JUTSCOMMISSIE VOOR VOLKSLECTUUR • NUTSBOEKERIJ * LICHTBEELDEN RAADGEVER BIJ KEUZE EN GEBRUIK VAN TOOVERLANTAARNS, KINEMATOGRAFEN EN ANDERE PROJECTIE-TOESTELLEN DOOR W. C. VAN DE VOLKERE NUTSUITGEVERIJ TE Z ALTBOMMEL 1917 Jar^ieuwervhuy-zerx 178+ Prijs f 1.—     NUTSCOMMISSIE VOOR VOLKSLECTUUR ;f • NUTSBOEKERIJ • N2 2 LICHTBEELDEN RAADGEVER BIJ KEUZE EN GEBRUIK VAN TOOVERLANTAARNS, KINEMATOGRAFEN EN ANDERE PROJECTIE-TOESTELLEN DOOR W. G. VAN DE VOLKERE IcirvMieu werv huyzerv l784 ^ NUTSUITGEVERU TE ZALTBOMMEL 1917   VOORWOORD. Naar aanleiding van een demonstratie met een episcopisch projectietoestel bij gelegenheid van de laatste algemeene vergadering der Maatschappij gaf de afgevaardigde van het departement Bellingwolde in deze vergadering het hoofdbestuur in overweging, een handleiding voor het gebruik van epi- en diascopische projectie-apparaten uit te geven en daarin adressen van firma's en prijsopgaven op te nemen. De Nutscommissie voor Volkslectuur heeft zich op verzoek van het hoofdbestuur met deze taak belast en mocht den heer W. C. van de Volkere, Bergweg 15 te Rotterdam, bereid vinden, de gewenschte handleiding samen te stellen. Aangezien de schrijver in een boekje van beperkten omvang onmogelijk over ieder onderdeel volledige gegevens kon verschaffen en de vermelding van firma's en prijzen dikwijls moeilijk was, zal menig lezer erkentelijk zijn voor de bereidverklaring van den heer Van de Volkere om nog gewenschte inlichtingen aan belangstellenden schriftelijk of mondeling te verstrekken. Moge dit geschrift een deugdelijke raadgever blijken te zijn ter verkrijging van goede lichtbeelden en aldüs iets bijdragen aan de verbetering van dit gewichtig hulpmiddel bij het houden van voordrachten. Het hoofdbestuur der Maatschappij tot nut van 't algemeen, M. E. LELIMAN-Bosch, algetn. voorzitster. BLOEM ERS, algem. secretaris. Amsterdam, Februari 1917.  INLEIDING. „Den werker kent men aan zijn gereedschap." Deze uitdrukking bevat veel waars. Een ander spreekwoord zegt: „Men moet roeien met de riemen, die men heeft." Dit is vaak een karde waarheid. Was de eerste uitdrukking absoluut waar, dan zou ieder werker minderwaardig zijn, die door allerlei omstandigheden genoodzaakt is, zich te behelpen met gereedschap, dat nu eenmaal geen aanspraak kan maken op den naam „superieur." Gelukkig is dit niet zoo. Gereedschap op zich zelf zegt niets. Er is nog een belangrijker factor dan het gereedschap ; die is: de werker. Is de factor werker van 1ste kwaliteit,, dan kan zelfs met behulp van bescheiden gereedschap een uitstekend product verkregen worden. Omgekeerd: het beste gereedschap in handen van een knoeier leidt tot mislukking of tot niets. Toch geldt als algemeene regel: Wie tientallen guldens missen kan voor een goed toestel, beperke zich niet tot eenheden, want: Goed gereedschap is het halve werk. Het bovenstaande zal ik in het oog houden bij het schrijven over projectietoestellen en projecteeren. Voor elke beurs zat ik trachten iets te geven, dat bruikbaar is. Het hierna volgende maakt geen aanspraak op wetenschappelijk werk. Het staat niet hooger dan een beredeneerde prijscourant, die nog vrij beknopt zal zijn, want op het gebied van projectie is in de laatste jaren zóóveel verschenen, dat een lijvig boekdeel noodig zou zijn, om al de methoden, apparaten* apparaatjes enz. op te nemen. Van volledigheid zal dus in de verste verte geen sprake zijn. . Maar — ieder belangstellend lezer of belanghebbend departement kan voor elk voorkomend, speciaal geval bij den schrijver demeest gedetailleerde inlichtingen verkrijgen, onverschillig of het betreft het eenvoudigste „tooverlantaarntje", dan wel den meest gecompliceerden epidiascoop of ander projectieapparaat. Men bedenke, dat de prijzen, die in het volgende opgegeven  V. worden, verre van absoluut zijn. In den tegenwoordigen tijd is prijsopgave in het algemeen zeer moeilijk. Ik heb mij gehouden aan de noteeringen, die bestonden voor den oorlog. Toch is het mij nog wel eens voorgekomen, dat ik gedurende den oorlog billijker terecht kon, dan voorheen, wat zijn oorzaak had in het vaak groote koersverschil der Marken. Hoe van sommige artikelen op fotografisch en ook op projectiegebied de prijzen zijn opgeloopen, kan blijken uit een enkel voorbeeld: Lantaarnplaatjes voor den oorlog . . . ƒ0.65 per dozijn. „ tijdens „ „ 1.00 „ Gevoelige platen 9 X 12 voor den oorlog „ 0.85 „ „ „ 9 X 12 tijdens „ „ „ 1.30 „ Een verhooging dus van ongeveer 50 %• Een beetje hyperbolisch kan men zeggen : De projectiekunst is zoo oud als de wereld. De geschiedenis verhaalt ons, dat de kunst opklimt tot in de Oudheid. Men meent tenminste, in Herculanum al iets van een tooverlantaarn gevondentehebben. Beston den er toen reeds lenzen?Welzeker ! Brewster liet den Hden September 1852 in de vergadering der British Association een platbolle lens zien, van ' bergkristal vervaardigd ; deze lens schijnt afkomstig te zijn van een optisch werktuig, in Khorsabad bij de puinhoopen van Ninivé ge- Fig. 1. De monocle van Nero.  VI. vonden. In 1859 vond men een lens in een Romeinsch graf. Renan deelt omtrent Nero het volgende mede: „Daar hij bijziende was, was hij gewoon, bij het bijwonen der gladiatorengevechten een hollen smaragd in het oog te dragen, die als monocle dienst deed" (fig. 1), waaruit blijkt, dat sommige eigenschappen der lenzen" vóór 1800 jaren bekend waren. Nero is dus misschien wel de uitvinder van den monocle geweest. Rekenen wij deze eerste proeven niet mede, dan is Pater Kircher, een Duitsch Jezuïet, die omstreeks 1645 de tooverlantaarn vervaardigde, de uitvinder van ons tegenwoordig projectie-apparaat. Kircher beweert dat hij het beginsel ontleend heeft aan Keizer Rudolf II, denzelfden aan wien Kepler zijn Rudolphijnsche tafels over de beweging der planeten heeft opgedragen. Fig. 2. Het principe der tooverlantaarn De tooverlantaarn berust op het volgende eenvoudige principe: Een voorwerp, voor een convergeerende lens geplaatst, voorbij het hoofdbrandmnt, geeft een omgekeerd, reëel beeld achter de lens; dat beeld is vergroot of verkleind naarmate het beeld verder dan het voorwerp van de lens is verwijderd of dichter dan het voorwerp bij de lens gelegen is. Dat reëele beeld kan men op een scherm opvangen. Keert men het voorwerp om, dan wordt het beeld recht.  HOOFDSTUK I. De Lichtbron. Waren alle zalen, waarin voordrachten met lichtbeelden gehouden worden, voorzien van electrisch licht, dan was er op projectie-gebied een ideale toestand bereikt; want het electrisch licht leent zich bij uitnemendheid tot projecteeren. Vooraf dient gezegd, dat de lichtbron de ziel is van de projectie-lantaarn ; van haar toch is het succes in groote mate afhankelijk. Hoe komt het, dat het electrisch licht zoo'n ideale bron is ? Omdat hierbij een zoo klein mogelijk oppervlak een maximum van licht uitstraalt. Wiskundig gesproken, komt slechts het licht, dat zich op één punt van de optische hoofdas van den condensor bevindt, tot zijn volle recht. Al wat buiten dit ééne punt valt, is van nadeeligen invloed op de belichting van het beeld. Maar helaas! Electrische verlichting is nog verre van alge-, meen. In vele zalen vindt men verlichting door steenkolengas; in enkele door acetyleen en op vele kleine plaatsen nog petroleumlicht. We zullen beginnen met de slechtste lichtbron n.1.: Het petroleumlicht. Waarschijnlijk zal wel geen enkele vereeniging, die ten behoeve van het vertoonen van lichtbeelden een lantaarn aanschaft, zich tevreden stellen met een petroleumlamp. Daarom slechts enkele regels. De ronde brander leent zich voor projectie al heel slecht.  2 De natuurkunde leert toch, dat een vlam niet oi heel zwak door een andere heenschijnt. Bij den ronden brander gaat alzoo de helft van het licht bijna geheel verloren. Staan drie platte vlammen achter elkander, dan is het effect van de tweede + 20 °/o van dat der eerste; en het effect der derde niet meer dan + 5 %• De beste stand is daarom, dat de platte vlammen evenwijdig met elkander loopen en een zekeren hoek maken met de condensoras, zoodat de licht gevende vlakken elkander zoo weinig mogelijk storen. Deze methode vindt men toegepast in de z.g. Stocksche lamp (fig. 3), waardoor deze boven alle andere petroleumlampen de voorkeur verdient. De lamp is nog betrekkelijk duur en kost bij een lichtsterktevan ongeveer 100 normaalkaarsen + ƒ15.— Men kan daarmede van een niet te dicht lantaarnplaatje een beeld maken van niet meer dan 1 M2., wil het tenminste eenigs- Fig. 3. Stocksche lamp. zins den naam van vrij helder kunnen dragen. De zaal dient dan ook absoluut donker te zijn. Komt er licht van buiten, of licht van een lamp uit het buffet, dan gaat nog een groot deel van het effect verloren. (De lamp in het buffet moet „natuurlijk" blijven branden. Zooals de lichtbron de ziel is van de lantaarn, zoo is vaak in kleine plaatsen het buffet de ziel van de vergadering. Het lijkt wel of de wet van Newton ook doorgaat voor de verhouding tusschen de grootte van  3 een plaats en de belangrijkheid van het buffet. Ik geloof evenwel niet, dat Newton ooit in die richting gedacht heeft.) De lamp eischt bovendien een bijzondere zorg. In de eerste plaats lette men op, dat de pitten niet walmen. Gebeurt dit, dan werpt de schoorsteen dikke wolken uit, waarvan ieder der aanwezigen een behoorlijk aandeel krijgt. Helpt neerdraaien niet, dan wordt de lamp uitgedoofd en de pitten moeten afgeveegd worden. Genoeg! Het bovenstaande is voldoende om te begrijpen dat de petroleumlamp wel de minst verkieselijke lichtbron is. Maar als nu in een gemeente geen electrische centrale is, of geen gasfabriek, hoe komt men dan aan intens licht? Dit zal blijken uit het volgende: Acetyleenlicht. Er bestaan eenvoudige toestellen, waarmede men in korten tijd, zonder eenig bezwaar een hoeveelheid gas kan ontwikkelen (fig. 4a), dat, in verbinding gebracht met een gloei-brander, een licht geeft van ongeveer 150 kaarsen. Ook kunnen de branders van fig. 4, b en c gebruikt worden, waardoor een lichtsterkte van 150 tot 250 kaarsen bereikt wordt. Straks komen we hierop Fig. 4a. Acetyleen-ontwikkelingstoestel met gasgloeilicht; /'. en c. branders.  4 terug bij den kalklichtbrander, die een veel grooter effect heelt. Het geheele ontwikkelingstoestel met gloeilicht kost + ƒ36. De branders J en c respectievelijk ƒ5 en ƒ6. Spiritusgasgloeilicht geeft voldoende licht voor een beeld van 2 X 2 M. De toestellen zij n zeer een - Fig. 5 Spiritusgasgloeilicht-apparaten. voudig in de behandeling en geven een mooi constant en wit licht. Bovendien is het geheel reukeloos, iets, dat van acetyleen niet altijd kan gezegd worden. Na kalk- en electrisch booglicht is het wel de meest verkieslijke lichtbron. De lichtkegel is zeer klein, waardoor zooveel mogelijk stralen benut worden, Fig. 5 a en b geven twee appa¬ raten, die respectievelijk ƒ10 en ƒ30 kosten. In plaats van spiritusgloeilicht kan men ook gebruik maken van Petroleumgasgloeilicht. Het eerste verdient evenwel de voorkeur: het is in het gebruik veel zindelijker. Daar tegenover staat, dat het veel duurder is dan petroleumgloeilicht; want een eerste vereischte is: zuivere spiritus van een hoog percentage, minstens 90%. Bovendien moeten beide soorten gloeilicht zorgvuldig behandeld worden.  