KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK UIT DE NALATENSCHAP VAN DS. H.W MEIHUIZEN (1906-1(583)    De geschiedenis van De Doopsgezinde Gemeenten in Rusland in de oorlogs- en revolutiejaren 1914 tot 1920 DOOR T. O. HYLKEMA, Theol. Drs., LEERAAR BIJ DE GEMEENTE DER DOOPSGEZINDEN TE GIETHOORN.   VOORWOOR D. Dit boekje wil een overzicht geven van wat er in de laatste zes jaar in onze Russische gemeenten is geschied. Bif het samenstellen er van stonden mij ten dienste tal van particuliere brieven; allerlei gegevens, verzameld door hen, die in Rusland hulpwerk verrichtten; enkele officieele verslagen en statistieken; en voorts uitgebreide aanteekeningen van onze Russische Doopsgezinden, mij bepaaldelijk voor het schrijven van dit boekje verstrekt. Ik heb zoo getrouw mogelijk deze gegevens gevolgd en naar hun waarde verwerkt. Mondelinge toelichting en mededeelingen van bevoegde Russische broeders hebben mij zeer geholpen ; zij zijn een waarborg te meer voor de betrouwbaarheid van het werkje. Ik heb dit boekje voornamelijk voor de leden onzer gemeenten geschreven om hun iets te vertellen van het leven der gemeente elders, en ook om hen op te wekken den nood onzer broeders te lenigen. Met tegenzin heb ik soms enkele gruwelijke dingen vermeld of aangeduid. Maar deze waren niet geheel weg te laten, als ik tenminste eenigszins een voorstelling wilde geven van wat geschied is. Het is mijn hoop, dat de lezing van dit werkje niet alleen den lezer wederom onder den indruk zal brengen van de ellende en de zonde, waarin de wereld verstrikt is, maar dat zij hem ook zal herinneren aan het Leven, dat alles overwint. T. O. HYLKEMA.   INLEIDING. 1. SCHETS VAN DEN OORSPRONG DER DOOPSGEZINDE GEMEENTEN IN RUSLAND A. De oorsprong der gemeente. De geschiedenis van de gemeente van Jezus Christus in deze wereld is een geschiedenis van zaligheid en van lijden. Als ik spreek van den oorsprong van onze gemeenten, dan denk ik aan den eersten aanvang; dan zie ik te midden van de donkere wereld de lichtgestalte van Jezus Christus, door God's Liefde daar gezonden. Dat is haar oorsprong: dat Hij gekomen is, en dat Hij de armen, de verdwaalden, de zondigen uit de wereld oproept en brengt tot den Vader; dat Hij ons brengt tot die Liefde, die uit God is, en die God zelve is. Dit is haar oorsprong; dit is ook de zaligheid, die de gemeente kent en die zij bewaart en voortdraagt in een wereld van jammer en zonde. Van dien goddelijken oorsprong af, van Jezus Christus af, zijn er die kleine groepjes, die door Hem zijn saamgebracht: Zijne gemeenten. Zij zijn als kleine eilandjes midden in den donkeren, woelenden oceaan der wereld, waar men samenschuilt op den vasten grond, die niet wankelt. Of als welbeschutte huizen, waarbinnen liefde en veiligheid is, terwijl daarbuiten de stormen razen. Wat hebben zij door alle tijden heen een vrede en een zaligheid gekend, waaraan de wereld niet raken kon. Maar aan den aanvang van de geschiedenis der gemeente staat meer dan de lichtende gestalte van Christus; daar staat Zijn Kruis, Zijn Liefde-offer, gebracht om der wereld wille. Het Kruis, symbool ook van de taak der gemeente: dienende liefde; symbool tegelijk van het lijden, waarmee de Liefde, die dient om God's wille, in de wereld altijd wordt gekroond.  6 1 A. OORSPRONG DER GEMEENTE. Hoe menigmaal heeft Jezus tot de zijnen gesproken van het lijden, dat hun te wachten stond. „Een dienstknecht is niet meerder dan zijn heer. Indien zij mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen . . . Indien gij van de wereld waart, zoo zou de wereld het hare liefhebben, doch omdat gij van de wereld niet zijt en Ik u uit de wereld heb uitverkoren, daarom haat u de wereld". Lag de zaligheid der Zijnen niet mede hierin, dat de menschen hen zouden smaden en vervolgen en liegende alle kwaad tegen hen zouden spreken om Zijnentwille? Men kent de