buitenlandsche gevaar en door den buitengewonen maatregel van eene levée en masse, werd hoe langer hoe sterker de overtuiging levendig, dat de koning het volk had verraden. Op straat zoowel als in de Législative eischte men den afstand van Lodewijk XVI. Op 12 Juli '92, derhalve nog vóór het beruchte manifest van Brunswijk, kon Billaud-Varenne, zonder te worden uitgejouwd, voorstellen den koning en zijne geheele familie over de grenzen te zetten. De Jacobijnen zijn in volle actie, niet zoozeer in de Législative als wel daarbuiten. In dezen tijd is hun partij machtiger buiten dan in de vergadering. Door de organisatie, door de clubs, regeeren zij heel Frankrijk, doch in de eerste plaats Parijs, tot groote ergernis der Gironde. Robespierre en Danton zijn al leiders. Hoe is hun activiteit te verklaren? Het vijandelijk leger wordt vergezeld door verscheidene émigré's, die daardoor in de oogen der Jacobijnen landverraad plegen. In dit opzicht zijn het nog de patriotten van de Bretonsche club, wier goed vertrouwen in den koning eerst geschokt is, nu men zijn houding gezien heeft, als de vijand den Franschen bodem betreedt. En nu pleegt niet alleen de koning landverraad, doch de ci-devants doen mede aan het complot. Jacobijnen en Émigré's zijn in de revolutie de elementen, die het scherpst tegenover elkaar staan. Niet in de Législative, doch in de Jacobijnenclub hitst men het volk op, dat reeds door een zekeren angst was aangegrepen. Daar bereidt men de bewegingen van 20 Juni 68 en 10 Augustus voor; daar ontstaat feitelijk de nationale conventie. Met de beweging van 20 Juni wordt niets bereikt, het volk blijft opgewonden naar aanleiding van de slechte tijdingen van het leger. Door het manifest van Brunswijk wordt het er niet beter op. Hoe kan het ook anders? In opgeschroefde bewoordingen bedreigt hij Parijs met volledige verwoesting (une subversion totale!) in geval van een aanslag op de Tuilerieën. Dit stuk brengt Frankrijk in vreeselijken angst, het is voor Frankrijk een van de rampzaligste staatsstukken: het kost Lodewijk zijn kroon en zijn hoofd. Het regent verwijten in de pers aan het adres van den koning, zelfs van de zijde der Feuülants. Het volk is razend. In den nacht van 9 op 10 Augustus wordt een nieuwe gemeenteraad, geheel Jacobijnsch, gekozen. De stormklok roept het volk te wapen voor een aanval op het paleis, de koninklijke familie neemt de wijk naar de Législative, waar Lodewijk zijn schorsing hoort decreteeren. Na 10 Augustus 1792 is de troon vacant. Er komt een Conseil exécutif provisoire, waarvan Danton als minister van Justitie de ziel wordt. Met het volk waren de Jacobijnen innig overtuigd van de noodzakehjkheid om, nu het vaderland in gevaar was, opnieuw een verandering te brengen in de regeering des lands, maar langs wettigen weg. De Grondwet had de mogelijkheid voorzien om zich zelf te hervormen. De vergadering, noodig voor eene grondwetsherziening, heette in de taal van dien tijd Nationale Conventie. Hieraan indachtig vereenigen de Jacobijnen zich, na het manifest van Brunswijk, hetwelk allen twijfel omtrent de houding van het Hof opheft, met de Commune van Parijs en de Fédéré's om niet aUeen de schorsing van den koning te vragen, maar tevens de bijeenroeping van eene Nationale Conventie, waarvan de leden zullen worden gekozen bij algemeen kiesrecht. 69 De koning is schuldig, verklaarde Robespierre, de vergadering is het ook, omdat zij toegelaten had, dat hij verraad pleegde. Hij Voegde er met zijn scherpe logica bij, dat de vergadering, die niet het koningschap had omvergeworpen, toen dat noodig was, zich verdacht had gemaakt en dat zij het alleen omver zou werpen om zich meester te maken van de souvereiniteit. Het was dus noodig, dat die vergadering werd opgelost, een nationale conventie werd gekozen, die alle macht in zich zou vereenigen, en die niet toegankelijk zou zijn voor de aristo's evenmin als voor de intriganten. Deze rede, die als het ware de Terreur opende, kondigde een dubbele ter dood veroordeeling aan: n.1. van Lodewijk XVI en van de Girondijnen. Het tijdstip is thans niet meer ver af, dat men den Girondijnen de oorlogsverklaring van 20 April '92 heftig zal verwijten. Aulard en Madelin komen beiden tot de gevolgtrekking, dat het na het manifest van Brunswijk te laat was om eene regeeringspartij te stichten. Het manifest had de Franschen te zeer gekwetst in hun trots, had hen geleid tot de overtuiging, dat de buitenlandsche vijanden en de koning tegen hen samenzweren, dat hun alleen de strijd overblijft. De beweging van 10 Augustus 1792 is georganiseerd door Robespierre en Danton. Op denzelfden tijd, dat de koninklijke familie uit de Tuilerieën vluchtte en een schuilplaats vond in de loge der Législative, maakte het volk zich meester van de Commune van Parijs. Dat was de groote overwinning der Jacobijnen: voortaan is de oproerige Commune de werkelijke Législative. Het voorstel tot schorsing van den koning beteekent eigenlijk zijne afzetting, al heeft men dien term niet gebezigd. Eindelijk deed de Législative, altijd weer op aandrang van de opstandige Commune, geheel en al afstand van hare taak door het aannemen van eene nieuwe kieswet voor het bijeenroepen van eene Nationale Conventie, die alle macht in zich zou vereenigen, zooals Robespierre had geëischt. 7o Hebben de mannen van 1792 zich de stelselmatige vernietiging van het koningschap ten doel gesteld? Aulard beantwoordt deze vraag ontkennend: in het algemeen hebben zij er niet aan gedacht eens en voor altijd het koningschap af te schaffen. Zij wapenden zich veeleer tegen Lodewijk XVI dan tegen de monarchie. Het algemeen verlangen der natie vindt men het best vertolkt in een verzoekschrift van 3 Augustus 1792, waarin de Commune van Parijs aan de Législative alleen de afzetting van Lodewijk XVI vraagt, maar niet de afschaffing van het koningschap, noch de vestiging eener Republiek. Men vroeg dat, de petitie zegt het uitdrukkelijk, au nom de la constitution monarchique de 1791. En toen Lodewijk XVI, verjaagd door het volk, uitgeweken was naar de vergaderzaal der Législative, en de opstand zeker was van de overwinning, heeft de Législative slechts de schorsing van den koning uitgesproken. Men besloot: que le peuple francais est invité a former une Convention nationale, que le chef du pouvoir exécutif est provisoirement suspendu de ses fonctions, jusqu'a ce que la Convention nationale ait prononcé sur les mesures qu'elle croira devoir adopter pour assurer la souveraineté du peuple et le règne de la liberté et de 1'égalité; na te hebben overwogen: que les dangers de la patrie sont parvenus a leur comble; que ces maux dérivent principalement des défiances qu'a inspirées la conduite du chef du pouvoir exécutif dans une guerre entreprise en son nom contre la constitution et 1'indépendance nationale; que ces défiances ont provoqué de diverses parties de 1'empire un voeu tendant a la révocation de 1'autorité déléguée a Louis XVI; que néanmoins le corps législatif ne doit ni ne veut agrandir la sienne par aucune usurpation; que dans les circonstances extra-ordinaires oü 1'ont placé des événements imprévus par toutes les lois, il ne peut concüier ce qu'il doit a sa fidélité inébranlable, a la constitution avec sa ferme résolution de s'ensevelir 7i sans les ruines du temple de la liberté, plutöt que de la laisser périr, qu'en recourant a la souveraineté du peuple et prenant en même temps les précautions indispensables pour que ce recours ne soit pas rendu illusoire par des trahisons. Wij zien hier hoe de Législative uiting geeft aan hare trouw aan de monarchale constitutie van 1791 en de openbare meening komt daartegen niet in verzet. De bepalingen in hetzelfde decreet, dat de tegenwoordige ministers van den koning voorloopig zullen worden gehandhaafd, en dat voor den zoon des konings een gouverneur zal worden benoemd, wijzen er op, dat de vergadering nog niet dacht aan de afschaffing van het koningschap en evenmin aan eene verandering in de troonsopvolging. Eenige uren later besluit de Législative, naar het voorbeeld der Constituante van 21 Juni van het vorige jaar om de uitvoerende macht ter hand te nemen. Ter vervanging van de koninklijke bekrachtiging zal de minister van Justitie op de wetten het staatszegel plaatsen, maar dat zegel draagt nog de koninklijke attributen. De tiende Augustus was ongetwijfeld een journée révolutionnaire, maar de monarchie bleef nog gehandhaafd en het stempel met het oude devies: la nation, la loi, le roi, vindt men tot 22 September 1792 onder bijna alle staatsstukken, zelfs op de processen-verbaal van de verkiezing der leden voor de Conventie. De wetgevende vergadering verdwijnt zonder iets van belang te hebben uitgericht. Het was hare taak geweest, organieke wetten te maken, voortvloeiende uit de Constitutie van 1791, maar nu zij den koning schorst, kan zij hare taak niet voortzetten. De Législative wordt van rechtswege ontbonden, al is de zittingsduur nog niet voorbij. Zij laat Frankrijk achter in een toestand van anarchie en steeds grooter ontreddering. Reeds eind 1791 ging de algemeene toestand achteruit: de assignaten blij ven voort- 72 durend dalen, het leven wordt steeds duurder. De Législative beschuldigt de speculanten en de contra-revolutionnairen van het toenemend discrediet van het papieren geld. In de provincies, vooral in het westen, veroorzaakte de godsdienstkwestie eene groote beweging. Een tijdgenoot schreef: „une foule de gens sans travail, des contrebandiers privés de leur gagne-pain par la disparition même des impóts qu'ils fraudaient, de condamnés imprudemment amnistiés et aussi, pour employer les expressions du député Lemontey, cette nuée d'oiseaux de proie étrangers qui sont venus fondre sur la France révolutionnaire, la remplissent d'éléments de désordre, habiles a entrainer au pillage et a 1'incendie des populations imbues de Tidée que tout fermier ou marchand de grains conspire pour les affamer, tout marchand pour accaparer, tout noble pour ramener 1'ancien régime, tout prêtre réfractaire pour détruire la Révolution." Meer dan de Constituante heeft de Législative de regeeringloosheid bevorderd. De geringe preastaties van de Législative moeten voor een groot deel worden toegeschreven aan het optreden der Girondijnen, theoretici, geen mannen van de daad, die met hunne wijsheid, in de studeerkamer opgedaan, de revolutie verdedigden, doch verder niets. Dit verklaart ook den heftigen strijd, dien wij in het thans volgend tijdvak in de Conventie tusschen Girondijnen en Jacobijnen kunnen waarnemen. De uitslag, dien de Gironde had gezocht, was bereikt, maar dat was het oogenblik, hetwelk de Jacobijnen afwachtten om die groep op zijde te zetten. FRANKRIJK ALS REPUBLIEK. i. De Conventie tot den val der Girondijnen. Wat gebeurt er in het tijdvak tusschen de schorsing van Lodewijk XVI en de vestiging van de Republiek? Men heeft gezien, dat de Législative heeft besloten tot de bijeenkomst van een Nationale Conventie; zoodanige Conventie was in de politieke taal van dien tijd een vergadering van revisie. Zij werd benoemd, niet door een beperkt censuskiesrecht, zooals de Législative, maar door algemeen kiesrecht met twee trappen. De kiezers van den eersten trap, d.w.z. alle burgers van 21 jaar, benoemden kiezers van den tweeden trap, gekozen uit de burgers van 25 jaar en ingezetenen sedert 1 jaar; deze verkozen de leden der Conventie. De verkiezingen hadden plaats onder een groote patriottische emotie, veroorzaakt door den inval der Pruisen (vele aristo's en priesters door de Parijsche bevolking vermoord). Behalve te Parijs hadden die September-moorden, welke beschouwd moeten worden als eene uiting van angst tegenover de blijkbaar met den vijand heulende royalisten, geen enkelen invloed op de verkiezingen, welke nagenoeg afgeloopen waren, toen de tijding dier moorden de departementen bereikte. Wat waren de bevoegheden en de opdrachten der nieuwe afgevaardigden? Dit moet noodzakelijk worden nagegaan om te begrijpen in welken geestestoestand de leden der Conventie de Republiek vestigden. Terwijl de Législative aan het Fransche volk vroeg zijn souvereiniteit uit te oefenen, om de gevaren, die het vaderland bedreigden af te wenden, had zij aan het volk geen enkele oplossing aangegeven, aan 74 het volk geen enkele vraag gesteld. Zelfs in het adres aan de natie, dat de republikein Condorcet had doen aannemen op 13 Augustus, had zij er zich toe bepaald aan de kiezers, in naam van het algemeen belang aan te bevelen hunne vertegenwoordigers met onbegrensde bevoegdheden te bekleeden. Als de verkiezingen voor de Conventie tevens het karakter moesten dragen van eene volksstemming over de vraag monarchie of republiek dan zijn zij als plebisciet mislukt, want van de 83 kiezerskorpsen was er maar één, dat deze kwestie duidelijk aanroerde, en dat was de kiezersvergadering te Parijs. Deze vroeg: „la forme d'un gouvernement républicain." In de overige 82 processen-verbaal wordt het woord „republiek" niet vermeld. Behalve Parijs spraken zich nog een drietal departementen: L'Aube, Charenteinférieure en Jura formeel uit tegen het koningschap, waartegen zij een onsterfelijken haat zwoeren. In het algemeen trok in die dagen de kwestie van den regeeringsvorm niet de voornaamste aandacht. Wel ageert men in de clubs, in de dagbladen tegen Lodewijk XVI, maar niemand vraagt om de republiek. Als op 16 Augustus eene deputatie uit de voorstad St. Antoine in de Législative verschijnt, zegt hun woordvoerder: République ou monarchie. Président ou roi; Eh? peuple enfant! que nous importent les mots pourvu que nous ayons un gouvernement a 1'ombre duquel nous puissions vivre heureux et libres. Buiten het koningschap der Bourbons acht men vestiging van een protectoraat, een dictatuur, een driemanschap, mogelijk. Ondanks de nationale verontwaardiging tegen Lodewijk XVI wagen zoowel de afgevaardigden in de Législative als de leiders daarbuiten het nog niet het denkbeeld eener republiek uit te spreken. Mannen als Robespierre, Marat, Danton, zeggen of schrijven geen van allen: wij willen de republiek. Eene circulaire van Danton als minister van Justitie 75 aan de gerechtshoven van 19 Augustus bevat eerder een critiek op Lodewijk XVt dan op het koningschap in het algemeen. De club der Jacobijnen, tot nu toe de beste vertolker van de openbare meening, vroeg blijkens een adres aan de afdeelingen in de provincie met betrekking tot de aanstaande verkiezingen slechts „une constitution conforme a la déclaration des droits et a Tintérêt du plus grand nombre". Ongetwijfeld heeft de kwestie van den regeeringsvorm hun veel minder belang ingeboezemd dan het rechtstreeksch algemeen kiesrecht. Als op 2 September een van de ongunstigste leden van de Jacobijnenclub als zijne meening uitspreekt, dat er alles bij gewonnen zou zijn als men zich ontdeed van den koning, blijft de vergadering Oost-indisch doof. En in de Législative zweeg men uit vrees eveneens. Het theoretisch bezwaar, ontleend aan de les van Rousseau, dat eene republikeinsche regeering niet geschikt was voor een grooten staat, trad minder op den voorgrond dan de vrees voor regeeringloosheid of federalisme op een oogenblik, waarop het dringend noodzakelijk was Frankrijk als eenheid te handhaven tegenover den buitenlandschen vijand. Misschien was de dictator, dien Marat vroeg, nog het meest gepast in de gegeven omstandigheden. Maar het is zeer merkwaardig, dat iemand als Gordorcet, die na Varennes, in de eerste week van Juli 1791, luide de republiek had aanbevolen, in deze critieke dagen zweeg, uit vrees door een ontijdig invoeren van dezen regeeringsvorm het volk nog meer angst aan te jagen. Danton was dezelfde meening toegedaan. Het gold hier niet een kwestie van beginsel, maar van wijs beleid. Zij wilden het juiste oogenblik afwachten, om aan de groote massa te toonen, dat het noodzakelijk gevolg van de afschaffing van het koningschap was: de instelling der republiek. Op 20 September 1792 komen 371 nieuw verkozen afgevaardigden der Nationale