5 Om het effect van het gloeilicht te verhoogen, heeft men branders geconstrueerd, waarbij het brandmateriaal, meestal spiritus of benzine, onder een zekeren druk gebracht wordt. Dit geschiedt door middel van een pomp. De intensiteit is dan werkelijk groot, maar er zijn zooveel bezwaren aan dezen brander verbonden, dat het gebruik niet is aan te raden- Ten eerste: het licht is verre van constant, omdat de druk zeer veranderlijk is. Ten tweede: de spanning moet met behulp van genoemde pomp telkens bijgeregeld worden. (Zoo iets werkt altijd storend gedurende een voorstelling). Ten derde: men hoort altijd een sissend, blazend geluid, dat ook al niet dient om de aandacht te boeien. Heel goedkoop is de inrichting zelf ook nog niet, want ze kost nog ongeveer ƒ37. In 't kort gezegd: Aanbeveling verdient persgas beslist niet. Is in een plaats een gasfabriek (gewoon steenkolengas of acetyleen), dan houdt alle gesukkel op en kunnen we de lichtsterkte opvoeren tot wel 3000 kaarsen. Gasgloeilicht. Van het gasgloeilicht kunnen we nog niet zeggen, op projectiegebied ten minste, het is „het beste en goedkoopste in gebruik". Het „goedkoopste", dat zou nog wel gaan, maar om voor „het beste ' te gelden, daarvoor laat het te veel te wenschen over. Het staat al niet veel hooger dan een goede petroleumlamp. Hoe komt dat? Bedenk maar even, wat we van den vorm der lichtbron gezegd hebben op bladz. 2. Het licht van het gloeiende kousje wordt slechts voor een klein gedeelte benut. Laten we dus begrijpen, dat het geheel doelloos is een zeer groote gloeikous, die veel gas verslindt, in een projectielantaarn te zetten. Neen! zelfs een tweemaal zoo  6 groot gasverbruik geeft nog maar o zoo weinig nuttig eflect méér. Iets beter wordt het als we gebruik maken van hanggloeilicht. Een kousje, zoo klein mogelijk, van de beste kwaliteit, geeft werkelijk een belangrijk verschil. Het is wel niet noodig te zeggen, dat de behandeling uiterst eenvoudig is. Men plaatst den brander in de lantaarn, overeenkomstig hetgeen daaromtrent later zal gezegd worden, steekt het gas aan, en regelt dit zoo, dat het kousje helder, gelijkmatig gloeit. Heel duur zijn de branders niet: Voor staand licht met reflector +. ƒ6. —; voor hanglicht met reflector + f^-—• En zoo zijn we genaderd tot een lichtbron, die al de hier voor genoemde verre overtreft, n.1. het dat alleen door het electrisch booglicht wordt overtroffen. Het kalklicht-principe bestaat hierin, dat in een niet-lichlgevende, heete vlam kalk of eenige andere stof tot gloeien wordt gebracht, waardoor een verblindend wit licht uitgestraald wordt. Die heete vlam wordt verkregen door gas (voor 't oogenblik Kalklicht, Fig- 6. Stalen gasflesschen  7 steenkolengas; straks zullen we andere gassen noemen) te verbranden onder toetreding van zuivere zuurstof, die in den handel voorkomt in sterke stalen flesschen en alom verkrijgbaar is. Voor kalklicht bestaan twee soorten van branders, n.1. zekerheidsbranders en branders voor gemengde gassen. De zekerheidsbrander (fig. 7 a ) kan gebruikt worden voor lichtgas en zuurstof of voor waterstof en zuurstof. Hij bestaat uit twee metalen buizen, die het gas en de zuurstof afzonderlijk naar den brander voeren. In de monding wordt een stroom van zuurstof in het centrum der gasvlam gebracht, waardoor het intens witte licht ontstaat. De branders voor gemengde gassen (fig. 7 b en c.) bezitten een mengkamer, waarin de gassen samenkomen, voordat ze uit de buizen treden. Door de menging van gassen vóór den brander in de mengkamer ontstaat een intensieve steekvlam, die, goed geregeld, wel tweemaal zooveel licht Fig. 7. Branders voor kalklicht.  8 geeft als eerstgenoemde brander. Een goede brander moet aan de volgende eischen voldoen: alle noodige bewegingen gedurende het projecteeren moeten verricht kunnen worden zonder de minste stoornis te veroorzaken of de aandacht af te leiden. Het kalkje moet zonder eenige moeite allerlei bewegingen kunnen maken: naar voren, naar achter, naar boven, naar beneden, naar rechts en links. Een goed verzorgde kalklichtinrichting kan een licht geven tot 3000 kaarsen sterk. Ziehier enkele wenken voor de behandeling. (Ieder begrijpt, dat een beetje oefening onder deskundige leiding een onafwijsbare eisch is.) Eerst steken we het gas aan, daarna wordt langzaam de zuurstofkraan geopend; zien we nu door een rood of donker blauw glas, dat het kalkje goed brandt en intens licht geeft, dan laten we alles rustig staan. Als de vlam een sissend geluid laat hooren (soms is dit zoo sterk, dat de toehoorders den spreker niet kunnen verstaan, ja zelfs, dat de spreker zichzelven niet verstaat) is dit een bewijs, dat er te veel zuurstof is; brandt de gasvlam met een punt, dan is er te veel gas. Genoeg! Ons kalkje brandt rustig zonder geraas. Nu plaatsen we het lantaarnplaatje voor den condensor, en op het doek ontstaat een beeld. Dit beeld zetten we goed scherp door middel van de stelschroef aan het objectief. Of het beeld helder verlicht is, komt er voor 't oogenblik niet op aan. Is het beeld te groot,, dan zetten we de lantaarn wat dichter bij het doek; is het te klein, dan wat verder af. We nemen nu het plaatje weg, en zien op het doek een verlicht cirkelvlak. Is dat vlak overal even helder verlicht, zooals fig. 8: 8 aangeeft, dan staat de brander juist goed; maar dat zou het grootste toeval zijn. We kunnen gerust zeggen, dat zoo iets zelfs bij den handigsten operateur niet gebeurt.  Fig 8 Hoe de brander staan moet. Vertoont het doek zich zooals bij 1, dan staat de lichtbron te hoog. „ „ „ „ ,, ,, 2, „ „ „ „ te laag. I „ „ „ „ „ 3, „ „ „ „ te veel naar rechts. » •> » » n » 4, „ „ „ „ te veel naar links. „ „ „ „ ,, ,, 5, „ „ ,, „ te ver van den condensor. ,, „ „ „ „ ,, 6, ,, „ ,, ,, te dicht bij den condensor. ,, „ „ ,, „ ,, 7, „ ,, ,, ,, ook te dicht bij den condensor. Daar we met den brander allerlei bewegingen kunnen maken, is de fout spoedig hersteld. Staat nu alles goed, dan zorge men, dat er niet meer aan geschud of verschoven wordt. De zuurstofkraan wordt nu gesloten, het gas verminderd tot op een klein pitje. Niet geheel uitdooven, want het kalkje is hygroscopisch, d.w.z. het trekt vocht aan. Blijft het nu maar een beetje warm, dan bederft er niets en het kalkje valt ook niet tot poeder uiteen. Zoodra nu de eigenlijke vertooning begint, draait men eerst het licht in de zaal uit, vervolgens zet men de gaskraan van de lantaarn open en laat ten slotte de zuurstof toetreden. Bij het begin van een vertooning ziet men vaak een donkere vlek op het doek, die veroorzaakt wordt door condensatie van waterdamp tegen de koude lenzen. Staat de lantaarn een uur te voren in een verwarmd vertrek, zoo hebben we daarvan geen last. Ook is het goed de  10 plaatjes tijdig in de verwarmde zaal te brengen; dat voorkomt meteen het springen van de glaasjes. Wat in het vorenstaande gezegd is van gewoon lichtgaszuurstof kalklicht, geldt bijna zonder uitzondering ook voor acetyleen-licht. Alleen de brander van fig. 7 c kan dan gebruikt worden. • 't Is jammer, dat zoo'n kalklichtinrichting niet zoo heel goedkoop is. Laten we de kosten eens nagaan. (Voor gewoon gas zijn die kosten iets minder dan voor acetyleen). Wat hebben we noodig? l«te Een drukregulateur met finimeter en inhouds- meter ± / 32. 2de Een zuurstofcylinder » » 20.— 3de Kalklichtje met drager » 10.— '4de Een bus met 12 kalkjes » » 2.25 5de 4 M. gewone gasslang » » 4.— 6de 1 M. zuurstof slang » » 2. Totaal . . ± / 70.25 Voor acetyleen zouden door den duurderen brander de kosten met ongeveer ƒ20 a ƒ 30 verhoogd worden. Nu is het weer mogelijk ƒ20 te bezuinigen door het weglaten van den zuurstofcylinder, omdat de fabrieken, die zuurstof leveren, de flesschen gratis in bruikleen afstaan, of daarvoor een zeer geringe vergoeding eischen. Behalve de genoemde kalkjes is er nog een andere, betere soort: „Duro pastilles", die een veel witter licht geven en veel duurzamer zijn. Zij kosten per stuk ƒ1.75 a ƒ2.25 Nog een derde soort kalkjes, harder dan de eerstgenoemde, en elk afzonderlijk verpakt in een glazen tube, waardoor zij  11 beschermd zijn tegen invloed van vocht, kosten per stuk ongeveer ƒ 0.35. Kan nu zulk intens wit licht ook verkregen worden, onafhankelijk van een huisleiding? Welzeker! De installatie wordt dan alleen wat meer gecompliceerd en wat duurder. Als brandbaar gas nemen we dan waterstof, dat in flesscheh geleverd wordt gelijk aan die voor zuurstof. Fig. 6 laat dit duidelijk zien. Alles wat gezegd is over de behandeling van huisgas met zuurstof geldt ook voor de behandeling van waterstof. We stellen ons maar voor, dat de waterstofflesch, waaraan men een gummislang heeft bevestigd, onze huisleiding is. Bovendien krijgen we dan een licht, nog veel intenser dan met gewoon gas. Wordt een lokaal bijv. met petroleum-lampen verlicht, dan behoeft men tijdens de projectie de lampen niet uit te dooven. Een beetje neerdraaien is reeds voldoende om geen afbreuk te doen aan de helderheid van het beeld. Alleen, zooals reeds gezegd, worden de aanschaffingskosten wat hooger. Noodzakelijk moet men weer hebben een drukr regulateur, die evenals bij zuurstof ongeveer ƒ32 — kost. De flesschen worden weer in bruikleen gegeven of billijk verhuurd. Om te voorkomen, dat de waterstof-finimeter gebruikt wordt op de zuurstofflesch of omgekeerd, hebben de apparaten voor zuurstof een rechtschen schroefdraad; die voor waterstof een linkschen draad. Men kan ook kalklicht toepassen door gebruik te maken van gasolin. De toestellen voor de gasontwikkeling zijn heel eenvoudig en bij eenige oefening en handigheid zonder gevaar. De prijs is ook niet hoog. Een gasolinvergasser met warmwaterbak voor een gelijkmatige gasontwikkeling Kost ongeveer ƒ25. Als brander wordt gebruikt b of c van fig. 7. Moet een toestel vaak vervoerd worden, bijv. van een plaats, 2  12 waar wel gas is, naar een plaats zonder gas, of van een plaats met gas naar een met electrisch licht, en wil men de kosten van branders en lampen tot een minimum beperken, en geen last hebben van het medenemen van een waterstofcylinder, dan kan men gebruik maken van ether-kalklicht. De vulling geschiedt met zuivere ether. Het complete toestel met brander kost ongeveer ƒ40.