ware gemeenten van Christus (evenals de ware Christenen) niet alleen aan de zaligheid, die zij kennen, maar ook aan haar dienen en lijden in de wereld om Christus' wille. Daar zijn op het fundament, dat in Jezus Christus gelegd is, machtige wereldsche kerken opgebouwd, die geheel thuis zijn in deze wereld; die zoo geheel opgaan in leer of letter, in kerk of gezag, dat zij helaas het dienen vergeten en het lijden niet kennen. Daar zijn „gemeenten", droevige overblijfselen van een glorierijk verleden, die zoover met de wereld mee kunnen gaan en zoo weinig met Christus, dat de wereld hen met vrede hun genoeglijk bestaan laat slijten, omdat zij er in den grond niets anders van bemerkt dan zij zelve is. Maar daar zijn ook van Christus' tijd en van de eerste gemeente af, in een onafgebroken rij, personen en gemeenten geweest, die bewust getracht hebben tegenover de wereld te staan; die tegenover, wat de wereld deed, het leven en den geest van Jezus Christus wilden bewaren en verspreiden, door Hem alleen te dienen; en die de wereld dan ook even onafgebroken heeft vervolgd. In deze rij staan vele gemeenten en groepen van Christenen, die van ouds in de Kerkgeschiedenis kwalijk of niet genoemd worden, omdat zij door de kerk meestal even hard werden vervolgd als door de wereld. De Waldenzen, ' van wie onze vaderen zeiden af te stammen,  1 A. OORSPRONG DER GEMEENTE. 7 hebben behoord tot deze vervolgde gemeenten: De Quakers, (die zichzelven „Vrienden" noemen) zijn er een zuiver type van. De oude Doopsgezinden waren slechts een vernieuwde voortzetting en opleving in den Hervormingstijd van dergelijke bestaande groepen en gemeenten. Zij nebben zeer sterk zich zuiver willen houden van de wereld en in de wereld een gemeente willen vormen, de bruid Christi, die Hem alleen wilde toebehooren en dienen. Hun godsdienst was een innerlijke en practische; hij eischte geen vormelijkheid of uiterlijkheid, leer noch letter, priester noch gezag, alleen een hart dat door Christus tot God was gebracht en een daadwerkelijk dienend leven voor Zijn Rijk. B. De Doopsgezinde gemeenten in Nederland. De gemeenten van de Doopsgezinden *) werden oorspronkelijk voornamelijk in ons land gevonden. Tegen hen in het bijzonder waren de inquisitiemaatregelen en de bloedplakkaten gericht in de 16e eeuw. De meeste martelaren in ons land uit den Spaanschen tijd waren Doopsgezinden. De Roomsche kerk beschouwde deze Christenen als haar ergste vijanden. De Hervormde kerk was hun evenmin welwillend gezind, omdat de gemeente zoo geheel de kerkelijke leer en instellingen en alles, wat de menschen later aan het Evangelie hebben toegevoegd, als bijkomstig beschouwde en verwierp. De Staat waardeerde de Doopsgezinden als rustige en nijvere burgers, maar behandelde hen toch als half-berechtigden, omdat zij buiten de Staatskerk stonden en ook, overeenkomstig den geest van hun Meester, geen wapens wilden dragen. Vandaar dat, zelfs in ons vrije Nederland, de gemeenten der Doopsgezinden tot aan de revolutie van 1795 slechts geduld werden, en hun godsdienstoefeningen niet anders *) De naam „Doopsgezinden" hebben de gemeenten in ons land gekregen door haar houding ten opzichte van den doop, die opviel omdat zij in tegenstelling met de kerken alleen waarde toekenden aan den doop van volwassenen. De Doopsgezinden werden naar Menno Simons, die later tot hén toetrad en een hunner leiders werd, ook wel, zooals in Friesland b.v., Mennisten genoemd. In het buitenland heeten zij meest Mennonieten.  