Conventie bijeen. Den volgenden dag is de vergadering talrijker. Zij acht zich verplicht aan 76 Frankrijk haar programma bekend te maken. De Nationale Conventie besluit: ie. qu'il ne peut y avoir de constitution que celle qui est acceptée par le peuple, 2e. que les personnes et les propriétés sont sous la sauvegarde de la nation en 3e. que jusqu'a ce qu'il en ait été autrement ordonné les lois non abrégées seront provisoirement execütées, que les pouvoirs non révoqués ou non suspendus sont provisoirement maintenus et que les contributions publiques existantes continueront a être percues ou payées comme par le passé. Reeds nadert de zitting haar einde en men kondigt aan, dat een compagnie Jagers vraagt, om voor de vergadering den eed af te leggen en langs de vergadering te mogen defileeren. Dan springt Collot d'Herbois op de tribune. Hij zegt, dat men aan de plechtige verklaringen van de Conventie er nog één zou kunnen bijvoegen, omdat zij leeft in het hart van alle Franschen: dat is de afschaffing van het koningschap. Tevergeefs verzet Quinette zich tegen deze motie, in naam van het recht van het volk. De president Pétion maakt zich gereed die in stemming te brengen. Alors, zegt het proces-verbaal, tous les membres de 1'assemblée se lèvent par un mouvement spontané et par des acclamations unanimes, ils protestent de leur haine contre une forme de gouvernement qui a causé tant de maux a la patrie. Als Basire, toch een vriend van Danton, tegenwerpingen maakt, antwoordt men hem, dat de vergadering bij deze gelegenheid volstrekt niet toegeeft aan de geestdrift, maar aan de gevoelens van verontwaardiging tegen het koningschap, waarvan ieder vrij man moet zijn doordrongen, en dan roept Grégoire uit: Thistoire des rois est le martyrologe des nations. Het voorstel wordt in stemming gebracht en eenstemmig gedecreteerd in deze bewoordingen: La Convention nationale décrète que la royauté est abolie en France. Men besloot vervolgens, dat het proces-verbaal van de ritting zou worden gezonden aan de departementen en aan het 77 leger door buitengewone koeriers en dat het decreet den volgenden dag plechtig zou worden afgekondigd door den gemeenteraad van Parijs en in alle gerechtshoven den volgenden dag na de ontvangst. Zelfs de Koninklijke Gazette de France schreef: Quand ce decret a été prononcé des cris de joie ont rempli la salie et tous les bras sont restés levés vers le ciel comme pour le remercier d'avoir délivré la terre de France du plus grand fléau qui ait affligé la terre. In die gedenkwaardige zitting van 21 September 1792, waarin de Nationale Conventie het koningschap afschaft, heeft geen enkele redenaar het woord „republiek" uitgesproken. Men hoort dat woord voor het eerst den avond van denzelfden dag in de straten van Parijs. Nog dienzelfden avond maakte men te Parijs de afschaffing van het koningschap bekend; het stadsbestuur was te ongeduldig om met die bekendmaking te wachten tot den volgenden dag. Ondanks het slechte weer beweegt zich een geestdriftige menigte met flambouwen door de straten van Parijs en nu hoort men voor het eerst een nieuwe kreet: Vive la république! Ziehier de oplossing van het vraagstuk, waarvoor de voormannen hadden teruggedeinsd, tot stand gebracht door het volk van Parijs in eene vroohjke stemming. Een afvaardiging van het gemeentebestuur verschijnt in de avondritting van de Conventie en vraagt de Republiek te handhaven, eene kwestie, waarover de Conventie zelf zich nog niet eens had uitgesproken. En tegelijkertijd deelt een deputatie van den gemeenteraad van Versailles aan de vergadering mede, dat een nieuw opgericht vrijwilligerskorps gezworen had de Republiek te redden. Eerst zijn de afgevaardigden der Conventie verwonderd, doch dan geven zij teekenen van bijval. De teerling was geworpen, de Conventie nam de Republiek aan. Den volgenden dag, 22 September, besluit de Conventie, na het lezen van het proces-verbaal van de ritting van den 78 vorigen avond, op voorstel van Billaud-Varenne, qu'on datera dorénavant les actes: 1'an premier de la République francaise, eene beslissing waaraan men in en buiten de Conventie lang niet dezelfde aandacht schonk als aan de afschaffing van het koningschap. Thans geen buitengewone koeriers naar de provincie, geen plechtige afkondiging. In het algemeen maakte de pers melding van dit besluit zonder nadere toelichting. Alleen de Patriote francais riep uit: Maintenant le soleil de la République est levé; les ténèbres de la royauté sont évanouies." Toen op 21 September eenmaal het koningschap was afgeschaft, heeft Parijs daarvan onmiddellijk de consequentie aanvaard, welke de Conventie slechts aarzelend heeft aangenomen, en alleen, omdat haar geen ander middel ten dienste stond. En de groote massa der Fransche Natie heeft het besluit der Conventie aanvaard zonder eenig verzet, maar ook zonder geestdrift. In 1789 heeft men van de monarchie de beste verwachtingen gekoesterd met het oog op de hervormingen, welke men ter hand nam. De koning was als van ouds de leider van het volk, degene, in wien de souvereiniteit van het volk verpersoonlijkt was. Na Varennes, de eerste keer, dat de koning zich aan zijne taak onttrekt, neemt men hem toch weer aan, al hebben eenigen den moed om het woord republiek uit te spreken: Condorcet en de Cordeliers. Maar zij vormen slechts een kleine minderheid tegenover de groote massa, welke monarchaal blijft. Dan komt de oorlog. Door alle eeuwen heen was het de taak van het koningschap geweest om het grondgebied te verdedigen. In dezen blijft de koning in gebreke, waardoor het volk hem begint te wantrouwen. Van dat wantrouwen is de volksbeweging op 20 Juni 1792 de eerste uiting. Toch handhaaft men hem nog op den troon. Doch als door het manifest van Brunswijk duidelijk blijkt, dat de koning verraad pleegt, stoot men 79 hem op 10 Augustus van den troon en thans voor goed. Als Aulard zegt, dat in September 1792 Frankrijk nog niet republikeinsch was, bedoelt hij: Frankrijk was zich zijne republikeinsche gevoelens niet bewust. Maar die gevoelens bestonden wel degelijk. Zij zijn echter niet voortgesproten uit het lezen van boeken en uit te voren bedachte stelsels, maar zij werden gevormd door de omstandigheden, door de feiten. Als Aulard den eed op de kaatsbaan (20 Juni 1789) bespreekt, merkt hij reeds op: le 20 juin 1'idée républicaine, a l'insu des contemporains cesse d'être une chimère de college; elle passé non dans les esprits, qui en repoussent la formule, non dans le droit public, qui reste monarchique, mais dans les faits. Nu men had gezien, dat het koningschap in zijne plichten te kort schoot, terwijl de nationale onafhankelijkheid werd bedreigd; nu men had ondervonden, dat de republiek mogehjk was, eerst door het interregnum van Juni '91, daarna door het langere interregnum van 10 Augustus tot 21 September 1792, kon men besluiten het voortaan zonder koning te stellen. Dat op den duur het constitutionneele koningschap mislukt is, moet vooral worden toegeschreven aan het vetorecht, dat de koning telkens heeft aangewend ten bate van de contrarevolutie. In het leger werd het besluit der Conventie inzake de vestiging der republiek met zekere geestdrift ontvangen — zeer begrijpelijk, want juist de troepen hadden in de eerste plaats geleden door het verraad van Lodewijk XVI. Voortaan zou men niet meer strijden voor één man, maar voor het volk, dat zich zelf bestuurde. Eenige oogenblikken, nadat de Conventie besloten heeft tot de instelling der Republiek, ontvangt zij de tijding van den slag bij Valmy. Dat was eene overwinning, want de Pruisen trokken terug. Aller hoop herleefde; als het zoo doorging, zouden na eenige weken de vijanden de vaderlandschen grond hebben verlaten. Deze 8o verwachting bleek niet ijdel: na Jemappes laat Frankrijk zijn vcoroordeelen tegen het republikeinsche denkbeeld varen, immers men heeft dan gezien, dat de republiek datgene volbracht, waartoe de monarchie niet in staat was: -n.1. het behouden van Franrijk's onafhankehjkheid. Hoe weinig b.v. bij de Jacobijnen, tijdens de eerste bijeen-, komst der Conventie, het republikeinsche idee levendig was, blijkt uit het feit, dat zij na de afschaffing van het koningschap, zich nog niet noemen: Amis de la République, maar de voorkeur gaven aan: Amis de la liberté et de 1'égalité. C'étaient la, zegt Aulard, il faut 1'avouer de tièdes confesseurs de la foi républicaine, ces prétendus fanatiques, ces prétendus démagogues n'étaient en réalité que des monarchistes Hbéraux. Toch behaalt deze groep van „lauwe" republikeinen reeds in de eerste dagen der Conventie eene belangrijke overwinning op de theoretische voorstanders der republiek, de Girondijnen. Door het beslist en krachtig optreden der Conventie, was de angst voor regeeringloosheid vervaagd. Toch waren in de Conventie de gemoederen verdeeld. Het was ongeveer eenzelfde verdeeldheid, als wij eenige jaren later in de Bataafsche Republiek eveneens aantreffen, n.1. over de vraag of er een krachtige algemeene regeering zal zijn, of wel, dat ook de onderdeden tot op zekere hoogte souverein zullen zijn (unitarissen tegenover federalisten). De federalisten waren sommige Girondijnen, die zich voorstelden een federatie der departementen, maar ook volgelingen van Marat, die zich voorstelden een bondgenootschap van gemeenten onder dictatuur van de Commune van Parijs. De Conventie wees beide stelsels af door op 25 September te besluiten: que la Répubüque francaise est une et indivisible, een daarom zoo belangrijke beslissing, omdat nu eene revohitionnaire regeering in het binnenland een staatsorde schiep, waarnaar ook Richelieu en Colbert 8i hadden gestreefd, maar in welker vestiging Lodewijk XIV, in weerwil van zijn groote macht, nalatig was gebleven. Al dadelijk blijkt in de eerste dagen der Conventie, dat de noodzakelijke eendracht om de revolutie te doen slagen, niet aanwezig is. Van meet af aan staan Girondijnen en Jacobijnen (Montagne of Bergpartij) heftig tegenover elkaar. Men is bevreesd voor eene dictatuur, die men elkaar niet gunt. De Girondijnen waren menschen van groote beginselen en mooie woorden, maar van uiterst kleine praktijken. Het eerste jaar regeeren zij met den steun van de middengroep (La Plaine, le Marais), doen niets voor opbouw van Staat en Maatschappij, beoogen slechts politiek voordeel ten koste van de Jacobijnen. Zij verwijten de Jacobijnen de bestaande anarchie, waarmede zij bedoelen den invloed van de Parijsche Commune. Zij hebben geen poHtiek programma, nemen eigenlijk een negatief standpunt in: doen niets anders dan de Jacobijnen tegenwerken. Zoo toont van meet af aan het eerste zittingsjaar ons eene worsteling dezer partijen, waarin ten slotte de Gironde het onderspit delft. Tusschen de Gironde (de rechterzijde), welke wilde regeeren als parti national en de Montagne, welke aanvankelijk weinig talrijk was en hoofdzakelijk gegroepeerd om de afvaardiging van Parijs en Seine-et-Oise, zaten zij die eene afwachtende houding aannamen (La Plaine, le Marais), die in het begin nu eens met rechts, dan weer met links medegaan. Het zijn niet allen nieuwe afgevaardigden, velen hebben reeds zitting gehad in de voorafgaande vergaderingen: Maar zij weigeren zich te doen opnemen in het conflict tusschen Girondijnen en Montagnards. Evenals de beide groote partijen zijn zij vurige aanhangers der revolutie. De groote beteekenis der Conventie is juist, dat er geen reactionnaire oppositie bestond. Over de groote essentieele vraagstukken is men het eens. Maar de Conventie was in ANTHEUNISSEN, Geschiedenis. H. U 82 dit opzicht geen trouwe weerspiegeling van het land. De Franschen blijven verdeeld in aristocraten en patriotten. In het binnenland bestond nog wel degelijk een reactionnaire oppositie van koningsgezinden en geestelijken en katholieke burgers, die noch in de Conventie, noch in de onderdeden vertegenwoordigd zijn. De laatste categorie had sedert de burgerlijke constitutie der geestelijkheid als van zelf eene vijandige gezindhdd getoond. En wat de koningsgezinden betreft, moet men in het oog houden, dat er gedurende de revolutie twee groepen van monarchisten waren. Van meet af aan had een groep eene constitutionneele monarchie willen stichten met vaststelling van de noodige waarborgen voor de burgerlijke vrijheid. Men duidde die groep wd aan als la démocratie royale. Zoolang de vooruitstrevende leden dier groep geloofden aan de oprechtheid van Lodewijk XVI, bleven zij monarchaal, maar door het verraad van de monarchie aan het volk, gingen hun de oogen open en lieten zij — en tot hen behoorden ook figuren als Danton en Marat — de monarchie los. Maar tegenover hen stond een groep royalisten, die ook na het verraad hunne monarchale gezindhdd handhaafden. Den meest ruimen blik toont Danton. Hij poogt Girondijnen en Jacobijnen tot elkander te brengen. Madelin begint zijn boek over Danton met eene beschrijving van de onstuimige vergadering van 25 September 1792, als de Girondijnen hun aanval beginnen op Parijs en zijne deputatie. Een afgevaardigde van Parijs betreedt het spreekgestoelte. La face large en forme de mufle, la bouche déformée, mais terrible tant elle frémit de passion, roeil petit sous le sourcil toufïu, mais d'oü partent des flammes, le teint grêlé, la figure affreuse, mais que 1'intelligence éclaire et que rougit la colère, le front énorme sous les cheveux épais, quelque chose de féroce, mais d'imposant: c'est Danton. Madelin beschrijft ons zijne houding en zijne bewegingen» 83 als Danton op den katheder staat. De spreker laat zich niet voortdurend medeslepen door zijne hartstocht, integendeel, op een gegeven oogenblik weet hij zich te beheerschen. Ce n'est plus le tribun qui a soulevé Paris, c'est un brave homme d'avocat champenois prêt aux transactions. En quelques minutes, sur cette face mofflue, dix expressions ont passé, tandis que de sa bouche sortaient presque au même moment des cris effrayables de défi et des appels cordiaux a la concorde. C'est tout Danton. Op ii October 1792 wordt eene Commissie voor de Grondwet ingesteld, waarin o.a. Sieyés, Brissot, Vergniaud, Danton, met Condorcet als rapporteur. Het door deze Commissie samengestelde ontwerp werd slecht ontvangen door de Jacobijnen en de vooruitstrevende dagbladen. Het was van het begin af aan de vraag, welke partij in de Conventie de macht zou hebben, de Gironde, welke in de nieuwe vergadering de rechterzijde innam, of de Jacobijnen, (Montagnards), de linkerzijde. Men verlieze niet uit het oog, dat de Conventie, bij haar eerste optreden, evenals de Législative, een meer gematigd Frankrijk vertegenwoordigde, vergeleken bij de heftige Commune van Parijs. De groote meerderheid der afgevaardigden waren mannen, die nog het meest overhelden naar de Girondijnen, en die, van huis uit reeds niet gunstig gestemd jegens de Commune, nog met meer weerzin tegenover de Jacobijnen werden vervuld, toen zij bij hun aankomst te Parijs meer in bijzonderheden over de moorden in de gevangenissen werden ingelicht. De Girondijnen beginnen onmiddelhjk den aanval, zij verwijten de Jacobijnen de overheersching van de Parijsche Commune en de September-moorden. Zij vragen om Robespierre en de Septembriseurs in staat van beschuldiging te stellen. Zij stellen Danton als minister van Justitie verantwoordelijk voor den moord op de September-slachtoffers, omdat hij hen niet heeft beschermd. Danton blijft 84 onverschillig voor dezen laster: Qu'on m'appelle buveur de sang et que la France soit sauvée, roept hij in de Gonventie uit. Reeds bij hun eerste optreden hebben de Girondijnen eene groote fout gemaakt: zij bedreigden hunne tegenstanders zonder over de middelen te beschikken om die bedreiging uit te voeren. Eene maand later was hun zaak feitelijk reeds verloren. De Jacobijnen beschuldigden hen van verraad, gebrek aan burgerzin, medeplichtigheid aan de contrarevolutie (volgens de Jacobijnen was indertijd het comité autrichien eene uitvinding van de Girondijnen). Het proces van den koning maakte de verwijdering tusschen