— En zoo zijn we genaderd tot het Electrisch licht. De gewone gloeilamp (metaaldraadlamp) is als lichtbron niet aan te bevelen, omdat de lange, dunne gloeidraden licht uitzenden, dat slechts voor een klein gedeelte benut wordt. Daarom heeft men speciale lampen geconstrueerd, met een opgerolden gloeidraad, zooals fig. 9a ons duidelijk maakt. Voor kleine lokalen, waar een beeld van 1 M2. voldoende is, zijn ze goed bruikbaar. De lamp, geconstrueerd voor 110 of 220 volt, eischt hoegenaamdgeen bediening, maar wordt onmiddellijk door een stopcontact aan de huisleiding aangesloten. Compleet, zooals bij a kost ze ongeveer ƒ18.— Veel beter voldoet de Nernstlamp (zie fig. 9 b, c en d). Bij een gering Fig. 9. a. gewone gloeilamp, b, c en d Nernst-lampen stroomverbruik  13 geeft ze tot 700 a 800 kaarsen licht. Er wordt evenwei eenige handigheid vereischt, die niet bevorderlijk is voor een algemeene toepassing. Het is nl. niet voldoende de lamp zoo maar aan te sluiten. Toont de gewone gloeilamp zich onverschillig ten opzichte van gelijk- of wisselstroom, de Nernstlamp is daarvoor zeer gevoelig. Zulk een lamp, gebouwd voor wisselstroom, past niet voor gelijkstroom, en omgekeerd. Ook is de lamp nog betrekkelijk duur, nl. ± ƒ25.— Aanbeveling verdient het verder steeds een nieuwen brander, die ongeveer ƒ8.— kost, in voorraad te hebben, daar bij eenig ongeval een nieuwe niet overal verkrijgbaar is. Veel eenvoudiger wordt de verlichting met speciale hal/watt projectielampen. Deze kunnen in elke lantaarn gemakkelijk gemonteerd worden, vereischen hoegenaamd geen bediening en bezitten een groote lichtsterkte, wel tot 4000 kaarsen; bovendien is het licht zeer rustig en gelijkmatig. Deze speciale halfwattlampen worden door installateurs niet in voorraad gehouden, maar worden door de fabriek op bestelling geleverd. Om het licht nog intenser te maken, kan men handelen als volgt: Veronderstel: de netspanning is 110 volt. Men bestelt dan een lamp van 100 volt. Natuurlijk zal daardoor de levensduur der lamp eenigszins verkort worden, maar dat is het ergste niet. Een projectielamp brandt toch betrekkelijk weinig, zoodat de factor „levensduur" niet van overwegend belang is. Lampen (zonder montuur) van 500, 1250, 2500 en 4000 kaarsen kosten respectievelijk ± ƒ10.—.ƒ12. —.ƒ18— en ƒ25.— Het electrisch booglicht verdient boven alle andere lichtbronnen de voorkeur. Ons bestek laat niet toe uit te weiden over de theorie van het booglicht of het mechanisme der verschillende booglampsystemen. Alleen dit: booglicht kan verkregen worden door inschakeling aan elke huisleiding; onverschillig of het gelijk- of wisselstroom is.  14 Bij 'aisSehiroom gebruikt men twee gelijke kolen; z.g. dochtkolen, welker dikte afhankelijk is van het ampèrage. Bij gelijkstroom een dochtkool en een homogene kool. De doorsnede van de doclrfkool moet 'tweemaal zoo groot zq* als die van de homogene kool. Maar is nu elke huisleiding in staat het groote aantal ampères, dat voor een intens licht noodig is, door te laten? Ja! dat kan door gebruik te maken van een transformator. Fig. 10. Transformators. Het toestel van fig. 10 b ontneemt bij aansluiting aan een net van 220 volt 4 ampère, die omgezet worden tot 18 ampère. Transformator met booglamp enz. kosten sledrts ongeveer ƒ60. De transformator van fig. 10 a zet bij een spanning van  15 220 volt een primaire stroomsterkte van 6 ampère om tot een secundaire van 30 ampère. De transformator alleen kost ongeveer ƒ60. — . Door toepassing van genoemde transformatoren wordt het nu mogelijk in elke zaal, waar electrisch licht aanwezig is, ook gebruik te maken van het epidiascoop of de kinematograaf (waarop we later terugkomen).  HOOFDSTUK II. Het Projectietoestel. Het toestel bestaat uit twee hoofdgedeelten: 1°. De projectiecamera; 2°. Het lampenhuis of de lampenkast. Tot de Projectiecamera behooren: het diapositief, het objectief en eigenlijk ook het scherm. Het lampenhuis bevat: de lichtbron en de condensor. Het schema van fig. 11 geeft een overzicht hoe de verschillende deelen ten opzichte van elkander geplaatst zijn. Hierbij zij opgemerkt, dat de lichtbron (zoo na mogelijk een punt) on Ap miHHpn<5 van condensor. lantaarnDlaatie. objectief en scherm in één rechte lijn moeten liggen. Onder diapositief verstaat men een beeld, dat op glas is vervaardigd. De vereisen ten van een goed plaatje zijn: groote helderheid in de lichte en tamelijke door- Fig. 11. Schema van een projectie-toestel.  17 schijnendheid in de min of meer donkere partijen; bovendien moet de emulsie heel fijn van korrel zijn. De meest voorkomende maat is 8,3 bij 8,3 cM. Fig. 12 stelt een plaatje voor, klaar om vertoond te worden. De buitenmaat is 8,3 X 8,3 cM. De binnenmaat mag hoogstens 7 X_ 7 cM. zijn. daar^ anders een gedeelte in de sponning van het raampje verborgen blijft. Om de emulsiezijde niet te beschadigen wordt het voorzien van een dekglaasje. Bij het projecteeren wordt het onderstboven in den beelddrager gezet. Fig 12. Lantaarnplaatje. Bij opvallend licht is de emulsiezijde naar den condensor gekeerd; bij doorvallend licht staat de glaszijde aan dien kant. Daar in een verduisterde zaal geen verschil te zien is tusschen glas- en emulsiezijde, worden alle te vertoonen plaatjes op dezelfde wijze gemerkt, om vergissingen te voorkomen. De Lantaarnplaatdrager. Deze dient om het glasbeeld in de juiste richting van den stralenbundel te brengen, vlak vóór den condensor. De plaatdrager moet goed vast staan; het plaatje moet gemakkelijk daarin gestoken kunnen worden, zonder zich evenwel te kunnen bewegen: dan wordt een gedeelte van het beeld onscherp. Dit blijkt duidelijk uit het schema van fig. 11: zakt het plaatje naar eenige zijde schuin, dan staat het niet meer loodrecht op de  18 lijn, die de middens van condensor, objectief en lichtbron vereenigt. Toch komt het voor dat, niettegenstaande de meest correcte instelling, het beeld zich niet zuiver vertoont; in dit geval ligt de fout in het objectief. Men zegt dan: het objectief ■is niet voldoende gecorrigeerd. Blijkt nu bij een eenmaal gekocht raampje, dat de plaatjes (die ook wel wat dun kunnen zijn) niet vast staan, dan kan men dit licht verhelpen door een helder glaasje van 8.3X8.3 cM. gelijktijdig met het plaatje in te schuiven. Fig. 13. Modellen voor plaatdragers. Fig. 13 geeft 3 modellen van plaatdragers. Staat bij a, b, of c een plaatje gereed voor projectie, dan wordt, terwijl dit  19 bekeken en besproken wordt, een ander ingezet. Komt dit andere aan de beurt, zoo schuift men dit voor de lens, en het geziene haalt men er uit. Door het aanvatten kan dit plaatje nu licht beduimeld worden. Het model van fig. 13 b voorziet daar eenigszins in, door de weggenomen hoeken. De keerzijde van de medaille is nu weer, dat het plaatje vaak niet vast staat. Daarom is de drager c aan te bevelen, die zoo ingericht is, dat bij doorschuiving van het plaatje dit automatisch eenigszins opgelicht wordt, waardoor men het gemakkelijk aan het zwarte randje kan aanvatten. Het in fig. 14 a afgebeelde model is zoo ingericht, dat plaatjes van verschillende grootte kunnen vertoond worden bijv. 8,3 X 8.3 c.M.; 8 X 10,5 c.M. enz. Ten slotte komen bij het in fig. 14 b afgebeelde model bij het verwisselen van het beeld een oogenblik 2 plaatjes achter elkaar. Hinderlijk is dat niet en het heeft zelfs Fig 14 a. Raampje voor verschillende grootten dit voordeel, dat het doek nooit geheel verlicht of nooit geheel donker is. Deze laatste drager heeft nog een goede eigenschap: men kan n.1. de lantaarn van een kant uit bedienen. Het lastige Fig. 14 b. Raampje, waarbij 2 plaatjes achter elkaar komen.  20 overheen-tasten of omloopen wordt zoodoende vermeden. En wat kosten nu zulke toestelletjes ? Dit valt mee. Het eenvoudigste (waarmee men toch goed werk kan leveren) ongeveer ƒ1.25; het laatstbeschrevene * ƒ7.— Een geheel andere inrichting vereischt de z.g. snelwisseling, die automatisch uitgevoerd wordt. Fig. 15 geeft daarvan een duidelijke voorstelling. Om bij een groot aantal diapositieven een snelle en zekere verwisseling mogelijk te maken, heeft men toestellen bedacht, waarin de geheele voorraad te vertoonen plaatjes, zorgvuldig gesorteerd, opgeborgen wordt. (De figuur laat Fig 15. Inrichting voor snelwisseling. het toestel zien, waarvan een gedeelte weggelaten is, om de ligging der plaatjes goed te doen zien.) Door draaiing van een kruk met de hand of door elec" triciteit geschiedt de verwisseling op het gewenschte oogenblik. Deze toestellen met zorg geconstrueerd, werken met groote zekerheid, maar hebben als schaduwzijde, dat ze, vooral bij grootere formaten zooals 9 X 12 c.M., zeer kostbaar worden. Ze zijn dan ook alleen te verkiezen voor iemand, die, zonder eenige hulp, alles zelf moet doen.  21 De Condensor. De condensor dient slechts voor een heel klein gedeelte om een beeld op het scherm te vormen. Hij heeft de optische eigenschap, de lichtstralen van de lichtbron, welke in een conischen vorm worden opgenomen, zoodanig te breken, dat het grootste gedeelte van den stralenbundel het beeld op alle plaatsen even sterk verlicht. Wanneer men een diapositief zonder condensor, alleen door de lichtbron, verlicht, dan wordt slechts van een klein deel van het plaatje een goed helder beeld op het scherm gevormd. Uit fig. 16 blijkt duidelijk, dat een groot deel van het licht, dat door het plaatje gaat, verloren is en het objectief niet bereikt. Alleen toch de stralen, die door het objectief gaan, vormen het beeld. De condensor is een stel¬ sel van twee of meer lenzen, Fig 16. die zulk een kort brandpunt hebben, dat zij de lichtbron dicht kunnen naderen, en van een diameter, die een weinig grooter is dan de diagonaal van het plaatje. Voor plaatjes van 8,3 X 8,3 c.M-, bij een beeldgrootte van 7X7 c.M., is een condensor van 103 m.M. middellijn voldoende (omdat 103 > 1/ 2 X 72). Voor plaatjes van 8V2 X 10 c.M. neemt men een condensor van 115 m.M. diameter (omdat 115 ^> V (7'/32 + 92). De dubbelcondensor (soms wordt nog gebruikt een enkele half bolle lens; ze komt nog voor in de van ouds bekende Lanterna magica) bestaat uit 2 plan convexe lenzen, die zoodanig in een vatting zijn gezet, dat de twee bolvormige zijden naar elkander toe staan. De afstand rus  22 schen beide bolle oppervlakken is zeer gering. (Zie figuur 17 ) Deze vatting kan worden losgeschroefd, om de lenzen schoon te maken of, zoo noodig, een nieuwe in te zetten. Er zijn openingen in aangebracht, om de warme lucht door te laten en door koelere te vervangen. Fig. 17 Links: dubbel-, rechts triplex-condensor. Het is natuurlijk van belang, dat zooveel mogelijk lichtstralen door den condensor gaan, wat alleen mogelijk is, wanneer deze een zeer korte brandpuntsafstand bezit. Omdat de condensor zoo dicht