Politieke en :: Sociale StudÉën uitgegeven onder toezicht van Mr. p, j. m. aal*berse. vii. 6 De oorzaken van de ver* mindering der geboorten in de beschaafde landen, NAAR ,     Politieke en :: Sociale Studiën uitgegeven onder toezicht van Mr. p. j. m. aalberse. » * * ♦ * vii. 6 De oorzaken van de vermindering der geboorten in de beschaafde landen, naar J. BRUNNER. Uitgave: Uitgevers-Vennootschap »Futura", Leiden.   INHOUD. Bladz. Inleiding 5 1. De vermindering der geboorten is een feit . . 7 2. De algemeene geboortecijfers 7 3. Welke zijn de oorzaken van de geboortevermindering in den nieuweren tijd ? 10 I. Oorzaken, op grond waarvan het dalen der geboortecijfers een meer of minder rekenkundig ver schijnsel is. 11 1. Geboortecijfer en aantal huwelijken 11 2. Geboortecijfer en huwelijksleeftijd 14 3. Migratie en geboortecijfer 15 4. Sterfte en geboortecijfers 16 II. Oorzaken, die de relatieve geboortefrequentie beïnvloeden 20 1. Oorzaken van physiologischen aard 20 2. Oorzaken, die den voortplantingswil beïnvloeden. 27 a. De welvaartstheorie 27 b. Het economisch denken der massa . . . . 33 c. Weelde en genotzucht 40 d. Beroepsarbeid en emancipatie der vrouw . . 43 e. De verminderde bruikbaarheid der kinderen in het economisch leven 46 f. Anticonceptioneele middelen 48 g. Godsdienst en vermindering der geboorten . 52 h. De verandering der migratieverhouding . . 64 III. Blik in de toekomst 68  Evulgetur. J. D. J. AENGENENT, Pr. IVarmundae, die 9a Octobris 1914.  INLEIDING. Bevolking, grondgebied, arbeid, vermogen, techniek, zeden, staat en omzet zijn Volgens von Brentano de concrete, voornaamste voorwaarden van de volkshuishouding. Op de bevolking echter is wel het woord toepasselijk van den dichter: „Hier liggen de sterke wortelen van uw kracht 1" De beteekenis van een volk ia de werddhuishoudüng richt zich in hoofdzaak naar de quantitatieve hoogte en qualiltatieve rijpheid van een volk, evenals zijn plaats in den raad der volken, de wijze, de intensiteit, en het resultaat van zijn politiek, vooral afhangen van de economische politiek. Het volk, als het organische nationale kapitaal, vertegenwoordigt! het meest waardevolle bezit van een land. Zoo kan het niet verwonderen, dat de leiders Van het politieke en economische léven steeds de grootste aandacht hebben geschonken aan het bevolkingsvraagstuk. Bevolkingsleer, d. i. theoretische onderzoekingen over de beweging der bevolking en bevolkingspolitiek, d. i. practische maatregelen om den gang der bevolking te beïnvloeden, zijn reeds van zeer oiuden datum, en ontstonden sinds men begon den staat en het staatsleven wetenschappelijk te doorvorschen. Al zijn nu bevölkirigsleer en bevolkingspolitiek ook een voortbrengsel der cultuur- 365  6 volken, toch toonen zich ook bij de natuurvolken maatregelen, als Vruchtafdrijving, te vondeling leggen enz., die Van groeten invloed waren op den loop der bevolking. Op ide grootte der volksvermeerdering zijn van jnvloed: klimaat, en toestand van het land; productiviteit ; de eoonomische ontwikkeling, die afhankelijk is van den arbeid der individuen en der regeerenden, in uitvindingen en Wetten betreffende industrie, handel, bedrijf enz.; innerlijke lévenskracht en intelligentie; zeden en godsdienstige beschouwingen. Er bestaat piet eèn enkele eenvoudige wet, een zoogenaamde wet der bevolking, maar een sterk in elkander loopende massa van historisch en relatief invloed uitoefenende wettelijkheden en regelmatigheden op het gebied der Wisselwerking van demologische en sociale, economische en cultureele momenten. De moderne cultuurvolken nu kunnen bestempeld worden mét den naam „groeiende volken". Omstreeks hét bégin der 18e eeuw begint een volksvermeerdering, zooials geen vroegere tijd had gezien. De bevolking groeit in alle Handen van Europa op tot 'dan toe ongekende wijze en dat ondanks veel verlies door oorlogen, ondanks de emigratie naar de nieuwe wereld, ondanks epidemieën. Binnen een eeuw heeft Europa zijn bevolking meer dan verdubbeld en bovendien millioenen afgestaan aan vreeim(dé werelddeelen. De bevolking Van Europa wordt bij het begin der christelijke tijdberekening op slechts 30 millioen geschat. In 1800 bedroeg zij echter omstreeks 187 mSllioen; in 1900 meer dan 400 millioen; in 1910 433,9 millioen. De bevolking Van Nederland bedroeg op 1 Januari 1830 2,613.487 mlenschen; daarentegen op 31 December 1909 5,858.175. Een stijging derhalve van 100: 224.16. De groei der bevolking was zoo sterk, djat bezorgde geesten reeds spraken van een „probleem! 366  7 tier overbevolking''. [Maar zie, deze zorg sloeg om' in haar tegendeel!. Wjel is waar rnlag absoluut nog gesproken worden van een toenemende bevolkingsbeweging. Maar de voornaamste factor der geheele bevolkingsbeweging, de geboortebeweging, is achteruitgaande. H* De vermindering der geboorten is een feit. Wel is waar toont de geboot* enbeweging nooit een vast, gelijkmatig verloop; zij heeft meer het karakjter van een golfbeweging. Ook in de 19e eeuw toont zij volstrekt geen gelijkmatige ontwikkeling. In 't algemeen toont zich in de jaren 1811/20 en 1821/30 een tamelijk hoog geboortecijfer; 1831/40 en 1841/50 daarentegen een zeer sterke daling, die echter niet gelijkmaftig verloopt. Overal stijgt dan weer het geboortecijfer, tot de stijging der curve plotseling, ongeveer in de jaren 1871/80 afbreekt en plaats maakt voor een sterke, ononderbroken daling in bijna alle cultuurstaten. Het geboortecijfer (toont dus van het begin van het laatste kwart der I9de eeuw tot heden toe een sterke, conistiante venriindering bij bijna alle beschaafde volken. Juist de sterkte, het coras'tante en internationale der terugloopende geboortebeweging is het zorgwekkende en verontrustende moment. Als bewijs dient de statistiek der algemeene geboortecijfers en van de cijfers der echtelijke vruchtbaarheid. 2. De algenteene \geboorted}fers. Op elke 1000 inwoners komen levendgeborenen: (Statist. Jahrbuch f., d. Deutsche Reich: 1912): 367  8 I870-80 1 I905 I9IO Engeland en Wales . 35.4 29.9 27.2 24.8 Schotland .... 34.9 30.2 28.1 25.2 Ierland 26.5 23.— 23.4 23.3 Denemarken . . . 31.4 30.2 28.4 27.5 Noorwegen .... 31.— 30.3 27.4 26.1 Zweden 30.5 27.2 25.7 24.8 Oostenrijk .... 39.— 37.1 33.8 33.4 Hongarije .... 44.3 40.6 35.7 35.6 Zwitserland. . . . 30.8 28.1 27.4 25.— Duitschland. . . . 39.1 36.1 35.— 29.8 Nederland .... 36.2 32.5 30.8 28.6 België 32.8 29.— 26.2 23.7 Frankrijk 25.4 22.2 20.7 19.7 Italië 36.9 34.9 32.3 32.9 Servië 40.5 40.7 27.3 39.— Roemenië . . . . 35.— 40.6 38.6 39.8 Bulgarije — — — 40.3 Australië. 1861-66: 42; 1871-75: 37.3; 1881-85: 35.2; 1891-95: 31.5; 1901-05: 26.3; thans: 24. Voor Duitschland speciaal voor de geboortecijfers der laatste jaren: 1906 33,1; 1907 32,3; 1908 32,1; 1909 31,1; 1910 29,8. In de Vereenigde Staten van Noord-Amerika heerscht dezelfde terugloopende geboortenbeweging, maar de geboortenstatisitiek js daar zeer onvolmaakt. Wanneer mlen bovenstaand cijfermateriaal overziet, blijkt duidelijk een sterke, constante gebeorteverrnijide^ ring der cultuurvolken, die in Europa des te sterker wordt, hoe verder men naar het noordwesten komt). Bij de Slavische Volken is zij uiterst gering; Denemarken toont een tamelijk matige; Italië behoort tot de landen met hoog geboortecijfer. In Dxdtschland is opmerkelijk' een zeer snelle daling in 368  9 de laatste jaren, Frankrijk heeft zijn exceptioneele plaats op dit gebied ingeboet en (met hem loopen nu alle cultuurvolken om 't hardst in de vermindering der geboorten;. Hetzelfde beeljd geeft de fijnere maatstaf, de cijfers der echtelijke vruchtbaarheid. Deze verkrijgt men, doordat men het percentage zoek't uit de geboorten en de huwbare vrouwen van 15 tot 50 jaar. Op elke 1000 "huwbare vrouwen komen geboorten: 1876/85. 1886/96. 1896/05 Enigeland en Wales 250 229 203 Schotland 271 255 235 Ierland 250 245 264 Zweden 240 231 219 Oostenrijk 246 250 242 Hongarije 234 225 216 Duitschland 268 258 243 Zwitserland 239 230 225 Nederland 293 286 273 België 264 246 213 Italië 248 249 232 Frankrijk 167 150 132 Ook bij dezen maatstaf toont zich Frankrijk als hot typische land van verzwakte geboortefrequentie, die desniettemin nog verder terugloopt. Dezelfde tendenz heerscht ook bij de kinderverwekking buiten echt; maar de vermindering is belangrijk geringer, niet het minst wel daarom, omdat "de wil o|mi geen kinderen te krijgen ook vroeger reeds in hooger mate daar was. Uit dit statistisch materiaal blijkt, dat het hier niet meer gaat om een periodieke of plaatselijk sporadische, maar om een algemeene verschijning, zoodat 369  10 de Deen WESTERGAARD spreekt van „den polsslag' eener beweging, die naar alle waarschijnlijkheid binnen weinige tientallen van jaren tot wereldheerschappij komen zal. Nu echter de vraag;: 3. Welke zijn de oorzaken Van de geboortevermindering ia den nieuweren tijd? Men mag niet vragen naar de oorzaak. Want zoomin er één eenvoudige wet der bevolking bestaat, maar een aantal historische, cultureele en economische momenten samenwerken, evenmin kan men spreken van een de geboorten bepalende oorzaak, maar er zijn verschillende verschijnselen, die samenwerken en in mededinging met elkaar de geboortefrequentie bepalen. Wanneer deze verschijnselen moeten gegroepeerd jworden, dan kunnen wij onderscheiden: A. oorzaken, die het geboortecijfer hoofdzakelijk slechts rekenkundig beïnvloeden, en B. zulke, die inwerken op de retatieye geboorièfrequenties en daardoor op het geboortecijfer. Deze laatste kunnen weer verdeeld worden, overeenkomstig de beide hoofdfactoren, die voor de verwekking noodzakelijk zijn, n.1. geschiktheid tot voortplanting en wil tot voortplanting, weer in twee hoofdgroepen: a. oorzaken van physiologischen, en b. oorzaken van psydhologischen aard. 370  I. OORZAKEN, OP GROND WAARVAN HET DALEN DER GEBOORTECIJFERS EEN MEER OF MINDER REKENKUNDIG VERSCHIJNSEL IS. De Belg CAUDERLIER voert volgens BUDGE de variaties der geboortecijfers terug tot de factoren: i. vapriaties in bet aantal huwelijken: hoe meer huwelijken, des te meer geboorten; 2. Variaties in den huwelijksleeftijd': hoe hooger de huwelijksleeftijd, des te minder geboorten; 3. variaties in de migraties, vooral in de immigratie jj 4. variaties van die factoren, die op de sterfte van invloed zijn. 1. Geboorteèijfer en aantal huwelijken. De echt is de normale broin, waaruit het land zijh geboorten toevloeien; bij is de slagader, die het volk levensbloed toevoert; want naast de echtelijke vruchtbaarheid komt de buitenechtelijke toch slechts in geringe mate in aanmerking,. Zoo is het echtelijke vruchtbaarheidscijfer voor Duitschland in 1896 tot 1905 205 en het buitenechtelijke 