DIT BOEK IS EIGENDOM VAN 88 88 88  ELSEVIER'S ALGEMEENE BIBLIOTHEEK ACTUEELE VRAAGSTUKKEN LITTERATUUR BEELDENDE KUNSTEN MUZIEK WIJSBEGEERTE WETENSCHAP DEEL 5 HET WOONHUIS. I. ZIJN BOUW REDACTEUREN J. DE GRUYTER EN HERMAN ROBBERS  HET WOONHUIS L ZIJN BOUW □ EDBD □ HD mam □sa si DOOR JAN WILS UITGEVERSMAATSCHAPPIJ„ELSEVIER" AMSTERDAM •M-CMX-X-II-    □ SCHETS VOOR EEN EENVOUDIG LANDHUIS □  INLEIDING. In de laatste jaren is een groeiende belangstelling merkbaar om iets meer te kennen van het bouwen — van het ontwerpen op papier tot de oplevering van het volledige bouwwerk. Het is geen belangstelling, enkel voortvloeiend uit de nuchtere omstandigheid van een huis te moeten laten bouwen, omdat huisbaas of huurcommissie het langer verblijf in de gehuurde woning stop zetten, want deze belangstelling is gedwongen en moet daarom Van weinig duurzame beteekenis worden geacht. Maar daarbuiten is een andere belangstelling, ^lie men in oorzaak en gevolg moeilijk onder woorden kan brengen, en die zich openbaart in de algemeene gesprekken, in de tijdschriften, de boekwerken, en de vragen, welke zoo dagelijks gesteld worden, — maar bovenal zich doet kennen in het beter doen bouwen. Voor de laatste belangstellenden is dit boekje samengesteld; het is geen boek voor vaklieden of voor hen, die later in het bouwvak wenschen te treden; het is eenvoudig een boekje voor leeken, voor menschen buiten het vak, die iets meer van het bouwen wenschen te weten dan men terloops waarneemt. Daarom is het ook niet uitvoerig, treedt het niet in details, geeft ook geen merkwaardige uitvindingen of allernieuwste constructies, waarvan de levensduur nog problematisch is. Alleen dat, wat in den grooten gang van het werk de aandacht vraagt, het waarom en het hoe, — daarop wordt een antwoord gegeven. Er is een tijd geweest, nog niet zoo heel lang geleden, waarin men voor het maken van een pak meer zorg had, wat snit, kleur, en afwerking betreft, dan voor het huis, dat men bewoonde. Hoe dat huis er in zijn onderdeden uitzag, hoe het tot stand was gekomen, hoe daarvoor gewerkt was, waren dingen, die den bewoner niet in het minst V. HET WOONHUIS. ZIJN BOUW. 1  2 INLEIDING. □ interesseerden. Als men liet bouwen, gaf men een soort volmacht, en wanneer aan het eind het bestelde aantal kamers er was en de bouwkosten hadden het oorspronkelijk geraamd bedrag niet overschreden, dan meende men oorzaak tot tevredenheid te hebben. Die tijd gaat voor Dij. riet Douwen is mei enKei meer een vraag van kosten, maar ook de schoonheid, de behoefte aan het persoonlijke, het goede, het degelijke, het practische, zijn factoren van beteekenis geworden. Meer en meer wordt het bouwen weer een zaak van maatschappe¬ lijke waarde, waarbij die waarde een geestelijke kern heeft. Bouwen is niet zoo eenvoudig als men zich wel eens voorstelt. Er zijn heel veel menschen, die, als zij op het beslissende oogenblik van te gaan bouwen zijn gekomen, ook meenen een dosis verstand van bouwen te hebben gekregen. Een terrein wordt gekocht, en, alleen of met behulp van een timmerman-metselaar wordt een plannetje in elkaar gezet, waarna de prijs van het gebouw al gauw is vastgesteld. Bij ooms en tantes wordt de zaak levendig besproken, die, daar ze ook al eens in hun leven hebben gebouwd, er natuurlijk het fijne van weten, en met alle mogelijke raadgevingen ter zijde staan. Daarna komt de overeenkomst met den aannemer tot stand, en, met of zonder dagelijksche bezoeken van den opdrachtgever, komt het huis te ochtend of te avond gereed. En men gelooft het beste van het beste te hebben. Hoe dikwijls is men bedrogen uitgekomen Het is niet de bedoeling wien dan ook in verdenking te brengen, noch iemand onaangenaam te zijn. Maar dat door samenwerking van den leek en den bouwondernemer tot stand zou kunnen worden gebracht, wat den naam van het beste naar zijn waarde zou mogen dragen, is niet wel aan te nemen. Ten slotte is dat ook niet geheel onbegrijpelijk. ARCHITECT OF AANNEMER. De Maatschappij is samengesteld als een heel fijn uur-  □ ARCHITECT OF AANNEMER. 3 werk, waaruit geen schroefje of radertje gemist kan worden. De specialisatie deed allerlei groepen ontstaan, welke elk voor zich hun waarde hebben en slechts in samenwerking het maatschappelijk gebeuren in stand houden. Al moge er nu eens een enkeling zijn, die meer dan één vak beheerscht, — regel is het toch, dat voor den goeden gang een ieder zich bij zijn zaken houdt. Als dan een aannemer zich gaat bewegen op het terrein van den architect, dan treedt hij buiten zijn vak en moet noodzakelijk iets beneden zijn kracht leveren. Met den architect is het hetzelfde, wanneer hij het werk van den aannemer opvat. In beide gevallen komt niet het beste werk te voorschijn en lijdt de opdrachtgever schade. Dit voor zoover het technische en aesthetische redenen betreft. Er zijn echter nog andere. Laten bouwen is een zaak van vertrouwen. Nemen wij aan, dat de bouwheer een volslagen leek is in het bouwvak, en ook den moed heeft zulks te bekennen. Wanneer hij dan wil laten bouwen, zal hij de voorlichting wenschen van iemand, die het bouwen wel kent. Wien zal hij kiezen, den aannemer of den architect? Om dat te beslissen is het noodig, beider maatschappelijke beteekenis iets nader te bezien en te„ weten in welke verhouding zij tot den bouwheer staan. De aannemer is koopman, de architect kunstenaar en raadsman. De aannemer tracht de hoogstmogelijke winst van zijn kapitaal te trekken; de architect werkt tegen een vast percentage, afhankelijk van de grootte der bouwsom en mag direct, noch indirect eenig geldelijk belang hebben bij de winst van den aannemer. Hij vertegenwoordigt de belangen van zijn opdrachtgever tegenover den aannemer, alsof het zijn eigen belangen geldt. Het zou verkeerd zijn hieruit de conclusie te trekken, dat de aannemer het van huis uit er op aan zou leggen, door toepassing van allerlei minderwaardige materialen en onoirbare praktijken zijn winst tot een enorme hoogte op te voeren, waartegen de architect  4 DE ARCHITECT. □ zich met alle in hem zijnde krachten zou hebben te verzetten. Niettemin staat het zakelijke van het geval bij den aannemer vooraan, — en de architect heeft, als deskundig gevolmachtigde van den bouwheer, toe te zien, dat de afspraken, naar zijn gegevens gemaakt, door beide partijen nauwkeurig worden nageleefd. DE ARCHITECT. Het zal niet moeilijk zijn in te zien, dat de veronderstelling, als zou de architect, om de bouwkosten te drukken, wel buiten te sluiten zijn, op een verkeerden grond berust. Want het percentsgewijze honorarium van den architect wordt meestal ruimschoots verdiend, omdat men volgens een vast vooropgezet plan te werk gaat en de waar voor zijn geld krijgt, welke men bedongen heeft. Het bouwen moge toch een zaak van hoogere orde zijn voor zoover de architect een kunstwerk schept, voor den opdrachtgever beteekent het bouwen in de eerste plaats het oplossen van een economisch vraagstuk. Wat zou het hem geven, wanneer hij het schoonste huis deed bouwen en de bouwkosten niet kon betalen of later de rente van het kapitaal niet kon opbrengen? De deuren van zijn woning zouden voor hem gesloten blijven. Hoeveel kost het huis, en hoeveel moet er jaarlijks opgebracht worden om het te kunnen bewonen? — zijn de allereerste vragen die gesteld moeten worden. Of liever de vragen worden andersom gesteld en luiden: een bedrag van zooveel gulden is beschikbaar, hoe groot kan het huis en de tuin zijn, welke, bij den tegenwoordigen rentestandaard daarvoor te verkrijgen zijn? Om een antwoord op die vragen te geven is het onmiddellijk noodig een bevoegd raadsman in den arm te nemen, in casu den architect. Want de leek heeft in het algemeen niet de minste voorstelling van bouwkosten. Wijzende op andere gebouwen, meent hij voor een luttel bedrag een omvangrijke woning te kunnen krijgen, of wel, gelooft met een aanzienlijk kapitaal nog  □ DE BOUWKOSTEN. 