bij de lichtbron staat, is springen der lenzen niet ongewoon. Nu is een enkele barst gewoonlijk niet zoo erg; bij het vertoonen van lichtbeelden ziet men daarvan vaak niets. Alleen is het soms zichtbaar, als het doek verlicht is, zonder dat zich een plaatje bevindt tusschen objectief en condensor. Bij de kinematograaf is dat scheuren der lenzen van nog minder invloed op het beeld. Ik zou haast zeggen: alle bioscopen werken met gescheurde condensors Soms zijn er zelfs tal van scheuren in. Het gebeurt daar zelfs wel, dat er een stuk van de lens uit gevallen is, zonder dat het publiek er iets van bemerkt, of de voorstelling er door geschaad wordt. Om het springen te voorkomen, wordt wel tusschen Hebt-  23 bron en condensor een hardglazen schijf geplaatst, ofschoon dat middel ook al verre van afdoende is. Behalve dubbele condensors bestaan er ook nog triplexcondensors, die bijna alleen gebruikt worden voor beelden, grooter dan 8,3X8,3 cM-, en voor kinematografen. Ze bestaan uit 2 planconvexe lenzen, waarvoor een derde lens, Meniskus-lens genaamd (zie fig. 17 rechts), geplaatst wordt. De brandpuntsafstand wordt daardoor zeer verminderd, zoodat de triplexcondensor 2 tot 5 maal zooveel licht opneemt als de dubbele. Hiermee is echter niet gezegd, dat het lichteffect 2 tot 5 maal zoo groot wordt. Een groot deel gaat verloren door reflexie en absorptie. Eerlijk moet ik bekennen, dat bij gewone projectie of bij kinematografie het meerdere nut van een tripexcondensor zeer twijfelachtig is. Evenwel heeft hij nog de eigenschap de lichtstralen scherp naar één punt samen te trekken en is daardoor meer geschikt voor microscopische projectie (fig. 18) en andere wetenschappelijke doeleinden. Fig. 18. Microscopische projectie. Het vertoonen van microscopische preparaten is natuurlijk een rijke bron van genot. Wie wat handig is, en een beetje natuurkundig aangelegd, kan tal van preparaten zelf vervaardigen. Een heel mooie handleiding daarvoor is: „Leitfaden zur anfertigung Mikroskopischer Dauerpraparate, von Otto Bachman."  24 De Hardglasschijf en het Koelvat. Zooals in het vorige artikel reeds gezegd is, bestaat er groote kans, dat de condensorlenzen, vooral de lens, die naar de lichtbron gekeerd is, door de groote warmte springen. Om dit Fig. 19. a. Hardgiasschijf; is het noodig het kalkje nu en dan een beetje om te draaien. Bij koolspitsen moet men vooral zorgen, dat de afstand der kolen niet te groot wordt, waardoor een vlam gevormd wordt. Wil men den condensor eenigszins beschutten, dan plaatst men tusschen de lichtbron en de achterlens een scherm van zeer helder mica of een dunne schijf hardglas. De lucht tusschen schijf en condensor werkt isoleerehd tegen de door den brander uitgestraalde warmte. Bij velen bestaat nog het dwaalbegrip, dat het koelvat (een bakje gevuld met een bepaalde vloeistof) geplaatst wordt tusschen lichtbron en condensor. Neen! het koelvat moet staan tusschen condensor en diapositief. Dit is gemakkelijk te begrijpen. Tusschen lichtbron en condensor zou het koelvat in de eerste plaats te veel ruimte innemen; ten tweede zou de eenigszins te voorkomen, plaatst men aanvankelijk de lamp zoo ver mogelijk van den condensor en laat haar eenigen tijd branden, totdat de lenzen goed verwarmd zijn. Eerst dan brengt men de lichtbron op den kleineren, bepaalden afstand. Niettegenstaande dezen voorzorgsmaatregel is het springen nog niet uitgesloten, vooral als de vlam tegen het glas aankomt. Dit verschijnsel doet zich vooral voor bij kalklicht, wanneer de steekvlam een groefje gemaakt heeft in de kalk. Daarom  25 vloeistof door de uitgestraalde warmte al spoedig koken. Het koelvat dient dus om het plaatje en het objectief tegen te groote hitte te beschermen. Vooral bij gekleurde foto's en microscopische preparaten is het noodzakelijk de warmte'zooveel mogelijk te temperen. Het koelvat bestaat uit twee spiegelglasplaten, die inleen waterdichte vatting zijn vastgemaakt. De ruimte daartusschen wordt met een bepaalde vloeistof gevuld. Die vloeistof kan zijn: water, een 20'/0 sterke aluinoplossing, of volkomen watervrije glycerine. Water is wel het eenvoudigste en gemakkelijkste, omdat het overal voorhanden is. Het moet echter eerst goed uitgekookt zijn en dan weer afgekoeld worden. Versch water bevat veel lucht, die zich bij het verwarmen van het vat aan de binnenzijde van de glasplaten zou a zetten. Bij het projecteeren zouden die luchtbellen op het scherm hinderlijke vlekken veroorzaken. Is het koelvat van boven open, dan kunnen die bellen met een veertje worden weggenomen. Daar bij sterke verwarming de vloeistof in het vat vrij spoedig kookt, is het noodig, den inhoud van tijd tot tijd te ververschen. In het laboratorium verbindt men daarom het koelvat met een toevoer- en afvoerleiding. Een onafgebroken circulatie van de vloeistof is evenwel niet noodig, ja, zelfs niet eens wenschelijk, want die onophoudelijke strooming is vaak op het doek merkbaar. Om de snelle verwarming van de vloeistof tegen te gaan, wördt aanbevolen een aluinoplossing van 20 "/o. Of de invloed daarvan groot is, wordt vaak betwijfeld. Verder heeft de aluinoplossing een groot bezwaar; de wanden van het vat worden spoedig troebel. Het vat moet dus na gebruik telkens terdege schoongemaakt worden. Verzuimt men dit, dan ontstaat een vaste neerslag aan het glas, die niet meer kan verwijderd worden en de doorzichtigheid sterk vermindert. Watervrije glycerine heeft het voordeel een hoog kookpunt  26 te bezitten; maar ze moet dan ook absoluut watervryzijn, anders ligt het kookpunt nog lager dan bij water. IJzerchlorideoplossing heeft werkelijk een groot warmte-ab- Fig. 20. Projectie-apparaat met koelvat. sorbeerend vermogen; heeft echter het nadeel sterk gekleurd te zijn, waardoor een gedeelte van het lichteffect verloren gaat. Fig 21. Koelvat in een triple-condensor Er zijn projectie-lantaarns, die speciaal ingericht zijn voor het gebruik van een koelvat. Het koelvat bevindt zich dan tusschen de lenzen van den  27 condensor. Bestaat de condensor uit 3 lenzen, dan is de opstelling, zooals fig. 21 te zien geeft. Bij aankoop van een projectie-toestel is de prijs van de hardglasschijf en het koelvat meestal niet in den lantaarnprijs begrepen. Ze moeten afzonderlijk aangeschaft worden. De glazen schijf is goedkoop en kost met voet ongeveer/1.25. Het koelvat is duurder. In den eenvoudigsten vorm kost het ± ƒ20. Met inrichting voor circulatie der vloeistof± f 25. Het Objectief. We zullen ons niet verdiepen in de theorie der lenzen, maar slechts enkele practische wenken en opmerkingen ten beste geven. Het objectief neemt de lichtstralen op, welke de condensor door het glasbeeld werpt, om dit verlicht beeld weer op een wit vlak te werpen. De z.g. Petzval-objectieven zijn daarvoor bijzonder geschikt en ook het meest in gebruik. Door verschillende andere fabrieken zijn eveneens lichtsterke projectie-anastigmaten in den handel gebracht, die meer en meer, ondanks den hoogeren prijs, gebruikt worden. Wat kwaliteit en hoogen prijs betreft, staan de Zeiss-objectieven wel bovenaan. Vóór het gebruik moeten de lenzen goed gereinigd worden, daar men anders kans heeft, dat het stof, dat er zich op bevindt, in het glas brandt, ten koste der helderheid van de lens. Neemt men het objectief uit elkaar, dan zorge men steeds de lenzen weer juist te plaatsen, zooals ze oorspronkelijk zaten. Vergist men zich hierin, dan kan dit nadeelig werken op de scherpte en duidelijkheid van het beeld. De objectieven zijn voorzien van een schroefbeweging," om het beeld scherp in te stellen. Een lichtklep, aan de voorzijde, die om een as kan draaien, dient om het licht af te sluiten. Een sleuf kan dienen om verschillende gekleurde glazen in 3  28 te steken, die vaak een verrassend effect maken. Zoo gebruikt meiv een rood glas bij de vertooning van een brand, een blauw voor een landschap bij maanlicht. Deze gekleurde glazen komen in den handel voor als „stel van 5 gekleurde glaasjes" en kosten slechts ƒ0.75. Het objectief bestaat uit twee lenzensystemen, ieder bestaande uit 2 glazen, gevat in een koper montuur. De doorsnede is afhankelijk van de grootte der plaatjes, die men vertoonen wil. Voor de gebruikelijke maat. 8,3 X 8,3 c.M., neemt men een objectief van 4 tot 5 c.M. diameter. Met een brandpuntsafstand van 14 c.M. ontstaat op 4 M. afstand op het scherm een beeld van 2 M.; op 6 M. afstand een beeld van 3 M. Wenscht men nu op gelijken afstand een grooter beeld, dan moet men gebruik maken van een objectief met korter brandpuntsafstand ; omgekeerd voor een kleiner beeld op denzelfden afstand een objectief met langer brandpuntsafstand. Onderstaande tabel geeft de verhouding aan tusschen brandpuntsafstand, grootte van het beeld en schermafstand. De onderstelling is, dat we plaatjes gebruiken met een beeldgrootte van 7 X 7 cM. Afstand tusschen Brandpuntsafstand van het objectief. lantaarn en i- ; ; ; ; ; , ; j j \~TZ scherm | 13| 15| 18| 20 I 251 30 | 35 | 40| 45 | 50 | 55 | 60 i—i—i I i kl i 1 ' Meter M I M M | M. M. M. M. M. M. M. M. M. 2 1.07 0,95 0,80 0,70 0,55 0,451 3 1 70 1,40 1,15 1,05 0,85 0.70 0,60| | 4 215 1 85|l,55 1,40.1,12 0,95 0,80 0,70 0,60 5 270 2 35 1,95 1,75 1,40 1,17 1,00 0,90 0,771 6 3,20 2,80 2.30 2,05 1.70 1,40 1,25 1,10 0,95 0,85 | 8 4 30 3 75 3 15 2,7512.25 1,90 1,65 1,45 1,25 1,12 1,00 0,90 10 5 70 4 70 3,95 3,45|2,85 2,35 2,10 1,70 1,55 1,40 1,27 1,16 12 645 5 60 4 75 4,15 3,70 2,80 2,45 2,00 1,86 1,65 1,52 1,40 14 7 55 6,50,5,50 4,80 4,00 3,30 2.85 2,40 2.17j 1.96,1,78 1,63 Grootte van het projectiebeeld in Meters.  29 Betrekkingen tusschen vergrooting, schermafstand en brandpuntsafstand van het objectief. Vergrooting. Verérootiné Scherm breedte. Diapositiefbreedte. Door scherm breedte verstaan we niet de geheele breedte van het doek, maar het gedeelte, dat voor het beeld benut wordt, Is het doek bijv. 2,5 X 2,5 M., zoo maken we het beeld niet grooter dan (2,5—0,25) X (2,5—0,25) M2. Dat is noodig, om? dat het practisch onmogelijk is, de lantaarn zóó te stellen, dat het midden van het plaatje juist samenvalt met het midden van den projectiewand. Projecteert men op een gepleisterden muur, dan is men niet zoo precies aan een paar centimeters gebonden. Bij een diapositief van 9 X 12 cM. rekenen we als beeldvlak 8 X 11 cM.; voor een plaatje van 8,3 X 8,3 cM. zullen we vaststellen 7X7 cM. Schermafstand. Schermafstand = brandpuntafstand X vergrooting. Voorbeeld: Wil men een diapositief met een objectief van 25 cM. brandpuntsafstand 20 maal vergrooten, zoo is de afstand van het toestel tot het scherm: 25 X 20 = 500 cM. = 5 M. Brandpuntsafstand. Brandpuntsafstand — schermafstand: vergrooting. Voor vergrooting kunnen we schrijven: scherm breedte. diapositief breedte. De formule voor brandpuntsafstand verandert dus in: l ~ j*. i t j i jr, • schermbreedte. brandpuntsafstand = schermafstand: -r. rn—r, ;— diapositief breedte. Voorbeeld: Een diapositief, waarvan de beeldbreedte 11 c.M. bedraagt,  30 moet op een afstand van 5 M. een beeld van 220 c.M. geven. Bereken den brandpunts-afstand. 