BROCHURES N«. g171 HET ROMEINSCHE MUNTWEZEN NA TRASIMENE. II. 197—173 v. Chr. DOOR H. J. SCHARP. AMSTERDAM JOHANNES MÜLLER 1924. HET ROMEINSCHE MUNTWEZEN NA TRASIMENE. II. 197—173 v. Chr. DOOR H. J. SCHARP. AMSTERDAM JOHANNES MÜLLER 1924. Overgedrukt uit het Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 1924. Het Romeinsche Muntwezen na Trasimene. II. 197—173 vóór Chr. In de nominalen van het zilver en brons te Rome komt geen verandering behalve dat de dupondius niet meer wordt aangemunt. In het keerzijdetype van den denarius komt voor het eerst een wijziging: Luna neemt occasioneel de plaats in van de Dioskuren. Muntmeesterssymbolen worden zeldzaam; hun namen in den vorm van monogrammen of initialen komen meer voor. Na 197 geen uitgiften meer van locale munthuizen, wel van locale muntmeesters. In zilver blijven gedurende dit tijdvak geslagen de denarius1) en de Victoriatus2). In brons de unciale as3) met zijn onderdeden tot en met de uncia. De Victoriatus is zeer zeldzaam en wordt alleen aangetroffen bij de oudste uitgiften 4). De uncia komt weinig voor; misschien verdween dit muntje wel omdat het zoo bijzonder klein was. Zelfs in het groote Britsche kabinet komt geen enkel exemplaar voor. In het theoretisch gewicht kwam geene verandering, hoewel dikwijls, zoowel in zilver als in brons te zware !) Jaarboek, 10, 1923, 73. 2) Als voren, 9, 1922, 70; 10, 1923, 74. 3) Als voren, 10, 1923, 68. 4) Muntmeester Tampilus, Grdebee, Coins of the Bonton republic, I, 71, no. 560. 2 exemplaren voorkomen. In het Britsch museum troffen wij assen aan van 29,92 gram, 32,64 gram en 31,03 gram1) (theoretisch gewicht 27,26 gram). De dupondius komt niet meer voor, trouwens uit het vorig tijdvak (217—197 v. Chr.) kennen wjj slechts drie exemplaren 2). In het type van den Victoriatus komt geen verandering3). De quinarius of halve denarius wordt niet meer aangemunt *). Ook de muntbeelden van den as en zijne onderdeelen ondergaan geene verandering. Alleen treffen wij occasioneel op den sextans een caduceus achter den Mercuriuskop aan5). 1) Grueber, I, 68, n°. 542; 69, n°». 545 en 549. 2) Jaarboek, 10, 1923, 72. Het aldaar hi noot 1 vermelde is onvolledig, waarom w\j hier eene verbeterde opgave laten volgen. Drie unciale dupondii zijn bekend: o. AiLLY-collectie van het Cabinet de Franee, Parijs. 39,15 gram, vroeger in de verzameling van Luigi Dbpoletti. Mommsen—Blacas, 2, 8; 2, 215 n. 1, noot 1, met verwijzing naar artikel in Bulletin de l'Institut archéologique, 1862, 49, Mommsen—Blacas, 4, 24 met afbeelding op plaat 21, n». 3. Ailly, Recherches sur la monnaie romame, 21, 131—132, plaat 55, n°. 5, Babelon, 1, 62, n°. 48, Grueber I, 47. 6. Gevonden te Ostia met andere bronzen munten ten getale van omstreeks 600, zoowel gelijktijdige als latere. Bivista italiana di namismatica, 1909, 11 en vlg. c. Britsch museum, Londen, 39,56 gram met monogram van Kapua en korenaar, geslagen op een sextantairen as. Uit de verzameling van G. Bignami, aangekocht omstreeks 1910. Grueber, II, 591, n°. 1, pl. 123, n«. 10. 3) Victoriatus van muntmeester Tampilus, Grueber, II, 71, n°. 560, plaat 18, no. 13. *) Jaarboek, 10, 1923, 74. 5) Muntmeester Saxa(?), Grueber, I, 80, no. 607. Muntmeester Balbus, aldaar, I, 80, n». 617. 