48 Afzonderlijke verlofsregelingen. zes maanden buiten bezwaar van den Lande naar Europa of elders buiten NederlandschIndië zich te begeven. Naar aanleiding hiervan heb ik de eer op last van den Gouverneur - Generaal Uwer Excellentie ± , , . . „UP mede te deelen, dat de UHEdU. Regeering tegen het verleenen van dergelijke verloven in beginsel geen bezwaar heeft, mits het belang van dienst zich daartegen niet verzet en op het behoud voor den dienst van den betrokken tijdelijken ambtenaar wordt prijs gesteld. Eene algemeene regeling dezer aangelegenheid acht de Landvoogd echter niet noodig. De Gouvernements Secretaris, HULSHOFF POL. VUI. Voor Inlandsche of met Inlanders gelijkgestelde landsdienaren. Circulaire van den gouvernements-secretarls van 10 November 1905 no. 3806, bijbl. no. 6376, houdende beginselen, in acht te nemen bij het verleenen van buitenlandsche verloven aan Inlandsche of met Inlanders gelijkgestelde landsdienaren. Aan de Chefs der Departementen van Algemeen Bestuur en de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 3806. Buitenzorg, den lOde» Nov. 1905. Bij het nemen van eene beschikking op verzoeken van Inlandsche of met Inlanders gelijkgestelde landsdienaren om buitenlandsch  Afzonderlijke verlofsregelingen. 49 verlof, b.v. voor het regelen van geldelijks zaken, het bezoeken van betrekkingen, het verrichten van de bedevaart naar Mekka en dergelijke, is tot dusver niet altijd naar dezelfde beginselen gehandeld. Soms werd het verlof verleend, een ander maal onder dezelfde omstandigheden geweigerd, terwijl door een der adviseurs van de Regeering zelfs betwijfeld werd of, bij gebreke van algemeene regels dienaangaande, buitenlandsche verloven wel aan de hierbedoelde personen verleend konden worden. Blijkens no. 5208 van het Bijblad op het Staatsblad bestond ook meer dan eens onzekerheid ten aanzien van de vraag, welke autoriteit het verlof eventueel behoorde te geven. Naar aanleiding van een onlangs ingekomen verzoek van dezen aard heeft de Regeering deze aangelegenheid in overweging genomen en daarbij is zij tot het besluit gekomen, dat er in het algemeen geen bezwaar tegen bestaat aan Inlandsche of met Inlanders gelijkgestelde landsdienaren buitenlandsche verloven te verleenen met behoud hunner betrekking, doch overigens geheel buiten bezwaar van den Lande. Voor elk bijzonder geval zal uit den aard der zaak moeten worden nagegaan, of de belangen van den dienst zich niet tegen het verleenen van het verlof en de daaruit voortvloeiende waarneming van het ambt door een tijdelijken functionaris verzetten, zoomede of wellicht andere omstandigheden afwijzing van het verzoek raadzaam maken. Het verlof zal verleend kunnen worden door de autoriteit, die bevoegd is de benoeming tot het door den aanvrager bekleede ambt te doen. Op last van den Gouverneur-Generaal heb Uwer Excellentie ik de eer, UHEdG vorens*aan"  60 Afzonderlijke verlofsregelingen. de mede te deelen, met verzoek daarmede waar noodig rekening te willen houden. De Gouvernements Secretaris, HULSHOFF POL.  54 Financieele bepalingen. E. Uit te reiken bij vertrek naar Nederland aan ambtenaren met buitenlandsch verlof vertrekkende, aan gepensionneerde of onderstand genietende gewezen ambtenaren en officieren, gepensionneerde en gegageerde mindere militairen en aan hen, die toelage of soldij genieten, verbonden aan het Broederschap der Orde van den Nederlandschen Leeuw of aan de Militaire Willemsorde. No. NEDERLANDSCH-INDIË. Certificaat van Ophouding van betaling. De(') verklaart bij deze: Dat aan (2) - --: oud. . jaren, van beroep laatstelijk , thans van beroep - - gewoond hebbende te geboren te weduwnaar van zoon gehuwd met *' dochter van (2) en van beroep wonende te overleden Koninklijk • bli net Gouvernements (1) Titel van de Autoriteit, die het Certificaat verleent ; indien deze als houder van sommen ter goede rekening het Certificaat afgeeft, moet daarvan melding worden gemaakt. (2) Naam en voornamen (voluit).  Financieele bepalingen. 55 besluit van (3) onder korting van: 1°. Ten behoeve van de burgclijke pensioenen ; Civiel 2o. Ten behoeve van het m{|itair Weduwen- en Weezenfonds: a percent over ƒ , aan welk fonds hij contribuant is over ƒ 's maands; b. ƒ , 's maands, tot voldoening der buitengewone contributie, bedoeld bij art. 13 van het reglement bedragende ƒ , waarop alsnog te voldoen blijft ƒ ; c. ƒ , 's maands, tot voldoening der buitengewone contributie, bedoeld bij art. — van het reglement, bedragen- 7 de f , waarop alsnog te voldoen blijft ƒ | d. f , 's maands, tot voldoening der buitengewone contributie, bedoeld bij art. — of — van het reglement, 18 11 s - bedragende ƒ , waarop alsnog te voldoen blijft ƒ ; e. ƒ , 's maands, tot voldoening der buitengewone contributie, bedoeld bij 19 art. — van het reglement, bedra14 gende ƒ , waarop alsnog te voldoen blijft / ; (3) Bij ambtenaren met verlof vertrekkende in te vullen: om welke reden verlof is verleend, den datum, waarop de betrekking is nedergelegd, de hoegrootheid der laatst betaalbaar gestelde inkomsten en tot wanneer deze zijn genoten; in gevallen van vertrek met pensioen of gagement in te vullen: hoegrootheid van pensioen of gagement 's jaars en tot hoelang dit met inbegrip van een maand voorschot bij vertrek naar Nederland is uitbetaald.  56 Financieele bepalingen. 3°. ƒ , 's maands voor delegatie naar Nederland; 4°. ƒ , 's maands tot aanzuivering van een genoten voorschot op bedragende ƒ , waarop alsnog te voldoen blijft ƒ Dat hij als gehuwd deelgerechtigde aan het .^'.y.'6,* Weduwen- en Weezenfonds Militair in eens voldaan . „ . ... ■ ... t—: heeft de buitengewone bijgestort drage ten behoeve van dat fonds bedoeld bij artikel— van het Reglement, bedragende eene som van ƒ ■. Dat ni' aan het fonds voornoemd heeft zij bijgedragen jaren en maanden (■*). Dat bij eventueel overlijden de som van ƒ , uitmakende het gemiddeld vast inkomen onder benaming van traktement, verbonden aan het hoofdambt, door hem gedurende de laatste twee jaren in werkelijken dienst bekleed of waargenomen tot grondslag moet strekken voor de berekening van het weduwenpensioen of den onderstand der weezen (4). Dat deze onderstand niet verder mag worden uitbetaald, dan tot En eindelijk: Dat aan genoemden is uitbetaald: maand verloftraktement of eene som van ƒ onder korting van: Dat nog van zijn zal moeten worden ingehouden wegens schuld: (4) Alleen voor burgerlijke c.q. gewezen burgerlijke landsdienaren in te vullen.  Financieele bepalingen. 67 Aan den Lande, Bedrag en Bedrag der aard der Bevolen bij. I inhouding. 1 schuld. I I Naam en Aan particulieren. woonp aats van den crediteur. _ j , den ï 19 . . De Behoort bij artikel 2 van het besluit van 2 December 1908 no. 30 (Staatsblad no.664). Mij bekend: De wd Algemeene Secretaris, V. D. HOUVEN VAN OORDT.  58 Financieele bepalingen. II. Voorschot op traktement. BIJ Ordonnantie van 24 Januari 1917 no. 48, St. no. 41, is bepaald: lo. dat een voorschot kunnen erlangen o. a. burgerlijke landsdienaren wanneer zij uit het buitenland, van detacheering of van verlof wegens ziekte dan wel wegens langdurigen dienst zijn teruggekomen, ongeacht of zij al dan niet tot eene betrekking worden benoemd dan wel met de tijdelijke waarneming daarvan of met eene bijzondere commissie worden belast of op non-activiteit of wachtgeld worden gesteld. 2°. dat geen voorschot wordt verleend wanneer een aanvrager inmiddels ontslag uit 's Lands dienst, ontheffing van zijnparticu- j lier verband, buitenlandsch verlof, verlof buiten bezwaar van den lande, dan wel ontslag uit de betrekking met stilstand van inkomsten heeft gevraagd of verkregen of daarvoor is voorgedragen. 3°. dat voorschotten, welke onaangezuiverd | zijn gebleven bij buitenlandsch verlof, worden gekort van het verlofstraktement in de aldaar aangegeven verhouding. Voor het bedrag, de aanvraag en verleening en de aanzuivering van het voorschot zie voormelde ordonnantie. 111. Voorschot op verlofstraktement. Art. 49 al. I Comptabiliteitswet. (St. 1864 no. 106, gew. bij St. 1895 no. 191). Voorschotten kunnen worden verleend aan aannemers of leveranciers en, in de gevallen door Ons of door den Gouverneur-Generaal te bepalen, op traktementen, — verlofs- en non-activiteitstraktementen daaronder begrepen, — wachtgelden, gagementen, pensioenen.  Financieele bepalingen. 59 I declaratien wegens reis-en verblijfkostenen -.vaste uitkeeringen. Art. 1 St. 1910 no. 335. Op de landsinkomsten gedurende den tijd van den overtocht van Nederland naar ^ost - West Indië of omgekeerd, toekomende aan passagiers, die geen soldij genieten, kan — indien de dag van vertrek en die van vermoedelijke aankomst niet in dezelfde maand vallen — een voorschot worden verleend over het tijdvak van één maand en zulks boven en behalve de hun toekomende inkomsten over de maand van vertrek. Volgens bijbl. no. 2525 zijn de voorschotten op het verlofstraktement vooruitbetalingen, welke worden vereffend door stilstand van het verlofstraktement gedurende de reis; zij moeten derhalve worden uitbetaald evenals alle traktementen, dat is: onder korfing der verschuldigde contributiën, der bevolen inhoudingen voor borgtochten of particuliere schulden, en rzelfs van een derde of vierde gedeelte voor genoten voorschot op activiteitstraktement. IV. Contributie voor pensioenen Weduwen- en Weezenfonds. Volgens de artikelen 3 en 4 sub a van het pensioenregiement, zooals deze artikelen worden gelezen ingevolge St. 1892 no. 175 (zie aanhangsel), komt de tijd, gedurende welken inkomsten zijn genoten, verbonden aan buitenlandsch verlof of afwezigheid uit Nederlandsch-Indie met vergunning der Regeering en ontheffing van het laatst bekleede ambt, als regel niet in aanmerking als diensttijd voor pen-  60 Financieele bepalingen. sioen, zoodat in dat geval overeenkomstig artikel 20 van het pensioenreglement geen contributie voor de pensioenen verschuldigd is. De tijd bedoeld in de artikelen 3 en 4 sub g van het pensioenreglement telt jaar voor jaar mede voor pensioen, wanneer \ hij is doorgebracht binnen de keerkringen en voor de helft,wanneer hijis doorgebracht buiten de keerkringen, zoodat over de inkomsten gedurende dien tijd genoten (zie art. 2 St. 1868 no. 76 en art. 1 St. 1905 no. 582) ingevolge artikel 20 van het pensioenreglement in het eerste geval twee procent en in het tweede geval één procent ] ten behoeve van de pensioenen moet worden betaald. Ingevolge artikel 8 van het Reglement voor het Weduwen- en Weezenfonds van Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië (St. 1913 no, 359) moet over het verlofstraktement door mannelijke deelgenooten vijf en door vrouwelijke twee en een half ten honderd als contributie voor dat fonds worden betaald. V. Nonactivlteitstraktement. Art. 1 en 2 van St. 1905 no 611, gewijzigd bij St. 1916 no. 22. Art 1. (1) Nonactiviteitstraktement wordt genoten door de niet in actieven dienst zijnde landsdienaren: a. die uit Nederland voor den dienst in j Nederlandsch-Indië zijn gezonden, indien hun bij de akte van aanstelling een voorloopig traktement of wachtgeld is toegekend ;  Financieele bepalingen 61 b. die uit Europa van een hun wegens ziekte of wegens langdurigen dienst verleend verlof terugkomen •) met uitzondering van diegenen wier verlof wegens ziekte werd verleend of verlengd en die terugkeeren zonder voor den dienst hier te lande te zijn goedgekeurd door de te 's-Oravenhage gevestigde Commissie voor het geneeskundig onderzoek van aan den dienst in de Koloniën verbonden of daarvoor bestemd personeel. (2) De eerste categorie geniet het bij de akte van aanstelling bepaald bedrag. (3) De tweede geniet het één derde van het laatst genoten activiteitstraktement, doch niet meer dan f 5C0 (vijf honderd gulden) I 's maands. (4) Aan landsdienaren, die hun verlof hebben overschreden, wordt nonactiviteits- I traktement uitbetaald van af de maand, volgende op die, waarin dat verlof is verstreken, mits zij diligent zijn geweest in de aanvaarding der terugreis. (5) De nonactief zijnde landsdienaren, die op grond van de bepalingen van dit reglement geen wachtgeld kunnen genieten en die met verlof naar Europa zijn gegaan, zullen ook na hun terugkeer van verlof geen nonac- I tiviteitstraktement of wachtgeld genieten, doch weder worden geplaatst in dezelfde I positie, waarin zij verkeerden vóór hun vertrek naar Europa. Art. 2. (1) De Directeur van Financiën is bevoegd nonactiviteitstraktement toe te kennen aan de uit Europa van verlof terugkeerende landsdienaren, voor zoover deze bevoegdheid niet bij eene bijzondere regeling aan een andere autoriteit is of wordt opgedragen. 2) 1) Ook als zij terugkeeren voordat het toegestaan verlof verstreken is (bijbl. no. 797). 2) zie St 1897 no. 173.  62 Financieele bepalingen. (2) De toekenning van nonactiviteitstraktement geschiedt tot wederopzeggens, zullende echter telkens na verloop van een jaar, wanneer de betrokken landsdienaar dan nog niet is herplaatst, door den Chef van het Departement van algemeen bestuur, waaronder de laatstelijk door hem vervulde betrekking ressorteerde, dan wel, wanneer die betrekking niet onder een dier Departementen ressorteerde, door het betrokken College of den betrokken Chef, omtrent de redenen der niet herplaatsing moeten worden gerapporteerd.  Bijz. maatregelen oorlogstoestand. 63 Verlenging van het verlof bi) verhindering om terug te keeren. Koninklijk besluit van 8 Augustus 1914 no. 39, St. no. 656, houdende machtiging aan den Minister van Koloniën om de verloven van Oost-Indische ambtenaren, die naar Indië moeten terugkeeren of reeds hadden moeten zijn teruggekeerd, doch die in hun terugkeer verhinderd worden door den oorlogstoestand in Europa, voor zoolang als, in verband daarmede, noodig zal blijken, te verlengen met behoud van of toekenning van verlofstraktement, respectievelijk traktement. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën van 4 Augustus 1914, Afdeeling D, no. 15; Den Raad van State gehoord (advies van 5 Augustus 1914, no. 6); Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 7 Augustus 1914, Afd. D, no. 12; Hebben goedgevonden en verstaan: Art. 1. Onze Minister van Koloniën wordt gemachtigd:  64 Bijz. maatregelen oorlogstoestand. lo. om het verlof van Oostindische ambtenaren, die volgens de bepalingen van het reglement op het verleenen van verloven naar Europa aan Europeesche ambtenaren in Nederlandsch-Indië (Indisch Staatsblad 1892, no 236» derwaarts moeten terugkeeren of reeds hadden moeten zijn terug; gekeerd, doch die in hun terugkeer verhinderd werden door den huidigen politieken toestand in Europa, voor zoolang als, in verband daarmede, noodig zal blijken, te verlengen met behoud of onder toekenning van verlofstraktement naar den maatstaf van het hoogerbedoeld reglement; 2°. om het verlof van Oostindische ambtenaren, verleend op den voet van de regeling in Indisch Staatsblad 1910, no. 648, volgens de bepalingen van die regeling te verlengen onder genot van traktement zoolang die bepalingen dat toelaten en daarna het verlof te veranderen in een buitenlandsch verlof onder genot van verlofstraktement naar den maatstaf van het reglement in Indisch Staatsblad 1892 no. 235. Art. 2. Dit besluit treedt in werking met de plaatsing in de Nederlandsche Staatscourant. Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State en aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, den 8 Augustus 1914. WILHELMINA. De Minister van Koloniën, Th. B. Pleyte. Overeenkomstig het oorspronkelijke, De Secretaris-Generaal  Bijz. maatregelen oorlogstoestand. 71 dat aan andere personen, die krachtens de thans opgeschorte bepalingen recht op overtocht hadden naar Nederland, kan worden vergund de reis over Amerika te aanvaarden, zullende aan hen echter slechts worden te goed gedaan een bedrag in geld overeenkomende met de som, welke te voldoen zou zijn geweest aan eene maatschappij met welke de Regeering een overeenkomst had voor de rechtstreeksche stoomvaartverbinding naar Nederland; Is goedgevonden en verstaan:' Eerstelijk: Vast te stellen de volgende „Voorloopige regeling van het vervoer van landsreizigers die in afwijking van het laatste lid van artikel 12 van het Overtochtsreglement in Staatsblad 1916 no. 605 geheel op landskosten van Nederlandsch-Indië over Amerika naar Nederland reizen". Art. I. Recht op overtocht van Nederlandsch-Indië naar Nederland hebben: a. alle personen die onder genot van bezoldiging ten laste der Indische begrooting, wegens ziekte een verlof naar Europa bekomen; b. alle personen, die voor tijdelijke dienstverrichtingen in Nederlandsch-Indië door het Departement van Koloniën uitgezonden, met vergunning der Indische Regeering naar Nederland terugkeeren; c. alle Europeesche landsdienaren, die eervol met toekenning van of met recht op pensioen ten laste van de Indische begrooting uit den dienst zijn ontslagen, voor zoover dat ontslag niet binnen één jaar na terugkomst van buitenlandsch verlof op verzoek om andere redenen dan welbewezen ziels- of lichaamsgebreken, buiten eigen toedoen ontstaan (ter beoordeeling van de Regeering), is verleend Eerstelijk: Vast te stellen de volgende  72 Bijz. maatregelen oorlogstoestand. tenzij naar het oordeel van den Gouverneur-Generaal zich voor den betrokken landsdienaar gewichtige onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan welke hem tot de ontslagaanvrage noopten; d. de leden van het gezin van hem, die de reis voor landsrekening aanneemt krachtens het bepaalde onder a, b en c van deze paragraaf tenzij bij de regeling van de tijdelijke dienstvervulling uitdrukkelijk is bepaald dat de betrokken persoon geen aanspraak op overtocht voor zijn gezin zou kunnen doen gelden. Art. 2. De reizigers worden voor het vervoer per schip gerangschikt in klassen als in het Overtochtsreglement in Staatsblad 1916 No. 605 is aangegeven. Art. 3. De overtocht geschiedt van Nederlandsch-Indië naar San Francisco en van New-York naar Nederland per stoomschip van een der Nederlandsche Stoomvaart Maatschappijen en van San Francisco naar NewYork per spoor. Art. 4. Om de reis voor landsrekening te kunnen aanvaarden moet men, tenzij van Regeeringswege scheepsgelegenheid is besproken, voorzien zijn van eene in drievoud af te geven schriftelijke opdracht of vergunning, als bedoeld in artikel 14 van het Overtochtsreglement in Staatsblad 1916 No. 605. Zij die in het bezit zijn van zoodanige opdracht of vergunning, treden met betrekking tot het reisgedeelte Nederlandsch-IndiëSan Francisco in overleg met een der Nederlandsche maatschappijen, met welker schepen de reis kan geschieden; aan die maatschappij wordt het eerste exemplaar der bovenbedoelde vergunning afgegeven- Art. 5. Te San Francisco wenden de reizigers, onder aanbieding van het duplicaat der bovenbedoelde opdracht of vergunning,  Bijz. maatregelen oorlogstoestand. 73 zich tot het Consulaat-Generaal de Nederlanden aldaar, ter bekoming van de kosten voor de spoorreis naar New-York. . Art. 6. Landsreizigers dragen zelf de'kosten van het vervoer van hun bagage, v.z.v. de door hen mede te nemen goederen meer ruimte innemen of wegen dan waarvoor door de betrokken stoomvaart- en spoorwegmaatschappijen vrijdom van vracht wordt toegestaan. Art. 7. Zij wenden zich te New-York, onder overlegging van het triplicaat der in artikel 4 bedoelde opdracht of vergunning, tot het passagekantoor der Holland-Amerika lijn, waar voor hunne verdere reis naar Nederland het noodige wordt verricht. Art. 8. De uitbetaling van de overtochtskosten van alle reizigers voor het reisgedeelte Nederlandsch-Indië—San Francisco geschiedt door het Departement van Binnenlandsch Bestuur te Batavia. De betrokken Stoomvaartmaatschappijen dienen daartoe op de gewone wijze rekeningen ih, die vergezeld moeten zijn van de in artikel 4 bedoelde opdrachten of vergunningen en moeten inhouden eene verklaring van declaranten onder aanbod van eede, dat de reizigers de reis hebben aangenomen in de klasse in de opdracht of vergunning aangegeven. Ten tweede: Personen, die op den voet van artikel 2 van het Overtochtsreglement in Staatsblad 1916 no. 605 recht zouden kunnen doen gelden op overtocht voor 's Landsrekening van Nederlandsch-Indië naar Nederland én niet vallen onder de in artikel 1 van dit besluit bedoelde regeling, kunnen, zoo zij schriftelijk verklaren naar Nederland te willen vertrekken, niettemin daarheen de reis voor eigen rekening aanvaarden en bekomen daartoe vóór den aanvang dier reis van landswege  74 Bijz. maatregelen oorlogstoestand. eene vergoeding gelijk aan het bedrag, dat voor hun overtocht anders zou zijn betaald aan eene maatschappij waarmee de Regeering voor' het vervoer van reizigers naar Nederland eene overeenkomst heeft aangegaan. Afschrift enz. Ter ordonnantie van den GouverneurGeneraal van Nederlandsch-Indië: De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL.  Reglement binnenlandsch verlof. 