DB ONBLUSCHBARE VLAM DE ONBLTJSCHBARE VLAM ROMAN VAN VROUWENLEVEN DOOK JEANNE REYNEKE VAN STUWE TWEEDE DEEL L. J. VEEN — UITGEVER — AMSTERDAM BOEK-, COURANT- EK STEENDRUKKERIJ G. J. THIEME, NIJMEGEN-ARNHEM. ZESDE HOOFDSTUK. I. — Eind, zei mevrouw Boscate, en keek even om den hoek van Carola's kamer, waar deze bezig was, daar is Remil. — Wat? snauwde Carola driftig. — Remil is er. Hij vraagt... — Stuur 'm weg! Stuur 'm onmiddellijk weg! — Ik heb al gezegd, dat je 't zoo druk hebt met... — En gaat hg toch niet weg? Is hij gek? vroeg Carola ziedend. Wacht, dan zal ik 'm 's even... Zij stoof als een wervelwind de trappen af, tot in de gang, waar Remil, dien de moeder niet eens had durven binnen-laten, te wachten stond. — Wat kom je doen? brieschte zij woedend. — Rola... — Rola, Rola, bauwde zij hem na. Wat scheelt je, om me zoo aldoor lastig te vallen, je wéét, dat ik dat niet hebben kan! — Ik had je nu in zoo lang niet gezien... — Zoo lang niet gezien! Zij lachte luid. In twee 6 DE ONBLUSCHBARE VLAM. dagen ? drie dagen ?... Dat's lang, hè ? dat's lang, dat moet ik zeggen! — Rola, zei hij met moeite, ik ben hier gekomen, om... Zij zuchtte ongeduldig. Dat eeuwige redeneeren van dien vervelenden jongen ... Zij stiet de deur van de voorkamer open: — Waarvoor ben je gekomen ? Maar je zegt 't in 'n paar woorden, hoor, je bent altijd zóó eloquent, en ik heb waarachtig geen tijd voor al dat gezanik van jou. Hij volgde haar zwijgend naar binnen, en zette zich in een stoel. Wat moest hij zeggen? hoe zou hij beginnen ? Hij wist, dat zij verwijten en klachten haatte, en toch, wat kon hij tegenwoordig anders dan verwijten en klagen ... — 'n Poos geleden ... had je altijd tijd voor me, Rola. Zij lachte hard. — Dat is zoo, erkende zij: Dat was, toen ik je nog amusant vond, maar dat ben je al lang niet meer! Ja, amusant vond zij hem, toen hij zoo recalcitrant was, toen hij haar in alles tegenstreefde, toen hij humeurig en korzelig tegen haar durfde optreden, toen zij telkens en telkens weer de satisfactie van een overwinning op hem had .. . Maar nu... zij kon hem haast niet meer uitstaan, dien slappen, voozen jongen, die tegenwoordig altijd klaagde en verweet... Zij kon zich niet begrijpen, dat zij ooit het absurde denkbeeld had opgevat, met hem te willen trouwen ... Met hem te trouwen! Hemel! zij zou het niet DE ONBLUSCHBARE VLAM. 7 kunnen, 't Was wèl verschrikkelijk, dat zij niet kon, — want hij was zoo zalig rijk, en daarom was zij immers ook de heele campagne begonnen... Maar zij had natuurlijk bedoeld een verstandshuwelijk met hem te sluiten; wie had ooit kunnen denken, dat hg zoo krankzinnig zou zijn, om verliefd op haar te worden, en zoo driedubbel krankzinnig om liefde te eischen van haar!.. . — Ik begrijp je niet meer... Zgn arm steunde op de leuning van zijn stoel, en hjj had zijn hand voor de oogen geslagen. Wat was er toch veranderd in hun verhouding... en höè was alles zoo ellendig veranderd? Hij begreep haar niet... niets begreep hij meer. — Hè, zei ze driftig. Wat is er nu aan nuj te be grijpen. M'n heele leven heb ik me zoo voorgedaan, als ik ben. Ik heb nooit voor raadsel geposeerd. Alles wat ik zeg, alles wat ik doe, is volkomen helder. Ja, zij had gelijk. Even overduidelijk als zij hem een poos geleden had getoond, hem graag te mogen, even overduidelijk toonde zij hem nu, dat zij hem niet langer genegen was. Maar waarom ... — Waaróm houd je niet meer van me! barstte hij uit. Zij haalde de schouders op. — Niet méér van je ? Ik heb nooit van je gehouden. — Nooit! Het klonk als een krenn. Nooit, nooit, Carola? — Weineen. Zij bekeek hem een beetje minachtend-nonchalant. Van hem houden? stel je voor. Wèl had zjj het i 8 DE ONBLUSCHBARE VLAM. mogelijk geacht, eenmaal met hem te trouwen. Maar zij kon dat niet, al hing haar leven er van af, zij kón het niet. — Maar waarom, waarom, heb je me dan weggerukt uit m'n isolement, waarin ik tenminste leven kon, waarom heb je je aan nuj opgedrongen, me niet met rust gelaten, was dat niets dan 'n spel van je, 'n miserabel spel? — Ik wou je 'n geluksopvoeding geven, dat weet je. En heb ik dat dan niet gedaan? — Rampzalig heb je me gemaakt, in plaats van gelukkig, steunde hij. 'n Geluksopvoeding, — 't klinkt als 'n hoon. — Neen, neen, zei ze snel. Je moet de waarheid erkennen: je bent gelukkig geweest. Ja. Zij. had gelijk. Hij was gelukkig geweest in den tijd, toen hij niet langer gemelijk tegenstreefde, toen hij zich aan haar leiding overgaf, en zich volstrekt niet bewust was van haar te houden. Zoodra hij zich zijn liefde bewust werd, was zijn lijden begonnen. — Je bent gelukkig geweest! triomfeerde zjj. Waarom ben je dat nu niet meer? 't Is je eigen schuld. We hoefden volstrekt niet altijd te kibbelen, je hebt er geen aanleiding toe. En als je dat niet laten kan, als er per se onaangenaamheden tusschen ons moeten zjjn, — laten we dan liever onze omgang maar staken. Wat kon zjj wreed zijn. Zoo ijzig-gevoelloos wreed. En zij was het toch geweest, die hem uit zijn eenzaamheid had gehaald, waarin hij tenminste kon leven... DE ONBLUSCHBARE VLAM. 9 Hij trachtte zich te beheerschen. Een onmannelijke drang naar tranen vervulde hem geheel, maar hg' wist, dat hij in elk geval die neiging onderdrukken moest. Ontzettend dat hij zich zoo zwak voelde tegenover haar... hg was als was in haar handen .. . Hij dwong zich sterk te zjjn en bedaard. En zoo kalm als hij kon, zei hg' met zachte, maar toch krachtige stem: — Carola, toen je me opzocht, en me niet met rust het, toen heb ik dikwijls de indruk gekregen, dat je handelde volgens 'n bepaalde lg'n, ja, ik heb dikwijls gedacht, dat 't je bedoeling was... met me te trouwen. Zeg me eerlijk: vergiste ik me daarin? Zg' keek hem aan, de lippen spottend samengetrokken. Zou ze hem de waarheid zeggen, of was dat al te „wreed"? — Kg'k eens, zei ze, m'n heele leven heb ik geweten, dat ik te eeniger tg'd 'n huwelijk zou moeten sluiten met 'n „goede partg'". Jij bent rg'k; als je me overigens goed beviel, wel, dan had ik met je kunnen trouwen, waarom niet. — Maar ... overigens beval ik je niet... ? — Neen, zei ze. Ik kan er niets aan doen, jongen. Jij bent niet 't type, dat ik liefhebben kan. Jg' larmoyeert, jg kniest, jjj tobt en treurt me te veel. Daar kan ik absoluut niet tegen, 'n Man moet 'n man zg'n en geen sentimenteele jongejuffrouw, 'n kruidje-roer-me-niet, altg'd op huilen af. — En wie heeft me zoo gemaakt, vroeg hg' met bevende stem. — Och! wou je soms beweren: ik? Jjj bent toch 10 DE ONBLÜSCHBAKE VLAM. altijd even me-lan-cho-lisch geweest! En daar droeg je roem op, weet je niet meer? Je zag néér op vroolijke menschen, en dat heb ik je willen afleeren. Dat is me gelukt. Je bent gelukkig geworden, en je zou 't nóg zg'n, als... — Als... — Als je niet te véél was gaan verlangen. Dat is dom van je geweest. — 't Leek niet te veel... — 't Was te veel. Hg' slaakte een diepen zucht. Was 't te veel verlangd, wanneer hij de consequentie eischte van haar eigen gedrag? Zij had hem doen gelooven, dat zij van hem hield. En zoolang hij haar tegenstand bood, was zij al aanhaliger, al liever geworden. Zij schroomde niet, hem te omhelzen, te kussen ... Zij charmeerde hem op alle mogelijke manieren, totdat hij geheel in haar bekoring was verstrikt. En toen... zooals het zoovele vrouwen ging... het bereikte doel had geen aantrekkelijkheid meer voor haar, — niet de minste waarde. — Carola, luister. Wil je met me trouwen? — Neen! nooit! Het speet haar zelf, dat zij dit antwoord moest geven. Héél erg. Het zou zoo gemakkelijk zg'n, om ja te zeggen. Dan was haar toekomst verzekerd, en was zij opeens, zalig! van alle geldzorgen bevrijd. En nu moest zij weer een ander gaan zoeken... Een poos geleden zou zij Remil dit antwoord niet hebben gegeven. Als hij haar tóén een aanzoek had gedaan, zou zij hem met beide handen hebben aangenomen. Maar ten eerste kwelde op 't oogenblik, DE ONBLÜSCHBARE VLAM. 11 door haar relatie met mevrouw Récis, het geldgebrek haar niet al te zeer; en vooral had door hun omgang dit zeer eigenaardige plaats gegrepen: toen hij haar niet dan oppervlakkig kende, had hij een soort van afkeerige onverschilligheid voor haar; nooit dacht hg aan haar, daarvoor was hg te onverschillig, maar dééd hij het nog, dan was het met een zekeren afkeer voor haar levensopvatting en haar gedrag. En zg" vond hém weliswaar een beetje vervelend, maar zij beschouwde hem toch met goedigen blik... en nu zg door hun voortdurenden omgang elkander goed hadden leeren kennen... had zij... een afkeer van hèm gekregen, en was hij doodelgk verliefd op haar geworden. Eigenlgk een arme jongen. Hg deed haar niets dan liefs en goeds en zij snauwde hem af en behandelde hem op een wijze, die ieder ander haar den rug had doen toedraaien. Maar heusch, als zij dat gezicht zag, met die onuitstaanbaar klagende, aanklagende oogen, dan kon zij het niet helpen, maar al haar medelg'den verdween, en zg werd ruw en bits. Zij zou niet met zoo iemand haar heele leven kunnen doorbrengen, onmogelijk! onmogelijk! zij werd gek, of er kwam moord en doodslag van! Dus krachtig herhaalde zij: — Nooit! nooit! Doch toen zij hem zoo diep verslagen zag, was zij toch goedhartig genoeg, om er nog bij te voegen: — Remil, nu je me zoo door en door hebt leeren kennen, nu je weet, wat 'n levensvreugde, wat 'n levensdrift me bezielt, nu kan je toch zelf wel begrijpen, dat ik me niet voor m'n heele toekomst 12 DE ONBLUSCHBARE VLAM. koppelen kan aan 'n natuur als de jouwe, die zoo zwaar-melancholisch is, — dat zou me drukken, benauwen, tot ik er in stikte, oef! Snel keek hij op: — Maar hoe kan je 'n oogenblik denken, dat ik nog melancholisch zou zgn, als je m'n vrouw was! Dan zou ik immers zóó gelukkig wezen, zóó onuitsprekelijk gelukkig... — Och, verbeeld je dat toch niet! Bij 't minste verschil tusschen ons, bij de onbeduidendste kleinigheid, zou je weer opeens in de put zitten, je maakte me zenuwscène op scène, daar kan je niets aan doen, je hebt nu eenmaal zoo'n ongelukkig temperament, ongelukkig voor anderen, en ongelukkig voor jezelf niet minder.., Hij boog het hoofd. Misschien... had zij wel gelgk... — Want zie nu eens: ik heb je in de laatste tijd behandeld als... ja, niet mooi. Als je nu 'n ander man was geweest, dan had je je dat niet laten welgevallen. Je zou me flink op m'n nummer hebben gezet, je had me laten voelen, dat ik in kracht toch niet tegen je opkon, je had me eens door elkaar geschud desnoods ... Maar jij, o, 't is om er dol van te worden, altijd zaniken en zeemen, vragen, smeeken, je verdeemoedigen, altijd geduld hebben, honderdmaal terugkomen, als ik je honderdmaal heb weg-gejaagd, — dat is niet uit te houden op den duur, voor niemand. — Maar, zei hjj, met een bitter gevoel van vernedering, en wetende dat hij pleitte voor een verloren zaak, heb je dan in 't geheel geen verantwoorde- DE ONBLUSCHBARE VLAM. 13 lgkheid, voel je niets geen wroeging om wat je hebt gedaan ? — 't Was vergeefsche moeite, vergeefsche tgd... — Is dat 't eenige, waar je berouw over hebt? Doet 't je niets, dat je m'n leven verwoest ? — Och, jongen, jg* altijd met je groote woorden, Je leven wordt nu weer precies, als vóór onze geregelde omgang. — Met dit verschil... — Met dit verschil, dat je nu 'n heerlijke herinnering hebt in je leven, viel zij hem snel en pittig in de rede. — Met dit verschil, dat ik vroeger geresigneerd droefgeestig was, en nu wanhopig ben. — Daar kan ik niets aan doen, hoor, zei ze kribbig. Het gesprek begon haar te vervelen, en zij verlangde terug naar haar werk. Zij had juist weer zooiets ontzettend interessants verzonnen, waarover madame Récis verrukt zou zijn ... Hg kwam naar haar toe, en legde haar de hand op den schouder. — Rola, zei hij. Je mag me zoo niet weg-sturen. Ik spreek nu heel ernstig. Je wéét niet, waartoe je me drijft. Je hebt 't leven van 'n mensch in je hand... — Dat is leelijk van je, heel leelijk, om daarmee te dreigen! viel zg uit. En dat is al zoo onmannelijk mogelgk. Wat zou je er mee winnen, als ik zwichtte voor zoo'n bangmakerg'? Ieder uur van m'n leven zou ik je haten, haten, omdat je me door zoo'n machtsmiddel had gedwongen. — Maar 't was toch je doel, me verliefd op je te maken. Je hebt je aan me opgedrongen... 14 DE ONBLUSCHBARE VLAM. — Ja, hemel, dat weet ik nou wel! — Je hebt me aan je doen wennen, je hebt al m'n gedachten vervuld, je hebt gemaakt, dat ik niet meer buiten je kan, en nu dat zoo is... — Nu krijg je je congé ... ja, er is niets aan te doen, ik zou óók wel willen dat 't anders was. Laten we niet meer kibbelen, en als vrienden scheiden. — Ik kan niet, ik wil niet scheiden! ik kan je niet missen, je bent 'n bestanddeel van m'n leven geworden, ik kan niet meer bestaan zonder jou... — 't Zal toch moeten, zei ze verveeld en ongeduldig. — Neen, luister Carola . .. — Ja? — Je zegt, als ik anders was, dan zou je wel met we willen trouwen? — Ja, als je anders was! — Dus je wilt met me trouwen, als ik verander? — Dat kan je immers niet? Hoe zou je dat kunnen ? De minachting in haar stem striemde hem als een zweepslag. — Waarom zou ik dat niet kunnen! Ik heb je lief. Ik kan alles om jou te winnen. Maar dit moet ik van je weten, is er géén ander, die je de voorkeur geeft boven mij? — Hoe kom je er bij ? En heimelijk dacht zij: Was er maar een ander, dien ik trouwen kon, — helaas, ik weet er geen ... — Dus er is niemand, niemand, dat verzeker je me! — Natuurlijk niet. DE ONBLUSCHBARE VLAK. 15 — Dus je bent alleen zoo tegen me omdat ik je verveel, omdat ik saai ben en melancholisch, en je levenslust niet deel? —- Ja, daarom alleeD. Maar dat is genoeg zou ik denken! Hij trad op haar toe, en knelde zijn tengere vingers vast om haar pols. — Ik zal niet meer melancholisch zijn, als ik weet, dat ik je ten slotte winnen zal! Carola, — beloof je me, dat je me trouwen zal, als ik word, zooals je me verlangt? — Als dat wonder gebeurt... — Lach niet... 't is voor mij vreeselijke ernst. Beloof je me dat? Zg keek hem aan. Zgn plotseling energiek optreden verraste haar en was haar niet onwelkom. Als hg' veranderde, dan!... Zg geloofde wel is waar niet aan zoo'n omkeer van temperament, maar je kon nooit weten. Zg' keek hem aan... en zij zag in zijn hunkerenden blik de radeloosheid en den hartstocht, dien zij verrukkelijk vond in mannenoogen te zien. Ze zei: — Als je werkelg'k verandert, Remil, — als je heelemaal verandert, als je totaal de antithese wordt van je tegenwoordige persoonlijkheid, — ja! dan zal ik je trouwen! — Dank je, stamelde hij, eensklaps weer weekontroerd, en toen hg' zgn koortsheete lippen drukte op haar hand, voelde zij, en het irriteerde haar hevig, een traan op haar vingers spatten. — 'n Mooi begin! spotte zij driftig. Dat geeft me veel fiducie in je plan, zeg! 16 DE ONBLUSCHBARE VLAM. — 't Is de spanning, zei hij, en de blijdschap... — Ik huil niet, als ik blij ben... Ajakkes, wat ben jij voor 'n man ... — Carola, toe, niet zóó. Vertrouw me. Ik zal veranderen. Hij zag niet, dat zij haar lippen spottend vooruit stak, toen hij zich snel naar de deur begaf en het huis verliet. Carola haastte zich weer naar boven, en zong: Wat de liefde den mensch toch veranderen kan, — Want maakt ze ook al wijzer den wijzen man, Ze maakt ook de gekken nog gekker!... Boven op haar kamer trof zrj haar moeder, die daar aan het opruimen was. Zij had den slag van de deur gehoord, en Remil zien weg gaan... — Eind, zei ze spontaan. Heb je hem weg-gestuurd? Hoe heb je dat gedurfd. De jongen is wanhopig ... — Waar heb je 't over? vroeg Carola nonchalantverbaasd. — Ik heb z'n oogen gezien, toen hij kwam. Uk schrikte ervan, hoe z'n heele gezicht veranderde, toen ik zei, dat je 't zoo druk had. Daarom ben ik toen naar boven gegaan. Wees voorzichtig met hem, Carola, wees voorzichtig... Speel niet roekeloos met 't leven van 'n mensch... — Ach, bazel toch niet, riep Carola oneerbiedig. Ik heb 'm juist beloofd met 'm te zullen trouwen... — Ja? is dat waar? — Ja, als hij zich tenminste verandert. Want DE ONBLUSCHBARE VLAM. 17 ik werd heusch waanzinnig van z'n larmoyant gelamenteer. — Ik zag 'm gaan ... z'n hoofd was gebogen. Hg' liep langzaam, als bang om weg te gaan . .. — Dat is 't gewicht van 't geluk, dat 'm zoo drukte, spotte Carola. Als hij zich verandert, dan zal ik 'm trouwen. Zelfs graag. We moeten dus maar afwachten. Kom nu 's even hier zitten, dan zal ik je vertellen, wat ik weer voor dols heb verzonnen. De goede Récis zal in de wolken zijn... De moeder ging zitten. Zij wist heel goed, dat Carola dit alleen vroeg om een woord van lof te krijgen, en volstrekt niet, om haar moeder lief deelgenoote te maken van haar nieuwe voornemens. Maar het kwam er niet op aan. Ze was al blij als Carola haar iets vertelde ... — Moet je hooren. 't Is iets éénigs... Ik wil de dames zich 't gezicht laten opmaken, poeieren, schminken als je wil, in overeenstemming met hun hoed. Luister wat ik al heb opgeschreven: Donkerroode lippen en een waas van mauve poeier geeft aan het gezicht een etherisch aanzien, dat mooi harmonieert met 'n jade-groene hoed. Bronsgeel poeier verhoogt de Oostersche indruk van 'n Egyptisch model van hoed, met kralen in Toetankhamen-kleuren geborduurd. Crème poeier en op de jukbeenderen 'n vlek van cendres-de-rose rouge zgn 'n vereischte voor 'n geheel zwarte hoed. De lichtste nuance van kristalgroene poeier, marbre vert heet die, — geeft aan 't gezicht onder een tulband van goudbrocaat 'n uitdrukking als van 'n aquarel De Onbluschbare Vlam. II. 2 18 DE ONBLÜSCUBARE VLAM. van Dulac, — je weet wel, die fantastische sprookjesteekenaar. En als je gezicht 'n mat-ivoren bleekheid heeft, dan moet je 't 'n beetje meer reliëf geven door wat rouge tusschen de wenkbrauwen en wat rouge op de slapen, 't wint dan zeer aan belangwekkendheid en karakter, en je kan er de eenvoudigste hoed bij dragen, die zal dan toch altijd typisch staan. Nu, wat zeg je er van! i riep zij in opgewonden triomf. — 't Is werkelijk alleraardigst bedacht... — Geniaal, hè? O! daar houd ik zoo van, de menschen wetten voor te schrijven en ze dwaze dingen te laten doen ... Of... dwaas! Ik ben heelemaal te werk gegaan met artistieke principes. Ik heb alles op m'n eigen gezicht geprobeerd en net zoo lang gezocht tot ik 'n werkelijk goede combinatie vond. Is 't niet uniek? — Ja, 't is uniek, zei mevrouw Boscate oprecht. Die Carola, — wat zat er toch veel in dat kind... Zij wou haar zoo graag bewonderen en waardeeren en altijd gelijk geven, — maar het spel, dat Carola dreef met Remil kneep haar de keel toe van angst. Zij begreep niet, hoe een vrouw zoo weinig scrupuleus kon zijn ... — O, je zal zien, 't wordt 'n mode, 'n rage... Mevrouw Récis zal nog 'n kapper, 'n tooneelkapper aan haar inrichting moeten verbinden ... Me dunkt, ik zal van Delden recommandeeren, dan kan ik voortaan altijd rekenen op gratis zeep en parfum!... Bèn ik 'n leuk type, of niet! — O! ja... DE ONBLUSCHBARE VLAM. 19 — Hè, wat ben je weer weinig enthousiast... Mevrouw Récis valt me om de hals, je zal 't zien ... want je moet niet vergeten: dit geeft weer 'n nieuwe speciale attractie aan haar etablissement! Bèn ik geniaal, of niet? — Ja, zeker, maar ... — O, hemel, jouw eeuwige „maar". Ik wed dat je nog denkt aan Remil, doe je niet, vervelend mensch ? — Ja, Carola. Ik moet wel. Ik kan dat gezicht, zooals hij weg-ging, niet vergeten. — Ik heb je toch gezegd . .. — Ja, maar heeft hij dat in ernst kunnen opnemen? 't Moet hem als spot hebben geklonken. Hij kan zich toch niet veranderen? — Dat moet hy weten, zei Carola nonchalant. Ik heb hem de kans gegeven. En laten we nu eindelijk eens eindigen over Remil. De jongen hangt mij mijlen de keel uit. — Was dan niet... wou je niet... Je bedoeling is toch altijd geweest met hem te trouwen? — Ja! natuurlijk! zei Carola met brutale eerlijkheid. Zeker! ik wou met 'm trouwen! Z'n grappige tegenstand maakte me 't doel nog begeerlijker. Dat spreekt vanzelf. Maar toen is die jongen van 't eene uiterste naar 't andere overgeslagen. Hij is aan me verslaafd geraakt. In z'n recalcitrance zat tenminste nog iets mannelijks, iets van pit, — maar dat slappe, weeke, ziekelijke van hem tegenwoordig repugneert me zóó verschrikkelijk, dat ik werkelijk niet m'n toekomst met hem tegemoet kan gaan. — Maar je hebt toch zelf... waagde de moeder. 20 DE ONBLÜSCHBARE VLAM. — O, god, ja, ik heb zélf! Ik heb 'm aangehaald, ik heb 'm uit z'n kluizenaarschap gehaald, ik heb 'm laten zien, dat 't leven ook wel prettig kan zijn ... Maar heb ik daarom de verplichting met 'm te trouwen? In plaats van je zoo over je neef te bekommeren, moest je liever eens bedenken wat 't lot van je dochter zou zijn ... — Er is zoo weinig geluk op de wereld, zuchtte de moeder. Als je weet, dat je iemand gelukkig kan maken ... desnoods met wat opoffering van je eigen persoonlijkheid, och, laat 't dan niet... Remil is goed ... — Daar heb je weer die afschuwelijke, banale, niets zeggende uitdrukking, 'n goed mensch ... Wat wil dat zeggen? Iedereen is 'n „goed mensch", waarom niet? daarmee is niets gezegd! Zeker, zeker, Remil is 'n goed mensch... maar dat is me niet genoeg . . . dat is mij niet genoeg! — Als ik zoo om me heen zie... dan denk ik zoo dikwijls... wat 'n noodlot heerscht er toch in de wereld, dat menschen, die bij elkaar schenen te moeten komen, weer uit elkander drijft... Jij en Remil... Daluan en Venetia ... — Ja, riep Carola, opeens geïnteresseerd. Wat zou daar toch achter zitten... En met Schadenfreude voegde zij er bij: — Die Venetia ... ze deed net of ze de honderdduizend getrokken had. Ze kreeg 'n air! Nog tienmaal meer dan vroeger! Nu, 't was voor haar dan ook 'n schitterende partij ... En dat die Daluan zoo anders bleek, dan iedereen eerst had gedacht, dat was met recht 'n buitenkansje voor haar. Maar hij DE ONBLUSCHBARE VLAM. 21 had altijd zoo iets mysterieus' over zich ... en niet minder toen hij geen speelgoed van z'n moeder, maar 'n individualiteit met 'n eigen karakter bleek te zijn. En nu wordt hij nog geheimzinniger. Wat zou dat toch voor 'n historie wezen van 'n portret, dat Hetta van hem moet hebben geschilderd ... — Niemand weet 't rechte. Door 't toevallige praten van de bedienden, schijnt 't uitgekomen te z"jn, dat Hetta 'n portret van Daluan heeft gemaakt. De eenvoudigste en natuurlijkste oplossing was, dat dit portret bestemd was voor Yenetia, — maar dat schijnt toch zoo niet te wezen. — Die Hetta, die Hetta, lachte Carola. Ze ziet er zoo onnoozel uit, zoo zonder eenige truc of raffinement ! Maar och, wat kan je er van zeggen! Er zit 'n sphinx in elke moderne vrouw! — Och, je denkt toch niet, dat Hetta... ? — Denken ? Ik denk, dat die brave, soliede, ouwerwetsche Hetta ook 's 'n pikant avontuur hebben wou. Wat is dat voor 'n gekke geschiedenis... Hetta maakt 'n portret van Daluan, dat Daluan niet aan z'n meisje wil laten zien! Wat 'n verwikkelingen, wat 'n stormen in 'n glas water, wat 'n romans in 'n notedop! — Ik houd het ervoor, dat de oplossing heel eenvoudig en onschuldig is. Maar dikwijls kan je in 't leven niet alles zeggen... en daardoor ontstaan moeilijkheden, die niet noodig zouden zijn. En 't verschrikkelijkste vind ik... dat er nu ook 'n verwijdering schijnt gekomen tusschen Hetta en Hugo van Stedem ... — Och, ja! dat was ook zoo'n snoezige liefdes- 22 DB ONBLUSCHBARE VLAM. idylle, spotte Carola. Ieder oogenblik verwachtte je, dat 't engagement publiek worden zou ... O! o! wat is 't leven amusant! Wat 'n verrassingen biedt 't je ! — Ik heb zoo'n medelijden met Hetta... — En medelijden met Hugo èn met Daluan èn met Venetia èn met Remil!... Jij met je eeuwige medelijden! „Medelijden is zelfvernietiging", zegt Nietzsche ... daar mocht je wel eens aan denken... Hoe vreemd, hoe vreemd drijven de menschen op de oceaan van 't leven naar elkaar toe, en dan weer van elkaar af... als voorbijgaande schepen in donkeren nacht, declameerde zij, — even een stem en dan stilte... — Hoe jij toch met alles zoo spotten kan, Carola... — Dat is m'n reddingsboei op de stroom van 't leven ... ik ben nu weg-gespoeld van Remil, maar ik drijf toch nog! Terwijl zij sprak, begonnen Carola's oogen te schitteren, van een plotselinge gedachte. Hoe eigenaardig, dat juist nu zij genoeg kreeg van Remil, er twee nieuwe pretendenten vrij kwamen ... Daluan d'Orly en Hugo van Stedem! Zij moest er om lachen. Typischer samenloop van omstandigheden kon je je moeilijk voorstellen... En met innerlijk pleizier, dacht zij: Wien zal ik nu kiezen ?... Hugo... of Daluan ?... Daluan niet, wist zij direct. Die was wel een beetje anders, maar toch in zekeren zin een duploexemplaar van Remil. Daluan mocht dan Venetia op hem verliefd hebben gemaakt, met baar zou het hem niet lukken. 0, neen, geen huwelijk met Daluan. Maar Hugo? ... DE ONBLUSCHBARE VLAM. 23 Hugo! Eigenaardig, — zij had nooit aan Hugo als mogelijken echtgenoot gedacht. Hij was haar te degelijk, te robuust, hij was zooals je hem zag, er bleef bij hem nooit een verrassing te wachten ... Maar nu zij nader in contact was gekomen met een persoonlijkheid als Remil, nu ging zij een temperament als dat van Hugo beter waardeeren. Hugo! Zij lachte bijna hardop. Hugo en Hetta zouden een uitstekend paar zijn geweest, wegens... overeenstemming door overeenstemming; maar Hugo en Carola zouden óók best een goed paar kunnen vormen wegens ... overeenstemming door contrast! Kijk eens, het zou haar heelemaal niet moeilijk vallen een voorwendsel te vinden, om met Hugo in nadere relatie te treden. Dat was haar best toevertrouwd. En met Hugo was het nog veel gemakkelijker dan met een anderen man: hij was schilder, en .,. wel! zij kon hem bijvoorbeeld gaan raadplegen over haar nieuwen inval van het bijkleuren der gezichten ... Schitterend! schitterend! — En Remil lijkt me niet sterk, ik bedoel niet gezond ... Hemel! haar moeder scheen aldoor te hebben voort-geredeneerd, en zij had er niets van verstaan. Idioot gewoon! En waarachtig al wéér over Remil! — Doe me één pleizier, en laat me met rust over Remil. Hij zal zich moeten zien te troosten... Want, dacht zij, veranderen kan hij toch niet, de stumper. Ik zal dus maar geen tijd verder aan hem verspillen, en dadelijk m'n campagne tegen Hugo 24 DE ONBLUSCHBAKE VLAM. beginnen. Ik moet me haasten. In de vervreemding, die er tusschen hem en Hetta is ontstaan, en waar hij wel wat verdriet van zal hebben, is hij week van gemoed geworden, dus... — Ik ga nog even uit. — Ga je uit? — Ja, ik moet gaan telefoneeren; dat plan van mij moet ik met iemand bespreken. Zij keek haar moeder aan met een spottend-triomfantelijken blik. Och, och, als zij nueenszeide, wen zij wou telefoneeren, wat een tooneel zou er dan ontstaan!... II. De dagen dat zij nog op Hamont bleef, het waren er maar een paar, — had Hetta zich zoo goed gehouden als zij kon. Niemand plaagde haar met vragen, iedereen spaarde haar en liet haar met rust. Maar zij voelde zich zoo vreemd. Alles irriteerde haar en deed haar pijn. Haar zenuwen waren tot het uiterste gespannen; zij merkte het, omdat eens 's morgens bij het harde gebel van de ochtendpost zij in haar kussen luid had gesteund. Zij begreep de wereld niet meer. Met wijde, starende oogen liep zij door het park te dwalen, nauwelijks tot denken, geregeld denken in staat. Het onverwachte had haar overweldigd... het was de eerste maal in haar leven dat een dergelijke felle slag haar trof, — en zij wist niet, hoe zich daaronder te houden. Zij ontveinsde het zich geen oogenblik dat Hugo's telegram iets ernstigs beteekende. Ten eerste al die DE ONBLUSCHBARE VLAK. 25 onderteekening met zijn vollen naam. Dan het harde: Verhinderd, — zonder eenig commentaar. Het telegram op zichzelf was al iets ergs. Hij stuurde het met opzet, omdat hij niet wilde schrijven. Hij wilde niet schrijven, want, na het telegram, had hij haar geen woord ter opheldering gezonden ... Zij begreep niet... begreep niet... en pijnigde haar hersens af met de vraag, wat er toch opeens kon zijn gebeurd, wat de aanleiding was van zgn plotselinge verandering. Hg was geen man van onverwachte dingen. Wat hij zei, dat meende hg, en daar bleef hg bij, — geen sprake van dat hg den volgenden dag weer heelemaal omgekeerd kon zgn. Zelf had hg gevraagd om te mogen komen. Uit eigen beweging had hij haar nog een briefje geschreven ... en daarin een lief koozend naampje gebruikt ... o, als zij daaraan dacht, dan kropten de snikken in haar keel en zou zij wel hardop willen krijten van smart. Tevergeefs hield zg zich voor, dat zg kalmer moest zgn, en dat een enkel onderhoud met Hugo elk misverstand, wat het ook wezen mocht, dadelijk uit den weg ruimen zou. Maar haar angst liet zich niet zoo gemakkelijk tot bedaren brengen; het was of een heimelijk voorgevoel haar zei, dat de zaak zoo eenvoudig niet was ... Zij had natuurlijk niet onmiddellijk naar den Haag willen gaan. Maar wat duurden de uren van die enkele dagen haar lang ... Zij was te rusteloos om zich ergens mee bezig te houden, en niets was in staat haar ook maar even afleiding te geven. 