5 niet zoo heel veel te kunnen doen, omdat hem een betrekkelijk klein, — geheel niet opvallend huis, bekend is, dat een reusachtige som gekost heeft. Al is het geheim nog niet gevonden, om met een kleine som een groot huis te bouwen, zoo is het toch niet moeilijk een en ander in dit inzicht te wijzigen. DE BOUWKOSTEN. Bij het opzetten van een bouwplan komen de volgende kosten in aanmerking: t. de aankoop van den grond; 2. de kosten van het bouwen van het huis, tot het dicht en bewoonbaar is; 3. de meer bijzondere afwerking, waaronder te verstaan centrale verwarming, warmwatervoorziening, betimmering, enz. 4. de geheele of gedeeltelijke vernieuwing van het meubilair; 5. de aanleg van den tuin; 6. de bijzondere bijkomende kosten als: architectenhonorarium, salaris toeziend personeel, acte- en registratiegelden, renteverües tijdens den bouw, enz. Een goed oordeel over de kosten van een huis moet gebaseerd zijn op de totaalkosten van deze afzonderlijke bedragen. Spreekt men alleen over de kosten van den bouw, dan komt slechts het bedrag onder 2 genoemd in aanmerking, eventueel vermeerderd met een gedeelte van het bedrag onder 6. De allereerste bespreking van opdrachtgever en architect gaat derhalve over deze bedragen. De opdrachtgever moet open en rond zijn raadsman zeggen: Zie, ik heb dit bedrag, en het is mijn voorstelling daar en daar te gaan wonen. Is dat mogelijk, zoo ja, hoe heb ik dan te handelen? De architect kan daarna een nauwkeurige berekening maken, hoeveel baar geld noodig is, en alles, wat met het zakelijke in verband staat, kan voorgerekend worden. Als dan aan-  6 OPDRACHTGEVER EN ARCHITECT. □ getoond is, dat het plan zakelijk te verwerkelijken is, kan met de meer gedetailleerde bespreking van het plan begonnen worden. OPDRACHTGEVER EN ARCHITECT. Deze gang van doen wordt niet altijd gevolgd. Het gebeurt meermalen, dat een architect gevraagd wordt een plan te maken met een serie kamers, een weelderige inrichting, een bijzonderen tuinaanleg, kortom, met alles wat in en bij een ideaal huis gevonden wordt. Teekeningen, bestek, alles wordt klaargemaakt, tot aan het eind blijkt, dat de kosten ver boven de draagkracht van den reflectant dreigen te gaan. En dan begint de ellende pas. Niet alleen, omdat er van het mooi opgezette plan niets komt, maar ook, omdat er aanzienlijke kosten in rekening moeten worden gebracht, waarvoor men meent niets gehad te hebben. Om die moeilijkheden te voorkomen dient de architect zijn lastgever na het eerste onderhoud een boekje toe te zenden, waarin nauwkeurig omschreven staat de verhouding van de beide partijen in deze zaak, en bovendien een regeling, waar de honoraxiumberekening van den architect voor het door hem verrichte werk, aan toegevoegd is. Dit boekje met die tabellen is vastgesteld door de Nederlandsche vakvereeniging van architecten, de Maatschappij tot bevordering der bouwkunst, Bond van Nederlandsche architecten, en alle architecten, bij deze vereeniging aangesloten, hebben zich daaraan te houden, althans, wat de algemeene regels betreft. De honorariumtabellen zijn te beschouwen als een minimum, en wenscht de architect een hoogere belooning, dan dient hij daar van te voren kennis van te geven. Is alles afgesproken en zijn beide partijen het over den opzet van het plan eens geworden, waarbij dus den architect de opdracht gegeven wordt de plannen voor een ontwerp te maken, wat contractueel behoort te worden vastgelegd, dan kan de arbeid pas beginnen.  □ DE TERREIN KEUZE. 7 DE TERREIN KEUZE. De eerste stap tot verwerkeHjking van het bouwplan is de keuze van het terrein. Gaat het om den bouw van een huis in de stad, dan is men uit den aard van de zaak al beperkt in zijn keus. Wat anders is het, als men voornemens is buiten te gaan wonen. Dan is de keus verre van gemakkelijk en bezorgt den toekomstigen bouwheer nog menig lastig oogenblik. Het is hier niet de plaats om het voor en tegen van het wonen in de stad en buiten tegen elkaar uit te meten. Niettemin kan het van belang zijn, juist bij het laatste geval, nog eenige opmerkingen te maken, welke van grooter invloed op de terreinbepaling zijn, dan vaak wordt aangenomen. Zeker dienen ze onder het oog gezien te worden door hen, die altijd in de stad gewoond hebben en nu, bij den algemeenen trek naar buiten, zich daarvan een hooge voorstelling maken, zonder voldoende met alle omstandigheden te hebben rekening gehouden. Meestal heeft men het terrein gekozen op een mooien zomerdag; — alles leek zoo wonderschoon, de tocht was als het trekken naar het beloofde land; de lucht was helder, urenver kon men in den omtrek zien; alles was vreugde en vroolijkheid. Toch had men geen slechter dag kunnen kiezen. Want, hoe dikwijls zal de toestand dezelfde zijn als op dien dag? Hoeveel vaker zal het voorkomen, dat men 's avonds vermoeid van de reis huiswaarts keert en de stormwind den regen, doordringend en koud, in het gezicht slaat. Dan pas kan men beoordeelen of de gekozen plek toch meer kracht heeft dan al die narigheden. De keuze van de plaats voor de woning is niet zoo zeer een kwestie van kosten als van tijd, d. w. z., de bestudeering van alle voor-en-tegens vordert geruimen tijd. De vraag van de verbinding met de stad dient goed onder het oog gezien te worden, of men zonder belangrijk tijdverhes zijn zaak, de kinderen de school, kunnen bereiken; hoever  8 DE TERREINKEUZE. men van den dokter, de winkels, en al wat men verder dagelijks noodig heeft, verwijderd is; of men gas, water en electriciteit van de naburige stad of het dorp kan betrekken. De drie laatste, voor menschen van dezen tijd onmisbare hulpmiddelen, zijn ook in eigen installaties te produceeren; alleen zullen in de meeste gevallen de kosten wel veel hooger zijn. En tenslotte, maar niet in de minste plaats, is de bodem en is de lucht ter plaatse wel goed voor de gezondheid van de leden van het gezin? Dat alles bij elkaar is slechts een schema van al de vragen welke men zich, vóór de beslissende stap gedaan wordt, heeft voor te leggen, en waarop eerst een regelrecht antwoord behoort te worden gegeven, voor het besluit genomen wordt. Betreffende lucht- en bodemonderzoek kunnen wetenschappelijke proeven nog een woordje meespreken, bij alle andere vragen moet een streng zelfonderzoek den weg wijzen. Het maakt, zooals vanzelf spreekt, een verschil, of men een huis voor permanente bewoning dan wel voor vacantieverblijf, hetzij voor korteren of langeren tijd, wenscht. Maar ook in het laatste geval zal men de bezwaren niet te licht moeten opnemen en de moeilijkheden niet te gering schatten. Zorgvuldig heeft men na te gaan of de gekoesterde verwachtingen ook in de toekomst bevrediging zullen kunnen vinden. DE INDEELING VAN HET TERREIN. Al is nu de streek gekozen waar de woning verrijzen zal, een niet minder moeilijke keus staat nog te doen en wel de keuze van het bouwterrein zelve. De zon en het uitzicht zijn de vaste richtpunten in deze aangelegenheid. Het is heel goed mogelijk, dat een terrein een wondermooi uitzicht biedt, maar door de ligging der vertrekken, ten opzichte van de zon, geen enkel vertrek ten volle van dat uitzicht kan genieten. Een vaststaande regel, waar onder geen enkele voorwaarde van mag worden afgeweken.  □ DE INDEELING VAN HET TERREIN. 