Gironde en Montagne nog grooter. De Montagne zeide: als Lodewijk XVI onschuldig is, zijn wij allen opstandelingen, maar als hij schuldig is, moet hij sterven. De voornaamste Girondijnen Brissot, Vergniaud, Pétion, wilden de uitspraak van de Gonventie, hoe die ook mocht uitvallen, door het volk laten bekrachtigen. Gedurende de langdurige beraadslagingen deden de royalisten niets. De Conventie heeft den koning veroordeeld, doordat het midden, la Plaine, samenging met de Jacobijnen. De gevolgen van de terechtstelling van Lodewijk XVI waren zeer spoedig merkbaar. Vooreerst dreef Engeland door zijne vijandige houding de Conventie tot den oorlog en bovendien openbaarde zich in het binnenland eene vijandige stemming tegen de revolutionnaire regeering, die nog belangrijk in kracht toenam na de müitaire wet van 24 Februari 1793, op grond waarvan een gedwongen inlijving plaats had van 300.000 man. Van grooten invloed was in de Maart-dagen 1793 het optreden der drie partijleiders Robepierres, Danton, Marat; Robespierre, die meer en meer de kracht der Jacobijnen vertegenwoordigt; Danton, die na met Dumouriez te hebben overlegd uit het leger terugkeert; Marat, die den schakel vormt tusschen de voorloopige regeering en de heftigste 85 elementen der uiterste linkerzijde. Zij willen de revolutie organiseeren door het bestaande, nog steeds voorloopige bestuur te versterken, door het uitzenden van commissarissen, het instellen van eene revolutionnaire rechtbank. En zij verlangen ook, dat de versterkte regeering in hunne handen komt in plaats van bij de Girondijnen, die zij onbekwaam achten om onder de benarde omstandigheden, waarin het vaderland verkeert, de zaken te leiden. In de zitting van 10 Maart 1793 heeft Robespierre zeer duidelijk het programma der revolutionnaire regeering geschetst. Gevolg van dit optreden der Jacobijnen was: de instelling van het Comité de salut public en van de revolutionnaire rechtbank (Fouquier—Tinville). Van 18 tot 21 Maart 1793 heeft de Conventie met medewerking van verschillende Comité's (des contributions, des secours publics, de législation, van het comité diplomatique), welke alle het karakter droegen van voorloopige staatsinstellingen, eene reeks zeer belangrijke besluiten genomen; een progressieve belasting op de welgestelden, nistelling van een comité de salut public, verdeeling der gemeenschappelijke goederen, een vluggere verkoop der goederen van de émigré's, zwaardere straffen tegen de réactionnairen, émigré's en weigerachtige priesters, de mogelijkheid om iemand bij wijze van straf buiten de wet te stellen, de bedreiging met doodstraf van hen, die zouden deelnemen aan opstanden der contra-revolutie, instelling van het kadaster, ziehier de voornaamste van een reeks maatregelen m verband met de sociale en politieke vraagstukken, waarvoor de Conventie zich geplaatst had gezien tijdens de Februari-dagen. En al deze kwesties zijn reeds in beginsel beslist, vóór men de nederlaag van Dumouriez bij Neerwinden (18 Maart 1793) had vernomen en men nauwkeurig was ingelicht omtrent de gebeurtenissen in de Vendée. Het is als het ware het eerste optreden van het Schrikbewind, 86 niet als een macht ter verdediging van het buitenlandsche gevaar, maar als aanvaller tegenover de binnenlandsche reactie. En die verschillende besluiten worden tot stand gebracht door eene Girondijnsche regeering, zij het dan ook onder sterken drang der Jacobijnen. De Conventie is eensgezind, er wordt niet lang beraadslaagd: midden-, linkeren rechterzijde zijn het eens, er is geen enkele oppositie. Die zeer belangrijke vergaderingen behooren tot de kalmste, de vreedzaamste en de kortste der Conventie. Daar wordt op een oogenblik bekend, dat Dumouriez met den vijand onderhandelt en de Conventie bedreigt. De Conventie wilde België inlijven en er eene regeering vestigen overeenkomstig het Fransche gecentraliseerde bestuurstelsel met doorvoering van de Jacobijnsche beginselen (opheffing privileges, secularisatie der geestelijke goederen). Tegen dat plan kwam Dumouriez in verzet. Hij hoopte zich met steun van Coburg, den opperbevelhebber van het Oostenrijksche leger in België eene positie te verschaffen tegenover de Conventie. In verband hiermede reorganiseert men, onder pressie der Jacobijnen, wier invloed sedert Neerwinden aanmerkelijk was gestegen, op 25 Maart het Comité de défense générale in een Comité de salut public overeenkomstig het besluit van 18 Maart. Het bestond uit 25 leden, gekozen uit de meest bekende afgevaardigden van de drie groepen: links, rechts, en midden. Het zou de wetten voorbereiden, zoomede de noodige maatregelen voor de binnen- en buitenlandsche verdediging der republiek. Voorts zou het de ministers bijeenroepen, hun verantwoording vragen van hunne handelingen en zelf van zijn daden rekenschap geven aan de Conventie. Het bezwaar van dit nieuwe Comité de défense générale of de salut public (beide benamingen worden aanvankelijk gelijktijdig gebezigd), dat met een zekere uitvoerende macht werd bekleed, was het groot aantal leden en ook de omstandigheid, 87 dat zijne vergaderingen niet geheim waren, doch door de afgevaardigden naar verkiezing konden worden bijgewoond. Tegenover dit alles stond de Gironde machteloos; zonder eenig verzet moest de Gironde aanzien, dat de Conventie feitelijk Frankrijk regeerde, geheel onder invloed van de Commune van Parijs, welke er niet tegen opzag, met geweld de Jacobijnsche beginselen door te voeren. C'est par la violence qu'on doit établir la liberté et il est indispensable d'établir momentanément Ie despotisme de la liberté pour écraser le despotisme des rois. Gedurende eenige dagen wordt het Midden geheel meegesleept door Danton en, ongerust over de gevaren, welke de Republiek bedreigen, stemt het met de Montagne. Onder invloed en vaak op voorstel van Danton zelf besluit de Conventie tot een serie maatregelen, welke de eerste terroristische laeschikkingen uit de Maartdagen voltooien en versterken. De besluiten ten aanzien van de émigré's worden samengevat in één wet. Voor de rijken wordt een bijzondere belasting ingesteld, de armen zullen worden gewapend ter vorming van een revolutionnair leger. De revolutionnaire rechtbank wordt in werking gesteld met een eenvoudiger, doch strenger procedure. De afgevaardigden zijn niet langer onschendbaar en kunnen in staat van beschuldiging worden gesteld. Voor de commissarissen der Conventie, afgevaardigden belast met een zending (les représentants en mission) worden de bevoegdheden uitgebreid en beter omschreven. Het op 28 Maart ingestelde Comité de salut public had niets uitgericht. Zijne zittingen droegen nagenoeg het karakter van openbare beraadslagingen, soms bijgewoond door meer dan 100 afgevaardigden uit de Conventie. Op verzoek van het Voorloopig Uitvoerend Bewind en van het Comité zelf werd het nogmaals gewijzigd. Voortaan bestaat het uit negen leden, bij mondelinge stemming voor eene 88 maand gekozen, die in besloten bijeenkomst zullen beraadslagen en wier taak in hoofdzaak zal bestaan in het bespoedi gen van de administratieve werkzaamheden, welke aan het Uitvoerend Bewind zijn toevertrouwd. De Conventie ging dadelijk over tot de verkiezing. De negen leden van het nieuwe Comité waren Montagnards of afgevaardigden uit het midden, die tot de Montagne waren overgegaan. Het is duidelijk, dat er op deze wijze van de macht der Gironde weinig overbleef. De uitvoerende macht zag zij zich geheel ontnomen; de aanhangers der Conventie in het leger zijn allen Montagnards. Sinds in de departementen de reactionnairen in verzet zijn gekomen, is daar de openbare meening veranderd ten nadeele van de Girondijnen, dank zij het optreden der afgevaardigden van de Conventie (Montagnards), daarheen gezonden om de verdediging der reactie te leiden. De machtige club der Jacobijnen vormde als het ware de verbinding tusschen de Conventie en de Commune. Nimmer wellicht was haax zedelijk overwicht grooter dan in dit critieke tijdvak. Robespierre is er de ziel van. Op 3 April 1793 neemt hij het woord: Je déclare que la première mesure de salut plubic a prendre est décréter d'accusation tous ceux qui sont prévenus de compücité avec Dumouriez et notamment Brissot. Hij begint den aanval in de Jacobijnenclub. Celui qui n'est pas pour le peuple, celui qui a des culottes dorées est rennemi né de tous les sans-culottes. Er bestaan volgens hem slechts twee partijen: celui des hommes corrompus et celui des hommes vertueux. Hij onderscheidt de menschen niet naar hun fortuin of hun staat, maar naar hun karakter. Op 31 Mei trekt de Conventie onder drang der Commune een besluit in, dat tegen die Commune gericht was. Dat beteekende eene vernedering van de Gironde, op dezelfde wijze, zooals de Commune op 20 Juni 1792 het koningschap had vernederd, alzoo 31 Mei 1793 een waardig pendant 89 van 20 Juni 1792. Twee dagen later op 2 Juni 1793 besluit de Conventie tot het gevangennemen van 29 Girondijnsche afgevaardigden — de eerste staatsgreep (coup d'état) in de geschiedenis der revolutie, het prototype van de verschillende staatsgrepen, welke men in den loop der revolutie tot aan 18 Brumaire kan waarnemen en waarvan onze geschiedenis ook eenige voorbeelden kent. Wat zich op 2 Juni afspeelt is iets anders dan op de bekende journées révolutionnaires tusschen 14 Juli 1789 en 10 Augustus 1792; dat waren volksbewegingen, geen voorbeelden van een staatsgreep in den letterlijken zin van het woord. Van een staatsgreep als historisch verschijnsel geeft Lavisse de navolgende uiteenzetting: En histoire les coups d'Etat présentent tous des caractères identiques. Deux grands corps ou fractions de corps politiques sont en conflit: 1'un annule ou mutile 1'autre. Par définition le coup d'état est donc un attentat contre la liberté publique qui réside essentiellement dans 1'équüibre des pouvoirs organisés. L'acte est brusque et toujours il se revêt de formes légales, car 1'agresseur quel qu'il soit possède des pouvoirs réguliers, puisqu'il fait partie d'un corps constitué. Le coup d'état est par nature hypocrite. L'agresseur est toujours victorieux, il prend 1'offensive a son heure, et il ne la prend que lorsqU'il sait qu'il a la force, plus précisément la force armee. Le coup d'état est toujours militaire. L'acte est bref, mais préparé d'avance, soigneusement. Etant bref et de prétention légale, il peut se donner 1'allure pacifique. Sauf accident, le coup d'état n'est pas sanglant. Enfin le mouvement ne monte pas de bas en haut: il n'est ni démocratique ni revolutionnaire, il a lieu horizontalement en quelque sorte, au même plan supérieur et pour y participer activement, il faut faire partie des corps politiques qui interviennent. Le peuple n'est que le spectateur, le compasse ou rinstrument. D'oü il résulte que le coup d'état — ce qui le distingue QO de la Révolution-ne marqué jamais ravènement d'une classe sociale ou d'une génération nouvelle. II n'a d'autre effet que de substituer violemment un personnel gouvernemental a un autre. De staatsgreep van 2 Juni heeft de vervolging van de Girondijnen bewerkstelligd. De Conventie heeft door hare besluiten van 31 Mei en 2 Juni de coalitie van Montagnards en Parijsche Commune als het ware bekrachtigd. De aarmeming van een nieuwe democratische Grondwet met o.a. algemeen kiesrecht, bevestigt de nederlaag der Girondijnen. Haastig in elkaar gezet, lang niet volledig, wil de Grondwet der Montagne volstrekt niet de democratie organiseeren, zooals destijds Condorcet gewild had. Het was een stuk werk, door de omstandigheden geëischt en dat beoogde aan de federalisten alle middelen van actie te ontnemen en de gematigden gerust te stellen. Dat men zich ten deze de politiek van onderdrukking der Montagnards bewust is, blijkt uit de daad van Charlotte Corday, den moord op Marat, welke daad ormüddellijk de terechtstelling der Girondijnen ten gevolge had. Die politiek had zich in het algemeen in viervoudige richting bewogen: tegen het koningschap, de Girondijnen, het kapitalisme, den vreemdeling. De machtige positie der Jacobijnen in dezen tijd blijkt uit de navolgende beschrijving van Sorel: Les Jacobins maitrisent 1'Assemblée comme ils maitrisent toute la France. Le commandement de la révolution leur revient, paree qu'ils ont seuls 1'hardiesse de le prendre et les moyens de 1'exercer. Ils constituent dans 1'anarchie de 1'Etat et dans la déroute de 1'autorité le seul corps organisé qui subsiste dans la nation. Leurs clubs par leurs affiliations inf inies sont seuls en mesure d'imprimer dans toutes les parties de la France une impulsion unique et concertée. La populace armée de Paris les soutient. 9i 2. Het Schrikbewind. Na den val der Girondijnen gaat de Gonventie door met hervormingen: zij stelt een nieuw Comité de salut public in, legt de laatste hand aan het afschaffen der feodale rechten (17 Juli 1793), een voornaam besluit, dat de vrijwording van den grond bevestigt en voltooit. Hoe stond het intusschen met de Grondwet? Na de nederlaag der Gironde kon er van aanneming van het Girondijnsche ontwerp geen sprake meer zijn; vandaar, dat op 3* Juni, derhalve een dag na de staatsgreep, de Conventie aan het Comité de salut public opdroeg een nieuw ontwerp m te dienen. Reeds op 10 Juni werd een ontwerp aangeboden, waarbij een ontwerp van de Jacobijnenclub als leidraad had gediend. Toen eenmaal de tekst was vastgesteld, werd het ontwerp bij acclamatie aangenomen. Om de federalistische beweging in het land te onderdrukken, besloot de Conventie een adres te richten tot het volk, waarin o.a. het volgende voorkomt: Vos représentants ont achevé la Constitution.... Ils ont dü consacrer les premiers jours (n.1. de eerste dagen van Juni) a élever rédifice immortel de votre bonheur, a vous préparer une Constitution libre et populaire.... Mais tandis que votre bonheur se prépare, ceux qui ont constamment trabi la patrie.... donnent le signal de la guerre civile. Ils publient.... qu'il n'existe plus de Convention nationale.... ils invitent les départements a s'en séparer.... Les traitres vous proposent de marcher sur Paris et la Convention nationale. Généreux guerriers, vous attendiez aussi une Constitution que vos armes feront respecter de 1'Europe: la Constitution appuiera puissamment vos armes.... Citoyens qui avez juré d'être libres, qui voulez avoir une patrie, une Constitution, ralliez-vous a la Convention nationale. Op 27 Juni regelt de Conventie de wijze, waarop de Grond- 92 wet aan het volk zal worden aangeboden. Zij beloofde dadelijk na de stemming aan te wijzen: 1'époque prochaine des assemblees primaires pour 1'élection des députés de 1'assemblée nationale et la formation des autorités constituées. Op 9 Augustus brengt de Commissie voor het verzamelen der processen-verbaal van aanneming verslag uit. Nagenoeg eenstemmig had Frankrijk de nieuwe Grondwet aangenomen. Van de 44.000 gemeenten had alleen Douan (Cótes du Nord) den zoon van Capet tot koning durven vragen! Op 10 Augustus vierde men te Parijs het plechtige feest van de aanneming der Grondwet. De nieuwe Grondwet was (evenals trouwens het Girondijnsche ontwerp) eene vereeniging van het vertegenwoordigend met het democratische beginsel. De volksvertegenwoordiging zou ieder jaar worden verkozen volgens algemeen kiesrecht. Eene bestuurscommissie zou ook door de grondvergaderingen worden verkozen. Alle wetsvoorstellen zouden door het volk moeten worden goedgekeurd. Deze intusschen niet ingevoerde Grondwet steunde, in tegenstelling met de Grondwet van 1791, geheel op de leer van Rousseau. Aan de Jacobijnenclub met hare filialen in de provincie is het voor een groot deel te danken, dat na September 1792 het republikeinsche denkbeeld populair is geworden. Het volk bekrachtigt het besluit der Conventie van 22 September 1792 door in Juni 1793 de nieuwe Grondwet en daardoor de Republiek aan te nemen. Het aannemen van die Grondwet had tevens beteekenis als bevestiging van de Girondijnsche nederlaag. Eenige maanden later toont de spontaniteit der levée en masse (23 