75 Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 20 Februari 1912 no. 50, St.no. 198. houdende vaststelling van een reglement omtrent het Verleenen van binnenlandsche verloven aan Europeesche en Inlandsche burgerlijke landsdienaren in NederlandschIndië en toepasselijkver klaring van dat reglement op de Hoofden van vreemde Oosterlingen- ' Gelet enz.; De Raad van Nederlandsen-Indu gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Met buiten werkingstelling van de reglementen, vastgesteld bij de besluiten van 13 Mei 1872 no. 1 (Staatsblad no. 91) en 7 Augustus 1881 no. 4 (Staatsblad no. 174), zooals zij zijn aangevuld bij de besluiten respectievelijk van 15 October 1893 no. 1 (Staatsblad no. 270; en 2 Juni 1897 no 31 (Staatsblad no. 151', vast te stellen het aan dit besluit gehecht „Reglement omtrent het verleenen van binnenlandsche verloven aan Europeesche en Inlandsche burgerlijke landsdienaren in Nederlandsch-Indie". Ten tweede: Met buiten werkingstelling van het besluit van 27 September 1887 no. 5 (Staatsblad no. 176), het bij artikel 1 van dit besluit vastgesteld reglement toepasselijk te verklaren op de door of namens den Gou-  76 Reglement binnenlandsch verlof. vemeur-Generaal aangestelde Hoofden van vreemde Oosterlingen; met dien verstande, dat de binnenlandsche verloven aan de bedoelde Hoofden worden verleend door of namens de betrokken Hoofden van gewestelijk bestuur. Ten derde: Enz. Ten vierde: Enz. Ten vijfde: De voorafgaande artikelen van dit besluit treden in werking op 1 Mei 1913, Ten zesde: Enz. Afschrift enz. Ter ordonnantie van den GouverneurGeneraal van Nederlandsch-Indi : De Algemeene Secretaris, STAAL. Uitgegeven den negentienden Maart 1912 De Algemeene Secretaris, STAAL REGLEMENT omtrent het verleenen van binnenlandsche verloven aan Europeesche en Inlandsche burgerlijke landsdienaren in Nederlandsch-Indi". Art. 1. (1) Aan in vasten of in tijdelijken dienst zijnde Europeesche en Inlandsche >) burgerlijke 2) landsdienaren3),waaronder be- 1) Het verleenen van binnenlandsche verloven en verlofsverlengingen aan Inlandsche landsdienaren moet geschieden geheel op denzelfden voet en naar denzelfden maatstaf als ten aanzien van Europeesche ambtenaren gebruikelijk is (bijbl. no. 8181). 2) De betrekking van militair lid van het Hoog-Militair Gerechshof is geen burgerlijk ambt (bijbl. no. 3105). De militaire leden van dat College kunnen dus geen verlof op den voet van dit reglement krijgen. Zijn zij gepensionneerd dan kan hun evenmin verlof worden verleend op den voet van St. 1904 no. 451. 3) Binnenlandsche verloven worden niet verleend aan ambtenaren, die trachten buiten 's Lands dienst lotsverbetering te zoeken. Zij Jjiehooren ontslag uit den dienst te vragen (bijbl. ao. ff70.  Reglement binnenlandsch verlof. 77 grepen de met Europeanen en de met Inlanders gelijkgestelden, kunnen binnenlandsche verloven worden verleend, hetzij wegens ziekte,') hetzij wegens gewichtige redenen. 2) (2) Bij de aanvraag van het verlof, welke schriftelijk moet worden ingediend, wordt nauwkeurig opgegeven het tijdstip van indiensttreding, zoomede krachtens welke beschikkingen en voor welken duur gedurende de laatste vijf jaren reeds binnenlandsche verloven zijn genoten. Art. 2. (1) Binnenlandsche verloven wegens ziekte en verlengingen daarvan worden alleen verleend indien bij de aanvraag is overgelegd een aan de gestelde vereischten voldoend geneeskundig certificaat, vermeldend de noodzakelijkheid van het verlof en den tot genezing noodig geachten duur 3) daarvan, zoomede de plaats of plaatsen, waar het verlof moet worden doorgebracht. (2) Indien ter zake reiskosten aan den 1 ande in rekening kunnen worden gebracht5) moeten die plaats of plaatsen worden aange- 1) Een aanvraag om binnenlandsch verlof wegens ziekte mag niet worden te baat genomen om een ?9oêtenaar uit zijne betrekking te ontslaan (bijbl. no. 2) Die redenen behooren bij dé aanvraag te worden opgegeven (bijbl. no. 2M)f Van de beschikkingen, waarbij binnenlandsch verlof wordt verleend, moet extract worden verleend aan de Algemeene Rekenkamer (St. 1890 no. 228 en bijbl. no. H90) en aan den Directeur van Binnenl. Bestuur en van die betreffendebef personeel der openbare lagere Inlandsche scholen ook aan den betrokken inspecteerenden ambtenaar van het Inlandsch onderwijs, (biibl. no.-i098). 3) , De commissie bedoeld in art. 4 en de hoofdcommissie bedoeld in art. 7 van St. 1913 no. 69 > zal, wanneer iemand bij geneeskundig onderzoek blijkt voor verderen dienst ongeschikt te zijn en vermoedelijk ook te zullen blijven, moeten adviseeren geen verlof te verleenen (bijbl. no. 8054). 4) In de beschikkingen, waarbij binnenlandsche verloven wegens ziekte worden verleend behoort melding te worden gemaakt van de plaats, in het geneeskundig certificaat genoemd en van het artikel van St. 1912 no. 199 dat toegepast is. (bijbl. no. -5608). 5) zie art. 6 St. 1913 no^59¥«ierachter. Zie bijbl. jia_978 en no. 5363.  78 Reglement binnenlandsch verlof. wezen, welke met de minste kosten.te bereiken zijn. i) Art. 3 (St. 1915-625). Behoudens de bevoegdheid van den Gouverneur-Generaal om, buiten bezwaar van den Lande, 2) wegens gewichtige redenen voor bepaalden of onbepaalden tijd verlof toe te staan, worden de bij het eerste lid van artikel 1 bedoelde verloven verleend: a. wegens ziekte voor ten hoogste zes maanden; b wegens gewichtige redenen: 1". voor op Java en Madoera geplaatste landsdienaren voor ten hoogste drie maanden, tenzij het verlof moet worden doorgebracht in de buitenbezittingen, in welk geval het voor ten hoogste vier maanden wordt verleend; 2°. voor in de buitenbezittingen geplaatste landsdienaren voor ten hoogste vier maanden. Art. 4. (St. 1915-625). (1) Verloven wegens ziekte brengen het behoud van vol traktement mede gedurende de eerste drie maanden, terwijl ingeval van verlof wegens gewichtige redenen, als bedoeld sub b van het vorig artikel, vol traktement behouden wordt: 1» voor op Java en Madoera geplaatste landsdienaren gedurende de eerste maand, tenzij het verlof is verleend naar de buitenbezittingen, in welk geval vol traktement wordt genoten gedurende de eerste twee maanden; 1) De subsidie van het Gouvernement aan de gezondheidsetablissementen is ingetrokken (bijbl. no. 62-4) 2) Gedurende binnenlandsch verlof buiten bezwaar van den Lande wordt geen traktement genoten bijbl. no. 4414). Tegen nét verleenen van binnenlandsche verloven aan ambtenaren voor het verrichten van werkzaamheden in het belang van particulieren bestaat, indien de belangen van d.en dienst zulks toelaten, geen bezwaar. Zulke verloven behooren echter bulten berwaar van den Lande te worden verleend, dus door den Gouverneur-Oeneraal (bijbl. no. 4915).  Reglement binnenlandsch verlof. 79 2o. voor in de buitenbezittingen geplaatste landsdienaren gedurende de eerste twee maanden. (2) Tijdens den verderen duur dier ver¬ loven wordt half traktement genoten. (3) De Gouverneur-Generaal is bevoegd ook voor den verderen duur van het verlof wegens ziekte de uitkeering van v o 1 traktement te vergunnen, ingeval de ziekte een gevolg is van bevolen of gevorderde diensten. (4) De emolumenten, •) aan eene betrekking verbonden, worden gedurende het geheele verlof toegekend aan — of verdeeld tusschen — de met de waarneming der betrekking belaste personen. (5) Onder emolumenten worden in deze niet verstaan de voordeelen, welke geacht moeten worden te zijn toegekend om vast traktement geheel of gedeeltelijk te vervangen of aan te vullen, als: pikolgeldeh, 2) representatiekosten, 3) indemniteiten voor huishuur, 4) enz. (6) Het genot vanjindemniteit voor reiskosten blijft aan den verlofganger geheel of ten deële verzekerd voor die ambtenaren of categoriën van ambtenaren, die daartoe worden aangewezen door den betrokken Departementschef, 5) welke autoriteit tevens het bedrag bepaalt, dat als indemniteit kan worden uitbetaald. Art. 5. Buiten het geval, bedoeld in den aanhef van artikel 3, en behoudens hetgeen 1) Toelagen voor het verrichten van buitengewone werkzaamheden worden niet.uitbetaald bij binnenlandsch verlof (bijbl. no.4D99. 2) Zie bijbl. no. 43hf 3i Zie bijbl. no. 3095. ■' 4) 21e bijbl. no. 4€33~en 3§3£ 5) Deze aanwijzing is geschied voor ambtenaren ressorteerende onder het departement van Landbouw, Nijverheid en Handel bij bübl. no. 7fU4 en voor ambte¬ naren ressorteerende onder het 7de partement van Binnenlandsch Bestuur bij bijbl. no. 7743 (zie hierachter).  84 Afgifte geneeskundige verklaringen. aan burgerlijke landsdienaren en van de wijze, waarop de plaatsen, waar die verloven moeten worden doorgebracht, bepaald worden". Ten vierde: De bij artikel 3 van dit besluit vastgelde „Regeling van de bevoegdheid tot het afgeven van geneeskundige verklaringen voor binnenlandsche verloven aan burgerlijke landsdienaren en van de wijze, waarop de plaatsen waar die verloven moeten worden doorgebracht, bepaald worden"' toepasselijk te verklaren op de door of namens den Gouverneur-Generaal aangestelde Hoofden van vreemde Oosterlingen. Ten vijfde: De voorafgaande artikelen van dit besluit treden in werking op 1 Mei 1912. Ten zesde: Enz. Afschrift enz. Ter ordonnantie van den GouverneurGeneraal van Nederlandsch-Indië: De Algemeene Secretaris, STAAL. Uitgegeven den negentienden Maart 1912. De Algemeene Secretaris, STAAL. REGELING van de bevoegdheid tot het afgeven van geneeskundige verklaringen voor binnenlandsche verloven aan burgerlijke landsdienaren en van de wijze, waarop de plaatsen waar die verloven moeten worden doorgebracht, bepaald worden. Art. 1. (St. 1914-692). (1) De geneeskundige verklaringen, noodig tot het verkrijgen van een binnenlandsch verlof wegens ziekte en tot verlenging daarvan, moeten worden  Afgifte geneeskundige verklaringen. 85 afgegeven door Europeesche of Inlandsche geneeskundigen. (2) De geneeskundige verklaringen moeten, behoudens de in de artikelen 4 en 8 vermelde uitzonderingen, voorzien zijn van het visum, op Java en Madoera, Bali en Lombok, Benkoelen, de Lampongsche districten, Banka en Onderhoorigheden en Billiton van den betrokken inspecteerenden ambtenaar, elders van den gewestelijken eerstaanwezenden officier van gezondheid. Bij art. 2, G. B. 29 October 1914 no. 40, St. no. 692, is met aanvulling in zoover van artikel 5 paragraaf II sub a van het besluit van 15 December 1910 no. 8, St. no. 648, bepaald, dat de Inspecteur voor de Buitenbezittingen, ten behoeve van den burgerlijken geneeskundigen dienst in de bezittingen buiten Java en Madoera, zal fungeeren als Inspecteur voor het ressort Benkoelen, de Lampongsche districten, Banka en Onderhoorigheden en Billiton. Bij G. B. 15 Augustus yufno. 24, St. no. *J6fTTis bepaald, dat de door de Europeesche of Inlandsche geneeskundigen bij de tinwinning op het eiland Banka afgegeven geneeskundige verklaringen, noodig tot het verkrijgen van een binnenlandsch verlof wegens ziekte en tot verlenging daarvan, bij afwezigheid van zijn standplaats, verhindering of ontstentenis van den betrokken inspecteerenden ambtenaar, moeten voorzien zijn van het visum van den Inspecteur Sous-Chef van den Burgen lijken Geneeskundigen Dienst Art. 2. (St. 1914-172). Van ieder, aan wien een verklaring voor binnenlandsch verlof is uitgereikt, wordt door den geneeskundige, van wien dat certificaat afkomstig is, een geheim ziekteverslag opgemaakt uitsluitend bestemd  Bijzondere verlofsregelingen. 97 Bijzondere verlofsregelingen. I. Voor rechterlijke ambtenaren. Art. 22, 23 en 24 Regl. op de Rechterl. Organisatie. Art. 22. Ieder rechterlijk ambtenaar kan, ook zonder daartoe bekomen verlof, zich van zijn vast en voortdurend verblijf of, voor zooveel betreft den landrechter en den fiscaal-griffier, buiten zijn ressort verwijderen, mits, en dat zelfs in den tijd der vacantiën, niet langer dan drie dagen. Verloven van ten hoogste drie maanden, met inbegrip van verlengingen, kunnen op Java en Madura worden verleend: aan de presidenten der raden van justitie en der landraden en aan de residentierechters en landrechters, door den president van het Hooggerechtshof; aan de vice-presidenten, leden, griffiers en substituut-griffiers der verschillende rechterlijke colleges, door hunne presidenten; aan de griffiers en substituut-griffiers van en de ambtenaren van het openbaar ministerie bij de residentiegerechten door den residentierechter; aan de Europeesche ambtenaren van het openbaar ministerie door den procureur-generaal ; q  98 Bijzondere verlofsregelingen. aan de inlandsche rechterlijke ambtenaren door de hoofden van gewestelijk bestuur; en in de bezittingen buiten Java en Madura: aan de presidenten van en de officieren en substituut-officieren van justitie bij deraden van justitie, aan de presidenten der landraden en aan de inlandsche rechterlijke ambtenaren door de hoogste gewestelijke gezaghebbers; aan de leden, griffiers en substituut-griffiers der rechterlijke colleges door den president van het college, waartoe zij behooren. Alle andere verloven worden door den Gouverneur-Generaal verleend. De rechterlijk ambtenaren, die gebruik maken van de hun bij het eerste lid verleende bevoegdheid, blijven aansprakelijk voor de nadeelen, die uit hunne afwezigheid voor den dienst der justitie mochten voortvloeien. Art. 23. De bepalingen van artikel 22 zijn niet toepasselijk op de rechterlijke ambtenaren, die als zoodanig of uit anderen hoofde geene vaste bezoldiging van den lande genieten, noch op degenen, die eene administratieve bediening bekleeden, waaraan de uitoefening van rechterlijke functiën wordt verbonden. Zij moeten echter steeds van hun voornemen om zich te verwijderen intijds kennis geven aan den voorzitter van het college, waartoe zij behooren, of aan den recher, bij wien zij fnngeeren. Art. 24.° Bij het hoog-gerechtshof en de raden van justitie zijn jaarlijks vaste vacantiën, de ééne aanvangende met den laatsten Zaturdag vóór Kerstmis en eindigende met den tweeden Maandag in Januarij, de andere beginnende met den eersten Zaturdag in Julij en eindigende met den tweeden Maandag in Augustus; voorts nog van Paschen en 3  Bijzondere verlofsregelingen. 99 Pinksteren tot op en met den eersten na die feesten volgenden Woensdag. Art. 25. Er zullen gedurende de vacantiën ten minste drie leden van de raden van justitie in dienst blijven, ten einde de zaken, die spoed vereischen, of de werkzaamheden, 'welke door' commissarissen te verrichten zijn en geen uitstel kunnen lijden, af te doen. Van de leden van het hoog-gerechtshof mogen, zelfs in den tijd der vacantiën, niet meer dan twee gelijktijdig met verlof I afwezig zijn. Voor de behandeling van strafzaken heeft geene vacantie plaats. li. Voor notarissen. I Ordonnantie van den üouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 28 November 1907, St no. 485, houdende herziening van de bepalingen omtrent de verloven van notarissen enz. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, het wenschelijk achtende de bepalingen, omtrent de verloven van notarissen ; te herzien en eenige andere voorschriften van het Reglement op het Notarisambt te wijzigen ; I Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33  100 Bijzondere verlofsregelingen. van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: Ten eerste: Buiten werking te stellen de ordonnantie van 1 Februari 1866 (Staatsblad no. 8) en van 13 Mei 1897 (Staatsblad no. 134, juncto Staatsblad 1904 no. 413). Ten tweede: Het Reglement op het Notarisambt in Nederlandsch-Indië (Staatsblad 1860 no. 3), zooals het is gewijzigd en aangevuld, nader te wijzigen als volgt: A. enz. B. enz. C. Artikel 6 wordt vervangen door de volgende bepalingen: Art. 6. Ieder notaris is verplicht niet alleen zijne woonplaats te hebben, zijn kantoor te houden en zijne akten te bewaren op de hem aangewezen standplaats, maar ook om aldaar zijn werkelijk en gestadig verblijf te houden. Bij overtreding hiervan wordt hij voor den tijd van drie tot zes maanden in zijn ambt geschorst. De notaris mag zich niet zonder verlof langer dan drie etmalen achtereen buiten zijn ressort ophouden. Art. 6, a. Aan notarissen kunnen op hun schriftelijk verzoek verloven worden verleend, elk, met inbegrip van eventueele verlengingen, voor niet langer dan ten hoogste drie achtereenvolgende jaren, tot een gezamenlijk maximum van negen jaren gedurende den geheelen diensttijd van een notaris. Verloven van veertien dagen of korter tellen bij de berekening van het in het vorig lid bedoeld maximum niet mede, indien de gezamenlijke duur dier verloven in den loop van eenig kalenderjaar den tijd van dertig dagen niet overschrijdt. Anders tellen zij voor den vollen duur mede.  Bijzondere verlofsregelingen. 101 Art. 6, b. Wanneer een notaris tijdelijk verhinderd wordt zijn ambt uit te oefenen, wordt hem op daartoe door hemzelven, zijne echtgenoote, bloedverwanten of aangehuwden te doen schriftelijk verzoek of ambtshalve verlof verleend. Indien de verhindering bloot betreft het verlijden van één of meer akten, zal op door den notaris te doen schriftelijk verzoek door den Raad van Justitie in het gewest waar de notaris gevestigd is en elders door het Hoofd van gewestelijk bestuur een vervanger worden aangewezen, die bevoegd zal zijn de in het besluit van aanwijzing genoemde akte of akten te verlijden. De notaris blijft in dit geval bevoegd andere dan de in het besluit genoemde akten te verlijden. De in dit reglement op de overgave en overneming van het protocol gemaakte bepalingen blijven bij deze vervanging buiten toepassing. Art. 6, c. Ingeval den notaris ambtshalve verlof is verleend, kan hij, daartoe weder in staat zijnde, vóór afloop van den verlofstermijn zijn ambt weder aanvaarden na daartoe op zijn schriftelijk verzoek bekomen vergunning van de autoriteit, die het verlof heeft verleend. Art. 6, d. Elk verlof kan zoowel binnen als buiten 's Lands worden doorgebracht en gaat gepaard met behoud van het ambt. Art. 6, e. Bij elk verzoek om verlof moet worden overgelegd een certificaat, houdende opgaaf van de tot dusver reeds door den belanghebbende genoten verloven. Dit certificaat wordt uitgereikt door den Directeur van Justitie en bij elk nieuw verlof met een aanteekening daaromtrent aangevuld door de autoriteit, die het verlof verleent. Voor in het ongereede of verloren geraakte certificaten wordt ten verzoeke van den be-  102 Bijzondere verlofsregelingen. langhebbende door den Directeur van Justitie een duplicaat uitgereikt. Art. 6, ƒ. Verloven van niet langer dan zes maanden alsmede verlenging van dergelijke verloven tot den duur van zes maanden worden verleend: aan notarissen die hun standplaats hebben in een gewest, waar een Raad van Justitie gevestigd is, door dit rechterlijk college, aan andere door het Hoofd van het bestuur van het gewest, waarin zij hun standplaats hebben. Een overeenkomstig artikel 6, b ambtshaivete verleenen verlof zal, indien dit geschiedt voor niet langeren duur dan zes maanden worden gegeven door den Raad van Justitie, binnen welks ressort de notaris zijn standplaats heeft. De in de voorgaande alinea's van dit artikel genoemde autoriteiten zenden onverwijld een afschrift van hunne beschikking toe aan den Directeur van Justitie. Verloven van langeren duur dan zes maanden, verlengingen van die verloven en verlengingen van voor minder dan zes maanden verleende verloven tot langeren duur dan zes maanden worden verleend door den Directeur van Justitie. Art. 6. g. Wanneer de belanghebbende om dringende redenen de beschikking op zijn verzoek om verlof niet kan afwachten, kan het Hoofd van plaatselijk bestuur, onder nadere goedkeuring van de tot het verleenen van het verlóf bevoegde autoriteit, Jiem vergunning verleenen tot dadelijk vertrek van zijn standplaats. Art. 6, h. Indien de tot het verleenen of 'verlengen van een verlof bevoegde autoriteit termen aanwezig acht om een verlof of een verlofsverlenging te weigeren, kan de beslis-^ sing van den Gouverneur-Generaal worden ingeroepen, die alsdan het verlof of de verlenging verleent of weigert.  Bijzondere vertofsregeiingen. 103 Art. 6, ('. Elke beschikking, waarbij verlof wordt verleend, bepaalt tevens den datum van ingang van het verlof en dien, waarop het ambt wederom moet zijn aanvaard door overneming van het protocol en door kennisgeving aan den Directeur van justitie. Art. 6, j. De notaris, die zich zonder bekomen verlof langer dan drie etmalen achtereen buiten zijn ressort ophoudt of den termijn van het hem verleende verlof overschrijdt, wordt, tenzij hij aantoont dat hij daartoe genoodzaakt is geworden door van zijnen wil onafhankelijke omstandigheden en het hem onmogelijk is geweest verlof dan wel verlenging van verlof te vragen, gestraft: a. voor de eerste maal met eene boete van ƒ 25. -, tot ƒ 100.—, voor elke ingegane week, welke de ongeoorloofde afwezigheid heeft geduurd of waarmede het verlof is overschreden ; b. bij herhaling, met scho.sing in de betrekking voor den tijd van één tot zes maanden. • Indien de ongeoorloofde afwezigheid of de overschrijding van het verlof meer dan een maand heeft geduurd zal de notaris door den Gouverneur.Generaal uit zijn ambt kunnen worden ontzetArt. 6, k. De tijd der ongeoorloofde afwezigheid of die waarmede een verlof is overschreden wordt medegeteld bij de berekening van het in artikel 6, a bedoelde maximum van negen jaren. De eerst zinsnede van het tweede lid van dat artikel is evenwel ook ten deze van toepassing, echter alleen indien de ongeoorloofde afwezigheid of de verlofsoverschrijding geen aanleiding geeft tot het opleggen van de straffen in artikel 6, j, sub a en b genoemd.  