9 is, dat elk vertrek, waar geleefd wordt, iederen dag minstens een paar uren door de zon moet kunnen worden beschenen. Deze regel moet zelfs boven het fraaiste uitzicht gaan. Is men vrij in zijn keus, dan zal men meer op kleinigheden letten, en als men de beschutting van een boomgroep of het voordeel van een terreinverhooging kan aannemen, dan mag dit buitenkansje niet verwaarloosd worden. Als men de eerste is, die zich in een streek gaat vestigen, dan mag men ook het gevaar van toekomstige bebouwing der naastliggende terreinen niet over het hoofd zien. Het is meermalen voorgekomen, dat de ligging na die bebouwing totaal waardeloos werd. Staan er soms al huizen en is verdere bebouwing in de toekomst niet buitengesloten, dan doet men nog het best, vooral als men voor latere teleurstellingen bewaard wil blijven, een terrein te kiezen, waarvan men geen belangrijke veranderingen meer te verwachten heeft. Het is de taak van den architect dit terrein in zijne volle waarde uit te buiten. Meestal wordt de hulp van den architect pas ingeroepen, als de keus van het bouwterrein een voldongen feit is. Na wat hiervoor gezegd is, zal het niet moeilijk zijn in te zien van hoeveel belang een goede keuze van het terrein voor het later te stichten gebouw is, en dient zelfs in die aangelegenheid de architect al een belangrijke stem in het kapittel te hebben. Want bij de beoordeeling ziet de architect in gedachten het huis op het terrein gebouwd, overziet de verschillende mogelijkheden van plaatsing op het terrein, waarbij ook al met de bijzondere wenschen van den opdrachtgever omtrent de verdeeling van den tuin rekening gehouden kan worden. Even belangrijk als de zonbestraling van het huis voor de bewoners is, even belangrijk is de zonbestraling van den tuin voor de planten van het terrein, waarop het huis dus zoo geplaatst zal moeten worden, dat het grootste deel van den tuin doorloopend van de zon kan genieten. Bij het buitenwonen krijgt de tuin toch een veel verstrekkender beteekenis dan een  10 DE INDEELING VAN HET TERREIN. □ enkele verruiming tusschen de huizen, een soort licht- en luchthof. De tuin heeft minstens dezelfde waarde als het voornaamste vertrek in het huis. Huis en tuin zijn onafscheidelijk van elkaar en maken te zamen het genot van het buitenwonen uit. Wel heel gelukkig en dankbaar te verwerken zijn sommige omstandigheden, waardoor een bepaald terrein een bevoorrechting heeft boven andere aansluitende perceelen. Wat een boomgroep, een enkele boom soms, een waterpartij, de ligging aan het eind van een weg, voor het huis kan beteekenen, behoeft hier niet met speciale voorbeelden te worden aangetoond. Al die bijzonderheden kunnen in de totaalwerking van het huis in zijn omgeving, zoowel in het voordeel van het huis als in dat van de omgeving, zoo'n belangrijk aandeel hebben. Ze zullen misschien zelfs wel van invloed zijn op de uiterlijke vormgeving. Want al moge men als grondstelling aannemen, dat het huis primair en de omgeving secundair is, omdat het cultureele boven het natuurlijke gesteld behoort te worden, deze stelling zal toch nooit zoover doorgevoerd mogen en kunnen worden, dat het huis allen samenhang met de omgeving zou gaan verhezen. Het zal integendeel op den weg van den bouwmeester liggen zoodanig van de omgeving te profiteeren, dat het huis iets vanzelfsprekends op die bepaalde plaats is, dat huis en omgeving elkaar aanvullen, elkaar verrijken, een groote eenheid vormen. Met opzet hebben wij de uitdrukking „dat het huis zich moet aanpassen aan de omgeving" vermeden. Want het wil ons voorkomen, dat deze uitdrukking niet zuiver is. Zóó gesteld wordt de omgeving ver verheven boven het huis en zou daar dan in alle bijzonderheden den vorm van bepalen, wat tegen een gezonde gedachte van de waarde der bouwkunst indruischt. DE VERDEELING VAN HET HUIS. Het plan om zich ergens te gaan vestigen, houdt bijna  □ DE VERDEELING VAN HET HUIS. 11 tegelijkertijd in, zich een voorstelling maken van het te bouwen huis. In gedachten wordt een lijst van alle vertrekken, welke noodig geacht worden, samengesteld en, al kan men zich nog geen goede voorstelling maken van het verband en derschatten factor is bovendien, dat al die kleine vertrekjes een kapitaal vertegenwoordigen, wat geen noemenswaardige rente afwerpt. Het is tenslotte vanzelfsprekend, dat de architect zich zooveel mogehjk zal dienen te richten naar de wenschen van den opdrachtgever. Maar deze moet zelf ook begrijpen, dat hij een huis bouwt voor zich en voor zijn gezin, en dat hij zich niet mag laten leiden door valsche de groepeering der kamers, — stuk voor stuk worden ze naar hun waarde gerangschikt. Bij het opstellen van het programma van eischen, waaraan de woning zal hebben te voldoen, is de beste raad welke gegeven kan worden, deze: overlaad de lijst van „benoodigde" vertrekken niet! Als men eenmaal aan het opschrijven gaat, is het wel gemakkelijk nog een kamertje voor een bepaald doel er aan toe te voegen, terwijl in de meeste gevallen het genot omgekeerd evenredig is aan de verwachtingen, welke aan een klein vertrek gesteld worden. Een niet te on-  12 DE VERDEELING VAN HET HUIS. □ sentimenten, welke de bron zijn van zooveel ellendige woonverhoudingen en bouwkundige knoeierijen, door namelijk den uiterlijken vorm te stellen boven de innerlijke waarde, meer in vormvertoon dan in echte degelijkheid zijn heil te zoeken. Want deze sentimenten komen voort uit een onzuivere levenshouding. Men tracht zijn naaste te overbluffen, men wil zich grootér voordoen dan men in werkelijkheid is, en men liegt zoodoende tegen zich zelf en tegen de heele wereld. De opdrachtgever moet er van overtuigd zijn, dat enkele ruime vertrekken, juist voldoende aan de behoeften van het gezin, en met eenige reserve voor de toekomst, — maar dan ook niet meer — doch die vertrekken goed gegroepeerd en in den juisten samenhang met elkaar gebracht, dus overzichtelijk en met een scherpe scheiding tusschen de verschillende groepen onderling, van een onschatbare waarde voor de bewoning zullen zijn. In een goed samengesteld huis mogen geen kwalijk verlichte gangetjes de verbinding tusschen de voornaamste vertrekken vormen, mogen geen kamers voorkomen, waar de een moet opstaan om den ander te laten voorbij gaan, waar in de slaapkamers geen mogelijkheid is om het bed zoo te stellen, zonder tegen het licht in te moeten kijken, waar geen gelegenheid is een kinderwagen of fiets te zetten, — maar waar misschien toch vele en velerlei kamertjes voor allerlei doeleinden aanwezig zijn. De aansporing tot beperking spruit niet voort uit een willekeurige bezuinigingswoede. Men brengt slechts in toepassing, wat uit den tijdgeest geboren is, dus wat werkelijk in samenhang met zooveel andere verschijnselen in dezen tijd gebracht kan worden. Een van deze verschijnselen is wel het verlangen naar een sterke vereenvoudiging van het openbare en een verdieping van het geestelijk leven. Wie zich niet laat verblinden door de schittering van het schijnleven, zal moeten erkennen, dat er in alle lagen van de samenleving een sterk  □ DE VERDEELING VAN HET HUIS. 13 verlangen naar een hoogere waardeering van het leven wordt kenbaar gemaakt, waarbij het meer materiëele naar den achtergrond geschoven wordt. Het is aan geen twijfel onderhevig, of de terugslag daarvan zal men in de bouwkunst kunnen waarnemen. Daarnaast zal het aan de geschiedenis moeten worden overgelaten te bepalen, in hoeverre de door de tijdsomstandigheden gedwongen bezuinigingen als een op zich zelf staand verschijnsel, dan wel in samenhang met de kultou beschouwd moeten worden. Het valt echter niet te ontkennen, dat de gevolgen in ieder geval vallen in de hjn van een schematisch gedachte ontwikkeling der bouwkunst. Nog staat men pas in het eerste stadium van deze ontwikkeling en veel van de toekomst is er niet te zeggen. Maar het plantje is boven den grond, en dat is tenminste al iets. Men zal zich ook niet kunhen verhelen, dat het jonge plantje nog heel wat moeilijkheden zal hebben te verduren. Roekeloosheid, winzucht, onbekwaamheid, zijn nog maar enkele oorzaken, waardoor men in het overgroote deel der tegenwoordige ontwerpen te werk gaat naar het oude bekende recept. Men streeft naar ingewikkeldheid en beweert daarmee de gezelligheid en bewoonbaarheid binnen te brengen. Elk vertrekje is een afgeslotenheid, is een laadje in een loketkast, en heeft ook met het huis niet meer samenhang, dan dat laadje met de kast. Van die afgeslotenheid moet noodzakelijk een gedruktheid en een zenuwachtige spanning het gevolg zijn. Dit gevolg zou uitblijven als men zijn huis kan overzien en de organische samenstelling kan aanvoelen, als men zich kan bewegen in ruime vertrekken. Niet het vertrek, maar het huis moet de plaats zijn, waar men zich na het dagelijksch jagen en jachten kan terugtrekken met het gezin, waar de tot het uiterste gespannen zenuwen weer tot rust kunnen worden gebracht. Dan moet ook de woning voor het gezin alleen zijn, omdat men niet gestoord wenscht  DE VERDEELING VAN HET HUIS. □ te worden door hen, die niet tot het gezin oenouien. ^ aUe^n om deze reden zal men de gelegenheid voor drukke . en langdurie bezoeken of het houden van feestmaaltyden buitef sluiten, maar ook, omdat de ruimte dier slechts , ïïen gebruikt wordende vertrekken zoo weinig rente , ÏÏwerPt ÏjTze buiten te sluiten. Pas dan wanneer het enTekf h5 er is voor het enkele gezin, zal het mogebjk zS om St huis het karakter te doen geven van de bewoners,- het zal louter een stuk van hen zelf zijn. He? is voor den opdrachtgever van belang om deze CTondstelling goed in zich op te nemen, zoo goed als het voorÏÏÏÏÏddtert noodzakehjk is deze *eorietot de werkeü£neid te voeren. Bij het uitwerken der ««Jtomort voor hem de opdrachtgever met zijn gezm het: "jggjziin waaromheen hij zi n plan opbouwt. Dat beteekent niet' 2£ het voldoen aan zekere stoffelijke voorwaaréen, maar houdt tegelijkertijd in een nauwkeurig voonrfbestudeeren van het innerhjk leven van al zijn su jetten. DE EERSTE SCHETS. Het nu volgend schetsontwerp moet al deze gedachten bevatten Gescheiden en gegroepeerd al naar hun aard E daar de vertrekken voor het dagverblijf voor het Stverbhjf en voor den dienst. Niet alleen, dat zij in .£?ÏÏ5 van indeeling duidelijk naar:tan en ligging zijn te herkennen, maar ook m het uitwendige ^dAï^t** wel eenige moeiüjkh^en mee£engen, dit alles van het eerste ontwerp des architecten 3 £Sn. Hij zal in de meeste gevallen geen verde^bb| van ziin rjelangstelling kunnen geven dan door aUerieii Tme2"veralderSgen "voor te stellen, « hij ^ omvang niet vermoedt, waarvoor misschien zelfs geen houdbaar motief is op te geven. ffestelde Als de architect echter voldaan heeft aan de gestelde 14  □ DE GLOBALE KOSTEN. 15 eischen van het programma en aan de door hem voorgestelde schikking een aannemelijke reden ten grondslag ligt, dan zal het verstandig zijn van den opdrachtgever om zoo wemig mogelijk in het project te wijzigen. DE GLOBALE KOSTEN. Bij dit schetsontwerp komt nogmaals, en nu met grootere zekerheid, de kostprijs weer ter sprake. Zoolang er nog geen teekeningen bestonden bleef het twijfelachtig of de beschikbare som wel toereikend zou zijn. Op dit oogenblik valt het feit te controleeren en kan de architect zijn volledige exploitatie-rekening maken. Wel is waar is de raming der kosten door den architect opgemaakt nog globaal, d. w. z. de vermoedelijke bouwsom is niet het resultaat van een nauwkeurige berekening van ieder onderdeel. De globale prijs is het resultaat van een vennenigvuldigine van den inhoud van het gebouw met een bedrag per eenheid van inhoud. Aan dit laatste bedrag komt men uit de praktijk, door, wanneer een gebouw klaar is, de totale  16 DE GLOBALE KOSTEN. □ bouwkosten door den inhoud van dat gebouw te deelen, waarbij men den inhoud berekent naar het bebouwd oppervlak X de hoogte van de helft der fundeering tot de halve hoogte der kapverdieping. Die uitkomst noemt men den eenheidsprijs. Dezelfde bewerking kan men bij verschillende bouwwerken herhalen, waaruit tenslotte zal blijken, dat die eenheidsprijzen voor gelijksoortige bouwwerken niet zoover uit elkaar loopen. Dat afwerking en inrichting hierbij een belangrijke rol spelen, is vanzelf sprekend. Bijzondere wenschen, als meer weelderige betimmering, centrale verwarming, e. d. mogen in dat bedrag dan ook niet worden berekend. Vóór den oorlog nam men algemeen als eenheidsprijs voor een eenvoudig landhuis een bedrag van /l 0.— tot / 15.— aan; tegen het eind van den oorlog waren deze bedragen zeker geklommen tot /30.— en / 45.—; en op het oogenblik kan men /20.— tot ƒ25.— als eenheidsprijs aannemen. DE BESTEKTEEKENINGEN EN HET BESTEK. Verondersteld, dat de globale raming van kosten overeenkomt met de toegestane bedragen en ook de exploitatierekening de goedkeuring van den bouwheer kan wegdragen, dan kan de architect zijn voorloopige teekeningen uitwerken tot de definitieve. Deze bestekteekeningen zullen straks moeten dienen voor de aanbesteding, maar ook, om daarnaar de verschillende berekeningen te kunnen uitvoeren en de aanvragen te kunnen doen, waartoe men wettehjk verplicht is. Het is een tijd, waarin hard gewerkt wordt, terwijl het voor den bouwheer een vervelende tijd is, omdat hij zoo weinig ziet tot stand komen. Pas als alles klaar is, als de bestekteekeningen en het bestek, d. i. de omschrijving van de te verrichten werkzaamheden, ter laatste bespreking bij hem bezorgd zijn, kan hij zich een voorstelling van den verrichten arbeid vormen. Zoo duidelijk en overzichtehjk die teekeningen voor den  □ DE BESTEKTEEKENINGEN EN HET BESTEK. 17 ingewijde zijn, zoo moeilijk te bevatten zijn ze doorgaans voor den leek. Pas na ernstige studie en bij het in samenhang beschouwen van de grondplannen, de doorsneden en de gevels, zal het hem misschien mogelijk zijn zich een voorstelling van het toekomstig gebouw te maken. Eerst dient men echter te begrijpen, wat geteekend is. Dat zijn allereerst de grondplannen, horizontale doorsneden van het gebouw, waarbij het vlak van doorsnee gewoonlijk op een derde van de verdiepinghoogte gedacht wordt. Men leest hieruit dus af de ligging van de verschillende vertrekken, hun grootte en onderlinge verhouding, de plaatsing van ramen en deuren, en tenslotte nog een menigte kleinigheden in verband met de constructie. Naast deze horizontale doorsneden staan de lengte- en breedtedoorsneden, Waarbij een vertikaal snijvlak is aangenomen. Daarin ziet men de hoogten van de verdiepingen, van de borstweringen, van de ramen, de deuren en de constructies der fundamenten, balklagen en bekapping. Horizontale en vertikale doorsneden met elkaar in verband gebracht geven de gevels, die dus feitelijk niets anders zijn dan de veruiterhjking van de inwendige samenstelling. Natuurlijk zijn voor een goed overzicht die teekeningen in een zelfde verhouding tot de werkehjke grootte geteekend en de meest toegepaste verhouding is van 1 tot 100; 1 centimeter op de teekening is dus 1 Meter in werkelijkheid en men zegt dan, dat de schaal van de teekening 1 tot 100 is. Al neemt men aan dat al de genoemde teekeningen met de grootste nauwkeurigheid zijn uitgevoerd, dan kan men toch wel begrijpen, dat voor een goed begrip nog een toehchting noodig is. Deze toeüchting is het bestek. Het geheele bouwplan wordt daarin, zooals het op de teekening is aangegeven, nogmaals in alle kleinigheden omschreven, terwijl de architect daarnaast nog aanwijzingen geeft, hoe hij het werk wenscht uitgevoerd te zien, en hoe verschillende rechtsverhoudingen beschouwd moeten worden. V. HET WOONHUIS. ZIJN BOUW. 2  18 DE BOUWVERGUNNING. □ In sommige bestekken worden ook de hoeveelheden der te verwerken materialen opgenomen, waarmee de aannemers later een leiddraad voor hun berekeningen hebben. Aan de hand van deze zeer uitgewerkte gegevens heeft de architect zijn nauwkeurige begrooting van de bouwkosten gemaakt, eenerzijds, om den opdrachtgever mét groote zekerheid de vermoedelijke bouwsom te doen kennen en anderzijds, om bij de aanbesteding een controle te hebben op de inschrijvingsbedragen van de aannemers. DE BOUWVERGUNNING. Nu zou tot de uitvoering van de plannen kunnen worden overgegaan, was het niet, dat ook de Gemeentelijke overheid nog wel eens wilde weten, wat en hoe er gebouwd zal worden. In iedere gemeente bestaat een verordening op het bouwen, waar, in een serie artikelen, min of meer uitgebreid, het gemeentebestuur bepalingen heeft vastgelegd in het belang van de volksgezondheid en van een goede constructie, dus als veiligheidsmaatregel. Deze verordening heet de „Bouwverordening". In het algemeen gesproken zal, omdat de verordening slechts minimum eischen bevat, elk goed doorwerkt plan aan de gestelde eischen kunnen voldoen en dan ook geen tegenstand ontmoeten. Naast de controle op het voldoen aan de eischen voor gezondheid en constructie hebben vele gemeenten ook het toezicht op den uiterlijken welstand ingevoerd. De beoordeeling der plannen uit aesthetisch oogpunt geschiedt door de schcwnheidsconimissie.  □ DE AANBESTEDING. 19 Is na eenig'wachten de bouwvergunning gekomen, dan kan tot de uitvoering worden overgegaan. DE AANBESTEDING. Aangezien een architect niet dan op uitdrukkehjk verlangen van zijn opdrachtgever zelf het werk uitvoert, het werk z.g. in eigen beheer maakt, komt het er nu op aan een aannemer te zoeken, die, naar een vast te stellen bedrag, het gebouw naar het bestek en de teekeningen wil maken. Om tot dién aannemer te komen staan verschillende wegen open. Men kan allereerst een aannemer, wien men het volle vertrouwen wenscht te schenken, verzoeken, een aanbieding te doen voor den bouw. Komt deze prijs overeen met de begrooting van den architect en meent de architect dezen prijs als alleszins redelijk te kunnen voordragen, dan is het contract tusschen beide partijen spoedig geteekend. Een tweede methode is de aanbesteding bij uitnoodiging. Op dezelfde manier als hierboven genoemd met een enkelen aannemer, wordt nu aan meer dan één aannemer een prijs gevraagd. In dit geval worden aannemers gekozen, op wier medewerking om de een of andere reden bijzondere prijs wordt gesteld. Men is dan evenwel ook gebonden, in geval van gunning, den laagsten inschrijver het werk op te dragen, juist, omdat men door het feit van uitnoodiging al heeft getoond den aannemer het vertrouwen te willen schenken. In het derde geval, bij een openbare aanbesteding, staat men vrij. Door een bekendmaking zijn alle willekeurige aannemers in de gelegenheid gesteld een aanbieding te doen. Den laagsten inschrijver, dat is hij, die voor het kleinste bedrag aanbiedt het werk te maken, behoeft men, om een of andere, maar inderdaad geldige, reden, het werk niet te gunnen. Men kan desgewenscht dan onderhandelingen aanknoopen met den opvolger, en als deze ook met den op een na laagsten inschrijver niet vlotten, kan men nog verder gaan, totdat men het contract kan afsluiten met  20 DE AANBESTEDING. □ een partij, van wien men verwacnt aat zij aan aue gesieiue eischen zal voldoen. Het spreekt van zelf, dat, wat hier voor het geheele werk werd beschreven, ook kan gelden voor de verschillende bewerkingen afzonderlijk, het metselen, het schilderen, het stucadooren, enz. Men noemt dit de partiëele aanbesteding. Een vierde, slechts zelden toegepaste methode is deze, dat, van de bij een algemeene inschrijving ontvangen bedragen, het gemiddelde bedrag wordt bepaald, waarna men den aannemer, wiens inschrijving daar het dichtst bij komt, het werk opdraagt. Toen in de laatste jaren de risico's zoowel voor opdrachtgever als aannemer wederkeerig te groot werden, zijn het aannemen in daggeld en het werken voor een vast percentage naar voren gekomen. In het eerste geval wordt elk stuk werk naar den werkelijken kostprijs, vermeerderd met een normale winst, in rekening gebracht. In het andere geval verschaft de opdrachtgever de materialen en bepaalt de aannemer van te voren voor welk bedrag aan arbeidsloon of voor welk winstpercentage op het loon, hij het werk wil tot stand brengen. Aan de aanbesteding gaat (iikwijls de aanwijzing vooraf. In het bestek wordt de dag van deze aanwijzing bepaald. De aannemers worden dien vastgestelden dag op een bepaalde plaats of ten kantore van den architect verwacht, om den architect vragen te kunnen stellen, duisterheden in het bestek of op de teekening opgehelderd te zien en kennis te nemen van monsters of van de reeds gemaakte uitslagen op ware grootte. Van de genoemde aannemingsmethoden wordt in den laatsten tijd de voorkeur gegeven aan de tweede. Niet alleen, dat men dan al bij voorbaat weet met een vertrouwenswaardigen aannemer in zee te zullen gaan, maar men zal er ook eerder toe komen om den aannemers een vergoeding voor de door hen gedane moeiten en kosten, ten behoeve van de aanbesteding, te geven. Die vergoe'. Het kan soms voorkomen dat niet alle muren tegelijkertijd tot dezelfde hoogte kunnen worden opgehaald. Om den aansluitenden muur dan toch nog in een goed verband met het bestaande gedeelte te kunnen maken wordt aan het eind een stuk uitgespaard om daar later in te kunnen aanmetselen. Gaat deze vertanding in een rechte .lijn opwaarts, dan noemt men dat een staande tand; gaat de vertanding onder een schuine lijn uit, dat noemt men dat een vallende tand. Over de poreusheid van den steen en zijn vermogen om water op te zuigen is al gesproken. Dikwijls leidt dit tot het doorslaan van den muur, d. w. z. het vocht trekt door de volle dikte van den muur en aan den binnenkant vertoonen zich natte plekken. Om het vocht te keeren past men twee methoden toe en wel het maken van spouwmuren en het bespuiten van de muren aan de binnenzijde met asphalt. Spouwmuren bestaan uit twee muren op korten afstand (i 6 .c.M.) van elkaar; de tusscheriruimte heet spouw. De beide muren worden op afstanden van ongeveer 1 M. in het vierkant onderling verbonden door spouwijzertjes. Maar deze ijzer- V. HET WOONHUIS. ZIJN BOUW. 3 1  34 HET METSELEN. □ tjes mogen ook slechts de eenige verbinding zijn, omdat anders de werking natuurlijk wordt opgeheven. HET METSELEN. Hoe wordt er nu gemetseld? Dat is nu nog een vraag waarop in het kort antwoord kan 'gegeven worden. Met de vraag is bedoeld, hoe de lagen zoo juist horizontaal en vertikaal in het muurvlak verwerkt komen. Omdat het steenverband van buitengewoon groot belang is voor een goede constructie van het gebouw, worden de planteekeningen zóó uitvoerig bewerkt, dat daardoor nauwkeurig de hoogte naar het aantal lagen, en de breedteafmetin¬ gen naar de koppen worden bepaald. Alle aansluitingen van muren, met hoeken en sprongen, alle verbindingen met kozijnen zijn er op aangegeven en hiervan worden nu de voor de praktijk benoodigde gegevens getrokken. Als men eens op een bouwwerk gaat kijken, dan zal men daar op alle hoeken en bij alle sprongen zuiver rechte palen zien staan, naar beide richtingen geschoord. Het zijn de profielen waarnaar gemetseld wordt. Die profielen zijn zuiver loodrecht gesteld en geven zoo in vertikale richting het verloop van den muur. Maar bovendien heeft men de hoogteverdeeling van den muur er op aangegeven, en door een draad te spannen tusschen de overeenkomstige punten van twee profielen wordt heel zuiver de ligging van den steen in de hoogte en in de breedte bepaald. De lengteligging wordt dan nog vastgesteld door een lat, waarop de koppen-verdeeling staat uitgemeten, langs het metselwerk te houden. Om van tijd tot tijd het werk nog eens in horizontale—en vertikale richting te kunnen  □ DE KELDER. 35 controleeren wordt het waterpas voor de horizontale en het schietlood voor de vertikale richting er langs gehouden. DE KELDER. Na al deze uitweidingen keeren wij terug naar het cementraam, of liever tot het bouwwerk op de hoogte van het cementraam. Een belangrijk gedeelte van het huis is tot nog toe onbesproken gebleven, terwijl het toch feitelijk het eerste werk was dat in uitvoering kwam. Het is de kelder. Van te voren hebben wij stilzwijgend aangenomen dat onder het huis geen sousterram wordt gemaakt. Een kelder mag evenwel niet vergeten worden. Het is een der belangrijkste deelen van het huis, maar tegelijkertijd ook een van de moeilijkste, wat de uitvoering betreft. Bouwt men op een zandigen bodem, waar het grondwater nooit zoo hoog zal stijgen, dat het boven den keldervloer komt, dan is er niet veel gevaar. Maar moet men den strijd met het water aanbinden, dan kan men niet voorzichtig genoeg zijn. Van den kelder wordt verwacht dat de wanden en vloer absoluut waterdicht zijn, en de beste materialen en een uitstekende uitvoering kunnen dit slechts doen bereiken. In de gegraven put worden de wanden en de vloer gemetseld. Zoo spoedig mogelijk wordt nu water in den kelder gepompt. Dat is noodig, want zou men de wanden en vloer van den kelder in eens dicht willen maken, dan zou de druk van het buitenwater op wand en vloer zoo sterk zijn, — denk aan de wet van Archimedes — dat zij zouden bezwijken. Door de vrije toetreding van het water heft men die krachten op en bevordert tegelijkertijd de versteening van het metselwerk. Een bijzonder geval is nog de drijvende kelder. Deze wordt geheel los van alle overige muren geconstrueerd, en drijft op een vloer in het grondwater, — gaat daarmee dus op en neer. In de laatste jaren worden de kelders, en vooral de meer omvangrijke kelders, bijna uitsluitend van gewapend beton  36 DE KELDER. □ gemaakt. Eendeels doet men dat, omdat gewapend beton zich veel gemakkelijker laat bewerken en anderdeels omdat de risico voor waterdichtheid minder groot is. Een kelder moet minstens met één zijde aan den buitenkant van het huis liggen, in welke zijde dan de ventilatie openingen kunnen worden aangebracht. De ventilatie is niet alleen noodig voor den toevoer van frissche lucht om datgene, wat men in den kelder wenscht op te slaan, te kunnen bewaren, maar is even noodzakehjk voor het behoud van den kelder. Bij kelders met onvoldoende ventilatie ziet men dikwijls het water met stralen langs den wand loo-  □ DE KELDER. 37 pen, en de gedachte, dat de kelder lek zou zijn, is alleszins verklaarbaar. Dat water is echter niet anders dan gecondenseerde waterdamp. De waterdamp uit de lucht slaat tegen de koude kelderwanden neer en is de oorzaak van het kwaad, dat speciaal optreedt, wanneer de ventilatie onvoldoende is. En zoo ernstige gevolgen kan het ontbreken van deze ventilatie hebben, dat op den duur het metselwerk van de wanden zou worden aangetast en de kelder inderdaad lek zou worden. Wanneer de begane grondvloer boven den kelder ruim bo-» n het omhggend terrein ligt, is het niet moeilijk om in het gedeelte wand van grondslag tot onderkant begane grondvloer openingen te sparen voor ventilatie en verlichting. Is die afstand niet voldoende, dan laat men den onderkant van de kozijnen tot onder den grondslag zakken en bouwt daarom een koekoek, wat dus niet anders is dan een bak om hcht te vangen. Heel eenvoudig is die koekoek als ze voor een enkel raam geplaatst wordt, meer samengesteld, wanneer ze ook tot een buiteningang van den kelder toegang geeft en b.v. een trap moet opnemen. In beginsel blijft de constructie dezelfde, maar komt zij ook in het water, zooals de kelder zelve, dan dienen alle voorzorgsmaatregelen voor den kelder ook op haar toegepast te worden. DE EERSTE BALKLAAG. Er is nu een heel belangrijk oogenblik in den bouw van het huis gekomen, en wel het tijdstip, waarop de eerste horizontale afsluiting zal worden gemaakt. Duidelijk teekenen zich de omtreklijnen der verschillende vertrekken af en is te-zien hoe de verschillende vertrekken ten opzichte van elkaar liggen. Voor den opdrachtgever is dit moment wel zeer spannend. Want de twijfel, of alle afmetingen wel zoo groot zijn als oorspronkelijk is vastgesteld, komt in hem op. Alles lijkt zoo klein De vertrekken, waarvan men de maten zoo niim gesteld achtte, schijnen geen tafel,  38 DE EERSTE BALKLAAG. □ geen stoel, geen ledikant te kunnen bevatten. Angstig worden de maten genomen en vergeleken met die van de ontwerpteekeningen, en dan blijkt dat alles klopt. Langzamerhand wordt het gezichtsbedrog verklaarbaar. Er staan nog geen wanden en het plafond is er nog niet, waardoor de ruimte nog geen drie dimensionale werking heeft. De verhoudingen van het enkele vertrek tot het heele huis, of, sterker nog, tot het omsloten bouwterrein, of misschien zelfs wel tot de wijde vlakte, waarvan het bouwterrein maar weer een klein stukje is, werkt verwarrend en men verliest daarbij het overzicht. Al wordt nu rustig doorgebouwd in de overtuiging, dat alles is zooals het behoort te zijn, — de twijfel bhjft bestaan tot op het laatste oogenblik wanneer de meubels op de gedachte plaats komen te staan. Nu worden de balken aangedragen voor die vertrekken, waar volstaan wordt met een eenvoudige houten bevloering over een balklaag. Maar daar, waar een vloer van gewapend beton zal komen, wordt op jukken een wegneembare houten vloer opgesteld, waarop straks de ijzeren staven voor de bewapening zullen worden gevlochten en de beton kan worden gestort. Boven den kelder moet zonder voorbehoud een steenen vloer komen, hetzij van gewapend beton, hetzij van ijzeren balkjes met daartusschen gemetselde gewelfjes, als men vroeger meestal maakte, of, als een groote overwelving, zooals men die metselde, toen het ijzer als constructiemateriaal nog van weinig beteekenis was. Die harde bevloering is noodig omdat zich de waterdamp gemakkelijk tegen dezen vloer afzet en het hout onverbiddelijk zou doen rotten. Want tusschen de balken van een kelderzoldering is wel moeilijk een ventilatie aan te brengen. In de meeste gevallen ligt de kelder ook vlak onder de keuken. Bij een keukenvloer schenkt men in 't algemeen de voorkeur aan een harde bevloering, aan marmer, tegels, doloment of terrazzo boven hout, en ook om die reden is een harde ondervloer gewenscht.  □ DE EERSTE BALKLAAG. 39 Een onophoudelijk lichte bevochtiging van het hout kan de oorzaak zijn van het bederf van het hout. Zwammen vinden er een goeden voedingsbodem, en wanneer niet regelmatig frissche lucht kan toetreden, kan men er zeker van zijn, dat binnen korten tijd het hout door en door verteerd is. Uit den aard van de zaak is de lucht onder de eerste balklaag altijd wat vochtig, vooral daar, waar een vochtige bodem is. Dat het uitwasemen van dien grond ook voor de gezondheid schadehjk moet zijn is licht te begrijpen, en men tracht het uitdampen tegen te gaan door over de heele oppervlakte onder den vloer een afsluiting te maken, een dun- - viuci ui v uui lu.ui cnu.c beweging kan bhjven. Daartoe worden in de buitengevels onder den vloer gegoten ijzeren roostertjes geplaatst, en in de tusschenliggende muren openingen gespaard. Het zal nu wel begrijpelijk zijn, dat het heel onverstandig is om die roosters met een plankje of steen dicht te zetten, wat men 's winters vaak ziet gebeuren. BETONVLOEREN. De noodzaak van ventileeren onder den vloer vervalt, wanneer een betonvloer gemaakt wordt. De kosten van een betonvloer zijn hooger dan die van een houten bevloe- ne laag beton, tusschen de muren van de fundamenten. Maar zelfs dat is nog niet voldoende om de balken en den vloer intact te bewaren. Ten eerste worden dan nog de balken en onderkant van den vloer met carboleum bestreken: en ten tweede zorgt men, dat de lucht onder den  40 BETONVLOEREN. □ ring, maar niettemin zijn de voordeelen en vooral de kosten van het onderhoud van dien aard, dat de betonvloer verre de voorkeur verdient. Is men met den betonvloer en de daarop aangebrachte bedekking, — linoleum, houtcement, of de duurdere bedekking parket of rubber —, niet tevreden, dan kan men er altijd nog een eenvoudige planken vloer op aanbrengen. Bij het storten van de beton worden dan lichte balkjes of zwaluwstaartvormige klosjes, waarop later die balkjes bevestigd kunnen worden, ingelaten, en daarop worden de planken gespijkerd. In dit geval moet men de kleine ruimte onder den vloer ook nog ventüeeren. Sprekende van een gewapenden betonvloer is steeds de aandacht gevestigd geweest op een speciaal voor dit doel geconstrueerden vloer, welke op het werk wordt gestort. Omdat echter deze methode nog al eenige vertraging in het werk kan geven, doordat- de beton eerst eenigen tijd moet verharden eer men er verder op kan werken, heeft men betonnen balken gemaakt, die berekend zijn naar de toe te laten belasting en kant en klaar op het werk geleverd worden. Het verdient echter aanbeveling om het plafond onder deze balken-vloeren vrij daarvan te construeeren, omdat de latere afpleistering dikwijls barsten gaat vertoonen op de naden der balken. Al de systemen betonnen balken te noemen heeft hier geen zin. Als de mëest bekende noemen wij alleen de Siegwartbalken, waarvan een doorsnede-teekeningetje wordt gegeven. Niettemin hebben de betonvloeren de houten balklagen nog niet verdrongen, en een uitbreiding van wat er al van gezegd is, moge hieronder volgen. DE HOUTEN BALKLAAG. De balken worden op regelmatige afstanden, varieerend van 50 tot 80 centimeters, uit elkaar gelegd. De zwaarte en de afstanden der balken worden bepaald naar de vloerbelasting, zoowel de toevallige als de permanente, en de afstand tusschen de steunpunten. Als het resultaat dier  □ DE HOUTEN BALKLAAG. 41 berekening betrekkelijk zware balken te verwerken zou geven kan men door de steunpunten dichter bij elkaar te brengen, tot lichtere balken komen. Alleen heeft men dan nog na te gaan of de kubieke inhoud van het hout in het laatste geval ook minder is, omdat daarnaar de prijs wordt bepaald. De steunpunten kunnen dichter bij elkaar gebracht worden door een of meer onderslagbalken aan te brengen, waardoor de door de balklaag te overspannen ruimte in twee of meer velden wordt verdeeld. Bij onderslagbalken onder de begane-grondbalklaag past men dezelfde bewerking nog weer eens toe, door op •afstanden steunpunten te metselen of te storten van beton; aan die steunpunten geeft men den naam van penant, hoofdje, stiep, teerling, enz. Het kan voorkomen, dat een balk niet van steunpunt tot steunpunt gelegd kan worden, maar onderweg ergens opgevangen dient te worden. Om dan toch in het onderen bovenvlak gelijk te blijven wordt het eind van dien balk opgevangen in een dwarsbalk, welke steunt op twee andere, wel op den muur steunende, balken. Deze constructie wordt een raveeling genoemd, en de twee balken die den last der andere overnemen, noemt men de raveelbalken. Omdat de raveelbalken dus meer te dragen krijgen als de andere balken en tenslotte met de typische houtverbinding ook nog eenig hout verloren gaat, worden de raveelbalken eenige centimeters zwaarder genomen. Raveelingen ziet men toegepast bij schoorsteenen en bij trappen. In de beganegrondbalklaag dienen ze tegelijkertijd om onder de stookplaatsen een gemetselde of betonnen plaat op te vangen, in menige bouwverordening een voorschrift ter voorkoming van brandgevaar. In den regelmatigen voortgang van het werk zouden nu de vloeren te pas komen om over de balken gelegd te worden. Het juiste oogenblik is daarvoor echter nog niet gekomen, want zoolang het huis nog aan alle kanten aan wind en regen den vrijen toegang-laat, is het niet gewenscht  42 DE HOUTEN BALKLAAG. □ om het zoo gemakkelijk werkende hout, dat later voor het oog zichtbaar blijft, aan te brengen. Krom getrokken; met veel naden, zou het het aanzien van het huis niet verhoogen. Pas als de buitenafsluiting, tot op het glas in de ramen, is aangebracht, gaat men tot het leggen van de vloeren over. Een aardig moment tusschen het bouwen door willen wij niet overslaan. Het is het oogenblik van de eerste steenlegging. Aan de eerste steenlegging op de hoogte van het werk op dit oogenblik moet natuurlijk slechts een symbolische bet eekenis worden toegekend. Want de eerste steen is al lang te voren door den metselaar in de fundeering gelegd." Met de eerste steenlegging bedoelt men te kennen te geven, dat de opdrachtgever zelve het huis bouwt en, heeft de eerste steenlegging plaats door een kind, dat met den eersten steen het geluk in het huis zal binnentreden. In het Zuiden van ons land legt met dezelfde bedoeling de metselaar den werkelijken eersten steen en slaat daarbij een kruis. Meestal wordt de eerste steen gelegd op het cementraam naast het ingangskozijn. Wanneer de balken allemaal met de bovenkanten in een waterpas vlak liggen en (of) de betonvloeren gestort zijn, worden eerst de muren verder opgemetseld, en daar waar de openingen voor binnen- en buitendeuren gespaard moeten blijven, de kozijnen gesteld. Weldra zijn de buitenmuren tot een hoogte opgehaald, dat daar. de raamkozijnen aan toegevoegd kunnen worden. HET KOZIJN. Alvorens tot een nadere beschouwing der kozijnen over te gaan, dienen wij het materiaal, waarvan zij gemaakt worden, toch nog even nader te bekijken, n.1. het hout. Bij het bouwen worden in hoofdzaak vier soorten hout gebruikt, n.1. het grenenhout, het vurenhout, het dennenhout en het eikenhout. De laatste houtsoort is wel het hardst, de andere  p HET KOZIJN. 43 komen in hardheid vrijwel overeen. Grenenhout evenwel is iets vaster en iets vettiger door hars, dan vurenhout. De eerste houtsoort wordt voornamelijk voor buitenwerk, de andere voor binnenwerk gebruikt. Vurenhout is het hout van den fijnen den of den fijnen spar, grenenhout van den groven den of pijnboom en het dennenhout, dat vaak voor balklagen wordt gebruikt, is afkomstig van den zilverden. Het eikenhout wordt het meest gebruikt voor die onderdeelen, waaraan zwaardere eischen gesteld worden, b.v. dorpels van ramen en deuren, of wel voor de betimmeringen, welke later als blank hout een sieraad van het huis uit zullen maken. Een kozijn is een raamwerk van hout, dat in het metselwerk wordt geplaatst en de omlijsting vormt van een later aan te brengen beweegbaar deel, een raam of een deur. Naar dit doel worden de kozijnen onderscheiden in raamen deurkozijnen. De laatste soort laat zich nóg verdeelen / in binnen- en buitendeurkozijnen, terwijl de raamkozijnen gespecialiseerd worden naar den aard van het raam, vast-, schuif-, draai-, klep- en tuimelraam. Vanzelfsprekend is de \ constructie der buitenkozijnen meer ingewikkeld dan die der binnenkozijnen, om een goede tochtafsluiting, vochtwering en aansluiting met het metselwerk te bewerkstelligen. Om te beginnen wordt het hout dier kozijnen belangrijk zwaarder genomen. Niet alleen, dat men in het gevelvlak door het breede hout den indruk van stevigheid wil wekken, maar bovendien wordt in dien stijl een sponning gemaakt, welke in het metselwerk sluit en daarom steensponning wordt genoemd. De afstand van de twee stijlen en van de twee dorpels, dus de breedte en hoogte waartusschen het daglicht kan toetreden, heet dagmaat van het kozijn; de breedte tusschen het metselwerk heet neggemaat — welke voor een goed steenverband