26 DE ONBLUSCHBARE VLAM. Toen zij terug was in den Haag... moest zij, in haar atelier aangekomen, dadelijk gaan zitten. Zij trilde van een afmatting, die in geen evenredigheid stond tot de reis. Maar zij voelde heel goed dat het een zenuw-vermoeidheid was; slap zonk zg neer in een stoel, en bijna huilde zg. Een eigenaardige gewaarwording beving haar. Hoe koud en leeg was haar atelier. De kleuren der oude kleedjes waren flets en vaal, en haar schilderij, waaraan zg met zooveel trots had gedacht... o, het beteekende niets... het was dood... Met een diepen zucht stond zij op. Zóó mag je niet, verbood zij zich. Zij was nu in elk geval terug in den Haag, en de mogelijkheid op een mondelinge opheldering bestond tenminste. Zou zij hem schrijven ... Maar dezelfde schroom als op Hamont hield haar terug. Honderden malen was zij op het punt geweest hem een brief te sturen, en honderden malen had zij die opwelling onderdrukt. En nu ook huiverde zij er voor terug... Beter was het hem te telefoneeren. Dan hoorde zij tenminste zgn eigen stem ... Na tallooze malen geaarzeld te hebben, draaide zij, op een uur waarin zij zeker was hem thuis te treffen, de cijfers van zijn telefoon-nummer aan. Haar stem was zacht en bevend... — Ben jij daar, Hugo ? Ik ben 't... Hetta. — Hetta, jij? vroeg hg vormelijk verbaasd. Zij deed een poging om heel gewoon te doen. — Ja, ik. Ik ben terug in den Haag. Dat wou ik je even laten weten. Hugo ... DE ONBLUSCHBARE VLAM. 27 — Ja, Hetta? Zijn conventioneele toon verkilde haar. Zou zij durven vragen: Wat was de reden waarom je niet komen kon ? Neen ... zij durfde niet... O, vreeseüjk, om zoo moedeloos, zoo angstig te zijn ... — Heb je nog iets te vragen... — Hugo! Hugo! barstte zij plotseling uit. Waarom kon je opeens niet komen? Je had 't toch eerst zelf gevraagd, en me later nog geschreven ... — Ja, maar ik kon niet komen. Ik wou niet komen! had hij moeten zeggen. Maar waarom! waarom! — Hugo, zei ze vastberaden met den moed der wanhoop. Ik moet je spreken. Wanneer kan je me ontvangen ? — Ik ... ik ben heel bezet. .. — Hugo! wat is er gebeurd. Je bent heel anders dan anders, 'n Week geleden ... — Hetta, geloof me, ik heb 't druk. Nu óók ben ik bezig ... — Hugo! Zij kreet het in angst, uit vrees dat hij haar afsnijden zou. Haar zelfbeheersching begaf haar: Wanneer kan ik je spreken, Hugo? — Is dat noodig? vroeg hij koud. — Ja! ja! dat begrijp je toch wel. Je bent zoo vreemd .. . Wanneer mag ik komen ? Hij aarzelde. Doch toen zeide hij: — Nu, goed, ik wil je even ontvangen. En hjj noemde een uur. Nog nooit had Hetta zich zoo ellendig bevangen gevoeld, als toen zij ditmaal tegenover hem zat. Het 28 DE ONBLUSCHBARE VLAM. was haar bijna of zg zijn gezicht niet herkende. Zgn oogen, die zg nooit anders dan goedmoedig en hartelg'k op zich had gericht gezien, keken zoo onwillig en hard, dat zij ervan schrikte. — Hugo, begon zij, en het speet haar te hooren, dat haar stem zóó onderworpen-nederig was, maar zg' kon er niets aan doen, — we zgn toch altijd goede kameraden geweest, en hebben elkaar altijd alles gezegd. Waarom houd je nu iets voor me verborgen ! — Maar je weet toch alles zelf. Je kan toch zelf wel begrijpen ... — Ik weet niets! Ik begrijp niets! Haar toon was zoo oprecht en haar oogen blikten hem in zoo eerlijke ontsteltenis aan, dat hij zei: — Niet? werkelgk niet? Nu, dan zal ik spreken. Ik... zal innig big zgn, als je me 'n verklaring kunt geven, Hetta. Hg' wendde het hoofd af, alsof het hem moeite kostte te spreken. — Je zei: we waren goede kameraden. Dat dacht ik óók. Ik maakte je deelgenoot van alles wat er in me omging, je wist al m'n wedervaren. Ik vertrouwde je volkomen. Ën ik begon veel... heel veel van je te ... Maar hg' brak af... heel veel van je houden... had hg willen zeggen. Doch onder de bestaande omstandigheden kon hg' dat woord niet uitspreken, — nog niet... — Ik dacht dat ook jg me vertrouwde... — Maar doe ik dat dan niet? Ik óók hebjealtgd alles van mezelf verteld... riep Hetta onstuimig. ■ DE ONBLUSCHBARE VLAM. 29 — Alles? vroeg hij met nadruk. — Ja, alles! alles! herhaalde zij verbaasd. — Eén ding heb je me dan toch met opzet verzwegen ... — Wat dan?! — Dat je 't portret hebt gemaakt van Daluan d'Orly. Hetta's hoofd schokte achteruit, alsof zij een slag had gekregen. Hoe was dat bekend geworden! Wat ontzettend voor Daluan ... — Het is dus waar, zei hij met een zucht. Ik kon trouwens ook niet twijfelen. — Maar... stamelde zij ... hoe is dat bekend geworden ? Hij keek naar haar ontdaan gezicht, en zijn wenkbrauwen fronsten zich somber. — Hoe 't bekend is geworden? vroeg hij met in zijn stem een sarcasme, dat zij er nog nóóit in had gehoord. Ja! zulke dingen komen immers toch altijd uit. Jij ... bent dus bij hem geweest, Hetta ... zonder dat iemand 't wist... ? — Ja... zei ze toonloos. — Waarom heb je 't mij niet gezegd ? — Omdat ik niet kon ... niet mocht. Hij haalde de schouders op. — Ik wist wel dat ons onderhoud noodeloos zou zgn. Toen ik 't praatje 't eerst hoorde ... eerst was 't vaag, maar in 'n oogenblik werd 't het onderwerp van alle gesprekken, en 't is op 't moment de topic van den Haag... toen ik 't 't eerst hoorde, vond ik er niets in. Ik kende je immers. Ik dacht ten- 30 DE ONBLUSCHBARE VLAM. minste, je te kennen ... Ik meende, dat Daluan je zgn portret had gevraagd als verrassing voor Yenetia. Hij zweeg even, en zij, bang, durfde zich niet verroeren, bijna niet ademhalen ... — Maar dat was zoo niet. Toen 't Venetia ter oore kwam, en zij er naar vroeg, heeft hij 't haar niet willen laten zien, zelfs niet toen 't bleek, dat er daardoor een verwijdering tusschen hen komen zou... Hetta zweeg. — Je begrijpt hoe erover is gepraat. Jij... Hetta... gaat bij iedereen over de tong... En Daluan . .. ook aan z'n moeder heeft hij 't portret niet willen toonen. Hij wachtte of Hetta ook iets zou zeggen... maar Hetta zweeg. — Wat beteekent dat alles? vroeg hij ten slotte. — Hugo, zei Hetta, en haar mond was zoo droog, dat het klonk of haar stem slechts met de grootste moeite de woorden vormde, weet je wat me zoo spijt? Dat je in deze zaak onmiddellijk tegen mij partij hebt gekozen. Hij keek haar verwonderd aan. Zgn diepste gevoel was geschokt geworden door deze gebeurtenis... ten eerste door het feit dat zij die daad voor hem had verzwegen gehouden, ten tweede omdat zij naar het eenzame huis van Daluan was gegaan en daar zgn portret had gemaakt... en vooral had hem onheimelijk getroffen de mysterieusheid, die Daluan omtrent dit portret betrachtte. — Weet je niet meer, zei hg, hoe we eens 'n gesprek hebben gehad over conventie. En dat je 't volkomen met me eens was, dat we in 't leven DB ONBLUSCHBAKE VLAM. 31 de conventie niet konden missen. Jij en ik dachten over die dingen precies 't zelfde ... Hij zuchtte. Heet en sterk rees een aandrang tot schreien haar naar de keel. O, ook zij wist alles nog. In al die dingen was zij 't met Hugo eens... en zij begreep nu wel, hoe pijnlijk het plotseling bericht hem moest hebben geschrijnd... — Tout savoir c'est tout pardonner, zei ze. Als je alles wist, Hugo ... — Maar mag ik dan niet alles weten? vroeg hij snel. Ach, dacht Hetta. Hoe vreesehjk toch, dat Daluan haar geheimhouding had opgelegd. De zaak was zoo onschuldig... en toch, door het geheimzinnige was er een valsche, een leelijke schijn aan gekomen... — Is 't te veel gevergd, zei ze, als ik vraag: vertrouw me? Zij zag een onwüligen trek om zijn lippen komen en de afkeerige blik in zijn oogen werd sterker. — Dus... ik moet hieruit de conclusie trekken, dat je ... me niets wilt vertellen ? Zij keek hem biddend aan. — Dus... je wilt, zelfs nu ik 't je vraag, — wat ik eerst niet had willen doen, toch niets vertellen? — Ik kan niet, ik mag niet! kreet zij. Maar geloof me, er steekt niets achter, wat compromittant zou kunnen zijn voor mij of hem... Is die verklaring je niet genoeg! Hoe is 't toch mogelijk, dat je dadelijk 't kwade van me denkt, en me niet vertrouwt! 32 DE ONBLUSCHBARE VLAM. Zoo diep indringend klonk haar klacht, dat hij er door werd ontroerd. — Ik kan niet, Hetta, zei hij met inspanning. Juist ik kan dat niet. Ik ben iemand, die de menschen altijd klare wijn schenk, met moderne trucs en raffinementen en geheimzinnigheden houd ik me niet op. Voor sommige mannen mag 't „schoone raadsel vrouw"' iets aantrekkelijks hebben, niet voor mij. Ik verafschuw 't verborgene, 't achteraffe, 't heimelijke. Je wéét 't. Zij wist het, en zij boog haar hoofd. Zij voelde zich diep bedroefd, — maar zij was immers niet in staat hem de verlangde opheldering te geven ? ... — Toen je me vroeg te spreken, zei hjj, had ik hoop, dat alles nog in orde zou komen... Zij begreep dat dit haar afscheid was. Zij stond op. — Als... je me niet vertrouwen kunt, Hugo, zei ze, en keek kem aan met haar treurige oogen, dan kan ik niet anders doen dan nu gaan. Hij haalde diep adem. — Heb je niets anders te zeggen... niets anders... Hetta? — Neen, Hugo. — Niets anders? — Neen ... Hugo. — Ja dan ... zei hij, zich afwendende. Dan is 't beter ... dat je maar gaat. Zij wachtte. Zelfs geen hand ten afscheid?... Zelfs geen hand ten afscheid. Zij schreed naar de deur. Doch toen overviel haar zoo ondragelijk zwaar de wanhoop, dat zij naar hem terugijlde, en hem vatte bij beide armen: DE ONBLUSCHBARE VLAM. 33 — Ik hoop, Hugo, dat er 'n tijd komen zal, dat ik gerechtvaardigd word. Ik geef je de heilige verzekering dat in wat ik gedaan heb, niets verkeerd is geweest. Integendeel, Hugo. Maar 't is niet mijn geheim. Ik mag niet spreken... Is dat je niet genoeg? Hij schudde het hoofd. Neen! genoeg was hem dat niet. Het had hem diep terneergeslagen, dat zelfs dit ferme, oprechte meisje, met haar franken blik en haar eerlijken moed, een andere bleek te zijn, dan hij had gedacht.. . Maar met een mysterie kon hij niet leven. Zélf gaf hij alles... en hij eischte hetzelfde. — Voorloopig dan... vaarwel, Hugo, zei Hetta heel zacht. En niets anders hoorde zij... geen enkel bemoedigend woord... dan ook alleen zijn, zacht uitgesproken : — Vaarwel. Dof en afgemat kwam Hetta thuis. Zij kon niet, zij wou niet begrijpen, dat nu alles tusschen Hugo en haar uit zou zijn. Het ongedachte, nooit verwachte verbijsterde haar. Zij voelde wel eenige bewondering voor zgn kracht... zooals zij die altijd gevoeld had voor zgn resoluutheid, zijn rechtuitheid, zgn onwrikbaar man-uit-één-stuk-zgn. Maar, vroeg zij zich smartelijk af, als hij van me hield, — als hij waarachtig liefde voor me voelde, een diepe, complete, een volkomen echte heide... hoe zou het dan mogelijk kunnen zijn, dat hij aan me twijfelde. En, dacht zij, hoe tragisch, dat, wat ik als een De Onbluschbare Vlam. II. 3 34 DE ONBLUSCHBARE VLAM. goede daad heb gevoeld, op deze wijze aan me wordt gewroken. Ik was zoo blij, dat ik mijn innig geluk daardoor misschien meer waardig zou zijn... Ik was zoo dankbaar voor mijn geluk, ik wou 't zoo graag verdienen ... Zij glimlachte droef. Arme Daluan... ook hij werd het slachtoffer eener daad, waarmee hij niet anders, dan het goede had beoogd ... O, vreemd was het leven... O!... vreemd en wreed was het leven!... ra. — Ik zal je niet lang ophouden, Hugo, zei Carola met haar liefste stem. Ik vind 't héél vriendelijk dat je toch nog 'n oogenblik hebt kunnen vinden voor me, want ik zie, hoe gepreoccupeerd je bent... — Toen je me telefoneerde, dat ik je ergens mee zou kunnen helpen ... — Toen was je dadelijk bereid, en noemde me 'n dag. Zoo ben je. Zoo ken ik je. Maar ik zal geen misbruik maken van je tijd. Laat me je in 'n paar woorden vertellen, wat de kwestie is. En zij schetste haar plan: om de gezichten der dames in overeenstemming te brengen met hun hoed, en zij noemde een paar combinaties op, die zij had gevonden... — Heel aardig, heel aardig, prees hij verstrooid. Maar zij zag, hoe hij nauwelijks naar haar luisterde... — En nu wou ik jou vragen: doe me óók eens 'n idee aan de hand. DB ONBLUSCHBARE VLAM. 35 — Ik? vroeg hij verschrikt. Daar kan ik me niet zoo gauw indenken... neen, dat is niets voor mij. Carola glimlachte vriendelijk. — Grappig... alle schilders beginnen met dat te zeggen. Ik ben al bij Bakker geweest en bij van Elmsweert... en bij Hetta van Esschen... Zij bespiedde nauwkeurig zijn gezicht, terwijl zij dien naam noemde, en zag onmiddellijk een onwilligen trek om zijn mond, een af keerigen blik in zijn oogen verschijnen. Uitstekend, uitstekend, de verwijdering bestond nog steeds ... — ... maar later kregen ze er schik in. Je zal zien, 't komt nog zóóver, dat er geannonceerd wordt i roode hoed ... gitzwarte wenkbrauwen .. . kool om de oogen ... ontwerp van Elmsweert... of: Hugo van Stedem! Zij lachte zoo onweerstaanbaar, dat hij onwillekeurig even mee-ghmlachte. Een zonnige natuur, die Carola, een echt zieltje zonder zorg... maar vreeselgk oppervlakkig en frivool. — Dus... van van Elmsweert kreeg je raad... en van ... — En van Bakker en van Hetta. Laat jij me nu ook niet in de steek, Hugo, vleide zij. Zg zag in zgn oogen den lust om te vragen wat Hetta had gezegd. En zij zweeg opzettelijk, om snel en diep even te kunnen nadenken. Hg was dus nog in Hetta geïnteresseerd. Goed dat zg het wist, nu kon zij daarnaar haar gedrag inrichten. O, zij had levenskennis genoeg. Zij was een fine mouche, en wist hoe de mannen waren ... Wanneer zij Hetta ging afbreken, dan zou zgn liefde... of 36 DB ONBLUSCHBARE VLAM. toch in elk geval zijn ridderlijkheid, zich geroepen voelen, om haar te verdedigen. Allerlei goede eigenschappen van haar zouden hem weer in de gedachten komen... en ten slotte zou hij zich mogelijk geroepen achten, de zaak weer in orde te maken ... Integendeel, zij zou Hetta pryzen. Ten eerste werd zijzelve daardoor sympathiek in zijn oogen ... en ten tweede zou hij te verstokter aan zijn opvatting blijven vasthouden, op mannen-manier. — Hetta heeft me zoo lief geholpen. Ze had eigenlijk niet veel tijd, en werkt hard, maar zoo is ze nu eenmaal, dadelijk was ze bereid om naar me te luisteren, en met me iets te bedenken... Geen antwoord. — Ze zag er 'n beetje bleek, 'n beetje gedrukt uit... eigenlijk net als jij, Hugo. Geen antwoord. — Hugo... ging Carola voort, — zij vond het een nieuw en aardig spel om eens wat te wagen — je moet me niet indiscreet vinden, — maar we zijn allemaal zulke goeie, ouwe vrienden onder elkaar... Hij keerde zich bruusk naar haar toe. — Waar wil je heen! Ik begrijp je niet. — Eom, Hugo, zei Carola gemoedelijk, ik houd er zoo van, als menschen openlijk met elkander omgaan, en niet elkander ontwijken met 'n quasi: ik begrijp je niet. En waarom zou ik niet royaal met je omgaan? 't Is me opgevallen, dat Hetta ergens bedroefd over is. Ik zie, dat jij óók niet gewoon bent. Wat gemakkelijker dan een en ander samen in verband te brengen met de geruchten, die er loopen ... DB ONBLUSCHBARE VLAM. 37 — Doe me 't pleizier, Carola, en ga hier niet op door. — Waarom niet, Hugo? zei ze ferm. Ik meen 't goed met jou èn met haar. De tegenwoordige toestand tusschen jullie spgt me allemachtig. Want... om je de waarheid te zeggen: 't leek me toe, dat jullie zoo goed bij elkaar pasten. — Och, zei hg' schouderophalend. Ik weet 't niet. Misschien komen onze naturen te veel overeen. O, prachtig! dacht Carola vergenoegd. Precies zoo'n antwoord als zij noodig had... — Ik weet 't ook niet, zei ze peinzend. Maar Hetta en jij... Hugo! ik begrijp niet, hoe jij zóóveel gewicht aan kletspraatjes hecht! — Kletspraatjes!... zei hij. Zelf heeft ze me gezegd, dat de geruchten waar waren. — Dus je hebt met elkaar gesproken! En is 't dan toch niet in orde gekomen! O, maar dat begrijp ik niet! En dan met die goede Hetta, zoo'n volkomen nobel en argeloos schepsel... Ik ken haar door en door, ik ben jaren met haar op kostschool geweest. — Willen we, vroeg hg, als je 't goed vindt, dit onderwerp laten rusten, 't Is hoogst pijnlijk voor me... — Neen, Hugo, 't kan niet pijnlijk voor je zijn, als ik goed van Hetta spreek. Hoe iemand haar wantrouwen kan, dat is me 'n raadsel. — Zij heeft de kwestie niet willen ophelderen. — En toch ben ik overtuigd dat er niets verkeerds achter schuilt. — Vrouwen nemen altijd elkanders partij. — Wil ik 's met Hetta gaan praten? Toe, laat me dat doen! 38 DE ONBLUSCHBARE VLAM. — Maar om alles ter wereld met! Ik geloof, Carola, dat je je de zaken heel anders voorstelt dan ze zijn. Er bestond niets tusschen Hetta en mij. — Nu, niets... dat kan je niet beweren, Hugo. — Geloof me, er bestond niets. — Je bedoelt, dat jullie niet geëngageerd waren. Nog niet, tenminste. — Ja, en daarom kon ik haar vertrouwen niet eischen. — Dat had je toch niet mogen doen. Eischen mag je vertrouwen nooit. Maar jij bent nog zoo stevigouderwetsch in je opvattingen, Hugo. Ten eerste duld je geen andere opinie, geen andere opvatting naast de jouwe. Ten tweede vindt jij nog steeds, dat aan de man de oppermacht, de opperheerschappij toekomt. De vrouw moet zwichten voor zgn gezag. Hugo wou ontkennen, maar zonder dat hij het wist, richtte hij zich juist hooger op, en Carola, die naar hem keek, voelde een onwillekeurige bewondering voor zijn sterke mannelijkheid. Wat een heel ander type dan Remil... — Wanneer 'n man de rede, de logica, 't gelijk aan z'n zjjde heeft, waarom zou 'n vrouw dan niet voor 'm zwichten? — Zeg üever de kracht, de suggestie, 't overwicht, dat hij al eeuwen heeft uitgeoefend... Maar laten we daarover geen discussie aangaan. Laten we bij ons onderwerp blijven. Je zal vragen, waar ik me mee bemoei. Maar ik houd zooveel van Hetta, en ook jou mag ik graag. En moeten jullie levens nu voor altijd gescheiden blijven door 'n ellendig misverstand? Want jij houdt van Hetta, Hugo. En DE ONBLUSCB BARE VLAM. 39 zij ... nu, ik heb ook altijd gedacht, dat zg van je hield. Diep in je hart ben je natuurlijk overtuigd, dat Hetta onschuldig is. Maar je mannelijkheid, je, 'n beetje brute, koppige mannelijkheid, kan niet velen, dat zij zich niet aan je onderwerpt. Verrast keek Hugo het meisje, dat zóó tegen hem durfde praten, aan. Dat had nog nooit iemand gewaagd, zelfs geen van zijn vrienden, — en nu zat daar een dwaas, klein ding, wier roode mondje enorme woorden sprak... een pittig ding, met oogen, zoo welsprekend, dat je je blik er niet van afgewend houden kon... nooit had hij geweten, dat Carola zulke prachtige oogen bezat... Eigenlijk had hij nooit veel op haar gelet. Zij ... ja, ze was hem feitelijk antipathiek. Haar bruyant gedrag, haar oppervlakkig-luchtige levensopvatting, haar omgang met verschillende menschen... alles was hem antipathiek. Hij had nooit dieper over haar nagedacht, nooit veel notitie van haar genomen. Maar thans, nu zij zich zoo toevallig in zgn intieme aangelegenheden dringen kwam, nu merkte hij wel, dat er veel meer in haar zat, dan hij ooit had gemeend. Zg was pikant, schrander, ad rem, en bovendien, er scheen „ziel" in haar te zitten... — Je durft veel te beweren... zei hg met een flauwen glimlach. En je schijnt heel wat mannenkennis te hebben. — O! ja! ik kijk goed rond, ik merk veel op, en ik onthoud alles. Mannen-kennis heb ik èn vrouwenkennis. Je moet met vergeten, ik heb 't zoo gemakkelijk niet in 't leven. Ik doe m'n best er me zoo goed mogelijk door te slaan, maar dikwijls is 't moeilijk... 40 DE ONBLUSCHBARE VLAM. Peinzend keek hij haar aan. Hij herinnerde zich, dat Hetta wel eens over Carola had gesproken, dat die zoo flink zich door de wereld sloeg; dat zij van aanpakken wist, en zelfs niet had geschroomd een betrekking bij Madame Récis aan te nemen ... Hij had daar toen niet veel op gelet, omdat het hem weinig schelen kon, maar ja, het was van een bewonderenswaardige flinkheid, dat een meisje van haar stand zoo iets deed ... Carola zag op Hugo's argeloos gezicht eiken indruk, dien zij op hem maakte, gereflecteerd. O, o, wat kwam er een belangstelling in die oogen en dat bij een eerste bezoek! — Geef je me geen gelijk, vroeg ze, en keek hem van onderop aan met den fluweeligsten blik harer sprekende oogen. — 'n Béétje gelijk heb je wel, gaf hij toe. Maar... Zij luisterde niet naar zijn „maar". Zij dacht: och, Hetta, hoe gemakkelijk is 't met dezen man om te springen als je de rechte wijze maar weet. Maar jij bent net als hij ... van 't moderne, vlugge, durvende, conventielooze van „wij van heden" weten jullie weinig; log hangt je geest aan de traditie, 't ouderwetsche is voor jullie heilig... maar als iemand als Hugo in contact komt met 't moderne raffinement, dan wordt hij er tóch door gecharmeerd ... — Zal ik nu eens gaan spreken met Hetta, Hugo ? — Néén heb ik je toch gezegd, viel hij, nu weer ongeduldig uit. Wat voor nut zou 't hebben? Denk je, dat ze jou wèl alles vertellen zal? — Misschien niet. Maar ik ben handig, ik begrijp DB ONBLUSCHBARE VLAM. 41 veel, ik trek snel 'n conclusie. Misschien begrijp ik, wat 't is, zonder dat ze 't precies in ronde woorden zegt... Hij weifelde. Hij dacht na. Maar neen, hij wilde het toch niet. Een derde in zijn particuliere zaken, zgn meest intieme aangelegenheden mengen, hij wilde het niet... — Dank je, zei hij stug. Dit is iets tusschen haar en mij; wij moeten dat samen zien uit te maken. Carola zuchtte. — 't Is zoo jammer, zei ze, omdat de verkoeling onnoodig is. Ik voel dat de oplossing eenvoudig en onschuldig moet zijn ... Ja, weet je, zei ze, en begon nu weer een nieuwe troef uit te spelen... je zal vragen: waar ik me mee bemoei... maar ... ik wil jou óók m'n vertrouwen geven... In m'n eigen leven ... Zij hield even op. — Ja, zei ze met een glimlachje, je zou 't niet zeggen, maar ook in m'n eigen leven heeft zich 'n droevig geval afgespeeld. Remil en ik... Ik dacht dat ik hield van Remil. Maar in de geregelde omgang is me gebleken, dat ik onmogelijk van hem zou kunnen houden. Ik heb daar natuurlijk verdriet over... Ja, zij moest haar wrevel, haar tegenzin natuurlijk wel „verdriet" noemen, — dat ging niet anders, bij haar, overigens prachtig comediespel, — maar ik zet er me zoo goed mogelijk overheen... Zij trouwde dus niet met Remil? Iedereen had het gedacht, maar het wel eens „zonde" van het meisje genoemd, om zoo'n dooden jongen te nemen, 42 DE ONBLUSCHBARE VLAK. en velen hadden rond-uit gezegd met een beetje geringschatting : — Ze doet 't natuurlijk om 't geld. En als hij eerlijk moest wezen ... dan had hij dat óók gedacht. Het bleek dus niet zoo te zijn. Zij steeg er enorm door in zijn achting, en hij keek haar al aandachtiger aan. Wat zat er veel in dat meisje, waarvan hij niet het minste geringste vermoeden had ... — Zie je, Hugo, dat is de reden waarom ik me zoo goed in jouw en Hetta's gemoedstoestand kan verplaatsen. En daarom heb ik medelijden met jullie... en zou zoo graag willen, dat ik er iets aan kon doen, Hugo. Hij schudde het hoofd. — Want kijk nu eens, ging ze voort. Zooeven zei je, dat Hetta en jij in karakter waarschijnlijk te véél op elkaar leken. Maar neem nu Remil en mij: wij zijn de gróótste contrasten. Getroffen keek hij haar aan. — Nietwaar? te groote contrasten is óók niet goed ... — Je kan aardig redeneeren, Carola, zei hij. Je bent 'n lief advocaatje, en ik apprecieer je woorden bui-ten-ge-woon. Maar er zgn dingen, die ... alleen door de betrokkenen in orde gemaakt kunnen worden. — 't Is mogelijk zei ze. En zij stond op. Je houdt me m'n inmenging ten goede, Hugo? — Maar natuurlijk, zei hij met warmte, en zgn beide groote handen omsloten haar kleine hand. Ik dank je voor je woorden, je bent goed en lief, en ik dank je, dat je me hebt willen helpen. .. DE ONBLUSCHBARE VLAM. 43 — Maar, zei hij opeens, ik heb jóu in 't geheel niet geholpen. Kom je eens gauw terug? dan zal ik wel wat rustiger zijn, en dan kan ik me beter indenken in je nieuwe plan. Je belt me maar op. Doe je 't? — Ja, Hugo, graag. ZEVENDE HOOFDSTUK. I. Toen er voor 't eerst geruchten begonnen te loopen omtrent het portret, dat Hetta van Daluan zou hebben geteekend, had Venetia er om gelachen. — Die goede Het! had zij geroepen, is ze zelf naar Daluan's kamer gegaan ? wat zal dat 't schepsel 'n overwinning hebben gekost. Ik vind 't dól gewoon. Ik ga dadelijk naar Daluan toe. 't Is natuurlijk 'n verrassing voor mij. Zij was ook aanstonds naar Daluan toe-gegaan ... Ofschoon zeer tegen haar zin had mevrouw d'Orly zich een beetje moeten schikken in Venetia's vrije manieren. Zij had gedacht, dat het haar gemakkelijk zou vallen, het meisje te breidelen, wat haar bij Daluan, toch een man, zoo uitstekend lukte en steeds was gelukt. Maar Venetia was zóózeer „in vrjjheid gedresseerd", dat er haast geen betoomen aan was. Nu zij meer geregeld met de Wennard's omging, merkte zij tot haar spijt, dat Venetia bij haar thuis volkomen DB ONBLUSCHBARE VLAM. 45 den baas speelde. Zij deed en liet precies wat zij wou, en iedereen danste naar haar pijpen. Als zij nog beginnen moest, deze geschiedenis te entameeren, dan wist zij niet, of zij wel daartoe zou hebben besloten. Maar Daluan scheen tevreden te zgn. Zij kon het zich eigenlijk niet begrijpen, hij, de stille jongen, en dat overbruyante kind. Les extrèmes se touchent, leek hier óók bewaarheid te worden ... Zij begreep overigens wel, dat zij, wanneer Daluan trouwde, zich een beetje op den achtergrond had te houden. En dat zou zij dan ook natuurlijk doen. Eerst was zij van plan geweest, hier in huis te blijven wonen. Doch zij had ingezien, dat het voor haar eigen rust niet zou gaan. Venetia zou het haar al te lastig maken, haar in overmoed in alles den voet dwars willen zetten. En voor ruzies en kibbelpartijen, met een onmondig kind achtte zij zich te goed. Bij Daluan's huwelijk zou zij deze woning verlaten. Het was ook niet noodig meer, dacht zij, dat zij nog voortdurend toezicht bleef houden op Daluan. Haar gedragslijn jegens hem had de schitterendste resultaten gehad. En wanneer hij gelukkig werd met Venetia, dan immers vanzelf, zou er nergens meer gevaar voor bestaan ... Zij zeide er dus niets, of maar weinig van, wanneer Venetia op alle tijden Daluan kwam bezoeken, en „zoo maar gewoon" naar zijn kamer liep. In 'teerst had zij gewild, dat Daluan dit zgn meisje verbood. Maar met ongewone ernst en beslistheid had Daluan geantwoord: 46 DE ONBLUSCHBARE VLAM. — Venetia heeft 't recht me te zien, wanneer zij dat verlangt. Toen had zij zich eenige malen opgeofferd en was op Daluan's kamer komen zitten. Maar ook dit liet zij spoedig na. Het zoutelooze gebabbel van Venetia verveelde haar onnoemelijk, hoe Daluan er vermaak in kon vinden, was haar een raadsel. Maar... des te beter... Toen gebeurde het, dat zjj tot haar verbazing moest vernemen, dat Hetta van Esschen bij Daluan was geweest om zgn portret te maken. Het gerucht was, zeer tot haar misprijzen, over de bedienden gegaan; haar personeel scheen te hebben gepraat met de dienstboden van Wennard, hoe het was gegaan, wist niemand precies, maar opeens was er een bericht in de wereld, dat op geheimzinnige wijze Hetta bij hen in huis was geweest. Toen zij het hoorde, had zij dadelijk gezegd: — Dat is natuurlijk 'n verrassing voor mij of voor Venetia. Doch toen zij thuis kwam ... Zij had Daluan's gezicht zoozeer zien verstrakken en verbleeken, toen zjj er, volkomen argeloos naar vroeg, dat zij schrikte. — Is 't 'n verrassing voor mij? had zij nog gevraagd. — Neen ... moeder, bracht hij er met moeite uit. — Dan voor Venetia? — Neen ... moeder. — Daluan! wat heb jjj met Hetta te maken. Ik dacht niet, dat jij iets met haar uitstaande had. — Dat is ook zoo niet. DE ONBLUSCHBARE VLAM. 47 — Vertel me dan nu dadelijk alles van dit vreemde geval. — Dat kan ik niet, moeder. — Daluan! wat beteekent dat? — Ik kan u geen nadere opheldering geven... — Je wilt me geen nadere opheldering geven? — Ik kan u geen nadere opheldering geven, herhaalde hij, maar u begrijpt natuurlijk, dat de zaak volkomen onschuldig is. Zoo onbeschrijflijk trotsch had hij er uitgezien in dit moment, en zoo vast hadden zijn zwarte oogen in de hare geblikt, dat het haar een oogenblik was geweest, als zag zij zichzelve vóór zich staan in al de kracht van haar onwrikbaren wil. En opeens begreep zij: hjj was geen jongen meer, maar een man. Een man met wien zij rekening te houden had ... en voor wien zij misschien wel eens zou moeten zwichten ... De gewaarwording was zóó vreemd, dat het haar duizelde. Nooit had zij erover gedacht, dat zij zou moeten wijken. De dingen waren steeds zoo geleidelijk en van zelf gegaan. Zij had Daluan altijd eenigszins beschouwd als een onmondigen jongen, nu merkte zij opeens dat hij volwassen was... èn... haarsgelijke in kracht... Zij trok zich op haar kamer terug. Zij moest dat uitdenken. Wat zij daar plotseling vóór zich kreeg, was iets geweldigs ... overweldigends ... En toen zij lang en diep had nagedacht, liet zij Daluan roepen. Zgn gezicht was onbewogen, zooals zij het ge- 48 DE ONBLUSCHBARE VLAK. wponlgk zag, maar nu lag er, of verbeeldde zg het zich? zulk een halsstarrige trek om zijn mond, dat zg', onheimelgk aangedaan, begreep: ik moet voorzichtig zgn. — Daluan, zei ze, 't is je wellicht soms door 't hoofd gegaan, waarom jg zoo anders behandeld werd als andere kinderen. Daar was... 'n reden voor. Even wachtte hg. Zou hij haar zelf dat verschrikkelijke aan hem laten openbaren ? Dit zou een soort van bevrediging zgn, na al de ellende, die hg" door haar had geleden. Maar neen, zg was toch zgn moeder. En zg had gewaand goed te doen. — Tk ken die reden. — Je kent... je kende die reden ? — Ja, moeder. En daarom, omdat ik begreep dat u 't goede voorhad, — daarom heb ik uw behandeling verdragen. Weer blikte hg haar aan, hard en trotsch, en wéér voelde de moeder: hg heeft mijn natuur. — Nu, zei ze met zachter stem, dan zg nog ooit jegens hem had gebezigd. Dan kan ik mgn taak tegenover jou beschouwen als afgedaan. Hg zweeg. En wachtte op wat zg verder zou zeggen. — 't Feit van je weigering om me deelgenoote te maken van iets wat jou betreft, heeft me de oogen geopend. Mgn taak hier is afgedaan. Hg' voelde wel, hoe bitter-smartelijk het deze trotsche vrouw moest vallen, die woorden uit te spreken... toch kon hg' haar niet helpen. — Mgn taak is hier afgedaan, herhaalde zg'. Mgn leven heb ik er aan gewijd ... Maar niet tevergeefs DE ONBLUSCHBARE VLAM. 49 mag ik zeggen. Ik kan je nu aan je eigen rede overlaten, Daluan. — Dat kunt u, moeder. Er was geen ironie in zgn stem. Want hij kende zichzelven immers in al zgn kracht... in al zgn zwakheid. — Binnenkort zal ik dit huis verlaten. Hg boog het hoofd ten teeken van instemming. Zoo had zg dus eindelijk zelve ingezien, dat zij tè veel werd in het leven van haar zoon... De douairière wachtte op een woord van spg't, een vraag om zich nog te bedenken... Maar neen. Dat werd haar niet gegund, na een heel leven van toewijding en zorg, waarin zg zichzelve volkomen had weg-gecijferd om te waken over haar zoon, om hem te redden van ondergang ... Daluan met zijn fijn, gevoelig begrip, vermoedde wel wat er in zgn moeder omging. Maar hij kon haar niet troosten. Al die zorg, al die toewijding... als ze eens op een andere manier waren gegeven... een omgang op wederzijdsch vertrouwen gebaseerd... ach, hoeveel gelukkiger zou hij dan zgn geweest... en ook zij . .. — Binnenkort zal ik dus... dit huis verlaten. Nog antwoordde hg' niet... hg' had niet gekund. — Je bent voortaan vrij. Volkomen vrg. En ik geef je die vrijheid ... omdat ik je vertrouw. Dit maakte toch wel even een diepen indruk op hem. O, als zij alles wist!... Alles wist... het zou haar dood zgn waarschijnlgk :.. — Vóór je huwelijk met Venetia ben ik weg, Daluan. De Onbluschbare Vlam. II. 4 50 DE ONBLUSCHBARE VLAM. Je huwelijk met Venetia... Maar zon hij ooit... zou hij ooit met haar trouwen... ? II. Het was een ontzettend pijnlijk oogen blik voor Daluan geweest, toen Venetia, vroolijk en argeloos zgn kamer binnen-snelde, en aanstonds riep: — Laat zien je portret. Hij stond als van den bliksem getroffen. — Mgn portret? — Ja! ja! dat Hetta van je heeft gemaakt, 't Is natuurlijk een verrassing voor mij, maar ik weet 't nu toch al, dus laat 't me dadelijk zien, ik brand van nieuwsgierigheid. Hij zat verslagen. Dus was het toch bekend geworden, dit voor de buitenwereld zoo onbeduidend voorval... Dus had hij te absoluut vertrouwd op het strenge consigne van zijn moeder aan de bedienden, om nooit uit huis te praten ... was hij te hooghartig, te laks geweest, om er op te letten, of dit bevel ook gehandhaafd werd? Hoe het zij, Venetia wist het, Venetia, die het niet weten mocht... Het meisje kwam naar hem toe, en vatte hem bij de schouders, nog altijd vroolijk en lachend. — Kom, Daluan! Hij schudde het hoofd. — O! nu heb je weer je sfinxen-gezicht... jg! Zij drukte haar koele, zachte wang tegen de zijne, en Daluan sloot de oogen. Die aanraking was hem zóó verrukkend, dat hij niet denken, niet spreken DE ONBLUSCHBARE VLAM. 51 kon. Hijzelf liefkoosde baar zelden... zgn heele leven was hij zoo weinig aan het doen van uiterlijke daden gewend, dat de eenvoudigste handeling hem een demonstratie leek, waartoe het hem moeilijk was over te gaan. Maar hij belette het haar niet meer hem te kussen, zooals die eerste maal. Nu kende hij de bekoring van haar koozende lippen, van haar streelende hand op zgn hoofd, van haar arm om zgn schouders... en het bedwelmde hem vaak van geluk. Hield hij van haar ... had hij haar lief... ? Hij had het nooit geweten wat liefde was, het nooit willen weten. Maar nu leerde zg het hem ... ondanks hemzelf. Zgn altijd bedwongen natuur maakte het hem vaak onmogelijk zgn gedachten en gevoelens in daden of woorden te uiten. Ook was hij te trotsch, en wilde niet vragen, wat hem niet vrijwillig gegeven werd. En dan ... zoo dikwijls aarzelde hij ... was hij sterk genoeg ... was zijn karakter van dien aard, dat hij haar trouwen durfde, dat hij baar trouwen mocht? Doch vreemd. Zgn gewoonlijk koele, soms zelfs stugge houding scheen haar gevoel voor hem, dat in 't eerst niets dan een curieuse belangstelling was geweest, te verdiepen tot genegenheid ... en van genegenheid te verdiepen tot. .. Hij waagde het niet verder te denken. Want of hij haar liefde waardig was, dat wist hij niet. Wanneer zg' hem kuste, en lief en aanhalig was, dan kon zij met zoo'n onweerstaanbaar coquette schalkschheid zeggen: — Ja, zie je, ik ben bezig te probeeren, je liefde 52 DE ONBLUSCHBARE VLAM. te