3 De Dioscuri hadden tot dusverre het monopolie hun beeltenissen te plaatsen op de keerzijde van den denarius. In het nu behandelde tijdvak verliezen zij dit monopolie. In de AiLLY-collectie treffen wij aan den volgenden, naar alle waarschijnlijkheid, unieken denarius : Vz. Kop der godin Roma naar rechts met gevleugelden helm; daarachter X, dus het oude bekende type1). Kz. TAMP (in monogram = Tampilus) ROMA. Eene godin in eene naar rechts rijdende biga, een maansikkel boven haar hoofd; het monogram geplaatst boven den kop van het vandehandsche paard2). De godin wordt meestal beschreven als Diana3), somtijds als „Diana of Luna" 4), dan wel als „Diana Selena" 5). Volgens Hill6) verdient het echter de voorkeur haar Luna te noemen. Reeds in 1878 was Klügmann deze meening toegedaan ')• De godinnen Diana en Luna werden langen tijd onderscheiden. Diana, die reeds in oude tijden te Rome werd vereerd, was de Latijnsche godin, die wij o.a. kennen 1) Jaarboek, 8, 1921, 16, met afbeelding bl. 1. 2) Cabinet de Franee, Parijs, 3,97 gram. Mommsen—Blacas, 2, 238, n°. 22, Samwer—Bahrfeldt, Geschichte des alteren römischen Münzwesens, 121, no. 66 (15), Babelon, 1, 251, no. 3, Grueber, I, 71, noot. 3) Mommsen—Blacas, 2, 226, no. 7, 182; 4, 29, no. 6, Babelon, 1, 55, no. 35, 251, no. 3. 4) Fr. Lenormant, La monnaie dans l'anüquité, 2, 242. 5) Ailly, 2i, 69. *) Historical Roman coins, 57. i) Die Typen der altesten römischen Bigati in Alpred von Sallet'S Zeitschrift für Nnmismatik, 5, 1878, 63. 4 uit het beroemde heiligdom van Aricia t. Z. van Tusculum1). Zij was ook bij de Romeinen de beschermster der vrouwen, die haar hielp de barenssmarten te dragen2). Het is zeer twijfelachtig of zij zou zijn voorgesteld als de godin, die op onze munt is afgebeeld, een galoppeerend tweespan mennend. Neen, de godin op onze munt is zoo duidelijk gekarakteriseerd als Luna of de maan, dat wy haar ook niet anders mogen noemen. De paarden zijn de „lunares equi" van Ovidius3). Haar voornaamste tempel, vertegenwoordigende de confederatie van de Latijnsche gemeenebesten onder Rome's hegemonie, in hoog aanzien staande bij de Romeinen, lag op de helling van den Aventijnschen heuvel „ad circum maximum" 4). Volgens de overlevering was hij gesticht door Servius Tullius ten gerieve van de Latijnen, die hier gezamenlijk eenmaal per jaar kwamen offeren. In A. U. C. 572 = 182 vóór Chr. lezen wij bij Lrvius5), was de lente zeer stormachtig. Op den dag vóór het feest der Parilia6), tegen den middag bracht een hevig onweer, dat met storm losbrak, verwoesting over menige gewijde en ongewijde plaats, wierp op het Capitool metalen standbeelden ter neer, hief aan den tempel van Luna op den Aventinus een deurvleugel uit de hengsels en voerde !) Cato, Origines, fr. 2, 21, Jordan. 2) Zie het uitgebreide artikel van Bikt over Diana in Roscher 's Ausführliohes Lexikon der griechisehen und römischen Mythologie, 1, 1002—1011. 3) Fasti, 5 (Maius), 16. 4) Aldaar, 3 (Martius), 883, Tacitus, Annales, 15, 41. 5) 40, 2. 6) 21 April. F. K. Ginzel, ITandbuch der mathematischen und technischen Chronologie. 2, 185. 5 hem voort, zoodat hij achter aan den tempel van Ceres bleef hangen. Op den Palatinus werd Luna Noctilucta vereerd. Zij had daar een tempel, die des nachts werd verlicht1). Was er nu een historische reden om de maangodin als munttype aan te nemen, gedurende het tijdvak, waaraan deze munten worden toegeschreven? De eenige gebeurtenis, die daarvoor in de termen valt, is de hervorming van den kalender. In A. U. C. 547 = 207 vóór Chr. was deze in wanorde geraakt3), toen men het beginsel der „intercalatie"3) had opgegeven blijkbaar als eene concessie aan den zonnegod Apollo, van wien men vermoedde, dat hij op zijne jaarlijksche tocht langs het hemelgewelf, zich bèleedigd gevoelde door de aanraking met het vreemde maanelement. Dus liet men de „mensis intercalaris" weg en duurde het tot A. U. C. 563 = 191 vóór Chr. eer Consul Manius Acilius Glabrio eene hervorming tot stand bracht, de lex Acilia de intercalatione4), waarbij Luna haar plaats in den kalender terug kreeg5). De bijzonderheden hiervan zijn wel niet met zekerheid bekend, doch laat het wel geen twijfel over, dat men in 1) Luna dicta Noctiluca in Palatio: nam ibi noctu lucet templum. Varro, de lingua latina, 5, 68. Zie ook Horatius, Carmina, 4, 6, 38. Voor Luna raadplege men het uitgebreide artikel van Aust in Roscher's Lexikon, 22, 2154—2160. 2) Ginzel, 2, 269. 3) Tusschenvoeging van eene „schrikkelmaand". 4) Mommsen, Die römische Chronologie bis auf Caesar, 18592, 40 en vlg. 3) Unger, Chronologie in Iwan von Müller's Mandbuch der Hassischen Altertumswissenschaft. I2, 804 en vlg. 6 hoofdzaak tot het oude systeem terugkeerde. Ligt het nu niet zeer voor de hand, vraagt Hill1), dat deze gebeurtenis aanleiding gaf tot het invoeren van het Luna-type in het muntwezen? Zoo ja, dan mogen wij het eerste optreden van deze munten in het jaar van het consulaat van Acilius, A. U. C. 563 = 191 vóór Chr., of althans kort daarna, stellen. Grueber 2) erkent wel, dat het weder opnemen van Luna in den kalender samenviel met het verschijnen van het Luna-type op de denarii, maar meent, dat het nog een open vraag is of het eerste van zulk een groot belang was om eene dergelijke radicale, verandering van de stereotype teekening van den denarius teweeg te brengen. Ook betwijfelt hij het, of men in die tijden, eene gelijktijdige gebeurtenis zoo voor het nageslacht in herinnering zou houden. Grueber meent3), dat het Luna-type misschien is ingevoerd om de gunst van de Latijnen te winnen, voor wien de slag bij het meer Regillus4) nu juist geen aangename herinnering opwekte. 1) G. F. Hill, Historical Boman coiois from the earliest times to the reign of Avgustvs, 1909, 59. 2) Goims of the Boman republic in the British Museum, I, 1910, LXXXVI. 3) Als voren, I, 1910, 66. 4) Waai'aan het keerzijdetype van onze denarii de Dioseuri de herinnering levendig hield. Bij dezen (legendarischen) slag (ltvtos, 2, 19, cf. 21; Dion. Halic. Antiq. Bom., 6, 3) in het gebied van Tusculum (Alb. van Kampen, Atlas antiquus, tab. 15, A 2) zou de dictator Atjltjs Postumius Albds in A. TT. C. 255 = 499 v. Chr. of, volgens andere opgave drie jaren later, den strijd gestreden hebben tegen de Tarquiniërs. Een latere overlevering wilde, dat de Dioseuri, op witte paarden gezeten, bij dezen slag aan het hoofd der Romeinsche legioenen streden. Zie Jaarboek, VIII, 1921, 21. 7 Intusschen staat hij later niet meer zoo afwijzend tegen Hill's conjectuur wanneer hy schrijft1): „On the first oecurrenee of this type at the Roman mint no particular motive was adduced for its introduction. Mr. G. F. Hill has since suggested that the figure in the chariot is Luna and not Diana, and that the type may refer to the reform of the calendar which took place by the provisions of the Lex Acilia de intercalatione, proposed bij the consul Mn. Acilius Glabbio in B. C. 191. when the intercalary months were restored. This event corresponds with the probable date of the issue of these coins." Muntmeesterssymbolen komen in dit tijdvak minder voor dan in het vorige. Wy' treffen slechts aan: een halve maan, hoorn des overvloeds, zeegarnaal, schild en winterkoninkje2) op denarii en asses en hunne onderdeelen 3). Initialen, dikwijls in den vorm van monogrammen nemen daarentegen toe. Deze monogrammen bestaan, misschien met eene uitzondering4) uit de nomen of cognomen van den muntmeester. Slechts enkele denarii treffen wy nog aan zonder symbolen of muntmeestersinitialen5), doch dit zyn dan ook de laatste. *) Coins of the Boman republic in the British museum, II, 1910, 227, noot. 2) Todus of todillus. 3) Grueber, I, 74—77; pl. XIX. 5—10. 4) Op een denarius en as met onderdeelen van Lucrus Plautius Hypsaeus. Grueber, I, 70, n»s. 552—556, pl. XVIII. 9—11; Borghesi, Oeuvres complètes. 1, 267. r>) Grueber, I, 73—74, n«". 570—574, pl. XIX. 3—4. 8 De munten uit dit tijdvak geven ons nog weinig licht aangaande de muntmeesters zeiven. Zij schijnen nog geen regelmatig magistraatscollege te hebben gevormd, dat ieder jaar benoemd werd. Zij blijken eerder speciale gecommitteerden te zijn geweest benoemd door den Senaat, wanneer de behoeften van den Staat zulks eischten. Enkelen sloegen in zilver en brons, doch de meerderheid slechts in een dezer metalen. Het is aan geen twijfel onderhevig, dat meer dan één muntmeester tegelijkertijd werd benoemd, ja zelfs vinden wij sporen van een munt-driemanschap, in de eerste plaats dat van Lucius Plautius Hypsaeus, Tampilus en Aurelius 1), in de tweede plaats van Lucius Coilius, Cnaeus Calpurntus Piso en Cnaeus Domitius Ahenobarbus 2). In de locale munthuizen, dat zijn die buiten de hoofdplaats des Rijks, wordt de Victoriatus eenigszins langer geslagen dan te Rome, doch niet later dan A. U. C. 581 ss 173 vóór Chr. Het stuk draagt als symbool een vlieg, „musea", rebus van de cognomen Musca, gevoerd door leden van de Sempronia gens3). Uit den zelfden tijd is ook een Victoriatus bekend zonder muntmeesterssymbool of initialen4) alsmede Victoriati met de initialen MAT (Matdenus? Een Marcus Matienus was in 173 vóór Chr. praetor in Hispania 5). Goudgeld treffen wij in ons tijdvak niet aan. Als eene merkwaardigheid vermelden wij ten slotte, 1) Grueber, I, 70—73, n»s. 552—569, pl. XVIII. 9—14, XIX. 1—2. 2) AU voren, I, 81—82, no». 618—624, pl. XX. 4—6. 3) AU voren, II, 229, no. 381, pl. XC. 3. 4) Als voren, II, 235, no. 393, pl. XC. 10. s) AU voren, II, 236, nos. 407—408, pl. XC. 15. 9 dat de munten geen enkel spoor vertoonen van de groote oorlogen, die in dezen tijd met zulk een schitterend succes door Rome werden gevoerd in Griekenland, Syrië, het Iberisch schiereiland en Gallië. H. J. SCHARP. Amsterdam, September—October 1924.