PRIKKEL-IDYLLEN II In deze Serie zijn verschenen: I.DE ALLERLAATSTE AVONTUREN VAN SIR SHERLOCK HOLMES. II. CRIMINEEL ALLERLEI. — De Wilsons. — Nick Carter. — De Gentleman-inbrekers. — Raffles en Arsène Lupin. — Het geheim van de ronde kamer. — Buffalo Bill, de held van het wilde Westen. IU. NELLA, DE NOODHULP, of het slachtoffer van Misdaad en Bedrog. Volksroman. IV. ROBERTO EN EWALDA of Rooverhoofdman en Haremdame. Familieroman. V. HOF-ONTHULLINGEN door een Kamenier. VI. GIDS VOOR PADVINDERS. (Indianenverhaal). VII. HET GEHEIM VAN DEN IDIOOT. Tooneelspel a Grand Spectacle. VIII HAMLIT. Filmdrama. Bevindt zich in deze twintigste eeuw nog wel iemand, jong of oud, die niet op de één of andere wijze, min of meer, belangstelt in IDE MISD A AD9 En toch heeft de Misdaad ook voorheen bestaan, dit zal een elk, die van de wereldgeschiedenis kennis draagt, ons moeten toegeven! Echter, de groote en algemeene deelneming daarvan is ZONDER EENIGEN TWIJFEL eerst te danken aan het optreden der DETECTIVES! welke, in steeds toenemend getal zich (meestentijds geheel belangeloos en met gevaar van hun leven) toeleg- vru gen op het ontdekken der misdadigers? Behoeven wij hunne namen te noemen? Neen! Wie kent niet DE W1LSONS (vader en zoon), NICK CARTER, ROULETABILLE? en zoovele anderen, welker heldendaden op minstens even veel SPANNING en ONGELOOFELIJKHEID mogen bogen als die van Van Speyk of Napoleon? Behalve hun wonderbaarlijke avonturen vindt de lezer hier geboekt, die van de interessante, geheimzinnige, maar niet onsympathieke MISDADIGERS UIT DE GROOTE WERELD: den salon-inbreker ARSÉNE LUPIN, en den gentleman-dief LORD BRAVO, genaamd R A F F L E S. LAST, NOT LEAST maakt hij kennis met de gevaarlijke ontmoetingen, die de terecht zoo vermaarde BUFFALO BILL gedurende zijn verblijf in het WILDE WESTEN met Indiaansche rooverbenden beleefde! Maar waarom al deze groote mannen verder voor te stellen? Hun daden, zooals ze hier zijn opgeteekend, spreken voor zich zelf! I. AVONTUUR VAN DE WILSONS EN NICK CARTER. „Met wie spreekt Harry Wilson?" „Met den ouwe!" „All right!" „Direct hierheen komen!" „"Waarheen?" „Politiebureau sectie acht." n 1 De Vlieg-Bandieten. Ringelingelingelingeling!! „Hallo!" „Met wie spreek ik?" De "Wilsons en Nick Carter. 2 „All right. "Wat moet er gebeuren ?" „Zal je wel zien. Breng je revolvers mee!" „All right!" „Wat zou die ouwe nou weer hebben?" zei Harry Wilson bij zich zelf, terwijl hij zijn revolvers laadde. „ t Is anders ook een tiep! Zeventig, en nog zoo mirakel kwiek, hè! Dat moet je niet .uitvlakken, hoor!" Vader en zoon drukten elkaar op politiebureau, sectie acht, hartelijk de hand. „Het trio is gevonden." Het trio. „Wat? De vlieg-bandieten?" „Ja." „Alle drommels!" „Wel foei, Harry!" „AU right, ouwe!" „Ze zijn hier." „Alle duivels!" „Schaam je je niet?" „All right! Waar?" „8, Vijfendertigste Avenue, 2508, sky-skraper, dak." „Hoe weet u 't?" „Van Nick Carter." 3 „Alle bliksems!" „Zeg eens even!" „All right. Kan hij het niet alleen af?" „Gewond. Schiet nu maar op!" De ondernemende detectives klauterden dak op, dak af, naar het bedoelde huis. Een aëroplaan lag voor anker. „Zijn zij dat?" De drie detectives begroetten elkaar hartelijk. „Reken maar!" -ï"1*'' „En Nick?" „Ginds achteraan, in de goot." „Zouden ze hem "hebben gezien?" „Reken maar van niet!" Het beruchte trio was zoo dicht bij, dat de detectives, die zich achter een schoorsteen verstopten, ze over het dak hoorden kuieren. De oude en de jonge Wilson waren nu op de plaats gekomen, waar de goot het breedst was. Daar lag een 4 man op een rare manier ineengekronkeld. Het was Nick Carter! De drie detectives begroetten elkaar hartelijk. „We moeten ze overvallen," sprak Nick Carter. „Stel u dus ook verdekt op, net als ik. Vijf minuten later fluisterde de oude Wilson: „Waar zit je, Harry?" „Ik zit niet. Ik hang." „Hoe!" „Op den rand van de goot, aan de toppen van mijn vingers." „Mooi. Ik aan mijn kin!" „AU right!" „Hou je taai, Harry!" „Van 's gelijke, ouwe!" „We hebben wel erger meegemaakt!" „Zeg dat wel, ouwe!" „Denk aan de ingestorte spoorbrug bij San-Francisco!" „En aan het bad in den draaikolk, hé?" „En den afgrond bij Michigan, niet te vergeten!" „En den brand op de „Roosevelt"!" „Nu mond houden, Harry!" „AU right, ouwe!" Een kwartier later: „Ik hang nu nog maar aan mijn pink!" „Ik aan het puntje van mijn neus!" „Hou je taai, ouwe!" „Dito, dito, Harry! Denk aan onzen draaikolk!" „AU right! Denk aan ons brandende schip!" „Dat beloof ik je!" „Psst!".... 5 „Wat is er, Nick?" „Ze komen dichter bij met het ding!" „Alle bliksems!" „Je valt me tegen, Harry!" „AH right, ouwe!" „Hou je taai, Harry!" „Luister eens, lui!" sprak Nick. „Ja? ' „Als ze gaan opstijgen, zal ik: Koeien! roepen." „Ja! En dan?" „Dan springen jullie op het dak." „AU right!" 6 „Draaikolk, Harry!" „Afgrond, ouwe!" „Ze gaan er in!" „Alle weerga's!" Met bovenmenschelijke inspanning waren de Wilsons op de been. „Netjes blijven, Harry!" „All right, ouwe!" Daar klonk Nick's stem: „Koeien!" „All right!" „Stil!" „Hoepla!" 7 Met bovenmenschelijke inspanning waren de Wilsons op de been. Nick Carter stond op zijn éénen gezonden De vliegbandieten waren onverhoeds aangevallen. voet! Den anderen hield hij nog steeds in den mond! Toch vond hij gelegenheid, te commandeeren: 6 „Vuur!" „Pief! Paf!" ging het. Het trio was onverhoeds aangevallen. Het toestel steeg intusschen maar raak. „Wacht eens, lui!" „Wat is er, Nick?" „Ik ben de zwaarste. Spring op mijn schouder!" „All right! Kom, ouwe! Torentje, torentje, busse-kruid! ' »Nu jij. grapjas, op zijn schouder!" „Drie hoog? All right!" Maar het trio schoot 'nu terug .... Eensklaps riep Harry: „Alle donders!" „Is 'tnu uit, Harry?" „All right!" „Wat is er eigenlijk loos?" „Een schot in mijn vlerk!" „Je grijpt met den anderen, afgeloopen!" „Precies mijn idee! — Daar heb ik ze, hoor!" Harry trok met alle macht aan het vliegtuig. „Het komt naar beneden!" „Mooi zoo! Trekken maar!" Daar sprong het trio er uit! Maar de Wilsons waren ook op de been Men werd handgemeen. De vlieg-bandieten waren niet opgewassen tegen deze drie onversaagde mannen. Geboeid en afschuwelijk verminkt verliet slechts een duo het dak van het hooge huis, dat één bloedbad geleek. No. 3 was een lijk. II. NICK CARTER EN DE RADIUM-DIEF. Een man met een zeldzaam kranig uiterlijk betrad het politie-bureau. De chef liep hem haastig tegemoet en schudde hem stevig de hand. Hierop had het volgende gesprek plaats: „Jij daar, Nick, ouwe jongen?" „In eigen persoon, chef!" „In conditie?" „Altijd, chef!" „Wapens bij je? „Nooit zonder, chef!" „Goed zoo! Jij valt met je neus in de boter! Er heeft een radium-diefstal