22; Beieren respectievelijk 259 ten 37; Würtemberg 262 en 25. Bovendien is de buitenechtelijke vruchtbaarheid weinig beïnvloed door heomalthusiaanisjche tendenzen. Door de vermindering van het aantal huwelijken blijven de nieuw gesloten huwe* lijken in aantal ten achter bij de reeds bestaande en derhalve ook het aantal Van nieuwe „levenbrengende" bron- 371  12 nien bij de reeds lang en zwakker stroomende; bovendien ondervindt men, dat daar, waar het aantal huwelijken vermindert, dit voornamelijk: het geval is met eerste huwelijken, dus bij die, welke in jonger jaren gesloten worden, zoodat derhalve het aandeel der oudere personen bij de nieuw gesloten huwelijken stijgt. Zoo ligt dus het vermoeden voor de hand, dat een vermindering der huwelijksfrequentie ook een vennindering van het geboortecijfer meebrengt en omgekeerd. Maar het is uiterst moeilijk, uit de huwelijkscijfers een vast besluit te trekken ten aanzien der geboortecijfers. Want in de verschillende staten en landsdeelen is hejj huwelijkscijfer buitengewoon Verschillend. Het huwelijk, alhoewel een daad van vrijen, individueelen wil, wordt in zeer hooge mate beïnvloed door economische en sociale verhoudingen. In Duitschland was het huwelijkscijfer het laagst in 1851/55, nam belangrijk toe in de jaren omstreeks '60—70 en was het hoogst na den oorlog in de periode 1871—75, Waarin op de 1000 personen 9,4 huwelijken voorkwamen. Het daalde toen weer op het einde van de jaren 1878—80 en het begin van het volgende decennium tot 7,8 per duizend, steeg weer tot 1900 op 8,4 en 1900—5 op 8, om tot 1910 te dalen tot 7,8. Zulke schommelingen vertoonen zich min of meer in alle landen. In Nederland was dit cijfer in 1892 7.17, in 1911 7.23. Daartusschen vinden wij o.a. 1901 met 7.71, doch ook 1909 met 7.11. Veigelijkt men daarmede, dat in de laatste 35 jaar het geboortecijfer regelmatig is gedaald, dan zou men kunnen concludeeren, dat de huwelijksfrequentie geen belangrijk b evorderenden of remmenden invloed uitoefent op het geboortecijfer, en dat een vermindering der huwelijken niet kan gelden als een overwegende oorzaak van de geboorteverminderingj. Het cijfer der huwelijken in Duitschland is laag in 372  13 zuiver landelijke streken en hoog in zuiver industriestreken, zeer hoog zelfs in de groote steden, zooals Bramen, Hamburg, Berlijn. In Berlijn is het 11,— per duizend, terwijl het rijksgemiddeltie 8,1 is. In 1911 was het in Amsterdam 16.06, in Rotterdam 15.27, in 's Gravenhage 15.47, en m Utrecht 14.77, terwijl het gemiddelde voor Nederland slechts was 7.23. Nu hebben echter de zuiver landelijke streken nog hooge, de groote steden, vooral Berlijn, beslist lage geboortecijfers. Ook in ons land bleven de geboortecijfers in Amsterdam, 's Gravenhage en Utrecht, niettegenstaande het grooter aantal huwelijken, toch beneden het gemiddelde over het geheele land. In 1911 werden levend aangegeven op 1000 inwoners in Nederland 27.8, in Amsterdam 22.55, ^n Rotterdam 28.82, in 's Gravenhage 24.92, in Utrecht 24.94 kinderen. Derhalve zijn niet alleen de algemeene geboortecijfers, maar ook de echtelijke vramtbaarheidseijfers gedaald; een verrnindering der huwelijken is echter geen voorwaarde Voor een merkbare verrninderirig der echtelijke vruchtbaarheid. Mombert is in deze kwestie van meening, dat tusöchen het aantal huwelijken en het aantal geboorten een uiterst nauw verband bestaat. Het geringe geboortecijfer in het midden der I9de eeuw leidt hij uitsluitend af van de gelijktijdige vermSjidering der huwelijken}. Voor de moderne geboortevermindering echter oordeelt hij, dat deze in zijh wezen aan andere factoren is toe te schrijven. Wolf verklaart, dat geboorte- en huwelijksfrequentie !wel is waar om1 jvoor de hand liggende redenen in verband gebracht worden,, dat zij beide echter aan Velschillende wetten zijn onderworpen en haar eigen wegen gaan. Hij wijst er op, dat het dalen van het) geboortecijfer op het einde der igie eeuw plaats had 373  14 bij en ondanks een toenemend aantal huwelijken, in de 20ste eeuw, tenminste tot hu toe, bij een dalend huwehjkscijfer; |maar toch is de vermindering' der geboorten (1900—1910 37,2 op 31,5) belangrijk grooter dan die der huwelijken (8,6 op 7,8). 'Hij wijst er op, dat de curve der huwelijken neiging heeft tot languitge)strekte golfdalen en -bergen, en een tijdruimte van 10 jaar te kort is, om1 vaste coniclusi|es te kunnen trekken. Geboortecijfer en dat der huwelijken schijnen hem toe, in geen belangrijk causaal verband tot elkander te Staan, al wordt daarmede geenszins zonder meer de imteening aangenomen van Brentano en Olden'Berg, dat voor de Verklaring van de vermindering detr geboorten geheel moet worden afgezien van de huwelijksstatistiek. 2. Geboortecijfer en huwelijksleeftijd. Op het geboortecijfer kan op zichzelf ook een verandering in den huwelijksleeftijd invloed hebben. De ge|rniddelde huwehjksleeftrjd bleef van 1901—1910 in Duitschland geheel dezelfde: bij de mannen was hij 28,9, bij de vrouwen 25,6 jaar. Volgens een tabel van brentano: „Das mittlere Heiratsalter in Preuszen für die Zeit von 1867—1903" daal(de in de laatste jaren de huwelijksleeftijd bij de mannen van 291.89 op 28.90; bij dte Vrouwten van 27.22 op. 25.70 jaar. De gemiddelde huwelijksleeftijd is derhalve niet hooger geworden, maar eerder veairninderd. Op grond van deze leeftijd-statistiek zou men dus rekenkundig leerder een toenemend geboortecijfer verwachten^ Belangrijk hoogere huwebjksleeftijd kan bovendien ook in dien zin belemmerend op de geboorten werken, dat men op rijperen leeftijd meer toegankelijk 374  15 is voor berekening, en zoo eerder geneigd den Voortplantingswil te beperken,. Maar ook in dit geval zou wel een tamelijk belangrijke verhooging van den gemiddelden huwelijksleeftijd moeten plaats hebben, wanneer zij op zoo krachtige wijze het geboortecijfer zou beïnvloeden, i) 3i. Migratie en geboorteóijfer. Ook de migratie kan een rekenkundige vermeerdering of vermindering der geboorten veroorzaken. Daar onder de trekkenden de voor de voortplanting geschikte leeftijdsklassen het sterkst zijn vertegenwoordigd, kan de migratie onder bepaalde omstandigheden de leeftijdsamenstelling der bevolking veranderen, wat vanzelf moet terugwerken op de geboortecijfers. Maar ook daarmede is niets gewonnen voor de verklaring der moderne vermindering der geboorten. Want de ernigratie is b.v. in Duitschland in de laatste jaren afgenomen. Zoo emigreerden in: 1872: 128.152 personen; 1886: 2201.902; 1891 : 120.089; J893: 87677; 1898: 22.221; 1906: 31,074. Het landverhuizingspercentage bedroeg voor Duitschland in 1891/1900: 1,01 personen op de 1000 inwoners. Van 1901/1906 zijn de cijfers: 0.39; oj.56; 0.62; 0.47; 0.47; 0.50; derhalve tegenover de vroegere jaren een groote vermindering der landverhuizing en desondahks een groote vermindering der geboorten. 2) 1) In ons land was er van 1899 tot 1911 weinig verandering in den huwelijksleeftijd op te merken. In die jaren huwden er van de 100 huwende mannen op den leeftijd van 21—24 jaar resp.: 28.93, 29.67, 29.66, 28.81, 29.42, 29.57, 28.89, 29.67, 30.13, 30.05, 29.89, 29.42. Van de vrouwen bedroegen deze cijfers: 37.37, 36.93, 37.78, 3&82, 36,72, 3&83, 37.18 37.92, 38.27, 37.47, 37.76. 2) In Nederland nam het vertrek naar het buitenland toe. In 1902 vertrokken 9635 vrouwen en 10154 mannen. In 1911 waren deze cijfers gestegen tot resp. 15638 en 17840. De hoogste cijfers werden echter gehaald in 1907, nl. 15568 en 18581. 375  16 4. Steffte en geboortecijfers. Ook de sterfte wordt in verband gebracht met de mindering der sterfgevallen zich Veel minder voordoet in de tot voortplanting geschikte leeftijdsklassen, dan in de arwlerei. Daarvan is het gevolg, dat de bevolking toeneemt, zonder dat het geboortecijfer dienovereenkomstig stijgt, en dit veroorzaakt statistisch een dalen van het relatieve geboortecijfer. Zoo is derhalve de vtermindering der geboorten slechts een rekenkundig resultaat. De statistiek schijnt eveneens deze meening gunstig gezind te zijn, want geboorte en sterftecijfers loopen in dalende reeks parallel. Het is een feit, dat de Stérfte in de landen met verminderde geboorte geweldig is verminderd. Deze vermindering der sterftecijfers was echter belangrijk höoger dan die der geboortecijfers, en vandaar dat, ondanks 'de langjarige geboortecijfers. cauderlier neemt aan, dat de ververmindering kier geboorten, tot dusver eten absolute aan(groeiing der volken plaats had. Zoo daalde in Duitschland het sterftecijfer van 28.2 pCt. in 1871 op 19.5 pCt in 1905. In Nederland daalde de sterfte der mannen van iq.óo in 1895 tot 15.0 in 1911; en van de vrouwen van 17.80 tot 14.10. Dat, wanneer de meening van Cauderlier juist is, een dergelijke vermindering der sterfte de leeftijdssamensteJEnlg der bevolking van een land belangrijk zal beïnvloeden en zuiver rekenkundig de relatieve geboortefrequentie op zeer waarneembare wijze zal neerdrukken, is duidelijk. Maar toch kan niet worden ingestemd met cauderlier's meening. Want noe staat daarmee in verband het feit, dat niet alleen de algemeene geboortecijfers, waar ook die der echtelijke vruchtbaarheid even sterk zijn gedaald? Bovendien is de onderstelling Verkeerd, dat de ver- 376  17 nundering der sterfelijkheid bij de tot de voortplanting geschikte leeftijdsklassen geringer is dan bij hen, die voor de voortplanting nog niet of niet meer in aanmerking komen. MOMBERT toont aan, dat de leeftijdssamensfeSïling in de laatste dertig jaar een zoodanige was, dat men beslist had moeten rekenen met een toeneming der geboorten en hilet met een vermindering. Tot hetzelfde resultaat kwam het Kaiserliche Gesuntheitsamt, dat in zijn Festschrift voor het 14e intem. conr gres voor hygiëne en demografie de toeneming van den levenskrachtigsten leeftijd als opmerkingswaardig bef-, schouwde. En Wolf haalt het getuigenis aan van den Obermedizinalrat Dr. DiETRICH in Berlijn van 1911, volgens hetwelk tenminste voor Pruisen de tot "de voortplanting geschikte levensklassen zoowel op 'het land als in de steden, grooter aandeel hebben aan Üe veiminderijng der sterfte dan de overige leeftijdsklassen. Derhalve steeg het aantal der tot voort-; planting geschikte elementen; eveneens nam daardoor de duur der huwelijken toe en zoo zou men! bij normaal verloop een toeneming der geboorten hebben kunnen verwachten. Sterfte en geboorte worden niet slechts in dezen, rekenkundigen zin in verband gebracht, maar bovendien wil men ook een causaal verband tusschen beide propageeren. Van dezen kant beschouwd, behoorde dit hoofdstuk wel is waar meer in de groep van de oorzaken, die den voortplantingswil beperken; toch zal het maar aanstonds hier worden behandeld. Vooral Budge Verkondigt, dat Verminderende sterfte de vermindering der geboorten begunstigt en doet ontstaan. Zijn meening legt hij de stelling van malthus ten grondslag: 377  18 „De bevolking groeit onveranderlijk daar, waar de bestaansmiddelen vermeerderen. Wanneer derhalve in een gegeven land een 'gegeven hoogte van de potentieele voedingsspeelrtumfce in Verband met de gegeven levens-standaard van de groote massa der bevolking voor het betreffende land de levensmogelijkheid voor een bepaald bevolkingscijfer geeft, kan dan dit bevolkingscijfer tot stand komen óf bij talrijke geboorten en talrijke sterfgevallen óf bij een geringer aantal sterfgevallen, die dan echter ook een geringer aantal geboorten veroorzaakt. Bestaan er derhalve in een land verhoudingen, die gunstig zijn voor een geringe sterfte, dan moet ook het geboortecijfer relatief laag zijn. Veranderen zich de omstandigheden van een land in die richting, dat de mogelijkheid is gegeven- van een verlrninderi|ng van het sterftecijfer, dan moet, als de verdere omstandigheden dezelfde blijven, het geboortecijfer dalen. Zoo is ook ongedwongen het tijdelijk parallellisme te verklaren tusschen de verminlderihg der geboorten en de vermindering van het sterftecijfer!." Reeds door budge zelf krijgt deze wet van het causaal verband tusschen sterfte en geboorte een zeer groote beperking, doordat het aanwezig zijn van zekere factoren als noodzakelijk verklaard wordt, zooals: „gegeven, economische toestand van een land, gegeven levens-tstandaard van de groote massa zijner bewoners, gegeven toeneming der arbeidsproductiviteit". Dat zijn echter voorwaarden, die zeer slecht geschikt zijn voor een blijvende wet, zoo dat met hun schommelen en veranderen ook de op hen berustende wet zelf in het gedrang en in onzekerheid wordt gebracht. Wolf Verklaart, dat «met het door budge geconstrueerde causaalverband tusschen sterfte en geboorte, de vermindering der geboorten in onze dagen op verre na niet kan 378  19 (worden verklaard. Maar daarmede zal toch niet elke invloed van de verrnindering der sterfte op de geboortefrequentie worden betwijfeld. W]ant de vermindering der zuigelingensterfte kan gteboortevernünderend werken, doordat zooveel iminder de noodzakelijkheid zich voordoet, om voor vervanging te zorgen, zooals bij grootere sterfte, wanneer vooral het verlies van kinderen in het eerste levensjaar den ouders aanleiding zal geven, te zorgen voor vervanging der 'gestorvenen. Hieruit is het op 't eerste gezicht zonderlinge feit te verklaren, dat na oorlogen, wanneer men door de vele sterfgevallen van krachtige mannen vermindering zou verwachten, er juist Vermeerdering van geboorten plaats heeft. Het omgekeerde is het geval bij de sterftevermindering der kinderen van twee tot tien jaar. Blijft een voldoend aantal daarvan in leven, dan doet een verdere behoefte aan kinderen zich hiet zoozeer gelden» Ook de vermindering der sterfte in de hoogere leeftijdsklassen kan belemmerend op de geboorten inwerken; want daardoor zouden de productieve leeftijdsklassen zich genoodzaakt zien, hun niet geheel meer of in 't geheel niet meer tot arbeid bekwame leden te ondersteunen; deze meerdere belasting zou voor hen een aanleiding kunnen zijn, wellicht later te huwen of in 'thuwelijk minder kinderen voort te brengen; de vermindering der sterfte leidt ook tot vermindetring van de gelegenheid om erfenissen te krijgen; vooral in de lagere standen komen jonge lieden minder vroeg in het bezit van geërfd huisraad en moeten dit aanschaffen op eigen kosten; de verplichting echter, dit af te betalen, is een meerdere belasting der huishouding, en dit leidt weer tot de neiging het kindertal1 te beperken; ten slotte komen tengevolge van de vernrrindering der sterfte veel meer krachten in de produc- 379  20 tieve leeftijdsklasse dan vroeger; daardoor ontstaat meerdere concurrentie, en deze verwekt weet de vprees, dat het vooruitkomen der kinderen, vooral van een grootep aantal, bemoeilijkt zal worden. Beïnvloeden nu de tot dusver behandelde momenten:, huwelijksfrequentie, huwelijksleeftijd, migratie en sterfte het geboortecijfer voornamelijk slechts in rekenkundigen zin, al zou ook de vermindering der sterfte reeds meer1 op den voortplantingswil kunnen werken, dan sluiten zich daarbij Üe veel belangrijkere aan, n.L: II. OORZAKEN, DIE DE RELATIEVE GEBOORTEFREQUENTIE BEÏNVLOEDEN Ë Oorzaken van physwiogischen aard. Een sterk geslacht zal sterk zijn ook in de voortbrenging van nakomelingen en een zwak geslacht zwak en zoo zullen ongunstige verschijnselen van physiologischen aard ook hun schaduw werpen op de geboortecijfers. Een aantal van zulke ongunstige physiologische verschijnselen kan worden opgenoemd. Op de eerste plaats wordt dikwijls gesproken van geboortevermindering tengevolge van algemeene ontaarding, van het ras. Maar het is reeds lang een strijdvraag, en wel een onderwerp van hevigen strijd, of de gemiddelde Echameüjke en geestelijke toestand der huidige cultuurvolken zich in erfelijke verslechtering bevindt. Een feit is het, dat om christelijk-religieuse en fflanthropische redenen alle volken een buitengewoon groot aantal van minderwaardigen, zwakkelingen, zieken en verminkten met zich moeten sleepdn, die wettelijk niet zijn verhinderd, nakomelingen te verwekken. Daar nu voor alles het kiemplasma den toestand der individuen 380  21 "bepaalt, kan mien nagaan, hoe bij de wetten der erfelijkheid een versJefcWtering van het ras op zijn voortplantingsgeschiktheid kan en moet inwerken. Maar de kennis der hygiënische constitutie der volken is tegenwoordig nog lang niet voldoende, om' een definitief oordeel in deze kwestie toe te laten, al kunnen ook vele resultaten als een bewijs worden uitgelegd van de toenemende degeneratie van het ras. Ten bewijze hiervan wordt gewezen op de recruteeringsstatistiek. Inderdaad blijkt uit de cijfers een sterke vermindering der geschiktheid voor den dienst. Zoo komen in Duitschland op de 100 militieplichtiT gen ongeschikten voor: in 1904: 56.4; 1906: 55.9; 1908: 54.5; 1909: 53.6. Maar de legerstatistiek kleven nog zoo groote fouten aan en er spelen daarbij zoovele, aan verandering onderhevige gezichtspunten een rol, zooals de persoonlijke meeningen van de keurende geneesheeren, stijgend aantal müiitieplichtigen en gelijkblijvende behoeften aan ingedeeïden, dat bovenstaande cijfers al zeer slecht bruikbaar zijn bij een conclusie tot rasdegeneratie. Ook Gruber meent, dat de vast-, stelling van den hchamtelijken toestand der militiephchtigen op veel grondiger wijze dan thans moet worden voorbereid en uitgevoerd. Ook spreekt men van een degeneratie van de moderne Vrouw bij het vraagstuk der geboortevermindering. Zoo schrijft Dr. WpLTMANN in de Polttiseh-anthropologische Revue 1902/3 van een physiéke ontaarding der moderne vrouw en in verband daarmee van een toenemende ongeschiktheid der vrouw om te baren. En Dr. Alen merkt op: door overprikkeling van de verstandelijke werkzaamheid, door emancipatie van het vrouwelijk geslacht, door volkomen verwaarloozing ook van de physiéke opvoeding wordt zelfs een physiologische 381  22 achteruitgang van het vrouwelijk geslacht veroorzaakt. Haar hersen- en zenuwleven wordt ten koste van alle voor de voortplanting vereischte lichamelijke functies op de meest onnatuurlijke wijze opgedreven. Ja, met de vennindering der gezonde voortplanting gaat ook de natuurlijke neiging daartoe verloren. Plotz stelt vast, dat de vrouwen onzer hoogere kringen gemiddeld moeilijker baren en Krtjse haalt eveneens velerlei oorzaken aan voor het feit der toenemende bemoeilijking der geboorten, oorzaken die meerendeels pas ontstaan zijn. Bij deze degeneratieverschijnselen van algemeenen aard voegen zich verschillende speciale ziekten, die degenereerend werken op de geschiktheid tot voortplanting, vooral misbruik van alcohol en geslachtsziekten. Het is reeds lang bekend, dat misbruik van alcohol de voortplantingsgeschiktheid vermindert. Zuipers worden dikwijls ontmichtbaar. Het alcoholvergift kan het geslachtelijk klierweefsel tot Volkomen vernietiging brengen. Weet men nu, op welke wijze het alcoholmisbruik ook overigens degenereerend werkt, en in welke mate het heerscht, dan doen de conclusies tot een natuurlijke vermindering der geboorten zich vanzelf aan de hand. Veel meer echter werken de geslachtsziekten beperkend op de geboorten. Het ojfermateriaal doet besluiten tot een toeneming der geslachtsziekten. Volgens de gegevens van het Keizerlijk Statistisch Bureau, geven de ziektegevallen, die bijzonder de voortplantingsgeschiktheid benadeelen, voor zoover zij in ziekenhuizen werden behandeld, het volgende beeld: 382  23 toeneming der gevallen van 1877-79 tot 1898-1901 Gonorrhoe 23.344 83.374 Chronisch alcoholisme .... 12.863 65.433 Primaire en constitutioneele syphilis 67.750 101.225 Ziekte van het zenuwstelsel . . 14.336 48.642 Ziekte der urine-en geslachtsorganen 41.410 270.058 Verpleegden in krankzinnigengest. 40.975 136.249 Het resultaat is derhalve een ontzaggelijke rekenkundige, absolute en relatieve toeneming dezer ziekten, want de bevolking is intusschen slechts met ongeveer een vierde toegenomen, nml. van 43 tot 56 rnillioen. WeJ is waar is in bovenstaande cijfers slechts sprake van die zieken, die in ziekeninrichtingen werden verpleegd en zoo gemakkelijk statistisch waren op te sporen. Daar nu het aantal ziekenhuizen van 1877 tot 1904 met 44.9 pCt. is toegenomen, de gestichtsbehandeling vooral wat betreft geesteszieken hooger eh meer gezocht is geworden tegenover Vroeger, zoo besluiten vellen, dat het aantjal der in ziekenhuizen behandelde en zoo gemakkelijk statistisch waar te nemen ziekten in ongelijk hoogere mate is toegenomen als die in particuliere behandeling, zoodat derhalve een toeneming der bovengenoemde ziekten in werkeüjkheid niet bewezen is. Maar de toeneming is dan toch zoo groot, dat zij onmogelijk slechts kan worden verklaard imet de toeneming der bevolking en der ziekenhuizen en de verschuiving der particuliere behandeling ten gunste der gestichtsverpleging. Bovendien is het, bij de soort der ziekten zeer te betwijfelen, of het aantal der door Vakmannen of kwakzalvers behandelden of die zichzelf behandelden minder is gestegen dan het aantal van hen, die in inrichtingen zich lieten verplegen. 