winnen.. . dat hij zich bedwingen moest uit alle macht, om haar niet in zgn armen te klemmen, en te kussen, te kussen, tot hij van hartstocht verging ... Maar hij beheerschte zich, met de ijzeren kracht, die hij zgn heele leven in practg'k had gebracht, want haar toonen dat hij haar hef had... dat durfde hij nog niet... hij wist niet, of hij het mocht.. . Het portret, waarop hij zichzelven zag in den toestand van opium-rooker, had hem veel geholpen; zoodra hij een vage neiging in zich voelde opkomen, was het genoeg, als hij zijn eigen beeltenis bekeek, om de opwelling onmiddellijk te doen verdwijnen. Hij voelde het dat hij vooruit-ging. Hij voelde dat de omgang met haar hem sterker maakte ... en hg' was er van overtuigd, dat hij te eeniger tijd den verkeerden drang naar bedwelming geheel zou kunnen overwinnen. Op het oogenblik, dat hij haar zgn liefde bekennen zou, was bij vrg' van zgn gewoonte. Op het oogenblik, dat hij vrg* was van zijn gewoonte, zou hij haar zgn liefde bekennen ... Hij ging vooruit. Tot zgn vreugde kon hij dit constateeren. Want zgn gedachten werden langzamerhand al meer en meer vervuld van haar, en heten het na, zich onophoudelijk bezig te houden met zichzelf en zichzelf alleen. Hij ging vooruit... Binnenkort zou het moment zijn gekomen, waarop hij het portret en alle opiumbenoodigdheden vernietigen kon. En dit moment zou tevens het oogenblik zgn, waarop hij zgn heele vroegere levensperiode afsloot voor goed, om een DE ONBLUSCHBARE VLAM. 53 nieuw leven te beginnen, als een herboren mensch. Naar dat oogenblik zag hij reikhalzend uit. Het was slechts een kwestie van voldoende kracht. Maar eiken dag voelde hg' zijn energie toenemen ... en het tijdstip was niet verre meer, waarop zijn volkomen zelfoverwinning een feit zou zijn. En nu dit. O, god, o, god, en nu dit. Hg' stond verslagen. Met ruwe hand had wreed het noodlot ingegrepen. En hij dacht: Ach, was ik maar niet zoo al te voorzichtig, zoo overscrupuleus geweest, had ik maar toegegeven aan mijn liefde voor haar, o, had ik haar maar mijn liefde bekend in de overtuigendste woorden ... dan zou zg nu zóó aan mg' gehecht zijn geweest, dat ik haar alles had durven bekennen. Thans... als ik haar alles beken... zal ik haar verhezen, als ik haar alles niet beken ... zal ik haar... verliezen ... — Kom! herhaalde Venetia. Laat zien dat portret. Hij schudde stom het hoofd. — Zeg, wat beteekent dat? Ben je soms niet goed wijs! Zg schudde hem schertsend bij de armen. Zg' was nog steeds in een goed humeur, en had geen flauw vermoeden van de tragedie die zich innerlijk in hem had afgespeeld, terwijl zg' lachend sprak. — Toe, vertel me nu eens alles, vleide zij lief. Waarom moest Hetta hier bij je komen, om je uit te teekenen, zeg? Waarom ging jij niet naar haar? Heb jg' 't haar gevraagd? of heeft zg' 't jou voorgesteld? Waar is 't portret ? Kom dan, laat 't me zien! Zij stampte even met den voet op den grond, 54 DE ONBLUSCHBARE VLAM. korzelig om zijn impassibiliteit. En toen hij aldoor maar zweeg, viel zjj uit: — Hè, afschuwelijk, nu heb je weer heelemaal dat nare, gesloten gezicht van vroeger. In de laatste tijd was je zoo prettig veranderd. Ik kan je niet uitstaan als je zoo kijkt, Daluan! luister je niet! Ja, zeker, luisterde hjj. Hij wist het immers, dat hij haar zou verhezen ... verliezen ... — Neen, nu begrijp ik er niets meer van. Vertel: is 't portret 'n verrassing voor mij? en vind je 't vervelend, dat ik er achter ben gekomen? Hij schudde het hoofd. — Is 't voor je moeder dan? Wederom ontkende hij. — Waarom heb je 't dan laten maken ? vroeg zij ongeduldig. Z&\ je nu eindelijk spreken? — Vraag niet verder, antwoordde hij. Want ik kan je toch niets zeggen. — Wat?... Wil je niets zeggen? — Ik kan je niets zeggen. — Waarom niet? waarom niet? wat beteekent dit alles toch ? Je weet wel, dat ik altijd iets „geheims" in je vermoedde... en je ontkende dan. Nu word ik heusch boos, hoor. Voor 't laatst: wat beteekent deze heele geschiedenis? — Ik kan 'tje niet zeggen. — Dus Hetta mag iets weten, wat ik niet weten mag? Wat heb je met Hetta te maken? Ben je met haar verloofd? Of ben je met rnjj verloofd? — Er zijn dingen, zei hij, waar men niet verder naar vragen moet, als ... DB ONBLUSCHBARE VLAM. 55 — Als?... dreigde zg. — Als de betrokken persoon uit zichzelf niet spreekt. Een oogenblik bleef Venetia stil. Toen lachte zij even, hard. — Daluan, heusch ik moet om je lachen. Zóó krankzinnig heb je nog nooit gedaan. Of ben ik krankzinnig en is 't iets heel gewoons, dat 'n verloofd mensch door 'n ander meisje zgn portret laat maken, en 't zijn eigen meisje niet wil laten zien? Hij zweeg. En zij balde de handen in drift. — Ga niet zoo door! waarschuwde zij. Wees voorzichtig, Daluan! wees voorzichtig! Hij haalde nauw merkbaar de schouders op. Hij wist het immers, dat hij haar zou verliezen... verliezen... Haar opwinding maakte hèm bedaard. Hij kon niet antwoorden. En zelfs haar boosheid zou hem geen antwoord ontwringen. Maar zij werd veel gevaarlijker nu. Zij veranderde weer van tactiek en kwam met haar vleiendste liefheid naar hem toe. Zij sloeg haar arm om zgn hals en drukte zijn hoofd daarin. — Kom, malle jongen, fluisterde zij. Doe nu niet zoo dwaas. Menschen, die samen gaan trouwen, moeten elkaar toch alles vertellen? Kom, je mag niet zoo geheimzinnig doen, hoor. Hoor ? ... Wil ik je nu 's wat zeggen? Ik geloof dat de heele zaak allerbespottelijkst eenvoudig is, maar dat je alleen uit koppigheid zwijgt. — De zaak is eenvoudig, is onschuldig, dat zweer ik je! 56 DE ONBLUSCHBARE VLAM. — Zie je! triomfeerde zij. Maar blijf dan nu ook niet langer koppig, toe ... Zij boog haar hoofd en drukte haar lippen op de zijne. De enkele maal dat zij dit wel eens deed, had hij zich altijd gevoeld, of bij een moment verdoofd werd. Nu... was de sensatie nog veel dieper geweest ... veel dieper. Hij leunde tegen haar aan... zwaar, bleek en koud; als lethargisch lag zijn hoofd aan haar schouder. — Wat is er, riep zij verschrikt. Wat heb je, Daluan! Kijk me aan! Hij sloeg de oogen op, die nog wèg waren in onwerkelijkheid. Toen glimlachte hij, en zei met een zucht: — Ik geloof, dat ik even dóód ben geweest van geluk. Deze woorden ontroerden haar, het oppervlakkige meisje, tot in het diepst van haar ziel. Zij voelde haar oogen vochtig worden, zij drukte zijn hoofd vaster tegen zich aan, en eenige seconden sprak zij niet, overweldigd door een gevoel, dat zij niet kon definieeren. Dit was in haar heele engagement het aangrijpendste oogenblik . .. nog nooit had hij haar getoond, haar hef te hebben, met zulk een intense innigheid ... En Daluan dacht: Was ik maar werkelijk gestorven ... Want juist in dit moment, waarop haar waarachtig vrouwelijk gevoel ontwaakte ... juist in dit moment zou hij haar verliezen ... verliezen als hij sprak... verhezen als hij zweeg. DB ONBLUSCHBARE VLAM. 57 Hoe lang zij zoo zaten, wisten zij geen van beiden. Maar toen begon in Venetia de onrust weer te werken. Zij dacht, dat hij nü wel zou spreken natuurlijk ... — En ...? begon zg. — Wat? vroeg hij verward. De overgang naar het reëele leven ging bij hem niet zoo snel. — En nu vertel je me alles? Zij glimlachte hem toe, zoo onweerstaanbaar en lokkend lief, dat hij zich voorover op zijn divan had willen werpen en luid-uit steunen van smart. — Nu nóg niet? riep zij diep teleurgesteld. Nu nóg niet, nadat je me ... voor de éérste maal hebt getoond, dat je, en hóe je van me houdt? — Vraag 't niet langer. Je maakt ons beiden ellendig... Zij zat neer, verbijsterd. Zij stiet haar hoofd tegen een bhnden muur. Een angst begon haar te kwellen, een angst voor al dit vreemde, geheimzinnige... en tegelijk steeg in haar een trotsche verontwaardiging, dat zij, na haar uiting van hefde, zóó door hem werd behandeld. — Bedenk je goed, zei ze, nog rustig. Als je weigert, dan ... Zg wachtte even, maar hij vroeg niet verder, luisterde nauwelijks, scheen alles te begrijpen ... — ... dan staat dit gelijk met een scheiding. Hij antwoordde niet. Al was 't om zgn leven gegaan, antwoorden kon hij niet. — Daluan! kreet zij plotseling. Dat kan je toch niet willen. Dat is je bedoeling toch niet! — Waarom vertrouw je me niet? vroeg hij zacht. 58 DE ONBLUSCHBARE VLAM. Kan je me niet vertrouwen? Kan je me niet gelooven, als ik zeg, dat er natuurlijk niets tusschen Hetta en mij bestaat... en dat de zaak au fond volkomen onschuldig is? Als je van me houdt, Venetia, dan ben je daarmee tevreden. — Neen! riep zij heftig, dat is te veel verlangd. Als jij van me houdt, Daluan, dan heb je geen geheimen voor mij... dan verberg je me niets, dan ga je open en eerlijk met me om... is dat te veel gevraagd ? ... Zij werd wanhopig door zijn zwijgen. Alles in haar kwam in opstand tegen zgn gedrag. En toegeven kon zij niet... kón zij niet. — Nu, zei ze, als je zóó blijft!... Een huivering doorliep hem, maar hij volhardde in zgn zwijgen. Waarom trad hij nu niet op haar toe, en greep haar handen, en smeekte haar, hem te vertrouwen ? Dat kon hij niet. Zijn starre, stugge trots belette het hem, èn de terughouding, die hij zijn heele leven lang had moeten betrachten. Een ander man had nu misschien de rechte woorden gevonden ... hij was er niet toe in staat... — Daluan!... zóó laat je me gaan! Waarom smeekte hij nu niet: Blijf... bhjf! Waarom uitte hij nu niet den hartstochtelijken kreet: Ik kan je, ik wil je niet missen!... — Daluan... voor 't laatst... wil je spreken, of niet? Hij bleef zitten met afgewend hoofd en zij ging. Zg ging. Hij hóórde het, hoe zij de kamer doorschrééd. Hij hoorde haar den knop omdraaien van de kamer- DE ONBLUSCHBARE VLAM. 59 deur. En hij hield haar niet terug. Hij sprong niet op en sleurde haar niet in zijn armen ... Hij het het noodlot over zich komen... in machtelooze smart. m. Venetia kwam thuis in een stemming, alsof zij liep te droomen met open oogen. Zij kon niet denken. Er was iets, dat boven haar bevatting ging... dat zij probeerde te begrijpen, maar niet begrijpen kon. Was het nu uit tusschen Daluan en haar ? Uit... na dit mooiste moment? Haar heele wezen kwam daartegen in opstand. Uit!... om zoo'n absurde kleinigheid!... Maar toegeven had zij toch niet gekund. Het feit zelf van het portret was eenigszins uit haar hersenen verdwenen; maar pijnigen met onduldbare kracht bleef haar het besef, dat hij haar iets geweigerd had, ondanks haar dringende vraag. Had hij haar niet hef? Had hij haar hef? Zij wist het niet, het duizelde in haar hoofd. Zij was te over-opgewonden voor tranen. Zij kon niet stil zitten denken. Was zij boos? Was zij bedroefd? Wat voelde zij nu eigenlijk het meest? Zij wist bet niet. Ach, ja, zij wist het wèl. Zij voelde ... dat zij van hem hield... en dat zij hem niet meer kon missen ... En zij was weg-gegaan. Vrijwillig. En zij had hem achter-gelaten, terwijl zij hem daar zag zitten, als versteend van smart. Hoe had zij het kunnen doen. Hoe had zij kunnen gaan! 60 DE ONBLUSCHBARE VLAM. Maar haar onderbewustzijn, begon haar te verdedigen. Het was te krankzinnig wat hij had gedaan. Het was zóó krankzinnig, dat zij er verbijsterd tegenaan zat te staren, en zich hoe langer hoe meer in de vreemdheid van het geval verwarde. Het duurde lang eer haar gedachten een geregeld en logisch verloop namen. Toen stelde zjj het gebeurde aldus samen: Zonder er haar iets van te zeggen, had Daluan een portret van zichzelf laten maken. Daarvoor was Hetta naar zjjn kamer gegaan, op een tijd dat zijn moeder uit logeeren was. Aan zijn moeder had hij er evenmin iets van gezegd als aan haar. Het „geheim'' was uitgelekt door babbelende dienstboden. Het portret was géén verrassing voor zijn moeder. Het portret was géén verrassing voor haar. Wat moest zij daar nu van denken? Het eenige voor de hand liggende was, dat er iets bestond tusschen Daluan en Hetta van Esschen. Maar dat was uitgesloten. Want Hetta had nooit eenige notitie van Daluan genomen, en was bovendien zoo goed als verloofd met Hugo van Stedem. Want Daluan had nooit eenige notitie van Hetta genomen ... en was bovendien geëngageerd met haar. Het begon achter haar oogleden te prikken en te branden. Tranen van boosheid, spijt, teleurstelling drongen zich naar boven, — maar toen zij eindelijk werkelijk schreide was het van echt verdriet. En zonderling, hoe meer zn" schreide, hoe meer DE ONBLUSCHBARE VLAM. 61 zg schreien moest. Zij had weinig, heel weinig gehuild in haar leven. Zelfs niet als kind. Haar natuur was daarvoor veel te onverschillig en te hard. Maar in den omgang met Daluan openbaarden zich allerlei gevoelens in haar, waarvan zg nauwelg'ks had geweten, dat ze in haar waren. Goedheid, zachtheid, teederheid. Soms merkte zg het met een glimlach, dat zij hem iets toegaf, dat zg verstrooidheid, koelheid, of wat het mocht wezen, in hem excuseerde; dat zg medelijden met hem had, een werkelgk diep medelijden, wanneer zg dacht aan zgn dorre jeugd... en dat er dan de wensch in haar opkwam, hem dat ellendige bestaan te vergoeden. En nu vanmiddag, toen zgn hoofd aan haar schouder lag in dat overgegeven moment... toen was er iets in haar gaan gloeien, dat inniger, hooger was, dan zg tot dusverre voor hem had gevoeld... het was iets van moederlg'ke teederheid, een behoefte om zich aan hem toe te wijden, met voorbijzien van zichzelf... om hem gelukkig te maken... En vlak daarna ... Zij schreide. Zg' kon niet ophouden met schreien... Wat beteekende dit alles toch? Waarom, — juist nu zij van elkaar gingen houden, moest er iets gebeuren, dat hen weer scheiden ging? Zij hield van hem, zij wilde het zichzelve wel bekennen, van dien wonderhjken jongen, die haar eerst door zgn sfinxen-gezicht had geïntrigeerd, maar dien zg' later had leeren achten, waardeeren, bewonderen soms, om zijn vastheid van karakter, zgn juist inzicht, zijn zuiver oordeel, zgn ontwikkeling, 62 DE ONBLUSCHBARE VLAM. en om nog honderd andere dingen meer ... zij wist zelve nauwelijks waarom zij hem zoo gaarne mocht, al dadelijk, nadat zij waren verloofd; want „aardig" was hij eigenlijk nooit tegen haar geweest; hij had haar nooit het hof gemaakt, eer was hij steeds op een afstand gebleven, en had haar toenaderingen volstrekt niet altijd gracieus aanvaard ... Hoe kwam het dan, dat zij van hem was gaan houden, dat hij haar zoo aantrok, zonder dat hij ooit de minste moeite deed om haar liefde te winnen ?... Zij wist het niet. O, ja, zij wist het wèl. Het was omdat hij zoo anders was dan alle anderen. Omdat zij hem kon vertrouwen, omdat zij in hem een sterken geest vermoedde, omdat zgn krachtige wil haar weerstand bood .. . Zij was van hem gaan houden, omdat zij niet met hem spelen kon, omdat zij hem niet om haar vinger kon winden... omdat zij tegen hem opzien moest, wijl hij geen oogenbhk zich verwaardigde tot haar neder te buigen ... om alles, om alles hield zij van hem, om zijn knap gezicht, zijn hooge, rechte figuur, om zijn oogen, zooals ze haar dien eersten, betooverenden keer hadden aangeblikt, zoo hel, zoo domineerend, met zulk een suggestieve kracht, dat haar eigen persoonlijkheid zich op te lossen scheen in de zijne ... Ach, zij hield van hem. Zij had hem lief. En nu juist, juist nu ... Zij schreide. Het was te vreeselgk. Alles was even ellendig. Dat hij een geheim voor haar had. Dat hij niet genoeg van haar hield om haar alles te bekennen. Dat zij had moeten zwichten voor zgn DB ONBLUSCHBARE VLAM. 63 constante weigering. Dat zij hem had verlaten, terwijl hg daar zat... versteend van smart... Haar absoluutheid, haar eigengerechtigheid, haar egoïsme, was in den omgang met hem veel verminderd. Zij kon het soms met verbazing merken, als zg zich door hem het gezeggen, als hij zich een opinie aanmatigde over haar gedrag ... dan zweeg zg', en kreeg een kleur... en soms wel gaf hem gelgk. O, die keer... die onvergetelijk in haar hersens stond gebrand, toen hij met haar sprak over het voorval, waarover zij lang een brandende schaamte had gevoeld ... Hg' was er zelf over begonnen. Hg zei: — Toen m'n moeder met 't voorstel kwam dat ik trouwen zou, en toen ze jouw naam noemde, heb ik haar gevraagd: — Weet u iets heel goeds van haar, moeder? Mgn moeder gaf daarop geen antwoord, kon daarop geen antwoord geven. Toen heb ik haar gevraagd: — Weet u dan iets heel slechts van haar, moeder ? Maar vóór m'n moeder iets zeggen kon, wist ik al iets heel slechts van je. Namelgk dat je 't, door je auto overreden kind, niet... — O! praat daar niet meer over! had zij geroepen, huiverend, hoogrood. Daar heb ik me al genoeg over geschaamd! En haastig, stotterend, had zg' hem verteld, dat zg' de auto van de Wentholts had geleend, en daarom het kind niet binnen had durven nemen, als het haar eigen auto was geweest, had zij het waarschijnlijk wèl gedaan ... En dat „waarschijnlijk" zei hg, van zoo'n beminne- 64 DE ONBLUSCHBARE VLAM. lijke, eerlijke naïeveteit te vinden, dat hij haar voor de eerste maal uit zichzelf een kus had gegeven. En toen zij hem vertelde, dat zij het kind, zoolang het in het ziekenhuis werd verpleegd, — het was weer heelemaal beter geworden, — aldoor versnaperingen had gebracht en speelgoed en prentenboeken, had hij haar in zgn armen getrokken en haar nogmaals gekust. — Ik wist 't wel, zei hij. Ik heb 't dadelijk begrepen : in jou zijn alle mogelijkheden van goed en kwaad. Jjj bent als Lilith, vóór „goed* en „kwaad"" in de wereld kwam. Van jou is onder vaste leiding alles, alles te maken. En eigenaardig, zij was niet boos geworden om deze woorden, zij had er zelfs niet om gelachen ... zij had zich een beetje ... gevleid gevoeld ... En die „vaste leiding" zou haar nu voortaan ontbreken. Nooit meer zou zg" zgn oogen met dien diep-aandachtigen bhk op zich zien gericht, waardoor een vreemde siddering van welbehagen haar doorvoer. Zij had hem verlaten, bruusk en dom, alsof haar levensgeluk niet afhing van hèm... Zg' schreide. Voor het eerst van haar leven voelde zij zich onzeker, werd zij geslingerd door de meest tegenstrg'dige gewaarwordingen. Was zg' boos op hem? Zg' wilde het zgn, maar kon het niet goed. Want in haar diepste ziel was zg van zijn onschuld overtuigd... Boos was zij op zichzelve. Zij had niet zoo kinderachtig-overhaast moeten wegloopen, niet zoo beleedigd moeten zgn, omdat hij haar niets wilde zeggen... Feitelijk had hg gelijk: wanneer zg' hem hef had DE ONBLUSCHBARE VLAM. 65 met een echte liefde, dan zou zg' hem ondanks allen schijn, die tegen hem was, vertrouwen. Zn* sprong op. Zn* ging weer naar hem toe. Dat was voor haar driftige natuur niet om uit te houden, dit lij delijk blij ven. Zij ging nog éénmaal naar hem toe... Neen, zg zou hem schrijven . . . Neen, zij ging eerst naar Hetta, en zou die het geheim wel afpersen. Neenl daarvoor was ze te trotsch. Nooit, nooit zou zg van Hetta zien te weten te komen, wat Daluan haar verzweeg. Neen, zij zou haar vader vragen, om te gaan naar mevrouw d'Orly ... Neen, zg wachtte eerst nog af, wat Daluan zou doen... Maar zg wachtte vergeefs. En zg had het wel geweten. Natuurlijk zou Daluan den eersten stap niet doen. Zóó kende zij hem wel... Geen brief... geen telefoon ... niets, niets. Natuurlijk! En toch, toch hield hij van haar. Zij wist het, zg wist het. Maar zg'n trots hield hem terug, nu zy' het was, die hem had verlaten. O, hoe zij haar overijling betreurde. Zij leed in deze dagen, zooals zg' in haar heele leven nog nooit had geleden. Zij wist eigenlijk niet wat droefheid was: nu wist zg' het: droefheid was een verterende onrust, een knagende pijn ... Zij schreide veel. En zij dacht: als Daluan mij zóó eens kon zien... zou hg dan niet te vermurwen zg'n... De Onbluschbare Vlam. II. 5 66 DE ONBLUSCHBARE VLAM. En hij? hoe zou hij het maken? bleef hij onverschillig onder hun scheiding... of leed hij ook ? Telkens was zij van plan naar hem toe te gaan, hem op te bellen, hem te schrijven. Maar ieder keer werd zij daarvan weerhouden door een innerlijken onwil. Want zeer tot haar ongenoegen verspreidde het gerucht van deze geheimzinnige geschiedenis zich door de Haagsche kringen, en iedereen klampte haar aan met een malicieus gezicht, en wou het rechte weten van de zaak. Zij was gelukkig niet op haar mondje gevallen, en stond de vragers ad rem te woord, nu eens door hen spottend gelijk te geven, dan weer door een scherpen hoon om hun indringerige nieuwsgierigheid, dan weer door zélf een mysterieus air aan te nemen, en te doen of zij er alles van wist, alleen maar niet spreken wóu. Doch dit alles hinderde haar onuitsprekelijk, en zij bleef maar zooveel mogelijk thuis, mokkend en wrokkend op haar kamer, of rond-dwalend in de nabjjheid van de telefoon... als toch misschien Daluan haar eens opbellen zou. Maar onhoudbaar werd haar toestand, toen haar vader en moeder er zich mee gingen bemoeien. Zij maakten er, zeer tot haar displeizier, een formeele raadszitting van. — We moeten eens ernstig met je praten, begon haar vader. — Ja, schat, echoode haar moeder, we moeten eens ernstig met je praten. En of zg al hooghartig beweerde, dat deze zaak haar alleen aanging, haar ouders heten haar niet met rust. DE ONBLUSCHBARE VLAM. 67 — Wat is dat voor 'n vreemde geschiedenis met dat portret. Weet jg er 't rechte van? — Als Daluan daarover zwijgt, dan heeft hij daar zijn redenen voor, die ik te eerbiedigen heb, antwoordde zg hautain. — Dus jij weet óók 't rechte niet, ging haar vader voort haar te attaqueeren, en haar moeder, dadelijk druk en opgewonden, voegde er bg: — Dat wordt te gek. Dat wordt te bespottelg'k. Wg' zgn de risée van al onze kennissen. Ieder praat er over, ieder heeft de een of andere belachelijke commentaar... ... ~ Hoe M dafc verdraagt, Venetia, zei haar vader, jg met je zelfgevoel, jg met je trots, dat is me 'n raadsel. Zij antwoordde niet, haalde woedend de schouders op. Weet je wel, dat om deze reden mevrouw rOrly 't huis zal verlaten? Zg schrok, maar zij hield zich goed. — Ze zou toch niet gebleven zgn als... als wg'... ... trouwden kon haar niet van de lippen. — Weet je wel, dat er om deze reden 'n verkoeling is ontstaan tusschen Hetta van Esschen en Hugo van Stedem? — Wat kan mg' dat schelen? brieschte zg', furieus door haar onmacht. — Dat móet je kunnen schelen. Want daaruit blgkt, dat de zaak 'n zeer bedenkelgke kant hebben moet. — Ik vertrouw Daluan ... volkomen! 68 DE ONBLUSCHBARE VLAM. — Waarom komt bij dan met meer hier ? Waarom ga jij niet naar hèm? — Ik niet naar hèm gaan?! Dat doe ik wèl! Morgen ga ik, vandaag, zoostraks ... En zij was innig blij, dat het onderhoud met haar ouders haar noodzaakte een einde aan haar verschrikkelijke weifehng te maken. — Naar hem toe-gaan? nu? onder de bestaande omstandigheden? Dat doe je niet! zei haar vader. — Dat doe ik wèl, riep zij dol van drift. — Dat doe je niet, herhaalde haar vader met nadruk. Als je eenig zelfrespect hebt, als je eenigszins beseft wat je aan je naam bent verplicht, dan doe je dat niet. Je weet wel, van den beginne af, heb ik niets opgehad met dit engagement. Jij wou 't doordrijven, en ik heb berust. Maar m'n flair omtrent Daluan is uitgekomen. Die jongen is vreemd. Er is iets in hem, wat me ontgaat. Ik zie niet in, hoe je met zoo'n zonderlinge persoonlijkheid gelukkig zal kunnen worden. Als je onze zin deed, Venetia, dan verbrak je je engagement. Zij kreeg een schok. Was haar engagement al eigenlijk niet verbroken? had zg het niet verbroken op het oogenblik, dat zg' zgn kamer verhet? Maar toen ook haar moeder allerlei argumenten bjjbracht, en smadelijk over Daluan begon te spreken, riep zij, en bijna was zg' uitgebarsten in tranen: — Wat oordeelt u oppervlakkig! u kent Daluan niet. Maar ik ken hem, en ik weet, dat hg' absoluut betrouwbaar is. En nu ga ik naar hem toe... en dan komt natuurlijk alles in orde. DE ONBLUSCHBARE VLAM. 69 IV. Toen hij alleen was ... Nu is mgn leven ten einde, dacht Daluan. Hij zat stil. En dacht: Nu is mijn leven ten einde. Het duurde langen tg'd eer hg iets anders denken kon, iets anders voelen kon dan dit. Toen ontwaakte hij met een zucht uit zgn dompe verzonkenheid, en eensklaps flitste er als een straal van helderheid door zgn brein: maar het kón toch niet, dat Venetia hem voor goed had verlaten. Daarvoor hield zg' te veel van hem... wist zg', dat hg' te veel hield van haar. Zij zou terugkomen. Hij was ervan overtuigd. En een poos lang was hij rustig in dit besef. Het kon niet anders... Na dat eene hooge moment, waarop hg", toen hg' onder haar liefkoozing even zg'n bewustzijn verloor, haar oogen vochtig had zien worden van een ontroering als zg nog nooit had gevoeld ... sinds dat oogenblik behóórden zg' bij elkaar. Zij wist dat, even goed als hij. En daarom wachtte hg'. Eerst geduldig; toen door een vage onrust gekweld; dan hoe langer hoe angstiger wordend, en eindelijk in de bittere zekerheid: Zg zou niet komen. En och, als hg' redelijk was, dan begreep hij het ook wel. Hij had haar gekrenkt, hij had haar beleedigd. Dat was de waarheid toch? O, vreeselgk, vreeselg'k Noodlot. Dat hem had vervolgd van zg'n vroegste jeugd. Nooit was hij 70 DE ONBLUSCHBARE VLAM. gelukkig geweest. En nu er in zgn armelijk leven een lichte glimp kwam dagen ... nu werd die weer aanstonds onbarmhartig gedoofd. Een al te arm, al te arm mensch was hij altijd geweest. Maar wat baatte het, over zijn verleden te klagen. Hg moest nu denken... over zgn toekomst. Hg deinsde terug voor dat schrikbeeld. Zijn toekomst ... Nu hij Venetia niet meer had, had hij geen toekomst meer. Zwaar steunde zich zijn hoofd in zgn handen. Het leven had hem altgd een zware, zwarte onduldbaarheid geleken en met allerlei hulpmiddelen had hij getracht het een beetje dragelijk te maken. Nu... kon hg' niet meer. Nu... werd alles te hopeloos. Hg' kon niet langer leven. Eenige oogenblikken het hij gelaten deze gedachte op zich inwerken. Er was niets meer, niets meer, wat hem belangstelling inboezemde. En ... niemand hield van hem. Venetia niet... zooals hg een kort verrukkend moment had geloofd. Zg'n moeder niet... die zgn opvoeding als een phcht had beschouwd, waarvan zij zich naar behooren en verdienstelijk kweet, maar dien zij nooit vervuld had met liefde. Bij het eerste verschil... bij de eerste maal dat hg' niet gedwee zich schikte naar haar wil, zeide zij: dat zij het huis zou verlaten. Maar terwg'1 hg' dit dacht, rees opeens het beeld zijner moeder in zg'n geest, zooals zg' daar had gezeten, met een ongewone uitdrukking van verwardheid en verdriet op het altijd marmerharde DE ONBLUSCHBARE VLAM. 71 gezicht. Niet zij had hèm teleurgesteld, maar hij haar. Want nooit had hij haar liefde gegeven... Ach, hoe ellendig was toch het leven. De menschen, die elkaar van neiging en natuur het naaste stonden, bleven soms gescheiden... terwg'1 het niet noodig was. Nooit hadden zgn moeder en hij eens met elkander uitgesproken; in zwijgende stugheid hadden zg langs elkander heen-geleefd. En Venetia en hij... Waarom sprak hg niet tegen haar? Waarom vertelde hij haar niet alles in opperst vertrouwen? Omdat hg' niet durfde. Hg' was te laf. Hg' schaamde zich... Hg schudde met een beweging van weerzin het hoofd. Hg wilde niet langer leven, hij kon het niet, het werd hem te zwaar. Hg sloot geresigneerd de oogen in zgn vast besluit. En dacht niets meer te willen. En dacht niets meer te voelen... Maar een onrust gloeide hem door het bloed. De vlam van levensverlangen brandde hem in de hersenen, de eeuwig onbluschbare vlam... Dood... hg verlangde dood te zgn... en toch... hij verlangde het niet. Evenmin als vroeger, — toen hg' nog niets had om voor te leven. En thans, nu in zijn leven de liefde gekomen was... nu zou hij niet alle krachten inspannen, om te trachten haar te behouden? Diep dacht hij na. Hg moest het beproeven. Hg 001* Venetia alles vertellen. Zou zg', na zg'n bekentenis zich geheel van hem afscheiden... dan was hg niet ongelukkiger 72 DB ONBLUSCHBARE VLAM. dan nu. Maar... misschien... was haar liefde groot genoeg om te begrijpen... om te vergeven. Hij voelde zich sterker nu hij deze beslissing genomen had. Het was hem, als tartte hij het noodlot in een overmaat van kracht. Zou hij Venetia schrijven... Zou hij naar haar toegaan... haar telefoneeren... Maar eer hij wist wat hij zou doen, ging tot zijn onbeschrijflijke verrassing de deur open, en Venetia, op de haar eigen onstuimige wijze, snelde naar binnen, en stortte zich in zijn armen. — Daar! riep zij, half in een lach, half in een snik. Ik moest komen, ik hóud nu eenmaal van je, ik kan er niets aan doen. Hij trok haar in zgn armen, met een geweld waarvan hij zelve schrok. Hij klemde haar sprakeloos vast in zijn omhelzing, en kuste haar met een hartstocht, dien hij niet kon betoomen. Ook hij lachte en snikte, hij drukte haar aan zijn hart, en kuste haar, kuste haar, kuste haar... En zij, in zijn omarming, dacht: wat kan zgn geheim mij schelen, mij heeft hij hef, mij! mij! En hij, weg-duizelend in geluk, hg' dacht: Nu zal ik haar alles vertellen. Nu kan ik haar alles vertellen... want ik wéét het, zij heeft mij hef... Zij zaten naast elkaar op de sofa, en Venetia zei: — Je hoeft me niets te vertellen, hoor. Ik vertrouw je. Hij kuste haar handen in innigen dank voor deze woorden. Maar hij zei haar toch, dat hij het plan had gehad, naar haar toe te gaan en haar alles te vertellen. DB ONBLUSCHBARE VLAM. 73 — Ja, is dat waar? vroeg zij verheugd. Doch edelmoedig voegde zij er bij: Maar 't hoeft niet als je 't hever niet doet. Wat ik gezegd heb, daar blijf ik bij: dat ik je vertrouw. Maar hij wilde niet minder edelmoedig wezen dan zij. En bovendien wist hij, dat hij in zijn leven hever niets verborgens voor haar hield. Dan eerst zou hun liefde mooi en volkomen zijn, als er niets geheimzinnigs tusschen hen stond. — Neen, zei hg', luister, ik wil je alles vertellen, 't Is beter, dat er niets verzwegen wordt tusschen ons. Maar je moet goed luisteren... en érnstig luisteren... want 't is geen vroolijk verhaal. Ik zal je volkomen in m'n vertrouwen nemen. Je niets verborgen houden... — Goed, doe 't, zei ze, en vlijde zich tegen hem aan. Ik vind dat eigenlijk toch wel heerlijk, Daluan. Hij voelde dat het hem nu niet de minste moeite kostte te spreken. En hij begon haar te vertellen van zijn droevige jeugd, zgn trieste kinderjaren... toen hij leven moest als een teere plant in een kelder, zonder licht, zonder lucht... Hij vertelde haar van de komst van den gouverneur. En hoe deze hem onttrokken had aan zijn al te groote eenzelvigheid; hg' vertelde haar, wat de gouverneur hem had onthuld omtrent de behandelingswijze van zg'n moeder... haar vrees, omdat zg'n vader... — O, zei ze, ach... was 't dat... Hij vertelde verder van zijn lectuur, zgn muziek, zgn kunst-verzamelen, zg'n reizen. Hij vertelde haar van zg'n wensch, om alle menschelijke gewaarwor- 74 DB ONBLUSCHBARE VLAM. dingen te leeren kennen. Hij vertelde haar, op welke toevallige wijze hij in aanraking was gekomen met opium-rookers. — En toen ben jij... Zij zat opeens recht overeind met glinsterende oogen. — En toen ben jij!... — En toen... ben ik... Het was hem moeilijk deze bekentenis te doen. Doch moedig ging hg voort, want haar aandacht, die geen schrik, geen afkeer, slechts gretige belangstelling was, gaf hem de geestelijke kracht tot een volledige biecht. Hij vertelde haar, hoe hij in een oogenblik van wanhoop merkte, dat de opium hem een soort van verlichting gaf, en dat hij sindsdien vrij geregeld had gerookt in momenten als de levensverveling, de walg om al het bestaande hem te machtig werd. Hij vertelde haar, dat, toen zij hem vroeg, wat er toch voor „geheims" aan hem was, hg haar deze bekentenis niet had durven doen. Doch dat hij thuis-gekomen de plechtige gelofte had afgelegd: nooit meer opium te zullen aanraken. Zij luisterde naar hem, onzegbaar geboeid. Haar wangen gloeiden, haar oogen schitterden, haar lippen waren in verwachting geopend... In volkomen eerlijkheid, zonder iets te verzwijgen ging hij verder, en sprak ervan, dat ondanks het nieuwe belang, dat zij hem in het leven gaf, de gevaarhjke neiging, de gevaarlijke verslaafdheid niet opeens overwonnen bleek. Hij had, begreep hij, iets noodig, wat hem hielp, DE ONBLUSCHBARE VLAM. 75 iets wat hem voortdurend aan zijn gelofte herinnerde, iets uiterlijks, dat hem een zichtbare steun kon zijn. Toen was hij op het denkbeeld gekomen om zgn portret te laten maken als opium-rooker. Het zou zgn, alsof hij op die manier zgn drang tot deze verkeerde practgk buiten zich stelde, alsof hg iemand anders zag, dien hij beoordeelen en veroordeelen kon. — Begrijp je me? Neen, zij begreep hem niet geheel. In deze cerebrale beschouwingen van een al te vereenzaamd man kon zij hem eigenlijk niet volgen... Maar het kwam er niet op aan. Ademloos riep zij: Ga voort, ga voort! — Ik wist dat ik Hetta absoluut kon vertrouwen. Ik heb haar m'n verzoek gedaan, en in haar groote goedheid heeft zij 't ingewilligd. Wie had kunnen denken, zei hij ernstig en triest, dat zoo'n onschuldig feit zulke ver-strekkende gevolgen zou hebben. Want naar ik hoor is er ook eenige verwijdering ontstaan tusschen Hugo en Hetta... — Dat zal óók wel weer in orde komen, als ze werkelijk van elkaar houden, zei Venetia haastig en luchtig. Toen wierp zij zich in zgn armen, en drukte zich tegen hem aan: — Dus was 't dat... was 't dat... zuchtte zij. 0, het was oneindig interessanter dan zij ooit had kunnen denken. Zij hield nu nog honderd maal meer van hem... — En laat 't me nu zien, 't portret. Hij gehoorzaamde. Hij stond op, en ging naar de groote oud-Hollandsche kast. Zij volgde hem. Haar hart klopte van opwinding 76 DE ONBLUSCHBARE VLAM. zóó fel, dat zij bijna geen adem kon halen. Haar handen beefden, toen zij het portret van hem aannam ... — Ben jij dat... murmelde zij, ben jij dat, o!... Hij zag haar nerveuse spanning, hij zag hoe haar lippen trilden, en dat haar pupillen sterk waren verwijd. Maar hij schreef haar ontroering niet aan de juiste oorzaak toe... — Nu, zei hg liefderijk, wees niet bedroefd. Ik zal 't nóóit meer noodig hebben, dat portret, ik ben nu te gelukkig daarvoor... geef hier, dan zullen we 't verscheuren. — Verscheuren! riep zij. Nooit! nooit! ik wil 't eeuwig bewaren!... En laat me nu meer zien, Daluan, laat me nu alles zien! Hij toonde haar de pijpen, het lampje, de naalden, de pot van jade, nog gedeeltelijk met opium gevuld... Met begeerigen lust snoof zij den vreemden geur... alles klopte en beefde aan haar van een wilde ontroering... — Eom, zei hij zacht, vreezende dat de opwinding te veel voor haar werd. Zie me aan... en zeg, als je kan... dat je me niet veracht... Zij keek hem aan, met oogen, groot en van een starre helderheid. Een oogenblik kon zij niet spreken... toen sloeg zij haar armen om zijn hals, en fluisterde in een dringende bede, in een wilde extase: — Je moet... 