No. 679. H^üSTDÜËIDING SCHERMONDEÊ WIJS VOÖE HET f'ioret, Degen, Sabel ei Gewéëf Or. W. P, HUBERt yAN BLlJjSfti^tÖIJ/ • A^** - Kapitöla der ArÖUerie,, *. öil«Sf«ur derTyÜUtaire ^ynuiaaüpk1- au Sportschool, i BIBLIOTHEEK - —- £ — ZO ADS ederlandse sport federatie 387 31 g. van karnebeeklaan 6 - den haag telefoon (070) 63 29 631  I - NÈDÊRL. 5,'öRT FHDEKAÏIE KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 1247 7128    No. 679. HANDLEIDING VOOR HET SCHERMONDERWIJS OP Floret, Degen, Sabel en Geweer DOOR Dr. W. P. HUBERT VAN BLIJENBURGH, Kapitein der Artillerie, Directeur der Militaire Gymnastiek- en Sportschool. BREDA. DE KONINKLIJKE MILITAIRE ACADEMIE. 1922.  r i  INHOUD. Puilt': „. . Inleiding 1 Algemeene aanwijzingen voor het onderwijs .... 3 Algemeene bepalingen 13 De lijnen. Afstand. Trefvlak. Het Floretschermen Ie Hoofdstuk. Elementaire oefeningen 17 le Afdeeling: Vóórbereidende oefeningen met (c.q. zonder) wapen 17 1- Uitgangshoudiog. . • 17 2. Vasthouden van de floret 17 3- Stelling en verzamelen 18 a. Stelling zonder wapen 18 f- b. Stelling met gebogen armen 18 5- c. Stelling met wapen 19 6- Appèl 20 Pas voorwaarts 20 S. Pas achterwaarts 21 9. Sprong achterwaarts 21 10- Uitval en terugkomen in stelling 21 Zonder wapen, handen op de heupen. . . 21 %% Zonder wapen, met armbeweging .... 22 14. Met wapen 23 16. Pas voorwaarts in den uitval 23 17- Het groeten 24 2e Afdeeling 24 18. Trefvlak . . 24  IV INHOUD. Punt- Bladz. 19. De handhoudingen 24 20. Aansluiting 25 21. Lijn sluiten . 25 Lijn openen -» 25 22. Verandering van aansluiting .... 26 Dubbele verandering van aansluiting . 26 23. He Hoofdstuk: Annvnlsbewegingen 27 24. A. De aanvallen 27 25- le Afdeeling: Enkelvoudige aanvallen. . . 28 26. De steek rechtuit . . 28 27. De steken omlaag en omhoog ... 28 28. De steken onderdoor en overheen . . 28 29. Het onderwijs 29 88. 2e Afdeeling: Samengestelde aanvallen . . 32 I. Bewegingen, waardoor de lijn van den verdediger gedurende het uitvoeren van den steek door den aanvaller wordt geopend ... 'óé 40- 1. Glijdende druk (glijsteek) . 33 - 42- 2. Binden (bindsteek) ... 33 44. II. Voorbereidingen tot den aanval. . 34 45- 1. Aanvallen op de kling .... 34 «. Druk 35 48. b. Slag 36 j*>. c. Strnkslag $6 51- d. Dubbele binding 36 °2. 2. Schijnbewegingen 37 58. A. Schijnsteken 37 po. Een schijnsteek-steek ... 39 60. Twee sch{jnsteken-steek . . 43 61- Drie schijnsteken-steek .• . 45 62. B. Schijnaanvallen 45 68. 3. Combinaties van aanvallen op de kling met schijnbewegingen. . 46 64. Aanval op de kling-schijn- steek-steek 46 66. Twee aanvallen op de kling¬ steek 4S 67. 3e Afdeeling: de dubbele aanvallen ... 48 68. De dubbele steek . 4$ 69. De hervatte aanval 48 71. B. De tegenaanvallen 49  INHOUD. V Punt. Bladz. I. De voor-aanval 4.9 '2- Voorateek 49 74- Samengestelde vooraanval. ... 50 76- II. De tijdaanval 51 J7- Tydsteek met lijnsluiten . ... 51 79, Tijdsteek met ontwijking met het; lichaam 52 80- Met lage ontwijking 52 81 • Met zijwaartsche ontwijking . . 52 s-- III. De na-aan val 53 83- Nasteek .......... 53 ül- Samengestelde na-aanval .... 55 ' IV- Verdere tegenaanvallen 56 96. Hle Hoofdstuk: Verdedigingsbewegingen. 57 97- le Afdeeling: De weringen 57 De eenvoudige weringen 57 De boogweringen 5S De kringweringen 58 10°- De toegevende weringen 59 104. 2e Afdeeling: Het ontduiken .' 68 105. 8e Afdeeling: De ontwijkingen .... 63 106. IVe Hoofdstuk: Het partijgevecht. . 64 107. De tactiek . , . 65 108- Tactische, raadgevingen. , 67 Voor den aanval 67 109- r Voor de verdediging 68 Voorbeelden van lessen in floretschermen. 69 Het Degenschermen. lla Bijzondere bepalingen voor het onderwns van het degenschermen 75 Ie Hoofdstuk: Elementaire oefeningen 77 le Afdeeling: Voorbereidende oefeningen met (c. q. zonder) wapen 77 H8- Uitgangshouding ....... 77 Hf- Vasthouden van den degen .... 77 115- Stelling en verzamelen. 77 116- Appèl * 7? 11'- Pas voorwaarts 77 H8- Pas achterwaarts 77  VI INHOUD. Punt. Bladz. 119. Sprong achterwaarts. .. 78 120. Uitval en terugkomen in de stelling. . 78 121. Pas voorwaarts in den uitval .... 78 122. Het groeten 78 2e Afdeeling '. 78 Trefvlak . 78 123. De handhoudingen 78 Aansluiting enz 78 124. He Hoofdstak: Aanvalsbewegingen 79 125. A. De aanvallen 79 126. le Afdeeling: Enkelvoudige aanvallen. . . 79 131. 2e Afdeeling: Samengestelde aanvallen . . 80 132. li Bewegingen, welke gedurende het uitvoeren van den steek zeiven worden uitgevoerd 80 133. Glijdende druk (glijsteek). . . 81 134. Binden (bindsteek) 81 135. II. Voorbereidingen tot den aanval . . 81 136. Aanvallen op de kling. ... SI 137. Schijnbewegingen 82 138. Schijnsteken. . W> ... 82 142. Schijnaan vallen 82 143. Combinaties van aanvallen op de kling met schijnbewegingen 83 3e Afdeeling: De dubbele aanvallen ... S3 B. De tegenaanvallen 85 144. L De vooraanval 85 145. II. De tijdaanval... .> *. 85 146. III. De na-aanvallen 86 147. IV. Verdere tegenaanvallen 86 148. IHe Hoofdstuk: Verdedigingsbèwegingen. ... 87 149. le Afdeeling: De dekkingen 87 150. 2e Afdeeling: De weringen 87 153. 8e Afdeeling: Het ontduiken 89 154. 4e Afdeeling: De ontwijkingen 89 155. IVc Hoofdstuk: Het party ge vecht 90 156. De tactiek 90 Voorbeelden van lessen in het degenschermen . . 91  INHOUD. VII Punt- Bladz. Het Sabelschermen. Ie Hoofdstuk: Elementaire oefeningen 97 le Afdeeling: Voorbereidende oefeningen met (c. q.zonder) wapen 97 157. Uitgangshouding 97 158. Vasthouden van de sabel 97 159. Stelling en verzamelen 97 a. Stelling zonder wapen .... 97 b. Stelling met wapen 98 1. Stelling met drie 98 2. Stelling met twee 98 16°- Appèl 98 161. Pas voorwaarts 98 162. Pas achterwaarts 99 163. Sprong achterwaarts 99 164. Uitvallen en terugkomen in stelling . 99 A. Uitval zonder wapen .... 99 16ö. B. Uitval met wapen 99 167. Pas voorwaarts in den uitval. . 100 168. Het groeten 100 169. Voorbereidende armoefeningen . . . 100 a. Eenvoudige armoefeningen . . . 100 b. Omhaaloefeningen 100 2e Afdeeling . 101 170. Trefvlak 101 171- De houdingen 101 172. Uitlokken ! 101 1J_8- Aansluiting, verandering van aansluiting 102 174. He Hoofdstuk: Aanvalsbewegingen 103 175. A. De aanvallen 103 1?6- le Afdeeling: Enkelvoudige aanvallen . . 104 177. a- De steken 104 178. b. De houwen 105 1'9. Directe houwen 106 1,80. Omhaalhouwen 107 182. 2e Afdeeling: Samengestelde aanvallen . . 107 188- I. Bewegingen, waardoor de lijn van den verdediger gedurende het uitvoeren van den steek dooiden aanvaller wordt geopend . 108 De glijdende druk 108 Het binden (bij een steek). , . 108  VIII INHOUD. Punt Bladz. 184. II. De voorbereidingen tot den aanval. 108 185. le. De aanvallen op de kling . . 108 A. Druk 10S 186. B. Slag 108 1S7. Korte slag 109 Strijkslag 109 191. C. Het binden (vóór een houw) 111 192. 2e. De schijnbewegingen . . . 111 193. cï. De schijnstèken en schijn- houwen 112 1. de schijnstèken. . . 112 194. 2. de schijnhouwen . . 112 195. b. De schijnaanvallen . . . 115 196. 3e. Combinaties van aanvallen op de kling met schijnbewegingen. . . . . . ... 115 197. 3e Afdeeling: Dubbele aanvallen .... 116 / Dubbele steek. ] \ Houw-steek. / " i Steek-houw. ( l Dubbele houw. ' 198. 2. De hervatte aanval 116 199. B, De tegenaanvallen 116 De vooraanvallen 117 200. Voorhouwen 117 Voorsteken 118 201. De tijd-aanvallen 119 202. De na-aanvallen 119 203. IHe Hoofdstuk: Verdedigingsbewegingen. ... 121 204. le Afdeeling: De weringen 121 De eenvoudige weringen. 206. De toegevende weringen 123 208. 2e Afdeeling: Het ontduiken 124 209. Se Afdeeling: De ontwijkingen 124 210. IVe Hoofdstuk: Het partggovecht 125 Voorbeelden van lessen in sabelschennen. ... 127 Het Geweerschermen. Ie Hoofdstuk: Elementaire oefeningen 133 le Afdeeling: Voorbereidende oefeningen met (c. q. zonder wapen) 133  INHOUb. IX 1'unl. ... , Bladz. 211. Uitgangshouding 13g a. Zonder wapen 133 212. b. Met wapen. . . ■ 133 213- Stelling en verzamelen 133 os. Zonder wapen 184 214- b. Met wapen 134 21'5- Normale stelling 134 216. Lage stelling 134 217- APPèl .'l35 218. Pas voorwaarts 135 219- Pas achterwaarts 135 220. Sprong achterwaarts 135 22L Uitval en terugkomen. in de stelling . 135 a. Zonder wapen 135 222. ft. Met wapen 135 224. Pas voorwaarts in den uitval.... 136 225. Het groeten 136 2e Afdeeling 136 226. Trefvlak ' 136 227. Aansluiting 136 228. Lijn sluiten 136 229. Lijn openen . . , 136 230. Verandering van aansluiting .... 137 231- Dubbele verandering van aansluiting . 137 232. He Hoofdstuk: Aanvalsbewegingen 18S 233. A. De aanvallen 13g 284. le Afdeeling: Enkelvoudige aanvallen. . . 138 236. 2e Afdeeling: Samengestelde aanvallen . . 139 287- Voorbereidingen tot den aanval ... 139 1. Aanvallen op het wapen. . . 139 238- a. Druk ... iqqt 239. 0. slag ... . ; ; ; ; {;j °- Binding . 140 • 2. Schijnbewegingen 140 «. Schijnstooten 140 •w2- b. Schijnaan vallen . . . . 141 3- Combinaties van aanvallen op het wapen met schijnbe- oaa , wegingen ....... 141 -44. 3e Afdeeling: De dubbele aanvallen ... 141 1. De dubbele stoot 141 2. De hervatte aanval ! 141  X INHOUD. Punt BlaVlii B. De tegenaanvallen 142 245. De voor-aanval ■ 142 De tijd-aanval 142 De na-aanval 142 Verdere tegenaanvallen 142 IHe Hoofdstuk: Verdedigingsbewegingen. ... 143 246. le Afdeeling: De weringen 143 247. De eenvoudige weringen 143 De boógweringen 144 De kringweringen 144 248. ■ -2e Afdeeling: Het ontduiken 144 249. 3e Afdeeling: De ontwijkingen 144 250. IVe Hoofdstuk: Het partygevecht 144 Voorbeelden van lessen in geweerschermen. . . 145 AANHANGSEL. Eischen voor hoofdschermohdérwijzer. . ... . . . 147 Eischen voor 'scherniondèrwijzer.' . . 148 PLAATWERK. (10 figuren).  iNtEIDltfG. Set schermen dient, vooral -bij Leger en Vloot zooveel mogelijk te worden bevorderd, omdat het eene sport is, welke, terwijl zij eene groote mate van besluitvaardigheid en tegenwoordigheid van geest en een goed coördinatie-vermogen vereischt, wil men haar met succes beoefenen, een zeer gunstigen invloed op de lichaamsontwikkeling en in het bijzonder op ademhaling en bloedsomloop heeft. Bij geregelde beoefening bevordert zij daardoor in hooge mate de gezondheid en het algemeen uithoudingsvermogen, welke beide van groot belang zijn voor allen, die deel uitmaken van Leger en Vloot. Het schermen onderscheidt zich van vele andere vormen van lichaamsoefening daardoor, dat zijne geregelde beoefening ook op hoogeren leeftijd nog steeds toenemende vaardigheid tengevolge heeft. Het bluft, zelfs al verliest men tengevolge van den leeftijd, aan physieke geschiktheid, toch sportieve voldoening schenken aan zijne beoefenaars en zijn gunstigen hygiënischen invloed uitoefenen, terwijl deze sport geen aanleiding behoeft te geven tot over-inspanning. Intusschen kan niet worden ontkend, dat langdurig, geregeld en degelijk onderwijs noodzakelijk is voor hen, die déze sport ernstig willen beoefenen. Het is daartoe noodig te beschikken over alleszins bevoegde en dus speciaal daartoe opgeleide schermonderwijzcrs. Deze schermonderwijzers worden, voor zoover het Leger betreft, aan de Militaire Gymnastiek- en Sportschool geyormd. Men onderscheidt het schermen met floret, degen, sabel en geweer. 1. Het floretschermen vormt den grondslag van alle schermonderncht; de floret is het oefenwapen bij uitnemendheid (lichtheid, buigzaamheid, goedkoopte); doch tevens is het floretschermen het moeilijkst, omdat de fijne bewegingen, welke mogelijk en noodzakelijk zijn, hoogere eischen stellen aan het  2 vlug zien, de besluitvaardigheid, de tegenwoordigheid van geest en het coördinatie-vermogen. 2. Het degenschermen komt in zooverre met het floretschermen overeen, dat met beide wapens slechts gestoken, niet gehouwen wordt. Doch verder gaat de overeenkomst niet. Het wapen is zwaarder, waardoor niet alleen het lesnemen spoediger zal vermoeien dan bij het fioretschermen, maar waardoor ook de coördinaties der overeenkomstige bewegingen verschillend zijn. Voorts beschouwt men het geheele lichaam als trefvlak en tengevolge daarvan wordt de verkenning moeilijker, doordat men zich eerder bloot geeft; aan geduld, voorzichtigheid, Wilskracht en uithoudingsvermogen worden dikwijls hoogere eischen gesteld. Dit is in sterkere mate het geval, wanneer,. zooals dikwijls geschiedt, om één treffer wordt geschermd. 3. Het sabelschermen, waarbij wordt gehouwen en gestoken. Teneinde de houwen op de juiste wijze, d.w. z. met het scherp en snijdend en met de juiste snelheid te kunnen toebrengen en doordat een grooter trefvlak dan bij floret wordt aangenomen, zijn wijdere aanvals- en verdedigingsbewegingen noodzakelijk, terwijl gedeeltelijk andere spieren, gedeeltelijk dezelfde spieren op andere wijze in werking komen. 4. Het geweerschermen, moet evenals het sabelschermen, uitsluitend als sport worden beschouwd. Door het geringe aantal en de eenvoudigheid der bewegingen is het geweerschermen in korten tijd aan te leeren terwijl hét, door de wijdere, minder nauw luisterende bewegingen minder hooge eischen aan het coördinatievermogen stelt, zoodat personen, die geen succes hebben bij het schermen met floret, degen of sabel, toch voldoening kunnen vinden in geweerschermen. Ter voorkoming van misverstand zij er hier uitdrukkelijk op gewezen r dat het geweerschermen geenszins hetzelfde is als geweervechten, ook niet de plaats van geweervechten bij de opleiding' der miliciens kan innemen en dan ook niet bestemd is om aan de miliciens te worden onderwezen. Uit een oogpunt van harmonische lichamelijke ontwikkeling en ter tegemoetkoming aan het bezwaar van eenzijdige oefening, dat aan elke sport in meerdere of mindere mate eigen is, verdient het aanbeveling het schermen zoowel links als rechts te beoefenen, .al zal men in 't algemeen de beste sportieve resultaten met één der beide handen bereiken.  3 ALGEMEENE AANWIJZINGEN VOORJHET ONDERWIJS. jU Bij het uitvoeren van eene schermbeweging kan men in hoofdzaak onderscheiden: 1. Het waarnemen en het zich rekenschap geven van de houding en de bewegingen van den tegenstander'. 2. Het overdenken van wat men in die omstandigheden kan doen en het besluiten van wat men zal doen. 3. Het uitvoeren van de beweging, waartoe men besloten heeft. By deze uitvoering komt het er op aan: a. deze beweging in den juisten vorm uit te voeren m. a. w. juist te coördineeren; b. deze beweging met de gewenschte (gewoonlijk de grootst mogelijke) snelheid uit te voeren. Aan elk dezer punten nu kan bij het onderwijs den voorrang worden gegeven, door den leerling zijn aandacht te doen concentreeren op dat onderdeel van deze reeks, dat men wil doen oefenen. En dit is inderdaad noodig, wil men in den kortst mogelijken tyd de vorming van een schermer zoo volledig mogelijk doen geschieden. Immers, om in een bepaald onderdeel vooruitgang te maken, moet men bij de oefening zijn aandacht zoo volkomen mogelijk op dat onderdeel concentreeren. Het louter uitvoeren van eene beweging, zonder daarop de aandacht te concentreeren, brengt weinig of geen vooruitgang. Wil men op meerdere punten tegelijk letten, dan moet men zijn aandacht verdeelen. In dit opzicht bestaat er een contrast tusschen de les en het partijgevecht. Bij het lesnemen is het doel nieuwe bewegingen te heren uitvoeren, de correctheid van uitvoering te verbeteren, de snelheid van reactie en die van uitvoering op te voeren enz' door achtereenvolgens de aandacht op elk dier onderdeden afzonderlijk te concentreeren. Doch bij het partyschermen maakt men gebruik van de daardoor vastgelegde coördinaties en associaties, van de verworven correctheid en snelheid van uitvoering enz. en wordt de aandacht in beslag genomen voor andere zaken nl. om de bewegingen van den tegenstander waar te nemen. Bij het lesnemen: vorming, opvoeding; bij het partijschermen: toepassing, gebruik. 2. Het is zonder meer duidelijk, dat zoowel het juist coördineeren en dus de correctheid van uitvoering der bewegingen als de snelheid der spiersamentrekkingen en dus de snelheid van uitvoering, door oefening kan worden opgevoerd.  4 Coördinatie- i)e onderwijzer streeft aanvankelijk uitsluitend naar een oefening. YOTkomen correcte uitvoering der bewegingen door de leerlingen, waartoe in vele gevallen een langzame uitvoering noodzakelijk is en eerst als deze correctheid in voldoende mate is bereikt, snelheids- zal hij de snelheid van uitvoering geleidelijk trachten op te voeren, oefening, g^n^id van uitvoering is het natuurlijk gevolg van eene voldoende beoefening en van het volkomen beheerschen van de correct uitgevoerde beweging. Reactie- 3. Evenzeer is het mogelijk door oefening den tijd te veroefening. ]j0rten, welke verloopt tusschen het oogenblik, dat men een handeling van den tegenstander waarneemt en dat, waarop men de daarnaar geregelde eigen handeling uitvoert. Deze tijd wordt reactie-tijd genoemd. Deze verkorting kan dan in hoofdzaak worden bereikt, doordat men zijn aandacht van te voren sterk concentreert op de eigen uit te voeren beweging. Dit laatste, het zoogenaamde „zich instellen" is alleen onogelijk, indien men te voren weet , welke bewegingen men zal uitvoeren. Aangezien deze bewegingen afhangen van de bewegingen van den tegenstander, kan dus de schermer alleen dan zijne bewegingen zoo snel mogelijk en met maximum snelheid uitvoeren, wanneer hij van te voren weet, of althans meent te weten, welke bewegingen de tegenstander zal verrichten. Maar bovendien zal de schermer, na zich te hebben ingesteld op de door hem uit te voeren beweging, zijn aandacht in sterke mate moeten richten op het wapen van den tegenstander, teneinde onmiddellijk te bemerken, wanneer de tegenstander eene beweging uitvoert, m. a. w. wanneer de prikkel optreedt. Die prikkel nu kan tweeërlei zijn: de schermer immers neemt de handelingen van zijn tegenstander waar öf doordat hij dit ziet öf doordat hij dit voelt. Hij moet dus reageeren op gezichtsprikkels of op tastprikkels. Bij het ontduiken d. w. z. zich onttrekken aan een druk of eene binding, spelen vooral de spierzin en de tastzin (gewoonlijk te zamen genoemd „het gevoel") een belangrijke rol; aangezien een reactie op een tastprikkel steeds sneller is dan een reactie op een gezichtsprikkel (1), zal een geoefend schermer bij het ontduiken van bindingen veelal onbewust reageeren op het „gevoel" en niet op het gezicht. Men moet dus den reactie-tijd verkorten (2), èn door oefeningen, (1) Een tastprikkel is van zuiver mecbanischen, een gezichtsprikkel is van chemisch en aard. (2) De verkorting van den reactie-tijd, die hier verkregen kan worden bedraagt slechts een gering onderdeeel van oen seconde ('/io 'a Vó sec), doch dit verschil heeft by eene party tusschen goede schermers zeer zeker beteekenis.  5 waarbij men op het gezicht reageert, èn door oefeningen, waarbij men op het gevoel reageert. Ten einde zich zoo goed mogelijk te oefenen in het reageeren op het gevoel zal men zijn aandacht moeten concentreeren op de spierzin- en tastgewaarwordingen èn dit wordt bevorderd door de oogen te sluiten, zoodat gezichtsgewaarwordingen zijn uitgeschakeld. De onderwijzer doet dus den leerling zijn oogen sluiten. De leerling moet dan voelen, wanneer de onderwijzer de aansluiting verbreekt, een druk uitvoert, een steek onderdoor uitvoert enz. en daarop reageeren bijv. respectievelijk met een steek rechtuit, steek onderdoor, wering enz. Door veelvuldig en doelbewust oefenen ontstaat dan langzamerhand eene nauwere associatie, een verband tusschen het zien, resp. het voelen van de handeling van den tegenstander (prikkel) en het zelf uitvoeren van een daarbij aanpassende beweging. 4. Doordat de onderwijzer verder den leerling slechts m K(jk- en voelalgemeene termen mededeelt, welke beweging de laatste moet oe,eninsuitvoeren (bijv. „enkelvoudige steek" „schijnsteek steek" enz.) en dan zijn eigen handeling telkens varieert, moet ook de leerling telkens een andere aanvals- of verdedigingsbeweging uitvoeren en wordt de laatste dus gedwongen eerst te kijken of te voelen, wat de onderwijzer doet en daarnaar zoo juist en zoo snel mogelijk, zijn eigen beweging te regelen. Elke handeling van den leerling moet dan eene reactie zijn op die van den onderwijzer. In dit geval kan de leerling zich niet van te voren instellen en zal dus ook de reactie-tijd als regel langer zijn. 5. De onderwijzer zal den leerling ook oefenen in het juist Afstandbeoordeelen van den afstand en wel, doordat hij den afstand °efemnetusschen hem en den leerling met opzet grootef of kleiner maakt dan normaal, zonder*dit den leerling te zeggen. Deze laatste moet dan zijn aanvals- of verdedigingsbewegingen met passen voor- of achterwaarts gepaard doen gaan. De onderwijzer zal er streng op letten, den „normalen"afstand te regelen naar de lichamelijke gesteldheid van den leerling, opdat deze laatste den afstand juist leert beoordeelen (de kling van het wapen van den leerling moet, bij behoorlijken afstand slechts weinig buigen bij het raken van den onderwijzer). 6. Resumeerende blijkt uit het voorafgaande, dat eenzelfde beweging kan worden beoefend met het speciale doel:  6 os. de correcte uitvoering aan te leeren (coördinatie-oefening)^ b. de snelheid van uilvoering op te voeren (snelheidsoefening); c. de snelheid van reactie op te voeren (reactieoefening); op gezichtsprikkels; op tastprikkels; d. den afstand te leeren beoordeelen (afstand-oefening), terwyl eindelijk de beoefening van verschillende niet afgesproken gelijksoortige bewegingen door elkaar bevorderlijk is om e. de juistheid van de reactie aan te leeren (kijk- en voeloefening). De beoefening als kijk- en voeloefening en coördinatie-oefening kan in de praktijk veelal worden gecombineerd, nadat een zekere oefening eenmaal of meermalen als „kijkoefening", tevens „coördinatie-oefening" is uitgevoerd, deelt de onderwijzer den leerling mede, dat dezelfde oefening c. q. als „reactie-oefening" en voorts als „snelheids-oefening" zal worden toegepast. f. Ten slotte wordt bij de oefeningen tegelijk gestreefd naar snelheid van reactie, correctheid van uitvoering en snelheid van uitvoering (reactie- en snelheidsoefening). In hot laatste geval kan de leerling er dan op rekenen, dat d& onderwijzer de daarbjj passende bewegingen zal uitvoeren. Opmerking. Deze oefenwijze komt overeen met en is afgeleid uit hetgeen ook in het partijgevecht geschiedt. Hier immers tracht een schermer dikwijls door het uitvoeren van schijnbewegingen uit te vinden, met welke tegenbewegingen de tegenstander hierop zal antwoorden, en wanneer hij meent, hieromtrent voldoende inzicht te hebben gekregen en met bijna absolute zekerheid er op te mogen rekenen, dat op zijn schijnbawegingen de tegenstander met bepaalde tegenbewegingen zal antwoorden, dan wordt daardoor zijn aanvalsplan bepaald. Bij het opmaken van dit plan rekent hij er op, dat de tegenstander de door hem verwachte tegenbewegingen zal uitvoeren; hij wijdt dus onwillekeurig minder aandacht aan die tegenbewegingen, doch stelt zich van te voren geheel in op zijn eigen bewegingen en kan nu den aanval zoo correct en zoo snel mogelijk uitvoeren. En indien de tegenstander inderdaad de verwachte tegenbewegingen maakt en het plan niet geheel doorzien had, dan lukt zulk een aanval juist, doordat de aanvaller in staat was, zijn aanval zoo correct en snel uit te voeren. Had de tegenstander het plan wèl doorzien, dan zal hij öf de verwachte tegenbewegingen  niet'maken, doch andere, zoodat de aanval mislukt, öf hij zal ook de gelegenheid hebben benut, zich op zijne bewegingen „in te stellen" en dus ook zijne bewegingen zoo correct en zoo snel mogelijk kunnen uitvoeren, zoodat de aanval wordt geweerd. Het spreekt wel van zelf, dat de onderwijzer tegenover zijne leerlingen geen gebruik moet maken van geleerd klinkende uitdrukkingen en ■dus bij het onderwijs ook de uitdrukkingen „coördinatie-oefening", „reactie-oefening" enz. niet moet gebruiken; deze uitdrukkingen dienen voor het gebruik bij de theorie, bij gesprekken der onderwijzers onder elkaar enz. Ten einde een indruk te geven van de wijze, waarop de onderwijzer optreedt, voor zoover dit schriftelijk mogelijk is, volgt hier eene beschrijving van een gedeelte van de les (n.1. de aanvals- en verdedigingsbewegingen le groep), welke als voorbeeld van een les voor meer gevorderde leerlingen in het Hoofdstuk Floretschermen is opgenomen. Hierbij is hetgeen de onderwijzer (O), zegt cursief gedrukt. O staat in 4; L neemt dus aansluiting in 4 O: „ schijnsteek-steek". O opent de lijn, L voert schijnsteek rechtuit uit; O weert 4 (niet te snel); L steekt onderdoor; O: „goed, maar doe een anderen steek." O opent de lijn, L voert schijnsteek rechtuit uit; O weert 4, L, steekt omlaag (1); O: „hand wat hooger en de punt gaat te ver zijwaarts bij het ontwijken." O dreigt in de hooge lijn, L. staat op met lijn gesloten in 4; O: „zelfde oefening, kalm aan, denk om hand en punt"; O opent de lijn, L voert schijnsteek rechtuit uit; O weert 4, L steekt omlaag; O: „dat is beter, zelfde oefening." O doet vervolgens deze oefening eenige malen herhalen (2); O verandert van aansluiting; L sluit de lijn in 6; O: „schijnsteek-stéek"; O doet op overeenkomstige wijze de schijnsteek rechtuit, steek omlaag van uit 6 beoefenen. O: „andere oefening: één wering met nasteek" (3j; O geeft de steek onderdoor aan; L weert 4; O: „hand is te veel naar links"; O opent de lyn voor den nasteek, L voert nasteek rechtuit uit; O herneemt de aansluiting in 6; L komt in de stelling terug; (4) O herhaalt eenige malen de aanvalsbeweging, zonder in rythmische herhaling te vervallen; O: „nu de nasteek onmiddellijk na de wering" (5) en doet die oefening eenige malen herhalen. O verandert van aansluiting; L sluit de lijn in 4; O: „weert"; O geeft de steek onderdoor aan; L weert 6; (6) O: „hand niet terugtrekken"; O opent de lijn voor den nasteek; (1) Dit ia dus eone kijk- en voeloefening. (2> Dit is dus eene coördinatie-oefening geweest. (3) Deze aanwijzing kan desgewenscht geheel worden weggelaten. (1) Dit is dus eene kijk- en voeloefening geweest. (5) Dit is dus eene coördinatie-oefening geweest. .(§) Dit is dus eene kjjk- en voeloefening.  8 L steekt na; O: „hand niet naar links brengen bij den nasieek; houdt de lipt gesloten in 6"; O herneemt de aansluiting; L keert in de stelling terug O doet eenige malen de slagwering 6 beoefenen, nu eens lang, dan weer kort wachtende vóórdat hij den steek onderdoor aangeeft (1). O: „andere oefening"; O neemt de stelling met 7 aan; L neemt aansluiting in 7; O „schijnsteek-steek"; O opent de lijn; L schijnsteek rechtuit; O weert 7, L steekt omhoog. (2) O doet verder op dezelfde wijze den schijnsteek rechtuit, steek omhoog beoefenen van uit 7 en 8, als is aangegeven voor schijnsteek rechtuit, steek onderdoor vanuit 4 en 6. (3) O: „andere oefening; weert"; O doet vervolgens de slagwering 7 en 8 beoefenen op dezelfde wijze als is aangegeven voor 4 en 6. O: „andere oefening, enkelvoudige aanval". O voert uit een druk met een p. aw.; L voert uit een steek onderdoor en bemerkt, dat hij den onderwijzer niet raakt; O: „nog eens dezelfde oefening"; O voert uit een druk met p. aw.; L voert uit een p. vw. met steek onderdoor. (4) O: „andere oefening". O voert uit een p. aw. en opent de lijn, L. voert uit een p. vw. met steek rechtuit. O: „andere oefening". O voert uit een p. aw. met Verandering van aansluiting; L. voert uit een p. vw. met steek onderdoor. O: „ik zal nu door elkaar uitvoeren: p. aw. met druk, p. aw. met lijn openen, p.aw. met verandering van aansluiting; voer in elk dier gevallen den daarbij passenden enkelvoudigen aanval uit. (5) De O varieert nu willekeurig zijne bewegingen, daarbij wederom vermijdende in een rythmische herhaling te vervallen. Na een 10 of 15-tal aanvallen te hebben doen uitvoeren zegt de O: „andere oefening; zoo gauw ge mijn druk vodt, ontduikt; oogen dicht". O voert aanvankelijk duidelijk merkbaar, later minder merkbaar, een druk uit; L tracht zoo spoedig mogelijk te ontduiken. (6) O: „beenen strekken: voer op mijn onderdoorgaan, langzaam de kringwering uit". O voert zeer langzaam met de floret de steek onderdoor uit; L tracht met zijn floret, door werking van de vingers op de greep, de kringwering in zoo juist mogelijken vorm uit te voeren, zonder te trachten dit snel te doen. O verbetert voortdurend de fouten en doet deze oefening zoowel in 4'als in 6 uitvoeren. (7) Enz. enz. Voorbeeld van een snelheidsoefening. O. sluit de lijn van aansluiting geheel; L. steekt onderdoor; O. oordeelt den vorm van uitvoering voldoende; gaat staan met de lijn van aansluiting gesloten en zegt: „voer denzelfden steek (1) Dit is dus enne reactie- en coördinatie oefening. (2) Dit is dus eene kijk- en voeloefening. (S) Dit zijn dus coördinatie oefeningen. (1) Dit is dus een afstandoefening geweest. (5) Dit is dus een kijk- en voeloefening. (6) Dit is dus eene reactie oefening. (7) Dit is dus eene zuivere coördinatie-oefening.  9 uit, zoo snel mogelijk, wanneer ge zelf wilt". L. kan dus nu telkens het oogenblik kiezen, waarop hij den steek onderdoor wil uitvoeren. O. blijft hem opmerkzaam maken op eventueele fouten. Voorbeeld van een reactie- en snelheidsoefening. O. sluit de lijn van aansluiting; L. steekt onderdoor; O. oordeelt den vorm van uitvoering voldoende; gaat staan in de gewone aansluiting en zegt: „direct als ge een druk voelt, doordat ik de lijn verder sluit, voer dan onmiddellijk en zoo snel mogelijk den steek onderdoor uit". O. blijft hem opmerkzaam maken op eventueele fouten. 7. De onderwijzer zal er, bij alle oefeningen voor waken, zijne handelingen niet in régelmatig tempo te herhalen, waardoor de leerling zijne bewegingen onwillekeurig ook in dat tempo als het ware automatisch zou gaan uitvoeren. Door nu eens kort, dan weer lang in stelling te staan, voordat de onderwijzer zijne eigen beweging uitvoert, dwingt hij zijn leerling te reageeren op deze beweging, niet alleen wat den vorm der bewegingen, maar ook wat het tijdstip van uitvoering betreft. 8. Uit het vorenstaande volgt, dat geen gebruik wordt gemaakt van waarschuwings- of uitvoeringscommando's. Alle bewegingen worden uitgevoerd: 1°. 