BEWIJSSTUKKEN BEHOORENDE BIJ HET KORT BEGRIP VAN HET OUD-VADERLANDSCH BURGERLIJK RECHT DEEL II OVEKJJSEL EN GELDERLAND. U OKT. 1926 BEWIJSSTUKKEN BEHOORENDE BIJ HET KORT BEGRIP VAN HET OUD-VADERLANDSCH BURGERLIJK RECHT VERZAMELD EN VAN INHOUDSOPGAVEN VOORZIEN DOOR MR A. S. DE BLÉCOURT HOOGLEERAAR TE LEIDEN TWEEDE DEEL OVERIJSEL, GELDERLAND, UTRECHT. HOLLAND. ZEELAND. GENERALITEITSLANDEN VAN BRABANT EN SUPPLEMENT (FRANKISCH-GERMAANSC H E PERIODE) f 11,50 BIJ J. B. WOLTERS' U. M. — GRONINGEN, DEN HAAG, 1926 BOEKDRUKKERIJ VAN J. B. WOLTERS VOORREDE. Met dit tweede deel der Bewijsstukken is het werk voltooid, zooals ik het mij voorstelde en aankondigde in de voorrede van den eersten druk van het Kort Begrip. Dat ik niet alle gewesten en onderdeden van gewesten gelijk heb bedacht, zal, hoop ik, geen bezwaar ontmoeten. Al te veel in herhaling vallen moest worden voorkomen. Het in herhaling vallen mocht echter niet worden vermeden. Immers dan zou niet met de stukken bewezen zijn, hoeveel er gelijk was in het recht der verschillende streken. Mijn streven is intusschen er op gericht geweest, zooveel mogelijk de eigenaardigheden van elk rechtsgebied te doen uitkomen. Ook in dezen tweeden bundel is getracht, evenzeer als in den eersten was geschied, om de cursieve opschriften zoo te maken, dat naar den zin van de teksten niet meer geraden behoefde te worden. Taalkundige moeilijkheden kan de gebruiker der Bewijsstukken oplossen met behulp van Verdam's Middelnederlandsch Handwoordenboek. Intusschen is voor dengene, die de taalkundige moeilijkheden der Friesche teksten wil oplossen, een practisch woordenboekje van het Oud-Friesch verschenen van de hand van Dr. G. A. Nauta. Een werk, dat geheel is ingericht naar de behoefte van den jurist en niet van den linguist. Aan dit tweede deel der Bewijsstukken is toegevoegd een Supplement, inhoudende teksten uit de Frankisch-Germaansche periode. Aangezien het mijn voornemen is in denzelfden cursus nooit de beide deelen, doch slechts één er van te gebruiken, kan dus ook van rechtsbronnen uit die periode kennis worden genomen op de colleges, waar slechts het tweede deel aanwezig is. Dat voor het tweede deel andere teksten uit deze periode zijn gekozen dan die, welke reeds in deel I waren opgenomen, spreekt van zelf. Nu het werk voltooid is, zij het mij veroorloofd — in aansluiting op de voorrede van deel I der Bewijsstukken —op een paar punten mijn standpunt nader te verdedigen. Aan sommige onderwerpen viel in het Kort Begrip beknopter behandeling ten deel dan aan andere. Dit geldt voornamelijk huwelijksgoederenrecht, erfrecht, verbintenissenrecht. Wat verbintenissenrecht betreft, ben ik spoedig met de verantwoording gereed. Uitvoeriger behandeling zou op Romeinsch recht zijn uitgekomen en dit doceert een ander. Wat er aan teksten te VI VOORREDE. vinden is op 't gebied van 't verbintenissenrecht, dat niet tot Romeinsch recht valt terug te brengen, is heel weinig. En ik heb mij onthouden van gewaagde constructies over „Germaansch" verbintenissenrecht, die ik niet met de stukken in de hand kon documenteeren. En nu het huwelijksgoederen- en erfrecht: Veel grooter dan op het gebied van het zakenrecht zijn hier de verschilpunten tusschen de rechtsdistricten onderling. De Faculteit der Rechtsgeleerdheid te Leiden acht het èn een wetenschappelijk belang voor de studenten èn een oeconomisch belang voor hun ouders, dat de aanstaande jurist niet te lang door de voorbereidende rechtsstudie zal worden bezig gehouden, maar na een jaar studie voor het candidaatsexamen zich kan geven aan de vakken van het doctoraal. Mag men eischen dat in één jaar, naast Romeinsch recht, oeconomie, encyclopaedie, behalve de andere onderdeden van het oud-vaderlandsch burgerlijk recht ook nog oud-vaderlandsch huwelijksgoederen- en erfrecht in al zijn schakeeringen worde gekend? Intusschen al geeft het Kort Begrip slechts hoofdzaken, de teksten der Bewijsstukken stellen in staat omtrent deze onderwerpen een vrij volledig stelsel van menig voormalig rechtsgebied uit ons vaderland zich te construeeren. Eü zoo heb ik aan de hand van het eerste deel der Bewijsstukken in de nu afgeloopen twee cursussen 1924/1925 en 1925/1926 het huwelijksgoederenrecht en in 1925/1926 ook het erfrecht van de drie noordelijke gewesten vrij uitvoerig behanddd. Dat de student echter, zonder eenigen tekst voor zich, al die détails zich in zijn hoofd zal prenten, lijkt mij van geenerlei nut. Op het gebied van het zakenrecht zijn de onderlinge verschilpunten niet zoo groot. Zelfs de als specifiek Groningsen voorgestelde regelen van het beklemrecht behelzen eigenlijk niets afwijkends van de gebruiksrechten dders. Ten aanzien van grondrenterecht, leenrecht, tiendrecht, pand en hypotheek, bezit, verjaring en eigendom, marken, heerlijke rechten bestaan evenmin veel verschilpunten. Gemakkelijker kon men hier dus wat uitvoeriger zijn. De meeste zakenrechtelijke onderwerpen zijn bovendien van bijzonder, wil men: praktisch belang, omdat ze ook na de codificaties van 1809 en later, vaak nog in de praktijk te pas komen en levend recht zijn gebleven. Oud-huweüjksgoederenrecht, oud-erfrecht, oudverbintenissenrecht komt in de rechtszaal hoe langer zoo minder in toepassing, oud-zakenrecht nog wèl. Maar dit argument wil ik niet te zwaar doen gelden. Men zou andermaal kunnen denken, dat ik het universitair onderwijs slechts voor de praktijk en niet voor de wetenschap ingesteld achtte. (Toen ik n.1. bij de aanvaarding van het hoogleeraarsambt het 'belang van de kennis van het oudvaderlandsch recht voor de praktijk betoogde, heeft een criticus in het Weekblad van het Recht er uit afgeleid, dat ik dus van weten-' VOORREDE. VII schappelijke onderwerpen, die los van de praktijk waren, geen notitie zou nemen.) Maar het feit, dat die oude zakelijke rechten levend recht zijn gebleven, heeft naast praktisch ook nog dit ander wetenschappelijk belang, dat de rechtsontwikkeling er van is voortgegaan ook na de codificaties van 1809 en latere jaren. Bovendien gelden de maatregelen, die in de periode 1795—1815 zijn genomen op het gebied van het burgerlijk recht, meest alle de zakelijke rechten (leen-, tiend-, eigenlijke en oneigenlijke heerlijke rechten). Zoo ben ik ongemerkt genaderd tot een ander onderwerp, waaromtrent nog iets valt op te merken, n.1. dat in het Kort Begrip ook aan de periode na 1795 aandacht is geschonken. Wat er op publiekrechtelijk terrein in 1795 veranderd moge zijn, het burgerlijk recht heeft v5<5r 1809 geen ingrijpende wijzigingen ondergaan en het Kort Begrip behandelt oud-vaderlandsch burgerlijk recht. Slechts op het gebied van enkele eigenlijke en oneigenlijke heerlijke rechten en het leenrecht viel verandering na 1795 of 1798. Na 1795, na 1798, na 1809 (invoering van het Wetboek Napoleon, ingericht voor het Koninkrijk Holland) na de inlijving bij Frankrijk, na de invoering van den Code Napoleon, na het herstel onzer onafhankelijkheid, ja, nog na de invoering van het Burgerlijk Wetboek, zelfs in de 20e eeuw en in onze dagen zijn wettelijke maatregelen genomen, betreffende rechtstoestanden, die krachtens transitoir recht beheerscht werden door het oud-vaderlandsch recht, dat vóór de codificatie gold. Op bijna elke bladzijde van mijn Kort Begrip kan men dit lezen. De desbetreffende wettelijke bepalingen worden er telkens geciteerd of er is naar verwezen, omdat ze in de Bewijsstukken niet te vinden zouden zijn. Zoodat ik mij volkomen verantwoord zal gevoelen, als in vervolg van tijd wederom wettelijke maatregelen worden genomen op dit terrein, daarvan in een eventueelen nieuwen druk melding te maken. Op haar plaats is dus m. i. de behandeling van de Markenwet-1886, van de Erfgooierswet, van de Tiendwet-1907, van de Verenwet-1921, van de Jachtwet-1923 en de vermelding van de opheffing der collatierechten bij de jongste Grondwetsherziening. Gelijk op haar plaats zou geweest zijn de vermelding van de koninklijke besluiten en wetten betreffende de vicarieën en de weeskamers. In 1800 verscheen van de hand van van der Keesel zijn werk, getiteld Theses selectae, enz. Het is een uitwerking van De Groot's Inleiding. In 1806 zond Joannes van der Linden zijn Regtsgeleerd practicaal en koopmanshandboek in het licht. Dit voor de praktijk van het rechtsleven van 1806 geschreven boekje over het materieel en formeel privaat- en strafrecht vermeldt op elke bladzijde rechtsregels van de 17e en 18e en van oudere eeuwen, ook tal van auteurs uit de dagen der ten grave gedaalde Republiek. Nagenoeg niets van wat na 1795 verscheen, VIII VOORREDE. wordt besproken, omdat er voor dit tijdperk nagenoeg niets wat wijziging had gebracht te bespreken viel. Het tweede deel van de Verhandeling over de jucidicieele practijcq van denzelfden van der Linden verscheen in 1798. Het sluit aan op het in 1794 uitgekomen eerste deel. Hij vond geen reden het tweede deel in de pen te houden, ofschoon „de ontzachelijke gebeurtenissen van het jaar 1795" het „in den beginne niet weinig onzeker" maakten wat er „van iet justitiewezen zoude mogen worden". Maar dat ook voor 't staatsrecht in 1795 niet een geheele ommekeer plaats greep, kan men lezen in de proefschriften van B. C. de Savornin Lohman en A. H. Martens van Sevenhoven en in mijn Ambacht en Gemeente. De provisioneele (meest provinciale) regeüngen van de periode 1795/1798 terzijde latende en 1798 tot uitgangspunt nemende, heb ik op staatsrechtelijk terrein slechts deze wijzigingen te vermelden: De Bataafsche Republiek werd éen en ondeelbaar (art. 1), de departementale en gemeentebesturen werden administratieve lichamen, ondergeschikt en verantwoordelijk aan het Uitvoerend Bewind (art. 147)1), amalgamatie der provinciale bezittingen en schulden (titel VI der Staatsreg.), geen staatskerk, noch bevoorrechting van leden van eenige kerk (B. en S. Grondregels, art. 20), vrijheid van godsdienst (art. 19 B. en S. Grondr.) 2) en emancipatie der Roomsch Katholieken en der Joden (beide evengemelde artikelen)s), vervanging van uitvoerende colleges door ministers (art. 92). Voorts: vrijheid van drukpers (art. 16 B. en S. Grondr.)4), recht van petitie (art. 17, B. en S. Grondr.)4), recht van vereeniging en vergadering (art. 18, B. en S. Grondr.) 4), afschaffing der eigenlijk gezegde heerlijke rechten (art. 24, B. en S. Grondr.)5), afschaffing van het recht van exue (art. 26, B. en S. Grondr.), vrijheid van bedrijfsuitoefening (art. 53 der B. en S. Grondr.). Ik zal de laatste zijn deze zegeningen, die provisioneel 1795 ons voor een deel reeds bracht, te declineeren, maar niet te handhaven is de meening dat in dit gezegend tijdsgewricht een nieuwe schepping en een nieuw schepsel geschapen is, dat al het oude als met éen tooverslag was verdwenen. ') De éen- en ondeelbaarheid bleef ook na 1801. Het onpractisch voorschrift van art. 50 der Staatsreg. 1798 werd door art. 71 en 74 der Staatsreg. 1801 te niet gedaan. Deze artikelen herstelden de autonomie der departementale en plaatselijke besturen. *) Dat die er vóór 1795 in 't geheel niet was, is intusschen niet wel vol te houden. 3) Over deze artikelen betreffende den godsdienst en de kerkgenootschappen zie Teilegen's Wedergeboorte, in de editie-Colenbrander, p. 136 e. v. *) De wijziging was op dit punt allerminst definitief. *) Aangezien de heerlijkheden zaken in den handel waren, is dit onderwerp zoowel bij privaat, als publiekrecht te behandelen. VOORREDE. IX Ziehier eenige andere zeer belangrijke zegeningen, die in 1795, althans in 1798 zijn beloofd, ja op papier gegeven, doch vróme wenschen gebleven zijn nog jaren lang na 1795: Onteigening zou niet dan in geval van noodzakelijkheid en tegen schadevergoeding geschieden (art. 40 B. en S. Grondr.). Toegegeven de noodzakelijkheid van de serie onteigeningen, die plaats grepen, wat de schadevergoeding betreft is het artikel van meet af verkracht. Men heeft getracht er een draai aan te geven door een beroep op de „cynosure" van het tijdsgewicht, of door declamaties over het „gehaate en verfoeylijke feodale systhema". Art. 40 evenwel eischte geen toasten, maar Caroliguldens bij elke onteigening. Art. 59 der B. en S. Grondr. beloofde eenheid van maten en gewichten over het gansche land. In 1809 kwam een desbetreffende wet tot stand, maar tot uitvoering kwam zij niet en na de inlijving zijn Fransche wetten, op dit stuk bestaande, ingevoerd. Ik stipte hierboven reeds in noot aan dat de in 1795(98) geproclameerde weldadigheden: vrijheid van drukpers, recht van petitie en van vereeniging en vergadering allerminst definitief genoten werden sinds dit jaar. Wat de organisatie der provinciën en gemeenten (titel I en titel V der Staatsreg. 1798) betreft en in verband daarmee het kiesrecht, van dit alles is vóór de inlijving bij Frankrijk zoo goed als niets te recht gekomen. Van kiesrecht is voor 't platteland geen sprake tot aan de Kieswet, die na de Grondwetsherziening van 1848 tot stand kwam. Dit alles kan men uiteengezet vinden in de hierboven geciteerde werken van Lohman, Martensen van mij zelf. Ik mag er nog aan toevoegen mijn: De organisatie der gemeenten vóór 1851. De rechterlijke organisatie, uitvoerig beschreven in titel VIII der Staatsreg. 1798, bracht ons eerst de inlijving. Ten slotte breng ik in herinnering, hoe van de bij art. 28 der B. en S. Grondr. van 1798 toegezegde algemeene wetboeken eerst in 1809 er twee zijn in werking gekomen. De andere bracht ons de inlijving bij Frankrijk. De conclusie is dus m. i. dat 1795 een periode van vernieuwing inluidt, doch dat deze vernieuwing zich, trots omwenteling, geleidelijk heeft voltrokken. Continuïteit in de rechtsontwikkeling is er steeds. Was er zelfs na een zoo geweldige revolutie als de Fransche. Wie dit voor het pubhek recht van Frankrijk bewezen wil zien, leze de Tocqueville's beroemd boek: L''Ancien Régime et la Révolution. Ik heb in dit overzicht één onderwerp, dat eigenlijk meer het privaat- dan het publiekrecht betreft, opzettelijk tot dusver onbesproken gelaten, n.1. de hoorigheid. Waren er in 1795 nog onvrijen, half vrijen? Er waren hoorigen, maar waren ze toen nog onvrij of half vrij ? Het zou te ver voeren hier pro of contra te argumenteeren. Aangenomen ze waren meer of minder onvrij, wat is er te dezen opzichte geschied? De bewijzen zijn in overvloed voor- X VOORREDE. handen, dat er in Ovefijsel b.v. niets veranderde na 1795. De rechtspleging in afzonderlijke fora hield stand tot de rechterlijke organisatie, die dë inlijving ons bracht. Hebben artikelen 3 en 4 der Algemeene Beginselen van de Staatsregeling van 1798 op hoorigen betrekking ? Hoe dit zij, zeker is, dat men althans in Ovërijsel zich niets van die artikelen heeft aangetrokken. Of dan voor Gelderland juist is, wat aan het slot van no. 16 in het Kort Begrip wordt gezegd betreffende het hoofdgeld en de hand- en spandiensten? Archiefonderzoek zou hier wel eens het tegendeel aan het licht kunnen brengen. Er is hieromtrent te Arnhem in het rijksarchiefdépót materiaal te vinden, dat nog ongerept is. Fockema Andreae heeft in zijn derden bundel der Bijdragen tot de Nederlandsche Rechtsgeschiedenis over de hoorigheid vóór 1795 veel mededeelingen gedaan. In zijn beschouwingen over de afschaffing der hoorigheid in § 16, p. 126 e.v., geeft hij als zijn meening te kennen, dat in 1795 een eind gemaakt is aan de persoonlijke onvrijheid en dat dit is bevestigd door gemelde artikelen der Staatsregeling van 1798. De vraag, of men in de praktijk het hoofdgeld en de hand- en spandiensten en casueele praestaties is blijven vorderen, laat hij onbesproken, maar uitvoerig gaat hij na wat er geworden is van het gebruiksrecht der hoorige boeren. Velen hebben op grond van kon. besluiten van 1816 en 1822 het recht van den Staat, als bloot eigenaar (hofheer) van boerderijen afgekocht. Wat is er geworden van het recht van hen, die niet afkochten? Zoowel ten aanzien van de boerderijen, waarvan de Staat als waarvan anderen hofheer (bloot eigenaar) waren, mag deze vraag gesteld. In dezen bundel, gewijd aan oud-vaderlandsche rechtsgeschiedenis, heeft Fockema Andreae dus ook de periode na 1795 in zijn onderzoek betrokken. Niet dus omdat hij meende dat in 1795 al het oude is verdwenen, overschrijdt hij in zijn Oud Nederlandsch Burgerlijk Recht deze tijdgrens niet. Er is bezwaar gemaakt tegen mijn indeeling der zakelijke rechten. Laat mij beginnen te zeggen, dat ik de algemeen gebruikelijke classificatie der moderne handboeken heb gevolgd. Ik zou hebben moeten volgen het schema, dat Andreae in zijn 0. N. B. R., deel I, p. 167, gaf, waar men leest: „De Germaansche dogmatiek onderscheidt scherp en juist tusschen zaken en zakelijke rechten. De laatste zijn die, welke het doorgaande genot van eene zaak geven." .... „Het zijn o. a. eigendom, leenrecht, tijnsrecht, beklemrecht, vruchtgebruik. Zaken daarentegen zijn de objecten van deze genotsrechten." .... „Zakelijke rechten zijn niet tevens zaken. Het leenrecht, het vruchtgebruik is zoo min eene zaak als het eigendomsrecht." Nu mij er een grief van gemaakt is dit stelsel niet te hebben aanvaard, zij het mij veroorloofd te verklaren waarom ik het VOORREDE. XI niet deed. Ik zou er anders over hebben gezwegen. Het stelsel is min of meer ontleend aan Heusler1), die t. a. p. ook in de allereerste plaats wordt geciteerd. De andere auteurs, daar vermeld, huldigen deze indeeling niet. Verder leest men t. a. p.: „De zaken nu worden onderscheiden in roerende en onroerende, terwijl tot elk 2) dezer categorieën worden gebracht lichamelijke en onlichamelijke." De uitdnikldng: „Germaansche dogmatiek" wordt niet nader toegelicht, ook niet ten aanzien van den tijd, en als men de bewijsplaatsen nagaat, die in dat hoofdstuk zijn aangevoerd, dan wordt behalve op enkele Drentsche ordelen der 15e en 16e eeuw, een 17® eeuwsch vonnis der Hoofdmannenkamer en de Costumen van Rijnland van 1570, slechts beroep gedaan op de 17e en 18e eeuwsche Groninger en Drentsche landrechten en op het landrecht van 't Roermondsche kwartier. In deze landrechten worden onroerende goederen en onroerende rechten en zelfs de schriftelijke acten, die van de vestiging opgemaakt werden, door elkaar als onroerende zaken vermeld. In 't landrecht van 't Roermondsche kwartier worden als onroerende zaken vermeld: leenrecht en tijnsrecht, waarvan Andreae voorop stelde dat ze niet tot de zaken maar tot de zakelijke rechten hoorden. Beklemrecht beschouwt hij als een zakelijk recht, niet als een zaak. Maar hoe kan dan de pacht, althans de langere, niet een recht maar een zaak zijn? Want dat is zij naar de landrechten, waarop beroep wordt gedaan, die de Germaansche dogmatiek met de scherpe scheiding goed weergeven. Waarom is tiend, waarom servituut een zaak en niet een zakelijk recht? En heerlijkheid? De landrechten]ke bepalingen, die de Germaansche dogmatiek met de scherpe scheiding tusschen zaken en zakelijke rechten zouden weergeven, brengen deze rechten tot de onroerende zaken. Tins moet naar deze dogmatiek — wij zagen het — zakelijk recht en niet zaak zijn. De Drentsche landrechten (1614, II, 6 en 1712, II, 56) echter brengen tinsen tot de onroerende zaken. Waarom zouden tins, leen, beklemming en vruchtgebruik zakelijke rechten en niet zaken zijn, als tiend, pacht, servituut, heerlijkheid wel zaken worden genoemd in de uit 't oogpunt van Germaansche dogmatiek als voorbeeld vermelde bepalingen? Ik heb tegen het systeem nog dit aan te voeren: de als Germaansch-dogmatische aangeduide bronnen staan, vooral wat de rechtssystematiek en -dogmatiek betreft, onder Romeinsch-rechtelijken invloed. Romeinsch is, dat goederen en rechten, beide, als zaken *) Inst, I, p. 339 e. v. 2) Tot elk, dit maakt de scheiding m. i. onzichtbaar ia plaats van scherp. Want nu nergens het tegendeel staat, moet worden aangenomen dat de schrijver onder onlichamelijke zaak verstaat wat men er onder pleegt te verstaan. XII VOORREDE. worden aangeduid. Germaansch, dat ook de t. a. p. vermelde rechten worden verklaard onroerend. Van een scheiding tusschen zaken eener- en zakelijke rechten anderzijds is in geen der als bewijsstukken aangevoerde bronnen eenig spoor. Nog een paar kleinigheden: Waar ik Latijnsche, Fransche en Duitsche woorden en termen bezig, doe ik het ter verduidelijking. Dominium en quasi-dominium, possessio en quasi-possessio geven scherper aan waar 't om gaat dan ons eigendom, bezitrecht en bezit van zakelijk recht op anders zaak. Zaak (chose) is lichamelijk (bien) of onlichamelijk. Vordering is öf action of verbintenis in actieven zin (créance). Feldgemeinschaft, Feldflur, Einzelhöfe, Bodenregah Beispruchsrecht, Verfangenschaftsrecht, Gewere, Todtsatzung, Reallasten, welk bezwaar is er tegen dergelijke technische termen, vooral als men ze ter verduidelijking aanwendt en ze naast de Nederlandsche noemt? Het woord arrêt de reglement )& ingeburgerd. Er bestaat geen gangbaar Nederlandsch woord voor. In no. 5 van het Kort Begrip waag ik de veronderstelling, dat nu men in het Franlrisch-Germaansche tijdperk het personaliteitsbeginsel toepaste, en dus de Romeinen en Gallo-Romeinen naar Romeinsch recht leefden, er langs dezen weg Romeinsch recht kan geïnfiltreerd zijn in de leges Barbarorum. En aangezien er continuïteit in de rechtsontwikkeling is, zal, hoe weinig wij dan ook van de periode 900—1200 weten, ook na 't verdwijnen van den invloed der leges Barbarorum, van dat geïnfiltreerde Romeinsche recht zijn overgebleven. Tegen deze voorstelling is redelijkerwijs geen bezwaar te verwachten. Maar is het mogelijk dat het Breviarium de trechter geweest is, waarlangs het recht is gevloeid? Ik veronderstelde dat. Trouwens niet op eigen gezag. In hoe wijden kring, buiten Spanje en Zuid-Frankrijk ja tot in Engeland, de invloed van het Breviarium zich heeft uitgestrekt, nog eeuwen na de totstandkoming er van, kan men vernemen door de volgende auteurs te raadplegen: Gothofredus, in praef. Cod. Theod., c. 5, § 9; L. P. van de Spiegel, Verhandeling over den oorsprong en de historie der vaderl. rechten, §§ 24—29; D. Denijssen, Mobilia non habent sequelam, diss. Leyden, 1799, p. 66/67; von Savigny, Das Röm. R. im Mittelalter, I, Kap. 3, p. 103, II, Kap. 7, p. 5 seq., p.56 seq., Kap. IX, p. 156,x) Kap. X, p. 160 2); Eichhorn, Deutsche S. u. Rg., 5« dr., I, § 157; Siegel, D. Rg., *) Hier wordt het betoog als volgt samengevat: „Das Breviarium dauert nicht nur fort in den Gothischen L.andera, sondern es verbreitet sich über das ganze Frankische Reich, so dasz es für die Römer die Hauptquelle ihres Recht ausmacht." 2) Hier toont Savigny aan dat men het Breviarium in 940 in Engeland heeft geciteerd en dat daar het wetboek is gebruikt. VOORREDE. XIII § 28; Bninner, D. Rg., I, 2« AufL, § 51, p. 515 *); Brunner, Grundzüge, § 15; Schröder, Lehrbuch des D. Rg., § 31; von Halban, Das R. recht in den Germ. Volksstaaten, I (Gierkes Untersuchungen, LVI), p. 198 en II (Gierke's Unters., LXIV), p. 75 seq., p. 328 seq.; Klimrath, Travaux sur 1'hist. du dr. fr., I, p. 319; Warnkönig, Fr. S. u. Rg., II, p. 1 seq.; Fustel de Coulanges, L'alleu et le dom. rur., 3e éd., p. 99*), Beaune, Introd. a 1'étude hist. du dr. fr., p. 110/111,- La Ferrière, Essai sur l'hist. du dr. fr., I, p. 43; Glasson, Précis élém. de 1'hist. du dr. fr., p. 61 3); Glasson, Hist. du dr. et des inst. de la France, II, p. 146, p. 154; Viollet, Hist. du dr. civ. fr., p. [797]—[798]; Esmein, Cours élém. d'hist. du dr. fr., 14* éd., p. 104; Foignet, Manuel élém. d'hist. du dr. fr., 11« éd., 1926, p. 70/71 4). In de editie-Haenel van 't Breviarium, op p. 464 e. v., vindt men een lange lijst van plaatsen uit auteurs, uit capitularia, uit leges Barbarorum, uit 't corpus juris canonici, die den invloed van het Breviarium verraden. Voeg daarbij de er aan ontleende gedeelten Van de formuherenverzamehngen, die in de editie-Zeumer telkens in noot worden aangeteekend. Al deze opgaven kan men nog met andere vermeerderd vinden in Halban's geciteerd werk. Op grond van het voorafgaande handhaaf ik dus ten volle wat ik over den invloed van het Breviarium naar plaats en tijd had gezegd. De welwillende lezer zal wèl de verzekering willen aanvaarden en ook uit de raadpleging van het Kort Begrip bemerken, dat dit boekje niet al vast is klaar gemaakt in afwachting van de bewijsstukken, die op goed geluk af wel er bij gezocht zouden worden. Had ik niet sinds jaren aanteekeningen verzameld uit allerlei bronnen, ik had het boekje niet kunnen publiceeren. De twee bundels Bewijs- *) Brnnner concludeert t. a. p.: „Soweit in Gesetzen, Sammlungen und juristischen Schriften Frankreichs, Deutschlands und Englands römisches recht benutzt worden ist, liegt bis im zwölfte Jahrhundert hinein regelmSszig das Breviarium zu grunde". 2) Ten aanzien van den Cod. Theod. en *t Breviarium zegt Fustel t. a. p.: Les rois francs n'ont pas fait rédiger un code semblable. Cela tient uniquement k ce que les recueils de Théodose II et surtout d'Alaric, étaient usités dans leurs Etats. Cetté vérité est visible dans nombré de chartes et de formules. ') Glasson zegt aldaar: „Le bréviaire d'Alaric a aussi été accepté par 1'Eglise, comme recueil officiel de lois romaines. II a pénétré en Allemagne et en Angleterre; jusqu'au 12e siècle il a formé dans ces différents pays, comme dans 1'empire franc, un véritable code de droit romain. «) Deze «egt t. a. p.: „Le Bréviaire d'Alaric a eu une autorité considérable; ü est demeuré en vigueur même après la chute du royaume Wisigoth en 507 et son application s'est étendue a fout Vempire franc. II contient 1'expression officielle du droit romain jusqu'au 12° siècle, époque k laquelle les compüations de Justinien, pénétrant en France! i'ait plongé dans 1'Oübli." XIV VOORREDE» stukken zijn niet anders dan een bloemlezing, samengesteld in hoofdzaak met behulp van de aanteekeningen, die gediend hadden bij de bewerking van het Kort Begrip. In hoofdzaak, niet uitsluitend. Dat spreekt van zelf, als men blijft voortgaan met verzamelen. Onder het later verzamelde is veel wat mij vóór de samenstelling van het hoofdwerkje niet bekend was en niet bekend kon zijn, omdat het nog niet in het licht was gegeven. En ook op grond van dit later verzamelde heb ik stukken in deze bloemlezing opgenomen, waaronder er zijn, die thans voor het eerst in druk verschijnen. Hiertoe ben ik in staat gesteld door de belangstellende medewerking wat Overijsel betreft, van den heer C. J. Snuif, apotheker te Enschede, van Jhr. Mr. A. H. Martens van Sevenhoven, rijksarchivaris in Gelderland, wat dit gewest betreft, van Mr. W. van Iterson, ten opzichte van de provincie Utrecht. Bij raadpleging van de stukken betreffende stad en provincie Utrecht zal men zien hoezeer ik van zijn zaakkundige voorlichting heb gebruik gemaakt. De heer S. J. Fockema Andreae, jur. cand. te Leiden, had de vriendelijkheid zich te belasten met het teekenen van de toelichtende kaarten voor dezen bundel. Bij de bewerking van de provincie Overijsel had ik de hulp van den heer W. H. J. Massink, jur. cand. te Leiden, terwijl Mr. B. M. Telders en Mr. W. van Iterson bij de correctie der proeven mij ter zijde stonden. De Zutphènsche archivaris, de heer J. Gimberg had de welwillendheid tezamen met den heer C. J. Nierstrasz, jur. cand. te Warnsveld, mij eenige merkwaardige acten uit het Zutphensch archief te verschaffen en verder betreffende den juisten tekst van eenige bepalingen der keurboeken inlichtingen te geven. Hun allen breng ik hier gaarne mijn hartelijken dank. . Na de publicatie van den eersten bundel der Bewijsstukken en van den tweeden druk van het Kort Begrip verscheen Meyers' artikel: Eine Germanische Zahlung der Verwantschafts-grade (T. v. R., VI, p. 1 e. v.). Naar aanleiding van dit artikel zou ik een wijziging onder no. 176 willen aanbrengen. Het Friesche erfrecht is inderdaad een middending tusschen aasdoms- en schependomsrecht, maar het is een door latere invloeden gewijzigd aasdomsrecht, want alle regelen, die afwijken van den regel „het naaste bloed erft het goed", worden als uitzonderingen voorgesteld. En verder valt te wijzigen in de Bewijsstukken, I als volgt: op p. 118, § 6, achter 't woord neve een punt te plaatsen, de rest schrappen (Meyers, p. 23); op p. 125, § 1 precies zoo te behandelen; op p. 202, art. 6: het tweede gedeelte van het -opschrift aldus te lezen: „is een der vier grootouders des erflaters dood, dan sluiten de drie overige grootouders oom en tante des erflaters uit; men laat dan niet volgens knieën vererven." En m noot kan hier deze toehchting worden opgenomen: „Vgl. Old. Landr. 1327, art. 18, p. 213/214 en de noot op p. 213. De uitdrukking wen VOORREDE. XV laat het niet bij knieën gaan wil zeggen, dat ofschoon ooms en tantes evenals grootouders van den tweeden graad zijn, zij niet erven, doch door de grootouders worden uitgesloten. Hier dus geen kloving, geen schependomsrecht." Het opschrift op p. 213 boven art. 18 is op dezelfde manier te verbeteren. Niet verband houdende met Meyers' artikel zijn de volgende wijzigingen, die in de Bewijsstukken, I, zouden zijn aan te brengen: op p. 85, in regel 2 en 3 van het onderste opschrift, te lezen: zoons en dochters (in plaats van: broers en zusters); op p. 157 in § 15, den tweeden regel, achter 't woord „halfzibbe" in te voegen: „een leed off een knie sibber waer." Ook komt het mij voor dat in het opschrift boven op p. 114 in den 3en en 4en regel in plaats van Atówkinderen van ooms en tantes gelezen zal moeten worden: kinderen van ooms en tantes. — De onduidelijke bepaling op p. 220 kan ik nu iets verduidelijken aan de hand van een parallel-tekst uit Fiv. en Old. landr., p. 120: Fiorthingrorat skolenge: lantcap jefta lantwixel mit skefte bimeten and mit pale bislete, unthetene breid and ene senede sone by tsestich marcken, hia ne kiosa ma marra. — Skolenge is schuld of boete wegens het niet nakomen van een zoen, skeft is meetlint, unthetene breid = toegezegde bruid, hia = tenzij, ma = men, marra = meer. — Op p. 226 gaat het in art. 1 niet over de erfenis van een ocm maar van een grootvader. Het opschrift moet luiden: Kleinkinderen erven per toom en niet per hoofd*). Een storende fout komt in het Kort Begrip, onder no. 26, voor, waar de oude doodregisters als geboorteregisters worden aangeduid. Mijn ambtgenoot Siccama heeft terecht bezwaar gemaakt tegen de mededeelingen over het begrip adel en over zijn voorrechten, in nrs. 11 en 14 gedaan. Over dit onderwerp, hoe belangrijk ook uit historisch en rechtshistorisch oogpunt, mocht ik in dit handboek over burgerlijk recht niet uitvoerig worden. Maar een onderwerp met betrekking tot alle Nederlandsche gewesten beknopt te behandelen als er groote rechtsverscheidenheid tusschen die gewesten onderling bestaat, brengt het gevaar mee dat men gaat generaliseeren zonder grond. Slechts in sommige streken had de adel recht om authentieke acten op te maken onder hun adellijk zegel, of behoefde een edelman slechts schriftelijk onder zijn zegel en niet mondeling als getuige verklaring te geven. In Overijsel hadden ze in vele gevallen het recht onder eede geloofd te moeten worden. In sommige provinciën waren edelen jachtgerechtigd. Leiden, Juni 1926. A. S. DE BLÉCOURT. 1) Er stond: broerskinderen. Dit was mis, deze erven wel per hoofd (buiten de zes handen erft 't naaste bloed het goed, dus geen representatie). HOLLAND EN UTRECHT. ZEELAND EN DE GENERALITEITSLANDEN VAN BRABANT. A OVERIJSEL. de blécoukt, Bewijsstukken Kort Begrip, II. 1 rMuller en Bouman, Oorkondenboek van het Sticht Utrecht I, no. 121. 956, Juli 2. Koning Otto I schenkt aan de St. Mauritiuskerk te Maagdenburg 30 casa in en 11 mansa bij de stad Deventer, in 't graafschap van Wichman en 8 in de villa Tongeren, in 't graafschap van Everhard, met de bijbehoorende hoorigen, landerijen, bosschen, etc, in eigendom. In nomine sanctae et individuae Trinitatis. Otto, Dei gratia rex. Noverint fideles nostri, presentes scilicet et futuri, quod nos propter remedium anime nostrae et dilectissime coniugis et omnium, quas conservare debemus in nostra oratione vel 51, 56. elemosina, in proprium donavimus XXX casa in urbe, que vocatur Dauentria, et undecim mansa circa urbem, in comitatu 8. Uuicmanni, comitis, ad domum sancti Mauricii Magetheburg, ad auxilium fratrum stipendii, et VIII in villa, que vocatur 8. Tuncgurum, in comitatu Euerhardi, comitis, cum omnibus 16. appenditiis, mancipiis, pratis, pascuis, aquis aquarumve decursibus, silvis, quesitis et inquirendis. Et ut jam dicta nostrae auctoritatis oratio firma permaneat, jussimus hoe preceptum conscribi et anuh nostri impressione muniri. Signum domni Ottonis invictissimi regis. M. Liutulfus cancellarius, ad vicem Brunonis archicappellani, recogriovit. Data VII Nonas Iulii, anno incarnationis Domini DCCCCLVI, indictione XIIII,' regnante pio rege Ottone anno XXI. Actum in Dauentria feli citer. /, no. 249. 1086, April 3. Keizer Hendrik IV schenkt aan de St. Maartenskerk te Utrecht het graafschap Islegowe, uit de verbeurd verklaarde goederen en beneficia van den markgraaf Egbert. In nomine sancte et individue Trinitatis. Heinricus, divina favente dementia Romanorum tercius imperator augustus. 4 OVERIJSEL (SALLAND, 1086). Universis Dei nostrique fidelibus, tam futuris quam presenti8. bus, notum esse volumus, qualiter nos marchionem Ekbertum post priorem rebellionem, quam ipse adhuc puer cum ceteris Saxonibus in nos exercuerat, gratiam nostram requirentem, data venia, ad nos benigne recepimus, receptum omnino sicut filium amplexi sumus, magis videlicet etati eius et consanguinitati condescendentes quam impietatis facta pensantes. Deinde cum universa Turingia et Saxonia nobis reconciliata obedire cepisset, ecce de improviso adoptivus ille noster filius Ekbertus, quasi ex ipso dilectionis nostre sinu prosiliens, arma corripuit, pietate, fide, legibus et sacramentis suis promiscue violatis, Saxones et Turingos quoscumque potuit in societatem furoris ac sceleris attrahens, absque omni justa vel probabili causa non solum exinanire dignitatem nostram, sed et vitam, erecto vexülo, moliebatur extinguere. Ob huiusmodi culpam comprovinciales eius Saxones et Turingi, presentibus nobis ac principi8. bus nostris, in ipsum judiciario ordine quesitam sententiam proferentes, eum sicut manifestum inimicum imperii nostri persequendum censuerunt, predia vero et que a nobis tenuerat 51. beneficia, nostre ditioni ex jure gentium et consensu omnium, 135. qui aderant, adjudicaverunt. Ex eisdem bonis nos comitatum 8. quendam nomine Islegowe cum omni jure et utilitate, quam Ekbertus exinde habuerat, tum pro remedio anime nostre turn ob fidele servicium düecti nostri Conradi Traiectensis 51, 56. episcopi, beato Martino ad ecclesiam Traiectensem in proprium tradidimus. Cuius donationis auctoritas ut in perpetuum stabilis et inconvulsa permaneat, hanc cartam inde conscribi, quam, sicut infra apparet, manu propria roborantes, impressione sigilli nostri jussimus insigniri. Signum domni Heinrici teren Romanorum imperatoris augusti. Heremannus cancellarius vice Wezelonis archicancellarii recognovit. Data III Non. Aprilis, anno Domini MLXXXVI, indictione VIIII, anno autem domni Heinrici regni quidem XXXI, imperii vero III. Actum Ratisbone, in Christi nomine, feliciter amen. OVERIJSEL (SALLAND, 1277) 5 Verslagen en Mededeelingen der Vereen. O. V. R., I p. 19/20. 1277, Oer. 23. Hofrechten der Essensche goederen in Salland. De abdis c. s. van het klooster Essen deelen aan den Bisschop van Utrecht (die als wereldlijk vorst de advocatie over de immuniteitsgoederen van deze abdij had verworven) mede wat de rechten zijn van de hoorigen der in Salland gelegen goederen van het klooster. De gebruikers behooren als voleigenen aan de hoven in Salland en geen hofmeier mag de hoorige boerderijen aan een vreemde verhuren. Sterft een hoorige, dan zal de schout van Essen voor 't klooster de heergewade in ontvangst nemen en de helft van 't (roerend) goed. Maakt een ander op eenig deel of stuk aanspraak, dan moet hij met elf eedhelpers zijn recht bewijzen. De hoorige mag niets schenken of legateeren. De kinderen van den overleden hoorige moeten het erf winnen voor een in overleg met den hofmeier te bepalen cijns. Ook betalen ze iets bij huwelijk. Van een ongehuwde, die sterft, vervalt al 't (roerend) goed aan 't klooster; van een gehuwde de helft (van den gemeenen inboedel). Venerabili domino Traiectensi episcopo nee non universis hanc literam visuris nos, abbatissa, preposita, decana, scolastica, custos, totumque capitulum ecclesie Asindensis, Coloniensis dyoceseos, notum esse volumus et presenti scripto declaramus, 16. quod secundum ius nostre ecclesie omnes possessores bonorum sive mansorum nostrorum in Zallant pleno iure et proprietate corporis debent nostris curtibus, in Zallant sitis, attinere, nee villicus noster, qui pro tempore exstiterit, potest vel debet locare aliquem mansum nostrum homini alieno. Cum siquidem aliquis lito sive mansionarius carnis universe viam ingressus fuerit, noster scultetus recipiet ab ipso ius heredii, quod hergewede nuncupatur, de quo nostre preposite Asindensi respondebit, pro iure et consuetudine hactenus observata. Deinde recipiet pro heredio mediam partem substantie sive bonorum defuncti, sed annonam in manso, quem colit, visam non recipiet; de agris conducticiis omnia tollet scultetus. Si pueri aut alieni asscribunt sibi equum aut bovem vel dimidiam, iuramento coram sculteto cum undecim personis fide dignis obtinebunt huius substantiam suam fuisse ante tempus egritudinis defuncti, ita quod defunctus, cum sospes esset, nichil sibi iuris vel potestatis in dicta substantia 6 overijsel (salland, 1277; twente, 1359). vendicasset. Lito sive mansionarius, nostre ecclesie attinens, nee in Zallandia nee in aliqua parte terre in lecto sue egritudinis quidquam suis pueris sive amicis dare vel legare potest, et si pueris vel amicis ante egritudinem dederit, de licentia sculteti et ipso presente fieri debet, ut posset de puero mortuo tollere legatum sicut a patre. Ceterum post obitum mansionarii pueri conquirent mansum secundum valorem mansi et secundum quod in gratia ipsius villici possunt obtinere, nee ad hoe est census deputatus. Preterea pro licentia nubendi utriusque sexus persone manebunt in gratia sculteti. Si simplex lito moritur sine uxore vel femina sine marito, scultetus omnem substantiam ipsorum tollit, si secus fuerit mediam partem tollit. Ut autem haec nulli veniant in oblivionem sive dubium, presentem litteram abbatisse nee non ecclesie nostre Asindensis sigillorum munimine duximus roborandam. Datum et actum apud Asindiam in die Severini anno domini MCCLXX0 septimo. Oorkondenboek van Groningen en Drente. I, no. 473. 1359, Dec. 13. Ten overstaan van richter en keurnooten van Almelo verklaart Hermen van Pesie verkocht te hebben aan Alyde van Harderwijk en haar rechtsopvolgers een „gaerden" in den esch te Almelo en betaling ontvangen te hebben en levert het verkochte met hand en mond, met belofte van vrijwaring. Zegel van den richter aan den brief gehangen. Ic, Johan Rensinck, in der tyt een ghesworen richter der herscap van Almelo, doe kond aUen luden ende betuge in dessen openen breve, dat vor my ghekomen is, daer ic zat in enen ghehegheden gherichte mit myne kornoten nabescreven, als ic mit rechte solde, Hermen van Pesie ende bekande, dat hie mit guden berade ende vryen moetwillen hadde verkoft ende verkofte rechtes stedes erfkopes erflike ende ewelike Alyde 56, 59, van Harderwyk ende oren erfgenamen ende holder deses brefs 174. mit oren willen enen gaerden, gheleghen to Almelo in den 49. esche by den bake, omme ene summe gheldes, dié hem degher al ende wal tot synen willen betalt was, als hie bekande, waer- 75. omme dat Hermen vors. is des gaerden vorsz. uutghegaen vor my in denselven gherichte to behoeff Alyde ende oeren erfgenamen vors. ende holder deses breves myt oren willen ende hevet daervan verteghen mit hande, mit munde, mit 10. richte ende mit rechte, als hie mit rechte solde, also dat hie OVERIJSEL (TWENTE, 1359; SALLAND, 1399) 7 noch syne erffgenamen noch nemant van synre weghene ghenrehande recht noch ansprake en beholden an den gaerden vors. noch wachtene sullen wesen noch to ghenre tyt. Vortmer so lovede Hermen vorsz. Alyde vors. ende oren erfgenamen ende holder deses brefs vors. deses vorz. gaerden to staen ende to El 67. waren ende rechte waerscap to done tot allen tyden vor hem ende vor syne erfgenamen ende vor al dieghene, die des to rechte komen willen, buten hinder ende scaden Alyde vors. of oren erfgenamen ende holder deses brefs vors., sonder arghelist. In orkonde des waerheit alre punten vors. soe heb ic, Johan 75. Rensinck, vors., myn seghel als een richter omme bede willen van beiden tzyden an desen bref ghehanghen. Daer dit ghescede, weren mit my an ende over als kornoten Hermannus Luden sone, Albert die Scroder ende mer lude ghenoch, die dat mede seghen ende hoerden. Ghegeven int jaer ons Heren MCCC neghen ende vyftich, op sancte Lucien daghe, virginis. II, no. 1038. 1399, Sept. 21. Ten overstaan van den schout en gerichtslieden van Hasselt verklaart Johan Ludykenszoon, voor zich en zijn erfgenamen, ten bate van zijn 2 dochters (waarschijnlijk als haar preuve) geschonken te hebben aan het klooster Dikninge 1/g deel van het erf ten Kote, gelegen in 2 stukken land, te zanten 13 morgen, en levert het geschonkene goed, met belofte van vrijwaring als van een „edel eyghen" (= allodiaal, niet hoorig) goed. Ic, Johan ten Toerne, schulte tho Hasselt in der tyt, doe kundich allen luden mit dessen openen brieve, dat vor mi gecomen is, daer ic sat to gerichte in enen gehegeden heymale, Johan Ludykenszoen ende lyede daer vor my, dat hy mit sinen vryen willen ende mit gueden berade gegeven heefft vor hem 56, 59, ende vor syn erfgenamen in die ere Godes ende om willen 1174. Lutgaerden ende Alyde, synre twyer kinderen, den abbet ende 57. den ghemenen convent van Dyckeningen dat achtendeel van den erve ten Kote, dat nu ter tyt up data dess brieffs Johannes vorscreven is, als dat gelegen is an tween stucken landes, die holden dertyen morghen, to bezittene ende to brukene erflyc, 10. ewelyc ende ummermeer mit huse ende mit hove, mit torve, mit twyghe, mit water, mit weyde, mit weghe, mit velde, mit dyke, mit weteringe, mit aller slachter not ende mit alle sinen toebehoerne also als dat gelegen is, van welken tween stucken landes vorscreven an die ene zyd van den enen stucke bygeervet 8 overijsel (salland, 1399). ende geguedet is Ricquijn van den Toerne ende an die ander zyd Aernd van den Brincke ende an den anderen stucke an beyden ziden Aernd van den Brincke, ende droech den abbet ende 75. den convente vorscreven dit vorscreven guet ende erve daer vor mi up in gerichtes hant mit vertichnisse ende mit uplatinge als ordel ende recht wysede ende gewoerüyc is, to behoeff des abbedes ende dess convente vorscreven, also dat Johan ende syn' erfgenamen vorscreven an dit vorscreven erve ende gued gheenrehande recht beholden en hebben, ende verteech alles rechtes ende ansprake, die hy off syn erfgenamen daer ummermeer an hebben moghen, ende lovede den abbet ende den 167. convente vorscreven dit vorscreven erve ende gued to warene vor een edel eyghen ende vor alle ansprake, vor al dieghene, die dess to rechte comen willen, al argelist uytgeseget. Hyr weren an ende over alse gerichteslude Tydeken Stam, Maes ten Walle, Otte Hagenbeke ende anders vele gueder lude. In tuych der waerheit so hebbe ic, Johan, schulte vorscreven, 75. myn zegel an dessen brieff gehangen om bede willen van beyden zyden. Ende om der meerre vestnisse willen so hebbe ic, Johan Ludikenszoen vorscreven, myn zegel mede an dessen brieff gehangen vor mi ende vor myn erfgenamen. Gegeven int jaer ons Heren dusent dryehondert neghen ende tneghentich, dess Sonnendages up santé Matheusdach, Apostoli et Ewangeüste. II, no. 1044. 1399, Oct. 13. Ten overstaan van 2 schepenen van Hasselt en van keurnooten schenkt Johan Ludikenszoon aan het klooster Dikninge voor zich en zijn erfgenamen en ten bate van zijn 2 dochters (waarschijnlijk reeds in dat klooster als nonnen vertoevende) een grondrente („pacht") uit „sterke Berendes halver were" en levert hij deze geschonken rente. Zegels van de 2 schepenen en van den schenker aan den brief gehangen. Wy, Eghert Mulert ende Henric Winter, schepene in Hasselt in der tyt, doen kundich ende kenlich allen luden mit dessen openen brieve, dat voer ons quam, daer wy seten int schependoeme ende voer schepene, Johan Ludikenssone, mechtich syns lyfs ende mit gueden berade, ende lyede, dat hy ghegheven 56, 59, hevet voer hem ende voer syn erfghenamen den abt ende den 174. ghemenen convent van Dickenynghen erflic, ewelic ende ummermeer in die ere Godes ende om Lutgarde ende Aleyde willen, synre kinder, vier pond ende ene quaerte wyns des 79. jaers, gaende uyt sterke Berendes halver were mit al oren OVERIJSEL (SALLAND, 1399; TWENTE, 1365). 9 tobehoerne als die gheleghen is, daer an die ene syd bygheervet is Albert ter Poerten ende an die ander syd Johan Mont, jaerlix to betalen die ene helfte to santé Micheel ende die ander helfte to Paeschen, ende droech den abt ende convente voers. desse vier pond ende quaerte wyns voerscreven jaerlicx daer voer 75. ons up mit vertichnisse ende mit uplatinghe, als ordel ende recht wisede ende ghewoenlic is, ende verteech alles rechtes ende ansprake, die hy of syn erfghenamen daer ummermeer an hebben moghen, ende lovede den abt ende convent voer167. screven desse vier pond ende quaerte wyns voerscreven te waren voer hem ende voer syn erfghenamen ende voer alle ansprake voer alle dieghene, die des to rechte comen willen. Ende des sin vorwarde, dat uyt desser halver were voerscreven gheenre- 79. hande gulde voer uytgaen en sal, ende dit sal die yrste pacht wesen, die daer uytgaen sal, al arghelist uytgheseghet. Hier weren an ende over als koernoten Maes ten Walle, Tydeken Stam, Otto Haghenbeke ende anders vele guder lude. In tuych der waerheit soe hebben wy, Eghert ende Henric, schepene 75. voers., onse seghele an dessen brieff ghehanghen om bede willen van beyden zyden. Ende om der meerre vestenisse willen soe heb ic, Johan voers., mijn seghel mede an dessen brieff ghehanghen voer my ende voer myn erfghenamen. Ghegheven int jaer ons Heren dusent drehondert neghen ende tneghentich, des Manendaghes voer santé Lucasdach. J. W. Racer, Ovetijsselsche Gedenkstukken. III, p. 1 e. v. Landbrief, aan Twente gegeven door bisschop Jan van Vecnenborg, 1365, Mei 4. Bekrachtiging van gewoonterecht door den Landsheer. In Goeds namen amen. Wy, Johan van Viernenborch, bi der ghenade Goeds Bisscop Tutrecht, maken cont allen luden, die desen brief zullen zien of horen lesen, ende betughen openbaer, 11, 12, 5. dat wy Ryddere, Knapen, Manne ende Dienstmanne ende 7. onse ghemeyne lant van Twenthe ghevunden hebben in alsodaen rechte ende vryheit, als hiirnae ghescreven is. Als de Landsheer beweert, dat iemand door verzuim het leen kwijt is en de leenman spreekt het tegen, dan mag deze met 2 dienstmannen rde beleening bewijzen vóór dat de Bisschop het verval mag bewijzen. 107. XXII. Item bespreeke Wi eynen manne ziin leen, dat hi id verzuemt hadde ende hiit nyet tot rechter tiit entfancgen en 10 OVERIJSEL (TWENTE, 1365). 12, 82. hadde, so weer he ons naerre mit twen dienstmannen die belenyncge an to brencgen dans Wi hem of te winnen weren. Betwist de Landsheer of een ander aan een dienstman zijn dienstmansrecht (adeldom), dan mag deze in 't eerste geval met 2 dienstmannen of met open brieven en in 't laatste geval door eed, zonder eedhelpers, zijn dienstmansrecht bewijzen. XXIII. Voert weert oec dat Wi bespreeken eynen dienst12. manne oft eynen dienstwive hoer dienstrecht, dat zoelden sy tobrengen mit twen dienstmannen oft mit onsen openen brieven; bespreeke hem eyn ander man hoer dienstrecht, dat mochten sy tobrencgen mit hoerre eyne hant. Forum privilegiatum van den adel, doch niet in geval van heeterdaad. XXIV. Voert alle dienstlude onses Stichtes, die en zint 12, 14. nyet sculdich to rechte te staene voer dagheliics gherichte, daer gheen blikende schiin en is, mer die sal men voer Ons verclaghen ende vervolghen als recht is. Dienstmansleen vererft op het naaste bloed van de zijde waarvan 't goed kwam, mits ook dienstman (in de echte) zijnde en als spilleleen (26); het leen moet binnen jaar en dag verheven worden; de heergewade (27). 12, 113. XXVI.. Voert al dienstmanne gued, wanner dat versteerft, dat erved up dat naeste liif, de in der echt is, daer dat gued van ghecomen is, dat sy zweertsiit of spillensiit. 12, 107. XXVII. Item wanneer eyn dienstman steerft, die gued holt van Ons, dat gued zal ziin rechte leenvolgher zoken an Ons binnen jare ende daghe na synre doet, oft Wi siin binnen Stichtes, ende sal ons gheven ziin beste peert to herwade, dat dee man achterleed, do he storf; hadde he gheen peerd, so zal men Ons gheven dre pont to herwade,. ende daermede zole Wi oene beleenen. Een nieuwe Bisschop moet te Markeberg komen en daar als wereldlijk Landsheer gehuldigd worden door (leen) mannen en dienstmannen en door het ,,land van Twenthe", en hij zal dan de leenmannen en dienstmannen kosteloos beleenen, tenzij iemand nog heergewaad schuldig was. XXIX. Item wanneer eyn nye Bisscop comt in dat Stichte 7. van Utrecht, so is He sculdich to ridene to Markeberghe, dat OVERIJSEL (TWENTE, 1365). 11 12, 107. Wi ghedaen hebben; daer zal hem Man ende Dienstman ende dat lant van Twenthe hulden; daer is he sculdich malke to 107. beleenen hoer gued zunder oern scaden; dewile dat He des nyet en doet, so en moghen sy hem nyet versumen an hoeren liene, dat en were dat Hem van welken manne eyn herwade verschenen weer, die zal den Bisscop volghen binnen Stichtes ende waren siner rechter tiit. Gewere van jaar en dag geniet bescherming van Overheidswege, totdat men er rechtens wordt uitgezet. 62, 63. XXXI. Voert we eyns gueds in gheweer ziit jaer ende dach ane rechte bisprake, den zoele Wi ende onse amptlude daerinne hoelden alzo langhe dat he daer mit rechte wtghezat weerde. Als de Bisschop een „ruming" laat houden, d. i. een inspectie om te zien, of er ook ongecultiveerde markegronden zonder zijn toestemming zijn in cultuur gebracht, en iemand kan dan bewijzen 1/3 van 100 jaar een stuk ongestoord in bezit gehad te hebben, dan moet hij eerst toegelaten worden tot dat bewijs vóórdat men tot „ruming" mag overgaan; een dienstman levert dit bewijs door zijn eed zonder eedhelpers en een schotbaar man met 2 ter plaatse geboren buren, als eedhelpers. 72, 87, XXXVIII. Voert meer weert zake dat eyn rumincge queme 135. in dat lant van Twenthe, ende eyn man gued under hadde 62, 64. ghehat drie en diertich jaer, sees weke ende drie daghe, ane rechte bisprake, dat were eyn naerre to verstane dan ment hem were af to rumene, eyn dienstman met siner eynre hant, 12. eyn schotbaer man mit twen sinen buren, de rechte artwelpen weren 1). x) Deze bepaling heeft men langen tijd verkeerd begrepen, totdat mr. van Engelen van der Veen in een artikel, getiteld Iets over ruminge, in de Versl. en Meded. van Ov. Regt en Gesch., dl. XXXVIII, 2e reeks, 14e stuk, anno 1921, p. 19 e. v., er de verklaring van gaf, als in 't opschrift vermeld. Dat de „ruming" ten minste eens in de 33 jaar zou gehouden worden, is m. i. niet aannemelijk; veeleer is 't waarschijnlijk, dat het vaker geschiedde. Éénmaal zou met 't oog op een beroep op verjaring te weinig zijn. 12 overijsel (1457; 1478). III, p. 128 e. v. Eerste Landbrief van bisschop David van Bourgondië aan Overijsel, 1457, Oct. 18. Wie was wetgever? 7. I. Wy, David van Burgondien, by der genaden GadesBisscop Tutrecht, maken kondt allen luden myt deesen apenen brieve: Soe Wy schuldich synt te vorderen ende an te sien orbaer, noet ende nutticheit onser lande ende ondersaten onss Ghestichts van Utrecht ende Ons gheerne daerin na all onse vermogen mytten besten bewysen solden hebben, daeromme myt onsen 11, 17. Ridderen ende Knapen ende myt onsen drien steden Deventer Campen ende Zwolle ende mytten ghemienen lande op Spoelderberch, op dach datum des brieffs, myt goeden voerdachten ende rypen berade avercoemen ende verdragen syn alsulcke puncten, hiernae bescreven staen holden ende vollentrecken tot ewyghen daghen voer Ons ende onssnacoemelinghen, Bisscopen Tutrecht. Op straffe van nietigheid moeten onroerende zaken geleverd worden voor den rechter ter plaatse, doch zijn tusschenkomst is niet vereischt als er ter zake van „moetzoen" (verzoening wegens misdrijf) met onroerende zaken wordt betaald, en evenmin als er bij ,,maegscheit" (boedelscheiding) en huwelijks-voorwaarden onroerende zaken worden toegescheiden. II. In den yrsten: dat niemant in onsen lande aen desse zyde der Ysselen geen guet avergeven, vercoepen off weerloess 75. werden en sall dan myt richters brieven des gheens, daer die guede onder gelegen syn; ende wie hyr ba ven dede, dat en sal 11, 17. van gheenre weerden weesen, dat sullen Wyonse Ridderen ende Knapen ende onse drie steden vuerss. eenpaerlicken malkanderen 174, 175, helpen uitdragen, beholtlicken hyrinne moetszoene, maegscheit, 196. 38. hylixvoerwerden van vrenden ende maghen aen beyden tzyden in oere macht te wesen. (Post alia.) In oirkundt des brieffs bezeegelt myt onsen zegele. Gegheven in onser stadt Zwolle int jaer ons Heren duysent vierhondert soeven en vyfftich, op stmcte Lucasdach, deshilligenEuangelist. III, p. 139 e. v. Tweede Landbrief van bisschop David van Bourgondië aan Overijsel, 1478, Juni 6. David van Bourgoniën, by der genaeden Goits Bisscop Tutrecht, allen denghenen, die desen onsen brieff sullen sien oft hoeren lesen, saluyt. OVERIJSEL (1478). 13 Wte was wetgever? I. Want Wy sonderlinge geneiget syn nae onsen vermoegen onse ondersaten in rechte ende rechtvierdicheit te onderholden ende gebreken van den te voirsien, de tot ongevoich onser ondersaten ende lasten onser landen comende moegen werden, 11, .17. ende alsdan Riddre ende Knapen onser landen van Sallant, Twenthe ende Vollenhoe ende onse hoeftstede van Sallant, als Deventer, Campen ende Swolle, Ons aengebracht hebben summige punthen, by diewelke sy mienden die lantrechten onser landen te cort geschiede ende oic enige, die beter in nutschap 7. onser landen verandert waren, sijn Wy mit onsen Ridderen, Knapen ende steden voirss. overdragen alle alsulke punthen ende articulen, hyernae volgende. Inleiding in een erfhuis. 191. XII. Item wair een versterff geschiet, dat sal men soeken int erffhuys, dair dat versterff geschiet is ende onder den gerichte, dair dat erffhuys gelegen is. Tot inleiding in een bepaald stuk onroerend goed heeft men geen recht, als degene, die het onder zich heeft, het al 1 jaar, 6 weken en 3 dagen onder zich heeft. Tegen inleiding procedeert men met uitleiding. 91, 62, XIII. Item die besit heeft eens guets, dat hie een jair, ses 63, 66. weken ende drie dage beseten heeft, dair en sal sich een ander nyet in laten leiden, die dairop meende hebben te spreken; dan die amptman ofte richter sal den parthyen dage van rechte leggen; ende en quame dan die besitter nyet voir dat gerichte, alsdan mach men op sulck guet inleidinge ende uytleidinge doen alsoe dat geboiren mach. Aan onrechte „anevang" maakt zich niet schuldig, wie iets vindt en zijn vondst binnen 3 dagen bekend maakt. De eigenaar van het gevondene behoudt zijn eigendomsrecht, zoo hij binnen de 3 kerkenspraken, op 3 achtereenvolgende Zondagen na Sint Maarten te houden, opkomt. 65, 72. XXXIV. Item soe en sullen die amptlude oft richter nyement belasten voir enen onrechten aenvanck van datghene, dat jement hadde aengetastet oft aengevierdiget, dat nyement anders in sijn beholt en hadde, des hie toe gueder tit bekant 14 overijsel (1478, 1518). wair, ende twien synen naesten naeburen oft den gerichte dat binnen drien daegen toe kennen gave, dat hie dat guet aengeveerdiget hadde ende dairvan wolde rechtsplegen van denghenen, die des ansprake hadde. 72. Ende nyement en sal sijn guet voir verbystert guet versuemen, ten wair dat die amptman ofte richter dairvan ierste drie kerkkenspraken op drien Sonnendagen in den drien kerspelen, dairnaest gelegen, nae Sanct Mertensdaege in den winter gedaen hadde. Handhaving van oud gewoonterecht en van de vastgestelde wetten. Wie was wetgever? 7. XLI. Item, want men voirt alle punthen nyet clairlike bescryven en kan, soe is ons wille ende meninge, dat onse lande ende lude voirs. blyven sullen in allen hoeren anderen olden rechten ende gewoenten ende als men van older gewoenten schuldich is te doene nae den lantrechte, sonder enigerhande innevallen, ende beholdelike alle punthen, by Ons, onsen 11, 17. Ridderen, Knapen ende drien steden voirs. op Spolderberch voer dese tyt overdragen, in hoere volle machten te blyven, sonder argelist. III, p. 205 e. v. Landbrief van bisschop Filips van Bourgondië aan Overijsel, 1518. Wie was wetgever? I. Wy, Philips van Bourgonignen, by der genaden Gods Bisschop Tutrecht, maken condt allen luyden, dat Wy by 7. guetduncken onser gemener Ridderschap ende steden onser landen van Overyssele tot oerbaer, nutticheit ende walvaert derzelver ende omme te versien tot zekeren gebreken, daerdorch onse lantschappen hier bevorens in groten lasten ende schaeden gecomen zijn, sekere punten ende articulen verdragen ende gesloten hebben, in der vuegen ende manieren hiernae volgende. Elk dienstman is verplicht een wapenrusting en strijdros te houden en, opgeroepen zijnde, te paard in volle wapenrusting op te komen. 12. III. Item soe sal elcke dienstman in onsen voerscr. lande, die zijns dienstrechtes geneten wil, hem rustich ende ten 110. minsten een reysich peerdt holden, dat zy dan henxst ofte ruyne, ende wesen daermede oick bereit mit harnasch, tuych. OVERIJSEL (1518, 1541). 15 spese ofte andere geweer, als hy daertoe verscreven ende geëisschet wordt. Representatie in rechte nederdalende lijn in infinitum ten aanzien van erfrecht van allodiale goederen. Reciprociteit te dezen opzichte te betrachten bij internationale rechtsverhoudingen. 174. X. Item dat van nu voert aen, wanneer vader ende moeder sterven sullen, achterlatende kynderen ende kynders kynderen, sullen die kyndes kynderen in hoers olderen stede staen ende mit eender hand inne tasten, gelyck hoer olderen gedaen solden hebben, in eygelicke guede alleenlick, ende in rechter nedergaender linie soe verre als dat vallen can, ende nyet in sytvalle. Ende dit sall alleene stede hebben in onsen landen van Sallandt, Twenthe ende Vollenhoe, beholtlicken soe waer onsen ondersaten 3. desen artikel nyet toegelaten noch geholden en worde, dat men denselven artikel daer oick nyet genieten en sall. Geen kloosters, hetzij binnen of buiten Overijsel gelegen, zullen voortaan onroerende goederen en rechten, allodiale, feodale of welke ook, door koop en levering, door testament of hoe ook mogen verwerven; aden van dezen aard zullen voortaan nietig zijn. XI. Item ghene cloosteren, bynnen ofte buyten landes, waer die gelegen moegen wesen, en sullen in onsen Gestichte nae desen dage ghene liggende erffnisse, leen, eygen, renthen ofte andere gueden, woe die oick gestalt moegen wesen, aencopen ofte in eeniger wys aenwerven, vercrygen ofte erffelicken beholden moegen, sy quemen dan daeran mit ghifftinge, mit 181. versterff, ofte woe zy daeran komen mochten; ende weert sake enich amptman, richter ofte scholte nae desen dage daer75. enboven enige brieven daervan besegelde, die brieven sal men van gheenre werden holden. III, p. 234 e. v. Nieuwe Reformatie der laadbrieven, gegeven aan Overijsel door den Stadhouder Maximiliaan van Egmond, 1541, Nov. 7. Vorderingen, steunende op onderteekende of gezegelde (onderhandsche) geschriften, gaan door verjaring te niet in 10 jaar tegen inheemsche en in 20 jaar tegen uitheemsche schuldenaars. 52,64,159. XIII. Item dat men alle hantschriften, segel ende breve 16 OVERIJSEL (1541, 1546). van schulden nu voirtaen vorderen sal myt rechte, die inheemsche binnen 10 jaeren, die wtheymsche binnen 20 jaeren. Ende waert sake yemant daerinne versumich ware, die solde van der anspraken versteken wesen. De regel dat men niet kan geven en houden, geldt niet ten aanzien van testamentaire beschikkingen, die voor onroerende zaken moeten geschieden naar de natuur dier zaken (leen-, hoorige goederen, enz.); roerende goederen mogen ten overstaan van 2 getuigen worden geschonken. 181. XVI. Item een yder sal testaments-gewyse, ende anders nyet, syn erve offte renten moegen vergeven ende nochtans tselve syn leven lanck beholden, beholtlicken dat sulcx geschien sal als nae natuer der guederen behoert ende egheth, wtbesundert rede guederen, die men gheven sal mogen by twee tuychwerdige luyden. Oeck voerbeholden den lantbrieff van heren Philips van Borgondien, Bisschop to Utrecht, in den artickel van den cloesteren ende geestelicken personen, in siner voller weerde te blyven. III, p. 279 e. v. Nieuwe Reformatie der landbrieven, gegeven aan Overijsel door den Stadhouder Maximiliaan van Egmond 1546, Juni 8. Afgeschaft wordt het misbruik van sommige ,,amptluden" (drosten der kwartieren), om, als de dood is ingetreden door een ongelukkig toeval, en niet tengevolge van een ter dood verwijzen, toch verbeurd te verklaren, en om eveneens verbeurd te verklaren gestolen goed en strandgoed. Dit laatste moet tegen berggeld afgegeven worden aan de eigenaars. Zelfmoord is onder deze bepaling niet begrepen. 173. VIII. Then laetsten bevunden dat eenyge amptlueden voernemen, soe wanneer eenigen dorch ongeluck ten doede kommen, als myt verdrincken, van een huis to vallen, boem, perde, waghen, kaer off anders doet te vallen, offte myt andere haestelicke ongeluckige manier van den leven totten doede kommen, unverwesen van der justicie, dat alsoedaene guedt, het sy geldt, wagen, kaer, perdt off anders, wat het sy, als by den doede naegelaeten wordt, den amptluyden solde vervallen syn, nicht ansyende die redelicke bilhcheit, dan soeckende oer eygen profyt uth anderluyden schaden; ingelycken van OVERIJSEL (TWENTE, 1546). 17 72. ghestollen ende drifftigen guederen, dat alsoe nae recht niet en behoert; daerup is gheordiniert ende ghestatuiert, dat die amptlude ende richteren in den drien landen Zallandt, Twenthe ende Vollenhoe tot alsoedaenigen nagelaeten guederen, ghestollen ende drifftigen guederen nicht gherechtiget sullen syn, dan in als laeten volgen den rechten erffgenaemen van den doeden ende denghenen, die alsulcke guederen ghestollen off ontdreven synnen, onder behoerlick berghgeldt, als in anderen Keysr. Mayt. landen gheholden wordt. Dan weer ymandt, die syck selven verdede ende van den leven then doede brachte, dat bewysselick weer, sal in dessen statuyt nicht begrepen syn. IV, p. 237 e. v. 1546. Hofrechten van den hof te Ootmarsum en de daaronder behoorende voormaals bisschoppelijke hoven in Twente. De hofmeiers van de verschillende voormaals bisschoppelijke hoven in Overijsel (vgl. p. 37) hebben met de onder die hoven ressorteerende hoorigen vergaderd en hun rechten in geschrift gesteld, een en ander op last van de Tresorie van Karei V in Holland, op wien waren overgegaan èn 't gezag in Overijsel èn de domeingoederen, w. o. blijkens den inhoud dezer hofrechten ook de rechten des Bisschops op de hoorige erven en ten aanzien van hun bewoners. 16, 82. Int jaer ons Heren Christen dusent vyfhundert ses ende vertich den seventyenden Martii synt vergaddert gewest alle dye hofmeyeren slandes van Twenthe met den oldesten hofgenoten, anders genoempt huysgenoten, hyma bescreven, om weder toe vergadderen ende nae beveell van myn heren Tresorier Gnall. ende der heren van der rekenynge in Hollant 't brengen ende 't reduceren de hofrechten in eyn coheer ofte boeck. Ende de namen van dye vorsz. hofmeyeren ende husgenoten synt desen. (Post alia.) Item dusse hofmeyeren ende hofgenoten ofte husgenoten' voeirs. hebt overcomen ende concludert de pryncepaelste articulen ofte hovetstucken der hofrechten, als hyrnae volget, beholtelyk nochtans dat alle articulen ende punten der hofrechten, de hyr nyet gementionert ofte gespecificert en synt, dat de sollen blyven ende gehölden worden als se van oldes gewest synt, want doch nyet wael mogelyck ys alle articulen 't mogen specificeren ofte claerlyken bescryven. de blécourt, Beivijsstukken Kort Begrip, II. 2 18 OVERIJSEL (TWENTE, 1546). Recht van vóórkoop ten aanzien van het recht van gebruik van het hofhoorig goed ten bate van familieleden van den hoorigen verkooper, hetzij die familieleden op hoorige erven in Overijsel wonen hetzij zij elders vertoeven. 58. I. Item soe wat husgenoten ofte hofgenoten wyl vercopen enych hofhorych erve ofte guet, de sal geholden syn dat 't vercopen synen naesten bloede, yn der selver horycheyt wesende, van den enen lede ofte grade tot den anderen, van den anderden tot den derden graet. 24. Ende wert sake dat enych kynt onmundich ende nyet vuljarych were van den selven geslegte ofte blode yn tyt des voercoopes dat sal syn rechtygheyt beholden des voercopes voers. tot dat he twyntych jaren olt sy. Ende desgelyken ok dye butenlandes synt solt oer recht des voersz. voercopes nyet verlesen bynnen eynen jaere daer nae als hem dat 't kennennysse gekomen ys. Ende ys 't verstane dat de vercoper sal geholden syn toe praesenteren den coep synen naesten blode yn de echte, den enen bloetsverwanten voer den anderen nae, tot ynt derde lyt ofte gradt als voersz. Ende soe datnemant van den blode copen wolde, soe mach dye vercoper dat vercopen enen vremeden, yn der selver echte ofte horycheyt wesende, voerbeholden den onmundyghen ofte butenlandyschen als voersz. Buiten consent van den heer mag niemand zijn recht op het hoorig goed vervreemden aan iemand buiten de echte, op straffe van verval van het recht. 16. II. Item nyemant sal mogen enych hofguedt vercopen ofte vervremden buten der echte, sunder consent des heren, by verborte des gudes tot behoef des heren. Niemand mag hoorig goed gebruiken, die tot dat gebruik de hoedanigheid mist. Wie zonder consent van den heer langer dan een jaar gebruikt, heeft zijn recht verbeurd ten bate van den héér. 16. III. Item nyemant mach enych hofguedt besytten of hebben, de nae de nature des guedes niet geloedet, dat ys gequalificert, ys; ende werr sake dar yemans besete of gebrukede langer dat eyn jaer sonder consent des heren, de sal 't guedt verbeurt hebben. OVERIJSEL (TWENTE, 1546). 19 Wie vrij wil worden van hoorigheid, koope zich vrij van den heer en Mede een ander persoon, als „wederwissel" in zijn plaats; anders blijft hij hoorig; doch wie 'zijn hofrecht niet „verwaert", wordt „belmundich" (cf. art. VIII). De hofmeier zal op' vertoon van het door den rentmeester afgegeven consent tot vrijkoop den „wederwissel" in 't hof gerecht ontvangen en de rechtshandeling inboeken. 16. IV. Item nemant van den hofhorygen luden mach vry worden ofte uth der echte ofte horycheyt komen eer dan he, van den here gecoft wesende, selven persoenlyk yn den hof voer synen hofmeyer yn eyn hofgerychte uthgegaen ys, brengende aldar eyne gelyke wedderwessele yn syn plaetse. Ende soe dat nyet en schet, blyft he hofhorych, 't sy man ofte vrouwe, ynden he syn hofrecht verwaert heft, anders belmundych, dat ys egen nae der doet. Ende de hofmeyer, gesyen hebbende eyrst 't consent des vrycopes van den renthemester, behoert eene gelyke wedderwessele 't' ontfangen gerychtelyken myt twen hofgenoten, cornoten des solven hofgerychtes, nae older gewonten, tekende aldaer yn dat hofboeck de namen van dengenen, de vuyt ende yn den hof gaen. Hoorig goed mag slechts in gebruik zijn bij personen, die tot de echte behooren. Zij blijven in de echte totdat zij zich vrijkoopen en voor wederwissel zorgen; hun afstammelingen blijven hof hoorig, waarheen zij ook gaan, totdat zij zich vrijkoopen. 16. V. Item alle de up des heren ofte Key. Mats. erven ende guederen wonnen, de behoren yn de echte 't syn als voersz., by verboerte des gudes, ende blyven ock yn der echte soe lange' se syck van den Heren quytkopen ende voer den hofmeyer uth der echte myt eerlyker wedderwessele gaen als voersz. Ende desgelyken ock ore kynder blyven hofhorig, woer sye ock vertrekken, ende de van den hofhorygen dochteren ofte Ivrowen personen weder gebaren worden, de blyven alle hofhorych, waer sye ock wonnen, soe lange als se syck dar uthkopen ende uthgaen als voersz. Hand- en spandiensten en betaling van pacht. 16. VI. Item alle de up Key. Mats. erven wonnen ende guderen, synt den Heren denst schuldych na older gewonten, ende oer 76, 135. pacht te brengen waer den heren belevet bynnen den lande van Twenthe. 20 OVERIJSEL (TWENTE, 1546). Eens in 't jaar moeten alle hofhoorigen op den hofdag in den hof komen, op verbeurte van boete; hij, die voor de 3' keer (en, wat de ver af wonenden betreft, voor de 4? keer) wegblijft, wordt belmondig; op hoorigen, die dienstboden zijn, is deze bepaling niet van toepassing. 16. VII. Item alle hofhoryge luden moten alle jaer up oren hofdach komen yn den hof 't bekennen oer hofhorychheyt, ende we dat nyet en doet, de breekt ynt erste jaer sijn gewontelyke broeke ofte boete, ynt anderde jaer dubbelt, int derde jaer kornet he dan nyet soe woert he belmundych, soe wal man als wyf, beholtelyk dat degene, de van synen hove soe veer woent, dat he nyet mach komen van synen hus tot den hove ende weder van den hove 't hus by eynre sonnen, de mach eyn jaer langer uthblyven sonder broke ende dan voort gelyk voersz., beholtlyk ok allen denstknegten en denstmageden oer vryheyt des uthblyvens soe lange als sye denen. Wie niet op de hofdagen verschijnt, als in art. VII vermeld, of wie tegen de hofrechten handelt op de wijze in volgende artikelen aan te duidtn, wordt „belmundich", d.w.z. na zijn dood wordt hij als geheel eigen behandeld en neemt de heer al zijn goed ■ tot zich; de belmondigheid kan afgekocht worden. 16. VIII. Item we syn hofrecht versumet als voorsz. ofte daer tegens doet als nae volget, dye wort belmundych, dat ys 't verstane dat dyeselvyge, he sy dan man ofte vrouwspersoen, verboert syne gerechtycheyt, de he heft yn den hofrechten, ende woert nae syne leven egen, ende dan nempt Key. Mat. alle syne naelatende guderen, bewechlyk ende unbewechlyk, beholtelyk nochtans dat he noch alle tyt bynnen synen leven de belmundycheyt mach afcopen van den rentemeyster van wegen Key. Mat. Een hofhoorige, 't zij man of vrouw, die buiten de echte trouwt en niet binnen 't jaar zijn of haar echtgenoot in de echte doet opnemen, of verlof verwerft tot huwelijk met een niet tot de echte behoor end persoon, wordt belmondig. 16. IX. Item wert sake dat enych hofhorych man ofte wyf hylykte buten der echte an eynen anderen, de nyet hofhorych ys, ende bynnen jaers den anderden nyet brachte yn der selver hofrechten ofte nyet en krege daerto des heren consent, de woert belmundych. OVERIJSEL (TWENTE, 1546). 21 Als een vrij persoon, zonder wissel, zich in de hoorige echte begeeft, kan hij of zij één vrij kind bedingen, n.l. de man een zoon en de vrouw een dochter, d. w. z. van de kinderen, die nog geboren zullen worden1). X. Item weer yemant vry, soe wal man unde vrouwe, ende geven sich hofhorych sonder voer enen anderen wessele 't wesen, de mach weder hebben yn syn plaetse voer syn avergegeven vryheyt eyn vry kynt van syne kynderen, nae der tyt van hem gebaren, 't weten dat de man mach hebben enen vryen sonne ende de vrouwe ene dochter. Ende dyt te verstane inden se dat bescheydet als se yn den hof gaet, anders nycht. Als een hofhoorige, die zijn hofrecht heeft bewaard en dus niet belmondig is, sterft, vererft zijn nalatenschap op 't naaste bloed in de echte; is de naaste in 't bloed belmondig, dan krijgt hij niets. 16. XI. Item als eyn hofhorych mensche stervet, de syn hofrecht bewaert heft, soe sal syn nagelaten guedt vererven up syn naeste bloet, yn der selver echte wesende, 't weten dar Key. Mat. nyet an gerechtyget ys, beholtelyk dat de belmundyge erfgen. onbequame synt enych erfnysse 't ontfangen, 't sy bewechlyk ofte unbewechlyk. Als een hof hoorig man, die zijn hofrecht heeft bewaard, sterft, vervalt de helft van de viervoetige dieren aan den heer; eveneens de helft van ongemunt zilver en goud en van het spek, in de „wime" hangende; ook de. helft van het koren op gepacht land gegroeid, onder aftrek van de halve pacht; ook de halve „weddescat", waarvan niet uit ongezegelde brieven blijkt (want dan was 't onroerend); doch van een belmondig man of vrouw vervalt de volle nalatenschap aan den heer. De niet-belmondige hofhoorige heeft echter de bevoegdheid (op de wijze, in ' art. XIII aangeduid) den heer uit te sluiten. Van kinderen, inwonende bij de ouders, erft de heer niets2). 16. XII. Item als eyn hofhorych man stervet, de syn hofrecht verwart heft, dar komen den heere van toe alle vyervotyge besten half, als perden, koen, ossen, calver, scapen ende verkenen. Item sylver ende golt ungemuntet, speek hangende yn weden, buten gesey, dat ys dat up ander luden lant, dat ') De reeds geborenen waren en bleven vrij. ») In dit artikel wordt met hofhoorigen bedoeld de minst bevoorrechte soort: hofeigenen. Vgl. de in noot op p. 40 geciteerde artikelen. 22 OVERIJSEL (TWENTE, 1546). dye hofhoryge bruyckt, wasset ofte gewassen ys, mer de pacht van densolven lande behort dar yrst van betalt 't worden, 159. ende weddeschat, dat ys geld, dat de hofhoryge heft gedan anderen luden up gewyn of up renthe, dar gene besegelde breve af hebbende, ende dyt vursz. alle sal den here half vervallen van den hofhorygen man ende nyet van den vrouwen, ynden dat se nyet belmundych syn, dan so vervallen den here alle nalaten guder, soe wel van den vrouwen als van den mannen. Ende dyt ys 't verstane soe ver de hofhoryge ende nyet belmundyge man syn guedt nyet vergeven en heft voer den hofmeyer als nae volget. Beholtelyk dat Key. Mat. nyet heft van den hofhorygen kynderen so lange als se by horen olderen yn den huse blyven ende nyet buten oren olderen husen wonnen. Ende ok voerbeholden dat 't beste pert ynt overlyden van den hofhorygen behoyrt 't blyven by den hofhorigen erven, om den heren darmede to denen, ende 't verstane van den besytter des erves als de stervet ende nyet anders, ende dan behoren se darvoer 't geven den scryver des rentampts twyntych olde Vleemschen ende ene duelle, ende den hofmeyer cornet toe van den hofhorygen mannen 't beste cleet ende dat tot de rechterhantx) behort, ende dyt van den hofhorygen mannen ende nyet van den vrouwen; mer van den belmundigen behort den hofmeyer alle cleder, soe wel van den mannen als van den vrouwen, ende 't gene dat tot der rechter hant behort. Krachtproef, door den hofhoorigen man af te leggen, als hij aan kinderen of huisgenooten wat wil vermaken en den Hofheer wil uitsluiten van het hem volgens art. 12 toekomend recht, en hem een gift wil geven, die echter eenigszins in verhouding moet zijn tot des erflaters gegoedheid2). 16, 182. XIII. Item als eyn krank hofhorych man van synen gude nae hoves recht wat hen geven wyl synen kynderen ofte denstvolke, soe sal de krancke hofhoryge man al soe starck syn, dat he hem selves kleden kan als he up eyn hoechtydesdach toe kerken gaet, ende nemen eyn mes ofte byle yn syn hant 1) D. w. z.: gereedschappen, die in de rechterhand worden gebruikt. 2) Racer teekent (a. w„ IV, p. 255) aan, dat men het doen van deze gift aan den Heer sinds geruimen tijd — Racer schreef dit in 1785 — is gaan noemen: zijn hofrecht verwaren, een begripsverwarring, want, zegt hij, „zijn hofrecht verwaren" is het tegengestelde van: belmondig worden. OVERIJSEL (TWENTE, 1546). 23 ende gaen uth syn huys ende houen yn eyn boem ofte post dre mael yn bywesen syns hofmeyers met twee huesgenoten, ende yn gebreck deer, inden he den hofmeyer erst versocht heft, so mach he dar twe onberuchtige naburen by nemen ende vergeven dan syne kinderen ofte huysgesinne manyerlyken ofte matelyken, kennende nochtans altyt synen Heren yn derselver vergevynge ytlyck nae grotheyt ende cleynheyt syns gudes; ende de naburen sollen dervan gychten an den hofmeyer, om yn syn hofboeck 't tekenen. Als een hofhoorige man land koopt, zal dit op zijn gezamenlijke hoorige erfgenamen vererven en bij een eerstvolgend versterf zal het als ondeelbaar hofhoorig goed slechts op één kunnen vererven. 16. XIV. Item soe eyn hofhorych man lant ankofte, sal dat lant of ander onbewechlyk guedt ten ersten versterve erven up den gemenen hofhorygen kynderen of erfgenamen yn der selver echte, ende ten anderen versterve sal 't blyven eyn hofhorych guedt, mer dat mach men dan enen van den hofhorygen avergeven ende besyttent als eyn hofhorych guedt ende de besytter behort alsdan altyt yn der echte 't blyven. Slechts de hofhoorige, die erfwinning deed, kan zijn recht op het hofhoorig goed doen vererven; de erfgenaam moet op zijn beurt binnen jaar en dag erfwinning doen. 16. XV. Item als hofhoryge luden versterven, hebbende dat solvyge guedt gewunnen van den rentmeyster, soe sal dat erve ofte guedt vererven an dat naeste bloet yn der echte, beholtelyk dat nae dode dergenen, de dat erve eyrst gewunnen hadden, schuldych synt bynnen jaers 't verdragen myt den rentmestr. van wegen Key. Mat. van ener behorlyker erfwynnyngen na older gewonten ende voert nae reden, byllycheyt ende groetheyt des gudes. De oudste zoon is erf volger; sterft deze kinderloos en is de op hem volgende broeder reeds uitgeboedeld, dan vererft het recht op 't hoorig goed op den naasten broeder of zuster, die nog ongehuwd is. 16, 180. XVI. Item wanner eyn hofhorych man dre of veer ofte mer kynder heft, uthgehylyket hebbende synen sonne, de naest den oldesten were en darnae dan dye oldeste, welk erf volger 24 OVERIJSEL (TWENTE, 1546). solde gewest hebben, storve sonder echte lyves-erven, soe sal dat erve ofte guedt vervallen na des hofhorygen mans dode up den naesten broder ofte suster, de dan noch ungehylyket ys. Als een hofhoorig man, op wien 't recht van gebruik van een hofhoorig goed is vererfd, na consent des rentmeesters, met een hofhoorige vrouw uit de echte is gehuwd en dan kinderloos sterft, erft de vrouw, behoudens andere bepaling in huwelijksvoorwaarden. De vrouw echter, die huwde met een zoon, zonder consent zijner ouders, heeft evenmin als de uit dit huwelijk geboren kinderen recht op het hofhoorig goed. 16. XVII. Item als eyn hofhorych man, den eyn hofhorych erve verledyget ys, dar eyn wyf up nemet yn der solver echte, met consent des rentmeysters, ende darna, gene kynder hebbende by den selven wyve, storve, soe sal dat wyf an denselven erve ofte gude verervet blyven inden dar gene hylix-vor- 38. worden ter contrarie gemaket synt. Ende wert sayck dat enych erflynck ofte oldeste sonne eyn wyf trouede sonder consent 29. synre olderen ende nyet bruetlyck ynt erfhuys gebracht wer by tyde synre olderen ende dan storve eer hem dat guedt verledyget worde dorch dode ofte wyllych overgyft synre olderen, soe sal dye vroue ende oer kynder tot den gude gene gerechtycheyt hebben, ende 't guedt sal vallen up 't naeste bloet yn der echte. Als een op een hofhoorig erf wonende hofhoorige trouwt en later sterft, en de oudste zoon uit dat huwelijk gaat trouwen (en blijft op de boerderij) en zijn door huwelijk op die boerderij gekomen vader of moeder hertrouwt, dan heeft degene, die met dezen vader of deze moeder trouwt en ook op diezelfde boerderij komt, recht op 't halve vruchtgebruik van het negende deel van 't erf ('t halve oudersdeel; vgl. 't volgend artikel). Trouwt hij of zij voor de 3" keer, dan geldt dit recht voor hem of haar, die dan door trouwen op 't erf komt, niet. 16. XVIII. Item wert saycke dat eyn hofhorych mensche gehylyckte up eyn hofhorych guedt ende dan storve, dye erflynck, dat ys 't verstane degene, de van den beyden darup gebaren weer, ende de upgevorde x) man ofte wyf, alsoe dorgch hylyck up den gude gecomen, wedder andermael wolde hylycken, *) Het door huwelijk op een hoorig erf komen heette opvaart en ook wat er deswege moet worden betaald werd aldus geheeten in Twente- OVERIJSEL (TWENTE, 1546). 25 soe sal degene, de der dan anhylyket, mogen geneten ende 57, 142. hebben tot synen leven den halven negendeel over den gude. Ende wert dat he derdemael hylyckte up den gude, soe sal de laeste des gudes nyet geneten, inden met den kynder darvan nyet verdragen woert. Hofhoorige echtelieden, die het hofhoorig goed nog bij hun leven aan de kinderen overgeven, houden recht op het „negendeel": 16, 57, XIX. Item als enyge hofhoryge lueden, up des heren guedt 142. wonnende, datselve guedt wyllen overgeven oren kynderen ofte anders, soe mogen se daraf holden den negendeel ofte lyftucht als van oldes gewest ys. Des behoren sye weder 't laten by den erve ofte gude van allen oren bewechlyken guden eyn 't beste, dat se hebben; ende dat se nych en hebt, dat synt se nyet schuldych 't kopen. Ende se synt ook schuldych dat erve toe 't beseyen myt oren sade; ende yn gevalle se dat nyet doen konden, soe solse dat seyel-saet dartoe doen bynnen dre jaren, ende solt van den lande nyet hebben eer dat se dat seyelsaet dartoe gedaen hebbet. Hofhoorige lieden mogen elkaar slechts dagvaarden voor den hofmeier van den hof, waaronder zij ressorteeren. Over hofhoorig goed vonnissen hofgenooten nevens den hofmeier in den hof. Van alle voormaals bisschoppelijke hoven gaat appel op den hof te Ootmarsum en van dezen hof op dien te Colmschate. 16. XX. Item de hofhoryge luden mogen de eene den anderen nyet verdagen voer enych recht dan voer den hofmeyer dar de beklaechde ofte schuldyge onder behoert gelykes dat van oldes plecht 't syn. Ende dede dar yemans tegen, de sal dat recht afdoen ende verboert hebben den hove enen olden schylt. Ende de hofmeyeren behoren allene met den hofgenoten 't rechten over hofhorych guet, ytlyck yn synen hof. Ende alle hoven des landes van Twenthe hebbet oer appellatiën an den hof Oetmersen ende van den hof Oetmersen ys de appellatie tot den hof Colmscot. Ten overstaan van den hofmeier en onder diens zegel mag een hofhoorige zijn recht op 't hofhoorig goed verpanden of er renten uit verkoopen; hij moet dan het pand of de rente lossen binnen 6 jaar. 16, 147, XXI. Item desgelykes ock als eyn hofhorych man ofte 87. wyf noet hebben, soe mogen se versetten, ofte vercopen uth 26 OVERIJSEL (TWENTE, 1546). den hofhorygen gude ende uth ore ploges-deel des gudes wat renthen, den tyt van ses jaren, elk voer synen hofmeyer, de dar, nae older gewonten, pleget over 't zegelen. Als een (door huwelijk hoorig geworden) vrouw tweelingen krijgt, dan is het jongste der tweelingen vrij van hoorigheid. XXII. Item als eyn vrouwe twe kynder heft op ener dracht ende tyt, soe sal dat yungeste dar van vry syn sonder enych horycheyt x). 