220 Br. p. afst. = 500: ~ = 500:25 = 25 c.M. Nu zal het vaak voorkomen, dat in een bepaald geval zoo'n objectief niet tot onze beschikking is- Zoo precies komt het er ook niet op aan, en we zullen ons trachten te behelpen. Heeft het objectief, dat we gebruiken moeten, een brandpuntsafstand, iets grooter dan de berekende, dan maken we den afstand tusschen apparaat en scherm iets grooter; in 't tegengestelde geval maken we dien een beetje kleiner. Schermgrootte. schermafstand X diapositiefbreedte Schermgrootte = - - brandpuntsafstand Voorbeeld: Bij een schermafstand van 500 cM moet met een objectief van 25 c.M. brandpuntsafstand een diapositief, waarvan de beeldgrootte 11 c.M. bedraagt, geprojecteerd worden. Hoe groot moet het scherm zijn? 500 X 11 5500 Schermgrootte = 25 * Hf " In werkelijkheid zal men dan nemen een scherm van 2,5X2,5 M. Het Projectiescherm. Wat is er nu toch te schrijven over een projectiescherm! Me dunkt, dit artikel is toch zoo eenvoudig en van zoo weinig belang, dat elk woord daarover vrijwel overbodig is. Men neemt maar het eerste, het beste tafel- of beddelaken, spant het vlak op een raam van latten en de voorstelling kan beginnen. Waarde lezer, hebt ge al eens een goed projectiedoek gezien? Ik zelf hoogst zelden. Maar dan de schermen, die in den handel zijn en verkrijgbaar bij speciale handelaars in projec-  31 tie-artikelen, die zullen toch wel aan de hoogsteeischen voldoen? Dat zou men meenen, en ook billijkerwijze mogen verwachten. Laten we de proef eens nemen. Hier heb ik een doek, mooi wit, zonder naad, vlak uitgespannen op een houten veel mooier, helderder; veel meer contrasten. Vreemd! en de vlakken waren toch zoowat even wit. Ge hebt dus al begrepen, dat het ofncieele witte projectiedoek niet deugt, dat alles, wat we achter het doek zien, verloren is; we verlangen wel een beeld voor het doek, maar niet er achter. We verspillen dus bijna de helft van ons licht. Nu beginnen we in te zien, dat een goed projectievlak aan zekere eischen moet voldoen. Welke zijn die eischen? (De onderstelling is, dat we met opvallend licht projecteeren; m.a.w. de toeschouwers bevinden zich aan dezelfde zijde van het scherm als de projectielantaarn; het tegengestelde zullen we noemen doorvallend licht; het scherm bevindt zich dan tusschen de lantaarn en de toeschouwers.) raam. We projecteeren er een beeld op. 't Lijkt heel aardig; zoo zijn we 't gewoon, 't is duidelijk. Kom nu eens achter het scherm kijken. Nu zien we 't beeld ook, bijna even duidelijk. We nemen houten raam en doek weg. Achter het doek bevindt zich toevallig een mooie, fijne, vlak gepleisterde wand. We gaan 't zelfde beeld nog eens vertoonen. Wat een verschil! 't Beeld is Fig. 22. Projectiescherm  32 lste Het scherm moet ondoorschijnend zijn. 2de Het moet zoo wit mogelijk zijn en volstrekt niet blinken. 3de Het moet vlak hangen. De eerste eisch hebben we uit het bovenstaande al begrepen. Al het licht, dat door het doek valt, is verloren, waaruit dus Volgt, dat een katoenen of linnen scherm niet voordeelig is, vooral niet, als we met ons licht moeten woekeren. Een fijn gepleisterde muur, laten we het eens noemen een vertikaal plafond, is het ideale projectievlak. Nu wordt heel zelden zoo'n mooie witte wand in een vergaderlokaal aangetroffen. Gewoonlijk zijn de muren er eenmaal wit en effen geweest; meestal zien ze er groezelig uit, de kleur is vaak een raadsel: bruinachtig geel door tabakswalm en andere ongerechtigheden. Vaak vertoonen zich diepten door afgevallen schilfers kalk. Zoo vielen mij eens de mooie beelden op, toen ik autochroomplaten van Lumïère projecteerde met electrisch licht op een mooien witten wand in een zaaltje te Naaldwijk, waar het Nutsdepartement „Westlandsche Dorpen" vergadert. Zulke gunstige omstandigheden kan men rekenen tot de „witte raven". Dus: de fijn gepleisterde witte wand voldoet aan de drie genoemde eischen. De tweede eisch: het moet zoo wit mogelijk zijn, is duidelijk. Alleen absoluut wit kaatst alle stralen terug. Al wat niet wit is, slorpt een gedeelte op en kaatst slechts een gedeelte terug. Wat opgeslorpt wordt, is weer verloren. Het doek moet vlak staan of hangen, dus niet scheef; anders kan het beeld maar gedeeltelijk scherp zijn. Kan men nu eenmaal niet over zoo'n witten wand beschikken, dan moet men een scherm koopen, dat dien wand zoo veel mogelijk nabij komt. Beter dan het katoenen of linnen doek is reeds een papieren scherm, van z.g. „papier sans fin"; het is mooi wit, mat en vrij dik, waardoor het tamelijk veel licht terugkaatst. Men moet er echter voorzichtig mee omgaan; het is maar papier: elke  33 vouw of kreuk is niet meer te verwijderen en schaadt aan het beeld. Bovendien heeft het neiging om spoedig geel te worden. Dit laatste is het ergste niet; men koopt dan een nieuw: een scherm van 2X2 M2. zal nog geen twee gulden kosten. Wil men een solieder scherm en natuurkundig minstens even goed als het papier sans fin, dan kan men een rolscherm nemen. Dit kan als een landkaart opgerold worden (fig. 23); 't is voorzien van touwen en katrollen. De stof is bestreken met een fijne, zoo goed als ondoorschij- p.g 23 Rolscherm. nende laag, waardoor een mooi gedetailleerd beeld ontstaat. Ze zijn in alle maten en prijzen voorhanden, bijv. 1.83 X 1.83 M. ongeveer f 16.— 2.45 X 2.45 M. „ „ 21.50 3.50 X 3.50 M. „ ; 29.— 4.25 X 4.25 M. „ „ 48.— Een scherm van 2.45 X 2.45 M. zal wel altijd meer dan voldoende zijn. • In de laatste jaren is ook nog het ondoorschijnende „zilverdoek-scherm" in den handel gebracht. Men noemt het ook wel „ Totaalreflexwand". Het lichteffect is ongeveer 100 % meer dan bij een katoenen of linnen wand. Een fijne ondergrond is bedekt met een soort aluminium verf. De totaal reflexwand of het zilverdoekscherm, dat ik zelf gebruik en zelf maak, is evenwel niet geschilderd met een soort verf. Neen! het metaal wordt er onvermengd opgebracht; we zien dus een zuiver metaalvlak. Dit heeft het voordeel, dat het langer wit blijft en ook absoluut geen streepen vertoont. Hoe ik die laag er op krijg, vertel ik  34 wellicht later eens. Nu nog niet! Word ik fabrikant en gros, dan zal ik ook den prijs meedeelen. Hier volgen de prijzen der zilverdoekschermen, zooals ze in den handel voorkomen: 126 X 126 cM. ongeveer ƒ 11.— 140 X 140 cM. „ . 13.168 X 168 cM. „ „ 16.— 210 X 200 cM. » „ 24 250 X 250 cM. „ „ 37 — enz. Toch heeft de totaalreflexwand ook iets tegen. Hij is alleen bruikbaar in betrékkelijk lange, smalle zalen. Zit men in een breede zaal, eenigszins ver uit het midden, zoo gaat het winsteffect verloren. Als ik u een grafische voorstelling gaf van het effect, verkregen door dezelfde lichtbron op een katoenen scherm, een papierenscberm, een kalkwand, een zilverdoek, dan zou u zien, dat bij verwijdering uit het midden der zaal de effectkurve van het zilverdoek al heel spoedig daalt, zelfs onder de kurve van het katoenen doek. Daar die grafische voorstelling vrij ingewikkeld is, zal ik daar niet verder op doorgaan. Het scherm, dat gebruikt wordt voor doorvallend licht moet natuurlijk aan andere eischen voldoen. Het moet zoo transparant mogelijk zijn; het moet nu zoo weinig mogelijk stralen terugkaatsen, maar zooveel mogelijk doorlaten. Men neemt daarvoor fijn katoen of linnen. Om de doorschijnendheid te bevorderen, dompelt men het vóór het opspannen in water, waaraan wat glycerine is toegevoegd, om de verdamping tegen te gaan- (Zie fig. 22.) Zoo'n scherm, compleet (standaard en doek), ter grootte van 2H bij 2!^ M. kost ongeveer / 25. In 't algemeen is het projecteeren bij doorvallend licht niet aan te bevelen. De toeschouwers hebben last van het helle licht in den lantaarn, dat ze door het transparante doek  35 heenzien, en waardoor vaak een zeer groot deel van het beeldeffect verloren gaat. Aan dat bezwaar kan men nu wel eenigszins tegemoet komen door de lantaarn wat op te lichten, hetgeen duidelijk blijkt uit hg. 24 Fig. 24. Het oplichten van de lantaarn. Evenwel doet nu onmiddellijk een ander bezwaar zich gelden; n.1. het beeld kan nu onmogelijk scherp ingesteld worden. Stelt men scherp in op het midden, dan zijn onder- en bovenkant doezelig; is de onderkant scherp, dan deugt het van boven niet, enz. Het beeld is dan alleen scherp, als de loodlijn uit het snijpunt der diagonalen van het scherm door de as van het lensensysteem gaat. Het verteekenen van het beeld hangt dus af van de grootte van den hoek, dien beide lijnen met elkaar maken. Nu zullen vele lezers direct de conclusie trekken, dat in bijna alle bioscooptheaters de zaak niet in orde is. We kunnen gerust zeggen: in alle staat het projectietoestel te hoog. Gemakkelijk is dit waar te nemen, als geen beeld op het doek te zien is, maar het alleen verlicht is door het licht, dat door het ledige filmvenstertje straalt. Vertoont zich op het scherm dan een rechthoek, zoo is de zaak in orde (dat gebeurt echter zelden of nooit); zien we een gelijkbeenig trapezium, zoo staat  36 de zaak verkeerd. Na al het vorige kunnen we dus besluiten: Projecteeren in doorzicht verdient alleen aanbeveling, als het opstellen van het toestel in de zaal hinder zou kunnen veroorzaken aan de toeschouwers. Hier volgen nog enkele prijzen van schermen met standaard voor doorzicht- (en ook voor opzicht-) projectie: VA X VA M. ongeveer ƒ 15.— 2 X2 „ » „20.— 2Yt X2H „ „ „ 25.- 3 X3 „ „ „32.De doeken alleen: VA X VA M. ongeveer / 3.— 2 X 2 „ ' „ „ 5.— 24 X 2A „ » » 7.50 3 X3 „ „ „11.- 4 X4 „ „ „27.- (De bedoeling is: doeken zonder naad van speciaal Projectie Shirting). Voegen we nu al het genoemde: objectief, condensor, diapositief, lichtbron en soms nog andere kleinigheden tot een systematisch geheel bijeen, dan hebben we eindelijk De Projectielantaarn. Over de verschillende typen en prijzen spreek ik straks nog. Laten we eerst met onze lantaarn eens een voorstelling geven; tenminste een /^^/-voorstelling; we moeten het toestel eerst goed kennen, 't Is wonderlijk: elk mechanisme, op welk gebied ook, vertoont nukken, heeft eigenaardigheden. Die moeten we eerst opsporen. Niet te gauw uitroepen: „We zijn miskocht; 't is een prul". ffr*$3§ Neen! Alles moet geleerd worden.  