104 Bijzondere verlofsregelingen. Door of op last van den Direeteur van Justitie wordt in het in artikel 6, e vermelde certificaat aanteekening gehouden van den volgens dit artikel als verlof medetellenden tijd. Art. 6, /. De autortiteit, die het verlof verleent of verlengt, benoemt een vervanger. Ingeval een notaris zonder bekomen verlof zich langer dan 3 etmalen achtereen buiten zijn ressort ophoudt dan wel een verleend verlof overschrijdt, wijst de in het gewest gevestigde Raad van Justitie of bij gebreke van dien het Hoofd van gewestelijk bestuur zoo noodig een vervanger aan. De vervanger kan op dezelfde wijze verlof verkijgen als de notaris, dien hij vervangt, doch slechts tot een maximum van zes maanden. Art. 6, m. Bij verhindering, afwezigheid of overlijden van den vervanger, of bijaldien deze ontslagen of tot andere functiën geroepen wordt, wijst de autoriteit, die den vervanger heeft benoemd, een ander in zijn plaats aan. Art. 6, n. De notaris is op verbeurte van zijn ambt of van eene boete van ƒ 1000.— tot ƒ 5000.— verplicht aan zijnen vervanger den vrijen toegang tot zijne minuten en tot de aan hem in bewaring gegeven stukken te verleenen. De autoriteit, die den vervanger aanwijst, bepaalt den termijn, binnen welken het protocol, hetzij door den vervangene bij het optreden van zijnen vervanger, hetzij door dezen bij zijn aftreden moet worden overgegeven. Art- 6, o- De overneming van het protocol bij het optreden en het aftreden van een vervanger geschiedt bij proces-verbaal, waarvan ieder der onderteekenaren een exemplaar behoudt. Indien een notaris of een vervanger tot  Bijzondere verlofsregelingen. 106 de overgave of overneming verhinderd is, [ geschiedt zij ten overstaan van een door den Raad van Justitie in het gewest waar | deze gevestigd is, elders door het Hoofd van gewestelijk bestuur aan te wijzen persoon. D. Aan het eerste hoofdstuk wordt een 1 nieuw artikel toegevoegd luidende: Art. 12, a. De in dit reglement voor I notarissen gemaakte bepalingen zijn ook op de vervangers van notarissen toepasselijk, [ tenzij daaromtrent bijzondere bepalingen zijn gemaakt E. enz. ' Ten derde: Vast te stellen de volgende overgangsbepalingen: e Ten aanzien van de bij de inwerkingtreding dezer ordonnantie reeds in dienst ■ zijnde notarissen zijn de tot dusver door hen [• genoten binnenlandsche verloven van geen K invloed op hun recht op verlof ingevolge artikel 6, a van het reglement op het notaris[ ambt in Nederlandsch-Indië, vastgesteld bij | artikel II letter C dezer ordonnantie. 2. enz. [Ten vierde: Deze ordonnantie treedt in werking op 1 Januari 1908. En opdat enz. Gelast enz. (Gedaan te Batavia, den 28stcn nov. 1907. De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, Bij afwezigheid: De Vice-President van den Raad van Nederlandsch-Indië, belast met het dagelijksch beleid der zaken, O. VAN DER WYCK. De l»te Gouvernements Secretaris, HULSHOFF POL.  106 Bijzondere veriofsregelingen. Uitgegeven den zesden December 1907. De lste Gouvernements Secretaris, HULSHOFF POL. III. Voor burgemeesters. Art. 25, d. der Locale radenordonnantie (gew. bij St. 1916 no. 507). Art. 25, d. Binnenlandsche verloven worden den burgemeester op den voet van de daaromtrent voor burgerlijke landsdienaren in het algemeen geldende bepalingen verleend door den Gouverneur-Generaal. Hij mag zich echter zonder verlof van den Gouverneur-Generaal buiten de gemeente begeven, wanneer zijne afwezighdeid niet langer dan acht dagen duurt. IV. Voor personeel bij het Europeesch lager onderwijs. Bijbl. no. 4543 geeft eenige voorschriften te volgen bij het verleenen van binnenlandsch verlof aan het personeel bij het Gouvernements lager onderwijs voor Europeanen. Teneinde de nadeelige gevolgen voor het onderwijs door binnenlandsch verlof van een onderwijzer buiten de periodieke vacantiën zooveel mogelijk te voorkomen, behooren le. de binnenlandsche verloven tot het strikt noodzakelijke te worden beperkt; 2e. de motiveering der redenen tot verlof gevorderd en daaraan de noodzakelijkheid en de duur van het verlof te worden getoetst; 3e. verzoeken om verlof, terwijl bekend is dat dit door een verzoek om ontslag zal worden gevolgd, in beginsel te worden geweigerd; 4e. in de certificaten, behalve de plaats waar  Bijzondere verlofsregelingen. 111 IX. Voor Inlandsche vroedvrouwen. Qouv. besl. van 6 November 1903 no. 29, St. no. 381. Is goedgevonden en verstaan: De Hoofden van gewestelijk bestuur te machtigen om aan de in hun gewest geplaatste Inlandsche vroedvrouwen, welke op den voet van het besluit van 21 Januari 1898 no. 14 (Staatsblad no. 46) onderstand genieten, wegens gewichtige redenen te vergunnen zich voor een tijdvak van ten hoogste drie maanden van hare standplaats te verwijderen; met bepaling dat gedurende dat tijdvak de onderstand wordt genoten: ten volle over de eerste maand, voor de helft over den verderen duur van het verlof. X. Voor particuliere geneesheeren, belast met den burgerlijken geneeskundigen dienst en het opzicht over de vaccine. Bij St. 1878 no.298 jo. St. 1913 no. 211 is bepaald, dat aan particuliere geneesheeren, overeenkomstig St. 1874 no. 77 belast met den burgerlijken geneeskundigen dienst en het opzicht over de vaccine, door het betrokken hoofd van gewestelijk bestuur binnenlandsche verloven kunnen worden verleend op de wijze als bij de betrekkelijke reglementen is bepaald en dat de hun toegekende belooning behouden wordt gedurende de eerste drie maanden) terwijl voor den verderen duur van het verlof bedoelde belooning voor de helft wordt genoten.  Bijzondere verlofsregelingen. 117 personeel, wegens ziekte en om andere gewichtige redenen, binnenlandsch verlof te verleenen op den voet van het „Reglement omtrent het verleenen van binnenlandsche verloven aan Europeesche- en Inlandsche burgerlijke landsdienaren in NederlandschIndië" Staatsblad 1912 no. 198). XI. den Hoofdinspecteur der In-en Uitvoerrechten en Accijnzen. § 6 letter d der Instructie vasgesteld bij artikel 2 van het besluit van 22 Maart 1908 no. 11 (bijbl. no. 6788), zooals deze paragraaf wordt gelezen ingevolge artikel 1 van het besluit van 15 Maart 1913 no. 64 (bijbl. no. 7789). De hoofdinspecteur is almede bevoegd: a. enz. d. op den voet van het „Reglement omtrent het verleenen van binnenlandsche verloven aan Europeesche en Inlandsche burgerlijke landsdienaren in NederlandschIndië" (Staatsblad 1912 no. 198) wegens ziekte en wegens andere gewichtige redenen binnenlandsch verlof te verleenen: lste aan het personeel van den dienst op Java en Madoera, voor zoover het niet door de Hoofden van Gewestelijk bestuur, door de eerstaanwezende ambtenaren der In- en Uitvoerrechten en Accijnzen, de ontvangers of fungeerende ontvangers dier middelen wordt benoemd, voorts aan de assistenten bij dien dienst op Java en Madoera, zoomede aan de Inspecteurs-Afdeelingschefs der In- en Uitvoerrechten en Accijnzen, onverschillig of zij hun standplaats op Java en Madoera dan wel op de Buitenbezittingen hebben; 2de aan net overig personeel van den dienst, voor zoover het niét door de Hoofden van Ge-  118 Bijzondere verlofsregelingen. westelijk Bestuur, de eerstaanwezende ambtenaren der in- en Uitvoerrechten en Accijnzen, de ontvangers of fungeerende ontvangers dier middelen wordt benoemd, zoomede aan de overige assistenten bij dien dienst, zoodra het verlof twee maanden zal overschrijden; wordende overigens verloven als bedoeld bij het Reglement in Staatsblad 1912 no. 198 verleend door de daartoe bij artikel 5 daarvan aangewezen autoriteit. XII. den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Opiumregie. Bij art. 3 van het besluit van 15 Maart 1913 no. 64 (bijbl. no. 7789) is met buiten werking stelling van de derde alinea van artikel 5 der bij het besluit van 3 April 1903 na 23 (Bijblad no. 5863; vastgestelde „Instructie voor den Hoofdinspecteur der Opiumregie" bepaald dat de Hoofdinspecteur. Chef van den dienst der Opiumregie, bevoegd is op den voet van het „Reglement omtrent het verleenen van binnenlandsche verloven aan Europeesche en Inlandsche burgerlijke landsdienaren in Nederlandsch-Indië" (Staatsblad 1912 no. 198) wegens ziekte en wegens andere gewichtige redenen binnenlandsch verlof te verleenen aan de onder zijne rechtstreeksche bevelen dienende en aan de te zijner beschikking gestelde ambtenaren en beambten, daaronder begrepen de controleurs der Opiumregie, ook al zijn deze door voornoemden Hoofdinspecteur werkzaam gesteld onder de bevelen van een Hoofd van Gewestelijk Bestuur. XIII den Chef van den Oudheidkundigen Dienst. Art. 6 al. 1 c der Instructie vastgesteld bij het besluit van 28 October 1913 no. 51 (bijbl. no. 7932).  Bijzondere verlofsregelingen. 131 Bij besluit van 3 December 1915 no. 40 (bijbl. no. 8486) is bepaald, dat het Hoofd van den dienst der Zoutregie de hem in artikel .4, 5 en 7 van zijne instructie verleende bevoegdheden, binnen door hem te stellen grenzen, kan overdragen aan de Chefs der tot dien dienst behoorende onderdeelen.  123 Indemniteit voor reiskosten. Indemniteit voor reiskosten. Besluit van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel van 12 Juni 1912 no 5420, bijbl. no. 7644, betreffende het behoud van de indemniteit voor reiskosten gedurende afwezigheid met binnenlandsch verlof. No. 5420. Buitenzorg, den 12 Verlof wegens langdurigen dienst wordt -verleend voor den tijd van acht maanden na ten minste zes jaren dienst in NederlandschIndië. 2) Bedraagt de diensttijd meer dan zes jaren, dan wordt voor tik vol jaar boven dat getal de duur van het verlof met één maand verlengd, met dien verstande, dat het verlof nimmer wordt verleend vQor langer dan één jaar. Aanspraak op verlof wegens langdurigen dienst wordt driemaal verkregen telkens na ten minste zes jaren dienst in Nederlandsch-Indië. Verlof wegens andere dringende redenen wordt, voor zoover 's Lands belang dit gedoogt, voor den tijd van. hoogstens zes maanden verleend buiten bezwaar van 's Lands schatkist. De Gouverneur-Generaal kan in bijzondere gevallen te zijner beoordeeling 3) aanspraak 1) Het wordt als regel slechts twee malen verleend, Van welken regel alleen op grond van bijzondere overwegingen zal worden afgeweken (bijbl. no. "üDTJ?). 1) Bij verzoekschriften om buitenlandsch verlof wegens langdurigen dienst moeten belanghebbenden een door henzelven^epgemaakten dienststaat overleggen (bijbl. no. Ï305). , De diensttijd wordt door de Algemeene Rekenkamer alleen geverifieerd indien bij hef betrokken Departement bepaald twijfel bestaat of de verlofganger op het aangevraagde tijdstip wel aanspraak op verlof heeft (bijbl. no~8312). 3) Zie bijbl. no- 844jUiierachter.  4 Reglement buitenlandsch verlof. op een buitenlandsch verlof wegens langdurigen dienst op verzoek van den belanghebbende veranderen in aanspraak op éen binnenlandsch verlof van ten hoogste zes maanden, waaraan al de gevolgen van een buitenlandsch verlof zijn verbonden. In dat geval vervalt de aanspraak op buitenlandsch verlof. Art. 3. De verloven wegens ziekte of langdurigen dienst worden verleend onder het genot van een verloftraktement volgens artikel 5 berekend en van overtocht overeenkomstig de bepalingen dienaangaande. ') Art. 4. (St. 1904-168). Een verlof naar Europa wegens langdurigen dienst in Nederlandsch-Indië kan, wanneer daarop aanspraak verkregen is, alleen worden geweigerd ingeval de Gouverneur-Generaal het met de belangen van 's Lands dienst onvereenigbaar acht, dat de verzoeker zijn werkkring op het door hem aangegeven tijdstip verlaat. In zoodanig geval geschiedt de weigering bij gemotiveerd besluit en wordt een termijn bepaald na welken op het verzoek kan worden terug gekomen. Art. 5. (St. 1910-679). Het maandelijksch verlofstraktement wordt berekend naar den volgenden maatstaf: zeventig percent van de eerste ƒ 125 der maandelijksche bezoldiging! vijftig percent van de tweede ƒ 125 dertig percent van de volgende ƒ 500 en vijf en twintig percent van elk volgend bedrag. Het verloftraktement wordt berekend naar het bedrag van de bezoldiging verbonden aan de laatstelijk krachtens benoemingsbe- 1) Zie Overtochtsreglement St 1916 no. 605.  Reglement buitenlandsch verlof. 5 sluit bekleede hoofdbetrekking, 1) tenzij gedurende minstens het laatste jaar eene hoogere bezoldiging genoten is in eene andere, niet krachtens benoemingsbesluit (zocrals bij waarneming, toevoeging enz.) en niet als bijbetrekking vervulde betrekking, functie of dienst, wordende in dat geval het verloftraktement naar die hoogere bezoldiging berekend.2) Als regel wordt onder bezoldiging verstaan wat daaronder volgens het reglement op het verleenen van pensioenen aan Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië begrepen is. 3) Voor ambtenaren van de Gouvernements marine wordt door den Gouverneur-Generaal het bedrag vastgesteld, dat voor de berekening van het verlóftrakternent in aanmerking komt. 4) Het verloftraktement der Europeesche onderwijzers en onderwijzeressen bij het 1) Deze bewoordingen moeten in dien zin worden uitgelegd, dat de aan de hoofdbetrekking verbonden bezoldiging, met medetelling van alle verhoogingen, waarop in verband met diensttijd als anderszins recht is of zou zijn verkregen, als grondslag voor het verlofstractement moet worden aangemerkt, ook al is in werkelijkheid eene andere bezoldiging genoten. In gevallen, waarin tijdens den duur der waarneming eener betrekking gelegenheid zou hebben bestaan tot bevordering in een kader, zal in elk bijzonder geval worden overwogen hoe het bedrag van het verlofstractement moet worden bepaald (bijbl. no. 8361). Wanneer de aan eenie; ambt verbonden bezoldiging verhoogd wordt met inging van een vroegeren datum dan dien van het betrekkelijk besluit en de ambtenaar, die de betrekking op eerstbedoelden dag bekleedde, heeft tusschen beide data buitenlandsch verlof verkregen, dan wo'dt zijn verlofstractement alsnog met de hoogerehezoldiging in overeenstemming gebracht (bijbl. no. •5817). 2) Volgens bijbl. no. jj&lo geschiedt dan de berekening naar het totaal der maandelijksche bezoldigingen, welke gedurende het laatste jaar door hem zijn genoten. 3) Zie art. 11 pensioenreglement voor Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië' (aanhangsel). 4) Zie St. 1888 no. 145.  6 Reglement buitenlandsch verlof. openbaar lager en inlandsch onderwijs wordt berekend naar hunne vaste bezoldiging. !) Het verloftraktement der ambtenaren, die bij een voorloopig traktement eene toelage ontvangen, wordt berekend naar het gezamenlijk bedrag dier inkomsten. In gevallen, waarin dit reglement niet voorziet, en voor ambtenaren wier bezoldiging niet uitsluitend uit vast traktement bestaat, wordt door den Gouverneur-Generaal het bedrag of de maatstaf vastgesteld, waarnaar de berekening van het /er.oftraktement zal geschieden. 2) Art. 6. (St. 1910-679, 1911-534, 1914293 en 1915 - 579). Als Indische diensttijd, bedoeld in artikel 2 wordt gerekend wat ook als zoodanig voor de berekening van het pensioen in aanmerking zou komen, 3) behoudens dat tijdelijke dienst, bij de beoordeeling van aanspraak op verlof wegens langdurigen dienst,. 1) Bij St. 19C6 no. 554 en St. 1916 no. 677 is bepaald, dat o. a. buitenlandsch verlof, ten aanzien van het recht op één tiende aandeel in de geinde schoolgelden, welk recht behouden blijft voor alle op 1 Januari 1907 bij het Inlandsch onderwijs in vasten of tijdelijken dienst zijnde personen, zoolang zij bij dat onderwijs in dienst blijven, geacht wordt dien dienst niet te onderbreken. 2) Bij art. 1 van G. B. 11 Sept: 1893 no. 3 (St. no. 229) is bepaald: Voor de berekening van het verloftraktement van zoutverkooppakhuismeesters, wier bezoldiging niet uitsluitend uit vast traktement bestaat, als maatstaf aan te nemen vier vijfde gedeelten van het gemiddeld bedrag der in de betrekking door hen of hunne voorgangers genoten inkomsten over een tijdvak van 24 maanden, afgesloten zes maanden vóór de maand, waarin het verzoek om verlof wordt ingediend, met dien verstande dat in de gevallen, waarin deze regel geene toepassing zal kunnen vinden, alsmaatstaf voor de berekening van het verloftraktement zullen worden aangenomen vier vijfde gedeelten van het gemiddeld bedrag der inkomsten, genoten gedurende een tijdvak, zooveel mogelijk 24 maanden nabij komende, waarbij dan ook de inkomsten over de maanden, onmiddellijk voorafgegaan aan die, waarin, het verzoek om verlof is ingediend, in rekening kunnen worden gebracht. 3) Zie art. 3 en 4 pensioenreglement voor Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië 'aanhangsel).  Reglement buitenlandsch verlof. 7 slechts dan in rekening kan worden gebracht, wanneer hij onmiddelijk is gevolgd door eene aanstelling, die den staat van burgerlijkambtenaar verleent. ') Interrupties, waardoor de vorige diensttijd bij de beoordeeling van aanspraak op verlof wegens langdurigen dienst buiten rekening blijft, ontstaan door: a. ontslag uit 's Lands dienst; b. verlof naar Europa of daarvoor in de plaats tredend binnenlandsch verlof; c. verblijf in Nederland tengevolge van aanwijzing voor de studie aan de Nederlandsch-Indische Bestuursacademie. Interruptie ten gevolge van een verlof als bedoeld in het derde lid van artikel 2, dat niet langer dan zes maanden geduurd heeft, blijft buiten rekening wanneer na eindiging daarvan ten minste weder drie jaren in actieven dienst in Nederlandsch-Indië zijn doorgebracht. Wanneer aan een ambtenaar dienstverrichtingen buiten Nederlandsch-Indië zijn of worden opgedragen, kan de GouverneurGeneraal bepalen dat de daarvoor buiten Nederlandsch-Indië doorgebrachte tijd ook als Indische diensttijd wordt gerekend. 2) Art. 6a. (St. 1912 - 522'. Wij behouden Ons voor in bijzondere gevallen ook anderen diensttijd dan Indischen diensttijd, bedoeld in artikel 2, in aanmerking te doen komen voor de berekening van den diensttijd die 1) Bij art. 2 St. 1911 no. 534 is bepaald: De tijd voor liet in werking treden van dit besluit (10 October 1911) in tijdelijken dienst doorgebracht, voor zooveel hij bij ■de vroegere bepalingen als Indische diensttijd voor buitenlandsch verlof geldig werd verklaard, blijft als zoodanig gehandhaafd. 2) Zie art. 14 Kon. besluit II Maart 1907 no. 22, St no. 230, hierachter en art 3 en 4 sub g van het pensioenreglement voor Europeesche burgerlijke ambtenaren (aanhangsel).  8 Reglement buitenlandsch verlof. aanspraak geeft op verlof wegens langdurigen dienst. ') Art. 7. De noodzakelijkheid van elk verlof naar Europa wegens ziekte moet gestaafd worden door eene geneeskundige verklaring, afgegeven en ingericht volgens door den Gouverneur-Generaal vastgestelde voorschriften. 2) Art. 8. (St. 1910 - 679 en 1915 - 579). Tenzij in het verlofbesluit de datum is vermeld, gaan de verloven in: voor actief dienende ambtenaren met den eersten der maand, volgende op die, waarin zij hebben opgehouden dienst te doen, en voor niet actief dienenden met den eersten der maand, volgende op die, waarin zij op officiëele wijze van het verlofbesluit kennis hebben bekomen. 3) Wanneer niet binnen drie maanden (of, wanneer het een binnenlandsch verlof geldt, als bedoeld in het laatste lid van artikel 2, binnen ééne maand) na ingang van het verlof, of, wanneer door den Gouverneur-Generaal uitstel wordt verleend, vóór het verstrijken van den nader gestelden termijn, de reis is aanvaard, wordt het verlof beschouwd als te zijn vervallen en is de betrokken ambtenaar gehouden in 's Lands kas terug te storten al wat ten gevolge van het verlofsbesluit aan of voor hem is uitgegeven of verschuldigd. Art. 9. De verloven naar Europa onder genot van verloftraktement kunnen door den 1) Zie art. 7 Kon. besluit 20 Mei 1896 no. 34, St. no. 139, hierachter en art. 3 en 4 sub d, e en f van het pensioenreglement voor Europeesche burgerlijke ambtenaren (aanhangsel). 2i Zie St. 1913 no. 695 hierachter. 3) Als regel is aangenomen om bij het verleenen van buitenlandsch verlof naar Europa geen datum van ingang meer te stelten, maar zoonoodig in het betrekkelijk besluit de clausule op te nemen, dat de ambtenaar wien het geldt, op zekeren dag - hetzij den door hem zelf in zijn rekest genoemden, hetzij den door het belang van den dienst gevorderden - zijne betrekking zal'neerleggen (bijbl. no. 5207).  Reglement buitenlandsch verlof. 9- Minister van Koloniën wegens ziekte worden verlengd met behoud van verloftraktement,, mits daardoor het verlof traktement niet langer dan drie jaren genoten wordt. ') De Minister van Koloniën kan de verloven, naar Europa verlengen buiten bezwaar van den Lande wanneer 's Lands belangen het naar zijn oordeel gedoogen. In geval van verlenging van een verlof,, dat verleend is met behoud der betrekking 2) en tijdelijke voorziening in de waarneming daarvan, kan de Gouverneur-Generaal, zulks geraden achtende, definitief in de betrekking voorzien. Art. 10. Een ieder, aan wien verlof naar Europa is verleend, is gehouden van zijne aankomst kennis te geven aan het Ministerie van Koloniën. 3} Art. 11. Op den door den Minister van Koloniën voorteschrijven tijd behoort de verlofganger zich bij het Departement van Koloniën aan te melden voor de regeling van zijn terugkeer naar Nederlandsch-Indië of ter verkrijging van verlofsverlenging zoo daartoe termen zijn. Zij, die in het genot zijn van een wegens ziekte verleend of verlengd verlof of die eene verlenging van verlof wegens ziekte aanvragen, worden onderworpen aan een geneeskundig onderzoek, en de beschikking op hun verzoek om naar Nederlandsch-Indiê te mogen terugkeeren of om verlenging van verlof te ontvangen wordt afhankelijk gesteld van hetgeen bij dat onderzoek blijkt omtrent 1) Omtrent het doorloopen vari verlof en de inkomsten van Indische landsdienaren, die tot leden der It ilSs^^hiÖr!02611'zie st-1868 no-76 £* 2) Zie bijbl. no.J832*Tiierachter. 3) En van zijn adjes-(6ijbl. no. 2761).  