16. Dyt voergesz. ys believet unde averdragen up tyt ende dach voers. by den gemenen hofmeyeren ende husgenoten voers. Dat bekennen wy myt desser unser egener hant undertekent. lek Johannes Huesken, hofmeyer te Oetmersen, bekenne dit voers. — Coert van Tye Hofmeyer des Haves Oldesselle. — Ik Suir, de meyer toe Baernen. — Ik, Evert Ketwych, bekenne dorch myn egen hant, dat Herman, de meyer van Dellden, dit vors. heft bekent recht 't wesen ende my gebeden, soe he niet scriven en kan, ik voer hem dit undertekenen. — Ik, Otto Meylynck, bekenne dorch myn egen hant, dat Johan, dye meyer van Weddehoden, dit vors. heft bekent recht 't wesen ende my gebeden, soe nycht scryven en kan, foer hem te undertekenen. Er zijn nog zes erven, van welke 5 in 't graafschap Benthem gelegen, die behooren onder den hof te Lage; de gebruikers dezer hoorige erven zijn eigen lieden en vallen niet onder de hiervoor gemelde hofrechten; zij zijn corvéables d merci en bij hun afsterven vervalt hun geheele nalatenschap aan den Heer. ' 16. Item hyr en boven heft Key. Mat. noch ses erven ofte goederen, dat ene gelegen in Twenthe, de ander in der Graefscop van Benthem, behorende under 't huys 't Lage, de alle egen syn, ende de lude, daerup wonende ende daervan geboren syn, Key. Mat. heel ende al eghen, mogende der hofrechten niet geneten, ende sinnen Key. Mat. denst schuldich soe voele syn Mat. belevet met wagens ende peerdens ende syn dese nabescreven: item de hof 't Lage; item 't Herdinge: Onsteding; x) Dit artikel, hoe algemeen ook geredigeerd, zal vermoedelijk verband houden met art. X. OVERIJSEL (TWENTE, 1546). 27 't Brègnikam: de Maet; 't Graestorpe: Hesing; ende Bucht 't Asele; in Delden: Wilming. Als de egen lude van den ses hoven voers. sterven, so nempt de renthemeister of droste 't Lage al oer nagelaten guedt tot behoef Key. Mat., sowel van mannen als van vrouwen. IV, p. 266 e.v. 1546. Rechten van de hofvrijen en kamerlingen, van den voormalig bisschoppelijken hof te Ootmarsum *). 16, 82. Item anno dusent vyfhondert XLVI stilo communi, den XXIen Martii, heft Johannes Huesken, hofmeyer 's hoves Oetmersen verdaget ende by-eyn geropen de vryen ende kemmerlingen 's hoves Oetmersen in den hof, om oer hofrechten to ordineren ende eyndrechtelycken 't concludeeren, gelyck se de van oldes plegen 't holden. Alsoe hebt de gemene vryen int eyrste geordineert eyn part van oren oldesten hofvryen met den hofmeyer voers. de princiapelste articulen orer hofrechten 't bescriven, gelyck de hofgenoten, anders genamt hofegenen, als voers. is, gedaen hebben. Ende syn geweest dese nabescr. hofvryen: item Johan Schulte 't Manre van den vryen van Oetmersen; item Gerd Wenemarinck ende Luken Boing van den vryen van Tubberge;item Hinrick Richtering, Gerd Scade, Johan ten Rade ende Berent Wolterinck van wegen der vryen van Ulsen; ende hebt concludeert eyndrechtelyck als navolget: Eens in het jaar moeten alle hofvrijen komen op den hofdag in den hof te Ootmarsum; wie wegblijft, verbeurt boete, doch wordt niet belmondig. 16. I. Item de vryen 's hoves syn sculdich 't comen alle jaer in den hof Oetmersen up Guden Maendach, welck is de andere Maendach na Pinxteren, by verboerte van vyf olde Vleemschen, den hove 't vervallen; maer soe dar iemant vuyt bleve ende niet queme, de wort nochtans niet belmundich ende he blyft so vry als he voeren was. Het naaste bloed van den of de hofvrije erft de nalatenschap, mits zelf ook hofvrij in deze echte zijnde. 16. II. Item wanneer eyn hofvrye, so wel man als wyf, stervet, soe verervet syn nagelaten guedt, bewechlick ende onbewechlick, x) Terwijl het vorig stuk betrof hofhoorigen en hofeigenen van alle, onder Ootmarsum, als onder een appelgerecht, ressorteerende voormaals bisschoppelijke hoven, betreft dit stuk enkel de hofvrijen en kamerlingen van den hof Ootmarsum alleen. 28 OVERIJSEL (TWENTE, 1546). an syn naeste bloet, in der echte wesende, ende niet buten der hofvryen echte ofte horicheit. Elk hofvrije mag zonder zijn hof vrij en-recht te verbeuren, huwen met ,wie hij wü. 16. III. Item elk hofvrye mach hiliken waer, wanneer ende an wen hem belevet ende bekomen kan, onverkortet synre vryheit. Als een hofvrije een allodiaal goed verwerft, dan wordt het, zoodra het is vererfd in de derde hand, een hofvrij goed. 16. IV. Item wanneer eyn hofvrye an hem copet ofte cryget eyn alink gans vrye guedt, onbewechlick, als huys-erve ofte lant, dat mach he wedder vercopen by synen leven an wen dat hem belevet, dan verstervet he daerinne ende verervet dat als dan van den enen hofvryen op den anderen hofvryen, ende van den tot den derden, in der selver echte wesende ende blyvende, soe wort dat angekofte guedt voors. eyn bestammet hofvrye guedt, dat is 't verstane dat 't selve bestammede guedt vry blyvet, maer de besitteren des voers. goedes behoren altyt hofvryen in den hof Oetmersen 't blyven, by verboerte des guedes. De hofvrijen kunnen zich vrij koopen, mits een ander persoon als „wederwissel" stellende. Wie, zonder zich vrij te koopen, zich in een andere hoorige echte begeeft, wordt belmondig, zoodat na zijn dood zijn geheele nalatenschap den Heer vervalt. 16. V. Item alle vryen 's hoves Oetmersen blyvet hofvryen ter tyt dat se hem quyt copen van Key. Mats. rentemeister of drosten 't Lage, ende, brengende voer den hofmeyer 't Oermersen enen anderen mensche voer ene wedderwessele in syn plaetse, selves persoenlick int hofgerichte daer vuytgaet. Ende des gelykes oeck oer kynder ende de van den hofvryen vrouwen geboren worden, de blyven alle hofvryen ende mogen in genen artikel in vryheit verlesen dan alleyne als se hem geven in eyn ander horicheit ofte eigendom eer dat se hem vuyt den hof ende van den here gequytet hebbet als voers. Ende soe dat iemant van den vryen dede, de wort belmundig, dat is 't verstane, dat na synen leven Key. Mat. mach nemen alle syne nagelaten guedere, bewechlick ende onbewechlick. OVERIJSEL (TWENTE, 1546). 29 De hofvrijen mogen elkander slechts dagen voor het hofgericht. Dit gericht heep jurisdictie over alle goederen van hofvrijen, kamerlingen en hofeigenen, die onder den hof te Ootmarsum en die onder 't huis Lage hooren, onverschillig of die goederen in Benthem of in Overijsel zich bevinden. Voor crimineele zaken, die 't lijf raken, is 't gewone gemeene gerecht competent; het hofgerecht straft slechts in 't goed, niet aan 't lijf en slechts wegens rebellie tegen de hofrechten. 16. VI. Item de ene hofvrye mach den anderen hofvryen niet verdagen, noch oeck enigen hofgenoten voer enich gerichte dan voer oeren betamelicken hofmeyer int hofrecht, soe wel van bewechlicken als onbewechlicken goede, by verboerte eyns olden Franschen schildes, den Hove 't vervallen ende daertoe dat ander recht af 't doen. Ende is 't weten dat de hofmeyer 't Oetmersen heft jurisdistie over alle hofvrye en kemmerlynge gueder ende erven ende voerts van allen hofegenen goederen, de under Oetmersen ende under 't huis 't Lage hoeren, soe wel in der Graefscop van Benthem als in Key. Mats. Lande. Ende of jemant van den hofvryen voers. ofte kemmerlingen ofte anderen hofgenoten rebell were tegens den hofrechte, den mach de renthemeister, of droste 't Lage, van wegen Key. Mat. laten apprehendeeren ende gevangen halen, oeck vuyt der graefscop van Benthem ende brengen 't Lage ofte waer hem belevet, corrigerende den rebellen in synen guede ende niet an 't lyf, want de Grave van Benthem ende droste van Twenthe hebt de jurisdictie daervan in criminael saecken ende oeck in civyl saecken als ander luede, de niet hofhorich syn, met den lueden 't doene hebt. Als een vrij persoon zonder wissel zich als hofvrije in de hoorige echte begeeft, kan hij of zij één vrij kind bedingen1). 16. VII. Item als enich man ofte wyf, vry wesende, sonder echte, gaet in de hofvrye echte, niet wesende wedderwessele in plaetse van jemant anders, daer vuytgaende, als voers., de mach eyn vrye kynt wedder hebben in syn plaetse inden he dat besceidet als he daerin gaet. l) Vgl. p. 21, art. X, en p. 32, art. VI. 30 OVERIJSEL (TWENTE, 1546). Als een hofvrije vrouw tweelingen of drielingen ter wereld brengt, zal alleen de eerstgeborene hofvrij en zullen de anderen geheel vrij zijn1). 16. VIII. Item weert saecke dat enige hofvrye vrouwe baerde twe of drie kinder tot ener tyt, so sal dat eyrste geboren van den voers. alleyne hofvrye blyven, de andere solt vry wesen sonder enich echte hoefs ofte horicheit. Alles wat betreft de erfopvolging van den eenen hofvrijen op den anderen en 't bezit, 't gebruik, de overdracht, negendeel, zal geregeld worden zooals het geregeld is voor de hofeigenen, behoudens dat de hofvrijen vrij zijn van erfwinning. . 16. IX. Item noch is verclaert dat alle saecken in den vryen hove, rorende den erven ende goederen, 't weten woe de van den enen vryen op den anderen erven, ende de 't besitten 't gebruken, over 't geven, 't verlaten, 't vercopen ofte daer 57, 142. negedendeel ofte lyftucht af 't beholden, de sollen geholden worden gelyck by de hofhorigen, anders genamt hofegenen, de geholden worden, beholtelick den artikel van der huyswynninge, 't weten dat de vryen, de van oldes plegen vry 't syn van der huyswynninge, dat d' selve daer noch vry af blyven. Hand- en spandiensten. Vastenavond-hoen, door de hofvrijen op te brengen. 16, 76, X. Item is 't weten de erven ende goederen, behorende 135. in den vrijen hof 't Oetmersen, gelegen in den graefscop van Benthom, syn alle tsamen Key. Maj. denst schuldich ende den drosten 't Lage alle jaer elck eyn hoen tegens Vastelavent en syn dese nabes. (caeteris omissis). Van 't recht der kemmerlingen, anders genoempt koermedischen. Item noch int jaer ende dach voers. de kemmerlinge 's hoves Oetmersen hebt vercoren ende verordent om oer camerrecht gelyk den hofvryen in scriften over 't geven dese nabescre. Item int eyrste van Oetmersen: Wolbert ten Hulscotte ende Gerd Nyehof; van Tubberge: Lubbert ter Braek ende Luken ') Dit artikel, hoe algemeen ook geredigeerd, zal vermoedelijk verband houden met het onmiddellijk voorafgaand artikel VII. Vgl. p. 26, art. XXII en noot daarbij. OVERIJSEL (TWENTE, 1546). 31 Goercotte; van Ulsen: Hinrick Scomaker, Egbert Stipel, Johan Stolting, Gerd Bomer ende Sceper; van Denykam: Gerd Wicmanning ende Luken ten Loehus, concluderende als na volget. De kamerlingen in Twente en die onder 'thuis Lage in de graafschap Benthem behooren, ressorteeren allen onder 'den hof te Ootmarsum. Zoodra de kamerlingen gehuwd zijn of op zich zelf wonen, moeten zij elk jaar op St. Bonifacius in den hof te Ootmarsum komen, op straffe van een emmer bier, een bokkevel of van belmondigheid, welker gevolg intreedt na den dood, doch vóór den dood kan worden afgekocht. 16. I. Item alle kemmerlinge 's landes van Twenthe, ende in der graefscop van Benthem under 't huys 't Lage horende, de behoeren alle in den hof Oetmersen. Ende de kemmerlinge en syn niet sculdich oer camerechte 't verwaren, dat is in den hof Oetmersen 't comen eer dan se gehiliket ofte tot oerselves vryheit gecomen syn, ende dan so syn se sculdich 't comen in den hof Oetmersen up Sancte Bonifacius dach 't bekennen aldaer oer echte, ende, dat gedaen wesende, so mogen se vuyt blyven eyn jaer onverboert; dan dat jaer daerna so moten se comen inden se by der sonnen vuyt ende 't huys comen mogen, anders mogen se eyn jaer langer vuyt blyven; ende we dan niet cornet, de breket den hove eyn emmer biers ende eyn buckes huyt bynnen den jare 't betalen, doet he dat niet, so wort he belmundich, welke belmundigheit men mach afcopen van den here bynnen den levende, ende soe de belmundicheit niet afgecoft wort, dan vervallet Key. Mat. na den dode alle nagelaten goedt. De kamerling mag huwen met een vrije en ook met een kamerling, maar, op straffe van belmondigheid niet met een hof eigen. 16. II. Item de kemmerlinge mogen wel hiliken an enen vryen ofte an enen anderen kemmerling, maer niet an enen egenen, ende we dat doet de wort belmtmdich. De nalatenschap van een kamerling, die zijn hofrecht heeft bewaard en dus niet belmondig is geworden, vererft op het naaste bloed in de echte, doch de Heer trekt keurmede. 16. III. Item wanneer eyn kemmerlinck stervet, so verervet syn guedt, bewechlick ende onbewechlick, op syn naeste bloet, in der echte wesende, beholtelick dat Key. Mat. daer van heft 32 OVERIJSEL (TWENTE, 1546). eyn, 't beste, pandt rorende, 't sy peert ofte koe, scaep, ketel, pot ofte cleet, so wel van vrouwen als van mannen, ende dit is 't verstane, inden se oer hofrecht verwart hebt ende dat se met belmundich geworden syn. Belmondigheid, zoowel van hofvrijen, van kamerlingen als van hof eigenen, kan vóór den dood worden afgekocht. 16. IV. Item is 't weten dat alle belmundige, sowel van den hofvryen ende kemmerlingen als hofhorigen ofte hofegenen, mogen oer belmundicheit int leven afcopen, ende, soe se dat niet afcopen, dan worden se in oer sterven egen ende all oer nagelaten guedt vervallet an Key. Mat. Is een kamerling gestorven, dan moeten de erfgenamen binnen 3 dagen er kennis van geven aan den rentmeester of in den hof te Ootmarsum, en wie buiten Twente of Benthem wonen, binnen 14 dagen. 16. V. Item als eyn cammerling gestorven is, soe behoren de erfgenamen 't kennen 't geven den renthemeister ofte in den hof Oetmersen den sterfdach bynnen dre dagen de bynnen den lande van Twenthe ofte in der graefscop van Benthem wonnen, ende de daerbuten ende veerre wonnen bynnen XIIII dagen, by verboerte des helen nagelaten guedes. Als een vrij persoon zonder wissel zich als kamerling in de hoorige echte begeeft, kan hij of zij een vrij kind bedingen uit de kinderen, die nog geboren zullen worden x). 16. VI. Item als eyn vry mensche, so wel man als wyf, gaet voer den hofmeyer in de kemmerlinge-echte, niet wesende wessele in de plaetse van enen anderen, daer vuytgaende, deselve mach eyn kynt (van synen kynderen nae der tyt geboren) wedder vry hebben in syn plaetse, inden he dat besceidet in den inganck. De kinderen van een kamerlinge volgen haar staat, doch als een kamerlinge tweelingen baart, is het jongste kind geheel vrij 2). 16. VII. Item alle de kynderen, de van kemmerlingen-vrouwen *) Vgl. p. 21, art. X en p! 29, art. VII. De reeds geborene waren en bleven vrij. 2) Dit artikel, hoe algemeen ook geredigeerd, zal vermoedelijk verband houden met het onmiddehjk voorafgaand art. VI. Vgl. p. 26, art. XXII en noot daarbij en p. 30, art. VIII en noot daarbij. OVERIJSEL (TWENTE, 1546). 33 geboren worden de syn oeck kemmerlinge ende blyven oeck kemmerlinge, waer se oeck wonen ofte vertrecken, so wel buten landes als bynnen landes, beholtelick wanneer eene vrouwe heft twe kynder tot ener dracht, dat als dan 't jungeste van den vry is sonder enige echte. Welke kamerling vrij wil worden, koope zich vrij van den heer en biede een ander persoon in zijn plaats als wissel aan. 16. VIII. Item geen kemmerlinck mach vry worden sonder hem eyrst van den here quyt 't copen, ende, brengende ene gëlike persone in syn plaetse voer ene wessele, selves persoenlick voer den hofmeyer 't Oetmersen vuytgaet, gelyck voers. is in den anderen echten ende horicheiden. Kamerlingen ressorteeren onder 't gericht in den hof te Ootmarsum, onverschillig of ze in Overijsel of Benthem wonen en de hofmeier met de kamerlingen spreken recht in quaesties over kamerlingengoed. Civiele quaesties tusschen een kamerling eener- en een hofvrije of een hofhoorige anderzijds, komen ook voor 't hofgericht. 16. IX. Item alle kemmerlinge, so wel in 't graefscop van Benthem als in 't sticht van Utrecht, behoren in den hof Oetmersen, ende de hofmeyer met den anderen kemmerlingen heft jurisdictie over dat kemmerlinck-guedt ende niemant anders. Ende als de ene kemmerlinck tegens enen anderen kemmerhnck ofte tegens enen hofvryen ofte hofhorigen enige civile actie heft, den moet he verdagen ende 't rechte trecken voer den hofmeyer 't Oetmersen, by verboerte van enen olden Franschen schilde ende dat ander recht afdoen, meer als se met andere luden 't done hebben, de niet hofhorich syn, so staen se 't rechte, elck voer den richter, daer se under geseten syn. Alles wat betreft den verkoop, de erfopvolging, het bezit, 't gebruik en de overdracht, het negendeel, zal geregeld worden zooals men met hofeigenen en hofvrijen doet, maar de kamerlingen zijn evenals de hofvrijen vrij van erfwinning. 16, 82. X. Item noch hebben de voers. kemmerlinge concludeert, dat alle articulen, rorende den erven ende goederen ende bestammede landen 't vercopen, te vererven, te besitten, 't gebruiken in der echte ende niet buten der echte, ende de over 't geven, 57, 142. negedendeel ofte lyftucht daervan 't hebben, sal men holden de blécourt, Bewijsstukken Kort Begrip, II. 3 34 OVERIJSEL (TWENTE, 16E EEUW), gelick men in den hofegenen- ende hofvryen-hoven doet, als voers. is, vuytgesceiden dat de kemmerlinge blyvet by den artikel der huyswynninge ofte erfwynninge, gelyck de vryen, als voers. is, 't weten dat de daer van oldes plegen vry van 't syn, dat de in oer olde vryheit blyven. Hand- en spandiensten. Een hoen, door de kamerlingen op te brengen. 16, 76, XI. Item alle camergude, under 't huys 't Lage horende, 135. syn Key. Mat. denst sculdich, ende niet de andere, ende geven oeck jaerlix den drosten van Lage eyn hoen tot eyn bekentnisse, ende syn dese nabescre: 't Oetmersen: Eylarding (caeteris omissis). IV, p. 279 e. v. Ordelen van den Hof te Ootmarsum. Anno . . . . ? Ordel van de kamerlingen: Als een kamerling zijn recht op een kamerlinggoed wil verkoopen, dan hebben zijn bloedverwanten in de echte recht van voorkoop en daarna komt den rentmeester namens den Heer dit recht toe. 16, 58. Cornoten: Evert Buchorst; Gerd ten Lahuys. Item de kemmerlinge hebt gewyset dorch Lubbert ter Braeck: 't weert sake dat eyn kemmerlinc wyll verkopen eyn cammerguet, so sollen de vrunde van den bloede, de yn der echte synt, de naesten syn; en weert sake de vrunde dat nyet betalen conden, so solt se den coep beeden den rentmeyster yn stadt des Heeren, eer men dat yn eyn vreemde hant brengen sall. 1537, Mei 28. Ordel van de hofvrijen: Sterft een hofvrije, zijn of haar nalatenschap vererft op het naaste bloed in de echteen niet er buiten en een hofvrije kan evenmin erven van iemand, die niet tot de echte hoort. 16. Anno 37. Item Guden Maendach. Cornoten: Hinric Richterinc; Jo. ten Grotenhus. Item Jo. Egberts heft gewiset vor recht, dat wanneer eyn hoffrye man ofte wyff verstorve, dat alsdan syn nagelaten guedt sal erven op dat naeste bloet in der echten en nyet buten der echten, ende wederom dat oeck eyn hoffryen mensche geen guedt an erven mach van enygen luden,. de nyet in der hoffryen echte synt. OVERIJSEL (TWENTE, 16E EEUW). 35 1539, Mei 6. Ordel van de hofeigenen, dat de nalatenschap van een hofeigen, op zich zelf wonend persoon, die buiten de echte woont voor de helft op den Heer vererft en voor de helft op zijn verwanten. 16. Anno 39, sexta May. Cornoten: Berent Eppinc, Arent Werensinc. Item Bronichus heft gewiset, dat eyn hoffegen eynlopen knecht, de buten woent ofte gewoent heft en stervet, daervan sal de here syn erffg. ter helfte ende de vrende van dat halve guet, van allen, bewechlick ende onbewechlick. 1544, Juni 9. Ordel van de hofvrijen, dat als een hofvrije sterft, zijn of haar nalatenschap in haar geheel vererft op het naaste bloed in de echte en niet er buiten. 16. Item anno 44, Guden Maendach. Cornoten: Luken Boync; Lambert Smyt. Item Gerd Herspinc wyset vor recht, dat als eyn vrye stervet, he sy man oft wyf, so sal erven alle syn nalaten guedt up dat naeste bloet in der echte ende an nyemant buten der echte. 1545, Dec. 5. Ordel der hofvrijen, dat nu bewezen is door geschrift dat Enese Kalewinc destijds hofvrije van dezen hof was, zij en haar nakomelingen geacht moeten worden hofvrijen te zijn gebleven, totdat bewezen wordt dat zij met consent van den heer van den hof van Ootmarsum uit den hof is gegaan. 16. Item anno 45, Donred. post Andree. Cornoten: Herman ten Cloester; Albert Campers. Item Jo. Nyehus, borger'tGronynge, heft angesproken dorch Berent Seckelhoren, synen voersprake, ende eyn ordel gevraget: so Enese Kalewinc to Ringe sy gewest eertides horich in den hof Oetmersen, gelick daer eyn hantscryft af sy van Gerhard up tLoe, ertydes hofmeier 't Oetmersen, of dan deselve Enesse niet sal blyven in den hof so lange dat bewiset wort, dat se met consent des heren uth den hof gegaen sy. Hyrup heft Jo. Egbers gewiset met consent der gemenen vryen: dat Enesse vursz. sal in den hof vry blyven, gelyk see was, ter tyd se ofte iemant anders bewiset, dat se daer uth den hof gegaen sy met consent des heren van den hof Oetmersen; ende ingelikes so solt de kinder ende kyndes kynder oeck blyven in der vryen hofechte gelick Enese vursz. so lange dat oer uthganc bewesen wort. 36 overijsel. 1548, Juli 20. Ordel van de „huisgenooten" van Ootmarsum, in hooger beroep 1), behelzende dat, nu er niet behoorlijk is gedagvaard („gebodet"), er vooralsnog geen uitspraak over 't geschil kan worden gegeven. 16. Anno 48, Margrete. Cornoten: Berent Eppinc; Herman Geerdinc. Item de appelleerde sake van den hofmeyer 't Oldensal tusschen Lubbert Ansynck, appellans, en Fenne Ansync, 't Lemselo, verwererschen, ter anderen syden, is bestadet 't wysen an Esken ten Eechoven; de secht daerup dat de huysgenoten nyet schuldich synt inne twisen, dan men behoert se 't boden als recht is en wilt dan wisen dat recht is. IV, p. 288. 1662, Aug. 9. Ordre en redres over 's Landts Domainen van Twenthe7), Anno 1662, den 9 Augusti. 7. Hebben de heeren Gedeputeerden, ingevolge resolutie ende welmeininge van Ridderschap ende Steden, de Staten van Overyssel, ook volgens schuldige plicht, haere gedachten laten gaen, om des Landts domeinen van Twente, ende onder desen rentampte gehorigh, ten meesten dienste deser Provincie, aen d'eene syde, ende meeste redelycke billickheyt voor die meyeren, aan d' andere syde, te beneficeren, verpachten ende te taxeren. Capittel I. Narichtinge aengaende de natuyre aller deser goederen. Waar de hoorige goederen, aan de Provincie Overijsel toebehoorende, zijn gelegen (1); ze zijn onder 7 hoven verdeeld (2); garjgoederen, d. z. zulke, waarvan als pacht garven worden betaald (3) ; goederen, die een onveranderlijke pacht geven; versterf, erfwinning, opvaart, vrijkoop, wissel (4). I. Dese voorsz. goederen sijn gelegen het meeste gedeelte in Twente, veele in 't Graefschap Benthem, eenige in de heerlyck- x) Zie p. 25, art. XX. 2) Racer merkt t. a. p. op, dat uit verschillende bepalingen van deze „Ordre" blijkt, dat Gedeputeerde Staten niet altijd even goed zijn ingelicht geweest, en dat b.v. in dezen aanhef ten onrechte van de veronderstelling wordt uitgegaan, dat de Staten, als hofheer, eenzijdig konden bepalen, welk recht dten hoorigen der provinciale hofhoorige erven toekwam. OVERIJSEL. 37 heyt Borculo, eenige in Sallandt, kerspelen Herdenbergh, Holten ende Hellendoorn. 16. II. De meyeren sijn onder seven respective hofmeyeren ende hoeven verdeelt, als Ootmarsum, Oldensael, Goor, Borne, Delden, Weddehoen ende Cagelinck. Voorts die onder die gewesen huysen Blankenborgh tot Haxbergen en Diepenheim gesorteert hebben. 120. III. Eenige van dese sijn garfgoederen, daervan de garve kan worden aangevoert ofte verpacht. 16. IV. Eenige geven stedige pacht, doch niet eguael; beide dese soorten sijn schuldigh: versterf, erfwinninge, opvaert, vrykoop, wissel ende wederwissel1). (Ceeteris omissis.) Erfwinning, genaamd huwelijksboter, van de hoorigen onder Cagelink en Goor; versterf van 't halve goed (6); vrijdom van erfwinning en opvaart voor de kamerlingen van Ootmarsum; handen spandiensten; elf bevoorrechte kamerlingen; de jaarlijksche vaste pacht is niet van alle kamerlingen gelijk (7). 116. VI. Die van den hof Cagelinck, ende eenige onder den hof Goor, souden konnen met een half vat boter haere erfwinninge betalen, genoemt houwlycx-boter. 181. Maer versterven in alle het halve goet, man ende vrouw 't elckens, sonder testament te konnen of mogen maken, ende in de rest gelyck. 5, 16, 76, VII. De camerhngen, gehoorende alleen onder den hof 135. Ootmarsum, sustineeren exemptie van erfwinninge ende opvaert, versterven in eene het beste roerende pant, man ende vrouw. In de diensten sustineren minder servil, ende die rest gelyck. Onder dese camerhngen sijn sommige, tot elf in 't getal, van Ibeter conditie, en bewysen uyt een oude ligger dat Keyserlycke Majesteit over haer niet hadde als het dominium directum ende dienst. Ende dat die daer van oudts plegen vrij van te sijn, dat die in haer oude vrijheyt blijven. De stedige pacht derselver camerhngen is ongelijck. ') Volgens Racer, a. w., p. 291, is wissel en wederwissel één en hetzelfde. 38 overijsel. Hofvrijen onder den hof Ootmarsum kunnen niet belmondig worden; moeten wel ten hofdage verschijnen en betalen ook eventueel vrijkoop en wissel. 16. VIII. De hofvryen alleene onder den hof Ootmarsum sijn noch van beter conditie als de camerhngen, konnen niet belmundigh worden, doch behalven dat sij haere hofdagen als andere moeten verwaren, sijn aen het landt schuldigh vrykoop, wissel ende wederwissel. De erven onder Blankenberg behoor ende. 79. IX. De erven onder de gewesene huysen Blanckenborgh tot Haxbergen, met eenige gaerdens ende stuck landeryen, en van Diepenhem, konnen alle worden verpacht, als vry allodiaal particulier goet, behalven dat de meyeren van de erven sustineren eenige ponden golts gegeven te hebben, darom sij van de erven niet souden konnen worden verdreven. Tiend of grondrente der hoorige erven. 79, 124. X. Staet te noteren, dat meest alle de erven thiende of uytganck subject sijn. Vervreemde perceelen, die eertijds aan 't Domein hoorden; erven, die niet door (hoorige) huisluiden bewoond, uitgang schuldig zijn. XI. Eynlyck mede dat verscheyden parcelen van dese 79. domainen, sonder dat men weet hoe, vervreemt sijn; dat oock veele erven, bij andere als huysluyden wordende beseten, sustineren uytganck schuldigh te sijn. Capittel III. Een hoorige kan het erf alleen voor zich zelf winnen en niet bij voorbaat ook reeds voor menschen, die nog niet in 't bezit van 't erf zijn. 16. VII. Alle erfwinningen, gedaen by survivance, of eer dat de winner ofte erfvolger in 't besit van de bouwinge des erves gekomen is, sullen voor nul ende als niet gedaen gehouden worden. overijsel. 39 Capittel IV. Voorwaarden ende conditiën van publicque verpachtinge. (Post alia.) Raeckende die hofhoorigen 1). De Provincie verpacht het recht om de erfwinning op te vorderen van de personen, die een hoorig erf pas hebben betrokken en deswege erfwinning moeten betalen. 16. 1. Die erfwinningen sullen als den 50 penninck verpacht worden, te weten: al wat vervalt van Martini 1662 tot Martini 1663 sal den trecker genieten, oock van dato deses tot Martini toe. Gedrukte publicatiën deswege (2); wanneer en hoeveel erfwinning moet betaald worden (3—6); de hoorige moet elk stuk land naar zijn aard gebruiken (6—-7). 16. 2. Tot wekken eynde jaerlijcx die tijt en plaetse van verpachtinge, die namen der meyeren onder de respective hoeven, met designatie van yeder natuyre van hofhoorige boden, camerhngen, hofvryen, gericht en buyrschap, waer die gelegen, met dese conditiën, bij druck sal worden bekent gemaeckt, op dat yeder examineren moge wat in dit jaer van yeder natuyre sij gevallen, 't welck bij uytgaende registers geëxtraheert kan worden. 16. 3. De erfwinninge sal moeten gedaen worden, wanneer vader ende moeder komen te sterven, of anders als het erve overgegeven wordt. 16, 124. 4. De pachter ofte trecker sal van yeder heeren mudde landts, daer geen thiende afgaet, mogen nemen 24 Car. gl. ende, daer thiende afgaet, 16 Car. gl., yder mudde a 375 roeden, Rhynlandts genomen. 16. 5. Van een koeweyde of daghwerck groen landt 12 Car. gl., heydegrondt ongerekent, het daghwerk ad 400 gelijcke roeden. 16. 6. Des sal den huysman yeder nae sijn natuyre moeten gebruycken. 16. 7. Voorts sal den meyer met den pachter over dit getal moeten accorderen, of op kosten van ongelijck tot keur van beyden gemeten worden. l) Hiermee zijn bedoeld: hof eigenen. 40 OVERIJSEL. Ook wordt verpacht het recht op de heffing wegens sterfgeval van hoorigen. 16. 8. De versterven sullen van gelijcken verpacht worden. Van hof hoorigen (d. w. z. hof eigenen) 1), wordt wegens versterf geheven de helft van alle roerende goederen en rechten, tenzij bij testament dit recht van den heer (de Staten der Provincie) is uitgesloten (9), in welk geval de hoorige in zijn testament aan den heer (de Staten der Provincie) zeker bedrag moet vermaken en, als hij dit testament in zijn ziekte maakt, na 't afleggen van een krachtproef. 16, 159, 9. De hofhorige, volgens hofrecht, als deselve sterven, 181. so heeft de Heer al het goed half, uytgesondert het beste peert en koe, geit op gewin of op rente gedaen, daer hy geen bezegelde brieven van heeft; dit is te verstaen, wanneer hy by testament niet heeft gedisponeert. 182. 10. Welcke dispositie alsoo moet geschieden, dat hij in sijn sieckte soo sterck moet wesen, dat hij met een byle ofte mes kan houwen in een post ofte boom buyten 't huys, sigh selve kan kleeden in sijn beste kleet, ten overstaen van den hofmeyer en twe huysgenoten (bij ontstantenisse voor twe getuygen), kennende nochtans den heer ytlick na die groote of kleynheyt des goedes. Wegens „opvaart" van man of vrouw, die hof eigen wordt, moet worden betaald de helft van hetgeen voor erfwinning wordt betaald. 16. lh De opvaerdt van man ende vrouw, 't welck is als een man ofte vrouw met trouwen op een erve komt, sal betaelt worden tegens een vierde part van die erfwmninge, ende genomen worden van den dagh der eerster proclamatie. Wat vrijkoop is (12); wat wegens vrijkoop van een hof eigen persoon moet worden betaald. 16. 12. Die vrijkopen is als de jonger kinderen van 't erve trecken, die sigh sullen moeten vrijkopen, overmits de groote i) Dat deze hier bedoeld zijn, blijkt uit een vergelijking van dit artikel met p. 21. art. XII; p. 22, art. XIII; p. 27, art. II; p. 31, art. II. OVERIJSEL. 41 fraude die daer inne kan geschieden, van die tyt dat die kinder haer olderlycke plaetse verlaten 1). 16. 13. Ende sal yeder kint betalen 20 gulden, of het vyfte part van een opvaert desselven, ofte desgelycken erve. Ook het recht op de hand- en spandiensten verpacht de Provincie (16); de pachter zal den hoorigen boer en zijn span paarden te eten en te drinken geven (17); duur van de diensten (18). 16, 76, 16. De diensten sullen van gelijcken worden verpacht bij 135. drie jaren; ende sal het eerste jaer verschijnen Martini 1663, ende den dienst Martini 1662 beginnen. 17. Den pachter sal den huysman eens of twemael, na proportie van sijn neerstigheyt, eeten en drincken geven met sijn span. 18. Den huysman sal moeten dienen bij de sonne, in ende uyt, bij verbeurte dat den dienst soo van dien dagh als niet gedaan gereeckent sal worden. Bijzondere diensten van onder den hof Cagelink en onder 't huis Diepenheim behoor ende hoorigen. 16, 76, 21. Ende by aldien die onder den hof Cagelinck in dese 135. verpachtinge anders praetenderen als voorgemelte hofhorige, sullen volgens haer hofrecht worden gereguleert. Ende in plaets van ysen ende andere diensten, aen den huyse Diepenheim vóór desen schuldigh, sullen nu de andere diensten in plaets doen moeten. Kamerlingen zijn noch erfwinning, noch opvaart, doch wel keurmede schuldig; dus wordt het recht op 't heffen dezer keurmede ook verpacht. 16. 24. Die camerhngen, als geen erf winningen noch opvaert schuldigh, sullen darom niet worden verpacht, maer wel op manieren als vooren die versterven te verpachten, doch van man ende vrouw alleen het beste roerende pant. 1) Racer teekent bij dit artikel aan, dat het een vergissing behelst, want dat het aan den vrijen wil van de hoorigen zelf stond, of zij, voor 't geval kinderen het hoorig erf der ouders verheten, deze kinderen wenschten vrij te koopen dan wel hoorigen te laten. Immers door de ouders te verplichten zulke kinderen vrij te koopen, zouden deze gepraejudicieerd kunnen worden in hun recht, om van hun hoorige ouders of andere hoorige bloedverwanten te erven. 42 OVERIJSEL. Vrijkoop van kamerlingen. 16. 25. Vrijkoop, yder kint dertigh gulden, op conditie als hiervooren bij de hofhorigen gementioneert x). Vrijkoop van hofvrijen. 16. 27. De hofvryen, wegens den vrijkoop, sullen insgelijcx verpachter worden, yeder kint vijf en twintigh gulden, op conditiën als vooren by de Hofhorige gesecht. De hofvrijen prcesteeren ook hand- en spandiensten. 16, 76, 28. Item, mede die diensten sullen dienen met het span, 135. doch niet wyder als in de parochie van Ootmarsum, in manieren als in de 18 articul. 31. De quaestiën, so hierover mochten voorvallen, blijven tot interpretatie der Heeren Gedeputeerden voorbehouden2). Landrecht van Overijsel, 1630*). Deel I. Titel IV. Van ingangh des rechtens, hoe men 't recht beginnen sal ende van daghlegginge. Forum privilegiatum van edelen. 12, 14. III. Dienstluiden of riddermatige personen, voorts haer huisvrouwen, weduwen ende kinderen, so lange sy sich hares standes gemees houden, worden geladen of dagh gelegt met wastekens ofte dagesbrieven ter hoger banke, ten waer sy haer vryheit uitdruckelijk hadden gerenuncieert ende vertegen, of dat sy ook voor 't gerichte, daeronder sy woonden of gecontraheert hadden, dagh gelegt worden, in welken beiden J) Het zou logisch geweest zijn, dat voor vrijkoop het meest gevorderd werd van hen, wier positie het verst van de vrijheid afstond, dus van de hofeigenen, en dat van de kamerlingen minder, van de hofvrijen nog minder werd gevorderd. Blijkens art. 13 (betreffende hofhoorigen. d. w. z. hofeigenen), 25 (betreffende kamerlingen), 27 (betreffende hofvrijen) volgde men dezen regel niet. 2) Racer merkt bij dit artikel terecht op, dat niet Gedeputeerde Staten, maar het hofgerecht competent was, om in 'quaesties over de hofrechten te beslissen. ») Doch gedrukt naar de editie van 1724, te Deventer, bij Jan van Wijk, behoudens enkele correcties naar de editie van 1630, te Deventer, bij Sebastiaen Wermbouts. OVERIJSEL (1630). 43 vallen, sy haer eigen willekeur ende 't gerichte van de plaetse harer woninge volgen. sullen. Het (administratieve) kerspel moet in zaken, die de gemeente (= de gezamentlijke ingezetenen van het kerspel) aangaan, gedagvaard worden ten name van de kerspelsvolmachten. 27,53, 54. IX. De volmachten van kerspelen sullen in saken, hare gemeente aengaende, geconvenieert ende daervoor aengesproken mogen worden. Titel VIII. Van inleidinge. Inleiding in een onroerend goed of onroerend recht. Inleiding is een wijze van procedeeren bij zakelijke acties; men specificeer e het object, doch de inleiding behoeft niet (meer) op het onroerend goed zélf plaats te vinden (1). Der tegenpartij moet kennis gegeven worden van de inleiding, opdat hij binnen zekeren termijn uitleiding kan doen, op straffe van verval van dit recht van uitleiding, doch met behoud van het recht ten petitoire (2). Plicht van partijen, om borg te stellen (3). 191. I. Met inleidinge sal worden geprocedeert in reale actiën, dergestalt, dat jemant, vermenende tot den eigendom eens 79, 124. goets, tiendens of tinses gerechtigt te zijn, sigh sal laten inleiden ende specificeren de eigentlijke bepalinge ende gedeelte des goets, voor 't welke hy d' inleidinge laet doen; sonder dat het nodigh zy t' erschijnen met het gerichte ter plaetsen, daer 'tgoet gelegen is. 191. II. Volgens welke inleidinge de schout of richter des anderen daegs sijn dienaer, pander of bode afsenden sal, om den eigenaer of besitter des goets, sijn rentmeester of volmachtiger met een weetebrief t'insinueren ende te verwittigen van deselve inleidinge, hem daerby wyders ordinerende, indien hy binnenlants is, binnen den tijt van ses weken na insinuatie, gerichtelijke uitleidinge te doen ofte te laten doen; ende so verre hy uitheems is, in den tijt van twaelf weken, of dat hy anders van de possessie 66. desselven goets versteken sal wesen, voorbehouden sijn recht ten petitoir. 191. III. So uitieidinge word gedaen, sal de schout of richter partien een dag van rechte leggen, op welken dag dienende partien sullen schuldig zyn cautie of borge te stellen, d' anlegger voor de kosten, ende de verweerder voor de kosten, vruchten, schaden ende interessen. 44 OVERIJSEL (1630). Inleiding in een erfhuis. Men kan ook met inleiding procedeeren, als het niet loopt over een bepaald onroerend goed of onroerend recht, doch ook als men als erfgenaam of medegerechtigde tot eenige gemeenschap in een boedel wil ingeleid worden, zelfs als er geen onroerende zaken in den boedel zijn. 191. IV. Hieronder worden mede begrepen en verstaen alle 181. erfhuissaken met den aenkleef van dien, 't sy van testamenten, 199. erfuitingen, erffscheidinge, cautie van evictie ende diergelijke. Wel te verstaen, dat men in erfhuissaken met inleidinge ook sal moeten procederen, al ist, datter geen onbeweeglijke goederen in den boedel of erfhuis worden bevonden. Het erfhuisproces moet gevoerd worden niet voor het rechtscollege van de plaats, waar de erflater- stierf, maar van de plaats, waar hij zijn domicilie had; voor personen zonder vast domicilie, is de plaats van het sterven beslissend (5). Het erfhuisproces moet binnen jaar en dag worden begonnen voor het gerecht, in art. 5 aangeduid, en het zal omvatten alle goederen en rechten (allodiale, feodale, hoorige), al mochten ze overigens onder een ander gericht vallen (6). 191. V. Ende sal het erfhuis met den gevolge van dien gehouden worden, niet ter plaetse, daer de val geschiet, maer daer de overledene sijn vaste woonplaets ende domicilie gehad heeft. Doch onder studenten, koopgesellen, soldaten, knechten en maegden, samt andere personen, geen seker domicilie hebbende, en in dese provincie stervende, sal de val het erfhuis maken. 191. VI. Alle erfhuissaken moeten binnen jaer ende dag, dat is binnen een jaer, ses weken en drie dagen, geinstitueert ofte aengevangen worden voor 't gerichte, daeronder het sterfhuis is gevallen, sonder respect van de gelegentheit ofte nature der goederen, en dat die onder een ander gerichte resorteren; 3. dan daerin sal erkent ende geoordeelt worden, niet na 't recht ofte coustume der plaetsen, daer het erfhuis gevallen is, maer na nature ende eigenschap eens iederen goets ende nae 't recht van de plaetse, daer deselve goederen gelegen zijn. Inleiding van meer dan een partij, die aanspraak maakt op een erfhuis; sequestratie. 191. VII. In val verscheidene partien vermeenen tot een erfhuis OYERIJSEL (1630). 45 gerechtigt te wesen, sullen sy, d' eene so wel als d' ander, haer daer laten inleiden, ende de erfhuisgoederen by onpartijdigen gesequestreert worden tot uitdracht van de sake, ende voorts, op haer wijder aenhouden, van 't gerichte een sekeren dag aengestemt worden, om haeren eys ende conclusie tegen malkanderen simultane in te brengen. Wie de gestelde termijnen, hetzij voor inleiding, hetzij voor uitleiding gesteld, niet in acht neemt, kan niet ten possessoire, doch slechts ten petitoire procedeeren. 191, 66. VIII. So wie met sulken erfhuisrecht binnen de voorschreven tijt niet spreekt, als ook die na de ontfangene weete van de inleidinge binnen behoorlijken tijt geen uitieidinge doet, die sal van de possessie derselver goederen versteken wesen, ende dan noch evenwel deselve met recht ten petitoir ter plaetsen ende voor den gerichte, daeronder deselve gelegen zijn of na hare nature behoren, in 't besonder mogen vervolgen, mits stellende cautie, als in het derde capittel hierboven is geseit. Titel XV. Van possessore saken1). Inleidingsprocedure. De drosten (die overigens kennis nemen van possessoire quaesties) zullen niemand (provisioneel) in 't bezit stellen van een erfenis of eenig ( onroerend) goed of recht, waarvan een ander al in 't bezit is, al is deze nog niet jaar en dag in 't bezit. Zij zullen partijen verwijzen naar den competenten rechter. (Zie: deel I, tit. VIII. Van Inleidinge.) 66, 191. I. Wat de saken ende rechtsplegingen ten possessoii, ende in den eersten het interdictum adipiscendae possessionis angaet, sullen de drosten niemant stellen in de ervenisse ofte goederen, airede by andere rechtelijk beseten, om denselven eersten besitter, alschoon hy daerin geen jaer en dag geweest hadde, daeruit te setten, onder wat deksel sulx voorgenomen of gedaen soude mogen worden, het ware dan van koop, permutatie, pantstellinge, van versterf of anders. Dan partien sullen inval van oppositie eerst gerenvoyeert worden ter plaetse of aen x) De bepalingen van dezen titel van het landrecht hinken op velerlei gedachten; zuiver Romeinsch zijn de namen der acties, doch de uitwerking is niet Romeinsch-rechtelijk. 46 OVERIJSEL (1630). 't gerichte, daer dat na aert ende geschapenheit der actiën bevonden sal worden te behoren. Complaincte. Wie jaar en dag als ware hij eigenaar heep bezeten, ongestoord, zelf of door een ander, te goeder trouw, krachtens titel, die eigendom bedoelt over te dragen, zal in 't bezit gehandhaafd worden. 66. II. In interdicto retinendae sal insgelijx niemant voortaen tot sijn versoek in de possessie worden gemainteneert, ten ware dat hy jaer ende dag als eigenaer ende proprietaris sonder gerichtelijke interpellatie daerin geweest ware, ofte alsulke possessie door eenen anderen ingehad hadde ter goeder trouwen middels titul of ingang, tot overdragt des eigendoms na lantrechte bequaem zynde. Spolie en complaincte. 66. III. In interdicto recuperandae sal de klager bewijsen het gebruik van jaer en dag, ende daerenboven bybrengen sijnen titul ende goede trouwe, sonder dat dan noch nodig sy hierin te considereren de quahteit des geallegeerden besits, ende of den titul van dien bestendig is ofte niet, also sulx ten petitoir gehoort. Er wordt bij alle bezitsacties summier geprocedeerd. 66. IV. In dese drie possessoriis sal summarie geprocedeert worden op alsulke dagen ende redelyke terminen, als de drosten sullen goetvinden, simultane met wisselinge van schrifturen ende bewijsstukken, of ook successive met ansprake, antwoort ende so voorts na vereis der saken, tot quadruplijc incluis, ten ware dat d' een of d' andere partie van triplijc of quadruplijc, of ook eerder van wijder inbrengen quam te renuncieren, in hoedanen val met het laeste inbrengen sal worden gesloten. Titel XX. Van de hoge banke, wie daarvoor geladet of verdachvaert worden, ende van de klaringe. Op denzelfden tijd als Stadhouder, Ridderschap en Steden „klaring" houden (d. w. z. het appelgerecht van het gemeene recht), heeft de Dingwaarder met keurnooten zitting van de hooge bank (het forum privilegiatum van den adel in zaken van 't gemeene recht). I. Ten tyde als van Stadhouder, Ridderschap ende Steden OVERIJSEL (1630). 47 14. klaringe gehouden wordt, spant de Dingwaerder met twee keurnoten de hoge banke na ouder gewoonte. Voor de hooge bank worden edelen gedagvaard door middel van „wasteekenen" (= een brief, voorzien van een zegel in was), in zaken, waarvoor geen panding is toegelaten. II. Voor de hoge banke worden alleen verdagvaert of geciteert met wastekenen of dagesbrieven riddermatige per12, 14. sonen of dienstluiden, so lange sy sich hares standes gemees houden, haere huisvrouwen ende kinderen, in personele actiën 144, 159. ende saken, so na den lantrechte niet pantbaer zyn, van schuit, schade, loftenisse ende dergelyke. Van de hooge bank gaat het appel op Stadhouder, Ridderschap en Steden en wel op staanden voet. 12, 14. IX. Het appel van 't Hoge Dingwaerders-gerichte geschiet aen de volle vergaderinge van Stadhouder, Ridderschap en Steden; ende sal 't appel moeten gedaen worden voor 't sittende gerichte, standes of onverwantes voets, sonder eenig beraet tot na 't Gerichte is opgestaen. Zoowel in de van de hooge bank als van de lage banken komende appelzaken beslissen („klaren") Stadhouder, Ridderschap en Steden in hoogste ressort. 12, 14. X. Wat Stadhouder, Ridderschap ende Steden in saken, komende van de hoge ende lage banken, klaren of erkennen, sal sonder oppositie geexecuteert worden, en daervan geenerhande wydere provocatie, revisie of veranderinge mogen geschieden. Deel II. Titel I. Van den houwelyken staet. Trouwbeloften (ondertrouw) in tegenwoordigheid' van ouders, bloedverwanten en getuigen (1); wie niet meer onder ouderlijke macht of voogdij staan, doen trouwbelofte ten overstaan van 2 bloedverwanten of bij gebreke van deze, ten overstaan van 2 onbesproken personen, per verba de praesenti (2). 29, 41. I. Die sig in den houwelyken staet willen begeven, komende tot beloftenisse ende ondertrouwe, sullen sulx doen in tegenwoordigheit ende ten overstaen der ouderen, vrienden of getuigen, na gelegentheit der contrahenten, zijnde te samen vryen onbesproken, sonder met jemant uitstaende te hebben,. 48 OVERIJSEL (1630). 31. ende malkanderen in graden van bloetverwantschap of swagerschap, daerin te houwelyken verboden, als hierna vermeit wort, niet bestaende. 29, 41. II. De kinderen, staende onder de macht van hare ouderen ende mombaren, sullen met believen ende wille derselver, ende andere na dode harer ouderen, onder geene mombaren noch curateurs langer staende, ten overstaen van twee harer naeste vrienden, ende by gebrek derselver, tweër vrome ende eerlyke mannen daertoe geroepen, per verba de praesenti, dat is met woorden, die tegenwoordige beloftenisse, sonder conditie ofte uitneminge, medebrengen, haer alleenlijk verloven ende ondertrouwen mogen. Trouwbeloften kunnen niet eenzijdig verbroken worden; zijn ze gedaan door personen, niet meer onder ouderlijke macht of voogdij staande, dan binden ze zelfs zoo ze zonder bijzijn van getuigen zijn gedaan. 29, 41. III. Welke ondertrouwe, also wettelijk gedaen zijnde, ook door beider partien bewilhginge niet weder gebroken of te niete gedaen sal konnen worden, alschoon sy waren vrye personen ende sulke beloftenisse van trouwe bekenden onder haer alleen, in afwesen van getuigen, gedaen te hebben. De personen, die trouwbeloften deden (ondertrouwd zijn) moeten zich aangeven bij den kerkendienaar (der Gereformeerde Kerk) of bij de plaatselijke Overheid en 3 Zondagsche geboden verzoeken, opdat stuiting mogelijk worde gemaakt aan belanghebbenden. 30. IV. Ende sullen haer sodane ondertrouwde personen eerst voegen bydenkerkendienaer of by de Overigheit harer residentie, ende van deselve versoeken, op drie volgende Sondagen in de kerken, of daer men gewoontlijk is de proclamatien of kerkenspraken te laten geschieden, afgeroepen te mogen worden, ten einde een jegelijk, die eenige beletselen ofte hindernissen, 29, 31. het ware van bloetverwantschap, vorige belofte of anders, waerdoor het houwelijk geen voortgang behoorde te gewinnen, wilde voorbrengen, hetselve moge doen. Ende daer geen wettelyke verhinderinge voorquam (daer op wel dient in tijts gelet te worden), sullen de ondertroude personen, volgens de ordre, so daervan wort gehouden, t'samen getrouwt ende in den houwelyken staet bevestigt worden. OVERIJSEL (1630). 49 Plicht der Overheid als ouders weigeren toestemming tot 't huwelijk te geven. 29, 41. V. In gevalle de ouderen in de ondertrouwe der kinderen, 25 jaren ende daerboven oud, verweigerden te consenteren, sal na bevindinge der saken tot erkentenisse des Drosten, officiers of magistraets daerin gedaen mogen worden. Plicht van den verwekker om het kind te onderhouden, ook als' er geen huwelijk met de moeder volgt. 41. VI. Vorders, daer een jonggeselle met schone woorden van beloftenisse een jonge dochter bedrogen ende beslapen hadde, sal deselve, of sijn ouderen (ingevalle uit merkelyke redenen worde gejudicieert ende verstaen, dat geen echtelyke copulatie tussen deselve volgen mochte) aen de onschuldige ende geswackede persone na hare qualiteit een eerlijke bruitschat, tot erkentenisse des gerichts, te geven gehouden wesen, ende niettemin noch beide als moetwillige verachters der eerbaerheit, anderen tot een exempel, gestraft worden. Verboden graden (11—13). 31. XI. Wyders so verbieden Ridderschap ende Steden onderlinge te trouwen degene, die malkanderen bestaen in graden, door 5. de Godlyke ende Keiserlyke rechten uitdrukkelijk verboden. Ende die daerin houwelyken, sal men niet als echteluiden, maer als bloetschenders houden, en sonder eenige oogluikinge, na gelegenheit van de daet, straffen volgens de gemeene rechten. 31. XII. Ende sullen in den eersten van nu voortaen niet aen den anderen mogen houwelyken eenige ascendenten met hare descendenten, te weten de ouders met hare kinderen, op ende nedergaende in 't oneindelijk. Mede geen stiefvader noch stiefmoeder met hare stiefkinders. Item geene broeders ende susters met malkanderen, so wel van halven als van heelen bedde. 31. XIII. Insgelyx sullen ook niet onder malkanderen houwelyken de oomen met hare nichten, noch de moeyen met hare neven, noch derselver kinderen en de kints kinderen in infinitum, also oomen ende moeyen ten respecte van hare neven ende nichten staen in plaetse van vader ende moeder. de blécourt, Bewijsstukken Kort Begrip, II. 4 50 OVERIJSEL (1630). Titel II. Van houwlijxvoorwaerden ende gemeenschap der goederen tussen echteluiden. Huwelijksvoorwaarden moeten door bruidegom en bruid ten overstaan van wederzijdsche familieleden opgemaakt, verzegeld en geteekend worden en hebben dan kracht van authentieke acte, evenzeer als voor famileleden opgemaakte boedelscheidingen en zoenacten. 38. L Alle houwlijxvoorwaarden moeten neffens den bruidegom ende bruid by beiderzijts houwelijxvrienden ofte dedinghsluiden, ofte by 't meerendeel ende over de helfte van deselve vrienden, verzegelt ofte ondertekent wesen, die alsdan (gelijk 196, 174. maegscheidingen en moetsoenen) even soveel kracht hebben, alsof sy voor den richter bekent en uitgegaen waren. Van 't oogenblik der bevestiging in het huwelijk is er gemeenschap van goederen, doch leengoed en hofhoorig goed valt er buiten (2), doch bij internationale verhouding geldt een reciprociteitsstelsel (3). 34, 38. II. So wanneer by houwlijxvoorwaerden niet contrarie is gestipuleert en bedongen, sal tussen man en vrouwe gemeenschap 16, 113. van goederen zyn, uitgesondert in leengoederen en hofhorige goederen, die in de echte ende door geene hulders worden beseten. Ende sal sodane gemeenschap plaets hebben ende effect sorteren so haest als de ondertroude luiden openbaarlijk t'samen gegeven ende in den echten staet bevestigt zyn. 3. III. So man ofte vrouwe goederen mochten hebben in eenige provincie, daer sulke gemeenschap niet ware, in sulken val sal diegene, welke sodanige goederen buiten de gemeenschap wil houden, hier ook geene gemeenschap konnen genieten van goederen in dese provincie gelegen. Daden van beschikking over onroerende zaken verrichten man en vrouw tezamen. 32. IV. Geen echteluiden, sy hebben dan kinderen by malkanderen verworven ofte niet, sullen haer huisen, erven ofte gehypothequeerde renten mogen verkopen, beswaren ofte eenigsins weerloos worden dan by gemeene gerichtelyke bewilliginge ende consent; sulx dat de man voor zyne vrouwe in sulke cessien ofte transporten niet sal mogen caveeren; dan in hare absentie speciale gerichtelyke procuratie ofte last daertoe moeten hebben. OVERIJSEL (1630). 51 De vrouw mag geen roerend goed koopen of verkoopen, maar daden, door haar als openbare koopvrouw verricht, en de uitgaven, door haar voor de huishouding gedaan, binden den man. 32. V. Eene vrouwe mag ook geen handel van beweeglyke goederen ofte andere sonder voorweten ende wille haers mans dryven ofte negotiëren; sulx dat de man niet schuldig is sodane contracten te houden ofte t'achtervolgen, noch de schulden te betalen. Maer dat koopvrouwen handelen, moet de man gestant doen, ende de schulden betalen, die sy maekt in haer koopmanschap ende hanteeringe, alsmede de schulden van gekoften huisraet, eetwaren ende diergelyke, ten dienst van de huishoudinge gekomen. Ende worden voor koopvrouwen gehouden, die dagelijx op hare name inkopen ende uitkopen. Wie hertrouwt, mag krachtens huwelijksvoorwaarden, testament of schenking zijn of haar echtgenootf e) niet meer bevoordeelen dan voor een kindsportie der voorkinderen. 36. VI. Man ofte vrouw, echte geboorte hebbende, ende na d' aflijvigheit van haer echtgenoote sig verandersaten willende, mogen haer toekomende ehegade by houwlijxvoorwaerden, testament ofte donatie meer niet beloven ofte in eenigerlei manieren, directehjk ofte indirectelijk, geven, als een van de voorkinderen namaels uit des hertrouwenden vaders ofte moeders goederen kan bekomen ofte soude gehad hebben in gevalle datter gene voorwaerden, testament, gifte ofte andere dispositien gemaekt waren. De langstlevende der echtgenooten behoeft niet af te deelen met de erfgenamen van den of de overleden echtgenoot(e) noch hun tot gemeenschappelijk gebruik toe te laten, zoo zij niet inbrengen wat destijds bij huwelijksvoorwaarden was toegezegd. ^35, 196. VII. De lestlevende der eheluiden is niet gehouden aen des teerst verstorvene erfgenamen eenige scheidinge te gestaden ofte van zyne goederen te laten genieten, tensy dat de man ofte vrouwe ofte haere erfgenamen, die mede genieten willen, eerst met allen intresse ingebracht hebben 't gene de verstorvene 38. by houwlijxvoorwaerden belooft ende besproken is. 52 OVERIJSEL (1630). Twee jaar na de solemnisatie van 't huwelijk is inboedel gemeen, tenzij bij huwelijksvoorwaarden anders is bepaald, doch dan moeten de bestanddeelen van den inboedel bij schriftelijke en onderteekende acte zijn aangeduid. 34, 38. X. Gelijk dan ook, om alle twist ende misverstant te praevenieeren ende te verhoeden, imboedel ofte huisraet na verloop van twee jaren na solemnisatie des houwelijx tusschen man ende vrouwe gemeen sullen wesen, alschoon by houwelijxvoorwaarden contrarie mochte zijn gestipuleert, ten ware dat eenige schriftelyke annotatie daervan was gemaekt ende ten beiden zyden van man ende vrouwe ondertekent. Scheiding van goederen te verwerven op grond van verkwisting komt zoowel den man als de vrouw toe. 39. XI. So het gebeurde dat een man de goederen onnuttelijk doorsloeg of verquistede, mag de vrouwe, aen sulken •man getrouwt zynde, na vooigaende kennisse van de Overigheit scheiden uit de gemeenschap van goederen; 't welk also gedaen, sal sy ongelast blyven van alle schulden, die haer man namaels 39*. maekt ofte contraheert. Desgelijx ook, so eene vrouwe de goederen doorbrachte, de man wederom sal doen ende genieten mogen. Titel III. Van lijftucht. Recht der erfgenamen van den vruchtgebruiker op nog niet geoogste vruchten of geïnde pachten en huren. 142, 73. X. So een tuchtenaer aflyvig wort, nadat de vruchten van de lijftuchts-goederen van den gront gesepareert ende gescheiden zyn, so volgen ende vervallen deselve sijnen erfgenamen, sonder aensien, of sulke goederen van den tuchtenaer selfs gebruikt of verpacht zyn geweest, en onaengesien de dag van de betalinge des pachtpennings noch niet was verschenen. Maer pachten van lant, daer de vruchten op den sterfdag van den tuchtenaer noch niet van den gront zyn gesepareert, alsmede huire van weidelanden, huisen ende andere goederen, voorts renten, vóór den sterfdag des hjftuchtenaers niet vervallen ofte verschenen, komen tot profijt van den eigenaer. 142. 73. XI. Maer so het gebeurde, dat een tuchtenaer het tuchtgoet selfs hadde gebouwt en bezaiet, ende vóór dat de vruchten van den gront waren afgemaiet of andersints van den gront afgesneden, quam te overlijden, alsdan sullen syne erfgenamen dat jaer de vruchten genieten, na meiers-recht. OVERIJSEL (1630). 53 Titel IV. Van onmondigen ende momberen. Meerderjarigheid van ongehuwden en gehuwden; venia aetatis en haar gevolgen. 24, 25. I. Geen jongman of dochter is mondig, voordat se vijf-entwintig jaren oud zyn, ten ware dat sy eerder ten houwelijken staet quamen, of koopmanschap en neringe deden ende veniam aetatis vóór haere 25 jaren verworven hadden, in welken val haerluiden de vrye administratie van de beweeglyke goederen, renten en jaerlijxe inkomsten gegunt sal worden, maer liggende gront en erfnisse zullen sy niet mogen alieneren, hypothequeren, noch bezwaren vóór dat se de 25 jaren zyn gepasseert. Tutela dativa; wie voogd kunnen zijn krachtens benoeming door 't gerecht; voorkeur daarbij; testamentaire voogdij. 41. II. Tot de momberschap sullen alleen manspersonen, over de 25 ende onder de 60 jaren oud zijnde, gekoren worden, uitgesondert so de moeder ofte bestemoeder de voogdie of momberschap harer kinderen ofte kintskinderen willen aennemen, 't welk eerst de moeder ende vervolgens de bestemoeder, met erkentenisse des gerichts, vergunt ende toegestaen sal worden. 41. IV. Als by testament geene momberen gestelt zijn, sal de drost, ofte de richter by speciale authorisatie des drosten of magistraets, daeronder de minderjarige wonen, tot de momberschap ordineren en beroepen de naeste en bequaemste van haer bloet, ende, by gebrek derselver, andere gequalificeerde personen, des gerichtes onderhorige, ende deselve by inductie daertoe disponeren of andersins met boeten compelleren. Aantal voogden en verdeeling van hun taak. 41. VII. Sullen ook na gelegentheit der kinderen goederen een of meer momberen gestelt worden, die gelyke macht sullen hebben, hoewel een van beiden alleen der kinderen saken sal konnen vertreden, so wel in als buiten 't gerichte daer voor spreken ende deselve verdedigen. Titel V. Van testamenten. Testeervrijheid; legitieme portie in de rechte lijn en geldige redenen om zelfs deze niet na te laten; broers en zusters der erflaters niet achter te stellen bij onwaardigen. 181. - I. Een ieder mag van zyne goederen disponeren ende deselve geven, by testament ofte codicil, dengenen, die het hem belieft, 54 OVERIJSEL (1630). mits zynde beide habyl ofte bequaem om testament te maken ende de goederen daeruit te ontfangen, sonder dat een testateur gehouden zy zyne naeste bloetsverwanten voor erfgenamen daerin te kennen; alleen dat de ouders hare kinderen ende 189. de kinderen wederom hare ouders de legitime portie by titul van institutie vry en onbekommert sullen nalaten, ten ware dat sy uitdrukkelijke en bestendige redenen hadden om die te onterven, ende dat de broeders en susters malkanderen niet mogen voorbygaen, stellende oneerlyke personen tot hare erfgenamen. Testamentaire beschikking over leengoederen, tinsgoederen en hofhoorige goederen. 113, 82, III. Leengoederen, tinsgoederen en hofhorige goederen mach 16. niemant by testament vermaken als voor de leenheeren, tinsheeren ende hof richters, of, met deselver voorgaende consent of navolgende approbatie, by dispositie, daerover voor een ander gerichte gemaekt. Testament moet voor 't gerecht worden opgemaakt en geprotocolleerd (5); geheime testamenten moeten voor 't gerecht vertoond en door den rechter gedateerd en verzegeld worden en na 't overlijden van den testateur ook door 't gerecht geopend worden. 181. V. Wie gerichtelijk wil testeren ende begeert dat zyne uiterste wille in 't signaet ofte gerichtsboek getekent sal worden, of wie anders ook by geschrifte zyn testament begeert uit te gaen, die sal 't selve door den gezworen schryver, in aen wesen des gerichts, ordentlijk op eene tijt laten geschieden; ende dat testament ofte laeste wille, geschreven ofte ten prothocol gebracht zynde, sal der testerende persone bescheidentlijk voorgelesen worden, met vlytige ondervrage, of sy onbedwongen met voorbedachten rypen berade tot sulke haere laetste wille gekomen zyn, welke vrage ende antwoort men mede in de dispositie sal stellen, ende het testament van den schout ende testateur ofte neffens den schout van jemant anders, by hem daertoe in 't gerichte versocht, ondertekent ende verzegelt worden. 181. VI. Daer ook jemant hem bezwaert mocht vinden zyne laetste meininge ende wille opentlijk in 't gerichte te verklaren en in het gerichtsboek te laten tekenen, die mach sijn testament ende uiterste wille selfs beschryven en verzegelen of beschryven OVERIJSEL (1630). 55 en verzegelen laten, ende dat dienvolgens voor eenen onser gerichten, of voor twee schepenen in de steden, praesenteren ende approbatie over 't selve versoeken, sonder dat hy schuldig zyn sal den inhout des besloten testaments te verhalen; ende sal de richter alsdan zyn zegel daeraen hangen ofte opdrukken, in 't korte tekenende het jaer, dag, den naem des testateurs, richters ende keurnoten, op welke tijt ende voor wien 't selve testament geconfirmeert en bestedigt zy; en sal daermede so bondig ende deugdelijk zyn, alsof 't gerichtelijk ten signate gebracht ware; welk testament na dode van den testateur niet geopent noch uitgelesen sal worden vóórdat het zegel bekent zy ten overstaen van de naeste vrienden, ofte, in afwesen van die, by het gerichte, tekenende daerop den dag of datum van de eropeninge ende in wiens tegenwoordigheit deselve geschiet is. Vrouwen en minderjarigen mogen geen gerechtelijke handelingen verrichten en dus ook niet testeeren zonder bijstand van hun voogden; uitzondering in geval van pest. 23, 25, VII. En also geene vrouwspersonen of minderjarige sonder 182. momberen gerichtelyke acten of handelingen mogen passeren, so sullen sy ook sonder momber geen testament of andere uiterste wille oprichten ofte maken mogen, uitgesondert in tyden van peste selfs daervan geinfecteert ofte krank liggende, vermits men alsdan qualijk daertoe jemant kan bekomen. Legaten en fideicommissen; Falcidique en Trebellianique in verband met legitieme portie. 187, 188, XIII. Wanneer jemant zyne genomineerde erfgenamen boven 189. de drie vierdeparten van de geheele nalatenschap met legaten ofte fideicommissen heeft bezwaert, so sullen deselve erfgenamen, een ofte meer, de Falcidia ofte Trebelhanica na gemene beschreven rechten mogen genieten, tensy dat het den testateur anders heeft geordineert of datter geen behoorlijk inventaris van de herediteit is gemaekt. Ende so het erfgenamen zijn in nedergaende linie, sullen die beneffens hare legitima ook mogen genieten de beneficiën van de Falcidie ofte Trebelhanique portiën 1). 188. *) JBij dit artikel valt op te merken dat de Staten van Overijsel 14 April 1704 een placcaat uitvaardigden (opgenomen achter de editie van 1724 van het landrecht van Overijsel, onder no. 49, p. 88 e. v.), waarbij protocollatie wordt voorgeschreven van fideicommissen, substitutiën, verbod van vervreemding en lijftochten, voorzoover hierdoor onroerende goederen en rechten worden gedrukt. 56 OVERIJSEL (1630). Titel VI. Van successiën ofte verervinge ab intestato. Natuurlijke kinderen erven van en doen vererven op hun moeder en moederlijke verwanten. 179. II. Onechte ofte natuirlyke kinderen, geboren van ouderen, die met malkanderen in rechten onverbodenen echtschap hadden mogen versameien, sullen haere moeders ahnge vrye eigelyke goederen erven, als ook de goederen van hares moeders bloetverwanten, dewelke vrienden ende bloetverwanten van gelyken sullen succederen ende komen tot alsulker natuirlyker ende onechter kinderen nagelatene goederen, indien sy sonder geboorte aflyvig worden. Sterft iemand kinderloos, dan erft eerst de naaste in 't bloed van. de opgaande lijn, zonder dat gelet wordt op de herkomst van 't goed (3); doch als de ouders der erflaters zijn overleden, heeft er kloving plaats in een vaderlijke en moederlijke lijn en vererft het goed in staken en niet hij hoofden (4). 178. III. Als jemant versterft, sonder kinderen ofte andere descendenten na te laten, sullen de vader en moeder eerst succederen in des overledens nalatenschap, ende daerna voorts opgaende, de naeste in den grade ofte bloet sullen de naeste wesen tot het goet, sonder consideratie te nemen van waer 't selve goet herkomt. 178. IV. Indien daer ouderen zyn, van beide des vaders ende moeders zyde in de opgaende linie, na het versterf van vader ende moeder, in gelyken grade (alhoewel in ongelijk getal) sa sal men de erfnisse leggen in twee gelyke gedeelten ende die verdeelen in stirpes, maer niet in capita, namelijk dat het eene deel op des vaders zyde, ende het ander deel op de zyde van de moeder sal vererven. Als ouders der erflaters met diens broers en zusters opkomen^ dan erven zij bij hoofden. Halve broers en zusters erven dan echter niet mee, tenzij er geen volle broers of zusters zijn; voor dit geval krijgen zij een halve portie. 178. V. Daer 't gebeurde dat met de ouderen in de opgaende linie quamen te concurreren des verstorven volle broeders- OVERIJSEL (1630). 57 ofte susters, so succederen die met malkanderen in de hoofden, maer halve broeders ende susters, ofte derselver kinderen, komen niet in erfnisse met de ouderen als voorschreven, dan worden van deselve geexcludeert, ten ware dat sy luiden den overleden van de zyde der ouderen bestonden, daerin hy bestorven is geweest, in welken val de halve broeders of susters, ofte derselver kinderen by repraesentatie, wanneer daer noch broeder ofte suster, heele ofte halve, leeft, elk mede een half gedeelte heeft te genieten. Ontbreken erfgenamen in rechte lijn, dan komen broers en zusters? de halve broers en zusters erven een halve portie. 178. VI. Als daer gene erfgenamen in op- ofte afgaende linie voorhanden syn, so succederen de broeders en susters in de afgestorvene broeders ofte susters gehele erffenisse in de hoofden,, mits dat de heele broeders en susters eens so veel als de halve broeders ende susters sullen participeren. Broers- en zusters- kinderen erven te zanten met broers en zusters,, bij representatie en hij staken, en, zonder broers en zusters, bij hoofden; doch de halve verwanten krijgen halve portie. 178. VII. De broeders- ende susters-kinderen, komende te erven met hare oomen ende moeien, succederen by repraesentatie in de stammen, ende, sonder oomen en moeien, alleen zijnde, in de hoofden, so nochtans dat halve broeders of susters ende derselver kinderen, comende te succederen met haer oomen ende moeyen, maer half so veel genieten als diegene, welke den overledenen bestaen van vaders ende moeders zyde beide tegelijk. Zijn er slechts erfgenamen in verderen graad dan broers, en zusters^ kinderen, dan vervalt het verschil tusschen heele en halve verwanten en is er evenmin representatie. 178. VIII. Sal in vorderen grade als voorschreven 't onderscheit van halve ofte volle broeders en susters of derselver kinderen, gene plaetse hebben, nademael dat in de zijdlinie, buiten den tweeden graed, dat is verder als broeder ofte susters, het recht van repraesentatie alsook de consideratie van halve ofte heele broeders of susters t' eenemael komt te cesseren. 58 OVERIJSEL (1630). Titel VIII. Van koop ende verkoop, opdrachten, waringe ende naerkoop. Onroerende allodiale (,,eigelijke") zaken moeten geleverd worden voor den rechter ter plaatse; leen-, tins-, hofhoorige zaken voor dengene, voor wien het naar den aard dezer zaken behoort, doch geen rechterlijke tusschenkomst is vereischt voor beschikkingen in zoenacten, boedelscheidingen, huwelijks-voorwaarden. III. Niemant sal in desen lande by forme van contract eenig immobel goet verkopen, bezwaren, transporteren ofte den eigendom daervan weerloos worden konnen anders als 75. met brieven, van den richter, onder welkers gerichte de goederen zyn gelegen, gerichtelijk uitgegaen. Wel te verstaen, dat sulx geschieden sal na nature des goets: eigelyke goederen voor 115, 82. den richter derselver plaetse; leengoederen, tinsgoederen, 16. hofhorige en dergelyke goederen voor dengenen, daer sulx na 174. nature ende haves-recht gebeurt. Behoutlijk hierin moetsoen, 196, 38. maegscheidinge ende houwlijxvoorwaerden in haer vigeur ende kracht. Ende, so veel de leenen aengaet, na het inhouden des eenentwintigsten articuls, in den titul van de successie der leenen. De lagere rechters (richters of schouten geheeten) zullen tot bijzitters (keurnooten) nemen eigenerfden uit het kerspel, waar het goed ligt, tenzij er „op vergunde aarde" levering plaats heeft. 9, 27, IV. De dagelij xe richteren of schouten sullen in alle transpor53, 75. ten ofte overdrachten, gerichtsbrieven en verzegelde acten, van onroerlyke goederen te passeren, sodane keurnoten gebruiken en beroepen, die in de kerspelen geerft ende gegoedet zyn, ofte andere onbesprokene luiden, by poene van twee oude schilden, blyvende evenwel de opdracht in weerden. En daer d' opdracht ofte eenige andere diergelyke acte worde gepasseert op vergunde aerde of in een ander gerichte, als daer de goederen liggen, so sullen daertoe die aldaer geërfde of ook andere goede gequalificeerde gerichtsluiden geroepen worden. OVERIJSEL (1630). 59 De heler wordt gestraft als de steler. Wie te goeder trouw gestolen goed koopt, moet het restitueeren en kan van zijn verkooper 't geld terug krijgen. 65. V. Gestolen of met gewelt genomene goederen mogen niet gekoft worden, wetenlijk of onwetenlijk. Dan so wie die wetenlijk koopt, is de heeler gelijk de steeier eens loons weerdig. Die het onwetenlijk koopt, moet het gekofte goet restitueeren, zyn verkoper soeken of zyn uitgelecht geit verliesen. Reëele executie. 75. IX. Indien de verkoper weigerde den koper opdracht te doen, so mag de koper denselven met recht daertoe houden, ende sich, na bevindinge, by den gerichte opdracht ende transport doen laten, mits dat hy den koop ende betalinge volkomelijk bewyse ende dat de koopvoorwaerden anders niet mede brengen. Koop (van onroerende zaken), gevolgd door levering, gaat boven vroegeren koop, niet door levering gevolgd, tenzij de eerste kooper al bezit had of de tweede te kwader trouw was. 167, 75. X. Waer 't ook sake dat jemant zyn goet aen twee ofte meer personen op verscheiden tyden verkofte, so sal diegene in den koop worden gepraefereert ende de voortocht genieten, die eerst gebeurlyke opdracht ende uitgang daervan verkrygt, ten ware de eerste koper uit kracht van koop te voren de actuele possessie hadde aengeveert, in welken geval deselve vóór den tweeden koper, schoon hy daerna opdracht hadde verkregen, sal wesen gepraefereert, alsook byaldien de laeste koper van den eersten koop kennisse gehad ende also ter quader trouwen gehandelt hadde, voorbehouden den gefrustreerden koper zyne actie tot d' interesse wegens de wanleveringe tegen den verkoper. Wie voor meer dan de helft van de waarde bedrogen is in koop en verkoop, heeft recht op restitutio in integrum binnen 1 jaar bij roerende en van onroerende zaken binnen 4 jaar nadat de overeenkomst is gesloten. 167. XV. Als jemant in koop ende verkoop bewyslijk over de helfte bediept ofte bedrogen is in roerende of gereede goederen, die sal na desen binnen een jaer (af te rekenen van den dag des koopcontracts) gerestitueert mogen worden; en in ongereede, 60 OVERIJSEL (1630). vaste ofte immobile goederen bedrogen zynde over de helfte, daeraf restitutie mogen versoeken binnen den tyt van vier jaren, van den dag af te rekenen als voorschreven. In Overijsel geen ander naastingsrecht dan als het is bedongen hetzij ten bate van familieleden des verkoof ers of van anderen. Is er bij beding ten bate van familieleden niet anders bepaald, dan gaat het slechts tot den 4en graad toe. 58. XVIII. Voorts so sal in desen lande naerkoop alleen geobserveert worden wanneer die geconditioneert en bedongen is, 't zy tussen vrienden en verwanten of ook tussen andere luiden; also ook, dat, alsser geen tijt noch graed versproken of gestelt is, daermede de naerkoop te nemen cesseren sal, deselve dan komt op te houden ende evanesceert in den derden graed incluis. Titel IX. Van huiringe ofte pachtinge. Koop breekt geen huur (3); doch bij executorialen verkoop breekt koop huur (4). 93. 96. III. Koop of eenige andere alienatie en breekt geen huire, ook also dat by een huirmans erfgenaemen de bedongene pachtjaren uitgehouden moeten worden, mits stellende aen den eigenaer tot zijn versoek genoegsame cautie ofte borgen voor de jaerlyxe pachtpenningen, ende het goed, als een goet meier toestaet, te sullen gebruiken ende so als haer antecesseur gedaen heeft te bewoonen. IV. Maer gebeurde het dat een verhuirt goet by executie verkoft worde, so gaet koop voor huire, also dat in sulken val de koper het goet op de eerstkomende vervaertijd ende als men een goed, uit de huire zijnde, te verlaten gewoon is, mach aentasten, ende de huirman of meyer dat selve te ruimen, of af te trekken schuldig is, voorbehouden hem zyne actie tegen den verhuirder ofte verpachter, van dat hy zyn huirjaren niet heeft mogen uithouden ofte gebruiken. De invecta et illata des pachters en des huurders zijn den verpachter en verhuurder stilzwijgend verbonden, zelfs in de derde hand. 152. XIII. Alle vee ofte levendige have ende de gereede goederen van den huirman ofte pachter, bevonden in een gehuirt huis ofte op een gepacht erve ofte land, zijn voor de huir- ofte OVERIJSEL (1630). 61 pachtpenningen geobligeert, also dat de pachter ofte huirman sijn beloofde pacht aen den verpachter te betalen schuldig is, aleer hem die voorschreven bestialen en goederen gevolgt sullen worden, ende daeruit of -van te nemen ende te brengen vry staet. Ende dede hy daertegen, so sullen evenwel sulke have en goederen op des verhuirders versoek weder binnen den huise ofte op het erve gelevert worden, om de huire ofte pacht daeraen te verhalen met de kosten, in so verre, dat wanneer ook sodane have ende goederen aen anderen verset ofte verkoft mochten zijn, men deselve des niet te weiniger voor de achterstedige onbetaelde huire met recht van pandinge aentalen, vervolgen ende executeren sal mogen. Dienstboden, die den Godspenning ontvangen, moeten in dienst komen op boete van 1/3 jaar loon (17); straf tegen het onderhuren van eens anders dienstboden (18); en tegen de dienstboden zelf, die zich laten onderhuren (18). 168. XVII. Dienstboden, die de mede- of godspenning ontfangen hebben, zijn verbonden haer by de heerschappen, meesters ofte vrouwen in te stellen ende deselve te dienen, by verbeurte van so veele als haer verdiende loon, in 't jaer, voor een derdepart soude hebben bedragen. 168. XVIII. Ook sal niemant eens anderen dienstbode met schoone woorden ofte beloften verschuinen ofte verleiden, ende deselve also daer aftrekken, om hem ofte een ander te dienen, ende daerby te verhuiren, by verbeurte van so veel als sodanige dienstbode in een half jaer verdient soude hebben. Ende sal ook de dienstknecht of dienstmaegt haer in sulken dienst ofte huire niet mogen begeven, by verbeurte van een gelijk half jaer loon, half voor den richter ende schout, half voor den armen. Wie buiten tijds zonder wettige reden een dienstbode wegzendt, verbeurt het volle jaarloon (19); de dienstbode, die ontijdig wegloopt, verbeurt het verdiende loon (20); de tijd van opzegging is 6 weken vóór Paschen en 6 weken vóór St. Michiel. 168. XIX. Niemant mach ook zyn dienstboden buiten tijts verdryven, sonder wettelyke oorsaken, tot kennisse des gerichts, ten waer sake dat hy denselven 't volle loon betaelde, dat die dienstbode, knecht ofte maegt noch verdient soude hebben. 62 OVERIJSEL (1630). 168. XX. Hiertegens, so ook een dienstbode sonder oorsake buiten tijts uit den dienst ginge, so is de heerschap of vrouwe wederom niet schuldig eenig loon te betalen, van 't gene hy in dat lopende jaer bereets mocht hebben verdient. Ende sullen de heerschappen of dienstboden gehouden zijn den dienst ses weken voor Paesschen of voor St. Michiel op te seggen. Titel X. Van prcescriptie ofte verjaringe. Extinctieve verjaring van acties; stuiting en schorsing er van. 62, 64. I. Alle personele ende reële actiën van lant ende renten sullen met verloop en verwylinge van een derde deel van hondert jaren expireren en verjaert wesen, ten ware sake dat deselve binnen de voorschreven tijd door gerigtelyke interpellatie gebroken mogt zijn, ofte, lopende dat voorschreven derdendeel van hondert jaren, eenigen tijd van jaren hadde geslapen, sodat dese verjaringe daerdoor geen voortgang gewonnen hadde, als in praescriptiën tegen minderjarige en by tijd van oorlog sich toedraegt, wanneer de gerichten stil staen ende men syne saken met recht niet in 't werk stellen noch vorderen kan. Vorderingen, steunende op onderteekende of gezegelde [onderhandsche] geschriften, gingen volgens de Nieuwe Reformatie van 1541, art. 13, en vorderingen, door getuigen bewezen, gaan nu door verjaring te niet in 10 jaar tegen inheemsche en in 20 jaar tegen uitheemschen. Onderteekende [onderhandsche] geschriften vallen thans onder den algemeenen extinctieven verjaringstermijn van 1/3 van 100 jaar. 62. II. Volgens het oude lantrecht sal men ook noch voortaen alle hantschriften, so wel bezegelt als ondertekent, van verstrekte penningen, ook van schulden ende geborgde waren, uit rekenboeken ofte annotatiën gemaekt, item schulden, met getuigen bewesen, inmanen ende vervorderen met recht, de inheemse binnen tien jaren, ende de uitheemse, buiten dese provincie haer onthoudende ofte woonachtig, binnen twintig jaren. Ende so daerin jemant versuimich ware, die sal van de aensprake versteken wesen, uitgenomen so wanneer de besproken en gedaegde schuldenaer het hantschrift selfs ondertekent heeft, in welken cas datselve niet eer als na verloop van een 64. derdendeel van hondert jaren sal wesen gepraescribeert. OVERIJSEL (1630). 63 Acqmsitieve verjaring van roerend goed in 3 jaar. 65. III. Den eigendom van mobile of beweeglyke goederen sal na verloop van drie achtereen volgende jaren, dat die jemant ter goeder trouwen als sijn eigen heeft gehad ende beseten ofte gebruikt, worden geacquireert ende een jegelijk ander daervan uitgesloten worden. Exceptio non numeratae pecuniae moet worden ingesteld binnen 2 jaar, nadat men het geschrift, waarin men de niet ontvangen som schuldig erkende, teekende (7); de crediteur, die een quitantie afgaf aan den debiteur, die niet betaalde, moet binnen 3 maanden ageeren. 62, 64. VII. Indien ook jemant ter goeder trouwe een hantschrift hadde gepasseert, daerin hy bekende eene sekere somme gelts ontfangen te hebben, sonder dat nochtans de effectuele uittelhnge was geschiet, so moet de exceptie daerover by den recognoscent binnen twee jaren van den dag en dato des hantschrifts geproponeert en in 't werk gestelt worden, ende kan hem dieselve daerna niet te bate komen. VIII. Gelijkvals so een crediteur quitancie hadde gepasseert, op hope van datelijk betaelt te sullen worden, sonder dat daerop de reële betalinge was ge volgt, so moet sulke exceptie in den tijt van drie maenden, na dato der gegevene quitancie, geivert en voorgestelt worden, of is daerna van sulke exceptie ook versteken. Titel XIV. Van scheidinge van gemeene goederen, ende hoe men deselve gebruiken sal. Ieder, die van gemeen liggend onroerend goed een bepaald aangewezen stuk heeft, kan te allen tijde eisch tot afscheiding (actio finium regundorum) instellen. Wie akkers heeft in een esch of enk of stukken in een uiterwaard, kan dat niet doen (4); stelt men een actie in tot afscheiding, door 't graven van sloot of gruppel, dan moet men „weerwerk" doen (5). 77. IV. Niemant sal met eenig goet, huisen, hoven, erven of landen langer gemeen blyven als hy wil; hetwelke nochtans 49. tot geene essen, enken of weerden, veele ende menigerhande particuliere eigenaers toekomende, om die af te graven ofte 64 OVERIJSEL (1630). af te sloten, daer noit graven, wallen of sloten geweest zijn, getrokken sal worden. 77. V. Ende wie van den anderen wil graven, die sullen zyne nabers, aen hem naest gelandet, wederwerk doen, also verre haer lant drie roeden breet is. Titel XV. Van een onrechten aenvank, ende van verbystert goet. Aan onrechte „anevang" maakt zich niet schuldig wie iets vindt en terstond zijn vondst aan 2 buren en binnen 3 dagen aan 't gerecht bekend maakt (1); de eigenaar van het gevondene behoudt zijn recht, zoo hij binnen de 3 kerkenspraken, op 3 achtereenvolgende Zondagen na Sint Maarten te houden, opkomt (2); het recht van den Landsheer op gevonden voorwerpen, die niet opgevorderd zijn (3); bergloon te betalen door den eigenaar, die wel opkomt (3). 72, 65. I. De drosten, richters noch schouten sullen niemant verklagen noch belasten van iets onrechtelijk aengeveerdigt, aengevangen ofte aengehouden te hebben, dat niemant (doen hy dat kreeg, aentaste of aennam) meer in sijn bewaer noch behout hadde, wanneer hy dat voort van stonden aen tegen twee van syne naberen of andere goede mannen heeft bekent ende sulken verbysterden ende drijfachtigen goet in drie dagen daerna brengt aen 't gerichte. 72, 65. II. Niemant sal ook sijn goet voor verbijstert goet mogen versuimen, ten ware dat de drost of richter daervan eerst drie kerkenspraken op drie Sondagen in de drie naeste kerspelskerken van 't gerichte, daer 't onbekende verbijstert goet is gekregen, na St. Martensdag in den winter hadde laten doen. 72, 65. III. So niemant dat verbysterde goet, door schipbreuk of ook anders verloren, in vier weken tijts na de laeste publicatie komt bekennen, met behoorlijk schijn en bewijs van dat het sijn is, dan is dat selve goet den Heer vervallen. Ende daer jemant in tijt voorschreven quam, mag die 't verbysterde goet wederom nemen, by erlegginge van de kosten, daerop gelopen, ende van den twintigsten pennink desselven goets, daervan de twee derdendeelen die het gevonden heeft ende 't eene derdendeel de drost genieten sal. OVERIJSEL (1630). 65 De Heer of het gerecht heeft geen recht op geld of goed van hem, die door een ongeval om het leven komt. 173. IV. Gebeurde het ook, dat jemant by ongeval verdronk of andersins doot gevonden worde, eenig goet of geit by sich hebbende, daermede zal hem de Heer of 't gerichte niet mogen verryken, maer de rechte erfgenamen sal 't selve gevolgt worden, so daer eenige na quamen, nemende daervan alleen, boven de onkosten, een ouden schilt voor de gerechtigheit, als van outs. Degene, wien iets is ontstolen, mag zijn goed opvorderen van ieder, al is het meermalen en zelfs op een openbare markt verkocht. 65. V. Als een dief of rover gevangen wort ende eenig gestolen goet by hem heeft of op ander plaetsen leggen, so sal 't selve ook zyn rechte heer, indien hy daerom komt, weder gegeven worden. Want elk zyn ontstolen goet, daer hy dat kan aentreffen, met kennis des richters weder tot sich mach nemen, alschoon het tot meermalen en op een vrye merkt verkoft was. Wie een bijenzwerm aantreft, mag hem houden, tenzij de eigenaar hem volgde (6). Zoodra een zwerm den hem volgenden eigenaar uit 't gezicht geraakt, is deze zijn recht er op kwijt (6). Vliegt een zwerm op iemands grond, dan mag de volger hem daar scheppen, doch de grondeigenaar heeft dan recht de helft van de waarde van hem te vragen. 72. VI. Wie een yme eerst vindt, die mach deselve behouden, in so verre degene, die sulken yme toebehoort, niet navolgt; en so haest als jemant de yme uitten oogen is, so is hy de yme quyt. 72. VII. Maer so de yme vervloog op een anders gront, sal de vervolger de yme daer scheppen, mits dat de eigenaer des gronts daervan de helfte sal genieten, so hy wil. Titel XVI. Van nootwegen, tuynen, vredingen, veltschade en lantscheidinge. Geen recht op schade, door losloopend gedierte veroorzaakt, heeft degene, wiens grond niet behoorlijk was omheind; losloopend gevogelte van een ander mag men als vredeloos behandelen en doodslaan, doch niet voor zich telf houden. 