6f op het door den leerling zelf te kiezen oogenblik (bijv. bij eene coördinatie-oefening en bij eene snelheidsoefening), 2°. öf als reactie op de daartoe leidende beweging van een tegenstander, hij zij onderwijzer dan wel medeleerling (bijv. bij eene coördinatie-oefening, bij eene reactieoefening, bij eene kijk- of voelsoefening). Daar waar dit mogelijk is, zal de onderwijzer zelfs de door den leerling uit te voeren beweging niet met woorden aangeven doch moet de leerling de door hem uit te voeren beweging afleiden uit de handeling van den onderwijzer. In het algemeen spreekt de onderwijzer niet dan voor het geven van uitleggingen en het maken van aanmerkingen. Slechts daar, waar het noodig is, geeft de onderwijzer nader met woorden aan, welke beweging door den leerling moet worden uitgevoerd c. q. beoefend. Weinig spreken, veel kijken, veel doen. 9. De onderwijzer kan er niet genoeg van doordrongen zijn, dat vermoeidheid de geschiktheid tot leeren vermindert. Men  10 kan niet verwachten, dat een vermoeid leerling nog profijt trekt van de hem gegeven lessen en van de door hem uitgevoerde oefeningen. Men leert alleen iets nieuws, hetzij nogmaals herhaald, door zijn aandacht op de aan te leeren en uit te voeren handeling te concentreeren en iemand die vermoeid is, kan zijn aandacht niet voldoende concentreeren. Ook hier bestaat weer een tegenstelling tusschen de les en het partijgevecht of den wedstrijd. Bij de les is het doel, iets te leeren, moet men dus niet vermoeid zijn; het is niet voldoende, dat men nog niet geheel is uitgeput, zooals vele schermonderwijzers meenen, die denken goed te doen door den • leerling, die op het einde van de les blijken geeft van vermoeidheid, aan te moedigen en van hem te vergen, door te gaan met de les. Om iets te leeren, om profijt te hebben van het onderwijs, moet de leerling frisch zijn. Bij het partijgevecht en sterker nog, bij den wedstrijd is het doel, het geleerde toe te passen en het verworven uithoudingsvermogen te gebruiken, te exploiteeren. Hier is wèl eene aanmoediging van den onderwijzer op zijn plaats, wanneer hij ziet, dat zijn leerliDg zich door een opkomend vermoeidheidsgevoel laat ter neerslaan. 10. Het maken van veel fouten door den leerling, zooals bijvoorbeeld het uitvoeren van andere dan de gewenschte bewegingen, het te laat uitvoeren van de bewegingen en dergelijke is meestentijds eene aanwijzing, dat de leerling vermoeid is. 11. De onderwijzer zal steeds de noodige afwisseling in de les brengen en dus niet te lang eenzelfde beweging achtereen doen beoefenen. Verveling is doodend voor de aandacht en voor de toewijding van den leerling. Onderwijs heeft alleen resultaat, als de leerling zich steeds geheel geeft. Doch het is evenzeer ongewenscht, de beoefening van eene bepaalde beweging te vlug te staken. Wanneer een bepaalde beweging door den leerling als coördinatie-oefening eenige malen is uitgevoerd, telkens met een of meer fouten erin, en het is den leerling gelukt, dank zij de hierbij gegeven aanwijzingen van den onderwijzer de juiste coördinatie te vinden, dan moet de leerling de gelegenheid hebben, die juiste coördinatie vast te leggen, d. w. z. die juiste beweging aan te leeren. En die juiste coördinatie wordt vastgelegd, niet door het eenige malen herhalen van de onnauwkeurig uitgevoerde beweging, maar alleen door herhaalde uitvoering van de correct uitgevoerde beweging.  11 12. Teneinde vermoeidheid en verveling te ^vermijden zal de onderwijzer: 1°. de beenoefeningen op doelmatige wijze afwisselen met oefeningen voor de hand en den arm of wel de snelheidsoefeningen afwisselen met reactie- of coördinatie-oefeningen. 2°. Vele korte rustpauzen geven gedurende de les. 13. Het schema voor de les omvat: I. Inleidende oefeningen, in hoofdzaak omvattende speciale oefeningen, welke ten doel hebben de physieke geschiktheid van den leerling als schermer geleidelijk te verhoogen en tevens hem voor te bereiden voor de kern van de les. II. De kern van de les namelijk: a. Aanvalsbe wegingen, ) ^ ^ b. Verdedigingsbewegingen, J e SroeP' c. Oefeningen in vingervaardigheid. . d. Aanvalsbewegingen, ) e. Verdedigingsbewegingen, ) e &roep. III. Eindoefeningen in hoofdzaak bestaande uit langzaam uitgevoerde, grootendeels gymnastische bewegingen en ademhalingsoefeningen. N.B. Onder oefeningen in vingervaardigheid worden die oefeningen verstaan, welke uitsluitend dienen tot het oefenen van de hand en de vingers in het uitvoeren van die bewegingen, welke zij bij het uitvoeren van de volledige schermbewegingen moeten verrichten. Evenals alle oefeningen worden zij aanvankelijk langzaam en als coördinatie-oeféning uitgevoerd, terwijl geleidelijk de snelheid wordt opgevoerd. 14. Naarmate de leerling langer les heeft genoten, zal de correctheid van uitvoering der beweging grooter zijn, zullen de coördinaties beter zijn vastgelegd en zal dus de snelheid van uitvoering kunnen worden opgevoerd, zonder de correctheid van uitvoering in gevaar te brengen; de coördinatie-oefeningen gaan zoodoende geleidelijk over in de snelheids-oefeningen. Voorts zullen ook in een les, naarmate het onderwijs vordert, minder coördinatie-oefeningen en meer snelheids-oefeningen (zoowel wat uitvoering als reactie betreft) voorkomen, terwijl voor schermers met jarenlange praktijk de coördinatie-oefeningen, slechts ter verbetering van details in de uitvoering voorkomen en zelfs geheel achterwege kunnen blijven,  12 15. Het onderwijs geschiedt steeds individueel; ook al wordt aan een aantal leerlingen tegelijk schermonderricht gegeven, dan wordt toch nooit door allen op één commando tegelijk eenzelfde beweging uitgevoerd. Kan over hulponderwijzers worden beschikt, dan onderwijzen deze dezelfde oefeningen aan de leerlingen, terwijl de overige leerlingen dezelfde bewegingen tegenover elkaar beoefenen. 16. Het is niet noodig, dat eerst alle aanvalsbewegingen, deel uitmakende van de le groep worden beoefend en dan de verdedigingsbewegingen van die groep; de onderwijzer zal de aanvals- en verdedigingsbewegingen van eenzelfde groep afwisselend doen beoefenen. 17. Zoolang eene aanvals- of verdedigingsbeweging niet voldoende gekend wordt, wordt zij afzonderlijk onderwezen, eerst daarna wordt zij in combinatie met andere bewegingen onderwezen. 18. Bij de opleiding tot schermonderwijzer kan, behalve in den beginne, veelal de eene helft van de klasse als onderwijzer optreden, terwijl de andere helft les neemt. Nadat de helft van den beschikbaren tijd is verloopen, worden de rollen omgewisseld. Zoodoende oefenen de deelnemers zich afwisselend in het schermen en in het schermles geven, twee volkomen verschillende bezigheden. 19. De schermonderwijzer zal er ten strengste voor waken, dat bij de oefeningen tegenover elkaar alle deelnemers zullen voorzien zijn van deugdelijke dekkingsmiddelen (schermvest, waaraan buikbeschermer en kraag, masker en handschoen).  is ALGEMEENE BEPALINGEN. De L ijnen. Wanneer men zich in de stelling door de voorste hand een horizontaal vlak en een vertikaal vlak van voren naar achteren, denkt, dan wordt de ruimte door snijding van die vlakken in vier deelen verdeeld. Die deelen noemt men de hooglinksche, ktaglinksche, hoogrechtsche en laagrechtsche lijn, terwijl men de beide ruimten aan weerszijden van het vertikale vlak de linksche en de rechtsche, die aan weerszijden van het horizontale vlak de lage en de hooge lijn noemt. Twee rechtsche (linksche) schermers zijn bij de oefeningen in het partijgevecht zoodanig tegenover elkaar opgesteld, dat de punt van den voorsten voet zich ongeveer bevindt tegenover de holte van den achtersten voet van den tegenstander. Zijn de klingen der beide wapens hierbij met elkaar in aanraking, dan noemt men dit „aansluiting"; de aansluiting kan in de verschillende lijnen plaats hebben. Wanneer een rechtsche schermer tegenover een linkschen staat, staan de beide achterste en de beide voorste voeten tegenover elkaar. Men noemt een lijn open, wanneer de hand zóó is geplaatst, dat men in die lijn door een aanval (steek of houw) getroffen kan worden. Van het „lijn openen" wordt gebruik gemaakt, ten einde een aanval van den tegenstander in die lijn uit te lokken. Een lijn is gesloten, indien hand en wapen een zoodanigen stand innemen, dat men in die lijn door een aanval niet kan worden getroffen. Het „lijn sluiten" wordt toegepast om een in die lijn uitgevoerden aanval te doen mislukken of wel om te voorkomen, dat men in die lijn kan worden aangevallen. Twee schermers bevinden zich op normalen afstand tegenover Afstand, elkaar, wanneer de een den ander door middel van een uitval kan raken. (Voor een lang schermer is de normale afstand dus grooter dan voor een kort schermer). Onder trefvlak verstaat men dat deel van het lichaam, waar Trefvlak. treffers als geldig worden beschouwd.   HET FLORETSCHERMEN.   Ie Hoofdstuk: Elementaire oefeningen. le AFDEELING. VOORBEREIDENDE OEFENINGEN MET (c. q. ZONDER) WAPEN. 1. Uitgangshouding. (1) De voeten winkelhaaks, de rechtervoet, welke recht vooruit wijst, met den hiel vóór en tegen den hiel van den linkervoet; de beenen gestrekt zonder stijfheid, het lichaam rechtop en met het front schuins links naar voren, het hoofd rechtop met den blik in de richting van den vooraten voet, de armen omlaag en buitenwaarts gedraaid. De rechterhand met de handpalm omhoog, omvat de greep als hieronder nader aangegeven; de rechterarm in zoodanigen stand, dat de punt van het wapen, dat in één lijn met den gestrekten arm is, op ongeveer 1 dM. van den grond komt. Opmerking. Desgewenscht kan de onderwijzer de uitgangshouding aanvankelijk zonder wapen doen beoefenen. 2. Tast houden van de floret. De greep in de hand, de duim bovenop de bolle zijde zoo dicht mogelijk bij, doch niet tegen de stootplaat, de greep rustend op de twee eerste kootjes van den wijsvinger, de overige aaneengesloten vingers omvatten de greep zonder te knijpen, doch gereed om de werking van duim en wijsvinger te ondersteunen. De greep van het wapen moet zoodanig worden vastgehouden door de vingers in de hand, dat het mogelijk is door een meer of minder knijpen van de drie achterste vingers en door geringe bewegingen van duim en wijsvinger, de greep (1) Deze en volgende beschrijvingen gelden voor rechts-schermers. 2  18 én daardoor de kling te doen bewegen, zooals bij het uitvoeren der schennhandelingen noodig zal blijken. In het algemeen kan worden gezegd, dat de globale richting van de kling wordt bepaald door de houding van de hand (handhouding), terwijl de fijne richting wordt bepaald door de werking der vingers op de greep. Door de vingers niet krampachtig om de greep te klemmen, wordt het, in stelling staande, mogelijk onmiddellijk te voelen of de tegenstander de aansluiting verbreekt, dan wel een druk uitoefent. Bij het uitvoeren van aanvalsbewegingen (druk, slag, ontwijken, enz.) en van verdedigingsbewegingen (tegendruk, ontduiken, weringen) wordt de verplaatsing van de kling eveneens dikwijls uitsluitend en altijd in bijzonderheden door de vingers geregeld. De vaardigheid nu, het wapen nauwkeurig te besturen door de werking van de vingers op de greep bij alle handelingen, die bij het schermen voorkomen noemt men vingervaardigheid (doigté). 3. Stelling en verzamelen. a. Het aannemen van de stelling zonder wapen geschiedt in één beweging. Den rechtervoet dicht langs den grond ongeveer twee voetlengten voorwaarts plaatsen en de beide beenen buigen, zoodanig dat de knie van het voorste been boven den hiel komt en het achterste boven- en onderbeen van ter zijde gezien, in eikaars verlengde zijn geplaatst, het gewicht van het lichaam over beide beenen igelijkmatig verdeeld; de romp rechtop en ongedwongen naar binnen gedraaid, de achterste schouder ongedwongen teruggebracht. Opmerking. De armen hangen hierbij los en vrij omlaag. achtersten , voorsten Verzamelen: den — voet tegen den voorsten achtersten plaatsen (———waarts verzamelen) en. de uitgangshouding \ achter / aannemen. Meest voorkomende fouten: 1. Holle lendenen. 2. Achterste knie te veel naar voren of naar achteren. 3. Voorste voet wijst niet recht naar voren; voorste knie naar binnen. 4. Romp niet voldoende gedraaid naar de zijde van den achtersten voet. 4. b. In de stelling met gebogen armen zijn de  armen als volgt gebogen: de voorste arm voor de rechterzijde van het lichaam, elleboog naar binnen en op ongeveer één handbreedte van den romp; de geopende hand met de handpalm omhoog; de achterste arm zonder stijfheid ongeveer volgens een cirkelboog gebogen; de elleboog iets hooger dan de achterste schouder en ongedwongen zooveel mogelijk achterwaarts, de hand slap afhangende iets hooger dan het hoofd. Verzamelen: overeenkomstig het verzamelen van punt 3. 5. c. Het aannemen van de stelling met wapen geschiedt van uit de uitgangshouding (punt 1) in vier bewegingen. Uitvoering : le beweging. Den gewapenden arm heffen in het vertikale vlak der schouders tot de hand ongeveer 1 dM. boven het hoofd is; de kling in het verlengde van den arm; 2e beweging. Beide armen langs den kortsten weg omlaag en voor het midden van het lichaam brengen; de handpalmen omhoog; de linkerhand rust met de rugzijde van den middenvinger op de kling, top van den vinger tegen de stootplaat van de floret; beide armen bijna gestrekt, kling horizontaal en ongedwongen vóór het lichaam. 3e beweging. De handen en het wapen dicht langs het lichaam omhoog brengen tot de armen nagenoeg gestrekt zijn, handpalmen omlaag het wapen horizontaal. 4e beweging. Terwijl de beenen geplaatst worden als aangegeven, de armen brengen in de houding, aangegeven in punt 4 (stelling met gebogen armen) met dien verstande, dat de kling in het verlengde van den voorarm is; punt van de floret op schouderhoogte, de duim naar rechts omhoog gedraaid, (zoodat de scherpe kanten van de kling — en van de greep — naar boven en beneden, links en rechts zijn gekeerd). Opmerking: De bewegingen moeten vloeiend en lenig worden uitgevoerd. De afstand der beide voeten is o. m. afhankelijk van den lichaamsbouw van den schermer; onwillekeurig zal bij het verder beoefenen van het schermen ieder dien afstand als normaal aannemen, die voor hem het gunstigst is; naar volkomen gelijkvormigheid voor alle schermers zal dus niet moeten worden gestreefd; een kleinere afstand heeft het  20 voordeei, dat de uitval verder reikt. Ook de mate, waarin beide beenen gebogen zijn, wordt door ieder schermer voor zich zelf proefondervindelijk gevonden en naar omstandigheden aangepast. Meest voorkomende fouten: 1. Gewapende arm niet voldoende voor den buitenrand van den romp. 2. Elleboog niet voldoende naar binnen. 3. Floret niet in het verlengde van den voorarm. 4. Verder als punt 4. Het verzamelen geschiedt in 2 bewegingen. le beweging. Overeenkomstig het verzamelen volgens punt 4 de houding aannemen, verkregen na het uitvoeren van de le beweging van het aannemen van de stelling met wapen (punt 5 b). 2e beweging. De uitgangshoüding aannemen. 6. Appèl. Het appèl dient om den tegenstander te verschrikken of af te leiden en het effect van een schijnbeweging te versterken. Uitvoering : Den bal van den voorsten voet oplichten en hoorbaar op den grond neerzetten, terwijl de romp niet beweegt. 7. Pas voorwaarts dient om den afstand tusschen twee schermers te verkleinen. Uitvoering : Terwijl de rest van het lichaam door het een weinig doch krachtig strekken van het achterste been voorwaarts wordt gestuwd, den voorsten voet vlak en dicht langs den grond ongeveer een voetlengte verplaatsen en onmiddellijk daarna den achtersten voet snel op stellingsafstand bijtrekken. Het bekken en dus de romp, de armen en het hoofd bewegen zich horizontaal. Opmerking: Vóór, gedurende en na het afzetten met den achtersten voet blijft deze vlak op den grond, het voorwaarts stuwen geschiedt dus alleen door het strekken in het heupen in het kniegewricht, niet in het voetgewricht. Meest voorkomende fouten: 1. De voortstuwende actie gaat niet uit van het achterste been. 2. De achterste hiel wordt geheven en men zet af met den voetbal. 3. Het lichaam gaat te veel op en neer.  21 Nadat de pas voorwaarts afzonderlijk is beoefend, wordt hij verbonden met het strekken van den arm op de eerste voetbeweging. 8. Pas achterwaarts dient om den afstand tusschen twee schermers te vergrooten. ' Uitvoering : Terwijl de rest van het lichaam door het een weinig doch krachtig strekken voor het voorste been achterwaarts wordt gestuwd, den achtersten voet vlak en dicht langs den grond ongeveer een voetlengte achterwaarts verplaatsen en onmiddellijk daarna den voorsten voet snel op stellingafstand bijtrekken. 9. Sprong achterwaarts dient om zich door een sterk vergrooten van den afstand tot den tegenstander aan een aanval te onttrekken. Uitvoering : Door krachtig afzetten met beide beenen twee a drie voetlengten achterwaarts en zoo weinig mogelijk omhoog springen en de stelling hernemen. Opmerking: De oefeningen van punt 6, 7, 8 en 9 worden als regel met, doch kunnen ook zonder wapen worden uitgevoerd. 10. Uitval en terugkomen in de stelling. De uitval dient om door het strekken van den arm en het uitvallen met de beenen den tegenstander te raken. A. 1. Zonder wapen. De uitval. Uitgangshouding : stelling zonder wapen (c. q. de handen op de heupen) (punt 3). Uitvoering : Door het krachtig strekken van het achterste been, zonder den romp omhoog te brengen, het lichaam snel voorwaarts stuwen, waarbij de voorste voet dicht langs den grond zoover recht vooruit geplaatst wordt, dat de voorste knie boven de punt van den voorsten voet komt; de achterste voet blijft vlak op den grond; de romp in de richting van den voorsten voet een weinig voorwaarts buigen, zoodat de achterzijde van den romp met het gestrekte been nagenoeg in één lijn komt; het hoofd blijft rechtop. Meest voorkomende fouten: 1. Dè beweging gaat niet uit van het achterste been; dit been wordt niet krachtig genoeg gestrekt.  22 2. Achterste voet blijft niet vlak op den grond. 8. Voorste voet of voorste knie naar binnen gedraaid. 4. De romp gaat omhoog. 11. Het terugkomen. Uitgangshouding: uitval zonder wapen (punt 10). Uitvoering : Gelijktijdig en snel het achterste been een weinig buigen en het voorste been een weinig strekken en daardoor het bekken achterwaarts brengen en terwijl de romp wordt teruggebracht tot in de houding van.de stelling, het lichaamsgewicht achterwaarts verplaatsen, zoodat dit meer op het achterste en minder bp het voorste been komt te rusten; vervolgens den rechtervoet op stellingafstand plaatsen en de stelling hernemen. Meest voorkomende fouten: L Men zet te veel met den voorsten voet af, buigt het achterste been te weinig en werpt daardoor het lichaam te veel omhoog. 12. A. 2. Zonder wapen, mei armbeweging. De uitval. Uitgangshouding : stelling met gebogen armen (punt 4 b). Uitvoering: Aanvankelijk in twee bewegingen, le beweging. Den rechterarm voorwaarts (d. w. z. in de richting van den voorsten voet) en horizontaal strekken, handpalm omhoog; 2e beweging. Terwijl de linkerarm krachtig achterwaarts omlaag wordt gestrekt, zoodat deze in buitenwaarts gedraaide houding komt, door het krachtig strekken van het achterste been als bij de overeenkomstige oefening zonder wapen (punt 10) uitvallen. Opmerking: Naarmate de vorm van de arm- en beenbewegingen beter wordt gekend, wordt de snelheid van het strekken van den arm en van het been opgevoerd. Aanvankelijk geschiedt de beenbeweging eerst als de arm volledig gestrekt is; vervolgens vangt het strekken van het achterste been aan even vóór dat de arm gestrekt is. Meest voorkomende fouten: 1. Bij het strekken van den gewapenden arm gaat de schouder te veel omhoog. 2. Bewegingen met den ongewapenden arm te stijf. 3. Men laat de voorste hand zakken. Overigens als bij punt 10.  23 13. Het terugkomen. Uitgangshouding : uitval zonder wapen (punt 12). Uitvoering : Aanvankelijk in twee bewegingen. le beweging. Overeenkomstig punt 11, doch onder het verplaatsen van het lichaamsgewicht en van den voorsten voet den achtersten arm snel omhoog brengen tot in de houding van de stelling, zoodat deze beweging het in stelling terugkomen vergemakkelijkt. 2e beweging, den voorsten arm buigen en in de stelling terugkomen. Opmerking: Naarmate de vorm der been- en armbewegingen beter wordt gekend, wordt de snelheid opgevoerd. Aanvankelijk geschiedt het buigen van den arm eerst, nadat men overigens in de stelling is teruggekomen; vervolgens wordt de gewapende arm gebogen op het allerlaatste oogenblik van het hernemen van de stelling. Meest voorkomende fouten: 1. Als bij punt 11 ; 1 2. De gewapende arm wordt te vroeg gebogen. 14. B. Met wapen. De uitval. Uitgangshouding: stelling met wapen (punt 5).• Uitvoering : Aanvankelijk in twee, vervolgens in één doorgaande beweging als punt 12, met dien verstande, dat de gewapende hand met den duim naar rechts komt. 15. Het terugkomen. Uitgangshouding: Uitval met wapen (punt 14). Uitvoering : Aanvankelijk in twee, vervolgens in één doorgaande beweging als punt 13 en de stelling met wapen hernemen. Opmerking: Het terugkomen in de stelling kan bij uitzondering ook voorwaarts geschieden, door in den uitval zijnde, den achtersten voet op stellingafstand van den voorsten voet te plaatsen en de stelling te hernemen. 16. Pas voorwaarts in den uitval. Deze dient om den tegenstander, die onzen uitval door achterwaarts te gaan tracht te ontwijken, te vervolgen, zonder in de stelling terug te komen.  24 Uitgangshouding: Uitval met wapen. Uitvoering : In twee bewegingen, le beweging. Het achterste been snel op stellingafstand of minder bijtrekken, zonder overigens de houding te veranderen. 2e beweging. Door het krachtig strekken van het achterste been op nieuw uitvallen. 17. Het groeten geschiedt van de uitgangshouding met wapen in drie bewegingen. le beweging. Als le beweging van het aannemen van de stelling met wapen (punt 5). 2e beweging. Den gewapenden arm buigen, zoodanig dat voorarm en kling vertikaal komen de bovenarm aan het lichaam sluit en de nagels naar het lichaam zijn gekeerd. 3e beweging. Door het strekken van den voorarm, de uitgangshouding aannemen. Opmerking: De achtereenvolgende bewegingen moeten lenig en vloeiend worden uitgevoerd. 2e AFDEELING. TREFVLAK; DE HANDHOUDINGEN ; AANSLUITING. 18. Bij het floretschermen wordt als trefvlak aangenomen de romp boven de heuplijn, de kraag van het schermvest inbegrepen. 19. De handhoudingen (1), welke bij het floretschermen voorkomen, zijn: . Eén (prime, hooglinks). De voorarm waterpas ter hoogte van de kin, de nagels naar voren, de duim naar beneden wijzend, de punt voorwaarts gericht ter hoogte van het kruis. Twee (second, laagrechts h. o.) (2). De hand rechts, voorarm (1) De Fransche benaming voor de handhoudingen en de Nederlandsche vertalingen daarvan hebben door het gebruik ook hier te lande burgerrecht verkregen. Voor hen, voor wie het gebruik van de tot nog toe gebruikte Nederlandsche uitdrukkingen meer gemak oplevert, zijn ook deze aangegeven. De Fransche benamingen en de vertalingen hebben het voordeel, dat zij kort zijn; de Nederlandsche benamingen hebben het voordeel, dat zij meer sprekend zijn. (2) „h. o." beteekent: met de hand omgekeerd.  25 waterpas, de nagels omlaag, de duim naar links, de punt voorwaarts gericht ter hoogte van het kruis. Drie (tiercé, rechts h. o.). De hand rechts, voorarm en kling als in de stelling doch met de nagels omlaag gedraaid, duim naar links. Vier (quarte, links). De hand links en op dezelfde hoogte als in de stelling, de nagels naar links en een weinig omhoog, punt ter hoogte van de schouders. Vijf (quinte, links h. o.). De hand links en iets lager dan de elleboog, de nagels een weinig naar beneden gekeerd, de punt iets hooger dan de hand. Zes (sixte, rechts). Als in de stelling. Zeven (septime, laaglinks). De hand links en op dezelfde hoogte als in de stelling, nagels naar boven, punt voorwaarts en ter hoogte van het kruis. Acht (octave, laagrechts). De hand rechts en op dezelfde hoogte als in de stelling, nagels naar boven, punt voorwaarts gericht en ter hoogte van het kruis. 20. Onder aansluiting verstaat men het in aanraking zijn der beide wapens. Men kan in elk der genoemde handhoudingen (behalve quinte) aansluiting nemen. Wanneer men aansluiting heeft, oefenen het eigen wapen en dat van den tegenstander onder de werking der vingers eene lichte drukking op elkaar uit. 21. Lijnsluiten. Men kan een tegenstander beletten op het trefvlak een steek toe te brengen in de lijn van aansluiting door eene geringe verplaatsing van de kling in de richting van de aansluiting; deze handeling noemt men „de lijn sluiten". Lnnopenen. Door eene geringe verplaatsing van de kling in tegengestelden zin, zoodat dus de aansluiting wordt verbroken, geeft men den tegenstander gelegenheid een steek toe te brengen in de lijn van aansluiting; deze handeling noemt men „de lijn openen". In al de handhoudingen blijft de punt van de floret steeds zooveel mogelijk op een eventueelen tegenstander gericht, terwijl de hand niet meer naar links of rechts moet worden gebracht dan noodig is, om de lijn te sluiten. 22. Van eene aansluiting in een linksche lijn kan men overgaan tot eene aansluiting in een rechtsche lijn en omgekeerd door het uitvoeren, van eene zoogenaamde:  26 Verandering van aansluiting. Deze wordt uitgevoerd door de punt langs den kortsten weg aan de andere zijde van het wapen van den tegenstander te brengen en vervolgens door verplaatsing van de hand de lijn te sluiten. Is de punt lager dan de hand, dan geschiedt het veranderen van aansluiting over het wapen heen; is de punt hooger dan de hand, dan wordt onder het wapen van den tegenstander doorgegaan. Het onderdoor- of overheen gaan heeft plaats door het wapen met de vingers in de hand te doen bewegen en niet door beweging van de hand-zelf in den pols. De verandering van aansluiting vindt toepassing: 1°. Bij de verdediging om de eigen kling te onttrekken aan een aanval op het ijzer (druk, slag enz) of wel een aanvalsplan van den tegenstander onmogelijk te maken. 2°. Bij den aanval, om den tegenstander af te leiden. Een dubbele verandering van aansluiting bestaat uit eene snelle opeenvolging van twee veranderingen van aansluiting, waarbij echter de hand op dezelfde plaats blijft. Zij wordt bij den aanval toegepast om den tegenstander af te leiden en hem o.a. te beletten een aanvalsbeweging uit te voeren, terwijl men zelf den afstand verkleint. >»-'£, Ook de dubbele verandering geschiedt uitsluitend door de werking van de vingers.  IIe Hoofdstuk: Aanvalsbewegingen. 23. Onder aanvalsbewegingen verstaat men alle bij het floretschermen gebruikte bewegingen, die ten doel hebben den tegenstander te treffen. De aanvalsbewegingen worden onderscheiden in: I A. De aanvallen. I B. De tegenaanvallen. Onder aanval verstaat men die aanvalsbeweging of combinatie van aanvalsbewegingen, welke op het eigen initiatief van een schermer wordt uitgevoerd met het doel, den tegenstander te raken. Onder tegenaanvallen verstaat men die aanvalsbeweging of combinatie van aanvalsbewegingen, welke wordt uitgevoerd op het oogenblik, dat de tegenstander: le bezig is zijn steek voor te bereiden; 2e zijn steek uitvoert; of 3e zijn steek heeft uitgevoerd en, nadat die aanval is afgeweerd, in minder gunstige conditie is. Men spreekt dan respectievelijk van een vóór-aanval, lijd-aanval en een na-aanval en, wanneer die tegenaanval Uit één steek bestaat, van een vóórsteek, tijdsteek en nasteek. A. DE AANVALLEN. 24. De aanval eindigt in normale gevallen steeds met een steek al of niet met een uitval gepaard. Deze steek kan alleen succes hebben, indien hij in een op dat oogenblik open lijn plaats heeft. Dit openen van de lijn kan geschieden door den aanvaller zelf (door slaan, drukken, binden enz.) of wel doordat de aanvaller, door het uitvoeren van schijnbewegingen den tegenstander er toe brengt de lijn te openen. In beide gevallen heeft de aanvaller het initiatief. Men onderscheidt: 1. Enkelvoudige aanvallen. 2. Samengestelde aanvallen. 3. Dubbele aanvallen.  28 le Afdeeling: Enkelvoudige aanvallen. 25. Enkelvoudig zijn .die aanvallen, welke alleen bestaan in het uitvoeren van één steek. Een steek bestaat uit den uitval met wapen, gepaard met het richten van het wapen op de plaats, die men wenscht te treffen. De richting van den steek wordt in hoofdzaak bepaald door de hand- en armhouding; de nauwkeurige richting gëschiedt met behulp van den duim en den voorsten vinger terwijl de drie overige vingers de greep krachtig knijpen op het oogenblik, dat de steek wordt toegebracht. De uitval wordt eerst uitgevoerd op het allerlaatste oogenblik van het armstrekken, omdat men daardoor tot op het laatste oogenblik eventueele weringen door den tegenstander nog kan ontwijken en omdat men zich, uitvallende met gebogen arm aan een voorsteek blootstelt. Gedurende het toebrengen van den steek en het terugkomen in de stelling moet de lijn, waarin de aanval wordt uitgevoerd, door den aanvaller gesloten worden. De enkelvoudige aanvallen zijn: de steek rechtuit; de steken omlaag en omhoog; de steken onderdoor en overheen. 26. De steek rechtuit wordt uitgevoerd, indien de lijn, waarin men is aangesloten, door den tegenstander geopend is. Uitvoering : Als de uitval met wapen (punt 14 en 15) met inachtneming van hetgeen in punt 25 is aangegeven. . omhoog # rj, t hooge 27. De steek —-—— wordt uitgevoerd in de lijn, omlaag lage uitgaande van eene aansluiting in de lijn; gedurende het ö hooge ., hooge ... ... armstrekken wordt de kling in de lijn gericht; overigens lage zie punt 26. „ „ , , onderdoor .... . - hooge 28. De steek ; wordt uitgevoerd in een — overheen lage of hooge hooge linksche of rechtsche lijn, uitgaande van eene — pf hQQge  29 rechtsche of linksche aansluiting; gedurende het arróstrekkeii wordt de punt van de kling onder de werking der vingers langs den kortsten weg on<*er net wapen van den tegenstander ^°°r over heen gebracht en in de lijn van aanval gericht; bij het uitvoeren van de steken overheen in de hooge lijn geschiedt het overheen gaan door een vlugge buiging in pols en' elleboog; overigens zie punt 26. Opmerking: Bij het toebrengen van de steken uit één, twee en drie, blijft de hand met de nagels omlaag. Meest voorkomende fouten bij de enkelvoudige aanvallen: 1. De hand is niet hoog genoeg. 2. De aanvaller sluit de lijn van aansluiting niet. 3. Bij de steken onderdoor of overheen maakt de punt van ?de floret eene te wijde beweging. Opmerking: Vele onderwijzers hebben de gewoonte om, door hun eigen wapen onder dat van den leerling tegen het gevest aan, te plaatsen, de hand van den leerling omhoog te brengen en deze hand daardoor le hoog te brengen. Dit is in twee opzichten verkeerd. In de eerste plaats, omdat de hand niet hooger moet komen dan schouderhoogte en in de tweede plaats, omdat een te laag geplaatste hand het gevolg is yan eene onjuiste coördinatie door den leerling en deze de juiste coördinatie zélf moet vinden, door zélf zijn hand in de juiste houding te brengen. HET ONDERWIJS. 29. De beoefening geschiedt nooit op commando. Nadat de onderwijzer den leerling de eerste maal heeft duidelijk gemaakt, dat deze, wanneer zijn wapen zich in een door den tegenstander geopende lijn bevindt, moet aanvallen met een steek rechtuit, zal hij dit bij de volgende gelijksoortige oefeningen niet meer zeggen. Immers de schermer reageert steeds op wat hij ziet of voelt (gezichtsprikkel of tastprikkel), nooit op wat hem gezegd wordt (geluidsprikkel) en de leerling moet van den beginne af aan leeren reageeren op de handelingen (prikkels) waarop hij bij het partijgevecht zal moeten handelen. De onderwijzer kan dan den steek rechtuit door den leerling op de volgende wijzen doen beoefenen: 30. 1°. De onderwijzer gaat staan met de Ign geopend. Hij laat den leerling volkomen vrij in het kiezen van het oogenblik, waarop deze den steek wil uitvoeren. Vóórdat deze laatste  80 den steek uitvoert, overdenkt hij, wat hij gaat doen, concentreert hij zijn aandacht op de uit te voeren beweging, m. a. w. „stelt hij zich in" en wanneer hij voelt geheel klaar zijn, voert hij de beweging uit. De onderwijzer kan dan de oefening doen uitvoeren als: a. Coördinatie-oefening, waarbij de leerling zijn volle aandacht moet geven aan de correctheid van de uitvoering, dus de juistheid der coördinatie moet opvoeren. . b. Snelheidsoefening, waarbij de leerling zijn volle aandacht moet geven aan de snelheid van uitvoering, dus de snelheid der beweging moet opvoeren. De onderwijzer zal er eerst naar streven de correctheid van uitvoering op te voeren en pas daarna geleidelijk de snelheid te ontwikkelen. 31. 2°. De onderwijzer gaat staan met de lijn gesloten. y a. Reactie- oefening, waarbij men op het gezicht, reageert: Hij opent de lijn op een onverwacht oogenblik; zoo spoedig' de leerling dit openen ziet, moet hij den steek uitvoeren. (1) Ook in dit geval moet de leerling zich van te voren klaar maken, „zich instellen" op de uit te voeren beweging, doch tegelijkertijd moet hij zijn aandacht gedeeltelijk richten op het wapen van den onderwijzer (c. q. tegenstander) om onmiddellijk bij het openen van de lijn, den steek uit te voeren. De onderwijzer zal er bij deze oefeningen voor waken zijn „lijn openen" niet in regelmatig tempo te herhalen, waardoor de leerling zijne bewegingen onwillekeurig ook in dat tempo als het ware automatisch zou gaan uitvoeren. Door nu eens kort, dan weer lang in stelling te staan, voordat de onderwijzer zijn eigen beweging uitvoert, dwingt hij zijnen leerling, te reageeren op deze beweging, niet alleen wat den vorm der bewegingen betreft, maar ook wat het tijdstip van uitvoering betreft. b. Reactie-oefening, waarbij men op het gevoel reageert. De onderwijzer doet den leerling zijne oogen sluiten, bij het openen van de lijn wordt de aansluiting verbroken en de leerling moet dit voelen en onmiddellijk den arm strekken c. q. den steek uitvoeren. 32. Vervolgens doet de onderwijzer op dezelfde wijzen' den leerling den steek rechtuit uitvoeren op zijn verbreken van de (1) Desgewenscht kan men, als voorbereiding voor deze oefening, alleen den arm doen strekken en den steek doen richten, zonder uit te vallen.  81 aansluiting, gevolgd door het onder het wapen van den tegenstander doorgaan. 33. Bij deze oefeningen doet de onderwijzer den leerling aanvankelijk even in den uitval blijven. Het terugkeeren in de stelling geschiedt volgens overeenkomstige beginselen; ook hier wordt eerst meer op den vorm der beweging, later op de snelheid van uitvoering gelet. 34. Het onderwijs der steken omlaag, omhoog, onderdooien óverheen heeft op overeenkomstige wijze plaats, met dien verstande, dat de onderwijzer, om gelegenheid te geven voor de steken omlaag, zijn hand wat hooger moet plaatsen en dat de onderwijzer voor de steken onderdoor en overheen de lijn van aansluiting moet sluiten. Het is vooral hier, dat de oefeningen met gesloten oogen, waarbij de leerlingen op het gevoel reageeren, tot hun recht komen; bij het sluiten van de lijn van aansluiting door den onderwijzer immers wordt het wapen van den leerling op zijde gedrukt, en zoodra deze druk gevoeld wordt, moet de leerling onderdoor of overheen gaan met armstrekken, c. q. uitvallen. .. * Ook deze steken worden vervolgens uitgevoerd op de verandering van aansluiting door den onderwijzer, waarbij de onderwijzer aanvankelijk de aansluiting na de verandering zal hernemen en zijn eigen lijn zal sluiten; naarmate de leerling meer geoefend is, zal deze echter trachten, het hernemen van de aansluiting door den onderwijzer te voorkomen door zelf tijdig jiet over i . .. door onderdoor wapen van den onderwijzer te gaan. Dit tijdig neen overheen gaan met het eigen wapen noemt men het ontduiken (derobeeren) van het wapen van den tegenstander. Dit op het juiste oogenblik ontduiken wordt den leerling geleerd, doordat de onderwijzer aanvankelijk langzaam zijne verandering van aansluiting uitvoert en de snelheid van uitvoering geleidelijk opvoert. Vervolgens worden deze steken beoefend op eene dubbele verandering van aansluiting; de tweede verandering wordt dan ontdoken. N. B. De onderwijzer kan hierbij herhaaldelijk de verandering of dubbele verandering van aansluiting uitvoeren, ook zonder dat de leerling telkens reageert; de leerling kan zelf beoordeelen, wanneer hij meent, de beweging van den onderwijzer te kunnen ontduiken.  82 35. Kij k- en voeloefening. De onderwijzer deelt, nadat twee of meer van de aangegeveti enkelvoudige steken zijn beoefend (zonder dat daarbij een volmaakte uitvoering bereikt behoeft te zijn), den leerling alleen mede,. dat deze op des onderwijzers beweging den daaruit volgenden enkelvoudigen steek moet uitvoeren; doordat de onderwijzer zijn eigen handeling varieert, moet dus ook de leerling telkens een anderen steek uitvoeren en wordt hij dus gedwongen, eerst te kijken of te voelen, wat de onderwijzer doet en daarna, zoo juist en snel mogelijk, zijn eigen aanvalsbeweging te regelen. In dit geval kan de leerling zich niet van te voren instellen en zal dus ook de reactie tijd als regel langer zijn. 36. Afstandsoefening. De onderwijzer maakt den afstand tusschen hem en den leerling met opzet grooter of kleiner dan normaal, zonder dit den leerling te zeggen. Deze laatste moet dan zijn steek vooraf doen gaan door een pas voorwaarts of wel den steek uitvoeren zonder uit te vallen, dan wel met een volledigen uitval. 37. Wenken vooe den onderwijzer. Nadat de steek door den leerling is uitgevoerd, zal de onderwijzer steeds de aansluiting hernemen dan wel dreigen in een dan geopende lijn en de lijn, waar dit geschiedt, afwisselen, zoodat de leerling telkens een andere lijn moet sluiten. Het is den onderwijzer verboden, de kling van den leerling met een bruuske beweging weg te slaan. 2e Afdeeling: Samengestelde aanvallen. 38. Onder samengestelde aanvallen verstaat men die aanvallen, waarbij een enkelvoudige aanval gepaard gaat met of voorafgegaan wordt door handelingen, welke ten doel hebben de lijn waarin de aanval wordt doorgezet, te openen of te doen openen. Deze handelingen worden onderscheiden in: I. Bewegingen, welke gedurende het uitvoeren van den steek zelf moeten worden uitgevoerd. II. Bewegingen, welke aan het uitvoeren van den steek zelf moeten voorafgaan; deze bewegingen vat men samen onder den naam van voorbereidingen tot den aanval.  33 39. Ad I. De bewegingen, waardoor de lijn van den verdediger gedurende het uitvoeren van den steek door den aanvaller wordt geopend, zijn: 1°. de glijdende druk 2°. het binden. 40. Ad 1". De steek, die met een glijdende druk wordt uitgevoerd, noemt men glijsteek. Hij wordt als volgt uitgevoerd: Wanneer men in een lyh aangesloten zijnde, zóó dat die lijn van den tegenstander gesloten is, in dezelfde lijn een steek rechtuit wenscht uit te voeren, moet men die lijn gedurende het uitvoeren van den steek openen en wel door onder het strekken van den arm en het uitvallen de eigen lijn te sluiten, waarbij het eigen wapen langs de kling van den tegenstander glijdt en deze geleidelijk op zijde drukt. 41. Het onderwijs. Om den leerling den glijsteek te doen uitvoeren zal de onderwijzer zijn eigen lijn gesloten hebben en slechts geringen weerstand bieden aan de druk door de kling van den tegenstander uitgeoefend. De glijsteek kan toepassing vinden in de aansluitingen twee, drie, vier, zes, zeven en acht; het meest wordt hij toegepast in zes! 42. Ad 2°. De steek, die met eene binding wordt uitgevoerd noemt men een bindsteek. Hij wordt als volgt uitgevoerd: ' Aangesloten zijnde in de -jjjj^ lijn, gedurende het strekken van den arm de kling van de tegenpartij met het eigen sterkere gedeelte, dat hierbij van het zwakkere naar het sterkere gedeelte langs de kling van den tegenstander glijdt, van de hooge naar lage lage i„p.p hooge" lljn drukken en de aansluiting in de ^p- lfln gedu. rende het uitvoeren van den steek behouden. De bindsteek wordt toegepast, tegenover den tegenstander, die met gestrekten arm staat, wanneer men met het eigen sterke gedeelte de aansluiting met het zwakke deel van de kling van den tegenstander kan nemen. Men kan een bindsteek uitvoeren: van uit de aansluiting in vier naar acht » » » » n zes „ zeven » » » » „ zeven „ zes » »» » „ acht „ vier 3  84 Opmerking. Aangezien het uitvallen geschiedt gedurende het laatste gedeelte van het armstrekken, zal dus het binden nog niet geheel zijn afgeloopen op het oogenblik, dat men uitvalt; door het binden gedurende de uitvoering van den steek en niet vóór de voorwaartsche beweging te doen, wordt het ontduiken van de binding zoo veel mogelijk bemoeilijkt. 43. Het onderwijs. Om den leerling den bindsteek te doen beoefenen moet de onderwijzer dus den arm gestrekt houden en met het zwakke deel van.de eigen kling aansluiting nemen met het sterke deel van de kling van den leerling. Ook hier geldt weer, dat de onderwijzer den leerling eerst de bedoeling en de uitvoering van den bindsteek uitlegt; heeft de leerling dit begrepen dan zal de onderwijzer verder niet meer dan bepaald noodig is, den leerling met woorden aangeven, dat hij een bindsteek moet maken; het strekken van den arm als aangegeven en even in de houding verblijven moet den leerling weer voldoende aanwijzing zijn. Wanneer de onderwijzer gedurende de les, zonder dit van te voren aan te kondigen, de aangegeven handeling uitvoert kan het zeer wel zijn, dat de leerling meent dat deze beweging als schijnsteek is bedoeld en dus daarop eene wering uitvoert; de onderwijzer zal er dan aan denken, dat dit geenszins eene foutieve reactie op zijne handeling is, al had hij deze niet bedoeld. Hier kan het dus noodig zijn den leerling mondeling mede te deelen, welke beweging de onderwijzer den leerling wil doen beoefenen. De onderwijzer zal nu en dan de door den leerling uitgevoerde binding ontduiken, in welk geval de leerling moet trachten zijn steek niet door te zetten. 44. Ad II. DE VOORBEREIDINGEN TOT DEN AANVAL. Vóórdat de eigenlijke steek wordt uitgevoerd, kan de lijn geopend worden: le. doordat de aanvaller zelf de kling van den tegenstander uit de lijn brengt, zoodat de lijn van den laatste geopend wordt. Dit uit de lijn brengen geschiedt door de zoogenaamde „aanvallen op de kling". 2e. doordat de aanvaller door zoogenaamde schijnbewegingen den tegenstander er toe brengt, een lijn te sluiten, waardoor de aanval in een andere lijn .kans van slagen krijgt. 45. Ad. le. De aanvallen op de kling zijn: de druk, de slag, de strijkslag en de dubbele binding.  46. d. Örük. Onder druk verstaat men het uitsluitend onder de werkmg der vingers geleidelijk verzwaren van de aansluiting en daardoor uit de lijn brengen van de kling van den tegenstander. De druk heeft ten doel de lijn van aansluiting van den tegenstander te openen, wanneer deze in stelling staat. Door het uitvoeren van den druk wordt de eigen lijn van aansluiting gesloten en dus de andere hooge (of lage) lijn geopend. De druk vindt daarom ook toepassing als middel om een steek onderdoor of overheen van den tegenstander uit te lokken. Voorts wordt de druk gebruikt, om een tegendruk door den tegenstander uit te lokken, teneinde dien tegendruk te ontduiken en een steek onderdoor uit te voeren. In dit geval wordt de druk minder krachtig uitgevoerd. 47. Het onderwijs. De druk wordt aanvankelijk afzonderlijk onderwezen. Zoodra de druk afzonderlijk goed wordt uitgevoerd, wordt hij achtereenvolgens als volgt onderwezen: 1. De druk wordt onmiddellijk gevolgd door een steek rechtuit. De onderwijzer staat hiertoe met zijn wapen in normale aansluiting en doet den leerling den druk gevolgd door den steek uitvoeren op het door den leerling zelf te kiezen oogenblik; de onderwijzer laat zijn wapen door den druk uit de lijn brengen (snelheidsoefening). 2. De onderwijzer zal nu eens zijn wapen door den druk uit de lijn laten brengen, dan weer den druk ontduiken; in het laatste geval moet de leerling zijn steek niet doorzetten (voeloefening). 3. De onderwijzer doet den leerling uitvoeren een verandering van aansluiting met druk bij het hernemen van de aansluiting; ook hier kan de onderwijzer zijn wapen uit de lijn laten drukken, dan wel den druk ontduiken (voeloefening). 4. De onderwijzer voert op den druk van den leerling een tegendruk uit; de leerling moet dan den tegendruk ontduiken en een steek onderdoor, omlaag, omhoog of overheen toebrengen (als coördinatie- en als snelheidsoefening). 5. De onderwijzer varieert zijn handeling d.w.z. nu eens drukt hij tegen, dan weer laat hij zijn kling uit de lijn drukken, dan wel ontduikt hij den druk; de leerling is daardoor gedwongen te voelen, wat hij in elk der gevallen moet doen (voel-oefening). 6. De onderwijzer staat aanvankelijk op vergrooten afstand. De leerling voert de aangegeven oefeningen uit, doch nu doet hij gedurende het uitvoeren van den druk, een pas voorwaarts (snelheidsoefening).  36 48 b Slag. Onder slag verstaat men een krachtige plotselinge beweging-met de eigen kling tegen de kling van den tegenstander, uitgevoerd zooveel mogelijk door de werking van de vingers op de greep en zoo weinig mogelijk vanuit het polsgewricht, door "welke beweging de kling van den tegenstander uit het gevechtsvlak wordt gebracht. De slag heeft ten doel om de lijn van aansluiting van den tegenstander te openen, wanneer deze in stelling staat, teneinde daarna: öf indien de tegenpartij geen weerstand biedt, een steek rechtuitmt te voeren bf indien de tegenpartij daarop met een ^tegenslag" antwoordt een-steek omlaag, onderdoor of overheen, uit te voeren. In het eerste geval wordt de slag krachtiger uitgevoerd dan in het tweede geval. 49. Het onderwijs. . Nadat de slag afzonderlijk is beoefend, wordt hij beoefend in verbinding met andere bewegingen en wel: 1 voorafgegaan door eene verandering van aansluiting. 2 gevolgd door een enkelvoudigen steek, volgens dezelfde beginselen als die aangegeven voor het onderwijs van den druk. 50 c Strijislag. Onder strijkslag verstaat men een krachtige strijkende beweging met de eigen kling langs de kling van den tegenstander van het zwakke naar het sterkere gedeelte, uitgevoerd zooveel mogelijk door de werking van de vingers op de greep, zoo weinig mogelijk van uit het polsgewricht De kling van den tegenstander wordt hierdoor uit het gevechtsvlak gebracht. . ... „ m_ De strijkslag heeft ten doel om de lijn van aansluiting van den tegenstander te openen, wanneer deze laatste den arm geheel of bijna geheel gestrekt heeft. De strijkslag wordt alleen m twee, vier en zes onderwezen. Overigens gelden voor het gebruik en het onderwijs van den strijkslag dezelfde aanwijzingen als gegeven voor den slag. 51 d Dubbele binding. Onder dubbele binding verstaat men'eene bewegingmet het wapen, waardoor men. terwijl de hand op zijn plaats blijft, de kling van den tegenstander eerst van de ^15 naar de lijn en onmiddellijk daarna, in één lage hooge lage hooge ... ,. ,. doorgaande beweging van de naar de -— lyn bindt, zoodat men in dezelfde aansluiting terugkeert als die, waarvan  37 men uitging. Het eigen sterke gedeelte blijft hierbij in aanraking met het zwakke gedeelte van de kling van den tegenstander. De dubbele binding heeft ten doel den tegenstander te beletten aanvalsbewegingen uit te voeren gedurende den tijd, dat men een pas voorwaarts uitvoert. Zij wordt uitgevoerd, wanneer men met het eigen sterkere gedeelte aansluiting kan krijgen met het zwakkere gedeelte van de kling van den tegenstander. 52. Ad 2e. De schijnbewegingen. ƒ Onder schijnbeweging verstaat men elke beweging, die ten / doel heeft den tegenstander te doen gelooven, dat een . steek wordt uitgevoerd, zonder dat dit werkelijk geschiedt. Wordt zij goed uitgevoerd, dan zal de tegenstander de lijn, waarin hij den steek verwacht, sluiten, waardoor hij zich in een andere lijn blootgeeft. Als schijnbeweging kan men o. a. een appèl, een rompbeweging toepassen. In het bijzonder onderscheidt men onder de schijnbewegingen: A. de_jcjujnsteken en B. de schijnaanvallen. 58. A. De s c h ij n s t e k e n. i Onder schijnsteek verstaat men het strekken van den arm I en het richten van het wapen. Een schijnsteek is dus een steek zonder uitval en moet, om aan hare bedoeling te beantwoorden zoodanig worden uitgevoerd wat vorm en snelheid betreft, dat hij zooveel mogelijk den indruk maakt van een steek. Alle steken kunnen zonder uitval, dus als schijnsteek worden uitgevoerd; men heeft dus de schijnstèken rechtuit, omlaag, omhoog, onderdoor en overheen, schijnglijsteken en schijnbindsteken. Wil men van het gevolg van een schijnsteek gebruik maken, dan dient hij onmiddellijk te worden gevolgd door een steek dan wel door een tweeden schijnsteek in de geopende lijn; in het laatste geval wordt deze tweede schijnsteek weer door den tegenstander beantwoord met een wering en gevolgd door een steek in de bij deze laatste wering geopende lijn, enz. De steek, welke op een schijnsteek volgt, bestaat uit het onder door het wapen van den tegenstander -j^- gaan en richten van het wapen, een en ander gepaard met den uitval. Het onder steek. a. Coördinatie-oefening. De onderwijzer opent een van te voren aangegeven lijn, de leerling voert een schijnsteek in die lijn uit, de onderwijzer weert dien schijnsteek met een van te voren aangegeven wering, onderdoor j i i- - " i' i. . , \ overheen „ de leerling ontwijkt die wering door een steek . (Door omlaag omhoog dezelfde oefening van te voren als kijkoefening uit te voeren, wordt den leerling aangegeven, welke bewegingen de onderwijzer en dus de leerling zal maken). Alle bewegingen geschieden aanvankelijk langzaam en naarmate de coördinatie beter wordt, voert de onderwijzer zijne bewegingen 'met toenemende snelheid uit, waardoor ook de leerling er toe gebracht wordt zijne eigen snelheid van uitvoering te vermeerderen. De onderwijzer zal de snelheid van uitvoering zoodanig aanpassen aan de geoefendheid van den leerling, dat deze niet owtooedigd wordt, doch wel wordt aangemoedigd, en als het ware ongemerkt tot eene snelle uitvoering wordt gebracht. b. Reactie-oefening. Zoowel de schijnsteek als de steek worden als reactie-oefening uitgevoerd op overeenkomstige wijze als bij het onderwijs der enkelvoudige steken is aangegeven. c. K ij k-o e f e n i n g. De onderwijzer opent een van te voren niet aangegeven lijn, de leerling voert een schijnsteek in die lijn uit, de onderwijzer weert dien schijnsteek met een van te voren niet aangegeven wering, de leerling ontwijkt die wering door een steek. Door  40 telkens zijne bewegingen te veranderen, dwingt de onderwijzer den leerling te kijken naar des onderwijzers weringen en daarna zijne bewegingen te regelen, evenals bij de oefeningen in het ontwijken, o*. Afstandoefening. 1. De onderwijzer doet zijn lijnopening al of niet gepaard gaan met een pas achterwaarts; de leerling moet dan zijn schijnsteek al of niet uitvoeren met een pas voorwaarts. 2. De onderwijzer doet zijne wering al of niet gepaard gaan met een pas achterwaarts; de leerling moet dan zijn steek uitvoeren, nadat hij al of niet zijn linkervoet op minder dan stellingafstand heeft bijgetrokken. e. Snelheids-oefening. Nadat de leerling door een kijkoefening te weten is gekomen, welken schijnsteek en welken steek hij zal moeten uitvoeren en of hij al of niet den schijnsteek met een pas voorwaarts moet uitvoeren, gaat de onderwijzer staan in de houding en op den afstand, welke den leerling tot den aangegeven schijnsteek brengen, te weten: lijn geopend voor schijnsteek rechtuit, omlaag, overheen en onderdoor; lijn gesloten voor schijnglijsteek; arm gestrekt voor schijnbindsteek; vergrooten afstand voor schijnsteek met pas voorwaarts. De leerling kan zelf het oogenblik kiezen, waarop hij den samengestelden aanval wil uitvoeren en voert dien aanval zoo snel mogelijk uit; hij kan er op rekenen, dat de onderwijzer de reeds aangegeven wering uitvoert en hij kan zich dus van te voren „instellen". Meest voorkomende fout. De schijnsteek heeft niet genoeg uitdrukking, d. w. z. maakt niet genoeg den indruk van een steek, doordat de leerling zijn aandacht hoofdzakelijk of uitsluitend aan den steek wijdt. Het succes van een samengestelden aanval hangt voor een groot gedeelte af van de uitvoering der schijnbewegingen; slechts goed uitgevoerde schijnbewegingen maken het gelukken van den eigenlijken steek mogelijk. f. Reactie- en snelheidsoefening. Nadat de leerling door een kijk-oefening te weten is gekomen, welken schijnsteek-steek hij moet uitvoeren, voert de onderwijzer op een onverwacht oogenblik de beweging uit, welke aanleiding moet geven tot den schijnsteek—steek door den leerling. De  leerling voert onmiddellijk den reeds aangegeven schijnsteek— steek uit; overigens als e. 56. Het aantal combinaties van schijnsteek—steek is natuurlijk zeer groot. In het algemeen kan men achtereenvolgens de volgende combinaties doen beoefenen: schijnsteek rechtuit—steek rechtuit. schijnsteek rechtuit—steek — aa^ omhoog , , , , ., . , onderdoor of overheen schijnsteek rechtuit—steek — overheen , omlaag , , omhoog schijnsteek steek : omhoog omlaag , .. , , omlaag , , overheen schijnsteek steek—-—— omhoog onderdoor of overheen ... i , onderdoor of overheen J , onderdoor of overheen schunsteek — steek— (1). overheen overheen ... .... , | , omlaag of onderdoor of overheen schijnglijsteek—steek 2 omhoog of overheen . , , omhoog of overheen schijnbindsteek—steek — —- . omlaag of onderdoor of overheen 41 (1) 1. Wanneer een schijnsteek onderdoor door een eenvoudige Wering wordt geweerd en door een steek onderdoor wordt gevolgd, noemt men dien aanval een „één twee" (une-doux). Wanneer een schijnsteek onderdoor door een kringwering wordt geweerd en door oen steek onderdoor wordt gevolgd, noemt men dezen aanval een „doublé". 2. De aangegeven aanvallen kunnen allen worden uitgevoerd: a. met een pas voorwaarts bij den schijnsteek; 6. met bijtrekken van den achtersten voet, onmiddellijk vóór den steek.  42 VOORBEELDEN. 57. Schgnsteek-steek. houdmf' | Handeling van don Aansluiting. I Onderwijzer, j Leerling. I Onderwijzer, j Leerling. Vier. Opent de lijn. I Schijnsteek Weert vier Steek rechtuit. rechtuit. en zes. Zes. Opent de lijn. Schijnsteek Weert zes. Steek omlaag, rechtuit. Vier. Opont de lijn. Schijnsteek Weert vier. Steek onderdoor, rechtuit. Zeven. Opent de lijn. Schijnsteek Weert zeven. Steek overheen, rechtuit. Vier. Verandert van Schijnsteek Weert acht. Steek omhoog, aansluiting. omlaag. Acht. Verandert van Schijnsteek Weert vier. Steek omlaag, aansluiting. omhoog. Zes. Drukt. Schijnsteek Weert zeven. Steek overheen, omlaag. Vier. Drukt. Schijnsteek Weert kring vier. Steek omlaag, onderdoor. Zeven. Drukt. Schijnsteek Weert acht. Steek omhoog, overheen. Vier. Verandert van Schijnsteek Weert vier. Steek onderdoor, aansluiting. onderdoor. Zes. Drukt. Schijnsteek Weert kring zes. Steek onderdoor, onderdoor. Vier. Drukt. Schijnsteek Weert zes. Steek onderdoor, overheen. Zeven. Drukt. Schijnsteek Weert kring Steek overheen. overheen. zeven. Zes. Drukt. Schijnsteek Weert vier. I Steek overheen, onderdoor. Zes. Schijnglijsteek. Weert zes. Steek onderdoor. Zes. Strekt den arm. Schjjnbindsteek. Weert kring Steek omhoog. acht. Vier. Strekt den arm. Schjjnbindsteek. Weert vier met Steek onderdoor. toegeven. Zeven. Strekt den arm. Schynbindsteek. Weert zes. Steek onderdoor.  43 58. Schijnsteek met pas — steek. Uitgangs- TT , ,. houding. Handeling van den ==== ====== • | • ===== Aansluiting. Onderwijzer. Leerling. i Onderwijzer. Leerling. Vier. Opent de lijn Schijnsteek Weert kring Steek ondermet pas ach- rechtuit met zes. door. terwaarts. pas voorwaarts. Zes Verandert van Schijnsteek on- Weert kring Steek omlaag, aansluiting derdoor met vier. met pas ach- pas voorterwaarts. waarts. 59. Schijnsteek — bijtrekken achtersten voet met steek. Zes. Drukt. Schijnsteek on- Weert vier met Trekt achtersten derdoor. pas achter- voet bij en waarts. steekt omlaag Vier. Strekt den arm. Schjjnbind- Weertachtmet Trekt achtersten steek. pas achter- voet bij en waarts. steekt om¬ hoog. 60. 2". Twee schijnstèken — steek. Bij het uitvoeren van dezen aanval wordt dikwijls de eerste schijnsteek zeer sterk geaccentueerd, de tweede schijnsteek minder sterk; in het algemeen volgt de steek sueller op den tweeden schijnsteek dan de tweede schijnsteek op den eersten schijnsteek volgt. Bij het uitvoeren van twee of meer schijnstèken, gevolgd door een steek, wordt de arm bij den eersten schijnsteek volledig gestrekt; de verdere voorwaartsche beweging bij den 2en, 3en, enz. schijnsteek moet dan verkregen worden door het voorwaarts brengen van den schouder en zoo noodig zelfs van den romp. De mogelijke combinaties kunnen gemakkelijk worden afgeleid uit die, aangegeven onder „schijnsteek — steek", door de laatsten vooraf te doen gaan door een schijnsteek rechtuit, een schijnsteek onderdoor of een schijnsteek overheen. Bij het uitvoeren van aanvallen bestaande uit twee schijnstèken of wel een aanval op de kling en een schijnsteek, gevolgd door een steek en waarbij de uitval door een pas voorwaarts wordt voorafgegaan, . kan deze pas op twee wijzen worden gecombineerd met de schijnbewegingen en wel:  44 „sprongpas": de eerste schijnbeweging wordt met den pas voorwaarts gecombineerd; vervolgens voert men den tweeden schijnsteek en eindelijk den steek uit. „glijpas": de voorste voet wordt voorwaarts geplaatst gedurende het uitvoeren van den eersten schijnsteek, de achterste voet wordt bijgetrokken gedurende het uitvoeren van den tweeden schijnsteek en de steek wordt daarna uitgevoerd. VOORBEELDEN. (3) Uitgangs- houding Handeling van den Aansluiting. Onderwijzer.! Leerling, jonderwflzer.j Leerling. Onderwijzer.l Leerling. [ Weert Schijnst. Weert viert Steek Vier. Opent de Schijnst. kring zes" onderdoor- onderdoor. lijn. rechtuit, i m . . « ... , . „L . I Weert vier. Schnnst. Weert zes. Steek onderdoor. onderdoor. Acht. Opent de Schijnst. Weert acht Schijnst. Weert zes. Steek lijn. rechtuit. omhoog. onderdoor. Zeven. Sluit de Schijnst. Weert vier. Schijnst. Weert zes. Steek lijn. omhoog, i overheen. onderdoor. j Weert Schijnst. Weert vier. Steek Zes. Sluit de I Schijnst. ] krinS zes- onderdoor. onderdoor. lijn. onderdoor. . „ , .. . ,„ . „. . | Weert vier. Schijnst. Weert zes. Steek onderdoor. onderdoor. (1) Zes. Schijnglil- Weert zes. Schijnst. Weert vier. Steek steek. onderdoor. onderdoor. Vier. Strekt den Schijnbind- Weert acht. Schijnst. Weert zes. Steek arm. steek. omhoog. onderdoor. Zeven. Strekt den | Schijnbind- Weert zes. Schijnst. Weert vier. Steek arm. | steek. onderdoor. , overheen. ENZ. (1) Indien van een aanval de twee schijnstèken onderdoor beiden door eenvoudige weringen worden geweerd en door een steek onderdoor worden gevolgd, noemt men dezen aanval de „één-twee-drie". Indien van een aanval de eerste schijnsteek onderdoor door een kringwering en de tweede schijnsteek onderdoor door een eenvoudige wéring wordt geweerd en wordt gevolgd door een steek onderdoor noemt men dien aanval: „doublé-dégagé". (2) Indien van een aanval de eerste schijnsteek onderdoor door een eenvoudige wering en de tweede schijnsteek door een kringwering wordt geweerd en gevolgd wordt door een steek onderdoor, noemt men den aanval: één-twee-ontwijk de kring" (une-deux-trompez le contre"). (8) Ook bij deze aanvallen kunnen schijnstèken worden uitgevoerd met een pas voorwaarts.  io 61. 3°. Drie schijnstèken — steek. Ook hier is het aantal combinaties onbeperkt en het kaü aan den onderwijzer worden overgelaten deze te kiezen in verband met de geoefendheid van den leerling. Wanneer de drie schijnstèken en de steek alle onderdoor worden toegebracht en de schijnstèken door eenvoudige weringen worden geweerd, wordt de samengestelde aanval genoemd: „een, twee, drie, vier". Wanneer de drie schijnstèken en de steek alle onderdoor worden toegebracht en de eerste en de derde schijnsteek door eene kringwering, de tweede schijnsteek door een eenvoudige wering worden geweerd, wordt de samengestelde aanval genoemd: „doublez, dédoublez". 62. B. De schijnaanvallen. De schijnaanvai is een aanval, welke wordt verricht, zonder dat daarbij de bedoeling is, den tegenstander te raken en waarbij men minder ver uitvalt dan bij den doorgevoerden aanval. Doordat de uitvalsbeweging, zij het ook minder volledig, wordt gemaakt, maakt de schijnaanvai meer nog dan de schijnsteek den indruk van een werkelijken aanval en zal hij den tegenstander dus eerder in den waan brengen, dat een steek wordt uitgevoerd. De schijnaanvai vindt toepassing: a. ter vervanging van een schijnsteek, teneinde met meer kans op succes te trachten, den tegenstander een wering te doen uitvoeren en van de daardoor ontstane ongedekte plaats gebruik te maken. b. ter vervanging van een steek, teneinde den tegenstander tot het uitvoeren van een wering gevolgd door een na-aanval •te brengen en vervolgens öf dien na-aanval te weren en een „tweeden na-aanval" uit te voeren öf indien die na-aanval te langzaam of te laat wordt uitgevoerd, een „tweeden steek" toe te brengen. c. ter vervanging van een steek, teneinde den tegenstander tot het uitvoeren van een vóórsteek uit te lokken en vervolgens dien voorsteek te weren of een aanval op zijn kling uit te voeren en daarna een nasteek of steek toe te brengen. Het onderwijs. Het onderwijs der schijnaanvallen geschiedt volgens dezelfde beginselen als dat der schijnstèken, met dien verstande, dat in de aangegeven oefeningen zoowel de eerste schijnsteek als de tweede schijnsteek door een schijnaanvai kan worden vervangen.  46 63. 3. Combinaties van aanvallen op de kling mei schijnbewegingen. Vervolgens worden samengestelde aanvallen beoefend; waarbij de steek wordt voorafgegaan door een aanval op de kling en een schijnsteek, door twee aanvallen op de kling enz. 64. Aanval op do kling — schijnsteek — steek. In het algemeen kan men achtereenvolgens de volgende combinaties doen beoefenen, c. q. verbonden met een pas voorwaarts of met bijtrekken van den achtersten voet, als aangegeven bij „schijnsteek — steek". Aanval op de kling — schijnsteek rechtuit — steek rechtuit. omlaag „ „ „ „ —schijnsteek rechtuit — steek —'j omhoog ... , . , , ., , , onderdoor „ „ „ „ — schijnsteek rechtuit — steek . overheen ... , , omlaag , ', omhoog „ „ „ „ —schijnsteek— steek —. omhoog omlaag ... , , omlaag , ' overheen „ „ „ „ — schhnsteek — steek . omhoog onderdoor , .. irfgj onderdoor of overheen „ ,, „ ,, — schijnsteek — overheen 'MiM ü , omlaag steek — . omhoog ... , , onderdoor of overheen „ - „ „ —schunsteek — overheen , , onderdoor of overheen steek :—. overheen „ „ „ „ — schijnglijsteek — steek omlaag of omhoog onderdoor of overheen' » » i) » —schijnbindsteek — steek omhoog of omlaag overheen of onderdoor'  47 65. Voorbeelden: aanval op de kling — schijnsteek «ü> steek. Uitgangshouding. Handeling van den Aansluiting. | Afstand. jonderwjjzer.1 Leerling. jonderwflzer.| Leerling. LderwflzeJ LeerlingT Vier. Normaal. Druk, Weert vier. I Stéék schflnst. onderdoor, rechtuit. Zes. Normaal. Druk. Tegendruk. Schijnst. Weert steek onderdoor, kring zes. onderdoor. Zes. Normaal. Slag. Tegenslag. . Schijnst. Weert acht. Steek omlaag. omhoog. Vier. Normaal. Strekt den Strijkslag, Weert vier. Steek arm. schijnst. onderdoor, rechtuit. Vier. Normaal. | Drukt. Slag, Weert vior. Steek schijnst. overheen, rechtuit. Vier. Vergroot. Pas voor- Weert vier. Steek waarts met omlaae. druk, schijnst. rechtuit. Zeven. Vergroot. Pas voor- Weert zeven Steek waarts met omhoog, druk, schflnst. • rechtuit. Zes. Vergroot. Pas voor- Tegendruk. Schflnst. Weert Steek meTdruk. onderdoor, kring zes. onderdoor. Vier. Vergroot. Pas voor- Tegenslag. Schflnst. Weert Steek j^dag onderdoor, kring vier. onderdoor. Zes. Vergroot. | Strekt den Strijkslag. Weert zes. Schflnst. Weert vier. Steek onderdoor. onderdoor. Zes. Normaal. Drukt. Drukt tegen. Drukt Schflnst. Weert vier. Steek tegen met onderdoor onderdoor pas aw. met pas vw. Vier. Normaal. Strekt den Strflkslag, Weert Trekt arm. schflnst. kring zes achtersten rechtuit, met pas aw. voet bfl, steekt \ onderdoor. Vier. Normaal. Strekt den Dubbele Drukt Schflnst. Weert steek mbetDdaruk °nder<'°0r- k"ng ™r" ondeldoor- en pas vw. enz.  48 66. Voorbeelden: twee aanvallen op de kling — steek. Uitgangs- Handeling van den houding. Aansluiting. Onderwijzer.! Leerling, jonderwijzer. Leerling. londerwjjzer.| Leerling. Vier. ' Drukt. Ontduikt Slaat. Weert zes Steekt met slag. onderdoor. Zes. Slaat. Ontduikt. Schijn- Weert Steekt . * bindsteek kring zeven.' omhoog, omlaag. Vier. Strekt den Schijn- Ontduikt. Schijn. Weert | Steekt arm. bindsteek bindsteek kring zeven, overheen, omlaag. omlaag. 1 I LI 3e Afdeeling: Dubbele aanvallen. 67. Dubbele aanvallen zijn die aanvallen, waarbij tweemaal gestoken wordt, d.w.z. waarbij tweemaal achter elkaar, al of niet gescheiden door het buigen van den arm, een steek wordt uitgevoerd, zonder dat daartusschen een verdedigingsbeweging wordt uitgevoerd. Men onderscheidt: 68. le. De dubbele steek, zijnde een aanval, waarbij men een steek uitvoert, welke door den tegenstander wordt geweerd en daarna, in den uitval blijvende dan wel gedurende het opstaan, een „tweeden steek" toebrengt. Deze „tweede steek" in denzelfden uitval past men toe: 1. Indien de tegenstander niet of te laat nasteekt; de tweede steek kan dan in dezelfde lijn als de eerste steek of wel in een andere lijn worden toegebracht. 2. Indien de tegenstander een samengestelden na-aanval uitvoert. 69. 2e. De hervatte aanval, zijnde een aanval, waarbij men zonder succes een steek uitvoert, daarna weer in stelling terugkomt om vervolgens opnieuw een steek met uitval uit te voeren.  49 Men kan hierbij in stelling terugkomen öf door den voorsten voet terug te trekken öf door den achtersten voet bij te trekken •■ m het laatste geval voert men dus een pas voorwaarts in den uitval uit. 70. Het onderwijs van deze dubbele aanvallen wordt volgens dezelfde beginselen geregeld als dat van de reeds behandelde bewegingen. Ook hier worden de oefeningen, nadat de onderwijzer in algemeenen zin heeft gezegd, dat de leerling een „dubbelen steek" of wel een „hervatten aanval" moet uitvoeren, beoefend als kijk oefening, coördinatie-oefening snelheidsoefening, reactie-oefening en afstands-oefening. B DE TEGENAANVALLEN. 71. Men onderscheidt (zie punt 23), den vooraanval den tijdaanval en den na-aanval. I. De vooraanval. Een vooraanval is een tegenaanval, welke wordt uitgevoerd vóórdat de tegenstander zijn aanval heeft doorgezet, m.a w znn eigenlijken steek heeft uitgevoerd. De vooraanval wordt dus uitgevoerd gedurende de voorbereiding tot den aanval van den tegenstander d. w. z. gedurende den tijd, dat de tegenstander zijne schijnbewegingen of aanvallen op de kling uitvoert. (1) IDeze vooraanval kan zijn: le. enkelvoudig of 2e. samengesteld. I In het eerste geval is de vooraanval dus een voorsteek. 72. le. De voorsteek kan worden toegebracht, zoowel met als zonder uitval, afhankelijk van den afstand, waarop de tegenstander zich bevindt op het oogenblik van het toebrengen van den voorsteek. De voorsteek wordt toegepast, indien de tegenstander zich bij het uitvoeren van zijne voorbereiding sterk blootgeeft en zijne schijnbewegingen niet zooveel indruk maken, dat zij aanleiding geven tot verdedigingsbewegingen; de gelegenheid voor in teinpo'%6 Italiailnsche ^'«"«school noemt men deze vooraanvallen: „aanvallen 4  50 een voorsteek doet zich vooral voor, wanneer de tegenstander bij zijne voorbereiding een of meer passen voorwaarts uitvoert. Een voorsteek moet zóó tijdig worden toegebracht, dat hij den aanval van den tegenstander onderbreekt gedurende de voorbereiding en dus de uitvoering van den steek voorkomt; hij dient dus zóó tijdig te geschieden, dat de tegenstander.de uitvoering van zijn steek nog niet heeft aangevangen. Wordt de steek van den tegenstander toch doorgezet — iets wat bij het schermen met schermwapens en dekkingsmiddelen zeer dikwijls het geval zal zijn, doch bij het werkelijke tweegevecht veel minder of niet zal voorkomen — dan zal er, indien de voorsteek tijdig is uitgevoerd, toch altijd voldoende tijdsverschil zijn tusschen het oogenblik van het toebrengen van den voorsteek en het oogenblik, dat de doorgezette steek treft. Bij het floret-, sabel- en'geweerschermen stelt men voor de geldigheid van een voorsteek dan ook als eisch, dat er voldoende tijdsverschil is tusschen voorsteek en aanvalssteek, ten gunste van den voorsteek (1). 73. Het ondebwijs. Ten einde den leerling een voorsteek te leerèn uitvoeren, zal de onderwijzer den leerling aanvankelijk waarschuwen, dat hij (de onderwijzer) gelegenheid zal geven voor een voorsteek. De onderwijzer zal dan een of meer schijnstèken langzaam uitvoeren en zich daarbij meer dan noodig is, blootgeven (kijkoefening). 74. 2e. De samengestelde vooraanval. Elke samengestelde aanval kan als vooraanval worden gebruikt. Immers wanneer de tegenstander zich gedurende de voorbereiding van zijn aanval blootgeeft en het te voorzien is, dat hij een eventueel uit te voeren voorsteek zal weren, moet een schijnvoorsteek, gevolgd door een voorsteek worden toegebracht. Wanneer de tegenstander een pas voorwaarts maakt zonder den arm te strekken, kan een druk of slag gevolgd door een steek rechtuit of wel een „schijnglijsteek" worden uitgevoerd. Wanneer de tegenstander een pas voorwaarts met schijnsteek maakt, kan een „strijkslag — steek rechtuit" of wel een „schijnbindsteek — steek" worden toegepast enz. Deze aanvallen zijn alle samengestelde vooraanvallen. Intusschen is de juiste uitvoering en vooral de uitvoering van (1) Men drukt dit veelal uit, door te eischen dat er „een tempo" verschil in tijd moet zijn tusschen voorsteek en aanvalssteek.  51 samengestelde vooraanvallen op het juiste oogenblik bijzonder moeilijk, terwijl eene doelmatige toepassing alleen dan mogelijk is, als men met zekerheid de beweging van den tegenstander heeft voorzien. Het meest wordt nog toegepast de vooraanval bestaande uit „schijnsteek-steek" en wel, wanneer men vermoedt, dat de tegenstander zich bij zijne schijnbeweging met opzet ontbloot teneinde een voorsteek uit te lokken, deze te weren en daarna een aanval uit te voeren. Men voert dan niet een voorsteek doch een schijn voorsteek uit en ontwijkt de door den tegenstander uitgevoerde wering met een steek. 75. Het onderwijs. Samengestelde vooraanvallen worden uitsluitend aan ver gevorderde leerlingen onderwezen en ook dan worden slechts de meest voorkomende en eenvoudigste voorbeelden daarvan behandeld. Een voorafgaande verklaring door den onderwijzer zal hierbij noodzakelijk zijn. II. De tijdaanval. 76. De tijdaanval is de tegenaanval, die wordt uitgevoerd op het oogenblik, dat de aanvaller zijn eigenlijken steek uitvoert, m. a. w. zijn aanval doorvoert. Aangezien de eigenlijke steek slechts ééne beweging vormt, is de tijdaanval dus steeds enkelvoudig, m. a. w. de tijdaanval is steeds een tydsteek. (l) De met een tijdsteek toegebrachte treffer wordt aïleen dan als geldig aangemerkt, indien men zelf niet getroffen is door den aanval. Hiertoe is noodig, dat men, gedurende het uitvoeren van den tijdsteek: le. zelf de lijn sluit, waarin de aanval wordt toegebracht, zoodat men in die lijn niét getroffen kan worden of wel 2e. dat men zich aan den aanvalssteek onttrekt door het uitvoeren van eene ontwijking met het lichaam. De aanval wordt dus door den tijdsteek niet onderbroken, zooals door den vooraanval wel geschiedde, doch wordt geheel uitgevoerd; de aanval mislukt echter, doordat hij wordt geweerd door dezelfde beweging, waardoor de aanvaller wordt geraakt of wel doordat hij wordt ontweken. 77. Ad le. Om een tydsteek met lünsluiten met succes te (1) Ook de tüdstoken beboeren tot wat in de Italiaansche school genoemd wordt de „handelingen in tempo".  op¬ kunnen toepassen is het noodzakelijk,- dat men met zekerheid voorziet, welken aanval de tegenpartij zal uitvoeren. 78. Het onderwijs. Voor de beoefening der tijdsteken zal de onderwijzer eene verklaring doen voorafgaan en voorts aangeven, wanneer de leerling den tijdsteek moet toebrèngen. Voorbeelden van een. tijdsteek. Handeling van den Aansluiting. - Onderwijzer. I Leerling. j Onderwijzer. I Leerling. Vier. Steek onder- Tijdsteek in zes. door. Vier. Schijnsteek Weert zes. Steek onder- Tijdsteek in onderdoor. door. acht. Vier. Schijnsteek Weert kring Steek onder- Tijdsteek in onderdoor. vier. door. J zes. 79. Ad 2e. Bij den tydsteek met ontwijking met het lichaam geschiedt de ontwijking door den romp omlaag of zijwaarts uit het gevechtsvlak te brengen; terwijl de aanval daardoor passeert, heeft men gelegenheid den tegenstander te treffen. (1) 80. De lage ontwijking. Op het oogenblik, dat de tegenstander zijn steek uitvoert, valt men zelf achterwaarts uit, waarbij men den romp geheel voorover buigt, en met de ongewapende hand op den grond steunt om het evenwicht te bewaren; op hetzelfde oogenblik voert men met den gewapend en arm den steek uit; de aanval van den tegenstander passeert dus boven het hoofd en den romp. Deze lage ontwijking wordt alleen toegepast tegen steken in de hooge lijn. 81. De z y w a a r t s c h e o n t w ij k i n g (2). Terwijl de tegenstander zijn aanval in vier uitvoert, brengt men in diezelfde lijn een tijdsteek toe, waarbij men door het rechts achterwaarts brengen van het linker been, met het lichaam draait om een verticale as, gaande door den rechtervoet; de aanval van den tegenstander zal dan links passeeren. (1) Beide ontwijkingen kunnen zoowel onder de tijdsteken, dus aanvalsbewegingen, worden gerangschikt als onder de verdedigingsbewegingen. (2) Gemakshalve is deze beschrijving voor twee rechtsche schermers gegeven.  58 Deze ontwijking kan alleen worden toegepast, wanneer twee linksche dan wel twee rechtsche schermers tegenover elkaar staan. III. De na-aanvallen. I 82. Een na-aanval is een tegenaanval, welke wordt uitgevoerd, onmiddellijk nadat de tegenstander zijn aanval heeft uitgevoerd en deze aanval door eene wering is geweerd, waarbij de tegenaanval dus direct vanuit de wering wordt aangevangen. De na-aanval kan zijn: le. enkelvoudig; in dit geval is de na-aanval dus een nasteek. 2e. samengesteld. le. DE ENKELVOUDIGE NA-AANVAL (nasteek). 83. Onmiddellijk nadat de aanval van den tegenstander door een wering is geweerd, bevindt de tegenstander zich in een gevaarlijke positie, doordat hij door het uitvoeren van een steek zonder uitval getroffen kan worden, terwijl zijn wapen door de wering uit het gevechtsvlak is gebracht en dus zijn lijn geopend is. De enkelvoudige nasteken worden onderscheiden in: nasteek rechtuit, nasteek omlaag, nasteek omhoog, nasteek onderdoor en nasteek overheen. 84. De nasteek rechtuit wordt toegepast, wanneer de lijn van aansluiting van den tegenstander geopend is. Vooral door de slagweringen wordt de kling van den tegenstander zoodanig uit het gevechtsvlak gebracht, dat die lijn wordt geopend en dus de nasteek rechtuit 'de meeste kans van slagen heeft. Men kan dan dikwijls den tegenstander nog treffen, voordat deze weder in de stelling is teruggekeerd. De nasteek rechtuit kan van de verschillende nasteken het snelst worden toegebracht. Uitgevoerd na een slagwering is er daarbij geen voeling met de kling van den tegenstander en geschiedt hij zonder uitval; na eene wering door tegenstelling blijft de aansluiting langer bestaan. ac r> . , omlaag »o. De nasteek omhoog wordt toegepast, indien de tegenstander, bijv. omdat hij een nasteek rechtuit verwacht, zich  54 hiertegen dekt door de lijn te sluiten en daarbij zijn hand omhoog , , verplaatst. omlaag onderdoor of overheen . hooge , 86. De nasteek r - m de lijn overheen lage wordt toegepast, indien de tegenstander, bijv. omdat hij een nasteek rechtuit verwacht, zich hiertegen dekt, door de lijn te sluiten. De enkelvoudige na-aanvallen worden uitgevoerd als de overeenkomstige enkelvoudige aanvallen, met dien verstande dat de arm onmiddellijk gestrekt wordt, nadat aansluiting met de kling van den tegenstander is verkregen. De nasteken overheen in de hooge lijn kunnen voorts zóó worden uitgevoerd, dat de wering en de omhooggaande beweging van de floret bij het overheen gaan, tot ééne beweging ineensmelten. 87. Het onderwijs. Het onderwijs der nasteken rechtuit geschiedt als regel tegelijk met dat der weringen; nadat deze afzonderlijk zijn beoefend, worden zij direct gevolgd door den nasteek rechtuit. Overigens geschiedt het onderwijs der enkelvoudige na-aanvallen volgens beginselen aangegeven bij het onderwijs der enkelvoudige aanvallen. Ook hier weer moet de leerling uit de lijnsluiting door den onderwijzer afleiden, welken nasteek hij moet uitvoeren. Ook de verschillende nasteken kunnen worden uitgevoerd als: 1. Coördinatie-oefening, waarbij-speciaal aandacht wordt gegeven aan de correctheid van uitvoering. 2. Snelheids-oefening, waarbij speciaal aandacht wordt gegeven aan de snelheid van reactie en van uitvoering. De onderwijzer zal, naarmate de leerling meer geoefend is, sneller op stellingafstand teruggaan. 3. Afstand-oefening, waarbij speciaal aandacht wordt gegeven aan het juist beoordeelen van den afstand door den leerling. De onderwijzer wijzigt den afstand tot den leerling op onregelmatige wijze; is de afstand normaal, dan zal de leerling den nasteek met een uitval moeten uitvoeren. 4. Kijk-oefening, waarbij speciaal aandacht wordt gegeven aan de juistheid van de reactie. De onderwijzer zal, door op onregelmatige wijze afwisseling te brengen in de lijnen, welke hij opent na het uitvoeren van zijn aanvalsbeweging,  oö den leerling dwingen te kijken, welken nasteek (rechtuit, omhoog overheen \ , ■— > —-— ) deze moet toebrengen. omlaag onderdoor / Achtereenvolgens doet de onderwijzer den leerling de verschillende nasteken uitvoeren, nadat één wering, twee weringen, drie weringen, enz. zijn uitgevoerd. 88. Teneinde den leerling in het snel toebrengen van den enkelvoudigen nasteek en tevens in het snel weren van een enkelvoudigen nasteek te oefenen, zal de onderwijzer den eersten door den leerling uitgevoerden nasteek weren en vervolgens zelf denzelfden nasteek uitvoeren, welke nasteek dan weer door den leerling wordt geweerd, die deze wering weer door een nasteek doet volgen enz. De enkelvoudige weringen worden dan gevolgd door nasteken rechtuit, de kringweringen door nasteken onderdoor of overheen. 89. Vervolgens wordt ook deze oefening als kijk-oefening uitgevoerd, waarbij de onderwijzer zijne lijn nu eens sluit dan weer opent bij het buigen van zijn arm. 90. Opmerking. Het zal duidelijk zijn, dat de onderwijzer, die zijn aanval aangeeft door het strekken van den arm en een pas voorwaarts met gestrekte beenen en in die houding den nasteek van den leerling afwacht, het toebrengen van dezen nasteek belangrijk gemakkelijker maakt en den leerling dezen nasteek zelfs verkeerd leert richten. Daarom zal de onderwijzer bij het uitvoeren van oefeningen in het toebrengen van een nasteek, dikwijls zelf den aanval uitvoeren, zooals een tegenstander dien bij het partijgevecht uitvoert, dus met den uitval. (1) 2e. DE SAMENGESTELDE NA-AANVAL. 91. Een samengestelde na-aanval is een na-aanval, bestaande uit een nasteek, voorafgegaan door of gepaard met een beweging, welke ten doel heeft de lijn van den tegenstander te openen of te doen openen. 92. Onder de samengestelde na-aanvallen onderscheidt men: (1) Het ideaal zou natuurlijk zijn, dat de onderwijzer steeds alle aanvallen, die in de werkelijkheid zoo geschieden, ook inderdaad met een uitval uitvoerde; doch dit is op den duur te vermoeiend voor den schermonderwijzer, die meerdere lessen moet geven.  56 le. De gliinasteken, welke worden uitgevoerd in dezelfde omstandigheden en op dezelfde wijze als de glijsteek. 2e. De bjndnasteken, welke worden uitgevoerd als de kling van den tegenstander ondanks de wering, vooruit gericht blijft en zijn arm, gedurende het terugkomen in de stelling, gestrekt wordt gehouden. 3e. De nasteek, voorafgegaan door een s^ijnnasteek. Alle combinaties van" „schijnsteek — steek" kunnen ook als „schijnnasteek — steek" worden uitgevoerd. 4e. Verdere samengestelde na-aanvallen, waarbij de nasteek door twee of meer schijnnasteken wordt voorafgegaan, zijn weliswaar uitvoerbaar, doch worden niet dan bij hooge uitzondering door ver gevorderde schermers toegepast. Het onderwijs. 93. De samengestelde naaanvallen worden op overeenkomstige wijze onderwezen als aangegeven voor de samengestelde aanvallen, met dien verstande, dat uit meer dan drie bewegingen bestaande naaanvallen niet worden onderwezen. IV. Verdere tegenaanvallen. 94. De tegenstander van hem, die een na-aanval uitvoert, kan hierop op zijn beurt weer antwoorden met een tegen aanval, welke tegenaanval dan weer kan zijn een tijd- of na-aanval of, indien de eerstbedoelde na-aanval bestond uit een nasteek, voorafgegaan door één of meer schijnnasteken, een vóór-aanval. Men spreekt in die gevallen van een „tweeden tegenaanval"; deze kan weer zijn enkelvoudig of samengesteld; is het een na aanval en is deze enkelvoudig, dan wordt hij genoemd „tweede nasteek". Deze tweede tegenaanval kan weer door een derden tegenaanval worden beantwoord enz. De oefeningen met tweeden en derden tegenaanval worden slechts met meer gevorderde schermers gehouden. Eene opeenvolging van een aanval gevolgd door een na-aanval en één of meer tegen-aanvallen, noemt men een gevechtsgang. Het onderwijs. 95. Het onderwijs van gevechtsgangen geschiedt volgens de reeds aangegeven beginselen; ook hier wordt dus een gevechtsgang eerst als kijk- of voel oefening, vervolgens als snelheids- tevens coördinatie-oefening uitgevoerd. (De afzonderlijke coördinatieoefeningen zijn in dit stadium van het onderwijs niet meer op hun plaats, terwijl de gevechtsgangen zich niet leenen tot het uitvoeren als reactie-oefening). *  IIIe Hoofdstuk: Verdedigingsbewegingen. 96. Onder verdedigingsbewegingen verstaat men alle in de schermkunst bekende bewegingen, welke door een schermer worden aangewend teneinde niet te worden getroffen. Ook een pas achterwaarts of wel eene zijwaartsche verplaatsing, welke ten doel hebben zich aan den aanval van den tegenstander te onttrekken, behooren dus tot de verdedigingsbewegingen. Onder de verdedigingsbewegingen onderscheidt men in het bijzonder: I. De weringen. II. De ontduikingen. III. De ontwijkingen met het lichaam. le AfdeeNng: De weringen. 97. Eene wering is eene beweging met het wapen, welke ten doel heeft om een aanval van den tegenstander af te wijzen. Zij bestaat in het sluiten van de lijn aan die zijde, waar de kling van den tegenstander zich bevindt of waarheen de kling | van den tegenstander gebracht wordt. Aangezien het weren bestaat in het sluiten van een lijn, | bestaan er dus evenveel eindhoudingen van de weringen als handhoudingen, terwijl de weringen ook dezelfde namen dragen als de daarmede overeenkomstige handhoudingen. Naar gelang van de verplaatsing van het wapen bij het uitvoeren der wering onderscheidt men: le. De eenvoudige weringen, waarbij, uitgaande van eene handhouding in de °°ge lijn, de tegenovergestelde lage  ÓS hooge ... , , — lijn wördt gesloten, bijv. van 4 naar 6, van 2 lage naar 1, van 7 naar 8 en van 8 naar 4 enz. 2e. De boogweringen^waarbij uitgaande van eene hand hooge lage ... ,, houding in de —-—-— lnn, eene — lijn wordt lage ' hooge J gesloten, bijv. van 4 naar 7, van 3 naar 2, van 6 naar 7, van 1 naar 3 enz. 3e. De kringweringen, waarbij men, uitgaande van eene. . . , hooge ,.. onder handhouding in de —: lijn eerst — de kling 6 lage J over van den tegenstander °°r— gaat en vervolgens de lijn heen sluitende, in dezelfde handhouding terugkomt, als die waarvan men is uitgegaan. De kling van den tegenstander wordt daardoor afgevoerd in de andere lijn als die, waarin de aanval plaats vond. 98. Bij elk der weringen kan men voorts het lijnsluiten geleidelijk doen geschieden, in welk geval men spreekt van een „wering door tegenstellen" of wel men kan het lijnsluiten gepaard doen gaan met een korten, krachtigen slag of tik tegen de kling van den tegenstander, welke daardoor verder uit het gevechtsvlak wordt gebracht; deze krachtige korte slag wordt toegebracht door op het laatste oogenblik de vingers krachtig om de greep en deze tegen de handpalm te drukken. In dit geval spreekt men van eene nslagwering". Bij laatstgenoemde wering verliest men de aansluiting met de kling van den tegenstander doch daar staat tegenover, dat de tegenstander meer moeite zal hebben, een directen nasteek te weren. Bij het uitvoeren van eene wering zal men steeds met het eigen sterke gedeelte aansluiting zoeken met het zwakkere gedeelte van de kling van den tegenstander. HET ONDERWIJS. Eén wering. 99. Het eerst worden de eenvoudige weringen onderwezen en wel achtereenvolgens tegen: de steken rechtuit,  59 onderdoor . , hooge de steken : in de —, lijn, overheen lage •de steken overheen in de hooge lijn, dezelfde steken, voorafgegaan door een aanval op de kling. (1) Vervolgens worden beoefend de boogweringen en wel achtereenvolgens .tegenover: de steken omhoog en omlaag, deze steken voorafgegaan door een aanval op de kling. Alvorens de kringweringen als zoodanig te beoefenen wordt de werkzaamheid der vingers en van de hand bij die kringweringen eerst als „vingervaardigheidsoefening" langzaam nagegaan; de onderwijzer zal trachten den leerling te doen voelen en begrijpen, hoe hij de beweging van de floretkling tot stand moet brengen, door de beweging langzaam voor te doen en door zoo noodig de hand van den leerling in de zijne te nemen en dan op des leerlings hand dezelfde drukken uit te oefenen als bij de weringen op de greep van het wapen worden uitgeoefend. Bij de kringweringen moet de greep in de hand zelf bewegen, terwijl de pas beginnende leerling neiging heeft de hand, waarin het stijf-vastgehouden wapen, in het polsgewricht te bewegen. Het is vooral hier, dat de vorm der beweging eerst goed moet zijn aangeleerd, alvorens met het verdere onderwijs der kringweringen kan worden voortgegaan en een snellere uitvoering kan worden geëischt. De meest voorkomende fouten bij de kringweringen zijn: le. het bewegen in het polsgewricht in plaats van met de vingers en in onmiddellijk verband daarmede, het maken van te wijde bewegingen met de kling; 2e. de hand blijft niet op haar plaats bij het uitvoeren der kringweringen; zij gaat omlaag, wordt zijwaarts verplaatst of wel wordt teruggetrokken. Vervolgens worden de kringweringen beoefend achtereenvolgens tegen: *3|K§P i ; onderdoor . , hooge , de steken in de — lnn, overheen lage de steken overheen in de hooge lijn, de steken rechtuit, dezelfde steken voorafgegaan door een aanval op de kling. (1) De beoefening der weringen tegen een steek, welke voorafgegaan wordt door een aanval op de kling, is van zeer groot belang.  60 100. De toegevende weringen. Een bijzonder soort van weringen zijn de toegevende weringen, welke worden toegepast tegen bindsteken en waarbij de aansluiting met den aanvallenden kling vanaf het begin tot het einde van den aanval wordt bewaard. Bij het uitvoeren van vier de toegevende wering vanuit —— biedt men geen weerstand zeven acht aan de kling van den tegenstander, doch integendeel, men geeft toe aan den door die kling uitgeoefenden druk en nadat de hooge ,.. . , lage kling van den tegenstander van de - lijn in de h0Qge lijn is overgebracht, brengt men, steeds de voeling met de kling van den tegenstander bewarende, de gewapende hand in de acht ??5 houding. lage drie lage vier 101. Bij de beoefening der weringen wordt, evenmin als bij de beoefening der aanvalsbewegingen, gebruik gemaakt van commando's. Door het aangeven van een steek moet de onderwijzer den leerling er toe brengen, een der daarbij aanpassende weringen uit te voeren, zonder dat den leerling gezegd wordt, welke wering hij moet uitvoeren. Ook hier moet de leerling steeds reageeren op hetgeen hij ziet of voelt, nooit op hetgeen hem gezegd wordt. Ook bij het onderwijs der weringen moet onderscheid gemaakt worden tusschen: Coördinatie-oefening, waarbij ook de aanvalsbeweging door den onderwijzer langzaam wordt uitgevoerd, zoodat de leerling zijne wering leert regelen naar het verloop van de aanvalsbeweging en ook overigens de wering in den juisten vorm leert uitvoeren; door het geleidelijk opvoeren van de snelheid gaat de coördinatie-oefening langzamerhand over in de: Snelheids-oefening, waarbij de aanvalsbeweging, van te voren aangegeven door eene kijk-oefening, zoo snel wordt uitgevoerd, dat de leerling de wering met de voor hem, in verband met zijne geoefendheid grootst mogelijke snelheid moet uitvoeren. Reactie-oefening, waarbü de aanvalsbeweging, van te  61 voren aangegeven door een kijk-oefening, op een onverwacht oogenblik, plotseling wordt uitgevoerd en dus de leerling de wering daarop moet uitvoeren. Hierbij zal de onderwijzer er op wijzen, dat er naar moet worden gestreefd de wering, tegenover een werkelijken aanval, eerst uit te voeren op het laatste oogenblik van den aanval, als de punt van de kling van den tegenstander bij het trefvlak is gekomen. Als kijk-oefening komt de beoefening, der weringen minder tot haar recht, omdat de onderwijzer hier minder kan varieeren, dan bij de aanvalsbewegingen door den leerling; toch kan ook hier de onderwijzer, uitgaande van eene handhouding en aansluiting, zijne aanvalsbeweging afwisselend in de hooge of lage lijn richten. Twee achtereen volgende weringen. 102. Overeenkomstig dezelfde beginselen wordt achtereenvolgens onderwezen: een eenvoudige wering, gevolgd door een eenvoudige wering, een eenvoudige wering, gevolgd door een boogwering, een eenvoudige wering, gevolgd door een kringwering, een boogwering, gevolgd door een eenvoudige wering, een boogwering, gevolgd door een boogwering, een boogwering, gevolgd door een kringwering, een kringwering, gevolgd door een eenvoudige wering, een kringwering, gevolgd door een kringwering, een kringwering, gevolgd door een boogwering. Drie en meer achtereenvolgende weringen. Overeenkomstig dezelfde beginselen worden vervolgens onderwezen de combinatiën van drie en meer opeenvolgende weringen, hetzij eenvoudige-, boog- of kringweringen. WENKEN VOOR DEN ONDERWIJZER. 103. 1. Hoewel het ongetwijfeld voor den leerling beter zou zijn, dezen eene wering steeds te doen uitvoeren als reactie op een volledig uitgevoerden aanval, waarbij dus de onderwijzer telkens uitvalt, zoo is in de praktijk gebleken, dat dit voor een schermonderwijzer op den duur veel te vermoeiend is. Daarom zal de onderwijzer den aanval slechts aangeven door het strekken van den arm en het, met gestrekte beenen staande, maken  62" Van een stap voorwaarts; de onderwijzer zal er overigens naar streven, zijne aanvalsbewegingen zooveel mogelijk den indruk van een werkelijken aanval te doen maken. Wel zal hij van tijd tot tijd, bijv. als besluit van eene serie oefeningen in het weren, enkele uitvallen volledig uitvoeren, teneinde den leerling daarmede vertrouwd te maken. 2. Ook wanneer de leerling zich moet oefenen in het achter elkaar uitvoeren van twee, drie of meer weringen zal hij de le. 2e en verdere weringen moeten uitvoeren, nadat de onderwijzer nog slechts zijn arm gestrekt en zijn kling gericht heeft, dus vóórdat deze nog den aanvalssteek heeft aangegeven. Daarbij zal dus de leerling eigenlijk te vroeg reageeren; dit bezwaar is intusschen niet alleen niet zoo groot als het aanvankelijk schijnt, doch deze gang van zaken komt ook overeen met wat bij het partijgevecht geschiedt. Immers ook daar ziet de schermer een schijnsteek voor een steek aan, en juist daardoor wordt hij er toe gebracht voorbarig te weren, waardoor de aanvaller gelegenheid krijgt die wering te ontwijken. Dezelfde fout. die de leerling dus bij het lesgeven als het ware bij afspraak maakt, maakt de schermer in het overeenkomstige geval bij het partygevecht; deed de laatste dit niet, doordat hij zoo volmaakt de steken van schijnstèken kon onderscheiden, dan zouden schijnstèken geen toepassing vinden. 3. De onderwijzer moet, ook al geeft hij een aanvalssteek langzaam aan, toch steeds één doorgaande vooruitgaande beweging blyven maken en mag zyne beweging niet splitsen in twee van elkaar gescheiden deelen, n.1. het strekken van den arm en het maken van den stap voorwaarts. Elke langzame beweging moet een getrouwe, zy het ook langzaam uitgevoerde copie zijn van de in werkelijkheid snel uit te voeren beweging. 4. De onderwijzer zal gedurende het beoefenen van de weringen door den leerling, nu en dan onverwacht zijn eigen wapen onttrekken aan de wering van den leerling, teneinde te controleeren of de leerling zijne wering goed uitvoert en zijne kling niet te ver laat doorgaan, wanneer de leerling geen „ijzer" d. w. z. geen aansluiting met de kling van den onderwijzer vindt bij zijne wering. 5. De onderwijzer zal ook by het onderwijs der weringen er ten strengste 'voor zorgen, de snelheid van zijne aanvalsbewegingen te snel op te voeren, waardoor de leerling niet in staat is met zijne verdedigingsbewegingen te volgen; de leerling wordt daardoor ontmoedigd en tot eene foutieve uitvoering zyner weringen gebracht.  ê3 He Afdeeling: Het ontduiken. 104. Onder ontduiken verstaat men het onttrekken van het eigen wapen aan een door den tegenstander uitgevoerden aanval op de kling, in het bijzonder den druk, slag en de binding. Het ontduiken wordt uitgevoerd als eene verandering van aansluiting en wel zoo spoedig men den druk of de binding voelt of den slag ziet aankomen. Het ontduiken kan gepaard gaan met armstrekken, al of niet verbonden met een.uitval, waardoor men dus een vóórsteek of (indien men daarbij tevens de lijn sluit, waarin de tegenstander zijn aanval wil toebrengen) een tijdsteek toebrengt. Het ontduiken is in het laatste geval zoowel een verdedigingsbeweging als een tegenaanval. Het is van belang den leerling afzonderlijk te oefenen in het ontduiken op het gevoel tegen den druk en vooral tegen de binding (reactie-oefening). Me Afdeeling: De ontwijkingen. 105. Men kan zich aan een aanval van den tegenstander onttrekken door den afstand te vergrooten of wel door, zonder den afstand te wijzigen, het lichaam omlaag of zijwaarts uit het gevechtsvlak te brengen, waardoor de aanval passeert. Indien men den afstand vergroot, wordt men wel is waar niet geraakt, doch mén mist dan eveneens de gelegenheid, den tegenstander te raken. De ontwijkingen met het lichaam zijn bij de tijd-aanvallen behandeld.  IVe Hoofdstuk: Het partij gevecht. Het partijgevecht is een strijd tusschen twee schermers, die, gebruik makende van hunne intellectueele en physieke krachten en van de hulpmiddelen, welke de schermkunst te hunner beschikking stelt, trachten elkander op het geldige trefvlak te raken zonder zelf geraakt te worden. Bij het floretschermen wordt men hierbij beperkt, doordat men is overeengekomen zich aan eenige algemeene regels te houden. Deze regels zijn de volgende: Het trefvlak wordt beperkt tot den romp boven de heuplijn. Hij, die wordt aangevallen, is verplicht den steek te weren;- hij wordt beschouwd den aanval te hebben geweerd, zoodra hij met de eigen kling voeling heeft gekregen met de kling van den aanvaller. Vanaf dat oogenblik krijgt hij het recht van aanval en moet dus hij, die aanvankelijk aanvaller was, weren. Valt de aanvaller aan met een druk, slag, strijkslag of binding gepaard met of gevolgd door. een steek en gelukt deze aanval op de kling, dan geeft hem dit eveneens het recht van aanval. Is de tegenstander in staat op dien druk, een tegendruk uit te voeren (1), dan wel den druk, slag, strijkslag of de binding te ontduiken, dan verwerft hij daarmede het recht van aanval. Een voorsteek geldt slechts dan, indien hij, die dezen voorsteek toebrengt zelf niet wordt getroffen of wel indien de voorsteek minstens een tempo eerder treft dan de aanvalssteek. Een tijdsteek geldt slechts dan, als men zelf niet is getroffen. Worden bij een partijgevecht de beide tegenstanders op hetzelfde oogenblik getroffen, dan telt de treffer in het voordeel van hem, die op dat oogenblik het recht van aanval had. (1) Vooral hierin ligt eene groote moeilijkheid voor de jury-leden bij het partijgevecht, omdat het voor de jury-leden onmogelijk is met zekerheid te sim of een tegendruk met succes is uitgevoerd of met; dit kunnen alleen de belde tegenstanders roeien.  65 Een „tweede steek" geldt slechts dan, indien hij, die dezen steek toebrengt, zelf niet wordt getroffen of wel indien deze „tweede steek" minstens een tempo eerder treft, dan de nasteek. Bij gelijktijdig treffen van den „tweeden steek" en den „directen" nasteek, telt alleen de nasteek. Hij, die nasteekt, zonder bij zijne wering voeling te hebben gekregen met de kling van den tegenstander , wordt bij daarop gevolgd gelijktijdig treffen als alleen getroffen beschouwd. Wanneer een schermer met veel schijnbewegingen aanvalt en zich daarbij blootgeeft en de tegenstander voert hierop een voorsteek uit, doch deze voorsteek valt toevallig op hetzelfde oogenblik als de eigenlijke aanvalssteek, dan wordt, indien beiden getroffen zijn, beiden een treffer aangerekend. Heeft een der schermers den arm gestrekt met het wapen gericht op het trefvlak van den tegenstander, dan heeft de laatste bij het uitvoeren van een aanval, de plicht eerst dit wapen uit het gevechtsvlak te brengen, zoodat hij niet meer geraakt kan worden; doet hij dit niet of mislukt zijne poging daartoe, dan wordt alleen hij in geval van gelijktijdig treffen, als getroffen beschouwd. Voeren beide schermers toevalliger wijze op hetzelfde oogenblik een eindsteek uit, dan worden, ingeval van gelijktijdig treffen, beiden als getroffen beschouwd. DE TACTIEK. 107. Hoewel uit den aard der zaak de lichamelijke geoefendheid een zeer belangrijke factor in het partijgevecht is, zal deze toch dikwijls niet den doorslag geven; hij toch, die de bedoelingen van zijnen tegenstander het best en het eerst doorziet en weet te verijdelen, terwijl hu zijn eigen bedoelingen weet verborgen te houden, blijkt dikwijls in staat te zijn zijnen tegenstander te overheerschen. Het is juist deze omstandigheid die oorzaak is, dat het schermen als sport steeds zijne groote aantrekkelijkheid blijft behouden; dit zoeken naar eikaars bedoelingen en het verijdelen daarvan, het uitvorschen van eikaars fouten zoowel in technisch als in tactisch opzicht, en het gebruik maken van de daardoor verkregen aanwijzingen, in het kort het „hersenwerk" blijft 5  66 steeds de aandacht boeien, niet het minst, omdat elke nieuwe tegenstander weer andere eigenaardigheden heeft en ons tot toepassing van andere combinaties bij aanval en verdediging brengt. , , , In de groote wedstrijden, waar alle of althans de meeste deelnemers lichamelijk ongeveer gelijkwaardig zijn, is dan ook bijna steeds de taktiek, de overheerschende factor bij het bepalen van den uitslag. Terwijl de lichamelijke eigenschappen van den schermer in verband met die van zijnen tegenstander in hooge mate de door hem te volgen tactiek zullen beïnvloeden .(lichaamslengte, snelheid van uitvoering der bewegingen enz.) spreekt toch bij het partijgevecht de tactiek het laatste woord; de techniek wordt in dienst gjstejdvan de tactiek. Het is dan ook om deze reden, dat de.indeeling van deze handleiding m de eerste plaats verband houdt met de tactische beteekenis der verschillende bewegingen. Het spreekt intusschen van zelf, dat de lichamelijke geoefendheid een groote rol blijft vervullen, zoodat, vooral bij zware wedstrijden degelijke stelselmatige voorbereiding noodzakelijk is. De tactiek uit zich bij het schermen in de toepassing van die middelen van aanval en verdediging, welke in verband met de schermwijze van den tegenstander en met de middelen, ' waarover men zelf beschikt, het best tot dit doel zullen leiden. Het is dus van belang zich op de hoogte te stellen van „het spel" de schermwijze van den tegenstander en vooral van zijne zwakke punten. Hiertoe dient de „verkenning", waaronder men verstaat de bewegingen, waarmede het gevecht door beide tegenstanders wordt ingeleid. Bestaat daartoe gelegenheid, dan is het van het hoogste belang een aanstaanden tegenstander reeds van te voren te bestudeeren, terwijl hij tegen andere tegenstanders schermt. Immers dan is de eigen aandacht geheel beschikbaar, terwijl men, zelf schermende, slechts een gedeelte van z«n aandacht aan den tegenstander kan wijden , omdat men gedurende al dien tijd gereed moet zijn een eventueelen aanval te weren en bovendien den tegenstander gelegenheid geeft, ook het eigen „spel" te bestudeeren. Toch kan men op die wijze niet alle gegevens verzamelen, die men noodig kan hebben, al was het alleen maar, doordat een schermer tegenover verschillende tegenstanders niet altijd eenzelfde tactiek zal toepassen. Zoo zal het in het algemeen geraden zijn, tegenover een goed aanvaller veel aan te vallen, tegenover een goed verdediger weinig aan te vallen.  6? Kleine schermers moeten door groote bewegelijkheid goed maken wat zij aan lengte missen; zij zullen dus veel aanvallen met passen voorwaarts en gedurende het maken van die passen, voorsteken trachten te voorkomen öf door het uitvoeren van indrukwekkende schijnbewegingen öf door aanvallen op de kling, vooral bindingen. Groote schermers zullen trachten den afstand steeds zóó te houden, dat zij hun tegenstander kunnen raken zonder zelf geraakt te worden; zij vallen dikwijls aan zonder passen voorwaarts. 1 In het algemeen komt het er op aan, zelf voortdurend het initiatief te behouden en het den tegenstander te ontnemen. Tactische Raadgevingen. Voor den aanval. 108. Valt liefst aan met eenvoudige steken, hetzij enkelvoudige steken, hetzij steken, voorafgegaan door aanvallen op de kling van den tegenstander en zooveel mogelijk, terwijl de tegenstander zijnen aanval voorbereidt door veranderingen van aansluiting, passen voorwaarts enz., of wel op het oogenblik, dat de tegenstander in de stelling terugkomt na een aanval té hebben verricht. Voert slechts dan meer samengestelde aanvallen uit, wanneer ge weet, door goed uitgevoerde schijnstèken den tegenstander te kunnen dwingen, weringen uit te voeren, of wel, nadat zijne'gedachten op andere wijze zijn afgeleid, zoodat hij op dat oogenblik niet tot den voorsteek zal overgaan. Laat u niet verleiden tot den aanval, indien u blijkt, dat de tegenstander u daartoe uitlokt, vooral niet, indien de tegenstander de gewoonte heeft, alle aansluiting te vermijden. Tracht echter in dat geval door eenen schünaanval den tegenstander er toe te brengen, zijn wapen op u te richten (bijv. met de bedoeling u den voorsteek te geven) en maakt u daarna meester van de kling van den tegenstander (d. w. z. voert eene bidding, een dubbele binding, druk enz. uit) en voert vervolgens eenen steek uit. Valt alleen dan in de lage lijn aan, indien ge eerst door de uitvoering van een schijnsteek, druk, slag enz. de hooge lijn hebt doen sluiten, zoodat de voorsteek is uitgesloten. Het is beter een pas voorwaarts te verrichten, dan den uitval overdreven groot te maken, aangezien men in het laatste geval  68 niet spoedig genoeg in de stelling kan terugkeeren, zoodat men, indien de aanval geweerd wordt, bijna zeker door den nasteek wordt getroffen. Dit sluit intusschen niet uit, dat men, eenmaal tot den aanval besloten hebbend, dezen met de grootst mogelijke snelheid en energie moet doorvoeren. Tracht, indien gij wilt aanvallen, uw achtersten voet ongemerkt dichter bij den voorsten voet te brengen, deze verplaatsing voor den tegenstander verbergende, door zijne aandacht af te leiden door enkele of dubbele veranderingen van aansluiting, slag, druk, enz. uit te voeren; uw uitval reikt dan verder, terwijl de tegenstander zich in den afstand vergissen zal. Indien gij door kleine pasjes voorwaarts den normalen afstand moet bereiken, tracht dan door het uitvoeren van aanvallen op de kling van den tegenstander, eenen aanval van den tegenstander gedurende uw voorwaarts gaan te voorkomen, doch blh'f steeds gereed tot weren, voor het geval de tegenstander uwe aanvallen op het ijzer ontduikt. Steeds moet men trachten, zoo snel mogelijk de stelling te hernemen (waarbij de punt van het wapen in het gevechtsvlak blijft) onverschillig of de aanvalssteek geraakt heeft of niet. / Heeft men eenmaal tot den aanval besloten, dan moet die / aanval met beslistheid, met den vasten wil den tegenstander ' te raken, worden uitgevoerd; een aanval, aarzelend uitgevoerd, verliest zijne snelheid, is dus makkelijk te weren en men wordt dus door den nasteek getroffen. Voor de verdediging. 109. Teneinde uwe meest geliefkoosde weringen te kennen, zal de tegenstander trachten, door het uitvoeren van schijnbewegingen, u tot het uitvoeren dier weringen te brengen; brengt daarom zooveel mogelijk verandering in uwe weringen, teneinde uwen tegenstander op een dwaalspoor te brengen en vergeet daarbij niet de weringen in de lage lijn. Antwoordt verder zoo min mogelijk op schijnbewegingen en schijnaanvallen van den tegenstander, tenzij &e den tegenstander wilt doen gelooven, dat ge zijn schijnstèken voor steken aanziet, terwijl ge zelf gereed zijt, een na-aanval uit te voeren; immers deze tracht u daardoor eene houding te doen aannemen, die zijnen aanval meer kans van slagen geeft; tracht steeds alleen den steek zei ven, welke met den uitval gepaard gaat, te weren. Wissel uwe weringen af, door het uitvoeren van eenen „tijdsteek" of wel van eenen „voorsteek". Tracht, indien ge u uitsluitend op de verdediging wilt toeleggen,  69 (hetgeen in het algemeen niet aanbevelenswaardig is) steeds op vergrooten afstand van den tegenstander te blijven en gaat daartoe zoo noodig achteruit. Dit achterwaarts gaan kan ook nuttig zijn, om den tegenstanger tot voorwaarts gaan te noodzaken, waarop ge hem, terwijl hij eenen pas uitvoert, aanvalt.- VOORBEELDEN VAN LESSEN IN FLORETSCHERMEN. Les voor weinig gevorderde leerlingen. Inleidende oefeningen: Sprstd, Hn. Hp. — Hln. hff, Bn. bg. Uitgangsh.: Hn. Hp. — Bn. d. Bg. (hielen blijven op den grond). Uitgangsh.: An. bg. n. — An. str. Uitv., Hn. Hp. — B. d. bg., R. dr. Stelling, An. bg. — Uitval. Aanvalsbewegingen: Uitgangshouding: stelling met —: 6 steek onderdoor: a. als coördinatieoefening, b. als reactie-oefening. Verdedigingsbewegingen: Uitgangshouding: stelling met 7, 8, 4 en 6: Lijnsluiten in 4, 6, 7 en 8. Hand- en vingeroefeningen: Verandering van aansluiting **; 7 — 8 dubbele verandering van aansluiting 4 m Aanvalsbewegingen: a. Kijk- en voeloefeDing: 4 Uitgangshouding: stelling met —: Op druk: steek onderdoor; Op lijnopenen: steek rechtuit; b. Snelheids- en reactie-oefening: Uitgangshouding: stelling met 4, 6, 7 en 8 — steek rechtuit. Verdedigingsbewegingen: Uitgangshouding: stelling met 4 en 6; wering 6 en 4 (gevolgd door A. str.) (de onderwijzer ontwijkt onverwacht de wering). Eindoefeningen: Uitgangsh. — in stelling komen; stelling, An. bg. n. — Hln. hff., An. Str. —Bh. bg., An. bg. n.  70 Les voor meer gevorderde leerlingen. Inleidende oefeningen: Aanvalsbewegingen: Verdëdigingsbewegingen: Hand- en vingeroefeningen Aanvalsbewegingen: Verdedigingsbewegingen: Eindoefeningen: Uitv., Hn. Hp. — B. d. bg., R. dr— std. wss. d. draaien o/d Hln. 2 p. vw. — uitval ] p.vw.-p.aw.-uitv. mtvo?.rillS .x . , . 1 vrij. uitv.—p.vw. ï.d. uitv. l in 4 en 6: schijnsteek recht- ] ajg uit — steek omlaag; I . , • r, „ ) coord. in 7 en 8 schnnst. recht- I ^ uit — steek omhoog; in 4 en 6: kijk- en voel-, reactieen snelheidsoefening: op druk met p. aw.: p. vw. met steek onderdoor; op lijn openen met p. aw: p. vw. m. steek rechtuit; op vërandering van aansl. m. p. aw.: p. vw. met steek onderdoor. slagweringen 4, 6, 7 en 8 met nasteek; ontduiken op druk (reactie-oefn., oogen dicht), kringweringen 4 en 6, aanvankelijk zeer langzaam, geleidelijk sneller; dubbele verandering van aansl. met druk. in 4 en 6: glijsteek in 4 en 6: op p. vw. met dubbele verand. v. aansl.: pas aw., steek omlaag. weringen 4, 6, 7, 8 als reactie- ën snelheidsoefeningen, gevolgd door nasteken en tweede nasteken enz. Hln. hff., An. zijw. omh. hff. — Bn. bg., An.vw. oml. br.—Bn. str., An. zijw. omh. hff. — Hln. neerl., An. vw. oml. br. Stelling, Hn. Hp. — R. zijw. dr. std., An. bg. n.—R. aw. bg., An. zijw. str. (handpalmen omhoog).  '11 Les voor ver gevorderde leerlingen. Inleidende oefeningen: Aanvalsbewegingen: Verdedigingsbewegingen: naar keuze uit voorafgaande oefenstof (tegenover den onderwnzer). in 4 en 6: doublé-dégagé als coördinatie-oefening ; in 7 en 8: „één-twee-drie" als coördinatie-oefening ; in 4 en 6: slag; één-twee, als snelheids-oefening. 4 uitgangshouding: stelling met —! 6 1 , • 4 6 4 weert kring — — —; of 6 4 6 weert knng — — knng —; o 4 4 aanvankelijk als coördinatie-, daarna als snelheids-oefening. in 4 en 6: pas vw. met dubbele binding, steek onderdoor (snelheids-oefening) ; in 4 en 6: doublé met p. vw. (snelheids- en reactie-oef.; uitgaande van 4, 6, 7 of 8: 2 schflnsteken, gevolgd door een steek op door den onderwijzer telkens af te wisselen weringen (kijk- en voeloefening),. ontduiken van door den onderwijzer onverwachts uit te voeren aanvallen op de kling; . 4 4 in —: weert kring —■ —bind-nasteek, 6 6 in 4: weert kring 4, nasteek overheen („a la mouche"). naar keuze uit voorafgaande oefenstof. Aanvalsbewegingen: Verdedigingsbewegingen: Eindoefeningen:   HET DEGENSCHERMEN.   BIJZONDERE BEPALINGEN YOOR HET ONDERWIJS VAN HET DEGENSCHERMEN. 110. 1. In de inleiding werd er op gewezen, dat de floret het oefenwapen bij uitnemendheid is en dat het degenschermen daarmede slechts in enkele opzichten overeenkomt. Hoewel dan ook iemand, die eerst het floretschermen heeft beoefend, daarvan voordeel zal hebben, wanneer hg' zich op het degenschermen gaat toeleggen, omdat er eenige overeenkomst is tusschen floret- en degenschermen, zoo volgt daaruit toch geenszins, dat de aanstaande degenschermer onvermijdelijk, met floretschermen moet beginnen. Integendeel bij den overgang van floret- tot degenschermen moet men vele bij het floretschermen aangeleerde gewoonten, vele reeds vastgelegde coördinaties door anderen vervangen. Voorafgaande oefening in het floretschermen zal dus voordeel brengen voor zoover betreft het verwerven van lenigheid, het aanleeren van bewegingen en het zich eigen maken van begrippen en gewoonten, die zoowel bij floret- als degenschermen voorkomen, doch voorafgaande oefening in floretséhermen zal geen voordeel brengen voor zoover betreft die bewegingen en gewoonten, die bij beide wapens verschillend zijn. De juiste coördinaties en ■ associaties, noodig voor het hanteeren van den degen, worden alleen door oefening met den degen verkregen. De zoo dikwijls gestelde vraag: „Moet hij, die wil leeren degenschermen, beginnen met lessen in het floretschermen?" moet dan ook voor elk geval afzonderlijk worden beantwoord. Voor hen, die nooit of weinig aan sport gedaan hebben, in het algemeen weinig lenig zijn en zich zwaar bewegen, kan het voordeel, dat het floretschermen hen in staat stelt langer en veelzljdiger les te nemen en zoodoende de noodige lenigheid wat spoediger te bereiken, grooter zijn dan het nadeel, dat zij coördinaties en associaties aanleeren en vastleggen, die bij het degenschermen niet gebruikt worden. Doch zelfs voor hen is  76 het niet noodzakelijk, eerst floret te leeren schermen en heeft het voordeel, direct met het degenschermen aan te vangen, mits natuurlijk het onderwijs van het degenschermen niet ontaardt in een vlug prepareeren voor het deelnemen aan wedstrijden, doch even methodisch en degelijk geschiedt, als het onderwijs in het floretschermen moet geschieden. 111. 2. Het schema van een les in degenschermen komt met het algemeene schema overeen, met dien verstande, dat zoo spoedig mogelijk de verschillende aanvallen op de kling en de verdedigingsbewegingen daartegen, speciaal het ontduiken, benevens het zich door het strekken van den arm dekken tegen aanvallen op hand en voorarm, zullen worden beoefend en dat van dat oogenblik af in elke les oefeningen in het aanvallen op de kling (druk, slag, strijkslag, binding) en oefeningen in het ontduiken moeten voorkomen. Aan het toepassen van aanvallen op de kling moet zeer bh'zonder aandacht worden gewfld, omdat door het uitvoeren daarvan de kans op het ontvangen van een voorsteek sterk wordt verminderd. 112. 3. De lessen in het degenschermen worden steeds gegeven met „points d'arrêts" op de degens.  Ie Hoofdstuk: Elementaire oefeningen. le AFDEELING. VOORBEREIDENDE OEFENINGEN MET (c q ZONDER) WAPEN. 113. Uitgangshouding: als bij floret (punt 1). 114. Vasthouden van den degen: als bij floret (punt 2). 115. Stelling en verzamelen: als bij floret (punt 3, 4 en 5) met dien verstande, dat de gewapende arm iets minder is gebogen en de onderarm ongeveer horizontaal komt en zoodanig fietst «lat de degen gericht is op de hand van den in normale stelling daartegenover staanden tegenstander. De degen in het verlengde van den gewapenden onderarm, zoodat deze door de kom gedekt is. ' 116. Appèl: als bij floret (punt 6). .JÜI'j T00rwaarts- «• den achtersten voet over eenigen or?2irrjrr!? TP!aatSen 6n VerTO,Sens den morsten voet op stelling afstand plaatsen. b. als bij floret (punt 7). Opmerking. De onderwijzer zal beide uitvoeringswijzen doen beoefenen; eerstgenoemde heeft het voordeel, dat de tegen stander eerst later de beweging bemerkt. Q, "8' Ph* ac«terwaarts. a. den voorsten voet over eenigen afstand achterwaarts verplaatsen en vervolgens den achtersten voet op stellingafstand plaatsen. «ntereten b. als bij floret (punt 8).  78 119. Sprong achterwaarts: als bij floret (punt 9). 120. Uitval en terugkomen in de stelling: als bij floret (punt 10, 11, 12, 18, 14 en 15) met dien verstande, dat de onderwijzer er ten strengste tegen zal waken, dat de hand hooger wordt gebracht dan de schouder; degen en arm moeten in één horizontale lijn liggen. 121. Pas voorwaarts in den aanval: als bij floret (punt 16). 122. Het groeten: als bij floret (punt 17). 2e AFDEELING. Bij het degenschermen wordt als trefvlak aangenomen het geheele lichaam, armen, beenen en, hoofd inbegrepen. Het eenige middel om dit trefvlak tegen aanvallen te beveiligen, bestaat in het aannemen van een zoodanige houding, dat de tegenstander een aanval niet zou kunnen doorzetten, zonder zelf geraakt te worden. Daartoe moet de punt van het wapen gericht zijn op de hand of den gewapenden arm van den tegenstander. 123. De handhoudingen bij het degenschermen komen dan ook met de handhoudingen, bij het floretschermen aangegeven, slechts overeen, voorwat de houding van de hand zelf betreft. Doch de arm is bij de degenhoudingen steeds iets minder, gebogen, de degen in het verlengde van den onderarm en gericht op de hand of den arm van den tegenstander, de hand is iets lager dan of ter hoogte van den elleboog, terwijl de voorarm zooveel mogelijk door de kom gedekt is. De handhoudingen één (prime), vijf (quinte), worden bij het degenschermen niet gebruikt. Aangezien men in vier (quarte) staande, altijd den gewapenden arm (vooral den voorarm) blootgeeft, is de meest aan te bevelen stelling bij het degenschermen, die in zes (sixte). Voor aansluiting, verandering van aansluiting, dubbele verandering van aansluiting, zie punt 20, 21 en 22.  He Hoofdstuk: Aanvalsbewegingen. 124. Zie punt 28. A. DE AANVALLEN. 125. Zie punt 24. le Afdeeling: Enkelvoudige aanvallen. 126 Zie punt 25, onder opmerking, dat bij het degenschermen, in vee sterkere mate dan bij het floretschermen, het gevaar bestaat dat hij, die met gebogen of op andere wijze ontblooten arm aanvalt, een voorsteek ontvangt. 127. Bij het uitvoeren van een aanval, dus zoowel gedurende het toebrengen van den steek als bij het terugkomen in de stelling moet men dan ook steeds den arm zooveel mogelijk achter de kom gedekt hebben. De onderwijzer zal daarop van den beginne af streng letten en waar noodig den leerling door steken op hand en arm op zijn ongedekt, zijn opmerkzaam maken De uitvoering, de indeeling en het onderwijs der enkelvoudige aanvallen (steken rechtuit, omlaag, omhoog, onderdoor en overheen) geschiedt volgens dezelfde beginselen als die aangegeven voor de overeenkomstige steken op floret (punt 26 tot 37) met inachtneming van het volgende: 128. 1. Alle enkelvoudige steken moeten afwisselend worden gencht op de hand of voorarm, op den bovenarm en op den romp van den tegenstander (onderwijzer) en voor zoover de steken in de lage lijn betreft op de voorste knie en het voorste dnbeen.  80 Daartoe zal dus de onderwijzer telkens bij de beoefening vaü elk dier steken, de aangegeven plaats blootgeven. 2. In den regel zal de onderwijzer den leerling onder het terugkomen in de stelling een tweeden steek doen toebrengen op den bovenarm, onderarm of hand. 129. 3. Teneinde den leerling zijn uitval te leeren regelen naar den afstand tot zijn tegenstander en naar de plaats waar hij wenscht te treffen, zal de onderwijzer daarbij ook telkens den afstand van den leerling tot zichzelf wijzigen. De onderwijzer zal den leerling er op wijzen, dat het dikwijls voldoende is, slechts half uit te vallen, om den tegenstander op de hand te raken en dat men zich daarbij minder blootgeeft. 130. 4. In het bijzonder zal veel aandacht worden gewijd aan de uitvoering der enkelvoudige steken op de hand en den voorarm, teneinde juist te leeren richten (coördinatieoefening). Deze steken zullen aanvankelijk op verkleinden, daarna op normalen en eindelijk op vergrooten afstand (gerekend tot het te treffen lichaamsdeel) worden beoefend (coördinatie- tevens afstand-oefening), terwijl eindelijk de onderwijzer zich minder en minder zal blootgeven (kijk-, tevens coördinatie-oefening). 5. In verband met den vergrooten afstand, heeft het „beenwerk" bij het degenschermen nog meer belang dan bij het floretschermen. 2e Afdeeling: Samengestelde aanvallen. 131. Zie punt 38, onder opmerking, dat ook bij deze oefeningen de aanvallen afwisselend op de hand, den voorarm, den bovenarm, den romp en het voorste been moeten worden gericht. I. BEWEGINGEN, WELKE GEDURENDE HET UITVOEREN VAN DEN STEEK ZELVEN WORDEN UITGEVOERD. 132. Zie punt 39, onder opmerking, dat de glijsteek en de bindsteek het vooral bij degenschermen groote voordeel hebben, dat men de voeling met de kling van den tegenstander onderhoudt en daardoor een voorsteek voorkomt,,  81 133. le. De glijsteek. Zie punt 40 en 41, met dien verstande, dat de glijsteek op degen bxjna mtsluitend in zes (c. q. drié) en acht, en tegen hnksschermers ook in vier wordt toegepast. 134. 2e. De bindsteek. Zie punt 42 en 43. II. VOORBEREIDINGEN TOT DEN AANVAL. 135. Zie punt 44. 136. le. Aanvallen op de kling. Zie punt 45, onder opmerking, dat vooral de slag en strijkslag bij het degenschermen zeer krachtig moeten worden ui gevoenT Z t::^Je kl£g VaD *> -t voldoezen * net gevechtsvlak wordt gebracht. De onderwijzer zal dan ook bij het les geven van den leerling TnS Teifm;f *TS VOId&ende kracht* ™» CSm. geven medewerken om z«n hand, arm of borst bloot te «. Druk. Zie punt 46 en 47. b. S 1 a g. Zie punt 48 en 49. c S t r ij k s 1 a g. Zie punt 50. d. Dubbele binding. Zie punt 51. De uitgangshouding van den leerling is, bij de volgende oefeningen, steeds de stelling niet zes. volgende Voorbeelden van aanvallen op de kling-steek. detnV^re^rariIP £ *| DrUk in "S" en op den tegendruk van den tegenstander, steek onderdoor naar de hand of voorarm bofïghlZeS' 0niniddelliJk gevolgd door steek rechtuit naar de ondemS ^ b°Venai'm °f °nderarm' « naar den Slag in drie, onmiddellijk gevolgd door steek rechtuit (als boven).  ZGS Slag in en op den tegenslag of wering van den tegen- vier stander, steek onderdoor naar den voorarm. Slag in Z S met pas voorwaarts, onmiddellijk gevolgd door vier steek rechtuit op hand of voorarm. Opmerking. Dergelijke eenvoudige aanvallen gelukken alleen dan, wanneer de aanval op de kling voor den tegenstander geheel onverwachts komt. Het zal dus aanbeveling verdienen, door andere schijnbewegingen of bedreigingen de aandacht van den tegenstander af te leiden. 137. 2e. De schijnbewegingen. Zie punt 62. 138. a. De schUnsteken. Zie punt 53 en 54 met dien verstande, dat ook hier weer de schijnstèken op de hand, den voorarm, bovenarm, romp of het voorste been gericht moeten worden, al naar gelang van de houding van den onderwijzer. 139. le. Schijnsteek — steek. Zie punt 55 t/m 59, onder opmerking, dat bij de afstandoefeningen, de afstand door den onderwijzer kan worden gewijzigd, niet alleen doordat hij zichzelf verplaatst, maar ook doordat hij een ander lichaamsdeel blootgeeft. 140. 2e. Twee sch ij nsteken — steek. Zie punt 60. 141. 3e. Drie sch ij nsteken—steek. Zie punt 61. 142. b. De sch ij naan vallen. Zie punt 62 onder opmerking, dat de schijnaanvallen bij het degenschermen van bijzonder belang zijn, omdat zij het middel vormen tot het bestrijden van die tegenstanders, welke op eiken aanval trachten een voorsteek toe te brengen; door den schijnaanvai namelijk lokt men dan den voorsteek uit, teneinde vervolgens een aanval op de kling gepaard met of gevolgd door een aanval uit te voeren (zie c punt 62). ■  Ü8. 3e. Combinaties van aanvallen op de kling met schimbewegingen. * Zie punt 63 t/m 66. 3e Afdeeling: 'De dubbele aanvallen. Zie punt 67 t/m 70 onder opmerking, dat bij het degenschermen vooral de dubbele steek dikwijls met succes wordt toegepast, waarbij" de tweede steek op de hand of den voorarm wordt toegebracht, nadat de eerste steek is geweerd en op het oogenblik, dat de tegenstander tot den nasteek overgaat Deze tweede steek vormt dan een voorsteek op den nasteek De eerste steek zal in deze gevallen meer als schijnaanvai dus met met volle energie en niet altijd met volledigen uitval' worden uitgevoerd. ' De dubbele steek kan bij het degenschermen ook worden toegepast tegen een schermer, die „om een hoekje" naar den arm nasteekt (1). De onderwijzer zal den leerling stelselmatig in het toepassen van den „tweeden steek" vooral op den arm oefenen. ^,^X^uCZ\^ vei!staat men het toeh™^ ™ een richting van Z arm o,!e Z k„7" T t^™ ^ d°0t maken met «« aankomt. dns van den kant »f wel van boven of benéden  84 Voorbeelden van dubbele steken. Handeling van den Leerling. j Onderwijzer. Leerling. Onderwijzer. Leerling. Schijnsteek Weert zes. Stoekt onder- I Weert vier Ophetoogen- recht.uit in zes. door binnen- en steekt on- blik dat de kant arm. derdoor na. onderwijzer den nasteek begint d. w. zde kling loslaat, „tweede steek" rechuit op den arm (of borst). Slaat in zes, Tegenslag, Voert „tweesteekt onder- weert kring zes de steek" op door en steekt on- den voorarm derdoor na. uit. Drukt in vier, Weert zes en Voert „tweesteekt onder- steekt na met de steek" op door. „een-twee". het lichaam uit. Slaat in zes. zes Voert „tweesteekt rechtuit. Weert —& ae steek" op en steekt on- de.n schouder derdoor'na. ult- Schijnsteek Weert twee- Voert „tweeonderdoor, maal kring de steek" op steekt onder vier en steekt den voorarm door in zes, met met „een-twee" uit. pas voorwaarts, na. Bij deze oefening is de aansluiting in vier. Voorbeelden van hervatten aanval. Uitgangshouding: aansluiting in vier. Handeling van den Leerling. Onderwijzer. Leerling., „Een-twee" in zes - Weert vier en Hervat den aanval met slag óén-tweo. als schijnaanvai. zes en steekt niet na. Schijnsteek in zes Weert zes en Hervat den aanval steekt onderdoor. vier en steekt niet i steek onderdoor naar voorarm I na. 1 i steek onderdoor naar met j I voorarm (als onderwü- | I zer tegendrukt); • druk I steek rechtuit, als onI derwijzer niet tegen! drukt.  85 B. DE TEGENAANVALLEN. I. De vooraanval. 144. Zie punt 71 t/m 75, onder opmerking, dat de vooraanvallen bij het degenschermen meer en met meer succes toepassing vinden dan bij het floretschermen, omdat men zich bij het degenschermen gedurende het voorbereiden en gedurende het uitvoeren van een aanval, onwillekeurig meer bloot geeft dan bij het floretschermen, gevolg van het aanmerkelijk grootere trefvlak. Voorts met dien verstande, dat men bij het degenschermen voor de geldigheid van een voorsteek niet eischt, dat de voorsteek „een tempo" eerder treft dan de aanvalssteek, doch dat daartoe een waarneembaar tijdsverschil voldoende is. Men neemt n.1. aan, dat de voorsteek, indien zij ook maar even eerder treft, het verder uitvoeren van den aanvalssteek zou beletten. Zelfs al treffen voorsteek en aanvalssteek voor zoover dit waarneembaar is, zonder tijdsverschil, dan nog wordt uit de plaats waar beide schermers zijn getroffen, dikwijls afgeleid, wie der schermers als getroffen moet worden beschouwd. Het onderwijs. De onderwijzer zal den leerling speciaal oefenen in het toebrengen van voorsteken op hand en arm. II. De tijdaanval. 145. Zie punt 76 t/m 81, onder opmerking, dat ook bij de beoefening van de tijdsteken afwisselend op hand, arm en romp (c. q. masker) gericht moet worden. Een middel, dat zoowel bij het toebrengen van een voorsteek als van een tijdsteek wordt toegepast, om te voorkomen, dat men zelf geraakt wordt door een in de lage lijn (onderbeen knie, dijbeen) gerichten aanval, bestaat in het terugtrekken van het voorste been op het oogenblik, dat men den voor- of tijdsteek toebrengt. De onderwijzer zal den leerling stelselmatig oefenen in het op deze wijze toebrengen van die steken.  86 III. De na-aanvallen. 146. Zie punt 82 t/m 93, onder opmerking van het volgende: le. Bij het degenschermen wordt de nasteek als het ware in ééne doorgaande beweging met de wering uitgevoerd, hetgeen vooral sterk uitkomt bij de toepassing van de wering zes en de kringwering zes, gevolgd door den nasteek rechtuit. 2e. De naaanvallen zullen evenals de aanvallen, afwisselend gericht worden op de hand, den voorarm, bovenarm of romp, afhankelijk van den afstand, waarop de onderwijzer zich bevindt en de plaats waar deze zich blootgeeft, met dien verstande, dat zoo mogelijk de nasteek op hand of onderarm wordt toegebracht. IV. Verdere tegenaanvallen. 147. Zie punt 94 en 95.  11Ie Hoofdstuk: Verdedigingsbewegingen. 148. Zie punt 96, met dien verstande, dat men bij het degenschermen de volgende verdedigingsbewegingen onderscheidt: I. de dekkingen. II. de weringen. III. de ontduikingen. IV. de ontwijkingen met het lichaam. Ie Afdeeling: De dekkingen. 149. Onder dekkingen verstaat men die geringe verplaatsingen van de kom, waardoor men in het bijzonder de hand, den voorarm en arm tegen aanvallen dekt; de punt van het wapen blijft of wordt daarbij zoo juist mogelijk op de hand of den voorarm van den tegenstander gericht. Het onderwijs. Teneinde den leerlingen het juist uitvoeren der dekkingen te onderwijzen, zal de onderwijzer in elke les op onverwachte oogenblikken en op onregelmatige wijze rechtstreeksche aanvallen tegen hand en voorarm van den leerling uitvoeren; aanvankelijk telkens één rechtstreeksche aanval, vervolgens twee en meer op elkaar volgende aanvallen. Deze oefeningen zullen vooral in „zes" en „twee" plaats hebben. He Afdeeling: De weringen. 150. Zie punt 97 t/m 103 onder opmerking van het navolgende: ad punt 98. Het verschil tusschen de „weringen door tegenstellen" en de „slagweringen" is bij het degenschermen minder scherp dan bij het floretschermen; bij het degenschermen zijn de weringen uit den aard der zaak krachtiger, terwijl het vasthouden van d. w. z. het voeling houden met het wapen van den tegenstander na de wering door tegenstellen het hier bijzonder groote voordeel heeft, dat men eene verrassing door een „tweeden steek" voorkomt.  88 ad punt 99. Evenals bij het onderwijzen van de aanvallen, deze op de hand, den arm en den romp moeten worden gericht, afhankelijk van den afstand, zoo zal ook bij het onderwijzen der weringen de onderwijzer zijne aanvallen telkens richten, zoowel op het lichaam, als op den arm en de hand, waartoe hij zich telkens op den daarmede correspondeerenden afstand van den leerling stelt. De leerling leert zoodoende vanaf het begin, ook de steken naar hand en arm op doelmatige wijze weren. Vooral het terugtrekken van de hand bij het uitvoeren Van de kringwering is een veel voorkomende fout, die van den aanvang af moet worden bestreden. 151. ad punt 103. De onderwijzer zal den leerling bij herhaling wijzen op het voordeel van het gebruik der weringen zes en kring zes en op de nadeelen van de weringen vier en kring vier. Het uitsluiten van de weringen vier en kring vier moet echter toch worden ontraden, omdat de tegenstander dan er op kan rekenen, dat steeds in zes zal worden geweerd. Afwisseling bij het weren brengt den tegenstander in onzekerheid. Bij het toepassen van de wering vier zal men steeds gereed moeten zijn een eventueelen steek op den gewapenden arm of hand door een kring vier of wel door eene wering zes te weren. In sommige gevallen kan de wering -——— te verkiezen knng vier , kringwering zes zijn boven de — , namelijk wanneer de punt al zóó dicht bij het lichaam is gekomen, dat men bij toepassing , kring zes van de wenng — op den romp, schouder of bovenarm geraakt zou worden, terwijl deze steek nog geweerd kan worden door toepassing van de wering —. kring vier. Het kan soms aanbeveling verdienen, vooral in een gevechtsgang op verkorten afstand of in een „corps a corps", den arm bij het uitvoeren van eene wering sterker te buigen. 158. De onderwijzer zal in het bijzonder oefeningen toepassen, waarbij de wering onmiddellijk gevolgd wordt door eenen glijsteek of eene dubbele binding en een nasteek of bindnasteek.  89 We Afdeeling: Het ontduiken. 153. Zie punt 104, onder aanteekening, dat het ontduiken voor het degenschermen een bijzondere beteekenis heeft, omdat het een der middelen is, waarmede de aanvallen op de kling en vooral de bindingen moeten worden bestreden; door het ontduiken met armstrekken gepaard te doen gaan, en daarbij de steek op de hand of den voorarm van den aanvaller te richten, wordt het ontduiken van een verdedigingsbeweging tevens een tegenaanval. Ook het ontduiken van twee of meer opeenvolgende aanvallen op de kling zal worden beoefend. Voorbeelden Tan oefeningen in het ontduiken. Handeling van Handeling van den don onderwijzer. Leerling. Onderwijzer. Leerling. Slaat in vier. Ontduikt en steekt pp voorarm. Slaat in vier. Ontduikt. Weert kring vier. Ontwijkt en steekt op voorarm. Slaat in vier. Ontduikt. Slaat in zes. Ontduikt en steekt op voorarm. Slaat in vier. Ontduikt. s Slaat in zeven. Ontduikt on steekt op voorarm. .. . twee Bindt in -— Ontduikt en steekt op den bovenarm. BiUdtinS °ntdUikt- Bindt in gg. Ontduikt en steekt 1 op den bovenarm. . twee "ji>* m achtT 0ntduikt- Bindsteek in zes. Ontduikt met pas achterwaarts en steekt op den voorarm of bovenarm. IVe Afdeeling: De ontwijkingen met het lichaam. 154. Zie punt 105.  IVe Hoofdstuk: Het partijgevecht. 155. Zie punt 106 met dien verstande, dat het trefvlak wordt gevormd door het geheele lichaam en dat de bij het floretschermen geldende regels, voor het degenschermen geen beteekenis hebben. Bij het degenschermen is men volkomen vrij in de toepassing der middelen van aanval en verdediging en hij die het eerst getroffen is, ook al is het tijdsverschil gering, wordt alleen als getroffen beschouwd. DE TACTIEK. 156» Wordt het doel van het floretschermen aangegeven met de woorden: raken zonder geraakt te worden, bij het degenschermen kan het doel worden uitgedrukt door de woorden: „niet geraakt worden en zoo mogelijk raken". De verschillen tusschen het degen- en floretschermen zijn in hoofdzaak de volgende: Door het groote trefvlak is men gedurende den aanval meer blootgesteld aan den voorsteek en moet men voorzichtiger zijn bij de voorbereiding voor den aanval. Van den voorsteek zal meer gebruik worden gemaakt dan bij het floretschermen. Teneinde den voorsteek te voorkomen zal men de aanvallen dikwijls vooraf doen gaan door of gepaard doen gaan met aanvallen op de kling. Men valt bij voorkeur aan op de meest kwetsbare punten (hand, arm, knie). In verband niet de uitbreiding van het trefvlak tot voorarm, hand en knie, blijven de tegenstanders op grooteren afstand; de aanvallen, voorafgegaan door of gepaard met passen voorwaarts moeten dus meer worden toegepast, waardoor weer meer gelegenheid bestaat tot het toepassen van vóór-aanvallen.  91 Men maakt voor de verdediging hoofdzakelijk gebruik van de weringen zes, kring zes, acht of twee, kring acht en kring twee, zonder daarom vier uit te sluiten, welke wering dan echter door een zes of kring vier moet worden gevolgd, indien zij wordt ontweken. Men zal zich zoo veel mogelijk door het aannemen van een goede stelling, gepaard met het uitvoeren van dekkingen, ontduikingen en voorsteken, verdedigen, VOORBEELDEN VAN LESSEN IN HET DEGENSCHERMEN. Les voor weinig gevorderde leerlingen. Inleidende oefeningen: An. bg. n. — Hln. hff., An. zijw. str. (handpalmen omhoog). Stelling, Hn. Hp. — Bn. d. bg. Stelling, An. bg. n. — uitval, An. str. Aanvalsbewegingen: In 6 en 4: steek rechtuit (op \ romp, bovenarm, f snelvoorarm) heids: steek omlaag oef. (knie, dij) ' : druk; op tegen- j druk steek onder- voeI' door (voorarm) ! Verdedigingsbewegingen: Dekkingen. 2 Weringen — tegen druk, gevolgd , . , rechtuit door steek . omlaag Hand- en vingeroefeningen: Langzame uitvoering van kring 4 en kring 6. In 6: weerstand bieden aan slag en strijkslag in 4 en 6. In 4 en 6: druk, tegendruk, armstrekken. Aanvalsbewegingen: Bindsteek in 2 j als coördinatie- Glijsteek in 6 ' oefening. Steek rechtuit op romp, bovenarm, voorarm, hand als afstandsoefening.  Verdedigingsbewegingen: Eindoefeningen: Les voor meer Inleidende oefeningen: Aanvalsbewegingen: Verdedigingsbewegingen: Hand- en vingeroefeningen: Aanvalsbewegingen: 92 Ontduiken van bindsteek in 2 en bindsteek in 6. Vanuit 4: wering 7, nasteek rechtuit als coördinatie oefening. Vanuit 6: wering 4, j nasteek rechtuit I als snelheids- Vanuit 2: wering 6, j oefening, nasteek rechtuit ) Aannemen der acht handhoudingen. In stelling komen in 4 bewegingen en verzamelen. gevorderde leerlingen. Stelling, An. bg. n. — appèl. Stelling, An. bg. n. — uitval — p. vw. i/d uitval. Stelling, Hn. Hp. — 2 p. vw. — uitval. uitval, Hn. Hp. — beurtelings beide Bn. bg. Op ontduiken of op verandering van aansluiting: steek rechtuit (voorarm, bovenarm, romp) (reactie- en snelheids-oefening). In 4 en 6: schijnst. onderdoor, steek onderdoor (onderwijzer weert eenvoudig en kring) als coörd.-oef. Ontduiken van twee aanvallen op de kling (kijk- en voel-oefening). Terugtrekken voorste been op aanval o/d knie (reactie- en snelheids-oef.) Kringwering 6, nasteek onderdoor (voel-oefening). Ontwijken van onregelmatig afgewisselde weringen. 4 In --: herhaalde slag met nasteek 6 („tik tak"). Mikken op bewegende vuist. In 4 en 6: a. doublé-dégagée. b. druk — schijnsteek — steek omlaag.  §3 :. - In 4 en 6: Op schijnsteek omlaag: vóórsteek o/d arm. Verdedigingsbewegingen: Weringen 4 en 6 — nasteek. Weringen 4 en kring 4 — nasteek. Wering 7— bindnasteek. Eind-oefeningen: Stelling — p. vw. en p. a.w. (begin¬ nende met voorsten en achtersten voet). An. zijw. hff. (handpalmen omhoog) — Bn. d. bg., An. bg. n. Sprstd., An. zijw. — Hln. hff. — Bn. bg. Les voor ver gevorderde leerlingen. Inleidende oefeningen: Aanvalsbewegingen: Verdedigingsbewegingen: Aanvalsbewegingen: Eenige eenvoudige aanvals- en verdedigingsbewegingen , naar keuze uit behandelde oefenstof. Uit 6: steek rechtuit, al of niet met p. vw. als afstands-oefening. Schijnbindsteek in 8 met p. vw.— schnnglijsteek in I snel6 — steek onderdoor. ( heids- p. vw. met dubbele binding l oef. — steek omlaag. ' Wering 4 — wering 7— , bindnasteek. j Twee kringweringen 6, I 8 ' nasteek. heidsKringwering 6, wering 2, I nasteek rechtuit. ' op voorwaarts gaan met gestrekten arm, voorsteek op de hand of arm. Vanuit 6: doublé — tweede steek op den arm. Op schijnsteek omlaag m. p. vw. — voorsteek met terugtrekken voorste been. Van uit 6: schijnsteek rechtuit m. p. vw. — één-twee.  Verdedigingsbewegingen Eindoefeningen. . 94 Ontduiken van twee bindingen in twee, met voorsteek op arm. Twee kringweringen 6, wering 8 — nabindsteek. Twee kringweringen 6 — wering 8 — schijnnabindsteek — steek onderdoor. Naar keuze uit behandelde oefenstof.  HET SABELSCHERMEN.   Ie Hoofdstuk: Elementaire oefeningen. le AFDEELING. VOORBEREIDENDE OEFENINGEN MET (c. q. ZONDER) WAPEN. 157. Uitgangshouding. a. Zonder wapen. Zie punt 1. b. Met wapen. Als zonder wapen. De rechterhand met de handpalm omlaag, omvat de greep als hieronder nader aangegeven; de rechterarm in zoodanigen stand dat de punt van het wapen, dat in één lijn met den gestrekten arm is, op 1 dM. van den grond komt. 158. Vasthouden van den sabel. De greep in deTTand, de duim op de „rugzijde" van de greep (1) zoo dicht mogelijk bij de stootplaat, doch niet daartegen , de greep- geknepen tusschen duim en de beide voorste kootjes van den wijsvinger, de overige vingers omvatten de greep, die niet in de volle rechterhand en dus niet op de muis rust, doch vóór en tegen de muis steun vindt. Behoudens enkele uitzonderingen bevinden de sabelkling — ook al is die gebogen — en de voorarm zich steeds in één plat vlak, in welk vlak het scherp van de sabel gericht is; in dat vlak maakt de lengterichting van de kling steeds denzelfden hoek met de lengterichting van den voorarm; deze hoek moet zoo gering mogelyk zgn, als vereenigbaar is met een ongedwongen houding. 159. Stelling en verzamelen. a. De stelling zonder wapen. Zie punt 3. (1) Sommige schermers plaatsen den duim op den linker-scherpen kant van de rugzijde van de greep om zekerheid to hebben, dat de buikhouw met het scherp  §8 b. De stelling met wapen kan worden aangenomen met de „derde houding" (met andere woorden „met drie") en met de „tweede houding" („met twee") de stelling met drie wordt als de normale stelling beschouwd. De stelling met drie: de beenen zijn geplaatst als in punt 159a; de linkerarm met de hand op de linkerheup; de rechterarm geheven en flauw gebogen voor de rechterzijde van het lichaam; de elleboog een weinig lager dan de schouder, de hand ongeveer ter hoogte van den elleboog, het scherp van de sabel naar rechts en omlaag, zoodat de voorarm achter het gevest gedekt en ongeveer waterpas is; de punt van de sabel ter hoogte van en midden voor de oogen. Meest voorkomende fouten: 1. De rechterhand te hoog en daardoor: 2. De gewapende voorarm niet behoorlijk gedekt. 3. De rechterarm te veel gebogen en de onderarm te laag. Overigens als zondér wapen. De stelling met twee: de beenen en de linkerarm geplaatst als bij de stelling met drie; de rechterarm geheven en flauw gebogen voor de rechterzijde van het lichaam; de hand iets lager dan de elleboog, het scherp van de sabel naar rechts en omhoog, zoodat de voorarm achter het gevest gedekt is; de punt van de sabel ter hoogte van de heup en midden vöor het lichaam. Meest voorkomende fouten: 1. De rechterhand te laag of de rechterelleboog niet hoog genoeg. 2. Het scherp niet voldoende omhoog gericht en daardoor: 3. De gewapende voorarm niet behoorlijk gedekt. Overigens als zonder wapen. Het aannemen van de stelling met wapen geschiedt, evenals het terugkeeren tot de uitgangshouding, in één beweging. Het overgaan van de stelling met drie tot de stelling met twee en omgekeerd' geschiedt uitsluitend door beweging in het ellebooggewricht en het door het om zijn lengteas doen draaien van den voorarm. 160. Appèl. Zie punt 6. 161. Pas voorwaarts. Zie punt 7.  162. Pas achterwaarts. Zie punt 8. .'99 163. Sprong achterwaarts. Zie punt 9. 161. Uitval en terugkomen in de stelling. A. Zonder wapen. Zie punt 10, 11. wiz o ^ , „, in drie ioD. b. Met wapen . in twee' De uitval. Uitgangshouding: stelling met wapen (punt 159b). Uitvoering : Aanvankelijk in twee bewegingen; één: den gewapenden arm snel strekken zoodat de sabel, met het scherp naar rechts omhoog gedraaid, voorwaarts gericht is. Twee: Uitvallen overeenkomstig punt 10. Naarmate de vorm van de arm- en beenbewegingen beter wordt gekend, wordt de snelheid van het strekken van den arm en van het been opgevoerd. Aanvankelijk geschiedt de beenbeweging terwijl de arm langzaam gestrekt wordt; het strekken van het achterste been vangt aan even vóórdat de arm gestrekt is. De houding na het uitvoeren van de le beweging wordt steekhouding genoemd. Opmerking. De sabel moet met het scherp omhoog en naar rechts worden gedraaid, omdat le. zoodoende de sabel en arm recht vooruit gericht kunnen worden en 2e. de voorarm dan door het gevest gedekt is tegen een eventueelen voorhouw. 166. Het terugkomen. Uitgangshouding: Uitval met wapen (punt 165). Uitvoering : Aanvankelijk in twee, vervolgens in één doorgaande beweginoovereenkomstig punt 164 doch in omgekeerde volgorde, d. w.z. eerst in stelling terugkomen overeenkomstig punt 164, vervolgens den arm buigen tot de stelling met wapen. Opmerking : Het terugkomen in stelling kan bij uitzondering ook voorwaarts geschieden door in den uitval zijnde den achtersten voet op stellingafstand van den voorsten voet te~ plaatsen en de stelling te hernemen.  ióö 167. Pas voorwaarts in den uitval. Zie punt 16. **^H ' 168. Het groeten. Dit geschiedt vanuit de uitgangshouding met wapen in twee bewegingen. le beweging: Den rechterarm buigen, zoodat de voorarm en de sabel vertikaal komen, de bovenarm aan het lichaam sluit en de hand met de nagels naar het lichaam is gekeerd. 2e beweging: De uitgangshouding weder aannemen. VOORBEREIDENDE ARMOEFENINGEN. 169. Teneinde de bewegelijkheid van den gewapenden arm te verkrijgen, welke noodig is om de houwen op de juiste wijze en snel te kunnen toebrengen, zijn de hier volgende lenigheidsoefeningen van groot belang. a. Eenvoudige armoefeningen. Uitgangshouding : als de uitgangshouding aangegeven in punt 157 b, doch de gewapende arm in de steekhouding of als de stelling met steekhouding, met dien verstande echter, dat het scherp van de kling naar rechts omhoog, rechts, rechts omlaag, omlaag, links omlaag, of naar links gericht kan zijn. Uitvoering : Den gewapenden arm zoo sterk mogelijk buigen in de richting van scherp naar rug en vervolgens in hetzelfde vlak krachtig strekken, daarbij het scherp zuiver houdende in de richting, waarin de sabel wordt bewogen. Aan het einde van het strekken den schok breken door het meegeven van het lichaam; deze beweging moet zoodanig worden uitgevoerd, dat het lichaam als het ware door de voorwaarts bewogen sabel wordt meegetrokken. Op het allerlaatste oogenblik van het strekken knijpen de vingers de greep krachtig; het arbeidsvermogen van beweging van hand en sabel zijn oorzaak, dat de sabelkling op het eind van het strekken meer in het verlengde van den arm komt, dan in punt 158 is aangegeven. b. Omhaaloefeningen. Op overeenkomstige wijze wordt, uitgaande van de stelling met drie, twee, vier of vijf de arm gebogen en de sabel gericht voor elk der verschillende houwen en vervolgens de arm gestrekt als voor de eenvoudige armoefeningen is aangegeven.  101 2e AFDEELING. TREFVLAK; DE HOUDINGEN'; AANSLUITING. 170. Bij het sabelschermen wordt gewoonlijk als trefvlak (aangenomen het geheele lichaam boven de heuplijn met inbegrip ' van hoofd en armen. 171. Men onderscheidt zes houdingen namelijk: één (prime), twee (second), drie (tiercé), vier (quarte), vijf (quinte) en zes (sixte). 172. Ten einde een tegenstander gelegenheid te geven aan te vallen, maakt men gebruik van het uitlokken, waaronder men verstaat het opzettelijk geheel of gedeeltelijk ontblooten van het trefvlak. (1) De meest toegepaste wijzen om uit te lokken zijn de volgende: Uitlokken met één. Uitvoering : De gewapende arm gebogen met den voorarm waterpas voor het voorhoofd; scherp van de sabel naar links en voorwaarts, punt van de sabel wat meer naar links dan de hand, doch niet zoo ver naar links dat de tegenstander onder de punt van de sabel door een houw kan toebrengen; punt zoo laag mogelijk. Uitlokken met twee. Uitvoering: Als de stelling met twee, doch de punt van de sabel voor of buiten den rechterrand van het lichaam, zoo noodig de hand meer naar buiten. Uitlokken met drie. Uitvoering : Als de stelling met drie, doch de punt van de sabel voor of buiten den rechterrand van het lichaam, zoo noodig de hand meer naar rechts. Uitlokken met vier. Uitvoering: De gewapende arm gebogen met de hand voor den linkerrand van het lichaam, ongeveer ter hoogte van den elleboog, het (1) Het uitlokken is bij het sabelschermen, wat het hjnopenen is bij het floret- en degenschermen: met het oog op de wijdere bewegingen bij het houwen en het grootere trefvlak zijn bij het sabelschermen meer geprononceerde bewegingen noodig.  102 scherp van de sabel naar links en omlaag en evenveel vooruit als in de stelling met drie, de punt van de sabel voor of buiten den linkerrand van het lichaam en ter hoogte van de oogen. Uitlokken met vijf. Uitvoering : De gewapende arm omhoog geheven en flauw gebogen met de rechterhand hooger dan het hoofd voor den buitenrand van het lichaam en een weinig voorwaarts; het scherp omhoog en voorwaarts gericht, punt van de sabel voor den linkerrand van het lichaam en een weinig hooger dan de hand. Overigens worden bij het sabelschermen in verband met het steken ook de uitdrukkingen: lijnsluiten en lijnopenen gebruikt, welke dan dezelfde beteekenis hebben als bij het floretschermen (punt 21). 173. Aansluiting, verandering van aansluiting en dubbele verandering van aansluiting als voor floretschermen, zie punt 20 en 22 met dien verstande, dat de verplaatsing van de punt van het wapen bij de veranderingen van aansluiting minder met de vingers, meer met de hand plaats hebben.  11e Hoofdstuk: Aanvalsbewegingen. 174. Onder aanvalsbewegingen verstaat men alle, bij het sabelschermen gebruikte bewegingen, die ten doel hebben, den tegenstander te treffen. Dit treffen heeft plaats door een steek of door een houw. De aanvalsbewegingen worden onderscheiden in: A. De aanvallen. B. De tegenaanvallen. Onder aanval verstaat men die aanvalsbeweging of combinatie aanvalsbewegingen, welke op het eigen initiatief van een schermer worden uitgevoerd met het doel, den tegenstander te raken. Onder tegenaanvallen verstaat men die aanvalsbeweging of cómbinatie van aanvalsbewegingen, welke worden uitgevoerd op het oogenblik, dat de tegenstander: le. bezig is zijn steek of houw voor te bereiden (bijv. door schijnbewegingen), 2e. zijn steek of houw uitvoert of 3e. zijn steek of houw heeft uitgevoerd en, nadat die aanval is afgeweerd, in minder gunstige conditie is. Men spreekt dan .respectievelijk van een vóór-aanval, tijdaanval en na-aanval. A. DE AANVALLEN. ] 175. Bij het sabelschermen kan een geldige treffer worden toege[braclit öf door een steek met de punt van de sabel öf door een [houw met het scherp dan wel met het voorste 1/3 gedeelte van den rug van de sabel. De aanval eindigt in normale gevallen dan ook met een steek of houw gepaard met een uitval. Deze steek of houw kan  104 alleen succes hebben, indien hij gericht is op een op dat oogenblik ongedekt gedeelte van het trefvlak. Dit ontblooten van een gedeelte van het trefvlak kan geschieden: le. door den aanvaller zelf (door slaan, drukken, binden, enz.); 2e. doordat de aanvaller, door het uitvoeren van schijnbewegingen den tegenstander er toe brengt, zich bloot te geven. In beide gevallen heeft de aanvaller het initiatief; 3e. doordat de tegenstander zich opzettelük blootgeeft, d.w.z. een aanval naar die plaats „uitlokt". I Men onderscheidt: 1. Enkelvoudige aanvallen. 2. Samengestelde aanvallen. ! 3. Dubbele aanvallen. le Afdeeling: Enkelvoudige aanvallen. 176. Enkelvoudig zijn die aanvallen, welke alleen bestaan in het uitvoeren van één steek of één houw. Men onderscheidt de enkelvoudige aanvallen in: a. steken. b. houwen. Een steek bestaat in het strekken van den arm verbonden met den uitval, waarbij het wapen met de punt gericht wordt op de plaats, die men wenscht te treffen. De richting van den steek wordt in hoofdzaak bepaald door de houding van hand en arm. Een houw bestaat in het strekken van den arm, al of niet voorafgegaan door het omhalen van de sabel in de richting waarin men wenscht te treffen — verbonden met den uitval, waarbij het wapen met het scherp gericht wordt op de plaats, die men wenscht te treffen. Bij den steek wordt de uitval eerst uitgevoerd op het laatste oogenblik van het armstrekken; bij den houw geschiedt het uitvallen tegelijk met het strekken van den arm (dus nog niet gedurende het buigen van den arm). 177. a. DE STEKEN zijn: de steek rechtuit, | de steken onderdoor of overheen. De uitvoering en het onderwijs der steken geschiedt geheel overeenkomstig het onderwijs der steken bij het floretschermen (punt 25 t/m 37) met dien verstande dat:  106 le. De sabel bij het toebrengen der steken steeds met het scherp naar rechts omhoog wordt gehouden. 2e. De onderwijzer den leerling zoo noodig mondeling zal aangeven, dat de laatste een steek, geen houw moet uitvoeren. 3e. Het onderwijs eenvoudiger kan zijn, omdat geen scherp ■ , ., , , , omlaag verschil meer bestaat tusschen de steken — en de omhoog onderdoor steken . overheen 178. b. DE HOUWEN. De meest voorkomende houwen zijn: De houw naar het hoofd; hij wordt toegebracht in vertikale richting. De houw naar de rechterwang; hij wordt toegebracht in den regel in horizontale richting; hij kan in verbinding met andere bewegingen ook worden toegebracht schuin omhoog of schuin omlaag. De houw naar de zijde; hij wordt toegebracht schuin omhoog en kan ook horizontaal worden toegebracht; hij wordt waar mogelijk schuin omhoog gebracht, omdat de arm dan door het gevest beter gedekt is; bovendien geeft de schuin .omhoog toegebrachte houw nog kans van treffen indien de tegenstander de wering „drie" toepast en niet dicht genoeg bij het lichaam uitvoert. De houw naar de linkerwang wordt toegebracht schuin omlaag; als nahouw na de wering drie wordt hij echter horizontaal toegebracht. De houw naar de borst wordt toegebracht schuin omlaag. De houw naar de buik wordt toegebracht horizontaal. Opmerking : Zoo mogelijk wordt steeds de houw naar de borst, d. w. z. schuin omlaag, toegebracht; alleen wanneer oMer de sabel van de tegenpartij moet worden doorgegaan brengt men den houw naar de buik, d. w. z. horizontaal, toe. 179. Men onderscheidt directe houwen en omhaal-houwen. Onder directe houwen verstaat" men die houwérTHraarbij, voordat de arm gestrekt wordt, slechts de onderarm om zijn eigen as wordt gedraaid, teneinde het scherp van de sabel in de juiste richting te plaatsen, waarbij zoo noodig de arm nog een weinig meer wordt gebogen.  106 DIRECTE HOUWEN. Uitgangshouding : steüiDg mei dria, ! De uitvoering geschiedt aanvankelijk in twee bewegingen; zoodra deze bewegingen correct worden uitgevoerd, volgen zij I onmiddellijk op elkaar. Houw hoofd: 1. den geheelen arm opheffen, zoodat de elleboog ter hoogte van den schouder komt, de hand hooger. dan de schouder; het scherp omlaag richten; de sabel blijft in denzelfden stand ten opzichte van den voorarm; 2. den arm strekken, uitvallen en zonder de hand ie laten zakken den houw vertikaal toebrengen. 3. terugkomen in stelling. Houw rechterwang: 1. terwijl de hand op de plaats blijft, ejleboog omhoog brengen en de punt van de sabel omlaag brengen en het scherp naar rechts richten; 2. arm strekken, uitvallen en den houw in horizontale richting toebrengen, waarbij de hand voor den rechter schouder komt (vooral niet verder naar rechts). 3. terugkomen in stelling. Houw zyde: 1. als houw rechterwang, doch de beweging verder door zetten en het scherp rechts omhoog richten; 2. als houw rechterwang, doch den houw rechts omhoog toebrengen; - 3. terugkomen in stelling. Houw linkerwang: 1. als houw hoofd, doch den voorarm verder draaien, zoodat het scherp naar links omlaag is gericht; 2. den arm strekken, uitvallen en zonder de hand te laten zakken, den houw naar links omlaag toebrengen; 3. terugkomen in stelling. Houw borst: als houw linkerwang, doch zonder den arm te heffen bij de le beweging. Houw buik: 1. als houw borst, doch den voorarm verder draaien, zoodat het scherp naar links is gericht. 2. den arm strekken en den houw toebrengen, waarbij de hand voor den rechterschouder komt (vooral niet verder naar links); 3. terugkomen in stelling. Het terugkomen tot de stelling met drie geschiedt langs den koristen weg. Na den houw borst en houw buik echter wordt de sabel met een snijdende beweging teruggehaald, zonder de hand naar links te brengen en vervolgens door draaiing van den voorarm in de stelling teruggebracht.  107 Op geheel overeenkomstige wijze worden vervolgens de directe houwen beoefend uitgaande van de stelling met twee. DE OMHAALHOUWEN. 180. Onder omhaalhouwen verstaat men die houwen, waarbij het armstrekken vooraf .wordt gegaan door het nog meer terugtrekken van de gewapende hand, gedurende het draaien van den voorarm een en ander als aangegeven bij de omhaaloefeningen. Zij worden evenals de directe houwen, onderwezen van uit de stelling met drie en vanuit de stelling met twee in drie bewegingen; later worden vanuit de weringen, ook de daaruit gebruikte nahouwen met omhaal onderwezen. 1. Den gewapenden arm zoo ver mogelijk buigen en de sabel met het scherp in de richting van den houw brengen. 2. Den arm strekken en den houw toebrengen. 3. Terugkeeren in de stelling. HET ONDERWIJS. 181. Het onderwijs der houwen geschiedt volgens dezelfde beginselen als dat der steken. De onderwijzer lokt uit met de houding, die aanleiding moet geven tot den houw, welken hij door den leerling wil doen uitvoeren. Ook hier kan eenzelfde oefening als coördinatie oefening, snelheids-oefening, reactieoefening of afstand-oefening worden uitgevoerd, terwijl elke volgende oefening telkens den leerling wordt meegedeeld door hem deze als kijk- of voeloefening te doen uitvoeren. In het algemeen zal de onderwijzer den leerling mondeling slechts aangeven of de laatste een steek, dan wel een houw, of wel een omhaalhouw of een directe houw moet uitvoeren. 2e Afdeeling: Samengestelde aanvallen. 182. Onder samengestelde aanvallen verstaat men die aanvallen, waarbij een enkelvoudige aanval gepaard gaat met of voorafgegaan wordt door handelingen, welke ten doel hebben het deel van het trefvlak, dat men door den aanval tracht te treffen, te ontblooten of te doen ontblooten. De handelingen worden onderscheiden in:  108 I. Bewegingen, welke gedurende het uitvoeren van een steek moeten worden uitgevoerd. II. Bewegingen, welke aan het uitvoeren van den steek of houw moeten voorafgaan; deze bewegingen vat men samen onder den naam van voorbereidingen tot den aanval. 183. Ad I. De bewegingen, waardoor de lijn van den verdediger gedurende het uitvoeren van den steek door den aanvaller wordt geopend zijn: 1°. de glijdende druk (zie punt 40—41). 2°. het binden (zie punt 42—43). 184. Ad II. DE VOORBEREIDINGEN TOT DEN AANVAL. Voordat de eigenlijke steek of houw wordt uitgevoerd, kan een deel van het trefvlak worden ontbloot: le. doordat de aanvaller zelf de kling van den tegenstander uit de ingenomen houding brengt, zoodat laatstgenoemde zich blootgeeft. Dit „uit de lijn brengen" geschiedt door de zoogenaamde „aanvallen op de kling". 2e. doordat de aanvaller door zoogenaamde schijnbewegingen den tegenstander er toe brengt, een lijn te sluiten of een zeker deel van het trefvlak te dekken, waardoor een ander gedeelte ontbloot wordt. 3e. door combinaties van aanvallen op de kling met schijnbewegingen. 185. Ad le. De aanvallen op de kling zijn: de druk en de slag, en het binden als dit voorafgaat aan een houw. A. Druk. Zie punt 46 en 47 onder opmerking van het navolgende: 1. De druk kan ook onmiddellijk gevolgd worden door een houw naar den voorarm. 2. De druk wordt ook toegepast om een tegendruk uit te lokken en dien tegendruk te ontduiken door op dat oogenblik een houw of steek, dan wel een schijnhouw of schijnsteek uit te voeren. 186. B. Slag. Onder slag verstaat men een krachtige plotselinge beweging met de eigen kling tegen de kling van den tegenstander, uitgevoerd zoo weinig mogelijk van uit het polsgewricht en zooveel mogelijk door eene krachtige beweging van den voorarm, door Welke beweging de kling van den tegenstander wordt weggeslagen. De slag heeft ten doel, van dat gunstige oogenblik gebruik te maken om hem aan te vallen.  i09 187. Men onderscheidt den korten slag en den strijkslag. De korte slag wordt toegepast tegen den tegenstander, dié de punt van de sabel in de lijn heeft, doch hooger dan zijn hand. De korte slag wordt toegebracht, doordat met de eigen kling een slag wordt toegebracht, welke ongeveer rechthoekig op de vijandelijke kling aankomt. De strijkslag wordt in het algemeen toegepast, wanneer de tegenstander: a. met de punt van zijn sabel lager dan zijn hand staat (in twee), dan wel b. in de steekhouding staat. De strijkslag wordt toegebracht, doordat met de eigen kling een krachtig strijkenden slag langs de kling van den tegenstander wordt toegebracht, beginnende bij het zwakkere gedeelte van de laatste; deze strijkslag komt dus schuin op de kling van den tegenstander aan. In enkele gevallen wordt de slag met den rug van de sabel toegebracht. 188. De meest gebruikelijke slagen zijn de volgende. A. De tegenstander (c. q. onderwijzer) staat in de stelling met twee: 1. Strijkslag schuin omhoog en naar voren in twee. Deze strijkslag kan worden gevolgd door: steek rechtuit; steek omhoog (deze steek is echter moeilijk uit te voeren); houw voorarm (bij toepassing van dezen houw blijft men op vergrooten afstand); houw rechterwang (schuin omhoog); houw buik (directe houw; bij de uitvoering blijft men onder de sabel van den tegenstander); houw hoofd (zoowel directe houw als omhaalhouw) indien de sabel van den tegenstander niet te veel omhoog gaat; houw linkerwang (direct- en omhaal). 2. Korte slag tegen den rug van de sabel van den tegenstander, toegebracht met den rug van de eigen sabel. Deze slag kan worden gevolgd door: steek rechtuit; houw zijde (schuin omhoog). 3. Strijkslag tegen den rug van de sabel van .den tegenstander, toegebracht met het scherp van de eigen sabel; deze slag wordt ontwapeningsslag genoemd, omdat hij, goed uitgevoerd, den tegenstander het meesterschap over de eigen sabel een oogenblik  ito doet verliezen. Bij dezen strijkslag wordt glijdend geslagen vanaf het midden van de vijandelijke kling van den tegenstander naar het einde daarvan; vervolgens wordt de eigen sabel teruggetrokken, door een krachtige draaiende beweging van den voorarm wordt het scherp naar rechts gedraaid en de omhaalhouw rechterwang toegebracht. Deze slag ontleent zijn kracht aan de beweging van den voorarm in het ellebooggewricht. N.B. Deze slagen kunnen worden toegebracht, uitgaande van de stelling of uitlokhouding met vijf, drie, vier en twee. 189. B. De tegenstander (c. q. onderwijzer) staat in de steekhouding: De strijkslag wordt uitgevoerd onder en door het strekken van den arm. a. Uitgaande van de stelling met drie of twee kan worden uitgevoerd: 1. Strijkslag in vier (het scherp gericht naar links, omlaag en naar voren); deze slag kan worden gevolgd door: houw rechterwang (direct), houw hoofd (direct), houw linkerwang (direct), houw borst (direct), houw voorarm (op de binnenzijde). N.B. Vanuit de stelling met twee toegebracht7 wordt dit genoemd een „halve kring(strijk)slag". 2. Strijkslag in drie: (het scherp rechts omlaag en naar voren), de slag wordt zoo weinig mogelijk vanuit de pols, zooveel mogelijk vanuit den voorarm toegebracht; deze slag kan worden gevolgd door: houw voorarm (op de buitenzijde), steek in de hooge lijn (in drie), houw rechterwang (schuin omlaag), houw hoofd (direct), houw linkerwang (direct). N.B. Vanuit de stelling met drie toegebracht, wordt dit genoemd een „kring(strijk)slag"; vanuit de stelling met twee toegebracht, spreekt men Van een „halve kring(strijk)slag". Deze strijkslag kan ook schuin omhoog worden toegebracht en wordt dan gevolgd door: houw zijde (schuin omhoog, direct), steek lage lijn, houw buik (omhaal). b. Uitgaande van de stelling met vijf, kan worden uitgevoerd :  hi 1. Strijkslag in vier (als vanuit de stelling met drie). 2. Strijkslag in twee (als vanuit de stelling met drie). 3. Strijkslag in een (dit is een halve kring(strijk)slag). Deze slagen ,worden toegebracht vanaf het midden van de vijandelijke kling naar het einde toe, dus onder het terugtrekken van de eigen sabel. De laatstgenoemde slag-kan gevolgd worden door: houw zijde, steek rechtuit, houw hoofd (omhaal), houw linkerwang, houw borst. 190. C. De tegenstander heeft de punt van de sabel in de lijn en hooger dan zijn hand. a. Uitgaande van de stelling met drie, kan worden uitgevoerd: 1. De slag in vier, gevolgd door dezelfde aanvallen als de strijkslag in vier ad B. 2. Slag met den rug, gevolgd door: houw rechterwang steek rechtuit. 3. Boogslag in drie (scherp schuin omlaag) gevolgd door dezelfde aanvallen als de strijkslag in drie ad B. b. Uitgaande van de stelling met twee, kan worden uitgevoerd: 1. Halve kringslag in vier, gevolgd door dezelfde aanvallen als de strijkslag in vier ad B. 2. Slag in drie, gevolgd door dezelfde aanvallen als strijkslag in drie ad B. 3. Slag met den rug, gevolgd door: houw rechterwang, steek rechtuit. c. Uitgaande van de stelling met twee, drie of vier kan men uitvoeren den slag met den rug tegen den binnenkant van de kling van den tegenstander, toegebracht bij het terugtrekken van de eigen kling (a la mouche"); deze slag te doen volgen door een houw voorarm op de buitenzijde. 191. C. Het binden. Het binden, voorafgaande aan een houw, wordt op dezelfde wijze uitgevoerd als het binden-alleen. 192. Ad 2e. De schijnbewegingen. Onder schijnbeweging verstaat men elke beweging, die ten doel heeft den tegenstander te doen gelooven, dat een'steek of houw wordt uitgevoerd, zonder dat dit werkelijk geschiedt.  ii'2 Wordt zij goed uitgevoerd, dan zal de tegenstander de lijn, waarin hij den aanval verwacht, sluiten, waardoor hij zich voor een anderen steek of houw blootgeeft. Als schijnbeweging kan men o.a. een appèl , een rompbeweging toepassen. In het bijzonder onderscheidt men onder de schijnbewegingen : a. de schijnstèken en schijnhouwen; b. de schijnaanvallen. 193. a. De schijnstèken en sehynboa wen. 1. De schijnstèken. Zie punt 53 t/m 61 met inachtneming van het volgende: Ad punt 53. Een schijnsteek kan gevolgd worden door een steek of een houw, dan wel door een anderen schijnsteek of een schijnhouw; wordt hij gevolgd door een schijnsteek of schijnhouw, dan wordt deze weder door een steek of houw gevolgd enz. De steek, welke op een schijnsteek volgt, bestaat uit het onder het wapen van den tegenstander doorgaan of er overheen gaan en richten van het wapen, een en ander gepaard met den uitval. Dit onder het wapen van den tegenstander doorgaan of er overheen gaan, wordt genoemd: „ontwjjken" (trompeeren); het geschiedt door een zoo klein mogelijke beweging met de eigen kling. De houw, welke op een schijnsteek volgt, kan zoowel een directe als een omhaalhouw zijn; bij toepassing van een directen houw wordt deze zooveel mogelijk toegebracht in de richting, waarin het scherp van de kling reeds bij den steek gedraaid was. Ad punt 60—61. In de aanvallen, bestaande uit twee schijnstèken en een steek, drie schijnstèken en een steek kan de steek eveneens vervangen worden door een houw, en wel een directen houw of een omhaalhouw. 194. 2. De schijnhouwen. De schijnhouwen bestaan in het richten van de sabel op de wijze als voor de uitvoering tvan de eerste beweging van den houw is aangegeven; een schijnhouw is dus een houw zonder uitval, met dien verstande dat de kling niet zoover voorwaarts wordt gebracht, dat de tegenstander bij het uitvoeren van eene wering, die kling kan raken met zijn eigen wapen. Men onderscheidt directe schijnhouwen en schynhouwen met omhaal. De schijnhouw kan worden gevolgd door een steek of een houw, of wel door een tweeden schijnsteek of een sqhijnhouw;  113 in dit geval wordt deze tweede schijnsteek of schijnhouw' gevolgd door een steek of houw. Bij het uitvoeren van schijnhouwen zal men er voor waken den voorarm zooveel mogelijk gedekt te houden. Het overgaan van de verschillende schijnhouwen onderling evenals van de schijnhouwen in den schijnsteek en omgekeerd, geschiedt uitsluitend door de draaiing van den onderarm en zijn lengteas en beweging in het ellebooggewricht. De steken en houwen kunnen natuurlijk voorafgegaan worden door alle denkbare combinaties van schijnstèken en schijnhouwen Het wordt aan den onderwijzer overgelaten de meest gunstige combinaties uit te kiezen in verband met den aanleg van zijne verschillende leerlingen. In de tabellen zijn de meest doelmatige combinaties verzameld. Voorbeelden van een schijnbeweging, gevolgd door een houw of steek. S> c Schijnbeweging Wering 3-3 o „ leerling. onderwijzer. Eindaanval leerling. ) °S | I 4, 3 of 2. 1 Directe schijn- I Weert vfif. j steek omlaag. houw hoofd. houw zijde (horizontaal). Houw voorarm (buitenzijde). Houw buik. 3' Difecte f.c!;Ün- W^rt vier. I Directe houw hoofd. wang" of^t Diormtag,°UW recht™e **** 2. Schijnsteek. Weert boog stoek onderdoor. vier. Houw rechterwang (schuin om¬ hoog). 2 °f 3- , "k^aTibors't, Weert ééD- H°UW ™™ omlaag). Schünsteek. Weert boog Houw zijde (horizontaal). een. Steek overheen. 5- Schijnhouw buik. Weert vier. Directe | omhaal | houw hoofd(Omhaal vormt parade togen eventueele hoofdhouw). Houw voorarm onderdoor. Houw rechterwang (onderdoor en schuin omhoog). 5' ScMinsieèt bU"C- W??rt bo°S Houw zijde (horizontaal). scnunsteek. oen. Houw voorarm (als hoofdhouw). Stoek overheen. 2' SClmonfaOUW , We6rt ZeS' gOUW zÖde (schuin omhoog). Houw rechterwang (horizontaal). I Houw voorarm (binnenzijde), i ' I Houw borst. 8-  Voorbeelden van twee schijnbewegingen-, gevolgd door houw of steek. |st tfwëWhé -3? Schijnbeweging |f Eindaanval leerling, g, S £ cewegmg 0 fe leerling. .? s *i o o leerling. p-a is-13 S g. § 5 Schijn zij. Schijn rechterwang.) t ( hoofd. , Schijnsteek 2 Schijnsteek over- ( „ ) Directe houw linkerwang, rechtuit. 1 heen. ( / ' borst, I \ Steek onderdoor. 5 Idem. 2 Directe |schijnhouw 5 Steek onderdoor. omhaall hoofd. Houw zijde (horizontaal). Houw voorarm (buitenkant). Houw buik. 15 Idem. 2 Schijn-i linkerwang 1 Steek. houw | borst. Houw zijde. Houw voorarm buitenzijde. 5 Idem. 2 Schijnsteek over- Boog 4. Houw rechterwang. 1 heen. I Steek onderdoor. Houw voorarm (onderdoor). 6 Idem. 2 Schijnhouw linker- I Boog 4. Direct hoofd (coupé). wang. Direct rechterwang (schuin oml). Schijnh. rech- Schijnsteek onder- 4 Steek onderdoor. i terwang. door. Houw rechterwang. * 1 Schijnsteek. \ 3 ( linker- Honw voorarm (buitenzijde). 2 I | Schjjnh. voor-j Schijnh. ] wang | Houw hoofd. ' arm. ' borst, j Idem Idem. 3 Directe schijnhouw 6 Houw zijde (schuin omhoog). hoofd. Houw rechterwang. Houw voorarm (binnenzijde). Houw borst. Idem Idem. 3 Directe schijnhouw Boog 5. Stoek onderdoor. hoofd. Houw zijde (horizontaal). Schijnsteek onder- Houw voorarm, door. Houw buik. Idem Idem. 3 . borst Boog 1. Steek overheen. Schijnh. 1 linker- Houw zijde (horizontaal). ' wang. Houw voorarm. Schijnsteek. Idom Idem. 3 Schijnsteek onder- Kring 3. Steek onderdoor. d00r. Houw hoofd. • Houw linkerwang. Houw borst. • £ flinker- 4 Schynhouw rechter- 3 „, Unkerwang. g g I wang Schijnsteek onder- I Steek onderdoor. 03 J31 borst. dooi-. Houw hoofd. Schijnsteek.  iio nS» Schnn- aw l'l',, X • c.-S B -^S beweffine '3 & Schijnbeweging * „. . ~ § » leeiimg I 5 leerling 31 Eindaanval leerling. 3 aü( linker- 4 Schijnhouw hoofd. I 5 Houw z«de (horizontaal). ? g wang Houw voorarm (binnenzijde), «al borst. . Houw buik. „ , .. . , Steek omlaag. Schynsteek. 3 Idem- 4 Schijnsteek onder- Kring 4. Steok onderdoor. door- Houw rechterwang. Schnnhouw rechter- Houw voorarm (buitenzijde) wang. " '' Schijnhouw voorarm. 3 Schijnhouw 6 Schijnhouw zijde. 3 < Airant hoofd. Houw hoofd mieet , I omhaal. Houwl Jjnk!rwan8. I borst. Steek omlaag. 3 Schijnhouw 6 Schijnhouw buik. 4 „ , , dirfi(,t hoofd. Houw hoofd Qlre_ct- I omhaal door 1. Houw voorarm. Houw rechterwang (onderdoor). Idem. Boog 5. Schijnhouw zijde. 2 , rechterwang Schunsteok omlaag. Houw.) voorarm. / hoofd | dir?ct, > I omhaal. Steek overheen. Linkerwang i i direct Borst I j omhaal. 3 Idem. Boog 5. Schijnhouw buik. Boog 1. Houw zijde. Schijnsteek omlaag. Houw voorarm. Steek overheen. 3 Idem. Boog 5. Schijnhouw buik. 4 , , y. ;,.„„(. hoofd "'reet I ■! omhaal. Houw j voorarm | rechterwang (schuin om- 195. b. De seliijiiaanvnllen. Zie punt 62, met dien verstande, dat voor steek en schijnsteek gelezen moet worden steek of houw, resp. schijnsteek of schijnhouw. 196. Ad 3e. Combinaties van aanvallen op do kling met scli y nbe wegin gen. Dit zijn dus samengestelde aanvallen, waarbij de houw of steek vooraf wordt gegaan door een aanval op de kling en een schijnsteek of een schijnhouw; door twee aanvallen op de kling, door een schijnaanvai en een aanval op de kling enz.  lid 3e Afdeeling: Dubbele aanvallen. 197. Dubbele aanvallen zijn die aanvallen, waarbij tweemaal getracht wordt den tegenstander een treffer toe te brengen d. w. z. waarbij tweemaal achtereen een steek, een houw, dan wel een steek en een houw wordt uitgevoerd, zonder dat daartusschen een verdedigingsbeweging wordt uitgevoerd. Men onderscheidt: 1. den dubbelen steek steek den houw — steek ., ; , ... houw = , zunde een aanval waarbn men een —r— den steek —houw J J steek den dubbelen houw houw uitvoert, welke door den tegenstander wordt geweerd, en daarna, steek in den uitval blijvende, een tweeden toebrengt. houw Dezen -tweeden Stee „ in denzelfden uitval (remise) past men houw toe: le. Indien de tegenstander niet of te laat nahouwt of nasteekt; de tweede fteek kan dan in dezelfde lijn als de eerste houw stee - of wel in een andere lijn worden toegebracht, houw 2e. Indien de tegenstander een samengestelden na-aanval uitvoert.' 198. 2. De hervatte aanval, zijnde een aanval, waarbij men zonder succes een steek of houw uitvoert, daarna weer in stelling terugkomt om vervolgens op nieuw een steek of houw met uitval uit te voeren. Men kan hierbij in stelling terugkomen öf door den voorsten voet terug te trekken öf door den achtersten voet bij te trekken; in het laatste geval voert men dus een pas voorwaarts in den uitval uit. Het onderwijs geschiedt volgens punt 70. B. DE TEGENAANVALLEN. 199. Men onderscheidt (zie punt 174) den vóór-aanval, dén tijd-aanval en den na-aanval.  117 De tactische beteekenis en het onderwijs der tegenaanvallen bij het sabelschermen komen geheel overeen met die der tegenaanvallen bij het floretschermen, zoodat kortheidshalve verwezen wordt naar punt 71 e.v., onder aanteekening van het volgende: Daar waar gesproken wordt over steek, schijnsteek, vóórsteek , tijdsteek, nasteek, moet gelezen worden steek of houw, schijnsteek of schijnhouw, vóórsteek of vóórhouw, tijdsteek of tijdhouw, nasteek of nahouw. Ad punt 72. Bij het sabelschermen wordt aangenomen, dat een sabel, gehanteerd door iemand, die gedurende zijne voorbereidingen tot den aanval, een voorhouw ontvangt, toch de verwonding van hem, die den voorhouw toebracht, zal veroorzaken. Dientengevolge wordt de voorhouw slechts dan als geldig beschouwd, indien hij, die den voorhouw toebracht, zelf niet wordt getroffen en wel, öf doordat hij na het toebrengen van den voorhouw zich door achterwaarts springen aan den aanval onttrekt, öf doordat hij, na den voorhouw te hebben toegebracht, den aanvalshouw weert. Bij het uitvoeren van een voorsteek moet het treffen van den aanvalshouw belet worden, door de houding van de eigen sabel; deze houding moet zoodanig zijn, dat de sabel van den tegenstander op de eigen sabel aankomt, bij het uitvoeren van den aanvalshouw. 200. Ad punt 73. De meest toegepaste voorhouwen zijn de volgende; zij worden steeds op den voorarm toegebracht. Toorbeelden: voorhouw. Handelingen van den Uitgangshouding. ■ onderwijzer. leerling. vÜf- Schijn zij — hoofd. Voorhouw (vertikaal omlaag als n/h hoofd) en sprong achterwaarts met wering vijf. Twee. „" zij Voorhouw op voorarm als naar ocngn nooia — bu.k- rechterwang en sprong achterwaarts met wering drio of een. I Vier. Idem. Idem. Als voren. / Idem. Als voren. Idem. Idem. ! Voorhouw op voorarm als naar I linkerwang en sprong achterwaarts met wering drie of vier.  118 Opmerking. Het uitvoeren van de wering bij den sprong achterwaarts dient slechts als veiligheidsmaatregel; de sprong achterwaarts alleen moet voldoende zijn om te beletten, dat men door den aanval wordt getroffen. Of de wering drie of een, dan wel vier of drie wordt toegepast, hangt af van den eindhouw, uitgevoerd door den aanvaller, indien men althans dien eindhouw tijdig bemerkt. Voorbeelden van een voorsteek. Handeling van den Uitgangs- = Toelichtingen, houding. Onderwijzer. Leerling. Vijf. Schhn zij — houw Vóórsteek met '/a uit- De houw hoofd hoofd. val. treft niet, doch wordt door de ' sabel, die den voorsteek toebrengt, opgevangen. Twee. e(r i [gevolgd Vóórsteek met Va uit- De houw rechter- Vier. £)," „ wa ngl door val. zijde treft niet, o) ?. houw- doch wordt door ra(rechterwang! zy de sabel, die de voorsteek uitvoert 'opgevangen. Drie. Schijnhouw 1 houw Voorsteok. De houw rechter- linkerwang |—rechter wang treft niet, Schünsteek ) wang. doch wordt door de sabel, die den voorsteek uitvoert, opgevangen. Wordt men aangevallen met twee schijnbewegingen, gevolgd door een houw of steek, dan kan de voorsteek ook worden toegebracht,op de tweede schijnbeweging, nadat men de eerste schijnbeweging met eene wering of begin van eene wering heeft beantwoord,  119 Voorbeelden van een voorstock op do tweede schijnbeweging. Handelingen van den Uitgangs- , ' , " ■ j _ ,. ... houding. Toelichtingen. Onderwijzer. Leerling. Onderwijzer.1 Leerling. Onderwijzer. i i i i i i Vijf. Schijn zu'. Weert twee. Schijn hoofd. Voorsteek in Houw zij. De houw treft niet, de lage lijn. doch wordt door het- wapen van I den leerling opgevangen. Twee. Schh'n hoofd. Weert vijf. Schijn zij. Voorsteek in Houw hoofd.'De houw treft niet, de hooge lijn. I doordat de sabel wordt tegengehouden door het I wapen van den leerling. Zoowel voorbouwen als voorsteken hebben in het algemeen alleen dan succes, wanneer zij voor den tegenstander onverwacht worden uitgevoerd. Men zal dus zijne bedoeling door het uitvoeren van andere bewegingen, bijv. weringen met achterwaarts gaan, moeten maskeeren, terwijl men den tegenstander tot een te gewaagden aanval uitlokt. 201. Ad punt 76. De tijdaanval zal steeds een tijdsteek zijn en slechts kunnen worden toegepast tegen een stoek, niet tegen een houw. 202. Ad punt 83. De enkelvoudige na aanvallen onderscheidt men in nasteken en nabouwen. De nahouwen onderscheidt men in directe nahouwen en nahouwen met omhaal. De meest doelmatige na-aanvallen zijn hieronder aangegeven. Men kan na-aanvallen: Na het uitvoeren van de le wering (prime) met: 1. omhaal-houw hoofd. 2. omhaal - houw rechterwang. 3. omhaal - houw linkerwang. 4. omhaal - borst (c. q. buik). 5. directe houw zijde. 6. steek (deze is moeilijk uit te voeren). Na het uitvoeren van de 2e wering (second) met: 1. glijsteek (in de lage lijn), 2, steek omhoog.  120 3. directe houw rechterwang (schuin omhoog, of horizontaal of schuin omlaag). 4. directe ) omhaal | houw hoofd- 5. directe i omhaal 1 nouw linkerwang (schuin omlaag). 6. directe houw buik -(waarbij men onder en aan de binnenzijde van de sabel van den tegenstander blijft). 7. directe houw voorarm (omlaag, onder een1 hoek met den voorarm). Na het uitvoeren van de 3e wering (tiercé) met: 1. glijsteek (in de hooge lijn); (vooral na lage wering). 2. steek omlaag; (vooral na hooge wering). 3. directe houw zijde (schuin omhoog). 4. directe houw overheen hoofd (coupé) (indien de tegenstander tegendrukt of in drie terugkomt). 5. directe houw buik. 6. omhaal houw linkerwang (indien de aanval op de zijde was gericht). 7. directe houw voorarm. Na het uitvoeren van de 4e wering (quarte) met: 1. omhaal houw zijde overheen (wanneer de aanval op de linkerwang was gericht). 2. directe houw rechterwang (wanneer de aanval op de buik was gericht). 3. directe houw hoofd. 4. directe houw linkerwang of borst (schuin omlaag) c.q. buik. Na het uitvoeren van de 5e wering (quinte) met: 1. directe houw zijde. 2. directe houw hoofd (als de tegenstander met ongedekt hoofd terugkomt). 3. omhaal borst. 4. steek. 5. directe houw voorarm (buitenzijde). Na het uitvoeren van de 6e wering (sixte) met: 1. omhaal houw zijde. 2f directe houw hoofd. 3. directe houw borst. 4. directe houw voorarm (buitenzijde).  IIIe Hoofdstuk: Verdedigingsbewegingen. 203. Onder verdedigingsbewegingen verstaat men alle in de schermkunst bekende bewegingen, welke door een schermer worden aangewend, teneinde niet te worden getroffen. Ook een pas achterwaarts of wel een sprong achterwaarts, welke ten doel hebben zich aan den aanval van den tegenstander te onttrekken, behooren dus tot de verdedigingsbewegingen. Onder de verdedigingsbewegingen onderscheidt men in het bijzonder: I. De weringen. II. De ontduikingen. III. De ontwijkingen met het lichaam. Ie Afdeeling: De weringen. 204. Een wering is eene beweging met het wapen, welke ten doel heeft een vijandelijken aanval af te wijzen. Zij bestaat in het met de eigen kling dekken van dat gedeelte van het trefvlak, waarop de vijandelijke houw gericht is of wel in het sluiten van de lijn, waarin de vijandelijke steek gericht is. Men past bij het sabelschermen zes weringen toe, waarvan de eindhoudingen de volgende zijn: Eerste wering (prime): de gewapende arm gebogen met den voorarm waterpas voor het voorhoofd; scherp van de sabel naar links on voorwaarts, punt van de sabel wat meer naar links dan de hand, doch niet zoo ver naar binnen dat de tegenstander onder de punt van de sabel door een houw kan toebrengen; punt zoo laag mogelijk. Tweede wering (second): overeenkomstig de stelling met  122 twee, doch de punt van de sabel voor den buitenrand van het lichaam. Derde wering (tiercé): de gewapende arm sterk teruggetrokken , zoodat de hand dicht voor de rechterheup is geplaatst; het scherp van de omhoog gerichten kling naar rechts en naar voren; punt van de sabel meer naar rechts dan de hand overigens zóó, dat de rechterwang gedekt is. Opdat het scherp voldoende naar rechts gekeerd zij, moet bij deze wering de normale stand van de kling ten opzichte van den voorarm worden gewijzigd en is de hand ten opzichte van den voorarm achterover gebogen in de pols. N.B. Naarmate.men den houw hooger ziet aankomen, kan men de hand bij het uitvoeren van deze wering hooger plaatsen. De beschreven houding is echter de normale uitvoering, waardoor zooveel mogelijk de geheele rechterzijde gedekt wordt en tevens het treffen van den onderarm wordt voorkomen. Vierde wering (quarte): de gewapende arm gebogen; de bovenarm dicht voor, maar niet tegen het lichaam gesloten; de hand lager dan de elleboog, onderarm voor het lichaam; het scherp van de omhoog gerichte kling naar links en naar voren, punt van de sabel meer naar links dan de hand en overigens zóó, dat de linkerwang gedekt is. N.B. Zelfde opmerking als bij de derde wering. Vijfde wering (quinte): als het uitlokken met vijf. Zesde wering (sixte): de gewapende arm omhoog geheven en flauw gebogen, met de rechterhand hooger dan het hoofd voor den linkerrand van het lichaam en een weinig voorwaarts; het scherp omhoog en voorwaarts; punt van de sabel voor den buitenrand van het lichaam en een weinig hooger dan de hand. Het verdient aanbeveling, de weringen steeds iets wijder te I doen uitvoeren dan, theoretisch gesproken, strikt noodig zou | zijn en wel om bij het partijschermen te voorkomen, dat men I ondanks eene juist uitgevoerde wering, toch getroffen wordt. Naar gelang van de verplaatsing van de sabel bij het uitvoeren van de weringen onderscheidt men: eenvoudige weringen, boogweringen, kringweringen. 205. Het onderwijs. Door het aangeven van schijnhouwen zal de onderwijzer den leerling aanvankelijk langzaam de genoemde „weerhoudingen" doen aannemen, daarbij van de eene weerhouding in de andere  128 overgaande; de onderwijzer zal daarbij de weerhoudingen in den beginne zóó afwisselen, dat de daartoe vereischte beweging eenvoudig is. Zoodoende worden achtereenvolgens de eenvoudige-, de boog- en de kringweringen uitgevoerd. Vervolgens worden de weringen beoefend tegen de door den onderwijzer uitgevoerde houwen en steken. Eindelijk worden de weringen beoefend tegenover na-aanvallen, zoowel gedurende het terugkomen in de stelling als zonder daarbij in de stelling terug te komen. Van den beginne afaan wordt na het uitvoeren van eene wering en bij het terugkomen in de stelling door den onderwijzer de nahouw of nasteek uitgevoerd, welke, blijkende uit de houding van den onderwijzer, het meest voor de hand ligt. 206. De toegevende weringen. De toegevende weringen 1 en i worden toegepast tegen den glijdenden druk in 3 en 2. Bij hare uitvoering wordt de aansluiting met de kling van den tegenstander van het begin tot het einde bewaard, men biedt geen weerstand aan deze kling doch integendeel, men geeft toe aan den door die kling uitgeoefendèn druk. 3 Tegen den glijsteek in — brengt men vervolgens de sabel door het omlaag brengen van de —— en het omhoog het gevest , het gevest . : eerste brengen van — —, in de -r—r weerhouding. de punt vierde De toegevende wering „één" wordt ook toegepast na den slag in drie, gevolgd door houw linkerwang. De toegevende wering „vier" wordt ook toegepast na den slag in twee, gevolgd door houw buik (binnendoor). Eindelijk wordt de toegevende wering „drie" toegepast tegen den slag aan de binnenzijde in de stelling met twee, gevolgd door houw zijde. 207. Het onderwijs. Bij de beoefening der verdedigingsbewegingen wordt evenmin als bij het beoefenen der aanvalsbewegingen, gebruik gemaakt van commando's. Door het/aangeven van een houw of steek moet de onderwijzer den leerling er toe brengen een der daarbij aanpassende weringen uit te voeren, zonder dat den leerling gezegd wordt, welke wering hij moet uitvoeren. Ook hier moet de leerling steeds reageeren op hetgeen hij ziet of voelt, nooit op hetgeen hem gezegd wordt,  124 , Ook bij het onderwijs der weringen maakt men onderscheid tusschen coördinatie-, snelheids-, reactie- en kijk- en voeloefeningen. Men zie hieromtrent punt 102. Het onderwijs van twee, drie en meer achtereenvolgende weringen geschiedt volgens dezelfde beginselen, overeenkomstig punt 101. Overigens gelden ook hier dezelfde „wenken voor den onderwijzer" gegeven in punt 103, met dien verstande, dat hetgeen daar voor de steken is medegedeeld, eveneens voor de houwen geldt. De houwen worden dus door den onderwijzer slechts aangegeven door de houw-beweging met don arm, gepaard met een pas voorwaarts. He Afdeeling: Het ontduiken. 208. Zie punt 104, met dien verstande dat het ontduiken ook met een houw of schijnhouw gepaard kan gaan. Ille Afdeeling: De ontwijkingen. 209. Zie punt 105 onder aanteekening, dat vooral na het toebrengen van een voorhouw op den arm, de ontwijkingen met het lichaam door middel van een sprong achterwaarts- dikwijls zullen worden toegepast.  IVe Hoofdstuk: Het partijgevecht. 210. De tactiek van het sabelschermen komt overeen met die van het floretschermen, doordat men bij het sabelschermen gebonden is aan dezelfde afspraken, aan dezelfde regels als bij het floretschermen. Hiervoor zij dan ook verwezen naar het IVe Hoofdstuk van het floretschermen, met dien verstande dat alles wat daar voor steken gezegd wordt, bij het sabelschermen voor steken en houwen geldt. "Nog zij er op gewezen, dat men bij het sabelschermen de steken en houwen en de nasteken en nahouwen op doelmatige wijze moet afwisselen. Vooral een nasteek, toegebracht op een oogenblik, dat een nahouw verwacht werd, heeft dikwijls succes. Ter bevordering van eene juiste opvatting bij. het partijschermen is het nuttig voor de verschillende mogelijke gevallen aan te geven, wie der tegenstanders als getroffen wordt beschouwd ingeval van gelijktijdig treffen. Een gelijktijdig treffen kan worden veroorzaakt door een fout van den aanvaller, door een fout van den verdediger en door fouten, gemaakt zoowel door aanvaller als verdediger. Hij die de fout maakte, waardoor het gelijktijdig treffen ontstond, wordt beschouwd te zijn getroffen; maakten beiden een fout, dan wordt beiden een treffer aangerekend. a. Het gelijktijdig treffen is veroorzaakt door den aanvaller: 1. Wanneer de verdediger het wapen met gestrekten arm op aanvaller gericht houdt en de aanvaller aanvalt met een aanval op de kling en zijn aanval doorzet, hoewel de aanval op de kling door den verdediger is ontdoken. 2. Wanneer de verdediger gedurende de voorbereiding tot den aanval van den aanvaller een schijn-vóóraanval (schijn-vóorsteek of schijn-vóórhouw) uitvoert en de aanvaller grijpt hiernaar met een wering en zet verder zijn  126 aanval door. Het grijpen naar den schijn-voorhouw doet hem zijn recht van aanval verliezen. 3. Wanneer de aanvaller bij de uitvoering van schijnbewegingen den verdediger gelegenheid geeft, ijzer te nemen, d.w.z. de kling van den aanvaller aan te raken en toch den aanval doorzet. b. Het gelijktijdig treffen is veroorzaakt door den verdediger: L_ Wanneer de verdediger op een enkelvoudigen aanval een voorhouw of -steek uitvoert in plaats van te weren, en zelf ook door den aanval wordt getroffen. 2. Wanneer de verdediger, in den waan verkeerend, dat de aanvaller een schijnaanvai uitvoert, hierop met een schijnvóóraanval antwoordt, doch de aanvaller zijn aanval enkelvoudig doorzet en treft. 3. Wanneer de verdediger zooveel te laat nahouwt of -steekt, dat de aanvaller den tweeden steek of houw kan toebrengen. c. Het gelijktijdig treffen is veroorzaakt door aanvaller en verdediger: 1. Wanneer de aanvaller met een zeer groot aantal schijn: bewegingen aanvalt en de verdediger te laat den vóóraanval uitvoert, zoodat dit een tijdaanval wordt. Immers het kan van den verdediger niet gevergd worden, dat hij tot in 't oneindige alle schijnbewegingen volgt, terwijl hij toch zijn vóóraanval te laat uitvoert. 2. Wanneer de verdediger met gebogen arm het wapen in lijn heeft, gericht op den aanvaller en de aanvaller zonder het verdedigende wapen uit de lijn te brengen, 'aanvalt en beiden getroffen worden. Immers de aanvaller had het wapen uit de lijn moeten brengen, alvorens zijn aanval door te zetten. 3. Wanneer beide schermers toevallig tegelijkertijd aanvallen en elkaar tegelijkertijd treffen. N.B. Met het oog op het veelvuldig gebruik van de volgende uitdrukkingen bij het sabelschermen, wordt daarvan de verklaring gegeven: „Handelingen in tempo", i Onder „handelingen in tempo" verstaat men houwen of steken, / welke worden toegebracht, terwijl de tegenpartij zijn aanval voorI bereidt dus m. a. w. schijnbewegingen of aanvallen op de kling I uitvoert. De voorhouwen en voorsteken en samengestelde vooraan vallen zijn dus allen „handelingen in tempo"; wanneer de tegenstander eene binding tracht uit te voeren en men ontduikt die binding  127 én brengt een steek of houw toe, is dit eveneens een „handeling in tempo". Een „handeling in tempo" moet dus juist worden uitgevoerd op een oogenblik, dat de tegenstander een bepaalde beweging uitvoert; dit oogenblik wordt dus door den tegenstander gekozen. „Aanvallen in tweede intentie". ! Onder „aanvallen in tweede intentie" verstaat men die aan/vallen, waarbij men eerst eene handeling (schijnaanvai, uitlokken) uitvoert, teneinde den tegenstander tot het uitvoeren van een van te voren voorziene tegenhandeling te brengen en vervolgens als reactie op die tegenhandeling. een aanval uit te voeren, teneinde daarmede den tegenstander te treffen. Als eerste handeling wordt veelal een schijnaanvai uitgevoerd (zie pt. 62) dan wel eene andere handeling, waardoor men den tegenstander tot het uitvoeren van een vóórsteek of -houw tracht te brengen; ook een „tweede steek" of „hervatte aanval" kan in „tweede intentie" worden uitgevoerd. Men moet voldoende redenen hebben om er op te rekenen, dat de tegenstander een bepaalden na aanval zal toepassen en de geheele combinatie van aanvalsbewegingen en verdedigingsbewegingen wordt dus uitgevoerd met de vooropgezette bedoeling, eerst met den tweeden na-aanval (of „tweeden steek") te treffen. VOORBEELDEN VAN LESSEN IN SABELSCHERMEN. Les voor weinig gevorderde leerlingen. Inleidende oefeningen: Stelling, An. zijw. str. — R. zijw. div Stelling, An. bg. n. — Bn. str., An. zijw. str. — Bn. d. bg. Uitval — p. vw. i/d uitv. Aanvalsbewegingen: Uitgangshouding: normale stelling; steek rechtuit en steek onderdoor (als snelheidsoef.) Directe houw hoofd 1 als coör.Directe houw zijde 1 oef. Verdedigingsbewegingen: Uitvoeren der eenvoudige weringen, als coördinatie-oefening. Lenigheidsoefeningen: Uitgangshouding: stelling met twee. De omhaaloefeningen voor de verschillende houwen. Aanvalsbewegingen: Uitgangshouding: normale stelling;  128 Verdedigingsbewegingen: Eindoefeningen. a. slag in drie, houw Voorarm (als coördinatie-oef.) b. steek onderdoor (reactie- en snelheids-oef.) c. omhaal houw hoofd (reactie-oef.) Uitgangshouding: normale stelling; Wering twee. ] aanvankelijk nahouw rechter- I als coördinatiewang J oef., Wering twee, l later snelheidsnasteek oef. Sprstd. An. bg. n. — R. aw. bg., An. btw. dr. Stelling aannemen. Uitval — voorwaarts in stelling. Les voor meer gevorderden. Inleidende oefeningen: Aanvalsbewegingen: Verdedigingsbewegingen: Lenigheids-oefeningen: Aanvalsbewegingen: Stelling, Hn. Hp. — R. zijw. bg. — R. aw. ng. Stelling, Hn. Hp. — uitv. — Hl. hff. Stelling, Hn. Hp. — 2 p.vw. — p.aw. — 2 p.vw.—spr.aw. — uitv. — spr. aw. Uitgangshouding: aansluiting in „drie". Schijnglijsteek, steek onderdoor, als snelheids- en voel oefening. op uitlokken met „vijf" en j coörwering twee: ( dina- directe schijnhouw zij — \ tiehouw rechterwang. ' oef. Uitvoeren van twee achtereenvolgende weringen: vijf — vier. vier — drie. Kringwering vijf, wering twee. Kringwering vijf, wering een,om- haaloef. n/h hoofd. Uitgangsh. onderwijzer; stelling met twee.  Ontwapeningsslag met eigen scherp tegen rug v. d. sabel van de tegenpartij. Uitgangshouding onderwijzer: uitlokken met twee: a. schijnhouw buik — houw voorarm. I afstands- b. schijnhouw buik — (oefening. houw zijde. Verdedigingsbewegingen: Wering twee — wering één — omhaal nahouw hoofd. Wering vijf — directe nahouw zijde — wering vijf—nahouw zijde enz. Eindoefeningen: Stelling met wapen — R.vw. ng. met omhaal hoofd; in Stelling met wapen — E.aw. ng.met terughaal enz. Std. — Hln. hff., An. btw. dr. Uitgangsh., Hn. Hp. — Bn. d. bg. Les voor vergevorderde leerlingen. Inleidende oefeningen: Aanvalsbewegingen: Verdedigingsbewegingen: Lenigheidsoefeningen: Aanvalsbewegingen: Naar keuze uit vooraf behandelde oefenstof. a. slag — schijnhouw — houw (als snelheids-oefening.) b. schijnhouw — schijnhouw j als — houw 1. metglijpas jcoörd. 2. metsprongpas) oef. Toegevende weringen één en vier. Wering vijf — wering twee — nasteek. Verschillende omhaaloefeningen, kringweringen, afgewisseld met boog- en eenvoudige weringen. Toebrengen van de vóór-houwen op den vóórarm. Uitgangshouding: normale stelling. Schijnglijsteek — schijnsteek onderdoor— houw rechterwang (schuin omhoog). 129 9  ièo Verdedigingsbewegingen: Eindoefeningen: Wering twee—wering één — schijlinahouw hoofd — houw zijde. Wering twee — kring twee — nahouw rechterwang — wering twee — enz. enz. Naar keuze uit vooraf behandelde oefenstof.  HET GEWEERSCHERMEN.   Ie Hoofdstuk: Elementaire oefeningen. le AFDEELING. VOORBEREIDENDE OEFENINGEN MET (c.q. ZONDER) WAPEN. 211. Uitgaiigshouding. a. Zonder wapen. De voeten winkelhaaks, de linkervoet, welke recht vooruit wijst, met den hiel vóór en tegen den hiel van den rechtervoet; de beenen gestrekt zonder stijfheid, het lichaam rechtop en met het front schuins rechts naar voren, de armen omlaag en als in de militaire houding, het hoofd rechtop met den blik in de richting van den vooraten voet. 212. b. Met wapen. Als zonder wapen, doch het geweer naast den rechtervoet geplaatst als in de houding van den soldaat met het geweer bij den voet. 213. Stelling en verzamelen. a. Het aannemen van de stelling zonder wapen geschiedt in twee bewegingen: le beweging: De handen op de heupen plaatsen. 2e beweging: Den linkervoet dicht langs den grond ongeveer twee voetlengten voorwaarts plaatsen en de beide beenen buigen, zoodanig, dat de knie van het voorste been boven den hiel komt en het achterste boven- en onderbeen van ter zijde gezien, in eikaars verlengde zijn geplaatst, het gewicht van het lichaam over beide beenen gelijkmatig ver-  134 deeld; de romp rechtop en ongedwongen naar binnen gedraaid; de achterste schouder ongedwongen teruggebracht. achtersten , voorsten Verzamelen: den — - voet tegen den -r-—i— voorsten achtersten plaatsen I Y°01 waarts verzamelen ) en de uitgangshouding met \ achter / de handen op de heupen aannemen. Meest voorkomende fouten: 1. Holle lendenen. 2. Achterste knie te veel naar voren'of naar achteren, 3. Voorste voet wijst niet recht naar voren; voorste knie naar binnen. 4. Romp niet voldoende gedraaid naar de zijde van den achtersten voet. 214. b. Het aannemen van de stelling met wapen geschiedt van uit de uitgangshouding met wapen in twee bewegingen. Uitvoering : le beweging: Het geweer met de rechterhand oplichten en met de linkerhand boven de rechter aanvatten, de handen komen ongeveer ter hoogte van de borst. 215. 2e beweging: Normale stelling. Terwijl de beenen geplaatst worden als aangegeven in punt 213, de kolf van het geweer omhoog brengen, den linkerarm eeniger mate voorwaarts strekken, zoodat de hand ongeveer ter hoogte van de borst blijft, de punt van de bajonet ter hoogte van en midden voor de kin; de rechterhand omvat de greep, de kolf te hoogte van de rechter heup. N.B. De loop van het geweer kan omhoog, dan wel naar links zijn gekeerd, ter keuze van den schermer. 216. 2e beweging. Lage stelling. De linkerhand lager en de kolf van het geweer met de rechterhand hooger brengen, zoodat de punt van de bajonet ongeveer ter hoogte van het kruis komt.  135 Opmerking: Als bij punt 5. Verzamelen: geschiedt in twee bewegingen als het aannemen van de stelling, doch in omgekeerde volgorde. 217. Appèl. Zie punt 6. 218. Pas voorwaarts. Punt 7, met dien verstande, dat, wanneer deze oefening met wapen wordt uitgevoerd, op de eerste voetbeweging de kolf omhoog wordt gebracht, zoodat het geweer met den loop naar boven, waterpas komt. 219. Pas achterwaarts. Zie punt S. 220. Sprong achterwaarts. Zie punt 9. 221. Uitval en terugkomen in de stelling. De uitval dient om door het met beide armen krachtig voorwaarts brengen van het geweer, gepaard met het uitvallen met de beenen, den tegenstander te raken. a. Zonder wapen. Zie punt 10 en 11. 222. b. Met wapen. De uitval. Uitgangshouding: als stelling met wapen (punt 215 en 216). Uitvoering: (Aanvankelijk in twee bewegingen), le beweging: Het geweer met de rechterhand horizontaal en daarna met beide armen krachtig naar voren brengen, totdat de linkerarm volkomen gestrekt is, waarbij de loop zoo noodig omhoog wordt gebracht; de linkerhand blijft op dezelfde hoogte; 2e beweging: Uitvallen als zonder wapen en daarbij tegelijkertijd het geweer zoo ver mogelijk voorwaarts stooten, waarbij het door de linkerhand glijdt. Opmerking: Naarmate de vorm van de arm- en beenbewegingen beter wordt gekend, wordt de snelheid van het voorwaarts brengen van het geweer en van het been opgevoerd en vloeien deze bewegingen meer in elkaar. Meest voorkomende fout: Men laat de voorste hand zakken. 223. Het terugkomen. Uitgangshouding: Uitval met wapen (punt 222). Uitvoering: (Aanvankelijk in twee bewegingen).  136 le beweging: Terugkomen in de houding ad le punt 222 op overeenkomstige wijze als zonder wapen en het geweer met de rechterhand terugtrekken, 2e beweging: De stelling hernemen. Opmerkingen: Naarmate de vorm van de arm- en beenbewegingen beter wordt gekend, wordt de snelheid daarvan opgevoerd en vloeien deze bewegingen meer in elkaar. Het terugkomen in de stelling kan ook voorwaarts geschieden door, in den uitval zijnde, den achtersten voet op stellingafstand van den voorsten voet te plaatsen en de stelling te hernemen. 224. Pas voorwaarts in den uitval. Zie punt 16. 225. Het groeten geschiedt van uit de uitgangshouding met wapen ih twee bewegingen. le beweging: Het geweer presenteeren. 2e beweging; Het geweer bij den voet plaatsen. 2e AFDEELING. TREFVLAK; AANSLUITING. 226. Bij het geweerschermen wordt als trefvlak aangenomen het lichaam hoven een horizontale lijn, gaande door de heupen, met uitsluiting van het hoofd, de beide armen en de beide handen. 227. Onder aansluiting verstaat men het in aanraking zijn der beide wapens. Men kan de aansluiting nemen rechts, links, laagrechts of laaglinks. 228. Men kan een tegenstander beletten op het trefvlak een stoot toe te brengen in de lijn van aansluiting, door eene geringe verplaatsing van het wapen naar die zijde; deze handeling noemt men „lijn sluiten". 229. Door eene geringe verplaatsing van het wapen in tegengestelden zin, zoodat dus de aansluiting wordt verbroken geeft men den tegenstander gelegenheid, een stoot toe te brengen in de lijn van aansluiting; deze handeling noemt men „lijn openen".  is? De punt van het wapen blhït hierbij steeds zooveel mogelijk op een eventueelen tegenstander gericht en de verplaatsing van het wapen moet zooveel mogelijk worden beperkt. J|p Van de aansluiting in de linksche lijn kan men overgaan tot eene aansluiting in de rechtsche lijn en omgekeerd door het uitvoeren van eene zoogenaamde: 230. Verandering van aansluiting. Deze wordt uitgevoerd door de punt langs den kortsten weg aan de andere zijde van het. vijandelijke. wapen te brengen en vervolgens door verplaatsing van het wapen de ljjn te sluiten. Het onderdoor brengen van de punt moet geschieden met de achterste hand terwijl de voorste hand als spil op haar plaats blijft. De verandering van aansluiting vindt toepassing: 1. Bij de verdediging om het eigen wapen te onttrekken aan een aanval op het wapen (druk, slag, enz.) of wel een aanvalsplan van den tegenstander onmogelijk te maken. 2. Bij den aanval om den tegenstander af te leiden. 231. Een dubbele verandering van aansluiting bestaat uit eene snelle opeenvolging van twee veranderingen van aansluiting, waarbij echter de voorste hand op dezelfde plaats blijft. Zij wordt bij den aanval toegepast om den tegenstander af te leiden en hem o.a. te beletten een aanvalsbeweging uit te voeren, terwijl men zelf den afstand verkleint.  He Hoofdstuk: Aanvalsbewegingen. 232. Onder aanvalsbewegingen verstaat men alle bij het geweerschermen gebruikte bewegingen, die ten doel hebben den tegenstander te treffen. Overigens zie punt 23 met dien verstande dat voor het woord „steek" het woord „stoot" moet worden gelezen. (1) A. DE AANVALLEN. 233. Zie punt 24 (2). 1. Enkelvoudige aanvallen. 2. Samengestelde aanvallen. 3. Dubbele aanvallen. le Afdeeling: Enkelvoudige aanvallen. 234. Enkelvoudig zijn die aanvallen, welke alleen bestaan in het uitvoeren van één stoot. Een stoot bestaat in den uitval met wapen, gepaard met het richten van het wapen op de plaats, die men wenscht te treffen. De richting van den stoot wordt in hoofdzaak bepaald door de rechterhand, in samenwerking met de linkerhand. Gedurende het toebrengen van den stoot en het terugkomen in de stelling moet de lijn, waarin de aanval wordt uitgevoerd door den aanvaller zooveel mogelijk gesloten worden. (1) Hoewel bu' het geweertecAfen met een bajonet wel degelijk steken worden toegebracht en geen stoeten, wordt er de voorkeur aan gegeven, bn' hetgeweerxchermen tebiaven spreken van stooten, om voortdurend het verschil voor oogen te blijven houden. (2) In den vervolge moet steeds, waar naar het floretschermen wordt verwezen, het woord „steek" worden vervangen door „stoot".  1.89* De enkelvoudige aanvallen zijn: De stoot rechtuit: overeenkomstig de steek rechtuit, zie punt 26\ De stooten omlaag en omhoog: overeenkomstig de steken omlaag en omhoog, met dien verstande, dat het richten in de lage - lijn geschiedt tijdens het voorwaarts stooten van het hooge wapen. De stooten onderdoor en overheen: overeenkomstig de steken onderdoor en overheen, met dien verstande, dat het onderdoor of overheen gaan plaats heeft gedurende het voorwaarts stooten van het wapen; de punt -van het wapen maakt een zoo klein mogelijke beweging. HET ONDERWIJS. 235. Voor de beoefening en het onderwijs van de enkelvoudige aanvallen geldt hetgeen in punt 29 t/m 37 is gezegd ten opzichte van het floretschermen. 2e Afdeeling: Samengestelde aanvallen. 236. Onder samengestelde aanvallen verstaat men die aanvallen, waarbij een enkelvoudige aanval voorafgegaan wordt door handelingen, welke ten doel hebben de lijn, waarin de aanval wordt doorgezet, te openen of te doen openen. Deze handelingen worden genoemd: voorbereidingen tot den aanval. 237. DE VOORBEREIDINGEN TOT DEN AANVAL. Zie punt 44. 1. De aanvallen op het wapen. De aanvallen op het wapen zijn: de druk, de (strijk)slag, de binding. 238. a. Druk. Onder druk verstaat men het geleidelijk verzwaren van de aansluiting en daardoor uit de lijn brengen van het wapen van den tegenstander. Overigens zie punt 46, 2e alinea en punt 47. 239. b. (S t r ij k)s 1 a g. Onder (strijk)slag verstaat men een krachtige plotselinge schuin-strijkende beweging met het eigen wapen tegen de bajonet en de loop van het wapen van den  140 tegenstander, uitgevoerd zooveel mogelijk door de werking vatl den achtersten arm, al of niet ondersteund door het strekken van den voorsten arm, door welke beweging het wapen van den tegenstander uit liet gevechtsvlak wordt gebracht. Deze (strijk)slag heeft ten doel om de lijn van aansluiting van den tegenstander te openen, wanneer deze in stelling staat, ten einde daarna: öf indien de tegenstander geen weerstand biedt een stoot rechtuit uit te voeren öf indien de tegenpartij daarop met een „tegenslag" antwoordt, een stoot omlaag, onderdoor of overheen uit te voeren. In het eerste geval wordt de slag krachtiger uitgevoerd dan in het tweede geval. De (strijk)slag wordt alleen in de hooge lijn toegepast. Overigens zie punt 49. 240. c. Binding. Onder binding verstaat men het met ■ hooge , lage ... , ,, het eigen wapen van de — naar de , lrjn drukken van s 1 lage hooge J het wapen van den tegenstander. Het binden wordt toegepast, wanneer men met het sterkere gedeelte van het eigen wapen voeling kan nemen met het zwakkere gedeelte van het wapen van den tegenstander en wordt gevolgd door een stoot. (1). De binding kan worden uitgevoerd: Vanuit de linksche aansluiting naar de laagrechtsche aansluiting. Vanuit de rechtsche aansluiting naar de laaglinksche aansluiting. Vanuit de laaglinksche aansluiting naar de rechtsche aansluiting. Vanuit de laagrechtsche aansluiting naar de linksche aansluiting.Het ondekwijs. Overeenkomstig punt 43. 241. 2. De schijnbewegingen. Zie punt 52; men onderscheidt: a. de schijnstooten, b. de schynaanvalllen. a. De schijnstooten. Onder schijnstoot verstaat men het richten en het eenigszins voorwaarts brengen (totdat de linkerarm gestrekt is) van het wapen. De schijnstoot moet, om aan hare bedoeling te beant- (1) B(j het geweerschermen kan het binden niet gedurende het uitvoeren van den stoot zelf geschieden, omdat de vele oneffenheden op het wapen beletten, dat de beide wapens langs elkaar heen glijden.  141 woorden, zoodanig worden uitgevoerd, wat vorm en snelheid betreft, dat zy zooveel mogelijk den indruk maakt van een stoqt. Alle stooten kunnen zonder uitval en zonder het volledig voorwaarts stooten van het wapen met de rechter hand, dat wil dus zeggen, als schijnstoot worden uitgevoerd. Men heeft dus schijnstooten rechtuit, omlaag, omhoog, onderdoor en overheen. Overigens zie punt 53, 3e alinea e.v. en 54 t/m 62 met dien verstande, dat: het ontwijken geschiedt door de werking van den achtersten arm en de voorste hand daarbij zooveel mogelijk op haar plaats blijft; - de voorbereidende oefeningen in het ontwijken worden uitgevoerd van uit de houding met waterpas geweer, de linkerarm gestrekt. Achtereenvolgens worden beoefend: een schijnstoot gevolgd door een stoot, j een en ander twee schijnstooten, gevolgd door een stoot, j verbonden drie schijnstooten, gevolgd door een stoot. I met passen. 242. b De schijnaanvallen. Zie punt 62. 248. 3. Combinaties van aanvallen op het wapen met schijnbewegingen. Zie punt 63 en 64. 3e Afdeeling: Dubbele aanvallen. 244. Dubbele aanvallen zijn die aanvallen, waarbij' tweemaal gestooten wordt, d.w. z. waarbij tweemaal achter elkaar het geweer met de armen voorwaarts wordt gestooten, zonder dat daartusschen een verdedigingsbeweging wordt uitgevoerd. Men onderscheidt: 1. De dubbele stoot. Zie punt 68. 2. De hervatte aanval. Zie punt 69. Overigens zie punt 70, i  142 B. DE TEGENAANVALLEN. Men onderscheidt: I. Vóóraanvallen. 245. Zie punt 71 t/m 75. II. Tijdaanval. D. w. z. tijdstoot. Zie punt 76 met dien verstande, dat het uitvoeren van een tijdstoot met lijnsluiten of een tijdstoot met ontwijken met het lichaam als regel niet mogelijk is, zoodat hij, die een tijdstoot toebrengt, gewoonlijk zelf wordt getroffen; de tijdstoot vindt dan ook geen opzettelijke toepassing. III. Na-aanvallen. Zie punt 82.. De na-aanval kan zijn: 1. Enkelvoudig (nastoot); zie punt 83 t/m 90. 2. Samengesteld; zie punt 91 t/m 93. IV. Verdere tegenaanvallen. Zie punt 94 en 95.  IIIe Hoofdstuk: Verdedigingsbewegingen. Zie punt 96. le Afdeeling: De weringen. 246. Zie punt 97, le alinea. Aangezien het weren bestaat in het sluiten van de lijn en men in de hooge of in de lage lijn kan zijn aangesloten, terwijl in beide gevallen de lijn links en rechts kan worden gesloten bestaan er dus vier eindhoudingen van de weringen en wel links, rechts, laaglinks en laagrechts. Verder zie punt 97, 3e alinea e. v. Het weren "geschiedt steeds door een korte krachtige beweging met het eigen wapen, dat daarbij door het strekken van den linkerarm tevens een weinig voorwaarts wordt gebracht. Bij de boog- en de kringweringen wordt het lijnsluiten voorafgegaan door het beschrijven van een boog, respectievelijk kring met de punt van de bajonet; hierbij blijft de voorste hand, welke als spil dient op haar plaats, terwijl de rechterarm de greep verplaatst. HET ONDERWIJS. Eén webing. 247. Achtereenvolgens worden onderwezen: De eenvoudige weringen tegen: de stooten rechtuit; onderdoor . , hooge de stooten in de ■ " ■ lijn: overheen lage  144 de stooten overheen in de hooge lijn; dezelfde stooten, voorafgegaan door een aanval op het wapen (druk, (strijk)slag, binding). De boog weringen tegen: de stooten omhoog en omlaag; de stooten omhoog en omlaag, voorafgegaan door aanvallen op het wapen. De kringweringen tegen: , , onderdoor de stooten : overheen ' . hooge in de lnn; lage de stooten overheen in de hooge lijn; de stooten rechtuit; dezelfde stooten voorafgegaan door aanvallen op het wapen. Zie verder punt 101. Twee achtereenvolgende weringen j zie punt Drie en meer achtereenvolgende weringen I 103. 2e Afdeeling: Het ontduiken. 248. Zie punt 104. 3e Afdeeling: De ontwijkingen. 249. Zie punt 105, twee eerste alinea's. IVe Hoofdstuk: Het partijgevecht. 250. Zie punt 106 (blz. 64 e.v.)  iio Voorbeelden van lessen in het geweerschermen. Les voor weinig gevorderde leerlingen. Inleidende oefeningen: Aanvalsbewegingen: Verdedigingsbewegingen: Aanvalsbewegingen: Verdedigingsbewegingen: Eindoefeningen: Stelling., Hn. Hp.—Hln. hff., Bn. bg. Stelling m. wapen — p. vw., lage stelling — p. aw., normale stelling. Stelling met wapen — uitval. Enkelvoudige aanvallen (als coördinatie-, later als snelheids-oefeningen). Eenvoudige weringen tegen stooten rechtuit (idem). Aanval op het wapen, gevolgd door , , , , . , linksche stoot onderdoor in de rechtsche aansluiting (snélh.-oefening). Kringwering links en kringwering rechts (coördinatie oefeningj. (Zonder wapen). An. bg. n. — Hln. hff., An. omhoog str. — Bn. d. bg., An. bg. n. Uitv., Hn. Hp. — r. vw. ng. Les voor vergevorderde leerlingen. Inleidende oefeningen: Aanvalsbewegingen: Verdedigingsbewegingen: Aanvalsbewegingen: Verdedigingsbewegingen: Sportieve oefeningen; Eindoefeningen: Naar keuze uit behandelde oefenstof. Samengestelde aanvallen, met een of twee schijnstooten (als coördinatie-, later als snelh.-oef.) Boog- en kringweringen met nastooten, als snelh.-oef. Voorstoot op samengestelde aanvallen met p. vw. . Samengestelde aanvallen met schijnstooten of aanvallen op het wapen, gecombineerd met p„ vw.,, ook als kijkoefening. Twee en drie weringen achter elkaar. Partijgevecht. Naar keuze uit behandelde oefenstof.  Aanhangsel. Programma van eischen voor Hoofdschermonderwijzer en Schermonderwijzer, vastgesteld bij Beschikking van Z. E. den Minister van Oorlog dd. 22 Maart 1922, He Afd. No. 103. PROGRAMMA VAN EISCHEN VOOR: H00FDSCHERM0NDERWMZER. A. Onderwijs. 1. Groote bedrevenheid en geschiktheid voor het onderwijzen van het schermen in zijn vollen omvang. 2. Minstens een jaar tot groote tevredenheid van zijn chef werkzaam zijn geweest als schermonderwijzer. B. Pracüjk. Een zeer goed partijschermer zijn op floret, degen, sabel en geweer. G. Theorie. Grondige kennis van de theorie en de techniek van het schermonderwijs en van de tactiek van het schermen. Voorts kennis van de schei- en natuurkunde, anatomie, phystologie, eerste hulp bij ongelukken, hygiëne en van de wetenschappelijke grondslagen der lichaamsoefeningen, voor zoover die voor het geven van goed onderwijs voor schermonderwijzers van belang zijn.  147 SCHERMONDERWIJZER. A. Onderwijs. Bedrevenheid en geschiktheid voor het onderwijzen vati het schermen in zijn vollen omvang. B. Practtjk. Een goed partijschermer zijn op floret, degen, sabel en geweer. C. Theorie. Kennis van de theorie en de techniek van het schermonderwijs en van de tactiek van het schermen. Voorts kennis van de schei- en natuurkunde, anatomie, physiologie, eerste hulp bij ongelukken, hygiëne en van wetenschappelijke grondslagen der lichaamsoefeningen, voor zoover die voor het geven van goed onderwijs voor schermonderwijzers van belang zijn.    HET ONDERWIJZEN VAN AANVALSBEWEGINGEN.  HET ONDERWIJZEN VAN VERDEDIGINGSBEWEGINGEN.  HET VASTHOUDEN VAN DE FLORET.  DE STELLING MET DE FLORET. Van ter zijde gezien. yan VOren gezien.  HET VASTHOUDEN VAN DEN DEGEN.  Van ter zijde gezien. DE STELLING MET DEN DEGEN. Van voren gezien.  HET VASTHOUDEN VAN DE SABEL  DE STELLING MET DE SABEL MET DRIE. Van ter zijde gezien. Van voren gezien.  DE STELLING MET DE SABEL MET TWEE. Van ter zijde gezien. Van voren gezien.  DE STELLING MET HET GEWEER. Van ter zijde gezien. Van voren gezien.