Augustus 1793), dat men bereid is te sterven voor de Republiek, omdat zij is het overwinnende en onafhankelijke vaderland. De Republiek is in 1793 de verpersoonlijking van de nationale gedachte; vandaar de kreet: La République ou la mort. Het eerste gevolg van het aannemen der Grondwet zou 93 zijn: het opheffen van de Conventie. Zou dat mogelijk zijn, nu te midden van de gevaren, waarin Frankrijk verkeerde, het land meer dan ooit behoefte had aan een krachtige, gecentraliseerde regeering? Was het thans mogelijk eene Grondwet in werking te stellen, welke in beginsel de souvereiniteit van de massa vaststelde? Robespierre had gewezen op het slechte tijdstip van de verkiezingen, die naar zijne meening n.1. zouden worden beheerscht door de agenten van Pitt en Coburg. Basire constateert in de zitting van 28 Augustus, dat sedert het aannemen der Grondwet de pogingen van de ,,malveillants" waren verdubbeld en stelt daarom voor Frankrijk te verklaren „en révolution jusqu'a la reconnaissance de son indépendance." Dit voorstel wordt aangenomen en ter vaststelling van de redactie teruggezonden aan het Comité de süreté générale. Op 10 October 1793 (19 vendémiaire an II) stelde de Conventie de ten uitvoerlegging der Grondwet, wegens de buitengewone tijdsomstandigheden (oproer in het binnenland; strijd met het buitenland) uit, totdat de vrede gesloten zou zijn, en handhaafde zij de revolutionnaire regeering, welker organisatie is neergelegd in het lange decreet van 14 frimaire an IL Voortaan was het Comité de salut public meester in het land, waaraan zelfs het Comité de süreté générale ondergeschikt was. De overheersching van beide comité's wordt als het ware gesanctionneerd door de bekende wet van 10 Juni 1794 (22 prairial an II) met betrekking tot de revolutionnaire rechtbank. Men kan nauwelijks spreken van beraadslagingen in de Conventie. Te midden van een bijna doodsche stilte stemt de vergadering over decreten, welke beide comité's haar voorleggen. Over de Grondwet wordt geen woord gesproken. In welken toestand had Robespierre Frankrijk aangetroffen? In het binnenland opstanden: in de Vendée van royalisten, wegens maatregelen tegen de geestelijkheid en den val 94 van het koningschap, eveneens in Bretagne (de Chouans, aangesloten met Engeland), in verschillende steden, Bordeaux, Marseille, Lyon, Toulon van aanhangers der Girondijnen. En wat het buitenland aangaat: inval van een Oostenrijksch leger, dat o.a. Mainz aan de handen der Franschen ontrukt, in het Zuiden inval der Spanjaarden. Toen opnieuw in het vroege voorjaar 1793 de grenzen open lagen voor de vijandelijke legers, had de gedwongen inlijving plaats van 300.000 man. Deze inlijving, gevoegd bij de verontwaardiging over de terechtstelling van den koning en den reeds bestaanden godsdienstoorlog had aanleiding gegeven tot het reeds vermelde royalistische en Girondijnsche verzet tegen de overheersching der Jacobijnen. Juist om aan hun invloed te ontsnappen, gaf Toulon zich over aan de Engelschen. Onder die buitengewone omstandigheden was Frankrijk zonder eenige andere regeering dan die van een kleine groep vastberaden mannen, die zich voor het feit gesteld zagen, verschillende gewichtige beslissingen te moeten nemen. Feitelijk bestond de dictatuur der Montagnards reeds sedert Neerwinden. Na den staatsgreep van 2 Juni '93 was het de groote vraag, welke gedragslijn de overheerschende partij, de Montagne, Zou volgen. De groote patriottische revolutionnaire partij, welke Frankrijk vier jaren immer met groote geestdrift had aangehangen, was gaandeweg ingekrompen en was bijna niets meer dan een minderheid in het land. De 10de Augustus 1792 had de monarchaal constitutionneelen uitgesloten, en de 2de Juni '93 de gematigd republikeinsche burgers. Voortaan was tweeërlei politiek mogelijk, verpersoonlijkt in Danton en Robespierre. Of men trachtte de patriottische eenheid te herstellen, of men zette de regeering voort met de verminderde partij. Danton, zegt Lavisse, malgré ses défaillances, ces arrière-pensées et ses procédés tortueux, voyait haut, kan et humainement. Het stuitte hem tegen 95 de borst de revolutie af te breken en haar op een klein eiland af te zonderen, dat alleen bevolkt zou zijn met de uitverkorenen. Robespierre daarentegen beschouwde de breuk als een voldongen feit, waarvan na den opstand van Girondijnen en royalisten voorloopig geen herstel meer mogelijk was. De hand reiken aan de overwonnenen beteekende zich aan hen overleveren. Zich verzoenen, beteekende afstand doen. Dat zou niet alleen een beleediging zijn voor de revolutie, maar voor heel Frankrijk, omdat de royalisten zich immers verbonden hadden met den buitenlandschen vijand. De politiek van Danton liep gevaar alles te verliezen, want zij waarborgde zelfs niet, dat Frankrijk eene regeering had. De politiek van Robespierre heeft Frankrijk gered, maar zijne regeering was een schrikbewind. De Conventie aanvaardde het voortbestaan van het Comité de salut public en het land het voortduren der Conventie, voordat het terroristisch regime volledig in werking was gesteld. Men heeft het wel voorgesteld, alsof het Schrikbewind uit vrees geboren werd. Lavisse ontkent dit. Nergens in den lande, in geen enkele partij, bemerkt men in 1793 eenige vrees. De procureurs-generaal bij de departementen handelden niet uit vrees, toen zij den federalistischen opstand uitliepen, evenmin de boeren in de Vendée of de inwoners van Lyon, of wel de sectionnaires, de leden der clubs, de commissarissen, noch de afgevaardigden ter Conventie. Het land heeft zich onderworpen aan de revolutionnaire regeering, omdat na een winter, waarin men gevaar liep temidden van reactionnaire tendensen in te slapen, de lente van 1793 verscheen met het verraad van Dumouriez en den opstand in de Vendée, gebeurtenissen, welke het land wakker schudden en waardoor men zich bewust werd, hoezeer het revolutionnaire werk bedreigd werd. 96 Het volk stond geheel buiten de staatsgreep van 2 Juni, maar het heeft dezen bekrachtigd door de volkssternming over de Grondwet, en de' federalistische opstand hield als van zelf op. De levée en masse was spontaan, zij werd als het ware opgedrongen aan het Comité de salut public, dat er eerst niet van wilde weten. Historisch heeft die levée in een jaar tijd de revolutie van 10 Augustus 1792 voltooid. De val van het koningschap hief de onderscheiding op, welke het censuskiesrecht maakte tusschen actieve en gewone burgers. Na 10 Augustus 1792 had men maar één soort burgers, maar na 23 Augustus 1793 waren alle burgers actief. Voor een oogenblik ziet Danton de door hem gewenschte nationale eenheid veiwezenlijkt, al was de wijze waarop zij tot stand kwam, eene andere, dan hij zich had voorgesteld. Het was n.1. het volk zelf, dat hier uit eigen beweging de revolutionnaire regeering tegemoet kwam. Naast de samenwerking van de revolutionnaire regeering met de Conventie, ziet men hier een onmiddellijke samenwerking van het volk met die revolutionnaire regeering, n.1. door zich bij het leger te doen inlijven. Sans le sursaut de patriotisme dont la France a frémi pendant quelques semaines, le gouvernement terroriste révolutionnaire était pratiquement inapplicable; sans le gouvernement revolutionnaire le patriottisme Ie plus exalté était pratiquement inefficace, aldus Lavisse. Die revolutionnaire regeering zal den Staat versterken. Sous le régime constitutionnel il suffit presque de protéger les individus contre Tabus de la puissance publique; sous le régime révolutionnaire la puissance publique est obligée de se défendre contre toutes les factions qui 1'attaquent. De Déclaration van 1789 was geheel individuaüstisch en kende geen Staat. In 1793 bleef zij individuaüstisch, maar het de gemeenschap tusschenbeide komen, terwijl de Staat de noodige voorzieningen trof. Die Staat zal op alle manieren en overal worden gecentraliseerd. De regeering is révolution- 97 nair,maar de dragers van het gezag zijn het in wezen niet, zij zijn het slechts in zooverre zij de maatregelen uitvoeren, die hun gedicteerd worden. De revolutionnaire regeering heeft nauwkeurig omschreven voorsdbriften inzake rechtspraak en openbare orde gegeven. Er is geen sprake van regeeringloosheid of wanorde. Créé au milieu des orages, — verklaart het Comité de salut public — il doit avoir 1'activité de la foudre. Eigenlijk, meent Robespierre, behoeven wij niet te spreken van eene revolutionnaire regeering, want zij steunt op een zeer gezonde wet, n.1. het welzijn van het volk en bovendien op de noodzakelijkheid. Het tweede Comité de salut public heeft tijdens het Schrikbewind eene groote werkzaamheid ontwikkeld ten behoeve van de nationale verdediging. Al dadelijk begreep het, dat het op de been brengen van groote legers niet voldoende was, maar dat ook gezorgd moest worden voor bewapening en onderhoud. Nog in Augustus 1793 stelde het Comité, versterkt met een tweetal uitnemende technische krachten Prieur van Cóte-d'Or (ter onderscheiding van Prieur de la Marne) en Lazare Carnot, een programma op voor de mobilisatie der industrie ten behoeve der nationale verdediging. Prieur nam als Chef van het Bureau des Armes met een geweldige energie de uitvoering van het programma ter hand door overal ijzergieterijen, wapen- en kruitfabrieken te doen oprichten. Bref (aldus Richard) il parvint a animer la France entière et sa politique d'armements a outrance fut féconde en résultats; elle contribua puissamment aux victoires décisives de 1'an II et elle prépara, en pleine crise, sous les auspices de la science, une renaissance économique qui devait se préciser au temps du Consulat. En zijn collega Carnot ontplooide een niet minder groote werkkracht. L'organisateur de la victoire heeft de tijdgenoot hem zeer terecht genoemd. Hij was in militaire zaken de leidende minister, benoemde de officieren en riep hen terug, ANTHEUNISSEN. Geschiedenis. H. ,2 98 stelde en teekende alle stukken met betrekking tot leger en vloot, ontwierp de veldtochtsplannen. Terwijl zijn collega's uit het Comité zich bezighouden met het afslaan van hoofden (zooals Aulard het uitdrukt), sluit hij zich op in zijn bureau met zijne kaarten en zijne sterktestaten; een nuchtere figuur, die met volkomen zelfbeheersching een doodvonnis mede-onderteekent en dan kalm een veldtochtsplan verder uitwerkt en de legers in beweging zet. Dank zij de ingrijpende maatregelen en voorschriften van Carnot was de militaire toestand in den zomer van 1794 veel gunstiger geworden; na Fleurus België herwonnen (Mei'94), den Rijn weer bereikt (Augustus '94), al hebben de behaalde overwinningen niet onmiddellijk geleid tot den begeerden vrede. Niet alleen de oorlogvoering verslond groote sommen gelds, ook voor het binnenlandsch bestuur had het Comité de salut public veel geld noodig. Zoo stelde op 2 Augustus 1793 de Conventie een som van 50 milüoen livres ter beschikking van het Comité zonder nadere aanduiding van de bestemming. Een groot gedeelte van dit geld verslond de politie, op dezelfde wijze als bij absolute regeeringen, welke uiteraard gevoeliger zijn ten aanzien van de openbare meening dan constitutionneele regeeringen. Een ander, lang niet het voornaamste deel, was bestemd voor steun aan de pers, terwijl het Comité aan de club der Jacobijnen een subsidie schonk van 100.000 livres. De nieuwe Jacobijnsche Constitutie blijft buiten werking. De voorloopige regeering van Frankrijk is revolutionnair tot aan den vrede. Tusschen de voltooiing van die Grondwet en de vestiging der revolutionnaire regeering zijn de gevaren, waaraan Frankrijk was blootgesteld, niet toegenomen. De federalistische opstanden de burgeroorlog komen tot staan, de grens is bij de Alpen onaangetast, ternauwernood aangeraakt bij de Oostelijke Pyreneeën en in het Noorden, ondanks den inval in den Elzas. Heeft men te Parijs nu de zekerheid. 99 dat de vijand het land niet zal binnendringen om het koningschap te herstellen? Begin Juni was alles onzeker, eind September had men meer vertrouwen. Waarom heeft het Comité de salut public zich gehandhaafd? Waarom is het permanent gebleven, door in de Conventie zijn dictatuur te doen aannemen? Het was volstrekt geen benijdenswaardige taak in die critieke dagen een regeeringsfunctie uit té oefenen. Mag men veronderstellen, dat alleen eerzucht de leiders dreef tot het uitoefenen van de regeermacht? Officieel begint eerst in het najaar van 1793 eigenlijk het Schrikbewind, waaronder men heeft te verstaan de dictatoriale noodregeering vanwege de opstanden en den oorlog. Deze voorstelling hebben althans de leiders zelf er aan gegeven, want inderdaad hebben partijbelangen en persoonlijke belangen den noodtoestand aanmerkelijk verergerd. In het najaar '93 was de toestand niet rustiger dan in het voorjaar. In November 1793 heeft het Schrikbewind den republikeinschen kalender ingevoerd met maanden van 30 dagen en aan het eind van het jaar 5 sansculottiden (republikeinsche feestdagen) waaraan in een schrikkeljaar een 6e werd toegevoegd. 22 September 1792, de dag waarop de Conventie de republiek vestigde, is 1 Vendémiaire an I. De namen der maanden, uitgedacht door Fabre d'Eglantine, zijn ontleend aan de jaargetijden en de daarin voorkomende natuurverschijnselen. De nieuwe kalender heeft tot 1 Januari 1806 bestaan. Nadere bijzonderheden van den kalender zijn opgenomen in de Bijlage achter dit werkje (blz. 134). De dictatuur van Robespierre, ingesteld met het oog op het algemeen welzijn, heeft zich kunnen ontwikkelen, dank zij den oorlog, ontketend door de Girondijnen onder eene regeering, welke niet in staat was om dien behoorlijk te leiden. Aan den oorlog ontleent dan ook het Schrikbewind, ondanks zijn gruwehjkheden en vaak onwaardige hand- IOO langers, zijn nationaal karakter Het is er in geslaagd bet grondgebied bijeen te houden te midden van de grootste gevaren, welke Frankrijk wellicht ooit gekend heeft. In den wanhopigen toestand van Juli '93 komt al heel spoedig een verandering ten goede, reeds in October lieten de zaken zich veel gunstiger aanzien; nog in December van hetzelfde jaar was de Vendée overwonnen. De vraag rijst, waarom heeft het Schrikbewind zich daartoe niet beperkt, waarom hebben Robespierre en het Comité salut de public het Schrikbewind voortgezet? Bij het beantwoorden dier vragen dient men zich rekenschap te geven van den financieelen toestand van het land en niet uit het oog te verliezen, dat door de geweldige militaire uitgaven de schatkist meer dan berooid was. De oorlog droeg niet langer het karakter van eene nationale verdediging, maar van een verovermgskrijg. Men had tot eiken prijs geld noodig, de oorlog moest den oorlog voeden. Vaincre 1'ennemi et vivre a ses dépens, dat was thans de leuze. Vandaar dat, zoolang de oorlog voortduurde, ook het Schrikbewind moest blijven voortgestaan, dat nu het land onderdrukte ten bate van de schatkist door het verbeurdverklaren van goederen van émigré's en van verdachten, onder voorwendsel, dat men nu eindelijk dien waarborg aan de assignaten zou geven, die reeds de Constituante had willen scheppen. Het Schrikbewind heeft er zich niet toe bepaald den vijand van den vaderlandschen grond te verjagen, maar het gevoel overwinnaar te zijn leidde er toe om van zijne overwinning gebruik te maken ten einde Frankrijk uit te breiden tot zijne natuurlijke grenzen. Dat zou natuurlijk den oorlog verlengen, maar tevens het voortbestaan der terroristische partij. Zoo ziet men het merkwaardige feit, dat de mannen van het Schrikbewind aan de beginselen der revolutie de leerstelling verbinden van den strijd om de natuurlijke IOI grenzen, een strijd, welke tijdens het ancien régime het land volledig had uitgeput. Het Schrikbewind voert dezelfde expansie-politiek als Lodewijk XIV. Gesteund door de demagogische partij, welke den strijd had aangebonden tegen samenzweerders en verraders, kon Robespierre den oorlog tot het uiterste eischen. De rechtvaardiging van het Schrikbewind heeft men juist gezocht in het vervolgen van het verraad, maar hieraan moet men