8 1 B. DOOPSGEZINDEN IN NEDERLAND. dan op verscholen plaatsen mochten gehouden worden. Vóór dezen tijd, maar vooral daarna, hebben de Doopsgezinde gemeenten in ons land zooveel van hun oude karakter verloren, dat zij tegenwoordig (in ons land) zoo goed als niets meer daarvan behouden hebben. „Verwaterd nakroost van een roemrijk voorgeslacht", zoo zeide Dr. Abraham Kuyper terecht; ofschoon — in de Doopsgezinde gemeenten sluimert nog veel, zeer veel van het oude. En de tijd lijkt mij nabij, waarop het ontwaken zal tot nieuw leven. En dan liggen in onze gemeenten, hoe verwereldlijkt en verkerkelijkt ook, mogelijk heden als in geen enkele andere in ons land, om een waarachtige gemeente te vormen en veel goeden arbeid in.de wereld te doen voor Christus en Zijn Koninkrijk. De Doopsgezinden in Rusland stammen af van onze Nederlandsche Doopsgezinden. Onder de regeering van Karei de Vijfde (1515—1555) begonnen in ons land de vervolgingen van allen, die van de Roomsche kerk afweken. Zooals reeds gezegd hadden de Doopsgezinden in het bijzonder van die vervolgingen te verduren. Uit de Vaderlandsche geschiedenis is ons bekend, hoe de mannen en vrouwen bij honderden werden verbrand, verdronken en opgehangen. Bitter was hun lijden, maar moedig hebben zij het doorstaan. De terechtstelling vond soms plaats, terwijl de onafzienbare menigte in diepe ontroering luisterde naar de liederen van geloof door lotgenooten in de naburige gevangenis aangeheven om hun lijdende broeders te troosten ') Moeders werden van hun kinderen gesleurd, maar wilden op den brandstapel zelfs Christus niet verloochenen. Hoe moeilijk het scheiden haar ook viel, zij konden niet anders dan getuigen: „ick wil bij den Heer blijven".2) De laatste woorden dezer menschen waren dikwijls een bede voor hun beulen: „God wilt hen vergeven, diet mi doen, want si en weten niet, wat si 1) Jan de Bakker's terechtstelling op de Plaats in Den Haag 1526. 2) Woorden van de Wed. Wendelmoet Klaasdochter verbrand in 1527.  1 B. DOOPSGEZINDEN IN NEDERLAND. 9 doen." Tenslotte bracht men hen in het verborgene om, om den invloed van hun geloofsgetuigenissen op anderen te keeren. De komst van Alva in 1567 bracht het toppunt der verschrikking. De bloedraad, dien hij instelde (waarvan naar men overlevert een zekere „rechter" alleen wakker werd om uit te roepen „naar de galg"; het waren toch immers allen ketters) sprak in 3 maanden tijds 1800 doodvonnissen uit. Bekend is de uitspraak van Alva „Het is beter een door den oorlog bedorven en verwoest land voor God te bewaren, dan een bloeiend land te bezitten ten nutte van den duivel en van de ketters, zijne dienaren. Men moet er door getroffen worden, hoe dit woord van Alva, den vertegenwoordiger van de toenmalige wereldsche overheid, met weinig verandering den hedendaagschen wereldschen machthebbers uit den mond gestolen kon wezen. Het past bij hen, die den grooten oorlog ontketenden en ook bij de Bolschewiki, die tot eiken prijs hun heilstaat willen brengen. Daar is geen wezenlijk verschil tusschen dien bloedraad, die alle „ketters" ombracht, onverschillig, hoe zij als mensch waren — de oorlogsmachten, die evenzoo alle „vijanden" vernietigen — en de revolutionaire rechtbanken, die op gelijke wijze alle „reactionairen" ter dood brengen. Bij allen, soms ter goeder trouw, hetzelfde oude geloof der wereld in brute kracht en geweld; hetzelfde ingaan tegen Christus en hetzelfde bedroeven van den geest Gods, die liefde wil; dezelfde verontschuldiging, die Afva gebruikte; en dezelfde ellende, die hij bracht, als eenig gevolg. In de 16e eeuw was deze ellende in ons land zoo groot, dat velen uitweken. Vanaf-1530 stroomden de vluchtelingen uit Nederland naar het Oosten. De koopvaardijschepen brachten hen naar welbekende havens. Zoo kwamen ook in Danzig, de stad in Oost-Pruisen, die al in de vroege Middeleeuwen een druk scheepvaartverkeer onderhield met onze zeesteden (Amsterdam, Enkhuizen, Veere, Antwerpen e.a.) groote scharen van Nederlandsche vluchtelingen.  10 1 B. DOOPSGEZINDEN IN NEDERLAND. Ofschoon deze uit alle mogelijke „ketters" bestonden, behoorden toch verreweg de meesten tot de Doopsgezinden. Vandaar, dat in Danzig en omgeving verscheidene groote Hollandsche Doopsgezinde gemeenten ontstonden. C. De Doopsgezinden in Danzig en Omstreken. De geschiedenis van de Doopsgezinde gemeenten in Danzig is Onlangs uitvoerig beschreven door haar tegenwoordigen leeraar H. G. Mannhardt. *) Dat boek leert ons, hoe de gemeente ook daar verdrukking heeft gevonden. Met moeite werden de Doopsgezinden toegelaten binnen de stadsmuren van Danzig. Enkele privilegiën werden hun langzamerhand verleend; maar zij werden voortdurend behandeld als vreemdelingen en bij— woners. Volle burgerrechten kondén zij nooit verkrijgen. En toch misgunden de verschillende regeeringen aan elkaar deze vlijtige burgers. De Doopsgezinden hadden uit Nederland bekwaamheden meegebracht, die hun daar zeer te pas kwamen. Door hun dijken en molens maakten zij in enkele jaren moerassen tot vruchtbare landen. Hun vreedzame toewijding aan handel, landbouw en allerlei takken van nijverheid, en hun bekwaamheid daarin droegen niet weinig bij tot den voorspoed van het land. Maar de inheemsche gilden en handelslieden vonden daarin ook telkens een reden om allerlei moeilijkheden aan de Doopsgezinden in den weg te leggen. Terwijl deze zelf hun best deden van hun nieuwe vaderland trouwe burgers te zijn, hebben die moeilijkheden hen zich altijd als verstooten, hoogstens gedulde vreemdelingen doen gevoelen. Meermalen werd hun een zwaar hoofdgeld opgelegd, ter vervanging van den wapendienst. Soms werd er een straf op gesteld, zooals in 1580, als zij niet in de officieele kerk kwamen, niet aan het avondmaal deelnamen, en hun kinderen niet lieten doopen. *) Mannhardt, Die Danziger Mennonieten Gemeinde 1569—1919. Te verkrijgen bij John und Rosenberg, Danzig.  1 C. DOOPSGEZINDEN IN DANZIG ENZ. 11 Meer dan eens werd hun het handeldrijven verboden. In 1636 schreef Wladislaus de Vierde, die in kerkelijken ijver zeer verwoed tegen de Gemeente optrok, aan den Danziger Raad: „men mocht den Hollanders en den Doopsgezinden niet toestaan graan in te koopen; de Doopsgezinden zouden geheel verdreven worden". In het zelfde jaar volgde een nieuw besluit. „Daar de sekte der Doopsgezinden erg in het land vermeerdert, en 's konings onderdanen schade doen in hun handel — zoo zullen alle roerende en onroerende goederen der Doopsgezinden, in welke plaatsen zij ook zijn, maar vooral in Danzig en Elbing, verbeurd worden verklaard". De koning schonk al die goederen aan een gunsteling, die slechts tegen veel geld (f 80000) hen 'met rust liet. Maar die rust was tijdelijk. In 1700 lezen wij weer van een verzoek om de Doopsgezinden uit te wijzen, maar de Raad van Danzig v/ou dat niet toestaan, omdat het te groote schade aan de welvaart der stad zou doen. Van 1748—1760 werden strenge plakkaten tegen de Doopsgezinden uitgevaardigd, die hun allerlei handel verboden en hen ook verder in hun vreedzaam leven belemmerden. Buiten Danzig hetzelfde. In het Tilsitsche en in PruisischLithauen werden onze weerlooze broeders meermalen overvallen door de Pruisische dragonders, die verscheidenen mishandelden, sommigen gevangen namen en anderen tot den krijgsdienst presten. In 1732 vaardigde de Koning van Pruisen een edict uit, dat alle Doopsgezinden binnen drie maanden uit Pruisen uitwees, opdat „in derzelver plaats andere, goede Christenen aangesteld zullen worden, die den soldatenstand niet voor verboden achten". *) Dergelijke maatregelen werden meer dan eens verzacht door het ingrijpen van de toenmaals machtige Staten van onze Vereenigde Nederlanden. Maar toch is het lot der Doopsgezinden in dat verre Oosten dikwijls zeer hard geweest. *) Vergelijk voor deze en volgende mededeelingen Blaupot ten Cate (geschiedenis der Doopsgezinden in Friesland). Pag. 200 en vervolgens.  