37 (De onderstelling is, dat we zullen gebruiken kalklicht (gewoon huisgas met zuurstof). Fig. 25. Projectielantaarn De lenzen van het objectief en die van den condensor worden goed schoon geveegd en op de juiste plaats gezet. Den plaatdrager, die het plaatje zal bevatten, schuiven we in het toestel. Nu is het beste, eerst het scherm te plaatsen- Is het een rolscherm, dan laten we het eenvoudig zakken; is het een doek, zoo spant men het in het raam, steeds denkende om wat hieromtrent reeds gezegd is. De lantaarn wordt nu op een stevige tafel gezet (nog beter: op een stevigen, verstelbaren drievoet) op eenigen afstand (dien we meteen zullen bepalen) van het scherm. Hoe hoog moet de lantaarn staan? Dit is eenvoudig in verband met het geschrevene over doorzicht- en opzicht-projectie. Het midden van het objectief moet ongeveer met het midden van het scherm in een horizontale lijn liggen. Ongeveer! Een enkele centimeter  38 schaadt niet. Dit is altijd te vinden door de lantaarn heel weinig naar achter of naar voren op te lichten. Onzen kalklichtbrander met twee slangen plaatsen we in de lampenkast. Op den brander plaatsen we het „kalkje" en de slangen verbinden we aan de gasleiding en het zuurstofapparaat. Het plaatje schuiven we in den plaatdrager. Staat nu de brander ineens goed in de lampenkast? Dat zou al heel toevallig zijn! Die brander kan te dicht bij den condensor staan, te veraf; het kalkje staat misschien te hoog, te laag, te veel naar rechts, te veel naar links. We zullen de proef nemen en met behulp van fig. 8 is spoedig alles in ordeVerder wordt alles geregeld overeenkomstig het vroeger geschrevene, en — de voorstelling begint. Het beeld vertoont zich op het scherm, maar — valt niet mee! „Is dat nu het product van zoo'n dure lantaarn?" Maak u niet ongerust. Nogmaals: „Es will alles gelernet sein!" 't Ligt soms aan een heel kleine kleinigheid. De lichtbron een haartje naar voren of naar achter; een beetje meer of minder gas; een beetje minder of meer zuurstof en het effect wordt steeds grooter. Bij een tweede proef is het resultaat al veel schitterender; en na een beetje oefening zijn we al spoedig de concurrent van den handigsten operateur der firma Pathé frères. Ja! met onze eenvoudige plaatjes-vertooning hebben we eigenlijk den eersten stap gezet op de bioscoop-operateurs-loopbaan. Waarde Lezer! zijt ge al eens in de „cabine" van een bioscooptheater geweest? Niet? Dat is jammer! Probeer daar eens in te komen! En U zult verbaasd staan, wat van de handigheid van zoo'n man gevergd wordt. Vertellen kan ik dat niet; men moet het eerst zien, om het eenigszins te kunnen waardeeren. Nu hebben we wel een proefvoorstelling gegeven, maar be-  39 zitten nog geen lantaarn. We gaan dus op koopen uit; een ontzettend lastig werkje, omdat door de groote verscheidenheid de keuze zoo verbazend moeilijk wordt. Daarbij komt nog vaak, dat de kooper weinig verstand van zoo'n toestel heeft; zoo wordt het dus een zaak van vertrouwen. Laten we nu niet als principe vaststellen: „probeeren, zoo goedkoop mogelijk uit te zijn". Koop een goed, degelijk toestel! Laten desnoods enkele departementen zich vereenigen, om voor gezamenlijke rekening aan te schaffen, wat voor één onbereikbaar zou zijn. (Bij het Hoofdstuk „Kinematografie" kom ik daar even op terug). En u zult ervaren, dat gedeelde lasten dubbele, of misschien wel meervoudige, lusten met zich brengen. U den weg te wijzen in dien chaos van projectie-apparaten, is bijna ondoenlijk. Enkele typen, met enkele eigenschappen, en de prijzen zal ik slechts vermelden. Verder verwijs ik haar hetgeen ik gezegd heb in het begin der inleiding. Fig. 26 vertoont 4 nrnierrietoestellen. die Fig. 26. Projectie-apparaten. alle aanbevelenswaard zijn. Fig. 26a is een toestel voor acetyleengas. Het apparaat met  40 complete acetyleeninrichting, en verder alles wat er bij behoort (evenwel zonder schermj, kost i ƒ90.—. De kofter, om het gemakkelijk te vervoeren, kost ƒ12.—. Het toestel b heeft ook een complete acetyleeninrichting en kost ongeveer ƒ110.— . De daarbij behoorende koffer ook ƒ 12.—. Bij c wordt een electrische centrale vereischt. De verlichting geschiedt door koolspitsen. Projectielantaarn met lichtbron, weerstand enz. enz., kost ongeveer ƒ100.— en de transportkoffer ± ƒ9.—. Ten slotte d. Lantaarn met complete zuurstof-kalkinrichting, te gebruiken met gewoon huisgas; met slangen, kalkjes enz enz. ƒ162.—. De koffer, ongeveer ƒ 12.— Het toestel van fig. 25 is duurder. De lampenkast is van binnen bekleed met asbest en zoodoende bestand tegen de sterkste lichtbron; de condensor heeft een middellijn van 114 raM. Bovendien heeft het een koelvat, zooals uit de fig. blijkt, Het licht, dat hinderlijk uit de achterzijde der lampenkast zou stralen, wordt gemaskeerd door een onbrandbaar gordijn. De prijzen zijn als volgt: Met complete acetyleeninrichting: ± ƒ165.—; met complete inrichtingen: ± ƒ210.— ; met een inrichting voor booglicht van een gering aantal ampère: ± ƒ156.—; met een inrichting voor sterk booglicht ongeveer ƒ250.—. Wordt het toestel geleverd met een drievoudigen condensor van 150 mM. diameter en een objectief van 54/si mM. (vooral voor het vertoonen van plaatjes 84 X 10 cM. of 9 X 12 cM.) dan wordt de prijs verhoogd met ± ƒ75.—- Stel u niet voor, dat men desnoods niet billijker terecht kan. Een vrij goed lantaarntje, geschikt voor elke lichtbron, kan men al koopen voor ongeveer ƒ30. (Dit is zonder lichtbron en zonder eenige lichtinrichting). Tusschen ƒ30 en ƒ300 liggen nog tal van variaties.  HOOFDSTUK III. Episcopie. (Het projecteeren van ondoorzichtige voorwerpen). In het voorgaande hoofdstuk is steeds verondersteld, dat men beschikte over een meer of minder doorzichtig glasdia. positief of een z.g. lantaarnplaatje. Nu komt het inde praktijk vaak voor, dat men gaarne zou vertoonen een prentbriefkaart, een teekening, een figuur uit een prijscourant, het uurwerk van een horloge, of eenig ander ondoorzichtig voorwerp. Hiervoor is de gewone lantaarn Fig. 27. Radioptican.  42 niet voldoende, maar moet ze voorzien zijn van een bijzondere inrichting. In het algemeen noemt men zoo'n inrichting Fig. 30. Fig. 3i. Episcopen. Episcoop. Onder allerlei namen, zijn verschillende toestellen van zeer uiteenloopende prijzen in den handel gebracht. Zoo  43 heeft men het Radioptican, de Megascoop, de G/oboscoop, de Epi(dia)scoop van Liesegang en bovenaan op dit gebied staat de voortreffelijke Epidiascoop van Zeiss. Zooveel verscheidenheid in apparaten, zooveel verscheidenheid in den prijs, die loopt van enkele guldens tot ver over de duizend. We zullen hier enkele vermelden met opgave van den prijs (ongeveer). Een hoogst eenvoudig, makkelijk te bedienen toestel is de „Radioptican". Hiermede kunnen prentbriefkaarten of teekeningen van dezelfde grootte, of ook kleinere vertoond worden. Het toestel van fig. 28 is verkrijgbaar voor ongeveer ƒ8.— Het kan onmiddellijk aangesloten worden aan de electrische lichtleiding. Het wordt kant en klaar geleverd met 2 gloeilampen. Is geen electrische leiding aanwezig, maar wel gas, dan wordt hetzelfde toestel voor denzelfden prijs geleverd voorzien van gasgloeilicht. Beschikt men over gas ook al niet, dan is het verkrijgbaar, ook weer voor ƒ 8. — , met een complete acetyleeninrichting, waarmede het toestel zonder bijvulling ruim een uur diensten kan presteeren (fig 28a). Wil men iets meer betalen, nl. ƒ15.— (fig. 29i, dan geeft het een mooi beeld van 1 M. als het toestel ongeveer 2 M. van het scherm verwijderd is. Wat de lichtbronnen betreft, geldt hetzelfde als voor het toestel van ƒ8 Alles is evenwel iets degelijker en de acetyleenlamp brandt 2 uur. Voor ƒ21.— (fig. 29a) is het beeld weer wat grooter. Voor ƒ30.— (fig. 29a) kan men grootere beelden maken op grooteren afstand. De beeldhouder is verstelbaar en kan teekenihgen bevatten tot 16 X 13 cM. Het toestel van ƒ45.— (fig. 30) is alleen ingericht voor electriciteit of acetyleen. Foto's of platen tot 13 X 18 c M. worden hiermee vertoond. Voor ƒ75.— ten slotte (fig. 31) kan men mooie beelden 4  44 maken tot 2 a 2'^ M. Zulk een toestel is uitstekend geschikt voor scholen of vereenigingen enz. Terloops zij opgemerkt, dat voor alle episcopie het wenschelijk of liever bijna noodzakelijk is gebruik te maken van het ,, Totaalreflexscherm''. Een ander toestel op episcopisch gebied is de ,,G/oóuscoop" (fig. 32). Fig. 32. Globuscoop. Afgaande qp den prijs, die varieert van ƒ65.— tot ongeveer ƒ400.— kan men verwachten, dat men met een alleszins deugdelijk apparaat te doen heeft. Het dient tot het projecteeren van papierbeelden van allerlei soort, zooals illustraties uit boeken en tijdschriften, foto's, prentbriefkaarten en andere ondoorzichtige voorwerpen. De platen worden door middel van cassetten ingeschoven. Wil me/l uit een boek projecteeren zonder de plaat er uit te scheuren en zoodoende het boek te bederven, dan verwijdert men de cassette en zet den Globuscoop op het boek. Men zal al spoedig  45 inzien, dat zoo'n toestel heel wat gemak oplevert. Het lastige, tijdroovende lantaarnplaatjesmaken is zoodoende vervallen,,en de spreker komt er licht toe eens wat meer te vertoonen, daar een papierbeeld vlugger bij de hand is dan een nieuw lantaarnplaatje. Dit kan toch ook weer een schaduwzijde hebben; de verleiding wordt groot, om maar steeds te vertoonen ten koste van het gesprokene. Het is mij wel eens voorgekomen, dat zóóveel plaatjes gedurende een voordracht de revue passeerden, dat het mij groen en geel voor de oogen werd; al het gesprokene loste op het laatst op in ,die volgt!" Aan het toestel bevindt zich een zilver spiegel, die het verlichte beeld op het scherm werpt. Met dien spiegel moet men steeds heel voorzichtig omgaan en bedenken, dat de zilverlaag niet achter het glas, maar geheel onbedekt voor op het glas aangebracht is, ter voorkoming van dubbele beelden. Gaat men dus zoo'n spiegel op de gewone wijze netjes schoonmaken, dan bestaat alle kans, dat in een minimum van tijd het heele toestel voorloopig onbruikbaar is. De verlichte vlakte varieert van 12X12 cM. tot 15X15 cM. en het geprojecteerde beeld van 120x 120 c.M. tot 200X200 c.M. De afstand van het doek tot het scherm bedraagt dan respectievelijk 2Yi M. en 4 M. Het is evenwel denkbaar, dat genoemde maten voor vergrooting vatbaar zijn; dit zal wel in nauw verband staan met de intensiteit der lichtbron. Zoo behooren bij het toeste.1 van ƒ65.— twee gloeilampen (bedenk, dat het toestel alleen te gebruiken is voor electrisch licht!) elk van 100 kaarsen. Bij het toestel van ƒ400.— behooren 4 gloeilampen van 300 kaarsen. Neemt men nu 4 lampen van 500 kaarsen, dat is totaal 2000 kaarsen, dan zullen beeldgrootte en afstand tot het scherm wel grooter kunnen worden. Zijn het nu half-watt lampen, dan kan men nog heel best op de gewone lichtleiding inschakelen. Natuurlijk zal het geheel daardoor weer iets duurder worden. In de eerste plaats kosten sterkere lampen meer geld, en ten tweede is een grootere projectiewand noodig. Trouwens een  46 beeld van 200x200 c.M. is voor de meeste vereenigingen ruim voldoende. Zoo zijn we gekomen tot het toestel, waarmede men zoowel gewone lantaarnplaatjes, als ondoorzichtige voorwerpen kan vertoonen n.1. den Epidiascoop. Fig 33. Epidiascoop. Laten we eens een toestel nemen, dat verkrijgbaar is irt drie gedeelten, gedachtig aan de woorden van de Génestet,. die zong: (met een kleine wijziging) Liever dan één groot stuk brood Heeft een kind drie kleine brokjes; Liever dan één fiksche teug Drie kleine slokjes Eerst kan men koopen de gewone projectielantaarn voor diapositieven. Dit toestel met optische bank, condensor, objectief en verstelbare tafel benevens hardglasschijf en koelvat, dat geplaatst wordt tusschen condensor en voorwerp, kost ± ƒ160.— Later kan men daaraan toevoegen het toestel van episcopische pro-  47 jectie, dat ongeveer ƒ100.— kost. Beschikt men mettertijd weer eens over een ruime beurs, dan voegt men voor ± ƒ150.— daar weer aan toe een degelijke kino. Wil men de zaak non plus ultra hebben, zoo kan daar als vierde gedeelte nog aan toegevoegd worden een apparaat voor microscopische projectie, dat zoowat ƒ100.— kost. Voor ongeveer ƒ500. — (zonder lichtinrichting) heeft men dus een inrichting, die aan alle eischen voldoet. De firma Leesegang te Düsseldorf levert op. epidiascopisch gebied ook voortreffelijke apparaten; niet wat men noemt in groote verscheidenheid van prijzen. Een compleet toestel, ook geschikt voor microscopische projectie, kost wel ruim ƒ700.— Zooals reeds gezegd, staat op dit gebied bovenaan de groote Epidiascoop van Zeiss (fig. 34). Dit is evenwel geen toestel, dat men zoo even in een kist stopt, om het naar een naburige plaats te vervoeren. Laten we maar zeggen : het is niet transportabel. Den juisten prijs weet ik niet; wel weet ik, dat het toestel meer dan ƒ 1500 kost. Zulke dure apparaten vindt men alleen in inrichtingen van hooger onderwijs en in enkele zeevaartscholen. De de Ruyterschool te Vlissingen heeft op epidiascopisch gebied een der voortreffelijkste toestellen uit ons land. Pig. 34. Epidiascoop van Zeiss.  HOOFDSTUK IV. De Kinematograaf. Heft kinematografische lichtbeeld berust op gezichtsbedrog. Onwillekeurig denken we dat we een reeks bewegende beelden zien; maar dat is niet zoo! We zien nooit anders dan stilstaande beelden. Op het oogenblik, dat het beeld zich gaat bewegen, wordt het door het mechanisme van het toestel aan ons oog onttrokken, en een ondenkbaar klein oogenlijk later jzien we een ander beeld, dat slechts heel weinig van het voorgaande verschilt. Een reeks van zulke weinig verschillende beelden geeft den indruk van de natuurlijke beweging. Zoo berust de kinematografie op de traagheid of inertie van het oog, dat het vermogen heeft een ontvangen lichtindruk een klein deel van een seconde vast te houden, i De duur van dien lichtindruk is Vs a Vs seconde. Door eenvoudige proeven kan men zich hiervan gemakkelijk overtuigen. Bijv.: een stukje gloeiende houtskool aan een eind touw geeft den indruk van een lichtenden gesloten cirkel, als het snel rondgedraaid wordt. Het eerste instrument, op deze eigenschap berustende en dat zich kan beroemen de stamvader te zijn van onze moderne kinematograaf, was de „Thaumatroop" of „wofiderschijf". De Engelsche wiskundige Babbage vertelt omtrent deze uitvinding nog het volgende: Op zekeren dag vroeg ik al schertsende aan den beroemden Herschel, hoe hij het zou aanleggen, om de beide zijden van een geldstuk ge-  49 lijktijdig te zien. Herschel zette het geldstuk op zijn kant op tafel, en liet het door een tik snel om zijn as draaien, waarmede het vraagstuk was opgelost. Babbage vertelde de proef aan Dr. Fitton, die na een paar dagen de Herschelsche proef had omgezet in een stuk speelgoed, dat de grondslag zou vormen van een toestel, waarvan alle takken van kunst en wetenschap, onderwijs enz. zich zouden bedienen. Dit eenvoudige stukje speelgoed werd een gewild handelsartikel, dat spoedig aller aandacht trok. Enkele jaren later, in 1832, vond Plateau een verbetering van de „Wonderschijf", en construeerde zijn „Levensrad" of „Phenakistoscoop" of „Stroboscoop"'. Een groot debiet vond in 1860 de „ Wonde rtrommei"'. In 1890 werd de bekende zak-kinematograaf in den handel gebracht, die weer het aanzijn gaf aan den „Mutoscoop"', die voor enkele centen, vooral in de spoorwegstations, zijn wonderen liet zien. De eerste, die bovengenoemde toestellen in verbinding bracht, met een projectietoestel, was de Oostenrijker Frans van Uchatis. Nu kon een groot publiek tegelijk van de vertooning genieten. Na tal van meer of minder geslaagde proeven van Anschütz, Demeny, Messter, Sklandanowsky, Friesi Green, Jenkins, Edison en anderen, ge- Fig. 35 Kinematograaf.  50 lukte het aan de Gebroeders Lumière te Lyon een toestel te vervaardigen, dat, uitgezonderd kleine wijzigingen en ondergeschikte verbeteringen, zich tot den huidigen dag heeft gehandhaafd (fig. 35). Kinematograaf komt van „Kineina" = beweging, en „Grapho" = ik schrijf. Het woord is voor het eerst gebruikt door Lumière. „Bioscoop" komt van bios" = het leven, en „skopeo" — ik zie. Zooals bekend, beweegt zich in het toestel een lange, transparante band, waarop zich de beelden bevinden; die band heet film. Die beelden zijn heel klein, nl. 24 bij 18M mM.; ze zijn heel scherp gefotografeerd, waardoor ze een vergrooting toelaten tot soms 20 M2. zonder belangrijk verlies aan duidelijkheid. Fig. 36 laat een stukje film zien in natuurlijke grootte. De perforatie aan de kanten is een uitvinding van Edison. Die perforatie is universeel; d.w.z. alle films (op enkele niets beteekende uitzonderingen na) over de geheele wereld hebben dezelfde perforatie. Dat is practisch en gemakkelijk. Nu past elke willekeurige film op elk willekeurig toestel. Zeiden we zooeven, dat het filmbeeldje vaak vergroot wordt tot 20 M., dan bedenke men dat dit alleen noodig is in bioscooptheaters. Voor vergaderingen, waarin de film alleen moet dienen tot verduidelijking of illustratie van de voordracht, kan men ruim vol- Fig. 3b. Stuk film. , , , staan met een schermbreedte van 24 M. Dan is de vergrooting toch nog aanzienlijk, nl 10000 maal. (Het beeldje is breed 24 cM.; het doek 24 M-; dus  51 elke zijde wordt 100 maal zoo groot; het oppervlak 100 X 100 =. 10000 maal zoo groot). Door die aanzienlijke vergrooting is het licht te begrijpen, dat men beschikken moet over een intensief licht, zoodat alleen in aanmerking komt het electrisch booglicht, of een zeer intensief kalklicht. Verschillende proeven zijn ook genomen, om „zien" en „hooren" met elkander te verbinden. De vertooning zou daardoor in groote mate aan duidelijkheid winnen. De ervaring leert ons echter, dat het succes van die proeven niet zoo heel groot, of zeker niet zoo heel algemeen is. De moeilijkheid zit in de eerste plaats in het z.g. synchroonloopen der beeldgevende en geluidgevende toestellen; in de tweede plaats is het moeilijk een voldoend krachtig en natuurlijk geluid te ontwikkelen. Oppervlakkig lijkt het vreemd, dat bij zien en hooren, de kinematograaf zich moet regelen naar de grammofoon en dat niet de grammofoon afhankelijk gesteld wordt van de kinematograaf. Bij eenig nadenken is de verklaring toch gemakkelijk: De spreekmachine toch moet met een bepaalde, zeer regelmatige snelheid loopen, opdat de toon niet van hoogte verandere. De grammofoon is hiervoor zeer gevoelig. Nu is de kinematograaf een onrustig instrument. Allerlei kleine oorzaken hebben invloed op de snelheid der beweging, zoodat die beweging al heel weinig constant is. Is dat inconstante dan niet hinderlijk voor het oog? Wel neen! 't Klinkt wellicht wel wat vreemd; maar het oog is veel minder gevoelig voor die snelheidsveranderingen dan het oor. 't Is totaal onmerkbaar of b.v. 20 of 24 beeldjes per seconde het oog passeeren, maar het oor voelt wel de minste verandering in de snelheid van het toestel. Dient nu de kinematograaf alleen, om in het bioscooptheater den menschen eenige afleiding of ontspanning te bezorgen; om te amuseeren, of te prikkelen door h,u,n voor een minimum van centen een maximum van moorden of bloedige tooneelen voor te draaien? Verre van dat!  52 Voor de kinematograaf staat een breede weg open. In de eerste plaats noemen we de School. Voor alle scholen, zoowel lagere, als middelbare en hoogere, geldt nog, helaas! dat het levende beeld nog te weinig Vertoond wordt en zoodoende een bij uitstek nuttig middel voor het aanschouwelijk onderwijs wordt miskend. Te veel waarde hecht men nog aan „de plaat", die toch maar een enkel moment en geen handeling kan voorstellen. Neem een mooie plaat: „Het Rembrandtplein te Amsterdam". De tram staat stil, de auto staat stil, alle menschen als vastgenageld aan den grond, het paard voor den wagen, de koetsier op den bok; niets beweegt, het is als in het sprookje van „Doornroosje"; echt onnatuurlijk! Zijn de kosten te hoog?1) Zijn er geen geschikte films? Is de behandeling moeilijk? Films zijn er voldoende en steeds komen er geschikte bij. Maar, al waren er geen films, dan zou men nog zeggen: „Zet in elke school maar een toestel en de films zullen als uit den grond verrijzen!" Uit alle landen en werelddeelen zijn kinematografische opnamen gemaakt. In de „ Mededeelingen" van een paar jaar geleden heb ik op verzoek van den Heer Bruinwold Riedel reeds de titels van eenige duizenden meters bruikbare schoolfilm opgegeven. Hier mogen enkele volgen: Er bestaan films van Rome, Pompei', Venetië, Constantinopel, Moskou. Andere laten ons het bedrijvige leven van Londen, Parijs en Berlijn zien. De beroemdste, historische plaatsen in Palestina en Egypte zijn gekinematografeerd. Het levende beeld zal ons insgelijks verplaatsen naar Indië, China en Japan. De watervallen van Schaffhausen, Zambesi en Niagara kunnen we eveneens bewonderen. Ja, Shackleton heeft zelfs interessante opnamen in de Zuidpoolstreken gemaakt. Op het ge- ') Hierover later. t  53 bied van land- en volkenkunde bestaan tal van films: Arabische pottenbakkerij, Chineesche bruiloft; verschillende cultures, als rijst, koffie, suikerriet en rubber; diamantmijnen en goudmijnen. Verder: een ijzergieterij, het te water laten van groote schepen, de fabricatie van luchtschepen en vliegmachines. Voor het natuurkundig onderwijs: opnamen van het leven van mieren en bijen; van den overgang van rups tot vlinder; van het leven in een ei; van wilde vogels en hunne nesten; van demonstratieproeven met vloeibare lucht; wat het oog ziet en wat het niet ziet enz. Voor de medische wetenschap zijn belangrijke operaties opgenomen. Ook voor het onderwijs aan a.s. tooneelisten is de kinematograaf van groote beteekenis. Beroemde tooneelspelers kunnen in hun gewichtige creaties vertoond worden. En na den oorlog zal