onmiddellijk toevoegen, dat Robespierre van zijne dictatoriale macht en de hem daarbij ten dienste staande middelen meer dan eens gebruik heeft gemaakt om zich te ontdoen van lastige concurrenten, b.v. van Danton (April 1794). Sedert 1793 heeft een weinig talrijke partij zich meester gemaakt van Frankrijk, van de revolutie, van de Republiek. Een groot deel der Franschen begint er al naar te verlangen, dat de revolutie tot stilstand wordt gebracht of liever, van zijn voornaamste leiders wordt beroofd. Maar die leiders zijn mannen met eene groote werkkracht (Aulard spreekt van een énergie surhumaine et inhumaine), bij hunne taak gesteund door ruwe soldaten. Daar zij het Schrikbewind noodig hebben om te regeeren, verslaan zij een ieder, die zich tegen hun bewind wil verzetten, al zijn het ook de beste dienaren der revolutie. Vandaar, dat men onder de slachtoffers der guillotine niet alleen mannen telt, die in 1789 plannen ontworpen hadden voor verschillende hervormingen, maar evengoed mannen, die in 1792 de Republiek hadden gesticht, en die even bereid en bekwaam waren om die Republiek te dienen als de leden van het overheerschende Comité de salut public. Tijdens het Schrikbewind ('93—'94) is het bestuur van het land voornamelijk in handen van het Comité de salut public (Robespierre, St. Just, (Houtbon, Billaud-Varenne, Collot d'Herbois; beide laatstgenoemden waren belast met de omvangrijke briefwisseling van het Comité, speciaal met 102 de afgevaardigden in zending) en van het Comité de süreté générale. In weerwil van het feit, dat de Fransche legers als aanvallers de grenzen overschrijden, vermeerderde dagelijks het getal slachtoffers der guiUotine, als gevolg van het steeds drukkender Schrikbewind. Robespierre achtte dat noodig tot bevestiging van zijne heerschappij: ten laatste werd iedereen, die zich niet blindelings aan die heerschappij onderwierp, in staat van beschuldiging gesteld. Hier blijkt, hoe de leiders misbruik hebben gemaakt van de ontroering in het land, toen het vaderland in gevaar was. Ils en profitèrent, zegt Madelin, pour dénaturer définitivement la Révolution afin de se lapproprier. Toen eenmaal eene volksregeering geschapen was en de leiders de macht in handen hadden, weigerden zij die macht te laten schieten. De vast op het kussen zittende Jacobijnen streden niet langer voor een of ander revolutionnair beginsel, maar voor hun eigen belangen, en wel in de eerste plaats voor de veiligheid van hun eigen hoofd, dat zij in geval van een contra-revolutie ernstig bedreigd achtten. Het tragische van de Nationale Conventie is, dat haar werk onvoltooid blijft. De revolutiormaire mannen hebben niet gestreefd naar veiwezenhjking van hun idealen; dat konden zij niet door den partijstrijd, eerst tusschen Girondijnen en Jacobijnen, daarna tusschen de Jacobijnen onderling, een partijstrijd, welke naast den oorlog, eene rustige wetgeving in den weg stond. In het derde jaar neemt de Plaine de leiding, die middengroep, die eigenlijk geen politiek idealisme kent; daaruit komen straks de Thermidorianen voort (de voornaamste vijanden van Robespierre waren het echtpaar Tallien, Barras). Leefde men thans niet weer onder een dwingelandij, even erg als tijdens het ancien regime? Bij de groote massa begon de liefde voor de Republiek te verflauwen. Men had dien staatsvorm aange- ic-3 nomen uit harde noodzaak in verband met de nationale verdediging en omdat men de verwachting koesterde, dat de Republiek ten slotte de gewenschte hervormingen zou schenken. Doch toen eenmaal de overwinningen het vaderland gered hadden, toonde het volk niet meer dezelfde liefde voor de Republiek, wier officieele taak thans vervuld scheen. Bovendien was het twijfelachtig, of de Conventie door hare samenstelling in staat was tot den vereischten socialen opbouw. De meerderheid bestond uit advocaten benevens revolutionnaire ambtenaren en magistraten. Zij gaf geen afspiegeling van de maatschappelijke standen, industrieelen uit de fabriekssteden b.v. trof men er niet aan. Men begon zich ernstig af te vragen, waarom dat aanhoudende bloedvergieten door de revolutionnaire rechtbank maar steeds voortduurde. Schonk de Republiek, waaronder men thans leefde de vrijheid, die men in 1789 zoozeer had begeerd? Naarmate de toeleg van Robespierre meer begrepen werd, steeg de vrees voor de persoonlijke veiligheid, vandaar een steeds heftiger oplevende haat in alle klassen der maatschappij tegen de nieuwe tyrannen. Het heeft de Conventie ten slotte weinig moeite gekost Robespierre ten val te brengen (27 Juü 1794,9 Thermidor). Op dien dag kwam er een einde aan het groote Schrikbewind. De Conventie zelf nam de regeering weer in handen, de beruchte wet van 22 Prairial werd buiten werking gesteld, de revolutionnaire rechtbank gereorganiseerd, de Commune van Parijs onderdrukt. In en buiten de Conventie teekent zich tegen de terroristen een steeds sterker beweging van jeugdige royalisten en geestverwanten der vroegere Girondijnen. ic*4 3. De Thermidoriaansche reactie. Na den val van Robespierre herademde Frankrijk. Doch al was de Thermidoriaansche reactie een opluchting, zij gaf geen oplossing inzake de revolutie, welke sedert haar ontstaan nog steeds naar eene regeering zocht. Na Robespierre hield men dezelfde moeilijkheden: buitenlandsche oorlog; binnenlandsche onlusten; desolaten toestand der financiën, verergerd door den stijgenden vloed van assignaten. Velen verlangen naar den terugkeer van het koningschap. Daardoor was het mogelijk, dat na Thermidor de royalisten weer eens het hoofd opstaken, al gelukte het hun niet een voldoenden aanhang te winnen. Een oogenblik neemt in de provincie de oorspronkelijk gematigde reactie een dreigende houding aan: „de witte terreur". Doch daartegenover bestond er in Fiankrijk een te talrijke groep van personen, die veel belang bij bestendiging van den bestaanden toestand hadden, dan dat zij terugkeer van het ancien regime zouden gedoogen. Over het algemeen hield men aan het oorspronkelijke revolutionnaire denkbeeld vast; voor niets ter wereld wilde men daarvan afzien. Men verfoeide het ancien regime. Wat men verlangde was, dat de burgerlijke vrijheid en gelijkheid bleven gehandhaafd, dat de Staat op zijn grondslagen georganiseerd bleef. Wat men in 1794 wenschte, was precies hetzelfde wat men in 1789 had gewild en waar men in 1799 nog naar zal verlangen: een degelijk georganiseerd Frankrijk, overeenkomstig de wenschen der cahiers. Maar men had den schrik gekregen van politieke clubs en politieke vergaderingen; daarvan was het bloedvergieten onder de burgers afkomstig. Men verlangde iets anders dan een teugellooze regeering, zwak door zijn eigen buitensporigheden en niet in staat dat weinige te handhaven, wat de revolutie tot stand had gebracht. En tenslotte, de nationale onafhankelijkheid moest onaangetast blijven, de ic-5 op Europa behaalde oveiwiriningen behouden, doch men had genoeg van een oorlog, die land en volk ten gronde richtte, doordat hij onophoudelijk opnieuw uitbrak. Pogingen van de bedreigde leden der Conventie om een nieuwen opstand te verwekken, mislukten tot twee maal toe. Ook tegenover eene oproerige volksmenigte, welke vraagt om brood en de Grondwet van 1793, weet de Conventie zich te handhaven. De overige terroristen werden of verbannen (Barère, Bülaud-Varenne, Collot d'Herbois) of ter dood veroordeeld. Wat thans met de Jacobijnsche Grondwet te doen? Minder dan ooit verlangde de vergadering om ze in toepassing te brengen. In de zitting van 1 Gerrninal an III (21 Maart 1795) zeide Thibaudeau: je ne consentirai jamais aTexécu- tion prompte et subite de la Constitution car je ne veux pas voir dans trois mois les Jacobins rétablis et la représentation nationale dissoute Je veux que Ie corps législatif ait la police immédiate et la direction de la force armee de la commune dans laquelle il tiendra ses séances La Constitution ne doit sortir de cette arche qu'après une des lois organiques aura facilité sa marche. Onder den indruk van de reactie tegen het Schrikbewind zette de Conventie, na het terrorisme voor goed te hebben overwonnen, de nimmer ingevoerde Jacobijnsche Grondwet op zijde en stelde een heele nieuwe samen, waarbij intusschen de republiek tegenover de royalisten gehandhaafd werd. De uitvoerende macht zou berusten bij een Directoire van 5 leden, de wetgevende macht bij twee kamers. De belangstelling voor het politieke leven was aanmerkelijk verminderd, alles snakte naar orde en rust. Dat blijkt ook uit een rapport aan de Conventie, ingediend tijdens de voorbereiding van de nieuwe Grondwet: nous avons cherché a conserver de la Constitution de 1793 tout ce qui pouvait être utile, a modifier ou a changer tout ce qui pouvait être contraire a 100 notre unique but, le salut, la liberté et la gloire du peuple francais. Mais il est notre devoir de vous déclarer que cette Constitution n'est que la conservation formelle de tous les éléments de désordre, que l'organisation de 1'anarchie. Bij de beraadslagingen over deze Grondwet verrees weer eens de kwestie van het tweekamerstelsel. Men herinnert zich, dat tijdens de Constituante de constitutionneelen aanvankelijk geneigd waren geweest m deze kwestie de leer van Montesquieu toe te passen. De zoo juist opgedane ervaring wat een enkele kamer kan uitrichten was aanleiding, dat men het in 1795 eens was over eene splitsing van het wetgevend lichaam. Hoewel bereid de Grondwet aan het volk aan te bieden, maakte de Conventie het noodige voorbehoud. Men moest vooral weten in welke handen „serait mis le dépöt sacré de la Constitution." Een laatste poging van het Parijsche volk om aan de regeering zijn wil op te dringen is voor goed onderdrukt met behulp van de militaire macht. De besluiten aangaande de verkiezing van twee derden der leden van het nieuwe wetgevend lichaam uit de aftredende afgevaardigden in de Conventie lokten den opstand uit van 12 en 13 Vendémiaire (4 en s October 1795). Met behulp van Bonaparte zegevierde Montesquieu over Rousseau; hiermede was de leer der volkssouvereiniteit in de praktijk voor goed verworpen. De voorloopige regeering, nog tot Augustus 1795 gehandhaafd, wordt opgevolgd door een nieuw landsbestuur, dat zooveel mogelijk den terugkeer belooft tot normale toestanden: het Directoire, dat er echter niet in slaagt aan het volk de verlangde orde en rust te schenken. De crisis duurt voort, het volk is aan het eind van zijn krachten. DE REVOLUTIE EN HET BUITENLAND. Het karakteristieke in het verloop der revolutie sinds April 1792 is de voortdurende samenhang tusschen de gebeurtenissen in binnen- en buitenland; wat in Frankrijk voorviel werden gebeurtenissen van Europeesch gewicht. Teneinde het inzicht in de opeenvolgende gebeurtenissen te vergemakkelijken heb ik gemeend goed te doen door eerst den toestand in het binnenland te schetsen tot en met de Thermidoriaansche reactie en in een afzonderlijk hoofdstuk meer in het bijzonder de buitenlandsche aangelegenheden te behandelen. Bainville erkent, dat de indeeling der geschiedenis in hoofdzaak veelal kunstmatig is: dans 1'histoire la division des chapitres est le plus souvent artificielle, les coupures sont arbitraires, paree que les événements ne s'arrêtent jamais. De eerste gebeurtenissen in Frankrijk hebben in den zomer van 1789 de Europeesche regeeringen niet bijster geschokt; zij verschaften hun een nieuwen factor voor hunne politiek. Revoluties, noch gevallen monarchieën waren iets nieuws in Europa. Sommige regeeringen ontvingen de tijding over hetgeen in Frankrijk had plaats gevonden met onverschilligheid, anderen met voldoening, zoodat volgens Waddington le roi de Prusse allait faire des voeux pour la perpétuité des troubles révolutionnaires. Over het algemeen achtte men aan de hoven te Londen, Berlijn, Weenen en St. Petersburg de Fransche gebeurtenissen nog niet van groot gewicht en daarom, voorloopig althans, niet zeer verontrustend. Op het oogenblik, dat Lodewijk XVI de Statengeneraal bijeenriep, waren er in Europa belangrijker kwesties io8 hangende: de Oostenrijksche kwestie, de Poolsche kwestie, de kwestie der Zuidelijke Nederlanden. Vandaar, dat aanvankelijk de mogendheden zich niet welwillend toonden tegenover de Fransche revolutie, maar daar tegenover evenmin een vijandige houding aannamen. Men zou in het algemeen kunnen zeggen, wat Waddington zegt van Federik Wilhelm van Pruisen, dat de moeilijkheden, waarvoor de Fransche koning tengevolge van de gebeurtenissen te Parijs kwam te staan, in zekeren zin de mogendheden welkom waren, in dien zin, dat de een berekende voortaan de handen vrij te hebben in Duitschland, de ander in Polen, een derde ter zee. Men zag in de Fransche revolutie een bewijs van inzinking, waarvan allicht te profiteeren viel. L'Angleterre se persuade qu'elle n'a plus rien a redouter de la France, schreef de Fransche gezant te Londen. Engeland wordt in die overtuiging nog versterkt als de Constituante (die vergeleken met de Législative beslist vredelievend was) weigert het bekende famüieverdrag met Spanje van 1761 te handhaven, wanneer de Engelschen in 1790 een haven in Californië in bezit willen nemen, en als Engeland het oproer in de Fransche oorlogshavens en de ontreddering der Fransche Marine gadeslaat. Maar toch hield Pitt zoolang mogeüjk vast aan Engeland's onzijdigheid met het oog op Rusland. Zeer terecht zag hij in, dat Catharina II van de omstandigheden zou gebruik maken om hare plannen ten uitvoer te brengen, niet zoozeer ten opzichte van Polen als wel ten aanzien van den Balkan. Doch in de eerste plaats was Pruisen er op bedacht om van de gebeurtenissen in Frankrijk te profiteeren. In dien zin schreef Hertzberg in Juli 1789 ook aan zijn koning. Pruisen verwachtte, dat Frankrijk genoodzaakt zou worden zijne waakzaamheid inzake het handhaven van den Westfaalschen vrede te verminderen, zoodat Pruisen gelegenheid kreeg zijn gebied aan den Rijn te vergrooten of wel de ïi 109 volledige verdeeling van Polen door te drijven. Le roi de Prusse a Paris travaillant les révolutionnaires contre rAutriche, armait Leopold II a Vienne contre les Francais, heeft Emile Bourgeois gezegd. Ondanks het feit, dat de keizer de broeder was van Maria Antoinette, in weerwil van de omstandigheid, dat de huizen Habsburg en Bourbon de laatste 40 jaar eenzelfde politiek hadden gevolgd, verklaarde Leopold er niet aan te denken om Oostenrijksch geld en Oostenrijksch bloed te offeren om Frarikrijk in zijne oude macht te herstellen. Sorel ziet in de houding van Oostenrijk een verraderlijk spel. Het trok de émigré's tot zich en gebruikte hen als het ware als een middel om het revolutionnaire Frankrijk op te hitsen. Van dat onedel spel werd ten slotte de koninklijke familie het slachtoffer. Frankrijks koning en koningin werden, aldus beschouwd, tegelijkertijd opgeofferd aan de belangen van Oostenrijk en aan de hartstocht der émigré's, die de fout begingen, door gevoelens van wraak bezield, de zaak der contra-revolutie te verbinden met de buitenlandsche politiek. En toen zij inzagen, dat zij niet de zaak der contra-revolutie hadden gediend, doch die van de vijanden van Frankrijk, en evenzeer die der Girondijnen, was het te laat. In Europa kwamen de gemoederen eerst ietwat in beweging na Varennes, in het bijzonder na de schorsing van den koning (declaratie van Pillnitz). Toen begon men in Frankrijk te vermoeden, dat er verraad in het spel was. La rupture de 1'alliance autrichienne est aussi nécessaire que la prise de la Bastille, aldus sprak begin 1792 een lid van het comité diplomatique. Pour être libre il faut détruire la maison d'Autriche zeide Custine. L'alliancede 1756 est incompatibile avec la constitution francaise meende Brissot, — een drietal uitspraken, welke erop wijzen, hoe weinig gunstig men in Frankrijk oordeelde over het samengaan met Oostenrijk. Met het verlangen naar eene breuk met Oostenrijk hield het 110 denkbeeld van hernieuwing van den band met Pruisen gelijken tred. De Pruisische gezant te Parijs besdirijft figuren als La Fayette, Barnave