145. VI. So jemant schade toegevoegt wort door sijn eigen de blécourt, Bewijsstukken Kort Begrip, II. 5 66 OVERIJSEL (1630). selfs quade afvredinge, die heeft deswegen gene aensprake te genieten. Ende hoenderen, gansen, eynden, op eens andermans lant komende, zijn vredeloos, doch niemant sal die tot sijn eigene nuttinge mogen keren, maer men sal die overwerpen ofte aen een staek ofte tuin ophangen. Titel XXIV. Van leensaken ende hoe men in leensaken sal procederen. De vraag, of een goed leen of onleen is, moet voor 't gewone gerecht beslist worden; wordt het leen bevonden, dan moet de rechtszaak naar de leenbank verzonden worden (18); bezitsquaesties betreffende leengoederen komen ook voor het gewone gericht en wel voor dat van den drost (19). 116. XVIII. Indien het ook geviel datter quaestie rees over een goet, 't welk d' eene partie leen, maer d' andere sustineerde eigelijk te wesen, so sal sodanige quaestie eerst voor den dagelyxen richter ge ventileert ende beslicht worden; ende so dan bevonden word dat het goet leenroerig ware, sal die sake aen de leenbanke gerenvoyeert worden. 116. XIX. De saken nopende de possessie van leengoederen in de provincie, sullen nergens anders als voor de drosten, daeronder ofte in welks aenbevolen drostamt alsulke leenen gelegen zijn, rechthangig ende uitvondig gemaekt worden. Bij executie moet eerst het allodiale worden geëxecuteerd; pas als dit er niet meer is, mogen de vruchten van leen, en 't leengoed zelf aangetast worden, tenzij men het leengoed speciaal voor een schuld heeft verbonden ten overstaan van den leenheer. 117. XX. So lange eenige allodiale goederen voorhanden zyn en te bekomen, mag men niet op vluis of vruchten van de leengoederen, so lange die niet van de gront gesepareert zijn, veel weiniger op de leengoederen selfs procederen voor eenig achterwesen, ten ware dat jemant behoorlyk voor den leenheer uit een leengoet gevestet ware. De leenheer kan verlof geven om leengoed te executeeren voor het gemeene gerecht, mits hij de tegenpartij er over gehoord heeft. 117. XXI. Geen leenheer sal voortaen consent of octroy ver- OVERIJSEL (1630). 67 leenen, om voor den dagelyxen richter op leengoederen te procederen, sonder eerst de partie advers daertoe geciteert ende sommierlijk gehoort te hebben. Titel XXV. Van successie der leengoederen. Wie meent als leenman recht te hebben of een zaak, moet door den leenheer beleend worden, en, als deze weigert, door den offerleenheer (1); wijze van beleening (2); vrouwen en minderjarigen ten name van een huider beleend; wordt de minderjarige meerderjarige dan wordt hij zelf met de ledige hand beleend (3); voor rechtsfersonen treedt een huider [sterfmanf of (4), bij wiens dood een ander hem vervangt en heergewaad betaalt (4). 107. I. So iemant vermeende tot een leengoed gerechtigt te wesen, sal sich met het leengoed moeten belenen laten, ende den gewoonlyken eed praesteren, ende sal de leenheer tot dese beleninge niemant hinderlijk wesen; ende by so verre de onderleenheer sulx verweigerde, sal sig by den overleenheer vervoegen, ende behulpelijk addresseren mogen. 107. II. Alle beleningen sullen geschieden ten overstaen van twee leenmannen, voorbehoud des leenheers ende eens jeders gerechtigheit. Ende moeten de acten by de respective leenheeren bezegelt ende ondertekent worden. 110. III. Alle wereltlyke vrouwspersonen, alsook minderjarige manspersonen, willende sich laten belenen, mogen niet anders als onder de huiderschap van een voljarige manspersoon beleent worden, ter tijd de minderjarige tot zijn volle jaren sal zijn gekomen, die alsdan huid ende eed met lediger hant doen sal. 110. IV. Daer het gebeurde dat een huider, beleent zijnde ten behoef van een geestelijk-, armen- of gasthuis, voorts van andere collegiën, steden ende plaetsen, quam te overlyden, so is men gehouden binnen jaer en dag een ander huider te stellen ende 107. het leen van nieuws te recognosceren ende te verheergewaden. Na het overlijden van den leenman moet de leenvolger binnen jaar en dag het leen verheffen; straf of verzuim hiervan. 107. VIII. Wanneer een leenman sterft, so sal de leenvolger dat leen binnen jaer ende dag ontfangen, onder daertoe staende 68 OVERIJSEL (1630). hulde, heergewade en andere gerechtigheit; dede hy binnen den voorschreven tijd sulx niet, sal men hem peremtoirlijk, by verlies van zijn leen, om sulx alnoch te doen, citeren; blijft hy dan des evenwel in gebreke den tijd van ses weken na d' insinuatie van de verdaginge ofte citatie, so sal hy verbeurt hebben een dubbelt heergewade; waerna hy ten twedemael sal worden geciteert, ende, so hy dan weder in ses weken na de insinuatie in gebreke ofte suymachtig bleef, so sal hy zijn leen verbeurt ende verloren hebben. Naar Overyselsch recht vererft het leen op 't oudste kind; zoon gaat vóór dochter; maar de oudste, die 't leen krijgt, moet restoir doen van Vs van de waarde van 't leen aan zijn broers en zusters (9); men vordert dit restoir op met een persoonlijke actie voor het gemeene gerecht (10); het leen vererft ook in de zijlinie (11); hier echter gaat een nadere vrouw voor een voor een verder afstaanden man en er heeft geen restoir plaats (12). 113. IX. Na Overysselsen leenrechte erft ende succedeert dat leen op 't outste kint, de soon voor de dochter, mits dat d' outste, daerop dat leen versterft, gehouden is het ander kint of kinderen den derden voet des leengoets te veroorsaten of verstoringe te doen met gerede penningen ofte andere allodiale ende eigelyke goederen, voor so veel het derde part van 't leengoed alsdan weerdig is, tot aestimatie ende prisatie des verstant hebbende onpartydige luiden, by partiën ten wedersyden te verkiesen, of tot keur van den gerichte, daeronder 't selve is gelegen, ofte ook met believen ende kennis des leenheeren, tot keur ende optie van de jongere kinderen, sonder dat van dese derde portie d' oudste yets mag participeren ofte genieten. 113. X. De veroorsatinge sal bevordert mogen worden actione personali op den leenvolger voor den dagelyxen richter. 113. XI. In de transversale ofte sij dlinie valt ook dat leen op den naesten in den bloede, van de syde heenkomende, daer dat leen afgekomen is, idtgesloten de opstygende ouderlyke linie, ende de manspersoon sal gaen voor de vrouwspersoon. 113. XII. Maer, was daer ook eene vrouwspersoone, die naeder in den bloede ware dan eenig manspersoon, die sal ook de naeste tot het leen wesen, sonder dat in de sijdhnie eenige veroorsatinge plaetse hebben sal. OVERIJSEL (1630). 69 Een aangekocht leen kan, als het voor de eerste keer in de rechte vererft, in de deeling vallen, doch de oudste zoon of dochter heeft de keus, om het in de deeling te laten vallen of het te houden en restoir te doen, zonder „voordeel" 1). 115, 113. XIII. So wie een aengekoft leen met dode ontruimt, sal 't selve in de afdalende en descendente linie voor de eerste reise deelbaer zijn, staende niettemin tot keur des leenvolgers het leengoet in de delinge te laten komen of so veele penningen daervoor uit te keeren als het dan, ten tyde der scheidinge, weerdig zyn mochte, sonder eenig voordeel of praerogatyf daervan te genieten. In de zijlinie zal een leen, hetzij aangekocht, vererfd of door schenking verworven, altijd zonder restoir vererven. Bij gebreke van descendenten erft de opgaande lijn. 113. XIV. Maer een leengoet in de collaterale ofte sijdhnie, aengekoft ofte by testament, donatie inter vivos of andersins geacquireert, sal succederen in solidum, sonder eenige verstoringe van penningen, op de naeste in den bloede, wel te verstaen, dat by gebrek van descendenten, sodanen aengekoften ofte geacquireerden leengoed mede sal mogen vererven op de ouderen, vader ende moeder, also dat, sy beide levende, de vader sal hebben dat leengoet, ende daervan de moeder genieten de halve weerdie ofte andere goederen, daervoor genoeg zijnde. Is er een leen aangekocht en heeft de leenman geen nakomelingen, dan gaan mannen voor vrouwen, doch zij moeten restoir doen aan de vrouwelijke nakomelingen. 113. XV. Van aengekofte lenen by staende houwelijk, daer geen geboorte nableef, sal men na 't overlyden des mans ofte vrouwen, derselver vrouwen ofte haere erfgenamen aen geit, erffenisse of andere goederen daervoor soveel uitkeren als het leen ten tyde van des mans ofte vrouwen overlyden bevonden wort weerdig te zijn; maer het leen sal by den man ofte syne erfgenamen verblyven. x) Het woord „deelbaar" in 't artikel gebezigd, zou verwarrend kunnen werken, want het leen blijft corporeel en intellectueel ondeelbaar, ook al wordt het niet aan den oudsten toebedeeld. 70 OVERIJSEL (1630). Verwerpen van 't allodiale en aanvaarden van 't feodale is verboden (16). Een basterd erft geen leengoed (17). De vazal mag het leen vervreemden of vermaken met consent des leenheers (18). Doet de leenman dit laatste, dan mag hij zelfs fideicommissaire beschikking maken (19). XVI. Een soon mag zijns vaders leengoet niet behouden ende de eigelyke goederen verlaten, gelyk ook niet een dochter by gebrek van soons. 110. XVII. So mag ook een bastaert ofte natuirlyke van zijn moeder geen leengoet erven; dan wort t' eenemael na leenrechte daervan geexcludeert. 108, 113. XVIII. Een vasal ofte leenman mag van zijn leengoederen wel disponeren op dengenen, die 't hem belieft, met consent van zijn leenheer, ende anders niet. 108, 113. XIX. Maer so het gebeurde dat jemant octroy erhouden hadde, om van zyne leengoederen te disponeren ofte testa188. ment te maken, ende in zyne dispositie van substitutiën ofte fideicommissen verhaelde, so sal alsulke makinge, tot faveur en erhoudinge van deselve so wel van den eersten als vorderen graet gedaen, voor bestendig gehouden en geconfirmeert worden. Wegens leen, dat ten huwelijk is meegegeven door de ouders, is geen inbreng verschuldigd in de nalatenschap der ouders, tenzij het tegendeel is bepaald (20); representatie heeft bij leenvererving geen plaats, doch als er restoir gedaan moet worden van vererfd leen, dan deelen in dit restoir de kleinkinderen des erflaters mee met de kinderen (21). 113, 180. XX. Niemant is gehouden weder in te brengen de leengoederen, die hem van zijn vader ofte moeder ten houwelijk 38. ofte by huwhjxvoorwaerden medegegeven zijn, ten ware dat sulx expressehjk by de huwlijxbrieven geconditioneert en bevoorwaert was. 174. XXI. Ende of wel in leengoederen het regt van repraesentatie geen plaetse heeft, so sullen niettemin de kintskinderen wegen hare verstorvene ouderen, in den derden voet of verstoringe, met de oomen ofte moeyen intreden ende concurreren. OVERIJSEL (1630). 71 Leen mag niet worden verkocht, gesplitst, bezwaard zonder consent des leenheeren, op straffe van verlies van het leen (22); door verjaring van 1/8 van 100 jaar kan men leen verwerven tegenover elk ander dan den leenheer; tegenover dezen eerst door 100 jaar (23). ï|08, 115. XXII. Wie zijn leengoet, wetende dat het leengoet was, sonder des leenheeren consent ofte believen sich onderstont te alieneren, te verkopen, te splitten ofte te belasten en binnen ses weken sulx den leenheer niet wilde bekennen, die sal dat leen verbeuren en verliesen. 64. XXIII. Een vasal of leenman mag tegen een ander het leengoet met een derdendeel van hondert jaren wel praescriberen, maer tegens den leenheer sal van nu voortaen geen praescriptie vallen als van hondert jaren. Titel XXVI. Van hofgerichte, hof horige ende tinsgoederen. Het hofgericht bestaat uit een hofrichter of hofmeier en 2 keurnooten; de keurnooten moeten hoorigen in de echte zijn; het hofgericht berecht alle hofgenooten en alle hofhoorige goederen en zaken. „ Bestaden" van het ordel; appel (1); voluntaire rechtsmacht van het hofgericht (4); wie recht op hofhoorig goed mogen koopen (5); de drie soorten van hoorigen; zij mogen elkaar slechts voor het hofgerecht dagen, ap boete en nietigheid van eiken anderen rechtsgang (6). 16. I. Het hofgerichte bekleet de hofrichter of hofmeier op den hof ofte binnen lants ter plaetsen, daer 't hem best gelegen is, met twee keurnoten des haves, in de echte zijnde, over alle zyne hof- of huisgenoten, hofhorige goederen ende saken. De oordelen worden bestadet aen eenen hofhorigen desselven haves. Dat appel gaet van de hoven in de Twente aen den hof tot Ootmersum, en van daer aen den hof van Colmeschate tot Deventer, sonder eenige wydere provocatie of appellatie. 16. IV. Gene hofhorige goederen sullen anders dan voor den hofrichter en twee hofgenoten veralieneert, by testamente vergeven, opgedragen of bezwaert mogen worden, sonder onderscheit te maken, of deselve goederen in de echte ofte door een huider beseten worden. V. Hofhorige luiden mogen ook hare hofhorige goederen aen geene andere verkopen als aen den naesten in den bloede tot in den derden graed. 72 OVERIJSEL (1630; DEVENTER, 1486). 16. VI. Hofhorige luiden, sy zijn dan hofvriën, camerlirigen of hofeigen, mogen malkanderen niet laden ofte bespreken voor eenig ander gerichte als voor haren gebeurlyken hofmeier, by verbeurte van een oude schilt, tot profijt des hofmeiers, ende daerenboven het recht af te doen ende te verlaten. De hofhoorige Sint Maartenslieden mogen allodiale goederen hebben, mits de eigendom er van niet bij vrije personen is (7); wijze van procedeer en over deze Sint Maartensgoederen (8). 16. VII. Een hofhorig St. Martensman of -vrouwe mag na ouder gewoonte vrie goederen besitten, maer sodanige goederen mogen van vrie luiden in eigendom niet beheert worden. VIII. Van dese St. Martensgoederen richtet ter eerster instantie de schout, daeronder hetselve goet gelegen is, ende wort van de sententiën geappelleert aen den rentmeester des lants van Vollenhove, als hofrichter, dewelke daerin wijst ende klaert met toedoen van twaelf heyen, St. Martens hofhorige luiden ende geërfden, acht van Giethoorn, vier van Onna ende uit de Westwijk by Steenwijk, sonder dat daerna wydere klaringe ofte appellatie gestadet wort. Vervreemdigen om niet of onder bezwarende titel van het recht op tinsgoederen en hofhoorige goederen geschieden ten overstaan van het gericht, waaronder het goed ressorteert, behoudens verlof om 't elders te mogen doen of ratihabitie van elders gedane vervreemding. 16, 82. X. Belangende de alienatiën van vergevinge by testament, of andere uiterste wille, van verkopinge ende bezwaernisse van tins- ende hofhorige goederen, deselve sullen geschieden voor dengenen, daeronder sy resorteren, of, met desselfs speciael consent ende octroy, voor eenig ander gerichte; sullende ook, daer eenige dispositiën sonder voorgaende consent gemaekt mochten zijn, naderhant geratificeert mogen worden. Titel XXVII. Van markengerichte. De markerichter of holtrichter met zijn eigenerfde bijzitters en hun rechtsmacht (1); hoe men over onrecht, van die zijde ondervonden, kan klagen (2). 52. L Markengerichte sit de markenrichter of holtrichter in de marken met de samentlyke erfgenamen ende bysitters, in markensaken ende over de bouren na hare willekeuren. overijsel (deventer, 1486). 73 52. II. Maer so jemant vermeende veronrechtet of bezwaert te wesen tegens syne oude possessie, die mag syne Machte ofte actie by requeste aen den drost derselver plaetsen institueren, ende vervolgen, ofte aen Ons als Staten des lants remonstreren ende in 't werk stellen. Stadrecht van Deventer, .1486. (G. Dumbar, Het Kerkelijk en Wereldlijk Deventer, I, p, 154 e. v.) Boek III. Een hof eigen hoorige, wonende in Deventer, kan niet erven, omdat omgekeerd, hij op niemand anders dan op zijn heer zijn naletenschap kan doen vererven. 16. Ghein eygen man sal erftal boeren bynnen der stad van Deventer, want hie nymant erven mach dan sijnen heeren, den hie hoerich is. Als een hofheer zijn in Deventer vertoevenden hofeigen man of vrouw opeischt, dan mag hij of zij nog jaar en dag blijven, maar spreekt na verloop van dezen termijn zijn heer hem of haar weer aan, dan zal de burgemeester hem of haar gelasten Deventer te verlaten. 16, 17. Item: ende een eygen man mach woenen to Deventer jair en dach, na der tijt hie angespraken worde van sijnen heerscap, buyten bespreek sijnes heerscaps; ende als jair ende dach omme gekamen sijnt, wolde dan sijn heerscap den eygenen man uyt Deventer hebben, soe sal hem die borgermeister uyt Deventer gaen hieten, ende soe mach die eygene man gaen wair hie kan. Als een hofheer een inwoner van Deventer als zijn hofeigen man of vrouw aanspreekt, en deze ontkent dat te zijn, dan moet die heer ten overstaan van schepenen en raad der stad dien hoorige ,,beboezemen", d. w. z. bewijzen dat hij hofeigen is, met twee achterneven van moederszijde, telkens van moeder op moeder n.l. (Le ventre af franchit). 16, 17. Weert oick dat ennych heerscap queme in onse stad ende wolde enen man of vrouwe anspreken voer eigen, stonde die des nyet, soe sal die heerscap den personen beboesemen myt twien syne achtersuster-kinder van der moeder wegen, of 74 OVERIJSEL (DEVENTER, 1486). soe nae ende nyet veerre, ende dat sullen wesen mans-persoenen; ende die beboesenrynge te doene sal gescheen voer scepenen ende raet der stad van Deventer. Hoorigen mogen geen burger van Deventer worden en zij mogen niet tegen burgers getuigen. 16, 17. Item ghien horige luyde, noch ghiene luyde, die in ennyge echte hoeren, die en moegen ghiene borgere werden toe Deventer; ende were oerre ennych, die toe borger ontfangen worde, die dat verzwege, die solde wedder ontborgert wesen, ende solde dat der stad beteren myt vijff ponden. Oick en salmen ghiene borger avertuygen myt eyghenen luyden. Kinderen moeien, willen zij deelen in de nalatenschap der ouders, inbrengen wat hun is meegegeven bij hun huwelijk ter uitboedeling of ook om er koopmanschap mee te drijven. Huwelijksvoorwaarden houden haar kracht. 180. Item were van onsen borgeren vader ende moeder, die hoere kinderen hyliken, ende die olderen dairna storven, willen die kinderen erfnysse boeren, ende hebben sie dan wes toe voeren uytgeboert: cledere, clennoede ende medegave, dat sullen sie yrst inbrengen, ende sullen bynnen jairs eyschen hoer erfnysse; ende en deden sie des nyet, soe en sullen sie ghiene ansprake dair meer op hebben; oick mede in te brengen des hem gedaen weere in komanscappen of anders; mer wes die dair mede gewonnen hadde, dat sal hie beholden; mer 38. hylixvorwarden en sullen hyrmede nyet gebraeken werden. Ende of ymant nae hylixvorwerden liggende erfnysse of jairlix renten inbrengen solde, die en dorven nyet mede inbrengen dat gewas, renten ofte pacht, dat dairvan gekamen were in myddelen tijden van den jaeren. Ouders en kinderen mogen elkaar zonder redenen niet onterven; wel mogen ouders het ééne kind meer geven dan 't ander. 56, 59, Vader ende moeder en sullen hoeren kynderen nyet ontgeven 174. sonder verdienst, noch die kynderen hoeren vader noch moeder, mer vader ende moeder, ende elck besonder, moegen hoere kynderen wel geven den enen meer dan den anderen. OVERIJSEL (DEVENTER, 1486). 75 Man en vrouw mogen elkaar vruchtgebruik maken, doch dan moet de langstlevende inventaris opmaken. 35, 142. Item man ende wijff alse die voertmeere malkanderen giftigen; wie van hem langest levet van hem beiden, die sal des doeden erffgenamen all hoerre beyder goet bescreven geven, indien mens begeert; ende en sal des doeden erffnisse ende goet nyet verteren, then were dat die sijns tselves goet yrst verteert hadde, mer die mach die renten verteren, dair renten sijn. Hertrouwt een weduwnaar of weduwe, die kinderen heeft, dan moet hij of zij ten overstaan van schepenen en bloedverwanten inventaris van den boedel der kinderen overleveren. 36. Ende weer ymant bynnen der stad van Deventer, die sate by synen rechten wyve, dair hie kyndere by hadde, ende hoerre ennych van den anderen aflyvich worde, dieghene, die dan levendich bleve, hie weer man of wijff, die en sal gheinen anderen hylick doen, hie en hadde yrst synen vorgescreven kynderen voer scepenen by hoeren magen énde vrenden hoer goet bewijst; ende weert dat hoer ennych dat verbreke, die sal der stad dairomme gelden vijftich pont; nochtans soe solde die bynnen eenre maent dairnae synen voerseyden kynderen hoer goet bewysen. Voordeel van elk der echtgenooten. Item waer van onsen borgeren man ende wijff dye doet 177. scheidet, die man sal toe voiren hebben: sijn bedde myt enen polluwe, een pair slaeplaken, ene deken, ene dwele, een oirkussen, een stoel myt enen kussen, sijn tafele myt een tafellaken ende myt einne dwelen gedecket, sijn wapen ende kledere als hie toe Paeschen en Pinxteren to kerken giet, alsoe als hyet behovet tot enen lyve, alsoe veer als hyd heeft. Desge177. lickes soe sal die vrouwe to voiren hebben: bedde, poelluw, slaeplaken, dekene, oirkussen, stoel en kussen, taefele myt enen tafellaken ende myt ener dwelen gedecket, gelijck dat die man hebben sal, oir kledere als sie toe Paeschen en te Pinxteren mede pleget to kerken te gaen, twie broessen, een tot hoeren Paternoster ende een tot hoeren budel, ende twie vyngereren, alsoe veer als sie die heeft in der tijt. 76 overijsel (deventer, 1486). Als een erfgenaam wordt aangesproken voor schuld des erflaters, dan mag hij onder eede ontkennen, tenzij de eischer bewijs kan leveren. Ook kan de erfgenaam zich verlaten op den eed des eischers, als deze geen bewijs levert; weigert de eischer dan den eed, dan is hij zijn recht kwijt. Woerde oick wie artgespraken van saken, die hem anqueme 192. van der doeder hant, soe mach die angespraken weert nemen sess weken, hem dair op toe besyimen; wil hie hem dan tendes den sess weken der schuit ontuyten, dat mach hie doen myt synen eede, then weer sake, dat die anspreker hem dye schuit avergaen konde als een stadrecht is; ende wil hie den anspreker dat toegeven myt synen eede toe beholden, soe sal die anspreker die ansprake beholden myt sijnen eede; ende en wyl hie des dan nyet doen, soe en sal hie dair nyt aff hebben. Als A. aan B. roerend goed geleend, in bewaring of in onderpand heeft gegeven, en B verkoopt het of wordt het op eenigerlei manier kwijt, dan zal A. sleokée B., die hem moest „waren", kunnen aanspreken, want „hand moet hand waren". 65. Item wie van onsen borgeren ofte ondersaten anderen onsen borgeren ofte ondersaten sijn goet geleent hadde of sijn goet in bewaringe gedaen hadde of sijn goet te onderpande gesat hadde, verkof te dan diegeene dat goet, die dat soe onder hadde of worde hie des werloos ennyger wys, soe sal een ygelijk synen waeren soeken, want hant sal hant waeren. Rechten ende Gewoonten der Stadt Deventer, 1642 (ed. 1644). Deel I. Titel III. Van burgeren ende derselver recht. Er zijn groot- en kleinburgers; aan het grootburgerschap is verbonden recht van gebruik der stadsweiden (1, 2, 3). Voortaan zullen de nazaten van hen, die na 1618 het kleinburgerschap verwierven, slechts kleinburgers zijn (4)1). 17. I. De burgerschap deser stadt is tweederley, de volle ofte groote, ende de cleyne ofte halve burgerschap. 17. *) Volgens art. V van dezen titel kon men het groot-burgerschap voor 300 en volgens art. VII het klein-burgerschap voor 12 goud-guldens verwerven; art. VIII legde de verplichting op aan hen, die tot burgers werden aangenomen, de verklaring af te leggen dat zij voorstanders waren van de ,,ware Gereformeerde religie" en een afkeer hadden van „alle papistische superstitiën". OVERIJSEL (DEVENTER, 1642). 77 17, 49. II. De volle ende groote burgerschap bestaet in vryen coophandel, genietinge der tollen, ende andere stadtsvryheden, beneffens het gebruyck van der stadts weyden. 17, 49. III. De cleyne ofte halve burgerschap bestaet in vrye coophandel, genietinge der tollen ende andere stadtsvryheden, uytgesondert het gebruyck der stadtsweyden. 5, 17. IV. Of wel nae de gemeyne Keyserlijcke wetten in voortijden, tot den jaere 1576, alle kinderen, binnen Deventer geboren, alleene door de geboorte de volle burgerschap hebben vercregen, dat oock mede nieuws-in-comende burgeren, de cleyne burgerschap verkregen hebbende, tot den jare 1618 door de geboorte op haere kinderen de volle burgerschap hebben connen vererven, so sullen nochtans nu voortaen alle burgeren, so nae den jaere 1618 de cleyne burgerschap by schepen ende raedt hebben verkregen, op haere kinderen, echt ende recht geboren, niet meer dan de halve burgerschap, gelijck volcomene burgers op haere echte ende rechte kinderen, in haere burgerschap verworven, de volkomene ende geheele burgerschap vererven. Landbouwers worden niet tot groot-burger aangenomen (6); verlies van het burgerschap door 1 jaar, 6 weken en 3 dagen uit de stad te blijven (9); verlies van het burgerschap door de stad te verlaten als deze in nood is (11). 17. VI. Bouwluyden, so sich alleène met ackerwerck erneeren ende geen andere handelinge drijven, sullen tot volle burgeren niet aengenomen worden. 17. IX. Een burger, so een jaer, ses weken ende drie dagen buyten der stadt woont, verliest daermede sijn burger-recht, uytgesondert so hy buyten der stadt vryheyt quame te trouwen, dewelcke alsdan binnen een jaer, ses weken ende drie dagen sijn recht niet verwercket. En die uytgetrockene burgeren, weder incomende metter wooninge, sullen door verloop van een jaer haer burger-recht weder gewonnen hebben. 17. XI. Alle burgeren, die metter woomnge uyt de stadt treeken, als der Stadt oorloch, last ofte phede ontstaet, ende niet weder incomen binnen den tijt, door schepen ende raedt by publicatie gestelt, die sullen nimmermeer in der stadt woonen. 78 overijsel (deventer, 1642). Titel VI. Rechten aengaende de regieringe dezer stadt. Represaille-maatregelen tegen inwoners van landen, steden en heerlijkheden, welker Overheid een inwoner van Deventer in persoon of goed onrecht aandoet. 17. XVI. Indien eenich landt, stadt, ampt, heerlijckheyt 'of dorp onse burgeren met onrechte besettet, gevangen, haer goet genomen of aengehouden hadde, daerop salinen ses weken vervolgen met schrijven aen dengenen, daer die sake dient, ende so de burger binnen den tijt voorsz, niet wort ontslagen ende over sijn geledene schade vergoedet, sal de dagende burger of een ander sijnentwegen tot allen tijden by consent van schepenen ende raedt wederom beseften ende arresteren met rechte alle diegene, ofte haer goet, die uyt het landt, stadt, ampt, heerlijckheyt of dorp waeren, daer onse burger waere beschadicht, alsmede diegene, die den persoon ofte deselve personen, die sulx hadden gedaen, herbergden of ophielden, alsoo dat, gelijck men onse burgeren doet, anderen wederom also gedaen sal worden. Titel VII. Van der stadts weyden. Hoeveel beesten een vol burger in de stadsweiden mag zenden (1); straf, bedreigd tegen burgers, die op hun naam beesten van personen, die geen waardeel hebben, zenden in de stadsweiden (2). 17, 49. I. Niemant sal toegestaen worden op der stats weyden beesten op te branden, so met de volle burgerschap niet zy versien, ende sal een volle burger mogen opbranden laeten drie koeyen, een bulle ende een zuyne. 17, 49. II. Indien een burger ongewaerde beesten op sijnen name dede opbranden, sullen niet alleene die beesten verbeurt wesen, maer sal oock de burger daerenboven arbitrahck gestraft worden. Deel II. Titel II. Van inganck der gerichten, ende van dach-legginge. Daglegging, arrest, panding en inleiding zijn de 4 manieren, waarop een proces begonnen kan worden. I. Binnen der stadt Deventer sal nae ouder gewoonte in OVERIJSEL (DEVENTER, 1642). 79 alle burgerlicke Saken geen anderen inganck der gerichten genomen worden dan met dach-legginge, besaete ofte arrest, 144, 159, pandinge ende inleydinge. 191. Titel III. Van arrest, of besaete. Met arrest begint men een proces tegen uitheemschen en hun goed (1); tegen burgers en ingezetenen slechts, als er vrees is voor vlucht (2); riddermatige personen van Overijsel en de inwoners van Kampen en Zwolle mogen evenmin als hun goed gearresteerd worden, tenzij ze van dit recht afstand deden of in Deventer overeenkomsten sloten (3); vóór, op en na markten mag evenmin gearresteerd worden, behoudens uitzonderingen (4). 19. I. Met arrest sal men den inganck des gerichtes nemen over uytheymsche personen, derselver goederen, schulden ende recht-vorderingen. 17, 19. II. Burgeren of ingesetenen deser stat ende derselver goederen sullen noch door burgeren noch door uytheymsche personen besatet of gearresteert worden, ten ware den burgermeesteren in der tijt ware condt gedaen, dat sodanige personen niet waren te vinden ende hare goederen in andere gerichten wilden vluchten ende ver brengen. 14. III. Riddermatige personen der lantschap van Over-yssel, derselver vrouwen, weduwen, kinderen, so lange sy sich hares standes gemees houden, alsmede de burgeren der steden Campen ende Swolle ende derselver goederen zijn niet arrestabel, ten ware deselve van hare vryheyt uytdruckelick afgestaen ofte binnen deser stadt ende derselver vryheyt hare contracten hadden opgericht. 17, 19. IV. Op deser stats vrye paerdemarckten, geduyrende vier dagen voor, ende vier dagen nae, ende op de leermarckten één dach vóór ende nae, sullen geen uytheymsche personen of derselver goederen gearresteert worden, ten ware voor schulden, op sulcke tijden ende plaetsen gemaeckt, uytgesondert bancqueroutiers of diegene, so hare goederen tot nadeel der schulteyscheren versteken. 80 OVERIJSEL (DEVENTER, 1642). Titel IV. Van pandinge. Panding, met voorafgaand verlof van burgermeester en, geschiedt ter zake van wanbetaling van 3 jaar rente, die bij gerechtelijke acte op onroerend goed gevestigd is (1); ook ter zake van schuldvorderingen of renten, gevestigd bij huwelijksvoorwaarden, boedelscheidingen, zoenacten; ter zake van schriftelijk erkende of door getuigen bewezen pachten; ter zake van levering van eetwaren; ter zake van verdiend loon, verteringen en onverjaarde vonnissen. 144,153. I. Met pandinge werden naer voorgaende consent der heeren burgermeesteren in der tijt voor den gerichte gebracht alle saecken van een binnen, een buyten, ende een lopend jaer rente, gerichtelick uyt onderpanden verschreven. Ende als vele jaren renten zijn verlopen, sal den rentheffer alle jaer voor een binnen, een buyten ende lopend jaer mogen penden, so lange het onderpant aen een derde niet gerichtelick is verkoft. 144, 153. II. Insgelijcken zijn pandtbaer: schulden of renten, by hou38, 196, welix-brieven, maeg-gescheydirgen ende moet-soenirgen ge174. constitueert, so van den vrienden ende dedings-luyden zijn beteeckent, pachten by scedulen bekent of door getuygen bewesen, magen-aes, verdient loon, verteerde costen ende onverjaerde sententiën. 144. III. Wanneer over sodanige schulden pantkeeringe geschiet, sal den pant-weerder by sittenden gerichte betalinge doen of betalinge bewijsen. Titel V. Van inleydinge op erfgrondt. Inleiding in een onroerende zaak (1); deze behoeft voortaan niet meer op het perceel zelf plaats te hebben (2); verzet tegen de inleiding door uitleiding binnen korten termijn, op straffe van verval van het recht ten possessoire te procedeeren (3) ; borgstelling ter zake van in- en uitleiding (4). 191. I. Die wegen den eygendom van erfgront ofte om het besit desselven te bekomen, met recht wil spreken, sal sich door twee straet-schepenen van 't quartier, daeronder het goet gelegen is, laten inleyden, daer byvoegende de bepalinge ende het gedeelte, waerover de inleydirge wert versocht. 191. II. Ende sal voortaen onnodigh zijn, dat de twee straetschepenen sich vervoegen ter plaetsen daer den gront gelegen OVERIJSEL (DEVENTER, 1642). 81 is, om den clageren den rinck te doen roeren, maer sal de acte door een secretaris in 't boeck van inleydinge worden geteeckent op het stadthuys. 191. HL Van dese inleydinge sal den eygenaer ofte besitter des goets ten langsten binnen ses weken de weete toegesonden worden, om in ses weken, binnen lants, ende twaelf weken buyten lants, daertegens uytleydinge te doen, ofte dat hy anderssins van de possessie des goedes sal zijn versteken, voorbehoudens sijn recht ten petitoir. 191. IV. Wanneer tegens inleydinge uytleydinge wert gedaen, sullen de straet-schepenen een dach van rechte stellen voor schepenen ende raedt, op wekken dach den aenlegger borge sal stellen voor de costen, ende den verweerder voor de costen, vruchten ende schaden. Titel VI. Van inleydinge in 't erfhuys. Inleiding in een erfhuis gaat op korten termijn en betreft alle goederen van den overledene (1); het erfhuis is, waar de overledene het laatst domicilie had (2); ten aanzien van personen zonder vaste woonplaats ter plaatse van overlijden (3); hoe te handelen als verscheiden personen aanspraak maken op inleiding in een erfhuis (4); termijn, waarbinnen inleiding of uitleiding moet geschieden, op straffe van verval van ten possessoire over de nalatenschap te kunnen procedeeren (5); borgstelling ter zake van'de inleiding (6). 191. L Die op eenich versterf, by anderen aengeveerdet, ofte daerover by anderen tegensprake wert gedaen, met erfhuysrecht spreken wil, sal binnen jaer, ses weken ende drie dagen nae des verstorvenen overlijden hem laten inleyden; ende sullen onder het erfhuys gehoren alle goederen, gereede ende ongereede, roerende ende onroerende, waer die gelegen ofte tot wat rechte die staen, daerin de overledene is verstorven ende die hy stervende nagelaten heeft. WI. II. Het erfhuys met den gevolch van dien sal gehouden worden ter plaetse daer de verstorvene sijne vaste woonplaetse heeft gehadt. Hf. Over studenten, coopgesellen, soldaten, knechten ende maegden, als oock andere personen, geen vaste woonplaetse hebbende, sal den val het sterfhuys maken, ten ware die verstorven vader ofte moeder hadde naegelaten. de blécourt, Bewijsstukken Kort Begrip, II. 6 82 OVERIJSEL (DEVENTER, 1642). 191. IV. In val verscheyden partyen vermeynen tot een erfhuys gerechtigt te wesen, sullen sy d'eene so wel als d'ander haer daer laten inleyden, ende byaldien niet can blijcken, wie de naeste daertoe zy, sullen des erfhuyses goederen by onpartijdige gesequestreert worden tot uytdracht der saken; ende sal by den straet-schepenen of by den gerichte een dach aengestemt worden, om hare eysschende conclusie tegens malcanderen simultanee in te brengen. 191. V. So wie binnen jaer, ses weken ende drie dagen met erfhuys-recht niet spreeckt, ofte nae de ontfangene weete binnen den bestemden termijn geen uytleydinge doet, die sal van de possessie des erfhuyses ofte derselver twistige goederen versteken wesen, sijn recht ten petitoir voorbehouden. 191. VI. Die een erfhuys aenveerdet, ofte sich in 't erfhuys laet inleyden, sal gehouden zijn genoegsame borge te stellen voor testamenten, legaten, erfhuyses schulden ende oncosten. De langstlevende van man en vrouw is van rechtswege erfuiter (7); wie niet als erfgenaam een vordering heeft tegen de nalatenschap; kan niet met inleiding procedeeren (8); inleidingsprocedure kan ook niet toegepast tegen wie bij 't leven des erflaters een goed bezat of wie dit jaar en dag reeds gebruikte (9). 199. VII. Nae erfhuys-rechte sal de lest-levende van man ende vrouw erf-uyter zijn ende sich ses weken uyt het erfhuys redehek onderhouden. 191. VIII. Diegene so uyt cracht van gifte, houwelix-voorwaerden ofte eenigen particulieren titul op den erfhuyse heeft te vorderen, sal sulex met ordinaris stat-recht ende niet met erfhuys-recht mogen vervolgen. 191, 66. IX. Erfhuys-recht sal geen plaets hebben tegen diegene, so met besonderen titul by den leven des overleden een goet beseten ofte jaer ende dach ruwelick heeft gebruyekt. Titel XVII. Clachten van gewalt ende van possessoir-saken. Wie geweld of stoornis ondervindt in zijn bezit van onroerende zaken, kan binnen 1 jaar, 6 weken en 3 dagen na deze „nieuwigheden" klacht doen en eischen van schepenen, dat de tegenpartij worde veroordeeld er mee op te houden en hem rustig bezit te doen genieten totdat hij er met beter recht wordt uitgewonnen. 66. I- Indien jemant in sijn gebruyck van huys, hof ofte andere goederen, binnen ofte buyten der stadt gelegen, leen ofte overijsel deventer, 1642). 83 eygen, door onse ingesetene eenich gewelt, ongebruyck, indracht ofte stortinge quame te lijden, deselve sal binnen jaer, ses weken ende drie dagen van alle datelickheden ende nieuwicheden, hem aengedaen, sich aen schepenen ende raedt ofte aen de regeerende heeren mogen beclagen ende versoecken gebodt ende bevel, dat de tegenpartye sijn orgewaerde handen cost- ende schadeloos aftrecken ende den clager het goet vredelick ende ongemoeyt sal laten gebruycken, ter tijt hy met beter recht zy uyt-gewonnen. Deel III. Titel II. Van houwelixe voorwaerden ende andere rechten, man ende vrouw aengaende. Huwelijksvoorwaarden moeten worden aangegaan vóór 't huweluk en door bruidegom en bruid en 2 bloedverwanten van elke zijde worden geleekend en zullen dan evenals boedelscheidingen en zoenbrieven van gelijke kracht zijn als schepenbrieven (1); willen de echtgenooten na 't huwelijk bepaalde goederen verbinden dan moet dit geschieden naar den aard der goederen en de regelen, geldend ter plaatse (2); er is, als bij huwelijksvoorwaarden niet anders is bepaald, gemeenschap van goederen van het oogenblik af, dat bruidegom en bruid door den kerkendienaar in den echt zijn bevestigd (3); er is geen gemeenschap ten aanzien van leen- en hofhoorige goederen; reciprociteitsbepaling ten opzichte van huwelijken met personen van elders (4). 38. f. Die ten houwelick willen treden, mogen voor hare bevestinge, by houwelixe voorwaerden van hare goederen, liggende ende roerende, binnen ende buyten deser stadt gelegen, ordoneren, mits dat deselve voorwaerden by bruydegom ende bruydt ende ten minsten door twee bloets-verwanten of dages-vrienden aen jegelix sijde worden beteeckent. Ende 38, 196. sullen sodanige houwelixe voorwaerden, gelijck maeg-schey174. dingen ende moet-soenen, so vele crachts hebben als schepenbrieven, het zy de voorwaerden binnen of buyten de stadt zijn gemaeckt. 46, 149, II. Indien een man ende vrouwe eenige verbintenissen der 16, 115. goederen wilden oprichten nae bevestiginge des houwelix, sullen sodanige verbintenissen, nae nature der plaetsen ende goederen, moeten bevestiget worden. 46, 149, II. Indien een man ende vrouwe eenige verbintenissen der 84 OVERIJSEL (DEVENTER, 1642). 34. III. Wanneer by houwelix-voorwaerden niet anders is versproken, sal nae ouder gewoonte tusschen man ende vrouwe gemeynschap van goederen wesen, so haest de getrouwde lieden door den kerckendienaer in derf echten staet sullen zijn bevestigt, alschoon dat geen byslaep daerop quame te volgen. 34,16,113. IV. Gemeenschap van goederen sal tusschen man ende vrouwe geen plaets grijpen over leen- of hofhorige goederen, die in den echten ende door geen huider worden beseten; gelijck oock geen gemeenschap sal wesen, wanneer man of vrouwe, goederen mochten hebben in sodanige provinciën, daer geen gemeenschap ware. Als iemand zonder huwelijksvoorwaarden trouwt met een weduwnaar of weduwe, die vóór-kinderen heeft, is er gemeenschap van goederen, doch deze weduwnaars of weduwen mogen hun toekomstige echtgenooten voor niet meer dan een kindsportie bevoordeélen. 34, 38. VII. Als een man of vrouwe sonder houwelix-voorwaerden comt te trouwen met een weduwenaer of weduwe, die voorkinderen heeft, sal alsdan nae ouder gewoonte deser stadt gemeenschap van goederen wesen, maer by houwelix-voorwaerden, testamenten of giften sullen sodanige weduwenaers ofte weduwen hare toecomende ehe-genoten noch derselver 36. kinderen niet meer mogen geven dan een kints deel, ende sullen 189. in sulcken val de voor-kinderen geen legitima vóór aftrecken. De man is voogd over zijn vrouw en heeft het beheer over haar ' * vermogen, ten ware anders bij huwelijksvoorwaarden bepaald of aan de vrouw scheiding van goederen door schepenen en raad wordt verleend. 32. VIII. Door bevestiginge des houwelix wert de man gehouden voor voogt of momber sijner huysvrouwen, om voor haer in recht te spreken, alle hare rechtsaken ende schulden te vorderen, hare goederen te bedienen, over alle roerende goederen te kopen ende verkopen, also dat de vrouwe nae des mans doot voor de halve schuit, door den man gemaeckt, moge 38. aengesproken worden, ten ware by houwelix-voorwaerden over de bedieninge der goederen anders ware bedongen, ofte dat door quade bedieninge der goederen by schepenen ende 39. raet den vrouwen boedel-scheydinge ware toegestaen, nae welcke boedel-scheydinge de vrouwe door des mans handel geenssins sal wesen verbonden. OVERIJSEL (DEVENTER, 1642). 85 Beschikkingen over onroerende zaken, aan de beide echtgenooten of aan de vrouw alleen toebehoor ende, mogen niet anders dan door man en vrouw te zamen worden genomen. 32. X. Geen echte luyden, kinderen hebbende ofte geene, sullen hare liggende erven, huysen of versegelde renten mogen verkopen, beswaren, weerloos worden noch oock versegelde renten laten aflossen dan by gemeyn gerichtelick consent ende bewilliginge, sulx dat oock een man voor sijn vrouwe over sulcke cessiën, opdrachten ende aflossingen onder cautie niet sal mogen aengenomen worden, maer sal in 't afwesen der vrouwen volmacht van nooden zijn. Als de gemeenschap is uitgesloten of besproken dat 't goed zal gaan naar de zijde van waar 't kwam, zal voor gemeene winst geacht worden het koren, dat ten sterf dage gemaaid was (12). 38. XII. Als by houwelixe voorwaerden gemeenschap der goederen tusschen man ende vrouwe is uytbedongen, ofte besproken dat by 't scheyden des houwelix de goederen sullen keeren aen de sijde, daer die heer-gekomen zijn, sullen alsdan alle goederen, staender ehe aenstervende, in gemeenschap niet vervallen, maer sal voor gemeene winst gerekent worden alle coorn ende saetgewas, op den sterfdach des eerst-stervenden van 't landt afgemaeyt, waeronder mede sullen begrepen zijn geltpachten van koorn, hooy, ende weydelanden, als sullende niet ingesien worden den verschijndach der pachten, maer alleen of het koom ende hooy op den sterfdach des eerststervenden van de grondt zy afgemaeyt. Voordeel van den man en dat van de vrouw bij scheiding van 't huwelijk door den dood. 177. XVI. Wanneer de doot scheydet man ende vrouwe, in gemeenschap van goederen sittende, sal de man by scheydinge des erfhuyses voor-uyt genieten: een bedde met een pollue, een paer slaeplakens, een deken, een dweel, een oorkussen, een stoel met een kussen, een taeffel met een taeffel-laken ende een dweeltgen gedeckt, sijn wapen ende cleederen, als hy te Paesschen ende Pingsteren ter kercken gaet, also als hy sulx behoeft tot een lijf ende als hy sulx heeft. Desgelijx sal de vrouwe vooruyt genieten: een bedde, pollue, slaeplaken, deken, oorkussen, taeffel met een taeffel-laken ende dweeltgen gedeckt, cleederen 86 OVERIJSEL (DEVENTER, 1642). als^sy te Paesschen ende Pingsteren ter kercken gaet, met twee ringen, so verre sy die heeft. Als bij huwelijksvoorwaarden of testament wordt bepaald dat zekere (onroerende goederen) niet buiten de familie mogen geraken, geldt deze bepaling niet verder dan tot den derden graad incluis. 38, 181. XXI. Als jemant by houwelixe voorwaerden ofte by testamente de goederen doet verbinden met die clausule, om ten allen tijden ofte ten eeuwigen dagen by den bloede te verblijven, so sal nochtans sodanige verbintenisse geen 188. wijder cracht genieten dan tot den derden graed incluys. Titel III Van onmondigen ende derzelver mombaren. Minderjarigheid duurt tot 25e jaar (1); krankzinnigen, stommen, zwakzinnigen en verkwisters worden onder voogdij gesteld evenals of ze minderjarig waren (2). 24. L Binnen der stadt Deventer wert nae ouder gewoonte de minder-jaricheyt der onmondigen gerekent tot de tijt van 25 jaren. 42. II. Voor minder-jarigen worden mede gehouden ende onder mombaren gestelt, die harer sinnen zijn berooft ende hare sake selfs niet connen bedienen of verwalten, als stommen, onnooselen, ende diegene, so by schepenen ende raedt voor verquisters ende opmakers van hare goederen zijn verclaert. Titel V. Van erffenissen by versterf. Voor roerende zaken en schuldvorderingen geldt in geval van vererving bij versterf 't recht van de plaats van 't sterfhuis en voor onroerende het recht van de plaats waar ze zijn gelegen. 178. I. In alle versterven van roerende goederen, schulden ende rechts-vorderingen sal gevolgt worden het recht van die plaetse daer het erfhuys is vervallen, maer ten aensien van vaste ende onbeweeglicke goederen het recht van die plaetse, daer het goet is gelegen. OVERIJSEL (DEVENTER, 1642). 87 Monniken en nonnen worden als burgerlijk dood beschouwd en kunnen niet erven (11); eigenhoorige lieden kunnen niet erven, omdat van hen niemand dan hun heer kan erven (12). 25. XI. Religieuse personen, in cloosteren zijnde, worden gehouden voor civilick gestorven, ende connen van vader, moeder ofte ander vrienden niet erven. 16, 17. XII. Geen eygen luyden sullen binnen Deventer erf-val beuren, deurdien sy niemant erven mogen dan haren heeren, dien sy hoorich zijn. Titel X. Van koop, opdracht, versegelde renten ende aflossinge derselver. Levering van eigendom van onroerend goed en van tinsen en renten en bezwaring van onroerende goederen kan rechtsgeldig slechts door schepenbrieven geschieden, behalve wat wordt overgedragen krachtens huwelijksvoorwaarden, boedelscheidingen en zoenbrieven. 75, 149. . I. Niemant sal by forme van koop of andere handelinge verkrijgen den eygendom van eenich liggende goet, van huys, Ilandt, thinsen of versegelde renten, binnen Deventer ende derselver vryheyt gelegen, noch deselve met eenige renten beswaren of der goederen weerloos worden, ten zy door brieven, by twee schepenen gepasseert, waermede geschiede ontervinge des verkopers ende aen-ervirge des kopers, uytgesondert 38, 196, houwelix-voorwaerden, maeg-scheyden ende moet-soenen. 174. Wie onroerend goed verkoopt of verpandt of met renten bezwaart, moet verklaren welke lasten er reeds op drukken; sanctie op verzuim in dit opzicht (2); plicht om de gevestigde lasten te protocolleeren en sanctie op verzuim (3). II. Diegene, so liggende goederen willen verkopen, versetten, verpanden of met renten beswaren, sullen openbaren ende verklaren alle lasten, daer op staende; ende by so verre den verkoper eenige lasten versweege, sal deselve verbeuren 50 goltgulden; ende sal de koper niettemin, indient hem belieft, die penningen weder mogen ontfangen, met verlatinge des goedes. 149. III. Ende ten eynde door verswijgirge der lasten niemant bedrogen worde, sal binnen Deventer voor een geduyrige wet 86. gehouden worden, dat alle diegene, so bereets eenige renten 88 OVERIJSEL (DEVENTER, 1642). uyt huysen hebben ofte voortan sullen verkrijgen of oock 149. acte van bekende schulden met speciale verbintenisse des huyses ontfangen, deselve sullen alle sodanige acten doen teeckenen in de acht boecken, der acht straten of quartieren deser stat opgerichtet, by poene dat alle beswaernissen in de voorsz. acht boecken niet geteyckent, den koper des huyses niet sullen naedeelich zijn, noch oock eenige voortocht geven voor andere rentebrieven, naederhant opgericht ende te boecke gestelt. Generale hypotheken werken niet tegen rechtsopvolgers onder bijzonderen titel. 151. V. Generale verbintenissen van alle goederen beletten geen verkopinge, maer verbinden alleene de goederen van de schuldenaers, so lange deselve of desselfs erfgenamen die gebruycken ende besitten. Bij openbare verkoopingen moet ieder zijn bod gestand doen. VI. In alle verkopingen, die opentlick by verhoginge geschieden, moet jegelick sijn woort vast staen ende is den insetter of verhoger door een ander hoger niet bevrijet, eer ende bevorens den tweeden hoger zy aengenomen. De bestolene kan zijn goed terugvorderen van ieder zonder vergoeding, al heeft de houder het ook op een vrije jaarmarkt gekocht. 65. VII. Die gestolen goet koopen, zijn gehouden hetselve den eygenaer weder te geven, sonder vergoedinge van penningen, al waer schoon het goet op een vrye jaermerckt gekoft. In Deventer geldt naastingsrecht slechts als 't bedongen is-, doch een schuldenaar behoeft den cessionaris slechts te betalen wat deze betaalde, vermeerderd met de renten (lex Anastasiana, C, IV, 35, 22)1). 58. XV. Naerderkoop sal binnen Deventer geen plaets hebben, tenzy deselve bedongen ware, uytgesondert wanneer eenige schuit of rechts-vorderinge aen eenen derden is vercoft, sal alsdan de schuldenaer t'allen tijden als hy van den koper *) Men heeft hier het recht des schuldenaars, om niet meer tebetalen dan de cessionaris voor de vordering gaf, onder het oogpunt van 't naastingsinstituut gebracht. OVERIJSEL (DEVENTER, 1642). 89 wert aengesproken, die gecofte schuit ofte rechts-vorderinge mogen naerderen, mits betalende de beloofde coop-penningen met de renten van dien, zedert den tijt dat koper deselve betaelt heeft. Pand van aankomsüitels van vaste goedreen of van rentebrieven moet gevestigd worden bij schepenbrief. 75, 149, XVIII. So jemant coopbrieven van vaste goederen of rente154. brieven te pande ontfinge, vercrijgt daermede geen recht van onderpant, noch over capitael noch over lopende renten, ten zy voor twee schepenen opdracht of verbintenisse zy geschiet. Rentebrieven ouder dan 't jaar 1550, waarin geen lossing is bedongen, zullen tegen 4 ten 100 gelost mogen worden en de later gevestigde renten tegen 5 ten 100 (19); ten aanzien van de lossing van oude renten in naturalia wordt het Overijselsch Landrecht, deel I, titel 2, toepasselijk verklaard in Deventer (20); grondtinsen en „stedigheden" en bogenhuur zijn losbaar tegen den penning veertig.(22). 87. XIX. Alle oude brieven van geit-renten, vóór den jare 1550 gepasseert ende geen somme van losse begrijpende, sullen gelosset worden tegens viere ten hondert, ende andere renten, na den jare 1550 opgerichtet, geen summe begrijpende, tegens vijve. 87. XX. Alle oude renten van koorn, botter, wasch, turf ende honich, so noch binnen Deventer op huysen of erfgronden zijn bevestigt, sullen gelosset worden nae inhout der Ordonnantie, in den jare 1575 beraemt, ende by den Over-ysselschen Landtrechte, part. I, tit. II, vernieuwet ende bevestigt, welcke ordonnantie by schepenen ende raet ende der gesworen gemeente in dien deele voor een stadt-recht deser stat wort aengenomen. 87. XXII. Alle gront-thinsen, stedicheden, bogen-huyr, zijn losbaer tegens den penninck veertigh. Titel XI. Van huyr. Huur ■ gaat voor koop, doch niet bij executorialen verkoop (1),' verhuur door een vruchtgebruiker (2); voorrecht op de invecta et illata (8). 93. I. Naer ouder gewoonte deser stadt gaet huyr voor koop, maer als verhuyrde goederen ingewonnen worden ende by executie 90 OVERIJSEL (DEVENTER, 1642). verkoft, alsdan gaet koop voor huyr, also dat in sulcken val de coper op de naestcomende vervarens-tijt naer verloop van ten minsten drie maenden het verwonnen goet sal mogen aentasten ende den huyrman doen ruymen. 142. II. Als een tuchtenaer tuchtgoet heeft verhuyrt, wort de huyre door des tuchtenaers doot ge-eyndigt, ende sal den huyrman op 't versoeck des eygenaers ruymen ter naester vervarens-tijt van den jare, daerinne de tuchtenaer gestorven is. 152. VIII. De goederen, soo den huyr-man in 't gehuyrde huys gebracht heeft, zijn aen den eygenaer verbonden voor de huyrpenningen, ende voor alle schade, aen 't huys gedaen; maer goederen, soo een derde man toe-behooren, of aldaer in bewaringe gedaen of geleent, zijn voor de huyre niet verbonden. Ende by soo verre den huyr-man met wille des eygenaers een ander het gehuyrde huys in 't geheel of ten deele verhuyrde, zijn des tweeden huyrmans goederen alleen verbonden voor de summe waer voor hy gehuyrt heeft. Huur van diensten. 168. X. Alle gehuyrde knechten, maegden ende ammen sullen gehouden zijn hare toegeseyde tijt uyt te dienen, soo verre sy binnen Deventer gedencken te woonen, ten ware sy quamen te trouwen. 168. XII. Een burger of ingeseten sal syne dienstboden buyten tijts niet laten gaen sonder wettelijcke oorsake, tot kentenisse der heeren burgermeesteren in der tijt, of sal betalen het volle loon, daer de dienst-bode in is. Ende sal oock geen dienst-bode sonder orsaecke syn heerschap ofte vrouwe buyten tijts verlaten, by verbeurte des loons van 't loopende jaer. Titel XV. Van verjaringe. Extinctieve verjaring van acties; stuiting; schorsing (1); acquisitieve verjaring van roerend goed (4). 62, 64. I. Alle verjaringen van alle actiën, reël of personeel, waerover geen ander tijt is gestelt, verjaren door verloop van een derdendeel van hondert jaren, ten ware binnen den voorsz. tijt gerichtelicke aen-maninge ware gedaen, mits dat van den lopenden tijt werden afgetogen minder-jaricheyt, uytlandicheyt ende andere wettelicke verhinderingen, waerdoor niemant in rechte hadde connen spreken. OVERIJSEL (DEVENTER, 1642). 91 65. IV. Roerende ende gereede goederen, die jemant ter goeder trouwe als sijn eygen heeft beseten den tijt van drie jaren, zijn verjaert, ende heeft den besitter daerdoor den eygendom vercregen.' Titel XVI. Van issu-gelt en verbijstert goet. Exuegeld (1) en vrijstelling daarvan (2). 19. £ Alle vremde ende uytheymsche personen, so binnen Deventer yets erven, het zy by versterf, by testamente of eenige andere uytterste willen, sullen betalen den twintichsten penninck van 't gene sy ge-ervet hebben, alschoon de aengestorvene goederen binnen Deventer onverkoft waren verblijvende. 19. II. De ingesetene der landt-schap Over-yssel sijn van issu-gelt bevrijet, by so verre de goederen buyten 's landes niet werden vervoert. Actief erfrecht van vondelingen. 179. IV. Vondelingen, sonder kinderen of testamente stervende ver-erven haer goet op der stadt, ende, testament oprichtende, den twintichsten penninck. Van het vinden van voorwerpen moet aangifte gedaan; daarna hébben er 3 afkondigingen plaats (5); binnen 6 weken na de 3° afkondiging kan hij, die zijn recht op 't goed bewijst, zich mélden; hij betale dan kosten, bergloon, enz. (6). 72, 65. V. Alle diegene so heerloos ende verbijstert goet aen-nemen ofte gewaer worden, sullen sulx den heeren burgermeesteren in der tijt aendienen; ende sal niemant synes goedes heerloos worden, tenzy nae drie voorgaende kercken-spraecken ende anslach-cedulen aen vier poorten deser stadt. 72, 65. VI. Indien niemant binnen ses weken nae de derde kerckenspraecke zijn verloren goet met behoorlick schijn doet bekennen, sal hetselve deser stat vervallen zijn; ende so den eygenaer sich quame aen te geven met behoorlick bescheyt, sal deselve gehouden zijn te betalen de costen, behoorlick berchloon ende den twintichsten penninck, half voor den aenhouder ende half voor de stadt. 92 overijsel (kampen, 14e/15e eeuw). Stadrechten van Kampen (in Ov. Stad-, Dijk- en Markeregten, Vereen. Ov. Regt en Gesch). A. Boeck van Rechten (14e en 15e eeuw). Voordeel van den langstlevenden man of van de langstlevende vrouw, als 't huwelijk door den dood wordt ontbonden en er geen kinderen zijn. 177. III. Soe wanner Got scheidet man ende wijf, sonder boert, van onsen borghern, leuet de man langher dan dat wijf, de man sal hebben te voren vyt den menen guede eens mannes wapen tot zienen lyue, van den besten dat in der were is; soe wanner dat wijf steruet, bi namen alz biirnae staet ghescreuen: eijn wamboijs, een halsbergoel, eene platen, een hersenier met eenen wanghele, eene beffen met eenen kolire, een cathtenir mit eenen yseren slote, armleder ende hanschoen, kneünghe, eenen staf oft ene glauien, een swert, een schilt oft eenen bokeler, een stekemes. Inden dat die wapen in der were sien ende alle sine sneden cleder, de hi heuet toe dien tiden, soe wanner dat wiif steruet: een bedde met twen slaplaken, van den besten, eenen houetpole mit twen kussenen, een oerkussen ende de beste dekenen toe den bedde, een wateruat mit eenen louelbecken, eene dwalen, eenen stoel mit eenen kussen, eene tafelen, gherichtet mit eenen tafellaken, ende een gordel, niet beter dan twe oelde Vrancrikesche schilde, alse verre alse die in der were is eer de vrowe sieck ware. 177. Voer soe wanner gescheijt eene schedinghe bi doede tusschen man ende wief sonder boert, leuet de wief langher dan de man, dat wief sal hebben te voren vijt dien menen guede: al oere hemede, oern besten pels, oeren besten rock, oere beste wardekuersene oft serkot, oern besten mantel oft oere beste vmcleijt mitten snore, de daeran is, ende enen gordel, niet beter dan eenen oelden Vrancrer scilt oft ghelijc paijment daervor alse verre alset in der were ware eer die man sieck woerde, oere beste hu ven, oer beste sterkit, oer beste capruen, hi si gheuodert oft ongheuodert, een oer beste brosen, achte vingherne, oft si heuet, sin si gulden oft siluern, ende waren dien wiue gheloeft in bruijtloften cleder, si waren ghesneden oft onghesneden, daervan mach dat wif hebben den kore, of si de cleder wille hebben oft de cleder, die hijrvore staat bescreuen. OVERIJSEL (KAMPEN, 14e/15e EEUW). 93 Uitgeboedelde zoon of dochter, kunnen na doode van een der ouders of van beide tegen inbreng mee deelen, doch mogen desverkiezende er ook uit blijven; termijn, waarbinnen te beslissen. 180. Voertmer heb wi dit ghevonden: oft vader ende moder een oren soen oft oer dochter vijthgheuen ende vijtghebodelt mit oern guede, steruet die vader oft de moder, willen si te dele ghaen mit oer een, mit den vaeder oft mit der moder, si solen inbrenghen al dat guet, daer si mede vijtghebodelt sin ende de cleder, also guet alse toe dien dage waren, do si hem ghegheuen worden toe irme rechte. Voertmer dat guet, dat hem ghegheuen is, daermede moghen si buten bliuen, willen si; willen si dat oeck inbrenghen dat soelen si doen binnen dien irsten jaere; were oeck dat si buten landes weren, soe soelen si dat doen binnen irsten jaere alse si binnen dat conrike coemen. Were oec dat sake dat beyde, vader ende moder, storve, soe wilkoer dier kinder te deijle wolde ghaen, dat sal inbrenghen al guet, dat et uijt der were ghevoert heuet alse hijrvore bescreuen is; ende is enighen enich erue oft guet oft huus ghegheven, dat in sijnre medeghave is op benompt ghelt gherekent, wol hi daermede weder incomen, soe sal de also vele ghelds daervore inbrenghen alse hem dat voerscr. huis, erve of guet in der medeghave' gherekent waert, ende gheliks salt wesen van scepen ende van allen guede. Van de steruen ende boert achter laten. Als man of vrouw sterft en er blijven kinderen in leven, dan zullen deze de helft van de huwelijksgemeenschap erven, zonder voordeel, tenzij hun iets is vermaakt. 34. IV. Voertmer soe wanner dat gescheijt, dat een man steruet oft sien wijf ende boert achter laten, de boert sal ghaen half ende half te dele, sonder vordel, mit den vader oft mit der moder, et en si dat hem enich guet vergheuen ware mit den gherichte ende mit dien scepen, alse recht is. 94 overijsel (kampen, 14e/15e eeuw). Van manne ende wijf, de elke sonderlinghe kinder hebben. Trouwt een weduwnaar met kinderen met een weduwe, die eveneens kinderen heeft, dan is er gemeenschap van winst en verlies totdat er boedelscheiding plaats heeft en de kinderen hun erfdeel krijgen. Sterft zulk een man of vrouw, en zij hebben tezamen geen kinderen, en de kinderen hadden al hun erfdeel ontvangen, dan krijgt de langstlevende een vóórdeel, doch waren de kinderen nog in gemeenschap gebleven, dan niet. 36, 177. V. Voertmer were dat sake dat verghadem solden man ende wijf, ende oer elc sonderlinge kinder hebbe, de soelen te samen sitten in zamwynninghe ende in samcost, te winne ende te verlieze bet alsolanghe dat de vriende komen ende de kindern willen nemen, soe sal men hem gheuen alsoelc guet alse si mit rechte eijghen. Ende waert dat God ende de doet scheyde man ende wijf, ende de man oft dat wijf sonderlinghe kinder hadden ende si neghiene kinder te samen en hadden, ende de kinder van den vader ende moder ghescheyden waren, soe solde de man oft dat wijf oer vordel hebben; mer bleuen de kinder mit hem in zamwynninghe, soe en solden si dat vordel niet hebben. Van momber der kinder ende dier erf namen. Tutela testamentaria;, een kind van 18 jaar heeft geen voogd meer. 41. IX. Int jaer ons Hern MoCCCLXII op onser Vrowen Lechtmisse heb wi scepen ende raet van Campen mit onser ghemeente ghewilkoert ende ghesat, dat een elc man, de onser borgher is, mach kesen ende setten by zienen leuenden lyve eenen momber oft meer zienen kindern oft zienen erfgen., inden dat de momber onse burgher zien ende wonachtich in onser stat. 24. Que tutela vel cura finitur. Noch wanneer een kint, dat XVIII jaren olt is, soe hefftet de taedt gekent wijs genoech sonder momber to sijn. Require in libro sententiarum oblongo, anno XVcXXXII, XXX Januarii tusschen Hoelbloem ende sijn soen. OVERIJSEL (KAMPEN, 14e/15e EEUW). 95 Van horachtighe luden. Als een hofheer een inwoner van Kampen als zijn hofeigen man of vrouw aanspreekt en deze ontkent dat te zijn, dan moet de heer dien man of vrouw ,,winnen" met 2 achterneven van de zijde, van welke de hoorigheid op den of de aangesproken inwoner is vererfd. De eed dezer achterneven, dat zij wèl familie zijn, gaat voor den eed van den of de aangesprokene, dat dit niet zoo zou zijn. 16, 17. XXII. Voert soe heb wi gheuonden mit onsen ghemenen rade: waert sake dat enich man eenen man oft eene vrowe aansprake, dat hi hem hoerde te rechte, soe sal hi den man wynnen mit twen gueden knapen, de hem sien achterzuester kint ende niet verers in ende de van der seluer syde sien, dar hi den van ansprekt. Ende oft deghene, de anghesproken weert, verseker dat de sine maghe niet en sin, daer men den mede wynnen sal, soe sin si dat naer schuldich op hem te brenghen (bi oern eijden), dat si siene maghe sien dan hiet wedersegghen mach; ende dit sal wesen al die ghelike van eener vrowen, wert si anghesproken. Van kormedeghe luden. Welke keurmede verschuldigd is van in Kampen overlijdende keurmedigen. 16, 17. XXV. Vortmer heb wi.ghewükort ende ghesat van luden, de in onser stat aflivich werden ende ter kormeden horen, dat si soelen gheven een oer beste cleet, dat si mantel, falie, wardekurse oft rog oft een rinc oft een dat beste pert. Van erve te hoerne ten naesten brande. Wie ten naasten brande of voor 't leven huurt, betaalt onkosten voor straten en muren en erven; bij 't einde der huur moet een en ander worden vergoed; bij huren voor minder dan 15 jaren zijn deze onkosten voor den verhuurder. J9, 95*. XLIV. Voertmer soe heb wi dat ghevonden ende ghewilcoert: soe welc man een erve huyrt toe dien naghesten brande oft to zienen lyue, wat cost op dat erue ghaet, dat tho den erve hoert, dat si an straten oft an muren oft an weruen, dat sal deghene vijtlegghen, die dat erve ghehuyrt heuet, ende wan die jaertale quijt wert, soe sal hem dat deghene weder- 96 OVERIJSEL (KAMPEN, 14e/15e EEUW). gheuen, des de eyghendoem van den erve sijn is. Were oec enich man, de een erve huyrde toe jaertale, wat vijftien jaeris ende daer beneden, dat sal de lanther vijtlegghen ende verwaren; wat bouen vijftien jaeren is, dat sal hoden, moren, straten ende werue, alse hijr vore ghescreven is, ende wanner de leste jaertal vijt is, soe sal it deghene weder gheuen, dies de eijgendoem is. Van eens dienstmans brieue. Als een dienstman (ministeriaal, edelman) handel drijft, zal hij als koofman en niet als dienstman en zijn goed niet als dienstmansgoed doch als eens koopmansgoed berecht worden. Wegens vorderingen betreffende eetwaren zal hij steeds als elk ander berecht worden. 12, 14. L. Item een dienstman, die sine brieue ghift ende segelt als een coeman, die sal voldoen ende betalen als een coepman. Ende in der zaken en zal hem sin dienstrecht binnen onser vriheit niet te hulpe comen; ende des dienstmans guet mach men beseften ter tijt toe dat hiet verantwert sonder argelist. Ende van magenaze sal een dienstman antwerden ende dairin en sal hem sin dienstrecht niet te hulpe comen. B. Dat Gulden Boeck (14e eeuw en 15e eeuw, met tusschenvoegingen uit later tijd). Vant versterff, gesloten anno XVc sexto in Septembrj. Refresentatie in de rechte nederdalende lijn en ten bate van broers- en zusters-kinderen ingevoerd in 1506. Recifrociteitsbeginsel ten aanzien van vreemdelingen. 174, 178. Burgemeijstere, scepenen ende raidt mitter gesworen meente hebben ouerdragen ende gesloten, dat voirt na dessen daghe, so wanneer enych man ofte vrouwe kynder hadden, ende des mans offt vrouwen olders noch in leuendigen lyue weren, to wetene vader offt moeder, oldeuader offt oldemoeder, ende die man offt vrouwe storue voir oren vader offt moeder, oft voir oern oldeuader offt óldemoeder, soe sullen des mans offt vrouwen kynder staen in oirs vaders offt moeders stede ende boeren die erffnisse ende 't versterft mit eenre handt, gelijckerwijs offt oir vader ofte moeder noch in leuenden lyue weren. Voirt is ouerdragen ende gesloten: soe wanneer enich man ofte vrouwe kynder hadde ende die man overijsel (kampen, 14e/15e eeuw). 97 ofte vrouwe noch broeders offt zusters hadde ende die man offt vrouwe voir enich van synen broeders ofte susters storue ende die broeder ofte suster oic storue sonder witlicke blykende boert achter te laten, soe sullen des mans offt vrouwen kynder staen in hoir elders stede ende boeren die erffnisse ende versterff van oren oemen offt moyen gelijckerwijs offt oir vader offt moeder noch in levenden lyue weren, sonder argelist; ende dat en sal nyet verder gaen in die leden. 3. Ende op wat plaetsen dit voirss aldus nyet geholden en wordt ende onse borger ende ondersaten sulex aldair nyet en solden mogen genieten, en sal men hore borgeren ende ondersaten alhier oick nyet laten genyeten. Ende wie dese voirss statuten niet holden noch achtervolgen ende wolde van den guede, buyten der vryheyt gelegen, die sall onterfft wesen van alle den gueden, bynnen der vryheyt van Campen gelegen, tot behoeff desghenen, diet aehtervolgen wolde, ende by eene pene van twee hondert Vrancrijcsche schilden tot der scepen claringe, tot der stadt behoeff. Van der wroeghinge van den zeente. De plicht der burgers om te wroegen op de seend wordt geregeld overeenkomstig de regeling om de wacht te houden; uit één huis zal maar één wroeger opkomen en men komt niet weer aan de beurt, vóór dat men de gansche stadswijk (espel) gehad heeft. 22. Voert hebben scepen ende raet ouerdragen, dat die wroghenge van der zeente omghaen sal gelijc der wachte, meer wt enen dake en sal nyet dan een wroegher ghaen, ende die ghewroecht hebben, die en zoelen nyet meer wroeghen eert al ommecomen is van den espelen. Ontwerp-Stadregt van Campen, van Herman Croeser, 1561 (in Ov. Stad', Dijk- en Markeregten, Vereen. Ov. Regt en Gesch.). Hoe men een vereeniging moet dagvaarden. 27. p. 14. Als men enyge communiteit off gemeenschap, als ene gilde off dergelijcken, laeden will, soe is genoech dat men den gildemeysters off oeuersten, een off twee, laede. de blëcourt, Bewijsstukken Kort Begrip, II. 7 98 OVERIJSEL (KAMPEN, 1561). Tegen een Overijselsch dienstman (ministeriaal, edelman) mag men niet procedeeren met „besate", tenzij hij handel gedreven heeft met een burger van Kampen of jegens dezen een (onrechtmatige) daad deed. Wie niet ten minste één strijdros houdt, zal niet als ministeriaal berecht worden en tegen hem mag men procedeeren met ,,besate". 12, 14. p. 20. Een des lants van Oeuerijsels dienstman mach men niet besaten, vthgesondert van handelingen ende contracten, mit deser stat burgern off inwoeners geholden, off van daet, op sie angewent. 12, 14. p, 21. Oeck sall die geen dienstrecht genieten wie niet ten minnesten een reijsich peerdt hold; dan sall men die als andere gemene lude besaten. Wat goede titels van eigendom zijn. 64. p. 57. Wie eygendom enyger haeue off guedt heft te bewysen, die sall ierst bewysen den titell, wie sulck haeue off guedt an hem gekoemen sy off hy die gekoft, geerft, gewisselt, in bestetenisse ende mit hylicxvoerwerden off lehensgewyse inhebbe, off doer enen anderen redelicken, oprichtegen contract, maechgeschiet off enyge oeuerganck off testament off lesten willen, van enen anderen, die sulcx mit gueden titell beseten hedde, hem oeuergegeuen, off wie hij daer angekoemen is. Acquisitieve verjaring door 30 of 40 jarig bezit, of door bezit, van welks begin geen heugenis meer is. 62, 64. Ende is niet genoech toe bewysen, dat sijn naeste voergenger, inhebber derseluer haeue off guets, alleen dat ingehat heb ende daervoer geacht ende geholden gewest, dat dieselue des een heer gewest sy; daermit is die heerschapt, eijgendom off gerechticheit niet bewijst, het worde dan voergebracht ende were bewijst dat syne voergengeren ende hy sulck guedt xxx off xL iaeren, off soe veel tijts, der anfanck ende beginsell niet were in menschen gedencken, ingehadt ende beseten hedden. Eygendom der gueder sall durch warafftige openbaer clausulen ende niet durch gemenen gerucht off achtinge off doer beteyckenen bewijst worden. Boedelafstand, door een weduwe, die vóór de baar uit gaat en de sleutels op het lijk van haar man legt. 39. p. 99. Een vrouwe, die voer die baere wtgaen wül, dat eene maniere is cessionis bonorum, die sall alle sloetelen op dat lijck OVERIJSEL (KAMPEN, 1561). 99 leggen, ende eer dat wtgedraegen word wt dat huijs gaen, ende daermit sall sie vry sijn van wtgeclopt te worden voer schulden, staender ehe gemaect, ende sall dan in dese stat blyuen ende woenen moegen. Onroerend goed mag pas geëxecuteerd worden als er geen roerend meer is, en dan in den stadswijnkelder bij de brandende kaars; allen, die eenig recht op het onroerend goed hebben, moeten dan aangifte doen. Den kooper wordt dan zegel en brief gegeven. Regeling van de verdeeling der opbrengst. 158. p. 100. Daer gene roerende ende beweechlicke guederen, dan leggende ende onroerende guederen sindt, so sal men an die onroerende guederen dreemael nae den anderen van xiv daegen tot xiv daegen panden. Were oeck die heer der guederen enen gast off offwesich, soe sall men hem ene wete schryuen, om te koemen sijn guedt toe verdedingen. Wust men denseluen niet te vinden, soe sall men die wete voer der stadhuys, voer die bruggepoerte ende die twee principaele desser stats kercken opslaen. Nae sulcke anpandinge, diewyle dat die weete gaet, sullen dree verkundingen op drie Sonnendaegen van xiv daegen tot xiv daegen van der stat loyue durch enen stadtdiener gedaen worden mit schriftelicke opslach voer die plaetsen, als gesacht, ende oeck één voer dat huys (waer men een huys vercopen sall), mit der stat wapen onder die schrift gemaelt, daerin geset sall worden, dat men sulcken huys, erue off 75. liggende guedt in der stat wijnkeiler by die keerse nae der stat recht op enen seeckeren wtgedructen dach opslaen ende vercopen will, mit waeminge, dat alle die op sulcken huys, 79. erue off guedt enyge rente off gerichticheyt hebben, by den opslach koemen ende geuen oer rente ende gerechticheyt, van 78. dienstbarheit off anders, an. Op den anbestimpten dach koemen die hoeftlude des espels, daerin dat huys off erue gelegen is, in der stat wijnkeller ende slaen dat op ende vercopen dat by die keerse. Wie oeck, eer die keerse den slach gegeuen heft, niet gekoemen were ende syne gerechtich(eij)t daer gedaen, verliest syne rente ende gerechticheit. Doch mach die inlendighe binnen een vierendeel jairs ende die vthlendige binnen iaer ende dach dan noch komen ende word syner gerechticheyts haluen gehoert, doch moet hy ierst die gerichtlicke onkosten, voer ende in die vercoepinge by der keersen gedaen, offdoen ende betaelen. 100 OVERIJSEL (KAMPEN, 1561). Als die keerse den slach gegeuen heft, brengen voergeroerte hoeftlude op den iersten rechtdach daernae den raedt an, wie die coep gegaen ende wat onkosten daerop geuallen sindt. Daernae doen dieselue hoeftlude den coper opdracht ende geuen hem daervan segel ende breue. Ende betaelt die coper • ierst die gerichtlicke onkosten, daernae den schuitheren, die dat veruolch gedaen heft. Waett daer dan oeuerblijfft, dat kompt den schuldener ten lesten. Algeheele huwelijksgemeenschap. 34, 38. p. 115. Daer gene hijlicxvorwerden gemaect sind, sullen man ende wijff nae ommeganck eens iaers, sess weecken ende in dagen ten haluen guede sitten, oeck genieten ende draegen halue winsell ende verloss. Dan worde dat bedde binnen die tijt durch doodt geschoert, so sall elck mit den synen offgaen. Ende koemen in die gemeenschap niet allene die angebrachte, dan oeck alle andere staender ehe anuallende guederen. Ende daer gene hylicxvorwerden sind off niet wie geboert, gemaect, sal men niet genieten des naemens ende vryheijden der rechten, genoemt te Latijn priuilegia dotis ende propter nuptias donationis. Daer oeck hylicxvorwerden opgericht sind, wat staender ehe gewonnen off verloeren word, is halff ende halff, het were dan anders in die hylicxvorwerden versien. Morgengave. Wanneer die brudegom syne bruyt, naedat hy se beslapen 29. heft, enyge morgengaue gift, die sall betaelt worden, wan sie verschijnt, alleen wt des brudegoms guederen, die sulcke gaue gegeuen hadde, het were dan anders wtgedruct. 29. Desse morgengaue is doodt ende to nyete wan die bruyt van den brudegom, oeren man, gebaert heft een kynt, dat ludende stemme gelaten heft. 29. Desse morgengaeue is die brudegom niet schuldich, wan hy die bruyt oeuerleeft, hy will se dan willich betalen. 29. Morgengaue, die niet verbreeft ende versegelt noch in der stat boeck geteijckent is, off bij gicht van tween schepenen nyet bewesen wordt, sal men nyet schuldich sijn tbetalen. Uitboedeling; huwelijksvoorwaarden. 38, 180. Indien eestuer off bruydgaue, genoemt dos, dem man mit recht offgewonnen off voerontholden worde, so mach die man OVERIJSEL (KAMPEN, 1561). 101 sich des beclaegen tegen syner vrouwen vader off tegen syn echte huysfrouw off tegen oeren vrunden, die sulcke eestuer geloeft ende gegeuen hedden, off tegen derseluer eruen veruolgen die toegesacht eestuer. Donatio propter nuptias; huwelijksvoorwaarden; uitboedeling. 38, 142, Her wederom waer die vrouwe oer wedom, wedergaue off 180. lijfftocht, genoemt donatio propter nuptias, ontvreemt worde, mach sie claegen tegen oeren man off den, die sulcke gaue, wedom off lijfftocht geloeft off gegeuen hedde, off derseluer erffgenamen. Huwelijksvoorwaarden, na 't huwelijk aangegaan. 38. Wair geene hylicxvorwerden voir die ehe opgericht weren gewest, sal men noch die moegen staender ehe by vrunden ende maegen ten bijden syden oprichten, welcke allene den contrahierenden personen ende oeren erffgenamen, nyet vreemden, preiudicieren sullen moegen. Vervreemden of bezwaren van het aan de vrouw toebehoórende aangebracht goed kan slechts door man en vrouw tezamen en onder toestemming van 2 harer bloedverwanten rechtsgeldig geschieden. 32, 56*. p. 118. Die man sall der vrouwen angebrachte guedt niet verbrengen, aheneren ende verwteren off beswaeren moegen, oeck mit der vrouwen consent, sonder tweer oerer naesten vrunden off des gerichts daertoe wtdrucklick versochte bewiJliginge. Man, of vrouw, die achterblijft, heeft geen recht op voordeel, als er kinderen in leven zijn. 177. p. 122. Als man ende wijff durch den doodt gescheyden syndt, achterlatende geboerte, weren daer gene hylicxvorwerden, so sall die vader off moeder int deelen mit die geboerte geen vordell hebben, het were oer dan van den man off wijff gegeuen, als recht is. Legitieme portie voor de rechte nederdalende lijn bedraagt x/3 of 1/.i; recht tot aanvulling van wat er aan ontbreekt; de legitieme moet onbezwaard zijn; zelfs al was een kind het vruchtgebruik van al het goed gemaakt, dan heeft het bovendien recht op de onbezwaarde legitieme portie. 189. p. 143. Nymant mach so sijn guedt vermaecken, off hy moet syne kinder, daeronder oeck kintskinder in gebreck oerer oldren 102 OVERIJSEL (KAMPEN, 1561). verstaen worden, laten an syne samentlicke guederen, die schulde ierst offgetogen, oer wetlicke off geboerlicke andeel, genoemt legitima; anders word die vermaeckinge gants van onweerden. 189. Die legitima is, daer vier kinderen off daer onder sind, dat derdendeel der nagelaten guedern. Ende daer meer sind dan vier, die helfte. 189. Indien die olderen oere kinderen gegeuen ende besettet hedden etslick guedt, dat min beliepe dan die legitima, so sal dieselue van dat ander guedt verheelt ende vervult worden. 189. Dese legitima mach durch den oldern in oeren wtersten wille niet beswaert worden; ende, off die beswaert were, sall die beswernisse daer offgedaen worden. 142, 189. Wanneer een kynt oeck an all syner oldern guedt die lijfftucht gelaten weer, mach dat kint all euenwell van den eygendom der guedern so veel offtrecken als die legitima beloept, daerin men doch mede rekenen moet den eygendom van sulck guedt als hy voer die legitima beholt mit derseluer stocken ofte parcelen lijfftucht bij den anderen. De erfgenaam, met uitkeering van legaten belast, mag de quarta Falcidia aftrekken; doch niet als hij geen erfgenaam bij inventaris zich heeft verklaard of als de legaten tot liefdadige doeleinden zijn gemaakt of de erflater den aftrek heeft verboden. De quarta Trebellianica mag steeds worden afgetrokken; dezen aftrek kan de erflater niet verbieden. 187. Wanneer die testatoer, gemaect hebbende in sijn erffgen. syne erffnisse seer mit vermaeckinge ende legaten beswaert heft, so moegen die erffgenamen van die legaten so veel offtrecken, dat sie dat vierendeel der erffnisse beholden moegen, welcke vierendeel word Falcidia genoemt. Dit vierendeel mach die erffgenaem niet offtrecken, wanneer hy geen erffgenaem by inuentario sich verclaert heft; item wanneer die legaten ende vermaeckinge geschiet sind tot guedige ende erbarmlicke saecken, genoemt ad pias causas; item wanneer die testamentmaecker sulcx off te trecken verhoeden heft. 188. Wan een testatoer erffgen. gemaect ende den heft besweert off beuoelen syne verlatene erffnisse andern puerlick ende van stonden an off een wyle tijts daernae oeuer te leueren, so mach die erffgen., als hy die erffnisse enen anderen ouerleueren sall, dat vierendeel, genoemt Trebellianica, van den samentlicken OVERIJSEL (KAMPEN, 1561). 103 erffguederen trecken ende beholden. Ende dit vierendeel mach die testatoer den erffgenamen off te trecken niet verbieden. Tot verguedinge desses vierendeels moet die erffgen. reeckenen die offnuttinge der erffnisse, nadat die saecke in recht gehangen. De legitimaris geniet bovendien de Trebettianique portie. 189. Ende kan komen, dat te samen ende te gelijck die legitima ende Trebellianica offgetogen worden moegen, neemlick als die testamentmaecker syne kinder erffgen. gemaect ende die besweert off beuolen heft op etlick beding ende conditiën off nae een seecker tijt nae oeren doodt off waer sie sonder lijfseruen storuen, die erffnisse andern te oeuerleueren off te laten, off dat sijn erffnisse dan op andern vallen sall. Wanneer dan die conditiën geuallen off die tijt is verschenen, moegen die kynder off oer erffgen., den sulcx verlaten off transportiert were, die legitimam ende Trebelhanicam, maekende tsamen die helfte off meer der verlatene erffguederen des testatoers, offtrecken ende beholden. Ook de opgaande lijn heeft recht op legitieme portie. 189. Desgelijcx mach nymant synen vader, moeder, oldevader off oldemoeder onteruen; dan moet denseluen oere legitimam laten. Tot zijn 18? jaar staat men onder voogdij. 24, 41. p. 162, Alle mans- ende vrouwen-personen, onder XVIII iaeren olt, behoeuen nae deser stats gewoenten momberen, konnen oeck niet sonder dieselue handelen. Reëele executie. 75. p. 173. Wie eenen anderen itwes onder den leuendighen gegeuen heft, die mach mit recht tot leueringe gedrongen worden. Onroerende zaken (goederen en rechten). 46, 78, p. 177. Onbeweecblike off liggende gueder hieten die van oer 79. selfs natuer onbeweechlick sind, als huys, hoff, erue, landt ende dergelijcken; item iaerlicke thins ende rente; item dienstbarheit ende gebruick off nuttinge van onbeweechlicken 142. guederen, als lijfftucht; item gerechticheiden, die onbeweechlicken guederen anhangen off dieselue te naeuolgen voergenomen moegen worden, seruitus genoemt; item gueder, die in ewighe 104 OVERIJSEL (KAMPEN, 1561). off erffpachtinge wtgedaen sind off des menschen leuenlang ende dergelijcken. Plichten van den verkoof er: verborgen gebreken. 167. p. 185. Indien die vercoper den coper toegesacht, dat die haeue off dat guedt, als hy verkoft, guedt sy, ende leuert hem anders, so mach die coper den coep offslaen, dan wanneer hy dat gekofte guedt ontfangen heft, moet hy den coep holden ende mach niet terugge, ten were, dat die onduechde niet oegenschijnück were, noch van stonden an sich toende. Wanneer oeck sulcx niet versproecken ende bedinct were, so most noch die vercoper guede waere ende die coepmans-guedt were, met quade ende verdoruen, leueren; ende mach die coeper den vercoeper sulcx binnen acht daegen weder leueren. Mede-erfgenamen en mede-eigenaren kunnen slechts hun aandeel verkoof en. 67. p. 188. Wanneer een rniterue off geselle guedt off haeue, daeran andere deel off gemeenschap hedden, ver kof te sonder bewüliginge syner miteruen off geselle, dieselue coep sall niet wyder bynden off cracht hebben dan so veel als den vercoper tot synen andeel an sulcke verkofte haeue off guederen geboert. Niemand kan gedwongen worden zijn aandeel in de gemeenschaf te verkoof en, tenzij het goed ondeelbaar is. 67. Off oeck die merendeel een gemeen guedt vercopen wolden, so veer dat deilbaer is, konnen sie enen, die sijn deel niet offstaen will, dat syne te vercopen niet dringen, het were dan so geschaepen dat men dat anders niet dan heel ende gants vercopen konde, als een peerdt, koe ende dergelijcken, daer een dan den andern dat guedt off haeue setten off dat merendeel dat minre om gelijck te vercopen tot trecken mach, ende oeck als gesacht in den titel van erffguedt to deylen. De regeering der stad mag wel het goed der stad verkoofen. 27, 17. Dan haeue off gueder, die onse stat off gemeent in geselschap toekompt off verplicht sind off worden, moegen onser stat officieren off dieners onuerhindert enyger gemeenschap gar ende gants verkopen. OVERIJSEL (ZWOLLE, 1230). 105 Stadbtief van Zwolle van 1230, Aug. 31 (ed. Telting, Stadboeken van Zwolle, Vereen. Ov. Regt en Gesch.). Aan ridderen, schepenen en gemeene ingezetenen van het dorp Zwolle geeft de Bisschop van Utrecht het recht deze plaats te ommuren en die ommuurde plaats wordt volkomen vrij gemaakt (van hoorigheid) en aan de inwoners het zelfde stadsrecht gegeven, dat Deventer heeft, doch het strekt zich niet buiten de muren uit en 3 met name genoemde personen worden vrijgesteld van alle diensten, behalve van gewone stadsdiensten. 17. Willibrandus, Dei gratia Traiectensis episcopus, omnibus presentem paginam inspecturis salutem in Domino. Vt ea, que aguntur in tempore, processu temporis non vanescant, debent a voce testium et a litterarum apicibus accipere firma- 14. mentum. Cum itaque dilecti nostri milites, scabini et universus populus ville de Suollis predecessoribus nostris a longis retroactis temporibus seruitia fidelia impenderint ac devota, id fideliter circa nos obseruantes in vrgenti necessitate ecclesie Traiectensis contra Drenthones videlicet, et maxime in edificacione castri Hardenborg, ad cuius operis nostri consummationem largas et sumptuosas contulerunt pecunias, nos eis pro beneficüs ecclesie nostre impensis respondere volentes, prout nostrum condecet honorem, personas ipsorum et locum promouere decreuimus cum effectu eorumque precibus inclinati, de consilio prelatorum et ministerialium ecclesie nostre, ipsis liberam concedimus potestatem de predicta villa Swollensi oppidum faciendi illudque muniendi fossatis et plancis siue muris ad ecclesie nostre et suum commodum et honorem. Insuper vt idem oppidum in rebus suscipiat incrementum et in eo populus fidelium augeatur, nos, de consilio prelatorum et ministeriaUum predictorum, prefatum oppidum perpe^tuo 16. libertamus, oppidanis ipsis omnia jura, que Dauenxrienses a nostris antecessoribus rite hactenus habuerunt, _px certa scientia concedimus et donamus; sed libertas et jurisdictio eiusdem oppidi extra munitions terminis nullatenus extendetur, hoe adiecto, quod Johannem de Ostendorp, Johannem et Andream de Middelwic necnon domos ipsorum in Ostendorp et Middelwic ab omni exactione et servitio eximimus, excepto servitio, quods cum oppidanis predicte oppidi sunt facturi. (Post alia.) Acta sunt hec Davantre anno Domini M° ducentesimo tricesimo pridie Kal. Septembris (caeteris omissis). 