10 Reglement buitenlandsch verlof. hunne geschiktheid om den dienst in Nederlandsch-Indië te gaan hervatten. ') Ten aanzien van ambtenaren met verlof, die zich tot herstel hunner gezondheid buiten Nederland ophouden en verlofsverlenging wegens ziekte vragen, kan de Minister van Koloniën genoegen nemen met de overlegging van eene door de plaatselijke autoriteit en door een Nederlandsch gezantschap of consulaat gewaarmerkte verklaring van een geneesheer, dat zij vooralsnog lichamelijk ongeschikt zijn om den dienst in Nederlandsch-Indië te gaan hervatten. Art. 12. Wie tegen het einde van een wegens ziekte tot den termijn van drie jaren verlengd verlof nog niet geschikt wordt gekeurd om den dienst in Nederlandsch-Indië te gaan hervatten, wordt als definitief ongeschikt voor den dienst aangemerkt en •daaruit eervol ontslagen, tenzij alleen eene toevallig opgekomen ziekte van voorbijgaanden aard den terugkeer naar NederlandschIndië voor het oogenblik onraadzaam maakt en de Minister van Koloniën in die omstandigheid termen vindt om eene verlofsverlenging buiten bezwaar van den Lande te verleenen. In dat geval zijn ook op zoodanige verlofsverlenging de eerste twee alinea's van artikel 11 van toepassing. Art. 13. De in de artikelen 11 en 12 vervatte bepalingen omtrent aanmelding tot teruglieer naar Nederlandsch-Indië of ter verkrijging van verlofsverlenging wegens ziekte en omtrent geneeskundige onderzoekingen en finale afkeuring voor den lndischen dienst 1) Eene keuring van verlofgangers, waarbij zij voor hervatting van den dienst in Oost-of West-Indië geschikt zijn bevonden, wordt geacht met te hebben plaats gehad, wanneer bij het aanvaarden der reis naar het land van bestemming meer dan 8 maanden na de keuring zijn verloopen (O. B. 14 Augustus 191b no. 46).  Reglement buitenlandsch verlof. 11 zijn ook van toepassing op ambtenaren met verlof, aan wie als zoodanig door Ons of van Onzentwege dienstverrichtingen in het belang der Koloniën zijn opgedragen. Hun kan echter, wanneer zij volgens die bepalingen naar Nederlandsch-Indië zouden moeten terugkeeren, door den Minister van Koloniën verlenging van verlof worden toegestaan voor zoolang als ten behoeve van. de bedoelde dienstverrichtingen noodig is,, en zij blijven dan in het genot van het hun toegekend verloftraktement. ') Art. 14. Door den Gouverneur-Generaal worden de noodige regelen gesteld 2) omtrent het vertrek uit Nederlandsch-Indië van ambtenaren, die een buitenlandsch verlof wegens ziekte aangevraagd hebben, doch wier ziektetoestand niet gedoogt dat zij eene beschikking op dat verzoek afwachten. Aan zoodanige ambtenaren kan, in afwachting van de beschikking van den Gouverneur-Generaal, op hun verzoek door den Minister van Koloniën, behoudens nadere verrekening met de inkomsten, die zullen blijken hun toe te komen, een voorloopig traktement worden verleend, gelijk aan het verloftraktement, waarop zij verondersteld worden aanspraak te kunnen maken. Art. 15. Wanneer een Indisch ambtenaar zich ter vervulling van dienstverrichtingen, in Europa bevindt en bij het eindigen van die dienstverrichtingen door ziekte tijdelijk verhinderd wordt naar Nederlandsch-Indië terug te keeren, kan de Minister van Koloniën hem verlof onder genot van verlof¬ traktement verleenen. Op zoodanig verlof is, voor zooveel mogelijk, van toepassing hetgeen in dit besluit bepaald is aangaande 1) Zie bijbl. no. OBHMiierachter. 2) Zie art. 1 St. 1913 no. 695 hierachter.  12 Reglement buitenlandsch verlof. "verloven wegens ziekte door den GouverneurGeneraal verleend. Art. 16. (St. 1915-579». Wanneer een verlofganger vóór het einde van den hem ■gestelden verloftermijn in Nederlandsch-Indië terugkeert, neemt het verloftraktement, v.>or :zoover hij in het genot daarvan is, een einde met den laatsten dag der maand van zijne terugkomst. Ingeval een binnenlandsch verlof als bedoeld in het laatste lid van artikel 2 vóór izijne beëindiging wordt afgebroken, bepaalt -de Gouverneur-Generaal tot hoelang het verlof straktem ent wordt genoten. Art. 17. De Gouverneur-Generaal bepaalt welke betrekkingen, bij verlof van de titularissen voor niet langer dan een jaar, tijdelijk worden waargenomen. ') Art 18. Door aanspraken op verlof, overeenkomstig dit reglement verkregen, wordt niets te kort gedaan aan de bevoegdheid •der Regeering om ontslag uit 's Lands dienst te verleenen. Slotbepaling. Dit besluit treedt in werking op den dag der afkondiging in Nederlandsch-Indië. Het is niet van toepassing op de vóór die afkondiging verleende verloven naar Europa, noch op de verlengingen daarvan. Deze blijven beheerscht door de bepalingen betreffende de verloven naar Europa, aie tijdens de afkondiging vaji dit besluit van kracht waren. Overigens vervallen die bepalingen voor zooveel de ambtenaren betreft bij de afkondiging van dit besluit. De Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State en aan de Algemeene Rekenkamer. 1) Zie bijbl. no. 8324 hierachter.  Reglement buitenlandsch verlof. 13 Soestdijk, den 263*en Augustus 1892. EMMA. De Minister van Koloniën, van dedem. Accordeert met het origineel: De Secretaris-Generaal bij het Departement van Koloniën, H. van der WlJCK. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 28sten October 1892. C. PIJNACKER HORDIJK. De Algemeene Secretaris, SWEERTS. Uitgegeven den vierden November 1892. De Algemeene Secretaris, SWEERTS.  14 Conversie v. buitenl. in binnenl. verlof. Circulaire van lsten Qouvernements Secretaris van 9 Maart 1916 no. 592, bijbl. no. 8445, nopens converteering van aanspraken op buitenlandsch verlof wegens langdurigen dienst in binnenlandsch verlof voor zes maanden (Staatsblad 1915 no. 579). Aan de Chefs der Departementen van Algemeen Bestuur. No. 592. Buitenzorg, den 9<*en Maart 1916. In den laatsten tijd zijn herhaaldelijk, met ondersteunend advies van de betrokken Departementschefs, bij de Regeering verzoeken ontvangen van ambtenaren om op grond van. het bepaalde in het Koninklijk besluit van 13 Juli 1915 no. 56 (Staatsblad no. 579) hun aanspraak op een buitenlandsch verlof wegens langdurigen dienst te veranderen in een opbinnenlandsch verlof voor zes maanden, waaraan al de gevolgen van een buitenlandsch verlof verbonden zijn. De motieven waarop die verzoeken berustten zooals minder goede gezondheidstoestand, bekrompen financieele omstandigheden, het feit dat de belanghebbende op eene andere dan zijn standplaats familieleden heeft wonen e.d.g., hebben bij den Gouverneur-Generaal den indruk gevestigd, dat omtrent de strekking van evenbedoelde  Conversie v- buiten!, in binnenl. verlof. 15 bepaling in Staatsblad 1915 no. 579 eenig misverstand bestaat. In verband daarmede wenscht Zijne Excellentie onder Uwe aandacht te zien gebracht, -dat van dè mogelijkheid om een aanspraak op buitenlandsch verlof te converteeren in een op binnenlandsch verlof alleen dan zal worden gebruik gemaakt, indien •daarvoor ten genoege van'den Landvoogd bijzondere redenen worden aangevoerd. De hiervoren aangehaalde motieven waarop sommige verzoeken tot converteering gegrond waren, kunnen naar het inzien van Zijne Excellentie niet als zoodanig gelden. Onder die bijzondere redenen zouden hoofdzakelijk zijn te begrijpen, die welke voor het instituut der buitenlandsche verloven wegens langdurigen dienst gelden, dus met name een eenigszins langdurige plaatsing in een geheel ander deel van Nederlandsch-Indië dan waaruit de ambtenaar afkomstig is of waar zijne naaste familiebetrekkingen wonen. Door de mededeeling van het vorenstaande met verzoek om daarmede in voorkomende gevallen rekening te willen houden heb ik de eer van bekomen bevelen mij te kwijten.' Mede enz. De lste Gouvernements-Secretaris, KINDERMANN.  16 Het constateeren der ziekte. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 13 December 1913 no. 39, St. no. 695, houdende buitenwerkingstelling van het besluit in Staatsblad 1885 no. 70, en vaststelling van bepalingen regelende het constateeren der ziekte van burgerlijke ambtenaren, die een buitenlandsch verlof tot herstel van gezondheid verzoeken. Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Buiten werking te stellen het besluit van 24 Maart 1885 no. 9 (Staatsblad no. 70), zooals dat sedert is gewijzigd enaangevuld, laatstelijk bij het besluit van 20 April 1909 no. 1 (Staatsblad no. 243). Ten tweede: Vast te stellen de volgende „BEPALINGEN regelende het constateeren „der ziekte van burgerlijke „ambtenaren, die een buiten„landsch verlof tot herstel „van gezondheid verzoeken". Art. 1. (1) Buitenlandsch verlof wegens ziekte wordt door den Gouverneur-Generaal alleen verleend op grond van eene geneeskundige verklaring, waarin wordt geconstateerd, dat een verlof naar Europa of een voortgezet verblijf in Europa noodza-  Het constateeren der ziekte. 17 kelijk O is .tot herstel van de gezondheid van den verzoeker. 2) (2) Indien de belanghebbende de beschikkingopzijn verzoek niet kan afwachten zonder ernstig nadeel voor zijne gezondheid, wordt dat in het certificaat of in eene nader afgegeven verklaring geconstateerd, en is het beï trekken Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur bevoegd, onder nadere goedkeuring van den Gouverneur-Generaal, vergunning tot dadelijk vertrek uit Nederlandsch-Indië te verleenen. Art. 2. De geneeskundige verklaringen moeten afgegeven zijn pp.den door de geneesr fceeren als zoodanig afgelegden eed. Art. 3. Cl) Zij worden afgegeven door eene geneeskundige commissie, wanneer de verzoeker geplaatst is of zich bevindt op eene plaats, waar gelegenheid bestaat de ambtenaren door eene zoodanige commissie te doen onderzoeken, of van waar de zetel eener Kommissie over land in één dag reizens te bereiken is. (2) De zetel eener commissie wordt gerekend over land in één dag te bereiken te zijn, wanneer de afstand niet meer bedraagt dan ket aantal palen, dat, bij het te goed doen van daggelden aan in dienst reizende ambtenaren, voor de verschillende wijzen van reizen in de betrekkelijke bepalingen als maatstaf is of nader zal worden aangenomen.3) l) Die noodzakelijkheid moet bestaan op het oogenblik der afgifte van het certificaat. Verzoeken om Jfcrloven wegens ziekte, welke de verzoekers wenschen gsdoen ingaan op een tijdstip veel posterieur aan'de dagteekening van het geneeskundig certificaat waarbij de noodzakelijkheid wordt geconstateerd worden niet ingewilligd, (bijbl. no. 34). •2) De commissie, bedoeld in art. 4 en de hoofdcommissie, bedoeld in art 7 dezer bepalingen, zal wanneer iemand bij geneeskundig onderzoek blijkt ■Oor verderen dienst ongeschikt te zijn en vermoedelijk ook te zullen blijven, moeten adviséeren geen verlof te verleenen. (bijbl. 8054). . 3) Zie St 1912 no. 438. N  18 Het constateeren der ziekte. (3) Tot het afgeven der geneeskundige verklaring is in den regel alleen bevoegd de commissie van de standplaats van den verzoeker, bij uitzondering die van het werkelijk verblijf. (4) Onder de commissie van de standplaats of het werkelijk verblijf wordt verstaan de commissie, die het dichtst bij de standplaats of het werkelijk verblijf zitting houdt. (5i Het werkelijk verblijf komt alleen in aanmerking: a. wanneer de verzoeker geen staandplaats heeft; b. wanneer de verzoeker zich buiten zijne standplaats bevindt en de commissie van het werkelijk verblijf van oordeel is, dat zijn gezondheidstoestand hem verbiedt naar zijne standplaats terug te keeren. (6) Voor de ambtenaren, niet vallende in de termen van alinea 1 van dit artikel wordt met de verklaring van één geneesheer genoegen genomen behoudende de GouverneurGeneraal zich evenwel voor om, zoo Hem dit in speciale gevallen noodig schijnt, ook te hunnen aanzien het oordeel eener geneeskundige commissie in te roepen. (7) Van ieder ambtenaar, aan wien een certificaat voor verlof naar Europa wegens ziekte is uitgereikt, wordt door de comtrtisslf, dan wel door den bij de vorige alinea bedoelden geneesheer een geheim ziekteverslag, behoudens het bepaalde bij artikel 8 alleen voor den Hoofdinspecteur, Chef van den Burgerlijken Geneeskundigen Dienst bestemd, opgemaakt en aan dien Hoofdambtenaar ingediend. 18) Voor ambtenaren, die, zonder dat hun buitenlandsch verlof wegens langdurigen dienst of wegens ziekte is verleend, zich met toestemming van de bevoegde autoriteit in Europa bevinden, wordt de geneeskundige  Het constateeren der ziekte. 19 verklaring afgegeven door de Geneeskundige Commissie van het Departement van Koloniën. Voorzoover zij zich tot herstel van gezondheid buiten Nederland bevinden, kan ter constateering van hunne lichamelijke ongeschiktheid om den dienst hier te lande te hervatten, genoegen genomen worden met eene verklaring, als bedoeld in de laatste alinea van artikel 11 van het Reglement in Staatsblad 1892 no. 235. Art. 4. (St. 1916 no. 608). (1) Er zullen geneeskundige commissies zitting houden te Batavja, Buitenzorg, Magelang, Tjimahi, Semarang, Willem I, Djokjakarta, Soerakarta, Malang, Soerabaja, Padang, Fort de Koek, Koeta Radja, Makasser, Medan en Amboina. (2) Zij bestaan uit drie geneesheeren, met inbegrip van den voorzitter. (3) Als voorzitter treedt op te Batavia, Magehuig, ^oerabaja en Padang de gewestelijk eerstaanwezend Officier van gezondheid of diens tijdelijke vervanger en op de overige plaatsen de oudste officier van gezondheid in rang. (4) De voorzitter voegt zich voor ieder onderzoek twee leden toe» daar, waar meer geneesheeren gevestigd zijn, volgt hij een rooster,' waarop alle. ter plaatse gevestigde officieren van gezondheid (te Batavia met uitzondering van den Chef van den Militair Geneeskundigen dienst en van de op diens bureau geplaatste officieren van gezondheid) en alle stads-, gouvernements- en civiele geneesheeren voorkomen. Indien geen voldoend aantal officieren van gezondheid of stads-, gouvernements- en civiele geneesheeren beschikbaar is,- kunnen ook particuliere geneesheeren om beurten worden aangewezen. (5) De geneesheeren doen het onderzoek. kosteloos, behalve de particuliere geneeskundigen die voor elke vacatie den Lande  20 Het constateeren der ziekte. een bedrag van ƒ 10.— (tien gulden) in rekening kunnen brengen, de vergoeding van transportkosten daaronder begrepen. Art. 5. (1) Ambtenaren, die eencertificaat van eene commissie wenschen te verkrijgen, wenden zich daartoe tot den voorzitter, aan wien door den behandelenden geneesheer eene verklaring wordt overgelegd, waarin de noodzakelijkheid van het verlof geconstateerd wordt en de ziekte is vermeld. (2) De voorzitter roept ten spoedigste na ontvangst der stukken de commissie bijeen ter plaatse door hem aan te wijzen. Daarvoor kiest hij de woning of het tijdelijk verblijf van den verzoeker, ingeval deze zich niet naar de commissie begeven kan. (3) De commissie heeft de bevoegdheid, de ambtenaren voor den door haar noodig geachten duur onder observatie te nemen en kan zich bij het onderzoek door den behandelenden geneesheer schriftelijk of mondeling doen voorlichten. Art. 6. '1) Is het den voorzitter niet mogelijk de commissie te doen vergaderen, zoo geeft hij daarvan eene verklaring af, en kan op de in artikel 4 genoemde plaatsen der bezittingen buiten Java en Madoera volstaan worden met een certificaat van den behandelenden geneesheer, voldoende aan de eischen, bij de artikelen 1 en 2 gesteld; terwijl, bijaldien het geval zich voordoet te Buitenzorg en te Tjimahi de verzoeker voor de commissie te Batavia verschijnt, te Djokjakarta, Soerakarta, Magelang en Willem I voor die te Semarang en te Malang voor die te Soerabaja. (2 De verklaring van den voorzitter moet bij de aanvrage om verlof worden overgelegd. Art. 7. (1) De Gouverneur-Generaal of de betrokken Departementschef kunnen naar aanleiding van de beslissing eener genees-  Het constateeren der ziekte. 21 kundige commissie of de verklaring van den geneesheer bedoeld in het zesde lid van artikel 3 en in artikel 6 een nieuw geneeskundig onderzoek gelasten, t) (2) Dit onderzoek wordt opgedragen aan eene Hoofdcommissie te Batavia, bestaande uit drie leden, voor elk geval door den Hoofdinspecteur, Chef van den Burgerlijken Geneeskundigen dienst aan te wijzen, bij voorkeur uit de aldaar gevestigde burgerlijke geneesheeren in 's Lands dienst, voorts — met vergunning van den Commandant van het Leger — uit de aldaar geplaatste officieren van gezondheid, ten slotte zoonoodig uit de particuliere geneeskundigen In deze Hoofdcommissie mogen geen medici zitting nemen, die tevoren reeds op eenigerlei wijze in het betreffende geval betrokken zijn geweest. (3) De geneeskundige commissie, wier beslissing aan herziening wordt onderworpen, is verplicht aan de Hoofdcommissie op haar verzoek alle inlichtingen te verschaffen. (4) De door de Hoofdcommissie genomen beslissing, vergezeld van een voor den Hoofdinspecteur, Chef van den Burgerlijken Geneeskundigen Dienst bestemd geheim ziekte verslag, wordt aan dezen Hoofdambtenaar schriftelijk medegedeeld, die de autoriteit, die het onderzoek gelast heeft, met die beslissing in kennis stelt. Art. 8. Ingeval ziekteverlof wordt verleend, wordt het geheim ziekteverslag bedoeld bij alinea 7 van artikel 3 en alinea 4 van artikel 7 aan de Geneeskundige commissie van het Departement van Koloniën opgezonden. ' I) B|| die opdracht behoort aan de met de nadere keuring belaste Hoofdcommissie te worden medegedeeld waarom met den uitslag van het oorspronkelijk ingesteld onderzoek geen genoegen kan worden genomen, terwijl ook eenige gegevens betreffende den te onderzoeken persoon de betrokken commissie dikwijls van zeer veel dienst kunnen zijn. (bijbl. no. 8050)  22 Het constateeren der ziekte. Art. 9. De reiskosten naar de plaatsen, waar de commissies, de Hoofdcommissie inbegrepen, vergaderen en c. q. ook terug naar de standplaats of het werkelijk verblijf van den belanghebbende, komen voor rekening van den Lande, op den voet van het reisreglement voor burgerlijke ambtenaren. Ten derde: De Hoof den van Algemeen en Gewestelijk Bestuur en de overige betrokken autoriteiten en colleges uit te noodigen om de geneeskundige verklaringen, overgelegd bij de hun ter doorzending aan de Regeering aangeboden verzoekschriften, strekkende ter erlanging van buitenlandsch verlof, nauwkeurig te toetsen aan de bij artikel 2 van dit besluit vastgestelde voorschriften en de stukken, ter voorkoming van tijdverlies, zoo noodig aan de belanghebbenden terug te zenden om alsnog aan die voorschriften te voldoen. Ten vierde: Den Hoofdinspecteur, Chef van den Burgerlijken Geneeskundigen Dienst uit te noodigen om, telkens wanneer hij daartoe termen aanwezig acht, onverwijld een voorstel te doen om ook op andere plaatsen, dan die genoemd zijn in artikel 4 der bij artikel 2 van dit besluit vastgestelde Bepalingen, geneeskundige commissie in te stellen. Ten vijfde: Dit besluit treedt in werking op 1 Februari 1914. Afschrift enz. Ter ordonnantie van den GouverneurGeneraal van Nederlandsch-Indië: De Algemeene Secretaris, DE GRAEFF. Uitgegeven den vier en twintigsten December 1913. De Algemeene Secretaris, DE GRAEFF.  Openhouden van betrekkingen. 23 Besluit van den Gouverneur Oeneraal van Nederlandsch-Indië van 13 Augustus 1915 no. 49, bijbl. no. 8324, houdende aanwijzing van de betrekkingen, welke bij verlof van de bekleeders daarvan naar Europa voor niet langer dan een jaar, tijdelijk worden waargenomen. No. 49. Buitenzorg, den 13den Augustus 1915. Gelezen enz.; Gelet enz.; Is goedgevonden en verstaan: Met buitenwerkingstelling van artikel 2 van het besluit van 11 September 1893no.3 (Staatsblad no. 229), zooals dat artikel sedert is aangevuld en gewijzigd, te bepalen dat de volgende betrekkingen bij verlof naar Europa van de titularissen voor niet langer dan één jaar tijdelijk worden waargenomen: Chef van den dienst der Arbeidsinspectie; Inspecteur en Adjunct-Inspecteur van den Arbeid; Inspecteur en Adjunct-Inspecteur van Financiën ; Hoofdinspecteur, Chef van den Dienst der Opiumregie! Inspecteur en Adjunct-Inspecteur bij den dienst der Opiumregie; Hoofdinspecteur der In- en Uitvoerrechten en Accijnzen;  24 Openhouden van betrekkingen. Inspecteur, Inspecteur-afdeelingschef, Adjunct-Inspecteur en Controleur der In- en Uitvoerrechten en Accijnzen; Chef en Sous-chef van den Pandhuisdienst; Inspecteur der lste klasse en Inspecteur der 2 no. 55; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen als volgt: Art 1. Onze Minister van Koloniën kan aan Oost-Indische ambtenaren, die zich met verlof wegens ziekte of langdurigen dienst in Europa bevinden, vergunnen om na afloop van hun verlof, en, voor zooveel betreft de ambtenaren, die met verlof zijn wegens ziekte, na geschikt te zijn bevonden om den dienst in Nederlandsch-Indië te gaan hervatten, in Europa te blijven in afwachting van gelegenheid tot herplaatsing in Indie. Art. 2. De ambtenaren, aan wie de in artikel 1 bedoelde vergunning is verleend, genieten gedurende hun verder verblijf in Europa het non-activiteitstraktement, waarop zij bij terugkeer in Indië aanspraak zouden hebben.') Art. 3. De tijd, door ambtenaren krachtens de in artikel 1 bedoelde vergunning in Europa doorgebracht, komt voor de berekening van het pensioen voor de helft in aanmerking tot een maximum van één jaar. Art. 4. Met betrekking tot de aanspraken op overtocht naar Nederlandsch-Indië worden de in dit besluit bedoelde ambtenaren gelijkgesteld met ambtenaren met verlof. Art. 5. De uit dit besluit voortvloeiende uitgaven worden gekweten ten laste van het Eerste Hoofdstuk der begrooting van uitgaven van Nederlandsch-Indië. Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad !) zie art I St 1905 no. 611. hierachter.  