en andere leiders der revolutie als „chaudement portés pour ramitié prussiene." Na Pillnitz bestaat dus de kans, dat Frankrijk èn Pruisen èn Oostenrijk als vijanden tegenover zich zal zien. Had men na Pillnitz onder de tegenstanders Pruisen en Oostenrijk te kiezen, dan leed het geen twijfel of die tegenstander zou Oostenrijk zijn. Met dezelfde minachting als waarmede Lodewijk XV de traditioneele anti-Habsburgsche politiek had laten varen, beschouwde men thans het Verdrag van Versailles van 1756. Dat verdrag verbreken strookte geheel met de denkbeelden der revolutie. Geen welkomer middel om de monarchie in discrediet te brengen, geen beter middel om het koningschap doodelijk te treffen dan door het in den oorlog te drijven met Oostenrijk, den officieelen bondgenoot van de Fransche regeering, bondgenoot tevens van den koning en de koningin. Had men een aanleiding tot een oorlog? Frankrijk had in de jaren 1791 en '92 geen enkel belang bij een oorlog met het buitenland. Men zou moeten zoeken naar een voorwendsel. Eén gebeurtenis had aanleiding kunnen geven tot den oorlog n.1. de nacht van 4 op 5 Augustus 1789. Duitsche bezitters van landgoederen in den Elzas protesteerden tegen de opheffing van feodale rechten, een geschil, dat zonder veel moeite kon worden opgelost onder toekenning van eene schadeloosstelling. Een tweede vraag is, welke houding nam de revolutie aan tegenover het buitenland? Hierbij moet men vooral in het oog houden, dat de leiders denkbeelden en vooroordeelen met zich droegen, welke onder het ancien régime gevormd waren. Zij stonden rechtstreeks onder invloed van de meening, welke twintig jaar eerder heerschte. Zij waren als het ware opgegroeid te midden van de ontevredenheid, III welke zich openbaarde aan het eind van de regeering van Lodewijk XV. En die ontevredenheid vond hoofdzakelijk zijn oorsprong in de gewijzigde verhouding van Frankrijk ten opzichte van de groote Europeesche mogendheden, in het bijzonder ten aanzien van Oostenrijk (le renversement des alliances). De mannen der revolutie, om en bij de 40 jaar, waren met het groote publiek opgegroeid in de antiOostenrijksche en Pruisisch-gezinde neigingen. Het verdrag met Oostenrijk, den ouden erfvijand, had het nationale gevoel in Frankrijk ernstig geschokt. Door dat verdrag had Lodewijk XV gebroken met de traditoneele nationale politiek uit de zestiende en zeventiende eeuw. Die oude politiek had een drieledig doel: Frankrijk uitbreiden tot zijn natuurlijke grenzen, strijd tegen Oostenrijk (Habsburg) en in het bijzonder sedert den vrede van Utrecht in 1713 een verbond met Pruisen. De haat van het Fransche volk tegenover Oostenrijk heeft zonder twijfel belet de dochter van de Oostenrijksche keizerin Maria Theresia (die Frau mit dem Herzen eines Königs, zooals Frederik de Groote zeide) die genegenheid te schenken waarop zij als gemalin des konings aanspraak kon maken. Nagenoeg dezelfde haat, dezelfde gekrenkte nationale trots sprak uit de uitdrukking: 1'Autrichienne. De oorlog, zooals de Girondijnen dien zich dachten, zou zijn van het klassieke type, d.w.z. een oorlog, waarbij Pruisen zich onzijdig hield of wel optrad als bondgenoot van Frankrijk. Maar sedert Augustus 1791 waren Frederik Wilhelm en Leopold verbonden. Zij zouden de gebeurtenissen in Frankrijk blijven gadeslaan en voorloopig eene afwachtende houding aannemen, een politiek, welke alle mogelijkheden voorbehield en zich uitsprak door de dubbelzinnige verklaring van Pillnitz, welke de Fransche émigré's — onvoorzichtig genoeg — openlijk uitlegden als een steun, aan hunne zaak verleend; als eene bedreiging der 112 vorsten van de revolutie; als eene veroordeeling van het constitiutionneele regime, dat Lodewijk XVI in beginsel had aangenomen. Maar de werkelijke beteekenis van de verklaring van Pillnitz was, dat als Frankrijk tot den oorlog met Oostenrijk besloot, het er op moest rekenen ook Pruisen als vijand te krijgen en dat beteekende oorlog met gansch Duitschland, vernietiging van de Fransche evenwichtspolitiek met het Duitsche rijk, terzijdestelling van den Westfaalschen vrede. Het denkbeeld van zoodanigen oorlog bracht Europa meer in beroering dan de verldaring van de broederschap der volken tegen de tirannieën, welke reeds uit den boezem der Constituante had geklonken. Zoo'n oorlog zou voor Frankrijk een sprong in het duister zijn, waarvan de gevolgen niet te overzien waren. Van den koning ging een hevig verzet uit tegen dit avontuur. Hij wilde het verbond met Oostenrijk handhaven met het oog op bestendiging van het Europeesche evenwicht. Zijn voorstel om op een congres den algemeenen toestand te bespreken werd hem als verraad toegerekend. Maar ook bij de bewegingspartij was het denkbeeld van een buitenlandschen oorlog aanvankelijk niet populair, omdat zoo'n oorlog een middel kon zijn in de hand van een tegenover de revolutie vijandig staande mogendheid om de aandacht van het Fransche volk van de binnenlandsche staatkunde af te leiden. Mirabeau stond destijds zeer sceptisch tegenover de cosmopolitische neigingen van die mannen der revolutie, die hunne beginselen wenschten uit te dragen over Frankrijks grenzen, tegenover hun lust tot propaganda, welke er toe zou leiden het land in buitenlandsche avonturen te werpen, en wel op grond van hunne onbekendheid met de buitenlandsche politiek, welke hen zou verwikkelen in een conflict met geheel Europa. Terwijl zij zich inbeeldden deel te nemen aan een kruistocht, zouden zij in werkelijkheid het "3 onderscheid tusschen bevrijding en vetovering uit het oog verliezen, daardoor een coalitie der volken uitlokken, welke gevaarlijker was dan die der vorsten. Brissot vertrouwde er op, dat de naties zouden weigeren het revolutionnaire Frankrijk te bestrijden. Hij verzekerde b.v. dat Hongarije gereed stond om op te staan tegen de Habsburgers, dat de koning van Pruisen geen geld had voor den oorlog, dat het gevoelen van de Engelsche natie ten opzichte van de revolutie niet twijfelachtig was, en dat de Britsche regeering de onmogelijkheid te vreezen had om zijne schulden te betalen, het verlies van zijne berittingen in Indië nog daargelaten. Dat optimisme werd leelijk beschaamd, Brissot kon het zelf nog ondervinden: nog geen jaar na de oorlogsverklaring aan Oostenrijk trad Engeland in het strijdperk en begon een oorlog, welke nog zou voortduren, nadat de revolutie reeds lang geëindigd was! De oorlogsroes maakte zich van de revolutiemannen meester en vertroebelde hunne gedachten zoodra zij beseften, dat zij in het constitutionneele koningschap geen gevaarlijke macht meer hadden te duchten. Zij wenschten de superioriteit van hunne beginselen ook buiten Frankrijks grenzen te zien erkend. Terwijl de Constituante zich had uitgesproken, dat annexaties en veroveringen in strijd waren met de beginselen der revolutie, worden die gewetensbezwaren thans door de mannen van links overwonnen en komt bij hen het oude denkbeeld der natuurlijke grenzen weer op den voorgrond. Sedert het bijeenkomen der Législative hebben de Girondijnen geijverd voor eene oorlogszuchtige politiek. Robespierre, die geen lid was van de nieuwe vergadering, bleef almachtig in de Jacobijnenclub. Eerst tegenstander van den oorlog, terwijl hij overeenkomstig de vrees der Constituante voor militaire dictatuur, spotte met de illusies van Brissot, heeft hij zich later met zijne denkbeelden vereenigd, toen ANTHEUNISSEN, Geschiedenis. II. 13 «4 hij inzag, welke partij daarvan te trekken viel tegen de monarchie. Toen eenige redenaars de mogelijkheid in het vooruitzicht stelden door den oorlog de monarchie te kunnen treffen, zijn ook de Jacobijnen oorlogszuchtig geworden en vooral, toen zij ontwaarden welke rol de émigré's speelden. Door het buitenlandsche gevaar kwam de groote tegenstelling Jacobijnen tegenover émigré's eerst scherp tot uiting. Men zou slechts de tyrannieën bestrijden. De maatregelen van Brissot beoogden Lodewijk XVI met zoodanige tyrannie in strijd te brengen en bovendien een conflict met het koningschap uit te lokken: bedreigingen tegen de émigré's, zelfs en vooral tegen de broeders des konings Provence en Artois, straffen tegen de weigerachtige priesters. Door hun drijven moest op den duur de toestand voor den koning als constitutionneel vorst onhoudbaar worden. Daarin is inderdaad de Gironde geslaagd, maar daardoor hebben zij den weg gebaand voor de Jacobijnen en als het ware hun eigen val voorbereid. Revenir aux grandes traditions francaises fut le rêve de son coeur francais heeft men van Dumouriez gezegd. Dit vaste denkbeeld van een terugkeer tot het verleden, van een herstel der oude politiek, moest leiden tot een der ernstigste gevolgen van de revolutie: het hoofd van den koning, die standvastig weigert terug te keeren tot de oude tradities, zal vallen. De mannen, wien na Varennes een oogenblik de republikeinsche regeeringsvorm voor oogen schemerde, werden zich bewust, dat die tegenstand des konings hun een geschikt middel aan de hand deed voor zijne afzetting. Daarbij kwam nog, dat een oorlog tegen het huis Oostenrijk onmiddellijk populair was. De dag, waarop de Minister van Buitenlandsche Zaken Lessart beschuldigd wordt van eene te zwakke houding ten opzichte van Oostenrijk, kondigt, volgens Bainville, het begin van het Schrikbewind aan. Van dat oogenblik was het eene bedreiging aangeduid te worden als „autrichien". Het "5 cabinet autrichien maakte plaats voor een patriottisch ministerie. Het comité aulrichien van de Tuilerieën kondigde men aan als schuldig aan de buitenlandsche samenzwering tegen het vaderland. Deze beschuldiging was rechtstreeks gericht tegen den koning en de koningin. Vergniaud sprak voor het eerst die beschuldiging uit tegen de koninklijke familie in het proces tegen Lessart. De cette tribune, oü je vous parle, on apercoit le palais oü des conseillers pervers égarent et trompent le roi que la Constitution nous a donné, préparent les manoeuvres qui doivent nous livrer a la maison d'Autriche. Je vois les fenêtres du palais oü 1'on traine la contre-révolution. Oostenrijk en de contra-revolutie, ziedaar een tweetal begrippen, welke sedert onafscheidenlijk zijn verbonden Wellicht geen Franschman, al was hij nog zoo royalistisch, die niet op zijn zachtst uitgedrukt verwonderd was, als hij bemerkt dat, als eenmaal de oorlog aan Oostenrijk is verklaard, het Hof niettemin de betrekkingen met het Weensche Hof voortzet. Nog altijd hoopte men op de medewerking van Pruisen. Danton noemt Pruisen notre alliée naturelle. Napoleon heeft gezegd: La Révolution devait venger la Prusse de la guer're de sept ans soutenue par Frédéric contre la monstrueuse alliance de la France et de l'Autriche. Deze uitlatingen wijzen op het verlangen der revolutie om terug te keeren tot de oude tradities der Fransche buitenlandsche poHtiek, d.w.z. de politiek van Frankrijk voor die onzalige renversement des Albanees. Als men meent, dat de revolutie zelf reactionnair was, slaat dat op de buitenlandsche politiek der laatste 40 jaar. Doch het begrip ancien regime omvat meer dan het tijdvak na 1756; men denkt daarbij aan het tijdperk van het absolutisme. Dat ruime begrip huldigden ook de mannen der revolutie. In hun oog heeft Frankrijk in 1756 door het Verdrag van Versailles eene groote fout gemaakt en die ti6 hebben zij ongedaan willen maken. Het is zeer merkwaardig op te merken, dat de Fransche revolutie, ten opzichte van de algemeene Europeesche politiek, het ancien regime heeft willen voortzetten. Depuis Henri IV jusqu'a 1756 les Bourbons n'ont pas commis une seule faute majeure, verklaart onomwonden het Comité de salut public. Wanneer in 1792 eene oorlogszuchtige stemming wordt gekweekt ten opzichte van Oostenrijk, al was dat dan officieel Frankrijks bondgenoot, is dat mogelijk, doordat het verbond met Oostenrijk impopulair was en doordat het de politieke redenaars weinig moeite kostte de nationale afkeer nog aan te wakkeren. De mannen der revolutie zochten den oorlog. Hierdoor is het te verklaren, dat per slot van rekening de oorlogsverklaring nog uitging van Frankrijk en niet van het buitenland. De eerste maanden van 1792 geven ons den strijd te aanschouwen tusschen de regeering en de Législative over de oorlogskwestie. Tegenover den oorlogszuchtigen wil van de vergadering en het volk in het algemeen staat het wanhopige verzet van den koning. Deze ondervond bij zijn verzet den steun van den Minister van Buitenlandsche Zaken Lessart, vandaar dat men dezen in de Législative en de pers zonder schroom den beschermer der émigré's noemde en hem beschouwde als hoofd van het comité autrichien, in het leven geroepen, naar men beweerde, door de koningin. De beschuldiging aan het adres van de koningin, dat zij de belangen van den vijand diende, werd nu een machtig wapen in de handen der Girondijnen. Geen beter middel ook om het koningschap af te schaffen dan het schuldig te verklaren aan verraad. Maart 1792 behaalt de Gironde de eerste overwinning. Brissot verkreeg het in staat van beschuldiging stellen van Lessart en dat beteekende oorlog. Het Girondijnsche ministerie (Roland, Dumouriez), door het Hof genoemd le ministère sansculotte, zendt op 20 April 1792 eene oorlogsverklaring aan Frans II ii7 als Koning van Bohème en Hongarije (en niet als Duitsch keizer, want dat was hij nog niet, en te voorzien was, dat door eene oorlogsverklaring aan den Duitschen keizer Frankrijk het geheele Duitsche Rijk tegenover zich zou krijgen). Une date capitale, teekent Aulard bij 20 April 1792 aan, dans rhistoire de la France nouvelle et en particulier dans Thistoire du parti républicain. ie. paree que c'est la guerre qui portera le parti républicain au pouvoir; 2e. paree que c'est pour avoir été établie dans les circonstances de guerre, contradictoire avec son principe que la république périra; 3e. paree que la guerre aboutira a une dictature militaire, dont nous sentons encore les conséquences. Kon de revolutie wel vredelievend zijn? Mirabeau zag als het ware in de toekomst, toen hij er in de Constituante op aandrong Frankrijk te wapenen. Croyez-vous que des mouvements passionnés si jamais vous délibérez ici de la guerre, ne nous porteront jamais a des guerres désastreuses? De oorlog van 1792 was wederom als gevolg van de antiHabsburgsche politiek er een van het klassieke model. Toch was er met de oorlogen van Lodewijk XIV een belangrijk verschil. De conflicten, waarin die koning Frankrijk betrok, werden meestal buiten de Fransche grenzen uitgevochten; niet alzoo in 1792. Het plan om België binnen te rukken in de hoop, dat de bevolking ten gunste van Frankrijk zou opstaan, was eene misrekening. Niet alleen kwam België niet in opstand, maar twee legerkorpsen werden door de Oostenrijkers teruggeslagen. De reserve-troepen van Brissot en Vergniaud waren niet voldoende om de overwinning te behalen; men moest eerst het leger behoorlijk organiseeren. Dat werd het werk van Carnot. Niet alleen een Oostenrijksch, ook een Pruisisch leger verschijnt aan de grenzen van Frankrijk. De Pruisische bevelhebber, Brunswijk (dezelfde die in 1787 stadhouder Willem V te hulp kwam) vaardigt op 25 Juli 1792 het n8 beruchte manifest uit, waarin hij Parijs dreigt met een algeheele verwoesting (une subversion totale), als de bevolking zich tegen de Tuilerieën wendt. Dat manifest onthult het verraad van het Hof. Daardoor is de Parijsche bevolking den schrik om het hart geslagen: door angst en schrik bevangen, komt het wederom in beweging, doch thans erger dan op 20 Juni. Dat geschiedt op 10 Augustus. Men schreef den voorspoed van de vijandelijke legers toe aan de aanwezigheid van de émigré's. Deze beschikten over gegevens, welke het Hof had verschaft (dat bleek in October 1792, toen men in de Tuilerieën een kist met brieven vond). Bovendien boden de royalistische edelen en de boeren op het platteland geen weerstand. Het Pruisische leger dringt verder door, neemt Longwy en Verdun en als de tijding hiervan Parijs bereikt, wordt het volk wederom door schrik en vrees bevangen; dat komt door de beruchte September-moorden tot uiting. Met het optreden der Conventie, of juister met het afschaffen van het koningschap, begint een nieuw tijdvak in de geschiedenis der revolutie: het eerste tijdperk gaf te aanschouwen, den strijd van de revolutie tegen het koningschap, het tweede tijdperk zal, behalve de verdeeldheid in eigen boezem, den strijd tegen Europa laten zien. Na Valmy treedt Frankrijk aanvallenderwijs op. Daar leed Pruisen zijn eerste nederlaag. Op zichzelf was de strijd bij Valmy niet zoo hevig. Aan beide zijden werden 800 man buiten gevecht gesteld. Belangrijker waren de gevolgen; in Europa: Oostenrijk en Rusland nemen opnieuw een stuk van Polen en het schonk hun een zekere voldoening, dat de revolutie niet bij machte was deze tweede deeling te beletten! In Frankrijk: de moed herleefde. Het vertrouwen in het leger, waarin langzamerhand tal van vrijwilligers dienst namen, steeg. De geboorte der eerste Republiek viel samen met de eerste overwirmingsklanken. Valmy had den stoot gegeven en over 119 de geheele grens weken de vijanden terug. Weldra is de oorlog geen nationale verdediging meer. Op 4 October 1792 waagde Danton voor te stellen eene verklaring aan te nemen, dat het vaderland niet langer in gevaar was, omdat men nu het koningschap had afgeschaft. De,Conventie luisterde naar de raadgevingen van Barère en weigerde. Intusschen veranderde de oorlog zichtbaar van karakter. Wat zou men doen met de bezette landen? Op 20 October 1792 sprak Clootz de bekende leuze uit: „Guerre aux chateaux, paix aux cabanes." In werkelijkheid zouden practisch de kosten van den oorlog komen te drukken op hen, die hem hadden uitgelokt. Op 19 November besluit de Nationale Conventie: La Convention nationale déclare au nom de la nation francaise qu'elle accordera fraternité et secours a tous les peuples qui vondront recouvrer leur liberté. Eerst had de Conventie een algemeen beginsel vastgesteld, vervolgens ging zij in afzonderlijke gevallen dat beginsel toepassen. Op 27 November viel het besluit tot inlijving van Savoye. Na Savoye kwam België aan de beurt, waarvan Dumouriez een onafhankelijken staat had willen maken. Het oude denkbeeld der natuurlijke grenzen herleefde onder de mannen der revolutie. Carnot zeide o.a. les limites anciennes et naturelles de la France sont le Rhin, les Alpes et les Pyrénées. Les parties qui en ont été démembrées ne 1'ont été que par usurpation. Zonder grondige tegenspraak werd deze stelling aanvaard; daardoor was het mogelijk, dat ongemerkt de nationale oorlog veranderde in een oorlog om territoriale- en expansiebelangen, evenals tijdens Lodewijk XIV. In het eerste jaar van haar optreden is de Conventie annexionistisch geworden. Dat ondervond België het eerst. De Belgen hadden vertrouwd op bovenvermeld besluit van 19 November 1792 en bereidden onder bescherming van Dumouriez de oprichting van een zelfstandigen staat 120 voor. „Het Girondijnsche bevel van 19 November 1792, zegt Colenbrander, kreeg een Jacobijnsche uitvoering, n.1. door den last aan de Fransche generaals om allereerst de gevestigde autoriteiten voor vervallen te verklaren, en de publieke eigendommen, geestelijke goederen en bezittingen der aristocraten in beslag te nemen. Een wettelijke zelfregeering werd niet toegestaan; alles bepaalde zich tot voorloopige plaatselijke besturen onder toezicht van Fransche Commissarissen. In Maart 1793 kreeg de inüjving van België en Rijnland haar beslag. Het leiden der buitenlandsche zaken behoorde in den aanvang niet tot het gemakkelijkste deel van de taak der Conventie. Zij telde onder hare leden niet vele afgevaardigden, die voor die taak berekend mochten worden geacht. Brissot behoorde nog tot de besten onder de leden van het Comité diplomatique. De groote moeilijkheid was, hoe te handelen met de bestaande verdragen, gesloten tijdens de vorige regeeringen. De toutes les parties de Tanden régime celle qui est le plus en contradiction avec nos lois, nos opinions, et nos moeurs nouvelles, c'est la matière des alliances, schreef Talleyrand reeds op 25 September 1792. De Conventie kreeg het buitenlandsche beleid eerst goed onder hare controle na de instelling van het Comité de défense générale. Was het najaar 1792 voor de nieuwe republiek niet ongunstig geweest, in het voorjaar 1793 veranderde de toestand met het oog op het buitenland, meer of minder rechtstreeks door de volgende feiten: ie. de terechtstelling van Lodewijk XVI (21 Januari 1793); 2e. de tweede deeling van Polen (23 Januari 1793); 3e. de breuk met Engeland (1 Februari 1793 4e. de oorlog met Spanje (7 Maart 1793). De terechtstelling van den koning diende als voorwendsel voor den Engelschen oorlog en werd mede de aarddding voor den oorlog met Spanje. De vorsten begonnen de 121 republiek te verfoeien, toen zij een koninklijk hoofd onder het mes der guillotine het vallen. Hoewel de Conventie zoodanige houding van het buitenland verwachtte, heeft zij zich daardoor toch niet van de terechtstelling laten weerhouden. Sauver le Roi c'était peut-être empêcher au contraire 1'extension de la guerre et assurer a moindres frais le triomphe de la République, eene uitlating van Danton, welke er op wijst, dat het denkbeeld van een algemeenen propaganda-oorlog, in zijn oorsprong wellicht Girondijnsch, door de Jacobijnen geheel was overgenomen. Wie zich, zelfs na de terechtstelling, buiten de Fransche zaken Het, was Rusland. Hoe zeer onder den indruk van het doodvonnis, Het Catharina II haar eigen belangen voorgaan; voor haar was de gelegenheid gunstig om Polen nogmaals te verbrokkelen. Na in Amerika, dank zij het optreden van Frankrijk en zijn bondgenoot Spanje te zijn overwonnen, had Engeland zich onder Pitt weten te hersteUen, WilHam Pitt Jr. ofschoon een Tory, was een man met vrijzinniger begrippen dan vele Whigs in zijn tijd. Mirabeau heeft hem aangeduid als le ministre des préparatifs. Vóór de breuk met Frankrijk had Pitt eene Europeesche poHtiek gevolgd: Zweden en Polen, maar meer nog Turkije, in bescherming nemen tegen Rusland; met behulp van Pruisen en de RepubHek der Nederlanden het evenwicht in Europa handhaven, op dezelfde wijze, zooals de StadhouderKoning zulks eene eeuw tevoren had getracht. Tijdens het eerste optreden van Oostenrijk en Pruisen tegen de kwijnende Fransche monarchie (hetwelk Pitt en den Hoüandschen raadpensionaris v. d. Spieggel weinig naar den zin was geweest), hield Engeland zich onzijdig. Ongetwijfeld kon het, evenals Rusland, van de gelegenheid gebruik maken om bijv. in Amerika in bezit te nemen, wat daar nog aan Fransche koloniën was overgebleven. Was 122 dat echter al dadelijk het gevaar en de kosten van een oorlog waard? Bovendien geloofde Pitt niet aan een langdurig bestaan van een Fransche Republiek; hij achtte het revolutionnaire gevaar van voorbij gaanden aard. Doch in November 1792 veranderde Pitt van meening, toen de republikeinsche overwinningen gevaarlijk werden voor den algemeenen Europeeschen toestand. Men herinnert zich, dat Engeland in 1756 geen enkel bezwaar had tegen de verandering in de Europeesche verhoudingen, want het kon ongestoord zijn concurrentie-strijd tegen Frankrijk voortzetten. Doch de Fransche overwirmingen van Valmy tot Jemappes bedreigden het Europeesche evenwicht en Engeland had belang bij het handhaven van den status quo. Vooreerst was België veroverd, iets, waarin tot nu toe geen enkele Fransche koning geslaagd was. Steeds had Engeland met Holland vereenigd dat weten te beletten. Bovendien had Frankrijk België door zijne verovering ontrukt aan zijne afhankelijke positie, waarin het sinds den Westfaalschen vrede verkeerde. Bij besluit van 16 November 1792 gaf het Voorloopig Uitvoerend Bewind bevelen voor de verzekering van „la liberté de la navigation et des transports dans tout le cours de 1'Escaut et de la Meuse." Dat wilde derhalve zeggen, dat de sinds 1648 bestaande sluiting van de Schelde was opgeheven, dat voortaan Antwerpen zou kunnen mededingen met de Hollandsche havens en allicht ook met Londen. Dat was nog niet alles. Holland werd bedreigd met een inval der Franschen, vooral na het decreet van 19 November 1792. En zoo'n inval zou Engeland, dat zich in 1787 bij verdrag verbonden had Hollands integriteit en zijn stadhouderlijke staatsiruichting te waarborgen, noodzaken tot gewapend optreden. De Conventie gaf blijk de Europeesche politiek te kennen. Zij hield vast aan de onzijdigheid van Engeland en zij wist, dat Engeland één ding nimmer zou gedoogen, n.1. dat Frankrijk meester werd 123 in de Zuidelijke Nederlanden. Tenslotte voorzag Pitt de toenadering tusschen Pruisen en Rusland als gevolg van het echec, dat Pruisen in Frankrijk had geleden, hetgeen beteekende eene bedreiging van den hnker-Rijnoever, en gevoelde hij de tweede deeling van Polen als de consequentie van die toenadering. Derhalve: België en de Schelde, Holland, Polen, ziehier een vierledige oorzaak, welke het stelsel der Europeesche politiek deed wankelen, waaraan Engeland nog steeds vasthield. Daar kwam nog iets bij. Was thans de gelegenheid niet geschikt om op de Franschen wraak te nemen voor de vernederingen, welke Engeland tijdens den Amerikaanschen oorlog had ondervonden? Pitt voorzag een strijd, die lang noch moeilijk zou zijn. De Fransche marine was door de revolutie ontwricht. Er was nog wel wat buit te behalen ook: San Domingo, de Parel der Antillen! Nadat Pitt dit alles overwogen had, toog hij na 30 November 1792 aan het werk, niet door openlijk den oorlog te verklaren, maar door het nemen van maatregelen: verbod van invoer in Frankrijk van Engelsche granen, in Engeland van Fransche assignaten, waardoor hij Frankrijk den voet dwars zette. Frankrijk nam aanvankelijk eene voorzichtige houding aan. Nog op 14 Januari 1793 gaf het Uitvoerend Bewind bevel aan de troepen iedere handeling te vermijden, welke door Holland als eene aanvallende daad kon worden uitgelegd, zoolang dit land zelf nog onzijdig bleef. Dit strookte geheel met het inzicht van de meerderheid in de Conventie; dezelfde meerderheid, welke Pruisen van de coalitie wilde aftrekken en Oostenrijk tot den vrede dwingen. Doch van het oogenblik, dat Lebrun in de Conventie den terugkeer van den Franschen gezant uit Londen berichtte, was men bereid tot den oorlog. De oude nationale haat tegen den erfvijand, de verontwaardiging over de handelingen van Pitt, de gevoelens van afkeer jegens de aristocratische en monarchale regeering 124 in Engeland het vertrouwen in de oveiwirining, dit alles was oorzaak, dat de Conventie op i Februari 1793 zonder aarzelen het voorstel van Brissot aannam, waarbij het Comité de défense générale verklaarde: que la république francaise était en état de guerre avec le roi George et le Stadhouder des Provinces Unies. Toch begreep men in Frankrijk, dat de strijd ernstig zou zijn, omdat Pitt het geheele Engelsche volk achter zich had. Brissot zeide: le cabinet brittannique par ses calomnies a dépopularisé notre révolution dans 1'esprit des Anglais; il a popularisé la guerre en faisant détester les républicains. En toen eenmaal de oorlog tegen Engeland was verklaard, lag de oorlog tegen Spanje geheel in de lijn: deze volgde dan ook reeds begin Maart 1793. „Het hoofd van Lodewijk Gapet was een uitdaging aan alle vorsten van Europa toegeworpen." Maar het ernstigst was die uitdaging aan Engeland. Het denkbeeld van een propaganda-oorlog, van een soort revolutionnairen kruistocht, de traditie der natuurlijke grenzen, de zoo machtig gebleven herinnering aan de politiek van Richelieu en aan de nationale worsteling tegen het huis Habsburg, zijn de voornaamste factoren, die er toe bijdroegen, dat de revolutie overging tot den aanvalsoorlog. Daarin vindt men de voornaamste beweegreden tot het inlijven van volken, onder voorwendsel hen te bevrijden. Na Jemappes (6 November 1792) lag België open voor Frankrijk. Deze verovering scheen gunstig in verband met de financieele moeüijkheden, waarin Frankrijk nog steeds verkeerde (stijgenden vloed der assignaten). Thans scheen het mogelijk uit de impasse te geraken, zooals Cambon zeide: trouver un moyen d'écoulement pour diminuer la masse des assignats circulant en France, augmenter le crédit de ces assignats, par Thypothèque que fourniront les biens mis sous la garde de la République. Deze noodzakelijkheid deed voor een groot deel de staatslieden en financiers besluiten 125 de bezetting en exploitatie van België goed te keuren, onder voorwendsel van de revolutionnaire wijsbegeerte, en ondanks het gevaar van Engelands tusschenkomst. Na Jemappes is Engeland tot den oorlog besloten, liever dan de Franschen in België' toe te laten, maar toch heeft het nog met de Conventie onderhandeld. Het heeft nog getracht de breuk te verhinderen door op bepaalde voorwaarden (o.a. de vrijheid der koninldijke familie, eerbiediging van Hollands onzijdigheid en het Hollandsch-Engelsch verdrag van 1788) de erkenning van de Fransche republiek in uitzicht te stellen, maar de Conventie stelde daar eischen tegenover, welke voor Pitt volstrekt onaannemelijk waren. Het doodvonnis van Lodewijk XVI wees uit, dat de Jacobijnen meester waren in de Conventie. Pitt achtte daarop verzoening uitgesloten, en daar hij bevreesd was voor de Jacobijnsche propaganda buiten Frankrijks grenzen (en uiteraard speciaal in Engeland) noodzaakte hij den Franschen gezant der republiek Londen te verlaten. Tot den werkelijken oorlog gaf de laezetting van Antwerpen op 21 Januari 1793 meer den doorslag dan de terechtstelling van den koning op denzelfden dag. De eeuwenoude oorlog tusschen Engeland en Frankrijk om de Nederlanden, om de suprematie ter zee was herleefd. Engeland staat weer eens aan het hoofd van eene coalitie en zal thans de worsteling voort zetten tot het einde, vaster dan ooit besloten de oude rekening te vereffenen, nu het Frankrijk verstoken ziet van zijne krachten ter zee, terwijl het door zijn benarden financieelen toestand niet in staat is die krachten te herstellen. Hier ligt de zwakke plaats in de buitenlandsche politiek der revolutie; niet zoozeer in den oorlog tegen Oostenrijk en Pruisen, maar in den aanvalsoorlog tegen Engeland ligt de groote fout: Frankrijk begaf zich in conflict met de grootste zeemogendheid ter wereld zonder zelf te beschikken over de noodige eskaders. Want eene marine kon men 126 maar niet zoo in eens uit den grond stampen! ViUaret-Joyeuse zeide het precies: le patriotisme ne suffit pas a diriger les vaisseaux. Die bijzondere omstandigheden heeft Engeland aangegrepen voor een strijd tot het einde, met als slottooneel: een banneling op een rots midden in den Oceaan onder de hoede van een strengen Engelschen bewaker. Op 10 April 1793 wordt de wapenstilstand verbroken. Meer dan ooit was de coalitie besloten Frankrijk te verbrokkelen. De hertog van York, opperbevelhebber van het Engelsche leger en Auckland, de Engelsche gezant in Holland verkregen van Coburg, den Oostenrijkschen bevelhebber, het voortzetten van den oorlog. Grenville stelde zich voor met alle binnenlandsche vijanden van de Fransche regeering in onderhandeling te treden. Met Spanje sloot hij een aanvallend en verdedigend verbond (25 Mei 1793) en beloofde zijne medewerking aan Napels. Zoo breidde zich de coalitie uit, terwijl Frankrijk geheel ingesloten en zonder bondgenooten bleef. De Conventie zette den diplomatieken dienst van het ancien régime voort, alsof er in Europa niets veranderd was. Zij handhaafde hare positie. Met het beginsel van den propaganda-oorlog als grondslag verdedigde zij de stelling der natuurlijke grenzen. De Grondwet van 24 Juni 1793 stelde het beginsel van den propaganda-oorlog op den voorgrond in tegenstelling met het decreet van 13 April, waarin men de stelling der natuurlijke grenzen naar voren had gebracht. De nieuwe Grondwet bepaalde: que le peuple francais est 1'ami et 1'allié naturel des peuples libres, qu'il ne s'immixe point dans le gouvernement des autres nations et qu'il ne souffre pas que celles-ci s'irnmixent dans le sien. De Jacobijnsche Conventie