383  24 Het is moeilijk aan te nemen, dat bij deze toeneming van de in inrichtingen verpleegden, de toeneming der gteslachts- en geesteszieken slechts een absolute en rekenkundige is en dat de vermindering der geboorten daarmede slechts in zeer ver Verwijderd verband mag woeden gebracht. De werking dezer ziekten op de geboortefrequentie is zonder eenigen twijfel. Zij benadeelen het organisme niet alleen algemeen, zoodat slechts een minder goede nakomelingschap kan geleverd worden, maar zij verhinderen ook de nieuwe vorming van nakomelingen of belemmeren dit in hooge ma,tes. Volgens Dr. GRUBER wordt de onvruchtbaarheid der vrouwen buitengewoon dikwijls veroorzaakt door gonorrhoe van den man. De onvruchtbare, steriele huwelijken worden echter geschat op 7 tot 12 pCt. van het totaal der huwelijken. FüRBRiNGER geeft Voor een derde dezer huwelijken gonorrhoe als oorzaak aan. Is het bovendien juist, wat Flesch mededeelde, dat een derde Van alle echtgenooten geslachtsziek is, dan is gemakkelijk in te zien, dat de bloedigste oorlog niet meer verminderend op de bevolking werken kan. In het „Handwörterbuch der Staatswissenschaften" v. IV, 746 geeft hij op, dat 80 pCt., der mannelijke bevolking vroeger of later in baar leven gonorrhoe, 15 pCt. bovendien syphilis heeft gehad. Als andere ziekteverschijnselen, die bij den mensch de voortplanting belemmeren, Worden vooral genoemd loodVerig'iftiginlgen. Het „Medizinische Wochenschrift'' 1902 geeft zelfs gevallen op, dat misbruik van tabak onmacht tengevolge had. Ook de toenemende ontwikkeling Van den geestesarbeid moet een verrnindering veroorzaken van de geschiktheid tot voortplanting. Bij de onmacht van de natuur, om het lichaam in meerdere richtingen goed te ontwikkelen, moet het eene orgaan win- 384  25 nen, het andere daarbij verliezen. Bewijsmateriaal hiervoor schijnt te leveren het feit van het uitsterven der economisch en geestelijk hoogstaande famijiën, vooral in de mannelijke lijn. Ook Grtjber—Rüdin wijzen op dit verschijnsel voor die famïlièn, die economisch of sociaal tot een hoogeren trap zijn gekomen, geleerden, kunstenaara Hier moet ook nög de meening van Dr. Blum vermeld Iworden, die op grond van zijn berekeningen het zelfzoogen en het geboortecijfer in verband brengt, en de stelling opzet: „Hoe langer het zoogen duurt, respect, hoe meer het aantal der 6 maanden en langer gezoogde kinderen toeneemt, des te lager is het geboortecij fe r.'' Dit zou echter meer algemeen toepasselijk zijn voor het platteland, omdat daar (tenminste tot dusver) de willekeurige geboortebeperking veel zeldzamer is geweest. fysiologisch kunnen op vermindering der voortplantingswerkzaamheid ook inwerken toenemende welvaart en toenemende beschaving, eerstens door de reeds bovengenoemde toenemende uitbreiding der hersenwerking, en verder door toenemende overvoeding, waarvoojr echter zulk een kleine kring van personen in aanmerking komt, dat hun werking op de geboortevermihdering nauwelijks in cijfers tot uiting komt. 'AJlle tot hier opgesomde verschijnselen zijn van Idien aard, dat zij met innerlijke noodzakelijkheid belemmerend op de geboorten werken. Zeker dragen zij bij tot de mtoderne geboortevernnndeWng; maar zij zijn bij lange na niet voldoende omi deze te Verklaren. De periode, waarin de geboorteVermindering begon en zoo belangrijk toenam', was over 't geheel meer een zoodanige, dat zij gunstig was voor een vermeerdering der geboorten. Het wi3.s ©en tijd. van stijgen dei, 385  26 e ding, verwarming, voedsel, belastingen, enz., dan moet men hun bewonderend het getuigenis geven: zij zijn dikwijls financieele- en levenskunstenaars, die slechts met inspanning van alle krachten hun huishoudelijke begrooting eenigermate kunnen sluitend maken, des te meer dan, wanneer een groot aantal kinderen moet onderhouden worden',. Het ligt dan ook zeer Voor de hand, dat ook deze kringen langzamerhand steeds meer vertrouwd raken met de gedachte, het aantal kinderen te beperken, welke gedachte hun bovendien van buitenaf gepredikt wordt; want het „onderhoud" der kinderen, al inlage dit nog zoo primitief (zijn, Vormt toch een voorname post op de huishoudelijke begrooting. Daar moeten dan bijzonder sterke invloeden tegenin werken, zal deze, natuurlijk zoo voor de hand liggende en van buitenaf zoo sterk gevoede gedachte, niet in werkelijkheid worden omgezet. Deze invloeden echter: traditie, zeden en godsdienst verliezen steeds meer in kracht. Nu wil echter de mensch niet altijd op den laagsten trap blijven |btaan,, Waarop hij het juist voor het leven noodzakelijke slechts schaars heeft. Hij mag en moet met alle redelijk geoorloofde middelen er naar streven, ook zijn tmaterieele omstandigheden steeds meer t>e vervolmaken en op zoo hoog mögelijken trap te plaatsen. De mensch streeft naar verhoudingen, die het hem 396  37 mogelijk maken hoogere eischen te stellen aan het leven, en hoogere wenschlen te bevredigen dan totdusver het geval was. Dit streven naar welgeregelde omstandigheden, göedgeregelde levensvoorwaarden, naar een hooger bestaan, is echter een kracht, die inwerkt op alle mógelijke standen der maatschappij, en in zekeren zin als een schroef zonder einde. Hoe hooger de plaats wordt in de maatschappij, des te grooter worden meestal ook de eischen, die het werkelijke of maatschappelijke leven stelt. Werkelijke en traditioneele, somwijlen recht onverstandige en dwaze behoeften geVen aanleiding tot een berekening, hoe de ten dienste staande middelen zooveel mogelijk kunnen worden aangepast aan de werkelijke of vermeende, noodzakelijk en begeerenswaardig geachte behoeften. En zoo komt bij deze berekening ook de Voorplanting ter sprake en het resultaat is: in aanmerking nemende de noodzakelijkheid van voldoende en göedgeregelde levensvoorwaarden en omstandigheden is een groot aantal kinderen ondoenlijk en zooveel mogelijke beperking raadzaam. Zoo „rekent" de arbeider, de kleine grondbezitter, de industrieel en de handelsman; zoo rekent de middelbare en kleinere beambte, de onderwijzer en de geleerde en ten slotte ook de groote ondernemer, ieder aangespoord door het streven, een hooger plaats in het leven te bereiken, te behouden en vöor de zijnen te Verzekeren. Dat het streven naar een hooger bestaan de coëfficiënten der bevolkmgscijfers enorm beïnvloeden kan, en daarmede zeker is rekening te houden bij de vermindering der geboorten onder de groote massa, toont Australië. Australië is een jong cultuurland, met een aanvankelijk intensieve vruchtbaarheid (1861 ƒ65 :42), het is een land van geweldigen opbloei in korten tijd, het is in zijn wezen een democratisch land, waar de arbei- 397  38, derspartij steeds een grooten invloed heeft gehad en waar deze ook de regeering in handen gekregen heeftt Van de levenshouding van den Australischen arbeider wordt gezegd, dat deze nergens zoo hoog is als daar, in elk opzicht door de economische politiek der regeering begunstigd. Daarbij daalde het geboortecijfer binnen de laatste vijftig jaren van 42 op 24L Daar het sterftecijfer zeer laag is, moet de vermindering der geboorten vooral wórden toegeschreven aan economische berekening, om niet door te groote kinderrijkdom af te dalen van het bereikte hooge levenspeil. Komt daar nog een duurder worden der levensomstandigheden bij zooals deze sinds 1896 een internationaal feit gewor den is, dan ligt de verleiding des te meer voor de hand, om de door de duurte veroorzaakte grootere uitgaven, gelijk te maken door vermmdering der objecten voor welke mede op de eerstie plaats die kosten te maken zijn, de kinderen. Tot deze ecxmomijsche berekening; leidt de zorg voor goed en vermogen. Deze zorg doet ieh vooral gelden bij het bezit, dat niet mag verdeeld worden, maar in 1 Vruchtgebruik aan levenden of door den dood aan een bezitter moet overgaan. Daardoor komt het, en niet op die laatste plaats, dat bij den boegen adel en bij familiën met majoraten, vooral zulke met uitsluitend majoraatsvermogen, het aantal kinderen en vooral dat der mannelijke nakomelingen zeer beperkt is, terwijl daar, waar naast het majoraatsvermogen ook nog een ander vermogen bestaat, men een grooter kindertal vindt, en ook het verschil tusschen jongens en meisjes niet zoo groot is. Op dezelfde wijze belemmerend op de geboorten werkt bezit met Anerbenrecht. Maar ook van het middelbaar grondbezit wordt zulk een beperking van het kindertal jjemeïd, en uit Frankrijk, het klassieke land der dalende geboorten, kunnen 398  39 cijfers als bewijs worden aangehaald. Er is echter geen reden, naar Frankrijk steenen te werpen. Uit Duitsche streken, zooals Maagdenburg, Merseburg, wordt mei ding gemaakt van eenzelfde neiging tot beperking der geboorten. In Anhalt moest de boerenstand zich zeer stierk op het tweekinderstelsel toeleggen. Anders zijn echter weer de verhoudingen in Zuid-Duitschland, voor_ al in Beieren, waar het aantal kinderen der boerenbevolking dikwijls dat der industriebevolking overtreft, zoodat derhalve bij de boerenbevolking dit verschijnsel lang niet algemeen is. Naa*t de zorg voor het vermogen, en in verband daarmee leidt tot „berekende" kindervoortbrenging de zorg voor de kinderen. Er is geen twijfel aan, dat in de tegenwoordige omstandigheden onderhoud, opvoeding en vorming van een grooter aantal kinderen een reuzentaak is voor vele ouders, die een groote mate van moed, werklust en offervaardigheid eischt. De zorg voor de toekomst der kinderen verzwakt den wil tot voortplanting^ En dit te meer, daar het doel van deze izorg voor het kind meermalen verkeerd is opgesteld. Terwijl toch het laatste doel van deze zorg voor de toekomst van het kind zijn hoogtepunt bereiken zou in de grondgedachte: help den mensch, opdat hij zichzelve helpe, dan helpt gij hem geheel, in het daaruit ontstane streven, om het kind geestelijk en lichamelijk zoo te ontwikkelen, dat het in staat gesteld wordt, eenmaal zelf zijn nest en zijn toekomst te kunnen opbouwen, is het voornaamste streven vooral van welgestelde ouders er voornamelijk op gericht, het kind een zoo groot mogelijk aandeel van aardsche goederen na te laten, opdat reeds te voren zijn toekomst, materieel zoo goed mogelijk verzekerd is. Zoo leiden derhalve de zorg voor het eigen ik, het 399  40 vermogen en het kind, het streven naar een hooger plaats in het leven, tot berekende kindervoortbrenging en vermindering der geboorten. Deze economische berekening is volgens Wolf het argument der groote massa, en We|bb vindt volgens zijn ervaringen in Engeland de geboortevermindering bij alle klassen, die verstand, vooruitzicht en zelfcontrole bezitten. c Weelde en genotzucht. Tot deze economische berekening leidt echter ook gendtzucM én concurrentie der genoegens. Brentano ziet in den overvloed der genietingen de hoofdoorzaak der geboorteverrnindering. Hij verkondigt de leer: met toenemenden welstand en toenemenden cultuur neemtt de verscheidenheid der genietingen toe en met het optreden van andere behoeften doet zich ook ten opzichte van het geslachtsgenot de wet gelden, volgens welke de naar de grootste hoeveelheid gevoel van welbehagen strevende mensch daar ophoudt met de bevrediging van een behoefte, waar een voortgaan met de bevrediging ervan hem' minder genot geven zou, dan Je bevrediging van een andere behoefte, waarvan hij anders zou moeten afstand doen. Wolf noemt deze theorie van Brentano een verklaring, die zeer zeker een origineele is, schijnt er echter niet veel aan te hechten. In dien zin, wel is waar, dat het opkomen van nieuwe genietingen bij toenemende beschaving het geslaxlhtsgenot op den achtergrond dringen zou, is Brentano's meening beslist niet houdbaar. Bij de beteekenis en de sterkte van de geslachtsdrift op zichzelf reeds, bij de rol, die het woord liefde daarbij «peelt, is niet van te voren aan te nemen, dat voor de ie groote massa der bevolking andere genietingen dermate in concurrentie treden met het geslachtsgenot, 400  41 dat aan het geslachftsgenot ten gunste van andere genie-1 tinlgen zulk een belangrijke afbreuk gedaan wordt, dat de gevolgen zich zouden toonen in verminderde geboorte. Even weinig spreekt de werkelijkheid ervoor, dat de geslachtsgenietingen een dergelijke beperking zouden gekregen hebben. Mayr haalt in zijn moraal-1 statistiek een contraire uiting aan Van een rapporteur der Fransche ontvolMngscommissie (Gide) : Litteratuur, tooneelspelen, frivole vcorstelhngdn, prostitutie dringen in die mate tot verzwakking der geboorten, als zij den drang naar sexueele genoegens doen toenemen. Zij veroorzaken de verzwakking der geboorten, doordat zij de wellust en niet de kinder-voortbrenging tot eenige beweegreden van de geslachtsverrichting maken, het huwelijk onderdrukken en Vertragen, dat toch de vruchtbaarste wijze van sexueele vereenigixig is, de voortplantingskracht door Venerische ziekten of de meest tegennatuurlijke zonden steriliseeren, doordat zij de vrucht onderdrukken, Opzettelijk door onanie of afdrijving, hetzij onopzettelijk door voortbrenging van niet levensvatbare kinderen. En Brentano kent het moderne leven toch te goed, om bewust de meening aan te hangen, dat het geslachtsgenot heeft afgenomen ten gunste van andere genietingen. Verminderd is niet het geslachTSgenot, maar de wijze van het geslachtsgenot is Veranderd, doordat het naieve geslachtsgenot heeft moeten wijken voor een gerationaliseerd, daartoe hebben inderdaad inhoogemate bijge-i dragen de opgekomen en steeds meer opkomende mogelijkheden van nieuwe genietingen. En zoo is Brenta-* no's theorie van de concurrentie der genietingen volstrekt niet maar terloops op zij te zetten, wanneer men onderscheid maakt tusschen geslachtsgenot en voort* plantingsdrift en Brentano's theorie in zooverre na- 401  42 der aanvult, dat de concurrentie der genietingen wel is waar niet belemmerend voor het géslacWtsgenot, maar wel voor de voortplanting werkt. De moderne ontwikke-i hing, kunst en wetenschap, techniek, handel en verkeer, hebben den mensch een menigte van nieuwe mogelijkheden tot genietingen gegeven. Daaraan is een zekere hoeveelheid van kosten verbonden, zonder welke men van een aantal genoegens eenvoudig moet afstand doen. Daar echter een groot aantal kinderen in hooge mate de beschikbare middelen opeischt, beperkt men het kindertal, niet echter de genoegens, en dit laatste des te minder, naarmate die mensch een genieter wil zijn en goed leven wet Dit geldt voor man en vrouw. Voor de vrouw komt er nog bij, dat de gevolgen van een natuurlijk geslachtelijk verkeer: zwangerschap, bevalling, kinderopvoeding haar belangrijk hinderen, om het gewen schte aandeel te krijgen in de moderne genietingen. De kinderrijke vrouw moet afzien Van een aantal genoegens, die haar tegenwoordig onontbeerlijk voorkomen, hetzij op grond van haar wezenlijke of vermeende maatschappelijke positie, hetzij op grond Van haar bijzondere, persoonlijke neigingen. Daar zij echter niet de offers op zich nemen wil, met kinderrijkdom Verbonden, doet zij geen afstand van de genoegens, ook niet van de geslachtsgenoegens, maar alleen van de gevolgen van het natuurlijk sexueel verkeer, van het kind, respect, van een grooter getal kinderen. „Maar in een gouden bed komt memand zoo gemakkelijk in de kraam". De genotzucht, waarvoor de moderne cultuur een bijna onbegrensd veld van mogelijkheden ter bevrediging geopend heeft, bovendien opgewekt door verminderden godsdienstzin, voor welke laatste een Vrij zijn van behoeften als een deugd gold, terwijl naar materialistische opvatting hét genot een voor alles, nastrevenswaardig doel 402  43 is, opgewekt door agitatorische krachten, 'die de breede massa's het tevredenzijn als een onrecht voorstellen, en de behoefte naar genietingen, en het streven ze te bevredigen, als deugd, heeft het aardsche ideaal opgesteld van een zoo weinig mogelijk benauwend en zoo veel mogelijk genietend mehsehen- en huwehjkslevent Deze nieuwe levensopvatting bij groot en klein, rijk en arm meent, dat in het genotleven het geld beter belegd is, dan in het opvoeden en verzorgen van een groot getal kinderen. Het nieuwe geslacht van het genot wil geen kinderen. d. Beroepsarbeid en emancipatie der vrouw. Tot de beperking der geboorten leidt echter ook de Verandering in de plaats van de vrouw: beroepsarbeid en emancipatie der vrouw. De beroepstellingen toonen een voortdurende toeneming van den vrouwelijken beroepsarbeid en dit niet alleen absoluut, maar ook relatief. / Het aantal der in beroep werkzame vrouwen in Duitschland steeg van 1882 tot 1895 van 4.26 op 5.26 mfllL of met 23.64 pCt.; 1895/1907 van 5.26 tot 8.Ö4 rnjflT of met 56.79 pCt. Derhalve vormden de arbeidende vrouwen in 1895 nog niet een vijfde, in 1907 reeds meer dan een vierde der geheele vrouwelijke bevolking'. Dezelfde voortschrijdende beweging toont het aantal der arbeidende, gehuwde vrouwen. De weduwen niet meegerekend steeg dit getal van 1895/1907 van 19.88 tot 35.65 pCt. van het totaal! der vrouwelijke arbeidsters. Nu is het duidelijk, dat van zuiver economisch standpunt, voor zulke vrouwelijke arbeidsters, een groot kindertal ongewenscht is, omdat zwangerschap, bevalling en opvoeding groote moeilijkheden in den weg leggen aan hun beroepsarbeid, wat zich nog meer doet ge- 403  44 voelen, wanneer het arbeidsloon der vrouw noodzakelijk is voor het onderhoud van het gezi|ni WEBB wijst er in zijn onderzoekingen op, dat in die tien steden van Engeland, waar de vermindering der geboorten vooral erg is, een zeer groot deel der gehuwde vrouwen, ih fabrieksarbeid werkzaam) is. Vrouwen echter, die voor geestelijke of vrije beroepen leven, worden in haar arbeid vooral door een groot aanbal kinderen gehinderd. Wat voor de eene wordt veroorzaakt door den economisch en toestand, wordt voor de andere bewerkt, zij het in mindere mate, door de zgn. vrouwencultus, en de positie van de moderne vrouw tegenover het moederschap. De vrouwencultus doet zich als belemmerend voor de geboorten gelden, van den kant van den man in dien zin, dat hij met het oog op de 'gezondheid deivrouw, haar welzijn en haar zoolang mogelijk bezit voor het gezin, zoomijn mogelijk wil blootstellen aan de bezwaren, offers en gevaren van zwangerschap, geboorte en bevalling. Dit zal des te meer daar het geval zijn, waar de vrouw niet zoozeer wordt beschouwd als een voorwerp van lust of van arbeid, hetwelk ten allen tijde te vervangen is, maar waar zij door den man wordt geacht, gewaardeerd en beschouwd, als ware levensgezellin, en waar haar verlies huishoudelijk en psychisch wordt gevoeld als een blijvtend, en groot nadeeL. Men versta ons goed: wij zeggen niet, dat deze opvatting juist zou zijn, wij constateeren alleen, dat deze opvatting bestaat, en welke haar invloed is, althans zijn kan. Wolf wijst dan ook nog op de cultus der vrouwelijke schoonheid, die er toe leidt, de geboorten te verminde;ren en haalt maupassant aan als bewijs voor de beperking der geboorten om deze ethische reden, waarom de vrouwen der beschaafde wereld bedanken voor de 404  45 haar toebedeelde bestemming de aarde te bevolken, en geheel de jeugd, alle schoonheid, alle poëtische droomen van het glanzende leven op te offeren aan deze vreeselijke wet der voortplanting. Zulk een taal vindt echter niet alleen zijn oorzaak in ijdelheid en genotzucht, maar in een geheel veranderde opvatting der denkbeelden omtrent waarde en waardigheid van het moederschap^ Man en vrouw zijn gelijkgesteld in oorsprong en einddoel, maar geheel ongelijk is hun taak hier beneden, zooals reeds het verschil in hun lichamehjke en psychi-i sche samenstelling toont. De namurlïjke plicht der vrouw is het moederschap, al moet dit niet zoo verstaan worden, dat pas de moederschap in natura haar geheejl vrouw doet zijn, en de vrouw zonder dit moederschap in natura in gebreke zou blijven. Want de moederliefde, de moederdrift, te helpen, te verzorgen, op te voeden, omvat niet alleen het eigen kind, maar wanneer er niet te zorgen valt voor eigen kinderen, de meuschen!kinderen in 't algemeen. Zoo kan de moederschap zich bij elke vrouw doen gelden, doch primair en op de voornaamste wijze bij de moeder in natura. Maar het begrip der moederschap in natura heeft bij de moderne vrouw een verandering gekregen, vooral in de uitwassen der vrouwenbeweging op economisch, juridisch en politiek gebied. Dientengevolge beschouwen velen moederschap niet als een rest van paradijsgeluk, 'maar haar vruchtbaarheid is als een vloek Uit het verloren paradijs, en aan deze vloek wil de moderne Vrouw zich daardoor onttrekken, dat zij wel is waar zich niet aan dein eros onttrekt, wel echter aan de taak, door het moederschap opgelegd. Het is hier niet de plaats in te gaan op deze zijde van de vrouwenemancilpatie, het wijzen op dit Verschijnsel is voldoende. Ellen Key begint haar Essays over liefde en huwelijk: „Alle 405  I 46 denkenden zien, dat de, door de godsdiensten en wetten van het avondland in stand gehouden begrippen over de zedelijkheid van de geslachtsverhou'1'ngen in onzen tijd een ingrijpende vervorming ondergaan." En Wolf toont aan, rr ,t aanhaling van markante uitspraken van Kautsky, Bebeil, Marie Stritt, dat van den kant van het ni eniw-malthusianisme en het socialisme in de vrouw zelfs dikwijls een istrijdster gezien wordt voor de beperking van het kindertal. BEiBEL uit zich, dat in de toekomst, vooral in den socialistischen staat, intelligente en energieke vrouwen in den regel geen neiging meer hebben, aan een groot er aantal kinderen het leven te geven, en de beste jaren door te brengen in zwangerschap of met een kind aan de borstJ. e. De verminderde bruikbaarheid dér kinderen in het economisch bedrijfsleven. Deze is evenzeer oorzaak Van de vermindering der geboorten. Reeds boven is erop gewezen, dat de lagere volksklassen een grooter kinderrijkdom1 toonden, en dit ook niet het minst daardoor, omdat daar het kind eerder economisch kon werkzaam zijn, hetzij in het gezin, hetzij daarbuiten. Kinderarbeid binnen de juiste grenzen is gerechtvaardigd}. Kinderarbeid is voor zekere klassen der bevolking als 't ware een noodzakelijkheid geworden en de kinderen van zeer vele gezinnen zijn er uit nood op aangewezen, hun plaats in te nemen in de rijen der arbeiders, en mede te strijden den harden strijd Om het bestaan. Een vroegtijdige werkzaamheid der kinderen lag voor de hand ook door den beroepsarbeid der gehuwde vrouwen buitenshuis, omdat hier het kind in den, na het schoolonderwijs ter beschikking staanden tijd aan zich zelve moet worden overgelaten, zoodat de wensch ontstaat, het kind zoo vroeg mogelijk in een arbeidsverhouding onder te brengen. Zoo 406  47 bracht de uitbreiding van het moderne bedrijfsleven een uitbreiding van den kinderarbeid, zooals vroeger nooit had plaats gehad, ontstond een kinderarbeid in fabriek, huisindustrie, werkplaats, die in 1898 niet minder dan 544283 kinderen telde, waarbij niet geteld zijn de in den landbouw en het huisgezin werkzame kinderen. Physiek, geestelijk èn zedelijk toonden zich echter zeer ernstige gevolgen van dezen kinderarbeid. Be^ schermingi van het kind was in het belang van het kind en der gemeenschap. Uit deze overwegingen ontstonden daarop het ontwerp van wet tot bescherming der kinderen van 6 Aug. 1898, keizerlijke verordeningen en vooral de rijkswet Van 20 Maart 1903 betreffende kinderarbeid in industrieele bedrijven, kort kindefrbeschermingswet genoemd, die haar bescherming uitstrekkende buitén de grenzen der Gewerbeordnung, vooral der paragrafen 135, 154a en 154, 2 en 3, de werkzaamheid van schoolplichtige kinderen in de industrie aan een ingrijpende politieregeling onderwierp. Ook in ons land is door de arbeidswet -TaJJma de kinderarbeid en die Van jeugdige personen aan nieuwe beperkingen onderworpen. Tengevolge van deze beschermende voorschriften wordt de kinderarbeid zeer beperkt, wat voor de gezinnen, vooral wanneer man en vrouw buitenshuis arbeiden, groote onaangenaamheden en moeilijkheden kan meebrengen bij het onderbrengen en vroegtijdig doen arbeiden der kinderen. Zoodoende kan bij menigeen zich de gedachte en de verzoeking opdringen, tengevolge van de verminderde bruikbaarheid der kinderen in het economisch leven eenvoudig het aantal te beperken. Een doorslaand bewijs kan deze oorzaak natuurlijk niet genoemd worden ter verklaring der geboortevermindering, vooral niet in den landbouw en de huishouding, waar een economisch ge- 407  48 bruik der eigen kinderen gemakkelijker mogelijk ia Onbesproken moge blijven, in iwelke mate eventueel het feit, kinderbeperkend werkjt, dat kmderrijke gezinnen Veel mloeilijker *een woning Vindén dan kinderarme, waaronder niet alleen de gezinnen der maatschappelijk lager staanden te leiden hebben, maar evenzeer die, der sociaal hoogere klassen. £ Anticonceptioneele middelen. De vermindering van den wil tot voortplanting wordt belangrijk gesteund en bevorderd door de Vermeerderde kennis der middelen en praktijken, 'dié 'de geboorten Verhinderen. Twee groepen komen in aanmerking; middelen en en praktijken, die bij voorbaat reeds een ontvangenis én vTuchtvorming met tot stand doen komen (preventief verkeer) en zulke, die een ontvangen vrucht niet tot gegeboorte laten komen (abortus). Ten allen tijde vindt men een bevolkingspolitiek, karakteristieke maatregelen, om dén loop der bevolking te beïnvloeden. En waar een „kinderlast" bestaat, daar ook vindt men de pogingen, zich aan die last te onttrekken. Zoo deden en doen de natuurvolken, doordat zij het lastige kind uit den weg ruimen door afdrijving of dooding; zoo deden oude cultuurvolken, te meer bij hun opvatting van den almacht van den staat, van de onvoorwaardelijke macht en heerschappij van de 'gemeenschap over het individu en de gezinnen, de individueele mensch zijn bestaansdoel sléchts verwezenlijkte in het nauwste verband met het algemeen welzijn en in volkomen ondergeschiktheid daaraan. Dientengevolge gold kindervoortbrenging, b,V. in Sparta, als het eenige doel van het huwelijk, maar een voortbrenging van geestelijk en lichamehjk gezonde kinderen. Afdrijving 408  49 en te vondeling leggen zijn daar iets geheel natuurlijks. Tweekmdersysteem en geboortenbeperking is geen eigeD product der moderne kuituur, maar alleen het meer; toepassen van een oud gebruik, dat aan de natuurvolken en aan alle cultuurvolken bekend was, maar door economische, humaniteits- en voor alles christelijke beginselen was teruggedrongen en belangrijk beperkt. Maar economische, cultureele en religieuse veranderingen hebben den voortplantingswil verminderd, en een reusachtige vergemakkehjking door de moderne middelen en praktijken heeft dit opnieuw ontstane gebruik der geboortenbeperking buitengewoon bevorderd. De moderne middelen en praktijken vergemakkelijken en bevorderen de praenatale kindermoord, de afdrij-, Ving. De vooruitgang der wetenschap en der techniek doen zich ook hier gelden, opdat de uitwerking zekerder en de toepassing der middelen veiliger en gevaarloozer worde. Er bestaan tallooze helpers en helpsters, die dit bedrijf als beroep uitoefenen, en niet alleen in het, in dit opzicht ontaarde Franzosenland, maar ook in Duitschland en in het vrome Engeland en Amerika bloeit dit bedrijf. In Duitschland mag men zich, volgens Dr. HOFFMANN in 't geheel niet wagen aan een schatting Van den crimineelen abortus, daar van 1882— '95 niet minder dan 5583 vrouwen, voor deze misdaad werden aangeklaagd, een aantal, dat zeker buitengewoon klein is tégenover diegenen, die alleen of met raad en hulp van anderen deze praktijken uitoef enen en met succes, zonder mét de blinde Justijtia kennis; te makenL Dit bedrijf is dermate toegenomen in de steden Parijs, London, Berlijn, enz., en is zoo algemeen geworden, dat op een, kort geleden gehouden congres voor geboortehulp, Dr. ROSSI een internationalen strijd er tegen eischte. Voor New,York wordt het aantal afdrij- 409  50 vingen per jaar op 8o.ooo geschat; voor Frankrijk jaarlijks op meer dan 10C4000. Dr. ALEN schatte het voor Engeland in 1876 reeds op vele duizenden. Vele deskundige artsen en juristen beweren, dat de vruchtafdrijvingen regelmatig toenemen en waarsclüjnbjk nog veel meer zullen toenemen, daar immers de geweldige reclame in kranten en tijdschriften, brochures en boeken, de vrije, ongecontroleerde verkoop van instrumenteele middelen als 't ware daartoe aanleiding geef^ In tallooze zulke drukpersprodukten bevelen artsen en andere deskundige helpers en helpsters zich aan met hun onfeilbare, pijn- en gevaarldoze middelen. Voor deze advertenties worden jaarlijks honderdduizenden guldens uitgegeven. Tevergeefs? En ook dan, wanneer de kosten niet met rente op rente werden goedgemaakt? WiNCKEL: ,J>ie krirmnelle Fruch^aftreibuttg" 1911, zegt, dat dit misdadig gebruik niet alleen beperkt is tot het doen verdwijnen van misstappen, maar wordt toegepast bij alle klassen, hoog en laag, arm en rijk, in de kringen van de misdaad en de geestelijke ruwheid, zoowel als in die van de hoogste beschaving en schijnbare vroomheid/' Zoodoende kan het ook niet verwonderen, wanneer een beweging ontstaat, met het doel, de vruchtafdrijving straffeloos te maken. De rechtscommissie van den bond der Duitsche vTouwenvereenigirtgen verlangt direct en onverholen de straffeloosheid der afdrijving. Zoo spreken juristen van beteekenis, dat de tijd niet Verre unieer is, waarin men de afdrijving van de liifVTUcht niet (meer straffen zal. Moet echter eerst, zooals verlangd wordt, de „sociale indikatie'' algemeen worden, d. i. den arts de afdrijving zijn geoorloofd om sociale redenen, (nood, overgroot kindertal, enz.), dan wordt ook de arts eenvoudig een massa-moordenaar, die door moord een sociale ziekte 410  51 wil genezen, (Uiting van de Maagdenburger artsenververeeniging.) Bij dezen praenatalen kindermoord komt het preventief Verkeer met toepassing van, de ontvangenis belemmerende preventieve middelen, van de meest verschillende soort. Malthus had een kinderbeperking verdedigd. Maar reeds spoedig werd gewezen op het onvoldoende zijner middelen, die uitliepen op een verwijzing naar onthouding van geslachtelijk verkeer. Het zoogen. nieuwmalthusianisme ontstond, dat reeds in de jaren omstreeks '50 en '6o, zich in Frankrijk en Engeland poogde uit te breiden, maar pas in gang kwam, toen in 1877 in Londen de Mathusian League zijn propaganda begonj. In 1879 werd tot bevordering en verspreiding det nieuw-malthusiaansche denkbeelden een eigen tijdschrift Uitgegeven; door vlugschriften, brochures en dergeL maakte men overal propaganda, om de kennis van de wet der bevolking, zijn gevolgen en invloed op zeden en moraal onder het volk te Verspreiden. De beweegreden van deze geweldige propaganda is volstrekt niet steeds en wellicht in de meeste gevallen niet, het streven, om een sociologisch kwaad op te heffen, maar snoode winzucht, waarvoor alles goed is, wat winst oplevert, en die zich als voornaamste middel van een Vuile pers bedient, om zeer lucratieve zaken te drijven, Een geschriftje van een arts uit Boston, dat onder den titel: „The fruits of philosophy'' ook een handleiding tot verhindering der conceptie bevatte, werd in 1870 binnen drie maanden in 125000 exemplaren verkocht; een an-. ider geschrift van Dr. Albutt in Leeds: „The Wife's handbook" in geen langer tijdsruimte in 180000 exemplaren. Daar nu al zulke boeken meestal niet in eene hand blijven, maar, zooals de ervaring leert, een gekocht exemplaar in 'handen van vele vrienden en bekenden 411  52 kornt, is te begrijpen, dat door zulke propaganda, als 't ware een revolutie ontstaan moest in de denk- en handelwijze der massa. Of moet men aannemen, dat zij vruchteloos gewerkt heeft? Het begin van de moderne geboortevermindering en propaganda voor nieuw-malthusianisme samen treden op hetzelfde oogenblik op. Zou het toeval zijn? Deze bewerking der geesten werd practisch gesteund door een schaamtelooze industrie, die den Vooruitgang van de techniek, het verkeer en de pers op de allerbeste manier ook voor zich wist te benutten. Was tot in den laatsten tijd de kennis en het gebruik dezer middelen en praktijken slechts eigen aan een betrekkelijk kleinen kring der zoogen1, hoogeren, zoo drongen en dringen zij thans in de massa van het volk en naar buiten op elk dorp en naar binnen in elk huis,. Ignoti nulla cupido; maar de kennis Van dingen, roept ook verlangen naar hen wakker. Wel is ook op de geboortebelemmerende middelen en praktijken van toepassing: hoe grooter de stad, des te omvattender ook hun kennis en toepassing; maar ook het land is niet meer beveiligd tegen dezen Vergiftigenden vloed, en de vraag is juijst, of njtet juist deze propaganda voor de geboorteverhinderende middelen, het is, die het meest aan het plattelland den voorsprong ontnemen kan, dien het tot dusver nog in de geboortefrenuentie tegenover de stad gedaan heeft. Men dlenke slechts aan het snelle afnemen van de geboorte in onze provincie Noord-Holland! g;) Godsdienst én' vermindering der geboorten. Bij een handeling, dite mtet den geestes- en zielstoestand, met de levensopvatting, en wereldbeschouwing zoo nauw samenhangt als de voortbrenging van nako- 412  53 raelinjgscnap is, mag de verhouding tusschen godsdienst en Igeboorten niet buiten beschouwing blijven. [Wel is waar wordt in de huidige bevolkingsleer een causaalnexus tusschen godsdienst en geboortefrequentie meer ontkend dan toegegeven. Brentano meent een invloed van den godsdienst op de geboortefrequentie gladweg te kunnen afwijzen met eeh Verwijzing naar het katholieke Frankrijk, het klassieke land der afnemende geboorten. Zeker mag als grondbeginsel opgesteld worden, dat de godsdienstige belijdenis der bevolking niet als doorslaand bewijs kan beschouwd worden voor de vruchtbaarheid van het huwelijk. Want de beslist katholieke [landen als Italië, jSpanje, zijn even vruchtbaar als het zoogenaamde katholieke Frankrijk onvruch^ baar is. Wij kennen het verschijnsel, dat de vruchtbaar-, beid verschillend is onder belijders van eenzelfden godsdienst. Maar even verkeerd zou het zijn, wanneer men elk verband tusschen godsdienst en geboortefrequentie ontkennen wilde. Toch heeft men bij de behandeling van de vraag: godsdienst en geboorte, een zeer preciese opvatting noodig Van het begrip godsdienst'. Wolf maakt zeer juist onderscheid tusschen het officieel behooren tot een godsdienst, en de kerkelijke geest of de innerlijke kerkelijke godsdienstigheid. Het gaat niet aan, dat men slechts de lijsten der bevolking neemt, en daaruit het religieuse karakter van een volk berekent. Men' moet veeleer het oog houden op het „sentire cum ecclesia", dat wil zeggen, op het innerlijk erkennen der godsdienstige voorschriften in het leVen volgens de dogmatische en zedelijke eischen van de godsdienstige belijdenis. Zoo geldt statistisch Frankrijk als katholiek land; maar men mag niet vergeten, dat het een beslist onkerkelijk land is. Saksen geldt als een protestantsch land; Berlijn als een protestantsche (stad en beide hebben de snelste ge- 413  54 boorteveimindering van den modernen tijd. Maar wie zal Saksen en Berlijn als plaatsen van protestantsche kerkelijkheid aanduiden? Zoo moet voor een juiste beoordeeling van den causaalhexus tusschen godsdienst en geboortievermindering een scherp onderscheid worden gemaakt tusschen het behooren tot een godsdienst en innerlijke kerkelijkheid. Dan moet nog, onderscheid worden gemaakt tusschen de theoretische leersystemten der verschillende confessies zelf, en de practiisCbe houding daartegenover van de leden. Voor de geboortevermindering der cultuurlanden komen volgende retigieuse leersystemen in aanmerking!: materialisme; jodendom'; christendom, en hierbij Grieksche orthodoxie, katholicisme en protestantisme. In het oude, ook geloovige heidendom' werd het kind beschouwd Vooral als subject, dat later den staat diensten moest bewijzen. Staatsmaatschappelijke, economische en eventueel ook humanitaire gezichtspunten leidden de voortplantmgshandeliingen der menschen. In hoofdzaak dezelfde beginselen geven den doorslag bij het materialisme, de naturalistisch-rationalistische wereldbeschouiwing. Geslachtsleven en geslachtsverkeer regelen zich voor haar in hoofdzaak naar materieel caleuleerende gezichtspunten, waarmede een algemeeUe, Veranderlijke ethiek gepaard gaat. Wat volgens deze zuiver materieele en algemeen ethische princiepen als goed blijkt, dat geschiedt. Aan zulk een systeem van wereldbeschouwing kan absoluut geen geboortebevorderende werking toegekend worden. Bij de oude Hebreeuwen was het een belangrijk religieus moment, dat bij de Voortplanting een rol speelde. Volgens Jehova-^religie is elk kind heilig en bestemd tot dienaar van God. Geen kind te hebben 414  55 werd beschouwd als een straf van God. Zoo is de joodsche godsdienst geboortenbevorderend; maar het jodendom' der cultuurlanden heeft zich geëmancipeerd van het oude bijbelsche Jehovageloof en de deur wijd opengezet voor het rationalisme ïn religieus opzicht Het christendom ziet in het kind Gods zegen, waarvan de voortbrenging en opvoeding een verantwoordelijke, door God gewilde en Gode welgevallige taak is. De kindervoortbrenging is als 't ware een deelneming aan de scheppende werkzaamheid van God, bestemd ter eere Gods en ten beste der schepselen. God's wil en voorzienigheid, die ook de leliën kleeden en de vogelen des hemels voeden, wekken op tot de offers der kindervöortbrenging en opvoeding. Zoo is de christelijke leer beslist boortebevorderend. Maar verschillen doen zich voor in de opvatting der christelijke confessies, vooral katholicisme en protestantisme. In zijn ontstaan is het protestantisme een breuk met een goed deel der tot dan toe geldende religieuse opvattingen. In het katholicisme is de, tot dan toe geldende traditie ook verder in stand gebleven, ook met betrekking tot het geslachtsleven en het huwelijksleven. Volgens zijn opvatting is het geslachtsverkeer een op zich zelve indifferente handeling, die zijn moreele kwaliteit verkrijgt van de begeleidende omstandigheden. Geoorloofd is hij slechts in het huwelijk, en ook hier slechts in dien vorm), dat geen opzettejijke perken worden gesteld aan zijn natuurlijke, primaire doeL kinderen Voort te brengen. Elk andere soort van geslachtsverkeer is verboden; ja, zelfs wordt het natuurlijke, buitenechtelijke geslachtsverkeer, boven het onnatuurhjke, d. i. dat, met een geboorteverhinderende tendenz gesteldi Want slechts God bepaalt, of en hoeveel kinderen er komen zullen etc. De moeder, die onder de Voortbren-* 415  56 ging en opvoeding der kinderen ten onder gaat, is de glorieschijn waardig van het martelaarschap1. Zulk een religieuse opvattinlg, Wanneer zij de denk- en handelwijze der geloofsgenooten leidt, moet geboortebeyorderend werken. De theoretische kerkelijke opvatting zal ongeveer gehjkluidend zijn. Het protestantisme erkent zeker ook de op het Bijbel» woord berustende oudchristelijke traditie van de zeden lijke verhevenheid en gode-welgevalligheid der kinderi voortbrenging en opvoeding; het laat wezenlijk religieuse idealen daarbij hunne rechteéhi. Maar het, tot zijn wezen behoorende criticisrne doet zich ook hier gel-j den. Bijbelwoord en traditie vat het ook hier niet op in den zin van een onveranderlijke leer, maar onderwerpt hen, daar het niet gaat om' een christelijke fundamenteele leering, aan het criterium van het verstand en laat een ontwikkeling toe. Het weegt rationaliter bij de ontstaande meenings- en pUchtscollisie en beslist, onder bepaalde omstandigheden ten gunste Van die handeling, die wel is waar afwijkt van de tradirioneele, maar voor welke hem sterker redenen aanwezig schijnen te zijn. Zoo werken in het protestantisme de algemeen christelijke beginselen geboortebevorderend; maar het hemi eigen rationalistische criticisrne biedt weinig tegenstand tegen geboortebelemmerende tendenzen. Aan deze zuiver theoretische vraag, in hoe verre de verschillende godsdienstige gemeenschappen der cultuurlanden op zich geschikt zijn, belemmerend of bevorderend op de geboorten te werken, sluit zich deze aan, welke godsdienstige gemeenschap nu ook werkelijk naar den een of den ahderen kant werkzaam1 schijnt te zijn. Volgens de resultaten der empirische onderzoekingen geldt als algemeene grondbeginsel: absoluut inamuum tegen geboortebeperkende tendenzen is geen enkele gods- 416  57 dienstige gemeenschap. Ook vroeger werkelijk katholieke landen passen de beperking der geboorten toe, zooaüs Frankrijk, dat 2elfs vooraartging en het verst is voortgegaan. De griekseh-orthodoxe landen toonen tegenwoordig de hoogste geboortefrequentie en de geringste vermindering; maar eigenlijk is de Grieksche orthodoxie nog niet wel in staat geweest, haar desbetreffend weerstandsvermogen te toonen en zoo haar theoretische weerstandskracht practijsch te bewijzen! iWjant de algemeehe toestanden der landen, voor welke deze belijdenis voornamelijk in aanmerking komt, waren tot dusver zoodanig, dat door de bewoners ervan nog niet dergelijke ,,berekefrifngen'' behoefden te worden opgesteld, daar tengevolge van de cultureele en economische ontwikkeling de traditioneele, naieve kindervoortbrenging nog geen bijzondere aanvallers vond. Ongodsdienstigheid is het vruchtbaarste veld voor geboortevermindering, zooals ook beslist onkerkelijke streken als Frankrijk, Saksen, Berlijn Ver vooropgaan. De orthodox protestantsche landen toonen minder neigi/zg; de meeste tegenstand tegen de rationalistische kmderbeperking heeft tot dusver het kathohciisme geboden. Al beginnen ook tendenzen tot igeboortebeperking invloed uit te oefenen in katholieke streken, dan toch later en lang-, zamer. En wie een blik kan slaan in de overtuigingen' in katholieke kringen, weet, dat vooral in de lagere kringen van het vblk, voor zeer vele, juist het stelling nemen der kerk het is, die de, als 't ware in de lucht zwevende gifkiern met tot ontwikkeling komen laat> En wanneer de katholieke kerk heden haar eeuwenoude traditioneele positie in deze zou veranderen en het parool zou uitgeven; kindervoortbrenging is een door God gewild doel van het huwelijk en kinderrijkdom een zegen van God, maar het hangt af van de vrije, door het verstand 417  58 geregelde overweging der individuen, het aantal geboorten te beperken, het geboortecijfer in de katholieke landen zou spoedig en duidelijk merkbaar afnemen. Het hiergezegde wordt bewezen uit het voorhanden statistisch materiaal. Wolf verdeelt de europeesche culmurvolken naar hun geboortecijfer en geloofsbelijdenis in zes groepen: i. Het vruchtbaarst zijn de volken met Grieksehorthodoxe belijdenis, die volgens hun nationaliteit het Slavendom' vertegenwoordigen. De geboortecijfers voor 191 o zijn: Rusland: 448 Ci905); Servië 39.0; Bulgarije: 40.3; Rumenië: 39-8. 2t Daarop volgen de Volken van zuiver katholieke belijdenis, met erkende kerkelijkheid der groote massa: Oostenrijk: 33.4; Hongarije: 35.6; Ita lië: 32^9; Spanje: 33.9; Portugal: 31.4 (1907). 3". De overgang tot de volken van zuiver protestantsche belijdenis vormen twee landen met overwegend protestantsche bevolking^ Zwitserland: 25.0; Holland: 28.6. 4. Landen met zuiver protestantsche belijdenis: Engeland: 24.8; Schotland: 25.2; Noorwegen: 26,1; Zweden: 24.8. 5. Opvallend laag is het geboortecijfer der katholieke landen: België: 231.7; (industriestaat; nabijheid van Frankrijk; welstand). Ierland: 23,3 (4 a 5 maal lager huwelijkscijfer), en van het protestantsche Engeland: 24,8, bij zijn erkende kerkelijkheid. 6. Het laagste geboortecijfer heeft het katholieke, maar erkend onkerkelijke Frankrijk: 19.7. Nauwkeuriger worden de statistische bewijzen gele- 418  59 verd over Dujtschland, dit religieus, zoo gemengde landt De geboortecijfers voor 1909 zijti: Duitschland algemeen: 31.1. In de overwegende katholieke staten: Beieren: 33.4 Baden 31.4; Elzas: 27.1. (Fransche invloeden!) In de overwegend protestantsche staten: Pruisen: 32.6 Wurtemherg: 32L2. Bijna geheel protestantsch, maar onkerkelijk is het koninkrijk Saksen met 29.7. Het konmkrïjk Saksen was tot 1880 het Duiltsche land van overvloeiende vruchtbaarheid. Van 1876—1880 had het een'geboortecijfer van 43^5; in 1900 was het reeds gedaald tot 38.8; in 1910 tot 28.9. Even geweidigi is de geboortevermiiriderirtg in het onkerkelijk Berlijn. In Beieren is statistisch de geboortefrequentie bij de katholieken grooter dan bij de protestantten. Volgens een overzicht der Beiersche offideele statistiek'. (Zeitschr. Ü. KLgl. b. stat. Bureaus, 1904) kwamen in de periode van 1876-1900 op elk kathoüek huwelijk 4.9 en op elk protestantsch 4.0 Wettige geboorten voor. Zeer nauwkeurige statistische opgaven bezitten wij desbetreffend van Pruisen. De berekeningen in het Zeitschr. d. Preugisjchen statistischen Bureaus in 1887 voor 1878-86 en in 1898 voor 1876—95 geven als resultaat, dat de zuiver katholieke huwelijken kinderrijker zijn dan de zuiver protestantsche en joodsche|[ V0I-1 gens een „Rückblick auf die Entwicklung der Bevölkerungsbewegung in Preuszen", van 1875—1900 komen voor in gemelde periode op elk huwelijk, levend geboren kinderen zuiver evangelische zuiver kathöL zuiver joodsche . paien paren paren 4-) in het geheele land: 4.o 5.0 3.7 419  60 evangel. kathol. overige paren gem. paren 3,i 3.4 litiek. Is een -zoo hoog mogelijke of een geringere toeneming der bevolking nastrevenswaardiger en waar liggen de grenzen? Van politiek standpunt zal de staat aandringen op een zoo hoog mogelijk geboortecijfer; daar het bevolkingscijfer hem verzekert van zijn macht en overwicht over de mededingers. Van den anderen kant wordt hem zijn sociale taak voorgehouden, daarvoor te zorgen, dat zijn burgers zich in zoo goed mogelijken welstand" bevinden. De moeilijkheid, om een volledig antwoord te geven wordt er niet minder op, wanneer men verder aantoofien wil: zijn hoopvolle verwachtingen voor "cfe toekomst te rechtvaardigen of niet? Tot dusver was de ontwikling der absolute bevolldingscijfers nog een gunstige. Volgens MOMBERT (205) is de tabel der geboorte-overschotten: 428  69 Duitschland Nederland België Oostenrijk Engeland Schotland Australië Frankrijk 1871-SO 1881-85 1886-90 1891-95 1896-1900 1901-04 13-2 11.(2 I2VI I3.0 14.1 14.8 *&l 13.4 131 13-4 14.9 155 9.9 10.3 9.3 9.0 10.8 11.4 8.4 8.1 8.9 9.6 u .6 12.1 14.6 14.1 12.5 11.8 11.7 12.3 13.7 12.6 Il6 12.0 11.o 21J 20.5 20.5 18.8 151 14.4 2J0. 2.2 1.2 0.3 1.2 I.9 De meeste landen toonen dus nog steeds een hoog of stijgend geboorteoverschot: Engeland, Schotland en Australië wel is waar reeds een sterke daling tegen vroeger; Frankrijk, dat tot de 18e eeuw het volkrijkst land van Europa was, met een haast buitengewone vruchtbaarheid en welks rijkdom en vruchtbaarheid van den bodem groot zijn, draait reeds lang steeds maar rondom het doode punt., Kunnen ook voor de andere landen eens deze tijden komen van stagneerende bevolHngsbeweging? Wel kan ook verder nog verminderde sterfte hooge geboorteoverschotten doen verkrijgen. Maar aan de vermindering der sterfte zijn natuurhjke grenzen gesteld. Voortschrijdende hygiëne kan den dood uitstellen en zijn komen verlangzamen, maar niet ophouden, want daartegen is geen kruid gewassen, en Brentano noemt een sterftecijfer van 14 op de iooo een nog mogelijke maar ideëele sterfte. Anders echter is het met de vermindering der geboorten., Wel is de geslachtsdrift in zijn wezen een constante natuurdrift; wel doet zich ook de voortplantingsdrift met een zekere natuurkracht gelden. Maar in het geslachtsleven is een sterk rationalisme gekomen, dat weet onderscheid te maken tusschen geslachtsgenot en voortplanting en de voortplanting aan een koude berekening onderwerpt. Economische en cul- 429  70 tureele omstandigheden bepalen haar met belemmering der geboorten; economische en technische vooruitgang geven middelen aan de hand, gemakkelijk en scherp te kunnen onderscheid maken tusschen geslachtsgenot en voortplanting; de verandering in ethische en religieuse meeningen doet die economische en cultureele omstandigheden ook feitelijk haar werking doen. De geboortefrequentie is afhankelijk van den vrijen wil. Maar wanneer vindt deze het goed, stil te staan op den hellenden weg of zelfs opnieuw opwaarts te streven? En welke zijn de middelen, die verder afglijden moeten tegenhouden of een beweging opwaarts moeten opwekken? Als middelen daartoe worden voorgesteld: een staats(maatschappelijke- en economische orde, waardoor alle klassen der bevolking de materieele middelen aan de hand gedaan worden, om1 het noodzakelijke kindertal' niet alleen in 't leven te roepen, maar ook te kunnen verzorgen en opvoeden zonder bovenmenschelijke offers. En zeer zeker kunnen pok speciale wettelijke maatregelen genomen worden, zooals in dergelijken toestand reeds meermalen geschied is : bemoeinjking van het celibaat door een belasting op oude vrijers en jonggezellen; bemoeilijking van het erfrecht der jonggezellen (!) vermindering of vrijdom van belasting naar het aanwezige kindertal; steun aan ouders door den staat; bepalingen of verscherpte bepalingen tegen afdrijving en fabricatie van en handel in preventieve middelen. Of deze mfrkidelen krachtige hulp zullen brengen? In het oude Romeinsche rijk konden zij het verval niet meer tegenhouden; ook in Frankrijk, waar men reeds honderd plannen en hulpmiddelen heeft verzonnen, zijn zij mislukt. Bij alle pogingen tot verandering vergeet men te zeer, dat de emancipatie van de oud-christelijke levensopvatting, de veranderde waardeering der zedelijke en 430  71 religieuse opvattingen het waren, die medehïelpen de rekening op te maken, doordat zij 'deels die geboortebelemmerende oorzaken deden ontstaan, deels bevorderden of de, zonder hun toedoen ontstane lieten doorwerken. Derhalve kan een instandhouding en regeneratie van den voortplantmgswil slechts dan plaats hebben, wanneer die zedelijke en religieuse machten ook verder in stand blijven, en weder meer invloed uitoefenen, die wel is waar aan dit aardsche levten zijn beteekenis en streven laten, maar toch geankerd Eggen in de hoop op het hiernamaals, waartoe een blij leven van streng pHchtsbewustzijn en offervaardigheid leiden moet. Of echter onze cultuurlanden, vooral onze groote steden, daartoe nog in staat zijn, is een andere vraag., Tot nu toe hebben de verouderende, afstervende klassen, rassen en volken den weg der willekeurige geboortebeperking betreden. Custos quid de nocte? (Wachter, wat is er van den nacht?) 431  LITTERATUUR. Dr. Julius Wolf, Der Geburtenrückgang, die Ratiotialisberung des Sexuallebens in unsrer Zeit, Jena, 1912. Dr. Siegfried Budge. Das Malthussche BeVötkerungsgesetz and die theoretisch', Nationalökonomie der tetzten Jahrzehnte. Votkswirtschaftliche Abhandlungen der Badischen HocHschulen. 1912. Heft 8. Dr. Paul Mombert. Studiën zur BeVölkerungsbewe* gung in Deutschland. 1907. Staatsiexikon der Görresgeseüschaft. Staatswissensch\afttiches Lexikori, Das Deutsche Reich in gesundheitlicher, and demographischer Beziehung. Berlin 1907. v. Gruber und Rüdin. Fortpflanzung, Vererbung, Rassetthygiène. Munchen, 1911. Gruber. Die Pfltcht, gesund zu sein. F, v. WlNCKEL. Die krintinelie Fruchtabtreibang. 1911. v. Mayr. Statistik und Gesetlschaftslehre. 432  POLITIEKE EN SOCIALE STUDIËN. ZEVENDE REEKS.   POLITIEKE EN SOCIALE STUDIËN UITGEGEVEN ONDER TOEZICHT VAN MR. P. L M. AALBERSE. ZEVENDE REEKS.   INHOUD. *) BLADZ. Emile Verviers. — VLEESCHDUURTE EN VLEESCHPOLITIEK 5 Mr. p. j. M. Aalberse. — ARBEIDERS-VERZEKERING EN ARBEIDS-CONTRACT 75 Mr. p. j. m. Aalberse. — INVALIDITEITSVERZEKERING EN STAATS-PENSIONEERING . . 163 P. Fr. F. X. Duijnstee, Ord. Erem. St. Aug. — DE KERKVERVOLGING IN PORTUGAL, Deel I. . 229 P. Fr. F. X. Duijnstee, Ord. Erem. St. Aug. — DE KERKVERVOLGING IN PORTUGAL, Deel II . 317 J. Brunner. — DE OORZAKEN VAN DE VERMINDERING DER GEBOORTEN IN DE BESCHAAFDE LANDEN 365 •) De cijfert verwijzen naar de pagineering aan den voet der bladzijden.   Register. •) Abortus 408 Arbeiders-verzekering 77 „ (organisatie) 81 n (rechtsgrond) 86, 103 » (en arbeids¬ loon) 92 » (en Staats¬ socialisme) 99 I (en politiek) 172 Arbeidsloon (rechtvaardig) 88 ■ (en arbeidersver¬ zekering) 92 » (en Staat) 141 Argentinië (vleeschuitvoer uit) 28 Brentano 400, 413 Familie-loon 107 Geboortecijfers (en aantal huwelijken) 371 » (en huwelijks¬ leeftijd) 374 ■ (en migratie) 375, 424 » (en sterfte) 376 » (en godsdienst) 412 % (en beschaving) 394 Geboortevermindering 367 ■ (in Neder¬ land) 421 Geslachtsziekten 382 Gildewezen 110 Huisindustrie en lage loonen 133, 138 Huwelijken (gemengde) 155 Huwelijk en geboorte 371, 374 Hygiëne en vleeschinvoer 64 Industriëele crisis 44 Invaliditeitsverzekering (rechtsgrond) 170 | (hoofdzaak) 195 » (kosten) 200 » (impopulariteit) 205 JAURÈS 179, 203 Kerkvervolging in Portugal 229 Kinderarbeid 406 Kleinbedrijf bij den landbouw 51 Landbouw en veeteelt 38 Landbouwbedrijf in Nederland 50 Liberale Unie 175, 217, 220 Liberalisme 346 Loge („voila l'ennemi") 343 Loge (in Portugal) 240 Meerwaarde-theorie 90 Minimum-loon 95 Nationale welvaartspolitiek 49 Nieuw-Malthusianisme 386, 411 Ouderdomsverzekering of staats- pensioneering? 165 Pensioenwet (Engelsche) 165,205 Premiebetaling en lage loone 114 ♦) De cijfer» verwijten naar de paginaering aaa don voet der Madiijdta  Scheidingswet in Portugal 256 Staat (en minimum-loon) 95 Staat (en arbeidsloon) 141 Staatspensio nee ring 165 , (hoe de vrtjI zinn igen erover dachten) 213 . (is Staats-ar- menzorg) 176 Staatssocialisme 99 Talma 176 Trusts 36 Vleeschduurte (oorzaken) 9 Vleeschtrust 36 Vleeschvraagstuk voor Nederland 51 Vrouwenarbeid 403 Vrijhandel 48 Welvaartspolitiek (nationale) 49 Welvaartstheorie 387 WlNDTHORST 183, 191 Ziekengeld en onzedelijkheid 147 Ziekteverzekering 102   r i