Non-activiteit in Europa. 31 Van State en aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, den 17 Februari 1915. W1LHELMINA. De Minister van Koloniën, Th. B. Pleyte. Overeenkomstig het oorspronkelijke, De Secretaris-Generaal bij het Departement van Koloniën, Staal. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den loden Mei 1915 IDENBURG. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. Uitgegeven den tienden Juni 1915, De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 15 Mei 1915 no. 37). Circulaire van den Gouvernements-Secretaris van 18 April 1914 no. 966, bijbl. no. 8090, betreffende mede telling voor periodieke traktementsverhoogingen vonden tijd gedurende welken Indische ambtenaren bij het Departement van Koloniën- gedetacheerd zijn geweest en van den tijd gedurende welken zoodanige ambtenaren als lid der StatenGeneraal buiten Nederlandsch-Indië verblijf hebben gehouden — of aan hen bij Koninklijk besluit of ingevolge Koninklijke machtiging werkzaamheden buiten Nederlandsch-Indië zijn opgedragen.  52 Periodieke tractementsverhoogingen. Aan de Chefs der Departementen van Algemeen Bestuur. No. 966. Buitenzorg, den 18den April 1914. Bij de U bekende Indische brieven van 30 October en 29 November 1913 Nos. 1301/34 en 1392/24 is den Minister van Koloniën in overweging gegeven het daarheen te leiden, dat, met buitenwerkingstelling van het Koninklijk besluit van 7 Januari 1901 no. 14 (Staatsblad no. 110), aan de Indische Regeering vrijheid wordt gelaten om, in elk voorkomend geval met toepassing van den regel in Bijblad no. 7043, den tijd gedurende welken Indische ambtenaren bij het Departement van Koloniën gedetacheerd zijn geweest, na hun terugkeer in lndië voor de helft in aanmerking te doen komen als tijd, geldig voor periodieke traktementsverhoogingen, en om voor zoodanige verhoogingen ook mede te tellen den tijd, gedurende welken naar Nederlandsch-Indië teruggekeerde Europeesche burgerlijke landsdienaren als lid der Staten-Generaal buiten Nederlandsch-Indië verblijf hebben gehouden of aan hen bij Koninklijk besluit of ingevolge Koninklijke machtiging werkzaamheden buiten NederlandschIndië zijn opgedragen, onverschillig of daaraan al dan niet eenige belooning .was verbonden. Bijkens zijne dépêche van 10 Februari jl., Afd D., no. 46(434 heeft de Minister zich in hoofdzaak met voormeld vootstel kunnen vereenigen, in verband waarmede, op voordracht van dien Bewindsman, bij het Koninklijk besluit van 5 Februari 1914 no. 54 (Staatsblad no. 356) het hoogergenoemd Koninklijk besluit in Staatsblad 1901 no. 110 buiten werking is gesteld, .  Periodieke tractementsverhoogingen. 33 Bij de toepassing van de ten deze aan de Indische Regeering verleende bevoegdheid zal er, overeenkomstig den wensch van den Minister, rekening mede zijn te houden, dat de hooger bedoelde tijd in overeenstemming met het Europeesch burgerlijk pensioenreglement alleen dan (hetzij jaar voor jaar dan wel voor de helft, al naar gelang hij binnen of buiten de keerkringen is doorgebracht) voor periodieke traktementsverhoogingen in aanmerking zal kunnen komen, wanneer hij langer dan zes maanden heeft geduurd. De aanvaarding van deze beginselen biengt echter niet mede dat aanstonds na terugkeer van verlof onafhankelijk van de te vervullen betrekking aanspraak zou bestaan op gelijke bezoldiging als voor het verlof werd genoten. Bij gebreke aan eene vacature toch kan het voorkomen dat tijdelijk eene lagere bezoldiging wordt genoten. Tegen de door de Indische Regeering gestelde voorwaarde dat de detacheering of de opdracht dadelijk of tegen het door Haar aangegeven tijdstip moet worden ingetrokken, zoodra Zij te kennen geeft dat de dienst in Indië dit vordert, is. door den Minister het bezwaar aangevoerd, dat het ih het belang van den dienst bepaald noodig kan zijn, dat een Indisch ambtenaar langer in Nederland werkzaam blijft dan de Indische Regeering in verband met de behoeften van den dienst hier te lande wél zou wenschen. Niettemin is die Bewindsman bereid om er zooveel mogelijk toe mede te werken dat Indische ambtenaren niet langer dan strikt noodig is aan den werkkring in Indië worden onttrokken. Door de mededeeling van het vorenstaande heb ik de eer van eene van den GouverneurGeneraal ontvangen opdracht mij te kwijten. De Gouvernements-Secretaris, KINDERMANN. 3  34 Anciënniteit na terugkeer van verlof. Anciënniteit na terugkeer van verlof. Ambtenaren, die verof naar Europa bekomen hebben, erlangen, bij herstel in activiteit na terugkomst van dat verlof, de anciënniteit terug, die zij zouden heb~ ben gehad, indien zij onafgebroken waren blijven doordienen, en zulks onverschillig of zij in hunnen laatsten rang of in den daarop volgenden hoogeren invallen (bijbl. no. 4133).  Afzonderlijke verlofsregelingen. 36 Afzonderlijke verlofsregelingen. I. Bij benoeming tot lid der Staten-Generaal van koloniale ambtenaren met verlof In Nederland. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, van 30 Juni 1868 no. 18, St. no. 76. regelende de positie van Koloniale ambtenaren, die, terwijl zij met verlof in Nederland zijn, tot leden . der Staten-Generaal worden gekozen. Gelezen de missive van den Minister van Koloniën, van 6 Mei 1868, litt. Apz. en B. no. 20| 618, daarbij een afschrift aanbiedende van het Koninklijk besluit, van 24 April 1868, no. 82, luidende als volgt: Wij WILLEM III, bij de gratie Gods Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Gezien Ons besluit van den 17 den Januari 1853, no. 58. Op de voordragt van Onzen Minister van Koloniën, van den 22sten April 1868, no. 6; Hebben besloten en besluiten;  36 Afzonderlijke verlofsregelingen. Met intrekking van Ons besluit, van 17 Januari 1853, no. 58, (Indisch staatsblad no. 49), te bepalen: Ten eerste: Wanneer koloniale ambtenaren met verlof in Nederland, tot leden der StatenGeneraal gekozen wordende, dat lidmaatschap aanvaarden, blijft hun verlof van regstwege doorloopen zoolang hun oorspronkelijk of hernieuwd mandaat als leden der vertegenwoordiging duurt. Ten tweede: Wanneer zij bij de aanvaarding van dat mandaat in het genot van verlofstraktement zijn, blijven zij in het genot daarvan tot aan het verstrijken van het tijdvak, waarover dat verlofstraktement hun was toegelegd. Na de expiratie van dat tijdvak, treedt voor het verlofstraktement een wachtgeld in de plaats, op den voet der in 's Rijks overzeesche koloniën en bezittingen op het toekennen van wachtgelden bestaande bepalingen. Ten derde: Wanneer zij ophouden leden der Staten-Generaal te zijn, behoort hun terugkeer naar de betrokken koloniën of bezittingen binnen den termijn van drie maanden te geschieden, tenzij omstandigheden van hunnen wil onafhankelijk, ter beoordeeling van Onzen Minister van Koloniën, hun dit niet mogelijk maken. In zoodanig geval bepaalt Onze Minister voornoemd den termijn, binnen welken zij naar de bedoelde koloniën of bezittingen moeten te.ugkeeren. Ten vierde: Alleen pensionering, wanneer daartoe termen zijn, niet-eervol ontslag uit 's lands dienst, of eervol ontslag op eigen verzoek doet de aanspraken vervallen, welke uit krachte van Ons tegenwoordig besluit kunnen gelden. Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan ter  Afzonderlijke verlofsregelingen. 37 kennisneming afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. Amsterdam, den 24sten April 1868. (Get.) WILLEM. De Minister van Koloniën, (Get.) J. J. Hasselman. Akkordeert met deszelfs origineel: De Sekretaris Generaal bij het Ministerie van Koloniën, (Get.) Feith. Voor eensluidend afschrift: De Sekretaris Generaal, (Get.) Feith. Verzoekende de Minister aan voormeld Koninklijk besluit de in Nederlandsch-Indie \ -vereischtc uitvoering te geven. Is goedgevonden en verstaan: Van het vorenstaande bij deze aanteekening te houden. Afschrift, enz. Ter ordonnancie van den GouverneurGeneraal van Nederlandsch Indie: De Algemeene Sekretaris, Wattendorff. Uitgegeven den zesden Julij 1868. De Algemeene Sekretaris, Wattendorff. II. Bi) benoeming tot lid der Staten-Generaal van koloniale ambtenaren in Nederlandsch-ln- £ dlë. Koninklijk besluit van 17 Juni 1909 No. 66, St. no. 354, houdende nadere regeling der positie van in actieven dienst zijnde koloniale ambtenaren, die tot lid der Staten-Generaal-gekozen worden.  38 Afzonderlijke verlofsregelingen. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën van 12 Juni 1909 Litt. D No. 49; Hebben goedgevonden en verstaan: Met intrekking van artikel 1 van Ons besluit van 3 November 1905, no. 54, (Indisch Staatsblad no 582) te bepalen als volgt: Art. 1. De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië wordt gemachtigd om aan de tot den Nederlandsch-Indischen dienst behoorende ambtenaren, die tot lid der StatenGeneraal worden benoemd terwijl zij in Nederlandsch-Indië zijn, wanneer hun niet ingevolge de daaromtrent bestaande regelen verlof is of wordt toegekend dat hen in staat stelt om naar Nederland te vertrekken, vergunning te verleenen om, nadat zij hunne betrekking zullen hebben neergelegd, zich naar Europa te begeven teneinde dat lidmaatschap te gaan aanvaarden, onder genot van overtocht naar Nederland en terug voor gouvernementsrekening als passagier der eerste klasse met hun gezin en van een wachtgeld ten laste van de Indische begrooting, een en ander op den voet der daaromtrent bestaande regelingen, en met opdracht om, wanneer zij als lid der Staten-Generaal geen zitting nemen, naar Nederlandsch-Indië terug te keeren, hetzij uiterlijk drie maanden nadat zij zitting hadden kunnen nemen of nadat zich omstandigheden hebben voorgedaan, die hun het zittingnemen beletten, hetzij, wanneer omstandigheden van hun wil onafhankelijk dat vertrek onmogelijk maken, binnen den door Onzen Minister van Koloniën nader te bepalen termijn. Art. 2. Ten aanzien van de in artikel 1 bedoelde ambtenaren zullen verder gevolgd worden de bij het Koninklijk besluit van 24  Afzonderlijke verlofsregelingen. 39 April 1868 (Indisch Staatsblad no. 76) vastgestelde bepalingen betreffende koloniale ambtenaren, die tot lid der Staten-Generaal worden gekozen terwijl zij met verlof in Nederland zijn en dat lidmaatschap aanvaarden. Art 3. De bepalingen van het Koninklijk besluit van 24 April 1868 (Indisch Staatsblad no. 76) zullen mede gevolgd worden ten aanzien van de tot den Nederlandsch-Indischen dienst behoorende ambtenaren die, in Indië of op reis naar Europa zijnde, tot lid der Staten-Generaal worden benoemd en aan wie op grond van de daaromtrent geldende regelen verlof is of wordt verleend, dat hen in staat stelt om naar Nederland te vertrekken. Art. 4. De aanspraken, welke aan plaats gehad hebbende toepassing van artikel 1 van Ons besluit van 3 November 1905, no. 54, (Indisch Staatsblad no. 582) konden worden ontleend, blijven onverkort. Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken en aan de Algemeene Rekenkamer. Het Loo, den 17) I) Zoodat die tijd voor de helft meetelt voor Indischen diensttijd. Zie art. 3 en 4 sub g van het pensioenreglement voor Europeesche burgerlijke ambtenaren (aanhangsel).  44 Afzonderlijke verlofsregelingen. Die tijd telt mede als voor periodieke traktementsverhooging geldige diensttijd. Art. 45. De ambtenaren, die de studie aan de Bestuursacademie hebben volbracht, moeten vóór januari van het daaropvolgende jaar in Nederlandsch-Indië teruggekeerd zijn. Zij hebben aanspraak op overtocht derwaarts voor gouvernementsrekening op den bij het tweede lid van artikel 42 bepaalden voet en behouden het verlofstraktement tot en met de maand voorafgaande aan die waarin zij in Indië volgens de daar geldende bepalingen in het genot van andere inkomsten treden. Aan hen, die door ongesteldheid verhinderd worden binnen den in lid 1 van dit artikel gestelden termijn te vertrekken, kan uitstel van vertrek worden verleend met behoud van het verlofstraktement. Dat uitstel wordt in geen geval langer bestendigd dan tot het einde van het tweede jaar volgende op dat w aarin de terugkeer naar Indië had moeten plaats hebben. Wie dan nog niet hersteld blijkt te zijn, wordt als ongeschikt voorden Indischen dienst beschouwd en daaruit eervol ontslagen. VI. Bij detacheering naar Europa van ingenieurs voor het vak van scheepsbouw bij het Marineetablissement te Soerabaja. Koninklijk besluit van 20 Mei 1896 no34, St. no. 139, betreffende detacheering naar Europa van de ingenieurs voor het vak van scheepsbouw bij het Marineetablissement te Soerabaja. In Naam van Hare Majesteit WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.  Afzonderlijke verlofsregelingen. 45 Wij EMMA, Koningin-Weduwe. Regentes van het Koninkrijk; Op de voordracht van den Minister van Koloniën dd. 8 April 1896, Lett. D, no. 66; Den Raad van State gehoord (advies van 5 Mei 1896, no. 20); Gezien het nader rapport van den Minister van Koloniën van 18 Mei 1896, Lett. D. no. 33; Hebben goedgevonden en verstaan: Art. 1. Ten einde volgens aanwijzingen van den Minister van Koloniën hunne practische kennis en ervaring te vermeerderen wordt aan de ingenieurs van scheepsbouw bij het Marine-etablissement te Soerabaja zooveel mogelijk beurtelings, door den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië opgedragen zich naar Nederland te begeven, of daar te blijven, wanneer zij, uit anderen hoofde in Europa vertoevende, naar Indië zouden moeten terugkeeren. Art. 2- De duur der detacheering van den daarvoor aangewezen ingenieur wordt door den Minister van Koloniën bepaald. Art. 3. Gedurende den tijd hunner afwezigheid uit Nederlandsch-Indië ingevolge dit besluit, genieten de genoemde ingenieurs eene bezoldiging gelijkstaande met het aan hunnen rang verbonden verloftraktement benevens eene telkens naar de omstandigheden door Ons te bepalen toelage. Art. 4. Zij komen gedurende hunne afwezigheid uit Nederlandsch-Indië in aanmerking voor bevordering en voor tractementsverhoogingen, op den voet alsof zij daar dienst deden, zoodat ook de bezoldiging aan hunne detacheering verbonden dientengevolge verhoogd wordt. Art. 5. De op den voet van dit besluit gedetacheerde ingenieur van scheepsbouw heeft recht op overtocht op 's Lands kosten ook voor de leden van zijn gezin, zoowel  46 Afzonderlijke verlofsregelingen. van Nederlandsch-lndie naar Nederland als omgekeerd. Is zijn gezin in Nederlandsch-Indië achtergebleven, dan kan hij zich ook zonder bij zijn vertrek de daarvoor vereischte schriftelijke vergunning te hebben bekomen, door een of meer leden van het gezin voor Qouvernements rekening laten volgen. Art 6. Diensttijd buiten Nederlandsch-Indië ingevolge dit besluit doorgebracht, telt, in afwijking van het bepaalde sub V, g. van het Koninklijk besluit va*n 13 Mei 1892 no. 20 (Indisch Staatsblad 1892jnol75), met de wijziging daarin gebracht bij het Koninklijk besluit van 24 December 1895 no. 5 (Indisch Staatsblad 1896 no. 36), bij de berekening van den voor Indisch burgerlijk pensioen geldigen diensttijd, steeds jaar voor jaar, terwijl voor de berekening van het pensioen als bezoldiging wordt geacht genoten te zijn de bezoldiging, die in Indië zou zijn genoten indien de tijd der detacheering aldaar ware doorgebracht in actieven dienst. Art. 7. De tijd ingevolge dit besluit als gedetacheerd ambtenaar buiten Nederlandsch Indië doorgebracht, geldt voor de aanspraak op een verlof naar Europa wegens langdurigen dienst, als Indische diensttijd. Art. 8 De gedetacheerde ingenieur van scheepsbouw kan geen aanspraak op verlof wrgens langdurigen dienst volgens de bepalingen van het Reglement op het verleenen van verloven naar Europa aan Europeesche ambtenaren in Nederlandsch-Indië doen gelden, tenzij na afloop der detacheering. Dat verlof kan hem dan door den Minister van Koloniën worden verleend. De Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Minister van  Afzonderlijke verlofsregelingen. 47 Marine, aan den Raad van State en aan de Algemeene Rekenkamer. Soestdijk, den 20sten Mei 1896 EMMA. De Minister van Koloniën, Berqsma. Accordeert met het origineel: De Secretaris-Generaal bij het Departement \an Koloniën, A. E. Elias. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 25sten juij 1896. VAN DER WIJCK. De wde Algemeene Secretaris, C. B. NEDERBURGH. Uitgegeven den dertigsten Juli 1896. De «de Algemeene Secretaris, C. B. NEDERBURGH. VII. Voor tijdelijke landsdienaren. Circulaire van den gouvernements-secretarls van 31 October 1905 no. 3708, bijbl. 6375, betreffende verloven naar Europa buiten bezwaar van den Lande aan tijdelijke landsdienaren. Aan de Chefs der Departementen van Algemeen Bestuur. No. 8708. Buitenzorg, den 81sten Oct. 1905. Aan de Regeering is het denkbeeld in overweging gegeven om eene algemeene regeling te treffen nopens het verleenen van vergunning aan tijdelijke landsdienaren die niet vallen onder de toepassing van het Reglement in Staatsblad 1892 no. 285, om voor hoogstens  Financieele bepalingen. 51 Financieele bepalingen. I. Bewijs van ophouding van betaling. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 2 December 1908 no. 30, St. no. 6{M, houdende regelen omtrent de bewijzen van ophouding van betaling voor de uitbetaling van niet militaire inkomsten. Gelezen enz.; escuj&i De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: In te trekken het besluit van 28 Juni 1855 no. 4 (Staatsblad no. 40). Ten tweede: Vast te stellen de volgende „Regelen omtrent de bewijzen van ophouding van betaling voor de uitbetaling van niet militaire inkomsten". Art. I. Onder „inkomsten" worden in deze regelen verstaan de ten laste van den lande, of van laridswege beheerde fondsen, komende burgerlijke bezoldigingen (uitgezonderd soldijen (gages) van de inlandsche bemanning van gouvernementsvaartuigen), nonactiviteitstraktementen, wachtgelden, voorloopige traktementen, verlofstraktementen, indemniteiten, toelagen, onderstanden, pensioenen, gagementen, riddersoldijen (voor zoover deze laatstelijk niet aan actief dienende militairen zijn  52 Financieele bepalingen. uitbetaald) en toelagen, verbonden aan het broederschap der Orde van den Nederlandschen Leeuw. Art. 2. (1). Wanneer aan landsdienaren, gewezen landsdienaren of hunne weduwen of weezen inkomsten moeten worden betaald uit eene andere algemeene of bijzondere kas dan te voren, wordt door den ordonnateur, hulpordonnateur, of gedelegeerden hulpordonnateur, indien de evenbedoelde inkomsten laatstelijk niet door hem werden geordonnanceerd of gemandateerd, niet tot de betaalbaarstelling (door den comptabele, die zonder ordonnantie of mandaat uitbetaalt, niet tot de betaling) over gegaan, dan na ontvangst van een door de bevoegde autoriteit afgegeven bewijs, waaruit blijkt, tot welk tijdstip en tot welk bedrag die inkomsten zijn genoten. (2). Bewijzen als bedoeld in de vorige alinea worden mede afgegeven ten behoeve van landsdienaren, gewezen landsdienaren en hunne weduwen en weezen, die, laatstelijk inkomsten in Nederlandsch-Indië genoten hebbende, zoodanige inkomsten buiten NederlandschIndië wederom zullen hebben te ontvangen. Art. 3. De in artikel 2 bedoelde bewijzen worden, voor zoover zij moeten aantoonen tot welk tijdstip en tot welk bedrag inkomsten zijn genoten, opgemaakt volgens de aan dit besluit gehechte modellen van certificaten van ophouding van betaling, gemerkt A, B, C, D, E en F ') en onderteekend door den ordonnanteur (of namens dezen door den tot hét teekenen van ordonnantiën bevoegden ambtenaar), den hulpordonnateur, of den gedelegeerden hulpordonnateur, die op het tijdstip van de afgifte van het bewijs het laatst die inkomsten betaalbaar stelde; 1) De modellen gemerkt A, B, C, D en F zijn niet opgenomen.  Financieele bepalingen. 53 met dien verstande, dat voor inkomsten, die op het tijdstip van de afgifte van het certificaat laatstelijk'waren uitbetaald zonder ordonnantie of mandaat, het bewijs wordt opgemaakt en onderteekend door den comptabele, door wien die inkomsten het laatst werden uitbetaald. Art. 4. In de in artikel 3 bedoelde certificaten van ophouding van betaling worden o.a. opgenomen alle op de inkomsten le bewerkstelligen inhoudingen, zoo wegens verplichte contributiën, als wegens schulden aan den Lande en andere schulden, welke van Landswege worden ingevorderd. Art. 5. Indien op nog in NederlandschIndië of in Nederland te genieten inkomsten voorschotten worden verleend aan personen, die van een certificaat van ophouding van betaling, als bedoeld in artikel 3, of een daarmede gelijkstaand bewijs van genoten militaire inkomsten zijn of worden voorzien, wordt van het voorschot melding gemaakt door middel van eene op bedoeld stuk door den verleener of betaalbaarsteller van het voorschot te onderteekenen aanteekening. ' Ten derde: Dit besluit treedt in werking op 1 Januari 1909. Afschrift enz. Ter ordonnantie van den GouverneurGeneraal van Nederlandsch-Indië: De wd Algemeene Secretaris, v. D. HOUVEN VAN OORDT. Uitgegeven den elfden December 1908. De wd Algemeene Secretaris, v. D. HOUVEN VAN OORDT.  