plaats gehad!" „Hoeveel?" „Een milligram." „Kolossaal! Bij wien?" „ Professor Henderson!'' „De Baccillendooder?" „Juist. Je kent zijn adres?" „In orde!" 10 Nick Carter trof den Baccillendooder in hoogst zenuwachtigen toestand aan. Als een waanzinnige liep de goede, oude geleerde zijn studeerkamer op en neer. „O, o, mijn radiumpje!" kermde hij. „Och, och! Wat moet ik zonder je beginnen?" Men kreeg waarachtig met hem te doen! „Kalmte, professor! Moed gehouden!" sprak Nick. „U hebt mooi praten! Wie is u nu eigenlijk?" „Een detective." „Alleen Nick Carter kan mij helpen!" „Daar boft u alweer bij. Hier is hij, ondergeteekende." „Och kom!" „Op mijn woord!" „Help mij dan!" „Dat wil ik! Vertel maar eens op!" „Ach mijn beste Mr. Nick.... om u de waarheid te zeggen, deed ik een dutje!" „Iemand hier geweest? ' „Ik heb mijn knecht ondervraagd. Alleen maar een collega, professor Miller." „De Electrische Duivel?" „Juist!" Nick floot even. Toen sprak hij: „Hij is de dief!" „Onmogelijk!" „Wat ik u brom'! Ga maar eens mee!" De beide mannen gingen op weg. Zij bereikten met bekwamen spoed het huis van professor Miller, den „Electrischen Duivel". Een bediende deed open. 11 Zij snelden hem voorbij. Jawel, de Electrische Duivel was in zijn laboratorium! Zij vonden hem heel gemoedereerd bezig het radium op te bergen! Bij hun binnenkomst stak hij het in zijn vestjeszak. Toen vluchtte hij door een andere deur. Geëlectriseerd! Nick Carter en Baccillendooder, ook niet mis, het raam uit! Nu cito de straat op en als de kippen er bij! Zijn voorsprong was de moeite niet. In een ommezien had Nick de jas van den radiumdief te pakken! „Komaan, grappenmaker, geef op!" riep hij. 12 Maar opeens had hij een hevige rilling! Wie tippelden daar allemaal over zijn graf? Als vastgenageld bleef hij staan! Hetzelfde was het geval met den Baccillendooder! Wat mankeerde eraan? De Electrische Duivel had zijn vervolgers draadloos geëlectriseerd! Ze wisten niet, hoe ze 't hadden! De radium-dief sloeg den weerloozen mannen nog den hoed over de oogen, toen poetste hij de plaat! Met reuzenkracht schudde Nick Carter de electriciteit van zich af. Ook den beteuterden professor schudde hij vrij! De Electrische Duivel was in een auto gewipt. Full speed tufte deze met hem weg! Wat te doen? Geen tweede auto te bekennen! Wat hielp het, of ze zich al een ongeluk liepen? Dat was een strop! Maar op eens riep Nick: „Uw serum! Gauw wat!" De goede sukkel keek hem nog dazig aan. Nick greep in den zak van Baccillendooder en haalde er het fleschje uit. Toen keilde hij het tegen den band van de auto. Het serum spatte uit het .fleschje, dat brak! Alle bacillen vluchtten op een kluitje bijeen! „Hoera! Net goed! ' riep Nick, want de auto helde sterk over, en kieperde om! Professor Miller was warempel alweer op de been! „Crimineel, wat kan die lamme vent reessen! ' riep Nick verbaasd. Hij en Baccillendooder hem hals-over-kop achterna! „Houdt den dief!" schreeuwden zij! 13 Een brandweerwachthuis was nu dichtbij. Vier stevige spuitgasten kwamen aanhollen. Ze wilden professor Miller tegen houden. Opeens echter deinsden zij terug! Geen wonder! De vlammen sloegen finaal uit hun kleeren! De vlammen sloegen finaal uit hun kleeren. De Electrische Duivel had draadloos kortsluiting veroorzaakt ! Andere mannen schoten toe, om den brand te blusschen. Zou de radium-dief hen nu toch nog kloppen? Komaan, Nick was er ook nog! Die was vlak bij .... Nu nam de Electrische Duivel zijn toevlucht tot een laatsten truc! 14 Plotseling zagen de aanwezigen het donker worden!.... Een ijzingwekkend schouwspel deed zich voor! De Electrische Duivel ontlaadde zich op éénmaal van alle elec- De Electrische Duivel leverde een afgrijselijk schouwspel op. triciteit, die zijn wetenschap in zijn lichaam had opeengehoopt. Hij geleek een afschuwelijk helsch wezen .... Allen stonden ontsteld .... Alleen Nick Carter behield zijn tegenwoordigheid van 15 geest. Heel familiaar nam hij één der doodelijk verschrikte brandspuitgasten den slang af, en bespoot den geleerden deugniet van top tot teen! De uitwerking was reusachtig! De macht van den Electrischen Duivel was gebroken! „Geef je over, radium dief!" riep Nick Carter uit. Zijn batterij was totaal bedorven! Tegen wil en dank moest hij zijn gewone gedaante hernemen! „Geef je over, leelijke radium-dief!" riep Nick Carter nu, met opgeheven revolver op den Electrischen Duivel toesnellende, gevolgd door Baccillendooder. Binnen weinige oogenblikken had deze thans overgelukkige man der wetenschap zijn schat weerom! III. HET JUBILEUM VAN „DE ZWARTE HAND". Een avontuur van Arsène Lupin, salon-dief. „Gij hebt te kiezen tusschen den dood door vergif en dien door den strop!" De elegante jonge man, die zich aldus hoorde toespreken, leunde in een bevallige houding tegen den -muur, en speelde op achtelooze wijze met zijn horlogeketting. Toch wist hij, dat de verschrikkelijke woorden, waarmee ons verhaal begint, ernst waren! De spreker was een groot, forsch man, in avondtoilet, doch gemaskerd. Achter hem stonden, in een halven cirkel geschaard, een twaalftal somber uitziende mannen, eveneens in avond-toilet, en evenzeer gemaskerd. Zonder die maskers en een zonderling embleem op het overhemd van den president, een zwarte hand, had men ze voor een feestvierende club van onschuldigen aard kunnen houden. 17 Op de tafel voor dit vreemde gezelschap lag, in een lauwerkrans .... een bom! „Gij wilt dus niet gelooven," sprak Arsène Lupin, „dat ik in t geheel niet tot de geheime politie behoor, maar integendeel een inbreker ben, die meende in dit prach¬ tige en schijnbaar verlaten huis iets van zijn gading te zullen vinden ?" De anarchist lachte schamper. „Een inbreker? Gij ziet er nogal naar uit! Maar om 't even! Niemand zal onze bijeenkomsten straffeloos verstoren! Allerminst op een dag als deze! Nogmaals dus: kies!" 2 18 „Kies!" herhaalden de twaalf gemaskerden op doffen toon. Arsène Lupin deed een stap vooruit en zeide met een zwierige buiging: „Mijne heeren, gij miskent mij waarlijk. Voor uw beleefd aanbod ben ik u echter dank schuldig. Ik kies dus ...." Allen wachtten nieuwsgierig op zijn verdere woorden. Maar Arsène Lupin was, voor één hunner er op bedacht was, naar voren gesprongen, had de bom van de tafel genomen, en zwaaide die boven zijn hoofd! „Als één uwer een vin verroert, gooi ik de bom tusschen u!" riep hij. Een diepe stilte volgde. Het was duidelijk, dat de gevangene aller lot in de hand had. „Paul. Iwanowitch," sprak eindelijk de man, die de chef der anarchisten scheen, met een van emotie trillende stem. „Gij hebt deze bom gemaakt! Is ze ontplofbaar? Spreek de waarheid! Ik bezweer het u!" „Ja, spreek de waarheid, bij uw eed! ' riepen de andere gemaskerden. „Michael Federowski" antwoordde thans een man, die de oogen strak op den amateur-inbreker gericht hield ... „Ik zweer u dat deze bom een helsch werktuig is, hetwelk, als het slechts even vallen zou, dood en verschrikking om zich heen zou verspreiden. Ik heb er nog meer zorg aan besteed dan anders, zooals ge begrijpen zult, ter gelegenheid van het tienjarig bestaan onzer Vereeniging „De Zwarte Hand"; lang zal ze leven in de gloria!" „O, pardon! "Wel gefeliciteerd!" riep Arsène Lupin 19 spottend .... „Wel foei, wie twijfelt er aan de bekwaamheid van zulk een expert bommenmaker als de heer Paul Iwanowitch?" „Dan moet de vreemdeling zweren ons niet te verraden, de bom terug geven, en in vrede gaan,".sprak Federowski thans. „Wacht even!" antwoordde Arsène Lupin op sarcastischen toon. „Kijk eens aan, de vreemdeling vertrouwt u niet recht! Met uw welnemen zal hij deze voortreffelijke bom vasthouden, tot hij een beteren waarborg heeft voor zijn veiligheid!" Een diepe stilte volgde wederom. „Helaas," mompelde eindelijk een Italiaan, „de vreemde heer kan moe worden en de bom laten vallen .... Gij zult moe worden mijnheer!" „Ik dank u, mijnheer," antwoordde Lupin, die een buitengemeene spierkracht bezat. „Het zal best schikken!" „Maar gij kunt het niet volhouden, mijnheer!" vervolgde een Portugees bezorgd. „Nogmaals dank voor uw belangstelling! Ze is niet zoo zwaar!" „Wij moeten heengaan!" riep één der gemaskerden, een Spanjaard. „Neen," zeide de amateur-inbreker, want een nieuwe gedachte kwam hem in den zin. „Er is een deur achter mij. Gij zoudt mij in den rug kunnen aanvallen! Ik dank u." „Maar er moet toch een einde komen aan dezen toestand!" riep Michael Federowski ongeduldig. „Wij talmen hier al veel te lang. Wij hebben van avond meer te doen." „Ja!" sprak Paul Iwanowitch, die zeer zenuwachtig scheen. „Wij kunnen hensch niet langer blijven!" 20 Arsène Lupin haalde met den voet een zware stoel, naar zich toe en verschanste zich daarachter, met zijn armen op de leuning steunend. „Ik heb geen haast!" sprak hij onverschillig. Een nieuwe drukkende stilte volgde. Het klamme zweet parelde op het gelaat der samenzweerders. Ademloos Arsène Lupin hield de bom.... staarden zij naar de bom, die losjes in Arsène Lupin's handen rustte. Eindelijk sprak de jonge man met tergende bedaardheid: „Ik geloof dat ik er iets op gevonden heb! „Spreek!" riepen allen. „Ziehier mijn plan," vervolgde de inbreker thans. „Ten eerste werpt gij mij den sleutel toe van de deur achter 21 mij Zoo, dank u. Dan moet elk van u zijn revolvers ontladen en op de tafel leggen. Maar gij kunt nog meer wapenen bij ü hebben, ja ik ben er zelfs zeker van, dat gij dit doet." „Gij trekt dus allen uw bovenkleeren uit, zoodat ik het zien kan, en werpt ze ginds, in den linkschen hoek van de kamer. Natuurlijk keert gij eerst uw zakken om en legt het geld dat daarin is op tafel. Eventueele wapens werpt gij in den hoek rechts. Zijt gij allen daarmee gereed, dan zal ik de bom voorzichtig neerleggen en gaan." Een gemompel toonde, hoe weinig lust de samenzweerders hierin hadden. „Maar ons geld, waarom ons geld ook?" riep Michael Federowski. „Omdat ik een inbreker ben. Gelooft gij mij nu eindelijk?" Ze moesten wel toestemmen. Het plan werd uitgevoerd. Voor den amateur-inbreker, die al zijn vijanden tegelijk in het oog moest houden, een zenuwachtige inspannende taak! Aldoor moest hij de bom vasthouden, terwijl zijn ééne arm begon te slapen en in zijn duim de kramp was gekomen. Maar zijn lijden zou nog vermeerderen. Toen de vijfde der samenzweerders gereed was, begon Arsène's rug te jeuken. In het eerst weinig. Toen meer en meer, eindelijk in ondragelijke mate. Een der anarchisten zag, dat er iets gaande was, en vroeg wat hem scheelde. Toen hij het gezegd had, maakte een onbeschrijfelijke angst zich van de samenzweerders meester. Een paniek scheen te zullen ontstaan. De amateur-inbreker moest dreigen met de bom te zullen werpen, voor er orde kwam. 22 „Om 's hemelswil, mijnheer!" riepen verscheidenen, „laat de bom niet vallen!" „Dat is bepaald de schuld van Peter, die onreine hond van een Serviër! Schande over hem! Ik meende daar straks ook al iets gewaar te worden!" riep er één. Maar Peter, de Serviër, verdedigde zich verontwaardigd. „Verlies geen tijd met twisten!" riep Michael Federowski. „Laat één der ontwapenden den vreemdeling krabben!" Arsène Lupin stemde hierin toe. Het krabben gaf verlichting. Het werk werd voortgezet. „Foei, foei, heeren!" zei Arsène Lupin, „wat hebt gij bedroefd weinig geld bij u! Het is onverantwoordelijk, met zoo geringe fondsen zulke ondernemingen op touw te zetten! Ik schaam we werkelijk over u!" Toen de achtste anarchist gereed was, begon voor Arsène Lupin een nieuwe kwelling. Een niesbui kwam op, langzaam maar zeker. Voor één der anderen wist wat er gaande was, had Arsène Lupin driemaal geniesd, maar met bewonderenswaardige zelfbeheersching bleef hij de bom vasthouden, hoewel bij den derden schok zijn monocle op zijn hand was gevallen. Dit manmoedig gedrag lokte een goedkeurend gemompel, zelfs eenig applaus, bij zijn vijanden uit! Intusschen was het hem niet ontgaan, dat Paul Iwanowitch, de bommenmaker, voortdurend angstige blikken op de klok wierp. „Gaat de klok soms niet goed mijnheer?" vroeg hij dezen. WÊÈti „Dat weet ik niet," zei Paul Iwanowitch bevend. 23 „Ik wel," riep een Poolsche Jood uit, „de klok gaat tien minuten achter." „Goede hemel!" schreeuwde de chemicus, al zijn kalmte verliezend. „Wij zijn al veel te lang hier in huis. Er is een uurwerk in de bom! Over vijf minuten gaat het af! O, wat een misère!... En dat op ons jubileum I" Een nieuwe paniek, heviger dan dan de vorige, ontstond. Arsène Lupin wist ook deze te bezweren. „Niemand gaat heen, voor allen klaar zijn!" riep hij. Alle samenzweerders wierpen zich op den laatsten, nog gekleeden man, wien de kleederen nu letterlijk van het lijf werden gescheurd» Arsène Lupin nam de bom onder een arm, streek het geld, dat op tafel lag, op. Toen vertrok hij, na de bom op den drempel te hebben gelegd. De samenzweerders grepen links en rechts, in het wilde, naar kleeren, en trokken aan, wat ze konden machtig worden. Toen stormden ze de trappen af. Arsène Lupin was nergens meer te bespeuren. In een portiek verborgen, wachtte hij op de dingen die komen zouden, en telde intusschen het verkregen geld. Het totaal viel toch nog mee. Ze zochten hem niet eens. Op het huis was al hun aandacht gevestigd. De vijf minuten moesten nu welhaast om zijn; maar niets geschiedde! Nog meer minuten verstreken. Een kwartier, twintig minuten. Onder de anarchisten, die in hun haastig aangeschoten, niet passende kleeren, op eerbiedigen afstand van het huis toekeken, kwam beweging. 24 Met een glimlach verwijderde zich eindelijk de saloninbreker. Het laatste wat hij hoorde waren de kreten„Kwakzalver! Beunhaas!" gericht tegen den ongelukkigen „Kwakzalver, beunhaas!" klonk het. Paul Iwanowitch.... en de stem van dezen zelf, die klagend herhaalde: „O, wat een misère, en dat op ons jubileum!" IV. LORD BRAVO, GENAAMD JACK RAFFLES, DE GENTLEMAN-INBREKER. I. Het goud van den woekeraar. De geheele wereld weet thans, dat mijn vriend, Lord Bravo, alom Jack Raffles genaamd, de raadselachtige amateur-inbreker was, die de politie, zoo lang voor een onoplosbaar probleem heeft gesteld. Minder bekend is het echter, hoe hij er toe kwam, deze origineele loopbaan te kiezen. Zijn eerste avontuur zal het ons vertellen. Zooals menig ander jong man van adellijken huize werd Jack Raffles op een goeden dag tot zijn ergernis gewaar, dat zijn schulden zijn bezittingen verre overtroffen! Te trotsch, om bij zijn familie of vrienden aan te kloppen, besloot hij, bij den woekeraar Rufus Isaacson een groote som op te nemen, met de erfenis van zijn oom, den schatrijken Lord Bravo, als borg. Daar het te laat was, om nog dien dag aan dit voor- 26 nemen gevolg te geven, stelde Jack Raffles dit uit tot den volgenden. Toen hij dien nacht te bed lag, werd hij plotseling opgeschrikt door een vreemd geluid in de zitkamer. Hij stond behoedzaam op, nam zijn revolver en sloop naar de plaats, waar de stoornis vandaan kwam. Jawel, hoor, daar stond een inbreker kalm zijn bureau te doorzoeken !! „Handen op!" riep Raffles, zijn revolver op den man richtende. Eén blik was voor het heerschap voldoende, om te zien, dat hij in de macht van Raffles was. Hij deed wat hem gezegd werd. „Zoo vriendje," sprak Raffles bedaard, „kwam je mij eens begunstigen? Er is hier anders niet veel te halen, hoor! Ik ben een gesjochten jongen, als je dat maar weet!" „Kom, kom, meneer jokt!" zei de kerel, die zijn onbeschaamdheid nu Altijd tip-top. weer terué had- »Altiid tip-top!" Een gedachte schoot Raffles door het hoofd. Hij was iemand, die snel een besluit nam. „Komaan!" zei hij, „leg dat speelgoed neer. Eén, twee, drie!" "Want de inbreker had zijn mes nog steeds in de hand. Met een vloek legde hij het op tafel. Raffles nam het op en stak het bij zich. „Ga nu eens zitten!" zei Raffles minzaam. „En laat ons eens praten. A propos, als je nog eens op karwei gaat, neem dan een revolver!" „Eerst hebben," bromde de boef. 27 „Wil je de mijne?" „Meneer neemt zeker een loopje met me?" „Neen, neem de mijne. Om je de waarheid te zeggen, is het ding toch niet geladen!" „Wat!" riep de inbreker uit, terwijl hij opsprong. „Neen, het is immers alleen om de bangmakerij te doen! Haha!" De dief kwam woedend op Raffles af. Deze bewoog zich niet. „Hou je gemak toch! Bedenk dat ik je mes heb ook!" De inbreker koos de wijste partij. Daar hij nu zelf zag, hoe hij er ingeloopen was, lachte hij zelfs mee. „Kom, ik meen het goed met je," vervolgde Raffles. „Neem mijn revolver." „Ik kan er niet mee overweg ook." „Maar als ik je nu toch zeg, dat het alleen om de bangmakerij te doen is! Je hebt het toch zelf ondervonden !" „Nu dan, wat wil meneer van me?" „Neem mijn revolver en breek morgen in bij Rufus Isaacson, den woekeraar. Daar is meer te halen dan bij mij. Haal alles, ook papieren, schuldbekentenissen, enz. weg." „Hm! dat is geen kwaad idee!" „Een prachtig idee is het. Hier is de revolver. Maak hem maar flink bang. Ik wil je niet vleien, maar je hebt er een goed gezicht voor!" De boef scheen een oogenblik geneigd, weer boos te worden, maar bedacht zich. Een kwartier later verliet hij het huis, met zijn instructies. 28 Den volgenden dag begaf Raffles zich tegen den avond naar het huis van Rufus Isaacson. De oude schurk ontving den neef en erfgenaam van Lord Bravo met kruiperige vriendelijkheid. "Weldra was de leening gesloten. Raffles verliet het huis met een groote som gelds, en de woekeraar sloot grijnzend een schuldbekentenis voor het driedubbele bedrag in zijn brandkast. Een uur of wat later werd de deur plotseling opengebroken en zag de vrek een inbreker met een revolver voor zich. De geldwolf zag zich gedwongen, zijn brandkast te openen. Huilend van angst en woede keek hij toe, terwijl de boef zijn huis leegplunderde. Raffles was den inbreker gevolgd, en na hem. binnengeslopen. Belangstellend keek hij door de halfgeopende deur toe. „Het is goed," dacht hij bij zichzelf, „dat ik zelf een geladen revolver bij mij heb. Ik zie aan zijn gezicht, dat hij de schuldbekentenis houden wil, om mij er last mee te bezorgen. Foei, hij heeft niets van een gentleman in zich!" Inderdaad stak de professional de schuldbekentenis met een listig knipoogje bij zich. „Daar kan ik een aardig zaakje mee doen !" grinnikte hij. Juist wilde hij vertrekken. „Handen op!" klonk het plotseling. De inbreker wilde onwillekeurig den revolver op Raffles richten. „Doe geen moeite," zei deze bedaard. „Dat ding is immers niet geladen. Het mijne wel." Boos wierp de vakman de revolver neer. De oude woekeraar, die meende, dat de kans keerde, kon een zacht gegrinnik niet onderdrukken. Hij moest 29 zijn leedvermaak met den dood bekoopen. Want de dief trok woedend zijn mes en stak hem dood. Toen wilde „Handen op!" die zich op Raffles werpen, maar deze schoot hem kalm neer. 30 Daarop drukte Raffles zijn eigen revolver in de verstijfde vingers van Isaacson en ledigde vlug de zakken van den dooden beroeps-inbreker. Natuurlijk droeg hij zorg, eenig geld en bankbilletten te laten zitten. De bladen meldden den volgenden dag, dat de heer Rufus Isaacson in een gevecht met een inbreker was doorstoken, doch blijkbaar nog den tijd gehad had, dezen neer te schieten. Spoedig daarop werden de talrijke slachtoffers van den woekeraar verblijd met de ontvangst hunner schuldbekentenis, door een onbekende hand gezonden! Dit was het eerste optreden van Raffles, dat lateren Lord Bravo, als gentleman-inbreker. U. Lady Wood's diamanten. Ik heb nog nooit iemand ontmoet, die beter manieren had dan Jack Raffles, zooals zijn intieme vrienden hem bleven noemen, ook nadat hij door den dood van zijn oom Lord Bravo was geworden. Hij was een cieraad van de voorname kringen, waarin wij beiden, verkeerden. Ofschoon men de eigenaardigheid nog niet kende, die hem in zulk een romantisch licht heeft gehuld, genoot hij de reputatie van een buitengewoon man te zijn. Ook zijn conversatie was altijd schitterend. Daarenboven was hij op en d'op een man van eer. Nog versch ligt mij, die dezen merkwaardigen man beter dan iemand anders heb gekend, de geschiedenis van Lady Wood's diamanten in het geheugen. Ik ben, behalve de dame zelf, de eenige, die de ware toedracht dezer geheimzinnige gebeurtenis kent, nu de held van 31 dit en menig ander avontnnr den dood heeft gevonden in dienst van het vaderland. Het is bekend, hoe hij steeds den rijkdom, op zoo ongewone wijze verkregen, voor philantropische doeleinden aanwendde, en daarom heeft dan ook de sympathie van velen hem in zijn verre graf gevolgd. Het was in den jachttijd. Wij — eenige heeren uit de upper ten, waaronder Raffles en ik — logeerden bij Sir John Wood. Mijn vriend, die een uitmuntend rijder en schutter, zoowel als een voortreffelijk danser was, en een prachtig tenor-geluid bezat, maakte als altijd onder de gasten van beiderlei kunne veel opgang. Ik had zelfs meer dan eens reden tot ongerustheid wegens den indruk, dien hij blijkbaar op onze gastvrouw maakte. Ik rekende echter buiten het verfijnde eergevoel van dezen hoogstaanden man. Een gesprek, waarvan het toeval mij getnige maakte, was intusschen wel geschikt om mijn argwaan voedsel te geven. Zij bevonden zich in de orangerie. Ik, buiten hun voorkennis, eveneens. Het was donker. „Alles is dns voor morgen afgesproken," hoorde ik Lady Wood zeggen. „Ja," fluisterde een mannestem. Het was die van Raffles. „Om half twaalf precies bij het hek?" „Ja, mijn engel." „Je weet, waar mijn diamanten zich bevinden? „Ja mijn schat, dat staat in je honnig briefje!" „O, Jack!" „O, Edith!" Het tweetal verliet de orangerie. Wat moest ik doen? Mijn vriend en mijn gastvrouw verraden? De besloot 32 den verderen loop van zaken af te wachten en in alle geval om half twaalf bij het hek te zijn! Te vergeefs trachtte ik Lord Bravo den volgenden ««S ic spresen. untweek hij mij? Het scheen wel zoo. Het was avond en nog had ik geen gelegenheid gevonden. Zoo kwam dan het uur, waarop, naar ik vreesde, Sir John Wood's huwelijksgeluk zou worden verstoord. Ik was op mijn post, achter eenige heesters verscholen. Daar verscheenLady Wood. Geagiteerd keek ze rond. Geen Raffles. Het werd kwart voor twaalf — twaalf uur — kwart over twaalf. — Geen Raffles! Eindelijk scheen de dame haar geduld te verliezen. Zij keerde naar het huis terug. Ik eveneens. Haar echtgenoot trad haar tegemoet. „Waar was je?" zei hii D°or de openstaande deur w„ , „ , . . A . J' zaÊ ik Lady Wood. „we konden je niet vinden. Jack moest onverwacht naar Londen. Hij laat je groeten." Lady Wood gaf geen antwoord. Ik zag, hoe bleek ze was. Zij ging de trap op naar haar boudoir. Plotseling hoorde ik een kreet daar vandaan komen. Ik stiet de 33 deur open, die op een kier stond. Voor haar bureautje, welks geheime lade zij geopend had, stond mijn gastvrouw, als verdwaasd voor zich uit te staren. Opeens wankelde zij. Ik snelde binnen en ving haar bewnstelooze gestalte op. Op het bureau lag een geopende brief, dien ik onwillekeurig las. Met de flinke duidelijke hand van Raffles stond daarop geschreven: „Lord Bravo heeft tot zijn spijt geen afscheid kunnen nemen van zijn lieftallige gastvrouw, de trouwe echtgenoote van zijn vriend Sir John Wood, dien hij voor geen geld ter wereld verdriet zou doen. Hij heeft echter de aanwijzingen, in H.Ed. hooggewaardeerd schrijven dato 4 dezer vervat, opgevolgd, en betwijfelt niet, of zijn armen zullen H.Ed. voor de edelmoedige gift zegenen." Lady Wood heeft geen aanleiding gevonden, op de oorzaak van haar schrik terug te komen. n. 3 V. HET GEHEIM VAN DE RONDE KAMER. 1. Een zonderlinge gebeurtenis. Nooit gaat een rechtgeaard ingezetene van Boisvillesur-mer het „huis met de ronde kamer" voorbij zonder te huiveren, zijn kraag op te zetten en zijn schreden te verhaasten! Toch bezit het verwaarloosde huis nog altijd een deftig voorkomen. De oorzaak is te zoeken in de geheimzinnige geschiedenis, die wij nu gaan verhalen. Op een donkeren najaarsmorgen van het jaar 19.. hield een stofzuigmachine stil voor dit huis. De bewoner zelf deed open. Hij scheen zeer ontsteld door de komst van het hygiënisch apparaat, hoewel het huis geabonneerd was. Na eenige aarzeling gaf hij verlof, de zuigslangen te plaatsen. Nu opende hij de ramen van alle vertrekken, behalve die van de „ronde kamer". Toen de werkman ook daar wilde reinigen, weigerde de heer des huizes de luiken en vensters van deze kamer te openen, gaf een fooi en sloot deur en vensters nog eens zorgvuldig. Kort daarop was de machinist ook ge- 35 reed om te vertrekken, toen plotseling uit de „ronde kamer" een knal werd vernomen, gevolgd door een slag als van een val, en daarop een luide kreet. Hij herkende de stem van den man, met wien hij juist had gesproken. De werkman besprak het voorgevallene met zijn . maat, die de kreet eveneens gehoord had. Zij besloten aan te schellen. 2. De heer Rouletabille. Op hun herhaald schellen kregen zij geen gehoor. Terwijl de beide mannen, onzeker wat te doen, op de stoep stonden, zag één hunner een hem welbekend heer, Rouletabille genaamd, voorbij komen. De heer Rouletabille had zich, ondanks zijn jeugd, naam verworven door 'de schranderheid, waarmee hij meer dan één moeilijk crimineel vraagstuk had opgelost. Zij wendden zich tot hem. De heer Rouletabille haalde een looper uit den zak en opende de deur. Zij liepen het huis door, zonder iemand te vinden, tot zij aan de „ronde kamer" kwamen, waarvan de deur gesloten was. Na deze te hebben geforceerd, traden zij binnen. Geen mensch «bevond zich in het vertrek. Maar eenige versche bloedvlekken op den vloer, een omgeworpen stoel, een stuk half verbruikte chewing-gum en een zonderling complex van voetstappen wezen er op, dat de kamer pas was verlaten, nadat ongetwijfeld een misdaad had plaats gehad. Het zonderlingste voorwerp echter, dat men op den vloer vond, was een buitengewoon omvangrijke vrouwenrok. 36 De heer Rouletabille bezag de kamer nader. Er stond slechts een bureau-ministre, een paar stoelen en een boekenkast. De eenige muur was geheel kaal met uitzondering van twee portretten, het ééne was antiek, en stelde een statig Rouletabille in de „Ronde kamer". edelman voor, het andere, modern, was het conterfeitsel (peinture Bogaerts) eener jonge vrouw. Dit portret maakte in dit ouderwetsch vertrek een vreemden indruk. De heer Rouletabille vestigde een nadenkenden blik op de oogen der vrouw. „Die glimlichtjes bevallen mij niet," mompelde hij toen. Nu ging hij over tot het onderzoek van de kauwgom 37 en van de voetsporen. Het scheen, dat de laatste zijn belangstelling in hooge mate gaande maakten. Toch hoorde men hem telkens prevelen: „Neen, neen, die glimlichtjes bevallen mg nietT 3. De bewoner van het huis. Terwijl de heer Rouletabille in een naburig restaurant ontbeet, dacht hij na over de geschiedenis van den bewoner van het „huis met de ronde kamer". Mr. Jefferson Kew, een schatrijk Amerikaan uit Chicago, had zich maanden geleden te Boisville-sur-mer gevestigd. Hij was algemeen bekend onder den naam van den „Saucijzen-koning", daar hij zijn onmetelijk fortuin in dit artikel gemaakt had. Mr. Jefferson Kew was weduwnaar. Driemaal wettig van zijn vrouw gescheiden, was hij tot driemaal toe met haar hertrouwd. Toen ze tijdens het vierde proces was overleden, had de Saucijzenkoning zich dit verlies zoo aangetrokken, dat men voor zijn verstand vreesde. Hij zocht en vond afleiding door speculaties in een meer geanimeerd artikel, namelijk rubber, die hem telkens weer naar de Parijsche beurs riepen. In het stadje Boisville-sur-mer ging hij door voor een zonderling. Men vertelde elkaar van de ontzaggelijke hoeveelheid chewing-gum, die de kruidenier speciaal voor hem insloeg. Ook het feit dat hij geheel alleen het verwaarloosde, eenzame huis met „de ronde kamer" had betrokken, wekte alom verbazing. Dit was alles wat de heer Rouletabille wist van den man, die, naar hij maar al te veel reden had te ver- 38 moeden, door misdadige hand aan zijn eind was gekomen. 4. De vreemde voetsporen. De heer Rouletabille peinsde vervolgens over de vreemde eigenschappen der voetsporen, die hij ontdekt had op den vloer der „ronde kamer". Deze sporen, die nergens anders in het huis werden aangetroffen, waren daar gezet door kleine voeten, waarschijnlijk vrouwevoeten. Het waren de eenige aanwijzingen die hij had voor de aanwezigheid van hen die waarschijnlijk den Saucijzen-koning bij zijn terugkeer in de „ronde kamer" hadden neergeschoten en zijn lijk weggevoerd. Deze sporen stelden den schranderen speurder voor een grooter raadsel dan hij ooit had opgelost! Ten eerste was hij overtuigd, dat het de sporen waren van twee verschillende menschen. Ten tweede echter moesten die menschen dan bij het binnenkomen niet achter elkaar of de één op een behoorlijken afstand van den ander hebben geloopen, maar zoo dicht bij elkaar, dat de één de bewegingen van de ander voortdurend moest belemmeren. Deze overdreven aanhankelijkheid van de twee onbekenden scheen te onverklaarbaarder, daar de vloer de sporen vertoonde van een hevige worsteling tusschen hen beiden. De heer Rouletabille kon deze schijnbaar tegenstrijdige feiten niet met elkaar doen overeenstemmen. Ten einde raad, nam hij de courant op. Plotseling uitte hij een kreet van verrassing. "Wat had hem zoo doen schrikken ? Hij had toevallig deze advertentie gelezen: 39 IK E ~R ~ML X S Komt en ziet! MEVROUW DRACO De dikke dame, weegt driehonderd pond. ^WjAlles echt. Open voor onderzoek. Komt en overtuigt u!! Alsmede : SAPPHO EN BELINDA het aaneengegroeide zusterpaar. Converseert in drie talen, kan lezen, schrijven en rekenen! Militairen en kinderen betalen half geld. Aanbevelend, OCTAVE AUGUSTE, Directeur. „Dat is het!" riep de heer Rouletabille opgewonden uit! Maar welke betrekking kon er bestaan tusschen deze kermisreizigsters en den Saucijzen-koning? 5. SAPPHO EN BELINDA. Het is kermis te Boisville-sur-mer. Het volk verdringt zich voor de tent van den heer Octave Auguste, waar de spelingen der natuur, in ons vorig hoofdstuk aangekondigd, te bezichtigen zijn. Een jong man met een scherpzinnig voorkomen betaalt den toegangsprijs en treedt binnen. 40 De dikke dame, die door verbaasde dorpelingen aangegaapt, en door de moedigsten betast wordt, boezemt hem blijkbaar geen belang in. Als hij zich echter naar de andere zijde van de tent keert, wacht hem daar een teleurstelling. Daar is een bulletin aangeplakt: Het aaneengegroeide zusterpaar is tot mijn leedwezen ongesteld. Aanbevelend, OCTAVE AUGUSTE, Directeur. De heer Rouletabille nadert den eigenaar. Hij vraagt dezen dringend, de zusters te mogen zien en spreken. De heer Octave Auguste is zeer ontstemd. Zijn gelaat staat echter iets vriendelijker, als een goudstuk in zijn hand wordt gelegd. „Helaas, meneer, ik kan u de zusters niet laten zien! De ondankbare schepsels zijn van mij weggeloopen!" „"Weggeloopen ?" „Ja meneer, een concurrent heeft ze omgekocht, daarvan ben ik zeker! Als mijn eigen dochters heb ik ze behandeld! Maar mevrouw Draco, de dikke dame, kan u er meer van vertellen, om elf uur, als de voorstelling is afgeloopen." De heer Rouletabille kijkt op zijn horloge. Het is negen uur. Hij kan eerst nog de „ronde kamer" onderzoeken. Voor hij weggaat, bekijkt hij een groote foto, waarop het zusterpaar is afgebeeld. "Wanneer men niet het stelligst bewijs voor oogen had, dat deze zeventienjarige, zeer kinderlijk-aangekleede 41 meisjes, zusters en zelfs tweelingen waren, zou men het niet willen gelooven. Sappho is een brunette, tenger en slank. Belinda een poezele blondine. Sappho is driftig, vurig, Belinda zachtzinnig, droomerig. Maar er is nog iets, dat den heer Rouletabille opmerkzaam doet toezien. Belinda gelijkt op iemand! Op wie? Hij kan het zich niet bedenken ! Plotseling schiet hem iets in de gedachte! Nu weet hij het! Zij gelijkt sprekend op het portret (peinture Bogaerts) in de „ronde kamer"! Wat kan dit beduiden? Sappho en Belinda. 6. De glimlichtjes. „Wat kan dit beduiden?" Dit zijn de woorden, die heer Rouletabille niet moede wordt, bij zich zelf te herhalen, als hij de tent heeft verlaten. Hij begeeft zich naar het huis met de „ronde kamer." In het vertrek van dien naam aangekomen, beziet hij het portret aandachtiger. Hij treedt nader en nader. Wat is dat ? Dit zijn geen glimlichtjes, maar gaatjes! 42 En achter die gaatjes is licht! De heer Rouletabille betast het schilderij. Hij drukt er tegen, eerst zacht, dan harder. Het portret wijkt! Langs den wand van de „ronde kamer" loopt een verborgen gang, waarvan het dak op sommige plaatsen in vervallen toestand is en licht doorlaat. Hij moet deze gang onderzoeken! Naar rechts bleek deze verborgen gang achter twee belendende huizen om te loopen, en uit te komen bijeen klein logement, dat de heer Rouletabille van aanzien kende. In dit logement sliepen de kermisgasten! Aan den linkerkant leidde ze naar het strand! Nu herinnerde hij zich, dat de vorige bewoner een smokkelaar geweest was. Waar de gaatjes in het portret toe dienden, was eveneens duidelijk! De handlangers gaven destijds door een licht van hun aanwezigheid blijk. Toen de nieuwe bewoner, die als al zijn landgenooten, zin voor het romantische had, het oude portret, dat op die plaats had gehangen, vervangen liet door dat van zijn vrouw, had hij de glimlichtjes ook daarin aangebracht! Deze geheime toegang tot de „ronde kamer" was hem noodlottig geworden. Maar welke richting hadden moordenaars met hun slachtoffer genomen? Zeer waarschijnlijk die naar het strand, om het lijk in zee te kunnen werpen. Eén ding scheen het onderzoek gemakkelijk te zullen maken. Het kon niet anders of het vreemde paar had op de plaats harer aankomst de aandacht getrokken. Maar het was een onaangenaam denkbeeld voor den heer Rouletabille, dat de politie dit raadsel op zou lossen. 43 7. De dikke dame spreekt. „Nu vier dagen geleden bezocht een vreemd heer onze tent," vertelde mevrouw Draco. „Toen hij de zusters zag, werd hij zeer aangedaan. Hij trad op Belinda toe en vroeg haar allerlei. Hij gaf haar geld en vertelde toen, dat zij het sprekend evenbeeld was van zijn over- Het interview van de „dikke dame". leden vrouw. Telkens kwam hij nu terug. Hij weende veel. Hij bracht voor Belinda lekkers en geschenken mee, zoodat haar zuster jaloersch werd. En anders waren ze toch zoo lief met elkaar — toonbeelden van zusjes, meneer! Op het laatst drong hij er op aan, dat zij hem zouden bezoeken. -Maar de directeur was al wantrouwend 44 geworden en verbood dit. Hij geloofde vast, dat deze heer een concurrent was, die hem deze bezienswaardigheid wilde afhandig maken. Daar de meisjes er wel ooren naar schenen te hebben, droeg hij mij op, haar te bewaken. Maar ik slaap nogal vast, mijnheer, en ik De vlucht van het tweelingpaar, ben als de dood voor brand, zoodat ik de deur niet dorst te sluiten en dus sloot ik haar kleeren 's nachts af. En toch zijn ze ontsnapt, gisterennacht. Een rok van mij hebben ze meegenomen. Ik heb ze niet teruggezien. Ik mis ze vreeselijk. O meneer, er zal die lieve meisjes toch niets zijn overkomen?" 8. De rubber-noteeringen. De nasporingen der politie, schijnbaar zoo gemakkelijk, leverden geen resultaat op. De dagen verliepen zonder 45 eenig bericht aangaande de vluchtelingen. De heer Rouletabille had intusschen opgemerkt, dat de rubber-noteeringen sedert de verdwijning van den Saucijzen-koning, die een ware paniek op de beurs had veroorzaakt, enorm waren gedaald. Reeds den volgenden dag echter bleek een groot aantal aandeelen te zijn opgekocht. Kon hier een beursmanoeuvre in het spel zijn, en waren de beide kermisreizigsters handlangsters van een gewetenloos speculant? Na ingewonnen informaties bleek den heer Rouletabille, dat de aandeelen waren opgekocht op last van een zekeren Mr. Johnson. Hij besloot, hem te bezoeken. Deze, een Amerikaan, weigerde eerst alle inlichtingen. „Dan ben ik genoodzaakt," sprak de heer Rouletabille, „u als medeplichtig te beschouwen aan den moord op den heer Jefferson Kew!" Het gedrag van Mr. Johnson was zonderling. Hij glimlachte, stond op, en sloot de deur. Toen hij weer omkeerde had hij zijn knevel en een pruik in de hand en vertoonde de trekken van den doodgewaanden Saucijzen-koning! 9. De ontknooping. Wat de heer Rouletabille nu vernam, was wonderbaarlijker dan iets, dat zijn verbeelding hem had kunnen voortooveren. Men verplaatse zich in gedachten in de „ronde kamer" op het oogenblik, dat de Saucijzen-koning het aaneengegroeide zusterpaar verwacht. Hij heeft haar in het geheim van de verborgen gang ingewijd, die uitkomt op het volks-logement, waar Sappho en Belinda huisvesting hebben gevonden. 46 De Saucijzen-koning wenscht Belinda, die zijn liefde beantwoordt, te huwen en haar in stilte mee te voeren. Maar dit is niet mogelijk zonder dat Sappho, die hem onverschillig is, ja, een afkeer inboezemt, van de partij is. Geen wonder, dat hij menige zucht slaakt! Te Parijs is alles gereed voor zijn komst. Hij zal daar stil wonen met zijn vrouw en haar zuster. Helaas, hij zal zijn lieftallige vrouw niet triomfantelijk aan de wereld kunnen vertoonen! De scherpzinnige zakenman heeft wel bedacht, welk een slag hij kan slaan door te verdwijnen en onder een anderen naam op te duiken, maar geheel en al getroost is hij daardoor niet! Maar daar wordt zacht tegen het portret geduwd! Het zijn de meisjes. Hij wordt bleek van schrik! De door de natuur zoo innig verbonden zusters worden door een verschrikkelijke tweespalt verdeeld! De jaloezie heeft zich meester gemaakt van de vurige Sappho. De Saucijzen-koning tracht haar te kalmeeren. Maar wat kan hij haar voorstellen om haar te verteederen? Zij is immers gedoemd om „la facheuse troisième" te zijn bij het leven, dat zij zullen leiden! De nacht gaat voorbij met de onderhandelingen, waaraan geen einde schijnt te zullen komen. Zijn verslaafdheid aan chewinggum blijkt voor Sappho een onoverkomelijk beletsel om het leven van het gelukkige paar te deelen! Maar ook als hij zweert, afstand daarvan te doen, blijft zij weigeren. Ook Belinde verliest nu haar geduld. „Akelig nest!" „Naar kind!" klinkt het nu over en weer; dan geeft Sappho, buiten zichzelf van woede, haar zuster een klap! Een afgrijselijk tooneel volgt! Deze wezens, schijnbaar voortbestemd, om haar leven 47 door te brengen in een ongekende harmonie, keeren zich tegen elkaar en worden handgemeen! Mr. Kew vermag de vechtenden niet te scheiden. Op dit moeilijk oogenblik wordt gescheld! De twist. Het is de stofzuigmachine! De eerste opwelling van den heer Kew is, deze weg te sturen. Dan bedenkt hij zich. Vooral geen achterdocht wekken! De machine is aan het werk. De deur wordt door den tocht opengeslagen. 48 Juist als de heer Kew binnentreedt, klinkt een knal een luide schreeuw! De zusters tuimelen op den grond! Wat is geschied ? Opgemerkt is, door haar strijd eerst, dan door de zuiging, de scheiding harer lichamen, maar al te welkom na de noodlottige scheiding harer harten, tot stand gekomen! Een gering bloedverlies en zij zijn vrij — vrij om voortaan elk haar eigen weg te gaan! De Saucijzen-koning slaat den beiden meisjes de mantels om, die gereed liggen. Haar toorn is verdwenen. Snikkend vallen zij elkaar om den hals. Maar de vlucht moet nu dadelijk plaats hebben. De geheime gang doet wederom dienst. De lieftallige Mrs. Johnson is een gevierde schoone in de Parijsche groote wereld. Haar zuster heeft den compagnon van den Saucijzenkoning, Mr. Franklin "Williams gehuwd, en viert te Chicago groote triomfen. De Fransche politie zoekt echter nog steeds naar de daders van den moord in de „ronde kamer". VI. BUFFALO BILL, DE HELD VAN HET WILDE WESTEN. i. Een bloedige rit. „Jongens! wat is dat me hier een dooie boel, neem me niet kwalijk!" De man, die deze woorden mompelde, bevond zich in één der wildernissen van Californië en geeuwde bijna hoorbaar achter zijn door de zon gebruinde hand. Het was niemand anders dan Buffalo Bill, de held van het Wilde Westen! „Maar ho eens even! Wat zullen we nu hebben! Versche sporen! Roodhuiden, zoowaar ik Bill heet! En nog wel Tejons, zoo te zeggen aan de mokassin-afdrukken. Schijnheilig, bloeddorstig