106 OVERIJSEL (ZWOLLE, ± 1325). Stadboeken van Zwolle (ed. Telting, Ov. Stad-, Dijken Markeregten, Vereen. Ov* Regt en Gesch.). Stadboek I van ± 1325. Voordeel van man of vrouw, die geen kinderen nalaten. 34. Item dit is ene sceidinghe tuschen man ende wijf, die sonder kinder sijn: alse hore een steruet, is dat sake dat die vrouwe 177. steruet eer dan die man, so sal die man te voren hebben alle die cledere, die to sinen liue ghesneden sijn, ende sijn wapen; daerna sal men delen der vrouwen cleder, die daer doet is, ende al goet dat daer is, dat eruen mach ghelike eighenen 34. tuschen dien man ende dier vrouwen erfghenamen al ghelike. Is dat die man steruet eer dan die vrouwe, so sal die vrouwe 177. te voren hebben al die cleder, die to horen üue ghesneden sijn, ende daerna so sal men delen des mannes cleder ende sijn wapen ende al goet dat daer is, dat eruen mach ghelike eighenen 34. tuschen der vrouwen ende des mannes erfghenamen al gheüke. Voordeel voor den naasten mannelijken erfgenaam des mans, mits burger van Zwolle zijnde. 177. Maer waer dat sake dat des mans erfghename een gast ware van buten, so soude sijn deel van den wapene comen op sijn naeste lijf, die manhouet ware, die borgher is te Swolle. Vort ghesteente, golt ofte siluer, gheslaghen ofte ongheslaghen, dat sal men delen ghelike coepscat. Krachtproeven, af te leggen door personen, die op hun ziekbed willen beschikken over hun goederen door testament of schenking of verkoop. 182. 36. Item enich onse borghere, man ofte vrouwen, die siec werden, achter dien dat se comen binnen horen vier stapelen, ende sullen se daerna ghiftinghe maken ofte coep buten hores eruendes hant, so sal een man also machtich wesen, dat hi twe schepen halen moghe laten; ende so sal hi hem seluen cleden ende scoen ende sal opstaen ende nemen een swert ende tien dat ende slaen daer drie slaghe mede; als hi dat ghedaen heuet, so mach hi wal stadichede doen mit cope ofte mit ghiftinghe voer dien schepenen. Ene vrouwe, die coep ofte ghiftinghe maken wil, die licht binnen horen vier stapelen, buten hores eruendes hant, die sal also machtich wesen hores liues, dat se overijsel (zwolle, ± 1325 en 1794). 107 mach halen laten twe schepen ende so sal se hoer seluen cleden ende scoen ende sal opstaen ende nemen enen spinrocken ende spinnen drie vademe, eiken vadem eenre ellen lanc; ende wanneer dat se dat ghedaen heuet, so mach se wal stadichede doen voer dien schepenen van cope ende van ghiftinghen. Huwelijksvoorwaarden moeten binnen 't jaar van het sluiten van 't huwelijk in geschrift gesteld worden; geschiedt dit niet, dan is al het allodiale gemeen. 38. 70. Item waer man ende wijf verghaderen in echtscap, die zolen van oeren vorwaerden, daer sy mede verghadert sijn, binnen den ijrsten jaer open brieue daervan maken. Waer des niet ghedaen en worde, wanneer dan oere ene storue, soe solde 34. oere beider goet in samwinninghen ghaen, ende al goet dat erven mach ghelijc eyghen, dat solde men ghelijc deylen. Stadrecht van Zwolle, 1794. Deel I. Titel II. Van burgers en burgerrecht. Groot- en klein-burgerschap en hoe het wordt verkregen. 17. I. Het burgerschap deser stad is tweederlei, het groot en het klein, wordende beiden verkreegen door geboorte, vrijwillige gifte of koop, zullende dan nog diegene, die het burgerrecht door koop bekomt, binnen een vierendeel jaars in de daad met de wooninge alhier moeten komen, of zal, bij nalaatigheid daarvan, gehouden worden, als of hij nooit het burgerschap gewonnen hadde. Waarin het groot-burgerschap bestaat. 17. IV. Het groot-burgerschap bestaat in het genieten van alle burgerlijke privilegiën, vrijheeden, en het gebruik van de stads-weide of -marsch, mitsgaders keurbaar te zijn in den raad en de gezwooren gemeente, invoegen als hiervooren in den titel van burgemeesteren, schepenen en raaden en gezwooren gemeente vermeld is. Vererving van het burgerschap. 17. VII. Het verkreegen burgerschap, groot of klein, vererft respectivelijk van den vader, alhier woonachtig, op de wettige kinderen, na den koop gebooren. 108 overijsel (zwolle, 1794). Slechts Raad en Meente tezamen kunnen iemand tot groot-burger maken. 17. VIII. Het groot-burgerschap zal aan niemand dan door raad en meente mogen vereerd worden. Waarin het klein-burgerschap bestaat. 17. X. Het klein burgerschap bestaat in het genieten van alle dezelfde privilegiën en vrijheeden als het groot, uitgezonderd het gebruik van de stads-weide of -marsch, en de keurbaarheid in den raad en de gezwooren gemeente, volgens den 4. artijkel hier vooren. Welke rechten voor Roomschgezinden en Joden uit 't burgerschap voortvloeien (11, 12). 17. XI. Ook zullen de Roomsgezinden voor dezelfde somme en op dezelfde facile wijse deser stads burgerschap mogen winnen als die van andere gezinten; en zullen zij mede tot procuratoren in de respective gilden kunnen en mogen verkooren worden, mits dat hun getal onder de procuratoren altijd minder blijve dan het getal der Gereformeerden. 20. XII. De admissie van die der Joodsche Natie tot het winnen des burgerschaps zal staan ter arbitragie van schepenen en raaden, om daaromtrent naar bevinden ten meesten dienste der stad te disponeeren. Deel III. Titel V. Van versterfrecht. Hoe tinsgoed, dat van de abdij te Essen tegen tins gehouden wordt, vererft. 82,84,174. XV. Van tinsgoederen der abdisse van Essen trekt de oudste mannelijke erfgenaam, en, bij gebrek van mannelijken erfgenaam, de oudste vrouwelijke erfgenaame van die zijde, waarvan het goed gekomen is, een vierde deel der waarde vooruit, terwijl de drie andere deelen in de gemeene verdeeling komen, maar indien dat goed niet wel gesplitst kan worden, zal men ander goed daartegen zetten; en zijn 'er onder de naaste erfgenaamen geene van die zijde, waarvan het goed gekomen is, zoo zal hetzelve vererven gelijk eigen goed op de naasten van de andere zijde, met dit onderscheid dan nog, dat, als dat overijsel (zwolle, 1794). 109 goed niet wel kan gesplitst worden, de oudste van de erfgenaamen van die zijde, vanwaar het goed niet gekomen is, hetzelve tinsgoed behouden mag, en aan de andere medeërfgenaamen hunne aandeelen met ander eigen goed toedeelen. ,84,174. XVI. Alle tinsgoederen der abdisse van Essen, in Mastebroek gelegen, vererven gelijk eigen goed. Titel IX. Van boedelhouderschap, erfhuisrecht en boedelscheidinge. De langstlevende der echtgenooten van rechtswege boedelhouder of erfuiter (IJ; hoe lang dit duurt en hoever de aansprakelijkheid van den boedelhouder gaat (2); waarin het boedelhouderschap bestaat (3). 199. I. De langstleevende der echtelieden, in of buiten gemeenschap gezeten hebbende, zal van des eerstgestorvens geheele nalaatenschap, onaangezien de natuur en gelegenheid der goederen, boedelhouder en erfuiter wesen. 199. II. Het recht van boedelhouderschap zal, ingeval 'er geen ander huwelijk tusschen komt, duuren tot dat 'er door den langstleevenden en des eerstverstorvens erfgenaamen behoor- 196. lijke scheidinge en deelinge is opgerigt, zoo nogthans dat de boedelhouder of boedelhoudster ook na de scheidinge altijd voor de schulden aanspraakelijk blijft, behoudens zijn of haar regres tegens des overleedens erfgenaamen. 199. III. Hetzelve recht zal daarin bestaan, dat de langstleevende de bewaaringe, het bewind en possessie des geheelen boedels in dien tusschentijd zal behouden eveneens alsof de eerstgestorven nog in leven was. Titel XI. Van issu- of exugéld. j Al of niet heffing van exuegeld bij vererving, verhuizing, verkoop. 17, 19. I. In dese stad, derzelver vrijheid en schoutambt zal van alle gereede en ongereede goederen, 1°) op vreemde en uitheemsche persoonen, 't zij bij versterf, uitersten wille of anders verervende, 2°) gelijk ook van gereede goederen en kooppenningen van ongereede goederen, persoonen welke alhier woonen, 't zij burgers of ingezetenen toebehoorende, doch met de woon naar elders vertrekkende, 110 overijsel (zwolle, 1794). 3°) of elders woonende en vaste goederen alhier bezittende, bij verkoop derzelver, geen issu- of exugeld betaald nog gevorderd worden, tenzij dezelve woonden op of vertrokken naar plaatsen, daar onse burgeren en ingezetenen 't zelve verpligt zijn te betaalen en het van hun gevorderd wordt, wanneer daarvan alhier zooveel ten voordeele van dese stad zal betaald worden als te dier plaatse van onse ingezetenen geheven wordt. III. Van het overleveren van voorschreeven attestatie zullen nogthans bevrijd zijn de burgeren en ingezetenen der hoofdsteden en der geheele provincie van Overijssel mitsgaders diegene, welke op plaatsen woonen of naar plaatsen vertrekken, waarmede dese stad overeengekomen en verdraagen is, om hetzelve over en weder niet te vorderen. Titel XII. Van verkoop, overdragt, en waaringe. Vernietiging van de koopovereenkomst op grond van dronkenschap is mogelijk, mits ze niet ten overstaan van 't gerecht is gesloten. 165. II. Wanneer een der contrahenten bewijst ten tijde des koops zoo dronken te zijn geweest, dat hij zijn verstand niet ten vollen magtig was, zal dezelve, wanneer hij den koop of verkoop niet meent te houden, binnen tweemaal vier en twintig uuren, nadat hij, nuchteren zijnde, van den geslooten koop kennis heeft bekomen, van zijn berouw en het vernietigen van den koop denunciatie moeten doen, of zal anders dit contract voor bestendig worden gehouden, gelijk ook, niet tegenstaande de exceptie over dronkenschap, alle koopen bestendig zullen zijn, die gerichtelijk zijn geschied. De eigenaar, die hem ontstolen roerend goed terugvordert, behoeft aan den houder niet den koopprijs te voldoen, zelfs niet als 't op een weekmarkt in 't openbaar was gekocht (8), doch is het op een vrije jaarmarkt ter goeder trouw gekocht, dan moet de koopprijs wèl worden vergoed (9). 65. VIII. Die gestolen goed, schoon onwetende, koopt, is verpligt hetzelve aan den eigenaar weder te geven, zonder den betaalden prijs terug te ontvangen, al was het op de gewoone weekmarkten openbaar verkocht, en al was het meermaalen verhandeld, voorbehoudens aan een ieder kooper zijn regres tegens zijnen verkooper. overijsel (zwolle, 1794). 111 65. IX. Doch het geen men gewoon is op de vrije jaarmarkten te verhandelen en aldaar was verkocht, kan, al is het iemand ontvreemd, niet worden terug gevorderd van den kooper, in goede trouw zijnde, dan tegen betaaling van deszelfs uitgegeven geld, zonder rente. Levering van onroerende allodiale zaken kan (buiten de gevallen van overgang krachtens erfrecht, huwelijksvoorwaarden of zoenverdragen) rechtsgeldig slechts met gezegelde brieven van schepenen, en in het schoutambt Zwollekerspel van schout en 2 keurnooten, geschieden; van leen- en hofhoorige goederen geschiedt het rechtsgeldig slechts voor den leenheer of den hofheer (24); hypotheken en andere zakelijke lasten worden op dezelfde wijze gevestigd (25); doch cessie van eens gevestigde hypotheken en lasten kan bij overgifte van hand tot hand van den gezegelden brief en gewone onderhandsche verklaring van den cedent (26). 75, 174, XXIV. De eigendom van vaste goederen gaat, buiten het 175, 196, versterfrecht, of wettig testament, huwlijks-voorwaarde, moet38. zoen en maagscheidinge, niet over zonder gerichtelijke overdragt, die omtrent allodiaale goederen in het stadsgebied zal geschieden voor twee heeren schepenen, bij brieven, door een secreetaris geteekend en met de uithangende segelen der beide schepenen bekragtigd, en in het schoutambt voor den scholtus en twee keurnooten, wordende daarvan opgerigt brieven door den scholtus en transportant of den gerichtschrijver of iemand anders, naamens dezelve, geteekend, en 115. met beider segelen voorzien; terwijl ten aanzien van leen- of 16. hofhoorige goederen zulks geschiedt bij den leenheer of hofrichter naar derzelver coutumes. 149. XXV. Gelijk op dezelfde wijze geschieden alle hypothecatiën 16, 115. of bezwaaren, waardoor de vaste goederen worden geaffecteerd. XXVI. Doch wanneer de een aan den ander zijne eens wettig gevestigde hypotheeken ofte ook obligatiën, zoo gemeene lands162. als andere, cedeert en overgeeft, zal zulks mogen geschieden bij overgave van den besegelden brief of obligatie en handteekening van den transportant, waarbij hij bekent dezelve aan den cessionaris over te draagen. 112 overijsel (ommen, 1248; ootmarsum, 1314). Stadvegt van Ommen, 1248, Aug. 25. (ed. Ov. Stad-, Dijk- en Markeregten, Vereen. Ov. Regt en Gesch.). De Bisschop van Utrecht geeft aan de inwoners van de stad Ommen dezelfde vrijheid als de stedelingen van Deventer, Zwolle en Kampen van zijn voorgangers hebben verworven en verklaart de inwoners dier stad vrij van hoorigheid. 17. Otto, Dei gratia Traiectensis episcopus, omnibus praesentia • visuris notum facimus, quod omnibus hominibus praesentibus et futuris, inhabitantiDus oppidum nostrum Ommen, libertatem talem, qualern oppidani nostri Daventrienses, Swollenses, Campenses habent a nobis et praedecessoribus habere consueuerunt, propter bonum et utilitatem nostrae Traiectensis ecclesiae de prouido consilio nostrorum fidelium liberaliter 16. contulimus et ipsum locum Ommen liberum ordinamus, mandantes singulis et uniuersis, ne quis contra libertatem, praedictis hominibus et loco a nobis concessam, venire praesumat, sed apud singulos inhabitatores loei volumus expediri et fideliter promoueri et haec omnia inuiolabiliter praecipimus obseruari. Datum et actum Vullenho anno Domini mülesimo ducentesimo (quadragesimo) octauo feria tertia in crastino Bartholomei, praesentibus Gerhardo de Deisten, praeposito Dauentriensi, H., capellano nostro, S. de Vorste, P. de Putten, Stephano, castellano Couordensi, S. de Gernere, sculteto Sallandiae, Sigero, sculteto de Vullenho, Bs. Boadings, S. de Gernare, militibus, et alis quam pluribus. Stadregt van Ootmarsum, 1314, Dec. 11. (ed. Ov. Stad-, Dijk- en Markeregten, Vereen. Ov. Regt en Gesch.). De Bisschop van Utrecht geeft aan de stad Ootmarsum het recht van weekmarkt en van jaarmarkt, op dezelfde wijze als andere steden van 't bisdom het hebben. 17. Nos, Guydo, Dei gratia episcopus Traiectensis, notum facimus vniuersis, ad quos presentes littere peruenerint, quod nos de consilio fidelium nostrorum pro emendatione ville nostre de Oitmershem, que ab ohm ius et libertatem habuit, que dicitur wigbilderecht, concessimus et in hiis scriptis concedimus incolis ipsius ville ius et libertatem habendi perpetuo forum overijsel (ootmarsum, 1314; steenwijk, 1327). 113 ebdomedale singulis terciis feriis in ebdomada et forum annuale die Dominica singulis annis post Natiuitatem beate Marie virginis proximo occurrente vno die ante et vno post dictam Donünicam duraturum, sub eo iure et libertate, quo seu qua oppida ecclesie nostre Traiectensis forum ebdomedale et annuale consueuerunt habere. In cuius rei testimonium sigillum nostrum presentibus litteris duximus apponendum. Datum anno Domini M°CCC° quartodecimo, feria quarta post beati Nycholai episcopi. Stadregten van Steenwijk, 1327, Juni 25. (ed. Ov. Stad-, Dijk- en Markeregten, Vereen. Ov. Regt en Gesch.). De Bisschop van Utrecht bevestigt het stadrecht van Steenwijk en verklaart dat Steenwijk hetzelfde recht zal hebben als Deventer, Kampen, Zwolle en andere steden over den IJsel. 17. Wy, Johan, by der genaden Godys Bisschop t' Utrecht, maeken kondt allen luyde, dat Wij onse guede luyden, schepenen van Steenwijck, alle haare stadsrechten ende vrijheyt, als sy van onse voervaederen, Bisschoppen t' Utrecht, gehadt ende gestedygt hebben ende gestediget myt deesen brieve, ende wille dat se gebruyckt als rechts, dat die van Deventer, die van Campen ende die van Swolle ende andere onse steden over Issel gebruiken. In oerkonde des brevis besegeit myt onse seegell; gegeven int jair ons Heeren duysent dry honderten de seevenentwintich, des Donderdagis nae Sinte Johansdach Baptiste, in de somer. Stadboek uit de 16e eeuw (ed. als voren)* Boek II. Krachtproeven, af te leggen door man of vrouw, die vruchtgebruik willen vermaken. 142, 182. 22. Een man, die lyfftucht wil maken, sal also sterck wesen, dat hy vanden bedde vp mach staen, sich sellff cleden ende schoyen, off hy ter kercken gaen wilde, daerenbouen een sweert wt der scheyden trecken ende houwen daermeede in vier hoeckenn des huyss ende int haell; dit also gedaen, mach hy lyfftucht maekenn. de blecourt, Bewijsstukken Kort Begrip, ii. 8 114 OVERIJSEL (STEENWIJK, 16E EEUW). 142, 182. 23. Een vrouwe sal so machtich wesen, dat sy van haer bedde vpstaen ende haer seluen cleeden mach, gelyck off sy toe kercken wilde gaen, ende neemen haeren spinrock ende spinnen drie vadem draets; alsdan mach sy lyfftuchtigen. Halve broeders of zusters erven als volle. 174, 178. 31. Een minssche is so nae the aruen vp syn halue broeder off suster, die van echten gaden geboren syn, als op syn voll broeder ende suster. . Een. basterd erft van zijn moeder even veel als een echt kind. 179. Een wyff is so nae tho aruen vp heur onnechte kint, dat se in geen ouerspell gewonnen hefft, als vp haer echte kindern. Een kindskind des erflaters sluit vader en moeder des erflaters uit en broeder of zuster des erflaters sluiten zijn grootouders uit. 174, 178. Een man off wyff is naher tho aruen vp haer kintskint dan vp vader ende moeder; oock is hy naerder tho aruen op syn broeder off suster dan vp syn oldevader off oldemooder. De grootouders des erflaters sluiten zijn oom of tante uit. 174, 178. Een minssche is naerder tho eruen vp syn oldevader off oldemoeder dan op syn oem off moye. Des erflaters ooms-, en tanteskinderen sluiten zijn oud-ooms en oud-tantes uit. 174, 178. Eennich man off wyff is naerder tho aruen vp syn oemoff moyenkinderen dan vp syn oldeoem off oldemoye. Des erflaters broers- of zusterskinderen sluiten zijn ooms en tantes uit. 174, 178. Ennich minssche is naerder tho aruen vp syn broeder- off susterskinderen dan vp syn oem off moye. Voordeel van den weduwnaar. 177. 33. Off enich man syn huisfrouwe offgestoruen waer ende die man dan den erffgenamen scheiding doen solde, so mach hy syn harnassen ende all wat hy tot tot synen lyff tho verweeren behoofftich is, tvoiren wtnemenn. OVERIJSEL (STEENWIJK, 16* EEUW). 115 Voordeel voor den oudsten naasten mannelijken erfgenaam, mits in de stad Steenwijk wonende. 177. 34. Ennich onser burger, die gestoruen, die sal alzulcke harnas ende wapennen als tot synem lyff behoort, aruen binnen onser stadt vp syn naesten manspersoon ende vp den oldeste, niett buyten onser stadt. Ende waert saecke dat hy geen mage van manspersoonen en hadde, soe sal men alzulcke geweer binnen onser stadt onsen borgeren vercopen tot kenningen der schepennen. Als de erflater vader of moeder heeft, sluiten deze zijn broers en zusters uit; zijn de ouders overleden, dan erven broers en zusters. (Anders Overijselsch Landrecht, II, 6, 5, Pag. 56.) 74, 178. 36. Ennich borger, die storue ende kinderen achterliete, ende die selue na dode haers vaders affliuich worden, sullen aruen vp haer moeder, die in den leuen gebleuen is. Insgelycks nae dode des moeders vp den vader; dan weeren vader ende moeder beyde affliuich geworden, so sal 't een kint vp den anderen eruen. Na doode van één der ouders mogen uitgeboedelde kinderen inbrengen in de ontbonden huwelijksgemeenschap en met hun broers en zusters de helft dier gemeenschap deelen (37), doch willen de uitgeboedelde kinderen er uit blijven, dan deelen de niet uitgéboedelden de help (38). 180. 37. Ennich borger, man off wyff, die in eestaedt kindern tsamen hebben, van denwelcken die sommigen beraeden synnt, ende dieseluen nae dode haerder olderen niitten onberaeden int arffhuyss ter scheyding wolde gaen, so sullen sy wedder inbrengen tgint sy ontfangen hebben, ende alsdan zullen die kinderen alle het goet midden entwe scheyden mitten olderen, die the lyue gebleuen syn. 180. 38. Waert saacke dat die voirss. beraeden kinderen haer hylixsgoet, hetwelck die olderen henluyden in den beraet voiruut gegeuen hebben, niet en wolde ther scheidinge brengen, so sullen die ander kinderen mitten anderen in der scheyding gaen ende het goed middels van een leggen, nae qualiteyt ende portie der guedern, int arffhuys synde. 116 OVERIJSEL (STEENWIJK, 16e EEUW). Is de langstlevende der ouders overleden, dan moet ieder kind, dat mee deelen wil in de erfenis, voor af inbrengen wat hij heeft gekregen bij het leven van de ouders. Wie niet inbrengt, deelt niet mee. Er is dus geen verplichte inbreng. 180. 39. Nae het afflyuen des lesten olders sal itlick kint wedder inbrengen, wes hy van synen olderen by haren leuen mach ontfangen hebben, eer hy mach ter scheiding comen. Alsdan zullen die kinderen van allen den goederen gelycke ryck weesen; ende well niett inbrengt, die en sall geen arffnisse ontfangen. Finium regundorum, hetzij na vererving of buiten elk erfrecht om; steen als grensscheiding. 40. Waer onsen schepennen ouer scheyding staen ende 67. geeysscht worden, hetsy van arffgoet off anders, daer sullen die schepennen van elck partye hebben twaeliff Engelsschen, ende daer zullen die schepennen den steen tusschen setten, so veer beiden partyen beliefft. Aanspraak op een erfenis binnen jaar en dag. 191. 41. Ennich man off vrouwe, die arffnisse anbestoruen is, die sal binnen iaers nae dode des verstomen die arffnisse veruolgen ende anspreecken, indien alzulck arffgenaeme binnen slants weere; ende weer hy niet binnens landts ende des niet en wuste, so kan hy niet versumen ter tyt hy binnen slands queeme ende dat weete; des by also hy alsdanne om die erffnisse niet en spraeke ende men hem ouergaen konde, dat hyt wuste, soe en solden die schepennen daer niet ouer rechtenn; ende wye die arffnisse bueeren sall, die darff geenn borge setten voer die schuilt, indien hy geguedet is, dat hy die schuit betaelen kan ende hem mitten guederen tho rechte brengen mach; anders so veer hy niet geguedet is, so sall hy borge setten voer den schuit, die men mit recht schuldich is. Als man en vrouw in gemeenschap zijn gehuwd, dan is er ook gemeenschap van aangewonnen goed, zelfs van aangewonnen leengoed, en dit vererft dan op de kinderen als allodiaal goed, met dien verstande dat de naaste leenvolger restoir moet doen; vererft het in de zijlijn, dan is er geen restoir verschuldigd. 34. 42. Ennich man off wyff, in echtschop vergadert ende in samwinnigen van guederen, die sy by beyder leuen winnen off coopen, htsy leen off ander goet, so datt sy, wanneer een van overijsel (steenwijk, 16e eeuw). 117 hoer versterue, so sal dat goet aruen als eygen goet, off men 113. sa] dat goet versetten mit ander goet nae gelegentheit des goets, ende die naeste van die sweertzyde sal dat leen besitten ende den anderen erffgenamen versetten als voirss.; ende waren daer geene kinderen, so sal dat leen wedder aruen, daert mit recht aruen sall nae gelegentheyt des guedes, ten were datter anders voirwarden van weeren mit opennen brieuen. Bij 2e huwelijk moet men binnen 't jaar inventaris opmaken van 't goed der voorkinderen. 36. 43. Waer man ende wyff in echtschup gaen, daer voerkinderen sint, zullen sy alsdan binnen iaers den voirkinderen haerr guederen bewysen voor den schepennen ende vrunden. Echtgenooten, in gemeenschap van goederen gehuwd, mogen hun gemeen goed niet vervreemden dan met beider toestemming en een vrouw mag geen onroerend goed of rente vervreemden zonder een voogd. 32. 44. Ennich man off wyff, die mitten anderen in echtschup ende samwinningen sitten, dyes hant en mach geen vertichtnisse doen van heuren gemeenen guderen buyten des anders consent, dat onstaeden doen mach an hoer erffnisse. Oeck en mach 23. noch vrouwe noch ioffrauwe geen erffnisse off renten vercopen, vertyen noch verliesen voer den schepennen off ennigen gerichte buyten haer momber, daer sy mit recht angecomen is. Aanspraak op een erfenis moet geschieden voor 't gericht van het sterfhuis. 191. 45. Waer een verstarff geschiett, dat sal men versoeckenn int starffhuyss, daer het verstarff geschiet is, ende onder den gerichte, dair het arffhuyss gelegen is. Boek III. Als men onroerend goed, in Steenwijk gelegen, wil verkoopen, en er 3 Zondagsche geboden over laat gaan, hebben inwoners van Steenwijk gedurende den tijd dat de geboden hopen, recht van voorkoop; maakt niemand van dit recht gebruik, dan kan het aan ieder worden verkocht (3); is het niet onder geboden gebracht, dan hebben Steenwijksche burgers recht van naasting, als de kooper een vreemdeling is (4). 75, 58. 3. Ennich erfflick goet, in onser stadt gelegen, dat men vercopen wil, dat sal men drie Sonnendaegen ouer die kerck 118 OVERIJSEL (STEENWIJK, 16e EEUW). proclamieren ende vpbieden laten, ende waert saacke dat nyemant van onsen borgers queeme, die goet copen wolde, so mach hy syn erffgoet vercoopen, waer hy wil, thott synen schoonste, ende geeuen den schepenen ten lesten booden eenen Vlemssche grootte tho oorconnde; ende so mach geene borger daernae den naesten coop neemen. 58. 4. Ennich arfflick goet, dat in onser stadt gelegen ende niet veyl geboden is ouer der kercken, wie voirss., ende wortet dan vercofft, onse borgers mogen den naercoop daervan neemen, dan terstondt den wincop ende den hoofftstoel betaelen vp sulcke daegen als dat arfflick goet vercofft is; ende weert saaken dat se den wincoop ende hoofftstoel niet en betaelden vp zulcke daegen als het vercofft is, so mach diegeene dat arffgóet beholden, die dat teuoren gecofft heefft. 58. Dit voirss. artyckel sal men also verstaen, dat geen gast noch buytenman en mach geen arfflick goet coopen1), dat niet veyl geboden en is, off onse borgeren moegen den naercoop nemen; dan coopt dat arfflick goet een borger, die mach geen anderen borger meedeneemen; anders solde dessen naeuolgende artyckel den voirss. contrarieeren. Niet hoorig goed mag niet aan hoorigen worden geleverd. 75, 16. 7. Onse burgemeisteren en zullen ouer geen ouerdracht staen van vryen goederen, dat hoerige luiden gecoft hebben. De eigenaar, die hem ontstolen goed opvordert, móet hem, die het op een openbare markt of op een vrij schip te goeder trouw kocht, den koopprijs betalen. Was de kooper te kwader trouw, dan vergoedt men hem niets; bewijsregeling. 65. 14. Ennich onser burger, die gestolen goet coffte vpten marct off vryen bodem, daer goede knapen by weeren, ende hy des niet enn wiste dattet gestolen waer, ende queeme daer yemant nae, dien dat goet inder waerheit weer gestolen ende wolde dat wedder hebben, so solde men onsen borger syn geit mitten nootdrufftigen oncosten, daerop gedaen, wedderrgeuen, sonder arglist, off hy mochtet goet holden. Mer mocht men hem bewysen, datt hy dat wuste datt het goet gestolen waer, so sall hy dat goet weddergeuen sonder geilt ende solde daertoe betering doen tot seggen der schepennen; ende konde men hem des niet ouergaen, men salt hem affneemen mit eenre hant. *) In de editie, waaruit ik dezen tekst overnam, staat „i/erkoopen" maar dat heeft geen zin. OVERIJSEL (STEENWIJK, 1609). 119 Stadboek, 1609 (ed. als voren). Cup. 17. Testamenten moeten worden opgemaakt ten overstaan van 2 schepenen; krachtproeven worden niet vereischt; over roerend goed mag men testeeren voor 2 geërfde burgers. 181. II. Die van enich erffgoedt bij testamente wil disponieren, die moet sulcx doen voor twe schepenen solennelick ende laten 't selue bescriven in het gerichtsboeck, ende daertoe wordt niet vereijschet starckheijt des lichaems dan allene volcomen verstandt ende goede memorie ende de vrije wille des testatuers; dan van tilbare goederen mach men disponieren voor twe loffweerdige geërffde borgeren, so veer als het die voortbrengen an den gerichte ende latent opteyckenen int gerichtsboeck. Cap. 18. Indien het trouwen in de kerk of vóór het gerecht is gevolgd door den bijslaap, dan is er gemeenschap van goederen, tenzij er bij huwelijksvoorwaarden anders is bepaald. VIII. Als man ende wijff in echtscap treden, so sitten 30. sij voorts na de trouwe, inder kercken ofte voor den gerichte 29. solemnelick gedaen, ende na de bijslaep in gemeenscap ende samwinninge der goederen ende niet eer; ende daeromme J4, 38. sijn de goederen tusschen man ende wijff bij verstarff halff ende halff, ten ware bij huwelicxe vorwarden anders ware overgecomen. Echtgenooten mogen niet anders dan tezamen hun gemeen goed vervreemden; voor ieders schulden, ook de vóórhuwelijksche, zijn beider goederen aansprakelijk; de vrouw mag tijdens 't huwelijk niet alleen schulden maken, tenzij als openbare koopvrouw (9); doch onroerende zaken, hun gemeenschappelijk toebehoor ende, mogen slechts met beider goedvinden worden vervreemd (10). 32. IX. Man ende wijff, hebbende gebuerte bij malcanderen ofte niet, sullen geen goederen mogen vervremden ofte beswaren dan t'samenderhant ende bij gemeen consent; ende alle schulden, die man off wijff, ofte elcx besonder, vóór ofte staende huwelick > hebben gemaeckt, sal men met rechte aen haer beyder goederen 118 OVERIJSEL (STEENWIJK, 16e EEUW). proclamieren ende vpbieden laten, ende waert saacke dat nyemant van onsen borgers queeme, die goet copen wolde, so mach hy syn erffgoet vercoopen, waer hy wil, thott synen schoonste, ende geeuen den schepenen ten lesten booden eenen Vlemssche grootte tho oorconnde; ende so mach geene borger daernae den naesten coop neemen. 58. 4. Ennich arfflick goet, dat in onser stadt gelegen ende niet veyl geboden is ouer der kercken, wie voirss., ende wortet dan vercofft, onse borgers mogen den naercoop daervan neemen, dan terstondt den wincop ende den hoofftstoel betaelen vp sulcke daegen als dat arfflick goet vercofft is; ende weert saaken dat se den wincoop ende hoofftstoel niet en betaelden vp zulcke daegen als het vercofft is, so mach diegeene dat arffgóet beholden, die dat teuoren gecofft heefft. 58. Dit voirss. artyckel sal men also verstaen, dat geen gast noch buytenman en mach geen arfflick goet coopen1), dat niet veyl geboden en is, off onse borgeren moegen den naercoop nemen; dan coopt dat arfflick goet een borger, die mach geen anderen borger meedeneemen; anders solde dessen naeuolgende artyckel den voirss. contrarieeren. Niet hoorig goed mag niet aan hoorigen worden geleverd. 75, 16. 7. Onse burgemeisteren en zullen ouer geen ouerdracht staen van vryen goederen, dat hoerige luiden gecoft hebben. De eigenaar, die hem ontstolen goed opvordert, móet hem, die het op een openbare markt of op een vrij schip te goeder trouw kocht, den koopprijs betalen. Was de kooper te kwader trouw, dan vergoedt men hem niets; bewijsregeling. 65. 14. Ennich onser burger, die gestolen goet coffte vpten marct off vryen bodem, daer goede knapen by weeren, ende hy des niet enn wiste dattet gestolen waer, ende queeme daer yemant nae, dien dat goet inder waerheit weer gestolen ende wolde dat wedder hebben, so solde men onsen borger syn geit mitten nootdrufftigen oncosten, daerop gedaen, wedderrgeuen, sonder arglist, off hy mochtet goet holden. Mer mocht men hem bewysen, datt hy dat wuste datt het goet gestolen waer, so sall hy dat goet weddergeuen sonder geilt ende solde daertoe betering doen tot seggen der schepennen; ende konde men hem des niet ouergaen, men salt hem affneemen mit eenre hant. *.) In de editie, waaruit ik dezen tekst overnam, staat „j/o-koopen" maar dat heeft geen zin. OVERIJSEL (STEENWIJK, 1609). 119 Stadboek, 1609 (ed. als voren). Cup. 17. Testamenten moeten worden opgemaakt ten overstaan van 2 schepenen; krachtproeven worden niet vereischt; over roerend goed mag men testeeren voor 2 geërfde burgers. 181. II. Die van enich erffgoedt bij testamente wil disponieren, die moet sulcx doen voor twe schepenen solennelick ende laten 't selue bescriven in het gerichtsboeck, ende daertoe wordt niet vereijschet starckheijt des lichaems dan allene volcomen verstandt ende goede memorie ende de vrije wille des testatuers; dan van tilbare goederen mach men disponieren voor twe loffweerdige geërffde borgeren, so veer als het die voortbrengen an den gerichte ende latent opteyckenen int gerichtsboeck. Cap. 18. Indien het trouwen in de kerk of vóór het gerecht is gevolgd door den bijslaap, dan is er gemeenschap van goederen, tenzij er bij huwelijksvoorwaarden anders is bepaald. VIII. Als man ende wijff in echtscap treden, so sitten 30. sij voorts na de trouwe, inder kercken ofte voor den gerichte 29. solemnelick gedaen, ende na de bijslaep in gemeenscap ende samwinninge der goederen ende niet eer; ende daeromme 34, 38. sijn de goederen tusschen man ende wijff bij verstarff halff ende halff, ten ware bij huwelicxe vorwarden anders ware overgecomen. Echtgenooten mogen niet anders dan tezamen hun gemeen goed vervreemden; voor ieders schulden, ook de vóórhuwelijksche, zijn beider goederen aansprakelijk; de vrouw mag tijdens 't huwelijk niet alleen schulden maken, tenzij als openbare koopvrouw (9); doch onroerende zaken, hun gemeenschappelijk toebehoor ende, mogen slechts met beider goedvinden worden vervreemd (10). 32. IX. Man ende wijff, hebbende gebuerte bij malcanderen ofte niet, sullen geen goederen mogen vervremden ofte beswaren dan t'samenderhant ende bij gemeen consent; ende alle schulden, die man off wijff, ofte elcx besonder, vóór ofte staende huwelick hebben gemaeckt, sal men met rechte aen haer beyder goederen 120 OVERIJSEL (STEENWIJK, 1609). mogen verhalen, doch een wijff sall staende houlick geen sculden mogen maecken buten consent van haer man dan allene in saecken, daerinne sij coopmanscap hanteert. 32. X. Waerover oock hooch nodich te observieren den olden artyckell, als dat een man sonder sijn vrouwe ende eene vrouwe sonder haer man geen overdracht mach doen van erfflick goedt, dan dat man ende vrouwe t'samen behoren over alle overdrachten gelijcklick consent te dragen ende met hant ende mont sulck consent ende wille voor den gerichte te bethonen ende wth te drucken. Rechtsvorderingen betreffende erfenissen moeten worden aangevangen voor 't gerecht van 't sterfhuis. 191. XI. Waer een verstarff geschiet, daer wordt het erffhuys geholden ende aldaer moet men de erffnisse ende erffscheijdinge versuecken, winnen ende verliesen. Wie erfenis aanvaardt, is aansprakelijk voor de schulden van het erfhuis. 192. XII. Alle erffgenamen, die het erffhuys ofte enige erffnisse anveerden, sijn schuldich de schulden des erffhuses te betalen, all beliepen de schulden oock meer als het goet bedraecht. Cap. 19. Voor koop en verkoop is wilsovereenstemming noodig en op den koop volgt levering en betaling (1) en die levering bestaat bij onroerend goed, bij pacht, bij servituten en bij andere rechten, op onroerend goed drukkend, in de overdracht voor 't gerecht en afgifte van verzegelde stadsbrieven (2); wie goederen, in de stadsjurisdictie gelegen, wil ver koopen, moet er 3 Zondagsche geboden over laten gaan en als er dan noch burger, noch naastgeërfde, noch bloedverwant, noch iemand, die er rente op heep, den verkoop begeert, mag het aan ieder worden verkocht, zonder dat naasting mogelijk is. 167. I. Alle coopmanscappen van erffgoederen sullen geschien met vrijen willen der contrahenten met stipulatie ende sullen worden voltogen met leveringe an de sijde des vercopers ende , met bethalinge an de sijde des copers na de verwarden ende conditiën, die daervan gemaeckt zijn ende de daervan blijeken ofte betoont worden. OVERIJSEL (STEENWIJK, 1609; DE STAD VOLLENHOVE). 121 46, 75, 78. II. Mits dat nochtans niemants directe ofte vollencomen eygendom van enich eijchelick onbeweechlickgoedt, pachten ofte erffhcke servituten ofte gerechticheyden can vercrigen als met gerichtlicke overdracht ende versegelde breven van dese stadt, opdat daerdoor de alienatiën der goederen ende oock alle fraudulentiën, die in de coopmanscappen ende transporten der goederen vele geschien, voor de gerichten te meerder mogen worden geopenbaret. 58. IV. Die erffgoedt, in der stadts jurisdictie gelegen, will vercopen, die sal sulcx drie Sondagen over de karcke veyl bieden, ende so veer daerentusschen geen borger noch naestgeërffde noch maechscap oft wthebber compt, om 't selue goet te copen, so mach de eygenaer 't selue goet vercopen tot synen schoonste aen wtheemschen ten meesten pryse sonder enige naercoop. Stadboek van Vollenhove (ed. Fockema Andreae, in deel II, De Stad Vollenhove en haar recht, Vereen. Ov. Regt en Gesch.). Keurboek A, le helft der 15e eeuw. Wie zijn erf heeft verkocht, moet na den verkoop dengene, die een stuk naast het erf heeft, of die er een huis op heeft staan, den nakoop er van bieden; deze moet binnen 6 weken beslissen of hij naasten wil. 58. 54. Item weert sake dat twee burgers gheeruet ofte gehuset weren bynnen onser stadt, weert sake dat die ene sijn erue ofte husinge vercofte, soe sal dieghene ghaen, die dat erue vercoft heuet, tot denghenen, die mit hem gheeruet was ofte die daer sijn hues op staende heuet, ende nemen dair twe schepenen by ende bieden hem den coep; soe mach dieghene den naecoep hebben, die dairmede geeruet is ofte sijn huesinge op staet. Ende dat sal hie bynnen sess weken antwerden oft hie wil oft niet. Voordeel van den of de langstlevende van 2 echtelieden, die geen wettige kinderen hadden. 177. 56. Item weert sake dat een burger oft een burgers wijff toe gader saten in echtscap ende die een storue van den tween, sonder witachtige boert, die dair leuendich bleue, die solde toe voeren wt holden dat beste bedde ende een houetpeelln 122 OVERIJSEL (DE STAD VOLLENHOVE, 15E EEUW). ende een paer laken ende een deken ende een oercussen, een stoel ende een cussen, een taefellaken ende een dwele. Ende oec soe sal die man beholden sijn cleder ende sijn harnasch ende sijn hantgetouwe; ende dair sall ene vrouwe teghen hoelden hoer cleder ende hoir houetghewant ende dat tot horen liue hoert, wtgheseget golt ende silver. Keurboek C, van ± 1445. Wie tot burger wordt aangenomen, betaalt er iets voor aan de stad en moet vrij, d. w. z. niet hoorig, zijn en al zijn oude schulden, die de stad in last zoude kunnen brengen, betalen. 17. 19. Item weert sake dat yemant die schepene bede, omme borger to werden, soe sullen hem die schepene daer op beraeden mit den gemenen rade; ende ist dat sie hem borger maken willen, soe sal hy der stat geuen enen olden schilt, ten weer sake dat de stat an den persoen verbetert mochte wesen; dat sal dan staen tot des rades verclaringe, wat hij dan gheven 16. sal; ende hy sal wesen vrij ende niet eyghen ende al den voer- 17. kommer affdoen, daer die stat last van komen moge. Verkoof van onroerende goederen; ook huizen in de stad Vollenhove onroerend. Van de lasten moet het verkochte worden bevrijd en wie eenige aanspraak op 't verkochte goed mocht hebben, moet zich binnen 't jaar na de levering aanmelden, of hij heeft zich verzwegen. 169. Item enich onser borgere, die den anderen goet af cofte, 46. erfnisse of husinge binnen onser vryheit, die sal dat vryen van allen handen. Weert sake dat datselue guet bespraken worde, 75, 62, 64. dat sal men binnen iaers wtsliten, van der tijt dattet hem gevestet is. Ende ist sake dat die anspreker sijn recht niet en vordert ende zwyget, als voirseit is, soe is de ansprake doet. Gelijk de kinderen van de ouders erven, zoo erven deze van de kinderen (met uitsluiting van broers en zusters), dit in afwijking van 't Overijselsch Landrecht, II, 6, 5 (vgl. p. 56 en 115). 174. 211. Anno 1647, den 13 Septembris, is by schepenen ende raet ende gesworen gemeente eenpaerlyck overgecomen ende geresolveert, dat alsoo in deser stadts vryheit tot noch toe coustumierlick is geweest, dat de erffenis der olderen in der tyt op de kinderen is vervallen, ende reciproce de nalatenschap der kinderen OVERIJSEL (DE STAD VOLLENHOVE; SALLAND, 1312). 123 op de olderen, sonder dat daervan enich articul van stadtrechte ten register is gebracht, dat van nu voortaen voor een eeuwichduyrend stadtrecht sal worden geholden, dat de goederen ende alinge nalatenschap der olderen immediate sal comen te devolveren op haren kinderen, ende wederom de nalatenschap der kinderen op hare olderen, niettegenstaende in den Lantrechte van Overyssel anders mochte zyn gestatueert. Actum ut supra. Vers/, en Med. der Vereen. Op. Regt en Gesch., 1921, p. 51 e.v. 1312, Jan. 6. De schout van Salland x) geeft verslag van zijn werkzaamheden bij de „ruminge" 2) en verdeeling van eenige marken, gelegen in het kerspel Olst. 27, 49, 53, Ic, Aliger van Hekere, sculte van Sallant, do kundich ale 72, 87. deghenen, die dessen breef siin ënde solen horen lesen, dat ic quaem van mines heren wegen, biscop Gyen van Utrecht, in dat kerspell to Olste under die ^u^^ludevan deen kerspele ende sprac se ummemiminghe ende hoefslach to gevene van deer meenre marke, also als ordel ende rech voir mij ^fJTj[ gewiset hadde, dat ic et met rechte was schuldich to done. i*^™^ Do spraken die gude lude, se woldent geerne doen, in wilken V«~-C"t/' ende ic es beginnen wilde, utgesat Herman van Vorste. Allereerst houdt hij „ruminge" in de marke Hengforden; er werd bepaald, dat men aan de markgenooten, die niets hadden „aangegraven", evenveel grond zou geven van de nog onverdeelde gronden, als door de anderen was aangegraven. Daarna werd elk markgenoot zijn deel (hoefslag) toegewezen, dat werd afgepaald, en werd vastgesteld dat de markgenooten bij meerderheid van 2/3 mochten besluiten om de overige markegronden onderling te ver deelen. Aan den Bisschop werden als zijn „voorslag" toegewezen T1^ hoeven. 49. Int irste soe gene ic in die marke van Hengforden ene ruminghe by tweloff erfgenoten ghesworene, also dat al deen x) In later tijd was de titel: drost van Salland. 2) Over het woord „ruminge" zie p. 11. In het algemeen kan men de „ruminge" en het recht des Bisschops op „voorslag" bij verdeeling van te ontginnen gronden, in verband brengen met het recht van de Overheid op de woeste gronden in zijn gebied, al is er ook ten aanzien van sommige gevallen van „ruminge" en toekenning van „voorslag" verband met de foreesten, waarbinnen de ontginningen plaats grepen. 124 OVERIJSEL (SALLAND, 1312). mene markenoten wall geneghede — uytgesecht Hermene van Vorst — in dusgedaenre vorwarden, also dat men dat bi deen meere dele van deen markenoten liken solde, wat mallic deer w2r markenr beslagen hadde; dat men deghenen, die der meenre marke niet ne hadde, also vele van der meenre marke gheven solde, alse deen meren hope van deen markenoten duchte, dat redelic were; dairmede so genoghede den meenen markenoten v wal van der raminge, uetgesat Hermen van Vorst. Daerna so gaf ic den hoefsclagh in deselve marke mit Henrike, deen laentmetere, also dat des de meenen marcghenoten wal ghenegede, uetgesacht Hermen van Vorst. Dat markeden se ende dat bepaelden se. Voirt meer soe gaf ic Roderike van Vorste mit Henrike, den landmetere, ende mit den meenen markenoten, em ende sinen gude, dat em mit recter mate^borede; dat merkede men em ende bepaledet em. Voertmeer heb ic om geboden by mines heren bote elleken sinen hoefslagh an to vane, alsoe als my mijn Here mit sinen openen breve untboet. Ende die andere marke, die dair blivet, de mogen se delen mit den tweendelen van oeren markenoten, buten broke mijns Heren van Utrecht ende sire ammetlude. Umme desse voirgescrevene vorwarde, so hebben desse voirgescrevene markenoten — utgeseght Hermen van Vorst — biscob Gyen van Utrecht gegheven in orebare des mienen' 72. stichtes soven hoven end ene halve, de sin gelegen by den hues tot Averwech. Op dezelfde wijze als in de marke Hengforden gaat het in de marke Olst; met dit verschil dat de markgenooten bij gewone meerderheid mogen besluiten tot verdeeling van het onverdeeld geblevene. Aan den Bisschop worden bij deze „ruminge" 3 hoven als zijn „voorslag" toegekend. 49. Voertmeer so vor ic in de marke to Olste ende rumede dair mit tweloff gesworens also, dat des deen menen markenoten allen wal genogede — uetgesat Hermene van Vorst ende Scweder den Reneschere — also, dat men dat liken solde mit deen meesten dele van deen markenoten, van deen, dat mallic beëlagen hadde, also dat men deen andere, de neet inne hadde, gheven solde also vele, als den meesten hoepe van deen markenoten duchte dat redelic were. OVERIJSEL (SALLAND, 1312). 125 Voirtmeer so gaf ic den hoefslach in deselve marke mit Henrike, den lantmetere, also, dat alremalike wal genogede, die dair markenoten waren, uetgesat Hermen van Vorst ende Scweder den Reneschere; dat markeden se ende bepaleden se. Vortmeer soe gaf ic Roderike van Vorst, Hermanne van Vorst ende Scwedere den Renesschere mit Henrike, den lantmetere, ende mit den menen markenoten, em ende oeren guede, dat om mit rechter mate boerde; dat markede men em ende bepaeldet em. Voertmeer so heb ic geboden bi mines Heren boten ellek in sinen hoefslach an to vane also, als my mien Here mit synen apenen breeff ontboet. Ende die andere merke, die dair blivet, die moghen se deelen mit den meren hope van den markenoten, buten broke mijns Heren van Utrecht ende sine ammetlude. Umme die voirscreven vorwarde, soe hebben desse voirscreven markenoten — utgeseget Roderike ende Hermanne van Vorst ende Scweder den Renesschere — biscob Gyen van Utrech 72. in orebaere des menen Stichtes gegeven twe hoven, die Sijn gelegen by den huys ter Hunne ende ene hove, die is gelegen by den hues to Birkescampe. Daarna had een „ruminge" plaats in de marke Middel en werd aan ieder tnarkgenoot zijn deel (hoefslag) toegedeeld en dit afgepaald; aan den Bisschop werd als zijn „voorslag" 1 hoeve toegekend. 49. Ende voirtmeer so vor ick in die mercke to Myddele ende rumede dair mit tweloff gesworen also, dat des de meenen markenoten allen wal genoghede; ende vortmeer so gaf ic den hoefslach in dieselve met Henrike, den landmetere, also, dat al den merkenoten wal genogede; dat markeden se ende bepaelden se. Voertmeer soe heb ic em gebaden by mines heren bote, elleken sinen hoeffslach an te vane also, als my mijn Here mit sinen apenèn breve ontboet. Omme dese vorwarde, die hier voirgescreven is, so hebben desse voirscreven markenoten gegheven biscop Gyen van 72. Utrecht in orebare des ghemeenen stichtes ene hove, die is gelegen bij der Huiset. 126 OVERIJSEL (SALLAND). Tenslotte werd er inspectie gehouden in de marke Vortmen, doch hier was geen aanleiding om „ruminge" te houden, omdat er niets was „aangegraven". Er werd niets ter verdeeling aangewezen en de Bisschop kreeg dus geen voorslag. 72. Voirtmeer soe voer ic in die marke to Vortmen. Daer ne vand ic ne gene marke beslagen oft to delene. Dair scold ic se quyt van ramingen ende van hoefslagh van des Biscop wegene van Utrecht. Dese ruminge ende desen hoefslach heb ic, Aliger van Hekere, 53. sculte van Sallant, gegheven ende gedaen int kerspel van 01ste in allen punten also, als hijr voir gescreven is, als by hete des biscops Gyen van Utrecht. Ende were eliken manne der ramingen ende des hoefslages vor mi ende alle mine nacomelinge, die sculte van Sallant wesen solen, als veer, als spreket mines Heren opene breef, des biscops van Utrech, biscop Gyen, de my alle desse dinck bevalen hevet. In orecunde des breves soe heb ic, Aliger, schulte van Sallant, mien ingeseghel hier an gehanghen int jaer ons Heren mille CCCmo ende tweloff, des naesten Vriedages na Jaresdage. Overijsselsche Stad-, Dijk- en Markeregten, deel III, Markeregten (Vereen. Overijs. Regt en Gesch.). 11e stuk, Markeregt van Herculo. Wetgevend gezag der markgenooten; de meerderheid bindt de minderheid; de sanctie op de besluiten is gelegen in de straffen wegens overtredingen opgelegd. 49, 52. 9. Item in alle dingen, die die erffgen. off buren voorsz. to doen hebben, die der gemeenten mercke angaet, daer sal die myneste hoop den meesten in volgen, by alsulcken koer als die merckenrichter end die geswaeren bieden. Naberspiichten bij sterfgeval. 49, 52. 25. Item als daer een doede is in der buerscap end die verkundiget were, daer sal dan wt elcke huijs des avents in den winter tot sess vren ende in den sommer to acht vren een mensche comen ende daer twie van die naeste naebuiren des nachtes waecken, end des merghens sal daer van elcken huijse man end wijff comen eer men den doeden op den waeghen settet, end elck sal geven een halff placke toe buerghelde; ende daer die doede wt gaet een placke, ende uyt elcken huys sullen man ende vrouwe den doede toe kercken volghen; ende wanneer OVERIJSEL (SALLAND). 127 men den doeden van den waghen settet, begraeven ende bestaen sall, sal men dan volgen end doen nae older oelder gewoonte; ende off ymant van desen doeden punten voorsz. niet en dede, solde daeromme gelden enen dubbelden str. Brab. 3e stuk, Markeregt van Dalmsholte. Dalmesholter Willekoer. 51, 52. Int jaer ons Heeren 1457, op Sanct Lamberts dach, doe overdroegen heer Otto van Rechteren, als een marckenrichter van Dalmesholte, ende die gemene erffgenamen, als hiernae beschreven staet. Vergaderingen (holtspraken). 49,51, 52. 2. Ende de marckenrichter sall die holtspraecke vercondigen des Sonnendages vóór St. Lambert in allen kercken, die daer to hoeren, ende wes die meestedeel van den erffgenamen averdragen, dat sollen die minsten deell volgen; ende wie daer niet en compt, die verlieset zijn stemme ende i pont daer toe, uytgenomen nootsaecken, soe sall hy eenen erffgename mechtighen. •^SSN Verdeeling van de opbrengst der boeten. 51, 52. 19. Item anno 63 is averdragen: dat van alle broecken sal de marckenrichter hebben dat eene derdendeel, ende die erffgenamen dat -ander derdendeel, ende de gesworen, die sij becoert hebben, dat laetste derdendeell; ende die broecke sall die marckenrichter inmanen met vier erffgenamen, de daer van den gemenen erffgenamen toe gesath worden, tot twee tyden des jaers, die eene St. Lambert, die ander des dages nae Meydach. Erfmarkerichter; vergadering (holtspraak) ; rechtspraak der markgenooten; jonker van Coeverden, een der markgenooten, heeft een bezitsactie tegen de marke ingesteld bij het gewone gerecht, met voorbijgang van het markegerecht; de markevergadering maakt uit, dat dit een mar,kezaak betreft, dat het hier n.l. gaat over al of niet te veel turf steken en .^Jt: dat jonker van Coeverden, omdat hij te veel turf heeft gestoken, deze zaak met den markerichter moet afmaken. 68. Anno 1617, den 7 Maij. 51, 52. Johan van Rechteren, heer tot Almeloe, erffmarcken- 128 OVERIJSEL (SALLAND). richter tot Dalrnsholt, vermoge gepubliceerter kerckenspraeke tot Dalffsen, Ommen ende ter Heijne, opt veer tot Dalffsum met goetheeren ende erffgenaemen eene gemeene holtspraecke geholden. Eerstelijcken geproponiert, dat jor. Johan van Coeverden tot merckelijcke prejuditie des heeren marcken-richters, goetheeren ende erffgen., aen den heeren droosten van Zallant 66. over gewalt geclaget, confonderende de jurisdictie des marckenrichters, tegens landtrechte, met het buyten-gerichte. Ten anderen is by den marcken-richter geclaget met lectuire der articulen des marcken-sedel, dat jor. Coeverden in plaets 49, 50. yan acht slagh verleden jaer gesteken heeft vier endt sestighslagh. Ten derden, dat aldewyle jor. Johan van Coeverden ende jor. Johan van den Boetselaer strijdigh binnen omme eenen 49, 50. waertall, geduyrende voorsz. strijdicheit geene van beyden competeert [competent?] toe stellen. Ten vierden dat Coeverden, als die marcken-richter die Kuijle dorgh de geswooren meeters heeft doen meten ende hetselve Coeverden was aengecundiget, niet en is in persoone erscheenen nogh yemant synent-wegen. Alsoo evenseer jr. Coeverden sigh hiertegens geopposeert, ende alleenigen sigh gefundeert op eenige praetense geallegeerte possessie, genegeert, dat Sijn Ed. ende sijnsE. meyer gehckelijcken geteeckent; Is wegens op claghte des heeren marckenrichters in saecken jor. Johan van Coeverden tot Raen gedecreteert als volget: Decretum. 51, 52. Vergadert die marcken-richter, heeren, junckheren, heeren van die stede, ende ander heeren van die marcke van Dalrnsholt; gehoort die claghte, tegens jor. Johan van Coeverden tot Raen voergedragen, aengaende die overtredonge van torffsteken, by die voorsz. Coeverden gepleget, ende daerentegens gehoort hebbende by lectuire de beraemde articulen van [het] marckenbouck XCVII, daerinne op yderen ware seeckeren taxs van 49, 50. torff geordonirt, ende dat dan die voorss. Coeverden veer is ten buyten gegaen, hebbende in plaets van agt slagh gesteecken 64 slagh voorleden jaer, wort oversulcx Coeverden eerstens 61. syne exceptie van possessoir saecken affgeslagen, alsoo dese 52. sake betonden is een notoir marckensaecke toe wesen, ende OVERIJSEL (SALLAND). 129 voorts ten principalen gecondemneert affdracht met den marckenrichter toe maecken ende syne proceduire, incompetenter voor den heeren droosten aengevangen, kost- ende schadeloos aff te maecken. Actum in presentie der heeren marckenrichter ende vier erffgesworen, tot wiens behoeff die affdracht mede sal strecken buyten den marckencedul. 2e stuk, Markeregt van Emmen. Statuten der buerschap van Eme int kerspel van Dalffsen. 16, 52, 53. 1470. Int jaar ons Heeren dusent vierhondert ende LXX, op Donderdagh nae Mitvasten, sinnen averdragen de gemeene erffgenamen van Eme metten buijren als hiernae beschreven staet. Schutten. 50, 52, 8 Item oock en sal geen buerman ofte kotter ganse aen145. nemen te houden; soo vaeck als men sie schuttet, soo sal elcke gants gebroecken hebben 1 braspenninck. Ieder buur moet voor de omheining van den esch zorgen. 52. 15. Item yder buer sal sijn vrede waren ende holden hent die gemene eschlatinge schiet, by de breuck van een Heeren pont. Verbod om beesten van een niet-markgenoot te weiden in de gemeene gronden. 49. 40. Item oock is overkomen, dat niemandt geen vreemde beeste op der marcke, daer sie schaeren, aennemen sal, dan die hy des winters gevoert heeft, ten sy met wille ende toelaten der erffzwarenen ende de buyrzwaren, als by den broeck voorsz. 9e stuk. Markeregt van Lenthe. Omheining van de gemeene weide; niet meer beesten er in zenden dan waarop men recht heeft; aanzegging bij kerkespraak om de omheining in orde te maken; pandhaling wegens verbeurde boete; schouw van de omheining. 52. 25. Anno duisent vijffhondert XXXVII hebben die gemeine erffgenaemen van Lenthe averdraegen, dat alle die meyers sullen den Mersz vuytfreden, die daer landt op hebben, ende de blécourt, Bewijsstukken Kort Begrip, II. 9 130 OVERIJSEL (SALLAND). vrede maecken elck na sijn waertaelle; daer sullen sie dan op 49. schaeren aver haere beesten; die daer aver meer opbrengt als hem toegeslaegen wort, sal gebroecken hebben enen gulden van XX strs. van elcke reise dat men sie daer op kricht. Oick 52. wie synen vrede niet en tuinet unde graft als die marckenrichter daer kerckenspraecke van leth doen, die dan het syne niet en maeket, sal gebroecken hebben oick XX st. Des sal die marckenrichter acht daegen te voeren laethen doen kercken144. spraecke; oick sal die marckenrichter die pande moegenn haelen, die hem broeckhafftich worden, buiten den schuiten. Oick sal die marckenrichter den vrede des jaers twe maell schouwen. Wetgeving; rechtspraak; na oculaire inspectie van het terrein, beslissen de markgenooten, dat Frederik van Keppel een stuk van de gemeene markegronden heeft ,,aangegraven"; met meerderheid van stemmen wordt besloten er voorloopig in te berusten en hem dien grond tegen een jaarlijkschen cijns aan Onze Lieve Vrouwe Kerk te laten houden. Item dit naebeschreven is van den camp, d' welck Frederich van Keppel heft laeten annvreden. 49. 26. Anno etc. XXXVI den XXVII Aprilis synnen die gemeine erffgenaemen sampthck by den anderen gewest opten brinck; so is daer een twist gewest, heercoemmende van enen camp, diewelcke Frederich van Keppel hadde lathen anvreden van der meenthe; soe synnen die erffgenaemen van den brinck gegaen samptlick, om het - velt by den camp toe besiene, off hy die gemeente te nae gegraeuen hadde offte niet. So heft die schults van Zwolle een ommevraege gedaen an die gemeine erffgenaemen, hoe sy 't metten camp hebben wolden offte niet. 52. Soe hebben die erffgenaemen gestemmet twe offte drie, ende die anderen wolden des niet doen, ende hebben gesacht: sie en wolden des niet toestaen int kleine noch int groete die camp daer int velt te hebben. Soe synt sie opt leste noch averdraegen, dat hy den camp noch een tijtlanck holden solde tot kennisse der erffgenaemen, ende daer jaeriicx van geven solde een pondt wasses Onser Liever Vrouwen, so lange als hy den camp van den gemeinen erffgenaemen heft. OVERIJSEL (SALLAND). 131 10e stuk, Markeregt van Gietmen. Verhouding van kerkelijk kerspel, wereldlijk kerspel en marke. De buren noteeren in hun markeboek, dat zij een schoolmeester hebben aangesteld. 57. 1794, Sept. 22. Vergad. op het erve Luttikhof. 53, 54. Nieuwe schoolmeester aangesteld in plaats van den naar de boerschap Ancum beroepen G. J. Warmelink, in de persoon van Albert Warmelink, onder bepaling als boven. Het vischrecht in de wateren der marke behoort aan de markgenooten. 49. 58. In consideratie sijnde genomen, dat door ongequalificeerde lieden nu en dan word onderstaan in de bijzondere en gemeenschappelijke visscherije der erfgen. van deze markte te komen visschen en daardoor indragt komen doen op het regt der erfgenamen. Is goedgevonden daartegen te ijveren en alle de meyerlieden en ingezetenen dezer markte te gelasten, om, zoodra ter hunner kennis zal zijn gekomen, dat door de een of ander ongequalificeert perzoon of perzoonen word gevischt in de visscherije der erfgenamen, daarvan aan- 52. stonds kennis te geven aan den tijdelijken marken-rigter, met melding van de tijd, plaats en perzonen, die daarbij tegenwoordig zijn geweest, wordende de tijdelijke markenrigter verzogt daervan bij wijze van klagte kennis te geven aan den heere Droste van Zalland, ten einde deze turbateurs volgens de publicatiën van Ridd. en Steden van den 14 April 1790 kunnen worden gestraft. En word de marken-rigter verzogt deze te Ommen te doen publiceren. 14e stuk, Markeregt van Rande. Vergadering (holtspraak)); aanstelling van een markerichter. 49, 52. 1. Anno 1643, den 18 May, sinnén d'erffgenaemen van Rande by malcanderen gewesen buyten de stadt, int clooster Diepenveen, und is by die hyr ondergeschr. aenwesende erffgen. geresolviert 't geene volght: Alsoo een lange tijdt van jaeren herwaerts geene thosaemenkompst der erffgen. gewesen, und geene holtspraeck is geholden, is voor eersten, by provisie, tot een marckenrichter gestelt Jr. Cornelis van Doetecom. 132 OVERIJSEL (SALLAND). Heeft jonker van Doetecom recht op het erf markerichter schap? 49, 51,52. 18. 1663, Junij 15, zijn d' erffgenamen van Rande vergadert geweest ten huyse van Jr. Cornelis van Doetecom te Rande ende hebben geresolveert als volgt: Also de heere marckenrichter Jr. Cornelis van Doetecom sustineerde recht te hebben tot het erffmarcken-richterschap deser marcke, is daerop sijn geexhibeerde schijn geexamineert, ende verstaen sijn ed. daer toe niet berechticht te sijn; niettemin is deselve noch voor den tijt van twee jaeren als marckenrichter gecontinueert, sulx, dat nae exspiratie van deselve twee jaeren een niewe marckenrichter nae ouder gewoonte deser marcke sal worden gecoren. 1666, Nov. 26, zijn d' erffgenamen van Rande vergadert geweest op den Bloemendael in Rande. Jr. Cornelis van Doetecom is noch voor dit jaer gecontinueert als marckenrichter; ende sal nae exspiratie deses jaers een ander gestelt worden. Wetgeving; rechtspraak; de markgenooten besluiten, dat het land, dat jonker van Doetecom heeft ,,aangegraven" van de gemeene markegronden, weer zal „ingesmeten" en bij de markegronden gevoegd worden. . 49, 52. 19. Is verstaen dat tgene Jr. Cornelis van Doetecom aen sijn landt by de weeteringe tegens Diepenvene cloosters landt heefft angegraven, weder ingesmeten ende tot gemeente gelaeten sal worden. 1669, Aug. 20, zijn d' erffgenamen van Randerweerden vergadert geweest in des costers huys toe Diepenveen. Verhouding van wereldlijk kerspel, kerkelijk kerspel en marke; in het markeboek is aangeteekend hoe het aandeel van de buurschap in de oorlogslasten zal worden omgeslagen over de eigenerfden en ingezetenen, 9, 49, 52, 22. 1676, Oct. 16. Is voorgestelt dat vermits den oorlogh 53. onder andere dese buyrschap te laste.comen 403 guld., sijnde de quota in de lasten van Colmschate, dat, tot afdoeninge van deselve, middelen dienen uytgevonden te worden. Alsoo niet voorhanden is dat in de marcke tot subsidie van de voorsz. penningen bequamelick can worden vercofft, is goetgevonden de voorsz. penningen over de erven ende goederen van dese buyrschap uyt te setten, te weten twie derde OVERIJSEL (SALLAND). 133 deelen tot laste van de goetheeren ende een derde part tot laste van de ingesetenen offte huys-luyden, ende sulx na groote 50. van de goederen, heele, dryelingen, halve ende cotters, uytgereeckent tot acht heele ende een half offte 17 halve erven, waervan de kerckenspraecke aenstaende Sondagh sal worden gedaen. 18e stak, Markeregt van Epse en Dommer. De erfmarkerichter roept de markgenooten op ter vergadering. 52. 81. Anno 1640, op den 12 July, heeft de hoog wellgeborene heer Adrian, Graeve tot Flodroff, vrijheer tot Leuth, heer toDorth, 51. erffmarckenrichter der boerschap Epse ende Dommeren, tot Deventer aen die Berghkercke publicatie laeten doen, met affixie van billetten aen die kerckenduere, en ten overvloet door die geschwoerene den meyeren laeten aenseggen, dat yder synen landtheer solle verwettigen, hoe dat Sijn Gen. voorhebbens was, op den 21 deeses des morgens te negen uhren binnen Epse marckengericht te holden, ouermits verscheydene dingen behoirlich mosten verhandiet worden, waeraen de erffgenaemen en de marcke geleegen. Quaestie over het al of niet bestaan van een erfmarkerichterschap. 49, 51, 52. 83. 1644, 3 Augustus. Also dé geerffden deden voerstellen, dewyel teghens Syn Genedighe questie was aver het erffmarkenrichterschap, enz. Daertegens de heer markenrichter verclaert datt hem van geene questie was bewust, wetende an to wysen by sententie in syn erffmarken-richterschap gestyvet und gestarket to wesen, in conformité van deselve sententie by syn recht gedacht to verblyuen, en in cas van . . . ., den daer aver hoger hant to sullen aenropen. Daertegens de geerffden sustineren datt de sententie sprect van het provisioneele markenrichterschap en nyet van erffmarken-richterschap ende dat angaende de questie het Recht hun scheiden moett. Wetgeving der markgenooten; regeling van het pootrecht. 49, 52. 84. 1646, 24 September. Is geresolvert dat angaende het 121. paeten in de straten, niemant sall meer moegen paten als in 134 OVERIJSEL (TWENTE). den opworp van syne wallen, en dat op het velt niemant sal eenige paetinge moegen doen. 12e stuk, Markeregt van de Lutte. 1431, Sept. 16. De quaestie tusschen eenige buurschappen over het recht om 's nachts varkens op de akkers in schotten te hebben, door het markengericht in de Lutte, als het opperste markengerecht, beslist. 49, 52, 53. Ich, Gherardus Guetkint, canoniek en officiael in der tijt der kerken van Aldenzale, make kond en kenlich allen luden myt desen openen breue, dat vor my in den gherichte twist ende schelinge is upghestaen ende ghewesen tusschen den buren van Wolde, van Drynen ende van Udelo, an de eyne zijd, ende de buren van Zenderen ende van Hassele, an de ander zijd, tokomende van nachtschotinge up de verkene in den akeren, up twyntich pennynge, des de buer van Zenderen ende van Hassele weigherden ende nyet tolaeten en wolden, daer voele daghe umme gheholden worden ende daer vole konden in der Lutten ende anders in den gansen lande umme versocht ende wtghevraghet wórden, so ten lesten dat Johan Brant van Apeldorn, droste in Twenthe, ende Johan van Beruorde, droste to Dyepenhem, daer mede an ende ouer weren ende hulpen my dat nae der kunde vynden, dat den bueren van Zenderen dat recht teghen genck, myt den buren van Hasslo was dat recht lange voer ghewyst ende gesloten, so dat dese vors. burscape solen malck myt den anderen in den akeren nachtscotinge op twintich penninge weder ende voert hebben lyden ende vorderen ghelyc dat men in der Lutte doet ende voert in den lande, de oer recht daer soken, wanttet dat ouerste holtgerichte is, daer men alduske saken to vraghen ende te halen plecht. Dese dinghe synt gherichtet ende ghesloten sunder wedersprake alse daer tohoert. Ende, want omme naberschap wille in vrentschapen de cost in desen saken to guder lude seggene achterghebleuen is, so heb ick sunder arghelist ende umme dat alremalck gheen Latijn en versteet, desen breeff in Duetsche gegheuen, ende hebbe des tot eynen rechten tughe myn eghene seghel myt denofficialiteitsseghel an desen breeff doen hangen. Gegeuen int jaer ons Heren duzent vierhondertt eyn ende dertich, up Santé Lambertes auend. OVERIJSEL (TWENTE). 135 1440, Nov. De markevergadering in de Lutte stelt een lijst op van de erven, waaraan waardeelen zijn verbonden. 49. Soe sint in den iaer ons Heren dusent vierhundert ende viertich, in der maent van Nouember, toe raede ghewoerden heer Gheert Gueckinc, van des capittels weghen, want hie in desen iaer hoeder is, heer Johan ter Bercket ende Johannes Fobick, van der eruexen weghene, want sie in desen tyden van den richtere, den gheswoeren ende den ghemeynen buren die dynghe te verrechtuerdigen toe hulpe ghesaet syn, dat 52. sie, mit vulbaerde ende consente der erfexen, des richters, der ghesworen ende der ghemeynen buren, bescriuen willen die ghansen waerscappen in der Lutte, van houen, van eruen ende 50. van den koten, woe dat sie nieten ende in wat leescap geleghen syn, ende woe vele waerscap een yeghelick erue hebbe up dese tyt, updat men hyr naemaels ghynen twyst of unvreede daeromme hebben en dorve. Ende willen oeck daer en tendes van der Godes ghenaden by raede der erfexen, des richters, der gheswoernen ende der mesten wysheit van den buren bescryuen alsie wy et alre wyslick vernemen ende gheuragen konnen, een deel regimentes ende handelinge, die der Lutte marke ende alle denghenen, die daermede toe doene hebben ofte toe doene crijghen moghen, lyke comen sal ende mit bescheide toe vrede setten. Ende dese dynghe setten wy up den oersprunck, dat die lude steerflick syn, ende omdat des menschen ghedachte cranck syn ende van daghen toe daghen yoe mer in cranckheyt verlesen mach. De buren van de Lutte beslissen welk recht een kotter in de marke kan doen gelden. 49, 50. 53. Item een ordeel vragede Leppinckhoff, wes recht een kotter hadde in der marcke. 52. Daerop wyseden die bueren van der Luette, dat een kotter muchte sproecken in der marcke, ende wes hie mit eenen haecken muchte trecken, ende op Middewinter-auent eenen toech muchte houwen, den hie affreecken konde mit eener bylen, daer dat helue twee voet aff lanck weere. Unde hie muchte eenen keruelspaen leggen under den voet unde hoegen sick daermeede, soe brecke hie iiij penningen. Unde houwe hie daer en bauen, soe brecke hie wes hie aen synen liue hadde op syn nederklet unde wes hie neddenbalckes in syn huys hadde. 136 OVERIJSEL (DELDEN IN. TWENTE, 16E EN 17EEEUW). Korte inhoudsopgaven uit eenige rechterlijke protocollen, aanwezig in het Rijksarchief in Overijsel. A. Protocol van 't landgericht Delden. 1548, Mei 29. Levering met hand en mond voor 't gerecht, na verkoop, van een erf, onder 't gericht Delden gelegen; recht van naasting ten behoeve van den verkooper als zakelijk beding in deze acte opgenomen. De „erentfeste Georgien van Barmtloe" en zijn huisvrouw bekennen te hebben verkocht voor zich en hun erfgenamen aan Berthe Wymans en haar erfgenamen een erf en goed, 10. geheeten „die Duesch", met „top en twijg, met water en weide en met al syner slachten nuet ende tbehoirt", in de buurschap Wedehoen, in 't kerspel en gericht Delden; 't geld is betaald; 75. dus deden zij „daerom uplatinge ende vertichnisse, myt hande, myt monde ende allen vertichnisse na landtrechte". De verkooper behoudt zich naastingsrecht voor als deze kooper zelf weer 58. verkoopt en dit beding zal gelden, ook als 't in dien koopbrief niet staat („ende wie wal desse wylkuer, macht unde gonst in 164. den koepbrieff nyet begrepen ende geschreven wort, sal nochtans datselve hiedurch in syne volle macht unde krafft blyven". 1548, Sept. 19. Levering voor 't gerecht, na verkoop, van een grondrente uit een erf der verkoopers, onder 't gericht Delden gelegen, en subsidiair uit alle andere erven der verkoopers, die als grondrenteplichtigen zich het lossingsrecht voorbehouden. 75, 87. Dinsdag na Exalt. S. Crue, a°. 1548, verschijnt voor richter en keurnooten Lambert ter Horst c. u. en hebben gerechtelijk „utgegaen unde vercofft" aan de provisoren van den Heiligen Geest te Delden „twee mudden roggen, up Mytfaste" jaarlijks te betalen; verkoopers mogen ze alle jaar lossen met 24 goudguldens; deze „renthe sal gaen unde gemaent werden ut oren vryen angecofften kampe" in den Horst en uit al 't ander goed, dat zij hebben of krijgen. 1549, Oct. 31. Levering voor 't gerecht, na verkoop, van een grondrente uit een erf der verkoopers, onder 't gericht Delden gelegen; de grondr enteplichtigen bedingen lossingsrecht; zélfs de grondrenteheffer krijgt het opzeggingsrecht. 75, 87, Des Donderdages na Simonis et Judae, apostolorum, 1549 150. verschenen voor 't gerecht Thonys Lambertsz, c. u., en ver- OVERIJSEL (DELDEN IN TWENTE, 16E EN 17E EEUW). 137 klaarden voor zich en hun erfgenamen, dat zij wettig hadden ontvangen van Derick Overinck c. u. 50 goudgulden, waarvoor zij Derick c. u. gaven 3 mudden goede, drooge, schoone, klare winterrogge, uit 't erf Brinkhuis, in 't kerspel Delden en buurschap Woelde, alle jaren op St. Micbiel te betalen. „Ende die lose an beider zyden, wen des yrst believet ein halff jaer toeforen up 't kundigen". 1695, Juni 3. Levering voor 't gerecht met hand en mond, na . verkoof, van een onroerend stuk goed. 75, 23. De weduwe Pastoors, met haar gekozen momber, draagt over bouwland, erkent betaald te zijn en „dede derhalven met hande ende monde vertichenisse, so ende als na desen 56, 59. Overisselschen landregte betaamt, haer ende haer erfgenamen" van 'tstuk bouwland „ontervende" en den kooper en zijn erfgenamen daarmede weder „beërvende". 1694, Aug. 28. Ten overstaan van het gerecht gevestigd een generale hyfotheek voor een rentegevende schuld; toonder-clausule; onvaste terminologie; hyfotheek-verleening als renteverkoof of gevat; hyfotheekhouder als renteheffer aangeduid. De renteheffer (hyfotheekhouder) mag of zeggen en ook de renteflichtige (hyfotheek-gever). 149,150,87. Voor richter en keurnooten van Delden kwamen J. C. van 23. Bevervorde c. u., hij als haar momber, en bekenden schuldig te zijn aan „ Joan Snyder en consorten van het 3e lot van den 162. boedel van Peter Greven ofte den wettigen houder deses briefs" 2000 Car. gl. tegen 5 %, binnen Deventer den rentheffer te betalen; 1/2 jaar opzeggingstermijn; verbindende persoon en goederen en tot sfeciaal hypotheek zettende al zijn allodiale, vrije, onbezwaarde goederen (die niet worden gespecificeerd)L); waarvan bij wanbetaling de rentheffer de pachten mag heffen van de meiers. 1713, Juni 16. Ten overstaan van het gerecht voor een rentegevende schuld een sfeciale hyfotheek gevestigd of een recht van tiend uit een boerderij onder 't gericht Delden; onvaste terminologie (hyfotheekhouder als renteheffer aangeduid). 149, 150, Voor richter en keurnooten verschenen J. M. Blankvöort, 87. heere toe den Kollendoorn, die bekende /1000 schuldig te zijn x) Hier is dus in dat woord speciaal een protestatio actui contraria gelegen. 138 OVERIJSEL (TWENTE, 17E EN 18E EEUW). aan B. en R. Hamerinck, derzelven vrouwen en erfgenamen, tegen 5 %; l/2 jaar opzeggingstermijn; onder hypothecair verband 126. van zijn „eigendommelijken tiend", uit 't goed der beide Hamerincken te Bekkum, onder Delden; de renteheffers zullen bij wanbetaling den tiend zelf mogen „uitsteken en opvaren". 1771, Januari 23. Ten overstaan van het gerecht bedongen hypotheek op roerend goed, ter verzekering van een rentegevende schuld. 147, 148*. Jan ter List en vrouw erkennen schuldig te zijn / 170 a 4 %; xf2 jaar tevoren opzegging; verbindend voor deze schuld: 1 koe, 1 kalf, nog eenige koeien, 1 paard, karren, ploeg, ketel, potten, pannen, roggegewas op 't land. B. Protocol van het landgericht van Diepenheim. 1691, Mei 10. Ten overstaan van het gerecht gevestigd een antichresis ter verzekering van een geldleening. De geldschieter trekt echter niet alle, doch slechts 2/6 der vruchten van het onderpand en betaalt de lasten, op 't in pand gekregen land drukkende. Onvaste terminologie. 147, 149. Het echtpaar ten Thye neemt geld op van Herman Gerritsen c. u. en geeft aan dit echtpaar daarvoor in gebruik voor 6 jaren bouwland, mits dat van elke 5 gast het echtpaar ter Thye er 3 krijgt. Opzegging van zijde van ten Thye 1/2 jaar te voren; het land strekt ten onderpand voor de terugbetahng. Elders 95. in de acte wordt het recht hypotheek genoemd. Ten Thye zal de heerenmiddelen betalen. 1704, Juni 6. Ten overstaan van het gerecht gevestigd een acte van hypotheek op eenige landerijen, ter verzekering van een rentegevende schuld; de pachters van het land moeten jaarlijks deze rente betalen in mindering van hun pachtsom. Royement dezer hypotheek na aflossing van de schuld. 149, 150*. Voor rechter en assessoren van Diepenheim bekende Albert ten Dusschede en zijn huisvrouw Anna ten Keppel schuldig te zijn aan en ontvangen te hebben van Jan Jansen van der Sluis, koopman te Haaksbergen, 200 Car. gl., tegen 5 % 's jaars, stellende ten hypotheek landerijen in eenige esschen, „om sigh aengaende het capitaal daeraen kost- en schadeloos te OVERIJSEL (TWENTE, 17E EN 18E EEUW). 139 mogen verhalen", en „sal uyt de jaerlijckse paghten door de gebruyckeren aen de renthefferen prompt de interesse worden betaelt". (In margine staat een acte van royement.) L. C. H. Strubberg, Overijsselsen Advijsboek x). Deel I, consultatie, no. 5. ,,Beleerings-advies" van dr. G. ter Stege en dr. H. ten Brink, 1678, Maart 12. Inleiding in een boedel verzocht door den testamentair benoemden universeelen erfgenaam. Uitleiding van dien univ. erfgenaam en inleiding van den naasten leenvolger van den overledene verzocht en verleend voorzoover betreft de in dien boedel begrepen leengoederen, omdat zonder octrooi van den leenheer niet bij testament, ook niet bij militair testament, beschikt had mogen worden over de leengoederen. Recredentie. 191. „In zaaken van in- en uitieidinge voor mij, Adolph van Limborg, richter van Delden en tusschen de hoog ed. geboren heer Joachim Mulert tot de Leemkuile", als vader en voogd van zijn tweeden zoon, jonker Joachim Ernst Mulert, ter eenreen den hoog ed. geboren heere Joan Ludolph Mulert tot den Backenhage, ter andere zijde, bewerende de heer Joachim Mulert q.q. alleen gerechtigd en bevoegd te zijn als universeele erfgenaam tot de nalatenschap van Derk George Mulert, uit kracht van diens militair testament, 19/29 Juli 1676 bij de belegering van Maastricht gemaakt, in welk beleg hij is gesneuveld, tegen welke inleiding Joan Ludolph Mulert uit- 113. leiding heeft gedaan, doch alleen voorzoover betreft „de leenplichtige goederen en erven, de beide Bepselers, Roeterdink en Loeink, respective aan de Provintie van Overyssel en de heerlijkheyt en huize van Almelo leenplichtig", in welke leenplichtige goederen deze zich „in de beste en bestendigste forma l) De adviezen, in deze verzameling van Strubberg voorkomende, zijn van tweeërlei soort, n.1. óf consultatoire, die gegeven zijn aan procedeerende partijen, óf z.g. adviezen ter beleering, die ingevolge het Landrecht van Overijsel, I, tit. XVII, „ter beleering" aan een gerecht zijn verzonden, dat advies had gevraagd, en aan welke adviezen de gerechten, tot welker „beleering" ze strekten, gebonden waren (Landr., I, tit. 17, art. 8). De omslachtigheid der adviezen noodzaakte mij ze verkort en veelal niet met de eigen woorden der adviseurs weer te geven. 140 OVERIJSEL (TWENTE, 17E EEUW). rechtens" heeft doen inleiden, waartegen wederom van de andere zijde uitleiding is gedaan. „Vervolglijk geconsidereert de justificatie, aan zijden van de heer Joachim Mulert q.q. overgelegd", etc. „Voorts gelet op de deductie, door de hoog ed. geb. heer Joan Ludolph Mulert toe den Backenhage ingedient", waarin deze beweert, dat, ofschoon waar is dat Derk George Mulert tot zijn universeel erfgenaam had ingesteld den tweeden zoon van zijn tegenpartij, echter hij, Joachim Ludolph, als eenige en oudste broeder van den overledene, rechtens zijn leenvolger was, latende „de dispositie in zijn waarde en onwaarde wat de allodiale goederen belangt"; dat toch de testateur over 113. zijn leengoederen niet testamentair heeft kunnen beschikken zonder voorafgaand consent of navolgende approbatie van den leenheer, waarom hij deed concludeeren, dat zal worden verstaan, dat hij deed een goede uit- en inleiding en daarentegen aan zijde van zijn opposant een kwade in- en uitleiding is gedaan op de „gelibelleerde leenplichtige goederen en erven", en hij (Joan Ludolph) „ten minsten in de possessie van dezelve zal en moet werden geimmitteerd, met expresse eisch van kosten, schaden en interessen"; dat voorts Joachim Mulert q.q. opwierp de „exceptiö informalitatis, alzoo de heer geexcipieerde niet bevoegt zoude weezen met erfhuisrecht te mogen spreeken, maar alleen zich gedraagende tanquam successor singularis tot de feudaale goederen, hetzelve ten petitoir behoorde te doen", en dat hij nog opwierp de exceptio incompetentiae fori, 116, 191. omdat Joan Ludolph dezen eisch voor de leengerichten der respectieve leenheeren had moeten institueeren, of, als hij ten possessoire had willen disputeeren, dit had moeten doen voor den landdrost van Twente, als richter in possessoriis. Hierover gezien de schriftelijke acten, etc. Belangende de exceptio informalitatis: deze komt te vervallen, want de geexcipieerde heeft zich doen inleiden in alle leengoederen, „zijnde naar Landr; part. I, tot 8, art. 4, kennelijk, 116, 191. dat men met inleidinge in alle erfhuizes zaaken moet aanvangen, des ook noodzackelijk volgen". De exceptio incompetentiae valt ook, wijl de „excipieut zelf dit gerichte eerst voor competent heeft geëligeert." ,,Moet nu vervolglijk in betrachtinge genomen worden, 66. wie van beide heeren in de recredentie of provisioneele possessie der feudaale goederen 't immitteeren zij", of de heer Joachim, OVERIJSEL (17E EN 18E EEUW). 141 q.q., als erfgenaam uit het testamentum militare, öf de heer Joan Ludolph, als intestaat leenvolger. De goederen zijn leengoederen; dit staat vast. De „overleeden heer capitein" kon 113. niet bij testament beschikken over 't geen hem niet toekwam, „alias invito Domino obtruderetur vasallus"; naar Landr. II, 5, 3 en II, 25, 18 had hij consent moeten hebben, om over zijn leengoed te disponeeren bij testament; dat deze bepaling uitzondering lijdt in 't geval van militaire testamenten staat nergens bepaald; dit zou ook strekken tot nadeel van de rechten van derden. Het is „indisputabel", dat leengoederen „eene bijzondere erffenisse constitueeren". „Om deeze en andere redenen meer zo is het dat ik, richter bovengenoemt, van gerichtswegen met toegetrokken advys van de ondergeschreevene rechtsgepromoveerden, tot administratie van onpartijdige justitie verklaare voor recht: dat de geobjicieerde exceptiën behooren te worden „gerejecteerd", gelijk ze worden gerejecteerd bij deze; dat deimpetrant Joachim Mulert q.q. „zij te immitteeren in de possessie" van de allodiale goederen van „wijlen capitein Derk George Mulert", gelijk hij er in geimmitteerd wordt bij deze, en dat hij deswege een goede 191. inleiding deed; dat ook Joan Ludolph Mulert, als eenige en 174. oudste broeder van dien kapitein, „ex capite intéstati" behoort „de recredentie of provisioneele possessie der leengoederen, de beide Bapselers, Roeterdink en Loeink, geimmitteerd tè werden in hoe summario possessorio, gelijk Zijn Hoog Ed. Geb. daarinne werd geimmitteerd bij deezen"; de kosten gecompenseerd „om redenen", den 12 Maart 1678. Atque ita de jure judicandum censuimus salvo. Gerh. ten Stegen, Dr.; Herman ten Brink, Dr. Deel II, consultatie, no. 32. „Beleerings"-advies van dr. G. Dumbar en dr. H. Pestman, 1718, Aug. 25. Een mutueel testament tusschen echtgenooten mag door den langstlevende worden herroepen en in dit bijzonder geval mocht dit zeker, omdat de echtgenooten elkaar niet hebben bevoordeeld en hier dus niet zoozeer een mutueel testament dan wel één testament, door twee erflaters tegelijk gemaakt, aanwezig is. „In zaaken voor de achtbaare. heeren burgermeesteren der stad Enschede, strijdig en ongedecideerd hangende", tusschen 32. Engbert Lazonder, nom. ux., Anna Jorissen, nevens Jan Bekker. 142 OVERIJSEL (18* EEUW). als vader en voogd van zijn onmondige kinderen, bij wijlen 199. Hendrina Jorrissen ,,in echte geprocreëerd," en boedelhouder van de nalatenschap zijner vrouw, en de voogden over de kinderen van wijlen Jan Wissink en Aleyda Jorrissen, „aanleggeren, ter eenre", tegen Peter Tegelaar, als in huwelijk hebbende Catharine Jorrissen, „verweerder ter anderen zijde". Aanleggeren hebben betoogd, dat de echteheden Pelgrim Jorrissen en Aleyda Brix 20 Juni 1710 voor den richter van 181, 190. Enschede en keurnooten hebben gemaakt een mutueel testament, waarbij zij instelden tot erfgenamen hun dochters Anna, Margaretha en Hendrina en Catharina en in plaats van de overledene dochter Aleida de kinderen van Jan Wissink, in stirpes; dat Aleyda Brix is overleden en na haar dood haar man heeft kunnen goedvinden een nieuw testament te maken, praelegateerende aan Catharina, de huisvrouw van verweerder, deze gemeene goederen van hem, erflater, en wijlen zijn vrouw: huis te Enschede met brouwhuis en tonnen, schuur, graf in de kerk, turfkuil, en wel op deze wijze dat zij die voor een somma van / 1200 kon houden, ofschoon een en ander wel / 3000 waard was, in strijd met „de constante practycque", waarbij de langstlevende niet bij nader testament mag ingaan tegen de „eerste mutueele dispositie", zoodat aanleggers te rade waren geworden te concludeeren, dat dit testament niet kon bestaan en dat verweerder gehouden zal zijn „in conformité" van het mutueele testament met de aanleggers te scheiden en te deelen zoowel de nalatenschap van den vader als die van de moeder. Waartegen de verweerder „kwam te regereeren", dat Pelgrim bij dat mutueel testament niet de macht was benomen een nieuw testament te maken. Gezien de „acta protocollaria," etc. De meeste doctoren stellen in thesi vast, dat de langstlevende mag herroepen. In hoe hypothesi moet dit des te meer steek houden, als men er op let, dat de erflaters elkaar geenerlei 181. voordeel hebben gemaakt; hier is eigenlijk geen mutueele dispositie, doch slechts één testament van 2 testatoren, geen testamentair synallagmaticum, maar, zelfs al ware dit anders, ook een testamentum synallagmaticum kan worden „gerevoceerd". Van geen belang is het argument, dat de testatoren een contract zouden hebben gemaakt, om de „egaaliteit tusschen hunlieden kinderen heüighjk te observeeren"; vooreerst hiervan is mets gebleken en verder zulke contracten binden niet, behoudens OVERIJSEL (18E EEUW). 