12 1 C. DOOPSGEZINDEN IN DANZIG ENZ. Daar kwam nog bij de ellende, hongersnood en ziekte, die de onophoudelijke oorlogen der wereld telkens, ook over de gemeente, brachten. In 1713 waren er in Danzig, ondanks de groote onderlinge hulpvaardigheid der Doopsgezinden, 200 gezinnen, die dreigden van gebrek om te komen. In 1734 werd Danzig belegerd; en de Doopsgezinde dorpen, die buiten de muren lagen, werden geheel verbrand en verwoest. In deze beginjaren van de 18e eeuw wendden onze broeders zich tot hun oude vaderland om hulp. En niet tevergeefs. De Doopsgezinden hier wisten van helpen. Reeds waren hier tal van gezinnen ondergebracht uit den Paltz en Zwitserland, waar de kerkelijke Hervormden onze gemeenten wreed vervolgden. Liefderijk werden de gevluchte huisgezinnen in ons land opgenomen, vooral in onze gemeenten in het Noorden des lands. *) Ook uit Danzig kwamen in 1733 meer dan 100 vluchtelingen, die in Amsterdam, Wageningen en op Walcheren ondergebracht en van woningen, huisraad, vee en gereedschappen voorzien werden. In 1726 werd door onze Nederlandsche Doopsgezinden opgericht de Commissie voor Builenlandsche Nooden. Hoeveel groepen er ook onder de Doopsgezinden in ons land bestonden, allen schaarden zich als één man achter de Commissie om den nood der broeders te lenigen. Menig offer was al gebracht. De Friesche Sociëteit b.vhad reeds vroeger van elke gemeente voor elk lid tien stuivers gevraagd (wat in onzen tijd heel wat meer is). Nochtans bracht de eerste algemeene collecte nog weer f 30.000 op, de tweede in 1735 f 64.000. Zoo heeft men in die dagen in ons land gedaan, wat men kon, om de Doopsgezinden in Pruisen en Polen te helpen. Dergelijke groote nood en armoede was echter van voorbijgaanden aard; onze broeders wisten zich door hun eenvoudige levenswijze en hun nijverheid telkens weer tot *) Blaupot ten Cate vermeldt Gorredijk, Surhuisterveen, Bakkeveen, Groningen, Kampen e.d.  1 C. DOOPSGEZINDEN IN DANZIG ENZ. 13 zekere welvaart op te werken. Maar de voortdurende terugzetting, de telkens hernieuwde beperkingen in hun vrijheid, maakten hun bestaan in die streken altijd bedreigd en onzeker. Dit bleef zoo de geheele 18e eeuw door. Door de verdeeling van Polen kwamen steeds meer Doopsgezinden onder Pruisen. Zoolang Frederik de Groote leefde (dat is tot 1786) heeft zijn liberale politiek, die toestond dat ieder op zijn manier zalig mocht worden, de gemeenten met rust gelaten. Maar zijn opvolger Frederik Wilhelm de Tweede (1786—'97) heeft het anders gemaakt. De uitbreiding der Doopsgezinde gemeenten verzwakte volgens de overheid de weerkracht van Oost-Pruisen. De Lutherschen beklaagden zich bovendien over overgang uit hun kringen tot de Doopsgezinde gemeenten. Daarom besloot de koning in 1786 reeds, dat de Doopsgezinden niet meer land mochten aankoopen, dat zij bijdragen moesten voor de Luthersche kerk, terwijl ook bepalingen over den overgang tot de gemeente werden gemaakt. Voor den boerenstand, waartoe veel Doopsgezinden behoorden, was vooral de eerste bepaling fnuikend. In deze omstandigheden viel een oproep van keizerin Catharina de Tweede van Rusland in goede aarde. Zij zocht naar goede kolonisten voor de uitgestrekte gebieden van Zuid-Rusland. Haar agenten kwamen ook in Danzig, en reeds den 7en Augustus 1786 werd in de Doopsgezinde gemeente te Danzig uit naam van Catharina de Tweede land en vrijheid aangeboden aan ieder, die naar Rusland komen wilde. De Danziger Raad verzette zich onmiddellijk. De schrik sloeg hen om het hart, dat zij de Doopsgezinden zouden verliezen en zij verboden hun nog verder over de landverhuizing te spreken. Maar een dreigement van Catharina dê Tweede deed hen in hun schulp kruipen. Het gevolg was, dat in 1788 reeds 152 huisgezinnen waren vertrokken en dat later nog vele anderen volgden. Rusland werd voor de Doopsgezinden het land der vrij-  14 1 C. DOOPSGEZINDEN IN DANZIG ENZ. heid. Bloedige vervolgingen hadden hen eens uit de Nederlanden verdreven naar Pruisen en Polen. Daar had men hun weinig gastvrijheid betoond. Nu trokken ze op hun huifwagens, in lange rijen, door het groote Rusland, naar het nieuwe oord, waar zij vrijheid zouden vinden. - Zoo kwam die „loot van den Nederlandschen stam" ') in het jaar 1788 in Zuid-Rusland, in de Oekraïne. De namen der meeste landverhuizers herinnerden nog aan hun Nederlandsche afkomst, (Veere, Wiebe, Koop, Klaassen, Friesen, Idzerda, Willems, van Dyk, Jansen.) Straks doen de talrijke windmolens op de steppevelden aan Friesland en Noord-Holland denken. De 250 jaar in Pruisenen Polen hadden ook vele Duitsche en Poolsche elementen aan de Doopsgezinden toegevoegd. Maar dikwijls zijn de Duitsche namen nog meer verduitschte Hollandsche, dan oorspronkelijk Duitsche. Teekenend is, dat in 1780 eerst het Hollandsche gezangboek in de Danziger gemeente door een Duitsch vervangen werd. Ook in Zuid-Rusland is eerst nog wel Hollandsch gesproken. Nu nog wordt in onze Russische gemeenten onderling een plat Duitsch gebruikt, dat evenals het Pensylvania-Hollandsch der Amerikaansche Doopsgezinden, zeer nabijkomt aan wat hier en daar ten plattenlande bij ons gesproken wordt. Zoo zijn de Doopsgezinden in Rusland in dubbelen zin onze verwanten: naar den geest en naar den bloede. Zij zijn kinderen van dezelfde vaderen, als wij. 2. DE DOOPSGEZINDE GEMEENTEN IN RUSLAND. (1788 TOT 1914.) In Rusland hebben de Doopsgezinden, voor het eerst in de geschiedenis, de mogelijkheid gehad zich volkomen vrij te ontwikkelen. Catharina de Tweede en ook haar ~ï) De Mennonieten in de Oekrajina, (Een loot van den Nederlandscheivstam in Oost-Europa") in 1920 gepubliceerd door 't Oekrajinsch Persbureau, Kneuterdyk 3a, Den Haag.  2. GEMEENTEN IN RUSLAND. 15 opvolger keizer Paul waren den Doopsgezinden zeer welgezind. De overlevering wil, dat Tsaar Peter, die zooals Lekend is in Zaandam scheepstimmeren leerde ') aldaar van de Doopsgezinden een bijzonder goeden indruk had ontvangen, en dat sinds dien tijd van de Hollanders vooral de Doopsgezinden bijzonder in de gunst stonden. Hoe dit zij, de voorrechten en vrijheden, die de keizerin en haar zoon aan de Doopsgezinden schonken, waren zeer groot. De landverhuizers ontvingen 10 jaar vrijstelling van belasting; volledige vrijheid naar hun geloof te leven, vrijstelling dus van den militairen dienst; vrijstelling van inkwartiering behalve bij doortocht van troepen; zij zouden later zooveel meer land ter ontginning kunnen verkrijgen, als zij noodig zouden hebben. Dit alles werd in een keizerlijk privilege van 1800 nog eens toegezegd aan de Doopsgezinden, die zooals de privilegebrief zegt, „door hun arbeidzaamheid en eerbaren levenswandel aan alle kolonisten tot voorbeeld kunnen strekken, en daarmee onze bijzondere keizerlijke opmerkzaamheid hebben verdiend". 2) De Doopsgezinden konden in Rusland geheel vrij, naar eigen beginselen hun samenleving opbouwen. Zij hebben daar gehad, wat de Quakers hebben gehad in hun eigen staat Pensylvania: een schoon blad, waarop zij hun eigen schrift konden schrijven; een nieuw land, dat zij geheel naar hun beginselen konden bewonen en inrichten. Het is hier niet de plaats, om uitvoerig stil te staan bij alles wat de Doopsgezinden in die 130 jaar van hun vreedzame ontwikkeling hebben tot stand gebracht. Slechts enkele algemeene gegevens en enkele bijzonderheden, die voor het verstaan van de geschiedenis der laatste jaren noodig zijn, mogen hier vermeld worden. li Tsaar Peter regeerde van 1689-1725, en was in de jaren voor 1698 in Holland, dus ongeveer 100 jaar voor de komst der Doopsgezinden in Rusland. 2) Zie de tekst van dit keizerlijk schrijven b.v. bij A. Brons, Taufgesinnte oder Mennoniten, pag. 278, in welk boek een overzicht over deDoopsgezinden in Rusland te vinden is. De geschiedenis der Mennonieten in Rusland is uitvoerig beschreven in een boek van A. Friesen, dat thans niet te verkrijgen is.  16 2. GEMEENTEN IN RUSLAND. Van het begin af aan hebben de kolonisten een krachtig samenleven ook op maatschappelijk gebied gekend. Het land, dat hun was toegewezen, werd in gelijke stukken onder de kolonisten verdeeld, maar zoo, dat er ook altijd een aanzienlijk deel voor de gemeenschap overbleef. Dit hebben de kolonies tot op den huidigen dag volgehouden. Het gemeenschapsstuk werd zoo groot gehouden, dat uit de opbrengst daarvan de kinderen zonder land aan land konden worden geholpen. Niemand behoefde dus zonder middel van bestaan te zijn. Op deze wijze werd in de Doopsgezinde kolonies een eigenaardige middelweg gevolgd tusschen de twee uitersten: onbeperkt particulier bezit en communisme. Hun stelsel liet persoonlijken arbeid en ijver tot zijn volle recht komen en kende tegelijk een gemeenschapszorg, die de gewone uitwassen daarvan buitensloot. Hoe zich later de kolonies ook uitbreidden, de Doopsgezinden bleven een krachtig, maatschappelijk geheel. Zij hadden hun gemeenschappelijke scholen, van de laagste tot de hoogste toe; hun ziekenhuizen; hun tehuizen voor weezen en alleenstaande ouden van dagen; hun instituten voor ongelukkigen, zielszieken, enz. AI deze instellingen getuigen (ook door den geest, die er heerscht) van den sterken Christelijken gemeenschapszin, die er heerscht. Zij worden alle betaald door de gemeenschap en de groote offervaardigheid der gemeente. De gemeenschapszorg strekte zich ook over het gewone, practische leven uit. Reeds in den eersten aanvang, toen de kolonisten nog in leemen hutjes, half onder half boven den grond hun onderdak hadden, waren deze al zoo aangelegd, dat zij later goede dorpen en een goede gemeenschap zouden kunnen vormen. Samen zorgde men ook voor uitstekend rasvee (nog het beste in Rusland); voor goede landbouwwerktuigen; men plantte boomenrijen (de eenige in de onafzienbare, boomlooze steppen) om den stormwind te breken en de korenvelden te beschermen. Boomgaarden werden aangelegd, evenals groote moerbei-  2. GEMEENTEN IN RUSLAND. 17 bosschen voor de zijdeteelt. Modelboerderijen en „boom"scholen kwamen tot stand, om de jeugd op te leiden. Voor men er elders over dacht, hadden de Doopsgezinden al hun verplichte brandverzekering, even goed als hun leerplicht. Ieder moest mee zijn best doen. De humoristische kant ontbreekt aan deze dingen niet; zoo lezen wij soms, dat er evenzeer een boete opgelegd werd, wanneer men het dak van zijn huis niet Hollandsch-netjes, in orde had, als wanneer men op de jeugd niet goed paste. Ten tijde van Cornies, een der eerste groote organisatoren van het Doopsgezind samenleven, werd er onverbiddelijk opgetreden tegen luiheid: wie arbeiden kon en niet werken wilde, werd onder voogdij gesteld en tot werken gedwongen. Dit geheele samenleven rustte op een krachtig godsdienstig leven, op het oude innerlijke en practische Christendom der gemeente. Het spreekt vanzelf, dat in zoo groot verband, (de Doopsgezinde kolonies tellen thans bijna 100.000 zielen) •ook wel velen voorkwamen, wier gehechtheid aan het Doopsgezinde gemeenschapsleven, geen diepen religieusen grondslag had. Maar ter anderer zijde had een dergelijke gemeenschap, die op het geheele leven haar stempel zette, ook een grooten bewarenden invloed, een invloed, die de zwakken meetrok ten goede. Het godsdienstig leven uitte zich niet alleen in het maatschappelijk, maar natuurlijk voornamelijk ook in het gezamenlijk zorgdragen voor het geestelijk leven. De dorpen waren zoo gebouwd, dat overal kleine gemeenten ontstonden. School en bedehuis vormden het middelpunt. Een uitgebreide Doopsgezinde lectuur en algemeene samenkomsten versterkten de onderlinge eenheid, evenals het samen zorgen voor alle practische liefdewerken. De godsdienst der gemeente uit zich in weinig uiterlijkheden. De godsdienstoefeningen zijn tot het laatst toe gebleven, zooals zij vroeger bij de Doopsgezinden in ons land ook waren. Bepaalde betaalde predikanten werden dan ook niet gekend. Sommigen, die