roofgespuis, wat heb je hier nu weer te maken? Weet je wat, ik zal netjes mijn trouwen hengst bespringen en als de weerga de blanken gaan waarschuwen!" Zoo gezegd, zoo gedaan. Het was juist nog maar net bijtijds ook! Eventjes zes taaie en tanige Tejons te paard IL 4 50 kwamen plots aandraven en richtten een wolkbreuk van pijlen op den record-woudlooper! „Wel, wel, dat schijnt meenens te worden! Vooruit, Bill, je bent nogal sterk, laat geen van deze bruine schelmen nu eens zijn kamp bereiken om den stam op ons spoor te brengen!" Doch eensklaps kon de populaire berendooder een smartkreet ternauwernood onderdrukken. Een pijl was in één zijner lichaamsdeelen gedrongen! Het zitten was hem daardoor ondragelijk geworden! Menigeen zou geen raad hebben geweten! Maar de fideele zwerver was een ruiter van comme-ca! Kon hij niet zitten, ook goed, staan dan maar! In een wip stond hij op den rug van zijn paard, met het gezicht naar de Indianen! Mennen had niets noodig! Zijn prima paardje kende den weg op zijn' duimpje! Beide revolvers waren op de schurken gericht! Buffalo Bill sprak patent de talen van alle volkstammen onder de Roodhuiden. Het was dus in een Tejonisch, dat er wezen mocht, dat hij riep: „Mag ik mij even voorstellen? Buffalo Bill!" De koperkleurige ploerten stonden paf, toen zij dezen gevreesden naam hoorden! Daar hadden ze niet van terug! En ze dachten nog wel zoo stellig, dat de woudkoning dood was! Dat viel enorm tegen! Van die pauze maakte de le klas scherpschutter gebruik om er even twee neer te leggen. De één buitelde, door de vaart die zijn knol had, halsoverkop naar beneden, en rolde holderdebolder in een juist daar gapenden afgrond. De tweede tuimelde achterover op den rug van zijn galoppeerend beest, en bleef dood en wel voortsjokken in den zadel. Maar er waren nog vier vijanden 51 in goede conditie. En dat nog wel de doortraptsten van de bende! Een pijl doorboorde Buffalo Bill's hoed! „Mijn hoed die mag je raken, hoor, die kan lezen en schrijven!" spotte de leuke jager. De arme schimmel kreeg er twee in de dijen, maar gelukkig verbeeldde hij zich, dat men hem de sporen Buffalo Bill als jongleur. gaf en zette zijn beste beentje voor. Nog eens had de first-rate verkenner zijn pistolen ontladen. Alweer beten twee vijanden in de steppe. De één had een prachtschot in den open mond opgevangen, waarmede hij juist bezig was, eenige schandalige scheldwoorden naar Bill's hoofd te gooien. De ander, door het hart .geschoten, viel uit 52 den zadel, maar zijn teenen bleven aan den stijgbeugel hangen, en met het zoo artistiek beschilderd gelaat in de slik werd het lijk voortgesleurd. 't Was gewoon géén gezicht I Buffalo Bill echter was in de kuit getroffen! Daarom Reed Buffalo Bill het kamp der blanke mannen binnen. niet getreurd! Op één been zette de premier ruiter het gevecht voort! Nog slechts twee van de huilende scalp-dieven waren in leven! Deze wilden den teugel wenden om hulp te halen! Maar dat zat ze niet glad! „Heidaar! grinnikte Buffalo Bill, „dat gaat zoo maar niet!" Hij vuurde nu in nog sneller tempo. 53 Eén van hen kreeg nu een pil in het voorhoofd. Midden in een couplet moest hij zijn onwelluidend krijgsgezang afbreken. De ander echter, een kolossaal bereden krijger, was nu vlak bij. Hij haalde uit, om met zijn toma-hawk pardoes op den blanke in te hakken.... De zaak werd critiek! De koning der prairieën had zijn kruit verschoten. Onze éénige baas echter verschoot nietr eens van kleur! Geen oogenblik zat hij in de war! Met een behendigheid, waar een kampioen-jongleur te voet, een punt aan kon zuigen, wierp hij beide revolvers omhoog, en ving ze weer op, doch nu bij den loop. Toen ontwrichtte hij met den éénen de pols van den roodhuid, terwijl hij hem met den anderen bovendien de hersenpan verpletterde. Nu ontlastte Bill zich zelf en zijn ros van de pijlen, ging weer behoorlijk zitten en nam zijn eindspurt. Een uur later reed Buffalo Bill, zoo frisch als een hoentje, het kamp der blanke mannen binnen. II. Een nat pak. „Toe maar! die rivier staat knapjes hoog, zeg!" Aldus riep een zes voet lange mannetjesputter, wiens staalblauwe oogen een intieme bekendheid met de wildernis verrieden. Het was Buffalo Bill, de algemeen geachte zwerver. De oorlog met die bont-beschilderde duivels, Tejons geheeten, was in vollen gang. De onbetaalbare grenslooper ging stilletjes hulp halen bij den commandeerenden generaal. Zelfs voor hem was dit geen kleinigheidje, als men bedenkt, hoe waakzaam en arglistig de Tejons zijn! 54 Nooit had de puike zwemmer zulk een rivier gezien. Wat ging dat water te keer! Je werd er compleet draaierig van. Daar viel zijn oog op een boomstam, die in een bocht vastzat. Buffalo Bill en het opperhoofd Cop-Pi-Craw. „Casueel, een boot heb ik alvast!" In een seconde zat hij er op. De boomstam schoot voort in de wilde branding! Maar wat had hij nu aan de hand! Liefst vier roodhuiden hadden zich aan zijn vreemd- 55 soortige schuit vastgeklemd. Dit tuig zwaaide de strijdbijlen op een manier, die niets goeds beloofde! Een oogenblik dacht zelfs Buffalo Bill dat het mis was ! Hij scheen aan de heidenen overgeleverd, temeer daar hij zich beslist mef beide handen vast moest houden! Zijn reuzen-behendigheid en schier bovenmenschelijke kracht zegevierden echter toch nog. „Kom, kom, Billy! hoe heb ik het met je?" had de meestér-verkenner zich zelf toegebnlderd met een stem, die boven het oorverdoovend geraas van den storm uitklonk. „Je hebt toch nog een paar beenen, vriendjelief !" Op den rug liggend, hield hij zich met beide handen vast aan den stam, die bliksemsnel werd meegesleurd door den stroom. En met de onderdanen weerde hij de slagen der drie dichtstbijzijnde wilden af, tot deze, bek-af, terug vielen en tegen de rotsen om zeep gingen. Doch de vierde, Cop-Pi-Craw, de hoofdman, had op een verraderlijke manier een lasso om Buffalo Bill's knieën geworpen, en stijf toegetrokken. Een echte schunnige streek a la Tejon! De tot nog toe gevolgde vechtwijze ging dus ook al niet meer op! Schop eens, als men uw knieën stevig aan elkaar vastjort! Maar onze kraan wist ook hier wat op! Reeds suisde de strijdbijl boven zijn hoofd.... Daar omknelden de zware laarzen van Buffalo Bill de keel van den schoelje en knepen hem den strot toe. Het was bepaald een éénig gezicht zooals het leven uit het roode individu werd geperst! De bruine fielt werd blauw.... paars.... purper 56 grauw Voor de oogen echter werd het hem groen en geel. Toen was het afgeloopen met Cop-Pi-Craw! Stond Buffalo Bill voor den verbaasden Generaal. Druipnat maar heelhuids, maakte Buffalo Bill zijn opwachting bij den verbaasden generaal.