66 Bijz. maatregelen oorlogstoestand. Art. 1. Onze Minister van Koloniën wordt gemachtigd om aan tijdelijk in Europa vertoevende koloniale landsdienaren, aan wie door hem is opgedragen, ter hervatting van hun dienst, zich uiterlijk op een door hem vastgestelden dag naar de kolonie waarvoor zij bestemd zijn in te schepen en die door uitstel van de vaarbeurten der stoomschepen in verband met den oorlogstoestand hun vertrek moeten uitstellen, gerekend van en met den dag waarop de afvaart van het stoomschip, waarmede zij zouden vertrekken, aanvankelijk was bepaald, eene schadeloosstelling toe te kennen als tegemoetkoming in het onderhoud van hen en de leden van hunne gezinnen, die hen op de reis naar de kolonie voor landsrekening zullen vergezellen. Art. 2. De in het vorig artikel bedoelde schadeloosstelling wordt verleend tot de bedragen per etmaal, voor de vergoeding van verblijfkosten vastgesteld in het eerste lid van artikel 14 van het Reisbesluit 1916 (Staatsblad 1915, no. 451), met dien verstande, dat voor leden van het gezin, die op den dag, waarover de schadeloosstelling voor het eerst wordt toegekend, het twaalfde levensjaar nog niet hadden volbracht, de helft van de aldus berekende bedragen wordt toegekend. Voor de berekening van het toe te kennen bedrag worden gedeelten van een etmaal als vol etmaal aangemerkt. De schadeloosstelling wordt toegekend aan het hoofd des gezins voor het geheele gezin. Door Onzen Minister van Koloniën wordt bepaald, in welke der klassen, bedoeld bij artikel 2 van het Reisbesluit 1916, de betrokken landsdienaren voor de toepassing van dit besluit worden gerangschikt. Art. 3. De uit dit besluit voortvloeiende uitgaven komen ten laste van het tweede hoofdstuk der begrooting van Nederlandsch-  Bijz. maatregelen oorlogstoestand. 67 Indië of van de koloniale huishoudelijke begrootingen van Suriname of Curacao naar gelang de betrokkenen behooren tot dan Nederlandsch-Indischen, den Surinaamschen of den Curacaoschen dienst. Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst. 's-Gravenhage, den 14 April 1916. WILHELMINA. De Minister van Koloniën, Th, B. Pleyte. Overeenkomstig het oorspronkelijke, De Secretaris-Generaal bij het Departement van Koloniën, Staal. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Tjipanas, den llden AUg_ 1916. J. v LIMBURG STIRUM. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. Uitgegeven den drie en twintigsten Aug. 1916 De Algemeene Secretaris HULSHOFF POL. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 11 Augustus 1916 no. 37). Verlenging van het verlof In verband met den langeren duur der reis. Koninklijk besluit van 9 Juni 1916 no. 35, St. no. 575, houdende machtiging om de aan Koloniale burgerlijke landsdienaren wegens langdurigen dienst ver-  68 Bijz- maatregelen oorlogstoestand. leende butienlandsche verloven, in verband met den langeren duur der reis tusschen Nederland en zijne koloniën tengevolge van den huldigen oorlogstoestand, met ten hoogste twee maanden te verlengen, met behoud van verlofsbezoldiging. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën van 15 Mei 1916, Af deeling D, no. 2; Den Raad van State gehoord (advies van 23 Mei 1916, no.34); Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 6 Juni 1916, Afdeeling D, no. 15; Hebben goedgevonden en verstaan: Art. 1. Onze Minister van Koloniën wordt gemachtigd om de aan Koloniale burgerlijke landsdienaren wegens langdurigen dienst verleende buitenlandsche verloven, in verband met den langeren duur der reis tusschen Nederland en Zijne Koloniën tengevolge van den huidigen oorlogstoestand, met ten hoogste twee maanden te verlengen met behoud van verlofsbezoldiging. Art. 2. Dit besluit treedt in werking met ingang van den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad en van de Staatscourant, waarin het is geplaatst. Onze Minister van Kolonif n is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk gelijktijdig in het Staatsblad en in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State en aan de Algemeene Rekenkamer.  Afgifte geneeskundige verklaringen. 83 Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 20 Februari 1912 no. 50, St. no. 199, houdende regeling van de bevoegdheid tot het i i afgeven van geneeskundige verklaringen i M ' voor binnenlandsche verloven aan bur- ' \^\ gerlijke landsdienaren en van de wijze, Cq waarop de plaatsen, waar die verloven J moeten worden doorgebracht, bepaald worden en toepasselijkverklaring van die regeling op de Hoofden van vreemde Oosterlingen. Gelet enz.; De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Enz. Ten tweede: Enz. Ten derde: Metbuitenwerkingstellingvan de „Regeling van de bevoegdheid tot het afgeven van geneeskundige verklaringen voor binnenlandsche verloven aan Europeesche burgerlijke landsdienaren en van de wijze waarop de plaatsen, waar die verloven moeten worden doorgebracht, bepaald worden", vastgesteld bij het besluit van 22 Augustus 1900 no. 30 (Staatsblad no. 237) en gewijzigd bij het besluit van 21 October 1909 no. 34 (Staatsblad no. 503J, vast te stellen de aan dit besluit gehechte „Regeling van de bevoegdheid tot het afgeven van geneeskundige verklaringen voor binnenlandsche verloven  Regeling kort verlof. 93 Uitgegeven den zeven en twintigsten December 1910. De Algemeene Secretaris, STAAL. Besluit van den Qouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 12 December 1910 no. 17, bijbl. no. 7352, houdende bepaling in welke-gevallen kort verlof naar plaatsen, buiten N.-l. gelegen, voor ten hoogste drie maanden en in welke gevallen het voor ten hoogste vier maanden kan worden verleend — art. 3 al. 2. van de regeling in Staatsblad 1910 no. 643. No. 17. Batavia, den 12"en December 1910. Gelet enz.; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: enz. Ten derde: Te bepalen, dat korte verloven naar plaatsen, buiten Nederlandsch-Indië gelegen (Staatsblad 1910 no. 643; kunnen worden verleend: a. voor den tijd van ten hoogste vier maanden aan personen, die geplaatst zijn in een der gewesten Zuider-en Oosterafdeeling van Borneo, Menado, Celebes en Onderhoorigheden, Amboina, Ternateen Onderhoorigheden, Zuid-Nieuw-Guinea en Timor en Onderhoorigheden; b. voor. den tijd van ten hoogste drie maanden aan buiten die gewesten geplaatste personen. Afschrift enz.  94 Onderhandsche verloven. Circulaire van den Gouvernements- Secretaris van 17 Juli 1912 no. 1554, bijbl. no. 7664, betreffende het verleenen van onderhandsche verloven (vrijstellingen van dienst) van korten duur. Aan 1. den Vice-President van den Raad van Nederlandsch-Indië. il. de Chefs der Departementen van Algemeen Bestuur. III. den Voorzitter van de Algemeene Rekenkamer. IV. de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 1554. Buitenzorg, den 17den juü 1912. Uwer Excellentie . Zooals üHËdO zal z,)n ge" bleken uit het reglement, vastgesteld bij artikel 1 van het besluit van 20 Februari jl. No. 50 (Staatsblad No. 198), is daarbij geen bijzondere voorziening getroffen ten aanzien van de zoogenaamde onderhandsche verloven (vrijstellingen van dienst) van korten duur, welke in de practijk tot dusver, geheel buiten de regeling der gewone binnenlandsche verloven (wegens ziekte en  Onderhandsche verloven. 95 wegens gewichtige redenen) om, door de betrokken Chefs mondeling aan de hun ondergeschikte landsdienaren werden verleend. De Regeering wenschte nl. de regeling van bedoelde onderhandsche verloven afgescheiden te houden van die der gewone verloven, waarvan zij in karakter verschillen, en voor zooveel mogelijk geheel aan het oordeel van die Chefs over te laten. In verband hiermede is mij thans opgedragen—van welke opdracht ik de eer heb mits deze mij te kwijten — het volgende te Uwer kennis te brengen. Tegen handhaving van voormelde practijk, waarbij uiteraard in elk bijzonder geval met de belangen van den dienst rekening zal zijn te houden, bestaat bij de Regeering geen bezwaar. Is het echter gewenscht om den ambtenaar een recht op periodieke vrijstellingen van dienst te geven en is daarvan eene vermeerdering van uitgaven het gevolg, dan zal daartoe niet mogen worden overgegaan dan nadat een voorstel aan de Regeering is gedaan en op de geldelijke gevolgen bij de begrooting is gerekend. Mede. enz.  96 Binnenl. aansluitend aan buitenl. verlof. Binnenlandsch verlof in aansluiting aan buitenlandsch vertol. Het verleenen van binnenlandsche verloven wegens gewichtige redenen in aansluiting aan een door de Regeering wegens langdurigen dienst toegestaan verlof naar Europa, welke enkel strekken tot verlenging van buitenlandsch verlof, strookt niet met den geest der betreffende bepalingen, (bijbl. no. "Sféfll Onderwijzers fessen) bij het openbaar lager onderwijs kunnen zich gedurende hunne vacantiën begeven waarheen zij willen, mits zij van het voornemen om hun standplaats te verlaten kennis geven aan de betrokken schoolcommissie (bijbl. no: 7139). Van dat verlof zullen zij das ook gebruik kunnen maken om de plaats van inscheping naar Europa te bereiken (bijbl. no. 816%.  Bijzondere verlofsregelingen. 107 het verlof moet worden doorgebracht, ook den tot genezing noodig geachten duur te worden vermeld, omdat de vermoedelijk lange duur van het verlof aanleiding kan zijn spoediger dan anders een voorstel tot vervanging te doen. Voorts behooren gedurende de vacantiën aan onderwijzers geen binnenlandsche verloven te worden verleend, tenzij belanghebbenden zulks vorderen kunnen wegens ziekte. V. Voor predikanten. De bepalingen nopens het verleenen van verloven aan burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië zijn toepasselijk op predikanten (art. 13 St. 1864 no. 68). De tijd met verlof binnen NederlandschIndië doorgebracht mits niet langer dan zes maanden, telt voor predikanten mee onder de dienstjaren gevorderd voor de erlanging van periodieke tractementsverhoogingen (art. 7 St. 1864 no. 68 zooals dit is aangevuld bij St. 1870 no. 57) en voor de berekening van het pensioen (art. 10 sub b. St. 1864 no. 68). De tijd met verlof buiten NederlandschIndië doorgebracht telt niet mee voor de berekening van den voor pensioen geldigen diensttijd van predikanten (St. 1881 no. 205). Hierop maakt uitzondering: de tijd met binnenlandsch verlof doorgebracht onder genot van volle of halve bezoldiging; de tijd gedurende welken aan hen door Ons of van Onzentwege werkzaamheden zffn opgedragen in het belang van den kolonialen dienst, mits die langer dan zes maanden geduurd hebbe, onverschillig of daaraan al dan niet eenige belooning boven het verlofstraktement was verbon-  108 Bijzondere verlof siegelingen. den. Deze tijd komt voor de helft in aanmerking. (St 1910 no 644). Door het vertrek met verlof naar Nederland van een predikant bij deprotestantsche gemeente in Nederlandsch-Indië ontstaat eene vacature, waarin ten spoedigste zal worden voorzien (St. 1853 ■ no. 66). De van verlof naar Nederland in Indië teruggekeerde predikant Jteeft aanspraak op de te zijner laatste standplaats genoten jaarwedde, gerekend van af'den lsten der maand, volgende op die, waarin hij is ontscheept. Hem kan tijdelijk een andere beschikbare standplaats dan die waar hij het laatst is werkzaam geweest, hetzij op, hetzij buiten Java worden aangewezen mits de nieuwe standplaats zoo weinig mogelijk en liefst in 'tgeheel niet verschille van de vorige en dat hij bij de eerste vacature weer op eene aan de voor zijn verlof bekleede evenredige standplaats worde geplaatst. (St.1854- no, 52). VI. Voor Roomsen-Katholieke geestelijken. De bepalingen omtrent het verleenen van binnenlandsche en buitenlandsche verloven aan burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië zijn toepasselijk op de Roomsch-Katholieke geestelijken (art. 13 St. 1856 no. 21). De Roomsch-Katholieke geestelijken van den derden rang hebben geen aanpraak op buitenlandsch verlof (art. 2 St. 1892 no. 100). Indien zij overgaan in den tweeden rang worden hunne dienstjaren doorgebracht in den derden rang niet in rekening gebracht voor buitenlandsch verlof (a/7. 4 St. 1892 no. 100).  Bijzondere verlofsregelingen. 109 Onder den diensttijd voor pensioen van Roomsch-Katholieke geestelijken telt niet mee de tijd met verlof buiten Nederlandsch-Indië doorgebracht en de verloftijd voot langer dan zes maanden binnen Nederlandsch-Indië toegestaan. (St. 1856 no. 21 jo 1881 no. 205). Hierop maakt uitzondering: a. de tijd met binnenlandsch verlof doorgebracht onder genot van volle of halve bezoldiging ; b. de tijd gedurende welken aan hen door Ons of van Onzentwege werkzaamheden zijn opgedragen in het belang van den kolonialen dienst, mits die langer dan zes maanden geduurdhebbe, onverschillig of daaraan al dan niet eenige belooning boven het verlofstractement was verbonden. Deze tijd komt voor de helft in aanmerking (St. 1910 no. 644). De inkomsten van Roomsch-Katholieke geestelijken, die van buitenlandsch verlof in Nederlandsch-Indië terugkeeren, worden gerekend in te gaan met den lsten der maand volgende op die, waarin zij krachtens hunne kerkelijke benoeming hun dienstwerk hebben aanvaard, indien die benoeming door de bekrachtiging der Regeering wordt gevolgd (St. 1870 no. 100). Deze bepaling geldt ook bij overgang tot hoogeren rang en in geval van eerste benoeming van geestelijken, die niet voor rekening van den Lande uit Nederland zijn uitgezonden 'St. 1894 no. 147). VII. Voor hulppredikers bij de Inlandsche Protestantsche gemeenten. Volgens art. 6 St. 1870 no. 71, zooals dit wordt gelezen ingevolge St. 1873 no. 9,  110 Bijzondere verlofsregelingen. zijn de bepalingen omtrent binnenlandsche en buitenlandsche verloven toepasselijk op de hulppredikers bij de inlandsche profestantsche gemeenten. VIII. Voor godsdienstleeraars en zendelingleeraars. Bijblad No. 5679. Bij Missive G- S. van 27 December 1900 No. 3452 werd den Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid medegedeeld dat hij zich gemachtigd kon beschouwen om de op Java en Madoera gevestigde godsdienstleeraren (op dezen zij niet van toepassing de bepalingen omtrent het verleenen van binnenlandsche verloven aan Europeesche burgerlijke ambtenaren) te vergunnen zich, met behoud hunner inkomsten, voor hoogstens drie maanden van hunne standplaats te verwijderen en werd dien Directeur voorts verzocht den betrokken Hoofden van gewestelijk bestuur op genoemde eilanden en op de Buitenbezittingen te willen mededeelen, dat door hen gelijke vergunningen konden worden verleend aan de in hunne gewesten bescheiden godsdienstleeraren respectievelijk voor hoogstens één en hoogstens drie maanden. Naar analogie van deze door de Regeering ten opzichte van de godsdienstleeraren aangenomen gedragslijn, werd bij Missive G. S. van 14 Januari 1902 No. 179 den Resident van Menado medegedeeld dat de Gouverneur Generaal er geen bezwaar tegen had dat voortaan door hem op dezelfde wijze gehandeld zou worden ten aanzien van onder genot eener Gouvernements toelage werkzame zendeling-leeraars.  Bijzondere verlofsregelingen. 119 De chef van den Oudheidkundigen Dienst l is bevoegd e a enz. c. tot het verleenen van binnenlandsch verlof aan het hem ondergeschikte personeel van den dienst, wegens ziekte of wegens geI wichtige redenen, op den voet van debepai lingen op het verleenen van zulke verloven aan Europeesche en Inlandsche burgerlijke I landsdienaren; XIV. den Chef van het Korps gewapende politie in Neder landsch-lndlë. Art. 4 al. la der Voorloopige Instructie I vastgesteld bij art. 2 van het besluit van 26 November 1912 no. 47 (bijbl. no. 7725), zoo- i als deze alinea luidt ingevolge het besluit van 1 October 1914 no. 25 (bijbl. no. 8197). Hij is bevoegd om aan het Europeeschen r Inlandsch personeel der gewapende politie, voor zoover het niet werkzaam is bij het Departement van Binnenlandsch Bestuur, wegens ziekte of om andere gewichtige redenen binnenlandsch verlof te verleenen op f den voet van het „Reglement omtrent het verleenen van binnenlandsche verloven aan Europeesche en Inlandsche burgerlijke lands- I" dienaren in Nederlandsch-Indië" (Staatsblad 1912 no. 198). XV. den Hoofdinspecteur, Chef van den Burgerlijken Geneeskundigen Dienst. Art. 5 al. 6 der Instructie vastgesteld bij het besluit van 27 Januari 1911 no. 5 zooals deze alinea luidt ingevolge het besluit van I 23 Novenber 1914 no. 3 (bijbl. no. 8202). Hij is bevoegd om aan de ambtenaren en beambten van den burgerlijken geneeskunI digen dienst, wegens ziekte en wegens  124 Indemniteit voor reiskosten. zoover dezen in het genot zijn van eene indemniteit voor reiskosten en voor de uitoefening van hunne betrekking verplichte eigen vervoermiddelen (paarden, rijtuigen enz.) bezitten, over den duur van een op of na 1 Mei 1912, onder genot van traktement, verleend binnenlandsch verlof het genot van die indemniteit tot het volle bedrag blijft verzekerd; zullende de overige hierbedoelde landsdienaren geen indemniteit voor reiskosten genieten over den duur van een op of na dien datum verleend binnenlandsch verlof, en te hunnen aanzien de uitbetalingen of inhoudingen per dag worden berekend. Afschrift enz.  WETTEN EN VERORDENIQEN VAN N.-l. Uitgave Hekmeijer en Corporaal no. 26. Aanvulling no. 2. Gouvernements besluit van 24 September 1917 no. 37\JS£tjMrr*S85~ tot wijziging van artikel"Sder Regeling van de bevoegdheid tot het afgeven van geneeskundige verloven aan burgerlijke landsdienaren en van de wijze, waarop de fplaatsen, waar die verloven moeten worden doorgebracht, bepaald worden (Staatsblad 1912 no. 199.) Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan: Te bepalen, dat artikel 5 der „Regeling van de bevoegdheid tot het afgeven van geneeskundige verklaringen voor binnenlandsche verloven aan burgerlijke landsdienaren en van de wijze, waarop de plaatsen, waar die verloven moeten worden doorgebracht, bepaald worden", vastgesteld bij ten derde van het besluit van 20 Februari 1912 no. 50 (Staatsblad no. 199), wordt gelezen als volgt: „1) De in het tweede lid van artikel 1 bedoelde autoriteit alsmede de tot het verleenen van het verlof bevoegde autoriteit kunnen, zulks noodig oordeelende, omtrent de noodzakelijkheid van het verlof doen beslissen door eene geneeskundige commissie als voor buitenlandsche verloven is ingesteld, wanneer zoodanige commissie, met inachtneming van artikel 3 tweede lid, der Bepalingen in Staatsblad 1885 no. 73, van uit de verblijfplaats van den verlofaanvrager over land in één dagreis is te bereiken. •2) Maken de in het eerste lid bedoelde  autoriteiten van de- haar aldaar toegekende bevoegdheid gebruik, dan is het bepaalde bij artikel 5, lid 3 en artikel 6, lid 1, van voormelde Bepalingen van toepassing en komen de reiskosten, naar de plaats waar de commissie vergadert, en indien dat het geval mocht zijn ook terug naar de standplaats van den belanghebbende, voor rekening van den lande, op den voet van de terzake geldende bepalingen en voorschriften". Afschrift enz. Ter ordonnantie van den GouverneurGeneraal van Nederlandsch-Indië: De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. Uitgegeven den zesden October 1917. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL.   Bijz. maatregelen oorlogstoestand. 65 (bij het Departement van Koloniën, Hulshoff Pol. L. S.-G. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 13den Oct. 1914. idenburq. De Gouvernements Secretaris, G. R. ERDBRINK. Uitgegeven den acht en twintigsten Oct. 1914. De wd le Gouvernements Secretaris, KINDERMANN. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van ;3 October 1914 no. 48). Schadeloosstelling bl) uitstel van de vaarbeurten der stoomschepen. Koninklijk besluit van 14 April 1916 no. 52, St. no. 545, houdende machtiging tot toekenning van eene. schadeloosstelling aan tijdelijk in Europa vertoevende koloniale landsdienaren, die door uitstel van de vaarbeurten der stoomschepen in veband met den oorlogstoestand, hun vertrek naar Indië moeten uitstellen. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën van 12 April 1916, Afdeeling D, no. 37; Hebben goedgevonden en verstaan:  Bijz. maatregelen oorlogstoestand. 69 's-Gravenhage, den 9 Juni 1916. W1LHELMINA. De Minister van Koloniën, Th. B. Pleyte. Overeenkomstig het oorspronkelijke, De Secretaris-Generaal bij het Departement van Koloniën, Staal. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Batavia, den 2en September 1916. J. v. LIMBURG STIRUM. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. Uitgegeven den dertienden September 1916. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 2 September 1916 no. 22'. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 8 Maart 1917 no. I, houdende vaststelling van een voorloopige regeling van het vervoer van landsreizigers, die in afwijking van het laatste lid van artikel 12 van het Overtochtsreglement in Staatsblad 1916 no. 605 geheel op landskosten van Nederlandsch-Indië over Amerika naar Nederland reizen. Gelezen enz. Overwegende: dat de stoomvaartmaatschappijen Nederland en Rotterdamsche Lloyd, waarmede de Regeering eene overeenkomst heeft aangegaan ter zake van het vervoer van reizigers  70 Bijz. maatregelen oorlogstoestand. tusschen Nederlandsch-Indië en Nederland en omgekeerd, hunne rechtstreeksche stoomvaartverbinding hebben moeten staken; dat dientengevolge het vervoer van landsreizigers naar Nederland niet kan geschieden als in artikel 12 en aanverwante artikelen van het bij Koninklijk besluit van 22 Juni 1916 no. 13 (Indisch Staatsblad 1916 no. 605) vastgesteld „Reglement op de toekenning van overtocht van Nederland naar NederlandschIndië en omgekeerd ten laste van de Indische begrooting", is voorgeschreven; dat, blijkens van den Minister van Koloniën ontvangen telegrafisch bericht, bij Koninklijk besluit van 22 Februari jl. no. 62 de bepalingen van voornoemd reglement, v. z. v. daarbij aan personen of groepen van personen recht op overtocht van Nederlandsch-Indië naar Nederland ten laste van de Indische begrooting is toegekend, gerekend van den 9den dier maand tijdelijk is opgeschort; dat luidens het aangehaald telegram de Indische Regeering tevens is gemachtigd om te voorzien in den overtocht op kosten van den Lande van Nederlandsch-hidië over Amerika naar Nederland ten behoeve van gepensionneerde ambtenaren en officieren, van landsdienaren wier verbintenis is afgeloopen, zoomede van hen, aan wie door eene commissie als bedoeld in Staatsblad 1913 no. 695 eene geneeskundige verklaring is afgegeven, waarin wordt geconstateerd, dat een verlof naar Europa noodzakelijk is tot herstel van de gezondheid van den verzoeker, een en ander voorzoover de betrokkenen uitdrukkelijk verklaren dat zij, niettegenstaande de ernstige bezwaren onder de huidige omstandigheden aan de reis verbonden, volgens den hierbedoelden weg naar Nederland wenschen te vertrekken;  80 Reglement binnenlandsch verlof. ten aanzien van de binnenlandsche verloven van bepaalde categoriën van burgerlijke landsdienaren bij bijzondere regelingen of instructiën is of zal worden vastgesteld, ') welke verloven overigens mede onderworpen zijn aan de bepalingen van dit Reglement, worden de bij het eerste lid van artikel 1 bedoelde verloven of verlengingen daarvan schriftelijk verleend: a. door den Gouverneur-Generaal aan den Vice-President en de Leden van den Raad van Nederlandsch-Indië '-) en voorts aan die autoriteiten, welke ingevolge de bij dit artikel vastgestelde of aangeduide bepalingen bevoegd zijn tot het verleenen van binnenlandsche verloven, voor zoover die autoriteiten niet behooren tot het sub d hieronder genoemd personeel, zoomede, ten aanzien van de bij die bepalingen vermelde landsdienaren, in alle daarbij niet geregelde of niet voorziene gevallen; b. door den Vice-President van den Raad van Nederlandsch-Indië, aan den Secretaris van dat College en het aan dezen toegevoegd personeel; c. door den Algemeenen Secretaris, aan het personeel der Algemeene Secretarie; d. door de Chef der Departementen van Algemeen Bestuur, aan het aan hun Departement verbonden of uit anderen hoofde rechtstreeks onder hunne bevelen werkzaam personeel; e. door den Procureur-Generaal bij het Hoog Gerechtshof van Nederlandsch-Indië en door de Officieren van Justitie, aan het bij hun parket bescheiden bureaupersoneel; 1) Zie de bijzondere verofregelingen hierachter. 2) Ook aan de burgemeesters (St. 1916 no. 507).  Reglement binnenlandsch verlof. 81 ƒ. door de Voorzitters van Colleges, aan de leden daarvan en aan het tot die Colleges behoorend of daaraan toegevoegd per- soneel; g. door de Hoofden van gewestelijk bestuur, aan de in hun gewest gevestigde of voor den dienst in hun gewest aangewezen 1 burgerlijke landsdienaren, voor zooveel niet overeenkomstig het bepaalde bij dit artikel de bevoegdheid toekomt aan eene andere autoriteit; (2) De autoriteit, welke wegens gewichtige redenen een binnenlandsch verlof heeft ver- I leend, is bevoegd ook na den ingang daarvan dit alsnog te wijzigen in een verlof wegens ziekte, indien uit een aan de ter zake gestelde eischen beantwoordend ge- ' neeskundig certificaat blijkt, dat reeds bij den ingang van eerstbedoeld verlof een verlof wegens ziekte noodzakelijk was. (3) Indien eenig binnenlandsch verlof of eene verlenging daarvan door eene lagere autoriteit is geweigerd, kan de betrokkene zich om herziening van de» genomen beslissing tot den Gouverneur-Generaal wenden. Art. 6. (1) Ingeval dringende omstandiglieden verbieden te verwijlen, totdat door de bevoegde autoriteit op een verzoek om verlof is beschikt, kan de hoogste plaatselijke bestuursambtenaar toestaan dat, in afwachting van die beschikking van het gevraagd verlof worde gebruik gemaakt. l) (21 Van deze vergunning — aan welke geen aanspraken zijn te ontleenen ten aanzien van 1) In het geval dat door den hoogsten plaatselijken bestuursambtenaar van deze bevoegdheid ten aanzien van een ambtenaar van den Gouvernements Post- en Telegraafdienst gebruik wordt gemaakt, wordt door hem in de tijdelijke waarneming van den postdienst voorzien, indien dit door het gevraagd verlof is noodzakelijk geworden en door of namens den Hoofdinspecteur niet tijdig ter zake de vereischte maatregelen zijn getroffen. |8t I912ji.q.-69tJ: 6  82 Reglement binnenlandsch verlof. de beslissing op de aanvraag om verlof — wordt onverwijld mededeeling gedaan aan de autoriteit, tot welker bevoegdheid het verleenen van het verlof behoort, i) Art. 7. (1) De naaste chef van den verlofganger houdt aanteekening van den dag waarop deze begonnen is: a. van het verlof gebruik te maken! b. zijne ambtsplichten weder uit te oefenen. ] (2) Over den tijd, waarmede het verlof is j overschreden wordt geen traktement geno- j ten. Het daarvoor ontvangene, berekend naar verhouding tot het aantal dagen der maand, ; wordt in 's Lands kas teruggestort. (3) Indien billijkheidshalve daartoe termen bestaan, kan echter de autoriteit, die het overschreden verlof heeft verleend, onafhan- J kelijk van het bepaalde bij artikel 3, dit verlengen tot den dag, waarop de betrokken ] landsdienaar is begonnen zijne ambtsplichten weder uit te oefenen. Behoort bij artikel 1 van het besluit van den Gouverneur-Generaal van NederlandschIndië.van 20 Februari 1912 no. 50 (Staatsblad no. 198). Mij bekend: De Algemeene Secretaris, STAAL. 1) Een hoofd van gewestelijk bestuur mag in hetzelfde geval onder nadere goedkeuring van den Landvoogd zijn gewest verlaten, doch geeft daarvan kennis aan den Gouverneur-Oengiaal en verzoekt daarop diens sanctie (bijbl. no. -54161  86 Afgifte geneeskundige verklaringen. voor de betrokken geneeskundigeautoriteiten; dit verslag wordt zoo spoedig mogelijk ingediend aan de in de tweede alinea van artikel 1 bedoelde autoriteit. Art. 3. Het in de tweede alinea van artikel 1 bedoeld visum strekt tot bewijs dat hij, die het stelt, instemt met de noodzakelijkheid en den duur van het verlof, zoomede met de keuze der plaats of plaatsen, waar het verlof moet worden doorgebracht. Art. 4. (1) Is de in de tweede alinea van artikel 1 bedoelde autoriteit van oordeel, dat het verlof niet noodzakelijk is, dan stelt zij, onder opgaaf van redenen, zulks op de geneeskundige verklaring bekend. (2) Ingeval die autoriteit niet instemt met den aangegeven duur van het verlof — vermeent bij de aanwijzing der plaats en of plaatsen, waar het verlof moet worden doorgebracht, niet voldoende het bepaalde bij artikel 2 van het verlofreglement in Staatsblad 1912 no. 198 is in acht genomen, zoo vermeldt zij op de geneeskundige verklaring den door haar noodig geachtenduur van het verlof — de plaats of plaatsen, en waarheen het verlof behoort te worden verleend. Art. 5. (I) De tot het verleenen van het verlof bevoegde autoriteit kan, zulks noodig oordeelende, omtrent de noodzakelijkheid van het verlof doen beslissen ') door eene geneeskundige commissie als voor buitenlandsch'e verloven is ingesteld, 2) wanneer zoodanige 1) Wanneer aen op een geviseerd certificaat aangevraagd ziekteverlof wordt geweigerd en de betrokkene voor een geneeskundige commissie wordt getrokken, behooren de motieven, welke tot die weigering hebben geleid, aan\di« commissie te worden medegedeeld (bijbl. no. 8050). 2) Bij St. 1913 no. 695 (hiervoor blz. 16).  Afgifte geneeskundige verklaringen. 87 ï commissie, met inachtneming van artikel 3 tweede lid, der bepalingen in Staatsblad 1885 no. 70, ') van uit de verblijfplaats van den verlofaanvrager over land in één dagreis is te bereiken. (2) Maakt de in het eerste lid bedoelde autoriteit van de haar aldaar toegekende bevoegdheid gebruik, dan is het bepaalde bij artikel 5, alinea 3 en artikel 6, alinea 1', van , voormelde Bepalingen van toepassing en komen de reiskosten, naar de plaats waar de I commissie vergadert, en c q. ook terug naar |'r de standplaats van den belanghebbende, voor I rekening van den lande, op den voet van de | ter zake geldende bepalingen en voorschriften. Art. 6. In het geval, bij.artikel 4 voorzien, kan de belanghebbende of de geneeskundige, | die het certificaat heeft afgegeven, zich wenden tot den Hoofdinspecteur, Chef van den burgerlijken geneeskundigen dienst, dienaar I bevind van zaken zelf een beslissing zal nemen, dan wel dit zal opdragen aan eene geneeskundige commissie als voor buitenland- - sche verloven ingesteld, wanneer zoodanige commissie, met inachtneming van artikel 3, tweede lid, der Bepalingen in Staatsblad 1885 no. 70, ') van uit de verblijfplaats van den y landsdienaar, voor wien het verlof wordt noodig geacht, over land in één dagreis is te bereiken. In het laatste geval is het bepaalde i bij artikel 5, tweede lid, van toepassing. Art. 7. Indien, ter beoordeeling van den geneesheer, die het certificaat heeft afgegeven, belanghebbende de beschikking op zijn verzoek om verlof niet kan afwachten zonder I ernstig nadeel voor zijne gezondheid, wordt dit in het certificaat of in eene nader afgegeven verklaring geconstateerd en kan, onverminderd de opvolging van het bepaalde bij 1) Zie thans art. 3 tweede lid van St. 1913 no. 695.  88 Vrijstelling van zegelrecht. de artikelen 1, 2, 4 .en 6, aan belanghebbende door den hoogsten plaatselijken bestuursambtenaar worden toegestaan al dadelijk van het gevraagd verlof gebruik te maken. Art- 8. (1) Het kan aan belanghebbenden worden toegestaan hun verlof elders dan op de aangewezen verblflfplaatsen door te brengen, wanneer uit het certificaat of eene nadere verklaring blijkt, dat uit een geneeskundig oogpunt daartegen geen bedenking bestaat en den Lande niet meer transportkosten worden in rekening gebracht dan anders zouden kunnen worden tegoed gedaan. (2) Van de besluiten, waarbij met toepassing dezer bepaling verlof wordt verleend, wordt aan de in de tweede alinea van artikel 1 bedoelde autoriteit afschrift of extract gezonden. Behoort bij artikel 3 van het besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 20 Februari 1912 no. 50 (Staatsblad no. 199). Mij bekend: De Algemeene Secretaris, STAAL. Ordonnantie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 26 Januari 1908, St. no. 80, zooals deze is gewijzigd bi) ordonnantie van 20 Februari 1912, St. no. 200, houdende vrijstelling van zegelrecht van'de door de Europeesche en Inlandsche burgerlijke landsdienaren, op eene maandelijksche bezoldiging van f150 of minder in te dienen geneeskundige certificaten en requesten tot het bekomen van binnenlandsch verlof wegens ziekte en requesten tot het bekomen van binnenlandsch verlof wegens gewichtige redenen, zoomede van de aan hen uit te  Vrijstelling van zegelrecht. 89 reiken afschriften van of extracten uit de beschikkingen, waarbij zulke verloven worden toegekend. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, van zegelrecht wenschende vrij te stellen de door de Europeesche en Inlandsche burgerlijke landsdienaren, op eene maandeHjksche bezoldiging van ƒ 150 of minder, in te dienen geneeskundige certificaten en requesten tot het bekomen van binnenlandsch verlof wegens ziekte en requesten tot het bekomen van binnenlandsch verlof wegens gewichtige redenen, zoomede de aan hen uitte reiken afschriften van of extracten uit de beschikkingen, waarbij zulke verloven worden toegekend; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië! Heeft goedgevonden en verstaan: Ten eerste: De lijst van vrijstellingen van het zegelrecht in Nederlandsch-Indië, bedoeld bij artikel 13 der ordonnantie van 11 Augustus 1885 (Staatsblad no. 131), laatstelijk aangevuld bij artikel 1 van de ordonnantie van 30 December 1907 (Staatsblad no. 643), wordt nader aangevuld met het volgend nummer: 59. De door Europeesche en Inlandsche burgerlijke landsdienaren in vasten of tijdelijken dienst, op eene maandelijksche bezoldiging van ƒ 150 of minder, in te dienen ge-  90 Regeling kort verlof. neeskundige certificaten en requesten tot het bekomen van binnenlandsch verlof wegens ziekte en requesten tot het bekomen van binnenlandsch ver'of wegens gewichtige redenen, zoomede de aan hen uit te reiken afschriften van of extracten uit de beschikkingen, waarbij zulke verloven worden toegekend. Wordt nevens bezoldiging eene toelage genoten als indemniteit voor huishuur, dan geldt deze vrijstelling alleen ingeval bezoldiging en toelage te zamen niet meer bedragen dan ƒ 150 's maands. Ten tweede: Deze ordonnantie treedt in werking op den dag harer afkondiging. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 26sten januari 1908. J. B. VAN HEUTSZ. De Algemeene Secretaris, VAN REES. Uitgegeven den een en dertigsten Jan. 1908. De Algemeene Secretaris, VAN REES. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 12 December 1910 no. 17, St. no. 643, houdende regeling omtrent het verleenen van kort verlof naar plaatsen, buiten Nederlansch-Indië gelegen. Gelet enz.; De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Met buitenwerkingstelling van de regelingen, bedoeld in de besluiten van 27  Regeling kort verlof. 91 April 1897 no. 22 (Staatsblad no. 123), 2 Maart 1902 no. 5 (Staatsblad no. 332), 26 Januari en I 24 September 1905 n°s- 46 en 11 (Staatsblad nos. 97 en 488), voor zooveel die regelingen de niet tot het Nederlandsch-lndisch Leger behoorende burgerlijke ambtenaren en de bij I de scheepsmacht in Oost-lndië dienende ofm f icieren betreffen, vast te stellen de volgende: REGELING omtrent het verleenen van kort verlof naar plaatsen, buiten Nederlandsch-Indië gelegen. Art. 1. Aan Europeesche burgerlijke ambtenaren, die krachtens de bestaande bepalingen binnenlandsch verlof kunnen beko1 men, <) kan op den voet van deze regeling verlof worden verleend naar plaatsen, buiten Nederlandsch-Indië gelegen. Art. 2. Op zoodanig verlof zijn, behoudens het voorkomende in de artikelen 3 en 4 dezer regeling, van toepassing de ingevolge de vorenbedoelde bepalingen voor den betrokken persoon geldende voorschriften, omtrent het verleenen van binnenlandsch verlof I wegens andere gewichtige redenen dan ziekteArt. 3. Onverminderd de bevoegdheid van den Gouverneur-Generaal om in bijzondere gevallen verlenging van het verlof boven dat maximum toe te staan, wordt het verlof verleend voor den tijd van ten hoogste drie of vier maanden naar plaatsen of streken, welke door de autoriteit, die het verlof verleent, in hare desbetreffende beschikking uitdrukkelijk worden vermeld. De Gouverneur-Generaal bepaalt in welke gevallen het verlof voor ten hoogste drie maanden en in welke gevallen het voor ten hoogste vier maanden kan worden verleend. 2) 1) Dus ook aan niet in vasten dienst zijnde landsK dienaren. Zie art. 1 van het reglement in St. 1912 no. 198 (hier boven blz. 7») en bijbl. no. 8348. 2) Zie bijbl. no. 7352 hierachter blz. 93.  92 Regeling kort verlof. De verlofganger is gehouden, naar daartoe door de in de eerste alinea van dit artikel bedoelde autoriteit te geven aanwijzing, van zijn aankomst en adres kennis te geven hetzij aan den Minister van Koloniën, hetzij aan den Gouverneur-Generaal. Art. 4. Voor zoover zij bij binnenlandsch verlof aanspraak hebben op traktement, wordt door de in artikel 1 bedoelde personen vol traktement genoten gedurende de eerste maand en half traktement gedurende elk der volgende maanden van het verlof. Over den tijd, waarmede een verlof boven het in artikel 3 vermeld maximum van drie of vier maanden is verlengd, wordt geen traktement genoten, tenzij de verlenging wegens ziekte heeft plaats gehad, in welk geval over dien tijd verloftraktement wordt toegekend volgens den bij verloven naar Europa geldenden maatstaf. Art. 5. De tijd, met verlof op den voet van deze regeling buiten Nederlandsch-Indié doorgebracht onder genot van volle of halve bezoldiging, telt mede bij de berekening van het aantal dienstjaren voor traktementsverhooging. Art. 6. De reis- en pvertochtskosten voor de heen- en terugreis, zoomede de uit een aanvraag om verlenging van verlof voortvloeiende kosten voor buitenlandsche telegrammen komen ten laste van den verlofganger. Art. 7. Deze regeling is niet van toepassing op burgerlijke landsdienaren tot het Nederlandsen-Indisch Leger behoorende. Ten tweede enz. Ter ordonnantie van den GouverneurGeneraal van Nederlandsch-Indië: De Algemeene Secretaris, STAAL.  112 Bijzondere verlofsregelingen. Alsnog kunnen binnenlandsche verloven worden verleend door: I. Den Hoofdingenieur van het Stoomwezen. Art. 6 der Instructie vastgesteld bij art 6 van het besluit van 10 Maart 1909 no. 7 (bijbl. no. 6986). De Hoofdingenieur is bevoegd om, met inachtneming der daarop betrekking hebbende algemeene voorschriften, aan de in Indië werkzame ambtenaren en beambten van den dienst van het Stoomwezen binnenlandsch verlof te verleenen wegens ziekte en om andere gewichtige redenen voor ten hoogste 3 maanden, met inbegrip van verlengingen- II. Den Hoofdinspecteur van Scheepvaart. Art. 5 alinea 1 letter d der Instructie vast gesteld bij het besluit van 12 Maart 1912 no. 19 (bijbl. no. 7651). De Hoofdinspecteur is bevoegd: a. enz. d. tot het verleenen van binnenlandsch verlof aan het personeel van den dienst wegens ziekte of wegens gewichtige redenen, op den voet van het Reglement vastgestéld bij artikel 1 van het besluit van 20 Februari. 1912 no. 50 (Staatsblad no. 198).  Bijzondere verlofsregelingen. 113 III. den Chef van den Pandhuisdlenst. Art. IV al. 4 der Instructie vastgesteld bij art. 2 van het besluit van 26 September 1905 l no. 35 (bijbl. no. 6338), zooals dit artikel is gewijzigd bij het besluit van 8 October 1912 I no 24 (bijbl. no. 7716)* Hij is bevoegd aan de Europeesche en I Inlandsche ambtenaren en beambten van den pandhuisdienst, de inspecteerende ambtenaren I daaronder begrepen, op den voet der bestaande bepalingen, binnenlandsche verloven te verleenen wegens ziekte en om andere gewichtige redenen. IV. den Directeur der Centrale Kas voor het Volkscredlet- i' wezen. § 13 der bepalingen vastgesteld bij art. 3 van het besluit van 25 October 1912 no. 18 (bijbl. no. 7721). yfaT (de mannelijke of vrouwelijke Euro- I peesche en mannelijke Inlandsche tijdelijke beambten) kan door den Directeur binnenlandsch verlof worden verleend wegens ziekte, gestaafd door een geneeskundig certificaat, voor ten hoogste drie en wegens andere ge- W wichtige redenen voor ten hoogste één maand, i en zulks op den voet van de ter zake voor de tijdelijke burgerlijke landsdienaren bestaande I öf nader uit te vaardigen bepalingen. V. den Directeur van de fabriek der Opiumregie. Art. 1 letter a van het besluit van 18 December 1912 no. 3 (St. no. 597). Artikel 16 van het bij het besluit van 7 December 1901 no. 6 (Staatsblad no. 451) 8  114 Bijzondere verlofsregelingen. vastgestelde „Reglement op het beheer en de organisatie van de fabriek der Opiumregie", wordt gelezen: De Directeur is bevoegd om aan het personeel, wegens ziekte en om andere gewichtige redenen, binnenlandsch verlof te verleenen op den voet van het „Reglement omtrent het verleenen van binnenlandsche verloven aan Europeesche en Inlandsche burgerlijke landsdienaren in Nederlandsch-Indië" (Staatsblad 1912 no. 198). VI. den Directeur der Landsdrukkerij. Art. 1 letter b van het besluit van 13 December 1912 no. 3 (St. no. 597). In artikel 12 van het „Reglement voor de Landsdrukkerij te Batavia", vastgesteld bij artikel 1%§ II van het besluit van 4 Februari 1903 no. 14 (Staatsblad no. 122), zooals eerstgenoemd artikel moet worden gelezen ingevolge de ordonnantie van 29 November 1907 (Staatsblad no. 487), wordt tusschen de alinea's 3 en 4 eene nieuwe alinea 3a ingevoegd, luidende: Hij is bevoegd om aan het personeel, wegens ziekte en om andere gewichtige redenen, binnenlandsch verlof te verleenen op den voet van het „Reglement omtrent het verleenen van binnenlandsche verloven aan Europeesche en Inlandsche burgerlijke landsdienaren in Nederlandsch-Indië" (Staatsblad 1912 no. 198). VII. den Chef van den PostTelegraaf- en Telefoondienst. Art. 1 letter c van het besluit van 13 December 1912 no. 3 (St. no- 597). Artikel 21 der bij artikel 1 van het besluit van 29 Januari 1908 no. 58 (Staatsblad no.  Bijzondere verlofsregelingen. 115 85) vastgestelde „Algemeene bepalingen omtrent het beheer van den Gouvernements Post- en Telegraafdienst in NederlandschIndië", wordt gelezen: De Hoofdinspecteur is bevoegd om aan het personeel, wegens ziekte en om andere gewichtige redenen, binnenlandsch verlof te ■ verleenen op den voet van het „Reglement omtrent het verleenen van binnenlandsche verloven aan Europeesche en Inlandsche burgerlijke landsdienaren in NederlandschIndië" (Staatsblad 1912 no. 198). In het geval, dat door den hoogsten plaatselijken bestuurs-ambtenaar gebruik wordt gemaakt van de hem bij het eerste lid van artikel 6, van het in de vorige alinea bedoeld Reglement verleende bevoegdheid, wordt door hem in de tijdelijke waarneming van den postdienst voorzien, indien dit door het gevraagde verlof is noodzakelijk geworden en door of namens den Hoofdinspecteur niet tijdig terzake de vereischte maatregelen zijn getroffen. VIII. den Chef der exploitatie van den Sumatra-Staatsspoorweg en de Ombllinmijnen. Art. 2 alinea 4 der Instructie vastgesteld bij art. 2 van het besluit van 29 Augustus 1892 no. 12 (bijbl. no. 4698), zooals deze alinea wordt gelezen ingevolge ari. 2 van het besluit van 80 December 1912 no. 3 (bijbl. no. 7729). Hij is bevoegd om aan het personeel, wegens ziekte en om andere gewichtige redenen, binnenlandsch verlof te verleenen op den voet van het „Reglement omtrent het verleenen van binnenlandsche verloven aan Europeesche- en Inlandsche burgerlijke landsdienaren in Nederlandsch-Indië" i Staatsblad 1912 no. 198).  