't mij óók leeren... Daluan. Zijn hart stond stil. Een koude tintelde door al zgn leden. Aan deze mogelijkheid... aan dit verzoek ... had hij nooit kunnen denken. DE ONBLUSCHBARE VLAM. 77 — Je weet niet... wat je vraagt... zei hg met bedwongen stem. Je bent 'n kind... — Ik ben geen kind, en ik óók wil weten, wil weten! Je moet, je moet! De angst der laatste dagen en het daarop gevolgde geluk had al zgn zenuwen in beroering gebracht, en harder dan hij anders tegen haar zou hebben gesproken, zei hij bruusk: — Je bent waanzinnig! Je verlaagt jezelf, ik wil er geen woord meer van hooren. Maar ook haar opgewondenheid nam toe. — Je moet! je moet! kreet zij schril. Ik zal zóóveel van je houden, als je 't doet, ik zal je aanbidden, vergoden! We zullen zoo gelukkig worden, als nooit menschen op aard zijn geweest!... — Eom tot jezelf! gebood hij. Je weet niet wat je zegt... Ik smeek je, bezin je, maak ons niet rampzalig ! — Wil je 't doen... Daluan? — Nooit! zei hij krachtig, en opeens greep hij de teekening, en trachtte die woest midden-door te scheuren. — Wat doe je! gilde zij. Maar tevergeefs probeerde zij hem tegen te houden, toen hij met wilde grepen de pijpen haalde uit de kast, en ze over zgn knieën in stukken brak. — Pas op!... kreet zij. Weet wat je doet! Dat is onze scheiding, Daluan, ik waarschuw, ik waarschuw je!... pas op! Doch hijgend van smart en drift ging hij met het vernielingswerk voort. Zij poogde zgn handen tegen te houden, en het 78 DE ONBLUSCHBARE VLAM. werd bijna een worsteling, waarin zij haast schreide van hartstochtelijken toorn. Zij dreigde, zij raasde, maar weerhouden het hij zich niet. In een verwarde hoop aan zijn voeten lagen het blad, de doozen, het lampje, en sidderend over al zijn leden, doodsbleek, maar met opgeheven hoofd stond hij daar... en zij tegenover hem, met gebalde handen, zóó buiten zichzelf van drift, dat haar woorden bijna onverstaanbaar waren, maar hij begréép haar goed. — Wat je daar gedaan hebt... zal ik je nooit vergeven... Ik heb je gewaarschuwd: dat dit onze scheiding was. Hij boog niet het hoofd, hij sloeg zijn bhk niet neer. Sterk keek hij haar aan met zijn oogen, die brandden als zwarte vlammen. En hij zei: — Als je niet inziet, dat ik dit heb moeten doen... dan: ga! — Laat je me zóó gaan! stiet zij uit. — Als je me hierin geen gelijk geeft, — dan kan je m'n vrouw niet Zgn. Zoo groot, zoo machtig stond hij voor haar, dat zij bang terug-duizelde. Zij dacht krankzinnig te worden. Zij haatte hem om wat hij had gedaan, en zij had hem hef, zoo radeloos, hartstochtelijk had zij hem hef, dat zij een blinden aandrang voelde om zich voor hem neer te storten op den grond, en het uit te kreunen: Houd van me, laat me niet alleen... ik ben niets zonder jou. Hij wachtte. Met looden kracht drukten de seconden in de nu om hen doodehjke stilte. En ook zij wachtte. Zij wachtte op een gebaar DE ONBLUSCHBARE VLAM. 79 van hem, een ontfermend gebaar van hefde. Maar onbeweeglijk bleef hg, en star van onwrikbaarheid. Zn' wendde het hoofd af, en nu zij hem niet meer zag, brak de ban. Het heftig gevoel van verongelukt te zg'n overheerschte haar, en haar trots deed haar kort en wrokkig het hoofd schudden, toen hg' nogmaals vroeg: — Je ziet niet in, dat ik dit heb moeten doen? Zg' merkte dat zgn arm zich ophief, wijzend in de richting van de deur. En vernederd tot in haar diepste ziel, pijnlijk ontevreden over zichzelve, en tegelijk in koppige woede tegen hem, keerde zij zich om en g'lde de kamer uit. ACHTSTE HOOFDSTUK. I. De dagen gingen voor Hetta in droeve eentonigheid voorbij. „Ik ben niet gewend aan verdriet," zei ze wel eens met een triest glimlachje in zichzelf, „ik weet niet hoe ik me houden moet... alles, alles is veranderd..." Zij voelde zich als iemand, die lang geleefd heeft in een bloeienden tuin, en nu plotsehng verplaatst is naar een dor en zonloos oord. Haar oogen staarden angstig naar de kale vaalheid van het grijze, haar omringende land; zij snakte ernaar iets van schoonheid te ontdekken, maar alles was mistgrauw om haar heen... en zoo eindeloos leeg... En het ergste was: haar werk, waarvan zij zooveel had gehouden, het werk, dat haar een zielsbehoefte was geweest, en dat haar dagen vol en mooi had gemaakt, — van datzelfde werk had zg thans een weerzinnigen afkeer. Het was verschrikkelijk, maar het enkele denkbeeld aan den arbeid te gaan, deed haar 's morgens met tegenzin het bed verlaten. Er kwam bij, dat zij duidelijk zag, DE ONBLUSCHBARE VLAM. 81 hoe het heilige vuur in haar ontbrak, en hoe zij tegenwoordig uitsluitend dreef op haar routine en haar techniek. De menschen, die een portret van haar wenschten, merkten het niet, — nog niet. Maar zij wist het, en het smartte haar diep. Moet ik dan alles verhezen, kreunde zij in haar eenzaamheid, mijn hefde... èn mijn kunst... Van Hugo zelf hoorde zjj niets. Maar over hem gingen geruchten, die haar kwelden met een scherpe pgn. Men zei... dat hjj veel werk maakte van Carola Boscate, en dat het eerlang wel tot een engagement komen zou. Hu go... en Carola. Het bericht had haar zóó absurd geleken, dat zjj in 't eerst bijna geglimlacht had. Maar de praatjes hielden aan, en werden telkens sterker bevestigd... en toen zg eens in de stad Hugo en Carola had samen gezien, kon zij niet langer twijfelen. Hugo en Carola. De meest heterogene elementen, de flagrantste contrasten... En toch... het scheen waar te zijn. En misschien... kon zij het verloop van de zaak wel begrijpen. Hugo zou natuurlijk leed hebben gehad van de veranderde omstandigheden tusschen hen; en in zgn weeke, gevoelige stemming had de sympathie van Carola hem goed gedaan. Want geen oogenbhk twijfelde Hetta er aan of de toenadering was van Carola's kant gekomen. Het was genoeg bekend, dat Carola Remil net zoo lang avances had gemaakt, tot de arme jongen doodelijk verliefd op haar was geworden... en toen De Onbluschbare Vlam. II. 6 82 DE ONBLUSCHBARE VLAM. dat zoo was, en hij haar begon te vervelen, had zij zich zonder eenige scrupule naar Hugo gekeerd. Zij drukte zich altijd onomwonden genoeg uit, Carola, zooals ook op dien avond van Yenetia's verloving, — dus iedereen wist vrijwel, dat zij het toelegde op de verovering van „een goede partij". Ach... vreemd was het leven. Hoe kon in korten tijd alles zóó veranderen. Het lot bracht Daluan en Venetia tezamen... en Remil en Carola... en Hugo en haar... en na slechts enkele weken waren alle drie paren weer uit elkander gescheurd. Zij vond het vreeselijk te hooren, dat Daluan en Venetia's engagement wel afraken zou. Zij dacht er soms over, of zij er niets aan kon doen... maar zij was tegenwoordig zoo afgemat, zoo lusteloos, en liet veel dingen na, die zij vroeger stellig zou hebben gedaan. Zij vond het onverstandig van Daluan, dat hij niet alles aan Venetia bekende. Zooals zij in den laatsten tijd Venetia had gezien en gehoord, scheen het haar wel, dat deze zachter, meegaander geworden was, meer inhoud gekregen had... En als zij zich niet zoo geestelijk gedrukt had gevoeld, zou zij er zich stellig mee hebben bemoeid... Nu... het zg' alles maar gaan zooals het wou. Zij wist niet, dat droefheid zóó iets verschrikkelijks was, en zóózeer inwerkte op je heele gestel... Waar zij vroeger in haar atelier altijd bezig was geweest, en neuriede onder het werk, daar zat zij nu heele tijden zonder iets te doen, met de hand onder het hoofd, verzonken in aldoor hetzelfde vruchteloos gepeins. En als zij bezoek kreeg, schrikte DE ONBLUSCHBARE VLAM. 83 zij op, en had moeite haar maatschappelijke houding te hervinden. Vroeger was zg een gezellig mensch geweest. Iedereen, die bij haar aanliep, was welkom; zij hield wel van een aanspraakje en maakte het haar bezoekers aangenaam. Maar nu was de komst van een ander haar altijd een stoornis, en ook thans weer keek zij ongeduldig op, toen haar de aankondiging van een bezoek gewerd. — Wie? — Freule Boscate, freule. Het bloed schoot haar met een krachtigen golf naar het hoofd. Haar eerste impuls was om belet te geven, doch dit verbood haar heur trots. — Carola? zei ze, toen het meisje, dat altijd gewend was zóómaar bij haar binnen te loopen, het atelier betrad. Hoe laat je je zoo deftig aandienen? dat ben je toch niet gewend? — Neen, zei Carola, die zich nooit liet intimideeren, en ook nu niet verlegen deed, ofschoon zij zich wel een klein beetje verward voelde, dat is zoo, maar ik wou ditmaal zeker weten dat ik je niet stoorde. Ik moet eens ernstig met je spreken, Hetta. Zwijgend wees Hetta haar een zitplaats, en steeds zwijgend ging ook zijzelve zitten. Wat haar drong om naar Hetta toe te gaan, wist CarOla nauwelijks. Haar karakter bevatte niet veel anders dan egoïsme en eigengerechtigheid. Zachtheid, goedheid deden zich weinig gelden bij haar... Maar haar moeder het haar niet met rust over Remil. De jongen zou dit... de jongen zou dat... En zij kon 84 DE ONBLUSCHBARE VLAM. het toch heusch niet helpen, dat zij niet van hem hield... Zijn pogingen om vroolijk te zijn, mislukten zoo jammerlijk, dat het een ware tragicomedie was... Zij deed alle moeite om hem tot rede te brengen, maar het lukte natuurlijk niet. En hij klaagde maar, klaagde maar, dat zjj zjjn leven verwoestte... Nu, prettig was het niet, die eeuwige verwijten. En prettig was het niet, het besef dat zij een leven had verwoest. Want een beetje schuld had zij natuurlijk wel; zonder haar, leefde de jongen nog zijn duffe, stille leven van vroeger. Dus dat was al vervelend. Maar nu was haar moeder in de laatste dagen weer een nieuwe campagne begonnen, en viel haar aan over Hetta. Moest zjj die nu óók nog ongelukkig maken ? Je herkende het altijd zoo opgeruimde meisje van vroeger niet meer. Zn, was bleek en mager, en verloor den lust in haar werk... En haar moeder had net zoo lang op dit onderwerp getamboureerd, tot er iets van geweten in haar was wakker geworden. Hè, dat eeuwige gezanik, dat een mensch nooit eens kon doen, waar hij pleizier in had, of hij moest hiermee rekening houden en daarmee, en altijd denken aan andere menschen. Waarom konden die óók niet voor zichzelven zorgen, zooals zjj toch óók moest doen! Maar zjj was naar Hetta gegaan. Zjj wilde zich met eigen oogen overtuigen, dat deze niet wegkwijnde van verdriet, dat haar robuuste gezondheid, haar degelijk verstand wel tegen een stootje kon. Maar nu zij Hetta zag... Ja, zij was veranderd. Zjj was niet zoozeer verbleekt en vermagerd, maar er lag een onbeschrijflijke DE ONBLUSCHBARE VLAM. 85 matheid over haar heele wezen. De geanimeerdheid was totaal van haar gezicht weg-gevaagd, de oogen stonden dof, en de gereede ghmlach was van de lippen verdwenen. Carola schrikte even, dat een zóó korte tijd een zóó absolute verandering had kunnen bewerkstelligen, — maar Hetta had een oerkrachtige natuur èn zij was kunstenares... zij zou er wel overheen leeren komen. — Hetta, zei ze, ik zal geen omwegen gebruiken, je weet, ik ga altijd recht af op m'n doel. Laat ik je dan nu ook maar dadelijk zeggen, dat ik hier kom om met je te spreken over Hugo. Aanstonds verstrakte Hetta's gelaat zóózeer, dat Carola dacht: Goddank, zij bezit tenminste trots. Zn* is niet zoo'n slap, ongelukkig schepsel als de arme Remil... — Ja, ging zjj voort. De heele wereld praat over de geheimzinnige zaak van Daluan. Niemand weet 't rechte, maar iedereen merkt, dat daardoor Venetia's en Daluan's engagement vrijwel op wankelen staat, en dat er een verkoeling is ontstaan tusschen Hugo en jou. — Er bestond niets tusschen Hugo en mij. — Nu ja, nu ja... dat zei hij ook, maar... — Heb je er met hèm over gesproken ? met hèm over mij? — Ja, ja zeker; doe nu maar niet zoo verontwaardigd. Wat is daarin? We zijn toch allemaal vrienden onder elkaar. Goed, — jullie waren nog niet geëngageerd; maar dat absurde geval van Daluan heeft toch een verwijdering tusschen jullie gebracht. Hugo heeft me gezegd, dat jij hem niets hebt willen vertellen... 86 DE ONBLUSCHBARE VLAM. — Heeft hij je dat gezegd?! — Ja, waarom niet? Wat zou dat? En toen heb ik hem voorgesteld, naar jou toe te gaan, en te vragen, wat er eigenlijk stak achter deze zaak. — Heb je hem dat... — Ja, dat heb ik 'm voorgesteld. Maar natuurlijk wou hij 't niet. Hij vroeg me, of ik dacht, dat, waar jij met tegen hem had willen spreken, je 't wel tegen mij zou doen. Toen zei ik: neen, dat zal ze niet. Maar 'n vrouw begrijpt 'n vrouw beter dan 'n man. Met m'n intuïtie kan ik dadelijk raden, weten, dat 't heele ding dood-onschuldig is. — Maar hij wou natuurlijk niet, dat ik ging. Zoo zijn de mannen. — En nu ben je tóch... uit jezelf gekomen... zei Hetta getroffen. Zij keek stil vóór zich, en leunde terug in haar stoel. Nu dacht zij Carola zóó goed te kennen, en wat bleek het meisje heel anders te zgn, veel dieper, veel serieuser, veel beter... — Ik kan jou natuurlijk óók niets vertellen, zei ze. Maar, och, Carola, als je alles wist... natuurlijk is de heele zaak onschuldig, en ik vind 't onverstandig van Daluan, dat hjj niet alles aan Venetia zegt. Maar overigens, als Venetia niet genoeg van Daluan houdt, om hem te vertrouwen... als... ... als Hugo niet genoeg van me houdt om me te vertrouwen... had zg willen voortgaan, doch zij hield die woorden in. — Dat is zoo, daarin heb je groot gehjk. Ik heb ook tegen Hugo gezegd, dat hij 't grootste ongehjk van de wereld had om jou, jóu te wantrouwen. Ik heb je in alle opzichten verdedigd... DE ONBLUSCHBARE VLAM. 87 Hoe goed bedoeld zij deze woorden voelde, zij griefden Hetta diep. Zij richtte zich booger op, en Carola zag het, en durfde nu wel verder gaan... — Ja, de kwestie is... Hugo en ik gaan, — dat is toevallig zoo gekomen, doordat ik hem hulp vroeg voor m'n nieuwe plan, je weet wel, dat heb ik ook aan jou gedaan en aan nog 'n paar anderen, — we gaan nogal veel met elkander om, en nu lijkt 't me, — ik ben wel ijdel, maar ik geloof toch niet dat ik me vergis, — dat hij 'n beetje... gecharmeerd van me raakt. Hetta's adem stokte, maar zjj voelde het, zij hield zich goed. — En ik... ik mag hem graag. Hij is zoo'n heel ander mensch dan Remil. Arme Remil. Ik dacht van hem te kunnen gaan houden... maar ik kan niet, 't bestaat niet, hij is te zeer m'n contrast. Hugo is sterk, 'n echte man, ik zou van 'm kunnen gaan houden, dat weet ik, maar... — Als dat zoo is... en hij is van jou gecharmeerd, dan is er geen „maar", zei Hetta, en stond op. Ik waardeer je komst, Carola, maar maak je geen scrupules over mij. Ik mocht hem graag... maar 'n man, die mij niet volledig vertrouwt, zou ik nooit kunnen hefhebben. Nooit. Hoog en recht stond zij tegenover Carola. En nogmaals dacht deze: Goddank. Zjj is trotsch. Zij zal er wel overheen kunnen komen. Doch toen zij alleen was, sloeg Hetta de handen voor het gelaat, en steunde: Ik moet hier weg. Ik houd het hier niet uit. En zjj voelde, hoe zij snakte naar de eenzaamheid en de rust van Hamont, waar 88 DE ONBLUSCHBARE VLAM. zij tenminste voor bezoeken veilig zou zijn. En met bitterheid dacht zjj terug aan het onderhoud met Carola. Als deze werkelijk de eerlijke bedoeling had gehad, om Eugo en haar weer tot elkaar te brengen, dan was zij daarin niet geslaagd. Integendeel, dit gesprek had voor goed een scheiding tusschen Hugo en haar teweeg gebracht. Nu was alles uit tusschen hen. En zij kon alleen maar vluchten naar Hamont, in de hoop, dat zij daar in de stilte zou leeren in haar smart te berusten ... II. Hetta had gesmacht naar het oogenblik, waarop zij te Maarssen uit den trein stappen kon. Maar toen zjj zag, hoe aan het station haar zuster wachtte met den panier, ging er zulk een schok van pijn door haar heen, dat zjj de hand moest drukken op het krampende hart. O, die vorige maal... Haar eerste gedachte was toen geweest, wat Hugo wel van dit rijtuigje zeggen zou ... zij had hem er nog over geschreven... Zjj had innerlijk gelachen van onschuldig pleizier ... en nu ... Zóó bevangen was zij, dat zjj eenige oogenblikken niets van Emma's praten verstond. Maar ook deze scheen aan die vorige maal te denken, tenminste, ze zei: — Duc is nu weer heelemaal beter. — Och ... — Je kan aan z'n loopen niets meer zien, nietwaar, Jaap. DE ONBLUSCHBARE VLAM. 89 — Nee, freule, alleen als hij moe wordt, somtijds. — Ja, als hij heel lang heeft geloopen. Anders zou je niet zeggen dat hij ooit wat had gemankeerd. — Zoo . .. Ach, die vorige maal... Zoodra zij aankwam, had zij al over Hugo gesproken... Met Hugo's oogen had zij alles aanschouwd... de oprijlaan... de entrée van het huis ... God, wat was zij begonnen, om hier te komen, juist hier... Een vreemde beving maakte haar schreden onzeker, toen zjj de breede gang naar de opkamer doorliep. Daar zat haar moeder... wier toilet zjj had gecritiseerd ... zooals zjj haar had verwacht te zien, en was weer bezig met den inmaak, nu van morellen. Zjj kuste haar moeder op het voorhoofd met zwijgende lippen ... het liefst was zij haar om den hals gevallen en had hartstochtelijk geschreid aan haar borst, maar zij voelde dat dit haar onmogelijk was... haar eenig zelfbehoud lag hierin, dat niemand iets van haar droefheid vermoedde. Zjj ging naar boven. En zij stond daar, op het balcon van haar kamer... en zjj staarde voor zich uit, maar met bhnde oogen. Hier had zjj gestaan ... dien keer.. . zóó boordevol geluk ... dat zij haar armen omhoog had willen slaan en het uitjubelen als een kind. En nu... een dichte zwartheid scheen haar te omringen... en zij voelde zich zoo ellendig alleen ... Hoe lang zij stond, zjj wist het niet. Doch eindelijk keerde zij tot de werkelijkheid terug en met een diepen zucht draaide zij zich om, en deed werktuigelijk de dingen, die zjj had te doen: haar koffer 90 DE ONBLUSCHBARE VLAM. ontsluiten, een paar japonnen ophangen, zich gelaat en handen verfrisschen. Zij ging naar beneden. Onwillig betrad zij de trap... maar het was of er telkens een zwaarte in haar beenen zonk, waardoor vanzelf haar voeten zich van een trede naar een trede lager verplaatsten. — Zoo, kom je me helpen? vroeg haar moeder opgewekt. Een rij stopflesschen stond gereed, en in het groote, duidelijke handschrift van haar moeder waren de etiketten al geschreven, met Morellen er op en jaar en datum. — Ik zal de flesschen vullen, wil jjj dan 't perkament er om doen? Alsof zij een andere was, die zichzelve beschouwen kon, zoo zag Hetta zich doen. Zij knipte vierkante stukken van het stugge perkament, weekte die in een kom met water, totdat zij soepel en vlijzaam waren geworden, en bond ze om de stoppen der flesschen, die haar moeder had klaargemaakt. Het was haar niet mogelijk een woord uit te brengen, en evenmin had zij kunnen schreien. En later, pas later wist zij hoe dankbaar zij haar moeder was, omdat deze met tact en fijn begrip nergens op gezinspeeld had, niets gevraagd, maar ook volstrekt niet bizonder zacht en meewarig was geweest, doch heel gewoon haar gang was gegaan, en heel gewoon had gepraat. Maar 's middags aan tafel, toen zij de gedachten herdacht, die zij dien vorigen keer had gehad, oppresseerde haar de smart met zoo'n geweldige kracht, dat zij een gevoel kreeg alsof zjj stikken zou. Als in een waas zag zjj de gezichten van haar DE ONBLUSCHBARE VLAM. 91 vader, haar broer... zij verwarde de twee met elkaar... zij kon niet meer denken, zich niet bewegen ... maar, goddank, dit ontzettend moment ging voorbij; een grap, die aan tafel werd verteld, deed de strakte harer zenuwen ontspannen, en zij keek en dacht weer gewoon. Maar na den maaltijd dwaalde zij als een verlorene door het huis en den tuin. Hoe was het die vorige maal ook geweest? Zij wist het niet meer, zij was alles vergeten. In nerveusen angst trachtte zij zich haar gedachten en handelingen van toen weer te binnen te brengen... en toen zij eindelijk weer alles wist: hoe zij haar brief aan hem had geschreven, en dien zelve naar het postkantoor was gaan brengen, steunde zjj hard-op, en dacht: ik moet hier weg... ik houd het niet uit... En in het boudoir, waar zij zaten thee te drinken... en waar zich de mooie wit-marmeren schoorsteenmantel opdrong aan haar oogen met de tot de zoldering reikende kolommen, overviel haar weer even dezelfde duizelige verwarring als dien middag aan tafel. Zjj wist niet meer waar zij zich bevond... en het was als in een droom, dat zjj haar moeder hoorde vragen: — Willen we een eindje gaan wandelen, kind? Zjj wist niet, hoe zij was opgestaan, zij wist niet, hoe zij met haar moeder geloopen had... maar toen zij eindelijk weer kwam tot volledig besef, zat zij met haar moeder op een verre, eenzame bank, en lag zij met het hoofd op haar schouder te schokken van hartstochtelijk gesnik. Het groote, sterke meisje had al haar zelfbeheersching verloren; als 92 DE ONBLUSCHBARE VLAM. een kind gaf zij zich over aan haar verdriet, en hoe meer zjj schreide, hoe meer zjj schreien moest. Geen woord sprak haar moeder. Zjj wist, dat deze uitbarsting moest komen, toen zij, bij Hetta's komst den starren, verwezen blik in de oogen van haar kind had gezien. Liefderijk hield zij haar vast, dicht aan haar borst, en liet haar voelen, dat zjj niet alleen op de wereld was... — Ik hield zooveel van hem, zuchtte Hetta, en zij wist volstrekt niet, dat zjj iets zei, ik hield zooveel van hem ... Haar moeder vroeg verder niets. Zjj streelde alleen, langzaam en zacht, over Hetta's hoofd, en deze rustige beweging scheen een kalmeerenden invloed op Hetta uit te oefenen, tenminste allengs bedaarde zij. — 't Is zoo vreemd, hè, begon zjj nu geregeld te praten, 't is net of ik niets meer van 't heele leven begrijp. Hjj was zoo aardig, zoo goed. Zélf heeft hij me expres nog geschreven. En opeens is alles veranderd. En waarom? Er was niets gebeurd. Niets, niets gebeurd. Alleen, ik heb hem iets niet willen, — niet kunnen vertellen, wat hg' weten wou. Hjj vertrouwde me niet genoeg, om... Dan hield hij ook niet genoeg van je, wou de moeder zeggen, maar voorzichtig hield zij deze woorden in. Zjj overlegde, wat voor haar kind meer troostend zou zijn: dat zjj twijfelde aan Hugo's liefde, óf dat zjj beter deed zijn veranderde houding aan andere oorzaken toe te schrijven... Intuïtief vond zjj de rechte woorden. — Was er... misschien ... 'n ander meisje, dat heeft geïntrigeerd? vroeg zjj tastend. DE ONBLUSCHBARE VLAM. 93 Verrast keek Hetta op. Carola! Ja, als die er niet was geweest... — Hoe raadt u dat zoo... zei ze. Ja... er is 'n ander. Ik heb niets meer te hopen ... Haar moeder wist wel, dat zij Hetta niet vleien mocht met een valsche verwachting. Die zou haar krachten verwecken, en zij zou sterk moeten zijn, om haar toekomst tegen te gaan. Daarom beklaagde zij haar ook niet, en zei alleen: — Dit zijn moeilijke dagen voor je, kind. Maar je komt er doorheen. Ook Emma heeft haar strijd door" te maken gehad. Zij hield veel van die jongen, veel. Maar ze heeft vrijwillig afstand gedaan, omdat ze niet weg-kon van ons allen, van Hamont. En nu, je ziet het, is ze rustig, blijmoedig. Ook jou zal de tijd helpen, Hetta. Wees daar zeker van. En jij hebt je kunst... — Ik kan niets tegenwoordig! — Dat gevoel van onmacht gaat voorbjj, tegelijk met je geestelijke depressie. Geloof me, je zal later nog wel eens aan m'n woorden denken... altijd helpt je de tijd. Het spreken met haar moeder had Hetta wat opgewekt en gesteund. Maar toen zij 's avonds achterover lag in bed, en niet slapen kon, omdat de herinneringen aan den vorigen keer te pijnlijklevendig woelden in haar brein, slopen uit haar wijd-open oogen onophoudelijk de tranen, en ze gleden haar over de wangen, zonder dat zij de kracht had ze weg te wisschen. Was ik maar dood, dacht zij, ach, was ik maar dood... Zij lag stil, en leed. En toen opeens kwam de 94 DE ONBLUSCHBARE VLAM. gedachte in haar op aan het briefje, dat Emma haar laatst 's morgens van hèm had gebracht, met het eenige liefkoozende naampje, dat hij ooit tegen haar had gebruikt. En zij dacht: ik wil niet langer levén, ik kan niet... Zij zonk weg in de dofheid eener halve bewusteloosheid. En toen zjj daaruit weer tot zichzelve kwam, vroeg zjj zich in verbazing af: Maar ik leef toch nog. Ik leef maar voort... ik kan dus blijven leven. Maar als ik kan ... dan wil ik 't toch ook .. . Zjj had altijd zooveel van het leven gehouden. Zjj vond het goed en mooi. En al had zjj ook haar liefde verloren, haar restte haar kunst. Want zij gelóófde haar moeder, die had gezegd: Dat gevoel van onmacht gaat voorbij. Altijd helpt je de tijd. m. Remil begreep. Hjj begreep, dat al zijn pogingen vergeefsch waren geweest, dat al zijn pogingen vergeefsch zouden zijn... Hij kon zich niet tot een andere maken dan die hij was. Het was niet zgn schuld, dat hjj een zoo gevoehg zenuwgestel bezat, dat reageerde in pijn op elke, zelfs de hchtste beroering. O, Carola, als zij eens wist, hoe zjj hem, die haar nooit eenig kwaad had gedaan, — hoe zjj hem dreef naar den dood... Hij kon, hjj wou niet langer leven. Zgn sterk besluit om luchthartig, opgewekt te zijn, werd vernietigd door haar absolute onverschilligheid. Als zij wat mee had geholpen ... maar niets wat hij deed, DB ONBLUSCHBARE VLAM. 95 kon haar schelen. Zij hield niet van hem, dat was de kwestie, daar kwam alles op neer. Zij hield niet van hem. Nog meer: hij had een afkeer in haar oogen gezien, wanneer hij klaagde, onmannelijk, zwak. Zjj had hem zonder de minste scrupule het hoofd op hol gebracht, hem aan haar belangstelling doen gelooven ... en toen hij, die zoo weinig van en aan vrouwen was gewend, aan haar verslaafd was geraakt, toen zijn leven afhankelijk was van het hare ... toen het zij hem onbarmhartig alleen. Als een kind, als een onmondige knaap was hij blijven gelooven tegen beter weten in. Hjj had zich opgeschroefd tot een drukke luidruchtigheid, hij was met haar uitgegaan, had pleizier voorgewend, haar in alles toegegeven, haar verwend en gecajoleerd... maar toch, toch verveelde hij haar. En toen... ... had hij gemerkt, dat Hugo van Stedem in het spel was gekomen. Het was niet de schuld van Hugo, dat begreep hij goed. Het was Carola, die begon, die ook met Hugo haar roekelooze flirt bedreef, totdat deze evenzeer bekoord en verstrikt was als hijzelf. Maar nu had hij ook niets meer te hopen. Hugo, Hugo zou de overwinnaar zijn. Hij voelde zich zoo vreemd. Vroeger wist hij alles precies van zichzelf. Hij had een tegenzin in het leven, hjj hield er niet van, maar als hij met rust werd gelaten in eenzame stilte, dan kon hij toch voort-bestaan. Hjj verlangde niet veel, hij verwachtte niets, en daarom had hij ook nooit veel smart, en geen aanleiding om aan alles een eind te willen 96 DE ONBLUSCHBARE VLAM. maken. Nu was door Carola de chronische pijn om het leven, die hij wel Verdragen kon, tot een acute pijn verscherpt, die hem de handen deed slaan voor het gelaat en steunen: Ik wil niet meer leven. Een „geluksopvoeding" zou zij hem geven, had zij beloofd. En inderdaad was hij een korte poos gelukkig geweest, in den tijd dat hij van haar begon te houden, en nog niet nadacht en nog niets wilde. — Nu, — is dat niet genoeg? had zij met brutaal cynisme gevraagd. Is dat niet véél in 'n leven, 'n poos gelukkig te zijn geweest? Ik hoorde eens iemand zeggen: waarom zou je niet 'n heel leven kunnen teren op één week geluk? er zijn menschen, die 't met één dag geluk moeten doen. Zjj was wreed, Carola, egoïst tot in haar vingertoppen toe, zij was hard en koud, en hjj haatte haar, nog meer dan dat hij haar hefhad ... en toch kon hjj niet buiten haar, toch hunkerde hjj naar haar lach, haar stem... en werd nog hever onbarmhartig door haar gestriemd en bespot, dan in 't geheel niets van haar te merken. Maar hij voelde heel goed, hoezeer hjj zijn mannelijke waardigheid inboette, en zgn trots gebood hem, dat het nu uit moest zgn. Hij wist, dat zjj niet met hem trouwen zou. Hij wist, dat hg niet zonder haar leven kon. Hjj wist, dat hem dus maar één uitweg open stond... en om zijn gedachten te ordenen, en eindelijk te komen tot een vast besluit, had hij de eenzaamheid gezocht van een verlaten buiten-weg. In den half-lichten avond liep hij te peinzen, en DE ONBLUSCHBARE VLAM. 97 zijn vreemde stemming van den laatsten tijd beving hem sterker dan ooit. Voor hem uit tot in verre verlatenheid lijnde zich de stille weg. Door de schraal-omloofde, smal-stammige boompjes, gleed schuin het felle, schelle hcht der zinkende zon, vergelend het grijs-effen pad. Waar de zon nog stond, was het wolken-grauw mauve geworden; langs den hemel haastten zich de wind-bewogen wolken, steeds sneller, sneller, elkaar verdringend in hun vaart. Ritselend streek de wind enkele losse blaren voor zijn voeten weg, en speelde licht-geruchtend door de lage struiken, ter weerskanten van den weg. Links van hem was het kanaal. In onveerkrachtigslap gegolf lag het loome, staalkleurige water zich te bewegen. Hier, in de wijde eenzaamheid van duin en nabije zee, in het hevig-aangrijpend alleen-zijn, weefde zich een vreemd-ontroerende gevoehgheid door zijn gedachten heen. En hjj verbeeldde zich te dwalen op een onbekende verlaten aard, waar niemand bestond dan alleen hjj, hij alleen. Met schuwe oogen keek hij rond. Hij kende die boomen niet, die dunne, deerniswaardige, als schimmen ijl. Hij kende niet de zon, de zinkende wreed-roode zon, die onbarmhartig lager, lager gleed, en plotseling gansch verdwijnen zou, zoodat het donker, ondoorgrondelijk donker werd. Hjj kende ook die wolken niet, de dreigend-grijze, die dreven boven zijn angstig hoofd, zwaar en toch snel. Hij kende niet dien hemel, die zoo wonderlijk hoog en donker zich uitspande boven zgn vage figuur. En hij werd bang. De Onbluschbare Vlam. II. 7 98 DE ONBLUSCHBARE VLAM. Het leven... o, het leven ... hoe vreemd. Het leven, dat men onbegrepen moet doorgaan, waarvan 't waarom ons nooit verklaard, de ontraadseling ons nooit gegeven wordt. O, de wanhoop van 's menschen vergeefsch gezoek, het machteloos blijven, als men smacht om alles te kunnen doorvorschen. Ach, zalig wie in onbewusten trots zich zwijgend onderwerpen kon. Hij kon het niet... Verkillend gleed de wind langs zijn wang, als een koele, snelle zucht. In de struiken ruischte het als een onheimelijk gefluister. Ue zon was weg, de hoornen wachtten onbeweeglijk den zwarten nacht. En in de strakke stilte, waar geen dag-geluiden waren, benauwde hem tergender dan ooit de angst, de angst voor het leven. In eindelooze verte, wijd om hem heen, hoog boven hem, strekte zich de wereld-ruimte uit; over de donkerende aarde welfde zich de donkerende hemel in vrees-verwekkende grootschheid... en hij daar midden-in, een vreemd en eenzaam wezen, in het vreemd en eenzaam Alom. Niets... was er waar hjj zich aan vasthouden kon. Geen hoop. Geen troost. Hij was alleen, volmaakt alleen ... en hij was zich-al leen niet genoeg. Hij hep voort. En voort. Moe, koud en bang. Hij was bang voor het leven, maar ook bang voor den dood. Te zwak om te leven ... Te zwak om te sterven. Een ongelukkige was hjj. Een al te arm, al te arm mensch... Mat was de maan door de wolken gebroken, en trok den zwarten omtrek na der roerlooze boomen. De weg lag stil, lag zwart en stil... en traag en dof vloeide het langzame water voort. DE ONBLUSCHBARE VLAM. 99 Hg huiverde in den leegen nacht. En zonder dat hij het wist, voerden zgn voeten hem terug naar de stad. De hooge, zwevende lichten der lantaarns trokken en lokten hem. Geleideljjk naderde hg weer de drukte der straten. En donkere menschen liepen hem voorbg', zoo stil en donker als hg'zelf. Als sombere schaduwen slopen zjj langs hem heen ... en nog triester en eenzamer voelde hjj zich hier, dan zooeven in de verlatenheid der verre laan. Volkomen geïsoleerd voelde hij zich... een wezen, waar niemand belang in stelde, en die zelf geen enkel aanknoopingspunt met anderen had. Hij wist het nu, dat hg overbodig was. Hij was te veel op de wereld. IV. — Hugo ... — Cara mia? antwoordde hjj, en keek met een heel vriendeljjken, zachten blik naar het jonge meisje, dat hem door den moeilijksten tgd van zg'n leven had heen-geholpen. Zij ghmlachte. Zjj vond het zoo aardig van dezen ernstigen, sterken man, dat hij zelf had bedacht haar naam Carola tot Cara te verkleinen, waarbij het dan vanzelf Cara mia werd. — Weet je wat ik zoo grappig vind, Hugo.. . dat ik 't ben, die je 'n nieuw talent in jezelf heb doen ontdekken. — Dat is zoo, zei hg, en ik ben er je hoogst dankbaar voor. 100 DE ONBLUSCHBARE VLAM. Carola lachte. O! zij wist wel haar doel te bereiken. Zij was na die eerste maal, zooals vanzelf spreekt, nog eens „gauw* naar Hugo toegegaan, om hem te „raadplegen over haar nieuwe plan*, maar ja, natuurlijk was dat onderwerp weldra afgepraat... en wat moest zjj toen weer verzinnen om geregeld bij hem te kunnen komen? Wel... eenvoudig genoeg. Hij moest een portret van haar maken. Zij had gezegd: — Hugo, wil je me 'n pleizier doen? — Zeker, Carola, antwoordde hu", en zgn vormelijke toestemming had alreeds een ondertoon van hartelijkheid, zooals haar fijn geoefend oor met voldoening en vreugde bespeurde. — Weet je, dan moest je eens 'n portret van me teekenen. — Dat kan ik niet, Carola. Portretten maken is niet m'n genre. Ik zou er niets van terecht brengen. Dat is werkelijk weer 'n heel andere, bizondere gave. Ik ben landschapsschilder... en nu en dan zet ik 'n figuur in 't landschap voor stoffage, maar dat is ook alles. — Probeer 't toch maar 's, vleide zij. 't Is voor m'n moeder, 't gaat niet naar 'n tentoonstelling, wees maar gerust, geen enkele criticus krijgt 'tte zien. Om haar genoegen te doen had hjj een zwart krijt genomen, en voor de aardigheid een schets van haar gemaakt. Verrast had Carola de teekening bezien. — Maar dat ben ik! had zjj geroepen. De meeste menschen kunnen niet goed oordeelen of hun eigen DE ONBLUSCHBARE VLAM. 101 portret lijkt of niet, maar ik, moet je weten, sta de halve dag voor de spiegel, en bekijk me aan alle kanten, op zij, op de rug, trois quarts... dus ik weet alles van mezelf precies. En dit portret lgkt, Hugo, 't lijkt formidabel goed, 't is schitterend gewoon... Glimlachend had hij gekeken van haar naar den vluchtigen krabbel, — die, hjj merkte het nu óók, wondergoed was gedaan. De enkele vlugge en vluchtige lijnen, los neergeworpen met vaardige hand, karakteriseerden haar type voortreffelijk. Geamuseerd zei hij: — Ja, dat is me toevallig gelukt. — Neen, niet toevallig, 't Is je eenvoudig gelukt, omdat je 't kan. En nu zullen we deze nieuwe kunst van je cultiveeren, Hugo. Deze schets is alleraardigst, maar 't is alleen 'n eerste ontwerp. Nu moet je 'n serieus portret van me maken. Niet één, doch wel tien „serieuse" portretten had hij daarna van haar gemaakt. Haar ijdelheid werd er oneindig door gestreeld zoo vaak te worden uitgebeeld. Zelfs verzon zij de prachtigste poses, en geboeid ging hij mee in de interessante bezigheid waartoe zij hem dwong. Als een kind vermaakte zij er zich mee, hem telkens moeilijker houdingen en gelaatsuitdrukkingen op te geven ... en zij was aanstekeljjk enthousiast, als hij goed was geslaagd, maar geneerde zich nooit, hem rond-uit haar opinie te zeggen, wanneer hij, naar zg vond, iets niet goed had gedaan. — Die arm is veel te lang, Hugo. O, kijk, die vierkante schouders. Die voet is leelijk geteekend, 102 DB ONBLUSCHBARE VLAM. lijkt veel te groot. Ik heb juist zoo'n snoezig voetje. En o, je hebt heelemaal niet op 't karakter van mijn handen gelet, daar heb je maar wat van gemaakt, hoor. Een poos lang had hij eiken dag een schets van haar geteekend, moeten teekenen, want hij kon haar suggereerenden aandrang onmogelijk weerstaan. Nu eens zat zjj op den grond met de armen om de knieën geslagen; dan weer lag zij genesteld in de kussens van den divan als een speelsche poes; nu eens was haar gezicht in overgegeven rust en met gesloten oogen alsof zij sliep, en dan weer sprankelden haar oogen van een ondeugend, levend vuur, en was haar mond één lachende spotternij ... Het spel bekoorde hem. Hij kon het niet ontkennen. Hjj verlangde 's morgens al naar haar komst, en het verdere van den dag leek zijn atelier hem onbelangrijk en leeg. Haar warme bewegelijkheid, haar hevige vitaliteit gaven hem afleiding en hielden zijn geest bezig ... want in hem knaagde nog steeds het hinderlijk verdriet om Hetta's verlies. Hij miste haar, haar lieve persoonlijkheid, haar rustige conversatie, haar opgewekt gezelschap, en het kwelde hem, dat haar genegenheid voor hem niet groot genoeg was gebleken om hem te vertrouwen. Maar Carola hielp hem een gedeelte van den dag Hetta te vergeten. In 't eerst dacht hjj dikwijls: — Ik zou zoo iemand als Carola onmogelijk de heele dag bij me kunnen hebben. Ze is me al te bruyant, ze vermoeit me, en ik heb eigenlijk niets aan haar komst. DE ONBLUSCHBARE VLAM. 103 Maar al spoedig bemerkte hij, dat hij wel degelijk iets en zelfs veel had aan haar komst. Zij was geestig, ad rem, nooit om een antwoord verlegen, had altijd treffende argumenten bij de hand, en prikkelde hem om niet bij haar achter te blijven in slagvaardigheid. Zij animeerde hem om te werken, opende hem weer nieuwe vooruitzichten in zijn kunst. En altijd was zij weer anders, was zij weer nieuw en onverwacht... nóóit verveelde zij hem en werd hij haar moe. Neen, allengs begon zij hem een beetje onmisbaar te worden. Hjj ging verlangen naar haar komst, en werd al ongeduldig, als zij niet op den afgesproken tijd verscheen. Zij, expert in liefdezaken, zij, volledige kenster van het „mannenhart*', ontwaarde alle symptomen, en trok er de rechte conclusies uit. Zjj wist, dat zij vorderingen maakte... zij wist, dat zij eenmaal zou slagen. En nu had zij natuurlijk geduld! en was wel zoo voorzichtig en verstandig om de omstandigheden niet te forceeren. Bovendien, nog afgescheiden van haar „plannen*, was het verblijf op Hugo's atelier haar weer een nieuw en allerprettigst vermaak. Met trots en bljjdschap verzamelde zij haar portretten, en zei: — Dat wordt 'n heel album, Hugo. Later, zeg, wordt 't uitgegeven: Carola-album, hoe klinkt dat, hè? Uitstekend, hè? We zullen 't in de mode brengen: 't Carola-album. Iedereen zal 't moeten hebben, zooals ze vroeger die salon-albums hadden van Steinlen of Dana Gibson of Reznicek... Dan lachte hij maar eens; zij was toch een typisch type, zij charmeerde hem. 104 DE ONBLUSCHBARE VLAM. — Maar nu heb je genoeg schetsen van me gemaakt. Nu heb je zooveel studies, dat we wel aan 'n „echt" portret kunnen beginnen. Probeer eerst maar 's 'n kleurteekening, dan aquarel, en eindelijk zullen we ons aan de olieverf wagen. — Tot uw orders, mejonkvrouw, schertste hij, maar hij gehoorzaamde haar, en langzamerhand stond zijn atelier vol met haar portretten. Maar deze waren onderhng zóó verschillend, — daar zorgde Carola wel voor, — dat de reeks volstrekt niet eentonig aandeed. — Zie toch eens, riep Carola opgetogen, hoeveel meer quahteiten je bezit dan je wist. Zie je wel, dat je óók geraffineerd en mondain kan zijn? Dat wist je niet, hè? Jij dacht, dat je alleen soliede en zwaar en ouderwetsch kon wezen, maar nu merk je: ook 't moderne, 't luchtig-frivole zit in je penseel! Hij vond het aangenaam wat zjj zeide. Tot dusverre was hij tevreden geweest met zijn kunnen. En och, hoe vriendelijk had Hetta altijd haar bewondering uitgesproken over zijn prestaties. Zjj vond alles goed wat hjj deed; zjj prees hem wel eens tot in het overdrevene toe, zij noemde hem „geniaal" ... Maar dit was natuurlijk niet de manier om iemand verder te brengen. Carola zei: — 't Is niet goed als 'n artiest zich te veel specialiseert. Dan krijgt z'n kunst zoo gauw iets eenzijdigs, iets monotoons. Beter is 't, als hij ook eens wat anders probeert. Lukt 't niet, wel, dan gaat hij er niet mee door. Maar dikwijls wordt hij zelf verrast, door wat hij kan. Zij had gelijk. En hij meende het, toen hij zei, DE ONBLUSCHBARE VLAM. 105 haar hoogst dankbaar te zijn, omdat zij dit nieuw talent in hem had ontdekt. Want zg het het niet blijven bjj haar eigen portret. Zjj spoorde hem aan ook eens andere modellen te nemen, en hoe beter hij slaagde, hoe meer durf en zelfvertrouwen hjj kreeg. Het was een groote voldoening te merken, dat hij universeeler was dan hjj ooit zelf had vermoed... en vooral was hij Carola erkentelijk voor het nieuwe belang dat zjj hem in het leven gegeven had. Zgn werk hielp hem zijn gedachten aan Hetta te verdrjjven. Wanneer hg aan den arbeid was, gestadig en ingespannen, miste hij haar niet... en wanneer hij, na zijn werktgd, vermoeid maar voldaan van zijn rust genoot, bespeurde hjj dat hij met rustiger geest Hetta herdenken kon. Nog niet eens zoo heel lang geleden, nauwelijks een jaar, beteekende Hetta niets voor hem. Hij apprecieerde haar, zooals iedereen dat deed, omdat zij nu eenmaal een appreciabele persoonlijkheid was. Maar verder... nooit wijdde hij haar een enkele gedachte. Toen was zij kameraadschappelijk bij hem gekomen, en hadden zij in een geregelden omgang elkaar beter leeren kennen. Toen was bjj van haar gaan houden; hg raakte aan haar gezelschap gewend... en... als er niets tusschenbeiden gekomen was... dan zou hij haar eerlang ten huwelijk hebben gevraagd. En met haar gelukkig zjjn geweest? Een tijdlang zeker. O, ja. Maar op den duur? Zg' was zoo altjjd hetzelfde, hij wist zoo precies wat hij aan haar had, en dit nog des te meer, omdat hun karakters zoo veel op elkander geleken. Zou het niet kunnen wezen, dat hij te eeniger 106 DE ONBLUSCHBARE VLAM. tijd... iets anders zou gaan verlangen? iets meer afwisselend, iets spiritueelers, iets... niet zoo altijd en altijd gelijk? Het was in het leven toch ook wel veel waard „niet alles vooruit te weten". Je bestaan werd op die manier anders wel heel eentonig, en bood weinig verrassingen, die je toch feitelijk óók noodig had. En vooral: door Hetta zou zjjn kunst niet tot verdere ontwikkehng worden gebracht. Integendeel. Zjj zou hem vasthouden in denzelfden sleur... en ook in zijn geval zou stilstand achteruitgang beteekenen. Carola zweepte hem op, prikkelde zgn energie: zij hield hem jong, hield hem modern; en maakte eigenschappen in hem wakker, die hij niet wist, maar tot zgn vreugde bléék, te bezitten. Hij keek naar de eerste schets, die hij van Carola had gemaakt. Hij had deze laten encadreeren, omdat zij hem een lief souvenir was aan een gedenkwaardig oogenblik. Met zorg en smaak bad hij de ljjst gekozen; om de teekening sloot een donker dof-groen passepartout, en de lgst zelf was van glad, glanzend rood mahoniehout. Carola had zich met zijn keuze ingenomen getoond; en uitnemend kwam het wit en zwart der teekening uit tegen de sober-donkere omlijsting. Carola volgde zjjn bhk, en glimlachte stil. Het was niet moeilijk de gedachten van dien grooten. goeden jongen te raden. Hg overwoog of... hij mettertijd... Maar overhaasten wilde hg zich niet, dat lag niet in zjjn aard. Doch Carola, met haar voortvarende natuur vond, dat hij nu lang genoeg had gedraald. DE ONBLUSCHBARE VLAM. 107 Wacht, zg' zou hem eens een beetje op gang helpen. — Hugo, zei ze, ik moet je 'n bekentenis doen. — Mg... 'n bekentenis? Carola zag zg'n verwarring, en bijna had zij het uitgeproest. Die naïeve kerel verbeeldde zich zeker, dat er van haar kant een liefdesverklaring op komst was. Neen! Hugo! daar moet je niet op rekenen, hoor. Dat zal ik maar aan jou overlaten, dat is wèl zoo aangenaam voor mij. — Ja, zei ze. Je zal je herinneren, dat ik je indertijd heb voorgesteld naar Hetta te gaan. Hjj fronste zijn wenkbrauwen, een rood steeg naar zgn wangen, maar zij zag wel, dat hij niet kleurde van liefde die hg' liever verborgen zou hebben gehouden, maar van onwil, om Hetta met haar te bediscussieeren. — Je zei toen: Om alles ter wereld niet. Maar... ik heb 't toch gedaan. Hg' keek haar aan, werkelijk boos; toen verzachtte zich opeens zg'n blik, en Carola las heel duidelijk in zg'n gedachten: wat 'n goed, hef schepsel ben je toch, Carola. Hoe veel meevoelen der en sympathieker dan vele menschen weten. — Je weet, ik vond 't absurd, dat twee menschen gescheiden zouden worden door 'n zoo onbeteekenend voorval. Ik ben dus toch naar Hetta gegaan. Zal ik er je alles van vertellen? — Dat kan je doen, zei hij, zg'n gezicht afwendende. Maar Carola bespeurde heel goed dat alleen mannelg'ke nieuwsgierigheid en geen diepere belangstelling hem tot dit antwoord dreef. 108 DE ONBLUSCHBARE VLAM. — Zoodra ik haar zei, dat ik haar over jou kwam spreken, verstrakte haar gezicht. En ze zei met klem: — Er bestond niets tusschen Hugo en mij. — Dat had ik je toch óók gezegd? — Nu ja, nu ja: Liefde die haar voorwerp verloochent, verraadt zich ontegenzeggelijk, — die waarheid stond bijna honderd jaar geleden al in de Camera. Ik stoorde me er natuurlijk niet aan, en vertelde haar, wat ik tegen jou had gezegd, maar dat je me had willen beletten naar haar toe te gaan. „Zoo zgn de mannen", zei ik. Enfin, nadat we nog wat hadden gepraat, zei ze: — Ik kan jou natuurlijk óók niets vertellen. Maar, och, Carola, als je alles wist... natuurlijk is de heele zaak onschuldig, en ik vind 't onverstandig van Daluan om niet alles aan Venetia te vertellen. Maar als Venetia niet genoeg van Daluan houdt om hem te vertrouwen... En dat gezegde sloeg ook op jóu, Hugo. — Ik had je toch gezegd... begon hij ongeduldig. Maar Carola gaf geen acht op zjjn onderbreking. Zij moest nu het eigenlijke zeggen... — En toen ik zou weg-gaan, zei ze tegen me: — Ik mocht hem graag. Maar 'n man, die me niet volledig vertrouwt, zou ik nooit kunnen liefhebben. Nooit. Het viel Hugo niet mee, dat Hetta alleen maar: Ik mocht hem graag, had gezegd, Carola merkte het heel goed, en het amuseerde haar. — Zoo, heeft ze dat gezegd. Och, je had 't vooruit kunnen verwachten. Waarom ging je eigenlijk, Carola? DE ONBLUSCHBARE VLAM. 109 Haar feitelijke drijfveeren kon zij hem niet openbaren. Zelfs vond zij het wat voorbarig om te zeggen: omdat je gecharmeerd begon te raken op mij. Een man als Hugo moest niet merken te worden geleid, zijn daden moesten uit hemzèlf komen, vond hij natuurlijk. Ze zei diplomatisch: — Je weet 't, Hugo, waarom; ik heb 't je laatst gezegd. En zij keek hem aan met een zacht-lieven blik... Maar nog was het oogenblik der declaratie niet gekomen. Want... overhaasten wilde hjj zich niet. Dit lag niet in zjjn natuur ... NEGENDE HOOFDSTUK. I. Hetta reisde terug, na haar verblijf op Hamont, van Maarssen naar den Haag. Het was avond. Stil leunde haar hoofd tegen het kussen-beschot, en zij hield haar oogen gesloten. Zoo was het dus tóch mogelijk, dat zij terug-ging naar den Haag, waar welhcht een ontmoeting met Hugo, — met Hugo en Carola, haar wachtte. Zjj leed nog steeds. Te veel had zjj van Hugo gehouden, om niet diep de smart te voelen van zijn gemis. Zóóveel hield zij van hem, dat zij allen jonkvrouwelijken schroom op zij had gezet, en immers zélve naar hem toe was gegaan. En, ach, wat was zjj gelukkig geweest in dien tijd ... Zoo onbezorgd en heerlijk gelukkig; als een kind had zjj van haar vreugde genoten, — en slechts een enkele maal was een angst door haar heen gevlaagd: ben ik niet te gelukkig? is 't niet te veel? En toen zjj dat dacht, was het noodlot al bezig in te grijpen ... Het verbhjf op Hamont had haar wel veel rustiger DE ONBLUSCHBARE VLAM. 111 gemaakt. Zg' had nu geleerd te berusten; en ... zij kon weer werken met lust. Eens op een dag, toen zij eenzaam en verloren over het landgoed dwaalde, was zjj verrast geworden door juichende kinderstemmen. Zg kwam nader, en zag, hoe op een verscholen plek in een boschje, de kinderen van den tuinbaas een schommeltje hadden opgehangen, en bezig waren daarmee te spelen. Haar schildersoog vond genoegen in het levendige, lieve en lichte van dit tooneel; zg was onwillekeurig nog eens terug gekomen, en had ten slotte haar schetsboek meegebracht. De kinderen waren niet verlegen voor haar, en verdrongen zich rond haar, terwijl zjj teekende, om het wonder, dat zij daar zoo één voor één op het papier verschenen, van zoo dichtbij mogelijk gade te slaan. Zij had nog niet veel kinderen geteekend. Toevallig waren kinderportretten in haar practjjk weinig voorgekomen. Nu merkte zjj, dat zij ook in het weergeven van het vlugge, lenige dat een kind heeft, voldoende bedreven was. En zjj dacht: op dit genre zal ik me meer gaan toeleggen. Het zal een overgangsstadium zgn naar mgn gewone werk, waarin ik in den laatsten tijd zoo'n tegenzin heb gekregen. En ik begrijp nu ook wel, hoe dat komt. Ik kon me tegenover de volwassenen, als ik ze schilderde, niet góed houden. Ik was bang voor hun vorschende oogen, bang voor hun belangstelling, bang voor hun medelijden. Ik was nooit onbevangen, ik bestudeerde mijn houding, ik luisterde naar den klank van mjjn stem; de uitdrukking van mgn oogen hield ik zorg- i 112 DE ONBLUSCHBARE VLAM. vuldig onder controle; ik moest oppassen, dat ik me niet verried, me dwingen wel eens te lachen, en me niet vergissen in de antwoorden, die ik gaf. Met kinderen hoef ik mijzelf geen dwang op te leggen; zij merken het niet, als ik wat verstrooid ben of wat triest; zij willen niet dat ik spraakzaam ben, zij eischen geen bijzondere aandacht als ik niet gestemd ben om die te geven; en vooral ze doen me geen nieuwsgierige vragen, en worden nooit onbescheiden. De kinderen van den tuinbaas werden allen door haar geconterfeit. De oudste, Truitje, met de korte, strookleurige haren, de linksche Teunis op zg'n zwartgeverfde klompen; de kleine Tonia met haar blozend appelsnoetje, en Gerritje in haar houten wagen. En hoe meer zjj werkte, hoe meer genoegen zij er in vond, en zjj had het blij aan haar moeder bekend. De verdere dagen op Hamont gingen rustig voorbg. Zij voelde hoe haar scherpe, bijna onduldbare pijn overging in een zacht-weemoedige resignatie. Zg' kon nu over Hugo denken, zonder dat een drang om het uit te krg'ten haar overweldigde. Zg' kon nu, zonder in radeloozen opstand te komen, de gedachte dulden, dat Hugo nooit in werkelijkheid van haar had gehouden, en dat de teleurstelling, die zij nu leed, in eerste en laatste instantie aan haarzelf was te wijten. Toen hg nog niets om haar gaf, nooit over haar dacht hield zg al van hèm. Zij had toenadering gezocht, en onder een valsch voorwendsel nog wel, namelijk dat zjj niets anders wilde dan een kameraadschappelijken omgang, terwijl zij naar hem toeging in de hoop, dat hij zou leeren li DB OHBLUSCHBARE VLAM. 113 van haar te houden. Hij was aan haar omgang gewend geraakt; zij konden het uitstekend samen vinden; en hij was zich gaan verbeelden haar hef te hebben. Als dat inderdaad het geval was geweest, zou hjj dan zóó gauw en om zulk een betrekkelijke kleinigheid hebben kunnen afzien van haar? Immers neen. Wanneer er niets tusschenbeiden gekomen was, dan... Maar zouden zij lang gelukkig gebleven zijn met zoo'n opgelegde hefde van zijn kant? Dat was de vraag. Zjj was heel eerlijk tegenover zich zelve, en spaarde zich niet, en schroomde niet de waarheid onder de oogen te zien. Misschien zou zij hem eerlang zijn gaan vervelen, en wenschte hg iets anders, iets vievers, spontaners, een natuur, die niet in alles zóózeer op de zijne geleek ... Deze gedachte was bitter, maar gaf haar tevens eenigen troost. En leerde haar in elk geval berusten. Als hij haar diep en echt en heelemaal uit zichzelf had hefgehad, dan zou niet de eerste de beste aanleiding voldoende zijn geweest om hen te scheiden. Natuurlijk niet. En daar zij sterk en trotsch genoeg was om de dingen in te zien, zooals zij waren, vond zij ook de kracht om haar smart te dragen, en zou zij wel langzamerhand geheel leeren berusten. Voor zij weg-ging had zjj nog een gesprek met haar moeder gehad. En deze had haar kind nu terug durven laten gaan naar den Haag; zij had het wel geweten, dat door Hetta's gezonde geest het geschokte evenwicht vanzelf hersteld worden zou. De Onbluschbare Vlam. II. 8 114 DE ONBLUSCHBARE VLAM. Een groote gerustheid gaf het Hetta, dat zij weer verlangde naar haar kunst. Haar lusteloosheid, haar onmacht was haar een zoo bitter verdriet geweest. Als zij haar kunst maar behouden mocht, dan zou zij wel kunnen voortleven, stil en geresigneerd. De trein denderde daverend over de rails. Hetta keek uit het raampje, en heel in de verte zag zij reeds de pinkende lichtjes van den Haag. Over enkele minuten was zij weer thuis... Zij zuchtte... gemakkelijk zou zij het niet hebben in 't eerst... maar aldoor herhaalde zij in zichzelve het gezegde harer moeder, dat haar tot een kracht-spreuk geworden was: Altijd helpt je de tijd. De eerste donkere huizen der buitenwijken vlogen reeds aan. De trein repte zich razend, bonkte met metalig geweld over de wisselsporen, en slaakte den langen giergil van zijn aangehouden gefluit. De overkapping van het station welfde zich reeds over de eerste wagens heen... nog een oogenblik... en bedaarder ging de, in zjjn vaart geremde trein glijden langs het perron. Doch toen ... wat gebeurde er... een schok, zoo heftig, dat de opgestane reizigers op de banken terug-tuimelden... Een geschreeuw, getier verhief zich... hollende menschen haastten zich langs het station... de vast-geklemde portieren werden met moeite open-gerukt... en Hetta, bevende over al haar leden van den hevigen schrik, klom de trede af naar het perron. SneUe, nerveuse vragen klonken uit de tegen elkaar aanbotsende menschen op: Dl ONBLUSCHBARE VLAM. 115 — Wat is er gebeurd? — 'n Ongeluk? — Wat is 't! Waar! Verderop zag Hetta een zwarte, wriemelende menigte ergens mee bezig ... zij wist niet, wat men daar deed ... zjj kon niets zien ... Maar een plotselinge stem bracht de opheldering: — 'n Man heeft zich voor de trein gegooid! Hetta's gevoelig hart werd doorschokt van innig medegevoel. Een levensmoede... voor wien zgn bestaan te zwaar was geworden... die niet zooals zij sterk genoeg was geweest om meester te bljjven over zijn lot. Onwillekeurig, in een aandrang van meegevoelende sympathie, snelde zjj naar de bewegelijke groep: treinbeambten maakten juist vrg baan voor degenen, die den man van de spoorbaan hadden weg-getild, met een huivering zag Hetta het bebloede, inerte lichaam in de handen der helpers. — Is hg' dood? stamelde zjj. Niemand antwoordde haar. Zij deed nog een schrede naderbij ... en toen ... loodzwaar scheen haar bloed opeens te worden en haar te bannen op de plek, — zg' had Remil van Exloo herkend. De volgende seconde had zij haar daadkracht herwonnen. — Ik ken hem! riep zjj. Ik weet wie 't is! En gehoor gevende aan een impuls, waarover zg zich later verbaasde, beval zg: — Ik heb 'n auto aan 't station. Breng hem daarheen. Hoe het gebeurde zou zij niet kunnen zeggen. 116 DE ONBLUSCHBARE VLAM. Maar kort daarna reed de auto in ijlende vaart naar haar huis. De gekwetste lag op de bank, volkomen bewusteloos, ondersteund door baar en door een geneesheer, die toevallig aan het station was geweest. Waarom naar haar huis? Zjj zou het niet kunnen zeggen. Of... misschien ... wist zjj het wèl. Het was een grenzeloos medelijden met den armen jongen dat haar dreef... met den armen jongen, die niet als zij de kracht bezat om verder te leven... — Is hg famihe van u? vroeg meewarig de dokter. — Ja, antwoordde Hetta, om verdere vragen en uitleggingen te voorkomen. En hij heeft niemand anders hier in de stad. Hij woont heel alleen. De dokter vroeg niet verder. Met den chauffeur samen droeg hij Remil naar binnen, waar hij werd neergelegd op den grooten divan in Hetta's atelier. En toen begon het onderzoek. Geen oogenbhk verloor Hetta haar bedaarde welberadenheid. Zij haalde kommen en water, doeken, watten en windsels. Zij hielp den dokter, de kleeren los te snijden, en bette met een lauwe spons het bloed van het doodsbleeke gezicht. Zij was in staat alle aanwijzingen van den dokter te volgen, en toen eindelijk het onderzoek was afgeloopen, gaf de conclusie haar eenige verlichting. Remil was niet levensgevaarlijk gewond, ofschoon de geheele rechterkant van het lichaam deerlijk was gekneusd. Zjjn schouder, zgn arm, zjjn been hadden leelijke fracturen, er waren een paar ribben gebroken, en nog verschillende kleine kwetsuren had hij opgeloopen. Maar alle edele deelen waren intact DE ONBLUSCHBARE VLAM. 117 gebleven, en er was geen enkele reden, waarom hij niet volledig herstellen zou. — 't Is 't beste, zei de dokter, hem naar 't ziekenhuis te laten vervoeren, daar kan hij direct chirurchisch worden behandeld. Hetta keek naar Remil's gezicht. Het arme hoofd lag wat schuin naar den linkerschouder gezakt; een loodblauwe kleur bedekte voorhoofd en wangen, — hij leek een stervende... en opeens werd zjj bevangen door de bijgeloovige vrees, dat hjj werkelijk sterven zou, wanneer zij hem nü van zich het gaan. Zij had hem gered, — en zjj zou hem aan het leven terug-geven: a better and a tuiser man. Zij het den dokter alle maatregelen nemen, een chirurg met zgn assistent en pleegzusters ontbieden, en toen dit alles was gebeurd, en de behandeling, die uren duren zou, een aanvang nam, trok zij zich terug in haar kamer en vroeg zich in verwondering af, wat haar bezielde tot dit ongewoon gedrag? Medelijden was het, grenzeloos medeljjden. En zooals zjj vroeger in haar geluk zoo graag goed had willen zjjn jegens iedereen, zoo voelde zjj thans in haar smart een dringende behoefte om te helpen wie hetzelfde leed droeg als zij. Eén oogenblik had zij het zich voorgesteld, wat het wezen moest voor Remil, om te ontwaken uit zijn bewusteloosheid in een vreemde ziekenzaal, en onmiddellijk was haar besluit genomen. Zjj zou hem niet weg-zenden, den jongen, die het noodlot op zoo zeldzame wijze in haar handen had gevoerd; zij voelde het, als ware hij door een onbekende macht 118 DE ONBLUSCHBARE VLAM. aan haar toevertrouwd, en zij zou zich van haar taak kwijten in innigste toewijding en zorg. Zij zat stil op haar kamer. Aan slapen dacht zij niet; een kalme helderheid was in haar geest... en met een rustige blijdschap wist zij opeens, dat zjj, na uit den trein te zjjn gestapt, geen enkele maal nog aan Hugo had gedacht. Zjj was een beetje verbaasd maar zeer verheugd. De gedachte aan Hugo had haar in de laatste weken onophoudeljjk vervolgd en martelend afgemat. Er was geen handeling, die zij kon doen, geen ding, dat zjj kon zien, of zij dacht daarbij aan Hugo, Hugo. Zij had zich meermalen voorgehouden dat het iets ziekelijks werd, maar wat hielp het ? Haar zenuwen waren nu eenmaal heftig aangetast, en niet zoo gemakkelijk te genezen. Wanneer zij niet op Hamont was geweest, dan zou zij misschien in neurasthenie zijn vervallen. Doch ondanks de berusting die zij voelde in haar ziel, was het beeld van Hugo niet uit haar gedachten te verdringen. Aan alle levensgebeuringen van den laatsten tijd was de gedachte aan Hugo verbonden. De details harer kleeding, haar handschoenen, hoeden, shawls was zij gewoon geraakt aan zijn oordeel te onderwerpen; haar uitgangen en bezoeken, het aannemen van invitaties, het arrangeeren van een kleine partij bij haar aan huis, — alles geschiedde met medeweten van en in overleg met Hugo... Zij had er zeer tegen-op-gezien haar ateher te betreden. Daar waarde de aanwezigheid van Hugo nog rond, vreesde zij. Zóó vele malen waren zij daar samen geweest, en in zoo kameraadschappelijk- DB ONBLUSCHBARE VLAM. 119 intieme gezelligheid, dat het haar pijn zou doen te weten, daar nu altijd alleen te zullen zijn. En nu?... zonder ook maar een seconde aan Hugo te denken, was zij er binnen-gegaan, en had alle beschikkingen gemaakt. En ook daarna, tot nu toe, had zij niet aan Hugo gedacht. Zij vouwde de handen in innige dankbaarheid. Hoe betrekkelijk gelukkig zou haar leven nog kunnen worden, als zij bevrijd werd van de dwangvoorstelling aan Hugo ... Arme Remil! Arme, zwakke jongen. Zij zou en wou er al haar krachten aan wijden om hem te helpen, niet alleen lichamelijk, maar vooral ook geestelijk. Zij zou hem ondersteunen met haar kracht, totdat hij eindelijk weer het leven in zou kunnen, zou durven gaan, zooals zij. Zij zat heel stil, met gevouwen handen en gesloten oogen. Maar slapen kon zij niet. Zij zou ook niet hebben gewild. Zij wilde deze kostbare momenten, waarin zij zich voor het eerst in langen tijd weldadig bevrijd voelde van den loodzwaren druk harer gedachten aan Hugo, geheel doorproeven. Zij was aanstonds overeind, toen er aan haar deur werd geklopt. — Wilt u nu eens komen kijken ? vroeg een der doktoren. Zij kwam. De pleegzuster had alle sporen der behandeling weg-geruimd. En in het doodstille atelier lag op den divan uitgestrekt het doodstille lichaam van Remil; vreemd speelden de kleurige glanzen der electrische zijden ballons over zjjn vreemd gezicht. Ja, vreemd. Zij herkende het nauwelijks. De vale 120 DE ONBLUSCHBARE VLAM. gelaatshuid scheen strak over de jukbeenderen gespannen ; diep lagen de dichte oogen onder het kille voorhoofd, de lippen waren een fijne, kleurlooze lijn. Hij was geen oogenblik tot bewustzijn gekomen. Van de behandeling zijner gebroken ledematen had hij niets gemerkt. En nu lag hij daar, wit gewikkeld in stijve gipsverbanden, als een levenlooze pop zonder besef. Hetta staarde op het beweginglooze lichaam neer, en er kwam haar een prop in de keel. — Hoe is het mogelijk, hoorde zij de eene der doktoren zeggen, dat hij niet compleet vermorzeld is. — De trein had al aanzienlijk vaart geminderd, antwoordde de andere. Dat is zjjn behoud geweest. Toen wendde hij zich direct tot Hetta, die daar stond, geheel bevangen in haar aanschouwing. — Freule, ik ben verplicht u te zeggen, dat de verpleging van de patiënt geen kwestie is van dagen, maar van weken en maanden. Zoudt u werkelijk niet beter doen, hem naar 't ziekenhuis te laten brengen ? Stom schudde Hetta het hoofd. Dat niet. Dat nooit. Hem niet aan zijn lot overlaten, nu zjj zich eerst zijner had aangetrokken. Maar ook zij zag zeer goed de moeilijkheden in eener langdurige verpleging bjj haar aan huis. En toen opeens had zij de oplossing gevonden. Hamont! Op Hamont, dat wist zij zeker, zou Remil liefderijk worden ontvangen. Op Hamont droeg zij niet alleen de verantwoordelijkheid van zgn verzorging. Op Hamont stond zij niet bloot aan de lasterpraat van de wereld... DE ONBLUSCHBARE VLAM. 121 — Luister u eens, zei ze. Zou hij vervoerd kunnen worden naar Maarssen bjj Utrecht? Op Huize Hamont daar, wonen m'n ouders. — Met 'n zieken-auto, zeker. — Zoudt u dan daarvoor willen zorgen? — Als u mij zegt wanneer, zal ik maken dat alles in orde is. — Ik moet eerst naar huis schrijven, dus vandaag niet meer, morgen, zei Hetta. De dokter beloofde alle voorzorgen te zullen nemen; zij spraken een uur af, en kwamen overeen, dat de pleegzuster de reis meemaken zou, en zoolang blijven als noodig geoordeeld werd. Ook zou de dokter schrijven aan een collega in Utrecht en dezen volledig op de hoogte brengen van het geval. Direct zette Hetta zich aan haar bureau, en schreef aan haar moeder. In korte woorden vertelde zij haar wat er was gebeurd, en deed zij een beroep op haar gastvrije hulp. „Ik weet wel, moeder, dat zoo'n zieke in huis oneindig veel last en omslag geeft. Toch durf ik u zjjn opname vragen. Hij is, u begrijpt mij wel, op dezelfde wijze als ik ongelukkig geworden. Maar hij heeft niet de kracht gehad boven zgn lot te staan. Het toeval, dat ik juist aan het station moest zjjn, zie ik niet als een toeval, maar als een soort van voorbeschikking dat ik hem helpen móet." Zij meldde het uur van hun komst, gaf nog eenige aanwijzingen, en het den brief dadelijk posten. 122 DE ONBLUSCHBARE VLAM. Toen was het haar, alsof zij nog iets had te doen, maar zij wist niet wat. O, ja, naar zijn kamers gaan in het Noordeinde, om daar bericht te brengen. Zjj ging erheen; en vertelde het voorgevallene, het den schijn gevende van een ongeluk, aan de mevrouw bij wie Remil woonde. En deze zeide: — Ik begreep er niets van. Ik dacht: meneer van Exloo zal toch niet plotseling op reis zijn gegaan ? Alles op zijn kamers is zoo ordelijk afgesloten, alsof hjj niet van plan was, gauw terug te komen. Hetta huiverde, doch ging niet verder op deze woorden in. Zij gaf het adres op van Hamont, verzocht dat er een boodschap naar het Ministerie van Koloniën zou worden gezonden... en geloofde toen wel alles te hebben gedaan wat noodig was. En opeens overviel haar een zoo groote afmatting, dat zjj in de auto, die haar terug bracht naar huis, bijna sliep. Zij kon niet meer, zij begaf zich, thuisgekomen, dadelijk naar bed, en sliep uren aaneen. Den volgenden dag was zij evenwel weer vaardig en kloek en bereid om haar taak te aanvaarden. In Remil's toestand was geen verandering gekomen. De dokter constateerde echter geen koorts en een normale hartswerking, en de tocht mocht gerust worden gewaagd. Het gaf Hetta een vreemde gewaarwording, toen de zieken-auto stilhield voor haar huis, en de dragers Remil op den brancard naar binnen schoven. En toen de zuster en zij waren ingestapt, en het gevaarte weg-suisde, wist Hetta, dat dit de vreemdste gewaarwording was, welke zjj ooit van haar leven had doorgemaakt. DE ONBLUSCHBARE VLAM. 123 De heele lange tocht ging haar als een droom voorbij. De zuster trachtte een gesprek gaande te houden, en vertelde eenige interessante ondervindingen uit haar practijk, maar het kostte Hetta de grootste moeite er haar aandacht bij te bepalen. Haar oogleden waren zwaar als lood, het was of haar hersenen in 't geheel niet meer werken wilden, en of al haar leden geradbraakt waren, zoozeer deden ze pijn van vermoeidheid. Als een slaapwandelaarster betrad zij na een reis, die dagen en nachten en nachten en dagen scheen te hebben geduurd, haar huis, en het zich door haar moeder, die zag, hoe ontdaan zij was, dadelijk te bed brengen. Een paar dagen waren er twee patiënten op Hamont, ofschoon de eene, Hetta, weinig zorg vereischte. Zij sliep bijna onafgebroken door, en haar moeder was dankbaar voor deze weldadige reactie na de zenuwcrisis, die haar kind had doorgemaakt. Zij wist, dat deze toestand het normale gevolg was op Hetta's zenuwspanning van den laatsten tijd, en zij wist dat als haar kind weer tot het normale leven terugkeeren kon, haar handen niet leeg zouden staan; in de naaste toekomst zou het herstel van Remil haar levensdoel zjjn. Telkens als zij even uit haar dofheid ontwaakte, vroeg Hetta: — Hoe gaat 't Remil? maar zij deed deze vraag eigenlijk zonder diep besef van wat zij vroeg. Doch toen zij beter begon te worden, en zich met bewustheid hoorde vragen: — Hoe gaat 't Remil? bezon zjj zich eensklaps, en dacht: Al dien tijd, al dien tijd, dat ik in een geestelijk 124 DE ONBLUSCHBARE VLAM. niet volkomen helderen toestand verkeerde, ben ik niet van Hugo vervuld geweest. Remil en zijn lot heeft de gedachten aan Hugo uit mij verdreven. De atmosfeer om mij heen is van Hugo bevrijd. En zjj dacht in diepe erkentelijkheid: Nu is 't me mogelijk verder te leven... De eerste maal dat zij Remil weer zag, gaf het haar een schok, hem niets verbeterd te vinden. Integendeel, hij scheen nog angstwekkender vermagerd; de slapen waren ingevallen, en door zijn ivoorwit verbleekte gezichtshuid blauwden flauw de aderen heen. Loodgrauw waren de leden, die op de oogen schenen te drukken, en de lippen leken grijs en droog. Toch waren de dokter en de zuster volstrekt niet ontevreden. De pols was normaal, het hart werkte geregeld, en hij werd op krachten gehouden door middel van staal-injecties. Maar tot bewustzijn was hjj nog niet gekomen. De zuster verzekerde Hetta, dat dit de beste toestand was, daar hij anders misschien gek zou worden van de pijn, en hevig lijden zou door zijn ongemakkelijke houding wegens al de gipsverbanden, die het hem onmogelijk maakten zich maar even te bewegen, of zelfs maar om ruim adem te halen. En Hetta begreep, dat Remil's toestand een lang geduld vereischte. En nu zij zelve weer gewoon denken kon, speelde het wel eens door haar hoofd: Hoe zal het zijn, als hij ontwaakt? Hoe zal hij zich dan voelen... ? en een vage onrust voor dat oogenblik begon haar onwillekeurig te vervullen. DE ONBLUSCHBARE VLAM. 125 II. Toen Daluan na zijn strijd met Venetia alleen was achtergebleven, en hij nog neerzat, gebroken, verdoofd, niet in staat den omvang van de ramp die hem getroffen had, te beseffen, werd hem een schrijven van haar gebracht. Hjj zat ermee in zgn handen als een verdwaasde. Welke nieuwe smart zouden haar woorden over hem brengen? Was hij nog niet genoeg neergemokerd door het lot?... Wat wilde zg nu nog van hem? In zgn diepste zieleverte voelde hg, niet anders te hebben kunnen doen, dan hg had gedaan. In zgn doffe, verwarde brein rustte half-onbewust het besef, dat hij goed had gedaan, — èn dat hij niet anders had gewild. Hij moest zegevieren over wat verkeerd in haar was. En als hij haar niet kon overwinnen... zou hg haar nimmer winnen... Zg had niet weg moeten gaan. Toen hij, die zichzélf ten onder had gebracht, en daardoor sterker bleek dan zjjn kwade gewoonte... haar wees om heen te gaan, was het eenig-mogelijke bescheid der hef hebbende vrouw geweest: te blijven en haar ongelijk te bekennen. Maar zjj was gegaan. Haar zelf-hefde was grooter dan haar liefde voor hem. Doch het was goed, dat hg dit wist. Hij móest het weten. Want zoo eene kon zjjn vrouw niet zjjn. En nu had hij haar brief in zjjn banden. Wat stond er in? Wat zou zg hem nu nog aan kunnen doen? 126 de onbluschbare vlam. Het kwam in hem op den brief neder te leggen en niet te lezen. Wat zou 't geven ? wat gaf alles nog ? Maar eer hij het wist, hadden zijn vingers het couvert al los-gemaakt, en las hij met brandende, gretige oogen: Ik haat je, ik haat je zoo vreeselijk, dat ik je schrijven moet, wil ik niet stikken in mgn haat. Ik haat je, omdat ik je liefheb, je zoo vreeselijk liefheb, dat ik je haat. Ik haat je. Ik haat je. Ik heb je hef. Ik zou 't je wel willen toeschreeuwen, dat ik je hefheb, dat ik je haat. Maar ik kom nóóit meer bjj je» dus moet ik 't je wel schrijven. O! Daluan! we hadden zoo gelukkig samen kunnen zijn. Maar je hebt niet gewild. Je hebt me de deur gewezen, mij de deur gewezen, — als ik daaraan denk word ik gek van woede en drift. Ik kom daar nooit overheen. En daarom schrijf ik je. Want je moet 't voelen, je moet 't beseffen, hoe je me beleedigd hebt, en 't moet je spijten. Dat is de reden waarom ik je schrijf. Je moet voelen, hoe schandelijk je me behandeld hebt. 't Was vreeselijk. Ik ben er ziek van, ziek... en ik haat je, ach, waarom heeft 't zóó moeten zgn. We waren zoo gelukkig, dat oogenblik, dat eene oogenblik... En ook daarom haat ik je omdat dit oogenblik je niet heeft belet, je zóó te gedragen. Ach, Daluan, ik ben zoo bitter, bitter bedroefd. Venetia. DE ONBLUSCHBARE VLAM. 127 Terwg'1 hg' las, was het hem, alsof een electrische stroom uit den brief in zg'n lichaam voer. Alles klopte en trilde aan hem; hg' was zóó opgewonden, dat hij haast geen adem kon halen van het woest naar zgn hart stuwend bloed. Die woorden, die wilde woorden, — ze waren het bewijs van haar liefde. Hg' begon opnieuw den brief te lezen en merkte toen den inhoud reeds van buiten te kennen. Maar hg' las toch verder, en wederom begon hg' van voren aan, en nog eens en nog eens, om den wellust te ondervinden haar schrift te zien, en zich haar daarbg' voor te stellen zooals zij in razenden toorn te schrijven zat, in blinde woede... in bhnde liefde... Zg' moest hem haar liefde bekennen, of zij zou sterven. Zg' kreet haar liefde uit, en haar trots noemde die hefde haat. Zij was gekrenkt in haar zelf-gevoel... maar zij had willen blijven, zjj zóu haar ongeljjk hebben bekend, indien hg' haar niet de deur had gewezen. En toch had hjj daarvan geen spg't. Door deze daad van manneljjke kracht won hg' haar te zekerder, te eeuwiger. Een laf toegeven aan haar verkeerd verlangen zou mettertjjd scheiding van haar hebben beteekend. Zjj haatte hem, zeide zij. Maar zg' «haatte" hem, omdat zij hem hoogachten moest, omdat hij sterker was gebleken dan zg'. Hg' drukte haar brief tegen zjjn voorhoofd, zjjn wangen, zijn lippen. Die brief... het schoonste geschenk dat zg' hem ooit had gegeven. 128 DE ONBLUSCHBARE VLAM. Zij wist het niet, — nog leefde zij te onbewust, — wat zij, door hem te schrijven, bekende. Zjj wist het niet... maar hij wist het, en uit zijn oogen gleden de tranen van verteedering, van diep geluk. Mijn meisje, dacht hij, mijn liefste, mijn vrouw. De weg hunner liefde was een zeer bewogene geweest. Maar heilzaam voor de ontwikkeling van haar karakter. En ook heilzaam voor hem. Ook zijn karakter moest worden ontwikkeld. Hij was altijd te eenzaam geweest. Nu moest hjj leeren af te zien van zichzelf... zich aan te passen aan een ander leven. Hjj moest zorgen voor haar, waken over haar... en haar hef hebben, méér dan zichzelf. Hij leunde achterover in zgn stoel, en sloot de oogen. Een loome afgematheid deed hem zich voelen, als iemand, die uitgeput is van strijden. En nu eerst wist hij, hoeveel kracht hjj in zgn kamp met haar had verbruikt. Zgn zenuwen lagen lamgeslagen... en zjjn leden voelden zwaar en star. Maar de druk... de druk, die hem zooeven ter aarde had gebogen... waaronder hij niet had kunnen blijven leven, — die druk was van hem weggenomen, en hjj voelde zich geestelijk herboren. En nu ook... doordat hij de boven-menschelijke kracht had gehad Venetia van zich te wijzen, wist hij, zjjn hefde waardig te zjjn, wist hij, haar liefde waardig te zjjn. De hefste. De liefste. Zij was heen-gegaan, doch op hetzelfde moment berouwde zij haar daad. En spontaan en naief schreef zjj hem, onmiddellijk nadat zij was thuisgekomen, en verried haar wroeging, en verried haar hefde. DE ONBLUSCHBARE VLAM. 129 't Moet je spijten, dat je me beleedigd hebt... Dat wilde zg. Maar het speet hem niet... Want deze ééne daad van geweldig zelfbesef vergoedde voor hem zg'n heele leven van daadlooze nutteloosheid. Nu wist hg' waarvoor hij te leven had. Nu wist hij, voor wie hij mocht leven... Mgn liefste. Mgn liefste. M'n god, wat heb ik je lief... Hg' sprong op, gereed om naar haar toe te snellen, zijn hoofd diep neer te buigen voor haar voeten op den grond, en haar deemoedig te zeggen: Beschik over mg. Dx ben van jou. Je kan met me doen wat je wilt... Een siddering van geluk doorliep hem bjj dit élan. Toen hield hij zich terug met inspanning van al zg'n krachten. Moest dan alles vergeefsch zgn geweest. Moest hij zich willoos overgeven in haar macht, nadat hg' zóó gevochten had om meester te blijven over hun beider bestaan ? Hij mocht niet. Hg' mocht niet gaan. Niet na dien brief... Wanneer hij nu ging, — zou alles te niet zijn gedaan. Zijn overwinning zou te loor gaan in een triomf van haar... en rampzalig zou hun beider toekomst zjjn. Het zweet parelde hem op het voorhoofd, hg' klemde zijn kaken vast op elkaar en balde de handen tot vuisten. Nu ... vocht hg' met zichzelf. Met zijn wild verlangen naar haar, met zg'n drang om zjjn hoofd voor haar te buigen en haar te smeeken: Doe met me wat je wilt. Ik ben van jou. De Onbluschbare Vlam. II. 9 ISO DE ONBLUSCHBARE VLAM. Hij voelde het, hoe deze strijd veel erger was, en hem machtiger aangreep, dan zjjn worsteling met haar van dien middag. Toen werd hjj gesteund door zijn trots, en nauwelijks merkte hij, dat het hem moeite kostte de daad te doen, die hen voor altijd kon scheiden. Later, later kwam de reactie, die hem met lamheid sloeg. Nu was het een gevecht met zichzelf als op leven en dood. Zijn verstand en zgn hefde voerden samen een vertwijfelden kamp... en langen tijd wist hjj niet wie het onderspit delven zou. Telkens stortte hij zich in waanzinnigen drang naar de deur, om dan plotseling te blijven staan, hijgend, de vuisten gedrukt op het bonzende hart. Je mag met, je mag niet, fluisterde hij zichzelven toe, heet en ademloos, je mag niet voor jezelf, je mag niet voor haar. En toen zjjn verlangen te machtig werd dan dat hjj het nog kon weerstaan, en hij den knop reeds aanraakte van de deur... kwam eensklaps een verlossende gedachte in zjjn hersenen: Hjj kon haar schrijven. En zgn pen vloog over het blad. Evenals bjj haar vormden zich de zinnen vanzelf, en de woorden kwamen op het papier, hij wist niet hoe... Liefste, hefste, ik heb je hef. Ik heb je zoo ontzaglijk hef, dat ik nu bij je zou willen zgn, met mijn hoofd aan je voeten. Ik ben van jou, je kan over me beschikken, ik ben voor eeuwig je eigendom, ik geef me over aan je macht, ik zelf wil niets meer wezen voor mijzelf, ik wil alleen iets wezen voor en door jóu... DE ONBLUSCHBARE VLAM. 131 Toen kwam hij tot bezinning, en hij schrok. Dat zou immers hetzelfde zijn, als wanneer hij ging? Hij verscheurde het papier en begon opnieuw. In koortsachtige drift, met vingers die beefden van haast, schreef hg', schreef hij voort: O, ik smeek je, Venetia, ik smeek je, mgn hefste: begrijp me. Zie in, dat ik niet anders kon doen dan ik deed. Van dat eene oogenblik heeft onze heele toekomst afgehangen. Als ik toen niet sterk was geweest, zou het onze ondergang hebben beteekend. Maar wat ik ook heb gedaan, je moet weten, dat ik je liefheb, dat mgn heele wezen naar je schreeuwt en schreit, dat ik je noodig heb, dat ik naar je smacht, dat ik je liefheb, je hef heb, je lief... Ook dat was verkeerd. Als hij haar schreef moest het een brief zonder verontschuldigingen zijn en zeer stellig zonder delireerende liefdesbetuigingen. Een brief moest het zg'n van een man, stoer en onwrikbaar, — als van een oppermensch. En wederom schreef hg: Ik dank je voor je brief, Venetia. Je haat me niet. We weten het beiden, dat je me niet haat. Maar je moet het dan ook niet zeggen. Het doet onnoodig pjjn. Je hebt me hef... en ik... dat ik je hefheb heb ik vanmiddag bewezen. Schrijf me wéér... maar niet vóór je goed over je woorden hebt nagedacht, en tot 't besef bent gekomen van mgn gelijk ... 132 DE ONBLUSCHBARE VLAM. O, welk een brief was dit. Als een ijskoude striem in Venetia's van hartstocht gloeiend gelaat. Zóó kon hjj, zóó mocht hij niet schrijven. Hjj ging in zijn hoofd den inhoud na harer woorden. Zij had hem geschreven in laaiende drift, in een uitzinnige opgewondenheid ... en hjj... hjj zou daar zóó op antwoorden ?... neen. Maar kón hij haar dan wel schrijven ? hij wist het, zoo goed alsof hjj nu bij haar was, dat zij ziedde van onmachtigen toorn, van wild berouw, yan een opgeschroefde woede, die zjj uiten móest om niet krankzinnig te worden. Ze voerde een strijd met zichzelf, dien zij alléén uitvechten moest, en hjj besefte, haar daarbij niet te kunnen helpen. 't Was vreeselijk voor hem, — maar hjj mocht haar niet schrijven. Hjj moest het aan haarzelve overlaten, om tot rede te komen. En als dat niet gebeurde, dan... Dan kon zij zgn vrouw niet zijn. Hij was niet hard; integendeel, nog nooit misschien had hjj zich innerlijk zoo zwak gevoeld... zoo zwak van verlangen ... van hefde... Maar nu zjj hem zóó geschreven had... nog zóó ontredderd van geest... nu moest hij haar tijd laten om tot zichzelve te komen. En helpen kon hij haar daarin niet. Hjj mocht haar niet schrijven. Hjj wist, dat zij en hij nu de crisis van hun leven doorleefden. En dat hun heele toekomst afhing van de wijze, waarop zjj deze doorstonden. Hij had zichzelf overwonnen, toen, in het ontzet- DE ONBLUSCHBAHE VLAM. 133 tendst oogenblik van zijn leven... toen hij haar weerstand moest bieden... en toen hij de kracht had gehad, haar de deur te wijzen... om haar, zijn liefste, zijn alles op de wereld, van zich weg te wijzen. Ook zg moest leeren, zichzelve te overwinnen. En zij zou het kunnen ... evenals hij. Want ook zg was sterk, o, bgna even sterk als hij... alleen wendde zij haar kracht voorloopig nog op de verkeerde wijze aan. Maar haar hefde zou zegevieren. Het prachtig moment dien middag... ach, was het vanmiddag geweest, toen zij samen even geheel één waren geweest in schoone zielsharmonie ? was het vanmiddag en niet dagen, weken geleden?... dat oogenblik stond hem daarvoor borg, èn haar komst, haar vrijwillige komst, èn haar brief. Ook haar brief was een bewijs van haar liefde. De onbeheerschte toorn, de wilde woordkeuze was een bewijs harer hefde. Dat zjj dien brief had geschreven èn verzonden. De heele brief was een klacht van liefde, een vragen, een bidden, een smeeken om liefde... en haar betuigingen van haat waren een acces van ... hefde. Geduld, geduld, maande hij zichzelven aan. Nu gold het, sterk te zgn in de eerste plaats. Nu gold het voor hem: zichzelf te overwinnen voor de tweede maal. En misschien kostte deze overwinning hem nog meer geestelijke en lichamelijke inspanning dan den eersten keer. Want hjj snakte, naar haar toe te vliegen, en haar zgn hefde te belijden in deemoed en innigheid ... 134 DE ONBLUSCHBARE VLAM. Maar hij moest wachten ... wachten. Hij klemde zijn handen samen, en sterk sloten zich zgn tanden opeen: hun heele toekomst stond op het spel... geduld moest hij hebben, geduld. Den heelen nacht had hij getobd met zichzelf. In den doodstillen nacht was zijn verlangen hem als een koorts naar het hoofd gestegen... en hij kon zich slechts van tijd tot tijd even tot rust brengen, door zich te beloven, dat hij den volgenden morgen zoo vroeg mogelijk naar haar toe mocht gaan. Doch dan verzette zich weer zgn onwrikbare wil, en de strijd begon opnieuw. Hij wou haar schrijven. Herhaaldelijk sprong hij uit bed, met de eerste beginregels van zgn brief in zijn brein ... maar in blinde drift sloeg hij zich dan voor het hoofd, en smaalde zich om zijn zwakte. En eindelijk wierp hij zich voorover op zgn bed en drukte zgn hoofd in de kussens, en steunde en snikte... want heel goed wist hij, welk een hoog spel hij speelde, met zijn leven als inzet... en zelfs misschien met het hare ... Nog was zij van hem... en door haar brief had zij hem de kans gegeven haar te behouden... Wanneer hjj die kans versmaadde ... De onrust kroop hem met verstikkende kracht naar de keel. Hij mocht hun beider leven niet zoo roekeloos in de waagschaal stellen. Hjj moest naar haar toe ... Maar telkens weer verbood hem zijn verstand met onverbiddeljjken wil: Je mag niet. Je wéét, dat je niet mag. Je vecht voor haar, nog meer dan voor DB ONBLUSCHBARE VLAM. 135 jezelf. Voor de vorming van haar karakter ... voor de wording van haar, tot een nobele, goede vrouw... En toen hjj eindelijk, uitgeput van deze vreeselijke nachtwake, 's morgens even in sluimer was weg gezonken, werd hjj dadelijk daarop gewekt, en werd hem, zooals gewoonljjk, zijn post gebracht. Bij den eersten oogopslag had hjj het gezien... Een brief van haar. Zjjn hoofd duizelde. Een afscheid ? of de belooning voor zgn te zwaren strijd? Hjj durfde het couvert niet openen, maar hij opende het toch, en las met schemerende oogen: Waarom ben je niet gekomen? Ik heb je verwacht, ik wist dat je komen zou. Maar je bent niet gekomen. Uren, uren heb ik gewacht. Besef je wat dat is? Wachten? wachten? als alles in je brandt en beeft, wachten, als je keel wordt toegeknepen van angst en verlangen, wachten, dat je gek maakt, — wanhopig, wanhopig wachten? Je bent niet gekomen. Jij, die me hefhebt, je bent niet gekomen. Wou jjj nog zeggen, dat je van me houdt? Je bent 'n egoïst, een harde, koude, wreede egoïst. Je hebt me de grootste beleediging aangedaan, die een man een vrouw aandoen kan... ik heb je geschreven, dat je spijt moest betuigen, ik ben zoo krankzinnig geweest, je daarom te vragen... O, God, o, God, dat ik dat heb gedaan, ik, ik, Venetia, die nog nooit om iets heb gevraagd... En toch ben je niet gekomen. Ik ben te ellendig om te 136 de onbluschbare "vlam. schrijven, maar dit moet je toch weten, Daluan, dat jij ... die me liefhebt... me zoo hebt doen lijden, als ik nog nooit in m'n leven geleden heb. Ik ben zoo slap, zoo doodvermoeid, ik kan niet eens meer huilen. Je bent niet gekomen... En dat na vanmiddag. Was dat vanmiddag? dat je lag met je hoofd aan mijn borst, toen we zoo gelukkig waren, als ik niet dacht, dat een mensch kon zgn. Toen geloofde ik aan je hefde. Een uur later... heb je me de deur gewezen. 0, ik schaam me 't neer te schrijven, o, ik schaam me er aan te denken. Dat je dat hebt gedaan ... dat je dat hebt kunnen doen. Heb je nog geen spijt? Is al mjjn lijden voor niets ? Ik heb je toch nog geschreven. Maar je bent niet gekomen ... Daluan, Daluan, heb je me hef? Bewijs 't me dan. Ik heb je getoond, je lief te hebben, door vanmiddag bjj je te komen, ben jij te trotsch, om me óók je liefde te toonen? Bewijs me, bewijs me je hefde ... Venetia. Hij zat in diepe verzonkenheid, met het hoofd in de hand geleund. Bad zij gelijk? of niet? Had hij gelijk?... of niet? Hij wist het niet meer, of hij goed deed of verkeerd. Na dezen brief... verloor hij zjjn zekere weten. Hij waagde te veel, door niet naar haar toe te gaan. Hjj voelde het: hij zou haar verhezen. Haar trots was even sterk als zjjn wil. En die DB ONBLUSCHBARE VLAM. 137 twee geweldige machten botsten tegen elkander op, en van wijken wist geen. Moest hij, terwille van zijn hefde, zijn wil verzaken, zijn wil, dien hij goed wist te wezen? Dat kon hij niet. Het zou een verloochening zijn van het beste in hem. Bewijs me, bewijs me je hefde... Die bede ... die hartroerende klacht van haar... de trotsche, eigengerechtige... roerde hem tot in het diepst van zijn ziel... Hij moest gaan. Hjj moest haar troostend in zjjn armen nemen, haar sussen en kussen als een kind... Was het niet genoeg ? Had zij niet genoeg geleden ? ... Zij vroeg het zelf. Zij bekende het zelf: te hebben geleden. En zij had al zoo veel gedaan. Zij was uit zichzelve bij hem gekomen ... Nadat hjj ... haar de deur had gewezen... had zij hem geschreven... en nu wéér zond zij hem een brief... Verwachtte hij niet te veel van haar?... Verwachtte hij niet het bovenmenschelijke, het boyenvrouwelyke van haar ?... Dat hij haar de deur had gewezen, was haar grootste grief. En juist deze daad beteekende voor hèm de krachtigste, moedigste daad van zjjn leven. Hij droeg er roem op... en zij wilde, dat deze handeling hem spijten zou, dat hij er zich voor zou schamen... Dat was het punt, waarop alles hokte. Dat was de reden, waarom hij niet naar haar toe-ijlde, en deemoedig het hoofd legde in haar schoot. Wat hij het hoogste en mooiste in zichzelven rekende, achtte zij het laagste. En zoolang hun inzicht in deze kwestie 138 DE ONBLUSCHBARE VLAM. niet hetzelfde was... konden zij niet samen-gaan. Het was ontzettend om dit te constateeren... maar het was beter de dingen onder de oogen te zien, dan zich te vleien met valsche voorstellingen. Misschien zou dit conflict blijken voor hen beiden doodelijk te zjjn ... maar beter een plotseling einde dan de langzaam slepende ellende van hun heele verdere leven. Hij trachtte er zich even in te denken, hoe het zou gaan, als hjj toegaf aan haar verlangen. Een poos lang zouden zij overmatig, waanzinnig gelukkig zjjn. Maar dan. Nooit zou zij het vergeten, dat zij op hem de overwinning had behaald ... en diep in haar ziel zou zjj het hem ook nooit vergeven. In de streeling van haar ijdelheid, de voldoening van haar zelfgevoel, het sterker geworden besef van haar macht... zou een zekere minachting voor hem zich mengen. En daar een vrouw er innerlijk niet van houdt, te moeten neerzien op haar man, zou haar hefde voor hem ten slotte verminderen en verdwijnen. Dat moest zoo gaan. Vooral bij iemand met Venetia's onbuigzamen trots. Hij schudde het hoofd. Hij kon niet. Hij mocht niet toegeven. Hu' mocht het beste, het nobelste in hem niet verloochenen... zelfs niet terwille van zijn liefde. Maar als hij haar tóch eens schreef. Haar zjjn standpunt kalm en duidelijk uiteen zette. Haar overtuigde van haar ongelijk ... Diep dacht hij na: Haar schrijven? Onmiddellijk DE ONBLUSCHBARE VLAM. 139 zou zij voelen, dat dit bet begin van zijn capitulatie beteeken de ... en dan waren zij beiden verloren... O, god, Venetia, steunde hij, en klemde zijn hoofd in zjjn handen, voel, voel, dat ik niet anders kan. Denk over me na, en leer me begrijpen. Het is uit hefde, de hoogste hefde, dat ik niet kom en dat ik je zelfs niet antwoorden kan ... m. In Hugo's ateher was een groot gezelschap bijeen. Carola had Hugo er aan leeren wennen „middagen" te geven, hij „moest meegaan met zjjn tijd", zich „niet van de menschen vervreemden", hij, als schilder, mocht het publiek best laten merken, dat hij het noodig had; en waarom zou hjj het niet doen? hij was een sympathiek gastheer, de „heeren en dames" vonden het altijd dol-interessant vrijen toegang te hebben tot een schildersatelier; en op die manier droeg hij ook nog wat bij tot het amusement van het gezelschapsleven. En Hugo had toegestemd. Hij gaf zich in den laatsten tijd meer en meer over aan Carola's leiding, want hij merkte dat zjjn leven er aangenamer door werd. Soms zei hjj naïef: — Ik dacht dat ik 't hefste maar stil zat te werken, „ver van de wereld en dier gewoel* ... maar nu merk ik, dat 't niet zoo is. Vroeger verkeerde m'n geest in 'n prettige dommeltoestand, ik soesde maar voort, en kwam niet verder. Nu krijg ik telkens nieuwe ideeën, ik word als 't ware geëlectriseerd ... en dat belet me volkomen in te slapen. 140 DE ONBLUSCHBARE VLAM. Dan lachte Carola, en zij dacht: Hij heeft gelijk. Hetta zou hem nooit verder hebben gebracht; door mij wordt hij opgezweept, ik prikkel zijn energie... en breng al zijn begaafdheden tot ontwikkeling. Zoo'n „middag" ... Hugo had er vroeger nooit aan gedacht, er een te geven, ook niet geweten, dat hij het aangenaam vond. Maar ten eerste was het een goede gelegenheid om alle invitaties waarvan hij gebruik had gemaakt, op gemakkelijke wijze te reciproceeren, en dan, zgn menschenkennis vergrootte er door, en hjj had kans belangwekkende gezichtsstudies te maken: Carola had volkomen gelijk door dit te beweren. Vanmiddag was het bijzonder druk. Carola had gedecreteerd, dat er geen thee moest worden gegeven; Hugo moest sorbets laten presenteeren en café glacé en cocktails ... en inderdaad was de animo voor deze ververschingen buitengewoon. Hugo's bediende stond achter een groote tafel, en maakte op „bestelling'* eiken gewenschten cocktail gereed. Maar het was niet alleen hierdoor, dat er een opgewonden stemming heerschte onder de gasten. Er was een nieuwtje, waarover zij allen brandden te praten, maar niet durfden te praten... en daarom voerden zij allerlei tamme conversatietjes als bijvoorbeeld : — Hebt u dat gehoord, mevrouw, van die bloemist? — Neen, mevrouw! — Luister. Er komt in een van onze bloemenwinkels 'n dame met 'n paar rozen in haar hand, en vraagt: Hoe duur zg'n uw rozen, meneer? Vijftien cent, mevrouw. DB ONBLUSCHBARE VLAM. 141 Lieve hemel! zegt zij, wat duur. Vijftien cent voor één enkele roos. Nu, ik vind 't veel te erg, maar geeft u er mij dan maar een ... Ik heb hier 'n paar rozen uit m'n tuin... doet u die tegelijk in 't papier. Toen wordt die man zóó nijdig, dat hij zegt: Mevrouw, dat zijn geen rozen uit uw tuin. Ze komen uit Aalsmeer. U hebt ze op de straat gekocht, en nu wilt u van mij 'n papier met mijn firma-naam er om hebben. — Hoe durfde hij! — Neen, feitelijk had hij gelijk! — Maar hij had 't niet mogen zeggen! Er ontstond een levendige discussie. Sommigen veroordeelden het optreden van den bloemist, anderen vonden hem in het volste recht, weer anderen zeiden, dat hij geen goed handelsman was, en zjjn eigen zaak benadeelde, want die dame zou daar natuurlijk nooit terug-komen ... — Maar zulke klanten kon hij ook wel missen. — Toch had hjj 't niet mogen zeggen! — Neen, luister, riep Carola. Hij had 't wèl mogen zeggen, maar niet met zoo'n verg bad gr ace als hjj deed. Hij had er een grapje van moeten maken, de voordeelen opsommen van zgn wèl dure, maar ook absoluut versche rozen, en haar lachend zeggen, dat hij haar voor deze keer het papier dan maar geven zou, maar dat ze een andermaal dan eens alleen om zijn bloemen komen moest en niet „met rozen uit haar tuin". — Ja! ja! dat is de oplossing! — Neen, dan heb ik 'n andere bloemist, moet je 142 DE ONBLUSCHBARE VLAM. hooren. Ik zie bij hem calla's, je weet wel, van die mooie Aronskelken, die wil ik hebben, maar hij zegt: — Mevrouw, die mag ik u niet verkoopen, ze z\jn niet gloedfrisch meer. — Eom, zeg ik, ze zijn nog best, ik zie er niets bijzonders aan. — Zijn ze voor uzelf? vraagt hij, om zelf te gebruiken? of om ze weg te geven? — Neen, zeg ik, ze zjjn voor mijzelf. Toen geeft hjj ze mij, en ik vraag, hoeveel ik betalen moet. — Niets, zegt hjj, voor deze bloemen mag ik geen betaling aannemen. Nu, je begrijpt, hè? bij zoo iemand kom je telkens terug, je recommandeert hem overal, en je bezorgt hem zooveel mogelijk klanten. Hij heet... En zij noemde naam en adres. De gesprekken stokten geen oogenblik, in nerveuse oplettendheid zorgden de aanwezigen er voor, dat er geen gaping in de conversatie ontstond; maar in hen driftte de drang, om een heel ander onderwerp te entameeren, „het"* onderwerp van den dag, maar wie zou er over durven beginnen? hier... waar Hugo alles kon hooren, en waar Carola toevallig aldoor naar je keek, als je er juist over beginnen wou... Maar het was juist Carola, die het sterkst de electrische geladenheid van de atmosfeer gewaar werd, en die het dringendst verlangde, dat het gewichtige onderwerp ter sprake zou worden gebracht. Hugo moest het maar eens hooren! hoe Hetta over de tong ging! hoe zij werd bebabbeld en bekletst, hoe men meesmuilend om haar lachte, of spottend de DE ONBLUSCHBARE VLAM. 143 schouders over haar optrok, — hoe Hetta, de degelijke, de onberispelijke, een verrukkelijke chronique scandaleuse leverde... waartoe zij, met al haar flirten en dwaze dingen doen, nooit in staat zou zijn geweest! Ja! Hugo moest het maar eens hooren! want die akelige jongen aarzelde nog, en draalde nog... alsof zjj hem met meer dan duidelijk had te kennen gegeven, hoe zij over hem dacht, èn voor hem voelde, — want zjj was van hem gaan houden, zooveel als zjj nooit van een anderen man had gedaan; werkelijk, het was de waarheid! Hij trok haar aan om zijn vaste kracht, zijn sterken wil, zijn niet wijken, waar hij eenmaal een besluit had genomen... en eigenlijk ... deed zgn aarzelen haar óók achting voor hem voelen; hij was geen oppervlakkige jongen, die de eerste de beste bevlieging volgt; hij was mannelijkkrachtig genoeg om zich te beheerschen... Maar vervelend was het wèl voor iemand met zoo'n ongeduldig temperament als zij .. . En nu verbeeldde zij zich, dat als Hugo hoorde, hoe er over Hetta werd gepraat, dit het laatste noodige zou zijn, om hem tot een besluit te doen komen. Met opzet verwijderde zjj zich een oogenbhk naar de tafel der ververschingen, quasi om den knecht eenige aanwijzingen te geven, en had Hugo genoodzaakt, een nieuwe kennis een paar schilderijen van hem te laten zien. En aanstonds werden de hoofden wat dichter bg' elkaar gestoken, en begon er een gefluister, heet en snel, over en weer te vliegen: — Weet je al van Hetta van Esschen... ? — Ja, zeg!... enorm, hè? 144 DE ONBLUSCHBARE VLAM» — Neen? neen... wat is er met haar? — Zoo zie je alweer. Die quasi-zedigheid, en soliditeit.. . — Ik heb 't nooit op zulke menschen begrepen, ze hebben 't meestal achter de elleboog ... — Och, och, dat onschuldige gezicht! —I En die hefheid... „iedereen hield van haar"... nu, dat is dan wel gebleken, dat „iedereen van haar houdt..." — Maar wat is er dan... — Heb je dan niet geboord... — Neen... ik weet alleen die gekke geschiedenis met d'Orly's portret, krankzinnig gewoon. Ze zeggen dat Venetia zenuwziek is en naar 'n sanatorium zal moeten... en dat Daluan met z'n moeder naar 't buitenland gaat... — Ach, zoo, dat wist ik niet. Ik meende juist, dat 't met die twee weer beter ging... — Dat denk je maar: er moet 'n vreeselijke scène zijn geweest tusschen die beiden... op vechten af... — Nu overdrijf je toch! — Neen, neen, de bedienden hebben haar hooren gillen, en ze is snikkende 't huis van de d'Orly's uitgedragen.. . — Wat je zegt! daar wist ik niets van! — Nu, 'fis zoo. Mjjn kamenier is 'n nicht van 'n meisje, dat vriendin is van een van de meiden bij Venetia... of bjj d'Orly, dat weet ik niet precies. — Maar vertel nu gauw verder... — Nu, Hetta heeft dan om te beginnen, 't engagement van Venetia en Daluan in de war gestuurd... — En Hugo leelijk voor de gek gehouden... DE ONBLUSCHBARE VLAM. 145 — Stil... spreek zachter, spreek zachter... — En daarmee niet tevreden is ze gaan stoken tusschen Carola en Remil van Exloo... — Waren die twee dan geëngageerd? — Och, ja! dat weet je toch wel! — Neen, dat wist ik niet! — 't Zou juist pubhek geworden zijn. Enfin, ze stookt die twee tegen elkaar op... Carola is zélf nog bij Hetta geweest, om haar daarvoor 'n scène te maken... — Waarachtig? — Ja, maar Hetta heeft haar uitgelachen, en haar onverrichter zake weer laten gaan . .. — Carola? — Ja... Vraag 't haar gerust zelf, als je durft... Nu dan: toen heeft Hetta Remil 't hoofd op hol gebracht ... je weet, 't was altijd 'n zwakke jongen, zonder veel eigen wil... En toen ze dat doel had bereikt, wou ze 'm weer aan z'n lot overlaten. Maar Remil had er nu genoeg van, en hij heeft zich onder de trein gegooid. — Dus dat was geen ongeluk? — Weineen, had je dat dan gedacht? opzet was 't van de stumper... en toen kreeg Hetta opeens berouw... Gillende heeft ze zich op z'n hchaam geworpen... — Was ze er dan bjj? — Ja, ze hadden samen 'n uitstapje gemaakt en schijnen toen aan 't kibbelen geraakt te zijn... En Hetta heeft Remil met zicb naar huis genomen, en de heele nacht bij 'm gewaakt, heeft ze, en toen heeft ze hem naar Hamont gebracht, en daar is ze nu met 'm samen! De Onbluschbare Vlam. II. 10 146 DE ONBLUSCHBARE VLAM. — Werkelijk? — Ja. Hoe vind je 't, zeg? Is 't niet horribel? En dan altijd zoo'n blank gezicht als de heiligste onschnld... — Die zjjn juist altijd de ergste! — Ja, dat blijkt nu al weer. 't Is geweldig, hè. Wat 'n dingen gebeuren er in onze toch betrekkelijk kleine coterie ... — Ik heb die Hetta nooit vertrouwd. Ik vond haar te hef... — Wat houdt die Carola zich goed! — Bewonderenswaardig! — Maar ze moet erg hebben geleden. — En Hugo dan! — Ja, zoo hef van Carola, dat ze Hugo troost! — 't Is 'n schat van 'n kind! — Ja, ieder ander zou misschien kribbig worden van verdriet, maar zjj... — Hugo is dan ook doodelijk van haar geworden. — Zou je denken? — Vertel, vertel! — Nu, al die portretten, die hij van haar heeft gemaakt... — Dat kan artistieke bewondering wezen ... — Neen, toch niet... Hjj moet haar al verscheidene keeren hebben gevraagd, maar Carola, hoe wuft ze er ook uitziet, is eigenlijk heelemaal niet frivool. — Och, nee ? ik dacht... — Ja, dat zou je zoo zeggen, omdat ze mondain is en coquet... maar ze is innerlijk ernstig. — Heusch? — En zooals ik zeg: telkens als Hugo haar vraagt, DE ONBLUSCHBARE VLAM. 147 verzoekt ze bedenktijd; 't is dan ook 'n heel ding: ze zijn contrasten ... — Ja, maar als zij óók zoo degelijk is, zijn ze toch eigenlijk géén contrasten. — Nu ja, ik bedoel van uiterlijke opvattingen, Carola is vroohjk, levendig, ze gaat graag uit... — Ze moest nu maar ja zeggen ... Zal ik haar eens een wenkje geven? Carola! Eola! Carolaatóe! Carola kwam. — Kindje, luister 's... ik wil niet indiscreet zgn, maar... Carola's oogen begonnen heftig te glinsteren. Zou nu eindelijk het onderwerp worden geëntameerd... — Waarom laat je van Stedem toch zoo lang smachten ... ? Carola was te verbluft om een antwoord te vinden. — Kom, je moest hem nu maar gelukkig maken... — Ik wil wel, zei Carola, met moeite een lachje bedwingend. — Dus 't komt in orde? Ah! dan ben ik de eerste die dat nieuwtje weet! — Ja, maar toe, spreek er nog niet over... ik word niet graag door iedereen bepraat. Die Carola... altijd zoo degelijk, ja! De gasten begonnen heen te gaan; bg het vertrek was er voldoende gelegenheid om deze of gene wat in het oor te fluisteren: — 't Komt in orde met Hugo en Carola, hoor. Ze heeft 't me zélf gezegd. Maar vertel 't niet verder, ze wil niet, dat er over haar wordt gepraat. — Och, ja, die Carola, altijd zoo serieus, zij, — zoo echt degelijk! 148 DE ONBLUSCHBARE VLAM. — Ja, dat is ze: hoe heeft ze de zaken bij Madame Récis aangepakt? Toch schitterend, wat? Dat moet daar nu floreeren, geweldig! 'n Goudmijn! Toen de laatste bezoekster door Hugo uitgeleide was gedaan, lag Carola vermoeid in een grooten, gebeeldhouwden stoel. Het was nu rustig en koel in het atelier, waar den heelen middag een zwoelzware atmosfeer had geheerscht. Glimlachend trad Hugo op haar toe, en vroeg: — Ben je moe? Hij wist nog van niets!... — Moe, ja, 'n beetje. Ze waren vanmiddag extra druk. Yond je niet? — Neen, ik heb 't niet bijzonder gemerkt. — Dus ook niet waarover ze 't zoo druk hadden ? — Neen? — Dan zal ik 't je zeggen, anders hoor je 't misschien crü van 'n ander, — Maar wat is er dan? — Ja, je zal er van ophoeren, Hugo. Di ook heb er van opgehoord. — Remil... heeft 'n ongeluk gekregen; Hetta heeft hem mee naar huis genomen, en verpleegt hem nu op Hamont. — Wat zeg je daar! — Ja, 't is vreemd, niet? van Hetta. — Daar begrijp ik niets van, dat verzeker ik je. Is 't werkelijk waar? — Ja, 't is waar. Hugo stond peinzend. De sterkste gewaarwording die hij kreeg was deze: verbazing omdat die mededeeling hem niets deed. Hjj vond het een vreemd geval, maar Hetta moest zelve weten wat DE ONBLUSCHBARE VLAM. 149 zij wou, het kon hem niets schelen, dat voelde hij. — Maakt 't zoo weinig indruk op je, Hugo? — Volstrekt geen, Carola. — Dus... — Dus is dit 't bewijs, dat Hetta me volkomen onverschillig geworden is. Eigenaardig, dacht hij, dit te constateeren. Of zou het mogelijk zgn, dat ik haar nooit in 't diepst van mgn ziel heb liefgehad? Hij stond te peinzen. En Carola voelde zich kriebelig worden van ongeduld. Zg wachtte nog... maar eensklaps verveelde haar zijn zwijgen, en bruusk sprong zij op. Door deze handehng werd zgn aandacht gevestigd op haar. Maar als het zoo was, dat Hetta hem onverschillig geworden was... of eigenlijk altijd was geweest... dan .. . — Ik moet nu gaan, Hugo. — Neen, blijf nog even. Ik zie in je oogen, dat je iets van mij verwacht. In de laatste tijd heb je aldoor iets van mij verwacht. Is 't zoo niet? — Ja... Hugo. — En feitelijk met reden. Maar... je begrijpt, waar ik me al eenmaal vergist heb, dat ik 'n tweede maal voorzichtiger ben. — Ja... Hugo, zei ze, deemoedig hem gelijk gevend, maar er begon een lach in haar oogen te twinkelen. — Ik ben gaan houden van jou. Dat voel ik. Maar ben ik de man, die jou gelukkig kan maken ? — Ja, Hugo! — Ben jjj de vrouw, die mg gelukkig kan maken ? 150 DE ONBLUSCHBARE VLAM. — Ja, Hugo! — Maar, Carola, ik ben niet iemand die slaafs en blindelings toegeeft aan de luimen en grillen van 'n vrouw. — Dat weet ik, en daar acht ik je om! — Je wil zal dik wijls moeten wijken voor de mijne... — Dat is mets, als je mij overtuigd hebt van m'n ongelijk. — Je zal heel veel trucs en maniertjes moeten afleeren als mijn vrouw, Carola. Zij beet zich op de hppen. Toen: — Maar ik krijg er toch ook heel veel voor terug ? Hjj sloeg zgn arm om haar schouders en trok haar naar zich toe. — Nu geloof ik werkelijk dat je van me houdt... geef me 'n zoen, Carola. Zjj glimlachte. „ Geef me 'n zoen..." dat zei hij tegen haar, die aan zoo'n toon waarlijk niet was gewend. Maar de nieuwe sensatie was zoo vreemd en toch aangenaam, dat zjj geen verdere bedenkingen kon maken. — Wil je m'n vrouw worden, Carola? Eindelijk, had zjj bijna gezucht. Maar zij vlijde haar hoofd aan zgn schouder, en: — Ja, Hugo, zeide ze vast. Hij lichtte haar hoofd op, en keek haar diep en vorschend in de oogen: — En ik kan je vertrouwen, Carola? Toen zag ze hem aan, met een nieuw hcht in de oogen, zooals zjj nog nooit iemand aangezien had, en, met innige overtuiging: — Ja, Hugo! riep zij. TIENDE HOOFDSTUK. ft Remil ging langzaam vooruit. Er waren vele dagen geweest, waarop de dokter bedenkelijk het hoofd schudde, omdat de bewusteloosheid zoo lang aanhouden bleef; ook was hij ontstellend zwak ... Maar de onverpoosde zorgen, de nauwlettendheid waarmee hg werd opgepast deden het hunne; en al was het ook weinig, de dokter kon toch vooruitgang bespeuren. Hetta leefde vreemd in dezen tijd. In het eerst had zij alles gedaan, wat maar in haar vermogen lag om hem beter te maken. Al haar krachten had zij daarop gesteld; en vaak was het haar geweest, of zij een suggereerende macht op hem uitoefende ... Maar toen eindelijk het levensgevaar was geweken, en zij meer tgd en gelegenheid kreeg om rustig te denken, woelden er angstige gedachten heen door haar geest. Had zij dat mogen doen: hem terug-geven aan het leven, — tegen zgn wil? 152 DE ONBLUSCHBARE VLAM. Had zij hem mogen „redden", waar hijzelf blijk had gegeven niet langer te willen leven, te kunnen leven misschien? De dokter en ook de zuster hadden haar herhaalde malen verzekerd, — denkende er haar een pleizier mee te doen, — dat zij hem had gered. Haar snel ingrijpen, haar onverpoosde zorgen, haar hem vervoeren naar het rustige Hamont, — dat alles had zijn heilzame werking niet kunnen missen. Wanneer zij er dus niet was geweest, shep hij nu al lang den vredigen slaap der dooden. Zjj had gedacht: ik zal hem geven van mgn kracht, ik zal hem mijn levensinzicht laten deelen, en berusting leeren. Maar in haar eindelooze gepeinzen was de twijfel geslopen. Heeft iemand bet recht om te beschikken over eens anders leven? Wanneer hij te weten kwam, dat zij het was geweest ... en haar verweet... Zij vond maar geen rust. Zjj dwaalde in en uit de ziekenkamer, bang een teeken van terugkeerend bewustzijn op te vangen ... en toch ook niet willend dat hij sterven zou ... Zjj was er bjj, toen hij voor het eerst weer de oogen opensloeg, die al dien tgd zoo loodzwaar gesloten waren. Het was maar een kort moment: hulpeloos zwenkten de oogen rond... toen zonken de leden weer dicht. De zuster knikte bemoedigend: — Nu hebben we het gewonnen. Maar zjj was weg-geloopen naar buiten, om haar tranen te verbergen: was zij blij of bang ? ... DE ONBLUSCHBARE VLAM. 153 Nu werd het dagelijks duidelijker merkbaar, dat hij sterker werd. Van tijd tot tijd sloeg hij de oogen op... maar blijkbaar was zijn bewustzijn nog niet geheel ontwaakt. Hij sprak geen woord en in zijn bhk was geen vraag, nauwelijks een verwondering. Lijdzaam liet hij zich onderzoeken en behandelen, en verdroeg zonder klacht wat er met hem werd gedaan. Later... lag hij uren voor zich uit te staren. Een enkele maal zei hij iets over dorst of pijn... en de zuster sprak van „reuzenvorderingen", die door haar patiënt werden gemaakt. Ook de dokter was „hoogst tevreden". Hetta durfde alleen binnen-komen wanneer hij sliep. Dan tuurde zij neer op het rustige gezicht, waarop geen enkele aandoening te ontwaren was, en dat, nu de doodsschaduwen er van verdwenen waren, wel meelijwekkend, maar niet meer angstaanjagend was. Wat zal hij doen, als hij alles weet? ging het staag door haar hoofd... of... zal hij mij dankbaar zijn ... ? Dat laatste was natuurlijk onmogelijk, en zij beefde voor het oogenblik, waarop hij haar rekenschap vragen zou. En toch mocht zij dat moment niet laf ontwijken. Zij moest hem haar redenen geven ... hem zien te overtuigen van haar gelijk... Zijn eerste vraag was tot de zuster gericht: — Wat is dit voor 'n ziekenhuis? De zuster had geantwoord: — Dit is geen verpleging, meneer, maar 'n particulier huis. 154 DB ONBLUSCHBARE VLAM. — Welk huis dan? — Hamont-huize te Maarssen. Hij keek haar aan, alsof hij droomde. En ook werkelijk dacht hij vele dagen te droom en, en vroeg maar niets meer, uit angst nog meer in de war te worden gebracht. Waar was hjj ? was hg' dood ? of in een overgangstoestand tusschen dood en leven? Hij... had toch dood gewild?... of... niet?... Hij had iets gedaan ... waardoor hij nu zoo hulpeloos hier lag ... hij had zich ... Hjj moest onderzoeken of de zuster alles wist. — Wat is er met me gebeurd, zuster? — U hebt 'n ongeluk gehad. U is bijna onder 'n trein geraakt... Hjj huiverde. — Maar u is bijtijds gered, en uw kwetsuren zjjn mooi op weg van beterschap. Uw ribben zijn geheeld, uw schouder gaat goed vooruit... en uw been zal in 't eerst wel wat stijf zijn, maar met massage komt dat terecht. Hjj knikte, en vroeg niet meer. Hjj vroeg mets meer. Hjj moest dit eerst probeeren uit te denken. Zijn poging had dus gefaald ?... Het laatste wat hjj zich herinnerde, was zijn eenzame wandeling ... toen zjjn besluit vast genomen was, om er een eind aan te maken. Hij was in de nabijheid gekomen van een station... een trein reed binnen ... en ... Daarop was een eindelooze zwarte leegte gevolgd. Hoe lang was dat geleden ? Dagen... jaren... ? en hoe kwam hjj bier... op Hamont... ? DE ONBLUSCHBARE VLAM. 155 Hij wilde dat niet vragen. Hij wilde niet opnieuw in een vreemden chaos terecht komen... alles leek nu zoo rustig, zoo goed. Niet zélf den vrede van zijn oogenblikkelijken toestand verstoren. Pijn had hjj weinig, alleen als hij trachtte zich te bewegen; maar meestal lag hij stil, en staarde omhoog, en lag te denken over het leven. Hoe wonderlijk ... het leven. Hjj leefde nu toch, en at en dronk en sliep... en wenschte niets méér. Hij leed niet... hjj verlangde niet... hij leefde alleen. Simpel, begeerteloos, als een plant die goed wordt verzorgd. Hoe wonderlijk... het leven. Het kon wild en stormachtig zjjn, overdonderend ellendig... èn zoo zalig stil, zoo zalig beaat... dat het was om te lachen... dat het was om te schreien... Niets... niets voelde hij meer van de martelende smart die weken lang zjjn ziel had verscheurd. Hjj was vredig vanbinnen... dat andere... vreeselijke... lag ver achter hem... zóó ver... als ware het nimmer geweest. Carola. Opeens was die naam in zjjn hoofd geschoten, en hij lag er tegen aan te kijken, en voelde niets. Carola... Carola... herhaalde hjj, en herhaalde hjj met opzet, maar de vlijmende pijn, die bij dien naam behoorde, was niet in zgn hart. Carola... hij zag haar thans als een soort van lokkende demon, die hem lachend het pad naar een afgrond had opgedreven... en aldoor lachend weg was gesneld, toen zjj zag dat hij er in nederstortte. Carola ?... zij was hem volkomen onverschillig geworden. 156 DB ONBLUSCHBARE VLAM. Hij kon het zelf niet begrijpen, maar het was de absolute waarheid. En zoo vreemd was het ook eigenlijk niet. Hij had haar vrijwel zjjn heele leven gekend, en zjj was hem vroeger immers altijd absoluut onverschillig geweest? Toen had hij een korten tijd onder haar betoovering geleefd... het was een zonderlinge bezetenheid geweest ... maar die was nu voorbjj. Carola. Hij haalde de schouders voor haar op... zij deed hem niets meer. Hij beproefde zich voor den geest te halen, wat hem toch zoo machtig in haar had aangetrokken... hij vond het niet. Het was een tijdelijke zinnen bedwelming geweest, een mentale aberratie, waarin hij zich thans niet meer terugvoelen kon. Door zjjn poging om aan alles een einde te maken was als 't ware een scherpe kerf door zjjn leven gegeven, en alles wat met Carola in verband stond, was daardoor afgescheiden van zjjn tegenwoordig bestaan. Zgn tegenwoordige leven. Hjj moest glimlachen, als hij er aan dacht. Leefde hij nu? Was dit eenvoudige vegeteeren, wat hjj thans deed, leven ?... Hij wist het niet. Hij wist alleen, dat hij het nu goed had in dit verlangeloos bestaan. Hij vond het prettig te liggen in deze koele, lichte kamer... hij vond het aangenaam, dat hij zelf niets behoefde te doen, dat al zjjn kleine nooden werden geraden en in dezelfde minuut vervuld... Hjj hield van den suaven geur der rozen, die stonden bij zijn bed... van den zonneschijn, die speelde over de kleuren van het tapijt... en vooral van de stilte, de stilte, de stilte, DE ONBLUSCHBARE VLAM. 157 die hem zoo onnoemelijk veel goed deed... die hem bijna gelukkig maakte. 0, als het eens altijd zoo blijven kon. Als hij eens niet terug-hoefde in den maalstroom der wereld... dan... zou hjj er niet tegen opzien verder te leven. Dat voelde hij. Maar er waren nog zooveel vreemde dingen, die hjj bang was aan te raken. Hoe kwam hij bier op Hamont, het buitenverblijf van Hetta van Esschen's ouders? Hij had het goed verstaan, en wist nu, niet te hebben gedroomd. Of was er in zgn hersens iets in de war, dat hij droomde met open oogen, en naar het scheen, een normalen geest? ... Hjj zou wel graag verder willen vragen, doch hij schroomde er voor terug. En hij stelde zgn onderzoek van dag tot dag uit; maar eens, ontwakende uit een korten sluimer... hjj shep nu al veel minder en veel minder diep, overdag ... zag hij Hetta van Esschen bij zich in de kamer. — Hetta! riep hjj, toen zg oprees bjj zjjn plotselingen bhk, en haastig de kamer wilde verlaten met een hooge kleur, 't is dus werkelijk waar ... ? Hetta, toe, ga niet weg ... — Ik heb hier even gezeten, zei ze, de zuster maakt 'n wandehng, en zij was zelf een beetje verbaasd over de verlegenheid, de zóó groote verlegenheid, waarmee zij sprak. Aarzelend ging zij weer zitten, en hij vroeg: — 't Is dus waar, dat ik op Hamont ben? Vertel me... in 'n paar woorden maar, wat er is gebeurd... en hjj keek haar niet aan, omdat hjj zag, hoe be- 158 DE ONBLUSCHBARE VLAM. vangen zij was, en hij haar beschroomdheid niet wilde verergeren. — Ik was op 't perron, zei ze, toen... 't ongeluk gebeurde. Ik herkende je... en ik nam je mee... omdat... Eadeloos zocht zij in haar hoofd naar een reden... Dit was er een...: — Omdat ik je niet tot bewustzijn wou laten komen in de leege, eenzame zaal van 'n ziekenhuis. Hij greep haar hand, vóór zij het had kunnen beletten. — Dat was goed van je, zei hjj. Zij voelde zich de tranen naar de oogen dringen, maar nog beheerschte zij zich. — En de volgende dag heb ik je naar Hamont laten vervoeren, omdat 't bier zoo heerlijk rustig is. En dat is alles. — Dat is alles... herhaalde hij peinzend, en snel verwijderde zjj zich, om verdere vragen te voorkomen. Maar de volgende dagen vroeg hjj telkens naar haar. En zij begon zich al minder en minder beklemd te voelen in zijn tegenwoordigheid. Zjj praatte met hem over kleine, onverschillige dingen, zij bracht hem bloemen, en las hem voor; maar zij vermeed het met hem alleen te zjjn; zij had haar moeder bjj hem gebracht en Emma, en ook met haar vader en broer had hjj kennis gemaakt. En als de zuster wandelde of rustte, zorgde zij er voor, niet alleen met hem te zjjn. Hjj lag veel over haar te denken. Hjj dacht bijna altijd aan haar. Hjj wist, dat ook zjj verdriet had... dat zij hetzelfde leed had als hij... en... hoeveel DE ONBLUSCHBARE VLAM. 159 krachtiger, hoeveel mooier droeg zij haar smart dan hij. Hij, de man, was er bijna aan ten onder gegaan. De vrouw leefde verder in stilzwijgende berusting, en vond nog den moed om goed voor anderen te zjjn. Hjj zou zoo graag eens met haar praten. Maar zij ontweek hem, hij merkte het wel. Hij zou haar tijd laten om haar schuwheid tegenover hem te overwinnen... en dan moest hjj eens een lang gesprek met haar hebben. De dagen gleden voorbij in stoorloozen vrede. O, hoe goed was het hier, en wat was hjj van deze menschen gaan houden... die zoo eenvoudig waren, zoo zuiver en onschuldig, en zoo door en door goed. De atmosfeer hier was hem zoo opperst weldadig, dat hij weinig merkte van zijn melancholie, die hem in de stad bijna zonder ophouden kwelde. Het was hem hier goed. Hij werd hier verzoend met het leven. Telkens probeerde bij Hetta bij zich te houden, wanneer de zuster haar dagelijksche wandeling maakte, doch ieder keer, onder het een of andere voorwendsel wist zij te ontsnappen. Maar eindelijk lukte het hem, doordat hjj een lang verhaal begon, haar te doen blijven, ook toen de zuster het vertrek reeds had verlaten. — Kom nu 's gezelhg bjj me zitten, Hetta, toe, zei hij. We moeten eens samen praten. Zij voldeed aan zjjn verzoek, en zette zich bjj hem neer. — Hetta, zei hij, ik verwonder me hier dikwijls over: dat menschen elkaar zoo lang kunnen kennen, 160 DE ONBLUSCHBARE VLAM. zónder elkander te kennen. Wij bijvoorbeeld hebben altijd volkomen langs elkander heengeleefd. Nu pas, en door 'n wonderlijk toeval leeren we elkander werkelijk kennen... Hetta... ik heb je laatst gevraagd, me alles te vertellen; doe 't nü. — Waarom, Remil? vroeg ze zacht, 't Zal ons beiden weer triest en neerslachtig maken, — en waarvoor is het goed? — Omdat ik wil, zei hjj, dat er in onze verhouding niets verborgens is. Je handelwjjze tegenover mij bewijst me, dat je alles van mij hebt geweten, of geraden. Een diepe zucht ontsnapte haar. — Je wilt 't. Goed, laten we er dan over praten, zei ze berustend, 't Leven is soms zoo vreemd, en brengt menschen, die oogenschijnlijk niets met elkaar hadden uit te staan, bjj elkaar, en scheidt degenen, die bjj elkander schenen te behooren... Ik zal je alles vertellen, Remil. Lang geleden... of neen, lang is 't niet geleden, maar 't schijnt me nu bijna toe, of alles in 'n vroeger leven van mij is gebeurd... hield ik veel... heel veel... van Hugo van Stedem. En hij ... ook hij... Even begaf haar heur stem. Toen ging zij dapper voort: — En hij hield ook van mij. Dat durf ik gerust te zeggen. Enfin... eensklaps viel er iets voor, waardoor hjj zich van me afscheidde. En toen... heb ik vreeselijk geleden, Remil. Dx wist niet, hoe ik er overheen komen zou. Maar je ziet... ik heb 't gekund. Ik hoorde... DE ONBLUSCHBARE VLAM. 161 Opnieuw stokte baar stem. En nu wist zij een oogenblik waarlijk niet, hóe verder te gaan. Maar hij hielp haar. — Toen hoorde je, dat er een toenadering kwam tusschen Hugo en Carola. Zij keek hem verwonderd aan, dat hij zélf Carola's naam dorst noemen, maar zijn gezicht bleef rustig. — Toen heb ik nogmaals 'n crisis doorgemaakt. M'n moeder heeft me geholpen... want ik voelde me zóó zwak en moedeloos, dat zelfs m'n werk er onder leed. Ik verbeelde me niets meer te kunnen... Maar m'n moeder zei: Wees gerust... dat komt terecht. Welke smart je ook mag hebben gehad... altijd helpt je de tijd. Zij zweeg. En ook hij zweeg. En wachtte. — Ik kwam naar den Haag terug van Hamont, zei ze. Ik overdacht, dat ik waarschijnlijk 'n moeilijke tijd tegemoet zou gaan, want immers, ik moest er mij aan leeren wennen Hugo en... samen te zien... En toen ik in den Haag uitstapte... Je weet 't verdere, Remil. — Vertel 't tóch, drong hij aan. — Toen ik je herkende... wat me bezielde... ik weet 't niet. Maar ik voelde, dat ik je helpen moest. Want... jij was iemand die 't zelfde leed droeg als ik. En ik was zoo sterk... Zonder me de drijfveer van m'n daad bewust te maken, heb ik alles gedaan om je in 't leven te behouden... Maar toen 't zeker was, dat je beter zou worden... haar stem haperde, en een snik ontschoot haar. — Waarom huü je, Hetta? vroeg hij gedempt. — Omdat... zei ze... ik ben gaan twijelen, of De Onbluschbare Vlam. ü. 11 162 DE ONBLUSCHBARE VLAM. ik 't recht had, te beschikken over eens anders leven. Ik ben zoo bang geweest, dat... dat je me verwijten zou... Hij greep haar hand, en drukte er zijn lippen op. — Ik jou iets verwijten... zei hij, jou, die zoo onuitsprekelijk goed voor me bent geweest... ? Neen, luister, ik zal jou óók alles vertellen. Ik voelde vroeger niets voor Carola. Toen is ze plotseling vreeselijk aardig tegen me geworden, ze beloofde me 'n „geluksopvoeding" te zullen geven. Ik ben nooit sterk van wil geweest. Ik heb me door haar laten meeslepen... Ik raakte aan haar gewend... ze betooverde me in zekere zin. Maar toen ze zag, dat ze me veroverd had, werd ze anders. Toen kon ik haar niets meer schelen. Zoo gaat 't altijd met dergelijke karakters. Ze willen hebben, wat ze niet krijgen kunnen... maar wat ze hebben, heeft geen waarde meer voor hen. Ze werd bits en gemelijk, en ik verdroeg alles van haar, om haar maar te behouden. Ik vernederde me, ik smeekte haar... ik schaam me nog als ik er aan denk, — maar ik schijn mezelf niet geweest te zjjn in die tijd. En zjj, door mijn deemoed, door m'n slaafsche onderdanigheid begon 'n afkeer van mij te krijgen, ze vond me onmannelijk, onwaardig, slap. Ik deed alles wat ik kon, om haar niet te verliezen... ik schroefde me op tot vroolijkheid... maar ik kon m'n innerhjkste natuur niet veranderen; niets heeft gebaat. Natuurlijk niet. Ik denk dat ze me vergelijken ging met Hugo... dat was een man zooals zjj verlangde, die zjj achten en waardeeren kon... Je kan je m'n zielstoestand voorstellen in die DE ONBLUSCHBARE VLAM. 163 dagen. Ik was wanhopig. Ik zag nergens uitkomst meer. En ten slotte vatte ik 't besluit op, er maar 'n eind aan te maken... En dat is nu mijn biecht, Hetta. Zij keek naar hem, met een oneindige deernis. Arme, eenzame jongen. Zij had tenminste haar lief, ouderlijk huis, zij had haar kunst, — maar met Carola verloor hij zijn eenige levensvreugde... En nogmaals bekroop haar de angst, dat zij hem niet in het leven had mogen terug-roepen... waarvoor ... waarvoor... ? En ofschoon zij het eigenlijk niet wilde, en het misschien zelfs beter zou zjjn van niet... vroeg zij hem, en haar stem beefde sterk: — Remil... kan je me vergeven, dat ik je voornemen verijdeld heb? Hij nam haar hand en kuste die wéér. — Dat is 't, zei ze, waarover ik in de laatste tijd altijd heb getobd. Ik wist niet meer, of ik goed had gedaan. Ik twijfelde, twijfelde... en durfde er toch niet met je over spreken... Nu heb ik 't gelukkig eindelijk gedurfd. — Jou iets vergeven... zei hjj, jij die me zooveel goedheid hebt bewezen, als ik in m'n heele leven nog van niemand ondervonden heb... ik kan je alleen maar dankbaar zjjn. Zij snikte. De zenuwspanning der laatste dagen deed haar schreien, — maar niet van droefenis. — Ik wil je nog meer vertellen, zei hij, zoodat je me heelemaal begrijpt. Luister goed. Ik ben als 't ware, 'n ziek mensch geweest. Ten slotte is m'n ziekte tot 'n crisis gevoerd... 164 DE ONBLUSCHBARE VLAM. en daarna kon ik genezen. Dat begrijp je, dat begrijp je natuurlijk. Ik zelf heb die crisis geforceerd, — maar als ik dat niet had gedaan, dan zou ik zjjn bhjven sukkelen, en altijd 'n ellendig bestaan bebben geleid. Ik heb me zélf bevrijd van de ziekte, die me kwelde tot gek-makens toe. Begrijp je wat ik bedoel? — Neen? zei ze beschroomd. — Ik bedoel dit. Door wat ik deed, is m'n smart om Carola verdwenen. Ik lijd niet meer om haar. — Lijd je niet meer? vroeg zjj met gretige blijdschap. — Neen, zei hij, ik lijd niet meer om Carola. Ze is me volkomen onverschillig geworden. Ik kan over haar denken, haar naam noemen, 't doet me allemaal niets. Ik vraag me zelfs dikwijls af: heb ik ooit van haar gehouden? 't Was, geloof ik, 'n tijdelijke afdwaling van m'n zinnen, van m'n geest... Hoe 't zjj, ik ben daarvan nu genezen. — Goddank, zuchtte zij. Dit is het eerste gelukkige moment, dat ik in lang heb gehad, Bemil. Hjj keek haar aan en er kwam een teedere glans in zijn oogen. — En nu wil ik je nóg meer zeggen, zei hjj. Nóg 'n bekentenis doen. Ik heb in deze lange dagen en nachten zooveel gelegenheid gehad, om na te denken. En langzamerhand zijn er zooveel dingen in me tot klaarheid gekomen. Toen... ik niet langer leven wou... toen schijnt er diep in me tóch 'n drang te zjjn geweest om te leven. De levenswil in ons schijnt 'n vlam te zjjn, die niet zoo gauw kan worden uitgebluscht... Toen ik 't perron ophep met 't voornemen, om DE ONBLUSCHBARE VLAM. 165 me onder de trein te storten, toen was er iets dat me tegenhield, ik weet niet wat... maar 'n onbewust instinct weerhield me, om dat te doen, toen de trein kwam aanstormen in dolle vaart. Ik... wachtte... totdat de remmen waren aangezet, en de trein nog maar 'n matige snelheid had. Daardoor komt 't, dat ik niet volkomen vermorzeld ben. Ik wou dood... en ik wou toch leven. En dit is de waarheid, Hetta. Een warme golf van ontroerde vreugde ging door haar heen. Spontaan sloeg zij haar arm om zijn hals, en drukte hem een kus op het voorhoofd. — Ik dank je, fluisterde zjj. Ik dank je, dat je me dit hebt verteld. Hij glimlachte, en sloot de oogen, terwijl zgn hoofd achterover rustte in haar arm. Hij dacht: Hoe hef en goed is het, zoo te liggen, in de beschermende teederheid van 'n vrouw... van 'n vrouw als zij. Er is geen reden tot levens wanhoop, tot vertwjjfeling, wanneer er op de wereld nog vrouwen zijn... zooals zij. En zij keek op hem neer, en zg dacht: O, 't leven... 