blijken, dat de krijgskunde, onderwezen aan de militaire inrichtingen, een machtig middel zal vinden in de films, in den huidigen oorlog opgenomen. De kinematografische film zal als geschiedkundige oorkonde worden verzameld en zal het materiaal leveren voor de toekomstige geschied vorschers. Als de Ouden de wonderlijke werktuigen: kinematograaf en fonograaf gekend hadden, zouden we thans zien en hooren, hoe Cicero zijn Catilinaria uitsprak, of hoe Virgilius zijn Bucolica voordroeg. We zouden dan hooren en zien, hoe Socrates en Plato hunne gesprekken over wijsbegeerte voerden. Dat gevoel van spijt is aan de nakomelingschap bespaard. Over duizend jaren zal ons nageslacht nog kunnen zien en op de juiste waarde schatten, de monsters, die dezen oorlog veroorzaakt hebben en daarin een rol spelen. De kinematograaf bewijst belangrijke diensten bij wetenschappelijke onderzoekingen. Zoo heeft men den vleugelslag  54 der insecten bestudeerd. De vlieg o. a. beweegt hare vleugels zoo snel, dat het menschelijk oog daarvan niets ziet. Maar de kinematograaf kan 1500 opnamen in één seconde doen, waardoor alle standen van één slag worden vastgelegd. Worden nu die beelden met een normale snelheid van 15 per seconde geprojecteerd, dan is de snelheid 100 maal langzamer, de beweging wordt dan zuiver ontleed en de werking der vliegspiertjes kan duidelijk worden waargenomen. Zoo kan ik voortgaan over de vertooning van een groeiende lelie, over de wijze, waarop de sterrenkundige Flammarion in 2 a 3 minuten vertoonde, waf we aan het uitspansel in 16 nachten zien. Men kan de kinematograaf ook verbinden met het micros,coop. Met behulp van Röntgenstralen heeft men kinematografische opnamen van de menschelijke maag gemaakt. Toch blijft aan de kinematografie nog veel te volmaken: Vaak ontbreken nog de kleuren; en het plastiek wordt nog veel geschaad door het vlakke projectiedoek. De derde dimensie ontbreekt nog. Maar we kunnen gerust voorspellen: ook die vraagstukken zullen worden opgelost. De tijd komt, dat we het gekleurde levende beeld in grijpende plastiek zullen bewonderen. Over de wijze, waarop dit zal kunnen geschieden, zal ik op 't oogenblik niet uitweiden; wellicht komt daarvoor nog wel eens gelegenheid. „Maar", hoor ik enkelen zeggen, „dat is nu allemaal heel mooi, en werkelijk begin ik iets te voelen voor al het schoone en nuttige van zoo'n toestel, maar zijn de aanschaffingskosten nu niet zoo groot, dat ze verre liggen boven het bereik van een kleine vereeniging, of van een klein Nutsdepartement?" En ik antwoord volmondig: „Jal" Wat evenwel voor één departement onbereikbaar is, is wellicht te bereiken voor 5 ot 6 departementen, die niet al  55 te ver van elkaar verwijderd zijn. Zes departementen kunnen hun spreekbeurten wel zoo verdeden, dat ze elkaar niet hinderen. Laten we eens aannemen, dat elk departement in den winter 4 spreekbeurten laat vervullen, waarvan 3 (dat is misschien ruim gerekend) met projectie, dan moet het toestel 18 maal gebruikt worden. Rekenen we den winter van 1 Oct. tot 1 April, d.i. 26 weken, dan zou het toestel 2 maal in 3 weken diensten moesten presteeren. Mij dunkt, hiertegen kan geen bezwaar zijn. Laten we ook goed begrijpen, dat een kinematograaf even goed dienst doet bij het vertoonen van gewone lichtbeelden, als voor een film. Heeft men dus een kinematograaf, dan heeft men ook meteen een uitstekend projectietoestel. Men zou dan iemand kunnen aanwijzen, die het toestel geregeld bedient, en die voor die bediening aansprakelijk is. Zoo iemand wordt al meer en meer geroutineerd, zoodat mislukkingen tot de hooge uitzonderingen zullen behooren. Het bioscooptoestel mag zich op 't oogenblik nog niet verheugen in een algemeene waardeering; men beschouwt het nog te vaak als een toestel, dat uitsluitend moord en sensatie vertoont. Het woord „bioscoop" wordt nog te veel synoniem gesteld met „onzedelijkheid", waarbij men vergeet, hoeveel wonderlijks het toestel reeds natuurlijk heeft gemaakt, hoeveel duisters er door is opgehelderd, hoeveel natuurgeheimen het heeft ontsluierd, kortom, hoeveel zegen het reeds de menschheid heeft gebracht. Vooral bij het onderwijs kan men haast geen te ruime plaats geven aan het „levende beeld" ter vervanging van de over't algemeen dorre, doode plaat. Op de bekende schoolplaat: „De Watergeuzen nemen den Briel in" staat de hoofdman der Geuzen nog even star te kijken, als voor 40 jaren, toen de plaat gedrukt werd. En we zouden toch zoo graag zien, dat die poort eens open ging en  56 de Geuzen den Briel binnenrukten; de heerlijke vertelling van „de dageraad der Vrijheid" zou een oneindig dieperen indruk maken. De tijd kome, dat bij alle voordrachten het stille beeld worde vervangen door het levende beeld, dat natuur en waarheid zal geven. De tijde kome, dat vooral bij het Lager Onderwijs het bioscooptoestel een eereplaats zal innemen onder de moderne leermiddelen. Ik eindig zooals ik begonnen ben: Mijn werk is hoogst eenvoudig en onvolledig. Meester Critiek behoeft mij niet te zeggen, dat dit en dat er een plaats in had moeten vinden. Die ditten en datten weet ik zelf wel. Maar — ik houd mij aanbevolen voor op- en aanmerkingen betreffende onjuistheden of technische fouten. Die opmerkingen kunnen mij misschien mettertijd van nut zijn, want ik koester de hoop, dat ik nog eens gelegenheid zal hebben een groot, volledig werk te schrijven over projectiekunst.  INHOUD. Bladz. INLEIDING III—VI HOOFDSTUK I. DE LICHTBRON 1 Petroleumlicht 1 Acetyleen licht 3 Spiritusgasgloeilicht 4 Petroleumgasgloeilicht 4 Gasgloeilicht 5 Kalklicht 6 Electrisch licht 12 Electrisch booglicht 13 HOOFDSTUK II. HET PROJECTIETOESTEL .... 16 De Lantaarn plaatdrager 17 De Condensor 21 De Hardglasschijf en het Koelvat 24 Het Objectief 27 Betrekkingen tusschen vergrooting, schermafstand en brandpuntsafstand van het objectief 29 Het Projectiescherm 30 De Projectie-lantaarn 36 HOOFDSTUK III. EPISCOPIE 41 De Radioptican 43 De Globuscoop 44 De Epidiascoop 46 HOOFDSTUK IV. DE KINEMATOGRAAF 48 *   Hofleveranciers van H. M. de Koningin. Leveranciers van Rijks-, Gemeente- en Part. Instellingen. IVENS &C2 AMSTERDAM 115 KAL VERSTRA AT. NIJMEGEN 13-17 v. BERCHENSTRAAT. DEN HAAG 124 NOORDEIN DE. GRONINGEN 3 KL. PELSTERSTRAAT. Projectie-lantaarns EN BIOSCOPEN met diverse lichtbronnen, in verschillende prijzen. VOOR WETENSCHAP, SCHOLEN, GESTICHTEN, VEREENIGINGEN EN HUISKAMER. VRAAG GRATIS ONZE GEILL. BROCHURE: Ivens' Projectie handboekje.  MERKELBACH & C° KALVERSTRAAT 30 - AMSTERDAM Specialiteit in Projectie-lantaarns en benoodigdheden daarvoor. Fotografieën op Glas voor de projectie. Meer dan 20000 verschillende, waarbij uitmunten een groote collectie gezichten uit Nederland en Ned -Indië; verder reizen door alle landen. Historische Galerij, Microscopie, Astronomie, enz. STEEDS VOORRAAD van GECOMPRIMEERD ZUURSTOFGAS IN CYLINDERS. FABRIKANTEN VAN Natuurkundige Instrumenten VOOR LAGER EN MIDDELBAAR ONDERWIJS. Uitgevers der Insecten-Verzamelingen voor School en Huis door R. A. Polak. Uitgevers der Stereo-coopplaten, Aardrijkskundige Beeldengalerij en Stereoschat door M. J. Broekhuyzen — Nederlandsche Vogels en Hunne Nesten naar chiché's van Burdet met bijschriften van Jac. P. Thjjsse. Groote Collectie Opgezette Dieren en Skeletten, ReptiJiën, Visschen en Botanische Modellen van Papier Maché. Glaswerk en Chemikaliën voor Scheikunde. Probel-Artikelen, Bordpassers en Linialen. Benoodigdheden voor het Vangen, Kweenen en Opzetten van Insecten en het Verzamelen van Planten. Aquariums en Terrariums.  Het adres voor alle soorten PROJECTIEARTIKELEN is MEULINK's Fotohandel ROTTERDAM Schiedam sche Singel 6a Telefoon 344. ARNHEM Rijnstraat 17 Telefoon 466. UTRECHT Oude Gracht T. Z. 13 Telefoon 341.  Hebt U wel eens met ons EPIDIASCOOP gewerkt? WANNEER U dit nog nooit hebt gedaan, kunt U u ook geen juiste voorstelling vormen van hetgeen U met dit instrument kunt bereiken. U kunt er letterlijk alles mede in beeld op het doek brengen; b.v. photografiën, platen uit boeken, munten, vlinders, hout- en leermonsters, kleine levende dieren, enz. Alles komt in oorspronkelijke kleuren op het scherm. Bovendien kunt U met hetzelfde toestel lantaarnplaatjes en microscopische praeparaten met zwakke en zeer sterke vergrootingen, projecteeren. In ons projectie-lokaal, waar een Epidiascoop staat, kunt U zelf datgene projecteeren wat voor Q van belang is: indien U dus ons bezoekt en meebrengt, wat U wenscht te projecteeren, kunt U zelf beoordeelen, of een Epidiascoop voor Uwe voordrachten nuttig is. In hetzelfde lokaal zijn ook eenvoudiger en goedkooper projectietoestellen aanwezig, zooals voor onderwijsdoeleinden en lezingen geregeld gebruikt worden. N.V. voorheen J. C. TH. MARIUS. UTRECHT, Ganzenmarkt 4-10, Tel. 158 en 3098.  Projectie met ons EPIDIASCOOP! Beschrijving op vorige bladzijde. N.V. voorheen J. C. TH. MARIUS. UTRECHT, Ganzenmarkt 4 -10, Tel. 158 en 3098.  KENT U DIT TOESTEL? NEEN, VRAAGT dan even onze uitvoerige beschrijving aan, dan kunt U daaruit reeds opmaken hoe eenvoudig het is; bij een bezoek aan ons magazijn kunt U u overtuigen van de helderheid en scherpte der beelden. De lamp gebruikt slechts 4V2 Ampère. N.V. voorheen J. C. TH. MARIUS. UTRECHT, Ganzenmarkt 4 -10, Tel. 158 en 3098.  I I ALVORENS EEN JlKyL APPARAAT Projectieapparaat voor diapositieven. AAN TE SCHAFFEN VRAOE MEN ZONDER VERBINDING INLICHTINGEN BIJ: INSTRUMENTHANDEL v\h. G. B. SALM, Hoofdvertegenwoordiger ■ II O T T Q ft A AA KEIZERSGRACHT 644 1 ^^fi^i™ l HIYIo I LnUHIYI. telefoon 3365 en63o5  GEBRUIKT STEEDS imPERIAL PLATEN. DOOR GELIJKMATIGE KWALITEIT EN VOLKOMEN BETROUWBAARHEID VOLDOEN ZIJ AAN DE HOOGSTE EISCHEN. TOT NU TOE ONGEËVENAARD. N.V. Fotohandel van E. FISCHEL Jr. GELDERSGHE KADE 88 - AMSTERDAM. WINK'S GEÏLLUSTREERDE ENCYGLOPAEDIE TWEEDE vermeerderde en verbeterde druk. Twee kloeke boekdeelen, samen ruim 1400 bladzijden, over twee kolommen bedrukt en met ongeveer 1300 illustraties. In 2 linnen banden ƒ8.— In 2 halfleeren banden „9.— Wij durven dit zooeven gereed gekomen werk aanbevelen als betrouwbaar en nauwkeurig. Vraag het, vóór U een Encyclopaedie van vele tientallen guldens koopt, Uwen boekhandelaar eens ter inzage. Wij zenden U desgewenscht gaarne omgaand en franco uitvoerig prospectus en proefvellen. Mocht de uitgave ineens U niet convenieeren, dan zullen wij de twee deelen U gaarne toch zenden en iedere maand beschikken over een door U te bepalen deel van den prijs. — Dit kost U niets meer- Wij zijn ervan overtuigd dat U Wink's Geïllustreerde Encyclopaedie spoedig zult leeren waardeeren als een onmisbare aanvulling van Uw boekenverzameling. Schrijf nog heden aan de N.V. UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ v/h. P. M. WINK TE ZALTBOMMEL.