hervatte den aanvals- (veroverings-) oorlog, maar aanvaardde niet in beginsel het verbond met de volken, die evenals het Fransche bevrijd waren der tyrannieke dienstbaarheden, zij veroordeelden 127 den interventie-oorlog, maar niet de voortzetting van de revolutionnaire bevrijding. Wat ten opzichte van Engeland de oorlogszuchtige stemming verhoogde, was het heimelijk samengaan van de Engelschen met de royalisten en begunstigers der contrarevolutie. Als de Gonventie uitspreekt den oorlog te voeren tot het uiterste, heeft zij niet alleen het oog op het buitenland, maar ook op den oorlog in het binnenland tegen de burgers en de in Frankrijk gevestigde vijandige onderdanen. Garnier de Saintes stelde voor* de déclarer Pitt 1'ennemi du genre humain, en iedereen te machtigen om hem te vermoorden. Op 21 September 1792 zeide Barère in zijn rapport: la Convention a proclamé la liberté de la France ou plütot la liberté de rEurope; c'est a pareil jour, le 21 septembre 1793 que la Convention doit proclamer la liberté du commerce ou plütot la liberté des mers. In den zomer 1793 heeft de Conventie een vastberaden houding aangenomen. Zij sprak uit naam van het vaderlandslievende volk, dat den vasten wil had Frankrijk te beschermen tegelijk met de revolutie. Ondanks de buitensporigheden van de uitersten der partijen, den burgeroorlog, bleef toch door het gemeenschappelijk gevaar in hooge mate een gevoel van eenheid levendig. Toen de coalitie begon te gelooven aan de mogelijkheid van hare overwinning, antwoordde de Conventie door den oorlog zonder genade uit te roepen. En dat het de Conventie ernst was met het overwinnen van den vijand ondervonden o.a. de generaals Beauharnais en Custine, die ieder voor een geleden nederlaag met hun hoofd moesten boeten. De levée en masse van 23 Augustus 1793 mobiliseerde alle burgers voor de nationale verdediging. Zou dat een langdurige oorlog zijn? Carnot wil een korten oorlog en de volledige overwinning, omdat hij een spoedigen vrede verlangde. Robespierre, die in het Comité de leiding der buitenlandsche zaken in handen had genomen, dacht 128 niet anders. In een tweetal redevoeringen toonde hij aan, dat Europa alles had te verliezen bij de nederlaag van Frankrijk, den natuurlijken beschermer der kleine staten tegen de eerzucht der groote mogendheden, dat in het bijzonder de beide republieken Zwitserland en Amerika niet konden leven dan in goede verstandhouding met de Fransche republiek en dat geen vergelijk met de verbonden tyrannen mogelijk was. In den grond der zaak bleek Robespierre geen geestdriftig voorstander van den propaganda-oorlog, noch van den krijg om de natuurlijke grenzen. Hij achtte den vrede noodig voor den goeden uitslag der revolutie. Maar dat kon alleen zijn een vrede, die de nederlaag beteekende van de imperiaUstische mogendheden uit het ancien régime en tevens, een vrede, zóó voordeelig voor Frankrijk, dat het kon afzien van ieder uitzicht naar veroveringen en uitbreiding. Dezelfde denkbeelden ontvouwde de Fransche gezant te Genève. Door het organiseeren van de revolutionnaire regeering heeft de Conventie tevens den oorlog tot het uiterste geproclameerd. Maar die oorlog was niet langer de nationale verdediging tegen regeeringen, welke ook hun eigen onderdanen onderdrukten, In den geest der' Franschen veranderde die worsteling van karakter: het werd een oorlog van volk tegen volk. In zijn oorlogsrapporten aan de Conventie (waaraan men den naam Carmagnoles heeft gegeven), liet Barère geen enkele gelegeneheid voorbijgaan om den vijand te hoonen: des esclaves autrichiens, of over de Engelschen: peuple traitre et feroce, esclave chez lui, despote sur le continent et pirate sur mer. Hij gaf daarmede uitdrukking aan het gevoelen van het volk. In het noorden zeide men doorloopend van de Pruisen, dat zij waren les serfs de Guillaume en men noemde de Hollanders: des escrocs et des grippes-sous, qui nous sucaient jusqu'au sang. En men vond het heel natuurlijk, overal in de door de Fransche legers bezette landen in de meeste verscheidenheid 129 te vorderen en schattingen op te leggen. Vaincre 1'ennemi et vivre a ses dépens c'est le battre deux fois, zei Bandot in de Conventie op 16 Maart 1794. Maar door zoodanig optreden verloor de Fransche revolutie, niet alleen republikeinsch, doch weldra terroristisch en annexionistisch geworden, veel van haar eersten aanhang in Engeland, Duitschland en de Vereenigde Staten. Daar maakten zich de patriotten van haar los, men bespeurt de eerste aanwijzingen van een vijandig nationalisme; zoo ontstond de oorlog van volk tot volk. Frankrijk heeft niet gereageerd op den Poolschen opstand; vooreerst lag Polen ver weg en bovendien was deze door aristocraten geleide beweging niet populair. Toch bleef de invloed van dien opstand niet uitsluitend tot het Oosten beperkt. De vraag was, of Pruisen zich met Rusland zou verstaan om in Polen de orde te herstellen en dan zou het Oostenrijk voor een oogenblik in zijn strijd met Frankrijk aan zijn lot moeten overlaten — of wel, dat Oostenrijk zijne bemiddeling zou verleenen, en dan zou het genoodzaakt worden van den verderen oorlog met Frankrijk af te zien. Wij zien thans, evenals in het begin der revolutie, dat beide mogendheden in het Oosten gewichtiger belangen hadden te behartigen dan in het Westen. Dat ten slotte de oorlog werd gewonnen, is dan ook voornamelijk te danken aan de omstandigheid, dat op den duur de groote mogendheden zich liever bezighielden met de verdeeling van Polen dan met het herstel van Frankrijk. Voor Pruisen en Oostenrijk beide was een spoedige vrede noodzakelijk, voor Pruisen om de verworven gebieden in Polen te kunnen behouden, en voor Oostenrijk om tegenover Pruisen de handen vrij te hebben. Na Valmy had Pruisen niet meer krachtig deelgenomen aan den oorlog. Het hield voornamelijk zijne aandacht op Polen gevestigd, waardoor de oude tweespalt met Oostenrijk weer meer op den voorgrond trad. Pruisen en ook Spanje ANTHEUNISSEN, Geschieden!». O. H 130 (d.w.z. de Spaansche Bourbons), hebben reeds in 1795 de wapenen neergelegd en bij den vrede van Bazel de Fransche republiek erkend. Bij het optreden van het E>irectoire is Frankrijk nog niet van de oorlogsellende verlost: de oorlog met Oostenrijk en Engeland duurt nog steeds voort. Ook de maatschappelijke ellende is nog lang niet overwonnen, zoo niet verergerd. Het Schrikbewind had zeer zeker getracht in den tijd van de steeds dalende assignaten en stijgende korenprijzen door eene noodwetgeving (evenals in den distributietijd gedurende den wereldoorlog), het vaststellen van maximumprijzen, den maatschappelijken nood te lenigen. Na den val van Robespierre hief de Conventie in December 1794 de maximumwet op, als gevolg waarvan de sociale ellende nog toenam (hongeroproeren). Slechts een kleine groep onder de burgerij genoot zeker mate van welstand, dat waren degenen, wien het gelukt was de maximumprijzen te ontduiken, de „accapareurs" en de leveranciers aan het leger, de nouveaux-riches. Bovendien wachtte het land nog steeds op eene behoorlijke staatsorganisatie, tot het vestigen waarvan zeer zeker het ancien-régime ongeschikt was, maar in de vestiging waarvan tot nu toe geen enkele volksvertegenwoordiging was geslaagd, en daarin ook tijdens het Directoire niet zal slagen, omdat er in dat tijdperk geen sterke overheerschende regeeringspartij is; m.a.w. in dat opzicht waren de wenschen van 1789 nog niet vervuld. Vandaar, dat men kan verdedigen, dat met den staatsgreep van 19 Brumaire de revolutie in Frankrijk nog niet is afgesloten; daarvoor heeft men eene krachtige persoonlijkheid noodig, die, zonder parlementair stelsel, zonder steun van eene bepaalde regeeringspartij, er in slaagt een krachtig centraal bestuur te vestigen en orde te brengen in 's lands administratie. Ten slotte komt er redding door een man uit het leger. Wat uit de revolutie ï3i overbleef, was het denkbeeld van eene eensgezinde natie en van gelijkheid, en om die veroveringen te waarborgen, riep Frankrijk de hulp in van een militair. Het leger genoot het vertrouwen van het volk; door zijn vele veldtochten, zijn overwirmingen, had het Frankrijk gered en met roem overladen, terwijl de redenaars het met hunne mooie woorden hadden teleurgesteld. En in dat leger dienden jeugdige generaals, die, zich van hunne bewezen diensten bewust, geen lust hadden aan die redenaars ondergeschikt te blijven. Van een van die generaals koestert Frankrijk de grootste verwachtingen. Maar het scheppen van orde en rust in het binnenland was nog niet de eenige taak, welke het Directoire bij wijze van erfenis aan Bonaparte heeft nagelaten. Tot de nalatenschap behoorde tevens het voortzetten van den oorlog met het buitenland en wel langs de lijnen der buitenlandsche politiek van het ancien régime: een hardnekkigen strijd met Frankrijks erfvijanden Oostenrijk en Engeland, waaruit hij ten aanzien van Oostenrijk als overwinnaar te voorachijn treedt, maar waarin hij ten opzichte van Engeland het onderspit moet delven; een strijd, welke voor Frankrijk zonder tastbare voordeelen eindigt: krachtens de besluiten van het Weenercongres wordt Frankrijk teruggebracht tot den toestand van 1792. A mesure q'il avance dans la domination de 1'Europe, Napoléon soulève et emporte un poids d'Europe plus pesant qui, si la main lui manque, si les reins défaillent au colosse, retombera de plus haut et plus lourdement sur la France (Sorel). En toch was het Bonaparte volle ernst geweest, toen hij onmiddellijk bij zijn optreden als Eerste-Consul niet alleen den inwendigen, maar ook den uitwendigen vrede wilde brengen. Dat blijkt uit het concordaat met den Paus* uit den vrede met Oostenrijk te Lunéville en dien te Amiens rnet Engeland en de Republiek, In zijne Mémoires heeft hij 132 gezegd: ik heb den volken den vrede willen brengen, maar men heeft mij tot den demon van den oorlog gemaakt. De toenemende macht van Frankrijk zag Engeland met leede oogen aan; het maakte zich daarover ongerust. De vrede tusschen deze beide eeuwenoude concurrenten was met mogelijk. Napoleon heeft er zelf voor gewaarschuwd: als het tot een oorlog komt, zal het een strijd worden op leven en dood. _ Niet alleen de strijd met Engeland, ook die met Oostenrijk was eene voortzetting van het ancien régime. Napoléon voltooide de taak, welke in het begin der zestiende eeuw Frans I had aangevangen: door zijne overwinning bij Austerlitz vernietigde hij het Heilige Roomsche Rijk JDoor die overwinning bereikte zijne populariteit in Frankrijk haar toppunt; toen verzoenden zich ook de émigré's met den keizer. Hoe hebben de verschillende mogendheden gereageerd op Napoleon's zegetocht door Europa en het door hem gevestigde régime? Ik hoop de gelegenheid te hebben deze vraag met betrekking tot ons land in een afzonderlijk opstel meer in bijzonderheden te beantwoorden. In het algemeen kunnen wij het navolgende opmerken. Het denkbeeld der Girondijnen was destijds: Frankrijk omgeven door eenige republieken met eene staatsregeling volgens het Fransche stelsel. Die gedachte heeft Napoleon uitgewerkt. Alleen ging hij nog een stap verder, door op den duur die republieken om te zetten in koninkrijken, waarin hij den troon liet bezetten door leden van zijne familie, eene zelfde gedragslijn als van de vorsten uit het ancien régime, die eveneens een dynastieke politiek hadden gevolgd. Bovendien miskende Napoleon bij zijne expansie-pohüek de rechten der verschillende naties, met dit gevolg, dat bij hen een zeer krachtige drang naar politieke vrijheid en nationale eenheid levendig wordt, welke vroeg of laat tot uiting 133 is gekomen, hetzij onmiddellijk na de Fransche overheersching (zooals in 1813 in ons land) of wel in den loop der eerste helft van de 19e eeuw; wij denken daarbij aan den Belgischen opstand; de Italiaansche en de Duitsche eenheid. Dat nationaliteitsbesef, hetwelk de volken aan de Fransche revolutie danken, erkende men tenslotte ook in Frankrijk zelf na den Napoleontischen tijd. Bij wijze van merkwaardigheid zij medegedeeld, dat in 1835 het woord „nationalité" in den Dictionnaire de 1'Académie werd opgenomen. Ik moge eindigen met het slot over te nemen van Madelin's werk over de Fransche revolutie: Le volcan a craché sa lave; elle a roulé; chargée de métaux précieux et d'horribles' scories; lentement elle se refroidit. Tout a 1'heure elle semblait tout ra vager; maintenant, murée en un granit magnifique, elle servira a construire la Cité. L'empire francais (et le régime moderne pour cent ans) fut fait de cette forte pierre, produit de la lave bruiante a laquelle un Mirabeau a couvert passage en 1'hiver de 1789 et que capte un Bonaparte en 1'automme de 1799. Bijlage. GREGORI- AANSCHE , TT ni TV V VI VU VIII IX X XI XII XIII XIV KALENDER 1 1 REPUBLIKEINSCHE KALENDER 1 _ ,702 i793 I794 1795 1796 1797 «798 1799 1800 1801 1802 1803 1804 1805 I -t 1793 1794 «795 1796 1797 1798 1799 1800 1801 1802 1803 1804 1805 I 1 | 3 _4 S__i__7 L—1—1S-— 12—11 14 15 16 Vendémiaire (mois des ven- danges: wijnoogst) September 30 21 21 21 22 21 21 21 22 22 22 22 23 22 22 automme | Brumaire (des brumes: mist) October 31 21 21 21 22 21 21 21 22 22 22 22 23 22 22 Frimaire (des frimas: rijp) November 30 20 20 20 21 20 20 20 21 21 21 21 22 21 21 Nivóse (des neiges: sneeuw) December 31 20 20 20 21 20 20 20 21 21 21 21 22 21 21 hiver ! Pluvióse (des pluies: regen) Januari 31 «9 «9 «9 20 19 «9 «9 20 20 20 20 21 20 Ventdse (des vents: wind) Februari 28 18 18 18 x9 18 ï8 18 19 «9 19 '9 20 19 Germinal (de la germination: ontkieming) Maart 31 20 20 20 20 20 20 20 21 21 21 21 21 2! printemps j Fbréal (dc8 fleur8: bloemen) April 30 «9 «9 «9 U «9 «9 19 20 21 20 20 20 20 Prairial (des prairies: weiden) Mei 31 19 «9 «9 ^9 «9 «9 «9 20 20 20 20 20 20 fMessidor (des moissons: oogst) Juni 30 18 18 18 18 18 li 18 19 «9 «9 «9 19 «9 étó -Thermidor(delachaleur:hitte) Juli 31 «8 18 18 18 18 18 x8 19 «9 «9 «9 «9 «9 Fructidor (desfruits:vruchten) Augustus 31 17 «7 «7 17 «7 | 17 «7 18 | 18 18 18 | 1 1 | 135 Vergelijking van den Republikeinschen- met den Gregoriaanschen kalender is mogelijk door bij het getal van den dag in eene maand van den Republikeinschen kalender het getal te voegen, dat voor iedere maand en ieder jaar is vermeld in een der kolommen 3 t/m 16. Voorbeelden: 13 Vendémiaire an IV is 13 -f- 22 is 35 Sept. of 5 Oct. 1795; i8Brumaire an VIII is 18 4- 22 is 40 Oct. of 9 Nov. 1799; i4Frimaire anll is 14-f 20 is 34 Nov. of 4 Dec. 1793; 18 Nivóse an XI is 18 -f- 21 is 39 Dec. of 8 Jan. 1803; 19 Pluvióse anIII is 19 4- 19 is 38 Jan. of 7 Febr. 1795; 21 Ventóse an IX is 21 -f- 19 is 40 Febr. of 12 Maart 1801; 11 Germinal an III is 11 -f- 20 is 31 Maart 1795; 22 Floréal an VI is 22 4- 19 is 41 April of 11 Mei 1798; 3oPrairial an VII is 30-j-19 is 49 Mei of 18 Juni 1799; 9 Thermidor an II is 9 -f- 18 is 27 Juli 1794; 18 Fructidor an V is 18 -f 17 is 35 Aug. of 4 Sept. 1797. In de jaren IV, VIII en XII had men, als zijnde schrikkeljaren, 6 sansculottiden. I t/m VII samen met De eerste sansculottide viel in de jaren- «rrT^V'wT Ptem^erJ VIII t/m XII samen met den 18 en September. GERAADPLEEGDE LITTERATUUR. Aulard. La révolution et le régime féodal. Etudes et lecons sur la révolution francaise. J. B a i n v i 11 e, Histoire de deux peuples. Histoire de France. E. Lavisse, Histoire de France (voor het tijdvak van Lodewijk XIV en dat van de Nationale Conventie). L. Madelin, La révolution francaise. Danton. Fouché. A. R a m b a u d, Histoire de la révolution frangaise 1789— 1799. INHOUD. Het ancien régime i De nieuwe denkbeelden m De Eerste Fransche Grondwet 10 1. De bijeenkomst der Staten-Generaal 19 2. De Nationale Vergadering ontwerpt eene nieuwe Staatsregeling ?i 3. De Grondwet van 1791 40 4. De Nationale Vergadering tegenover adel en geestelijkheid 45 Frankrijk als Constitutionneele Monarchie 59 Frankrijk als Republiek 73 1. De Conventie tot den val der Girondijnen .... 73 2. Het Schrikbewind 01 3. De Thermidoriaansche reactie 104 De revolutie en het buitenland 107 Bijlage.