't is dikwijls moeilijk en zwaar. Maar 'n oogenblik als dit.. vergoedt veel. Want wat is er héérlijker voor 'n vrouw, dan te kunnen troosten... te mogen steunen... te mogen helpen... H. Hetta hep in het park te denken aan een brief, dien zij juist had ontvangen, een brief van Barbara van Eerbeeck. 166 DB ONBLUSCHBARE VLAM. De brief was niet prettig geweest. En toch voelde Hetta tot haar eigen verbazing zich niet erg ongelukkig door de lectuur. Lieve Hetty, schreef het meisje. Ik schrijf je, omdat ik je hever zelf even de tijding breng, dan dat je die onvoorbereid van anderen hoort. Het is wel niet zoo héél gewichtig, maar als je terugkwam, en je merkte de veranderde stemming, dan zou je er niets van begrijpen. Je weet, hoe de menschen zijn. Direct, zonder onderzoek 't slechtste denken. Maar laat ik je nu maar gauw vertellen, wat er is, anders zou je je nog heel wat gaan verbeelden. Verleden Maandag gaf Hugo van Stedem een thee op zijn ateher. Carola nam de honneurs waar, zooals altijd in den laatsten tijd; wij dachten, dat hun engagement toen bekend worden zou, maar dat gebeurde pas later. Er heerschte een opgewonden stemming, en jg was 't onderwerp daarvan. Want, Hetty, 't heeft natuurlijk opzien verwekt, dat jij Remil hebt meegenomen naar Hamont. Niemand begrijpt 't rechte, en daarom gaan ze op de gekste manier aan 't fantaseeren. 't Is eenvoudig absurd wat ze vertellen, bijna krankzinnig, en toch wordt 't geloofd. Dat is 't verschrikkelijke. En als je naam hebt, zooals jjj, als je 'n bekende persoonlijkheid bent, dan meent iedereen een duit in 't zakje te mogen doen. Ik ken er zóóveel voorbeelden van. De gekste DE ONBLUSCHBARE VLAM. 167 verhalen worden opgedischt, gewoon verzonnen, en volgehouden tegen beter weten in. 't Is afschuwelijk, maar la béte humaine hééft nu eenmaal de behoefte om andere schepselen kwaad te doen. En daar de wet lichamelijk kwaad doen verbiedt, gaan ze nu op andere wijzen te werk om hun medemenschen te schaden. Ze gaan lasteren. Ik voor mij vind lasteraars èn lasteraarsters — want die zijn er misschien nog méér — de slechtste, laagste, vuilste wezens van de wereld. Ze wagen niets, ze werken in 't donker, ze hebben de mentaliteit van 'n duivel. En, nog eens: bekende menschen staan 't meeste bloot aan laster. Ze hebben hun benjjders, en jaloersche menschen zjjn tot alles in staat. Wat 'n lange uitweiding, hè? En zoo ernstig. Dat ben je van je Babs niet gewend. Dat komt, omdat 't me moeite kost, op m'n eigenlijk chapiter te komen, daarom ga ik divageeren. Enfin, om kort te gaan: er wordt beweerd, dat jjj de manie hebt engagementen te verstoren! Eerst dat van d'Orly met Yenetia; toen dat van Carola en 'Remil... Lach er om, Hetta, ik bid je. Men neemt 't je kwalijk, dat jjj in je menschlievendheid je hebt ontfermd over een stumper, die een ongeluk kreeg, waar je toevallig bjj was. Ik acht je erom, ik bewonder je moedige goedheid, en ik zeg iedereen mgn opinie, — maar de wereld wil het slechte denken, kan niet anders dan gemeen denken, trek 't je dus niet aan, Hetty-lief. Omdat ik zooveel van je houd, daarom vertel 168 de onbluschbare vlam. ik 't je. Ik kan 't niet verdragen, dat jjj, zoo zuiver, zoo nobel-goed, schuin zou worden aangekeken. Als je hier terug-komt, zal je 't moeilijk hebben. Daarom wou ik je waarschuwen, blijf voorloopig nog wat weg, als je kunt. ('t Was toch toeval, hè, dat je op 't perron was, je had toch niet met Remil 'n uitstapje gemaakt?). Over 'n poos heeft de wereld wel weer 'n ander slachtoffer, dat kaal-geplukt worden moet. Jij bent kalm en verstandig, Hetta, je zal ook kalm blijven, bè? Met een ferme omhelzing, als altijd je Babs. Natuurlijk deed de vermelding der feiten Hetta alles behalve aangenaam aan. Maar tegelijk was zij verstandig genoeg, om er de schouders over op te halen, zóó bespottelijk vond zjj de heele geschiedenis. Zij, — zij, die zelve een slachtoffer der omstandigheden was, werd gecenseerd slachtoffers,—en hoevéél wel! te hebben gemaakt. Babs had gehjk, het was absurd, en niet minder was het absurd, dat zij door Barbara tegenover haar kennissen verdedigd moest worden, terwijl zjj, in het geval van Daluan, zoowel als in het geval Remil niets dan het goede had gewild en gedaan! Het was om te lachen. Maar de zotte, onnoozele wereld zet nu eenmaal alles op zijn kop... noemt zwart wit en omgekeerd, gelooft alles... credo quia absurdum... ik geloof omdat het absurd is. Men had daarin te berusten. Tegen laster kon men zich DE ONBLUSCHBARE VLAM. 169 niet wapenen; de laster is als een mist, die alles doordringt, maar nooit te grijpen is. 0, vreemd! vreemd! was het leven. Een poos geleden was zij een zelfverzekerde, blijmoedige jonge vrouw, die haar heele bestaan, met de toekomst incluis dacht te kennen. Het kwam niet in haar op, of alles nog wel eens veranderen kon. Die mogelijkheid bestónd niet voor haar. En nu! en nu! had zij haar hefde verloren, was zij voor de wereld een voorwerp van laster en spot, — en waaróm, waaróm in 's hemelsnaam, — wat had zij gedaan? Zjj haalde weemoedig de schouders op. Wat baatte het, zich te verbazen, of de wereld rekenschap te vragen van de onzinnige wijze waarop zjj behandeld werd. Een dergelijke vraag aan de wereld gedaan, was de vraag zonder antwoord. Ben ik niet te gelukkig ? had zjj eenmaal geroepen in angstige dankbaarheid. En het Noodlot had die woorden opgevangen, en gevonden dat zij te gelukkig was. Alles werd haar, zonder reden, opeens afgenomen: haar hefde, haar reputatie. Wanneer zij terugkwam in den Haag, waar zjj met iedereen in vriendeljjken omgang had geleefd, — zou zij een vreemde geworden zjjn in eigen kring. De menschen zouden haar argeloozen oogopslag beantwoorden met een schuinen, malicieusen blik, en degenen die zij vroeger als in de beste verstandhouding met haar te staan, had beschouwd, zouden haar den rug toedraaien, of in het beste geval haar met ijzige koelheid bejegenen. 170 DE ONBLUSCHBARE VLAM. En waarom? o, god, waarom? Zij was de impulsen van haar hart gevolgd. Zij had willen helpen en steunen, — en daarom werd zij miskend, geschimpt en gesmaad. Maar eigenaardig... terwijl zij zoo liep te denken, en zich den toestand, zooals die was, voor oogen stelde, voelde zij zich toch niet erg ongelukkig. Ais zij zichzelve nauwkeurig onderzocht, dan kon het afkeurend oordeel der wereld haar eigenlijk weinig schelen. Zij wist, door Remil's bekentenis, dat zij niet verkeerd had gedaan, en die overtuiging was haar genoeg. Maar sterker nog verbaasde zij zich over de omstandigheid, dat het engagement van Hugo en Carola haar zoo weinig smartte. En toch had zjj innig van Hugo gehouden... en toch had zij onuitsprekelijk geleden bjj de gedachte hem te zullen verhezen. Een menschenziel was toch een zonderling ding. Er speelden zich processen in af, die den ondergang van het heele individu schenen te beteekenen ... en als de storm was uitgewoed ... leefde de betrokken persoon weer uiterlijk kalm en innerlijk rustig voort. O, haar moeder had wèl gelijk gehad, toen ze zei: Altijd helpt je de tijd! Ja, bet was waar. De tijd trok je gestadig en zeker door de moeilijkste perioden van je leven heen. Wat je eerst onoverkomelijk leek, lag al weer achter je, eer je het wist. Het leven stond niet stil. Voortdurend gaf het je nieuwe belangen, een nieuwe taak... Misschien kreeg Carola in Hugo wel den best voor haar geschikten man. Want Hugo het niet met DE ONBLUSCHBARE VLAM. 171 zich spelen. Hij het den boel liever barsten dan buigen, — dat had zij ondervonden... En Carola had het noodig, een vaste kracht tegenover zich, boven zich te weten. Een man die zich slaafs voor haar vernederde, kon zij niet liefhebben. Tegen Hugo moest zjj opzien, hjj zou haar niet blindelings alles toegeven, maar haar dikwijls iets weigeren, en onwrikbaar op zgn standpunt blijven staan. En dat was goed voor Carola. Nu moest zij naar Remil. Hem het nieuws der verloving vertellen. Zjj behoefde daar gelukkig niet tegen op te zien; hij had haar immers bekend, dat Carola hem onverschillig geworden was... Zij ging terug naar huis met lichten stap. Remil gaf haar een nieuwe belangstelling in het leven. Zij praatten veel samen; zij las hem voor, zij schaakte met hem ... en bijna den heelen dag waren haar gedachten van hem vervuld. Tot haar groote blijdschap ging hij goed vooruit; het zou niet lang meer duren, of hij zou eens mogen liggen op de chaise longue, die hem al wachtte bij een der openslaande deur-ramen, en dan, langzaamaan zou zjj hem leeren loopen, en zij stelde er zich veel van voor, hem het park te laten zien, hem de mooiste plekjes te toonen, en hem volkomen te laten genezen, door de gezonde, electriseerende, zuivere buitenlucht. Luchtig van hart liep zjj voort, en opeens stond zjj stil, en dacht: Heb ik vanmorgen ... vanmorgen pas de tijding gekregen van Hugo's engagement? en kan ik me nü toch zoo opgewekt voelen? O! dan ben ik wèl genezen, goddank! 172 DE ONBLUSCHBARE VLAM, Het was het uur, waarop de zuster gewoonlijk een wandeling maakte en zij haar dan aflossen kwam. Maar nu zij RemiPs kamer naderde, hoorde zij een vrouwenstem, die niet van de pleegzuster was. 0, Emma zeker. Zij vond het ook zoo heerlijk, dat alle huisgenooten van Remil waren gaan houden. Hij was ook zoo'n eenvoudige, goeie, heve jongen, het was heusch geen wonder. Zjj kwam nog dichterbij. Maar plotseling bleef zij staan als aan den grond gebannen. Zij verstond de woorden niet, maar de klank der stemmen. .. Zij hoorde Emma zacht lachen... en Remil iets vragen met een warme hartelijkheid, die een schok door al haar leden deed gaan. Remil en Emma. Die mogelijkheid was haar nooit in de gedachte gekomen. Maar waarom zou het niet kunnen ... Emma... en Remil ? Het was of haar voeten verlamd waren, dof suisde het in haar hoofd. Zij moest zich steunen tegen een der pilasters van de trapzaal, en de koude van het marmer tegen haar voorhoofd bracht haar even tot bezinning. Zij slikte, haar keel was zoo nauw, zij kon niet ademhalen, en een rillende kou trok door al haar leden. Remil... en Emma... waarom niet, waarom niet... zjj moest aan dit denkbeeld wennen, wennen ... wennen ... Weg-gaan .. . vluchten ... was haar eerste aandrang. Niet nü hen samen zien. Later... later... zou zij wel aan het schouwspel wennen. Nu weg... een oogenblik alleen mogen zjjn ... Doch zjj hadden haar blijkbaar al gehoord ... DE ONBLUSCHBARE VLAM. 173 — Het, ben jij daar? klonk Emma's stem. Kom je? En Remil's stem herhaalde: — Ben jij daar Hetta? Kom je? Hoog richtte zij zich op. Sterk zou ze zijn. Niets mochten zij aan haar merken ... Zij kwam binnen, maar het schemerde zoo vreemd voor haar omfloerste oogen, dat zij in 't eerst niets onderscheiden kon. — Dan ga ik maar, zei Emma. De zuster heeft mij even geroepen, omdat jg buiten was, maar we dachten wel, dat je dadelijk zou komen. Met een knik tegen Remil verhet zij de kamer, en Hetta voelde haar knieën onder zich buigen, en zonk neer op een stoel. Was alles heel gewoon? Had zg zich vergist in haar opgewonden fantasie? Zjj merkte volstrekt niet, hoe Remil haar lag aan te staren. Snel haalde zij adem om het bonzen van haar hart. — Wil ik... begon zjj, — hemel, hoe onvast was haar stem... wil ik je de courant voorlezen, Remil? — Graag, als 't je niet te veel moeite is, antwoordde hij, met precies dezelfde woorden van eiken morgen. Was dan alles gewoon? ... Zij ontvouwde de courant, en begon te lezen, zoo maar op goed geluk; haar oogen zagen de woorden, haar hppen spraken ze uit... maar niets van de beteekenis drong door tot haar brein. Zij merkte het op, als zij aan het slot van een artikel kwam, dan bleek het tot haar verwondering, dat zij volstrekt niets wist van wat er in had gestaan. 174 DE ONBLUSCHBARE VLAM. Hoe kon dat? Zij begreep het niet, maar zjj las voort, beseffeloos, monotoon. — Hetty, is er iets wat je hindert, kind? Zij schrikte zoo geweldig, dat haar handen beefden. Zij schrikte door de vraag, maar nog veel meer door de intonatie zijner stem en door de lief koozende woorden. — Hindert je iets ?... Om je de waarheid te zeggen, kon ik niet goed naar je luisteren, ik keek maar naar je gezicht, je ziet zoo bleek... Al een paar dagen geleden had hij van een kennis uit den Haag een brief ontvangen, waarin deze schreef over de verloving van Hugo en Carola. Had Hetta misschien vanmorgen óók de tijding gekregen, en was zij daar zóó van ontsteld? — Iets dat me hindert ?... neen ... — Heb je vanmorgen 'n brief uit den Haag ontvangen ? Zij zag hem aan, zoo absoluut niet begrijpend wat hij bedoelde, dat hij dacht: neen, dat kan het niet zijn. — 'n Brief uit den Haag? herhaalde zij vragend. Toen daagde het in haar geest, en ze zei: — Ja, o, ja, ik heb 'n brief uit den Haag ontvangen. Waarom? Maar terwijl zij dit vroeg, begreep zij: Hij weet 't óók van Hugo en Carolo, en hjj is bang, dat dit me verdriet heeft gedaan. Maar doet 't hèm geen verdriet? Is door deze tijding zjjn vroeger gevoel voor Carola niet weer boven gekomen? Neen, niets zag zij op zijn rustig gezicht, dan alleen een groote belangstelling in haar. Zelf ging zij voort: DE ONBLUSCHBARE VLAM. 175 — 0, je vraagt 't, omdat je zeker óók hebt gehoord van 't nieuwe engagement? — Ja, zei hij. Een glimlach ontstrakte de bleeke spanning van haar gezicht. — Ik heb dat bericht in alle kalmte opgenomen, zei ze. Ik geloof: 't is ten slotte maar goed, dat alles zóó is geloopen. Carola krijgt, dunkt me, in Hugo de man, die ze noodig heeft. Hugo is 'n beetje eigengerechtig, en geeft z'n eigen wil en inzicht niet gauw op. Maar dat kan tegenover Carola geen kwaad. — Daar heb je gehjk in, zei hij, en lachte zoo gul, dat zij onwillekeurig medelachte. Hij stak haar zijn hand toe, en zij legde de hare er in, zonder te weten dat zij het deed. — Laat me je nu mogen zeggen, wat ik je nog niet duidelijk genoeg heb gezegd, zei hij zacht. Hetta, ik ben je dankbaar, dat je me 't leven gered hebt. Ineens schoten haar oogen vol tranen. — Ik vind 't leven goed. Ik kom er niet meer tegen in opstand. Ik wil 't aanvaarden ... want ik zie, zelfs voor mij, een kans op geluk. Emma? ging het door haar hoofd. — Zooeven was Emma hier ... Hetta wilde haar hand los-rukken uit de zijne, maar hij hield haar te stevig vast. — Toen heb ik haar een vraag gedaan ... — Remil! O, hoe hij genóót van dien wilden angst in haar bhk... Nog even wilde hij zich verrukt voelen door haar vertwijfeling, toen zei hij langzaam: 176 DE ONBLUSCHBARE VLAM. — Ik heb haar gevraagd, of zij er niet tegen opzag eerlang m'n zuster te worden. Zjj viel met haar hoofd aan zjjn borst, en haar schouders schokten van snikken, — Huil niet, hefste, zei hjj, m'n hefste... Hij streelde haar over het haar, en zij bleef stil liggen... in een gevoel, alsof al haar onrust en smart van den laatsten tijd zich nu oploste in een zaligen, zaligen vrede ... — Ik houd van je, hoorde zij zijn stem, ik heb je innig, innig liefgekregen ... niet om wat je voor me hebt gedaan, ofschoon ik je daarvoor hartelijk erkentelijk ben, maar zooals ik je heb leeren kennen in je mooie, zuivere menschelijkheid. Ik houd van je, Hetta, mag ik probeeren je gelukkig te maken... — Als ik jou gelukkig maak, zal ik 't zijn, fluisterde zij. — Houd je dan van me, hefste? — Ja, zei ze, uit de volheid van haar hart, ik houd van je, en ik weet niet waarom, maar ik houd véél meer van je, dan ik ooit van Hugo gehouden heb — Maar in het diepst van haar ziel wist zjj het wèl. Haar moederhjke aard, haar beschermende natuur zou bij Hugo, die „zichzelf genoeg was", geen bevrediging kunnen vinden. Zij had iemand noodig, die haar noodig had, wat met Hugo nooit het geval zou zijn geweest; zij moest iemand hebben, die haar aanhing in vol vertrouwen, dien zij kon helpen, beschermen, steunen, voor wien zij alles kon zjjn... — Hetty, zei hij, willen we heel gauw trouwen ... en ons hier in de omtrek ergens vestigen, en nooit meer terug-gaan naar den Haag ?... DE ONBLUSCHBARE VLAM. 177 — Ja! riep zij, en keek hem aan met oogen, die opeens als lichtende sterren waren. Je raadt m'n wensch! nooit meer, nooit meer terug-gaan naar den Haag, maar hier blijven in de heerlijke stilte, en samen gelukkig zjjn ... III. Venetia ontwaakte uit een korten, onrustigen sluimer. Met een schok zat zij opeens recht overeind in bed, en snakte naar adem; zij drukte de handen op het woest jagende hart, en keek rond met verdwaasden blik: waar ben ik, prevelden haar lippen ... maar plots werd zij rustiger, en zuchtte diep. Zij was nog thuis, zij was niet weg-gebracht naar een sanatorium, waarmede haar vader haar had bedreigd, als zij „niet bedaren" wou ... Zjj legde zich weer neer, en drukte haar hoofd diep in de kussens weg. Ellendig, dat zij nooit eens een paar uur dóórslapen kon... telkens met een schrik werd zij wakker... nóóit was zij zoo nerveus geweest, och, was zij maar dood. Alweer, en zij wist het niet eens, was zij begonnen te schreien. Onophoudelijk zonder dat zij snikte, gleden de tranen haar over de wangen... In haar heele leven had zij niet zooveel gehuild, als nu in deze enkele dagen, bijna enkele uren. Daluan ... zij haatte hem om zijn hardheid. Was ooit een man zóó wreed geweest tegen de vrouw, die hij hef had? Want hij had haar lief. Zij wist het! en trotsch richtte zij het hoofd omhoog. De Onbluschbare Vlam. II. 12 178 DE ONBLUSCHBARE VLAM. En zij... O, zij hield van hem, krankzinnig, krankzinnig... Als hij nu hier was, zou zij zich aan hem vastklemmen met vertwijfelde kracht, en hem smeeken : Verlaat me niet, ik kan niet buiten je, Daluan!... Daluan!... Haar mond vertrok in wrangen spijt. Komen bij haar? Dat deed hjj niet. Zijn trots ging hem boven zjjn hefde. En toch had hij zwak en overgegeven aan haar borst gelegen, bijna bewusteloos van geluk... Als dat oogenbhk er niet was geweest, dan zou zij nu dood zjjn, al lang, dan had zjj een wanhoopsdaad gedaan om te ontkomen aan haar verdriet. Nu hield de zekerheid van zijn liefde haar terug... èn de hoop, dat het verlangen naar haar bij hem de overhand krijgen zou. Maar neen. Of hij verlangde, zij wist het niet. Wat hjj dacht, wat hij voelde nu in deze dagen, zij wist het niet... Niets het hij van zich hooren. Niets... na haar eersten brief. Niets... na haar tweeden brief. Zij had gewaand, dat hij na haar eerste, hartstochtelijke uiting naar haar zou zjjn toegesneld, haar biddend hem zijn hartelooze daad te vergeven. En als zij hem dan vergaf... zou zij zich hoog en nobel voelen en heerhjk zelfvoldaan. Zij was zoo vast overtuigd geweest van de uitwerking harer woorden op hem. Zjj had er geen seconde aan getwijfeld, of onmiddellijk na de ontvangst van haar brief zou hij zjjn gekomen. Zij had het niet kunnen laten te schrijven... maar DE ONBLUSCHBARE VLAM. 179 het verzenden van haar brief was voor haar trotsche hart een heele concessie geweest. Toch had zij het gedaan, uit hefde voor hem. Maar hij... bleef doof voor haar roepstem, en zelfs na haar tweeden brief... O! kreunde zjj. Zij begreep niet, hoe een man ongevoelig bleef voor zóó'n pathetisch schrjjven. Nu eens betreurde zg het dat zij zich vernederd had, tot tweemaal toe tot hem te komen, tot tweemaal toe de minste te zjjn geweest. Maar dan weer richtte zjj zich fier omhoog. Zy' had zich tenminste niets te verwijten. Zy' had alles gedaan wat zij kon, terwiUe harer hefde. Haar eerste gewaarwording, toen hij niet kwam, was geweest een grenzelooze verbazing. Toen woede. Toen bitter verdriet. En zij geloofde, sinds zij van hem was weg-gehold, niets anders meer te hebben gedaan dan gehuild ... En vooral huilde zjj, omdat zjj volstrekt niet wist, wat zij nu verder moest doen. Het wachten martelde haar. Het wachten maakte haar gek, zij voelde het. Zjj werd zóó tot in haar diepste ziel er door gekweld, dat zg' overgevoelig werd, en niets, letterljjk niets kon velen. De meewarige stem harer moeder, de rationeele vragen van haar vader brachten haar buiten zichzelf. Dat zjj wilden weten, wat er toch was voorgevallen kwam haar voor, een ongeoorloofd dringen in haar intimiteit te zg'n. En zg' wond zich op tot een acces van woede, dat haar moeder in tranen uitbarsten deed, en haar vader uitbreken in drift. Wanneer iemand haar vragen kwam „of zjj niet iets gebrui- De Onbluschbare Vlam. II. 12* 180 DB ONBLUSCHBARE VLAM. ken wou", kon zjj wel schreeuwen van nervositeit; wanneer haar slaapkamer werd gedaan, en zij de geluiden hoorde van vegen of het vullen van kannen, moest zij zich met de grootste moeite bedwingen, om niet te gillen: Scheid uit, scheid uit, ik kan al dat geluid niet verdragen .. . Het hefste lag ze alleen en stil op haar divan in haar donker gemaakte kamer. Dan lag zij te denken en te schreien en zichzelf te beklagen... totdat zij zich het ongelukkigste schepsel ter wereld voelde. De twijfel aan wat zij had te doen, was het verschrikkehjkste. Nog eens schrijven, zich nog dieper verdeemoedigen? zij kon het niet. Zij was tot de uiterste grens gegaan. Zich totaal voor hem vernietigen, dat kon zij niet. Wat wil je toch van me, wat wil je dan ... steunde zij en balde de handen. Ben je nóg niet tevreden, is 't nóg niet genoeg. Zèg dan tenminste wat je wil; kóm; of schrijf me, of roep me bij je... Als je me roept, zal ik komen... Maar hij riep haar niet. Niets hoorde zij van of over hem. En het was haar of zij stond tegen een hoogen, donkeren muur, waartegen zij zich de handen wond kneusde ... en waardoor haar smeekend-hartstochtelijke stem aan den anderen kant niet werd gehoord. Hij had dien muur tusschen hen-beiden opgetrokken, dien scheidingsmuur. Hij had haar weg-gestuurd als een ondeugend kind... Hij had haar de deur gewezen... Haar wangen brandden koortsachtig bij die gedachte, die zij nu dénken kon, wat haar in 't eerst volstrekt onmogelijk was. Toen deed de voorstelling DE ONBLUSCHBARE VLAM. 181 van zijn hand, die haar gebood heen te gaan, haar al te ondragelijk lijden. Maar thans scheen zij wel de vreemde behoefte te hebben, zich die scène aldoor en aldoor in het geheugen terug te roepen. Hoe was het geweest? Diep zonk zij in haar herinnering weg. En met de sterkste intensiteit kéék zij, hóórde zij naar het voorbije tooneel. — Als je me hierin geen gelijk geeft, — dan kan je mijn vrouw niet zijn. Zoo groot, zoo machtig stond hjj voor haar, dat zij, bang, terug-duizelde ... En toen ... met zwaren nadruk had zijn stem geklonken: — Je* ziet niet in, dat ik dit heb moeten doen ?... En toen zij niet antwoordde, had zgn hand zich opgeheven, en naar de deur gewezen, in een onherroepelijk gebaar. Toen was zjj weg-geijld ... 0, als zjj dat maar niet had gedaan. Waarom gaf zjj toe aan haar beleedigden trots. O, waarom blééf zij niet, en nestelde zich dicht in zijn armen, en koosde hem, en vleide, en wist hem door hefde te winnen... Als zij die daad kon herroepen ... Maar de raderen van den tijd heten zich niet terug-draaien, helaas... Zij was heen-gegaan. Zij had niet moeten gaan. Niet mogen gaan, want... Zij was onwillig verder te denken. Maar zij móest toch verder denken ... haar geest drong haar voort met onstuimige kracht... 182 DE ONBLUSCHBARE VLAM. Zij had niet mogen gaan ... Want: Hij had gelijk. Hij had gehjk om haar kinderachtigen wensch te weigeren. Nu ja, het was een dolle opwelling van haar geweest, toen zij hem bad, het opium-rooken haar óók te leeren, — en zij had het toen werkelijk gemeend. Maar als hij kalm was gebleven, en haar bedaard had overtuigd van haar onredehjk verlangen, — dat was toch veel beter geweest dan dat hij, zooals nu, op ruwe wijze zijn pijpen in stukken brak en al het andere, — om haar te kennen te geven, dat zij nooit haar zin krijgen zou... Doch toen eenmaal deze woorden zich in haar brein hadden vastgezet, kon zij ze niet meer kwijtraken. Het werd een manie, zoo onophoudelijk als het klonk en herklonk in haar hoofd. Hij had gelijk. Goed, zij wou dat accepteeren. Hij had gelijk. Maar wat moest zij nu verder doen. Zij kon niets verder doen. Zij had al het mogelijke, al het onmogelijke ... gedaan. Al het mogelijke? drong haar lastig geweten. Neen ! zoolang zij hem niet haar ongehjk bekende, had zij niet al het mogelijke gedaan. Maar waarom moest alles van haar kant komen ? Kon hij óók niet een beetje toegeven, en haar daarmee zijn hefde bewijzen? In haar tweeden brief had zij hem gesmeekt: Bewijs me, bewijs me je hefde. En zelfs daarop had hij geen antwoord gegeven. Zelfs daarop niet. DE ONBLUSCHBARE VLAM. 183 Waarom moest zij hem méér liefhebben dan hij haar? Ach, als zij maar eens iemand om raad vragen kon. Maar dat was uitgesloten, want niemand, niemand ter wereld zou zg het voorgevallene tusschen Daluan en haar willen biechten. Dat was een heilig geheim. Hij had gelijk. En als zij eerlijk durfde zijn, dan wist zjj, dat zg hem bewonderde, hoogachtte om zijn kracht, dat zij hem liefhad om zijn kracht, dat zij eerbied voor hem had om zijn niet-toegeven, al stond ook zijn geluk op het spel. Maar toch... telkens worstelde haar trots weer op tegen die overtuiging... en dan begon de strijd opnieuw. Zij was nu zoo moe... zóó moe... dat zij werkehjk haast niet meer kon. En het vreeselijke was, dat zij zoo weinig kon slapen... Hemel, daar ging haar deur al weer open. Met een ruk keerde zjj zich om naar den wand. Maar haar moeder had deze beweging al gezien, en deed de overbodige vraag: — Ben je wakker, kind? Zjj gaf dan ook geen antwoord. — Heb je nu vannacht wat geslapen? — Neen! bitste zjj, maar had er dadelgk berouw van. Want haar moeder zette zich op een stoel bjj het bed, en begon aanstonds te larmoyeeren. — Wat héb je toch. Ik kan 't niet langer aanzien. Ik laat de dokter komen. Zoo kan 't niet langer, ik wil 't niet op m'n verantwoording nemen. Je vader zegt ook ... — Laat me in vredesnaam met rust.' 184 DE ONBLUSCHBARE VLAM. Zoo rauw had haar stem geklonken, dat zij er zelf van schrok. Maar ook haar moeder schrok. — Ik ga de dokter telefoneeren ... Maar Venetia rees op in bed met zulke zwartdreigende oogen, dat haar moeder haar ontzet bleef aanstaren. — Wat kan 'n dokter me helpen! Ik heb je gezegd, dat ik geen dokter wil! — Maar wat heb je dan toch, klaagde haar moeder. Je antwoordt op geen enkele vraag, 't Wordt 'n onhoudbare toestand. Ik weet niet meer, wat ik moet beginnen... Ik kan toch niet naar Daluan gaan! Bijna ... bijna had Venetia schril gelachen. Haar moeder naar Daluan gaan! Haar moeder, die zoo absoluut ongeschikt was voor intermediair, en wier bezorgdheid om haar dochter, en wier klagelijke stem en angstige oogen zoo allerdwaast constrasteerden met haar keurig-nagebootste jeugd . .. — Neen, u kunt niet naar Daluan gaan. En waarom ? — Om hem te vragen wat er tusschen jullie is. Om hem te zeggen, dat jij ziek ben van verdriet. Een minuut aarzelde Venetia, of zij haar moeder toestemming geven zou... Toen wist zg, dat het niets zou baten . .. Daluan zou haar moeder op de hoffelijkste wgze doen verstaan, dat dit een zaak was, uitsluitend tusschen Venetia en hèm. En hij had daarin immers gelijk. Geen derden mochten zich mengen in deze teere aangelegenheid. Zjjzelve was de eenige die aan den gespannen toestand een einde kon maken. Wanneer zij niet murw was gebeukt, zou zjj dit niet hebben kunnen inzien. Nu wist zij het. DE ONBLUSCHBARE VLAM. 185 — Maar wat is er dan toch gebeurd! Is 't nog altgd om dat portret? — Dat portret? zei Venetia op onbeschrijflijk trotschen toon. En alsof het vanzelf sprak, voegde zn' erbij: Dat heeft hij me al lang laten zien! — Dus dat is 't niet, peinsde de moeder. Wat is 't dan. Je bent toch niet zoo, zonder reden? Als er niets is tusschen Daluan en jou, waarom ben je dan ziek van verdriet? Heb jjj je engagement soms verbroken ? — De? nooit! — Heeft hjj 't dan... ? tastte de moeder voorzichtig. — O! neen! — Wat is er dan! Hoor eens, schat, noch je vader, noch ik gedoogen langer, dat je je zoo opwindt. Als je ons niets zeggen wilt... of kunt... dan is 't misschien werkelijk beter, dat jij, zooals je vader voorstelde, 'n poosje naar 'n rusthuis. .. Weer overlegde Venetia een oogenblik, of dit maar met het beste zou zijn. Als hij hoorde, dat zij naar een sanatorium moest worden vervoerd, zou Daluan dan niet tot inkeer komen, en berouw krijgen van wat hij had gedaan? Maar neen. Hij niet. Dat wist zij veel te goed. En ten slotte kon hij dat ook niet, want: .. . Hij had gelijk. Zn dacht na. Ja, hg had in alle instanties gelgk. Hij mocht niet toegeven aan haar verlangen. Dat verlangen was verkeerd. Het was vooral verkeerd omdat. .. Nog dieper dacht zg na. En het was, of nu voor de eerste maal een milde, zachte stemming jegens 186 de onbluschbare vlam. hem over haar kwam. Hij had haar immers alles bekend ... zij wist dus waarom hjj in het bijzonder bang wezen moest voor den invloed van een bedwelmingsmiddel. Zij wist dat hij uit hefde voor haar, die neiging had overwonnen. Zij wist... dat zij hem gepijnigd had door haar vraag... Zjj wist dat hjj het recht had van haar te eischen, dat zjj haar ongelijk bekende... Zjj wist dat zjj hem liefhad, dat zij hem bewonderde, omdat hij haar pogingen om hem te overwinnen, weerstond ... Zij vroeg haar moeder haar alleen te laten, en deze, die een kalmer uitdrukking in haar oogen zag komen, voldeed aan haar verzoek. Zjj schreef: Daluan, vergeef me. Eindelijk is mijn trots gebroken. Ik heb onnoemehjk moeten lijden, eer 't zoo ver was. Maar nu zie ik in, dat jij in alles gelijk hebt gehad. 't Is een harde, verwoede strijd geweest, hefste. Maar je hebt goed gedaan, me aan mezelf over te laten. Ik moest dit uitvechten met mezelf alleen. En kom je nu? Wil je nu komen? En van mijn eigen lippen de bekentenis van mijn ongelijk hooren ... en van mijn hefde ?... Venetia. Zij het dit briefje naar Daluan brengen, met de boodschap er bij, dat zjj zelve zou gekomen zjjn, indien zq niet door ongesteldheid verhinderd was. En nu wachtte zjj hem. Zjj was alleen op haar kamer, en zij hep heen DE ONBLUSCHBARE VLAM. 187 en weer, te onrustig om stil op haar divan te blijven liggen, en toch kalmer dan zij in langen tijd was geweest. Want het besef hield haar staande, dat zij, door haar ongelijk te bekennen, zich niet vernederde, maar verhoogde. Zg' had het móeten doen, omdat zij van hem hield ... En toen hg kwam ... Met een enkelen oogopslag zag zij, hoe bleek en mager zijn gezicht was geworden na die enkele hjdensdagen ... Maar toen zag zij niets meer, want zijn blik verblindde haar... En als hij haar niet had opgevangen, had zij zich neergestort aan zijn voeten. — Neen, niet jij ... fluisterde hij. Ik wil voor je knielen ... nu wil ik voor je knielen!... En terwg'1 hij voor haar nederknielde, en naar haar opzag met achterover-geworpen hoofd, zag zg, en zij sidderde van geluk... hoe hoog en machtig, hoe groot hij was. Eö in een stralenden, stralenden glimlach strekte zij hem haar armen toe. EINDE. In den cyclus „Van Vrouwenleven" door JE ANNE REYNEKE VAN STUWE, verscheen verder bij L. J. VEEN te Amsterdam:' DE MAN IN 'T SPEL ƒ 7.90 ingenaaid; ƒ 9.50 gebonden DE COMEDIE DER LIEFDE ƒ6.90 ingenaaid; ƒ7.90 gebonden HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN ƒ6.90 ingenaaid; ƒ7.90 gebonden DE FRIVOLA'S (Danseuses Fantaïsïstes) ƒ6.90 ingenaaid; ƒ7.90 gebonden