143 in „singuliere gevallen; testamentum enirn non inducit naturam contractis sed ultimae voluntatis, quae ad mortem usque mutare potest". „Om welke en andere redenen meer, het edele stadgerichte voornoemd, met toegetrokken advijs van de onderbenoemde rechtsgeleerden, . . absolveerd den verweerder, en verklaard aanleggeren in hunnen genoomen eisch en conclusie niet te zijn ontvankelijk noch gefundeerd, condemneerende deselve mede in de kosten van de verzendinge en beleeringe deezer proceduure, doch de overige kosten om reden compenseerende. Atque ita in hac causa respondendum censuimus. Daventriae, die 25 Augusti 1718. Gerh. Dumbar, Dr.; A. H. Pestman, Dr. Deel I, consultalie, no. 20. Consultatoir advies van dr. H. Hubert, 1759, Juli 2. Als tusschen echtgenooten, die in algeheele gemeenschap waren getrouwd, een mutueel testament is gemaakt, waarbij zij elkaar vruchtgebruik hadden gelegateerd, mag de langstlevende bij een nieuw testament over de hem toekomende helft in die gemeenschap opnieuw en anders beschikken. De langstlevende heeft in 't algemeen er slechts voor te zorgen, dat hij niet beschikkingen maakt over goederen van den eerst-overledene. 181, 190. Hendrik Clasen en Aaltje Stevens, echteheden, in gemeenschap van goederen zittende, maken 30 Jan. 1750 een mutueel testament voor 'tschoutengericht te Zwolle, instellende tot erfgenamen 174. hun kinderen en kindskinderen, in staken, bij representatie, 142. en legateeren elkaar het vruchtgebruik van den gemeenen. boedel tot den dood van den langst levende, zonder dat de kinderen recht op staat en inventaris hebben. In 1754 sterft Aaltje; de man blijft dus in den boedel. De man maakt 23 Aug. 1755 opnieuw een testament en stelt tot erfgenaam in van „alle door doode te ontruimene goederen" zijn dochter Aaltje Hendriks en haar man, „ zijne nu verstorvene kindskinderen met de legitieme afzettende", en verder aan Hendrik Disselhof 100 Car. gl. legateerende. Quaeritur: is dit tweede testament „voor de halfscheid des boedels" geldig, of moet het eerste „volkomen effect sorteeren" en was Hendrik Clasen, het vruchtgebruik tot zijn dood toe gehad hebbende, bevoegd zulke disposities in zijn 2e testament te maken als hij deed? 144 OVERIJSEL (18E EEUW). Gezien dezen casus met de overgelegde 2 testamenten, „dunkt onder correctie: dat Hendrik Clasen het le testament, „mutueelijk met zijne vooroverleedene vrouw Aaltje Stevens opgericht, wat zijne portie in den gemeenen boedel betreft, naar rechte heeft mogen revoceeren". Mutueele testamenten zijn twee „separaate dispositiën" en kunnen „gerevoceerd" op dezelfde wijze als andere testamenten; vid. D. D. Schrassert, vol. I, adv. 19, n. 2, 3, 4. Al was bier gemeenschap van goederen, de man beschikte enkel over zijn „halfscheid" in die gemeenschap; Voet, Comment., ad. tit. de part. dot., n. 63 [D. XXIII, 4]. Er zijn wel bepalingen, o. a. in de statuten van Deventer, waarin verboden wordt, dat degene, die 't voordeel uit een mutueel testament heeft genoten, de beschikkingen wijzigt, doch de communis opinio der doctores betreffende het gemeene recht is anders, en dat het recht van 't platteland van Overijsel diergelijken regel kent, geloof ik niet; de intentie dezer erflaters is ook niet geweest elkaar de handen te binden, maar om elkaar te bevoordeelen. De laatst-overleden echtgenoot heeft er slechts voor te zorgen, dat hij geen beschikking maakt over de goederen van den eerst-overledene. „Potest utique superstes alios vocare heredes, quam vocaverat mutuo testamento, sed frustra erit, si quid moliatur in praejudicium eorum, quos primum defunctus vocaverat, et cujus judicium ipse probaverat" (Bijnkershoek, Quaest. jur. priv., III, q. 1, c. 10). Een mutueel 38. testament evenzeer als „huwelijksche voorwaarden, gedresseerd in de termen van uiterste willen", mag herroepen worden. Aldus geadviseerd in Zwolle den 2 Juli 1759. H. Hubert, Dr. Deel I, consultatie, no. 4. Advies van dr. A. Vestrinck, te Kampen, 1767, Oct. 1. Inleiding in het recht om als heer van Stoevelaar een kerkdeur in de kerk te Goor met een slot gesloten te mogen houden en uitleiding daartegen. Het college van borgmannen en burgemeesteren, als kerkvoogden te Goor. Exceptie van nonqualificatie. Beschouwingen over rechtspersoonlijkheid1). In de zaak van „Johan Hendrik van der Wijk, heer van !) De in deze consultatie gevoerde beschouwingen over rechtspersoonlijkheid van vereenigingen zijn in zoover niet ter zake dienende, dat voorbij wordt gezien, dat de kerk is een stichting. Daarnaast is er de kerkelijke gemeente als vereeniging, universitas, doch deze beheert niet het kerkegoed. OVERIJSEL (18E EEUW). 145 Stoevelaar, inleider en excipiënt, ter eenre, en den heer baron van Coevorden tot Weckdam, borgman van Goor, mitsgaders de burgermeesteren van Goor, de heeren van Assen en G. J. Weerman, uitleideren en geëxcipieerden, ter andere zijde", hangende voor 't in deze zaak gesurrogeerde gericht van de 66, 191. stad Delden, „alwaar, nadat de heer inleider en excipiënt op den 25 May 1759 in optima juris forma hadden gedaan inleidinge in het recht hem, als heer van Stoevelaar, zullende toekomen, om de deur in het uitstek aan de noordzijde van de kerk tot Goor aan de zijde van het gestpelte des huizes Stoevelaars tot zijn privatif gebruik, om in en uit de kerk te gaan, te mogen hebben, en dezelve na zijn welgevallen met een slot te mogen gesloten houden, verzoekende daarnevens dat van deze inleidinge aan de heeren borgmannen, als zijnde buiten den heer inleider, de heer graave van Wassenaar tot Twikkelo en Weldam, de heer van Hoëvell tot Nienhuis, de heer van Coeverden tot Weckdam en de heer van Hoëvell tot Heekeren, mitsgaders de burgermeesteren van Goor, aan welke de directie over het kerkengebouw aldaar was toekomende, door eene weete van deeze gedaane inleidinge kennisse mogte gegeeven worden", en nadat op 5 Juli d. a. v. de bovengemelde uitleiders uitleiding hadden gedaan, en vervolgens de heer inleider en excipiënt bij een z. g. „exceptionsschrift" had doen voordragen, dat aan de N.-zijde van de kerk te Goor was een uitstek, waarin de gestoelte van 't huis Stoevelaar, dat in dat uitstek naast de gestoelten een deur tot privatief gebruik van 't huis Stoevelaar en zijn bezitters is gemaakt, veelal gesloten met een slot; dat sedert eenige jaren de heeren van Stoevelaar op dit huis niet hebben gewoond en verzuimd hebben die deur gesloten te houden, dat inleider en excipiënt echter er nu weer voor goed is komen wonen en door het „onder den godsdienst" herhaaldelijk openen dier deur „geincommodeert" wordt, weshalve hij er een slot op liet maken, welk slot echter „eenige ongequahficeerde persoonen, geadsistéerd met deeze geexcipieerdens" er afgeslagen hebben, zoodat excipiënt ter „conservatie van zijn goed recht" met inleiding heeft geprocedeerd, waartegen deze geëxcipieerden, zonder medewerking, ja zelfs tegen den wil van de andere borgmannen en burgemeesteren hebben gedaan uitleiding; dat de directie 27. over het kerkgebouw te Goor „sedert ondenkelijke tijden gestaan hadde en alsnog stond aan de heeren borgmannen de blécoürt, Bewijsstukken Kort Begrip, II. 10 146 OVERIJSEL (18E EEUW). en burgemeesteren van Goor", zijnde 6 borgmannen (van de huizen Weldam, Stoevelaar, Nijenhuis, Twikkelo, Weckdam en Heekeren) en 6 burgemeesters; dat op een door van Wassenaar van Twikkelo en Weldam, als oudsten borgman, belegde vergadering de meerderheid van meening bleek, dat het recht was aan de zijde van inleider, en evenals deze vergadering, daarna ook de gecommitteerden uit de burgerij verklaarden niets met deze procedure te maken te willen hebben, dat alleen deze 3 geëxcipieerden er voor gestemd hadden, om uitleiding te doen, doch overstemd waren, weshalve geëxcipieerden tot het doen van deze uitleiding niet bevoegd zijn geweest, zoodat geconcludeerd is tot admissie van de exceptio inqualificationis, met condemnatie van kosten. Waarop „de heeren uitleideren en geëxcipieerden bij derzelver antwoord op de exceptie in substantie hebben doen regereeren", dat tusschen partijen na de uitleiding afspraak was gemaakt, om de naar landrecht vereischte borgstelling te doen, zoodat het indienen van deze exceptie is contra bonam fidem en in strijd met 't landrecht (I, 8, 3); dat, wat betreft het beweerde gemis aan qualificatie, het „de geexipieerdens alzo voorkwam, dat het beletten van diergelijke spoliën elk een, tot de gemeente behoorende", toekwam; dat het gansche vertoog, alsof de meerderheid van borgmannen en burgemeesteren tegen uitleiding was, onjuist was, maar dat, al ware het juist, het niets ter zake doet, omdat het deze geëxcipieerden niet onbevoegd zou maken, om uit eigen beurs er tegen op te komen, dat de kerk bezwaard wordt met een 78. servituut, „doende de geexcipieerdens uit dit alles, onder imploratie van het nobile judicis officium in omissis supplendis, omni meliori modo contendendo contra-concludeeren tot rejectie van de geobmoveerde exceptie van inquaJificatie" en dat de inleider zal worden gelast, om binnen „sortabel termijn" met de uitleiders te „caveeren, als na landrecht, part. I, tit, 8, art. 3, ofte handelen na raade, idque cum expensis". Hierover gezien en met alle oplettendheid geëxamineert de prothocollaria"; .... „overmits het een onbetwistbaare waarheid en een vaste regul in de rechtspleeginge zij, dat de persoonen, die voor het recht verschijnen, de noodige bevoegdheid of qualificatie" hebben, .,in omni quippe judicio, zegt Joannes Zangerus, de Except., part. 2, c. 8, n. 2, quantumcumque summario legitimatio personarum requiritur", of „gelijk OVERIJSEL (18E EEUW). 147 de rechtsgeleerde Baldus het noemde, ex legitimatione litigantium judicium substantiari . . . ." „Overzulks het ook voor alle andere zaaken de post van de heeren uitleideren" is te toonen, dat zij, als particulieren, op eigen kosten uitleiding konden doen, of anders dat zij genoegzaam gequalificeerd waren het te doen voor of van wege borgmannen en burgemeesteren 27. van Goor, aan wien de directie van het kerkgebouw zou toekomen, of wel van „de geheele universitas, tegen welke de inleiding gedaan is". Dit zijn de „twee grootste poincten van 't verschil, 't welk tusschen partijen geventileerd is geworden en door deeze onze decisie zal moeten werden getermineerd." Wat nu betreft het punt van hetgeen verhandeld is in die vergadering van borgmannen en burgemeesteren van Goor, trots de tegenspraak van uitleiders, is door de producties bewezen dat de voorstelling van feiten, door excipiënt gegeven, juist is, dat n.1. „alle borgmannen en burgermeesteren wel en wettig tot de deliberatie over het quaestieuse poinct zijn geconvoceerd geweest naar het voorschrift der Keiseren Diocletiaan en Maximiniaan in 1. 2 Cod., de decurion." [C. 10, 31, 2], dat van de 12 slechts 3 stemmen voor 't doen van uitleiding hebben gestemd. Niet alleen naar de „subtiliteit van het Roomsche recht", maar ook naar het „recht der natuure en der volkeren" (zie Sam. Puffendorf, De Jur. N. et G., L., 7, cap 5, § 5) kan „een lid van een collegie in tweederlei respecten 27. beschouwd" worden, n.1. in 't geen hij doet als lid voor zich zelf en in 't geen hij doet voor de geheele universiteit. Elke universitas of college wordt in rechte vertegenwoordigd door „derzelver syndyquen of gevolmachtigden". Het is een stokregul, quod nemo sine mandato in judicio admittatur, etiamsi de rato caveat". Maar de geëxcipieerden beweren, dat zij voor zich zelf er uit eigen beurs voor het recht der kerk opkomen en daardoor ook voor het recht, ieder van hen particulier toekomende, om door die deur toegang tot de kerk te hebben. Hierdoor verandert deze zaak van gedaante. Wel is waar geldt de regel, majoribus votis esse standum", doch als de meerderheid iets tegen 't gemeene nut wil ondernemen, lijdt deze regel uitzondering; ieder lid mag dan, als hem „praejudicie werd aangedaan" in zaken, die zijn „privatieve interesse" raken, 't zij agendo 't zij defendendo voor zijn goed recht opkomen. „Equidem simt nonnulla jura, quae integrae universitati ita competunt, ut singuli eorum exercitio emolumentum capiant, 148 OVERIJSEL (18K EEUW). Aug. Leyser, Spec. 155, med. 1. Van zoodaanig een aart is 49. bijvoorbeeld het recht van eene gemeene weide of van een gemeen bosch, om daarin te mogen weiden of hout te hakken", want „van een gemeene weide vermag geen meerderheid ten nadeele der minderheid disponeeren, om tegen derzei ver wil 't gebruik daarvan te veranderen". Wanneer men dan nu „den aart en de qualiteit van de kerken, tot den openbaaren godsdienst oeffening geschikt, nagaat, en wanneer men derzelver algemeen gebruik in aanmerkinge neemt, zal men ligt ontdekken, dat deselve mede behooren 27*. onder zulke zaaken of goederen, welke wel aan de gezaamentlijke gemeente toekomen, doch echter zodaanig, dat ieder lid, tot die gemeente behoorende, voor zijn particulier en directelijk het recht toekomt, om daarvan zijn noodig gebruik te mogen maken. Jure Romano waren de kerken res nullius, divini juris; er had een plechtige inwijding van plaats; doch deze inwijdingen hebben „onder de Protestanten" opgehouden; de kerken zijn 27*. nu niet meer divini juris, maar eigendom ,,'t zij van de gemeente en parochie, welke tot zo een kerk behooren, 't zij van de geheele universitas of den stigter der kerke, hodie quippe templa non in nullius sed universitatis aut aedificantis dominio simt, Simon van Groenewegen, ad. tit. Inst. de rer. div., § 8". Behooren nu de kerken aan de gemeente, dan kan met dezen regel niet worden overeengebracht, dat er een of meer „openbaare deuren", die ter gemeenen nutte der kerkgangers zijn, in een „privativen eigendom van een of meer particulieren zouden worden gecedeerd' en dat tegen den wil van andere gemeenteleden, aan alle anderen de toegang door die deuren wordt geweigerd. Het college van borgmannen en burgemeesteren is dan ook begonnen met het slot van de deur te verwijderen, doch nadat inleiding was gedaan heeft de meerderheid alleen daarom tot toegeven besloten, omdat ze de kerk en de stad niet in een kostbaar proces wenschte te wikkelen. Had die meerderheid geweten, dat deze uitleiders de kosten van 't proces er voor over hadden, 't besluit ware stellig in anderen zin gevallen; de eenige verandering, dan in dit proces teweeggebracht, zou zijn dat borgmannen en burgemeesteren dan „voor de universitas de defensie deezer zaak hadden kunnen op zich neemen". Daar „de uitleideren en geëxcipieerden in deezen propriam causam als domini en niet als procuratores alienam defendeeren, zijn zij per se gequalihceerd", om deze uitleiding te doen. OVERIJSEL (18E EEUW). 149 „Om welke dan en andere redenen en rechten meer het edele en achtbaare gesurrogeerde stadgerechte voornoemd, met toegetrokken advijs van den ondergeteekenden reehtsgepromoveerden, de justitie blotelijk in aanschouw neemende, rejecteerd de geobjiciëerde exceptie van inqualificatie, ordonneerende partijen voorts, om op den 14den dag na de pronuntiatie deezes of op een ander sortabel termijn de cautie of borge te stellen, zooals naar Landrecht, part. 1, tit. 8, art. 3 behoord, of anders handelen naar rade, met compensatie van kosten, hierover gevallen, om redenen. Aldus geadviseert binnen Campen den 1 October 1767. Abr. Vestrinck, Dr." Resolutiën van Gedeputeerde Staten van Overijsel betreffende hoorige goederen der Provincie. 1726, Oct. 16. Den hofmeiers van de in Twente gelegen hoven der Provincie wordt bevolen in hun protocollen nauwkeurig aan te teekenen de tijdstippen, waarop rechten van onder die hoven ressorteerende boerderijen zullen zijn vervallen aan de Provincie. Hun wordt voorts gelast van de overschrijving van vervallen rechten kennis te geven door inzending van uittreksels uit hun protocollen. Deventer, den 16 October 1726. Zijn ingevolge resolutie en aenschrijven van den 14 September deses jaars ter vergaderinge erschenen en gehoort de 16. respective hoffmeyers van de hooven in Twente en zijn vervolgens naegesien en geexamineert derselven prothocol over de vervallene rechten aan de Provintie. Waarop gedekbereert en specialijk gereguardeert zijnde, dat deselve prothocollen meerendeels seer defectueus zijn bevonden, is goedtgevonden de voorschreven hofmeyers serieuslijk aen te manen ende te gelasten, om toekomstigh haere prothocollen soodanigh te dresseren, dat zij op alle tijden en soo ras gemelde rechten vervallen zijn, immediatelijk daernae hiervan aentekeninge in haare prothocollen sullen maeken, sonder die tot langer tijd te verschuyven; dat sij pertinentelijk daarbij sullen aentekenen de dag en tijd, wanneer deselve vervallen zijn. Ende dat, geeyst wordende de overschrijvinge deser vervallen rechten, sulks niet bij een particuliere memorie, als tot nu toe gedaen hebben, maar bij extract uit derselver prothocollen, 150 overijsel (twente, 18E eeuw). en soodanigh als zij daarbij de aantekening gemaakt hebben, sullen moeten insenden, bij de boekte van 10 goltguldens, te verbueren soo dickmael deselve prothocollen anders sullen bevonden worden. Pr. Sabe, vt. Accordeert met het voorschreven register: Joan Rouse. 1750, Oct. 23. De hofmeiers moeten op de hofdagen aan de onder hun hoven ressorteerende hofgenooten mededeeling doen van de resolutiën der Gedeputeerde Staten van 1726 en 1732 nopens de plicht om aangifte te doen van de aan de Provincie verschuldigde (casueele) betalingen wegens hoorige boerderijen. De hofmeiers moeten in hun protocollen aanteekening houden van de personen, die in de hoorige echte treden of er uittreden en van de rechten van opvaart en vrijkoop, deswege verschuldigd. Ook moeten zij in die protocollen opnemen zakelijke uittreksels uit de testamenten der hofgenooten. Deze testamenten moeten zooveel mogelijk ten overstaan van den hofmeier zelf worden opgemaakt. Deventer, den 23 Oct. 1750. 16. Bij examinatie der ingesondene registers door de hof meyers van de hoven in Twenthe van de vervallene rechten, op gisteren verpacht, sijnde bevonden, dat niet na behoren werden nagekomen de resolutiën over het houden der protocollen door de hofmeyeren en het aangeven der vervallene rechten door de hofgenoten, door dese tafel genoornen op den 16 October 1726 en 3 Juh 1732, soo is na voorgaande deliberatie goedgevonden deselve resolutiën mits dezen alsnog te inhereren en de lantrentmeester van Twenthe of desselfs verwalter mits desen te ordonneren, om daarvan communicatie te geven aan de bijsondere hofmeyeren, om daarvan op de hofdagen telkens kennis te geven aan de hofgenooten, voor zoveel deselve aangaat, om sig daarna te reguleren, sonder daarvan te blijven in gebreke. Dat wijders de hofmeyeren, soo haast als eenige in de echte of uit den echte gaan, daarvan niet alleen aantekening sullen overijsel (twente, 18E eeuw). 151 moeten doen in hunne protocollen, maar ook daarnevens aantekenen de opvaart of vrijkoop daardoor vervallen, met bijvoeging van den dag en datum, schoon de hofgenoten sulx niet mogten zeggen of aangeven, en die vervallene opvaarten en vrijkoopen ook stellen op hunne registers der vervallene rechten, aan de lantrentmeester van Twenthe in te senden, bij een boete van een gouden rijder, in cas van nalaatigheid te verbeuren. Dat dezelve hofmeyeren de testamenten, door sieke hofgenooten wordende gepasseerd, behoorlijk sullen extenderen volgens de hofrechten, soodanig dat daaruit kan worden gesien, of daaromtrent geobserveert sijn de formaliteiten, na de hofrechten gerequireerd, of niet, en dezelve alzo in hun prothocol registreren, en daarvan extract van woord tot woord, voor so veel de selve solemniteiten betreft, stellen op het register der vervallene rechten aan de lantrentmeester van Twenthe in te zenden, en niet bij wijze van overschrijving in generale termen, dat de testateuren hun hofregt hebben bewaard en den Heere erkend, enz., soals eenige hofmeyeren bij voorschreven examinatie bevonden zijn te hebben gedaan. Dat de respective hofmeyeren, door of wegens sieke hofgenoten gerequireerd werdende, om ten overstaan van dezelve te mogen testament maken, sig selfs in persoon na dezelve moeten begeven, en buiten erheffelijke redenen niet overlaten aan twee hofgenoten, die veeltijds daartoe geen bekwaamheid hebben. En is verder goet gevonden gemelde lantrentmeester of desselfs verwalter mits desen te ordonneren, om sorgvuldig en exactelijk de hand te houden aan de executie van onse voorschreven resolutiën van den 16 October 1726 en 3 Juli 1732 en tot dien einde ten overvloede copie of extract daarvan aan de respective hofmeyeren, voorzoveel dezelve concerneerd, toezenden, nevens extract deses, om sig daarna te reguleren en aanstonds kennis te geven aan deze tafel, wanneer iemand moge bevinden daarin te manqueren, sonder daarvan te blijven in gebreke. (w. g.) D. van den Wijck, vt. Accordeert met het voorschreven register: Joan Rouse. 152 overijsel (twente, 18E eeuw). 1752, Augustus 2. Aan de hoorigen der onder de 7 Twentsche hoven van de Provincie ressorteerende boerderijen wordt toegestaan, om de aanwijzing van dengene hunner kinderen, dien zij willen vrij bedingen, pas te doen als een kind trouwt en het hoorig erf verlaat. Swol, den 2 Augustus 1752. 16. Bij resumtie sijnde gedelibereerd op de requeste van de hofmeyeren van Ootmerssen, Oldensaal en Borne, namens de hofgenoten van de seven provinciale hoven in Twente, gepraesenteerd den 23 Junij deses jaars, houdende verzoek dat Haar Ed. Mog. derselver resolutie van den 3 Juli 1732, ten aenzien van dat gedeelte van deselve, waarbij verstaan is, dat de hofgenoten, een kind willende vrij bedingen, bij de geboorte van het twede, of uiterlijk het derde kind, aan de hofmeyer sullen verklaren, welk kind sij begeren vrij te houden, bij poene dat, een kind komende te sterven vóórdat de ouderen sodane verklaringe sullen hebben gedaan, alsdan het verstorvene kind gehouden zal worden voor vrije bedongen te zijn geweest, geheven in te treyken en haar daaromtrent volgens den 12 art. der hofregten en het oude gebruik de vrijheid te laten, om het kind, hetwelk vrij willen bedingen, te mogen noemen bij het trouwen en verlaten van het erve; En gesien het berigt en consideratie, daarop bij apoinctement van den 23 Juny voornt. gerequireerd, en ingesonden door Pr. H. J. Bos, administrerende het landrentampt van Twente; Is goetgevonden den derden art. van onse resolutie van den 3 July 1732 mits desen in so verre te mitigeren en te versagten, dat de hofgenoten in plaats van bij de geboorte van het twede of derde kind te noemen en te laten aantekenen, welk kind vrij bedongen hebben, sullen mogen volstaen, met hetselve vrije kind te noemen, en bij den hofmeyer aan te geven en te doen registreren binnen 14 dagen na het öf trouwen, óf verlaten van het erve von het eerste kind na den Oudsten en Zulx niet doende, dat alsdan het getrouwde kind zal werden gehouden voor het vrije, en de ouders daar en boven sullen verbeuren een boete van twee goud guldens wegens hare nalatigheid, onvermindert de boeten op de verswegen vrijkopen gesteld. , .;,_ (w. g.) A. Persoon, vt. Accordeert met voorsch. register: (w. g.) Jan Rouse. overijsel (twente, 18E eeuw). 153 1770, November 15. Huwelijksvoorwaarden van de hofgenooten der hoorige hoven van de Provincie zullen niet mogen worden aangegaan, dan nadat vooraf goedkeuring op den inhoud is verkregen van Gedeputeerde Staten. De hofmeiers moeten deze resolutie op de e. k. vergadering hunner hofgenooten voorlezen. Zwolle, den 15 November 1770. 16. In consideratie zijnde genomen, dat bij publicatie van Ridderschap en Steden van den 29 November 1753 is verstaan, dat 38. geen huwelijksvoorwaarden door ofte over de erfvolgers van hofhorige erven deezer Provincie zullen mogen worden opgericht als op approbatie van deeze tafel, welke daarin met advijs van den landrentmeester naer gesteldheid der boedels geauthoriseert zijn disponeren en zorg te dragen, dat de erfvolger niet boven veimoogen des boedels worde bezwaard, en dat in plaats van zoodane huwelijksvoorwaarden, daertoe in tijds aan deeze tafel te presenteren, deselve integendeel genoegzaam alle niet dan na het sluiten des huwelijks en dikwijls eerst jaaren daarnaa ter approbatie worden overgegeven, om daardoor, ware het mogelijk, de goede intentie van Ridderschap en Steden, bij gemelde hunne publicatie, te illuderen. Is nae deliberatie goedgevonden ende verstaan, dat voortaan alle zodanige huwelijksvoorwaarden aan deeze tafel ter approbatie zullen moeten worden gepraesenteerd, voorzien met de consideratiën daaromtrent van den landrentmeester of deszelfs verwalter, voor een aleer het huwelijk zal zijn voltrokken, bij een boete van 10 goudguldens, half ten prof ij te van de Provincie en half ten prof ij te van den landrentmeester. En zal hiervan bij extract deezes worden kennis gegeven aen de respective hofmeyers in Twenthe, om, een ieder in den zijnen, aen deszelfs hofgenooten hiervan bij de eerste comparitie kennis te geven en deezen voor te leezen, ten einde zig daarnaa te reguleren. (w. g.) P. E. Sabé. Accordeerd met 't voors. register: (w. g.) Derk Dumbar. 154 overijsel (twente, 18E eeuw). Nadat den vollen hof hebbe laten bijeenkomen, soo hebbe bovenstaande resolutie haar voorgelesen. Oldenzaal den 21 December 1770. J. Palthe, verw. hofmeyer.x) 1771, Juni 24. De hofmeiers van de in Twente gelegen hoven der Provincie, wordt gelast den landrentmeester van Twente op te geven van welke onder hun hoven ressorteerende hoorige boerderijen, over de jaren 1768, 1769 en 1770 rechten aan de Provincie zijn verschuldigd, met bijvoeging van copieën der testamenten van de in die periode overleden, onder hun hoven ressorteerende hoorigen (hofgenooten). Deventer den 24 Juny 1771. 16. Is goedgevonden de respective hofmeyeren van de hoven en hofhorige goederen in Twenthe mits deezen aan te schrijven en te ordonneren, om voor of op den 20 July aanstaande aan den landrentmeester van Twenthe of deszelfs verwalter H. J. Bos in te zenden eene exacte en specifyke memorie of register van de rechten, welke van of onder hunne respective hoven ten behoeve van de Provincie zijn vervallen, van den eersten January 1768 tot den laatsten December 1770, beide incluis, welke aan hun aangegeven of anders tot hunne kennis gekomen zijn, dezelve registers formerende met behoorlijke distinctie, klaarheid en zekerheid, zonder daarvan iets te omitteeren, en zoals zij, desnodig en gerequireert zijnde, met solemnelen eede zullen kunnen en moeten sterken, en dan nog met bijvoeging van copiën van den geheelen inhoud der testamenten of andere acten van uiterste willen, welke in den voorschreven tijd door de hofgenooten, welke zijn gestorven, mogen wezen gemaakt en naagelaten, zonder daarvan te blijven in gebreke. (w.g.) D. Stennekes, vt. Accordeert met 't voorschr. register: Derk Dumbar. Den hofmeyer van de hof te Oldenzaal2). *) Uit dit relaas blijkt, dat bier is gedrukt naar het afschrift der resolutie, dat de verwalter hofmeier van den hof te Oldenzaal heeft ontvangen en dat hij deze resolutie aan de hofgenooten heeft bekend gemaakt. 2) Vgl. het eerste deel van de vorige noot. OVERIJSEL (TWENTE, 18E EEUW). 155 Onuitgegeven bescheiden van het hofgericht van den hof Oldenzaal1). Register van diegeene, die sig in de hofegte des haves Oldensael hebben gegeven. a) Een vrije vrouw,' aan een hoorige van deze echte getrouwd, begeeft zich in die echte en bedingt, dat één harer eventueel te verwekken kinderen vrij zal zijn; b) huwelijk van 2 hoorigen; c) gelijk geval als sub a; d) twee verloofden, die vrij (niet hoorig) zijn, begeven zich in deze hoorige echte en bedingen 2 kinderen vrij, die zij mogen aanwijzen wanneer zij willen; e) geval als sub a. 16. a. 1772, Hermen Hilbert getrout aen Styne Garritsen Binnenvelts, uit Weerselo; de vrou geeft sig in de hofegte, en, dewijl sij een vrije persoon is, soo bescheyt sij wederom een vrij kint. 16. b. 1723, den 3 May, Garrit ter Meckelhout, uit Lonneker, met Stele van Lutke Waegerink, uit Lonneker, beide hofhoorig. 16. c. 1724, den 6 January, Garrit Lansink, uit Lemselo, geeft aen sijn vrou in de hofegte, genaemt Jenne Maatman, uit Lemsel; dewijl voornoemde Jenne Maatman een vrije persoon is, soo bescheyt sy wederom een vrij kint. 16. d. 1726, den 17 July, Garrit Jan Wissink, in Gammelke, en sijn huisvrou Aele Landerink, uit Volte, geassisteert met haer mombaer Berent Rosen, geeven sig in de hofegte des haves Oldensael, op het provincial erve Wissink, in Gammelke, en alsoo sy beide vrij gebooren luiden sijn, soo bescheiden sij twee vrije kinder, soo tot allen tijden noemhaftig sullen konnen gemaekt worden. (Post aha). 16. e. 1730, den 17 Mai, hofdag gehouden. Getrout de jonge Jan Wegman met Janna Deppenbroek, uit de Lut, en, dewijl sij een vrij persoon is, so bescheyd sij een vrie kint, so tot allen tijden naamhaftig te maken. 16. /. 1730, den eersten October hofdag gehouden; niets gepasseerd. ') Ik dank de kennisneming van deze stukken aan de vriendelijke bemiddeling van den eigenaar, den heer C. J. Snuif, te Enschede. 156 OVERIJSEL (TWENTE, 18E EEUW). Een hofhoorige van deze echte ,,verwaart" zijn hofrecht (vgl. p. 22, noot 2) ten overstaan van verwalter hofmeier en keurnooten, beschikt ten bate van den hofheer (de Staten vanOverysel) en vermaakt zijn recht op de hofhoorige boerderij aan zijn jongste dochter. 16. 1750, den 14 Mey heeft Jan Boerrigter, uyt de Lutte, volgens de hofregten in order sijn hofregt verwaart, in presentie namens de. hofrigter Berent Adolphs en twee huysgenoten: B. Scholte Grevinkhof en de Werger, en heeft bij testament den Here bekent met silver ende goud, ter waerde van 25 gl., en heeft aan sijn jongste dogter Ale vermaakt de cottersplaats de Borg, en is den 28 Sept. gestorven. Aangifte van erfwinning door een zoon, die zijn moeder op 't erf opvolgt. 16. Noodgerigte, gehouden den 28 Sept. 1750. A. B. Sloet tot Singraven L); ceurnoten: scholte Grevinkhof, Heggehuis. Compareert Albert Assink, in Lonneker, geeft te kennen alsdat zijn moeder Grete Assink dood is, en dat hij also als erfopvolger het gewelte erve bouwt, en geeft also de erfwinninge aan. Aangifte van aanvaarding van het gébruik van een hoorig erf (opvaart). 16. Hofdag, gehouden den 1 Oct. 1750, om 9 uur. A. B. Sloet; ceurnoten: Jan Heggehuis, Herm Volkers. Jan Hessels, uit Duider, geeft aan de opvaart op gemelde 2) erve. Een hofhoorige van deze echte „verwaart" zijn hofrecht (vgl. p. 22, noot 2) ten overstaan van twee hoorigen uit dezelfde echte, beschikt ten bate van den hofheer (de Staten van Overysel); hoe zijn recht op de hoorige boerderij vererft, wordt niet vermeld. 16. 1751, den 9 Sept., heeft Jan Oink, uit Lemselo, sijn hofregt x) In 1670 kocht een Sloet tot Singraven (zie: Strubberg, Overijsselsch Adviesboek, IV, cons. no. 98) den hof te Oldenzaal; natuurlijk werd dit geslacht niet hoorig; hij zal de boerderij wel door een hoorige hebben laten bemeieren en het presidium van het hofgericht óf zelf, zooals in dit geval, hebben waargenomen, óf hebben laten waarnemen door een verwalter hofmeier, zooals in de meeste gevallen, die volgen. 2) „Gemelde", vermoedelijk heette dus het erf: „Hessels". OVERIJSEL (TWENTE, 18E EEI7W). 157 verwaart, om dat seer schielijk siek wierd, voorL) Evert Bruinink en Hendrik Hilbert, beyde uit Lemselo, en heeft de heeren vermaakt 15 gl. en willen met eede verklaren het hofregt in order verwaart te hebben en is den 10 dito gestorven. Een vrije vrouw trouwt met een hoorigen man uit deze echte en wordt als hoorige van deze echte aangenomen en bedingt één harer te verwekken nader aan te wijzen kind, als vrij. 16. Den 1 Oct. 1751. Hofrichter: A. B. Sloet; ceurnooten: Scholte Grevinkhof, Jan Heggehuis. Compareert Catharina Brandehof, getrouwt met Jan Kleine Simerink, in Berghuisen en versoekt op 't hofhorige erve en 'goed in de echte te mogen gaan en aangenomen worden; word mits dese daarvoor erkend en aangenomen; en, dewijl sij een vrij persoon is, bescheyt een vrij kind, om ten allen tijden naamhaftig te maken, 't welk na havesregt word toegestaan. Jan Wevelkate, die daags vóór zijn sterven nog naar den molen was geweest, en dus in staat was geweest, om zijn hofhoorig goed te verwaren (vgl. p. 22, noot 2), sterft zonder dit gedaan te hebben; zijn erf is dus belmondig. 16. 1751, den 31 December, is Jan Wevelkate seer schielijk overleden en also belmundig gestorven; de naburen willen onder eede verklaren, dat daags vóór sijn sterven na de meule is geweest. Jan Geerdink „verwaart" zijn hofrecht (vgl p. 22, noot 2); 3 dagen er na sterft hij. 16. 1752, den 11 Mai, heeft Jan Geerdink2) sijn hofregt verwaart; overleden den 14 Mai 1752. (Post alia). *) Dit woordje voor hier op te vatten in den zin van: tén overstaan van. 2) Van dezen Jan Geerdink is een testament, dat den 29 Maart 1752 voor den verwalter hofmeier en 2 keurnoten opgemaakt is, waarin hij een nicht tot universeele erfgename instelt en andere nichten eenig geld en een paar koeien en paarden legateert. In dit testament is van krachtproeven geen sprake; hij heeft het klaarblijkelijk bij gezonden lijve en niet ziek te bed liggende gemaakt. 158 OVERIJSEL (TWENTE, 18E EEUW). Ten overstaan van den dienaar van den verwalter hofmeier en twee hofhoorige („huisgenooten") „verwaart" iemand zijn hofrecht (vgl. p. 22, noot 2), beschikt ten bate van den Hofheer (de Staten van Overijsel); hoe zijn recht op de hoorige boerderij vererft, wordt niet vermeld. 16. 1753, den 15 Aug., ben ik, verwalter hofmeyer, bij absentie van den heere van Singraven 1), geroepen ten huyze van Gerrit Reymer in Rossum, ten eynde om syn hofregt sien te verwaren ; hebbe weegens mijn indispositie daer niet na toe kunnen gaen; dieshal ven genoodzaekt geweest de dienaer Berent Adolph, geadsisteert met twee huysgenoten 2), Hermen Hoykman uyt Rossum, en Evert Bruynink, uyt Lemselo, daar na toe te zenden, voor welke voornoemde Gerrit Reymer, als seer zwak zijnde, sijn hofregt verwaerd en de ceremoniën, daartoe na haves regte specterende, volkomen geobserveert, en heeft aan den heere bij testament gemaakt de summa van 12 gl.; overleeden den 22 Aug. 1753. Extract uyt het prothocol van den hof te Oldenzaal van 't versterf, erfwinninge, opvaerd, vrijkoop van de meyeren, daeronder gehorende, van den 1 January 1753 tot den laatsten December 1755, beyde incluis. (Post alia). Jan-Mekkelhold, ruim 90 jaar oud, heeft ten overstaan van den verwalter hofmeier en van keurnooten een krachtproef afgelegd en zijn hofrecht vermaard (vgl. p. 22, noot 2) en zijn Hofheer (de Staten der Provincie) iets vermaakt; of hij een beschikking gemaakt heeft over zijn recht op de hoorige boerderij, wordt niet vermeld. 16. 1754, den 7 May. Ik, Joan Palthe, verwalter hofmeyer des haves Oldenzaal, certifieere kragt deeses, dat ik geroepen ben ten huyze van Gerrit Mekkelhold, in Lonneker, en aldaar voor mij en ceurnoten, Berent Scholte Grevinkhof en Jan Heggehuys, gecompareert is Jan Mekkelhold, vader van deesen teegenswoordigen bouman Gerrit Mekkelhold, sijnde een man in de 90 jaren oud en na sijn ouderdom nog redelijk, sig selven *) Zie noot 1 op p. 156. 2) Huysgenoten, d. w. z. hoorigen van deze echte, en dus behoorende onder den hof te Oldenzaal. OVERIJSEL (TWENTE, 18E EEUW). 159 gekleed hebbende, alsof hij ter kerk wilde gaen, en heeft een 182. bijle genomen en daermeede drie mael in de strypel gehouwen, alzoo zijn hofregt verwaerd en bij testament gemaekt aan sijnen heere de summa van 15 gulden. Extract uit het prothocol des haves Oldenzaal, hetgene van den 1 Jan. 1768 tot den laasten December 1770 is voorgevallen. Een hoorige vrouw uit deze echte heeft zich vrij gekocht, omdat zij is getrouwd (vermoedelijk met iemand, die vrij was, althans niet aan den hof Oldenzaal hoorig). 16. 1768. Den 11 May heeft Janna Aarnink, in de Lutte, angegeven getrouwt te zijn an de Braker aldaar. Geeft aan den vrijkoop. Jan Aarnink, behoorende tot de echte van den hof Oldenzaal, schielijk ziek geworden, heeft ten overstaan van een hoorige, behoorende tot den hof Oldenzaal, en van een eigenaar (en dus vrije) een krachtproef afgelegd en daardoor zijn hofrecht „verwaard" (vgl. p. 22, noot 2) en zijn hofheer (de Staten der Provincie) bedacht; over beschikking ten aanzien van zijn recht op de hoorige boerderij wordt niets vermeld. 16. Ik, Joan Palthe, verwalter hofmeyer des hoves Oldenzaal, certificeere door desen dat voor mij persoonlijk erschenen zijn Jan Wegman en Jan Scholte, uit de Lutte, de eerste gehorende onder desen hof, en de twede zijnde zelfs eigenaar, beide naburen van Aarnink aldaar, hoe dat zij in tijd van nood geroepen zijn bij Jan Aarnink, dewelke zeer schielijk 182. siek is geworden, sig nog selver gekleed hebbende en een byle in de hand genomen, na buyten gaande, heeft daarmede drie maal in een post gehouwen en also zijn hofregt verwaard, alsmede zijnen Heeren bedagt met 15 gl. Oldenzaal, den 16 Febr. 1770; overleden den 22 dito. (Post alia). Iemand, niet tot deze echte behoorende, is getrouwd met een vrouw, die wel onder den hof Oldenzaal ressorteert, doch heeft zich nog niet in de echte van dezen hof begeven. 16. Gerrit Keiser getrouwt an Hmdrina Toeslag, dewelke zig nog niet in de echte heeft begeven. 160 OVERIJSEL (TWENTE, 18E EEUW). Ten overstaan van den dienaar van den hof en van 2 hofhoorigen („huysgenooten") heeft de hofhoorige van 't erf Wansink een krachtproef afgelegd; aldus zijn hofrecht ,,verwaard", den Hofheer (de Staten der Provincie) bedacht en zijn vrouw tot erfgename is gesteld. 16. 1770, den 11 December, wegens het slegte weer en onbruykbare weg den hofdienaar Adolph Adolfsen gezonden na Wansink, in Duider, die zijn hofregt wilde bewaren, voor denzelven en huysgenoten Werner Wegman en Ger. Jan Hesselink, zeer zwak zijnde, verschenen is, maar nogtans zig zeiven gekleed 182. hebbende, een bijle in de hand genomen, daarmede na buyten gaande, heeft drie maal in den stipel gehouwen, en also zijn hofregt verwaart en zijne Heeren bedagt met 15 gl., en het overige, dat er overschoot, aan zijn vrouw. Overleden den 23 December 1770. (Post alia.) Een vrouw koopt zich uit de echte, omdat zij getrouwd is met iemand, niet tot de echte behoorende. 16. 1768, den 1 Oct., heeft Geesken Velthuys, uit] Deurnirige, aangegeven getrouwt te zijn aan > Uit de echte. Bekman, in Duider; geeft aan haar uit te kopen. I (Post alia.) Ik, Joan Palthe, verwalter hofmeyer des hoves Oldenzaal, certificiere, dat alle hetgene van den 1 January 1768 tot den laatsten December 1770 in desen hof is voorgevallen en mij is aangegeven, te prothocolle gebragt hebbe, en niet weet dat er yts verzwegen is. Des ter oirconde hebbe dit eigenhandig getekend. Oldenzaal den . . 1771. 1768. Verbaal van wat op één hofdag is voorgevallen: iemand 3 maal opgeroepen; iemand verklaart, dat volgens hofrecht niet noodig is het kind aan te wijzen, dat vrij zal zijn; iemand wil 't huwelijk van zijn dochter niet aangeven, doch deze vrij hebben in plaats van een ander, die tot dusver vrij was; iemand kocht zijn broer vrij, doch heeft geen vrijbrief betaald. 16. Hofdag, gehouden den 11 May 1768. Verwalter hofmeyer Pr. Palthe; assessoren: Jan Scholte Grevinkhoff, Hendrik Humpsink. OVERIJSEL (TWENTE, 18E EEUW). 161 Uitgebleven Egberink, in Deuminge. Klieferik, in Berghuisen, drie maal angeeischt. Spolmink heeft voorgedragen, dat niemand verpligt, om een kind te benomen, welke vrij sal wesen, omdat sulx niet in 't hofboek staat. Velthuis sijn dochter Gese is getrouwt, wil het niet angeven, maar wil in plaats van Aalken nu Geesken vrij hebben. Lambert Symert heeft sijn broer Gerrit uit d'echte gekoft, maar geen vrijbrief. Extract uit het prothocol des hoves Oldenzaal wegens het gene oan den 1 Jan. 1774 tot den laasten December 1776 van de hofhorige erven is voorgevallen. (Post alia.) Een dochter, die getrouwd is, vermoedelijk met een vrije, althans met iemand, die niet tot deze echte behoort, wordt vrijgekocht. 16. 1777, den 7 May, heeft de wedue Boerigters aan-) gegeven, dat haar dogter Zwenne is getrouwt ani Vrijkoop. Gerriet Landerink, in Volthe; geeft aan den vrijkoop. I (Post alia.) Mededeeling, dat een hofhoorige overleden is, zonder zijn hofrecht „verwaard" te hebben. 16. 1776, den 15 May, aangegeven dat Lambert Weselkorte voor agt dagen is overleden, dog heeft zijn hofregt niet verwaart. Iemand, niet tot deze echte behoorende, is met een vrouw, er wel onder hoorende, getrouwd, is bij haar op de door haar bewoonde boerderij, die onder den hof Oldenzaal behoort, gaan wonen en doet van deze „opvaart" aangifte. 16. Hulsbeke, in Berghuysen. 1777, den 7 May, ) aangegeven voor het twede maal te zijn getrouwt \ Opvaart, an Jenneken Siemert, geeft de opvaart aan. Spulmink geeft aan dat een hoorig boerenerf op hem is vererfd. 16. Spulmink, in Lunneker, 1776, den 15 May, \ Berend Spulmink aangegeven de erfwinninge.} Erfwinnmgede blécourt, Bewijsstukken Kort Begrip, II. n 162 OVERIJSEL (TWENTE, 18E EEUW). (Post alia.) Een weduwe geeft aan, dat zij de hoorige boerderij laat gebruiken door haar zoon en zijn vrouw en deze beiden geven 2 jaar later de erfwinning aan. (In dien tusschentijd zal die weduwe zijn overleden.) 16. 1774, den 24 May, de weduwe Janninkmans aangegeven, dat sy de bouwinge overgeeft aan haar zoon Jan en desselfs huysvrouw. 16. 1776, den 15 May, aangegeven de erfwinninge. In dorso staat: „Ectract van de erfwinninge, versterf en opvaart van den 1 Januari 1774 tot den laasten December 1778", en verder: 16. „Ik, Joan Palthe, verwalter hofmeyer des haves Oldenzaal, certificere, dat alle hetgene van den 1 Jan. 1774 tot den laasten December 1776 in dezen hof is voorgevallen en mij is aangegeven, te prothocolle gebragt hebbe en niet weet, dat er iets verswegen is. Des ten oirconde hebbe dit eygenhandig getekend. Oldenzaal, den 24 July 1777". (Niet onderteekend.) Onuitgegeven bescheiden uit het protocol van het hofgericht Weddehoen1), beginnende a°. 1714. 1717 en 1718. Het verwaren van het hofrecht door de onder dezen hof ressorteerende hoorigen. 16. Ordinaeres hofdag, gehouden den 6 Mey 1717, Hemelvaert. Hofrigter: Berent Meyer; coirnoten: Roelof Weernink en Claas Mentink. Sijnde gecompareert alle de huisgenoten dezes haves Wedehoen ende hebben haer hofregt nae ouder gewoonte verwaert, exemt Eppink. Ordinaris hofdag, gehouden op Hemelvaert 1718. Sijnde op heden voor den hofmeyer van Wedehoen met sijne coirnoten, als Claas Mentink en Roelof Weernink, gecompareert alle sijne hofgenoten en hebben haer hofhorigheid nae haevesregt verwaert, exemt Baa te Markel en Eppink. *) Dit protocol van het provinciale hoorige hof Weddehoen, bij Goor, is eigendom van den heer C. J. Snuif te Enschede, die het welwillend mij ter inzage verstrekte. OVERIJSEL (TWENTE, 18E EEUW). i63 1741, Juli 31. Eenige niet-hoorige erfgenamen van een niet-hoorig erflater worden ten name van een huider als zoodanig erkend door het gericht van het hof Weddehoen met betrekking tot het onder dien hof ressorteer end hoorig erf Hilbranding of Braakman. 16. Hofmeyer: Albert Meyer; coornooten: Klaes Mentink, Jan Weerninck. Compareert doctor A. H. Putman, nom. ux. Hermana Roese en oock uit naeme en van wegens de heer burgemr. Jan Arnold Roese (post alia), alle tesaemen kinderen en erfgenaemen van wijllen de heer Everard Roese en vrouwe Susanna Gefruit Stam, en alsoo naeste erfgenaemen en gerechtighde eygenaeren van het hofhoorighe erve en goet Hilbranding of Braakman, sooals hetselve met sijn behuisinge, hooghe en laaghe landerijen, rechten en gerechtigheiden, ouden en nieuwen toebehooren in de stadt en wigbolt van Rijssen kennelijck geleeghen, door wijellen comparanten overgrootvaeder, heer borgemeester Jan van Gesseler aengekoft, onder den hoff toe Weedenhoe hofhoorigh is, en door Fredrick Braakman met Jan ten Boekdam en aendere inqualificate gebruikt en gedetineert wordt; herkennende de hofhoorigheidt van dit goet en versoekende dat ick, comparant, in naeme van sijn huisvrouwe cum suis, hem daermeede mochte investueren, stellende tot huider en volmachtiger dr. Jan. Willem Craemer, hier meede present. Al het welke bij mij geleght sijnde in behoorlijcke deliberatie, soo hebbe ik den comparant in die quaehteit erkent en geinvestiert nae behooren, oock den gestelden holder en volmaghtiger aengenomen, mits dat hij mij .in de gerechtigheid, soo ick, als hofmeyer, op en aen dit voorschreven erfe en goet hebbe, niet sal benadeülen; al het welke comparant en sijnen huider stipulata manu te doen belooft hebben, sonder erghelist. In waerheid kennis aldus gedaen en geschied den 31 July 1741. 1742, Dec. 15. De in de vorige acte bedoelde erfgenamen worden ten name van den daar genoemden huider ingeleid door het gericht van den hof Weddehoen in het onder dien hof ressorteerend hoorig erf Hilbranding of Braakman. 16. Den 15 December 1742. Hofrigter: Albert Meyer; hofgenoten: Jan Weernink en Claes Mentinc. Compareert alhier in het hofgerigte van Wedehoen dr. Adolf Henricus Putman, pro se en als vader en wettige voogt van 164 OVERIJSEL (TWENTE, 18E EEUW), sijne kinderen, bij wijlen sijne huisvrouw Hermana Eva Roese verwekt, en mede als volmagtiger en bediende van sijn swager, (post alia), geassisteert met dr. Joan Wilhelm Cramer, desselfs huider (post alia), en doet met consent des hofmeyers van Wedehoen omni meliori modo inleydinge in het hofhoorige erve en goed Hilbranding, de Brake, of nu Braekman genoemt, sijnde hofhorig an desen hofgerigte (post alia), so en als dit erve en goed met huis, hoff, schuire, huisplaetsen in de stad van Rijssen in de Bouwstraet gelegen, met de waeren, bouwen hooglanden, naementlijk (volgt een lange lijst van aanduidingen van perceelen land), in so verre dit erve en landerijen door Freric Braekman en Jan Bochdam te Rijssen en anderen inqualificate, nulliter en onwettig geusurpeert, gedetineert 191. en beseten worden, ten einde om te vindiceren, recupereren, te hebben en te houden de possessie van het gemelde erve en goed cum omni causa et fructu a die male detentionis, so en als hetzelve door wettige successie van der comparanten wijlen ouders en voorouders neergekomen en op haer gedevolveert is, met versoek van exploict en wete als nae behooren, cum expensis. Decretum: Sal van dese gedaene inleidinge de wete nae landregte en hofregte afgaen en an Frerick Braekman en Jan Bochdam per subsidium juris geinsinueert worden. 1743, Jan. 18. Frerik Braakman c. s. doen door het gericht van den hof Weddehoen uitleiding tegen de in de voormelde acte bedoelde inleiding. 16. Den 18 January 1743 hofgerigte gehouden tot Wedehoen. Hofrigter: Albert Meyer; hofgenoten: Jan Weernink en Claes Mentink. Frerik Braakman voor sik en sijn susters man Jan Bokdam, mede present, met assistentie van procureur gesworen Lucas Vosding (post alia), en deed hij Frerik Braakman, nomine proprio en q. q. (post alia) uytleydinge (etc). Decreet: In conformité van het landregt van Overyssel, 191. part. I, tit. 8, art. 3, sal van dese acte van uytleidinge de here dr. Adolph Henricus Putman, pro se et q. q. per extract deses kennisse gegeven worden, en worden parthyen geciteerd en dag van regte gelegt tegens Vrijdag den 1 Meert anstaande, etc. Nootgerichte. 16. Hofgerichte, den 8 April 1755. Hofrichter: Alb. Meyer; OVERIJSEL (TWENTE, 18E EN 19E EEUW). 165 cornoten: Jan Meyer Jan Weernink. (Nu volgt zonder eenige overgang deze in het protocol ingeschreven acte): 16. Ik, Hind. Jan Bos, verwalter landrentmeester van Twenthe, certificeere bij deesen, dat voor mij gecompareert zijn Berent 32. Dijckhuis en sijn vrou Griete, tutore marito, bekennende en verklaerende oprecht en deughdelijk schuldigh te sijn aen de e. juffr. Maria Benigna Gewin de somma van 367 gl. en sulks weegens penningen, door hunne voorsaeten geneegosiert (volgt bepaling nopens betaling van de rente van dit geleende geld), voor welke capitaal en rente sy, comparanten, verbinden haer 158. persoon en goederen en tot een speesiael onderpandt volgens de hofreghten en de resolutie van Haer Ed. Moogende Heeren ordinaris Gedeputeerden van den 10 Januarij 1645 en die van 16, 148, Riderschap en Steeden van den 12 April 1723 stellen een stucke 149. lants van erve, groot 2 mudden gesay, geleegen op den Meerdam, daar men van 't Scharphoff eerst aenkomt, ten einde om sigh daeraen volgens de hofrechten ten allen tijden kost- en schaedeloos kunnen en moogen verhaelen, sullende deese ingevolghe voorgemelde resolutie van Haer Ed. Moogende worden gepresenteert en derselver hooge approbatie daerover versoght en vervolgens in het hofprotocol van Weedenhoe werden geregisterreert. Des ten oorconde (etc), 26 Febr. 1755. 16. Deese voorstaende acte van verbant is door de Heeren Gedeputeerden geapprobeert bij appointement van den 15 Febr. 1755. 18071), Maart 1825. Hofmeier en keurnooten van den hof Weddehoen begeven zich ten huize van den onder dezen hof ressorteerenden hoorigen Engbert Spekreys, die een krachtproef doet, zijn hofrecht verwaart en testament maakt, waarbij een zoon sterk boven de andere kinderen wordt bevoordeeld; ondeelbaarheid van het hoorig erf; substitutio vulgaris; codicillaire clausule. 16. Ik, J. H. Meyer, hofrigter en hofmeyer des havens Wedehoe, doe cond, sertifisere kragt deses dat ik geroepen ben ten huyse van Engbert Spekreys en dat aldaar voor mij en de hofgenoten, Jan Hagreys en Jan . . . Stokreeft, personeehk gecompaarerd en erscheenen is voorn. Engbert Spekreys, sijnde siekelik, dog sien verstand, memory en uytspraak volkomen magtig, dewelke verklaarende in overweginge genomen te *) Men lette op dit jaartal. 166 OVERIJSEL (TWENTE, 19E EEUW). hebben de sekerheyd des doods en de onsekerheyd waarvan die, en nied garne uyt de wereld wilde scheyden voor en aleer hij over siene tidelike goederen hadde gedisponeerd, casserende, 181. annuelerend en vernietigde vooraf alle voorig makinge, so van testamenten als anders; tredende toe ten diesposisie, heeft hij in de erste plaet zien hofregt na havensregt waargenomen en maakt an de heeren ziens goeds, het Volk Overissel, de somma van 6 gulden; volgens legatere en maakt hij an zien 185, 189. dogter Getruy Spekreys voor haar legatime possi een somma van 100 gulden en een koebeest en bed[d]inge met sien toebehoor, naberhke wiese, en Engele Spekreys ook voor haar legatime porsi en somma van 100 gulden en een koebeest en beddinge met zien toebehoor en na doede van de testatoor sal Gerrit Spekreyse het aan zien zusters uytkeeren als zij viefentwintig jaar out zien, of als zij koomen te trouwen en maakt hij aan de jongste zoon Jan ten Spekreys een zomma van 125 gulden of een ambagt laaten leeren; dat zal aan sien eygen kuerstaen; de kleederen van haar overleeden moeder kunnen beyde dogters samen deylen; so het mogt geburen datter een van sien zusters 183. kwaem te sterven, so sal haare nalatenschaap vererven an haar broeder Gerrit Spekreys, behalven de kleer van haar overlede moeder sterft van deene suster op de ander, waarvoor hij haar moet onderhouden in eten en drinken, linnen en wullen tot dat zij goed voor haar koost bind, en zij houden haaren ingang so lange op het erve Spekreys als sij ongehoud bind, en ok behoorhek ter schole laaten gaan en voor Jan ten Spekreys een nieuwe kieste laten maken en ieder zuster een kaste, als zij komen te trouwen; instituere en nomineere en steeld hij tot zien enyge en universele erfgenaame in alle ziene regten, varder met ter dood te ontruymen mobileere en onmobileere goederen zyen zoon Geniet Spekreys, om deselve na testators doot te erven, te keeren en wenden na zien lust en welgevallen; stelde hij, testator, tot vogden over gemelde ziene kinderen de personen Jan Hagreys en Jan ten Spekreys, waarmede den testatoor zien testamentoor dispositie is sluytende; nadat hem deselve van woort tot woort is voorgelesen, verklaarde hij daarbij passititueren, als zien daartoe getreden uyt vryen wille, zonder inducsie, persuasie. van imands wille, begerende dat deselve na zien doot sal nageleeft worden, hetzij als een 186. testament, codicile, giefte ter zaake des doeds of onder de levendige, of zoals jemand testamenten ter uytersten wille OVERIJSEL (TWENTE, 19E EEUW). 167 na regt zal kunnen en mogen bestaen. In orconde der waarheyd hebbe ik, hofrigter, voor desen eygenhandig getekend en gezegelt. Actum op het erve Spekreys in Wedehoe, den 25 Maart 1807. J. H. Meyer, hofrigter. 18111), Jan. 27. Een hoorige, ressorteerende onder den hof Weddehoen, koopt zijn niet hoorige vrouw in en maakt haar hoorig aan dezen hof, met beding dat 2 uit hun huwelijk te verwekken kinderen vrij zullen zijn. 167. Ik, J. H. Meyer, hofrigter van den hof Wedehoe, dat voor mij ende curno Berent Assink en B. ter Braak personehck gecompareerd is Berent Volker en heeft sien vrouw Janna Eterkate in desen hof gekogt, met beding van twe vrije kinders. Gedaan den 27 January 1811. Onuitgegeven acte uit het protocol van het hofgericht Deldena). 1669, A ug. 9. Ten overstaan van den hofmeier en twee keurnooten van den hof Delden, verklaren twee personen, dat zij eenige jaren geleden op het erf van Fredrick ten Sta te Wierden, dezen den krachtproef hebben zien afleggen en zijn „hofrecht verwaeren" (zie p. 22, noot 2) en dat hij toen den heer 6 Car. gl. heep „toegelecht", daarbij verklarende reeds in 1652 zijn goed aan zijn kinderen te hebben overgelaten en bij zijn zoon in den kost (evelgank) te zijn. Anno 1669, den 9 Augusti. 16. Verschenen voor my, Lambert Meyer, hoffmeyer des haeves Delden, die e. Berent Gerebelt ende Henrich Seberinck, van Wierden, verclarende dat sy in den jare 1663 op 't versoeck van Frerick ter Staa, tot Wierden sijn gecompareert, in absentie des hoffmeyers, welck oock versocht geweest is ende niet hebben connen becommen off machtich werden, bevindende denselven in eenen krancken schijn, edoch by goden verstande, sijn sinnen ende memorie well machtich, ende tot versekeringe van sijn hoffrecht te verwaren hebben denselven soo starck 182. bevonden, dat hy sich selffs heefft konnen kleden ende daerby *) Men lette op dit jaartal. *j Dit protocol van het provinciale hoorige hof Delden is eigendom van den heer C. J. Snuif te Enschede, die het mij welwillend ter inzage verstrekte. 168 OVERIJSEL (TWENTE, 17K EEUW). sijn hoffrecht verwaert heeft, aldewile deselve in den jaere 1652 by contract het goedt domaels heefft overgelaten aen sijnne kynderen, soo heefft deselve naer kleynheyt synes goets den heere toegelecht 6 Car. golden ende daerby gesproocken, dat hy niet meer en hadde ende niet meer daervan koste kom57. men, ende met sijn sonne Henrich ter Stae hadde in cost gegaen, alst oock in der daet waer is. Hebben voorsz. getuigen haere gyckt daervan gegeven in amphstima forma, volgens den 13 art. der Hoffrechten1), waren sy er an ende over als cornoten Jan ten Brincktte ende Baa Arent, Actum ut supra. l) Vgl. p. 22/23. B STAD ZUTPHEN. STAD ZUTPHEN (1190). 171 Sloet, Oorkondenboek van de graafschappen Ge/re en Zutphen. No. 376. Anno 1190. Otto, graaf van Gelre en Zutphen, geeft een privilege aan de stad Zutphen: hij zal zonder toestemming der stad er geen ongewone belasting heffen; hij zal er 12 schepenen aanstellen, aan wie recht van keur wordt gegeven; hij noch zijn schout zal iets krijgen van de boeten wegens overtredingen; het duel als bewijsmiddel wordt afgeschaft; de burgers van Zutphen genieten vrijdom van tol in zijn grafelijk gebied; van erven, binnen Zutphen gelegen, die den Graaf toebehooren, wordt verminderde cijns geheven als ze voor de helft of meer onbebouwd zijn; de burgers zijn vrij van betaling van erfwinning of heergewade; in de stad opengevallen erfenissen van aldaar overleden vreemdelingen zullen jaar en dag worden bewaard; komt er binnen dien tijd geen erfgenaam op, dan vervallen ze den Graaf; wie voor de Donderdagsche markt komen, zijn vrij van tol mits ze Vrijdags weer vertrekken; schepen, die in Zutphen aanleggen, zijn tolvrij, als ze terruggaan van waar ze kwamen en niet doorvaren. In nomine Sancte et individue Trinitatis. Ego Otto, comes Gelrie et Sutphanie, in perpetuum. Omnia facta mortalium temporalem sequuntur motum et pereuntibus hominibus ipsorum simul facta intereunt. Quare necesse est, ut, que sua natura tendunt ad interitum, litterarum adminiculo fulciantur et ab oblivionis interitu defendantur. Notitie igitur posterorum presentis scripti testimonio transmittimus, quod ego Otto, comés Gelrie et Sutphanie, ex prehabito consilio cognatorum et amicorum meorum, nobilium viro17. rum, Sutphaniensi civitati omnem libertatem cum integritate rerum suarum contuli, ut civitas gaudeat eadem libertate, qua liberior civitas ex illa parte montium usque ad mare fruitur, 135. ita quod nullam faciam in ea indebitam exactionem vel accreditum onerosum preter voluntatem ipsorum, instituens in 7, 17. ea etiam duodecim scabinos, quorum consilio eadem civitas regatur, ut, si que inordinata in ea fuerint, maturiori consilio pertractent et ad integrum statum reforment. De excessibus vero ipsorum et forefactis, que infra civitatem 7, 8, 17. emergunt, nee ego, nee vilheus meus, vel ahquis ex parte mea 172 STAD ZUTPHEN (1190). aliquid inde capiat, sed ad augendam rem publicam ipsorum et in emphiteosim reservetur. 17. Preterea nullum burgensem, in ea degentem, infra terminos comitie mee duello posse conveniri, quin, actione adversus ipsum habita, actor recurrat ad scabinos, ut, ventilata causa coram eis, ipsi super hoe iudicent et negocium debito fine exequantur. 76, 135. Ipsi vero burgenses ab omni exactione thelonii indebita in comitia mea sint immunes. 79. Areas meas, quas ad usus ipsorum habent infra civitatem, si media pars vacare contigerit, xxx denarios persolvet, si tota, quinque solidos. 16. Civitas etiam nullam hereditatem domus et armorum dabit. Si qui vero advene fuerint inhabitantes, cuiuscumque con- 16, 19. ditionis sint, qui nee dominos nee parentes habeant, quod constet civitati, si decesserint, nee ego, nee vilheus meus hereditatem invadet, sed scabini inter se occupatam detinebunt 191. ad annum et sex septimanas. Quod si infra annum vel dominus vel heres ipsorum comparuerit, qui de hereditate ipsorum actionem proposuerit, scabini omnem iustitiam sibi facient. Si vero nee dominus vel heres infra annum venerint, qui ius habeat 19. in hereditate üla, tune libere comes percipiat. 17. Accedentes autem cum curribus et carrucis propter forum rerum venalium in quinta feria, si quarta feria precedente venerint et in quinta expediti non fuerint, sexta feria recedant et nullo onere thelonei premantur, quin, salvis rebus eorum, salvi recedant. 76, 135. Naves, adscendendo et descendendo ibidem applicantes cum mercibus suis, si eadem via revertuntur, qua veniunt, et nullum transitum fecerint, absque thelonio recedant. Et, ne per me vel per aliquem heredum meorum presentis facti memoria aboleatur et tanti beneficü gratia, iuramento 12. cum nobihbus hominibus meis et ministerialibus meis, quos subsequens testimonium declarabit, confirmavi, astantibus uxore mea Ricarda et Henrico, füio nostro. Hü omnes mecum prestiterunt iuramentum: Etc, etc. (Caeteris omissis.) STAD ZUTPHEN (1319). 173 I. A. Nijhoff, Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland. I, no. 183, 1319, Sept. 30., Reinold, zoon des Graven van Gelre, verkoopt aan de stad Zutphen de Marsch, aan de overzijde des IJ seis gelegen in de parochie Zutphen, tusschen den Ouden en den Nieuwen IJsel, als een edel eigen goed, onder belofte van vrijwaring. Nos, Reynaldus, domini comitis Gelrensis filius, notum facimus universis praesentes literas visuris et audituris, quod Nos, de 56. consensu et voluntate unanimi Sophyae nostrae uxoris, dominae Margaretae nostrae matris, domini Heinrici de Flandria comitis Lodensis nostri avunculi, Philippae et Elysabae nostrarum sororum, ac consiliariorum nostrorum, vendidimus justa et legitima venditione civitati nostrae Sutphaniensi, ob favorem et servitium nobis et nostris antecessoribus ab ipsa multociens impensum, bona dicta Mersche, sita in parochia Sutphaniensi, trans Yslam, infra antiquam Yslam et novam, cum omni jure et pertinentiis, quo ad Nos et nostros progenitores hactenus pertinuerunt, pro certa summa pecuniae, ab ipsa civitate Nobis integrahter tradita et numerata, ad habendum, tenendum hereditarie et perpetuo in mera proprietate, quod vulgariter dicitiir edeleyghen, possidendum, promittentes ipsi civitati de 167. dictis bonis perpetuam facere warandiam, quod vulgariter diciürr waren. Praedictae autem venditioni nobiscum interfuerunt praenominatae personae ac alii ad hoe vocati, scüicet Petrus dominus de Lecka, Heinricus dominus de Genepe, Wolterus dominus de Keppele, Goedefridus dictus Tengenagel et Fredericus de Eza, müites, Heinricus de Wysghe et alii quamplures fidedigni. In cujus rei testimonium sigülum nostrum, 14, 75. cum sigilhs praedictorum uxoris, matris, avunculi et sororum nostrarum, praesentibus duximus apponendum. Nos vero Sophya, Margarita, Heinricus, Phüippa et Elysabe praedicti, ad majorem firmitatem praemissorum omnium, rogati, sigilla nostra praesentibus duximus apponenda. Actum et datum in Sutphania, anno Domini M. CCC. decimo nono, in crastino beati Michaelis archangeh. 174 STAD ZUTPHEN (14E EEUW). Rechtsbronnen der stad Zutphen (ed. C. Pij na ck er Hordijk, in de uitgaven der Vereen. O. V. R.). A. p. 5 e. v. Kondichboek1), 14e eeuw. Wie binnen de stad of in het stadsteger ter heervaart dobbelt, kan niet meer met spelen verliezen dan hij aan contant geld op zak heeft; pand, borgtocht, eed of schuldbekentenis deswege is nietig. 171. 12. Voert, oft enich jegen dien anderen dobbelde binnen des stades vriheit oft daer die stat is up enen dach- oft in herevarden, of hoerre enich dien anderen meir afwint dan hi redes geldes bi hem heft, dat en sal hi um niet betalen. Hi en sal daer oec en gene pande of nemen noch untfaen noch burghen noch gienrehande lofhisse enegerhande wis. We dit breke, die solde gelden II pond der stat. Nochtan solde men dat niet betalen, dat baven dat rede geit were gewonnen. Ende hadde hy oec daervor burgen untfanken, die solden quyt wesen. Ende hadde hy pande daervor sat, die solde men oec wedergeven. Ende alle lofnisse van eden solde oec untbunden wesen, ende daeruntbaven den anderen beteren tot der scepene seggen. Ende di tavernire, dar men dobbelt, sal comen des irsten dages an der scepene richter ende nomen um die dobbelers, bi enre penen van II ponden. - Panding en pandkeering: boete op onrechte pandkeering en op het wegbrengen van panden. 144. 31. Vort, of enich dien anderen penden wil, so mach dieghene, de men penden wil, pande weren ten rechte to comene om een pond van om tween, we vellich wort. So mach dieghene, dien de pande sin ghewert, dienghenen, die die pande heft ghewert, doen beden voer gherichte. Wort dan dienghenen, die daer penden wolde, toclaert, dat hy mit rechte penden mochte, so sal dieghene, die die pande weerde, gelden eyn pond. Ende hadde hy oec binnen dier tyt die pande al of en deyl untflucht, mach die clager dat betughen, so sal deghene, die de pande weerde, desselven daghes, alst gheclaert is, die pande also guet, alse sie to voren weren, weder antwarden up die stede, daer se weren, do men se penden wolde, by enre penen van van X ponden. Und (en) wold mens niet loeven, dat se so guet weren, dat solde hy mit sinen eede waer maken. Unde en queme ') Dit is een keurboek. STAD ZUTPHEN (14K EEUW). 175 hy niet alse voerscreven is, so is hy vellich likerwys oft hi met tuge vui wonnen si. Een erfgenaam moet binnen 1 jaar, 6 weken en 3 dagen zijn recht op de erfenis doen gelden, op straffe van verlies van zijn recht. (Nog geen onderscheid tusschen bezit en eigendom.) 56. Vort, of jemene erfnisse an vorstirft ende vurvelt, 191. dy sal comen binnen jaers, ses wekene ende dre daghe ende antalen dat, also veer als hy binnen landes is. Duet hy des niet,. 62. hy vurluset al sulc recht, als hy daeran hadde. Verkoop van huizen, grondrenten en andere onroerende zaken moet gevolgd worden door levering met stadszegel en -brief. Sanctie op het niet in achtnemen van dit voorschrift. 69. Voert, of enich vorcopet husinge of ingelt of enegher46. hande erfnisse, des sal dy coper nemen vortichnisse vor scepene 75. unde nemen darop der stat zegel ende breve. Ja, dede enich 14. dien anderen onder zins selves zegel of under anderen zegelen heymelyc oplatinge, dy vortichnisse (en) solde dyengenen, dy der stat breve heft, gene onstade doen, also dat der stat besegeit breve darvore solen gaan. Echtgenooten mogen elkaar geen goederen schenken of vermaken, om als weduwnaar of weduwe te hébben. 97. Int jaer ons Heren Mm0CCCmoXLV des Sonendages na 56, 59, 60, Santé Mathiesdage gelavet, dat vort van desen daghe gyen 181. man sinen wive noch gien wyf oren manne gifthen en sal guet to wedewenstole to besitten; ja, so ween guet anervet wort, dat hy des gebruke als om dat wort angheërvet. Wie een knecht of meid niet of niet langer in dienst wil hébben, moet hem of haar het volle loon uitbetalen voor den geheelen tijd, waarvoor de dienstbetrekking zou gelden. Doch bewijst men dat hij of zij ontrouw is of besmettelijke ziekte heep of een oneerbaar leven leidt, dan mag men terstond zonder betaling den dienst doen eindigen. 100. Voert, wert oyc dat enich man oft wyf ghemedet hadde eneghen knape oft eneghe maget ende were oec die knape 168. oft maget in desgenes deynst ghecomen oft niet, die se meyt hadde, wil die here oft vrouwe des knapen oft dier maghet quyt wesen, hy sal om of oer gheven dat loen, dat om ghelavet is. Mer mocht men dien knapen of dier maget bewisen tor waerheyt untrouwe oft sunderlinge zuke oft ommeganc mit 176 STAD ZUTPHEN (14K EEUW). mannen oft one mit wiven, so mocht men om orlof gheven sunder loen om to gheven. Anno 1376. Als een kind mondig wordt, mag het, zoolang het nog niet 16 jaar of nog niet gehuwd is, zijn goed niet vervreemden of een momber kiezen dan met goedkeuring van schepenen en raad. 123. Voert ghelavet bi den ghemeynen scepenen ende rade 24, 41. op denselven dach: Wanneer een kiint coemt tot synen mondighen jaren, dattet siins ghuedes nerghent wtgaen en sal noch en ghenen mombaer kyesen en sal, tensy avermyds den scepenen ende den rade thent dier tyt toe, dat dat kiint XVI jare olt is, ten weer zake dattet schyede avermijds enen hylycke. Ende wie dat breke, die breke der stat XL ffi ende nochtant zoldet onstantachtich bh ven. B. p. 49 e. v. Stadboek1), 14e eeuw. Panding eerst aan roerend en pas daarna aan onroerend goed. 144. 3. Voert meer weret, dat eyn man den anderen penden solde, ende vunde hi pande noech binnen der stat, de men vlutten ende vuren muchte, so muchte men one an gheyn 158. erve wisen, ende hine muchte oeck an eyn gheyn erve penden, dar men um ander gode pande gheven wil. Recht des verhuurders op de invecta et illata ten hoogste voor de huur van het loopende jaar. 144. 7. Voert meer solde men enen man penden ende queme dan de lanthere, de dar hure uet hadde, de mochte sine hure 152. vore penden, alse veer alse de pande in den hues weren; ende niet hoghere dan van enen iare, hine hebbet mit claghe ghewonnen. Solde men oec enen man algader of penden, dat hi hedde, so mogthe di lanthere sine hure vore penden van enen halven iare, daer hi inne ware, ende van enen halven iare verseeten. Een zoon is niet aansprakelijk voor schuld van den overleden vader, met wien hij heeft samengewoond, als hij zweert niets van de erfenis tot zich getrokken te hebben. 23. Gronlo2). Weret dat men van ene sone eyscede des *) Dit bevat gewoonterecht en vonnissen van schepenen van Zutphen. s) Dit beteekent dat deze uitspraak is gegeven op verzoek van schepenen van Groenlo, die hun recht van Zutphen moesten halen (te Zutphen ter hofvaart gingen). Dezelfde opmerking geldt voor alle volgende artikelen, die door vermelding van den naam van een stad worden voorafgegaan. STAD ZUTPHEN (14E EEUW). 177 vader scult to betalene darumme, want hi mitten vadere sat an enen brode do de scult ghemaket waert, so wise wi dat vor 192. eyn recht: wil de sone dat sveren, dat hi syns vaders erve ni en opborede, dat hi sines vaders scult neit si sculdig to geldene. Een hoorige (hetzij hofeigen of keurmedig) kan niet schepen worden. 16. 27. Weret dat eyn man eyghen were oft curmedich, dat men dein bi rechte to scepene neit kesen en sal. Als een man, kinderen uit zijn eerste huwelijk hebbende, hertrouwt en sterft, dan mag de tweede vrouw slechts met schepengetuigenis of met schepenacten bewijzen wat zij had aangebracht ten huwelijk en daarna aangeërfd. 39. Dit is, hodat een stiefmoder ende stiefkindere sceden sal. Wert sake, dat een man egthe kindere hedde ende neme 34, 36. di man een ander wiif, storve dan di man ende wolden di kindere er erve hebben ende segede di vrouwe, dat sii guet hadde ghebraght an den man, seghede oec die vrouwe, dat er guet anervet were, ende wolden di kinder des niet geloven, so solde di vrowe dat guet to zamen benomen ende tobrenchen met scepene of met scepene brive. Unbreke der vrouwen scepene of scepene brieve, soe moghent di kindere minren met oren ede mit hem derden binnen vyrten nagten na der nominchen. Oec sal si benomen al dat goit, dat sii in delinche brenchen sal, ende dat mach die vrowe uten met oren ede mit oer derden. De weduwnaar of weduwe, die hertrouwt, moet de nalatenschap van de(n) overledene inventariseeren ten behoeve der kinderen, ten overstaan van hun bloedverwanten en van schepenen. 46. Dit hebben die scepene gheset ende gelaeft: Een man, dy eghte kyndere heeft, daer Got dy muder afghenamen heeft, wil dy man hileken, so sal dy man sinen kinderen horre muder 36. erve bewisen bi rade der kinder mage van beyden siidea, eer 29. der tyt, dat hi dy vrowe besleept. Ende dit sal men duen in orconde scepene. So wilck man dit breke ofte des niet en dede, dy verlyst weder dy stat tyen punt. Ende als hi dy tyen punt verloren heft, so sal hyt noghtan duen binnen aghte daghen na dyen, dat hi sien wyf beslapen heft; en duet hys niet, hi geit der stat tyen punt. Ende en dede hys daerna binnen aghte daghen niet noghtan daerbaven, derdewerve verlyst hi tyen punt. de blécourt. Bewijsstukken Kort Begrip, II. 12 178 STAD ZUTPHEN (14E EEUW). Ende en dede hys noghtan niet binnen aghte daghen daernae, vyrdewerve verlyst hi tyen punt. In alle den ghevoghe als vorscreven steit, so sal oec ene vrowe doen, dy eghte kyndere heft, eer dat sy enen anderen man besleept. Duet sy des niet, nogh vore nogh na, sy verlyst horen kuere 1), ghelikerwys dat een man duet, also als wale vorscreven stiet. Na 1 jaar en 6 weken uitstedigheid is het poorterschap verloren. Kinderen van personen, die op deze wijze het verloren hebben, kunnen kosteloos het poorterschap herwinnen. 51. Weert dat een man mit wive ende met kinderen, die onse burghere waren, uyet onser stat vriheit met der wonynchen vuren ende iaer ende ses wekene buten bleven, also dat die 17. mah ende dat wyf hor poertreght veiloren, wolde der kindere enygh daerna weder comen met der wone in onse stat, die solde comen an die scepene ende eyscen syn poertreght; ende so zolen hem die scepene dat poertreght wedergheven sunder geit, also ver als hi eenlopende ware. Wie zonder schepenen er in te kennen afstand doet van poorterschap, kan nooit meer poorter worden. 52. Dit hebben dy scepene gheset int jaer uns Heren MmoCCCmoXXXIX up Sent Servaes dagh: Eyn man, dy 17. syn poertreght upgift buten unsen rade, dy en magh nurrmermeir aghterdyen poerter thu Suetfene meir warden. Arrest op den persoon voor schade of schuld is geoorloofd jegens een poorter, die met zijn gezin de stad verliet. Hij mist ook zijn tolvrijdom te Lobith. 17. 53. Een unse poerter, dy met wyve ende met kinderen metter wone veert uyt unser stat, den magh men bezetten vor scade ende vor scult, dywile dat hi buten woent. Oec so en mach hi dywile niet vor Lobede up syn poertreght varen. Wettelijke voogdij. 64. Wü wisen dat voer eyn recht: Dar en kint also veer 41. verstorven is, dat et enes mombers behovet, so wise wi dat, *) Dit zal beteekenen, dat zij de bij deze keur voor den man bepaalde boete verbeurt. STAD ZUTPHEN (14E EEUW). 179 dat de neste maech van sines vaders weghen, de eyn man is, dat hi des kindes mumbor sal wesen. Uithuwelijking en uitboedeling moet geschieden met rade der wederzijdsche bloedverwanten van den pupil. 29,41,180. 65. Eyn vormunder mach en onmundich kint niet berichten an enen man, dat en si mit rade der meynre maghe an beyden siden. Rekenplicht van den voogd. 41. 66. Eyn vormunder sal dat kint antwarden den menen maghen an beyden siden vri ende commerloes, alset mundich is. Het vermogen van den pupil is niet aansprakelijk voor boete, die de voogd door een vechtpartij (ter verdediging van den pupil) heeft verbeurd; de voogd mag des pupils goed niet verwaarloozen. 41. 67. Eyn vormunder mach der kindere goet neit vervechten ende neit ergheren. Hoe men mondigheid van een kind bewijst tegenover den voogd, die de onmondigheid staande houdt. 24, 41. 68. Were eyn kint, dat enen vormunder hadde, ende segheden des kindes vrende, dat dat kint were mundich, ende de vormunder des neit gheloven wolde, dat solde dat kint tobrenken mit synre moder ende mit twen goden luden, sin se man oft wyf. Ende is de moder doet, so sal sin neste erfname dat tobrenken mit twen goden luden, de dat wittehck ende cundich is. Gecontinueerde gemeenschap van rechtswege tot op de mondigheid der kinderen toe. — Wettelijke voogdij en zekerheidstelling; datieve voogdij. Geen verkoop van voogdij. — Een burger mag zijn onroerend goed niet verpanden of als hypotheek verbinden voor een gast. 35. 69. Stirft een man, di unmundighe kindere agterlet, so mag der kinder moder, ist sake dat di moder leeft, met den kinderen ende met den gude bliven besitten, also lanche als se wil sitten in wedewen-stule ende er kueslike holden wil. 41. Mer were des niet, so mag er reghte vormunder der kinder vormunder waerden, also ver als hi der kinder guet verwissen 180 STAD ZUTPHEN (14E EEUW). mag met lighenden erve, binnen Sutfene gheleeghen. Ende di vormunder sal di kindere met hem in sinen huse ende in siner cost hebben. Moght hi des gudes niet verwissen, so magh di neeste van der sveertsiden, diet vermagh, vormunder wesen. 41. Vermoght en gheen van den maghen dat guet verwissen, so solen di scepene der kinder beste doen ende doen hem er guet verwissen. Oec en sal men gene vormunderscap verkopen. 17, 147, Oec so en sal geen burger sien erve oft husynghe setten vor 148, 149. enen gast. Curateele wegens krankzinnigheid; rekenplicht des curators; medezeggenschap der bloedverwanten van den curandus in de vervreemding van zijn goed. 70. Dit hebben di scepene ghelavet int jaer ons Heren MmoccCmoXXXV op Sent Johans avent: 42. Weer eyn man oft eyne vrouwe unwittigh ors sinnes, dighene, di des mans of der vrowen gued under heft, di sal daeraf rekenynghe duen den scepenen ende den erfghenamen tot ore eyscinghe, also ver als di scepene kennen, dat di man oft di 2, 41, 56, vrowe unwittigh si ors sinnes. Voert so en magh di man of di 59. vrouwe ors gudes niet en wegh gheven, tensi bi wille ore ghereghter erfghenamen. Een kind van 12 jaar mag zelf een anderen voogd kiezen, en ook dezen te allen tijde vervangen door een ander. Als er op onmondigen iets vererft, wordt de rente voor roerend gerekend. Het uitgezaaide zaad eveneens, onverschillig of het op den wortel staat of gemaaid is of al in de schuur geborgen. Het zaad op den pupil toekomend land staande, op het tijdstip, dat hij mondig wordt, moet als roerend goed geschat worden. Een kind van 12 jaar, dat onroerend goed heep, mag dit verkoopen, doch een meisje moet daartoe een momber kiezen. (Zie echter p. 181, noot 1.) 24, 41. 71. Dit wisen die scepene vur recht: Alse eyn kynt, ist knecht of maeght, tweelef iaer is oelt, van dien daghe the rekene, doe dat kint gheboren was, so magh dat kynt sin guet van sinen ghebaerne mumbar eyschen ende nemen ende magh enen anderen mumbar kyesen, wyen dat et wil. Mer dat kynt zal deyn mumbaer niet kiesen to sinen mumbaer to blivene to jaren of to anders eneger zekere tyt; mer et magh enen anderen mumbaer kesen, wanneirt hom gued dunckt ende et wil. STAD ZUTPHEN (14E EEUW). 181 Dit hebben die scepene ghelaeft int jaer ons Heren M°CCC°LI: Weert sake, dat een onmundich kint oft kindere gheërvet wurden van eren oelderen oft van anders yenegher erfnisse, ingelt bi dien iare na belope sal men dien kinderen rekenen vor riede guet. Voert saet, dat gheseijet is oppen velde, tsi ghemeijet oft ongemeijet op dien dach, alst dien kinderen aencoemt, also guet als dat dan is, dat sal men den kinderen rekenen vor riede guet. Mer weert saet int timmer gecomen, so weert al riede guet. Ende weert oec sake, dat een kint mundich wurde, dat muntbar ghehat hedde, ende begerde dat kint sceydinghe van sinen muntbar, wat sade dat dan op die tijt oppen velde were, tsi ghemeijet oft onghemeijet, dat is des muntbars to werdinghen tot sinre behoef. Int iaer ons Heren dusent drie hondert tsestich des Vryedaghes na Alre Heiligen daghe wijsden die scepene van Sutphen vur recht: Een kint, dat geërfvet is, dat twelef jaer oelt is, tsy knecht oft maghet, dat wittich is sijnre sinne, dat mach sijns guets uytgaen, als een knecht by hem selven ende ene maghet by haren ghekarenen mombar1)." Als een hoorige iets wil schenken of vermaken aan zijn vrouw, dan heeft hij, ofschoon hij in Zutphen woont, toestemming van zijn heer noodig. 72. Herderwich2). De scepene van Herderwyck vragheden eins ördeels in deser manire: oft enich eghen man enighe gif thinghe geven mochte sinen wive binnen hore vriheit. Do wisede 17. wi dat vor ein recht: weert binnen Suffen gheschiet, dat en 16. gheen eghen man en ghene ghifthinge gheven en mochte buten sines heren hant, dat vaste bleve ende stede. Als een burger wordt aangesproken wegens hoorigheid en hij zegt: mijn moeder is gewisseld, moet hij worden toegelaten tot dit bewijs, vóór dat de ander de hoorigheid mag bewijzen. 73. Herderwyck 3). Die scepene van Herderwyck vragheden *) Bij deze bepaling van 1360 is in twee h.s. het woord „vacat" gevoegd, terwijl in een ander h.s. wordt aangeteekend: „dat is int Kundichbueck gemaket tot XVI jaren." Bedoeld is § 123 van het Kondichboek, een bepaling van 1376. Zie hierboven, p. 176. De oude bepaling werd dus in een ander h.s. overgeschreven, toen ze reeds niet meer gold, en daarom te gelijker rijd met een „vacat" voorzien. 2) Zie noot 2 op p. 176. *) Alsvoren. 182 STAD ZUTPHEN (14E EEUW). 16. eens oordeels in deser manire: dat lude vor hem quamen ende antaleden enen man, die hor burgher was, vor enen eygenen man ende boden tho bereden vur enen eyghenen man mitten boseme, alse recht is. Do seghede de ander weder, hi weers onsculdich omme dat, want sien moder ghewisselt wart, eer hi gheboren was, ende wolde dien wissel voer bewisen ende na bereden mit alle den rechte, datte recht es. Do wisede wi dat vor eyn recht: were dat binnen Sutfen ghesciet, mochte hi vore bewisen sinen wissel ende na bereden, alse recht were, dat hi nare were den wissel tho bewisen ende tho beredene, alse recht were, dan de ander mit den bosemet tho beredene. Als een eigen man een ministeriaal trouwt, zijn de kinderen uit dit huwelijk kamerlingen. 16, 12. 74. Amem1). Eyn eyghen man des Greven, de eyn denestwyf nimt, wint hi kindere in der echt bi den denestwife, so wise wi dat voer en recht: scidet hier, dat dat kemerlinghe weren onser vrowen der Grevinnen. Van de erfenis van een bastaard moet keurmede worden betaald als hij volgens keurmederecht had geleefd. 41, 179. 75. Weret sake, dat eyn keveskint sturve binnen Sutfene, dat dat ene ghene curmede gheven solde, tene horde to curmeden rechte. Als een wastinsig man sterft en zijn heer beweert dat hij zijn tins niet had betaald en belmondig geworden was, moet de erfgenaam eerder toegelaten worden tot bewijs der betaling dan de heer tot bewijs van de niet-betaling. 16. 76. Amem1). Storve eyn wastinsich man ende seghede sien here, dat hi sien tyns neit ghegheven en hadde ende bellemundich were, so wise wi dat voer eyn recht, weret hier gesceit: mochte sien erfname tobrenken mit tweyn ghoden luden, de also ghelodet weren als hi was, de daraver ende daran weren, dair hi sien tyns betalede, dat di narre were de tyns to beredene, dat hine gheven hadde, dan de here oft de tynsmeyster weren, dat hine neit ghegeven hadde. Als keurmede is verschuldigd het beste stuk des inboedels. 16. 77. Weret ienich man, de curmede sculdich were to ghe- x) Zie noot 2 op p. 176. STAD ZUTPHEN (14E EEUW), 183 vene, de sal gheven enes des beesten van syn inghedumete, mer en gheen dinck, dat comesscap heit. Als er een hoorig (eigen) man sterft in Zutphen, krijgt zijn heer voordeel (keurmede) en de vrouw van dien eigen man eveneens. Sterft de vrouw 't eerst, dan trekt ook de man een voordeel. 16. 78. Styrft yen eyghen man met ons ende compt des heren amptman ende eyscet dat erve van des heren wegene ende syn vordeel, so wise wi den amptmanne vor syn vordeel al scapen want, peils ende scuen, als dat to des eygens mans lyve ghescapen is. 177. Daervore sal dy vrouwe to voren hebben al scapen want, dat tot horen lyve ghescapen is, ende peels ende scuen. Voert rneir sal sye to voren hebben eyn bedde, eyn par lakene, enen poelu en declaken, oft daer is, ende voert meir eyn stoel met enen cussene, eyn taefle met eyn taeflakene ende eyn hantdvele. Ende dit en sal dy vrowe niet in delynghe brenchen. 177. Ende ghelikerwys dat der vrowen alle punthe vorscreven to voren boert, also sal oec eyn man hebben, oit gheveilt. Grootvader en oom des erflaters deelen gelijk op. — Volgorde van vererving is in des erflaters neerdalende lijn: kind, kindskind; in de opgaande lijn: vader, moeder, grootvader, grootmoeder; in de zijlijn: zuster, broeder, zusterskind, broederskind, oom, tante, oomskind, tanteskind. Hier buiten erft het naaste bloed het goed, zonder voorkeur voor nederdalende, opgaande of zijlijn, tot aan den tienden graad. — Als de erflater nalaat een dochterskind (2e graad) en een zuster, sluit eerstgemelde de laatste uit. 81. Aldus steit dat recht ende gewoente van erfnisse in onser stat van Zutphen: 174, 175. Wert dat yen mensche storve, di ghien nare erfname aghterlite dan eldervader end oem, dy eldervader ende oem solen 117, 79. thoe liker dehnchen ghaen van eygen ende van tynsghude 97, 177. ende van allen deilbaren ghude; ende ghelikerwys so doen oec eeldermuder ende muye1). 174, 178. Stirft eyn mensche, dy noch kynt noch kindeskint noch vader noch muder noch eldervader noch eldermuder noch suster noch bruder noch susterkint noch bruderkint noch *) De bepaling van dit lid is in strijd met die van het volgende. 184 STAD ZUTPHEN (14E EEUW). oem noch muye noch oemskint noch muyenkint aghter en let, dy neeste erfhamen, di daernae ghelike na gheleed sin, dy 97, 177. ghaen thor liker delinchen van allen denbaren gude, si comen van der upgaender maescap of van der nederghaender maescap of van bisiden tu also lange, als men di maescap proven ende bewisen magh, ton tienden lede thu. 174, 178. Herderwighe1). Int iaer ons heren dusent drie hondert vier ende tsestich des Wonsdaghes na Sente Vytsdagh wisede die scepene voer recht, dat eenre dochter kint van goede, daer si mit recht over richten soelen, naerre erfghenamen is dan een suster; ende desghelikes eens soens kint naerre erfghenamen dan een broeder. Een echtgenoot, aan wien iets vererft, laat zich het erfdeel toescheiden in den vorm van een vruchtgebruik; als de andere echtgenoot sterft, valt dat aangeërfd vruchtgebruik (de geschatte gekapitaliseerde waarde) ook in de deeling van de huwelijksgemeenschap. 82. Aernhem1). Weret dat ein man ende ein wif to samene seten in echtscap ende werde den manne of den wife goet anervet 142. van eren vrenden ende neme de ene van den tweyn liiftucht van den gode tot ofswone, so wise wi dat voer eyn recht: storve de man oft dat wiif ende bleve deghene levendich, de de lyf34. tucht untfanken hadde, so solde de lyftught gaen in delincge ghelyc anderen gode. Een man neemt een vrouw en geeft haar (niet als morgengave) een grondrente uit een (ondeelbaar) hof goed (= hetzij hoorig, hetzij vrij hoftinsgoed); na haar kinderloos overlijden krijgen haar erfgenamen de helft van deze rente. 16, 82, 97, 83. Amem1). Weret sake, dat eyn man neme eyn echt 33, 34. wyf ende de man hadde eyn hofgoet ende makede sinen wife daeran besceden ghelt also vaste, dat mens neit brekene muchte mit rechte, ende sturve dat wyf sunder burt, so solde dat bescedene ghelt medegaen in delinghe. Een ongetrouwde broeder woonde bij een getrouwde in en bleef na overlijden van dezen bij de weduwe en kinderen inwonen. Hij leende geld en gaf daarvoor al zijn goederen te pand (wedde- ') Zie noot 2 op p. 176. STAD ZUTPHEN (14E EEUW); 185 seat), verklaarde dat hem 't geld was uitgeteld; vervolgens stierf hij. Een zuster wilde als erfgename die goederen hebben en van hei pand geen notitie nemen, omdat haars inziens de broer had „gegeven en gehouden". Schepenen van Zutphen beslisten, dat het pand geldig was, omdat de weduwe er bezit van had. 84. To Waghenirighex) weren twe brodere, de saten in samgode. Van deen nam de oldeste en wyf ende wan kindere. Do starf de older broder ende de iunger bleef sittende mitters anders wyf ende mitten kinderen. Daerna quam de iunger broder ende satte den wife ende den kinderen alle sien goet: 147. koen ende perde ende lant upten velde, tot enen weddescatte 149. voer sestich punt voer richter ende scepene, ende bleef voert mitter vrowen ende mitten kinderen wonende, ende quam anderwerve voer scepene ende seghede, dat de LX punt weren um wal betalet. Darna starf de broder. Do quam sien suster 178. ende eyschede ers broders erve. Daer waert eyn ordel gevraghet, 149. oft de weddesscat der vrowen eman breken muchte, den se mit scepene bereden muchte. De suster vraghede eens ordels, 60. want hi in desen gode sittende bleef ende starf, wer er de weddesscat ieit hinderen mochte. Do wisede wi dat voer recht, dat de weddesscat der vrowe vaste solde wesen ende er neman breken en muchte; want seys in were was ende mit scepene beredene muchte. Evelgank. Een weduwe gaf haar jongsten zoon al haar hebben en houden. Deze zoon nam haar in huis op en onderhield haar. Zij stierf kort nadat de zoon haar het huis had uitgedragen, maar zelfs al was dit niet geschied, dan nog zou hier niet „geven en houden" zijn geweest. 85. De scepene van Ghent2) vragheden eyns ordels. Eynre vrowen man starf. De vrowe gaf eren iuncgesten sone al dat 23. se hadde, rurende ende lickende, mit eren mumbare, deyn se koes mit ordele ende mit rechte. Ende do se dit ghegeven hadde, 57. do gene se uten gode ende bat eren sone, dat hi se dur Goth wolde herberghen. Dat dede de sone. Darna wart se seick. Do dede hi se uten hues draghen. Darna starf se. Des wisede wi en ordeyl, dat de ghifte waste ende stede solde wesen. Oeck x) Hier een hofvaart van Wageningen op Zutphen; zie noot 2, p. 176. *) Hier een hofvaart van Gent (in de Betuwe) op Zutphen; zie noot 2, p. 176. 186 STAD ZUTPHEN (14E EEUW). 60. wise wi dat, hadde de vrowe sturven in den hues, dat de ghifte nochtan solde stede bh ven. Een man en vrouw schenken of vermaken elkaar eenig goed naar Zutphensch recht; sterft een van beiden, dan moet het roerend vermogen geschat worden. 86. Daer eyn man ende eyn wyf to samene sitten in esscap 56, 59,60, ende eyn den anderen ghiftet to Sutfensghen rechte ende de 181. ene stirft, so wise wi dat voer eyn recht, dat men dat guet sal werdigen, sunder hues ende liggende erve. Ende dar sal men goede burgen vur setten ende mit ligghende erve, als dat vorvelt dat dat guet wedercome op de rechte erfghenamen, umme dat, dat dat guet neit gheerghert en warde. Een vrouw bleef na den dood van haar man kinderloos achter en had ook nooit kinderen gehad; niettemin heep zij recht de morgengave in eigendom te houden. 87. Arnem1). Daer eyn man ende eyn wif to samene seten in esscap, ende sturve de man ende weret dat de vrowe ghene burt hadde had noch en hadde, wat dat eer man eer ghegeven hadde 29, 33. to marghengifte, were dat erve oft ander goet, dat solde ore bh ven. Inleiding. Als een kind jaar en dag reeds buiten zijn ouderlijk huis heeft gewoond, kan slechts de erfuiter (na den dood van de ouders of van een der ouders) of schepenvonnis hem den toegang in dat huis verschaffen. 89. Wan eyn kint vereth uter were sins vader of sire moder mitter woninghe ende mitter kost ende dar buten is iaer ende 191. dach, dene moet neit dar weder in varen, ten si mit willen 195. desgenen, de dat erve uten sal oft mit ordele der scepene. Iemand verkocht een grondrente uit zijn erf, met bepaling dat hij ze mocht naasten in geval die grondrente weer werd verkocht. Als daarna de kooper de grondrente wegschenkt bij gezonden lijve, is deze schenking geldig, mits schenker en begiftigde waarmaken dat er geen arglist in 't spel is. 79. 91. Wagheninge1). Weret dat eyn man vercofte pennincgelt *) Zie noot 2 op 176. STAD ZUTPHEN (14E EEUW). 187 uett sien erve in den vorwarden: „weret dat men dat voert vercopen solde, so solde ment um beden ende so mochte hyt hebben 58. umme denselven penninck, dar et eyn ander umme hebben solde, oft hi wolde"; weret sake, dat de man dat pennincghelt en wech gheve, dewile dat hi mechtich were ende sunt ende weldich sines sinnes, dat hi dat wal doen mochte, also veer alse hyt beholden wolde, deghene, deit gheve ende deit ghegheven worde, dat dat sunder arghelist were, beholden syns goden rechtes, dat welke tyet, dat ment vercopen solde, dat ment um beden solde. Als er een huis staat op stadsgrond, dan is er vermoeden dat dit huis eigendom is van den huurder van den grond en mag deze met twee eedhelpers dit bezweren. 93. Weret dat ienich man sete uppes stades erve ende 80. stunde dar timmer up ende seghede de stat, dat dat timmer eer were, ende seghede de man, dat dat sine were, ende letet um de stat daerto, so wise wi: dat hi dat solde mit um derden beholden. Wie op zijn sterfbed ligt, mag zonder medewerking der erfgenamen onroerende zaken niet verkoopen. 94. Wi wisen dat voer eyn recht, dat eyn gheyn man, 182. de licht binnen sinen vyr stapelen, moghe \ercopen sien 56. erve, tensi mit rade synre erfhamen, ten do um kenlicke lives noet. Echtgenooten, zoolang zij gezond zijn en krachtproeven kunnen afleggen, mogen elkander iets schenken of vermaken, voorzoover het Zutphensch recht dit tusschen echtgenooten geoorloofd acht. 95. Doseborg1). Wi wisen dat voer eyn recht: dar eyn 56, 59,60, man ende eyn wyf to samene sitten in escap ende sin se also 181, 182. starc, dat se um mogen cleden ende scoen ende gaen van der eynre dore totter ander ende gaen up die strate, dat se um mogen giften to Sutfensgen rechte ende die giftenghe sal stede bhven. *) Zie noot 2 op 176. 188 STAD ZUTPHEN (14* EEUW). Een vrouw stierf kinderloos. Haar erfgenamen eischten de helft van al wat zij en haar man tezamen hadden, van den man op. Deze zei: er is een hoftijnsgoed bij (— een ondeelbaar, in dit geval hoorig, en niet een vrij tijnsgoed), dat ik niet behoef te deelen. De schepenbank van Zutphen besliste: Als het een zoodanig goed is, heeft de man gelijk (96). Verder eischte de moeder der overleden vrouw een voordeel op. Hierop — zoo luidde de beslissing — heeft zij geen recht (97). Die moeder ging zitten in 't erfhuis. De man (haar schoonzoon) zei voor rechter en schepenen, dat hij haar niet zou onderhouden. Zij ging in een herberg en wilde tot aan de scheiding des boedels, daar kosteloos vertoeven. Beslissing: vordering ontzegd; die vrouw pleegde eigenrichting. De man had vóór en na het huwelijk aan zijn bastaardkind, dat bij hem inwoonde, goed gegeven. Beslissing: het kind kan dat houden. 96. Wagheninghe1). Een man ende eyn wyf, beyde porter 34. to Wageninge, weren vergadert mit enen wittelicken hylic. Nu is de vrowe doet sonder kint. Daer quamen der vrowen erfnamen ende eysceden scedinge ende delinge van allen 16, 82. gode. Nu seghet de man: hi hevet een hof-tinsgoet, dat hi 97. holt van den abbet ende van der abbadissen ende dat bi dit goet neit delen sal mit den rechte. Hiiraf beghere wi wisingge ende recht. Hyr wisede wi voer eyn recht: weret dat sake, dat dat in 16. der waret were en hof-tinsgoet ende de man daerna horich 97. were, dat hys neit delen solde. 177. 97. Voert so eyscede vordeel der doder vrowen moder, als van cleder ende van cleynode. Dat wederseghede de man. Daer wisede wi um, dat se ene gheen vordeel hebben solde. 98. Voert soe quam der doder vrouwen moder ende gync sitten in dat erfhuys. Dair quam die man vur richter ende vur scepene ende seghede, hi en gheve or ghene cost. Do gync se Eggen in ein taverne ende segede, dat Mi or dat van der cost mede quiten solde van rechte, also lange alssiionghesceiden were ende ongedeilt. Dair wisede wi um dat vor ein recht: 64. want dese vrouwe mit ordele ende mit rechte niet gecomen was in die were, dat lm or ghene cost sculdich was. x) Zie noot 2 op 176- STAD ZUTPHEN (14B EEUW). 189 99. Dese man, eer hi sin wiif nam, coght ein goit ende gaft 41. sinen kevessone ende het et hem ontfaen, als recht ende ordel wisede. Voert coght hii guet, doe hii sin wiiff hadde, ende het hem oec untfaen, als hiir vorscreven staet. Nu seggen der vrouwen erfgenamen, dat men dit goet sal deylen mit rechte. Want dese kevessone heeft geseten mit hem beiden ongesceiden ende ongedeilt ende mit hem in den huys in enen cost ende de vader 60. dede sinen wille mit der renthen van den guede. Hiiraf begheren wi wisinge ende recht. Hir wise wi um vur ein recht: dat al solic guet, als hii ontfangen hadde, vore ende nae, mit ordele ende mit rechte, dat hi des niet deylen solde. De bloedverwanten van moeders kant van een bastaard sluiten die van vaders kant van zijn erfenis uit. 179. 100. Doseborgh1). Wii wisen vor ein recht: Storve ein unwittich kint, dat dat naerre were to erven up sinre moder maghe dan up sins vaders maghe. Van eens bastaards erfenis zal men geen keurmede geven, tenzij hij geboren is ten keurmedigen rechte. 101. Doseborgh1). Wii wisen dat vur ein recht: Storve ein unwittich kint, dat tot onser clocken ende to onser vonten 41. hoert, dat en zal ghene curmede gheven, tensii ghebaren to curmede rechte. Straf op eigenrichting (geweld). 102. Emeriic1). Weret sake, dat ein man upper hofstede verbrande ende weder dede up die hofstede holt ende dack vuren ende eyn ander queme ende bode hem, dat hi um die hofstede rumede, want hii dair recht an hedde, ende de ander 64. zeghede, hi en solde se um bi rechte niet rumen, ende de ander queme ende worpe dat holt ende dat dack van der stede ende werde des beredet, als ein recht is; we dat dede, de verlore hondert scillinge. 64. Voert wise wi: weert dat ein man hem eniges erves onderwnde, des ein ander in were sete, hi en wonnet irsten mit den rechte, die verloer oec hondert scillinge. •) Zie noot 2 op pag. 176. 190 STAD ZUTPHEN (14* EEUW). Op een bagijn kun vruchtgebruik vererven, geen eigendom. 104. Ene bagine, die in dien spittale is, stirft or enich goit an van oren vrinden, dat mach se upboren ende doen dair 142. al or orber mede, also lange alse levet; mer als se niet langer en is, wat dat dair bhvet van den goide, dat sal wedercomen up or erfgenamen. Algeheele huwelijksgemeenschap bij huwelijk met kinderen; uithuwelijking en uitboedeling van sommigen der kinderen; tweede huwelijk; wijze van scheiding des boedels. — Leen valt buiten de huwelijksgemeenschap. (Over het huwelijksgoederenrecht in het tweede huwelijk zmijgt dit artikel.) 105. Weret zake, dat ein man ende ein wiiff weren ende 34. hadden kindere ende sturve die vader of die moder ende worden 29, 180. der kindere enich bericht ende de verthegen, ende neme die 36. man ein ander wiiff off die vrouwe enen anderen man, ende wolde die vader of die moder dairnae den anderen kinderen oer erve bewisen, soe sal de vrouwe to voren utnemen dat goet, dat se an den man brachte; dairnae so sal die vader of die moder wt den menen goede also vole utnemen, alse ghe- 180. geven hebben den kinderen, die dair verthegen hebben, alset ein recht is. Wat dat dair dan bhvet, dat sal die vader of die moder half nemen, ende die andere kindere, die niet verthegen 113. hebben, die sollen die andere helfte nemen, behalven leyn, dat up hem gheèrfvet is. ,Een erfgenaam moet binnen 1 jaar, 6 weken en 3 dagen zijn recht op de erfenis doen gelden, op straffe van verval van dat recht. (Nog geen onderscheid tusschen bezit en eigendom.) 108. Weret dat ieneghen manne of vrowe versturve of 191. vervelle ienich erftale, de sal comen vor scepene binnen iaer, sees wekene ende dre daghe, also veer als hi binnen landes is, ende antalen syn recht. Doet hi des neit, so verluset hi alle 62. syn recht, dat hi daeran hadde. Voordeel voor den oudsten zoon na het overlijden van den vader. 177. 110. Stirft een man ende let hi wapen agter, dat sal di eldeste sone hebben. Heft hi genen sone, so sal ment delen liec anderen gude. STAD ZUTPHEN (14E EEUW). 191 Tweede huwelijk. De hertrouwde vader of moeder sterft, nadat de gemeenschap met de kinderen uit het eerste huwelijk is gecontinueerd. Wijze van verdeeling des boedels tusschen de kinderen van het eerste en het tweede huwelijk. 111. Wert also veer, dat kindere gheërvet waren van hors vader weghene of hore moder an erve oft husinghe in unser 35, 36. stat, wnne di vader oft moder ander egthe kindere, storve dan di vader oft di moder der yrster kindere, so solde men den irsten kinderen, dat hem leest anbestorven ware, an dat deel, dat hem irst ware ghevallen, wisen. Ende waert, dat dat quader of beeter ware, dat solde man gheliken tor scepene seghen. Vrije overdracht van huur van huis en erf; consent des verhuurders niet vereischt. Tins in den zin van huur (pacht) en van casueele heffing bij overdracht. 79,91,96. 112. Dit hebben dye scepene ghelaeft op Sant Ghanche dagh int iaer ons Heren MmoCCCmoXXXVII: Een man oft ene vrowe, dye een hues oft een stede binnen onser vriheit then erftynse heft ghewnnen oft ghehuert, dat hues oft dye stede magh dye man of dye vrowe vercopen, wyen sye wilt, ende hor beste darmede duen, behoelden den tynsheren synen tyns daruyt. Voordeel voor de weduwe, bij ontbinding der huwelijksgemeenschap na het overlijden van haar man. 116. Dit hebben dy scepene ghelaeft int iaer uns Heren MmoCCCmoXLIIdo up Sente Margretendagh: Storve eyn man, dy eyn wyf aghterleyt, dat wyf en sal nyet meir to voren hebben 177. dan zes stucke cledere, des sye so vele cledere hebbe. Drye stucke alse sye Paeschedaegs ende Pynsterdaegs mede to kerken ghiet, alse wardecors, rock ende mantel oft falye; oft rock, sorcoeth, mantel oft falye; ende en ghene co vele. Mer hadde sye ghene mantel noch falye, so magh sye hebben ene covele. Voert meir magh sye hebben drye stucke cledere van den beisten daernest als vorscreven is. Voert meir magh sye hebben twie dye beste pelse, eyn hilighdaegs ende eyn werkedaeghs. Voert sal sye delen vyngheren, spennekene ende broesen ende al ander guet. Mer tvie heemede ende tvie starkitte sal sie to voren hebben ende niet meir. 192 STAD ZUTPHEN (14E EEUW). Een gehuwd, doch kinderloos man koopt (uit het gemeenschapsgoed) een leengoed; nu moet hij (uit het overige gemeenschapsgoed) restoir doen aan de vrouw. Zonder medewerking van haar erfgenamen en bloedverwanten mag de vrouw van dit recht geen afstand doen, doch wel als zij kinderen krijgt en in leven houdt. (In 't laatste geval moest de oudste zoon of dochter restoir doen.) 117. Eyn man end ene vrowe, de to zamen in eghtscap 34. sitten, dy en ghiene kyndere to zamen hebben noch en wynnen, 113. coept dy man leenguet, so sal dy man van syn anderen gude sinen wyve tot hore behoef ende hore erfgenamen also vele maken, als dat leen heft gecost. Ende des en magh dy vrowe niet uytgaen, tensi met willen hore erfhamen ende hore vrent. 34. Mer wynnet si daerna kyndere, so is dese vorwarde doet, also veer als der kyndere eynich leeft. C. p. 87 e.v. Verspreide bepalingen (14e eeuw). Ondeelbaarheid van de waren (waardeelen) in de stadsweiden. Ze vererven niet in de zijlijn en slechts op de kinderen, in volgorde des ouderdoms, en op zoons vóór dochters. Doch als de man sterft, houdt de vrouw zijn. waar, die bij haar hertrouwen op de kinderen van haar eerste huwelijk vererft op de wijze als boven. 16. Dit hebben die scepene geseyt op Suncte Walburghe dach int jaer ons Heren MmoCCCmoXXV. Wert zake dat een man ende en vrowe versamenden in echtscape, die elkerlieck 49, 97. en ware hebben, soe sal der vrowen ware vallen op haren oelsten sone, die en ghine waer en hefft. Ende wer daer en ghien soen, soe solde die ware vallen op die oldeste dochter, die ghine ware en hedde. Mer en hedde die vrowe en gien kint, soe woerde die ware der stat ledich. Mer hedde die vrowe kynderen, so en worde die ware niet ledich, alsoe langhe als daer bruderen ofte susteren off weren, die ongewaert weren. Voert wert sake, dat die man storve, soe solde die vrowe besitten mittes mans ware, alsoe langhe alse sie levede. Mer 36. neme die vrowe enen anderen man, die gewart were, soe solde der vrowen ware weder vallen an des iersten mans oldeste kynt, daer die ware off gecomen was, in allen puncten, die vorser, staen. Brieven van 't leengericht moeten door leenheer en leenmannen, brieven van 't schepengericht door schout en schepenen worden opgemaakt. 75, 115. 21. Item, eyn leenheer off eyn scholte en mach nyemant STAD ZUTPHEN (14E EEUW). 193 an- off affzegelen, dat stantafftich is, buyten mannen offt gerichtsl uyden. Restoir bij vererving van leen van vader op zoon. 22. Verstervet eyn (leynman eyn) leen van synen alderen, 113. soe is hie synen susteren ind broiders sculdich eyn affgescheyt to doin, ind van anderen verstarff nyet. Medeeigendom kan te allen tijde beëindigd worden. Als twee personen tezamen een huis hebben, kan de één het huis waardeeren en de ander mag kiezen, of hij het huis wil hebben of een grondrente er uit, berekend tegen den penning 12 van de helft dier geschatte waarde. 24. Item, so wye van den anderen wesen wil, die mach 67. dat huys setten ind die ander kiesen; ind dat geit mach hy 79. onderhailden van XII penningen eyn. De mélaatsche kan noch bij acte onder de levenden noch bij testament beschikkingen maken en evenmin rechten verwerken. 42. 26. Eyn melaitsche man off vrowe en mach gheen guet verthien off synen erven onterven, ten dede hem noitzaicke, ind hy en mach en geen guet versumen. Rekening en verantwoording van een voogd; eedhelpers. 41. 27. Eyn momber, die wtynghe gedain heeft, wil] hem syn wedersate nyet verdragen der wtynghe, zoe salt die mom28, 174. ber behalden myt twe volgers. Ind en heft hy der nyet, soe sal hy dan drie ede doen. Die yrste is, dat hy soe verstorven off soe frundeloess is, dat hy nyemant myt hem en heft. Die anderde is die wtynge, die hy gedain heeft, dat die voll ind recht is. Die derde is, dat die twe voirede, dat die wair synt, die hij gesworen heft. Als een dienstman zijn hoedanigheid van dienstman wordt betwist, mag hij die bewijzen met zijn heer en twee dienstmannen en anders met twee bloedverwanten van moederskant, kleinzoons van oudooms of in naderen graad. 29. Item wort enen syn dienstrecht basproken, die salt 12, 16. bewysen myt sinen here ind myt tween dienstmannen. Ind weygerde hem die here dat bewys durch ongunsten halven, soa salt die dienstman bewysen mit sinen tween neesten maghens de blécourt, Bewijsstukken Kort Begrip, II. 13 194 STAD ZUTPHEN (14E EN 15E EEUW). van synre moder wegen ind nyet verer dan achtersusterkynt; ind die zullen dat myt hem behalden, alse recht is. Naastingsrecht van den leenheer. 34. Item een leengoet sal men den leenheren bieden ind 115. die leenhere hevet syn berait driewerff sees weeken ind dairentenden moit syn man myt rechte holden, dattet nyet duerre vercofft en is dan hy hem dat yrste gebaden heeft. Naastingsrecht van den tijnsheer (verpachter). Bij overdracht van het tijnsplichtig erf (overdracht van huur) betaalt men den tijnsheer (eigenaar-verpachter) dubbelen tijns (hier in den zin van: pacht, huur) en bij nalatigheid elk jaar drievoudigen tijns. 35. Item eyn thynsguet sal men den thynsheren bieden, 92. ind die heeft syn berait driewerff XIIII daigen. Ind alst verandert off vercofft wort, soe en is men den thynsheren 79, 91. nyet meer schuldich dan twyvoldigen thynss. Ind alset versuemt is, den thynsheren alle jair drievoldigen thyns. Ind dair moit hem die thynshere mede genuegen laten na den lantrecht. D. p.W9e.v. Bepalingen, opgenomen in het Kondichboek in het eind der 14e en in de 15e eeuw. Levering van onroerende goederen en van renten uit onroerende goederen moet op straffe van nietigheid geschieden voor schepenen. 75. 9. Voert hebben gelaeft die scepene in den iare ons Heren MmoCCCmoXCVIII des Sonnendags nae Vincula Petri, dat nyemant van onsen burgheren off ondersaten erfnis off ingelt copen noch vercopen en sal, then geschie vur den scepenen. Ende wert sake, dat yemant breke, die solde gelden der stat XL pont. Ende nochtant solde die coep onstantachtich wesen. Vrijwillige keerskoop. 75. 18. In den jaer ons Heren dusent CCCCXXVI op Sente Peters avont ad Cathedram, doe averdroegen die scepenen ende rade eendrechtlike ende gelaveden: Weert sake, dat yemant na desen daghe syn erve off guet by eenre bernender keersen brechte dat te vercopen ende andere vurwarden maecten dan slecht ende recht were off anders dan die cedule dairaff hedde begrepen, soe sall die vercoper gebraken hebben XLtt'. Ende die coper, die sulke vurwarden mitten vercoper hedde gemaeckt, desgelycs XL 1£; ende des nyemant te laten. STAD ZUTPHEN (15E EEUW). 195 Verbod van verkoop van erfenis en verbod van cessie eener tegen een Zutphensch burger geldend te maken vordering. 162, 167. 23. In den jaer ons Heren MmoCCCCmo ende XL op Sente Peters dach ad Cathedram, doe averdroegen die scepen ende raet eendrechtlic, dat nyemant na desen daghe gheen versterff, erftaell off schout op onse burgere copen noch vercopen en sall, by eenre penen van XL 1È, soe vake als dat wye dede. Ende nochtant solde die coep onstantafftich wesen. Verbod aan de gilden, om over andere dan gildezaken te vergaderen. 18. 25. In den jaer ons Heren MmoCCCCmoXLVI op Sunte Peters avent ad Cathedram syn de scepene ende raete eendrechtlick averkommen, dat die burger noch die gylden nyet vorgadderen en sullen, off die gildemesters oer gilde broeders bi peenen doen beeden bi een te kommen anders dan yn saeken, oer ampt andreffende, elck by XL ponde, so vaicke dat geschege. Anno 1482, Febr. 22. Executoriale keerskoop. 75. 41. Die burgermeisteren, scepenen ende raet syn eendrechthc averkomen nu op Sunte Peter ad Cathedram anno LXXXII ind myt eyn oirdell geslaeten: Soe wie ennighe huysinghe off erffnisse, bynnen onser stat ind stat vryheit gelegen, myt dwanghe des rechten nae onser stat recht by der bernender keerssen gherichtlick verkoepen will, die sall 87. nomen nae inholt syns brieves datgheene dairvoir wt ghiet, want die eerste, hy bespreke off en bespreke nyet, sich nyet versuemen off an synre renthen nyet verhesen en sall. Dan were yemant, die nae desen vervolgher off verkoeper voirs. ennighe 87. renthbrieve offte renthe myt segelen ind brieven hedde nae onser stat recht van Zutphen ind myt opsait dese huysinghe offte erffnisse nyet en hedde laiten verwynnen, datwelck hy behoelden sall myt synen eedt, die mach dairnae in XIIII dagen na wtganck der kerssen an die richtere in der tyt gaen ind laiten weten dengheenen, die sulcke huysinghe ind erffnisse behoelden heefft by dwanghe des rechten, dat hy hon syne jairrenthe mytten gherichthcken schaiden therstont oplegge ind tetaele. Ind soe balde dat geschiet wer, soe sall diegheene, die sulcke huysinghe off erffnisse verwonnen hedde, dat voirt den selven gherichthcken avergeven voir die richtere in der tyt, die asdan dairinne wesen ind bestedicht sall weerden, gelyck den vervolgher voirg. Ende were noch yemant, die ennige 196 STAD ZUTPHEN (15E EN 16E EEUW). statbrieve hedde dairnae, dair sal ment mede halden, gelyck voirs. is. Ende wurden ennige huysinghe off erffnisse voir ander 144. peyndtber scholt — ind nyet voir scholl, herekomende van staedes brieven — gepeyndt, vervolcht ende gesleten, dair sal ment oick mede halden, als voirs. steet. E. p. 137 e. v. Bepalingen, opgenomen in het Stadboek in de 15e en in de 16e eeuw. Grondrenten moeten op bepaald aangewezen erven drukken en kunnen daarop alleen worden geëxecuteerd. 87, 88. 6. In den iaere onss Heren duysent viir hondert twintich up Sunte Peter ad Cathedram hebben die scepen ende raet van Zuitphen ingesat ende averdragen: Als soe welc minsche renthe binnen Zuitphen vercoept off binnen der vryheit, die sal dat erve noemen, daer men die renthe wt vercopet, ende derre renthen nerghen anders an te verhalen dan ant vurbenoemde erve. Een halve broeder of zuster des erflaters erft gelijk op met een vollen ten aanzien van al hetgeen in de deeling valt. 174. 26. Dotinckhemx). Int iaer ons Heren dusent vifhondert ende dartych opten Saterdach post Letare Jerusalem wysden die scepen van Zutphen voer recht, dat ein halleff bedde den naegelatennen erve ende goede van bruderen off van susteren soe nae sall sin ende is alz ein heell ende voel bedde. Ende die bruedere off die susteren van den voellen bedde sullen schuldich wesen den gebruderen off susteren van den halven bedde rechte uytinge, scheidonge ende deylonge toe done van den nagelatennen deylberen guederen. F. p. 151 e. v. Overdrachten van schepenen der stad Zutphen (16e eeuw). Als bij huwelijksvoorwaarden niet anders is bepaald, mogen echtgenooten, die geen kinderen of kleinkinderen hebben, onderling aan de(n) langstlevende van hen beiden, schenken ter zake des doods of vermaken als vólgt: Eigendom van de helft van het aangewonnen (roerend en onroerend) goed of vruchtgebruik van al het aangewonnen goed. Maar niet èn eigendom èn vruchtgebruik. 13. Anno XVC LXV in die XIIII daighe vur Petri aver- *) Zie p. 176, noot 2. STAD ZUTPHEN (16E EEUW). 197 khoemen: Item dat man ind wiff in staender echtschap sullen 56, 59, 60, mallickanderen offte die eine den anderen moigen begifftigen, 181, 184. wie nae folgt, doch dergestalt dat die gifft giene wirckungh ind effect hebben sall dan soeveer nae afflivicheit des giffters die begifftigde noch in den leven is. Ind dit to verstaen allene van denghoenen, die gien rechte erffgenamen ind bloit in affstigender hnien, tot khindt md'khindeskhinder thoe, ind niet ferner to reekenen, achterlaiten. Dan daer die achterbhven, sall diese giffte gien plaetse hebben. Ind dit soe waill stat to 38. hebben by denghoenen, die sonder hüixfurw arden by den anderen gekoemen sin, als die mit hüixfurwarden vergadert sin, ten were dat in den hüixfurwarden anders uithdruckekek cavert were. Alsoe die sonder hüixfurwarden vergadert sin, suüen mallickanderen offte die eine den anderen moigen begifftigen in ind tot die helffte des gudes, van dem giffter angewonnen; dan niet hoegher. 142. Ind suüen mallickanderen ind die eine den anderen in allen angewonnen guderen moigen tuchtigen offte in ein deü derselffster. 142. Dan waer in desen faü gifftungh geschuyt, daer en suüen sie gien tucht moigen maicken. Desgelicken, waer alsulcke tucht geschuyt, daer en saü die gifft gien plaetze hebben. 38, 142. Waer ever die ebelude mit hüixfurwarden an den anderen gekoemen sin, die suüen sich moigen tuchtigen nae vermoege der hüixbrieven ind sullen evenwaeü mallickanderen moigen begifftigen tot die helffte des angewonnen guetz als vurscr.; doch mach in diesem faü tucht ind gifft beide bestaen. Wat voor aangewonnen goed zal worden gehouden. Echtgenooten mogen van roerende goederen, die niet aangewonnen zijn tijdens het huwelijk, elkaar de helft schenken of vermaken van hun deel. Vader en moeder mogen aan kinderen iets boven hun erfportie vermaken (dus niet een wettelijk vóór deel, doch een uit testament). 34. 't Is to wetten, dat vur angewonnen guet aüeine verstanden ind gereckent saü werden datgoene, datwelcke averblifft, wanneer affgetagen is, dat van patrimoniaU und angeërffde gueder angebracht is. Dan tgoene, dat mit kunst, flith, arbeidt, koepmenschap ind ander gelucke erhalden, gewonnen ind verspaert is, dat saü aüeine vur angewonnen guet gereckent 198 STAD ZUTPHEN (16E EEUW). werden. Wes aver an eniger zyden in staender ehe ansterfft, dat en sall vur gien angewonnen guet gereckent werden. Ind dit niet allein in diesem puncte van gifftongh ind tuchtongh to verstaen, dan oick in allen anderen saicken, daer van angewonnen gude mencionert ind disputert wert. 60, 181. Off oick ehelude weren, die enighe reide guder hedden, die in staender ehe niet angewonnen en weren, ind sich daervan mallickanderen offte die eine den anderen geven wolden, die sullen sulckes moigen doen totten balven dheille thoe des gereiden guetz, dat dem giffter thofallen solde, tho verstaen: totten vierden dheill thoe des ahngen offte oerer beider gereiden guedes thoe, ind niet hoegher, dan waell daerunder. 177.* Item, dat vader ind moeder offte eine van hon, soe veere oer ennich gestorven were, van oeren offte sinen guderen oeren kinderen uith beweglicke reden ind oirsaicken tot erkentenisse der schepen wes moigen vuruith maicken ind geven. Wie noch adscendenten noch descendenten heeft, mag van zijn aangestorven onroerende zaken 1/8 en van zijn aangewonnen onroerende zaken 1f2 vermaken1). 56, 189. Item, dat van nu vortan diegoene, die ghiene erffgenaemen in up- offte affstigender liniën en hebben, van oeren erfftaelingen, angeërffden ind angestorven guderen ind renthen in testamenten, codicillen ader in gestalt einer gifft van doetz wegen totten darden dheill thoe, ind van sinen angewonnen guderen totter helffte sall moigen disponeren; ind dat sulckes bundich ind stanthafftich gehalden sall werden. Testamentaire bepalingen boven 25 goudgulden moeten voor schepenen, daar beneden mogen ze voor kapelaan of notaris en getuigen of bij eigenhandig geschreven en onderteekend codicil worden gemaakt. 181. Dan alle diese vurs. begifftungh, tuchtonge ind dispositièn sullen niet bestaen noch bundich wesen, tenzy dat zie vur twien schepennen geschehen, diwilcke sich hoegher strecken dan totter sommen van viff ind twintich goltgulden eins. Meer van die viff ind twintich goltgulden eins ind daerunder sall moigen geschien vur den capellaen offte notario mit twien 186. loffwerdigen getuegenn offte mit des testierers eigen handt geschreven ader underhanteickent. *) Dit laatste (betreffende de aangewonnen zaken) stond al in het 2e lid van art. 13. STAD ZUTPHEN (16E EEUW). 199 In geval van besmettelijke ziekte mag men voor den kapelaan of voor notaris en getuigen beschikken tot op de helft van het goed. 181. Evers in faerlicken ind schuwelicken suyckten sall gifft ind dispositie van gereiden gude moigen geschien vur dem capellaen offte vur notario mit twien loffwerdigen getugen totten halven dheille des giffters offte testierers, als vurscr. De kapelaan, te wiens overstaan getesteerd is, moet hiervan binnen 8 dagen het gerecht kennis geven. Maar over onroerende zaken mag noch voor den kapelaan noch voor notaris noch onderhands onder zegel van den erflater getesteerd worden: 181. Ind die capellaen, daer sulcke gifft ader dispositie vur geschiet were, sall tselve binnen acht daigen tides an dat gerichte brengen. 75, 181. Dan sullen giene gifftunghen offte dispositien van den erff- ttalingen guderen vur den capellaen offte notario geschien noch bestaen moigen noch under eins mans eigen handt ofte siegell. Men kan tegelijk testamentair erfgenaam en legataris of begiftigde zijn. 181, 185. Item, dese vurgen. gifften ind maickingen sullen soe waell des giffters und testierers erffgenamen moigen geschien als Ieinen frembden, alsoe dat . men waell testament ind gifft sall moegen boeren ind evenwaell medeerffgenaem wesen. Grondrenten, gevestigd bij gerechtelijke acte, bij huwelijksvoorwaarden of bij boedelscheidingen, zullen voor onroerende zaken gerekend worden. 38, 46, 75, Voert is to wetten, dat jaerrenthe ind pensie, die uith seckere 87, 196. liggende grunde gerichtelick ader in hüixfurwarden offte in maichgescheiden gevestet sin, suüen vur erfftaeü ind niet vur reide guet geachtet werden. Als iemand vruchtgebruik wordt vermaakt van alle allodiale zaken, die in de verdeeling vallen, en er blijken schulden des erflaters te zijn, zal er zoowel ten nadeele van de erfgenamen als van den vruchtgebruiker zooveel afgenomen worden, dat uit de opbrengst er van de schulden kunnen betaald worden, en wel eerst van de U5 roerende en daarna pas van de onroerende zaken. 117, 177. Item, off jemant in den alingen eigelicken ind deübaren 142. guderen getuchtiget were, daer up den sterffdach schulde in den sterffhuyse weren, soe saü by den erffgenamen des afflivigen 200 STAD ZUTPHEN (16E EEUW; 15E EEUW). ind by den getuchtigden ader usufructuariirrn soe voell guetz affgenhamen wirden, daer men die schulde mede betaelen mach, alsoe dat die erffgenhamen den eigendhumb des guetz ind die getuchtigde die tucht tot soe voele thoe, als die schulde beloepen, missen. Ind dat voereirst van den gereitsten guderen, soe vern 158. sich die soe hoeghe strecken. Ind indien die schulde groeter sin, soe sal men vort die erfftaelige gudere daertoe antasten offte die erffgenamen moigen die vur die rechte werde tot soe voele thoe nae sich nemen ind die schulde betaelen. Is er vruchtgebruik gemaakt voor niet meer dan de help, dan moeten de erfgenamen alle schulden betalen. Is het meer dan de helft dan moet de schuld ook op het in vruchtgebruik vermaakte deel worden verhaald. 142. Dan is die getuchtigde niet hoegher getuchtiget dan totter helfften thoe ind daerunder, soe sullen die erffgenhamen die schulde betaelen sonder ontgeltenisse des getuchtigden. Is ever die getuchtigde baven die helffte, edoch niet in allen guederen getuchtiget, soe sall die schuit nae advenant des guedes, daer die tucht aff gemaict is, van den gude affgetagen werden. Onuitgegeven acten uit het register van morgengaven der stad Zutphen (15e en 16e eeuw) 1). Morgengaven, toegekend soms uit het vermogen van beide echtgenooten, soms uit dat van den man alleen. , Anno 1481. 29. Bernt ther Leghe gaff Gertruyt van de Lawyck, syner echten wyve, als hij smargens van oer opstont, 50 Arnheimsche gulden van oer beyder goede, voir Henrick Kreynck end Henrick van Leisten2), opte Manedach post Mauricii anno 81. 29. Thiman ther Haewyck gaff Aelit, synen echten wyve, des margens, as hij van oer opstont, ther margengaven die hofstede thoe Angeren met alle oeren toebehoeren end twehondert olde schilde van oer beider guede. Gescreven vor Arnt Yseren end Arnt Huernynck 2) opten Maendach nae Santé Katharine. 1) Aanwezig in het gemeentearchief van Zutphen. 2) Dit zijn de namen der twee schepenen, te wier overstaan de acte van morgengave is opgemaakt. STAD ZUTPHEN (16E EEUW). 201 Anno 1544. 29. Op Manendach nae Lichtmisse, vur Gerrit Schimmelpenrinck ind Henrick van der Capellen x). Gerrit Raesinck, onse lieve mederaitzfrindt, gaff Baete van Groull, siner eirster echter beslapener huysfrauwe, hondert olde schilde, eins, ther margengave, allein van sinen guede, sonder arg. 29. Opten Manedach post Appolonie virg., vur Otth Keyen ind Gerrit Schimmelpenninck1). Gerith Augustin gaff Cathrin Henrick Harnsmaickers dochter, siner echter beslapener huesfrauwen, hondert gold g., eyns, ther margengave, van sinen guede, sonder arglist. 29. Op Manendach nae Andree apt., vur Arnt Berck ind Gerrit Aitsack1). Engelbert Kueper gaff Jutte Winthers, siner anderder beslapener huesfraue, vüfftich olde schilde van oeren beider guede, eyns, ther margengave, sonder arglist. Anno 45. 29. Op Manendach nae Agathe virg., vur Luloff te Ryth ind Derick ten Walle1). Jacob van Viracker gaff joffer Lumme van der Capellen, siner eerster beslapener huysfrauwen, twiehondert golt gulden van sinen gude, eins, ter margengeve, sonder arghst. 29. Opten Donredach nae Margarete, vur Johan van Vorthusen ind Lenze Veer1). Wilhem Isseren gaff joffer Antonijs van Vorthusen, siner yster echter beslapener huysfrauwen, driehondert olde schilde, van oerer beider gude, eins, ther margengeve, sonder argelist. Anno 1572. 29. Optenn Dinxdach nae Margarete virginis voir richter Cornelis Iseren und Jasper Cloeck in loco Doyss. Wolter vann Holdt hefft Johanna vann Lummenn, siner twiede echter beslaepener huesfrouwe ther morgengave ghegheven, eyns, tweehondert olde schilde van her beyder guedt, sonder argelist. 1) Dit zijn de namen der schepenen, te wier overstaan de acte van morgengave is opgemaakt. 202 stad zutphen (1615). Stadttechten van Zutphen van 16151). Titel III. Van burgeren ende derselver recht. Slechts vrije menschen en niet hoorigen en niet vijanden der stad worden tot burgers aangenomen; eed (1); genot van vrijdom van tol op de stroomen (2); wie jaar en dag wegblijft, verliest zijn burgerschap; zijn kinderen kunnen het kosteloos terugkrijgen (3); wie buiten weten der stadsregeering zijn poortrecht opgeeft, kan het nooit terugkrijgen (4); wie metterwoon de stad verlaat, kan voor schade en schuld worden gearresteerd en geniet niet den tolvrijdom op de stroomen (5); wie buiten de stad trouwt en jaar en dag wegblijft, is daarna zijn burgerrecht kwijt (6); Zutphensche burgers, die geregeld in de vaart zijn, moeten, om hun burgerschap niet te verliezen, 2 keer per jaar in Zutphen komen (7) en moeten in Zutphen vuur en rook houden en meedragen in de stadsdiensten en -lasten (8). 17. 1. Diegeene soo tot deser stadts burgerschap geadmitteert sullen worden, moeten vrye luyden sijn, ende met geene eygendombs-coermoedigheyt ofte dergelycke servituit wesen behaft, noghte oock met niemant uytstaende vyantschap hebben, waerop by dengeene verclaeringe gedaen sijnde, soo tot de burgerschap sal worden toegelaeten, moet dieselve den eedt doen in forma als hiernae volght: Ick, N.N., seeckere en sweere, dat ick den furstendomb Gelre ende graefschap Zutphen trouw ende geholt zijn sall, dat ick deser stadts van Zutphens beste doen ende vorderen sall, soo lange ick burger ben, dat ick tegens burgermeesteren, schepenen ende raed, die nu sijn ende naemaels comen sullen, niet doen en sall met onbescheyde. Soo waer helpe my God. 17. 2. Die alsoo tot burgers sijn gemaeckt, mogen niet eer derselver vryheyt opte stromen genieten, als nae ommeganck van jaer en dach, dat sy burgers sijn gemaeckt. 17. 3. Die burgers soo met wyve ende kinderen uyt onser vrijheyt met der woningen vaeren, ende jaer ende ses weecken ende drie daegen buyten bleven, alsoo dat die man ende dat wyf oer poortrecht verloore, wolde eenighe der voornoemde olderen kinder daernae wederomme met der woone in onse stadt *) Hiervan zijn 3 edities, n.1. één van 1638 en — met ampliatiën — één van 1708 en één van 1742; deze beide laatste edities voeren tot titel: Gereformeerde Stadtrecht van Zutphen. stad zutphen (1615). 203 comen, die sal comen aen die schepenen ende eyschen sijne burgerschap, ende soo sullen hem die schepenen dat poortrecht weder geven sonder geit, alsoo veer als hy een-lopende weere. 17. 4. Een man, die sijn poortreght opgift, buyten raede der schepenen, die en mach nummermeer achter dien porter tot Zutphen werden. 17. 5. Die oock met wyve ende met kinderen met der woone uyt de stadt vaert, den mach men besetten voor schaede ende voor schuit, dewyle dat hy buyten woont, ende soo en mach hy die wiele niet voor Lobede op sijn poortrecht vaeren. 17. 6. Eenen, die buyten wyvet, die mach blyven een jaer ende ses weecken ende drie daegen, ende dier tyt blyf t hy onse burger ende mach die tyt varen op onse burgerrecht, maer blyft hy daer buyten, soo verliest hy sijn burgerrecht ende mach niet langer vaeren op onse recht. 17. 7. Item diegeen e soo onse geboren burger syn ende die op den stroomen ende op onse recht varen, ende die daer plegen te liggen om haere koopmanschap in Vlaenderen, in Holland ofte tot Utrecht ofte anders ergens binnen landts, die sullen elcks jaers twee werven tot Zutphen comen, nae dat haere gelegentheyt sulx mede brenght. 17. 8. Noch sullen sy binnen onser stadt vuur ende roock holden, tocht ende wacht doen ende allen andere burgerlycke lasten draegen. Titel V. De verschillende wijzen waarop men een proces aanvangt: 1° inleiding, 2° bading, 3° arrest of besate, 4° panding. 8. Achtervolgende den olden gebruyck, die voor menschen gedencken in de stadt van Zutphen geobserveert is worden, sal men alle gerichtssaecken met dese naevolgende vier ingangen van rechten aenheven ende daermede sijne weder- 191. parthye aen die banck brengen, te weeten met inleydonge in erfhuysrecht, met baedinge, met arrest ofte besathe ende 144. met pendinge. Titel VI. Van erfhuys-recht. Inleiding in een erfhuis binnen jaar en dag (1); plaats waar deze actie moet worden begonnen, nl. in 't erfhuis zelf of voor het gerecht (6); deze procedure is een bezitsprocedure (12); ze 204 STAD ZUTPHEN (1615). kan niet geldend gemaakt tegen wien jaar en dag bezat (14); in 1469 besloten Ridderschap en Steden van de Veluwe, dat men procedeert met inleiding of erf huisrecht in het erfhuis zelf, waar de erflater stierf en dat dit zou gelden voor alle goederen, roerende en onroerende, waar ook gelegen en onder welk recht (leen-, hofrecht en andere rechten) ook ressorteerende (16). 191. 1. Eene binnen-jaers versterf sal men met erfhuysrecht, byaldien dat yemanden daer in contradictie ofte oppositie geschieden, vorderen, ende geschege die vorderinge met inleydonge niet binnen jaer ende dach nae het overlyden van den afgestorven, te weten binnen een jaer, ses weecken unde drie daegen, sal die eyscher van het erfhuysrecht versteecken syn, voorbeholden noghtans hem syne actie ter plaetsen, daer die erfgoederen gelegen sijn nae Landt- en Stadtrecht, ofte sunste nae aert ende natuire derselver goederen. 191. 6. Dese procedure sal geschieden in 't erfhuys, of, nae bedongen ordel en consent van parthyen, in de raed-camer voor 't gerichte en die samentlycke schepenen. 64,66,191. 12. Ende alsoo het erfhuys-recht verstaen wordt summier ende possessoir te wesen, sal diegeenige, die uyt craght van testament, gifte ofte diergelycken titul sich tot des erfhuyses goederen berechtiget te wesen anmeeten wolde, 't selve met geboerlycke ordentlyck Landt- of Stadt-Recht, en niet met erfhuys-recht versoecken ende uytvoeren. 64,66,191. 14. Tegens den, soo een goedt met bysonderen tytul by 't leven des overleden besittende ofte jaer ende dagh in rouwelyck gebruyck geweest is, sal 't erfhuysrecht geen plaetse hebben ; dan mach den anlegger 't selve met een andere maniere van recht vorderen. 16. Item des Saturdaegs nae den Sonnendagh Renüniscere anno Domini 1469 waeren tot Arnhem ter dachvaert beschreven uyt vervolgh der stadt Zutphen, Ridder-schap ende Knechten ende kleyne steden 'slans Veluwen, om saecken wille der erfhuys antreffende, daer op overmits Ridder-schap en Knechten, ende burgermeesteren, schepenen ende raedt der stadt Arnhem ende raedtsfrunden der stadt Harderwyck, Elburgh ende Wageningen, op die raed-camer tot Arnhem ter daghvaert vergadert, overdragen is, dat men alle verstorven goedt, rede of onrede, roerende of onroerende, soo waer dat gelegen is, binnen of buyten steden, ende tot wat recht die goederen stad zutphen (1615). 205 staen, daerinne die luyden bestorven, ende als sy hadden op 191. den dagh als die luyden levendigh of dood waeren, berichten sal in 't erfhuys, daer die nederval geschiet is. Titel VII. Van erfuytinge. De langstlevende der echtgenooten, daarna de oudste zoon, daarna de oudste dochter is erfuiter (1); hij behoeft niet in 't sterfhuis op te nemen kinderen, die sedert jaar en dag uit het ouderlijk huis waren vertrokken (3); de erfuiter mag zes weken in het erfhuis op kosten van 't erfhuis teren en niet langer, tenzij in 't geval van zwangerschap der erfuitersche of van vermaakt vruchtgebruik of andere bepaling in huwelijksvoorwaarden (4). 199. 1. Die langest levende van beyden eheluyden sal nae gescheurden bedde erfuyter sijn; by gebreck desselven, soo veere daer kinderen waeren, sal altydt d'oldtste soon erfuyter sijn, ende by gebreck desselven d'oldtste dochter. 199. 3. Den erfuyter sal des verstorvens erfgenaemen, 't sy soon ofte dochter, van vaeder en moeder met die wooninge sigh jaer ende dagh afgesondert hebbende, niet geholden wesen in 't erfhuys t'admitteren, om daerinne verpleeght te worden, ten sy met wille des erfuyters ofte dat sy niet ordel daer ingeleydet ende gewesen waeren, die sigh als dan met matigen ende noodtdruftigen cost ende dranck te vreden sullen holden. 199. 4. Ende die erfuyter mach in den erfhuys blyven sitten ses weecken ende ter goeder wyse van der erfhuys cost teeren, sonder bekroen der erven, ende daer t'eyndens niet langer, ten waere dat die erfuytersche hoop ende vermoeden hadde 142. van bevrught te sijn, of recht van tucht hadde, of sunsten in 38. hylijxvoorwaarden anders gecaveert waere. Titel XXIII. Van copen, vercopen, opdraghten, vestenissen, ende wat dien aencleven mach. Wie in zijn vier stapelen ligt, mag, zonder toestemming der erfgenamen, geen onroerende zaken ver koopen (7); onroerende zaken moeten ten overstaan van schepenen geleverd worden; stadsbrieven gaan voor andere (8); straf op het bij een verkoop verzwijgen van lasten, op een onroerende zaak drukkende (9); tinsplichtig goed mag zonder consent van den tinsheer verkocht (en geleverd) worden; deze behoudt zijn tins (wegens deze overdracht verschuldigd) (10); vgl. p. 191, art. 112. 56,167,182. 7. Niemant, liggende binnen syne vier staepelen, mach sijn 206 stad zutphen (1615). erve vercopen, ten sy met raede syner erffgenamen, ofte het doe hem kenlycke lyffs-noot. 8. Soo jemant eenige huysinge, ingelt ofte eenigerhande erff vercoft, daervan sal die coper neemen vertichenisse voor 75. schepenen en neemen daerop der stadts zegel ende brieven, 14. ende waer 't dat eenige den anderen dede onder synes selfs zegel ofte onder andere zegelen heymelycke oplaetinge, die vertichenisse en sal dengeenen, die der stadts briefe heeft, geene ontstade doen, alsoo dat der stadt besegelde brieve voor sullen gaen. 167. 9. Item, wie den anderen eenigerhande erffenisse vercoft, als huysinge, erffenisse off ingelt, die sal dengeenen, die dat 87. koft, noemen alle het beswaer, dat daer opstaet ende daer uytgaet. Wie dat versweege off niet alle noemde, dat daer uytginge, die sal daer aen verhesen xx. pondt tot behoef der stadt. Ende sal den coper voor 't geene hem verswegen, sigh aen des vercopers andere goeder mogen verhaelen, sonder wederseggen. 79, 91, 96. 10. Een man ofte vrouwe, die een huys ofte stede binnen dezer stadt vryheyt ten erffthinse heeft gewonnen, ofte gehuyrt1), dat huys ofte die stede mach die man ofte vrouwe vercopen, wien sy willen, ende haer beste daermede doen, beholthjck den thins-heeren den thins daer uyt. Titel XXVI. Van hylix-voorwaerden ende maeghgescheyden ende gemeinschap van goederen tusschen man ende vrouw. Acten van huwelijksvoorwaarden en boedelscheidingen, die gezegeld of onderteekend zijn door meer dan de helft van de bloedverwanten, die er bij waren, toen ze in geschrift werden gebracht, hebben dezelfde kracht als gerechtelijke acten (1); er is algeheele gemeenschap van goederen tusschen echtgenooten, die begint van het oogenblik dat (door predikant of burgerlijke overheid) partijen zijn „tezamen gegeven" (2, 3); deze gemeenschap strekt zich niet uit tot leenen, (vrije) hoftins- en tot hoorige en hofeigen goederen (4); de man is voogd over zijn vrouw en heeft als zoodanig beheer over haar vermogen (5). 38, 196. 1. Alle hylix-voorwaerden ende maeghgescheyden, die van 79. 1) De twee gecursiveerde woorden zijn in de editie 1742 vervallen. Men heeft waarschijnlijk huur toen in den zin van locatio conductio opgevat en dus overdracht van huur zonder consent des verhuurders niet geoorloofd geacht. — Erftins kan mep Mer opvatten zoowel in. den zin van canon als van grondrente. stad zutphen (1615). 207 ' beydersijdts hylix-vrienden ofte dedinghs-luyden te meerendeel ofte over die helfte versegelt ofte ondertekent sijn, sullen soo bundigh wesen ende geholden worden, off die gerichtelij Jc bekent waere. 34. 2. Voorts, soo tusschen man ende vrouw gemeinschap van goederen is, sal dieselve an vangen ende berekent worden, soo haest die eheluyden opentlijck t' samen gegeven ende in den echten staet bestedight sijn. 3. Welcke gemeynschap wordt verstaen van alle beyder sijts angebrachte, angeërfde ende angewonnen goederen ende gemaeckte schulden (caeteris omissis). 97, 177, 4. In Ihenen, hoffthins- hoorige-, -eygen ende andere dier115,16,34. gelicke goederen heeft dese gemeinschap geen plaetse. 23, 32. 5. Een man is momber van syne huysvrouwe, ende mach als momber alle haere goederen, actiën ende schulden beschudden ende vervolgen, sonder haere authorisatie ofte volmacht. Titel XXVII. Van gif te ende tucht tusschen man ende vrouw in ende buyten hylix-voorwaerden1). Als bij huwelijksvoorwaarden niet anders is bepaald, mogen echtgenooten, die geen kinderen of kleinkinderen hébben, onderling aan de(n) langstlevende van hen beiden, schenken ter zake des doods of vermaken als volgt: Eigendom van de help van het aangewonnen (roerend en onroerend) goed of vruchtgebruik van al het aangewonnen goed. Maar niet èn eigendom èn vruchtgebruik. 56, 59,60, 1. Man ende wijff sullen in staender echtschap malkanderen 181, 184. offte die eene den anderen mogen begiftigen, wie nae volght, dogh dergestalt, dat die gifte geene werckinge ende effect hebben sal dan soo verre nae aflyvigheit des gifters die begiftighde noch in den leven is. Ende dit is alleene te verstaen van dengeenen, die geen rechte erfgename in op- off afstygender liniën, tot kindt ende kindts-kinderen toe, en niet vemer te reeckenen, achter-laeten. Dan daer die achterblyven, sal dese gifte geen plaetse hebben, 't welck soo wel standt sal hebben 38. by dengeenen, die sonder hyhx-voorwaerden by den anderen gecomen sijn als die met hyhx-voorwaerden vergadert sijn. Deze titel bevat — en dit geldt ook van de hier niet opgenomen artikelen — bepalingen, die alle voorkomen in de hierboven op p. 196 e. v. afgedrukte „overdracht" van 1565. 208 stad zutphen (1615). ten waere dat in de hylix-voorwaerden anders uitdruckelijck gecaveert waere. 2. Alsoo dat die sonder hijlicxvoorwarden vergadert zijn, sullen malkanderen ofte den eenen den anderen mooghen begiftighen in ende tot de helfte des goedes, van den gifter aenghewonnen, ende niet hoogher. 142. 3. Unde sullen malkanderen und den eenen den anderen moogen tuchtigen in alle aenghewonnen goederen ofte in een deel derselver. 142. 4. Dan waer in desen val giftinghe geschiedt, daer en sul] en sy gheene tucht moghen maecken. Desgelijcken waer alsulcke tucht gheschiedt, daer sal de gifte gheen plaets hebben. 38, 142. 5. Waer averst die eheluyden met hylix-voorwaerden aen den anderen gecomen sijn, die sullen sich mogen tuchtigen nae vermogen der hylix-voorwaerden, ende sullen evenwel malcanderen mogen begiftigen tot die helfte des aengewonnen goets als voornoemt, doch mach in desen val gift ende tucht beyde bestaen. Van verster)'fenisse ende successie. Titel XXXI. Gradenberekening naar Romeinsch recht (1). Eerst erft de neerdalende, dan de opgaande linie (2). Daarna erven de zijliniën; de naaste in 't bloed is de naaste in 't goed (3). Halve broers en zusters des erflaters erven gelijk op met volle (4). De representatie, ingevoerd in 1540, blijft van kracht (5) 1). 174, 175. 1. Die graden van verwantschap sal men bereeckenen na die wereltlycke beschreven rechten, ende niet nae insettinge der geestelyke rechten. 174, 178. 2. Ende wanneer jemant afsterft, soo sullen tot syne nalaetenschap succederen die descendenten, ofte die van der afstigenden hnie, ende by gebreck derselver die ascendenten ofte van de opgaende linie. 174, 178. 3. Ende indien daer oock geene voorhanden waeren, soo sullen die collateralen ofte zydtsmagen tot de successie des afgestorven geroepen worden, dogh alsoo, dat die naeste in den bloede oock sullen sijn die naeste tot den goede. 174, 178. 4. Welverstaende dat halve broeders ende susters met den l) Zie pag. 292 en op pag. 251, noot 2. STAD ZUTPHEN (17E EEUW). 209 vollen broederen ende susteren tot derselver overleden halver ende voller broeders off susters achtergelaten goeder tot gelycké deylinge sullen geadmitteert worden. 174, 178. 5. Beheltlijck oock dat die Constitutie van het recht der repraesentatie, by Hertogh Wilhelm van Gulick, Gelder, Cleve, ende Bergh anno veertigh, den thynden May, opgericht ende by sijn Keyserlycke Majesteyt in 't jaer van vier ent sestigh, den 17 Aprilis, geconfirmeert, onvermindert ende van volcomener waerden sy ende blyve. De opgaande linie sluit de zijlinie uit. Des erflaters broers- en zusters kinderen treden bij representatie op en deelen bij staken met hun ooms en tantes (broers en zusters van den erflater) mee en sluiten uit ooms en tantes van den erflater, ofschoon deze evenals zij van den 3en graad zijn. Doch als zij zonder ooms en tantes (broers en zusters van den erflater) erven, komen zij niet bij staken, maar bij hoofden op. 174, 175, 6. Anno 1639, in die 14 dagen vóór Petri, hebben die 178. schepenen ingevolgh van de resolutie in anno 1606, in die ||14 dagen vóór Petri genomen, eenpaerlijck geresolveert ende voor een stadtrecht angenomen 't geene volght: Die magen van de sijdt-liniën sullen met die opstijgende maegschap niet mede toegelaeten worden, sonder, gelijck als een broeder met des verstorvenen vader niet mach succederen, alsoo sal oock een oom met de olde vader, off moye met die olde moeder niet verervet worden; broeders- ende susters-lrinderen sullen met haer ooms ende moyen tot haere ooms en moyen versterff in stirpes succederen, ende daervan des verstorvenen ooms en moyen uytsluyten, onaengesien sy met den anderen in gelycken graede staen, nae vermogens der opgemelter Constitutie van 't recht van representatie, welcke broeder en suster kinderen, soo sy sonder haer ooms ende moyen succederen, woe oock alle andere sijdt-erfgenamen onder sich in capita erven sullen. Oom- en tantezeggers van den erflater of van de erflaatster sluiten (ook als zij uit eigen hoofde opkomen) ooms en tantes van den erflater of van de erflaatster uit, hoezeer allen de(n) overledene in den derden graad bestaan. 175, 178. 7. Anno 1639, in die 14 dagen vóór Petri ad Cathedram, de blécourt. Bewijsstukken Kort Begrip, II. 14 210 STAD ZUTPHEN (17E EEUW). is by die schepenen voor een stadt-recht gearresteert, dat broeders- ende susters-kinderen, comende te succederen haeren oom ofte moye, sullen van desselven erffenisse ofte naelatenschap des overledenen oom ofte moye uytsluyten, onaengesien dat sy alle gelijck den overledenen in dat derde gelidt bestaen1). l) Deze bepaling is reeds begrepen in de vorige, tenzij men haar leest, zooals tusschen haken in het opschrift wordt aangegeven. Men ziet uit dezen titel dat het Zutphensch erfrecht is het aasdomserfrecht, in zijn onbillijke consequenties getemperd door eenig representatierecht. Maar in art. 6 en art. 7 zijn nog reminiscensen aan een vroegere regeling, die meer aan het Friesche erfrecht doet denken, evenals het eerste lid van art. 81 van het 14e eeuwsch Stadboek, pag. 183 hierboven. Dat eerste lid is in strijd met het tweede, dat aasdomsrecht bevat, zooals t. a. p. in noot is opgemerkt. c GRAAFSCHAP ZUTPHEN. GRAAFSCHAP ZUTPHEN (12E EN 13E EEUW). 213 Sloet, Oorkondenboek van de graafschappen Ge/re en Zutphen. No. 236, a° 1121. De Bisschop van Utrecht geeft de kerk te Warnsveld en de kapel te Vorden met de bezittingen en inkomsten aan het kapittel van Sint Pieter te Utrecht en geeft die kerk vrijdom van de opbrengst voor de bisschopsseend tenzij de Bisschop zelf seend komt houden. In nomine sanctae et individuae Trinitatis. Notum sit omnibus iidelibus Dei, praesentibus et posteris, quod ego Godeboldus, Dei gratia Traiectensis episcopus, concessi fratribus beati Petri Traiectensis ecclesiam de Warnesvelt cum capella appendente, quae dicitur Urdene, ut habeant potestatem fratres reditus ipsos convertere ad quoscunque suos usus elegerint. Fecimus autem hoe rogatu fidelis nostri Theodorici praepositi et ob salutem animae meae, ut sit mei ianitor ille propitius, cuius vice etiam nos episcopi claudimus et aperimus. 22. Fecimus etiam ipsam ecclesiam liberam a circatu episcopi, ab oblatis, ab omni episcopali debito, nisi si episcopus ibi praesens synodum habeat et duas marcas pro servitio accipiat. Et ut hoe apud posteros maneat inconvulsum, banno episcopali traditionem firmavimus, carta et sigillo nostro roboravimus. Actum est pubhee in Traiecto, anno ab incarnatione Domini MCXXI, indictione XIIII, imperii Henrici quinto, domino Godeboldo episcopo Traiecti praesidente. Affuerunt in testimonium, etc. (Caeteris omissis.) N°. 894. 1266, Juli 23. Het kapittel van Zutphen, Willem van. Vorden, landrichter van den Graaf van Zutfen, richter en schepenen van Zutphen verklaren dat Herbort, zijn vrouw Bertha, dochter van Noikin van Arnhem, en zijn broeder Lubbert de allodiale goederen Busching in Epse verkocht hebben aan het klooster ter Hunnepe, en die hebben geleverd eerst ten overstaan van het gericht te Zutphen, toen van den landrichter van den Graaf en nu nog eens ten overstaan van deken en kapittel van Zutphen in het koor der kapittelkerk aldaar, in bijzijn van velen. Nos Danyhel, Dei gratia decanus, et capitulum Sutphaniensis ecclesie, Wilhelmus miles de Wurdene, iudex in terra domini 8, 17. comitis Gelrensis, iudex et scabini oppidi Zutphaniensis, 214 GRAAFSCHAP ZUTPHEN (13E EEUW). omnibus, presentem ütteram visuris, eternam in Domino salutem. Ut mortalium gesta ad noticiam deriventer posterorum, litterarum testimonium necessario est inventum, ut ea, que memoria hominum non capit, per litterarum evidentiam declarentur. Noverint igitur singuli et universi, quod Clementia, abbatissa cenobii sancte Marie virginis in Horst, ad usum sui 167. conventus titulo emptionis comparavit bona in villa Epse sita, Busching nuncupata, que sunt libere propria et gaudent omni 56. privilegio libertatis, quo aliquod allodium gaudere consuevit. Eadem autem bona emit dicta abbatissa erga Herbordum, filium Herbordi, quondam iudicis Sutphaniensis, qui liberaliter constitutus in presentia iudicis et scabinorum Sutphaniensium, prima vice, deinde coram domino Wilhelmo de Vurdene, iudice domini comitis Gelrensis, altera vice, presentibus decano et capitulo Sutphaniensis ecclesie et aliis multis probis viris et honestis, resignavit prefate abbatisse et conventui eius bona predicta integrahter, cum omnibus ad dicta bona r^rtinentibus, que frater ipsius Herbordi per se manu et volurtate propria, quia legitime fuit etatis, Lubertus nomine, et uxor eiusdem Herbordi Berta, per tutorem, videhcet patrem suum Npyekinum de Arnhem, simihter resignaverunt coram personis memoratis, ita omne ius suum, quod in predictis bonis habere dinoscebantur, in abbatissam prenominatam et eius ecclesiam 75. perpetuo transferentes, quod nee ipsi nee ahquis heredum suorum ipsam abbatissam vel eius ecclesiam super predictis bonis aliquatenus poterunt infestare. Ut igitur hoe factum dicte abbatisse et eius ecclesie ratum et inviolabiter permaneat in perpetuum, nos decanus et capitulum ecclesie Sutphaniensis, 75. Wilhelmus de Vurdene, iudex et scabini Sutphaniensis presens scriptum sigillorum nostrorum appensionibus, quia hec vidimus et audivimus, fecimus dihgentius communiri. Acta sunt hec in choro dominorum ecclesie Sutphaniensis, anno Dominice incarnationis MCCLXVI, decimo kal. Augusti, presentibus büs et testibus: Gerhardo de Werken, sculteto Sutphaniensi, Theoderico de Nyenbeke, Reynoldo dicto Bolto, Rubekino, Petro de Puteo, Godefrido de Puteo, Iacobo filio Martini, Ruderico de Prato, Gerlaco de Empe, Hascekone de Dummere, Gerhardo Albo, Megero de Oxe, Bernardo de Dummere, Wighardo de Epse, Burghardo de Epse et aliis quam plurimis, tam clericis quam laicis. GRAAFSCHAP ZUTPHEN (13E EN 14E EEUW). 215 N°. 956. 1274, Juli 6. Heilwig, kosteres van het klooster te Elten, ruilt met W. van Bronkhorst den uit de wastinsigheid ontslagen Bernard Wolping te Steenderen, die ministeriaal wordt van W. van Bronkhorst, tegen de. ministeriale vrouw Ermegarde aldaar, die wastinsig wordt van het klooster. Nos Heilewigis, Dei gratia custos Altinensis ecclesie, presentibus protestamur, quod nos manumissimus Bernardum, filium 16. Lambêrti Wolpinch, in Stinre, nobis attinentem iure cero- 11. censuali, ita quod de cetero attineat viro nobili, domino W. 12. de Brunckhorst iure ministeriali, pro quo recepimus Ermegardem, filiam lutte, in Stinre, ministerialem eiusdem domini W. de Brunckhorst, in comcambium, ut attineat ecclesie nostre Altinensi iure cerocensuali. Actum et datum anno Domini MCCLXXIIII, in octava beatorum Petri et Pauh apostolorum. Onuitgegeven oorspronkelijke oorkonde, aanwezig in het Rijksarchiefdépöt te Arnhem (Diverse Charters, Aanwinsten, 1891). 1380, Juni 29. Everd van Dornyc oorkondt, dat hij met toestemming van zijn vrouw en kinderen en van zijn vader en drie broeders, verkocht heeft aan het Heilige Kruis te Groenlo den hoorigen Hermen Henrixzoon ten Cate, zoon van F enne Assynck, dat hij de koopsom heeft ontvangen en afstand doet van allen eigendom van dezen hoorige. De vader en de drie broeders van den verkooper verklaren er in toegestemd te hébben en mede afstand te doen. Zij allen met den verkooper zegelen de acte. 56. Ick Everd van Dornyc, anders gheheten Loneke, make kunt ende kenlich allen luden ende betughe in dessen oppenen breve, dat ich myt willen ende myt vulbord Lizen, mijns echten wives, ende Diderix ende Meyniken, unser twigher echte kindere, do wy nochtan anders ghene kindere tsamen en hedden, ende myt willen ende vulbort Diderix van Dornych, mijns vaders, ende Sweders, Diderix ende Johans van Dornyc, myner brodere, erflike vercoft hebbe unde vercope den amptluden des fiilighen Cruces van Gronlo to des hilighen cruces behoef, 16. Hermene Henrix sone ton Caete, Fennen sone Assynch, den mynen vader vor ende mynen broderen ende my na myt vulsculdighen rechte ende myt rechten eijghendome tobehoert 216 GRAAFSCHAP ZUTPHEN (14E EN 15E EEUW). heft up dessen tijt, vor eyne summe gheldes, de uns witlike ende wal betalet is. Unde hebbe verteghen ende verthie erfhke up denselven Hermene vurgen ende up alle dat recht ende eyghedom, als wy an um hadden, to behoef des hilighen Cruces van Gronlo. Unde hebbe ghelavet unde lave den amptluden des hilighen Cruces van Gronlo tho des hüighen Cruces behoef 167. des vurg. Hermens to warenne vor alle deghene, de des to rechte comen willet, also als men eyns vulsculdighen menschen, de yercoft is, to rechte waren sal. Alle arghelist uytghesproken. In eyn recht tuech der waerheyt, updat dit stede ende vast 14. sy, so hebbe ich, Everd vurg., mynen seghel vor my, vor Lizen myen echte wiif ende vor Diderike ende Meyniken, mynen 75. echten kindere an dessen breef ghehanghen. Ende wy, Diderich van Dornic ende Sweder, Diderich ende Johan van Dornyc brodere, Diderix sone van Dornyc, wend dvt myt unsen willen ende unsen vulbort gescheen is, ende wy mede up denselven Hermene voernoempt erfhke vorteghen hebt ende up al dat recht ende eyghedoem, als wy an um hadden, to behoef des hühghen Cruces van Gronlo, so hebbe wy umme merre vesnisse willen unse segelle myt Eeverts segele, unses sonnes ende unses broders vurg., an dessen breyf ghehanghen. Datum anno Domini M°CCCm° octuagesimo, ipso die beatorum Petri et Pauli, Apostolorum. Geldevsche Markerechten (ed. J. J. S. Sloet, in de uitgaven der Vereen. O. V. R.). II, i>. 390. Anno 1421. Markerecht van de marke Silvolde in het kerspel Silvolde (in kerkelijk opzicht onder het bisdom Munster, doch, wat het wereldlijke betreft, in de graafschap Zutphen gelegen). Int iaer onss Heren MCCCCXXI. Weet gy, meyne marc53. genoten, dat dyt van recht der marcken recht ys in den kerspel van Zylvolden. (Post alia.) De richter (= president en rechtsvorderaar) bepaalt in overleg met de markgenooten (malen) de vergadering (holting) en doet drie oproepingen. Wie wegblijft, is „vermaelt", doch kan dit verlies van markgenootschap weer afkoopen met 5 schellingen. 52. 3. Item weert sake dat dye rychter een holtinge kundigde of legede by der maelscap, dye solde hye twe mael kundigen, GRAAFSCHAP ZUTPHEN (15E EN 14E EEUW). 217 und derde mael so solde malck comen by der maelscap. Weert sake dat hy nyet en queme, so weer hy vermaelt unde so solden rychter und dye marcgenoten yn siin warschap blyven sytten also lange hent hy siin arve weder gewonnen hedde myt V schilling kleyne. Eed van den markerichter en van den vorster (schutter). 52. 7. Item so en mach geen rychter en rychten na marckenrechte, tensy een geswaren rychter der marcgenoten, unde voert geen vorster recht schatten, sy en hebben geswaren den rychter und den meynen marcgenoten. Des vorsters beeedigde eigen bevinding levert bewijs, doch tegen zijn „waen" (vermoeden) heeft de verdachte recht om zijn onschuld te bezweren. 52. 8. Item daer een vorster wroget up siin eyt, daer en heft nymant geen wederseggen, maer wat sy wrogen up oeren waen, daer mach een ander siin onscholt voer doen. Van de opbrengst der breuken en verbeurd verklaarde goederen komt den rechter J/3 en den markgenooten 2/3 toe. 52. 16. Item alle broken unde verval, dye schyden yn der marcken, dye siint dat derde deel des rychters, unde dye twe deel der marcgenoten. P. N. van Doorninck, Leenacten van Ge/re en Zutphen, 1376—1402, Haarlem, 1901. p. 76, 1393, Noc. 3. Willem van Gulik, hertog van Gelre, keurt bij transfixbrief goed, dat het van hem in leen gehouden goed Netelhorst in pand is gegeven door den leenman Gysbert van Netelhorst aan Pilgrim Sticken. 115. Wy, Willem, etc, doen kunt, etc, ende bekennen, dat wy onsen will ende consent gedaen hebben ende doen overmids desen 144, 147. onsen transfixbrieff tot alsulker versettinge, als Gysbert van Netelhorst, onse man van leen, van den guede tot Netelhorst gedaen heeft Pilgrim Sticken ende synen erfgenamen an dat vurgenante guet tot Netelhorst, na ynhalt des gegenwerdigen brefs, dair dese onse transfixbref doir gesteken is. Behelthch 218 GRAAFSCHAP ZUTPHEN (14E EEUW). ons, onss rechten an den gude vurscreven, all argelist uytgeseget. In urkunde etc. Datum 1393 feria 2a post Omnium Sanctorum etc. Nijhoff, Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland. III, no. 192, 1394, Aug, 22. Goederen, lieden en renten, te Lochem Groenlo en Ruurlo, eens door den Hèrtog in pand gegeven aan het kapittel te Zutphen, doch daarna aan Gijsbert van Bronkhorst, worden weer in pand verstrekt aan het kapittel. Eet kapittel geeft het recht van gruit in Groenlo aan Gijsbert van Bronkhorst in pand. Het kapittel zal jaarlijks van de opbrengst van het pand evenveel afhouden als het placht te heffen van de opbrengst van het gruitrecht en dit op afkorting van de hoofdsom, die de Hertog aan het kapittel schuldig is. Wy, Willem, by der gnaden Goids hertoge van Gelre ende van Gulich ende greue van Zutphen, doin kont allen luden mit desen apenen brieff ende bekennen, dat, want wy mitten edelen onsen keuen neue Gijsbert van Bronchorst, here tot Borchloe, goytliken ende eendrechteliken sijn ouerdragen, also dat hi ons alle 16. guede, lude ende renten, ons ende Onser heerlicheyts toebehoerende, dair ynne hi eynen tijt geseten heeft, die gelegen 53. zijn in onse stat ende kerspel van Lochem, van Gronlo ende iaa %ai ^ Roderloe' ouergegeuen heeft, ende Wy hem weder gesat 144, 147, hebben m onser gruyten van onser stat van Gronloe, dair die 135. eerbere onse heue andechtige vreenden, deken ende capittel van onser kercken van Zutphen, na inhalt hoere brieuen, in affslage van eenre sommen gelds, die Wy hem sculdich zijn, ynne geseten hebben; so hebben Wy mit eenen goithken ende eendrechtigen oeuerdrage mit hem, by rade ende goetduncken onser raide ende vrienden, die voirscr. onse andechtige deken ende capittell weder gesat ende setten ouermits desen brieff in alle allsulken goide ende renten, dair onse lieue neue ende rait Ghijsbert van Bronchorst voirgen. ynne geseten heeft, dat is te weten in onser stat ende kerspellen van Lochem,' van Gronlo ende van Roderlo voirscr., also dat zy uyten voirscr! onsen goiden ende renten jairlicx heffen ende boeren sullen also vuell gelds als sy uyt onsen gruyten tot Gronlo te boeren plagen, ende dat sall sijn in affslaghe van alsulken gelde, als GRAAFSCHAP ZUTPHEN (14E EN 15E EEUW). 219 Wy hem na inhalde hoere brieuen, die sij van onss ende van onssen voirvaderen hebben, sculdich zijn. Ende Wy gelouen voir Ons, onse eruen ende nacomehngen, den voirscr. deken ende capittell inden voirscr. gueden ende renten, als dair jairlicx te boeren alsoe voel gelds, als sij uyt onser gruyten te boeren 147. plagen, in affslaghe als voirscr. is, vaste, stede ende onuerbrekehc te halden ende te doin halden, sonder argelist. Ende Wy ontboden onsen rentmr. in onsen lande van Zutphen, die nu is off naemails zijn sall, dat zy den voirscr. ónsen andechtigen deken ende capittell alle jare op simte Mertensmisse inden winter hoir geit voirscr. in affslage als voirscr. is vytreyken ende betalen, sonder ennich beuelen dair aff meer van ons te hebben. In oircohde ons zegels van onser rechter wetentheyt an desen brieff gehangen. Gegeuen int jair ons Heren MCCCLXXXXIIII. des saterdages Via onser Vrouwen dach Assumptie III, n°. 376, a° 1418. Twee leenmannen van den heer van Voorst en Keppel verklaren er bij geweest te zijn, dat Derck, heer van Wissche, knape, te Keppel in de voorburcht zijn leen verzocht, dat zijn moeder te houden placht van den heer van Voorst en Keppel, en dat hij toen heeft aangeboden heerwade te betalen en hulde te doen. Wij Reynolt van Aeswin vnde Rutger van Depenbroke tugen vnde bekennen mit desen apenen brieue, dat wij huden op desen dach als op datum des briefs, dar by an vnd auer gewest hebben, alze belende manne der herscap van Vorst 11. vnde van Keppel, dat Derck here van Wissche, cnape, was to Keppel in den vorborchte vor Johan here van Vorst vnd 107. van Keppel, vnd versochte dar sin leen, alzo als dat sin moder, juncfer Angnese van Wissche, der God genedich mote wesen, to halden plach van der herscap van Vorst vnd van Keppel, ende boet dar sine herwede vnd huldinge to done, of he vm belenen wolde, alze he van sinen lene mit rechte schuldich wer to done, sonder enigerhande argehst. In een tuech der warheit, want wij hir an vnd auer gewest hebben, alze manne vorser., so hebbe wij onse segelle an dezen brieff gehangen, gegeuen int iaer ons Heren dusent vierh ondert vnd achtijn, des sonnendages na sunte Symon vnde Juden dage. 220 GRAAFSCHAP ZUTPHEN (16E EEUW). Onuitgegeven oorkonde, naar het leenvegistex van Gelre en Zutphen, L„ fol. 229, aanwezig in het Rijksarchiefdépöt te Arnhem. 1571, Juli 5. Stadhouder en leenmannen van den Hertog van Gelre Graaf van Zutphen, beleenen den gemachtigde van Johan Nagel met het goed Alden-Ampsen c. a. en een katerstede in het kerspel van Lochem, als een Zutphensch „sadelleen", welk leen op Johan Nagel was vererfd van zijn moeder Anna van Keppel te verheergewaden met een rijzig paard. De gemachtigde doet namens zijn lastgever hulde en eed van trouw. Philips etc. Erschenen es meester Frederick van Boyemer der rechten licentiaet, ende heeft oerconde derselver onsser nabescreven mannen, uuyt crachte van sekere procuracie, vur Aernt Bon-ekens ende Dirick Bueckefoert, onsse leenmannen, by Johan Nagel gepasseert in date den tweeden Aprilis XVC ende tzeventich, van wegen ende tot behoiff Jan Nagels voom l«7. van onssen stadtholder in stadt onsser tho leen ontfangen dat guet tot Alden Ampsen met allen synen toebehoeren ende met een katerstede, in- 't selve leen gehoerende, daervan een stuck lants gelegen es beneven die Broickbeempt aen die een syde ende dat ander stuck lants van den voors. guede es gelegen beneven dat guet ten Nyeuwen Ampsen metter eener syde 50. ende metter ander syde beneven die marck, tsamen in "der graefschap Zutphen in den kerspel van Lochem gelegen als hem, Johan Nagel, 'tselve leen van zyne moeder, joffrou Anna IM. van Keppel zal., aenbestorven, ons als Hertoghe van Gelre ende Grave van Zutphen ten Zutphenschen sadelleensrechten met 107. eenen reysighen peerde tho verheergewaeden leenrurich, unde heeft ons meester Frederich van Boyemer voorn hyeryan in den naem ende van wegen als boven hulde ende eede van trouwe gedaen ende geloeft allet ferner te doen, dat een guet ende getrou leenman synen leenhere te doen schuldich es dergelycken hy, Johan Nagel, ende syne erven ons, onsse erven ende naecomelinghen, hertoghen ende graven voorn, altiit zoe duck des noot gebuert ende 'tzelve leen erledicht ook doen zullen, beheltehck in allen ons als Hertoghe van Gelre ende Grave van Zutphen onsses ende eenen yderen synes gueden rechten, sonder argehst. Hyer ziin over ende aen geweest onsse graafschap zutphen (anno 1604). 221 mannen van leen Hendrick Bruyninck ende Aernt Borrekens. Des t'oerconde ende in getuychnesse der waerheyt hebben wy Connick voorn, onssen segel aen desen onssen bryeff doen hanghen. Gegeven int jaer ons Heren XVC een ende tzeventich, den viiffden Juin. Reformatie der Landrechten, gebruycken und gewoontheyden der Graafschap Zutphen, 1604. Tit. III. Van in- vnd uytleydinghe, van erf-huys-recht vnd erf-uyttinghe. Wie eigendom of bezit van een onroerend goed of onroerend recht wil opvorderen of terugvorderen, moet dit doen met inleiding (1) ; naar erfhuisrecht moet inleiding in een erfhuis verzocht worden binnen jaar en dag; na verloop van dien termijn blijft men gerechtigd een vordering in te stellen terzake van elk onroerend goed afzonderlijk, voor het gerecht van de plaats, waar het goed ligt (3). 191. f. Of yemandt op erffgrondt om die proprieteyt oder ej'gendomb of oock om die possessie vel quasi t'erlangen of recupereren, met rechte spreken wolde, die sal sulcks met inleydinge, vnd niet met besaete of badinghe vorderen. 191. 3. Binnen-jaersche versterven, soo wel ex testamento als ab intestato, vnd al aengheerft goedt, sal men met den erffhuysrechte vorderen, soo vnd als na erffhuys rechte behooret, vnd gheschege die vorderinghe met inleydinghe niet binnen jaer und dach (zijnde een jaer, ses weken vnd drie daghen) sal men des erfhuys recht versteken zijn, soo veern die erfghename inheyms is, welcke tijdt den wtlendischen tot discretie des gherichts verlenget sal moghen werden, voerbehalden dan noch 3, 178. den eyscher syne actie ter plaetsen, daer die goeder ghelegen zyn, vnd sunst na natuer derselver te moghen vorderen. Tit. XI. Van ghewaldt-klachten, doodtslaghen, ghewaldt vnd andere breucken. De Overheid zal zich niet mogen verrijken met het goed, dat iemand bij zich heeft, die is verdronken of op andere wijze bij ongeluk om het leven is gekomen en evenmin met strandgoed. 72. 14. Soo veer by ongheval eener verdroncken, off sunst doodt ghevonden worde, by sich hebbende eenich geldt ofte 222 graafschap zutphen (anno 1604). goet, sal die heer met 't selve sich niet rijcken, dan der rechten erfghenamen weder toe komen laten, soo daer eenighe na quamen vnd sulcks behoorlick bewysen konden, woe insgelijcken soodane goet, als by schipbreuck verloren vnd namaels te lande gebracht, den eyghenaer off synen erven, na bygebrachten bewyse, onvermindert ghevolcht sal werden. Tit. XIII. Van testamenten vnd testament-maeckinghen. Wie geen adscendenten of descendenten nalaat, mag over de helft van zijn aangeërfde en aangewonnen zaken, zoowel onroerende als roerende, al waren ze bij huwelijksvoorwaarden verbonden, testeeren ten overstaan van den rechter zijner woonplaats; ook mag er een besloten testament gemaakt worden, dat den rechter zal worden overhandigd of van een transfix-brief voorzien door den richter den testateur wederom ter hand zal worden gesteld. 181. 1. Soo in desen landen bis anhero onghebruyckekck geweest, dat yemants den anderen eenige erftalige goederen of rente in testament geven of maken mochte, sullen nu voortaen diegene, die geene erfgenamen in op- of afstygender liniën hebben, 186. in testament, codicillen, ofte in gestalt eener giften van doots weghen, van oere aenge-erfde vnd patrimonial als oock aengewonnen goederen (te verstaen soo wel van erftalige als gereede goederen) tot der helfte mogen disponieren, vnd sal sulcks bundich vnd stanthaftich gheholden worden, ofschoon die 38. goederen in hyhcx vurwaerden anders of desen contrarie affectiert of verbonden waren, alsoo doch dat alsulcke makinghe by leven des testateurs vnd maeckers wederroepen vnd ver- 185. andert moghe werden, vnd dat dese testierunghe vnd makinghe gherichthcken gheschiede voor den richter, daeronder die testateur vnd maecker gheseeten, niettegenstaende offschoon die voornoemde erftalighe goederen, daervan disponiert wordet, onder anderen ampten van de Graefschap of landen, daer die testamentmakinghe plaets heeft, gheleghen. Sal oock die testateur, blyvende by dese voornoemde ordonnantie, syn testament off codicülen den gherichte versloten mogen overgheven, vnd daerby alsoo verwahret blyven, of met een transfix bevestighet zijnde, den testateur restituiren, om na synen doode gheopent te werden, vnd sal dan binnen drie maenden na eropeninghe des testaments, den gherichte, daeronder die graafschap zutphen (anno 1604). 223 ander immobel goederen ghelegen, gheholden zijn relatie vnd insinuatie te doen, die als dan syne gherichts-kosten ontfanghen sal van denghenen, die sich der voornoemder makinghe erfrouwen, waervan by den landt- ofte gherichtschryver acte ghemaeckt sal werden. Men kan tegelijk als testamentair erfgenaam, als krachtens schenking begiftigde en als wettelijk erfgenaam genieten uit een boedel. 4. Nadien oock ghemeyntlick gesaght vnd van sommighen in ghebruyck genomen wordt, dat niemandt solde testament und gifte mogen genieten, vnd mede erfghename wesen, sal sulckes nu voortaen opgheheft vnd te niete ghemaecket zijn, alsoo dat men wel testament vnd gifte sal mogen ophoeren, vnd evenwel mede erfghename wesen. Ouders, of een hunner, mogen hun kinderen iets boven hun erfportie vermaken, ook van leen, mits met octrooi van den leenheer om over het leen te testeeren. Zij mogen in de gevallen, waarin dit naar Romeinsch recht geoorloofd was, hun kinderen onterven. 181. 5. Und sal oock toeghelaten zijn, dat vader vnd moeder, ofte eene van hun, soo het bedde ghescheurt ware, van syne of oeren goederen, eenighe van oeren kinderen uyt beweechlicken reden vnd oorsaken, voor den gherichte wes voorayt 113. maken vnd gheven, soo wel van lehen (by voorgaende octroy des lehnheeren) als van vrye goederen, ghelijck sy oock macht sullen hebben die kinderen uyt oorsaecken, in die beschrevenen 5. rechten geexpressiert, t'exheridieren of te vergheten. Titel XV, XVI en XVII, betreffende huwelijksgoederenrecht en intestaat-erf recht, leveren geen noemenswaard verschil met het Gereformeerd Stadrecht van Zutphen. Tit. XVIII. Van koopen, verkoopen, opdrachten, transporten, vestenissen vnd wes den aenkleven mach. Koop breekt huur. 93. 5. Koop, die deuchdehck gheschiet is, breeckt huer of pacht, beholtlick den pachter syne actie aen den verpachter voor syne betaelde voerpacht, rantsoen vnd anderen schade, soo 224 GRAAFSCHAP ZUTPHEN (ANNO 1604). hy teghens denselven pretendieren mochte, tot erkentenisse vnd moderatie des gherichts. Overdracht, bezwaren of verpanden van onroerend goed of van rente moet geschieden voor het gericht van de plaats, waar 't goed ligt, doch ten overstaan en onder zegel van graven en bannerheeren kan het eveneens rechtsgeldig geschieden. Overdracht van renteheffer op een nieuwen renteheffer bij transfix-brief. 75, 144, 6. Niemants sal syn erfgront of renthe wehrloos werden, 147, 148. noch oock dieselve beswaren of verpanden, dan voor den officier, daer die goeder onder ghelegen zijn, wtghesondert Graven und bannerheeren des lants, die 't selve onder oer eygen seghel bestendelick sullen moghen doen. Renthen averst uyt onderpande gheconstituiert, sullen daervan die brieven by transfix door den principael ghesteecken, moghen cediert worden voor schepen off andere hooft-officieren, onder derselver seghel. Verbod van geven en houden en van constitutum possessorium. Voor de rechtsgeldigheid eener overdracht is noodig, dat men jaar en dag uit het bezit blijft. 60. 7. Oock sal niemandts synes goets aldus wehrloos werden, tenzy dat hy volgens die possessie vnd besit zy geweecken, vnd binnen jaer vnd dach int besit desselven goets niet weder gekommen weer. Acten van huwelijksvoorwaarden, boedelscheidingen en zoenbrieven, onderteekend door de meerderheid der „dedingslieden", zullen in kracht gelijk staan met gerechtelijke acten. 38, 196. 9. Alle opgerichte hyhcx-vurwarden, maechgescheyden vnd moitsoenen van den dedinghs-luyden ten beyden zyden ten meerendeel verzeghelt off onderhandteyckent, sullen soo bondich wesen, ghelijck of die gherichtelick bekandt weren: den testamenten vnd anderen dispositiën, daervan boven ghemeldet, oere kraft hiermede onbenomen. Voor onroerend worden gehouden losrenten, bij zegel en brief en pand, voor het gerecht gevestigd. 46. 13. Loesbare renthe in seghel vnd brieven, off sunst als graafschap zutphen (anno 1604). 225 recht is verschreven, woe oock gherichtelicke ghestalte pandtschappen, sullen niet voor ghereedt goedt, dan voor erftal gheholden worden. Als overdracht van onroerende zaken of constitutie van op een ... bepaald goed gevestigde rente is geschied ten overstaan van den rechter, waaronder het goed ressorteert, is geldig een generaal hypotheek, dat daarbij werd gevestigd op de andere goederen, waar ook gelegen, van dengene, die overdroeg of op wiens goed de rente werd gevestigd. 150, 152. 14. Als transport van erf f tal off constitutie van renthe op een bysonder onderpandt, voor den richter daer dat gheleghen, ghepassiert is, sullen d'andere goeder voor den selven ter wahrschap off tot generale hypotheque ghestelt, onder stadt off anderen officiers ligghende, oock daer met verbonden zyn, in aller manieren off die wahrschap vnd 't generale verbande gheschiet waren voor den officier, onder welcken die goederen ghelegen. Tit. XXI. Van ghemeynen stegen of straten af te graven. Verbod van aangraven uit de gemeene markegronden, tenzij met toestemming van de markgenooten (erfgenamen), ter vergadering bijeen. 49. 1. Niemandt sal sich onderstaen van ghemeyne heyden of velden, steghen of straten yetwes af te graven, om aen synen grondt of landt te legghen, hy hebbe dan daervan eenen deuchdekcken titul by consent der alinghen erfghenamen, daertoe vergadert zijnde, als van olts ghebruyckelick, by pene van twintich olde schilden, half aen den heeren vnd half aen den erfghenamen te verbreucken, vnd dat d'aengraver op syne kosten sulcks sal wederom inshchten vnd lycken. De markerichter kan zonder bewilliging der gemeene markgenooten, ter vergadering bijeen, de rechten der marke niet verminderen of met nieuwe lasten de marke bezwaren. 51. 2. Geene marcken-richters sullen buyten consent der ghemeyner erfghenamen, daertoe gheboerlick beroepen zijnde, der marcken rechten verminderen, of met eenighe nieuwe servituten beswaren. de blécourt, Bewijsstukken Kort Begrip, ii. 15 226 GRAAFSCHAP ZUTPHEN (18E EEUW). Onuitgegeven stukken, aanwezig in het Rijksarchiefdépot te Arnhem. A. Leenactenboeken van Gelre en Zutphen. Deel D.D.D, jol. 39. 1776, Sept. 28. Ten overstaan-van stadhouder en leenmannen van Gelre en Zutphen ontvangt de lasthebber van de weduwe en boedelhoudster van wijlen F. B.L. van Westerholt tot Hackfort voor haar oudsten zoon en pupil in leen het huis Hackfort c. a., dat op dezen vererfd was van zijn voornoemden vader. De comparant doet q. q. hulde en manschap. Ik Willem Engelen, i. u. d., eerste raad ende stadhouder der leenen des furstendoms Gelre en graafschaps Zutphen, doe 107, 108, cond, dat voor my en mannen van leen, hiernae benoemt 110, 112. erschenen is Mr. Fredrik Hendrik van Berck, in qualiteyt als volmr. van vrouwe Anna Maria Dorothea, vryvrouwe van 199, 142. Lintelo, douairière, boedelhouderse en tugtenaresse van Fre• drik Burchard Lodewijk van Westerholt tot Hackfort en als 24, 41. moeder en wettige voogdesse over hare minderjarige kinderen, bij bovengemelte haren eheheer verwekt, vermogens volmagt door dezelve voor Jan Meilink en Anthonij Bernardus Roelofsen, leenmannen van opgemelte furstendom 'en graafschap den 11 Sept. 1776 gepasseert, ende heeft namens sijns principahnnes oudste minderjarigen soon Burchard Frederik Willem van 107. Westerholt te leen ontvangen het huys toe Hackfort en allen desen toebehoir, slot met wallen en gragten, voorburgen, hoven, boomgaard, cingels, bossen, wegen dreven en allées, alle met opgaande boomen bepoot, die koornwatermolen, olymolen en 16, 135. rosmolen, manschappen, thinsen en horige regten, die visserye op den Meulenbeek, aanvang nemende van het goed Woestenenck tot in den IJssel, met den hof en goed toe Hackfort, bestaande in navolgende parceelen: het Amblek met den Bruggenkamp, groot omtrent dartig molders gesaaij, met een weyland daaraan gelegen, genaamt de Doodslag, het Sonder leggende aan het Ambleek, waardoor midden die beek loopt, synde ten deele bouw-, weyland en bosch en deese weylanden, als die Kiesemathe ende bijhggende bosch, het Paardeland, die beyde goorkens schietende ten deele op de beek met de Nieuwe maate ende die Vloete, welke byde gelegen sijn boven die meulen aan den dijk, waardoor midden die beek loopt. Voorts het huys met syn hoven, daar Bosman woont. (Post alia:) GRAAFSCHAP ZUTPHEN 18E EEUW). 227 126. en dan nog de tienden, grof en smal, uyt de goederen Klynen Groot Enserinck, Groot- en Klyn Obbekink, Groot- en Klyn Bourle en die Kettelerije, met haren toebehoren, alle onder den kerspel Vorden gelegen, welke tienden mede van den Bronkhorster leenpligt gevrijd sijn, bij brieven van exfeudatie van den 3 April 1668 met alle regten en geregtigheden van dien. (Post alia:) den Byenhof met huys, hof, eenen camp en eene weyde, twee hooy- of weylanden, genaamt de Hondegoors, aan die Hondegoorstraat, alle onder den kerspel van Vorden gelegen, als een bysonder leen en af gespleten van de hofstad 8, 133. en heerlijkheyd van Baar en Lathum, aan den furstendom Gelre en graafschap Zutphen ten Zutphensen regten met een 107. pond goed gelds te verheergewaden leenroerig. Allergestalte het geseyde leen den voorn, minderjarigen door dode sijns vaders Frederik Barehard Lodewijk van Westerholt aangekomen is, ook daarvan in qualiteyt als huider huid bij handtastinge gedaan ende belooft de Staeten des furstendom s Gelre en graafschaps Zutphen trouw, hold en gehoorsaam te sijn, en alles te doen, hetgeen een goed en getrouw leenman sijnen leenheer te doen schuldig is. Dergelijken Burchard Frederik Willem van Westerholt meerderjarig geworden, en sijnen erven, soo dikwils het voorn, leen erledigt word, ende nood sulks vereyschen sal, ook doen sullen. Beheltelijk in allen meergem. furstendom en graafschap sampt eenen yder sijns goeden regten, sonder arg of hst. Hier sijn over en aan geweest 110, 112. als mannen van leen Willem Jan Tulleken, leengriffier, en mr. Rutger Tulleken adjunct-leengriffier in Gelderland. Dies t'oirconde soo hebbe ik des furstendoms Gelre en graafschaps Zutphen segel hieraan doen hangen. Geschied tot Arnhem, den 28 September 1776. 1787, Febr. 10. De meerderjarig geworden leenman Burchard Frederik Willem van Westerholt verheft met de ledige hand het leen van het huis Hackfort c. a. 107, 108, Deel M. M. M., fol. 48. Ick, Willem Engelen, i. u. d., eerste 110, 112. raad en stadhouder der leenen des furstendoms Gelre en graafschaps Zutphen, doe kond, dat voor mij en mannen van leen, Ihierna benoemt, erschenen is de hoogwelgeboren Burchard Frederik Willem van Westerholt ende heeft, meerderjarig geworden, met de ledige hand verheft en den eed verniewt van het 228 GRAAFSCHAP ZUTPHEN (18E EEUW). huys toe Hackfort en allen desen toebehoor, slot met wallen en gragten, voorburgen en hoven, boomgaards, cingels, bossen wegen, dreven en allées, alle met opgaande bomen bepoot; die 16, 135. koornwatermolen, olymolen en rosmolen, manschappen, thinsen en horige regten; die vischerye op de Meulenbeek, aanvang nemende van het goed Woestenenk tot in den I Jssel; met den hof en goed toe Hackfort, bestaande in navolgende percelen, etc, alles breder in 't witte deeses vermeit, aan desen furstendom en graafschap leenroerig, allergestalte denselven daarmede op den 28 September 1776, tijde sijner minderjarigheid, is verleyt en beleent geworden, ook daarvan huid bij handtastinge gedaan ende belooft de Staten des furstendoms Gelre en graafschaps Zutphen trouw, hold en gehoorzaam te zijn, en alles te doen, 't geen een goed en getrouw leenman sijnen leenheer te doen schuldig is, dergelijken Burchard Frederik Willem van Westerholt en sijnen erven, so dikwils het geseide leen erledigt word en de nood zulks vereischen zal, ook doen sullen. Beheltelijk in allen meergemelden furstendom en graafschap, sampt een yder sijns goeden regten, zonder arg of hst. Hier zijn over en 110, 112. aan geweest, als mannen van leen, mr. Rutger Tulleken, leengriffier in Gelderland, en Jan Lutz. Dies t' oirconde zo hebbe ik des furstendoms Gelre en graafschaps Zutphen zegel hieraan doen hangen. Geschied tot Arnhem, den 10 February 1787. B. Uittreksel uit het leenprotocol van het huis Bronkhorst 1792—1810. 1797, Juni 22. Ten overstaan van den stadhouder van Bronkhorst en van leenmannen van Oud-Khell, bij gebreke van leenmannen van Bronkhorst, verklaart iemand geld tegen rente geleend te hebben van een ander en hem deswege hypotheek te verleenen op eenige hem toebehoorende leenen, gelegen in Overijsel, doch leenroerig aan den huize • Bronkhorst, in de graafschap Zutphen. Hij verzoekt goedkeuring van den leenheer hierop. Stadhouder en leenmannen keuren het goed, doch zoo over 6 jaar de schuld niet is afgelost, zal goedkeuring van het belast blijven van het leen moeten worden gevraagd en verkregen. 107, 108, Fol. 79. Coram Mr. T. G. Plegher, stadholder en griffier 110, 112. en T. J. Christiaans en W. Schierling, beleende mannen van den hoff Oud-Khell, bij gebrek van competente leenmannen, erschenen de heer H. J. C. van Kempen en verklaarde wegens GRAAFSCHAP ZUTPHEN (18E EEUW). 229 opgenomen penningen wettig schuldig te zijn aan Joan Bhjdenstein, wonende te Enschede, een capitale som van ses duijzent vijf honderd guldens, 's jaarlijks te verrenten met zes guldens van ieder honderd, tot de werkelijke aflosse des capitaals, welke wederzijds word gereserveert, mits de opzage een half jaar voor den verschijnsdag geschiedde, stellende den heer 148. comparant tot securiteit van voorz. capitaal en renten tot speciaal verband zijn eigendommelijke goederen den hof Boekelo en hof thoe Vogelsank en onderhorige goederen, in den gerichte van Enschede, boerschap Boekelo, in Overijssel 1112. gelegen, ten Overijsselschen rechten aan den huize van Bronckhorst leenroerig, zoals den comparant daarmede den 3 October 1793 is beleend, ten einde zich daaraan zo voor capitaal als interesse in cas van misbetaling kost- en schadeloos te kunnen verhalen. Verzoekende oversulks, dat voors. verband in alle zijne leden en delen door dezen leengerichte moge worden geapprobeerd en daarvan ten prothocolle de nodige aantekening gemaakt worden. Tot welk verzoek genegen zijnde, heb ik, 110, 112. stadholder welgem., ten overstaan en met advis van boven- Istaande leenmannen, den heer comparant toegestaan zijne voors. leengoederen met opgem. som te mogen beswaren. En zulks voor den tijd van ses jaren, als wanneer, 't capitaal niet afgelost zijnde, prolongatie van 't verband aan dezen gerichte zal moeten worden verzogt; den leenheer en een yder zijne goede rechten onverkortet. S. A. L. D VELUWE EN VELUWEZOOM. VELUWE EN VELUWEZOOM (9E EN 13E EEUW). 233 Sloet, Oorkondenboek van de graafschappen Gelre en Zutphen. No. 22. 801, Aug. 26. Rudolf draagt over te Wichmond aan den abt Ludger, voor het klooster (dat eerst te Wichmond zou komen, doch ten slotte te Werden aan den Roer is gebouwd) een deel van zijn door hem aan dat klooster geschonken goed, gelegen in de gouw Veluwe in het landgoed Engeland, en wel een hof en een 12e deel in het bosch Braclog, met al wat bij den hof behoort. VIII. Traditio Hrodulfi in Englandi. 56.* Notum fieri desidero omnibus et presentibus et futuris, qualiter ego Hrodulfus, filius quondam Wibaldi, tradidi ad reliquias sancti Salvatoris et sancte Marie, semper virginis, et in manus Liudgeri abbatis particulam hereditatis mee in pago Felum, in villa que dicitur Englandi, id est curtile unum et duodecimam parlem in silvam, que dicitur Braclog, cum pascuis et plena dominatione, que iure legali ad illud curtile pertinere conpertum est. Hec omnia tradidi in elimosinam meam ad reliquias superius memoratas et in manus iam dicti abbatis, traditaque in perpetuum esse volo et per nulla temporum curricula ulterius inmutari, sed ad perpetuos usus eclesie Dei ipse abbas Liudgerus, quicquid exinde facere voluerit, liberam et firmissimam a me et ab omnibus habeat potestatem, stipulatione subnixa. Acta est autem publice in loco, qui dicitur Wigtmundi, ad eclesiam sancti Salvatoris, anno XXXIII regni domni nostri relegiosissimi regis Carb', VII kal. Septembris, coram testibus ac manummissoribus, quorum nomina subtus notantur. Et ut hoe traditionis testamentum firmius perseveret in eternum, notavi tempus, diem, locum, quo scriptum est. Ego Thiatbaldus presbiter, rogatus scripsi et subscripsi. Sig. Hrodulfi, qui hanc traditionem dominante manu perfecit et subtus firmavit. Sig. Hildigeri. Sig. Liudgeri. Sig. Evurwini. Sig. Liudgeri. Sig. Meginberti. Sig. Engilberti. Sig. Oodhelmi. Sig. Germtrndi. No. 50-1. Anno 1227. Gerard, graaf van Gelre en Zutphen, bepaalt dat hij van de erfenissen der bastaarden, die op de Veluwe wonen of er zich komen vestigen, voortaan niet meer dan een keurmede zal heffen, hetzij ze uit vrijen zijn geboren, hetzij uit hoorigen van de kapittelkerken en kloosters, waarvan de Graaf de advocatie heeft. (Hij ziet dus af van het recht op de geheele erfenis.) Zijn recht op bona vacantia blijft. Ego Gerardus, comes Gelrensis et Zutphaniensis, omnibus 234 veluwe en veluwezoom (13E eeuw). presentem paginam inspecturis in perpetuum. Notum facere cupio universis, quod divinae remuneratiouis intuitu, quandam libertatem concessi hominibus, in terra nostra Velua manentibus sive adhuc venturis, de quacunque terra advenerint, et in ea mansionem facere voluerint, hanc scilicet, ut, qui 41, 179. habuerint natos non legitimos, de quacunque condicione, sive 22. de libera genealogia, sive ad advocatiam pertinentes, sive de advenis, sive de Fresonibus, dabunt mihi post mortem eorum curmedam, quod est unum optimum quid de sua possessione; legitimi heredes bona eorum accipiant. Hereditates, si vero 72, 135. nullus fuerit heres, ad meos usus venient. Et ne quis meorum successorum hoe laudabile factum attemtet infringere, praesentem paginam sigilh impressione feci roborare. Huius facti testes sunt: Richardis, abbatissa Ruremundensis, Margareta, comitissa Gelriensis, Otto, comes de Ravensberch, Henricus de Monte, F. de Rheden, Theodoricus de Valckenborch, T. de Dammo, G. de B., Ioannes de Prato, G. de Hattem, H. de Havercamp, Wilhelmus scultetus, Arnoldus de Oosterhusen et füius suus Theodoricus, Iacobus Pastor, Henricus, iudex in Engelant, Aldus, iudex in Herven, Henricus de Boecope, Gisbertus de Frede, Odebaldus de Servis, Hermannus de Nederinen, Reinaldus de Elspete, Eilo de Lauwen. Anno M ducentesimo XXVII. No. 517. 1228, Juni 29. Het kapittel St. Marie te Utrecht geeft zijn hof te Apeldoorn tegen een jaarlijkschen cijns (in erfpacht) aan zijn hofmeier (villic'us) Altetus. Het recht van gebruik van dezen hof (met het hofmeier schap) zal vererven op zijn erfgenaam tegen betaling van 1 mark voor dit recht van vererving. Universis Christi fidelibus, ad quos presens scriptum pervenerit, Andreas, decanus ecclesie sancte Marie Traiectensis totumque capitulum eiusdem loei, salutem et omne bonum. Noverit universitas vestra, quod nos, de communi consilio 16. capituh nostri, contulimus curtim in Apeldorne Alteto, villico nostro, iure hereditario possidendam, sub tali forma, quod ipse A. vel sui heredes, solvent nobis annuatim in festo Remigii xii maldra sihginis. Insuper, dum contigerit predictum Altetum mori, Arnoldus filius suus, vel proximus suus heres, acquiret curtim cum una marca, et ultra hoe nichil nobis dabunt nee ab ipsis aliud inquiremus. Testibus presentibus: domino Paridario, Volcone, canonicis sancti Marie eiusdem veluwe en veluwezoom (13E eeuw). 235 loei et alii quam plures. In cuius rei testimonium et munimen sigillum nostram est appensum. Datum Appeldoren, anno Domini mccxxviii, ipso Petri et Pauli. No. 752. 1253, Aug. 25. Gerard van Hoog-Soeren doet afstand van zijn recht op de goederen in Hoog-Soeren, bij Putten gelegen, die hij ten cijns hield van het kapittd St. Marie te Utrecht. Het kapittel geeft daarna die goederen ten cijns uit aan zijn hofmeier (villicus) te Apeldoorn. Bij vererving moet er zeker bedrag als „heergewade" betaald worden aan 't kapittel. Decanus totumque capitulum ecclesie beate Marie Traiectensis universis, presentia visuris, eternam in Domino salutem. Noverint universi et singuli, quod Gerardus de Hosoren, in presentia nostra constitutus, absolute et libere resignavit ius et proprietatem bonorum in Hosoren, iuxta Puten sitorum, 82. que iure censuali ab ecclesia nostra tenebat, et nos dicta bona de communi consensu, ad resignationem dicti Gerardi, contulimus Arnoldo, villico nostro in Apeldoren suisque heredibus, eo iure, quo Gerardus ea habuit, perpetuo possidenda. Quecunque vero memorata bona post mortem alicuius ad alteram devolvuntur, quicunque possessor erit dictorum bonorum, capitulo nostro triginta solidos Traiectensis monete pro heergewade persolvet. In cuius rei testimonium et munimen presens scriptum est sigillatum sigiho ecclesie nostre sancte Marie Traiectensis. Datum et actum anno Domini millesimo ducentesimo quinquagesimo tertio, in die beati Georgii martyris. Nijhoff, Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland. I, no. 53, p. 57. 1298, Maart 25. Reinoud, graaf van Gelre en Zutphen, verklaart, dat hij krachtens vergunning van de RoomschKoningen Rudolf en Adolf, een stad wil bouwen1) op de Veluwe, die Staveren zal heeten. Deze stad zal eigendom blijven van den Graaf en de menschen, er in wonende, zullen zijn zulke hoorigen, die men noemt „eigen lude", doch zij zullen door het geheele gebied van den Graaf tolvrij reizen behalve te Lobith of ter plaatse, waarheen die tol verlegd mocht worden. De bewoners zullen niet aan het duel, als bewijsmiddel, onderworpen mogen worden, behalve als zij zelf jegens onvrij en doodslag begaan of er medeplichtig aan ') Ofschoon er van dit plan niets gekomen is, heb ik de oorkonde toch opgenomen, omdat de bepalingen der oorkonde er even merkwaardig om blijven. 236 VELUWE EN VELUWEZOOM (13E EEUW). zijn. De strafbare feiten in Staveren zullen door 12 schepenen worden berecht, behalve die, welke de eer raken van den Graaf of zijn geslacht en omgeving en behalve de zware misdrijven. Hoog en dagelijksch gerecht behoudt de Graaf zich voor. In geval van onzekerheid over de rechtstoepassing zal er hofvaart zijn op den Graaf zelf. In nomine sanctae et individuae Trinitatis Amen. Nos Reynaldus, comes Gelrensis et Sutphaniensis, omnibus tam praesentibus quam futuris notum esse cupimus, quod de plena potestate, nobis tradita ab exceUentissimis principibus dominis nostris carissimis Rodulpho et Adulfo, quondam Romanorum 17. regibus, nos oppidum quoddam, quod Staveren appellabitur, supra Veluam facere et instituere decrevimus, nostro et nostrorum super hoe habito consilio, sub hac forma, videhcet, quod dictum oppidum est et esse debet nostrum proprium et oppidani utriusque sexus in ipso commorantes seu morari volentes cum omnibus bonis suis mobüibus et immobilibus 16. erunt nostri proprii homines, qui vulgariter dicuntur eygen lude, et hoe oppidum et oppidanos in ipso commorantes sub forma quae sequitur libertamus, videlicet quod per totam terram 135. nostram ab omni exactione theolonii erunt liberi et ad alicujus theolonii solutionem per totius dominii nostri districtum, ubi theolonium nobis competit, minime tenebuntur, nisi apud Lobedde, vel in aliquo loco, si ad aliquem locum alium dictum theolonium fuerit forte translatum in posterum. Item damus dictis nostris oppidanis hanc libertatem, quod ad duellum vel pugnam de homicidio ahquo coram judicio non poterunt proclamari, nisi ipsi homicidio personaliter interfuissent, vel ipsum homicidium in personis propriis perpetrassent. Item 8, 17. erunt in dicto oppido duodecim scabini, quorum sententüs omnes excessus, qui in dicto oppido perpetrati fuerint, corrigentur modo debito, prout dictaverit ordo juris, hoe excepto, si aliqui excessus in dicto oppido perpetrati fuerint, qui nostrum et successorum nostrorum honorem tangere viderentur, utpote si aliquis de nostra familia minus deeënter in dicto nostro oppido tractaretur, vel si forte casus enormis ibidem emergeretur, de quo nobis et nostris successoribus posset praejudicium gnerari, de hujusmodi casu vel excessibus emendam condignam sine scabinorum senten tia recipiemus ad voluntatem nostram, et laeso satisfieri faciemus. Judicium etiam altum et cotidianum VELUWE EN VELUWEZOOM (13E EEUW). 237 in ipso oppido nobis et nostris successoribus penitus reservamus. Item si scabini dicti nostri oppidi de aliquibus sententiis dubitarent, ülas sententias et alia sua jura quaerere debent a nobis et in curte nostra, et nos et nostra curtis in hoe ipsorum capud erimus principale. Elk 'jaar zal het college van schepenen vernieuwd, worden. Van alle heffingen zullen de inwoners vrij zijn, behoudens zekere belasting op St. Remigius en Allerheiligen. Als de zoon van dezen of een opvolgenden Graaf ridder wordt of als een dochter trouwt of als een regeerend Graaf of een zijner vermoedelijke opvolgers wordt gevangen genomen, zullen allen dén tienden penning van hun vermogen betalen. Ook zullen zij een passend bedrag betalen bij een tocht van den Graaf naar het Heilige Land of bij vijandelijkheden-tegen Gelre.' 8, 17, 16. Item scabini oppidi nostri praedicti per nos aut per suc cessores nostros, aut per aliquem ex parte nostra, debent institui singulis annis. Item concedimus omnibus oppidanis in dicto nostro oppido commorantibus, quod ab omnibus petitionibus, talliis vel collectis quibuscunque liberi sint et soluti, hoe excepto, quod singulis annis infra beati Remigii et Omnium Sanctorum festa nobis aut nostris successoribus dabunt unam petitionem, cujus petitionis summa et quantitas talis erit, videhcet, quod dicti oppidani omnes in dicto oppido commorantes, quorum bona valent centum libras, dabunt unam libram, hoe excepto, quod de domibus suis infra oppidum existentibus nichil solvere tenebuntur, sed illi, qui morantur extra oppidum in Velua, quorum bona valent quinquaginta libras, ilh dabunt de domibus suis sive quibusqunque bonis aliis unam libram; illi vero oppidani nostri, qui infra dictum nostrum oppidum commorantur, quorum bona minus quam centum libras valere dinoscuntur, nichil solvent; illi vero, qui extra morantur in Velua, quorum bona minus quam quinquaginta libras valent, simihter nichil solvere tenebuntur. Si autem contingeret, nos vel nostros successores, nobis in dominio succedentes, aliquem vel aliquos filium vel filios müitare, vel aliquam aut aliquas filias maritare, vel si nos aut heredum seu successorum nostrorum in dominio nostro contingeret aliquem captivari, tune omnes, tam infra dictum nostrum oppidum commorantes, quam extra, de bonis suis omnibus, domibus et rebus aliis quibuscunque cujuscunque valoris existant parvi vel magni, 238 VELUWE EN VELUWEZOOM (l3E EEUW) decimum denarium solvere tenebuntur. Item si ad terram sanctam transfretare, vel contra alios Dei inimicos ab ista parte maris nos contingat divertere, vel si aliqui conütatum Gelren. hostiliter vellent invadere, vel si nostrae societatis collegium aliqui destruere niterentur, tune omnes, tam in dicto oppido nostro, quam extra, commorantes, tam divites quam pauperes, dabunt de bonis suis omnibus, domibus scilicet et rebus aliis quibuscunque, tantum, quantum nobis aut nostris successoribus videbitur juxta rationem in dictis casibus oportunum. Als inwoners mogen slechts aangenomen worden, wie de Graaf er wil hebben. Zij mogen wH op de Veluwe doch niet er buiten goederen hébben. Verhuizen de inwoners van Staveren naar een plaats buiten het gebied van den Graaf, dan vervalt wegens hun hoorigheid hun geheele nalatenschap aan den Graaf. Buiten de Veluwe mogen ze wonen, doch zonder de vrijheden der Veluwsche hoorigen te genieten. Komen zij binnen jaar en dag niet terug, dan zijn ze eigen lieden geworden. Zonder toestemming des Graven mogen de inwoners van Staveren niet huwen met personen van buiten. De dienstluiden (ministeriales), „eigen luden en vrielude" des Graven van elders mogen in Staveren komen, maar degenen, die onder de advocatie des Graven zitten en aan kerken en kloosters behooren, en andere hoorige personen, kunnen slechts^ met schriftelijke toestemming hunner hofheeren worden toegelaten, in Staveren. 16, 17. Item volumus et statuimus, quod nullus in ipso oppido in oppidanum recipiatur, vel mansurus ibidem veniat, nisi de nostra seu successorum nostrorum libera voluntate. Et quicunque ibidem in oppidanos recepti fuerint, illi et heredes. ipsorum aliqua bona extra Veluam habere non possunt, nee ad aliquem locum extra Veluam se transferre poterunt ad manendum, sed in Velua ubi voluerint manere poterunt et morari, et ubicunque manserint setnper sub libertate de Staveren erunt et ibidem recipiënt sua jura. Si autem illi de Staveren, de quibus antedictum est, ad aliquod aliorum oppidorum vel locorum se transferant, ipsos pro nostris hominibus servilis conditionis tenebimus et omnia bona ipsorum mobilia et immobilia nobis cedent, nee supra Veluam revertentur, nisi ex nostra seu successorum nostrorum gratia speciali; alibi autem in terra nostra morari poterunt sicut alii nostri homines servilis conditionis et tune non utentur üla libertate, qua utuntur alii. VELUWE EN VELUWEZOOM (13E EEUW). 239 nostri hornines, qui supra Veluam commorantur. Item si ali•quis dictorum oppidanorum de dicto nostro oppido exiret, et infra annum non rediret, ille ut dictum est homo noster servilis conditionis erit, nisi hujusmodi absentiam possit legitimo sui corporis impedimento vel negotiationibus excusare, quibus obstantibus infra annum redire non potuerit bono modo, vel nisi intraret aliquod de nostris oppidis, quod gauderet consimili hbertate. Item prohibemus, quod nullus oppidanorum nostrorum praedictorum de Staveren, sive vir fuerit sive muiier, matrimonium contrahat nisi cum suis cooppidanis, nisi hoe fuerit de nostra et heredum seu successorum nostrorum licentia speciali. Item concedimus, quod ministeriales nostri et alii nostri homines, qui vulgariter dicuntur eygen lude et vrielude, et omnes quibus nobis licet dare potestatem, dictum oppidum 22. nostrum intrare possint; sed advocatiales nostri, qui ad ecclesias et ad monasteria pertinent, et alii homines aliorum dominorum dicti eygenlude vel cujuscunque sint conditionis, de quibus posse non habemus, ibidem non recipientur, nisi per litteras dominorum suorum patentes sufficienter probent et ostendant, quod hoe sit de ipsorum dominorum voluntate et consensu. De tot dusver verschuldigde betalingen zullen blijven geheven worden (cijns, tiend, pacht, kippen, enz.). De Graaf houdt zich den wildban voor. Wie der stedelingen van Staveren buiten Staveren op de Veluwe woont, is onderworpen aan het recht van herberg van den Graaf, hetzij hij met of zonder gevolg komt. Op een heervaart dienen de stedelingen van Staveren op eigen kosten. 16, 17. Item si dicti nostri oppidani aliquos census, decimam, pactum, pullos seu aliqua alia jura, quocunque modo nuncupentur, de bonis suis solvere tenentur, prout prius nobis solvent, et per hoe libertas praedicti oppidi non reputabitur 72. violari. Item reservamus nobis bannum ferarum, qui vulgariter wiltbati, appellatur, et omnia jura ad ipsum wiltban attinentia. Et ab oppidanis ejusdem oppidi extra oppidum commorantibus 135. hospitia nostra, videlicet si cum excercitu terram nostram contingeret nos transire, recipiemus, quia tune hospitia sua non denegabunt nostris hominibus, sed ipsa voluntarie nobis aperient, sicut semper in Velua fuit consuetum, sive cum expeditione, sive etiam sine expeditione contingat nos transire. 240 VELUWE EN VELUWEZOOM (13E, 14E, 15E EEUW). Item si nos in aliquam ire contingeret expeditionem, dicti oppidani nostri, tam extra quam infra oppidum commorantes, servient nobis et nostris successoribus ad ipsam expeditionem, quamdiu duraverit, in suis propriis expensis. Ofschoon de inwoners zijn „vrij eigen lude", mogen ze buiten of binnen Veluwe geen goed hebben, tenzij ze al dat goed naar de rechten der hoorigen te Staveren kunnen verbinden. Hun nalatenschap kan slechts op inwoners van Staveren vererven. 16, 17. Et quia dicti oppidani nostri homines sunt hberi, qui vulgariter dicuntur vry eygen lude, Heet has praedictas libertates eis contulerimus, volumus quod nulla bona habeant extra Veluam, nee intra, nisi se possint cum omnibus bonis suis ad statuta et jura oppidi praedicti licite obligare. Item non possunt nee debent filii aut filiae aut aliqui heredum praedictorum oppidanorum super aliquos hereditare, nisi sint oppidani oppidi praedicti. Ut autem haec omnia et singula praedicta rate permaneant et inconvulsa, praesens scriptum in horum omnium testimonium nostri sigüli munimine duximus roborandum. Datum et actum anno Domini millesimo ducentesimo nonagesimo octavo, in die annunciationis beatae Mariae virginis. /, no. 285, 1333, Nov. 6. Reinoud, graaf van Gelre, geeft aan de malen van Brummen 20 hoeven land als edel erftinsgoed in tins uit. De tins te betalen op Sint Maarten in den hof te Loo. Wy, Reynaut, greue van Gelren ende van Zutphen, doen condt allen luyden, dat Wy gegeuen hebben ende geuen mit 87. desen brieue voor een edell erffthinsgoet den malen van Brummen twintich houen, souen margen ende eenen hont lants, in den kerspell van Brummen gelegen, elcke houe om thien scliillinge ende acht penninge, dier sesthien eenen groten Tornoysen maecken, te verthinsen, die sy ons off onsen erffnamen betaelen sullen alle jaer op Sunte Martensdach in den winter 126. in onsen hoff tott Lo, behaudelicke Ons onsen thienden van desen lande voorgen. In oorconde des brieffs mit onsen segell besegelt. Gegeuen int jaer ons Heeren dusent drie hondert drie ende dartich, des Saterdaechs nae Alreheyligendach. III, no. 255, 1402, April 6. Hertog Albrecht van Beieren bericht aan de regeering en burgers van de stad Elburg, dat hij Reinoud, hertog van Gelre, vruchteloos gemaand heeft, om te betalen wat hij hem schuldig is ter zake van de toegezegde huwelijksgift van wijlen VELUWE EN VELUWEZOOM (1402 EN 1493). 241 Katharina van Beyeren of anders in leisting te komen in Leiden. Hij maant nu de regeering en burgers van Elburg, om als borgen te betalen of binnen veertien dagen in leisting te komen in de stad Leiden. Aelbrecht, by der Gots genaden palensgreue op ten Ryn, hertoghe in Beyeren, greue van Henegouwen, van Hollant, van Zelant, ende here van Vrieslant, laeten u weten, burgermeystere, scepenen, raede ende ghemeyne burgeren der stede van der Elborgh, dat Wy onsen neue, heren Reynolt, hertoghe van Gulic ende van Ghelre ende greue van Zutphen, ghescreuen ende ghemaent hebben, ons te betalen ende te voldoen sonder vertreck, van sulken ghelden, als hy ons schuldich is, 29. roerende van der medegauen onser lieuer dochter, vrouwe Katherine van Beyeren, hertoghinne van Ghelre ende van Gulic, die lest was ende Got selich gedenken moet, of dair 159. voir in te comen of te senden te leysten bynnen onser stede van Leyden, binnen viertien dagen na Sonnendach lest geleden. Ende, want ghy ons oec vur die vurscr. medegaue gheloeft hebt ende burghe gheworden sijt, so manen wy u mit desen jegenwordigen brieue, dat ghy Ons sulc ghelt, als Ons van der medegaue ghebreck doet, vytreijken ende betalen van onsen neue voirscr., of selue als burghe vytreyket ende betaelt sonder vertreck, of binnen viertien dagen neest comende nae den daete sbriefs dairvoir incomet bynnen onser stede van Leyden, om aldan rechte leistinge te doen nae inhoelden suiker brieue, als Wy hijrof hebben, ende ghy mede beseghelt hebt. Ende want ons enich ghebreck hyerin ghesciede, so wouden Wy voirder dairof claghen, als dairto behoirde. In orcunde desen brieue ende onsen segel hyervp ghedruckt. Ghegheuen in den Hage, des neesten Donredagh nae beloken Paesschen int jaer ons Heren M vierhondert ende twee. VI, le stuk, no. 72. 1493, Juni 29. Arend van Middachten en Henrick Bentinck bekennen dat zij hoofdelijk zich verbonden hebben voor zich en hun erfgenamen jegens jonker Adam ten Berghe, en na zijn overlijden jegens zijn erfgenamen, een door jonker Adam hun ter leen verstrekt bedrag van 600 Rijnsche gulden terug te betalen of Symon en Judendag (Oct. 28) e.k. Bij gebreke daarvan mag de schuldeischer voor eiken dag van verzuim 2 R. gulden panden Niettemin zullen de schuldenaars dan op eerste aanmaning in leisting gaan of een man met knecht de blécourt. Bewijsstukken Kort Begrip, II. 16 242 VELUWE EN VELUWEZOOM (1493). en twee rijzige paarden in leisting zenden in de stad Berg in een aan te wijzen herberg, waar ook de schuldeischers twee oppassers met twee rijzige paarden in leisting zullen zenden op kosten der schuldenaars tot dat betaling van de hoofdsom met alle kosten zal zijn gevolgd. Bovendien mag de schuldeischer tot gerechtelijke panding overgaan voor welk college ook, wereldlijk of geestelijk. Submissie der schuldenaars aan die colleges geschiedt bij deze acte. De schuldeischers krijgen het recht tot het publiceeren van geïllustreerde klaag- en scheldbrieven. De schuldenaars verbinden zich op hun woord van eer en hun trouw, in plaats van eed, om den inhoud dezer overeenkomst na te komen. 11. Wij, Arnt van Myddachten, ritter, ind Henrick Bentynck doen kondt ind bekennen as gesamende zaickewolden ind elek, eyn vor al, vor ons ind onse eruen, auermytz desen apenen brieue, dat die edele onse lieue joncker Adem, broder ten Berghe, ons dorch onser guetlicker beden gehent ind auergereyckt hefft sess hondert enckele bescheiden golden auerlendsche Rijnsche gulden, guet van golde ind zwair genoieh van gewichte, vor datum dis brieffs gemont ind geslagen, die wij elck, eyn vor al, vur ons ind onsen eruen, geloiffliken gelaefft hebben ind in crafft dis brieffs gelauen sijnen heffden, gebreck sijns sinen eruen weder to geuen ind wail to betalen ind kummerlois bynnen die stat Berge in vrij seker behalt ind gewalt to leueren op Sunte Symons ind Juden-dach, apostolorum, neestkomende na datum dis brieffs. Ind off wij, gebreck onser onse eruen, des nyet en deden, dat God verhuide, des wy doch nyet laten en sullen omb enige zaicken, die geschiet sijn off namails geschien mogen, so hebben wij sempthcken ind elck, eyn vur al, vur ons ind onse eruen verwiltkort ind auergegeuen, verwilkoren ind auergeuen in desen seluen brieue, dat als dan oncker Adam off sine eruen vurscr. van ons off onsen eruen vurscr. des yrsten dages na den vurgen. taeldage an ind so voirt alle dagen na malckanderen volgende, tot eenre gerechter verwilkorder 144. pene nemen mach ind sal twe dergelijcker golder auerlendescher Rijnsche gulden; gelijck der vurger. hoefftsummen. Ind euenwal sullen wy off onse eruen vurscr. ter yrster maningen joncker Adams off sinen eruen vurscr., die men ons nyet ducker dan eyns mit eynen baide off knecht scrijffthken off muntliek an onse tegenwordicheit off dechlixsche wonstat doen en darff, 159. in leyste komen off eynen gueden manne vor ons schicken VELUWE EN VELUWEZOOM (1493). 243 myt enen knecht ind twen reysigen perden bynnen die stat Berge vurscr. in eyne eirsame herberge, ons mit der maninge beteyckent wort. Ind dairto mach ind sal joncker Adam vurscr. off sine eruen in dieselue beteyckende herberge vurscr. in leyste komen off eynen gueden [man] voir on in schicken, mit enen knecht ind twen reisigen perden, as wairdeynre ons dairinne to wairden, wy off onse ingeschikten die wairdynre darinne dages ind nachtes sonder onderlait gerechte lestinge na gueder luyder zedde ind leystens gewoenheit to halden ind to doen, uyt der herberge nyet to scheyden noch leystens nyet op te halden, die perde omb te slaen to verzetten anderen in die stede, so ducke des noet geboirt, wij off onse eruen en hebben yrst jonckeren Adam off sinen eruen vurscr. die hoefftsummen mit aller opgekomenre penen vurscr. ind schaden an eenre ongedeylre summe opgelacht, betaelt ind kummerloes geleuert as vurscr. steit, ind die leystens kost, perde ettinge onser, der wardeynre off ingeschickter, wij off onse eruen op onse scaden ind kost an den werdt ind werdynnen weruen ind weder darvan quijten sullen. Ind wanneer jonckeren Adam off sinen eruen leystens ind langer verbeydens verdroit ind des nyet bestaen laten wil, soe mogen syne heffden off sine eruen ons semptlicken ind elck eynen voir al, off onsen eruen, die sesshondert auerlendsche Rijnsche gulden hoefftsumme vurscr. mit aller opgekomenre penen ind schaden, des men sinen heffden off sinen eruen sympelen woirden geloeuen sal, affmanen off doen affmanen mit geystlicken ind mit wertkcken gerichten ind rechten, myt beyden gelijck ind elcken bisonder, dat eyne gerichte ind recht den anderen nyet te hynderen dan 144. behulplick to sijn, off affpenden eder doen affpenden, onverclaight enichs rechten, myt eynen dechhxsen richter of gerichtzbaide, an all off en deel onser off onser eruen erue ind guet, rede ind onrede, rurende ind onrurende, wo ind wair dat is ind wardt gelegen, nyet darvan vytgescheiden, mit den gependen panden voirt to varen as mit panden, die voir bynnen jairss verschenen heren pacht mit allen gerichtz rechten vytgesleten ind verwonnen sijn, dairvan te nemen hoefftsumme, opgekomen pene ind allen scaden vurscreuen. Daerto mach ind sal joncker Adam vurscr. off sinen eruen ons off onse eruen 159. nüt claghen, schriven, maelen, kaecken verfolgen off myt den rechten dair op hoirt vytgefoirdet ind verwonnen weren. Tegen semptlicken ind ghene articulen vurscr. wij off onse eruen vurscr. 244 VELUWE EN VELUWEZOOM (1493 EN 1553/1554). ghene exceptien off gheenrehande vurnemen. (Post alia.) Alle dese vurgen. semptlicke punten ind ijthck punt bisonder hebben wij, Arnt van Myddachten, ritter, ind Henrick Bentynck vurscr., samende zaickwolden, ind elckeen van ons voir al vurscr., vur ons ind onse eruen gesekert ind gelaifft, zekeren ind gelauen bij onser eren ind gueden truwen, in gerechter eed stat, waer, vaste, stede ind onverbrecklick to halden ind to vollentrecken, aen indracht, ferpel ind argehst. Ind hebben des in kennysse ind oirkonde der wairheit elck onsen segel voir ons ind onse eruen an desen brieff gehangen in den jaeren onss Heren duysent vierhondert drie ind tnegentich, op Sente Peters in Pouwels dach, apostolorum. Onuitgegeven uittreksel uit de rekening van het rentambt Veluwe 1553/1554 (aanwezig in het Rijksarchiefdépot te Arnhem, Archief Rekenkamer, nr. 4109). Post betreffende hetgeen ontvangen is aan keurmede van keurmedige hoorigen bastaarden en vreemdelingen. Een kamerling is geboren van een volschuldig eigen man en een dienstwijf; een dienstman (ministeriaal) is vrij, doch den Vorst gehoorzaamheid schuldig. Een hoorige bezit hoorig goed of zijn voorzaat bezat het. Een keurmedige is een hoorige, die niet meer of een hoorig goed woont. Het betalen van den hoftins (hoofdtins) is in onbruik geraakt. (Post alia.) fol. Ié. Ander ontfanck van koeren op Veluwen ende Veluwenzoem, 't welck sin een, dat beste, den Keyser toecom16. mende, niet alleen van den moebelen, die de kemerlingen, hoerighe ende boschoerighe ende andere koermoedtsche persoenen tot hoeren doedehcken affganck achterlaeten, maer oeck 179, 19. van allen bastarden ende vuytheemsche persoenen, op Veluwen stervende, nietegenstaende dat sy kinderen ofte erfgenamen achterlaeten. Ende is toe weten dat een kemerlynck is, die gebaeren wort van eene der heeren volschuldighen eygen man ende een dyenstwijff. Een dyenstwijff ofte dyenstman is een geheell libera persoen, niet subject wesende enighe horicheit ofte servituit, maer staende tot gemeynder obedientiën des Fursten. Een hoerich persoen, man ofte vrouwe, is een eygener besitter van horich goedt ofte van hoerighe persoenen geboeren. Ende nyemants en mach hoerich goedt houden, hy en sy dan hoerich VELUWE EN VELUWEZOOM (1553/1554). 245 ofte hebbe hem hoerich gegeven nae natuer ofte eyssche des goedts. Ende als zulkcke persoenen erffgenaemen ontbreecken ofte falieren, soo valt dat hoerich goedt aen den heer. Ende een koermoedich persoen is, die geboeren wordt van hoerighe luyden ofte van een horighe vrouwe, alleen horighe goeder houdende, ende niet by den goede blyvende. Ende schijndt dat dese kemerlinghen ende alle dese hoerighe ende koermoedtsche persoenen den heer oeck hof f tins schuldich syn, maer in lange jaeren gheen ofte zeer luttell ge vordert geweest. Sall niettomin hyernae fo. XVI daervan vorder ende breder mentie ende oock ontfanck van gemaeckt worden. Dese kemerhngen, hoerighe ende koermoedtsche persoenen en moegen oeck niet houwen buyten der hoeriger echt, noch hoeren guederen belasten ofte verkoepen sonder consent des heeren ende en moeghen dieselve oeck egheen dyensten ofte officiën houden, noch getuychgenisse gheven sonder bystandt van dyenstluyden, allent gelijck van den vryluyden hyer voern fo. III geseyt is. Elbert van Bloemendaell, wiens vader kamerling was geweest, wonende te Putten, is gestorven. De rentmeester heeft van zijn erfgenamen keurmede gevorderd. Deze hebben geantwoord: kamerlingskinderen betalen den heer noch hoofdpenning noch is er van hun erfenis keurmede verschuldigd; ze zijn noch hoorig noch keurmedig. Ze hebben dus niet betaald en de rentmeester verkeert nog in twijfel omtrent de rechtmatigheid van dit verweer en verantwoordt in zijn rekening dus te dezer zake nog niets. 16. fol. 16. Elbert van BlomendaeU, wyens vader geweest is een kemerlingch, wonaftich in den ampte van Putten, is gestorven unde heeft desen rentmr. desselvighen erffgenamen unb der koer ge vordert, welcke sustineren dat kemerlinges-kinderen den heer egheenen hooftpennynck jaerhcx toe betaellen noch nae oeren doot in den koer te vervallen onschuldich sijn ende den heer van egheenre horicheyt off koermoetzheyt onderworpen te zijn. Daerop de erffgenamen den koer ingehalden ende noch nyet gecomposiert hebben; is oeck desen rentmr. noch niet genoech informiert ende ervaren, off Key. Maj. daervan den koer competiert ende desen rentmr. in syn voememen gefondiert is off nyet. Daeromme hier nyet. 246 veluwe en veluwezoom (1553/1554 en 1604). Een kamerling gestorven, die nimmer hoofdtins had betaald, en dus was er belmondigheid en viel den heer x/2 van z^jn roerend goed rechtens toe. Het is den erfgenamen ter wille van hun armoede geschonken. 16. Reynier Evertsz, kemerling, wonaftich in den kerspell van Nijkercken, is gstorven unde hadde zinen hooftpennynck lang nyet ummer, by tyden van desen rentmr. noyt, betaelt, vermits welcken hij den heer balmundich volschuldich eyghen is geworden, sulckx dat Key. Maj. die helft van zynen naegelaeten gereden guederen zoude competieren ende vervallen sijn. Dan soo denselven nyet off zeer weinich achtergelaeten heeft, unde in allen schatzedulien voer pauper gestalt ende geacht is geweest en is by synen erffgenamen mit desen rentmr. alnoch egheen compositie geholden ofte geschiet. Daeromme hyer nyet. Getefotmiett Lanttecht van Veluwen und ■ Veluwenzoom (1604). Cap. VIII. Van inleydungh. Wie over eigendom of over bezit van onroerend goed wil procedeeren, moet dat doen met inleiding voor het gerecht van de plaats, waar 't onroerend goed ligt. Tegen inleiding staat het rechtsmiddel van uitleiding open, gelijk tegen „besaet": „ontsaet" en tegen panding: pandkeering. 191. 1. Of yemandt op erfgrondt om die proprieteyt ofte oock omb die possessie desselven met recht spreken wolde, die sal sulcks met inleydung doen. Und of daer uytleydung tegen geschieden, soo sal de officier parthyen eenen dach van rechten leggen ten naesten gerichts-dach aen der bancken, daer dat goet ghelegen is, ghelijck oock daer tegen besaet 144. ontsaet und tegen peyndung pandtkeerung geschiede. Cap. XXIV. Van verkoopung und transport. Niemand raakt uit het bezit van zijn onroerend goed of kan grondrente er op vestigen dan ten overstaan van het gerecht, waaronder het goed ressorteert en de overdrager van 't goed of van de rente en zijn vrouw of een vertegenwoordiger moeten de acte zegelen in bijzijn van twee eigenerfden uit de Veluwe, die lezen en schrijven VELUWE EN VELUWEZOOM (1604). 247 kunnen en mede zullen zegelen en teekenen (1). Verzegelingen, die vóór 1594 ten overstaan van schepenen van steden zijn geschied betreffende goederen in Veluwe gelegen, blijven van kracht (2). 75. 1. Niemandt sal off mach synes erffgoedts weerloos werden, noch eenighe rent-verschrijvungh daeruyt doen dan voor den officier, daeronder 't selve goedt off onderpandt ghelegen is, gherichtelijcken off onder sijn vnd mede, soo hy gehyhckt waer, onder sijns wijfs seghel off yemandt anders van oerent weghen, die man vnd wijff daertoe ghebeden hebben, met toedoen van twee tuychweerdighe gherichts-luyden, int Quartier van Veluwen gheerft vnd gheguedet, die beyde lesen vnd schrijven kunnen, diewelcke van nu voortaen de brieven, daerover sy ghestaen, soo sy als die brieve gemaeckt syn nocht int leven weren, mede bezeghelen vnd onderteyckenen sullen, blijvende niet te min in weerde alle vnd yedere brieven, vóór die pubhcatie van dese nye Ordinantie sonder onderteyckenung der gherichts-luyden ghepasseert vnd uytgegeven. 75. 2. Und al ist dat verzegelunghen, by schepenen van eenighe steden ghedaen over goederen in Veluwen geleghen, na landtrecht niet en sullen mogen bestaen, ghelet nochtans op het lanckwijhch ghebruyck, dat daerover by sommighen gheallegiert wordt, vnd dat daer veel parthyen by gheinteressiert zijn, is gheresolviert vnd verafscheydt, dal soodanighe verzegelinghen, voor dato des Ghereformierden Landtrechts ghepassiert, te weten vóór den jare 1594, van goeder weerden gheholden sullen worden, mits dat des ghelijcken niet meer en gheschiede. Protocollatie van niet-gerechtelijke acten betreffende onroerende zaken. 75. 4. Dieghenighe, die brieven hebben off namaels krijghen moghen, ghepassiert voor gheerfden, moghen die, soo sy willen, doen registrieren ofte prothocolheren by den landtschrijver van Veluwen, opdat, soo hun die selve brieven mochten affhen. dich worden, sy alsdan oeren toeganck moghen hebben tot het prothocol. De verkooper van onroerend goed of van een grondrente uit zijn goed moet alle er op drukkende lasten laten opnemen in den transportbrief. 75. 5. Wie eenich goedt verkoopt, off rent daeruyt verschrijft, 248 veluwe en veluwezoom (1604). die sal gheholden zyn alle lasten vnd voorkommer, daerop staende, by de vertichnisse te melden und sulcks in die brieven mede te laten uytdrucken, sonder daervan yetwes te verswyghen, by vijftich pondt, off sooveel als net ghericht na ghelegenheydt der saecken erkennen mach. Te verstaen, niet alleen van brieven vnd verschrijvinghen voor den officier, maer oock voor gheerfden ghepassiert. Uit het vermelden van den koopprijs in de acte van levering van onroerend goed mag niet worden afgeleid, dat de verkooper zich recht van wederinkoop voorbehield. Heeft hij zich dit „bestendig" voorbehouden in de acte, dan drukt dit op het goed en werkt het ook tegen des koopers rechtsopvolgers onder bij zonderen titel1). 75, 146. 6. Alle transporten ofte opdrachten van erff-koop, gheschiedt off ghedaen in brieven, die ghepassiert off ghegheven zyn als recht is, daerin gheene bestendighe loese ghestelt weer, sullen van volkomener weerden gheholden vnd erkant worden, niettegenstaende dat eene sekere somme van penninghen, daervoor den erff-koop gheschiedt zy, in de brieven ghenoemt stonde. Cap. XXVI. Van pacht vnd huyrungh. Koop en ruil, gevolgd door levering, breken huur. De huurder zit het hopende jaar uit en heeft recht op vergoeding wegens bouw en mest en wegens hetgeen hij bij het aangaan van de pacht mocht hebben betaald voor het verkrijgen van het recht („vóórpacht"). 93. t, Koop vnd erff-buytschap, die deuchdelick gheschiedt, daer behoorlick transport op gevolcht is, breeckt huyr off pachtung, welverstaende dat die pachter sal blijven in syn gebruyck vnd besit van sijne pacht gheduerende het loopende jaer tot die gewoontlicke vervaer-tijdt, beheltehck hem oock syn behoorhcke bouw- vnd mistrecht, met wyderen voorbeholdt van syn actie aen den pachter, 't zy van betaelden voorpacht, rantsoen off anders. *) Ik geloof hiermee de bedoeling van het onduidelijk artikel aangegeven te hebben. In hun verklaringen op dit artikel drukken Schrassert, Comment. ad Ref. Vel., en Pronck, Animadversiones, zich ongeveer in gelijken geest uit. veluwe en veluwezoom (1604). 249 Voortaan mag de huurder slechts met schriftelijke acte zijn huur bewijzen. 79. 3. Niemandt sal van nu voortaen huyr off pacht bewijsen off verdedighen mogen anders dan met gheloofweerdighe huyroff pacht-ceduüen, by parthyen off van oerent wegen onderschreven ofte bemerckt, ofte met gherichtelicke kennisse, niet te min van weerden blyvende vnd die gheaccordierde tijdt gheduerende alle huyrungen, die vóór de publicatie van dese buyten cedullen overkomen vnd gemaeckt zyn. Sterft de pachter, dan is de pacht ten einde, tenzij de verpachter de pacht ook met de erfgenamen des pachters heeft aangegaan. 79. 4. Een landtheer vnd syn erflghenamen zijn schuldich den pachter alleen, vnd niet desselven erffghenamen, de pachtjaren uyt te halden, ten waer dat die huyr-cedulle mede op d'erffghenamen des pachters sprake, in wekken ghevalle d'erffghe159. namen gheholden suüen zijn goede burghen te stellen tot des grondt-heeren versekerung. Strafbedreiging tegen den huurder, die na afloop der huurjaren het land niet af wil. 98. 15. Item een pachter off huyrlingh, die na omganck syner pacht- off huyrjaren niet en wolde ruymen, sal vervaüen zijn in twintich goltgulden vnd arbitralicken ghestraft worden na ghelegenheyt der saken. Cap. XXVII. Van hylicx-vurwarden vnd maech-gescheyden. Acten van huwelijks-voorwaarden en van boedelscheiding, die door de meerderheid van de wederzijdsche bloedverwanten zijn onderteekend, hebben dezelfde kracht als gerechtelijke acten (1). De gemeenschap van goederen tusschen echtelieden zal pas aanvangen nadat de echtelieden openlijk in den echt zijn verbonden (2). 38, 196. f, Aüe hyhcks-vurwarden vnd maech-ghescheyden, die van beyder sijdts hylicks-vrunden off dedings-luyden te meerendeel ofte over de helft verzeghelt ofte onderteyckent zijn, sullen soo bundich wesen vnd geholden worden off die gerichtehek bekent weren. 33, 34. 2. Voorts sal de ghemeynschap van goederen tusschen man vnd vrouw aenghevanghen vnd bereeckent worden soo baldt de echte luyden apentlick te samen ghegheven vnd in den echten staet bestedicht zijn. 250 veluwe en veluwezoom (1604). Cap. XXX. Over roerend goed mag testamentair beschikt worden (IJ; over onroerende goederen en over antichresis en losbare grondrenten, ofschoon deze beide voor roerend worden gehouden, mag niet bij testament worden beschikt. 181, 182. 1. Een yeder, die van soo goeden verstandt vnd sprake is, dat hy synen uytersten wille selfs beduydehck verklaren vnd uytspreken kan, die is gheoorloft by testamenten van synen ghereede goederen te disponieren. 56, 174, 2. Maer erftael off liggende guider, wie oock jaer-renten 147, 154. vnd pandtguider, hoewel die hiervóór int capittel van betalungh van renten voor ghereedt goedt gheacht zijn, sal niemandt by testament vergheven moghen 1). Cap. XXXI. Berekening der graden van bloedverwantschap naar Kom. recht. 175. 1. Die graden van bewantschap ofte erf talen sal men bereeckenen na de wereltlicke beschrevene rechten vnd niet na settung der geestehcker rechten. Kerst erft de neerdalende, daarna de opgaande lijn. 178. 2. Vnd wanneer yemant affsterft, so sullen tot syne nagelaten goederen succedieren de descendenten ofte die van der afstygender linie, vnd by ghebreck derselver de ascendenten ofte van de opgaende hnie. Ontbreken ook de erfgenamen in de opgaande lijn, dan erft de zijlijn; de naaste in 't bloed erft het goed. 178. Vnd indien der oock geen voor handen weren, soo sullen de collateralen ofte sijdt-magen tot de successie des afgestorvenen geroepen worden, doch alsoo dat de naeste in den bloede oock sullen zijn die naesten tot den goede. Volle en halve broeders en zusters des erflaters erven allen evenveel. 178. 4. Welverstaende dat die halve broeders vnd susters met den vollen broederen vnd susteren tot derselver overleden x) In cap. 25, art. 11 staat: „Pandtgoederen und belachte loesbare 87,147,154.renten sullen voor ghereet goet geholden werden." Wonderlijk, want met pandgoederen wordt bedoeld het recht van antichresis op onroerend goed. De bepaling, hierboven in den tekst (cap. xxx, 2), heeft gegolden tot 1711. Toen hebben de Staten bepaald, dat ook over onroerende zaken testamentair kon worden beschikt [Groot Gelders Placaefboeck, III, 166). VELUWE EN VELUWEZOOM (1604). 251 halver vnd voller broeders off susters achterghelaten guider tot ghelijcker deylungh sullen geadmittiert werden, wie sulcks van olts gewoonlick is. De representatie, in 1540 ingevoerd en in 1544 bekrachtigd, blijft van kracht. 178. 5. Beheltelick oock dat die Constitutie van het recht der representatie, by hertoch Wilhelm van Gulich, Gelder, Cleve vnd Bergh, anno veertich, den thienden May, opghericht, vnd by K. M. int jaer van vier en tsestich1), den seventhienden Aprilis, gheconfirmeert, onvermindert vnd van volkomener weerd zy vnd blijve2). Voordeel is er alleen bij leen-, heerlijke- en andere „vorderlicke" goederen. 6. Item op Veluwen vnd in Veluwenzoom en geit gheen 177. vordel in de successie, anders dan dat een yeder syne prerogatie ghenietende is in de leen-, heerhcke vnd andere vorderlicke goederen8). Kinderen moeten inbrengen in de nalatenschap der ouders wat zij als uitboedeling hebben meegekregen, tenzij ze ervan vrijgesteld zijn. 180. 7. Vnd de kinderen, willende succedieren oeren olderen, zijn schuldich in te brengen wat hun van denselven oeren olderen ter hylicksstuer met ghegeven is, vnd anders niet, ten waer dat de olders int gheven van die guider anders bespraken vnd bevurwart hadden. . \) Dit moet zijn: 1544. 178. 8) Representatie ten bate van kindskinderen en ten bate van oomsen tanteskinderen des erflaters voerde Hertog Willem van Gulik in voor Gelre en Zutphen den lOen Mei 1540 (Groot Gelders Placaetboeck, Appendix, p. 173). Zie hierna, p. 292. Keizer Karei V bevestigde dit op 17 April 1544 (G. G. P., I, p. 4), er bijvoegende dat heerlijke goederen 82, 107. (dat zijn goederen, die onder een hofheer of tijnsheer hooren) en leengoederen hun eigen natuur behielden. Zie ook de verklaring van de drie kwartieren van Gelderland van 29 Nov. 1560 (G. G. P., I, p. 283). 182, s) Over „heerlijke" goederen zie de vorige noot. Onder vorderlike 177. goederen (beter: zaken, nog beter: rechten) kan men in ruimen zin ver97. staan dezulke, die als ondeelbaar goed op één persoon vererven, onver113, schillig of de persoon, op wien het goed vererft, al of niet restoir moet doen aan zijn medeerfgenamen. In eigenlijken zin is er alleen dan van vorderlik (voordeelig) goed (recht) sprake, als het niet alleen ondeelbaar is, maar ook zonder verplichting tot restoir vererft, immers alleen dan krijgt men het boven of voor zijn erfdeel. 252 veluwe en veluwezoom (1604). Als ouders een kind uitgehuwelijkt hebben en een uitboedeling mee gegeven hebben en één van de ouders sterft, dan moet de helft der uitboedeling worden ingebracht ten bate der broers en zusters. 180. 8. Als vader vnd moeder, sittende in vollen ehebedde, eenich kindt uytgehyJickt vnd syn hylicxgoedt met gegeven hebben vnd volgens een van hun beyden af-lijvich wort, soo moet het kindt, dat sulcken goedt ontfangen heeft, indien het den overleden wil succedieren, inbrengen de gerechte helfte vant gene dat hy alsoo tot hylicxstuer gekregen heeft, vnd sulcks tot profijt der sempthcke broeders vnd susters, vnd niet van den lestlevenden. Cap. XXXIII. Van erf huisrecht. Binnen jaar en dag na het overlijden der erflaters, moet men als erfgenaam inleiding in 't erfhuis vorderen, ter plaatse van het erfhuis, als er n.1. verzet tegen is dat men zich laat inleiden. 191. 1. Een binnen-jaers versterff und alle, in maten vóór verhaelt, aengeerfde gueder, sal men metten erfhuys-recht, by aldien dat yemanden daerin contradictie off oppositie ghedaen worde, ter plaetsen, daer het erfhuys ghevaUen is, vorderen. Und gheschiede de vorderungh niet binnen jaer vnd dach na het overlijden van den afghestorvenen, te weten binnen een jaer, ses weken vnd drie daghen, sal de eyscher van het erfhuysrecht versteken zijn, voorbehalden nochtans hem syne actie ter plaetsen daer de sterf-guider gelegen zijn, na landtrecht, vnd sunst na aerdt vnd natuere derselver guider. Het erfhuisproces is een possessoir en summier proces en mag dus niet over het recht op de erfenis zelf hopen. 191. 18. Vnd alsoo het erffhuys-recht verstaen wordt summier vnd possessoir te wesen, sal diegenighe, die uyt kracht van testament, gift of dergelicken tytel sich tot des erffhuyses guideren berechtiget te wesen aenmaten wolde, 't selve met gheboerlick ordentlick landtrecht vnd niet met erffhuys-recht versuicken vnd uytvueren 1). x) Niet in alle landrechten wordt deze leer verkondigd dat het erfhuisproces (in- en uitleiding) possessoir is. Men mag aannemen dat het dit geworden is nadat de Romeinsch-rechtelijke begrippen omtrent splitsing tusschen eigendom en bezit gemeen goed waren geworden en annaal bezit niet meer gelijk stond met eigendom, maar een vorm van bezit was geworden. Doch in sommige stad- en landrechten is «de inleidingsprocedure als een betreffende den eigendom behandeld. veluwe en veluwezoom (1604). 253 In het sterfhuis zal het erfhuisproces gevoerd worden over alle goederen, van welken aard ook en waar zich ook bevindende, roerende en onroerende. 191. 21. Item des Saterdaechs nae den Sonnendach Reminiscere anno Domini 1469 waren hier tot Arnhem ter dachvaert beschreven, uyt vervolch der stadt Zutphen: ridder vnd knechten vnd kleyne steden 's landts van Veluwen, om saecken wille, den erffhuys aentreffende, daerop overmits ridder vnd knechten, vnd burgermeysteren, schepenen vnd raedt der stadt Arnhem, vnd raedts-vrunden der stadt Harderwijck, Elburch vnd Wageninghen, op der raedt-kamer tot Arnhem ter dachvaert vergadert, overgedraghen is, dat men alle verstorvene goedt, reede off onreede, ruirende off onruirende, soo waer dat gheleghen is, binnen off buyten steden, vnd tot wat recht de goederen staen, daerinne de luyden bestorven vnd als sy hadden opten dach als de luyden levendich off doodt waren, berichten sal int erffhuys, daer de neder-val gheschiet is. Wie eenig goed der erfenis als erfgenaam onder zich neemt, is aansprakelijk voor zijn deel in de schulden der nalatenschap, zelfs als deze niet toereikend is om ze er uit te voldoen. 192. 22. Vnd soo yemandt eenich goedt als erfghename van eenighe verstorvene persoone aenvinghe vnd desselven goedts derghestalt ghenoten hadde, die sal schuldich zijn die lasten, op den erffhuys staende, te betalen, immers tot syn aendeel, soo veer der erfgenamen meer weren, al waert schoon dat die herediteyt, off des erffhuyses goedt, tot betalungh der schulden niet vermogent en weer. Cap. XXXIV. Van erffuuttingh. De langstlevende der echtgenooten is van rechtswege erfuiter van de nalatenschap van de(n) eerstoverledene. 199. 1. Soo een ghehyhckt man storve, sal desselven huysvrouw de nagelatene guider uytten. Insgelijcken soo een gehylickte vrouw doodes verviele, sal de man erff-uytter wesen. De erfuiter mag zes weken in het sterfhuis blijven zitten op kosten der erfgenamen. 199. 3. Vnd de erff-uytter mach in den erffhuys blyven sitten ses weken vnd te goeder wyse van der erven kost teeren, sonder 254 VELUWE EN VELUWEZOOM (1637). bekroenen der erven, vnd daer t'eyndens niet langher, ten waer dat de erff-uyttersche haep vnd vermoeden had van bevrucht te zyn, off recht van tucht had, off anders. Groof Gelders Placaetboeck. II, p. 282. 1637, Nov. 6. Placcaat betreffende de eendenkooien op de Veluwe. Wy, Stadtholder ende Raden, in name van de Heeren Staten des vorstendoms Gelre ende graeffschaps Zutphen, allen dengenen, die desen voor-komen sal, saluyt! Doen te weten: Alsoo Godt de Heer de leege quartieren van de Veluwe, insonderheyt langhs en aen de zee aen-gelegen, allenghskens synen segen 137. verleent met de vlucht van de endt- ende andere vogels, uyt de zee ende van andere oorden derwaerts op-komende, als gheblyckt by de vogels-koyen, die van tyt tot tyt in ghetal toe-nemen, ende daeromme in alle manieren tegens het verstoren dienen gesoulageert, om d'ingesetenen, daervan professie doende, hare heringe ende voorts de lyfs-nootdruft allesins te beneficeren. Soo is't dat Wy tot bevorderinge van all hetselve gheinterdiciert ende verboden hebben, doende sulckx in krachte deses, allen ende eenen jederen, die dit aengaen mach, van voortaen hun met eenige roers te laten vinden op tweehondert roeden naby ofte omtrent eenige van de voorschreven vogelskoyen in den voorschreven quartiere van Veluwen, ende sulckx op die verbeurte van hunne roers en daer-en-boven van vier heeren-ponden, t' appliceren d'eene helft tot profyte van de heer ende d'ander helft voor dengeenigen, die de overtreders komt 't ontdecken ende aen te brengen, al waer 't schoon dat sulckx oock eerst aen den dagh quaeme jaer ende dagh nae de begangene transgressie. Ende ingevalle eenige heeren-wegen ofte gemeyne straten naerder als de voorschreven twee hondert 137. roeden by de vogels-koyen voornoemt quamen te lopen, sullen die passanten op sodaenige roytal buyten kennelycken noot tot verstoringh van 't voornoemde gevogelte geen roers mogen lossen, by pene als boven. Ende op dat niemant hiervan eenige ignorantie en hebbe voor te wenden, ordonnieren den Drossard van Veluwen, richter van .Arnhem, ende van Veluwen-Zoom, magistraten van de steden ende voorts allen anderen officieren, deese alomme te doen publicieren ende affixie te doen, mitsgaders tegens die contraventeurs te procedieren tot die voor VELUWE EN VELUWEZOOM (1703). 255 aengetogene pene. Dies t' oorkonde hebben Wy des forstendoms Gelre ende graefschaps Zutphen secreet segel hieronder op 't spatium doen drucken. Gegeven t' Arnhem den sesten November sestien hondert seven-en dertigh. III, p. 79. 1703, Aug. 8. Al degenen, die heerengoederen der Provincie, op de Veluwe gelegen, gebruiken zonder opnieuw oprukking gevraagd te hebben, ofschoon de jaren waarvoor hun oprukking was verleend reeds zijn verstreken, of die opgaand hout gehakt hebben zonder verlof, of erfgenamen van hoorigen, keurmedigen, bastaarden en vreemdelingen, die geen aangifte van het afsterven dezer erflaters deden, worden gewaarschuwd zich bij denk eurmeester van de Veluwe te melden en met hem in schikking te treden binnen 3 maanden na de publicatie van dit placcaat, op straffe van verval van hun recht. De scholten en onderscholten in Veluwe en Veluwzoom moeten den keurmeester opgave doen van de keurmedigen, in hun ressort vertoevende, en de kosters der kerken van de overleden vreemdelingen en bastaarden. Wy, Raden, in name van de Heeren Staten des furstendoms Gelre ende graefschaps Zutphen, doen te weten: Also wy in 't seecker beright syn ende by experientie hoe langer hoe meer bespeurt word, dat, niettegenstaende voorgaende ordonnantiën 16, 82. ende placaten, noch verscheidene personen, heeren-goederen1) hebbende, dieselve ten behoorlycken tyde, nae omganck van 7. haere geconsenteerde jaeren niet komen verheffen, noch die lasten, op die voorschreve heeren-goederen staende, vryen, of 16. nieuw consent van opruckinge, ofte om opgaende holt te mogen houwen, versoecken, maer dat sy ter contrariën die gemelte 92. heeren-goederen sonder qualificatie blyven besitten ende misbruicken, waerdoor gebeurt, dat sodaene heeren-goederen verdonckert ende verduistert worden. Dat oock veel horige, 16,19,179. servile, keurplichtige.bastarden ende uitheemsche personen in Veluwen ende Veluwen-zoom afstervende, haere erfgenamen nae doodtlycken afganck van sodane personen aen de keurmeester van Veluwen binnen behoorlycken tyt sich niet aen Blijkens archivalia in het archief der Geldersche Rekenkamer werden op de Veluwe onder heerengoederen verstaan de goederen, waarvan de Hertog hofheer was, in tegenstelling tot die, waarover hij 8, 22, 86. slechts de advocatie had: de vrouwengoederen (van de abdis te Elten) en de abtsgoederen (van den abt te Paderborn). In ruimeren zin zijn deze beide ook heerengoederen (cf. p. 251). Veluwen ende Veluwen-zoom afstervende, haere erfgenamen nae doodtlycken afganck van sodane personen aen de keurmeester van Veluwen binnen behoorlycken tyt sich niet aen x) Blijkens archivalia in het archief der Geldersche Rekenkamer werden op de Veluwe onder heerengoederen verstaan de goederen, waarvan de Hertoe hofheer was. in teeenstelline tot die. waarover hii 256 VELUWE EN VELUWEZOOM (1703). en geven, streckende al hetselve tot merkelycke praejuditie ende naedeel van de hoogh- ende gerechtigheid van gedaghte Heeren Staten deser landtschap. Soo is 't, dat wy in name als boven, inhererende die voornoemde ordonnantiën ende placaten, sonderlinge de laetsten van den 17. November 1676 en 5 December 1684 mitsgaders van den 17. December 1692 ende deselve by desen renoverende, alle sodane gebreeckige personen hiermede ernstelyck ordonneren ende belasten, dat sy haer vervallene heeren-goederen binnen den tyt van drie maenden nae die publicatie van desen aen de kamer van rekeninge meergedaghtes furstendoms ende graefschaps komen verheffen, ende nae verloop van haere geconsenteerde jaeren dieselve van beswaer vryen, ofte nieuw consent versoecken, doende van 't een ende ander misbruick afdraght nae behoren, op poene dat andersins nae omganck van den voorschreven termyn tot den toeslagh van deselve goederen sal worden geprocedeert nae behoren. Ordonnerende mede alle scholten ende onder-Scholten van Veluwen ende Veluwen-zoom den keurmeester op syn versoeck van alle uitheemsche ende keurmoetse personen, onder hunne respective scholt-ampten gehorende, kennisse te geven, ende hem in 't opteeckenen van deselve te assisteren, ende die behulpelycke hand te bieden, mitsgaders 53. alle kosters van de parochiën ende kerspelen, om goede annotitie te holden van de afgestorvene, ende die doodt-cedullen van 19, 179. alle uitheemsche ende bastarden, keurschuldigh synde, aen den voornoemden keurmeester tot desselfs gesinnen over te leveren, op poene van arbitrale correctie, soo sy scholten, onder-Scholten of kosteren des weigerig ofte gebreeckigh bevonden mochten worden. Ende opdat hiervan niemand ignorantie hebbe te praetenderen, sal desen in Veluwen ende Veluwen-zoom sampt in 't Olde- ende Nieuwebroeck, als oock die heerlyckheden Doreweert, Rosendael, Scherpenseel ende Hoevelaecken alomme ter gewoonlycker plaetsen worden gepubliceert en geaffigeert. Dies t' oirconde hebben Wy des furstendoms Gelre ende graefschaps Zutphen secreet zegul hieronder op 't spatium doen drucken. Gegeven te Arnhem den 8. Augusti 1703. Onder stont: Ter ordonnantie van deselve. Ende was nevens een opgedruckt zegul in roden wassche onderteeckent: J. van Eek. VELUWE EN VELUWEZOOM (1737). 257 III, p. 574. 1737, Oct. 4. Resolutie der Staten van Gelderland, waarbij aan een grondeigenaar verlof wordt gegeven een eendenkooi te houden. Veneris, den 4 Octobris. Verlesen de requeste van Paulus Wilbrenninck, daerby te kennen gevende hoe dat syn erf en goed Soppenhof, in Veluwen onder den ampte van Doornspyck gelegen, van oude tyden •37. af was voorsien geweest met een vogel- of ende-koy, sodanigh dat deselve noch onlangs was in wesen geweest, doch dat die koy sedert enige jaren herwaerts was vervallen en genoegsaem te niete geworden, versoeckende oversulcks, dat Haer Edele Mogende suppliant tot het hebben en houden van de voorsegde vogel- of ende-koy gelieven te verlenen derselver permissie en consent. Waerop gedelibereert synde, hebben Haer Edele Mogende aen suppliant gepermitteert en geaccordeert, om die versochte vogel- en ende-koy op desselfs goed Soppenhof te mogen hebben en houden. de blécoürt, Bewijsstukken Kort Begrip, II. 17 E KWARTIER VAN NIJMEGEN. KWARTIER VAN NIJMEGEN (9E EEUW). 261 Muller en Bouman, Oorkondenboek van het Sticht Utrecht. No. 67. 850, Aug. 12. Littera praestaria, opgemaakt op het landgoed Wadenoyen op last van den Bisschop van Utrecht en afgegeven aan Baldric, ingevolge diens ingediende littera precaria. Bij deze littera praestaria verklaart de Bisschop dat Baldric aan de Kerk van Utrecht schonk den hoofdhof (mansus dominicatus) van het landgoed Wadenoyen, de kerk en nevengebouwen aldaar, en nog 25 hoeven, die tot de volgende landgoederen behooren, n.1.: 1 in Erichem, 1 in Buurmalsen, 2 in Velghuis, 2 in Drumpt, 1 in Avezaat, 5 in Wadenoyen, benevens den reeds gemelden hoofdhof, 5 in Zennewijnen, 1 in Bommel, 1 in Hellouw, 3 in Herwijnen, 1 in Ter Eeten, 1 in Meeuwen, voorts slaven (hoorigen), 15 in getal, met hun vrouwen en (sommigen van) hun met name genoemde kinderen. Daartegenover gaf de Bisschop aan Baldric ,,in precariam" de landgoederen Heesel, Ophemert, Opijnen tegen een jaarlijkschen cijns; na Baldrics dood zullen deze goederen worden gehouden precario van den Bisschop door met name genoemde personen, die Baldric als pastoor van Wadenoyen zullen opvolgen; ook zullen de pastoors van Wadenoyen allerlei naturalia jaarlijks betalen aan den Bisschop en de precaristen zullen voor 't onderhoud zorgen van de kerk en van de geestelijken, aan die kerk verbonden. — Bedreigingsformüle. In nomine Domini Dei et Salvatoris nostri Jesu Christi. Liudgerus, divina favente gratia Traiectensis ecclesie (episcopus). Notum lieri cupio tam presentibus quam et futuris, qui suavi Christo jugo colla humilium summittent cordium, qualiter Baldricus res proprietatis sue ad ecclesiam, cui indignus presum episcopus, dare disposuit, quod et fecit, ea vero ratione, 103. ut nos aliquas ei res ejusdem ecclesie in precariam concederemus, quod ut fieret utile fore considerantes, cum consultu et consensu dari nobis commissi fideliumque laicorum libenti concessimus animo. Tradidit namque jamdictus Baldricus ad *) Het geldt hier niet een zoodanige precaria remuneratoria, dat al hetgeen de precarist bij zijn littera precaria opdroeg aan den Bisschop weer door dezen bij de littera praestaria werd gegeven precario nevens andere goederen aan den precarist. Het was hier een soort ruil: de precarist gaf goederen in vol eigendom aan den Bisschop en kreeg andere goederen precario terug tegen cijns. 262 KWARTIER VAN NIJMEGEN (9E EEUW). 16. memoratam ecclesiam in villa Vuada mansum dominicatum et ecclesiam dedicatam cum bis, que in ea sunt divino cultui abta, cum ceteris aedifïciis, ac mansos XXV, in his villis: inter Ermkina et Uberanmalsna mansos duos, in Uelgasse II, in Thrimnithi II, in Auansati I, in villa jamdicta id est Uuadahe mansos V, excepto manso dominicato, in Sinuinum V, in Bomala I, in Hellouua I, in Heriuuinna III, in Teratina et Medua II; et si forte in aliquo manso deficit, statim qui requirere desiderat in alio plenitudinem inveniet; insuper mancipia ipsis mansis coherentia, his nominibus vocitata: Geruuala et uxor ejus Vuelaea cum uno infante nomine Bernheri, Liudulf et uxor ejus Reginlind cum uno infante nomine Ricger, Vuigrada cum uno infante nomine Vulfbald, Helprad et uxor ejus Ricgard cum uno infante nomine Geruui, Landbrath et uxor ejus Uuana cum uno infante nomine Engilrad, Oduuala et uxor ejus Gelburg, Alfheri et uxor ejus Vuerinburg cum uno infante Letheri, Bola et uxor ejus Uuenda cum uno infante, Adaco et uxor ejus Odilrad cum uno infante nomine Folcheri, Benno et uxor ejus Betta cum uno infante nomine Richelm, Hundolf et uxor ejus Maga, Liofolf et uxor ejus Alfrad et filius suus Odolf, Liofans et uxor ejus Vuenda cum uno infante nomine Asuui, Richard et uxor ejus Meginsuind cum uno infante nomine Sigihard, Wlfrauan et uxor ejus Oduui cum uno infante nomine Helithans; traditumque in perpetuum esse vult, ut memorata ecclesia usum de fructuario perpetualiter augeatur. Ea vero ratione ut a me vel successoribus meis, rectoribus videlicet ecclesie Traiectensis, res, pertinentes ad supramemo103. ratam ecclesiam Traiectensem, illi in precariam concederentur, quod et fecimus: hoe est Hesola, Hamaritthi atque Uuia cum integritate et quicquid ad ea loca pertinere videtur, ut firmiter quamdiu vixerit et sine ulla mutabihtate permaneant, et ut ipse omni anno III Idus Novembris X solidos in precariam persol vat, postque ejus discessum supramemorate res in Hesola atque Hamaritthi et in Uuia ecclesie in Uuadahe subjecte sint, et ut propinqui ejus easdem res accipiant et regant, unus post unum, ego si ei superstes exstitero et post me Kraft, si tune temporis vixerit, post illum Immo, et post Immonem nepos ejus Baldric, si tonsuram clericatus et gradum accipere voluerit; et ut omni anno, quisquis nostrum tune rector jamdictarum ecclesiarum exstiterit, ad Traiectensem ecclesiam D modia ordei, fabe L, frisgingas XXV persolvat, et semel in anno KWARTIER VAN NIJMEGEN (9E EN 11* EEUW). 263 episcopum Traiectensem recipiat et caballum ei donet valentem XX solidos, scutum cum lancea valentes solidos V, si ostilitatis incursio hoe fieri non prohibuerti, et ut jamdicti propinqui ejus cum rebus prescriptis ecclesias ornent, aedificia restaurent et clericos in Uuadahe, qui canonicas horas ibi frequentent, pia solhcitudine procurent, ut sui suorumque parentum fratrum et sororum fusis ad Deum precibus memores existant. Si quis vero, quod futurum esse non credo, si ego ipse, quod absit, aut ullus de successoribus meis, qui contra hanc prestariam venire aut eam frangere voluerit, sciat se divina ultione feriendum, nisi se meliore sensu et sententia correxerit, et nee 56. sic quid est quod injuste repetit evindicare non valeat, sed presens prestaria ista firma et stabilis omni tempore permaneat, stipulatione subnixa. Acta est ac data haec prestaria publice in villa Uuadahe II Idus Augusti, anno incarnationis Domini nostri Jesu Christi DCCCL, indictione XIII, regni etiam domni Hlotharii imperatoris anno VIIII, coram testibus infra notatis. Signum Liudgeri episcopi, qui hanc prestariam scribere jussit. Signum Kraft. Signum Friderdagh. Signum Liudric. (Caeteris omissis.) I, no. 165. Tusschen de jaren 1012 en 1023. Aanteekening in het Cartularium van den Dom van Utrecht, vermeldende dat in dezen tijd zekere Immo aan den Domproost wegens verschuldigde boete overgaf twee hoeven in de villa (het landgoed) Wamel. De Domproost droeg door middel van zijn advocatus die hoeven terstond op aan de twee kapittelen van Utrecht, St. Salvator en St. Maarten (= Oud-Munster en Dom), te Driel in bijzijn van den Bisschop, van hertog Godfried, van markgraaf Gozelo en van vele edelen en vrijen uit den omtrek. Immo krijgt het recht deze hoeven voor zekere som te mogen lossen. Odo, prepositus, tempore Adelboldi, venerabilis episcopi, captus est ab Immone, pestilente et profano. Ob hoe idem Immo, ab episcopo sepe vocatus, eidem preposito pro satisfactione tradidit II mansos in villa Wamelo. Unde statim prepositus per manus 22. advocati sui Popponis eosdem mansos tradidit fratribus duarum congregationum in Traiecto, secundum condictum ejusdem Immonis, in Thrile coram presentia supradicti presulis atque ducis Godefridi ejusque fratris, scilicet marehionis Gozelonis, omniumque nobilium et ingenuorum in circuitu commanentium, ea conditione, ut, si idem Immo vel aliquis coheredum ejus 264 kwartier van nijmegen (1 1E eeuw). fratribus supradictis persolveret XX libras Thielenses, hoe sunt XL marce, et VII equos totidemque scuta et totidem 146. lanceas cum totidem tunicis, in ejus jus sepedictum predium redire posset. Sloet, Oorkondenboek van de graafschappen Gelre en Zutphen. No. 151. 1021, Nov. 14. Koning Conrod II doet ten behoeve van het klooster Laurisham afstand van alle recht van jurisdictie over de hoorigen, die ressorteeren onder den hof te Gent, zoodat geen graaf of ander ambtenaar, doch niemand anders dan de door den abt van het klooster aangestelden advocatus daar ambtsdaden kan verrichten. In nomine sanctae et individuae Trinitatis. Cunradus, divina favente elementia rex. Si iura, nobis regali potentia collata, ecclesiis Dei benivola devotione concedimus, nobis hoe maxime ad statum regni et ad remedium animae nostrae profuturum confidimus. Quapropter noverit omnium Christi nostrique fidelium, tam praesens aetas, quam et successura posteritas, quahter nos interventu ac petitione Giselae, coniugis nostrae dilectissimae videlicet reginae, nee non ob assiduum hdeleque servitium Reginbaldi, abbatis, omne ius, quod ad nostram 16. regalem respicit manum, in mancipiis ad curtem Gannita pertinentibus, Laurishammensi monasterio, in honore sancti Nazarii martyris constructo, eui idem venerabihs abbas praesidet, larga donatione concessimus; ea scilicet ratione, ut nullus comes, vicecomes, aut aha quaelibet iudieiaria persona in eisdem man- 22. cipiis aliquam deinceps habeat sui iuris exercendi potestatem, sive ad placitum suum constringendi, seu bannum persolvendi, nisi praedictus abbas suique successores, et quem ipsi advocatum elegerint. Et ut haec nostrae coneessionis auethoritas stabihs et inconvulsa omni permaneat aevo, hanc paginam inde conscriptam manu propria roborantes, sigilli nostri impressione iussimus insigniri. Udalricus, canceUarius, vice Aribonis, archicapellani, recognovi. Data xvin kalendas Decembris, anno Dominicae incarnationis mxxiiii, indictione vii, anno vero domini Cuonradi secundi regnantis primo. Actum Niuhsse. KWARTIER VAN NIJMEGEN (12E EN 13E EEUW). 265 No. 349. Anno 1178. Novaaltienden des Bisschops. De Bisschop van Utrecht verklaart, dat zekere tienden, o. a. in Driel, aan 't kapittel van St. Salvador (Oud-Munster) te Utrecht behooren, en dat hij ten onrechte ze voor novaaltienden had aangezien, doch er nu geen aanspraak meer op maakt. 125. In nomine sancte et individue Trinitatis. Ego Godefridus, Dei gratia Traiectensium episcopus, notum facio tam posteris quam presentibus, quod decimas in Thrile, in Giscen et in Woldrichem, ecclesie sancti Salvatoris attinentes, de quibus non iuste michi suggestum fuerat ipsas esse novas decimas, vel quaslibet alias decimas, que ad illam ecclesiam pertinent, ecclesie resignavi; preterea terram quandam iuxta Goldam eidem ecclesie attinentem, quam in usus meos aliquandiu attraxeram, ei liberam dimisi, et, in sancto die Pasche coram altari positus, ecclesie suam recognovi ac in eorundem bonorum possessione, ex auctoritate michi concessa, eam sub anathemate confirmavi. Acta sunt hec anno incarnacionis Christi millesimo centesimo septuagesimo octavo, indictione undecima, regnante imperatore Frederico, anno regni eius vicesimo sexto, imperii et episcopatus mei vicesimo tercio, presente clero et populo: prepositis: Symone maioris ecclesie, Boscelino sancti Salvatoris, Godefrido sancti Petri, Alberto sancti Iohannis; decanis: Theoderico maioris ecclesie, Rodolpho sancti Salvatoris, Hermanno sancti Petri, Gerardo sancti Iohannis. Testibus autem laycis: Wilhelmo de Scalcwyc, Helya sculteto, Ghiselberto de Amestelle, Henrico Flamigo, Theoderico de Iudefaes, Alberone Pavone, Wilhelmo de Thyverdic et quampluribus alüs. No. 1040. 1281, Dec. 13. Drie schepenen van Tiel oorkonden, dat te hunnen overstaan vijf andere schepenen van Tiel hebben verklaard, dat in 1280(79) de gebroeders Henricus en Godefridus van Ochten al hun te Yzendoorn gelegen goederen en de er bij hoorende rechten te hunnen overstaan hebben verkocht en met stoklegging overgedragen aan Rodolphus Koe. Verkoopers hadden wijders beloofd te zorgen dat Johannes Wolft en zijn vrouw ten overstaan van den richter van de Betuwe afstand zouden doen van al hun rechten op het geleverde en dat brieven zouden worden bezorgd, waarbij Arnold van Almelo en zijn vrouw den verkoop goedkeuren en dat hun zuster Jutte afstand zou doen van haar rechten en heffingen, op het geleverde drukkende. Voorts dat Berederuna de Yzendoornsche leenen aan Henricus van Ochten zou 266 KWARTIER VAN NIJMEGEN (13E EEUW). opdragen en daarna als leenvrouw ze. van Rodolphus Koe terug ontvangen. De verkoopers en nog eenige andere personen zouden gezamenderhand den kooper vrijwaren gedurende jaar en dag volgens gewoonterecht bij levering van onroerende zaken (ius hereditatis), onder verband van leisting in een herberg te Tiel, behoudens voorzoover betreft de verbintenis met betrekking tot Jutte. Universis, presentes visuris ac audituris, Petrus Kevel, Godefridus, filius Ghiselberti Marceman, et Conrardus, filius Gaverdi, scabini Tylenses, salutem et scire veritatem. Noveritis, quod, coram nobis constituti Godefridus de Wyer, Giselbertus Marceman, Henricus de Boningen, Rutgerus, filius Ide, et Alardus de Dromte anno Domini MCC octogesimo, quarta feria post Ramos Palmarum, tamquam scabini nobis protestabantur, quod coram eis viri nobiles Henricus de Ochten et Godefridus, eius frater, omnia eorum bona apud Ysender 122. iacentia ac alia ad eadem bona pertinencia, sive in decimis, terris, agris, cultis et incultis, domino Rodolpho, dicto Koe, 11, 56. niiliti,. et suis heredibus, iure hereditario in perpetuum pos75, 167. sidenda, vendiderunt, supportaverunt et effestucando suo iuri renunciarunt. Super qua venditione domina Iutta de Ochten, mater fratrum predictorum, nee non et Iutta, ipsius Henrici uxor, omni iuri, quod in ipsis bonis habent et habere potuerunt, nomine dicti R. renunciare tenebuntur. Ceterum Henricus et Godefridus, fratres predicti, dominum Iohannem dictum Wolft, militem, et Bertam, eius uxorem, tales habsbunt, quod ipsi 75. coram iudice per Batuam comparebunt et iuri suo, si quod in bonis predicti habuerint, secundum quod dicto R. stabile firmum fuerit et utile, renunciabunt. Preterea H. prenotatus 11. patentes üteras a domino Arnoldo de Almelo, milite, et Marina, uxore sua, procurabit, quibus literis dictam venditionem prenotato R. stabüient et ratificabunt. Insuper H. et G., fratres sepedicti, quidquid iuris aut emolumenti lutte, domicelle, eorum sorori, de dictis bonis venire poterit vel derivari, prefato R. et suis heredibus deponent et amovebunt. Item Berederuna, 104, 107. relicta Hermanni dicti de Weestrinnen, bona feodalia, a dictis bonis de Ysender movencia, predicto Henrico supportabit et ea, sicut ab ipso hec tenuit, de manu domini R. predicti recipiet et in feodum ad ipso tenebit. Partem eciam bonorum antedic160. torum, expositam speciahter et pro debitis obligatam, idem H. sine quohbet impedimento ipso R. delibsrabit exonerando. KWARTIER VAN NIJMEGEN (13E EEUW). 