116 Bijzondere verlofsregelingen. IX. den Hoofdinspecteur der spoor-en tramwegdiensten. Art. 9 der Instructie vasgesteld bij art. 2 van het besluit van 25 September 1906 no. 11, zooals dit artikel wordt gelezen ingevolge art. 2 van het besluit van 30 December 1912 no. 3 (bijbl no. 7729). Hij is bevoegd om aan het personeel, wegens ziekte en om andere gewichtige redenen, binnenlandsch verlof te verleenen op den voet van het „Reglement omtrent het verleenen van binnenlandsche verloven aan Europeesche- en Inlandsche burgerlijke landsdienaren in Nederlandsch-Indië" (Staatsblad 1912 no. 198). Besluit van 4 October 1913 no. 17 (bijbl. no. 7980). Ten vervolge van artikel 2 van het besluit van 30 December 1912. no. 3 te bepalen, dat de Hoofdinspecteur der Spoor- en tramwegdiensten bevoegd is om aan de onder zijn bevelen staande spoorwegopzieners bij het toezicht op de spoor- en tramwegdiensten (Staatsblad 1909 no. 191) wegens ziekte en om andere gewichtige redenen binnenlandsch verlof te verleenen op den voet van het „Reglement omtrent het verleenen van binnenlandsche verloven aan Europeesche en Inlandsche burgerlijke landsdienaren in Nederlandsch-Indië (Staatsblad 1912 no. 198)". X- den Directeur der Postspaarbank. Art. 7 alinea 3 der Instructie vasgesteld bij het besluit van 12 April 1898 no. 14 (bijbl. no. 5282), zooals deze alinea wordt gelezen ingevolge art. 2 van het besluit van 30 December 1912 no. 3 (bijbl. no. 7739). . De Directeur is bevoegd om aan het  120 Bijzondere verlofsregelingen. andere gewichtige redenen, binnenlandsch verlof te verleenen op den voet van het Reglement omtrent het verleenen van binnenlandsche verloven aan Europeesche en Inlandsche burgerlijke landsdienaren in Nederlandsch-Indië" (Staatsblad 1912 no. 198). XVI. den Chef der Banka-tlnwlnning. Art- 4 al. 3 ten 3° der Instructie vastgesteld bij art. 4 van het besluit van 7 Juli 1915 no. 55 (bijbl. no. 8300). De Chef der Banka-tinwining enz. . . en is mede nog bevoegd: 1°. enz. 3o. de hem ondergeschikte ambtenaren en beambten wegens ziekte en om andere gewichtige redenen, binnenlandsch verlof te verleenen op den voet van het „Reglement omtrent het verleenen van binnenlandsche verloven aan Europeesche en Inlandsche burgerlijke landsdienaren in Nederlandsch-Indië, (Staatsblad 1912 no. 198). XVII. het Hoofd van den Dienst der Zoutregle. Art. 4 al. 2 ten 3° der Instructie, vastgesteld bij art. 1 van het bèslüit van 1 September 1915 no. 22 (bijbl 8379 . Het Hoofd van den dienst enz.-en is mede bevoegd: 1°. enz. 3°. de hem ondergeschikte ambtenaren en beambten wegens ziekte en om andere gewichtige redenen, binnenlandsch verlof te verleenen op den voet van het „Reglement omtrent het verleenen van binnenlandsche verloven aan Europeesche en Inlandsche burgerlijke landsdienaren in Nederlandsch Indië" (Staatsblad 1912 no. 198).  Uitbetaling traktement na expiratie verlof. 126 Uitbetaling van het traktement na expiratie van binnenlandsch verlof. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van den 2de" April 1866, no. 2, St. no. 33, houdende bepaling ten aanzien van de uitbetaling van het traktement aan ambtenaren, na expiratie van de hun verleende binnenlandsche verloven Gelezen, enz ; De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Ten vervolge van art. 1 van het besluit van 24 November 1851, no. 4 (staatsblad no. 67) te verklaren, dat aan ambtenaren, die na expiratie van een binnenlandsch verlof hunne betrekking wegens ziekte of andere redenen niet weder hebben kunnen aanvaarden en dientengevolge uit hunne betrekking, dan wel uit 's lands dienst eervol worden ontslagen, het traktement niet verder zal worden uitbetaald dan tot en met den laatsten der maand, waarin het verlof is geëxpireerd.Afschrift, enz. Ter ordonnancie van den GouverneurGeneraal van Nederlandsch-indië: De Algemeene Sekretaris, WATTENDORFF. Uitgegeven den vijfden April 1866, De Algemeene Sekretaris, WATTENDORFF.  126 Het verlaten van de standplaats. Bevoegdheid tot het verlaten van de standplaats. 1 Hoofden van gewestelijk bestuur. Bij bijbl. no. 6157 zijn de Hoofden van gewestelijk bestuur bevoegd verklaard om zich, zonder het vragen van machtiging of verlof van den Gouverneur-Generaal voor niet langer dan acht dagen uit de onder hun beheer staande gewesten te verwijderen, telkens als zij zulks om de een of andere reden wenschelijk achten. II. Chefs der Departementen van Algemeen bestuur. Bij bijbl. no. 6441 zijn de chefs der Departementen van Algemeen bestuur gemachtigd om zich voor niet langer dan veertien dagen van de plaats, waar het door hen beheerd Departement is gevestigd, te verwijderen, telkens als zij zulks om de een of andere reden wenschelijk achten. III. Voorzitter van de Algemeene Rekenkamer. Volgens art. 6 der Instructie voor de Algemeene Rekenkamer ( St. 1898 no. 165) mag de Voorzitter van dat college zich zonder toestemming van den Gouverneur-Generaal niet langer dan driemaal 24 uren van zijn woonplaats verwijderen.  Het verlaten van de standplaats. 187 IV. Burgemeesters. Bij art. 25d van het besluit van 20 Juli 1916 no. 15, St. no. 507, is bepaald, dat burgemeesters zich zonder verlof van den Gouverneur-Generaal buiten de gemeenten mogen begeven, wanneer hunne afwezigheid niet langer dan acht dagen duurt. V. Rechterlijke ambtenaren. Bij art. 22 Rechterlijke Organisatie is bepaald, dat ieder rechterlijk ambtenaar, ook zonder daartoe bekomen verlof, zich van zijn vast en voortdurend verblijf of, voor zooveel betreft den landrechter en den fiscaal-griffier, buiten zijn ressort kan verwijderen, mits, en dat zelfs in den tijd der vacantiën, niet langer dan drie dagen. VI. Notarissen. Bij art. 6 van het reglement op het notarisambt in Nederlandsch-Indië (zie St. 1907 no. 485) is bepaald, dat de notaris zich zonder verlof niet langer dan drie etmalen achtereen buiten zijn ressort mag ophouden.  128 Aanhangsel. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 1 October 1913 no. 40, St. no. 596, houdende eene regeling tot uitvoering van artikel 8 van het Reglement op het reizen in Nederlandsch-Indië van Europeesche Burgerlyke Landsdienaren en andere personen, vastgesteld bij het Koninklijk besluit van 27 Augustus 1890 no. 22 (Indisch Staatsblad no. 209). Gelezen enz. Is goedgevonden en verstaan: Met intrekking en wijziging van alle daarmede strijdige bepalingen, vast te stellen de volgende j „Regeling tot uitvoering van artikel 8 van het Reglement op het reizen in NederlandschIndië van Europeesche Burgerlijke Landsdienaren en andere personen, vastgesteld bij het Koninklijk besluit van 27 Augustus 1890 no. 22 (Indisch Staatsblad no. 209)", met bepaling dat die regeling in werking treedt op 1 Januari 1914. Art. 1. Onder reizen bij eerste plaatsing en bij verplaatsing worden gerangschikt de reizen:le- enz. 2«- van uit Europa van verlof terugkeerende ambtenaren, die laatstelijk eene betrekking ter Algemeene Secretarie te Buitenzorg dan wel eene onder het De-  Aanhangsel. 129 partement van Landbouw, Nijverheid en Handel ressorteerende betrekking bekleedden en van hen, die uit Nederland zijn uitgezonden om tot zoodanige betrekking te worden benoemd — wat de onder gemeld Departement ressorteerende personen betreft, voor zoover hun door den Directeur van dat Departement niet wordt opgedragen zich elders dan te TandjongPriok te ontschepen, — van TandjongPriok naar Buitenzorg; 3e- enz. 4e. van hetzij tijdelijk, hetzij definitief in activiteit herstelde Landsdienaren, van de plaats van verblijf naar de standplaats ; 5e- enz. 7e- van Landsdienaren, die onder genot van traktement verlof naar Europa hebben verkregen, of aan wie door de Regeering is opgedragen ter vulling van de eene of andere taak zich tijdelijk naar Nederland te begeven, zoomede van hen, die, voor tijdelijke dienstvervullingen in Nederlandsch-Indië door den Minister van Koloniën uitgezonden, met vergunning der Indische Regeering naar Nederland terugkeeren, van hunne standplaats of plaats van verblijf naar die van inscheping naar buiten Nederlandsch-Indië; 8e- van eervol met toekenning van - of met 'aanspraak op — pensioen, uit 's Lands dienst ontslagen Landsdienaren, zoo zij tijdens dat ontslag in werkelijken dienst waren, van de plaats, alwaar zij dienden, en overigens van de plaats van verblijf: a. naar de plaats binnen NederlandschIndië, alwaar zij zich wenschen te vestigen;  132 Aanhangsel. overgelegd een ten spoedigste na aankomst op de plaats, waar de reiziger zich onder geneeskundige behandeling heeft gesteld, aangevraagd geneeskundig certificaat: constateerende zijn ziekelijken toestand en de noodzakelijkheid van het verlaten van zijn standplaats. (2) Aan Landsdienaren op eene bezoldiging van f 250.— 's maands en daarboven worden slechts reiskosten te goed gedaan voor die reizeH of gedeelten van reizen als bedoeld sub artikel 2 §§ 2 en 3 van deze regeling, welke móeten worden gedaan over zee en, in de bezittingen buiten Java en Madoera over land, doch niet per spoor of tram, wordende hun geene tegemoetkoming verleend voor reizen over land op Java en Madoera en per spoor of tram in de bezittingen buiten Java en Madoera Art. 7. enz. Art. 13. In deze regeling zijn te verstaan: le. enz. 2«. enz. 3e. onder plaats van inscheping naar buiten NederlandschIndië: de met de minste kosten voor het Land te bereiken plaats, — waartoe ook Singapore wordt beschouwd te behooren, — van waar in geregelden passagiersdienst naar Nederland vertrekken de stoomschepen onder Nederlandsche vlag, toebehoorende aan een der Maatschappijen, met welke door den Staat contracten zijn aangegaan voor den overvoer van passagiers van Nederland naar Nederlandsch-Indië en omgekeerd; >) 4e. enz. 1) Zie bijbl. no. 3417.  Aanhangsel. 133 Afschrift enz. Ter ordonnantie van den GouverneurGeneraal van Nederlandsch-Indië: De Algemeene Secretaris, DE GRAEFF. Uitgegeven den dertienden October 1913. De Algemeene Secretaris, DE GRAEFF. Art. 2, 3, 4 en 11 van het Pensioenreglement voor Europeesche burgerlijke ambtenaren In Nederlandsch-Indië (St 1881 no. 142). Art. 2. Als Europeesche burgerlijk ambtenaren worden voor de toepassing van dit reglement beschouwd Europeanen en met hen gelijkgestelden, die door Ons of door den Gouverneur-Generaal of krachtens algemeene verordeningen of bijzondere regelingen zijn aangesteld tot eenig burgerlijk ambt, waaraan eene bezoldiging ten laste der begrooting van Nederlandsch-Indië is verbonden, 11 en wier indienststelling niet krachtens uitdrukkelijke bepaling of uit den aard der opgedragen werkzaamheden als tijdelijk te beschouwen is. Art. 3 en 4. Als diensttijd komt in aanmerking: a, de tijd, gedurende welken als Nederlandsch-Indisch burgerlijk ambtenaar bezoldiging, wachtgeld of non-activiteitstraktement is genoten. Hieronder is, behoudens hetgeen sub g wordt bepaald, niet begrepen de tijd, 1) Advocaten en procureurs en notarissen zijn dus geen ambtenaren in dezen zin. De laatsten moeten wel, de eersten behoeven niet aan de Reeeerine verlof te vragen. zie regeling omtrent het verleenen van verlof aan notarissen (hiervoor blz. 99).  184 Aanhangsel. gedurende welken inkomsten zijn genoten, verbonden aan buitenlandsch verlof of afwezigheid uit Nederlandsch-Indië met vergunning der Regeering en ontheffing van het laatst bekleede ambt; tenzij in eenig geval wat betreft ontheffing van het laatst bekleede ambt, door Ons anders wordt bepaald. De tijd, gedurende, welken wachtgeld of non-activiteitstraktement is genoten, komt telkens voor niet langer dan één jaar in aanmerking, behoudens dat wanneer gedurende dien' tijd doorloopende dienstverrichtingen zijn bewezen, welke minstens één maand hebben geduurd en waarvoor eene toelage of daggeld uit 's Lands kas is genoten, deze tijd steeds in aanmerking komt en niet medetelt voor de berekening van het bedoelde jaar. b. de tijd, gedurende welken door Nerderlandsch-lndische burgerlijke ambtenaren, die onderstand genieten, dan wel zonder inkomsten uit 's Lands kas zijn, doorloopende dienstverrichtingen zijn bewezen welke minstens één maand hebben geduurd en waarvoor eene toelage of daggeld uit 's Lands kas is genoten; c. de tijd, gedurende welken iemand, zonder Nederlandsch-Indisch burgerlijk ambtenaar te zijn, civiele bezoldiging, toelage, daggeld of andere doorloopende inkomsten ten laste der begrooting van Nederlandsch-Indië heeft genoten, mits die tijd onmiddellijk is gevolgd door eene aanstelling, die hem den staat van burgerlijk ambtenaar verleend heeft, of wanneer hij niet onmiddellijk door zoodanige aanstelling gevolgd is ten minste een jaar achtereen heeft geduurd;  Aanhangsel. 136 Hieronder is, behoudens hetgeen sub f wordt bepaald, niet begrepen de tijd gedurende welken personen, voor den Indischen dienst ter beschikking van dën Gouverneur-Generaal gesteld, inkomsten hebben genoten vóór den dag van hun aankomst in Nederlandsch-Indië. d. de tijd, anders dan als NederlandsenIndisch burgerlijk ambtenaar doorgebracht in eenigerlel dienst, welke in het algemeen in aanmerking kan komen voor pensioen of gagement ten laste van de Nederlandsche Staatsbegrooting, van de Koloniale begrootingen of van door de Regeering in het leven geroepen fondsen, doch niet met dergelijk pensioen of gagement beloond is of kan worden : hetzij uithoofde van zijnen te korten duur: hetz\\ omdat door den overgang in Nederlandsch-Indischen burgerlijken dienst het recht op pensioen of gagement verloren ging; hetzij omdat die tijd is voorafgegaan aan de inwerkingtreding van de bepalingen, die aan dergelijken dienst pensioen hebben verbonden, tenzij ter zake van dien dienst pensioen ten laste van andere geldmiddelen dan de genoemde is toegekend; een en ander mits de dienst gevolgd zij door een voor Indisch burgerlijk pensioen geldigen Indischen burgerlijken diensttijd van minstens vijf jaren ') of door een eervol ontslag uit den Indischen burgerlijken dienst wegens wèl bewezen ziels- of lichaamsgebreken, die . niet het gevolg zijn van eigen moedwil- I) Deze bepaling geldt niet voor hen aan wie op grond van artikel 1 § e van het Europeesch pensioenreglement pensioen wordt verleend. (St. '1913 nol 538.)  136 Aanhangsel. lige handelingen of ongeregeld gedrag. Onder den in het eerste lid van deze paragraaf bedoelden diensttijd zijn ook begrepen de dienstjaren van het personeel, bedoeld in de eerste afdeeling der Wet van 24 Juni 1854 (Nederl. St. no. 92) welke, ongeacht de redenen van pensionneering in artikel 2 dier wet vermeld, voor pensioen in aanmerking zouden hebben kunnen komen. De in deze paragraaf bedoelde diensttijd telt jaar voor jaar, wanneer hij is doorgebracht binnen de keerkringen en voor de helft, wanneer hij is doorgebracht buiten de keerkringen; e. de tijd, doorgebracht in eenige betrekking of eenigerlei dienst, die op zich zelf geen uitzicht gaf op pensioen als bedoeld is het eerste lid van paragraaf d, maar die, na eene latere benoeming tot eene betrekking, wel uitzicht gevende op dergelijk pensioen, voor de berekening daarvan zou hebben medegeteld of daarvoor geldig zou kunnen zijn of worden gemaakt. Deze diensttijd komt in aanmerking onder dezelfde beperkingen als gesteld zijn voor het in aanmerking komen van den in paragraaf d genoemden tijd, en op de wijze vermeld in het laatste lid van die paragraaf; /. de tijd, doorgebracht in Nederlandschen dienst, met werkzaamheden in het belang van Nederlandsch-Indië, zonder uitzicht op pensioen, als bedoeld in het eerste lid van paragraaf d, mits daarop onmiddellijk is gevolgd eene aanstelling tot Indisch burgerlijk ambtenaar of eene aanwijzing (beschikbaarstelling) door den Minister van Koloniën om als zoodanig te worden benoemd. Deze tijd telt voor de helft;  Aanhangsel. 137 g. de tijd, gedurende welken Nederlandsch- Indische burgerlijke ambtenaren als lidder Staten-Generaal buiten NederlandschIndië verblijf hebben gehouden, of aan hen bij Koninklijk besluit of ingevolge Koninklijke machtiging, werkzaamheden buiten Nederlandsch-Indië zijn opgedragen, mits die werkzaamheden langer geduurd hebben dan zes maanden, en onverschillig of daaraan al dan niet eenige beiooning was verbonden. Deze tijd komt in aanmerking op de wijze vermeld in het laatste lid van paragraaf d; i). h. de tijd, welken met Europeanen gelijkgestelden zouden hebben kunnen in aanmerking brengen bij de berekening van pensioen op den voet van het reglement op het verleenen van pensioenen aan Inlandsche burgerlijke landsdienaren. Van dezen tijd tellen slechts de laatste twee derde gedeelten mede, tot een maximum van twintig jaren. Art. 11. Onder bezoldiging worden ver¬ staan alle traktementen en alle voordeelen, geheel of gedeeltelijk traktement vervangende, die aan de ambten of bedieningen zijn verbonden, doch niet de aandeelen in de schoolgelden, toegekend aan onderwijzers met de inning dier gelden belast, het genot van vrije woning of huishuurindemniteit, van vrije geneeskundige behandeling of verstrekking van geneesmiddelen, van voeding of indemniteit daarvoor, noch de vergoeding van bureaukosten, schadeloosstellingen, reiskosten en in het algemeen alles wat onder soortgelijke titels tot vergoeding van onkosten afzonderlijk wordt toegelegd, noch belooningen voor de waarneming van bijzon- I) Zie echter art. 6 St. 1896-139 en art. 44 St. 1997-230.  138 Aanhangsel. dere commissie n en tijdelijke inkomsten, toevallige baten of voordeelen. Hiervan zijn uitgezonderd de aan militaire ambtenaren, aan ambtenaren van de gouvernements-marine en aan de door den Gouverneur-Generaal aan te wijzen ambtelijke verplegers en verpleegsters toegekende voordeelen, welke tot een door den Gouverneur-Generaal vastgesteld of nader vast te stellen bedrag voor de berekening van het pensioen in aanmerking komen. Met bezoldiging worden gelijkgesteld de personeele toelagen, die ingeval van reorganisatie van een diensttak worden toegelegd ter vervanging van vroeger genoten of in uitzicht gestelde inkomsten, welke voor de berekening van pensioen in aanmerking kwamen. Onder de „ambten en bedieningen", in het eerste lid bedoeld, worden slechts verstaan de hoofdambten of bedieningen aan een persoon opgedragen, maar niet de bijbetrekkingen aan de uitoefening dier hoofdambten of bedieningen verbonden. Ten aanzien van de door gewezen Europeesche onderwijzers bij het particulier onderwijs in Nederlandsch-Indië als zoodanig genoten inkomsten worden als bezoldigingaangemerkt de pensioengrondslagen die voor hen gegolden hebben krachtens het Pensioenreglement voor Europeesche particuliere! onderwijzers.  WETTEN EN VERORDENINGEN VAN N.-I. Uitgave Hekmeijer en Corporaal no. 26. Aanvulling no. 1. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 2 Mei 1917 no. 33, Staatsblad no- 190, houdende wijziging' van het 3e en 4* lid van artikel 4 der bepalingen, vastgesteld bij artikel 2 van het besluit van 13 December 1913 no. 39, St. no. 695. Gelezen enz; Is goedgevonden en verstaan: Te bepalen, dat de zinsneden 3 en 4 van artikel 4 der „ Bepalingen regelende het constateeren der ziekte van burgerlijke ambtenaren, die een buitenlandsch verlof tot herstel van gezondheid verzoeken", vastgesteld bij artikel 2 van het besluit van 13 December 1913 No. 39 (Staatsblad no. 695) worden gelezen als volgt: „(8). Als voorzitter treedt op te Batavia, „Semarang en Soerabaja de Directeur der „Centrale burgerlijke ziekeninrichting en op „de overige plaatsen de gewestelijk dan „wel plaatselijk eerstaanwezend Officier van „Gezondheid of diens tijdelijke vervanger. „(4). De voorzitter voegt zich voor ieder „onderzoek twee leden toe; daar, waar meer „geneesheeren gevestigd zijn, volgt hij een , rooster, waarop voorkomen alle ter plaatse „gevestigde Gouvernements-artsen en Officieren van Gezondheid, met uitzondering, „wat de eersten betréft, van de Gouverne„ments-artsen werkzaam bij de Landskoe„pokinrichting en het Instituut-Pasteur en „bij het Geneeskundig Laboratorium te Wel-  2 „tevreden, zoomede van ''en Gouverne..mentsarts bij den plaatselijken gezondheidsdienst, die als Hoofd van dien dienst is ..aangewezen en wat de laatsten aangaat ,,van den Chef van den Militair Geneeskun,,digen Dienst en van de op diens kantoor „en bij het Centraal Militair Geneeskundig „Laboratorium te werk gestelde Officieren „van Gezondheid Indien geen voldoend „aantal Gouvernements-artsen of Officieren „van Gezondheid beschikbaar is, kunnen „ook particuliere geneesheeren om beurten „worden aangewezen. Mocht de beoordeeling „van de noodzakelijkheid van een buiten„landsch verlof vorderen, dat indeCommis„siezitting neemt een specialist, die onder „de bovenbedoelde in 's Lands dienst zijnde „en voor het zitting nemen in aanmerking „komende geneeskundigen niet aanwezig is, „doch wel onder de in 's Lands dienst zijnde „hiervóren van het zitting nemen uitgezonderde geneeskundigen, dan is de Voorzitter „bevoegd dien specialist, voor zoover ter „plaatse aanwezig, aan te wijzen Gelijke „bevoegdheid heeft de Voorzitter ten aan„zien van de aanwijzing van een particulieren specialist ter plaatse voor het geval de „specialistische voorlichting, waaraan behoefte bestaat, niet van een der vorenbedoelde in s Lands dienst zijnde geneeskundigen kan worden verkregen" Afschrift enz. Ter ordonnantie van den GouverneurGeneraal van Nederlandsch-Indië : De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. Uitgegeven den elfden Mei 1917De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL.