MEISJES-STUDENTEN LIEDJES.   GRONINGEN. Clublied Q.V.S.V. Wij allen zijn in Gruno's stad door studieband vereend En niemand van ons die niet met haar studie 't ernstig meent. Maar zijn w' ook bij ons daag'lijksch werk Vol moed en wel tevree, Toch komen wij het liefst bijeen op onze V. S. C. Toch komen wij het liefst bijeen Hoera! op onze V. S. C. En zijn wij later allemaal geplaatst naar onzen zin Dan stemmen wij nog even graag met 't oude clublied in. Hoe ver we ook zijn heengegaan, Te land of over zee, Toch denken wij nog vaak terug aan onze V. S. C. Toch denken wij nog vaak terug Hoera! aan onze V. S. C. 3  Jaarlied 1909. . Wijze: „Kleppertnarsch Jan Morés". Er is geen beter baantje dan noviet te zijn, Ofschoon men zegt, wij staan met groentjes op één lijn, Wij komen er gelukkig- wel wat beter af, Maar stel je ook eens voor, maar stel je ook eens voor Dat men ons standjes gaf. Met roeien, fuifen, „tea-en" is ons leven vol, Visites op je eentje is nu niet zoo dol, . En verder is een ieder er op uitgedacht Dat elke dag, dat elke dag, Ons bezigheid steeds wacht. Betalen doen wij niet Daarvoor zijn wij noviet, Maar -het zal niet lang meer duren Of ze gaan de nota sturen, Dan zijn wij erkend, Als eerstejaar's student, En dan werken wij ook alleen mee Tot de bloei van de V. S. C. 4  Jaarlied 1910. Wijze : „La Fille de Madame Angot'. I. Wij droegen nu twee weken Den titel van noviet, Hoe deze zijn verstreken, Dat hoort ge in dit lied. Voor ons was het van uur tot uur, Steeds pret en vroolijkheid, Maar voor het novitiaatsbestuur, Was het een zware tijd. Ied're morgen Nieuwe zorgen Van den dag die komen zou, Repeteeren, Broodjes smeeren, Altijd waart ge maar in touw! II. Wij gingen uit te samen, Per fiets of met de boot, Naar Punt of Paterswolde, 't Genoegen was steeds groot. Des middags brachten wij bezoek, 't Programma zei aan wie, In ons gezellig clublokaal Was altijd daarna tea. Wij als leden, Saamgetreden, Reiken U de vriendschapshand, Steeds oprechter,Immer hechter, Moge worden onze band! S  Jaarlied 1911. WlJZE: „Er liep een patertje langs de kanf\ Wat groentjes bij studenten zijn, Dat is bij ons noviet! Zij hebben 't kwaad, wij hebben 't fijn, Maar wij zijn ook noviet! Men fuift ons vroeg, men fuift ons laat, Vivat dus 't novitiaaat Vol van vroolijkheid. En we zingen luid Hoezee! Leve de Groningsche V. S. C. Koekjes en thee in overvloed, Krijg je als noviet! Op lunch etj pic-nic heb je 't goed, Ben je een noviet! Inauguratie met souper, Maken je van lid in spé Eerste jaar's student, En dan is het tot je spijt Uit met deze leuke tijd. 6  Jaarlied 1912. Wijze; „Tyroler sind lustig". Noviet zijn is jolig, we hadden het best Op teatjes, visitjes en al de rest, We werken met ijver, maar vinden steeds tijd, Te genieten de gezelligheid door de club ons bereid. We praten, we lachen, we zingen vol vuur, En 's avonds word je thuis gebracht al door je naaste buur. We spelen comedie, repeteeren ied're morgen En nooit hebben de novieten nare geldzorgen. Kom, zingen we ons jaarlied recht vroolijk en vrij, We zijn jong met ons allen, dat maakt ons zoo blij. 7  Jaarlied 1913. Wijze: „Caroline". I. Je hoort dan zoo van groenen Veelal niet heel veel goed. Het donderen en jagen Beneemt wel eens den moed. Maar kom dan hier eens kijken Zie hier de boel eens aan, Van dit novitiaat Zal je verstomd nog staan. Wat denk je wel Wat vind je hier. Refrein Magna Pete, Magna Pete, 't Ideaal van een noviet, Die van 't fijne studentenleven 't Allerleukste hier geniet. II. We roeien, fietsen, teaen, En kletsen honderd uit We hebben 't over alles Dat 't je de ooren tuit. We lachen ons soms apen En spelen voor maljan, Maar we zijn toch onder vriendjes, Wat komt het 'r dan op an. En 't mooiste is, en 't kost geen d En daar val je toch van om. Refrein. 8  Jaarlied 1914. Wijze : „ Wat zullen onze patriotjes eten". Wat zullen wij voor Magna Pete zingen Nu wij de club ingaan? Een liedje van blijde dingen Dat zullen wij voor Magna Pete zingen Tennismatch, middagthee, Avondmif hoezee Alles deed ze met ons mee Leve lang de V. S. C. Magna Pete, Magna Pete. Wat zullen wij aan Magna Pete wijden Nu wij dè club ingaan? Een trouw aan alle tijden Ja, die zullen wij aan Magna Pete wijden. Vriendschapsband van staal Blijve steeds ons ideaal. Nimmer worden wij lauw Altijd blijven wij U trouw Magna Pete, Magna Pete. . 9  Jaarlied 1915. Wijze ; Ship Ahoy. I. In de Brugstraat bij de Galerij Komt V. S. C. bijeen, Het is er altijd dol, al is 't er soms wat vol. Maar misschien is dat wel juist het punt Dat de gezelligheid verhoogt. En dat is dan ook maar het doel Dat V. S. C. beoogt. Refrein: Naar de Brugstraat, aan het einde, Aan het einde bij de brug, Want daar heb je 't zoo gezellig En je komt er steeds terug, Redèneeren repeteeren Iedereen doet er aan mee Het is een drukte van belang Gesnap, gesnater en gezang, Op V. S. C., V. S. C. II. Wij novieten kwamen steeds als gast De eerste veertien daag, We hadden heel veel pret al zijn we aan 't werk gezet. De statuten en het reglement, 10  Die moesten er geleerd, Dan thee geschonken, rol gepend En druk gerepeteerd. Refrei n. III. We fietsten, roeiden, tennisten En gingen aan de fuif — Bij dag en ook bij nacht, 't was laat eer je er [aan dacht. Tooneelspel en verkleedpartij, Souper en lunch incluis Een lezing en vergadering Over 't huren van een nieuw huis. Refrein. IV. Maar dat alles is zoo gauw voorbij 't Einde is te zien. En dat is ook maar goed, straks werken we vol [moed. En hebben dus ook meer te doen Dan naar de club te gaan. Toch wippen we dan ook nog vaak Eens in de Brugstraat aan R e f r ei n. 11  Jaarlied 1916. Hoera voor 't noviet zijn, Je wilt graag een Piet zijn En doet dus aan allerlei mee, Je tennist en roeit maar Je blijft onvermoeid maar Gaat clubwaarts en je drinkt er je thee. En dan moet je komen Om hevig te boomen En je speelt er tooneel met veel pit, En ten slot komt vol statie De inauguratie En wordt je een ijverig lid. Hiep, hiep hoera voor de G. V. S. G, Hoera voor de G. V. S. C. 't Is er zoo heerlijk, 't is er zoo fijn, Ieder behoort er lid van te zijn. Hiep, hiep hoera voor de G. V. S. C. Hoera voor de G. V. S. C. 't Is een heerlijke tijd vol vroolijkheid Hoera voor de G. V. S. C. 12  Jaarlied 1917. Hoe heerlijk is toch het begin Van de studententijd, Je ziet dan welk een leventje Een echt studente leidt. Van „Magna Pete" word je lid, Daar is 't zoo mooi, zoo fijn, Dan merk je eerst hoe leuk het is Om een student te zijn. Doch lid dat ben je niet direct, Eerst ben je maar noviet, Je maakt dan kennis op de club, Maar vrees'lijk is het niet. Je drinkt dan thee en nog eens thee, Eet koekjes, twee .. . drie ... vier, Je fietst, je roeit en tennist dan, En hebt altijd pleizier. Dat „Magna Pete" groei' en bloei', Is nu ons ideaal, En voor 't belang van onze club Zorgen we allemaal. Hoezee, hoezee voor V. S. C, Kom roept het allen mee, Voor „Magna Pete" een hoezee, Hoezee voor V. S. C. 13  Jaarlied 1918. Wijze : Wie einst im Mei. Elke middag op de Club, 's Avonds op visite, 's Morgens een comedie-stuk, 't Werk van de novieten, Sjoelbak, ping-pong bij nat weer, Programma-illustratie, Opstel, voordracht, wat al meer, Tot slot d' inauguratie. Refrein: Dat is ons novitiaat, Die leuke tijd. Geen kliek, geen clubjeshaat Gezelligheid! Men was beroemd persoon, Men was noviet, Die van de vrijheidskroon De vreugd geniet. Studeeren wij voor advocaat, Dokter, Apotheker Leerares of kerkprelaat — Of we 't worden is niet zeker Dan vereenigt ons de band, De herinneringen, De druk van de vriendinnenhand De nooit vergeten dingen, Re/rein : Uit ons novitiaat, enz. 14  Jaarlied 1919. Wijze : „Madeion". Wij kwamen aan als jeugdige novieten, Die niet wisten, wat studente-zijn wel was, Die nog leeren moesten, hoe te genieten Van 't kort bestaan, dat verbloeit, ach, zoo ras. We merkten dra, hoe dol, hoe eenig Zoo'n club van meisjes toch wel is, Zoodat ons kan benijden menig Meisje, dat geen studente is. In ons mooi Clubgebouw Vereen'gen wij ons trouw, We drinken 's middags thee Op onze V. S. C. Ja, onze club moet zijn een toevluchtsoord, Een plaats waar men voelt, dat men tezamen hoort, Brengt allen uit een luid Hoezee Op Magna Pete, onze club, de V. S. C.! IS  Uitreiking van den Almanak (1912). Wijze ; „Io vivat'. Het is vandaag de grootste dag Die ooit de club hier zag, 't Koortje heeft zijn eerste feest Zoo'n herrie is hier nooit geweest; Het koortje zingt, de bodem dreunt En de juffrouw achter steunt. Met vaste hand zwaait Jo haar staf Publiek is drie kwart paf, Wel popelt menig zangers hart Maar niemand raakt in 't minst verward En wie 't hoort, die denkt gewis Dat het een mirakel is. Op stK at daar vraagt men menigmaal Wat is dat voor kabaal? En wie er komt die weet 't niet 't Koortje zingt het in haar lied Op dezen dag van groot gewicht Ziet de almanak het licht. O almanak, zoo lang verbeid Wat zijn we nu verblijd, We wachtten heusch een heel rond jaar. O almanak, onze eerste spruit Hoe zie je er toch wel uit? 16  Hoe ben je wel, hoe is je band Zijn de varia pikant? Er is toch niets van mij gezegd, Want dat bevalt me ijselijk slecht. Mijn harte gaat van rikketik, Ben je groot en ben je dik ? O, almanak, 't volgend jaar Ben je dan werkelijk weer klaar? Het koortje wist het graag op tijd Opdat 't zich wat veorbereid En weer met zelfde vuur en gloed Den almanak begroet. 17  Lustrumlied 1918. WlJZE: Als 't kermis wordt, als 't kermis wordt ■ In 't land van Rupelmonde. Emiel Hullebroeck. Als 't lustrum wordt, als 't lustrum wordt Van onze V. S. C, Dan komen studentjes van overal En vieren 't Lustrum mee, Dan zien we oude vrienden weer * Die na aan 't hart ons lagen Dan leven we weer in d' oude sfeer Twee heerlijk lange dagen. Refrein: Van klepper, kleppetter van klep klep klep \ Komt meiskes, zwart, bruin, blonde I Eén lustrum maar \ bis. In de vijf jaar i En fuiven is geen zonde. ) Nu Magna Pete twintig is, Gaan wij dat blij herdenken En hopen, dat de Goden haar Nog vele jaren schenken, Moog zij nog bloeien langen tijd Met haar vier zusters samen, Zij er nog menig feest bereid Waar wij weer allen kwamen. Refrein: Van klepper, enz. 18  Mamma, ik wil studeeren. (uit een revue) Wijze < Mamma, 'k wil een man hè. Dochter: Mamma 'k wil studeeren Mamma : Wat voor vak m'n lieve kind, Wil jij dan soms letteren Dochter: Nee mamma, neen. Letteren wil ik niet, nee 'k Houd niet van grammatica 't Lijkt m' alleen maar fijn 'n Jolige student te zijn. D. Mamma ik wil studeeren M. Wat voor vak m'n lieve kind, Wil jij dan soms juristerij D. Nee mamma, neen Rechten, och dat lijkt me slecht Ik kan vast niet met 't B. W. terecht 't Lijkt m' alleen maar fijn 'n Jolige student te zijn. D. Mamma 'k wil studeeren M. Wat voor vak m'n lieve kind, Wil jij dan soms medica zijn D. Nee mamma, neen Medica daar pas ik voor Dat is me veel te griez'lig hoor! 't Lijkt m' alleen maar fijn 'n Jolige student te zijn. 19  D. Mamma 'k wil studeeren M. Wat voor vak m'n lieve kind Wil jij dan soms filosofie D. Nee mamma, neen Physica was steeds m'n zwak En wiskunde vin(d) ik geen vak 't Lijkt m' alleen maar fijn 'n Jolige student te zijn. D. Mamma 'k wil studeeren M. Wat voor vak m'n lieve kind Wil jij dan soms pharmacie D. Nee mamma, neen Pharmacie is zoo algemeen Dat doet tegenwoordig iedereen 't Lijkt m' alleen maar fijn 'n Jolige student te zijn. D. Mamma 'k wil studeeren M. Maar je weet geen vak, m'n kind Blijf jij dan niet liever thuis D. Nee mamma, neen Dat is 't nou juist, wat ik niet wil Thuis, daar is 't me veel te stil 't Lijkt m' alleen maar fijn 'n Jolige student te zijn. 20  UTRECHT. Clublied U. V. S. V. G. G. M. DE Vos. Studie is de band, die ons allen vereent, Naar wetenschap is 't dat wij streven; Maar naast ernst zijn toch vroolijkheid, vrijheid en Steeds levensfactoren gebleven. [vreugd De Club is een bron van gezelligheid, Zingt allen haar lof met ons mee: Lang leve en groeie en bloei' onze Club, Lang leve de U. V. S. V.! Krachtig blijf de Club, en steeds frisch en gezond Haar geest, tot in lengte van jaren. De herinfi'ring aan al wat de Club ons eens gaf, We zullen haar immer bewaren. En roept ons het leven tot nieuwe plicht, En loopen de wegen uiteen, Op 't vroolijke Lustrum begroeten w'elkaar In vriendschap en vreugd' als voorheen. 21  Lustrumlied 1914. WlJZE: „En avant troupe joyeuse". Wij zijn allen hier gekomen Eén van zin, één van zin, Want met blijde jubeltonen Halen wij 't lustrum in. Viert nu feest. (3 X)- Niemand denkt nu aan studeeren, Wij verfuiven onzen tijd, Hebben niets meer te begeeren, 't Is 41 genot en vroolijkheid! 't Is het lustrum, dat we vieren, Met gefuif zonder end, Dagen, nachten zijn we aan 't zwieren Als een vroolijk jong student, Jong student. (3 X)- Een groot aantal reünisten Lieten alles in den steek, Toen zij onze plannen wisten Van deze halve lustrumweek. Wij zijn allen hier gekomen, enz. 22  D i e s 1 i e d. A. M. H. WlJZE: „Les Garcons d' Yverdon". Een student of studente heeft een pretje wel eens noodig, Na studeeren, praktikeeren is een feest niet overbodig, * Anders denk je op het end: „Waarvoor ben ik nu student? ,,'k Lijk warempel wel zoo'n prent „Op 't end!" Maar vandaag hoef 'k niet te treuren Vroolijk zijn we hier vergaard, 'k Moet vandaag den Dies vieren. 10 Maart Een feest ten volle waard. Den lOden Maart negen-negen werd de meisjesclub geboren En haar was, 't is gebleken, krachtig leven ook beschoren. Daarom zijn we zoo tevreê Met de club d' U. VS. V. Onze club d' U. V. S. V. U. V. S. V. r*;" Wij herdenken haar geboorte, Viert die vroolijk met ons mee! Laat dan luid ons lied weerklinken: Hoezee! Lang leev' d' U. V. S. V. 23  Honorairenlied. Olga Ripke, U. V. S. V. ab-actis 1915—1916. Wijze : „O al te Burschenherrlichkeit'. Eens was 't de goede oude tijd, Stonden wij aan 't roer te sturen, Trots meen'ge slag of moeilijkheid Vol moed steeds aan te vuren. Thans vormen wij den ouden raad, Die van den wal te sturen staat. O jerum, jerum, jerum O quae mutatio rerum! Al zijn we oud, al zijn we wijs, Dank zij de grijze haren, Wij laten toch tot élken prijs De club alleen niet varen. Gaat weer met clubnieuws rond de faam Dan komen ook wij oudjes saam, Bespreken druk, o jerum Dan de mutatio rerum. Maar ook op fuiven zie j' al ras Dat wij dit niet verleeren En dat het altijd mos al was, Dat ernst in vreugd' kon keeren. Een groote schaar met kleurig lint Vol uitgelaten jool men vindt. O jerum, jerum, jerum Trots de mutatio rerum. 24  * „Al zijn we oud, al zijn we wijs", 1917. WlfZE: John Brown's baby. Zevenmaal 10 kuikentjes, die kwamen dit jaar aan, Blond en bruin en blank en zwart, een heele rateplan, Zevenmaal 10 kuikens wilden hier studeeren gaan En de clubkloek schrok ervan, Halle, halle, halleluja! (3 maal) En de clubkloek schrok ervan. Zevenmaal 10 heksjes sprongen lustig in het rond, Dansten met de duveltjes en maakten 't veel te bont, Zevenmaal 10 heksjes hadden meen'ge dolle grap En de clubkloek lacht zich slap, Halle, halle, halleluja! (3 maal) En de clubkloek lacht zich slap. Breekt nu voor de 70 de groote feestdag aan, Hoeft de kloek niet langer vleugels om hen heen te slaan, Dan vangt ook voor hen 't vrije kippenleven aan En de kloek kan slapen gaan, Halle, halle, halleluja! (3 maal) En de kloek kan slapen gaan. 25  Novietenlied. Fie Eriks. Wijze : „Gertjz". Meisje, ga je hier studeeren, Wordt lid van d' U. V. S. V., Dan moet je eerst nog kennis maken, Eerder tel* je als lid niet mee. Heb je dat met vrucht doorloopen, En je steeds naar wensch geweerd, Dan komt een dag van groote vreugde, Je wordt als lid geïnstalleerd. 26  Jaarlied 1910. Annie van Gilse. WIJZE: „Die Wacht am Rhein". Virginibus studentibus Labor vehementissjmus Amorem semper dat vitae Per contentionem animae! Docilitas, industria, Labores, diligentia, Floreant omnia per saecula! (öis). Sed cum post studia gravia Est fatigata anima, Turn foedus jucundissimum Appellat nos ad otium. Societas, amicitia, „Sportivitas", comoedia, Floreant omnia per saecula. (èis). 27  Jaarlied 1911. mary koopmans. Wijze „De kabel los". Daar klonk een roep van stad tot stad, Wij moesten 't alle hooren; Ontwaakt, ontwaakt, er is voor U Een nieuwe dag geboren, Er is voor U een nieuwe lent' En nieuwe wegen onbekend, Er is voor U een nieuwe tijd, En nieuwe banen wijd en zijd! Wij komen op dat blij geluid Te zaam van alle zijden. Wij willen saam in 't nieuwe licht Hier leven, werken, strijden! En zijn de paden onbekend, En woeden stormen in de lent' Wij vinden samen, hand aan hand Den weg naar 't nieuwe levensland. 28  Jaarlied 1912. Tilly Schafteen. Wijze: „Al is ons Prinsje nog zoo klein". De mooie groentijd is voorbij, o wee! Dat zegt niet iedere „groen,' ons na, o nee, We houden niet van laf geplaag, „Hoe, één te zijn?" dat is de vraag, O, onbezorgde tijd, Van louter vroolijkheid! Minerva roept ons allen nu, hoezee, Bij haar is 't ook zoo treurig niet, o nee, Zij wekt in ons een blijden geest, Studententijd! het is een feest! O, schoone rijke tijd, Die tot een toekomst leidt. En komt er eens een donkre wolk, o wee, Dan is de club de troosteres, hoezee! Wij voelen dat een band ons bindt En ieder lid een plaatsje vindt In Club U. V. S. V. Lang leve zij — Hoezee! 29  Jaarlied 1913. Y. Hylkema. WIJZE: „Oranje kontje kan geen kwaad". Het novitiaat, dat kan geen kwaad, Dat heb 'k al ras vernomen. Wat hebben wij toch leuk gepraat Al onder groene boomen. En 't zal me niet verdrieten Dat 'k was een der novieten, Novieten, novieten, al van de U. V. S. V. Het novicaat voor j' eerste jaar, Dat kan je heel wat leeren Dan schudden z' ons groentjes door elkaar, En zeggen dan: „studeer nu maar"! En 't zal me nooit berouwen Te worden één dier Vrouwen, Die met Minerva en de club Haar leven op gaan bouwen. 30  Jaarlied 1914. J. v. Dam v. Isselt. WIJZE: „We willen Holland houen". a. Spoel. Novieten- zijn wij lustig, We fuifen meen'gen dag, Studenten zijn we vroolijk Wat 't leven brengen mag. En komen ook de zorgen En moeiten voor ons all'. We lanten 't hoofd niet hangen, ) Stand houden w' en staan pal. ( • Studeeren doen wij vlijtig, Maar alles kent zijn maat, En al te groote ijver Heeft menigeen geschaad. Geen blauwkous, maar vol leven, Vol lach en lustig lied, Ziedaar, dat is het wachtwoord, ) Van een jeugdige noviet. \ &is- 31  Jaarlied 1915. Th. Schouten. Wijze : „Het Kwezelken". Zeg, meisje, wil je worden Een vroolijk, flink student, Dan moet je eerst noviet zijn, Voordat je clublid bent. Je moet je geven In 't samenleven. Behalve de studie heb j' altijd Behoefte aan gezelligheid. Studentje, wil je worden Iets in de Maatschappij. Wees ernstig in je studie, Steeds opgewekt er bij! Als j' in je leven Je raad kunt geven, Anderen kunt helpen in lief en leed, Dan is je studietijd goed besteed. 32  Jaarlied 1916. H. WlLLINGE, Wijze: „Wij leven vrij". Novieten komt vol vreugd' en moed Met frissche, blijde kracht, Houdt hoog wat edel is en goed, Voelt, dat g' elkander steunen moet, Dat is een band, die allen bindt: Onze club de U. V. S. V. {bis). 33  Jaarlied 1917. A. Honig. Wijze : „Als ik wat laat naar huis toe kom' Als je als noviet naar Utrecht komt, Dan denk je toch wel even, Wat zal de Club, wat zal m'n vak, Wat zal de studie geven. En weet ik nu nog niet precies, Toch durf ik wel beweren: Nu ik een lid word van de Club ) .. , > bis Nu kan met veel mij deren. ^ De club wil aan ons allen saam Heel veel genoegen geven, Maar wil daarnaast ons laten zien De moeite en ernst van 't leven. Daarom schenkt ons de Club zooveel En durf ik te beweren i Nu ik een lid word van de Club ) Nu kan niet veel mij deren. ^ 34  . Jaarlied 1918. MlNNY JUYNBOLL. WlJZE: „De Vlaamsche Leeuw". Naar Utrecht zijn wij, meisjes, Gekomen van wijd en zijd, Gelokt door zin tot studie En ook tot veel jolijt. De wetenschap beoefnen We naarstig en met vlijt, Maar daarbij zoeken we allen Vreugd en gezelligheid. Die zal de Club ons geven, Zingt allen met ons mee, Lang leve, groeie en bloeie ) Onze Club, d' U. V. S. V. < We willen allen worden Tot nut der maatschappij, En werken daarvoor ijv'rig En vroolijk zij aan zij. Maar voelen wij behoefte Aan steun en hartelijkheid, Waar moeten -wij die vinden In onzen studietijd? Die zal de Club ons geven, Zingt allen met ons mee, Lang leve, groeie en bloeie ) ,. Onze Club, d' U. V. S. V. \ 35  Jaarlied 1919. Gerda Kurtz. WlJZE: ,,ƒ« naam van Oranje". In naam van de studie, doe open de Club! Novieten staan hier voor de poort. De nieuwere lichting brengt vreugde en pret, Maar ook wel de ernst, waar *dat hoort. Wij wenschen te deelen in 't lief en in 't leed Der Club, die heel spoedig de onze ook heet. Lang leve de U. V. S. V.! Hoezee! Lang leve de U. V. S. V.! De oudere jaren, heel vriend'lijk bereid, Ze helpen ons, waar we ook gaan. Na ijv'rige studie biedt heerlijk de Club Ons rust en ontspanning steeds aan. Gij moogt dus niet dralen, doet open de deur! Haalt in de Novieten van allerlei kleur. Lang leve de U. V. S. V.! Hoezee! Lang leve de U. V. S. V.! 36  LEIDEN, Clublied V. V. S. L. Woorden van Th. Huet. Muziek van M. van HoytemA. Ons, die 't hoopvol jonge leven Saambracht in de Sleutelstad, Wat ook zij ons doel en streven, Houdt hier één band omvat. Want aan vriendschap en aan vreugde Werd voorheen de Club gewijd, Vreugde, die vaak lang nog heugde, • Vriendschap groeiend met den tijd. Zegen breng' de Club ons allen, Blijve krachtig en gezond Luid zal onze juichtoon schallen: Lang, lang leve onze bond! . Als de korte studiejaren Aan ons zijn voorbij gegaan En wij rijper, meer ervaren Voor het nieuwe leven staan, Zal er weemoed zijn in 't scheiden Van wat lief en waard ons werd, Maar wij zien weer nieuwe tijden Van verblijden in de vert'. Want wij hopen vele malen Vroolijk weerzien na 't vaarwel, 't Lustrum feestelijk in te halen Van ons trouw V. V. S. L. 37  Jaarlied 1915. Jeanne Willing. WlJZE: „Daar heb je de schutters" van Speenhoff. Alweer een nieuw geslacht Naar wetenschap begeerig, , Mathesis, physica, Van jura niet afkeerig, Wat zijn ze nog vol vuur Wat zijn ze nog leergierig Gewiekst, bedaard, bedeesd, Toch allemaal- leergierig. Refrein: Dat zijn de studentjes Van 't nieuwe jaar, De intelligentjes Van 't vrouwengevaar, Zoo lief en zoo aardig Je vergeet het zoo ras Dat er wel ooit eens Een blauwkous was. Nog dronken van plezier Van 't nieuwe der ervaring, Maar als de kater komt, 't College wordt de haring Ze lezen Fichte, Kant, j .... Ook Goethe, Graf von Platen Maar kijken onderhand Het liefst toch Weldonplaten. 38 Refrein.  Jaarlied 1916. Hans Key. Wijze : „En avant troupe joyeuse". Wij gaan hier dit jaar studeeren, Meisjes nog, (bis) Vrouwen toch. bis) In dien tijd ons amuseeren; Vinden 't leven zoo patent. Wij zijn vrij, wij zijn blij, Wij zijn sterk, willen werk, Zijn student. 't Zal ons nooit hier gaan vervelen, We hebben tijd (bis) Voor jolijt (bis) Want we zijn ook met zoo velen, Hoe meer zielen, hoe meer vreugd. Wij zijn sterk, willen werk, Wij zijn vrij, wij zijn blij; . Ons is de Jeugd. En wij vechten voor ons leven, Allegaar (bis) Naast elkaar, (bis) Will en liever eerlijk sneven, Dan te wijken uit de rij. Wij zijn sterk, willen werk, Wij zijn vrij, zij aan zij Strijden wij. 39  Jaarlied 1917. G. Boot. WIJZE: „De Gilde viert". Een heel nieuw leven vangt er voor ons aan, Waarvoor wij onbekend nog staan, Nog jong en onervaren, Maar veel verwachten wij daarvan, Wat of het ons brengen kan, En waarvoor zal bewaren ? Refrein. Studentjes van dit nienwe jaar, In vreugd' en leed en in gevaar, Staat altijd voor elkander klaar. Weest dan sterk, Weest dan trouw Voor elkaar. Studenten wilden w'allen zijn, 't Studentenleven leek ons fijn, Een heerlijk vroolijk leven. Van onzen kant zijn wij bereid In elke nood en moeilijkheid Al onze kracht te geven. Refrein. Eens gaan wij allen uit elkaar, Dan zijn wij met de studie klaar, Maar, zijn wij dan gescheiden, Dan denken, wij aan alle vreugd, Dien tijd van echte, frissche jeugd, Dien prachttijd hier in Leiden! Refrein. 40  Jaarlied 1918. Ingeborg Drooglever Fortuin. Wijze : „Gij schitterende kleuren van Nederlandsch vlag". Als 't leven ons wenkt met zijn lokkende hand, Zijn aanstonds wij óp en bereid! Verlangend naar kennis, naar werken en strijd, Waarbij onze geestkracht zich spant; Zoo moeilijk geen weg of we gaan hem met lust, Die jong is, vraagt niet naar gemak en naar rust, Geen berg hem te hoog en geen diepte te steil, Hij zocht in het zoeken zijn heil! O Sleutelstad, zetel van wijsheid sinds lang Met hoeveel illusies begroet! De mensch voelt naar weten een eeuwige drang, Naar alles wat waar is en' goed ! Wij meisjesstudenten, gelokt door uw naam, Wij komen en leven en streven tezaam, Dat V. V. S. L. haar novieten behoed', En steun' in volharding en moed! 41  Jaarlied 1919. Annie Fehmers. Wijze : „Katy". Ieder jaartje in September weer, Komen de novietjes keer' op keer. Om te gaan studeeren, komen z'allemaal. Studie is hun aller ideaal. ' \. - Dit jaar, zoo zal 't altijd blijven gaan, Kwamen er weer acht en zestig aan, Leerden elkaar kennen, hadden heel veel pret, Maakten tochtjes, gingen laat naar bed. Meisjesstudentjes, meisjesstudentjes, Alle studie en genoegen vind je hier, Daarom naar Leiden, allen naar Leiden 't Is de stad van studie, arbeid en pleizier! 42  Lustrumlied 1920. Wijze : „Land van Noord-Sckarwou". Een meisje houdt zoo nu en dan Wel heel veel van plezier. Maar als het eenmaal lustrum is, Raakt alles aan de zwier! Je ziet er meisjes door elkaar, Van 't eerste tot aan 't tiende jaar. Ben je getrouwd of fiancée, Dat hindert niet, je fuift maar mee, Je voelt je allen echt student En in je element. Collega's uit een and're stad Zijn welkom bij dit feest, Het is een herrie op de Club Als nooit nog is geweest. Uit Utrecht en uit Amsterdam, Delft, Groningen en Rotterdam, Kortom uit iedre Hoogeschool Geeft elk haar aandeel in de jool, Want vroolijk zijn, dat moet je wel, Bij 't feest van V. V. S. L. 43  Pofferlied. J. n. A. Turk. Wijze: „Zandvoorf. Als je alle colleges afgeloopen hebt zoo op een dag, Je rijdt vermoeid dan naar de Club, blij dat je eten mag, Je komt aan tafel wat te laat, de anderen zijn haast klaar, Weg! dan je goede stemming gauw en alles lijkt je naar, Want enkel jus (en wat voor jus) met aardappelen, da's al, Je loopt verwoed de Club weer uit, weet waar je heen gaan zal. Poffers in je maag, Alleen naar poffers is de vraag, Bij Juffrouw Epskamp Vergeet je al je maagkramp, Je eet er een, je eet er twee, Er komt een gat in je portemonnaie, Want poffers, en die alleen Houden je in 't leven, en op de béen. O! het is zoo'n zaligheid Als zoo'n poffer naar binnenglijdt, Leve! de pofferkraam. 44  Het Clublied. Wijze : „In het Bosch". Op de Club, Op de Club Drinken wij nu elk een drup, Dat zij lang nog bloeie moge! Op dit feest, Op dit feest Klinken wij het allermeest, De V. V. S. L. zij leve hooger. 45  AMSTERDAM. Clublied der A. V. S. V. Ons, die allen studeeren in Amsterdam, Heeft de A. V. S. V. saamgebracht; En haar groei en haar bloei bevorderen, Dat doen we uit al onze macht. Ze heeft ons veel vreugde bereid bij ons werk, Veel vrienden danken we haar. En wat ook ons doel zij, ze heeft ons geleerd, Dat we hooren bij elkaar. En al is dan de tijd van ons samenzijn kort, En de studietijd spoedig vergaan, We blijven vereend door den band die ons bond, De A. V. S. V. blijft bestaan. Moog' steeds bij elk lustrum een grootere schaar, Getuigen, wat zij voor ons deed, Zich dankbaar herin'rend haar studietijd, Amsterdam en de A. V. S. V. 46  Feestlied der A. V. S. V. WIJZE: „bonnie Dundee," Schotsch liedje. Komt jurist, litterator, natuurphilosooph, En zingt mee met de medica en theoloog, Wat uw richting ook wezen moog', zingt allen mee, Want wij zingen de lof van de A. V. S. V. Komt vult nu de glazen, en klinkt allen mee, Want wij- klinken op 't heil van de A. V. S. V. Komt ledigt de glazen en drinkt allen mee, Want wij drinken op>'t heil van de A. V. S. V. Wat ons doel ook moog wezen wij voelen ons een, Want de A. V. S. V. is ons allen gemeen. En wij blijven ook later als zelfstandige vrouw. Aan elkander verbonden door vriendschap en trouw, Komt vult nu de glazen en zingt allen mee, Want wij klinken op 't heil van de A. V. S. V., Komt ledigt de glazen en drinkt allen mee, Want wij drinken op 't heil van de A. V. S. V. 47  Qroenenlied 1911. Er kwamen vele meisjes, Als groenen aan dit jaar Een ieder zingt haar wijsje, Haar liedje kant en klaar. Och, was ik maar studentje Nu ben ik nog maar groen, Want om student te wezen, Daar is 't ons om te doen. Wij moeten zingen, dichten, Gaan spelen op 't tooneel, Och, dat toch vlug een plaatsje, Als lid ons valt ten deel. Wij moeten ons vermaken Op allerhand manier Toch zingen we allen luidkeels, Als doen we 't met plezier. En al die hooge vrouwen, Die ons ontgroenen gaan, 'k Hoop 't zal hun niet berouwen Dat wij nu voor hun staan. Nu leve de commissie Die 't toezicht op ons heeft, Want zulke goeie dagen Heb ik nog nooit beleefd. 48  Groenenlied 1912. Wijze: „Wer kann dafür". 't Groenen, 't groenen in Amsterdam 't Is me een pan. (bis) Je wordt er gedrild en je wordt er bedild Veertien dagen lang. Je loop er je lam en je wordt er tam 't Is me een pan. (bis) Ze roeien je af totdat je bent paf Veertien dagen lang. Du hast ja keine Ahnung Hoe leuk dat groenen gaat Maar op deez! Vermahnung Zorg dat je er buiten staat. 49  Qroenenlied 1913. Wijze : „Ik zag twee beren broodjes smeren". Nooit nog zijn er zooveel groenen Op de club verschenen, Slechts de qazestrix is tevreden 61 nieuwe leden Refrein: Elk is pas Groen als gras ? -ïïl Wou dat ze Student al was! Schuitje varen, koffie drinken • En visites maken Thee inschenken, kopjes wasschen En goed op je tellen passen Refrein. Studie- en Studentenleven In ons aller streven, 't Is zoo ver nog niet gekomen Hoort nog tot 't rijk der droomen Refrein. 50  Groenenlied 1914. Wijze : „Lang, lang ist 's her." Wil je 't van niets tot iets brengen, mijn kind, Groen moet je zijn! {bis) Wil je de „poort" door, waar 't leven begint, Groen moet je zijn, moet je zijn! Anders dan word je je leven geen kraan, Anders dan blijf j' op den drempel steeds staan, Wil je de poort door, waar 't leven begint, Groen moet je zijn, moet je zijn. Is ook niet alles als anders van 't jaar, Groen, toon je kracht! ibis) Zijn ook de tijden droefgeestig en naar, Groen toon je kracht, toon je kracht! Houd je blijmoedig en flink in den strijd, Groen is de hoop op een beteren tijd, Is ook niet alles als anders van 't jaar, Groen toon je kracht, toon je kracht! Voel je je eenzaam, is 't werk soms wat zwaar, Groen is de hoop! (bis) 't Komt al te recht in den loop van het jaar, Groen is de hoop, is de hoop! Vast wordt je later het werken een vreugd, Vast vind je vrienden en blijde geneugt' Voel je je eenzaam, is 't werk soms wat zwaar, Groen is de hoop, is de hoop! 51  Groenenlied 1915. Wijze : „Schutterslied." Speenhoff. Wij leven in een tijd Van achtien heele dagen Dat alle ouderejaars Ons alles kunnen vragen; Je wordt terdeeg' beproefd Ze zoeken je talenten, En heb je die getoond, Dan wordt je eerst studenten. Refrein: We zijn nu nog groenen Maar blijven het niet, Laat luide weerklinken Ons vroolijk lied. Den vierden October Dan doen we o<9k mee, Dan zijn We echt leden Van het A. S. C. 't Begin lijkt wel wat streng Je hebt geen steek te zeggen, Maar later wordt het meer Genoeglijk overleggen. De band wordt vaster al Je leert elkaar wat kennen, De club is allerleukst Aan alles ga je wennen. Refrein. . 5Z  Groenenlied 1916. Wijze : Tasck/e." Manna de Wijs-Mouton. Meisje wat versta je onder groentijd? Een poosje vol genot en vol gezelligheid. Elke dag brengt weer zijn eigen pretjes mee, 's Morgens visites en 's middags groenenthee. Je kunt je nooit vervelen, Je moet comedie spelen En dan weer aan 't tennissen en roeien zijn. Daarom, zie je, daarom Heb 'k een groenenboekj' en een strikje van satijn. Meisje, je wilt zoo ijv'rig gaan studeeren, Vertel me eens, waarom moet jij je nu zoo weren, Waarom is 't eiglijk noodig groen te zijn ? Of doe je 't voor de mop of voor 't festijn? Neen, dat is 't doel niet Waarvoor je mij groen ziet. 't Is om later een goed lid van 't corps te zijn. Daarom, alleen daarom Heb 'k een groenenboekj' en een strikje van satijn. 53  Qroenenlied 1917. Wijze : „Reveille". In de groentijd word je gedonderd, In de groentijd dondert men jou. ^.i'-i .Wil je 't niet hebben, dan word je geen corpslid, Maar de gevolgen zijn dan voor jou. 54  Groenenlied 1918. Wijze : „Asperine". Alle groenen op de grond Klinkt 't commando van de groensters Alle groenen op de grond Klopt de hamer: houd je mond. Groentje ben je om te helen Van je schuchtere lompigheid, Groentje blijf je, wat kan 't je schelen, Je hebt voor heel niet anders tijd. Repeteeren op je kamer Stamp 't erin als met een hamer Repeteeren in je bed Wekkerklok op vier gezet! Alle groenen op de grond Klinkt 't commando van de groensters Alle groenen op de grond, Klopt de hamer: houd je mond. Je keel raakt droog door al 't gerimrom, Van je eigen naam en doen Waartoe altijd door 't gezwam dan, Jij bent toch maar een nietig groen. Presenteeren, Salueeren, Is de plicht herhaalde keeren. En de groentjes één voor één Gaan met 't groenenstrikje heen. SS  Alle groenen op den grond, Klinkt 't commando van de Groensters Alle groenen op de grond, Klopt de hamer: houd je mond. Slaap te kort, visites draven, Van den morgen tot den nacht Ben je eind'lijk in je haven Waar je lekker nestje wacht. 't Is weer leeren En probeeren, Woorden om- en omme-keeren Zinnen wenken hier en daar, Eindelijk! Nu is 't groenlied klaar! 56  Groenenlied 1919. WiJZE: ,'k Heb mijn wagen volgeladen". O, dat groenen, o, dat groenen! 'n Tijd van angst in 't leven. Toen we voor de heeren kwamen, Stonden we te beven. Maar 't is ons nogal meegevallen 't Is of een stem spreekt tot ons allen „Groen, hou je taai!" Maar 't groenen, maar 't groenen Heeft zijn goede zijden. Zelfbeheersching kun je leeren In deez' donk're tijden. Bij kleine onaangenaamheden, Denk; „Na twee weken is 't geleden". „Groen, hoe je taai!" 57  Snijzaallied. Wijze: „Het meisje dat je nooit vergeet'. Ben je op snijzaal, dan moet je blokken Al voor den kleinen, „grooten man", Doe je het niet, dan schiet je bokken En o, dan weten w' er alles van. Dat is de snijzaal, die je nooit vergeet, (bis). Ken je je spieren niet, ben je 't vergeten, O dat betaal je ak'lig duur, Je wordt er vierkant uitgesmeten, En 't heele jaar door ben je zuur. Dat is de snijzaal, die je nooit vergeet, (bis). En heb je situs, dan moet je bloeden, En met je vrijheid is 't gedaan, Je moet- je steeds naar snijzaal spoeden, Als hing je heele hart eraan. Dat is de snijzaal, die je nooit vergeet, (bis). En heb je twee jaar lang gesneden, Twee jaren angsten uitgestaan, Dan is 't de tijd van voorwaarts treden, En met de snijzaal is 't gedaan. Dat is de snijzaal, 'die je nooit vergeet, (bis). 58  Amsterdamsen Corpslied, Wij, Amsterdamsche studiosi, Wij, leden van het A. S. C, Wij zingen van ons Corps de glorie, Dat ons verbindt in wel en wee, Dat Corps dat zal ons geven een frissche studietijd, De blijpschap van het leven En vrienden voor altijd; Het beste wat we in ons dragen, Daar geven wij het Corps "van mee, Dan straalt tot eind van dagen De luister van het A. S. C. 59  Nereuslied. Slaat de hand aan de riem en vooruit schiet de schuit, Door geen golven of stormen of onweer gestuit, Tegen de kracht van de spier, 't zij van twee of vier, Vermogen de winden geen zier. Hoe klatert en spat nu het vroolijke nat, Alsof het genot in 't roeien mee had, En klonk het al luider vanuit Amstels sop: Haal op voor ons Nereus, haal op. Sterkt den arm en het lijf voor den strijd eiken tijd, 't Zij de kamp U op 't Spaarne of elders ook beidt, Want het wit en het rood sieren steeds d' eerste boot, Den winnaar der strijdende vlopt. Hoe juichen de vrienden, hoe schatert de wal, Hoe davert dan N. I. A. van vreugdegeschal; Vooruit Nereus' zonen, onz' boot moet voorop, Haal op voor ons Nereus, haal op. 60  DELFT Clublied D. V. S. V. Wij moeten het uiten, het bruist in ons op, Een groet aan de vriendschap, een groet aan de Club, 't Pleizier en de studie, wij voegen ze saam. Wie die twee wil scheiden, wordt nimmer bekwaam, (bis) Dus vroolijk en krachtig, de jeugd brengt het mee ) Lang leve de vriendschap der D. V. S. V. ) ^ts^ Wij moeten het uiten, het bruist in ons op, Een groet aan de vriendschap, een groet aan de Club. Weer jong'ren komen en oud'ren gaan, Maar in de herinnering blijft ieder bestaan, (bis) Dus leven en vreugde brengt ieder steeds mee \ Dan leve de vriendschap der D. V. S. V. ( ^zs^ 61  Oud-Clublied der D.V.S.V. Wijze : „ Vaterlandisches Lied". Grieg. Frisch en krachtig Zij ons aller geest en taal. Hoog en machtig Stellen wij ons ideaal. Samen te studeeren ïs samen jong te zijn Is veel te redeneeren In elke lijn, Samen ook te leeren Om eens dol te zijn, 't Woonderschoone leven, Geeft schaduwen zoo zwart, Den moed nooit op te geven In strijd en smart, Dat zij ons streven Met geheel ons hart. 't Leven levend, Staan wij in de maatschappij. Eenzaam strevend Voelen wij ons toch niet vrij. Zeggen wij elkander ^ De waarheid op zijn tijd, Dan hoedt de een den ander Voor eenzijdigheid. Zoo de geest maar niet verander Van verdraagzaamheid. Hooge idealen Verbleken in den strijd. Zij zullen blijvend stralen Voor wie trouw zich wijdt. Rustig klinkt het telken male: Biedt uw Tijd. 62  Daar is in Delft een Clublokaal. WIJZE: „There is tavern in the town" Amst. Coll. Songs. Daar is in Delft een Clublokaal, een Clublokaal, Daar komen de meisjes allemaal, allemaal, Ze drinken er thee en ze eten chocola, En borstplaat v. Lien v. d. Weide haar pa. Nu vaarwel, er is college En daar moeten we allemaal wezen, En we brengen nu muziek en kaarten weg, ja weg, Maar als het straks weer vier uur is, weer vier uur is, En als er dan heet water is, heet water is, Dan komen de leden allemaal weer aan En beginnen van voren af weer aan. Daar is een tijd in 't jaar, in 't jaar, in 't jaar, Dan zijn de leden erg naar, erg naar, Dat is de tijd dat er examen is, Dan is 't njet alle leden mis. Nu vaarwel, er is college En daar moeten wij allen wezen, En we brengen nu cahiers en boeken weg, ja weg, Maar als het straks weer vier uur is, weer vier uur is, En alc er dan heet water, heet water is, Dan komen de «leden allemaal weer aan En vossen van voren af weer aan. 63  Maar als de cursus pas begint, pas begint, Dan is er geen, die dat bezint, dat bezint, Dan maken ze allen steeds maar pret en jool, Vergeten is de Technische Hoogeschool. 't Is één uur, er is college En daar moesten we allen wezen, Maar we zingen en we dansen liever door, ja door, Het leven is te schoon, te schoon, te schoon, Spreid toch nooit te veel vlijt ten toon, vlijt ten toon, Bewaar dat liever tot het eind van 't jaar, Dan kom je immers toch wel klaar. 64  Vrouwelijke Ingenieurs op hun bestemming. Wijze : „Sten, Sten, laat me los". Dat de gestudeerde vrouwen Niet geschikt zijn om te trouwen, Heeft ieder meer dan eens gehoord; Van een man is dat geen wonder Want er is er haast geen onder Of hij heeft graag alleen het woord. Wordt de zaak maar goed bekeken, En van 't juiste standpunt uit beschouwd, Dat je al wat je zult leeren, Zeer geschikt kunt exploiteeren, En dat juist wanneer je trouwt. Bedenk daarom vrouwelijke ingenieurs Eer je uit Delft vertrekt, Je kennis geeft je juist wanneer je trouwt Zijn maximum effect. Stel voor het huis daar is een straatje En de huisvrouw is civiel, In dat straatje is een kuil, waarin een plas. Om de modder hier te keeren En het straatje te draineeren, Komt je civiel dictaat te pas. En wanneer je man zich kwaad maakt, Is 't effect waarop je staat maakt, Je gebruikt je kennis voor dit doel En opent met een technische handgreep subiet De sluizen van je gevoel. Bedenk daarom enz. 65  Een bouwkundige zingt liedjes Voor de kleintjes, en de grooten Bouwen torentjes van steen En er komt een kleine bengel aan het tafeltje te stooten, Het ding valt door de ruiten heen, Dat had nooit zoo kunnen komen, Had men ma in den arm genomen, Deze heeft juist bij zich zelf gedacht: Om je huwelijk te fundeeren Op een wederzijdsch waardeeren, Dat geeft de verbinding kracht. Bedenk daarom enz. Een electrotechnisch ingenieur Heeft een vak van actueel belang Want in ieders huis is telefoon of een bel Voor de meid of voor de gang. Om te naaien of te strijken Is een motor te gebruiken En als soms de waterleiding sprong En het water in de gang stroomt, Als een kennis met haar man komt Dan keert zij de stroom maar om. Bedenk daarom enz. Een werktuigkundige moet leeren Om machines te construeeren, En dat komt haar juist van pas. Om een machine uit te vinden, Om haar garen op te winden, Een voor stoffen en een voor de wasch. En heeft ze daarvoor geen tijd meer, Daar z' een werkster niet kan krijgen En een nieuwe meid heeft elk kwartaal, Dan bemint ze tot besparing van veel tijd en energie, Man en kinderen machinaal. Bedenk daarom enz. 66  Een scheepsbouwkundige bouwt haar huwelijksboot Van een groote stabiliteit, En 't zal niet licht gebeuren Dat je een scheepsramp moet betreuren En 'r geluk in 't water leit. Aan 't roer heeft zij, zonder dat iemand het merkt Een apparaatje vastgegloeid, En er sluit zich direct een waarschuwend contact Als haar man er zich mee bemoeit. Bedenk daarom enz. De kelder en het kolenhok, die zijn meest onbekend, Menigeen weet hun bestaan maar op z'n best, Maar een mijningenieur voelt zich juist in haar element In haar onderaardsch gewest. Ze graaft met vaste mijnbouwkundige hand In haar man's verstokt gemoed, Boort zij daar dan een gevoelsader aan, Dan is immers alles goed. Bedenk daarom enz. Ben je soms een technoloogje en daarvoor is de meeste kans, En je voert je huishouding met beleid: Altijd zal je voegen, meten Met nauwkeurigheid, en 't eten Wordt quantitatief bereid. Je weeft de band van het huiselijk geluk En als die sterk is en vertrouwd, Is je geluk zonder verhooging van temperatuur of druk Synthetisch opgebouwd. Bedenk daarom enz. 67  Onze heeren collega's. De meisjes-studenten bestaan hier alleen Bij de gratie der heeren collega's. Ze zien levensgroot de studenten, Door de gunst van de heeren collega's. Ze oefenen druk op het loon aan de markt, Dat schaadt aan mijn heeren collega's. Ze zijn dus verplicht tot een eeuwigen dank Aan mijn edele heeren collega's. Er waren hier vroeger alleen jongelui, Zoo saai voor mijn heeren collega's. Ja meisjes en jongens dat is pas een ui, Zoo dachten mijn heeren collega's. En laten wij daarom de meisjes hier toe Dan trekken wij, heeren collega's, Partij van de vriend'lijke gaven der vrouw. Zoo zijn onze heeren collega's! 68  D.V.—S.V. Wijze: „The Owl atid the Pussy Cat". American College Songs. D. Ik ben de D. van de D. V. S. V. Stad Delft heeft mijn naam beslist, Op de markt staat de Groot En Oranje ging er dood, Nu maakt men er lijm en gist. V. En ik ben de vrouw Aan mijn aard steeds getrouw, Dus ijverig zacht, doch beslist. Zoo vormen wij nou De Delftsche vrouw, Doch waar blijft de rest die nog mist. S. Och wees niet kwaad, Al ben ik wat laat, Als student sta ik steeds vooraan. Een student is een man Of een vrouw, want dat kan, Die graag naar fuiven gaat. V. Zij stichten dan een vereeniging, Dat is een floreerende zaak. Dus wij twee en wij twee, Wij vormen hoezee De vroolijke D. V. S. V. 69  — En ik ben de streep, En daar zit 'm de kneep, Mij plaatsen ze altijd verkeerd. Het is daarom dat ik nu eerst kom, Opdat je mijn plaats goed leert Tusschen lijm en gist. Tusschen Delft en mist Kom, ge wist 't wel eer ik begon, De D. V. en S. V. Dat zijn er tweemaal twee, Daar ben ik nu de trait d'union. D. Als de tand des tijds Naar 't examen wijst, En de klok wijst op half een, Dan stapt menig lid Dat nu nog hier zit In bed met zijn goede been. Lat is van 't fuiven de goede kant, En daarom bezing ik ons doel: Om te leeren combineeren Je plezier en je leeren Maar van 't eerste een heeleboel. V. Met noeste vlijt Hebben w'ons gewijd Aan 't welslagen van dit jolijt, • En als jullie straks naar huis toe gaat Doe dat op een nette tijdl Toon door lang te blijven Dat het je beviel, Ja misschien valt 't je nog wel mee. Doe ons 't pleizier Ga laat van hier, Laat ons zeggen om kwart over twee! 70  S. Aan sympathie Ontbrak het ons nie Maar wel aan geldelijken steun En als je van een hoofdelijke omslag spreekt Dan boor je een ijselijk gekreun. Slechts eens in 't jaar Staan ze allemaal klaar, Met hun steun, sympathie en hun geld Met Sint Nicolaas Is gulheid baas Van de overdaad sta je versteld. V. Zoo ik nu resumeer Voor jullie pleizier Wat zongen de D. V. en S. 't Was van "doel, vlijt en steun, En de streep kreeg zijn plaats Ten opzichte van de rest, Je verwachting is hoog gesteld Om te weten wat ik nu ga doen, Het is naief, Het klinkt wel lief, 'k Neem afscheid met een zoen. 71  Delftsche studenten. Wijze : „Sous le ponts de Paris." Wij allen zijn studenten, Aan de Technische Hoogeschool Verdienen nog geen centen Maar maken pret en jool. Maar als wij ingenieurs eens zijn Zal ieders ons respecteeren, Wij bouwen dan fabriek en trein Elk man zal van ons kunnen leeren. Refrein : Wij zijn nu nog student Lid der D. V. S. V., Vossen hard en zooals ieder bekend, Fuiven elk voor twee. Ik leer voor technologe, Flirt met iedere assistent, Heb nooit op 't lab bedrogen Al was mij het antwoord bekend. En als mij soms de Prof iets vraagt Sta ik heel verlegen te zwijgen. Toch hoop ik als eenmaal slaag, Een plaats als fabriekshoofd te krijge: 72 Re f r ein.  C. Civiel kan ieder worden, Die niet goed teek'nen kan, Want ben je soms wat slordig Dat komt er niet op an. Al ben 'k wat lui, ik kom er wel, Al is het dan ook wat later, Het is voor mij maar kinderspel, Refrei n. Ik teeken telken keeren Een anders ontwerp na, Moet zoet mijn lesje leeren Voor de machanica. Maar als 'k op eigen beenen sta, Wil 'k huizen en villa's bouwen, Maar eerst volg ik mijn voorgangsters na En ga voordien dus nog trouwen. Refrein. E. Voor 't aanleggen van bellen, Of iets van electriciteit, Kan men mij steeds bestellen, Dan komt het klaar op tijd. Soms weigert hij dan nog het sein, Maar het reizen met al die mannen, In 't binnenland en naar Berlijn, Houdt al mijn gedachten gespannen. Refrein. 73  L, U. S.-lied. Wijze : „Testament van een student." 'k Heb daarnet me ziek gelachen Al men ribben doen me zeer, Maar zoo wil ik nog eens ziek zijn, 'k Doe het dadelijk morgen weer. Heel de wereld is maar larie, Alle ernst is eigenlijk snuf, Als je op tijd niet kunt bedenken Lacht U Sieck en lacht u suf. Lacht U Sieck dat is je ware, Lacht U Sieck tot snik en traan, 'k Heb nog nooit een mensch van 't lachen .Wel van 't kniezen dood zien gaan. 't Harlekijntje aan zijn touwtje Met vernuftig mecaniek Kan de heele wereld leeren Een onsterflijk Lacht U Sieck.  Uit: Vrije Vrouwen. Wijze : „Mij bonnie lies over the ocean". Wij zijn twee studeerende vrouwen Van 't jaar tweeduizend en elf, Wij wenschen een voordracht te houden Over den huidigen toestand in Delft. Heerlijk is 't leven, in de stad met den scheven toren, ja Onder de hoede van 't oude T. H. Men zegt, dat voor honderd jaren De Vrouwenstudie begon Dat leven was toen vol bezwaren, Zoodat niemand het volhouden kon; Ze waren overspannen, de ééne voor, de andere na En eindigden met te trouwen of te sjeezen van de T. H. Zoo reisden die arme studenten Iedere dag heen en weer met het spoor Verloren haar abonnementen En sjouwden er slordig van door. Maar wij vrouwen van het jaar tweeduizend elf Reizen per vliegmachine iederen dag naar Delft. Onze oudtantes en onze oma's Die hadden een D. V. S. V. Die gooiden ze de trap af, o wee! O, die oma's, die waren voor de opa's bang, Dat- ze zouden komen, als ze 't haar deden in de gang. 75  We kennen nu betere tijden Van het Delftsche Corps zijn we lid Bij kroegjolen zie je ons beiden Vooraan in het eerste gelid. Wij vechten en boksen en iedere meisjesstudent die roeit, Want de oude vereeniging „Hup Neptunus" bloeit. 76  Lustrumlied 1916. Wijze; „De Gilde viert" 't Is feest in Delft, 't is lustrumfeest, Studentjes zijn, verheugd van geest, Bijeen uit alle steden. Drie dagen leef je voor de pret, De wijsheid is aan kant gezet, De boeken zijn vergeten. R e f r ei n. Als 't lustrum is studeer je niet, College intresseert je niet, De prof examineert je niet, Vrij en blij zingen wij 't lustrumlied. Studenten, zingt dus allen mee, Op 't lustrum der D. V. S. V. De club van twaalf jaren. Wij zijn voor fuiven bij elkaar, Al streven wij er anders naar Veel wijsheid te vergaren. Refrein. 77  De vakken van de T. li. De B's die teek'nen en boetseeren, Maken excursies door het land, Schetsen huizen, kerken, gevels, 't Gaat hun reuzen van de hand. O, konden kabouters het ook maar zoo gauw, Wij schudden de teek'ningen zoo • uit ons mouw Refrein. Wij zijn de vakken Van de T. H. Wij komen op dit nacht'lijk feest, Symbool van Delftsche studiegeest. Wij demonstreeren Hierbij het werk Dat door de studenten wordt gedaan, Die trouw T.-H.-waarts gaan. O, die wetjes zijn zoo nuttig Voor een aanstaand ingenieur. In fabrieken staan toch daag'lijks Groote questies voor de deur. Over arbeidscontracten en schadelijk gas De Kinderwet komt er ook bij te pas. Refrein. Zie, wij maken preparaten, 't Is voor ons eén bagatel Om van water wijn te toovren, Uit een silicaat een gel. O, kwamen kabouters bij ons op het lab., Hun tooverkunst kwam op een hoogeren trap. 78 Refrein.  Wil je leeren telefoneeren, Dan loop je zwakstroomtechniek. Daar werkt men met stopcontacten En draden van de kabelfabriek. Je schakelt er weerstanden uit en weer in Geleidingen maak je met eind noch begin. R e fr ei n. Kijkers stellen, schroeven draaien Van sextant en theodoliet. De libel moet in het midden, Maar helaas, dat doet hij niet. Op lengten en hoeken daar komt het op aan, Wil je zuiver en juist uit landmeten gaan. Refrein. Hout en ijzer, steenen keuren Is ons dagelijksche werk. Kloes zijn welbekende specie Maakt het steenverband hecht en sterk. O, was iedereen toch maar bekend Met 't gebruik van beton en Portland-cement. Re f rei n. Dus hier ziet ge iets van 't werken Van de menschen op de aard, Hoe zij zwoegen, ploet'ren, jakk'ren, Heel den dag maar als een paard. Waar een mensch zoo hardnekkig studeeren ' voor moet, Dat Oberon zoo met zijn tooverring doet. Refrein. 79  ROTTERDAM. Clublied der R.V.S.V. door Mej. N. W. Heyman. Komt zingt nu allen mee studenten Van de Rotterdamsche V. S.V. Het lied, dat altijd door zal blinken Dat brengt gewenschte stemming mee, De band die zeker de novieten ook zal binden Als zij maar eenmaal zijn ontgroend, De band zoo hecht, zoo onverbreekbaar ) . > DIS Die haar met haar nieuwe home verzoent ^ En is de studie aangebroken Zijn ieders uren druk bezet Toch zal de club hierdoor niet lijden Ons samenzijn wordt nooit belet, Waar of wanneer wij met ons allen zullen toeven Wat ook op ons programma staat Gezelligheid, de ziel van alles, ) ^ Zij heerscht er steeds, 't zij vroeg, 't zij laat »j Toch zullen eens de wegen scheiden Die tijd breekt voor een ieder aan. Wij zullen steeds elkaar gedenken Herinnering blijft voortbestaan. Waar of wij ook in latere dagen mogen zwerven. Het ïied, dat eens ons allen bond, Dat zal voor alle oud-studenten ) ^ Het woord zijn, dat steeds weerklank vond. ) 80