267 Super quibus convencionibus nos Henricus, Godefridus, fratres prescripti, Wilhelmus de Wier, Reynerus de Molendino, Conrardus, filius Thome de Zandewiec, et Andreas Rufus de 159. Wamel, tamquam principales, manibus coniunctis et indivisi, ipsi R. ab omnibus, iuri parere volentibus, sicut ius est 167, 62. hereditatis per annum et diem warandiam prestabimus et tutelam. Ego quoque Wilhelmus iunior de Pufelec dictas convenciones cum ipsis principalibus, absque securitate qualibet, tamquam bonus fideiussor, fideliter adimplere promitto. Dictus eciam H. de Ochten alios fideiussores ydoneos et bonos ipsi R. medio tempore instituere promisit de premissis, quibus institutis, principales conscripti a caucione prestita quiti remanebunt et absoluti. Nos vero principales sepedicti, si in aliquo premissorum, quod absit, defecerimus, extunc admonicionemipsius 159. R. vel sui nuncü intrabimus hospicium in Tüe, sicut moris est iacentium, abinde non recessuri, donec eidem R. de universis condicionibus et singulis satisfecerimus competenter. De promissione tarnen, quam H. et G. fratres antedicti lutte, sue sorori predicte, fecerunt, nos non intromittimus nee per presentes literas super eo nos obligamus. Nos vero Petrus Kevel, Godefridus, filius Giselberti Marceman, et Conradus, filius Gaverdi, scabini prescripti, di^te protestacioni in die beate Lucie virginis, anno Domini MCC octogesimo primo, sigilla nostra duximus apponenda. R. Scholten, Das Cisternienzerinnen-kloster Grafenthal. Urkunden. Schout en vier schepenen te Nijmegen oorkonden, dat Arnoldus Praet te hunnen overstaan heeft verklaard verkocht te hebben aan 't klooster Gravendaal een huis en erf te Nijmegen, aan de Groote straat gelegen, waarin een huurder woont. Voorts dat hij met eenige familieleden bij stoklegging er afstand van deed in handen van een hofmeier van het klooster, die het weer overdroeg aan den procurator van voormeld klooster q.q. — Vrijwaring. — Borgtocht. — Verzegeling. Nos, Symon de Onsburgh, judex, Henricus, filius Petri, Remboldus de Wede, Symon de Redinchaven et Adam de Woseke, scabini in Novimagio, notum facimus universis, presentia visuris, publice protestando, quod Arnoldus, dictus 268 KWARTIER VAN NIJMEGEN (13E EEUW). Praet, coram nobis tamquam in figura judicii constitutus, 167. profitebatur se vendidisse rationabüiter et juste domine abbatisse et conventui de Vallo comitis domum et aream sitam in maiori platea, quam Sybodo, filius domini Sydebonis, here79. ditaria pensione seu censu ab ipso Arnoldo habuit, quam 56. domum et aream Arnoldus predictus, mater sua, fratres et sorores 75. ipsius resignaverunt in manus magistri curie effestucando eidem aree et domui, prout jure fieri debuit, et scabini sententiebant in perpetuos domine abbatisse et predicti conventus de Valli comitis usufructus, adhibita debita sollempnitate et consueta. Magistra vero curie predictam domum et aream sibi tamquam domino curie modo predicto resignatam sollempniter contulit fratri Theoderico procuratori dicti conventus nomine 167. conventus supradicti. (Volgt belofte van vrijwaring „anno et amplius, ut juris est" en het stellen van borgen, die zich mede in deze acte als zoodanig verbinden en relaas van verzegeling). Actum et datum anno Domini MCCLXX octavo in die Epiphanie Domini. No. 72. 1296, Maart 29. De rechter tusschen Maas en Waal en de dagelijksche rechter te Leeuwen oorkonden, dat ten overstaan van hen en van gerichtsgenooten zijn verschenen Gerard Bochorst en zijn vrouw en meerderjarige kinderen, die erkenden te hebben verkocht aan het klooster Gravendaal al hun onroerende goederen in de parochie van de villa Leeuwen. Borgstelling en vrijwaring tegen uitwinning gedurende jaar en dag na deze levering, en tegen uitoefening van Beispruchsrecht van nog minderjarige kinderen des verkoopers. — Zegel van den rechter tusschen Maas en Waal en van verkoopers. Universis Christi fidelibus, presentes litteras inspecturis, Johannes, dictus de Dornic, judex inter Mosam et Walum, et Wolterus, judex cotidianus apud Lewen, salutem m perpetuum et eognoscere veritatem. Noverint presentes ac posteri, quod coram nobis et judicialibus subscriptis tamquam in figura judicü constituti Gerardus dictus de Bochorst et Nennekina, sua uxor legitima, cum suo tutore sive mundeburdo sententia23, 56. üter electo et sibi dato, cum quibusdam suis pueris et liberis, ad annos discretionis pervenientibus, ex proprio motu et libera 167. sua voluntate recognoverunt, se vendidisse rationabüiter et juste religiosis personis abbatisse et conventui sanctimonialium de Vaüe comitis Gelrensis et ipsis de pecunia plenarie KWARTIER VAN NIJMEGEN (13E EEUW), 269 fore satisfactum, omnia sua bona integraliter et indivise in agris, petiis terre arabilis, areis, domibus, pascuis, pratis, salicibus, communitatibus ac aHis suis juribus et pertinentiis quebuscumque, sita et sitis in parochia ville de Lewen predicte, que bona predicta cum sui integritate juribus et pertinentiis predictis Gerardus de Bochorst, Nennekina, sua uxor, cum suo mundiburdo et eorundem liberi memorati unanime consensu 75. simphciter et pure resignaverunt, renunciando eisdem in perpetuos ususfructus abbatisse et conventus monalium prefatarum, ita quod debita sententia currente existit judicatum et pronunciando diffinitum, ipsos nichil juris in dictis bonis retinere vel in posterum posse habere, sed dicta bona cum omni suo jure et pertinentiis hereditarie et in perpetuum ad dictas abbatissam et conventum pertinere. Preterea dicti Gerardus et Nennekina, conjuges, cum suis liberis predictis abbatisse 159. et conventui supradictis constituerunt fidejussores et quemlibet in solidum, videlicet Wilhelmum de Puflec, Eenekinum, filium Goswini de Molendino, Johannem, suum fratrem, Henricum, filiun Soffie, Wilhelmum de Sandewich, Alardum, dictum Bulge, et Wolterum, filium Belie, quod ipsis de dictis bonis 167, 62. per annum et diem prout juris fuerit, plenam prestabunt warandiam et quod pueri et liberi dictorum Gerardi et Nenne56, 24. kine, eius uxoris, adhuc minores annis, cum ad annos discretionis per venerint, dictis bonis in omni forma predicta renunciabunt. Et sciendum, quod hujusmodi particule terre, cum quibus dictus Gerardus concambium et permutationem fecit cum Wilhelmo de Puflec predicto ex dicta emptione sunt excluse et dicte moniales in huiusmodi peciis nichil juris habere dinoscuntur. 75. Acta sunt hec presentibus nostris judicialibus, videlicet Rutgero de Altforsche, Wilhelmo, dicto Fien, Jacobo, dicto Wilde, Gerardo de Elten, Henrico, fratre..... dicti Charebolt, liberto, Frederico dicto Stemphart, Symon, dicto de Molendino, et aliis quam pluribus probis et fide dignis. Et in premissorum testimonium ego, Johannes de Dornic, judex predictus, sigillum meum presentibus duxi apponendum, quo sigillo ego Wolterus, judex cotidianus apud Lewen predictus, carens proprio sigillo. premissa protestor esse vera. Et nos, Gerardus dictus deBochorst, et Nennekina, eius uxor, et sui liberi predicta omnia et singula premissa per presentia recognoscimus esse vera et, sigillo proprio carentes, in testimonium eorundem sigillum nobilis viri Wünelmi de Puphlec predicti presentibus impetravimus ap- 270 KWARTIER VAN NIJMEGEN (14E EEUW). poni. Datum et actum anno Domini MCC nonagesimo sexto, feria quinta proxima post festum Pasche. P. N. van Doorninck, Leenacten van Gelre, etc. p. 11. 1384, April 25. Willem van Gulik, hertog van Gelre, verklaart, dat voor hem en leenmannen verscheen Beatrix van der Dussen, vrouw van Ammerzoden, die met haar gekozen voogd hem opdroeg huis en heerlijkheid Ammerzoden ca. en er afstand van deed ten behoeve van Arnd van Koemen, aan wien de Hertog terstond het weer in onversterfelijk leen geeft ten Zutphenschen rechte, te verheergewaden met 1 pond. 107. Wy, Willem, etc., doin kont, etc, dat voir Ons comen is Beatrix van der Dussen, vrouwe van Amersoyen, die wilner wyf plach te wesen hern Arnds van Herlaer, her tot Amersoyen, den 23. Got genedig sy, mit Johan van Drile, hoern gekaern momber (post alia) end heeft ons upgedragen mit hoern vrihen moitwille dat huys end borch tot Amersoyei end heerlicheit tot 133, 134. Amersoyen, toe Wordragen end toe Welle, manne, dienstmanne, horige lude, alle renthen end alle erfnissen, thienden, thynsen end visscherien end mit alle hoern thobehoeren, in Bomelrewert end wair dat gelegen is, end nyet uitgescheiden, dat van ons te leene rurende is end vrouwe Beatrix vurschreven van ons ontfangen had te lene end te halden plach. End heeft dairup verthegen als recht is yn behuyf hern Arndts van Hoemen, ridders, end synre erven. Doe dit 107. geschiet was, doe beleenden Wy hern Arnd van Hoemen, ridder vurscreven, in orkonde derselver manne hirna bescreven, datselve huys end borgh tot Amersoyen, mitter heerhcheit van Amersoyen, van Wordragen end van Welle, mit mannen, mit 113. dienstmannen (post alia) tot eynem onversterfliken leene tot 107. Zutphenschem rechte, mit eynem ponde te verhergeweden. Hir hebben aver end an geweest: (Volgen de namen der leenmannen.) Anno 1384, die Marei, ewangeliste. Onuitgegeven oorspronkelijke oorkonde, aanwezig in het Pjjksarchiefdépöt te Arnhem (Diverse Charters, Aanwinsten, 1924). 1400, Maart 11. De tijnsheer van het tijnsgerecht in den hof te Angeren, in de Betuwe (behoorende aan den Dom te Utrecht) oorkondt onder zijn eigen zegel, dat voor hem en (vrije) tinsgenooten is verschenen Angneze Millinx, met haar zoon als haar KWARTIER VAN NIJMEGEN (15E EEUW). 271 gekoren voogd en dat zij heeft opgedragen aan Henric Rolofsoen het onroerend goed Grueninghen, gelegen in het kerspel Bemmel en daarvan op de gebruikelijke wijze afstand heeft gedaan. Voorts dat hij (tijnsheer) dit goed in tijns aan voornoemden Henric Rolofsoen heeft gegeven tegen den jaarlijkschen, in den hof te Angeren te betalen, tins. 11, 82. Ic, here Jan Momplier van Averhaghe, ridder, als een tynsheer van des Doompraes haefs wege van Utert, die gelegen is in 53. den kirspel van Angheren, doe kond ende kenlic allen luden, dat voir mi comen is ende voir tynsgenoten, die hierna hesere ven staen, Angneze Millinx mit Henric oren soen, Angnezen 23. voirs. verkaeren mombar, ende hebben opgedragen mit oren vrien wille Henric Rolofsoen enen camp ende erfnissen, die geheiten is Grueninghen, ende des sal wesen the goider maeten negen mergen, mit allen synen tobehoer (post alia:), gelegen in 75. den kirspel van Bonmei1), ende hebben voir opgedragen ende na vertegen op dit vurs. lant, also dat ordel ende vondenissen dir tynsgenoten wijsde voir recht, dat Angneze ende Henric oir soen, Angnezen verkaeren mombar voirs., van desen vurs. lant onterft soelen wesen ende dat si gheen recht noch toeseggen daer meer an behalden noch hebben, ende dat Henric Rolofsoen vurs. ende sijn erven an dit vurs. lant gheerft sijn. beheildelic die Doempraestiën van Utert ende heren Jan vurs. alle oirs rechte an dit vurs. lant. Doe dit geschiet was, doe 82. gaff ic Henric vurs. lant ende synen erven om tien Brabansch te tyns, jairlix dairuut te betalen op Sent Martiin in den wynter tot Angheren in dat hoffgoyt, als van aldes gewoenlic heet geweest. Hier hebben over ende an geweest als tynsgenoten: Dirc Mom ende Henric van As. In orkonde dir wairheit ende om der meerre vestenissen willen soe hebbe ic heren Jan vurs. als een tynssheer mynen segel an desen brieff gehanghen. Gegeven int jair ons Heren dusent vierhondert, op Sente Gregorius avont. Nijhoff, Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland. IV, no. 31. 1425. Jaarrente, gevestigd op een onroerend recht (een tol). Hertog Arnoud van Gelre erkent van de stad Nijmegen geleend te hebben 2000 schilden en jaarlijks, op Sint Maarten, aan de stad te moeten betalen 200 schilden. Voor de betaling van die J) = Bemmel. 272 KWARTIER VAN NIJMEGEN (15E EN 16E EEUW). rente verbindt hij de opbrengst uit den tol te Nijmegen. Deze rente uit den tol mag elk jaar op Sint Maarten gelost worden met 2000 schilden en is ook van zijde des keffers opzegbaar. Wy, Arnoldt, van der genaiden Goids hertoge van Gelre, etc, voir Ons, onse eruen ende nakomelingen, doen kont allen luden, etc, dat Wy van gerechter witlicher schoult 169. ende van gereden geleenden gelde, dat also voirt in onsen kenliken nutt ende oerber komen ende gekeert is, schuldich sijn onsen lieuen vrienden, den burgermeisteren, schepenen ende raiden onser stat van Nymegen, in behoiff derseluer onser stat, twee dusent gude alde Franckricsche schilde van munten des Keysers van Romen off des Koninks van Franckrijck, voir diewelke somme gelds Wy dieselue onse vriende in behoiff hoirre stat, als voirscr. is, gesat hebben ende setten mit desen brieue in tweehondert alden schilden des jairs, der munten voirscr., off in die weerde dairvoir an anderen guden gulden payment, alle wege in der tijt genge ende geue, op Sente Martijns dach in den wynter na datum diss brieffs neest komende yrstwerff aen te boeren, ende alsouoirt alle jair op denseluen Sente Martijns dach, off aUemaill bynnen vierthien dagen na den termijn voirscr. ombeuangen, van ende vyt onsen alingen 76. tolle ende tolgelde, Ons, bynnen der voirscr. onser stat tot 87, 148. Nijmegen, op onsen tolle aldair verschynende ende veruallende, thent ter tijt toe, ende also lange, Wy, onse eruen ende nakomelinge dieselue tweehondert alde schilde affgeloist solen 87*, 150*. hebben, dat Wy, off sy, allewege alst Ons off hoen gaedt ende euen koempt, doen moegen mit tween dusent alden schilden (caeteris omissis). Verslagen en Med. der Vereen. O. V. R. VII, p. 484 e. v. 1534, Nov. 4. Privilege, door Herman van Bronckhorst, heer van Batenburg, gegeven aan de heerlijkheid Batenburg. — Naastingsrecht (3) — Voortaan zal in Batenburg, behalve ten aanzien van leen, het naaste bloed het goed erven en niet meer het goed ,,terugsterven" (dus niet meer gaan van waar 't kwam) (4). — Verbod om zonder oorzaak en zonder consent van het gericht zijn ad- of descendenten te onterven (5). — Representatie (7). — Jaarding (8). 8, 133. 3. In den irsten soe willen wy, so wie, in unser herlicheit van nu vortan onder uns geseten off geèrft sünde, innich erff KWARTIER VAN NIJMEGEN (16E, 17E EEUW). 273 167. ind guet erflich verkoft, so sall dieghene, die dat gekauft hadde und den steden kauff an hem bleeft, sal sulchen kauff verwit58. tigen laten des Sonnendacbs dairnae in der kirchen, dair dat gut gelegen is, und wat es gegolden heft, bey ein peen van seess enckel golden schilde, anderhalven goltgulden. So sall dan die na ste bloitbewa(n)ter, tho weten die swertsyde even nae vor die spillsyde, binnen jair und seess wechen, naedat den wet gedain is, kommen moigen ind legen dat geit und halten den kauff an sich, off sall dat moegen ghonnen ind gheven eynen over, den hem belieft. 178. 4. Item auch willen wy, dat nu vortan ghein guet torugge sall sterven, dan alletzeit vortan an dat naeste bl(oi)t aff tzo beiden syden, als 't also veldt, utgescheiden leengueder, die 113. sullen gaen nae den leenrechten; ind die erfboirers sullen siin van vatter und moder. 189. 5. Item willen wy, dat men nu vortan gein rechte erven onterven sall dan bey kindtliche oirsaich ind die uns ind onsen gericht tkennen tgheven, off idt also behoirt innd ob wy dat consentieren willen. 174, 178. 7. Item auch willen wy, dat nu vortan die levendige handt mitter doder handt gelich boiren sullen1). 62, 75. 8. Item in unsen schependom van Battenburgh willen wy, dat des jairs sullen siin ind gehalten werden twe jairgedingh, dat ein jairgedingh des Manendags nae Derthiendach, dat anderen jairgedingh des Manendags nae S. Johansdag the midsommer, und als(dan) alle gebrechen des rechtz uth to dingen. VII, p. 452. 1621, Juli 1. Constitutum possessorium (schijnverkoop en schijnverhuur), ter ontduiking van het verbod van vermaking door den eenen echtgenoot aan den anderen1). Acte, d.d. 1621 Juli 1, geregistreerd in het loofsignaat van Deil, deel 1621/28, fol. 13 verso. Schepenen Pieck, Oever. *) Representatie in rechte neerdalende of ook in zijlijn? !) Het gebruik van dergelijke schijnbandeling was algemeen in Tieler- en Bommelerwaard, totdat het nieuwe Landrecht voor deze streken van 1721 werd ingevoerd, toen dit hulpmiddel overbodig werd. Zie: Martens van Sevenhoven, Venditio imaginaria te ZaltBommel en in Tieler- en Bommelerwaard (O. V. R., Versl. en Med., deel VII, p. 445 e. v.). de blécoürt, Bewijsstukken Kort Begrip, II. 18 274 KWARTIER VAN NIJMEGEN (17E, 18E EEUW). Gerit Janss. ende Claesken Rochusdr., echteluyden, illa 23. cum tutore electo, hebben vercocht ende opgedragen voor etc.: alle hare reede ende onreede goederen, geen van allen uytgesundert, die zy, echteluyden, nu hebben ofte naemaels vercrygen mogen, Jan Gerits, van Kerckwijck, met dijck ende tyns, met recht daertoe gehoirende, erffelick te besitten cum warandia et depositione plegii ulteriore. Daernae heeft Jan Gerits, van Kerckwijck voorn, weder den voorn, echteluyden de voors. reede ende onreede goederen uytgegeven 75. ter huere voor etc., beyde oir leven lanck, ende den langhstlevenden van hen beyden te hebben ende te gebruycken, om t'harén onderhoudt off betalinge der schulden deselve off eenige 147, 148. van dien te mogen vercopen, versetten ofte beswaren, sonder becroon off wederseggen van yemants, t'haren welige vallen, 185. oick daervan een eerlick legaet te maecken aen yemanden hem goetduncken sall, nae doode van den langhstlevende de resterende ende overgebleven goederen te erven ende versterven op oire echteluyden naeste lijffserven, dan in leven sijnde; by affsterven derselve sonder kindt off kinderen sullen de voors. goederen erven ende keeren ter zyde, die heergecomen, tot in den derden graedt toe. Den len Julii. Groot Gelders Placaetboeck* III, p. 488. 1731, Oct. 13. Resolutie der Staten van Gelderland, waarbij aan de stad Zalt-Bommel het recht wordt 'verleend, om jaarlijksch 3 beestenmarkten te houden in April. 17. Sabbathi, den 13 Octobris. Verlesen ene requeste van de magistraet der stadt Zalt-Bommel, daerby om redenen in den requeste geallegeert versoeckende, dat Haer Edele Mogende aen de stadt Zalt-Bommel geheven te verlenen het recht, om jaerlycks op drie distincte Dingsdagen ene magere beestemarckt te mogen houden, met dieselve vryheden en privilegiën, die binnen gemelte stadt op paerde-marckten worden genoten. Waerop gedelibereert synde, hebben Haer Edele Mogende goet gevonden aen de magistraet der stadt Zalt-Bommel te accorderen en te verlenen het recht om jaerlycks, op drie distincte Dingsdagen in de maend April, ene magere beeste-marckt binnen deselve stadt te mogen houden, met dieselve vryheden en privilegiën, die binnen de stadt Zalt-Bommel op paerdemarckten genoten worden. KWARTIER VAN NIJMEGEN (18E EEUW). 275 Onuitgegeven uittreksels uit de leenactenboeken van Gelre & Zutphen, aanwezig in het Rijksarchiefdépot te Arnhem. Deel V. V., jol. 31 vso. 1768, Mei 24. De plaatsvervangende stadhouder der leenen van Gelre en Zutphen verklaart dat voor hem en mannen van leen verschenen is de gemachtigde van A.F.W. Piek, heer van Soelen, die hem opdroeg twee leenen: l°het huis te Brakel, met omgeving, met vischrecht, windrecht met molendwang, dijkschouw van 't dorp Brakel, eenige uiterwaarden, 2° vischrecht in de rivier de Waal, met welke leenen de plaatsvervangende stadhouder onmiddellijk opnieuw beleende Wilhelmus Wilhelmins, die hulde deed. Ik, Arnoldus Goris, j. u. d., ordinaris raad in Gelderland, vertredende de plaatse van de Stadhouder der leenen des furstendoms Gelre en graafschaps Zutphen, doe cond, dat voor mij en mannen van leen, hiernae benoemt, erschenen is Gerard van E verdingen, hoogheimraad in den hogen dijkstoel, mitsgaders schout en secretaris te Deijl, in qualiteyt als volmr. van Anne Frans Willem Piek, heer van Soelen, colonel ten dienste deser landen, vermogens volmagt door deselve (caeteris omissis) en heeft q.q. in mijnen handen opgedragen en over- 107. gegeven twee leenen: 1°. dat huys te Brakel, met sijn voorgeborgten, als die gelegen sijn binnen den vorsten grave met heggen en boomgaarden, voorts die weerden, die met den oversten eyn de boven dat dorp en met den benedenste tegen het gemaal van Brakel gelegen sijn; voorts alle vis134, 135, seryen en wateren, soo breed en soo lang als deselve tegens 136. het voorn, dorp tussen de Vlouworp geheyten Boeningen aan het overste en den Vlouworp van Vuyren aan het benedenste eynde gelegen sijn; voorts dat gemaal van den dorpe van Brakel met den bedwang daartoe; voorts de schouwe van den geheelen dorpe van Brackel, strekkende met den oversten eynde aan dat gerigt van Zuylichem, en met den anderen aan dat Monnikenland; voorts een weerd met den oversten eynde strekkende aan het gerigt van Zuylekom en met den nederste tegen de Papentiende; voorts die weerd, die geheyten is Keddenweerd en Snasert, en den weerd tussen de Sluyse, strekkende ten Monnikenland toe, met sijn toebehoren; voorts alle tienden, die tot Brakel op den uyterdijk gelegen 276 KWARTIER VAN NIJMEGEN (18E EEUW). sijn; voorts allen aanworp en opkominge in den gerigte van Braekel in diepen en drogen, alles gelegen in Bommelerweerd; 134, 135, 2°. de geregtigheyd van de visseryen in de Waalstroom, be- 136. ginnende boven den Herwynschen gerigte af tot Floerkens heynen toe beneden, beyde aan den furstendom Gelre en graaf- 113. schap Zutphen ten Zutphensen regten, yder bysonder met een 107. pond goed gelds te verheergewaden, leenroerig. Ook daarop 75. met hand en mond vertegen, soodat de nabenoemde mannen van leen voor regt wijsden, dat compts. principaal en sijnen erven daarvan gantsch en al ontleent en onterft waren, en dat ik, als des stadhouders plaats vertredende, mijnen vrije wille daarmede doen mogte. Waarnae ik op des compts. vlijtig versoek de geseyde leenen weder opgedragen en overgegeven hebbe aan Wilhelmus Wühelmins, die, daar weder mede beleent 107. sijnde, daarvan huid bij handtastinge gedaan ende belooft heeft de Staeten des furstendoms Gelre en graafschaps Zutphen trouw, hold en gehoorsaam te sijn en alles te doen hetgeen een goed en getrouw leenman sijnen leenheer te doen schuldig is. Dergelijken Wilhelmus Wühelmins en sijnen erven, soo dikwüs de voorn, leenen erledigt worden en de nood sulks vereyschen sal, ook doen suüen. Beheltehjk in aüen meergem. furstendom en graafschap sampt eenen yder sijns goeden regten, 110. sonder arg of list. Hier sijn over en aan geweest als mannen van leen Wülem Jan Tuüeken, leengriffier in Gelderland, en mr. Rutger Tuüeken. Dies 't oirconde soo hebbe ik des furstendoms Gelre en graafschaps Zutphen zegel hieraan doen hangen. Geschied te Arnhem, den 24 May 1768. Deel Q.Q.Q., jol. 1 vso. 1794, Jan. 8. De plaatsvervangende stadhouder der leenen van Gelre en Zutphen verklaart, dat de ge machtigde van de St. Nicolai broederschap te Arnhem ten overstaan van hem en van zijn mannen van leen na het overlijden van den vorigen huider (sterfman), als nieuwe huider voor gemelde broederschap is beleend met eenige landerijen in de Overbetuwe en daarvan hulde heeft gedaan. Ik, Jan Gaijmans, j.u. d., eerste ordinaris raad in Gelder107. land, vertredende de plaatse van de Stadhouder der leenen des furstendoms Gelre en graafschaps Zutphen, doe cond dat voor mij en mannen van leen, hierna benoemd, erschenen is dor. Derk Gaijmans, rentmeester, als volmagtiger van St. KWARTIER VAN NIJMEGEN (18E EEUW). 277 Nicolai broederschap binnen Arnhem, luijd volmagt, door dezelve ondei deszelvs zegel en onderteekeninge van den huysmeester in der tijd, den 28 December 1793 gepasseerd, ende heeft, vermits het afsterven van dor. Otto Rudolph van 110. Hemessen, in leven huider en leendrager van twee leenen: 1°. een stuk in de Overmaat, geheyten die Pleunis, groot ongeveer vijftien morgen, zo bouw- als weijland, oostwaards schietende aan de Mooijweg, zuijdwaards met den bovensten eijnde aan Hendrik Wijnen, en met den benedenste eijnde aan Johan Hoedemakers erve, westwaards aan de Elderzege en noordwaards langs de Cruijs- off Rickerwoerdsche straat, met allen zijnen toegehoren en geregtigheden; 2°. zevende halve mergen lands, gelegen in den ampte van Over-Betuwe, in den kerspel van Elden, in de Nedermaat, oostwaards aan den Mooijweg, zuydwaards aan Cranenburgsch land, westwaards aan Elderzege, tegen Goossen van den Bergs land over, en noordwaards aan der pastorijenland van Elden, bijde aan den furstendom Gelre en graafschap Zutphen, ten Zut- 113. phensen regten, yder bijzonder met een pond goed gelds te 107. verheergewaden, leenroerig, wederom in die qualiteijt daervan den eed vernieuwd, in voegen de gezijde broederschap daarmede op den 4 Augustus 1761 laastelijk was beleend geworden; ook daarvan huid bij handtastinge gedaan ende belooft de 107. Staaten des furstendoms Gelre en graafschaps Zutphen trouw, hold en gehoorzaam te zijn en alles te doen hetgeen een goed en getrouw leenman zijnen leenheer te doen schuldig is. Dergelijken St. Nicolai broederschap nae het overlijden des hulders, zo dikwijls de voorn, leenen erledigd worden en de nood zulks vereijsschen zal, ook doen zullen. Beheltelijk in allen meergem. furstendom en graafschap sampt eenen ijder 110. zijns goeden regten, zonder arg off list. Hier zijn over en aan geweest als mannen van leen mr. Rutger Tulleken, leengriffier in Gelderland, en Christiaan Hendrik Coeleman. Dies t' oirconde zo hebbe ik des furstendoms Gelre en graafschaps Zutphen zegel hieraan doen hangen. Geschied tot Arnhem den 8 Janu arii 1794. Deel Q.Q.Q., jol. 40. 1795, Maart 26. De plaatsvervanger van den stadhouder der leenen van Gelre en Zutphen oorkondt, dat voor hem en mannen van leen de gemachtigde van mevrouw van Dam, geboren van Wageningen, inschrijving in het leenprotocol heeft 278 kwartier van nijmegen (18E eeuw en 1686). verzocht en verkregen van het in 1782 voor schepenen van Zuilichem opgemaakt besloten testament van haar en wijlen haar man Dirk Willem van Dam, heer van Brakel. Ik, Ludolf Diederik Wilhem Karei van Tengnagel, eerste ordinaris raad in Gelderland, vertredende de plaatse van de Stadhouder der leenen des furstendoms Gelre en graafschaps Zutphen, doe cond dat voor mij en mannen van leen, hierna benoemd, erschenen is Jan Hendrik Stoffenberg junior, in qualiteyt als gesubstitueerde door Martin Godfiied Hof f man van Hove, rentmeester van Brakel, volmagtiger van vrouwe Maria Aletta van Wageningen, weduwe Dirk Willem van Dam, vermogens volmagt door deselve (post alia:) den 12 Maart 1795 op denzelven verleend, mijdende (post alia:) ende heeft 113. verzogt registrature van zodane geopende testamentaire dispositie, als gemelte Dirk Willem van Dam, met de vrouwe constituante Maria Aletta van Wageningen den 2 Augustus 1782 voor schepenen van den edelen en hogen gerigte van Zuijlichem, en leenmannen besloten hadden gepasseerd. Waartoe genegen wesende, zo hebbe ik het voorsz. testament ten' leenprothocolle deses furstendoms en graafschaps verbo tenus doen insereeren en daarvan door den leengriffier de nodige aanteekeninge ten leenregistere laten maaken. Beheltelijk in allen meergem. furstendom en graavschap sampt eenen ijder zijns goeden regten, zonder arg of list. Hier zijn 110. over en aan geweest als mannen van leen mr. Rutger Tulleken, leengriffier in Gelderland, en Jan Voerman. Geschied tot Arnhem den 26 Maart 1795. (Volgt het testament.) Gereformeerde Landtrechten van de vier Bovenampten des Nymeeghschen Quartiers, 1686. Tit. XIV. Algeheele gemeenschap van goederen van 't oogenblik af dat man en vrouw na voorafgaande afkondigingen in het openbaar getrouwd zijn. 33, 34. I. Alle vrye ende allodiale goederen, rede ende onrede, schulden ende weder-schulden, niets uytgesondert, 't zy dat die aengebracht werden of aensterven of werden aengewonnen, of op wat wijse die by de echte luyden samentlijck of by een van beyde verkregen worden, zijn ende blijven gemeyn tusschen KWARTIER VAN NIJMEGEN (1686). 279 de echte-luyden van die tijdt af dat sy wettelijcken na de gewoonelijcke proclamatièn in 't openbaer getrouwt zijn. Buiten de gemeenschap blijven lijfstoebehooren en de geschenken, die de bruid en bruidegom elkaar ,,op trouw" gegeven hadden. 33, 34. II. Uytgenomen klederen, ringen, juweelen ende diergelijcke dingen, tot yders lijve gehoorende, ende 't gene bruydt ende bruydegom d'een d'ander uyt de handt op trouw gegeven hebben, welcke blijven aen diegene, daertoe die gehooren ende dewelcke die ontfangen heeft. Buiten de gemeenschap blijven de ten huwelijk aangebrachte of later aangeërfde onroerende goederen, gelegen in dat gedeelts van het kwartier, dat het Rijk van Nijmegen vormt (3).— Krachtens anderen titel verworven onroerende goederen vallen in de gemeenschap (4). — Grondrenten in 't Rijk van Nijmegen worden voor roerende zaken gerekend en vallen in de gemeenschap (4). 33, 34. III. Oock en worden onder dese generale gemeenschap niet begrepen de erven of landeryen, gelegen in den Rijcke van Nijmegen, dewelcke ten houweHjck aengebracht worden, of staende houwehjck aenversterven, maer die blijven buyten gemeenschap, aengaende den eygendom aen die, dewelcke die aengebracht of ge-erft heeft. 33, 34. IV. Zijnde alle andere goederen, dewelcke staende houwehjck werden aengekocht of anders verkregen, met een anderen titul als van versterf, oock in den Rijcke van Nijmegen gemeyn tusschen echteluyden ende bysonderlijck mede de renten, uyt erf-gronden verschreven, dewelcke tusschen echte-luyden in den Rijcke van Nijmegen voor gereet ende gemeen gehouden worden. Het huwelijk maakt den man mondig; de vrouw daarentegen, ook de mondige, komt door het huwelijk onder de voogdij van haar man. 32. V. Een man, die anders noch minderjarigh ende onmundigh is, wordt door het houwelijck mundigh; daerentegens een vrouwe, al schoon se anders mundigh was, komt door het houwehjck onder de vooghdye of momberschap van haren man. De man heeft beschikking over al het roerend goed (6); hij kan zonder medewerking der vrouw geen onroerend goed vervreemden of bezwaren (9). 32. VI. De man kan schulden maecken tot laste van de gemeenschap sonder de vrouwe, ende is meester van alle de gerede gemeyne goederen, schulden ende weder-schulden, sulcks dat 280 kwartier van nijmegen (1686). hy daermede ter goeder trouwe ende sonder bedrogh sijn goetduncken mach doen. 32. IX. De man kan geen erfgronden vervreemden of beswaren sonder de vrouwe, ende indien hij sulcks evenwel dede, soo is die vervreemdinge of beswaeringe van onweerde, selfs voor de helfte ende voor het gedeelte van de man. In het Rijk van Nijmegen heeft de langstlevende der echtelieden van rechtswege vruchtgebruik van de onroerende goederen van den of de eerst-overledene. 142. XVII. In den Rijcke van Nijmegen heeft de langhstlevende van de echteluyden de lijftochte aen de erven of landeryen van den eerst afstervende uyt kracht van 't landtrecht sonder maeckinge. Tit. XV. Het landrecht en het gemeene (costumiere) recht kunnen geheel of ten deele uitgesloten worden bij huwelijks-voorwaarden (1); deze moeten vóór het voltrekken van 't huwelijk worden gesloten en onderteekend door de a.s. echtgenooten en wederzijdsche bloedverwanten (2). -— Huwelijksvoorwaarden, aldus gesloten, hebben dezelfde kracht als schepen-acten (3). 38. I. 't Voorsz. landtrecht ende oock het gemeene recht konneD in 't geheel of ten deele ten aensien van de goederen uytgesloten worden by houwelijckse voorwaerden. II. Tot bestendigheyt van dewelcke wordt vereyscht, dat se worden gesloten, beschreven ende onderschreven voor 't voltrecken des houwelicks by de toekomende echteluyden ende ten minsten twee bloetsverwanten of andere vrienden mans- 24. persoonen, hebbende den ouderdom van twintigh jaren, aen yder zijde een. 38. III. De houwehjcksvoorwaerden hebben de kracht van gerichtelijcke overgifte, sulcks dat 't gene by houwelijckse voorwaerden over gerede ende ongerede goederen versproocken wordt, van soodanigen effect is alsof het voor schepenen verleden ende overgegeven-was. Als er bij huwelijksvoorwaarden retour bedongen is voor het geval de kinderen uit 't huwelijk kwamen te sterven, of als er is bedongen substitutie voor de te verwekken kinderen onder elkaar, benemen dergelijke bepalingen den kinderen geenszins het recht, om in anderen zin te beschikken over hetgeen op hen is vererfd van de ouders. 38, 184. XVII. Als by houwelijckse voorwaerden is bedongen retour kwartier van nijmegen (1686). 281 van goederen, als by exempel wanneer besproocken is, dat de goederen sullen wederkeren aen de zijde, daer die van daen gekomen zijn, in cas de kinderen of descendenten, uyt het houwehjck verweckt, t'eeniger tijdt quamen uyt te sterven, 183. daermede of met de substitutie, gedaen tot voordeel van de kinderen onder malkanderen, wordt deselve kinderen niet benomen den volkomen eygendom ende dispositie over de goederen, op haer vererft ende vervallen, maer soodanige bedingen hebben alleen kracht tegens de vader of moeder of derselver bloedtverwanten, daervan de goederen niet heen gekomen zijn, ende in den cas als over. deselve goederen niet anders 184. bestendelijck na landtrechten by soodanige kinderen of descendenten gedisponeert is. Nadat het huwelijk gesloten is, mogen de echtgenooten elkaar slechts vruchtgebruik vermaken. 38, 142. XIX. Als in 't generael bedongen is by houwelijcksche voorwaerden, dat de echteluyden malkanderen staende houwelijck meerder sullen mogen begiftigen, daerdoor hebben de echteluyden geen macht om malkanderen boven de giften, byhouwelijcks-voorwaerden gedaen, meer te geven of te maecken als de lijftocht. Tit. XX. Levering en bezwaring van onroerende zaken moet geschieden voor rechter (schout) en twee schepenen; in het Rijk van Nijmegen, in het ambt tusschen Maas en Waal en dat van Over- en Neer-Betuwe kan het ook voor twee erfpachters of twee getuigen uit het ambt (7). Nadere regeling nopens de kracht dezer acten (8). — Levering en bezwaring van onroerende zaken, in acten van huwelijks-voorwaarden èn boedelscheidingen gedaan, blijven van kracht (ofschoon ze niet op de voormelde wijze tot stand komen) (9). 75, 148. VII. De opdrachten, hypotheecken ende verbintenissen van ongerede goederen konnen bestendelijck gedaen worden voor den rechter ende twee schepenen of gerichtsluyden, ende daerenboven noch in 't Rijck van Nijmegen, in den ampte van tusschen Maes ende Wael, van Over- ende Neder-Betuwe voor twee erfpachteren of twee getuygen, geerft in den ampte daer de goederen gelegen zijn. 75, 148. VIII. Waeromtrent voortaen dit onderscheydt sal gehouden worden, dat de hypotheecken ende verbintenissen, gedaen voor 282 kwartier van nijmegen (1686). den richter ende twee schepenen of gerichtsluyden, ter executie sullen geleyt worden als sententiën, overgiften ende vrywillige condemnatiën, ende dat de hypotheecken ende verbintenissen, 82. gedaen voor erfpachteren, sullen blijven als van outs. 75, 148, IX. Oock werden bestendigh gehouden opdrachten, hypo38, 196. theecken ende verbintenissen, gedaen in huwelijcks-voorwaerden ende maegescheyden. Tit. XXII Een erflater mag zijn broeders en zusters onterven, doch deze mogen niet worden voorbijgegaan ten voordeele van een eerlooze. 189. XX. Broeders ende susters konnen werden onterft sonder oorsaeck, doch soo in haer plaetsé gesteldt was een eerloos mensch, of indien het goedt anders aen een eerloos mensch vermaeckt was, soo soude den voorby gegaene broeder of suster bevoeght zijn over sulcke dispositie als inofficieus te klaegen, ende te eyschen voor haer het geene aen soodanigh eerloos mensch vermaeckt is. Tit. XXIII. Zijn er geen descendenten, dan vererft het vermogen in de opgaande lijn (8). — Representatie strekt zich in de zijlijn niet verder uit dan ten bate van broers- en zusters-kinderen (14). 178. VIII. By gebreck van descendenten versterven des overledens goederen op sijn vader ende moeder, ende, soo geen van beyde in leven is, op desselfs grootvaders ende grootmoeders, ofte overgrootvaders of -moeders, ende soo voorts. 174, 178. XIV. Repraesentatie en heeft in de zijdtlinie niet verder plaets als tot susters en broeders kinderen, sulcks dat de kindts-kinderen van des overledens broeders of susters tot desselfs nalatenschap niet konnen komen neffens hare oomen, moeyen, outomen of outmoeyen. Voordeel (22—24). 177. XXII. De vader sal trecken de voordeelgoederen van sijn soon, ende de moeder de voordeelgoederen van haer dochter. 177. XXIII. Den outsten broeder de voordeelgoederen van sijnen overledenen broeder, ende generalick de outste collaterale mannelicke bloetverwant de voordeelgoederen van den overledenen man, soo hem van 's vaders zijde bestaen hebben. KWARTIER VAN NIJMEGEN (1686). 283 177. XXIV. Van gelijcken geniet de suster ofte outste nichte de voordeelgoederen van hare afgestorvene suster ofte nichte, soo haer van 's moeders zijde bestaen hebben. In het Rijk van Nijmegen gelden dezelfde regelen (35), maar hier wordt ten aanzien van erven toegepast de regel: paterna paternis, materna maternis. (Overigens met behoud van het aasdoms-erfrecht.) XXXV. Alle het geene voorsz. heeft oock plaets in den Rijcke van Nijmegen. 178. XXXVI. Uytgesondert, dat aldaer de erven ende landeryen altoos Wfcdervallen aen de zijde, of stamme daer die van daen gekomen zijn. 178. XXXVII. Soo dat de erffgoederen, gelegen in den Rijcke van Nijmegen, die op den overledenen vererft zijn van sijns vaders zijde, weder erven ende vervallen aen desselfs vaderlijcke bloedtverwanten ende die van de moeders zijde gekomen zijn, aen desselfs moederlijcke bloedtverwanten. i F ALLE LANDSTREKEN VAN DE TEGENWOORDIGE PROVINCIE GELDERLAND BETREFFENDE. GELDERLAND (8E EN 9E EEUW). 287 Sloet, Oorkondenboek van de graafschappen Gelre en Zutphen. No. 13. Anno 793 of 794. Mark in den zin van villa (landgoed). Aanteekening in het cartularium van de abdij Lauresham, vermeldende dat Walther en Richlint aan de abdij hebben gegeven, in de Betuwe-gouw: een hoeve met gebouw er op, in het landgoed Valburg, een hoeve met een gebouw er op in het landgoed Gent; in de gouw Duffel: een hoeve met gebouw er op in het landgoed Millingen; in de Veluwe: epn hoeve met gebouw er op in het landgoed Uddel en twee derde in een hoeve met het gebouw er op in het landgoed Apeldoorn en een derde in een hoeve met gebouw er op in het landgoed Zegolt-mark; in de Noordgouw: een derde deel van het landgoed Rotherimark. Voorts 59 slaven. Anno quoque XXV eiusdem Caroli regis, tempore autem Richbodonis abbatis, Waltheri et Richlint tradiderunt in pago Batawe, in villa Falburcmarca, hubam unam cum aedificio superposito, et in Gannitae marca hubam cum omni aedificio circumposito. Et in pago Dubla, in villa vel marca Millinga, hobam et aedificium suum. Et in Felaowa, in villa vel marca Uttiloch hubam cum aedificio, et in villa vel marca Apeldro duas partes de una huba cum aedificio, et in Zegoltmarca tertiam partem de una huba cum aedificio. Et in Nortgowe, in Rotherimarca, tertiam partem de ipsa villa vel marca. Et quic11. quid in iam dictis locis habuerunt, et mancipia LVIIII. No. 33. 838, Maart 28. Rotgarius geeft aan de kerk van St. Maarten te Utrecht, allerlei goederen, n.1. in de Lymersgouw, in het landgoed Duiven een kerk met hof en gronden en een boerderij met slaven er bij, en in het landgoed Elten een hoofdhof met toebehooren en in Westerheeze een boerderij met slaven. In de Yselgouw, in het landgoed Doetinchem een kerk met slaven en toebehooren. In de gouw Veluwe, in het landgoed Loenen, in het landgoed Silven, in het landgoed Wageningen en in het landgoed Werdupa al wat hij er bezat. In de gouw Hintingo, in 't landgoed Herodna een kerk en een hoofdhof met grond en toebehooren met de menschen er op en in Otterloo een boerderij met een man er op, en in Bracola en Thullere al wat hij er had, met de er op wonende menschen. Hij kreeg van St. Maarten in precarium terug de volgende goederen: in het landgoed Groessen een kerk en hoofdhof met grond en alles wat St. Maarten had te Fumarhara, en in 't landgoed Heoa een 288 GELDERLAND (9E EEUW). kerk en gronden daarbij en in ditzelfde landgoed 2 huisgezinnen en in het landgoed Zeist 6 huisgezinnen met hun land en gebouwen en in Leusden 1 familie met land en gebouwen en in Hees 1 huisgezin met zijn gebouwen en gronden en in Doorn een halve hoeve. Hij krijgt dit tegen een jaarlijkschen cijns voor zijn leven; na zijn dood zal het terugkeeren aan St.-Maarten met alle beterschap 1). In nomine sancte et individue Trinitatis. Albricus, divina favente gratia Traiectensis ecclesie episcopus, dilecto in Christo 8. Rodgario comiti. Dum et omnibus non habetur incognitum sed pluribus manifestum, qualiter tu, Rotgarius, res tuas proprias donasti ad ecclesiam sancti Martini, que est infra muros iam dicte civitatis constructa, hoe est in pago Leomeriche, in villa que 16. dicitur Thuvine, ecclesiam dedicatam cum curte, terra salaricia et mansum I cum mancipiis supermanentibus, et in aha villa Alatinge curtem dominicatam cum casa, vel quicquid ibidem visus fuisti habere, et in Westerhesi mansum I cum mancipiis; et in pago Islo, in villa Duetinghem ecclesiam dedicatam cum mancipiis, seu quicquid illic habuisti; et in pago Felua, in villa Lona, et in villa Sulvenda, et in villa Wagenwega, et in villa Werdupa quicquid in ülis locis habuisti; et in pago Hintingoe, in villa Herodna ecclesiam dedicatam et curtem dominicatam cum terra salaricia, vel quidquid ad ipsam curtem pertinet, cum hominibus desuper commanentibus, et in Uttarlo mansum I cum homine desuper commanente, et in Bracola et in Thullere quicquid ibidem visus eras habere cum hominibus commanentibus. Hec omnia tradidisti cum terris, edificiis, mancipiis, campis, silvis, pratis, pascuis, aquis aquarumve decursibus, totum et ad integrum, mobile et immobile, vel quicquid in supradictis habuisti, ad ecclesiam prefati confessoris, ita ut ibi proficiant in augmentum perpetualiter in Dei nomine possi dendum. Unde postea tua fuit petitio et nostra decrevit voluntas, ut aliquas res sancti Martini in his locis, hoe est in villa Gruosna, ecclesiam dedicatam et curtem dominicatam et terram salaciam, vel quicquid ad nostrum opus ibi habuimus, seu totum, quod habuimus in villa Fumarhara, et in villa Heoa ecclesiam dedicatam et terram ad ipsam ecclesiam pertinentem, et in ipsa villa homines II, Werinbaldum et Theodgarium cum familia eorum, et in villa Seist familias VI cum terris et edificiis earum, et in Lisidinon familiam I cum edificiis et terris ipsius, l) Hier geldt hetgeen opgemerkt is in noot op p. 261. GELDERLAND (9E EN 13E EEUW). 289 et in Hesi familiam I cum edificiis et terris ipsius, et in Theo103. thorne dimidium mansum, tibi ad beneficium prestare debuissemus, quod ita et fecimus, ea vero ratione, ut nullum preiudicium sine dirninucione aliqua exinde nobis ecclesieque nostre generare debeat, nisi tantum fructuario ordine tibi liceat excolere et censum persolvas singulis annis solidum I, X kalendas Aprilis, et quandoquidem Deus voluerit tuum de hac luce discessum, res suprascipta ad ecclesiam nostram cum omni emelioratu valeant reverti. Et ut hec prestaria omni tempore stabilis firmaque permaneat, stipulatione est adnixa. Acta est autem publice in villa Thuvina, sub die X kalendas Aprilis, anno XXV Lothowici gloriosissimi imperatoris, in Dei nomine feliciter. In Dei nomine ego Albricus episcopus firmavi. Sign. Frigdagi presbiteri. Sign. (post alia:) Ego in Dei nomine Hungarius presbiter hanc prestariam scripsi et subscripsi. No. 435. Tusschen de jaren 1213 en 1216. Otto, bisschop van Utrecht, draagt aan zijn broeder Gerard, graaf van Gelre, in leen op de novaaltienden in zijn grafelijk gebied, onder bepaling dat hij geen recht heeft op tienden, tot dusver aan anderen toekomende, en dat hij niet tiend mag heffen van perceelen, tusschen reeds bebouwde akkers in, of van reeds gecultiveerde gronden, die verlengd worden met pas ontgonnen stukken, maar slechts van de ontgonnen moeras- en boschgronden, die enkel met 's Graven toestemming kunnen ontgonnen worden. Dominus Otto, bone memorie electus Traiectensis, fratri 106, 125. suo domino Gerardo, comiti Gelrensi, contulit in feodo decimas de novalibus in comitatu ipsius et hanc conditionem interposuit, quod ipse comes manum mittere non deberet in decimas, ab 122, 123. ecclesiis vel aliis personis prius possessas; et sicubi terra aliqua semineretur inter duos agros, vel sicubi agros aliquos extendi contingeret in longum vel in latum, ibi ipse decimam accipere non deberet, sed tantum de illis novalibus accipere deberet decimas, que in locis palustribus vel silvosis excolerentur in 72. iurisdictione sua, que excoli non possint, nisi de licentia ipsius et consensu. Hanc conditionem ipse comes sponte acceptavit, et eam servaturum promisit, presentibus prelatis et ministerialibus ecclesie Traiectensis, quorum maxima multitudo affuit; ubi comes ipse decimas novalium in terra sue potestatis et sue iurisdictionis sub tali conditione recepit. Testibus his presentibus: Remboldo maiore decano Traiectense, Waltero de blécoürt, Bewijsstukken Kort Begrip, II. 19 290 GELDERLAND (!3E EN 14E EEUW). preposito sancti Salvatoris, Waltero scolastico sancti Martini, Iohanne sancti Petri, Theoderico sancti Iohannis canonicis, capellanis episcopi, Giselberto de Amestel, Arnoldo Luf, Alberto et Arnesto de Wulven, Everardo de Muntfort et fratre eius Luberto, Huberto de Everdinge, Rodolfo de Bosinkhem, Gerardo de Dolre, Theoderico de Bukhorst et Herimanno de Vorst aliisque quam pluribus. No. 675. 1247, Juli 5. Paus Innocentius IV deelt den Bisschop van Utrecht mee, dat de Graai van Gelre er gewetenswroeging over had, dat hij en zijn vader tiend hadden geheven in de diocees van den voornoemden Bisschop; de Paus keurt goed, dat de Graaf er mee doorgaat,, mits hij den Bisschop voor het van hem in leen kouden dier tienden een jaarlijksche pensio betale. Innocentius, episcopus, servus servorum Dei, venerabili fratri episcopo Traiectensi salutem et apostolicam benedictionem. Habens dilectus filius, nobilis vir comes Gelrie, devotus 123. noster, conscientiam remordentem super eo, quod tam pater 125. suus quam ipse no valium decimas terre sue tue dyocesis multo tempore tamquam proprium perceperunt et adhuc idem percipit, nobis hurnihter supplicavit, ut, super hoe ei salubriter providentes, quod illas de nostra permissione a te sub pensione annua retinere valeat, sibi concedere curaremus. Cupientes igitur, ob sincere devocionis favorem, quem ad nos et Romanam ecclesiam habere dinoscitur, prosequi gracia et favore, fraternitatem tuam rogamus et monemus attente, per apostohca 105*, 106. scripta mandantes, quatinus eidem in feudum sub certa pensione annua concedas decimas supra dictas. Datum Lugduni III non. Iulii, pontificatus nostri anno quirto. Nijhoff, Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland. II, no. 161. A°. 1368. Eduard, hertog van Gelre en graaf van Zutphen, verklaart dat hij met hertog Aelbrecht van Beieren is overeengekomen, dat hij zijn dochter Catharina tot vrouw zal nemen en dat hertog Aelbrecht haar ter bruidschat mee zal geven 60000 mottune, waarvoor zekerheid zal worden gesteld. De bruid zal vóór Nieuwjaar als echtgenoote worden aanvaard en daarna zal zij nog tot haar 12e jaar bij haar Moeder, de hertogin van Beieren blijven. Zij zal als douairie in vruchtgebruik krijgen de Veluwe, waarvan afzonderlijke verzegelde brief zal worden op- GELDERLAND (14E EEUW). 291 gemaakt. Sterft zij kinderloos vóór hertog Eduard, dan zal deze aan hertog Aelbrecht of diens erfgenamen teruggeven voormelde bruidschat. Sterft hertog Eduard echter 't eerst, dan zal zij haar douairie en haar bruidschat houden, onverschillig of er kinderen zijn of niet.. Wij, Edwart, bi der genaden Goits hertoge van Gelre ende greue van Zutphen, doen kont allen luden in desen brieue, dien sien of horen lesen, dat Wij mit vorwarden vergadert sijn mit enen hogen moghenden Prince, hertoge Aelbrect van Beyeren, palensgreue bi den Ryne, ruwaert van Hingauwe, van Hollant, van Zelant ende van Vryeslant, ende hebben Hem 29, 30. gelaeft ende gelauen, dat wy nemen zolen tot enen wettagen wiue: jonvrouwe Kathrinen, sine autste dochter, ende darmede sal Hy ons geuen in rechter medegauen tseistich dusent mottune, die elke wert sijn in Hollant ses ende twintich groete, oft ander peyment daervoer nae dier were, voer die welke Ons alsulke zekerheit gedaen heeft, mit gelaeften van borgen ende van brieuen, dat Ons dier genoecht. Vort hebben Wij gelaeft ende gelauen, dat Wy jonvrouwen Kathrinen vorser, onse trouwe geuen solen, ende ontfaen in onsen wettigen wiue, ende mit Hare vergaderen solen in wettigen gesamenden bedde tusschen dit ende Jaersdach naeste komende, ende daer en thenden solen Wy Sy laeten bliuen wanende mit hare Moeder, der hertoginnen van Beyeren, ter tijt toe, dat Sy geworden 31. is twelf jare aut. Ende alze Sy twelf jare aut geworden is, gelaue Wy Sy sonder vertrec by Ons te nemen ende thuys te halen ende Hare te doen alse den wetteüken huweliken toebehoirt. Vort hebben Wy gelaeft, dat Wy maken solen jonvrou Katnrine 142. voerscr. in rechter dowariën ende lijftocht alle die Veluwe, mit allen haren toebehoerten, sonder enich verminderen, wilker lijftocht Sy gebruicken sal in alsulker manieren alse die brieue begripen solen, die daerop gemact solen werden, ende Wy Hare daeraf zegelen solen ende doen zegelen. Vort sint vorwarden ende hebben gelaeft voer Ons ende onse nacomelinge, alse were dat zake dat vorser, jonvr. Kathrine afliuich worde, eer Wy, sonder wettige geboert te laeten nae Hare, so gelauen Wy hertogen Aelbrect vorser, vyt te reyken ende te betalen, of sinen erfnamen, so wat Wy ontfaen hadden van der mede- 29, 30. gauen voerscr., ende die brieue, die Wy daeraf hadden, oeuer te geuen binnen zulker termine ende in alsulker manieren, 292 GELDERLAND (14E EN 16E EEUW). alse onse brieue ende onser borgen begripen, die hertoge Aelbrect ende jonvrouwe Kathrine daeraf hebben. Were oec dat zake, dat Wy afliuich eer jonvr. Kathrine woerden, so sal Sy vytgaen moegen mit hare dowarie ende medegaue ende cleynode, sonder schout te gelden, weder Wy kind of kindere te gader hadden of eghene. Ende die medegaue solen onse erfnamen hare vytreycken in suiker manieren ende te zulke termine alse die brieue begripen, die Sy daeraf heeft van Ons ende onsen borgen. Vort hebben Wy gelaeft ende gelauen, dat Wy 184. die kyndere, die Wy gewinnen of krigen by jonvrouwe Kathrine voerscr., niet onteruen en solen van heerlicheide noch van erfnisse, die Wy nu hebben of hier namaelts krigen moegen, sy en solen rechte oer ende here bliuen nae Ons, nae den rechte van den lande, der heerlicheide ende erfnisse, die Wy nu hebben, in besitte af sijn; ende dartoe gelauen Wy mit guden trouwen, 11. so vele te doen ende dat te vestene mit ridderen, knapen ende steden, soe Wy beste moegen ende connen, so dat die kyndere beste bewaert moegen werden. Alle dese punten vorser, ende elc punt sonderlinge hebben Wy gelaeft ende gelauen wettelike ende wale te hauden, te volvoeren ende te voldoen, by Onser trouwen, eren ende zekerheit ende in rechten eydstat, ende 161. opter penen van hondert dusent mottune, vytgeset dat hertoge Aelbrect ende Wy bi onser beider wille ende gemene consent enich der punte vertrecken moegen, versnellen of verlengen mit onsen apene brieuen, bezegelt mit onser beider zegel. Ende om te mere zekerheide ende vestinge aller punten voerscr. so hebben Wy mit Ons gebeden, te gelauen ende doen lauen, onse getrouwe rade, riddere, knapen ende stede, alse heren Johanne van Moersse (caeteris omissis). Groot Gelders Placaetboeck. Appendix, p. 173. 1540. Privilege van Willem, hertog van Gelre, waarbij representatie in het erfrecht bij versterf in Gelre en de graafschap Zutphen wordt ingevoerd ten bate van kindskinderen en van broers- en zusterskinderen des erflaters. (Zie p. 251, noot 2.) Willem, hertoge van Gulich, Gelre, Cleve ende Bergh, grave tho der Marck, Zutphen en Ravensbergh, heer tot Ravensteyn &c. Wy doen kont, als Wy tot meermalen van onsen onderdanen onses furstendoms Gelre und graeffschaps Zutphen vlytelyck und onderdenelyck aengesocht ind gebeden syn worden, eyn GELDERLAND (16E EN 17E EEUW). 293 verklaronge in gedachten onsen furstendom ind graeffschap to publiceren ind wtgaen doen laeten, dat kynts kynderen, die enckelen genoemt worden, oick broeder off suster kynderen in 't versterff ind successie oerer alde vaeders en alde moeders, oick oirer vader ind moeder broeder ind suster in stat oere alderen met erven ind succederen sullen moegen, ind even sulcx in beyden feilen, hierbevorens durch Keyserl. Majesteyt, onsern allergnedichsten heeren, verklaert edicte, daerover wtgegaen, ind in den Roemschen Rijcke Duytscher Nation gepubliceert, oick 't selve in beschreven rechten reden ind bülickheyt gegrondet, hebben Wy demna sulcx gemelten onsen onderdaenen niet weten tho weygeren, sonderen geconsenteert, consenteren 174, 178. ind verkondigen allen ind yegelycken mits desen, dat die kynts kynderen, die enckelen genoempt werden, gedachtes onser furstendoms Gelre ind graeffschaps Zutphen, in dat versterff ind nagelaeten goederen oerer alde vaders ind alde moeders, desgelycken die broeders ind susters kynderen in dat versterff in nagelaeten goederen oerer vaders en moeders, broeders off susters, van nu voirtaen sullen ind mogen staen in stat oerer vaders end moeders, en mit oeren oemen ind moeyen ter gelycker deylinge gaen, gelyck als oer vader ind moeder, soe sy noch in leven weeren, gedaen solden hebben, allet nae vermoegen der publiceerten Keyserl. Majesteyts constitution. Ind bevelen hiermit allen ind yederen onsern richteren ind gerichten, dat sy sich henfort nae desen onsern edicte ind verkondighter Keyserl. Majesteyts constitution halden, daer na richten, erkennen ind oirdeelen, willen Wy ons tot u allen ind yegelycken insonderheyt versien. Oirkondt onsers hier opgedruckten secreet segels. Gegeven in onse stadt Nymegen, opten tienden dagh May Anno Domini vyftienhondert veertigh. II, p. 145. 1616, Mei 14. Advocatie (erfvoogdij) van den Landsheer over de immuniteitsgoederen van de geestelijke gestichten, overgegaan op de Staten van Gelderland. Verlof van de abdij Elten en van de Staten, om een goed dezer abdij, dat als hofhoorig werd gebruikt, voortaan als vrij tinsgoed te houden. Martis, den 14 May, a meridie. Op requeste van Henrick van Moers, besittende seker erf und goet in den ampte van der Nykerck, geheyten Kloetkens- 294 GELDERLAND (17E EEUW), 16. goet, sijnde hofhorigh der abdie van Elten. Soe wanneer die van de Rekeninge gebleken sal sijn dat suppliant aver die 82. redemptie van 't voorschreven goet in een vry thins-goet, mit der abdisse van Elten gehandelt sal hebben, wordt die voorschreven Camer geauthorisiert. om van ghelycken mit desen 22. suppliant, voer soe veel deser landtschap erf-vaeghdie aengaet, t' accordieren, und het gehandelde mit die voorschreven abdisse t'approbieren, soe nochtans dat die diensten und renten, soe op 't voorschreven goet solden mogen staen, daerop verblyven. III, p. 573. 1690, Febr. 14. De Staten van Gelderland bepalen dat men op straffe van nietigheid geen zaken in leen mag houden van particuliere leenheeren, die zelf niet leenman der Provincie zijn. Wy, Erff-stadthouder en Raden in name van de Heeren Staten furstendombs Gelre ende graefschaps Zutphen, doen te weten: Alsoo dagelijcks meer en meer bevonden wierde, dat aen particuliere by furstelijcke brieven en concessiën, daertoe niet geprivilegeert synde, oock selfs geen leen-hoff aen desen furstendomb en graefschap leenroerigh hebbende, ongerede goederen wierden getransporteert, en dieselve dan wederom te leen tiytgegeven, om door dit middel te erlangen de vrye faculteyt van over de goederen nae welgevallen te disponeren, en dat, 't selve streckende tot praejudicie van de landt-furstelycke leen-kamer, oock de goederen de jurisdictie van de landtfurstelycke hoogheyt en desselfs officieren ontrocken wordende, Haer Edele moogende by iterative resolutiën van den 29 Marty 1681 en 7 May 1689 verstaen haddert, dat geene goederen onder particuliere leen-heeren te leen soude gemaeckt worden, ten waere deselve van desen furstendomb en graefschap releveerden. Soo ist, dat Wy uyt kragt van de voorgeroerde resolutiën in naeme als boven allen en een yeder by desen wel willen waerschouwen, oock interdiceren van gene goederen onder particuliere leen-heeren te leen te maecken, ten waere 105. deselve van desen furstendomb ende graeffschap releveerden, by poene dat alle soodane leenmaeckingen, die aen sulcke particuliere en ongepreviligeerde geschiet sijn off in 't toekomende sullen geschieden, geen kracht sullen hebben ten respecte van haer dispositiën, met dien verstande noghtans dat so eenige dispositiën geschiet sijn off uytten hoofde van 196. dien over eenige goederen magescheyden of transactiën opge- GELDERLAND (17E, 18E EEUW). 295 richt off daerop sententiën in rem judicatam syn ergaen, sulcx voor 't gepasseerde in staet en weerde sal blyven, en dat die goederen by gevolgh sullen blyven van die natuer en onder die jurisdictie, waeronder deselve bevorens gehoort hebben. En op dat niemant eenige ignorantie hebbe te pretenderen, sal het noodigh wesen dat dese ter gewoontlijcker plaetsen werden afgekondight ende aengepleckt. Dies 't oirkonde hebben Wy het secreet segel van wei-gedachten furstendom ende graeffschap hieronder op 't spatium doen drucken. Gegeven t' Arnhem den 13 February sestien hondert en negentigh (caeteris omissis). III, p. 129. 1708, Oct. 23. Resolutie der Staten van Gelderland, krachtens welke gelast wordt een schikking te treffen met den magistraat der stad Doesburg omtrent het recht van de LandsOverheid op een aldaar in stads-eigendom gevonden schat. Martis den 23. Octobris. Op requeste van de magistraet der stadt Doesborgh, remonstrerende, hoe dat de Momber deser Provintie haer over een gevonden schat, in de grond van ene van haer stadts huisen, gehorende onder het kleine Convent 72, 135. aldaer, te Hove, quasi of dese schat aen de Domeinen was vervallen, geconvenieert hebbende, sy, nae gedane wettige defensie met vele fundamenten van rechten, het ongeluck hebben gehadt daerin te succumberen, versoeckende vervolgens, om de menigvuldige redenen, argumenten en motiven, ter requeste wijtlopig gededuceert, bysondeilyck mede dat de penningen van dien ad pios usus waren gëemployeert, dat Haer Edele Mogende ex plenifudine potestatis gelieven te verstaen, dat die tegens supplianten ergane sententie met den aenkleven van dien buiten effecte sal verblyven, immers ter tyt en wylen toe by Haer Edele Mogende super thesauro invento by Staetse resolutie nae desen anders sal wesen verstaen. Haer Edele Mogende, hierover rijpelyck gedelibereert hebbende, hebben goet-gevonden ende verstaen in hoe speciali casu by desen die van de rekening te authoriseren, om over den voornoemde gevonden schat met de magistraet der stadt Doesborgh gratieuselyck te handelen, en word het Hoff gelast te projecteren een reglement, waernae sich in 't toekomende in gelijck geval te reguleren, om by de naeste Landtschapsvergadering geapprobeert te worden. 296 GELDERLAND (18E EEUW). III, p. 516. Anno 1733, Oct. 20. Resolutie der Staten van Gelderland, dat geen geraas met schietgeweer of anderszins binnen een afstand van 200 roeden van eendenkooien mag worden gemaakt. Martis den 20. Octobris. Op requeste van Joachim Klaessen, Egbert Henricksen, Willem Hendricksen Koopman, en Hendrick Hermen Kloienberg Koikers, in Oosterwolde woonachtig, vertonende dat by 137. hare plaetsen lange jaeren vogelkoien syn geweest, waeraen vele dickwils uit moetwil grote schade toebrengen, onder voorgeven, alsof sy niet meer als tweehondert roeden met schietgeweer daervan daen souden behoeven te blyven, versoeckende derhalven dat hare koien volgens het exempel van enige naburige provintiën vermogens bygevoegde extracten uit het Codex Batavus van Van Zurck mitsgaeders statuten van Vrieslandt en het boeck der publicatien der stadt Kampen mede een recht mogen genieten, dat niemand hem sal mogen verstouten, om op een distantie van seshondert roeden met enig geweer te schieten, oock ander geraes te maeken, op sodane poene als by Haer Edele Mogenden goet-gevonden sal worden. Ende, daerop ingekomen de consideratiën van 't Hoff Provintiael, hebben Haer Edele Mogende goet-gevonden ende verstaen, dat conform 's Hoves advis de distantie, om van de vogelkoien te moeten blyven, gestelt sal sijn en blijven op tweehondert roeden, ten ware dat iemand recht mochte sustineren te hebben tot een meerder aental van roeden, die sich dan daerover aen op-gemelte Hoff sal mogen addresseren. III, p. 650, 1738, Oct. 17. Resolutie der Staten van Gelderland, waarbij wordt geregeld het recht op den schat. Wy, Stadtholder en Raden, in name van die Edele Mogende Heeren Staten des furstendoms Gelre en graefschaps Zutphen, doen te weten: Also tot noch toe geen reglement of ordre is beraemt geweest, om sich daernae bij 't vinden van een schat in dese provintie te kunnen reguleren. Soo is 't dat Wij uit kraght van deser landtschaps resolutie van den 6 October 1738 by desen bekent maeken, dat hoog-gemelte Heeren Staten hebben goet-gevonden daeromtrent voor 't toekomende te 72, 135. statueren: dat een derde gedeelte van een schat, in dese provintie gevonden, sal komen ten voordeele van den vinder, een derde GELDERLAND (18E EEUW). 297 gedeelte aen den eigenaer van 't landt of plaets, daer die sal worden gevonden, en 't overige een derde gedeelte aen den heer of fiscus van de plaetse, het recht van vondt hebbende. En op dat niemand hiervan enige onwetentheid moge hebben voor te wenden, ordonneren Wij hiermede alle amptluiden, drossaerden, richteren, magistraten van de steden, en een iegelyck, dit respectivelyck aengaende, 't tegenswoordige reglement al-omme ter plaetse men sulcks gewoon is, te doen afkondigen en affigeren. Dies t'oirconde hebben Wij des furstendoms Gelre en graefschaps Zutphen secreet zegul op 't spatium deses doen drucken en door den Griffier laten onderteeckenen. Gedaen in den Rade van Gelderlandt te Arnhem, den 17 October 1738. Onderstont: Ter ordonnantie van deselve: Was geteeckent, J. van Essen. G STAD EN PROVINCIE UTRECHT. PROVINCIE UTRECHT (8* EEUW). 301 Muller en Bouman, Oorkondenboek van het Sticht Utrecht. I, no. 40. Tusschen de jaren 751—754. Koning Pippijn bevestigt den Bisschop van Utrecht voor zijn kerk in de door de koningen Clotarius en Theodebert zoowel voor de tegenwoordige als voor de alsnog te verwerven goederen geschonken immuniteitsprivileges. Pippinus rex Francorum. Notum sit omnibus agentibus nostris, tam presentibus quam et futuris. (Post alia:) Igitur apostolicus vir et in Christo pater Bonifacius, Traiectensis episcopus, clementiae regni nostri suggessit, eo quod antecessores nostri vel parentes Clotharius quondam rex et Theodebertus quondam per eorum auctoritates, eorum manu superscriptas, de villis ecclesie sancti Martini, quod ad presens possidebat vel quod a Deo timentibus hominibus ibidem inantea 8. delegabant, integra inmunitati concessissent, ut nullus judex 173. publicus ad causas audiendum vel freda exigendum, nee mansiones aut paratas faciendum, nee fidejussores tollendum, nee homines ipsius ecclesie de qualibet causa distringendum, nee ulla redibitione requirendum ingredere non debeant. Unde et ipsa preceptione jamdicti principes seu et confirmatione illorum regum vel eorum manibus roboratas antedictus pontifex Boni56. facius nobis ostendit relegendas, et ipsum beneficium circa eandem aecclesiam sancti Martini, sicut a supradictis principibus fuit indultum, moderno tempore asserit esse conservatum, sed pro affirmantis studio petiit celsitudinem nostram, ut hoe denuo circa eandem supramemoratam ecclesiam sancti Martini nostra debuerit auctoritas generaliter confirmare. Cujus peticionem pro reverentia ipsius, ut mereamur ad mercedem sociare plenissimam, voluntati visi fuimus prestitisse vel in omnibus confirmare, cognoscite. Precipientes ergo jubemus, ut sicut constat ab antedictis principibus de villis prefate ecclesie domni Martini integra 8. inmunitate absque introitu judicum fuit concessum, ita et inantea auxiliante Domino inspecte priorum principum auctoritates omnimodis conserventur, et neque vos neque juniores successoresque vestri nee ullus quislibet de judiciaria potestate in villas antedicte ecclesie, quas moderno tempore ubicumque in regno nostro noscuntur vel inantea a Deo timentibus homini11. bus ibidem fuerint conlate aut conlature, tam de ingenüs quam 302 PROVINCIE UTRECHT (8E EEUW). de servientibus vel de qualibet natione hominum, in predictis ipsius aecclesie villis commanentibus, quod legitime ad ipsum episcopatum vel ad ipsam ecclesiam sancti Martini legitimo redibent mitio, nee ad causas audiendum nee fidejussores tollendum nee mansiones aut paratas faciendum nee homines ipsius ecclesie de qualibet causa distringendum nee ulla redibitione requirendum ibidem ingredere non presumatis; sed sicut 56. ipsa beneficia ab jamdictis principibus ad supranominatam ecclesiam fuit indultum et usque nunc conservatum, ita et deinceps conservetur. Quaüscumque superfluus hanc nostram auctoritatem generaliter confirmatam in Dei nomine perhennem muniat inconvulsam, et quicquid exinde fiscus noster poterat sperare, iUuminaribus aecclesie in perpetuum proficiat in augmentis. Et ut hec auctoritas tam presentibus quam et futuris ' temporibus Deo adjutore possit constare, subter eam manu propria decrevimus roborare. Signum gloriosi Pippini regis Francorum. Winiramnus jussus recognovi. /, no. 48. 777 Juni 8. Koning Karei (de Groote) schenkt aan de St. Maartenskerk in het Oude Trechi de villa Leusden en vier bosschen aan de Eem, en aan de kerk Upkirika boven Dorestad honderd roeden (pertica) grond om de kerk, het ripaticum op de Lek en een eiland tusschen Rijn en Lek. Carolus, gratia Dei rex Francorum et Longabardorum ac patricius Romanorum. (Post alia:) Igitur compertum sit omnium fidelium nostrorum magnitudini, qualiter donamus ad basilicam sancti Martini, que est constructa Traiecto Veteri subtus Dorestato, ubi venerabilis vir Albricus presbiter atque electus rector preesse videtur, hoe est villa nostra nuncupante Lisiduna in pago, qui vocatur Flethite super alveum Hemi, cum omni integritate vel adjacentiis seu appendiciis suis, id est tam terris, mansis, domibus, 16. aedificiis, mancipiis, silvis, campis, pratis, pascuis, aquis aquarumve decursibus, mobilibus et inmobüibus, omnia et ex om8. nibus, quantumcumque Vuiggerus comes ibidem per nostrum 56,102,103, beneficium tenuit; etiam et forestes illas, quarum vocabula 104, 72. sunt Hengistscoto, Fornhese, Mocoroht, Vuidoc, que sunt de ambas partes Hemi. Similiter donamus ad ecclesiam sancti Martini, que est super Dorestad constructa et appellatur Vpkirika, de omnique parte centum perticas de terra, ut omni tempore predicta basilica PROVINCIE UTRECHT (8E EN 9E EEUW). 303 135. spacium terre centum perticas habere debeat, et cum ripaticum illum super Lokkia, et insulam illam prope ipsam aecclesiam ad partem orientalem inter Hrenum et Lokkiam. 75. Hec vero omnia tradimus a die presente ad prefata sancta loca perpetualiter ad possidendum. Ideo hanc preceptionem auctoritatis nostre conscribere jussimus, ut ab hac die tam memoratus Albricus presbiter sive sui successores, qui fuerint rectores ejusdem sancti loei, predicta loca ad opus jamdicte ecclesie habeant, teneant, regant, gubernent atque disponant, et quicquid exinde ad profectum ipsius sancti loei facere elegerint, liberum perfruantur arbitrium. Et nullus quislibet de 8. judiciaria potestate aut qualibet persona predicto Albrico presbitero neque successoribus suis de jamdictis rebus inquietare aut contra rationis ordinem vel calumpniam generare quoque tempore non presumat, sed per nostrum largitatis preceptum predictas basilicas jure valeant obtinere firmissimum. Et ut hec auctoritas firmior habeatur vel diuturnis temporibus conservetur, manu propria subter eam decrevimus roborare vel de anulo nostro jussimus sigillare. Signum Karoli gloriosissimi regis. Data VI Idus Junii, anno VIIII ejusdem gloriosi regis. Actum Niumaga palacio publico in Dei nomine feliciter. I, no. 66. 845. Maart 21. Keizer Lotharius I bevestigt de immuniteitsprivileges, door zijn voorgangers aan den Bisschop van Utrecht voor de goederen dezer kerk geschonken. In nomine Domini nostri Jesu Christi aetemi. Hlotharius divina ordinante providentia imperator augustus. (Post alia:) [Novjerit interea industria seu utilitas omnium fidel[ium nostrorum, t]am presentium quam et futurorum, quia Hegiha[rdus, VJeteris Treiecti aecclesie vocatus episcopus, que est constructa in honore sancti Martini confessoris et aliorum sancto8. rum, obtulit obtutibus nostris auctoritatem immunitatis domni et genitoris nostri bone memoriae Hludowici piissimi augusti, in qua erat insertum, quod non solum idem dommis et genitor noster, verum etiam predecessores ejus, reges videlicet Francorum, eidem ecclesie, cui ipse Heginardus autore Deo preest, sub tuitione et defensione eorum cum omnibus sibi subjectis et rebus vel hominibus, ad se pertinentibus vel aspicientibus, consistere fecerant, et eorum immunitatum autoritatibus. actenus ab inquietudine judiciarie potestatis eadem munita atque defensa fuisset ecclesia; sed pro rei firmitate postulavit 304 PROVINCIE UTRECHT (9E EN 1 1E EEUW). nobis predictus vocatus episcopus, ut paternum seu predecessorum nostrorum regum morem sequentes^ hujusmodi nostrae immunitatis preceptum erga ipsam ecclesiam immunitatis atque tuitionis gratia, ob amorem Dei et reverentiam ipsius sancti loei, circa ipsam ecclesiam fieri censeremus. Cujus peticioni libenter adsensum prebuimus et hoe nostre auctoritatis preceptum fieri decrevimus, per quod decernimus atque jubemus, ut nullus judex publicus [neque quislibet ex] judiciaria potestate aut ullus ex fidelibus nostris in ecclesias aut loca vel agros seu reliquas possessiones, quas moderno tempore in quibuslibet pagis aut territoriis infra dicionem imperii nostri juste et rationabüiter memorata tenet vel possidet ecclesia, vel ea, que deinceps jure ipsius sancti loei voluerit divina pietas augeri, 173. ad causas audiendas aut freda exigenda aut mansiones vel paratas faciendas vel fidejussores toüendos aut homines ipsius 11. ecclesiae tam ingenuos quam et servos, super terram ipsius commanentes, injuste distringendos, neque ullas redibitiones aut inücitas occasiones requirendas, nostris et futuris temporibus ingredi audeat vel ea, que supra memorata sunt, penitus exigere presumat; sed liceat memorato presuli suisque successoribus, res predicte aecclesie cum omnibus sibi subjectis sub tuicionis at[que in]munitatis nostre defensione quieto ordine possidere et [nostro fideliter pjarere imperio, atque pro incolomitate nostra, conjugis ac prolis seu [etiam] ejus imperii, a Deo nobis conlati et clementissima miseratione per immensum conservandi, unacum clero et populo sibi subjecto Domini misericordiam exorare. Et quicquid de prefatis rebus ecclesie jus fisci exigere poterat, in integrum eidem concessimus ecclesiae, scilicet ut perpetuo tempore ad peragendum Dei servitium augmentum et supplementum fiat. (Post alia:) Data XII Kal. Aprilis, anno Christo propicio imperii domni Hlotharii pii imperatoris in Italia XXVI et in Francia VI. Actum Aquisgrani palatio regio in Dei nomine feliciter amen. I, no. 153. 1002, Sept. 3. Koning Hendrik II schenkt aan den Bisschop van Utrecht het recht, om in eigen gebied met uitsluiting van ieder ander overheidsgezag uit te oefenen. In nomine sancte et individue Trinitatis. Heinricus divina favente dementia rex. Noverit industria seu sagacitas omnium fidelium nostrorum, tam presentium quam et futurorum, quia Ansfridus venerabüis vir, Veteris Traiecti ecclesie episcopus, provincie utrecht (1002; 1245). 305 que est constructa in honore sancti Martini confessoris ceterorumque sanctorum, adiit celsitudinem nostram, deprecans ut concederemus predicte sancte Dei ecclesie ob amorem Dei et 16. sancti Martini, ut nullus servus aut liber prelibate ecclesie coram ullo preside aut judice nostro ad causas audiendas aut 173, 8, 22. freda exigenda coactus veniat, sed coram advocato ipsius ecclesie 16. finiantur; homines quoque, qui ceram ad predictam ecclesiam solvunt per annos singulos, et ingenuos, qui sub mundiburdo et tuitione ipsius ecclesie consistunt, tali lege fruantur, sicut Coloniensi ecclesie concessum est ceterisque in regno nostro constitutis. Insuper etiam predictus honorabilis episcopus Ansfridus deprecatus est nostram imperialem clementiam, ut res presbiterorum advenarum, quos Teutisca lingua overmerke nominamus, post obitum eorum nostre ditioni relicte supranominate ecclesie concederemus. Cuius petitioni per interventum dilecte conjugis nostre, videlicet regine Cunegunde, libenti animo aurem accommodare placuit; et idcirco hoe preceptum jam sepedicte ecclesie concedimus ob amorem Dei sanctique Martini, 8. et precipiendo jubemus, ut nullus judex publicus aut aliquis ex judiciaria potestate in suprascriptis rebus ecclesie Dei aut rectoribus eius aliquam calumpniam gerere presumat. (Post alia:) Data III Non. Septembris anno dominice incarnationis MII, indictione (I), anno vero domini Heinrici I. Actum Elisla. Uittreksel uit een onuitgegeven oorkonde, aanwezig in het Rijksarchief in de provincie Utrecht (Vermeulen, Inventaris, no. 133; Brom, Regest no. 1042). 1245 Nov. 30. De Bisschop van Utrecht oorkondt, dat te zijnen overstaan Diderik van Loenresloet, ridder, heeft hekend aan het vrouwenklooster in Oudewijk zekere som schuldig te zijn en daarvoor den tiend uit twee hoeven in Marserbroek in pand (antichresis) gegeven te hebben, hetgeen de Bisschop goedkeurt, omdat Diderik dezen tiend van den Bisschop in leen hield. ; Otto, Dei gratia Trajectensis episcopus, omnibus Christi fidelibus salutem in Domino sempiternam! Quum ex pontificalis preeminentia dignitatis debitores sumus (post alia:) .... Sciat ergo vestra universitas quod dilectus nobis ac fidelis Theodericus de Loenresloet, miles, in presentia constitutus Ipublice est confessus, se dilectis in Christo filiabus abbatisse et conventui monasterii sancti Stephani in Oudwica, nostre de blécourt, Bewijsstukken Kort Begrip, II. 20 306 provincie utrecht (1245; 1250). dyocesis, in 25 talentas deriariorum Trajeetensiuni teneri, 122, 126. adiciens se eisdem pro pecunia memorata decimas duorum mansorum in Marserbrüke (postalia:) tali conditione assignasse, ut dicti monasterii abbatissa et conventus predeterminatorum duorum mansorum decimas tam diu libere ac quiete 147. possideant et percipiant, donec ipsis a prefato Theoderico milite vel eius heredibus legitimis pecunia pretaxata plene fuerit persoluta, omnibus medio tempore percipiendis in sortem 106, 107, minime computandis. Et quia dictus miles dictas decimas a 115. nobis in feodo tenebat, nobis humiliter supplicavit ut nostrum sue actioni adhibentes consensum, predictis abbatisse et conventui decimas easdem sub forma prenotata conferre dignaremur. Nos itaque, eius precibus inclinati, decimas prenominatorum mansorum sepedictis abbatisse et conventui contulimus (post alia:) ... In cuius facti testimonium supradictas abbatissam et conventum presentibus literis, nostro prelatorum 11, 14. nostrorum ac ipsius militis sigillis roboratis, duximus munier das. Actum et datum Traiecti anno Domini millesimo ducentesimo quadragesimo quinto, in die sancti Andree apostoli, pontificatus nostri anno primo. Sloet, Oorkondenboek der graafschappen Gelre en Zutphen. No. 723, 1250, Sept. 14. Arnold van Schaelcwijc deelt den Graaf van Gelre mee, dat overeenkomstig belofte hij aan Goiswyn van Rochem, ten behoeve van den Graaf heeft opgedragen den eigendom van zijn kasteel in Schalkwijk met het er voor liggend land, tezamen 8 morgen, en dat hij dit heeft gedaan met in achtneming van de plaatselijke gewoonte x). Inclito viro et dilecto domino suo Ottoni, comiti Gelrie, Ar[noldus] miles de Schaelcwijc, fidelis suus et cum debita* fidelitate se totum et sua ad obsequium. Nobilitatem vestram scire desidero, quod, sicut promiseram, dedi domino Goiswino militi de Rochem, ad opus vestrum in iudicio coram incolis l) Het opschrift bij Sloet zou den indruk kunnen wekken alsof het hier afgedrukt stuk was de acte van de gerechtelijke levering zelf. Deze acte zelf is — voor zoover mij bekend — niet meer aanwezig. Het hier afgedrukt stuk is niet anders dan een brief, houdende mededeeling dat de gerechtelijke levering heeft plaats gehad en dat daarvan dus ook een gezegelde acte is opgemaakt. PROVINCIE UTRECHT (1250; 1259). 307 75. terre, sicut moris est, proprietatem castri mei in Scalcwijc, cum area préiacente, que simul continet octo iugera, que vulgariter morgen dicuntur, et hoe firmavi et complevi secundum morem et consuetudinem terre, quod protestor presencium testimonio literarum. Actum die Exaltationis sancte Crusis, anno Domini MCCL. De Geer tot Oudegein, Archieven der ridderlijke Duitsche orde, baleie van Utrecht, I, no. 233. I, no. 233. 1259, Juli 21. Diderik van der Weyden, ridder, draagt aan het Duitsche huis te Utrecht in eigendom over 12 morgen lands, onder Heicop gelegen, en leent daarvoor 20 pond van het Duitsche huis (fiducia), doch het Duitsche huis geeft hem dit land onmiddellijk in pacht terug tegen een jaarlijksche op Sint Petri te betalen pachtsom van 2 pond; al het onderhoud van en alle lasten, drukkende op 't land, blijven voor rekening van Diderik; wordt de pacht niet tijdig betaald, dan neemt het Duitsche huis het land terug en is Diderik zijn lossingsrecht kwijt. (Practisch is er dus geld tegen 10°/0 rente geleend met hypothecair verband en met toevoeging van een lex commissaria, als thans in art. 1223, le lid, Burg. Wetb. verboden). 11. Ego, Theodericus de Pascua, miles, omnibus presentia visuris notum esse cupio, quod commendatori et fratribus 27. domus Theutonicorum sancte Marie Traiectensis duodecim iugera, michi attinentia, iacentia jn Heyenkóp, inter terram dominorum sancte Marie, ex una parte, et Thome, filij dicti Knifh, ex altera, ac proprietatem eorumdem in elemosinam contuli pro allodio viginti librarum Traiectensium legalium 75, 56. denariorum, jta quod ego vel heredes mei dicta 12 jugeraredimere poterimus infra octavam beati Petri ad cathedra pro dictis 20 libr. Trai. Que 12 jugera prelibata ipsi commendator 79, 89. et fratres michi et heredibus meis pro annua pensione restituentes, de quibus duas libras Traiectensium legalium denariorum in die iam dicti festi beati Petri ego vel heredes mei cumintegritate persolvemus, tali conditione, ut quicquid in aggeribus, 95, 96. in oblage, vel in alijs faciendis seu procurandis dictis bonis accresserit, propriis expensis procurare obligantes. Est etiam 94. hoe adjectum quod, si ego vel heredes mei dictam videlicet 2 librarum pensionem in dicto festo beati Petri non persolveremus, prelibata 12 iugera libere et sine contradictione mea 308 PROVINCIE UTRECHT (1259; 1262). vel heredum meorum ad ipsos commendatorem et fratres libere revertentur et nos ab omni conditione, quam habebamus in 146. ipsis, cademus, ita quod extunc ipsa 12 iugera redimere non valebimus et ipsi commendator et fratres a census solutione nobis debiti erunt penitus absoluti, qui nobis de dictis bonis solvi tenebatur. Et ut hec rata permaneant et inconvulsa, presentem litteram Gyselberti de Goye, Hernesti de Wlvin 11. Gyselberti de Sulen et Gerardi de Overvegh, dominorum, mili14. turn, sigülorum munimine sepedictis commendatori et fratribus contuli roboratam. Datum anno Dominj M0CC°L° nono, in vigilia beate Marie Magdalene. I. no. 239. 1262, Jan. 9. De Bisschop van Utrecht oorkondt, dat te zijnen overstaan Ludolf van Over de Vecht, ridder, zijn vrouw en hun zoon tienden, grof en smal, in Werkhoven, die Ludolf en die zijn vrouw in leen hielden van den Bisschop, in pand (antichresis) hebben gegeven aan het Duitsche Huis te Utrecht, waarvoor zij 50 pond hebben geleend van het Duitsche Huis. Afstand wordt gedaan van elk beroep op woeker. Henricus, Dei gratia Traiectensis episcopus, universis presentem litteram inspecturis salutem in Domino sempiternam. -j^u Presenti scripto recognoscimus et protestamur. quod Ludolfus li. de Ultra Vechj miles, Mabilia, uxor ejus, et Hermannus, filius eorumdem comparuerunt personahter coram nobis et fructus 122, 126. decimarum, tam maiorum quam minutarum, sitarum in parrochia de Wercunde, ultra Novum Aggerem, in occidentali parte 106, 107. aqueductus, quam dicta Mabilia in feudum tenet a nobis, et t^V* pretereafdecimam sive fructus decimarum sitarum inter domum ipsius Ludolfi de Ultra Vech et terram abbatisse et conventus monasterij sanctimonialium in Aldwica, tam maiorem quam minorem, que protenditur a flumine Vech usque ad terram Veni, quam idem Ludolfus in feudum tenet a nobis et ab ecclesia Traiectensi, mutua voluntate et expresso assensu, viris religiosis commendatori et fratribus domus Theutonice Traiectensis, nostro etiam consensu adhibito, pro 50 libris Trajectensium denariorum legalium numerate pecunie concorditerfobligarunt.^^CV ea videlicet conditione interposita quod, quandocumque dicti Ludolfus aut uxor sua aut quisquam heredum aut successorum suorum legitimorum 50 libras Trajectensium denariorum legalium restituerint commendatorj et fratribus supradictis in parata 147. pecunia, extunc dicte decime seu fructus earumdem ad ipsos PROVINCIE UTRECHT (1262; 1297). 309 libere et sine contradictione aliqua devolventur, nee ante solutionem dicte totalis summe, videlicet 50 librarum exhibendarum et persolvendarum semper in festo cathedre beati Petri, dictos commendatorem et fratres idem Ludolfus, Mabilia, uxor sua, aut quisquam successorum suorum super dictis decimis seu earum fructibus poterunt molestare. Renuntiaverunt 169. etiam omni actioni usurarie aut cuicumque alij, que possent eis forsan competere contra ipsos commendatorem et fratres contra obligationem et conditiones prescriptas. Acta sunt hec presentibus (post alia:) . . . Datum et actum Traiecti, anno Dominice incarnationis millesimo ducentesimo sexagesimo secundo, feria secunda post diem Epiphanie Dominj. Onuitgegeven oorkonde, aanwezig in het Rijksarchief in de provincie Utrecht (Archieven van kleine kapittelen en kloosters, no. 530, cartularium van het convent Oostbroek, fol 134 vso; Brom, Regest no. 2759). 1297, Juni 21. Deelpacht en tiend van eigen land. Het vrouwenklooster van Oostbroek oorkondt dat het van de abdij Oostbroek in pacht heeft gekregen het buurland, gelegen in het gerecht van dit klooster, van welk land 2/3 zal worden gebruikt als bouwland en 1/a als weiland. Er zal als pacht worden betaald de derde garf en voorts zal aan den verpachter ook de tiend worden betaald van dit (bouw)land. Als er van 't bouwland ongebruikt blijft liggen, zal de pacht bedragen 12 penningen, pandbare schuld, op verlies van de pacht in geval van pandweering. De pachter betaalt 2/3 der lasten, die op 't land drukken. In Godes naemen amen. Ic, pryorinne ende meyne convent van Vrouwencloester, doen cont ende te wetene, dat wy ontfaen hebben van gheesteliken luden, dien abt ende den prior ende den meynen convent van Ostbruke ene halve huve lants 8, 133. ende terdendeel van eenre hueve, die gheleghen is in den richte des abts ende des cloisters van Oostbruck ende is gheheten Burlant, met sulke vorwaerde, dat wy alle iaer den richte twedeel sullen sayen ende terdedeel weyden ende daer eine wech toe te hebbene, die rechtlick si. Ende rechtlic daer of a-^ ^ 126. sullen wy hem gheven elckx iaer den tyende ende die derde ^ 120. garve vrilike sonder alderhande arricheit. Voirt soe is ghe- normert, dat wy dat voirgheseyde lant sullen verwaren dien -o^jjc 95.* twedeel van dien dike ende van anderen onghelde, dat daer Zr..-