naar het oordeel der 2  18 2. GEMEENTEN IN RUSLAND. gemeente de gaven daartoe ontvangen hebben, worden tot „Oudste" benoemd. Deze oudsten vermanen en prediken; ik heb hen in dit boekje leeraars genoemd. Slechts een zeer enkele van hen heeft een theologische opleiding ontvangen ; maar dit is een uitzondering. Wel worden voor oudsten dikwijls de leeraars van de Doopsgezinde scholen gekozen, die dan hun predikwerk als liefdewerk doen. Onze gemeenten in Rusland zijn genoegzaam levende gemeenten gebleven om het zonder predikanten te kunnen stellen. En de eigen Doopsgezinde scholen geven aan de gemeente een zoo algemeene en goede godsdienstige ontwikkeling, voorts aan velen een zoo voldoende hoogere ontwikkeling, dat dit zonder schade kan. De groote welvaart, waartoe onze broeders in de 19e eeuw gekomen zijn, heeft ongetwijfeld de gewone verzoeking meegebracht, om wat meer met de wereld mee te doen, en daarvoor den ouden eenvoud en het oude gemeenteleven wat op te geven. Hoevele Doopsgezinden in ons land hebben niet, toen zij rijk waren geworden, in de 18e eeuw de gemeente, die hen buiten de wereld hiéld, letterlijk en figuurlijk vaarwel gezegd! In Rusland echter bleef een tegenwicht bestaan in den velen gemeenschappelijken arbeid en in de vele opofferingen, die men samen voor het gemeenteleven zich getroosten moest. Niet alleen de eigen instellingen droeg men samen, maar ook de nooden elders, ook het zendingswerk werd' als taak der gemeente gezien. De Nederlandsche Doopsgezinde zending ontving haar meeste geld en haar meeste zendelingen uit Rusland. Toch kwam wel hier en daar een andere geest, welke zich onder de jongeren zelfs uitte in een minder streng vasthouden aan het oude weerloosheids-beginsel. Wat de toenemende rijkdom en wereldsche invloed mogelijk aldus nog voor gevolgen zouden hebben gehad, valt niet te zeggen, daar de rampspoed der laatste jaren aan alle welvaart een einde gemaakt heeft. „Misschien hebben wij dien noodig gehad om ons te bewaren",  2. GEMEENTEN IN RUSLAND. 19 zoo heeft een van hen mij gezegd. Misschien. Alleen God weet alle dingen. Hoe sterk na honderd jaar overigens het oude godsdienstig leven nog aanwezig was, blijkt genoeg uit hetgeen voorviel in de jaren 1874—1880. De toenmalige Tsaar stelde in 1874 voor geheel Rusland den algemeenen militairen dienstplicht in. Ook het oude privilege der Doopsgezinden werd ingetrokken. Dit gaf een grooten schrik onder de Doopsgezinden. Zij wisten, dat zij allen trouw zouden blijven aan wat Jezus Christus hun gebood. Zij zagen hun geheele bestaan in gevaar, want de pers stookte tegelijk het volk op tegen hun eigen scholen, taal en zelfbestuur der Doopsgezinden. Toen besloten allen om liever huis en hof te verlaten en alles op te geven, wat men zich verworven had, dan de innerlijke goederen prijs te geven. De Doopsgezinden besloten in massa tot landverhuizing en vroegen passen aan in St. Petersburg. Deze houding maakte een grooten indruk op de regeering. Men zegt, dat den keizer de oogen vochtig werden, toen hem alles werd medegedeeld. Zijn minister moet gezegd hebben: „Als de Doopsgezinden weggaan, dan zijn hun kolonies, die zij uit woestenij tot tuinen gemaakt hebben, in drie jaar weer de oude woestenij". De keizer zond dienzelfden minister om in persoon met de Doopsgezinden te onderhandelen. Het gevolg was, dat zij vrijgesteld werden van den wapendienst, en inplaats daarvan den Staat zouden dienen door bosschen aan te leggen.*) Zelf zouden zij dan alles daarvoor moeten betalen, tot de kazernes voor de jonge mannen toe. Vele Doopsgezinden namen dit dankbaar aan. Anderen vertrouwden echter de beloften van den alleenheerscher niet meer. En zoo trokken in de komende jaren meer dan 15000 Doopsgezinden uit Rusland naar Amerika. Vi.i ^ iaa£ doen onfeveer 500 jonge mannen „Boschdienst". Zij staan Jnd"_(D^opsg!zlndS- leiders' Van verre ziet men