in de breedte altijd een geheel aantal koppen zal moeten zijn — en het vlakje metselwerk van voorkant kozijn tot voorkant muur, heet negge of kantelaaf. Al naar bestem-  44 HET KOZIJN. □ ming van het kozijn is de doorsnede van den stijl of dorpel verschillend. Heel in het kort zullen wij hier enkele kozijnconstructies beschrijven. In de kozijnen of dorpels van alle soorten kozijnen zijn sponningen uitgespaard, waarin de latere beweegbare deelen kunnen worden gehangen en een afsluiting vinden. Bij alle draaiconstructies is deze sponning naar een zijde open. Bij naar binnendraaiende constructies, in 't bijzonder bij naar binnendraaiende ramen moet eensfcorgvuldig geconstrueerde sponning worden gekozen om een goede afsluiting voor tocht en regen te verkrijgen. Dubbele sponningen, soms zelfs met een extra tochtsponning, zijn zeer aan te bevelen. Bij schuifraamkozijnen moet de sponning aan de binnenzijde gesloten zijn om een geul voor het glijden van het raam te kunnen formeeren. Om het onderraam over eenigen afstand naar boven te kunnen schuiven, moet het bovenraam eenige centimers naar voren geplaatst worden. De sponning kan zoo over de volle hoogte doorgaan. Het schuiven van het raam wordt vergemakkelijkt door het uit te balanceeren tegen twee raamgewichten, van ijzer of van lood, welke schuiven in kokergaten, dat zijn kokers in de stijlen van het kozijn. Zoo hoog mogelijk in den stijl is een schijf ingehakt, waarover het koord van raam en gewicht loopt. Het komt voor, dat het koord, zelfs al heeft men daarvoor staaldraad genomen, breekt. Men moet dan toch het gewicht _kunnen benaderen en de plank, het z.g. belegstuk, tegen den voorkant van het kokergat wordt daarom wegneembaar geconstrueerd, .-of wel in de sponning van het kozijn is een gemakkelijk Wegneembaar gedeelte, dat het sleutelstuk wordt genoemd. Bij het opschuiven mag natuur lijk het verfwerk van het onderraam noch dat van het bovenraam beschadigen. Ze moeten vrij langs elkaar kunnen schuiven, terwijl er toch in gesloten stand geen kier mag zijn. X)e bovendorpel van het onderraam en de mul iilinpi 1 TCTfrjiiT bovenraam  □ HET KOZIJN. 45 worden nu verdikt en iets schuin toeloopend bewerkt, waardoor die beide dorpels bij het naar beneden schuiven tegen elkaar klemmen. Meermalen legt men tusschen onder- en bovenraam in alle typen kozijnen een dwarsdorpel, welke kalf genoemd wordt. Een kozijn, waarin behalve een kalf ook nog een staande middenstijl voorkomt, heet kruiskozijn, een kozijntype, dat in de Hollandsche Renaissance dikwijls voorkwam. Werd tot voor weinig jaren bijna uitsluitend het schuifraam toegepast, in de laatste jaren heeft het draairaam de concurrentie met het schuifraam aangegaan, en, naar het schijnt, met succes. Meer en meer vindt het draairaam aanhangers en, met het oog op de vele gemakken en zeker niet het minst om de hygiënische voordeden, is dat licht te begrijpen. In een vertrek hoopt zich de warme en verontreinigende lucht op in het bovenste deel van het vertrek en hoe dichter nu de afvoer van de bedorven lucht bij het hoogste punt is, hoe beter. Als het schuifraam wordt opgeschoven, ontstaat in het allergunstigste geval een opening op ongeveer J van de hoogte tusschen vloer en plafond. Wordt daarentegen het draairaam opengezet, dan ventileert men over de volle hoogte van het kozijn. Men heeft bij het schuifraam — verondersteld, dat het schuifraam J van de hoogte had van de kamer — nog wel naar een andere oplossing gezocht, door het bovenlicht naar benedenschuivendof naar buiten opzetbaar te maken, maar, omdat dit bovenste glasge, deelte bijna altijd met gordijnen voor de ventilatie-opening wordt behangen, is het practisch nut vrijwel denkbeeldig. In de laatste, jaren heeft men getracht de houten kozijnen met deuren of ramen te vervangen door stalen constructies, en het zou te wenschen zijn, dat deze poging ten volle mocht slagen. Een goed geconstrueerd kozijn met raam of deur, in een frissche kleur geverfd, moge met het metselwerk een harmonisch geheel uitmaken, de tijd, waarin ze door goede samenstelling en prima materiaal tegen alle  46 HET KOZIJN. □ ongunstige invloeden bestand en onveranderlijk bleven, is voorbij. En de duurzaamheid van hout kan niet bij ijzer vergeleken worden. Wanneer stalen kozijnen en stalen ramen goed in het metselwerk geplaatst worden en van te voren roestwerend zijn behandeld, bieden ze de grootst mogelijke voordeden. Stalen ramen werken niet, ze trekken niet, zij blijven licht loojpen, zij vereischen weinig onderhoud, en zij verkleinen niet noemenswaard het lichtoppervlak. Tegenwoordig wordt de constructie van stalen ramen al zoo geperfectioneerd en geïndustrialiseerd, dat de kostprijs niet ver meer van de houten ramen af is. Een enkel maal ziet men een compromis gesloten tusschen het houten kozijn en het stalen raam. Dat is een heel slechte constructie, omdat het goede stalen raam door de niet te vermijden werking van het houten kozijn noodzakelijk zal hjden. Tot zoover, wat de constructie van de kozijnen met de deuren en de ramen betreft. Een enkel woord willen wij echter nog aan de architectonische waarde daarvan wijden. De functie van de deur is, een verbinding te vormen tusschen binnen en buiten, en van het raam, om de door wanden en afdekking besloten ruimte te verlichten. Terwijl dus de wanden een stevige beschutting tegen de van buiten optredende werkingen willen bieden, gaat het raam daartegen in, en vernietigt tot op zekere hoogte de bedoeling om te beschermen van de wanden. Het is nu het architectonisch probleem, om zoowel hét karakter van het raam als verhchtingsmiddel op de juiste wijze uit te drukken, als aan den wand zijn oorspronkelijk gesloten karakter te hergeven. In alle groote stylperioden heeft men voor dit vraagstuk een andere oplossing gevonden, en zelfs wordt door die oplossing voor een belangrijk deel het karakter van den styl bepaald. Want niet alleen meet men de architectonische waarde af naar de juiste verhouding der samenstellende  □ HET KOZIJN. 47 ruimten, in hun ."onderlinge ligging en beweging, maar die ruimten worden omsloten door vlakken, en die vlakken doorbroken door ramen en deuren, zoodat de vorm van de ramen, de wijze van plaatsing in het vlak, hun verhouding tot elkaar en tot het vlak, en de groepeering, van een niet minder ver strekkende beteekenis is. Raam en wand zijn onafscheidbaar. In den onbestemden opbouw der massa's brengt het raam, door zijn strakke omlijning, de zwaarte en diepte, het leven aan, en drukt de bestemming van het bouwwerk uit. In zijn rythmische verdeeling op het muurvlak is het raam het natuurlijk ornament van dat muurvlak. Het raam is dan geen willekeurig in den muur gebroken gat, maar de opening, de welbewuste verbinding, van binnen en buiten. Vanzelfsprekend staat de architectonische oplossing van het raam in het nauwste verband met de materialen, waarin gewerkt wordt, zoowel de materialen van het muurvlak als van het raam zelve. Technisch is er natuurlijk niets tegen, om in een gemetseld vlak een stalen raam te plaatsen als omlijsting van een spiegelruit, maar esthetisch is een dergelijke samenstelling wel aan eenige bedenking onderhevig, en zal een houten kozijn met een houten raam en betrekkelijk kleine ruiten een meer bevredigende oplossing bieden. Wanneer aan het muurvlak een monolith karakter gegeven wordt, zal daarin door het stalen raam met de spiegelruit, door de karakterovereenkomst van de verschillende materialen, eenzelfde eenheid bereikt worden als boven werd aangegeven. Wij zouden in een ongeoorloofde uitgebreidheid vervallen, wanneer wij over de belangrijkheid van het raam slechts een enkele serie voorbeelden aan dit onderwerp wilden toevoegen, zoodat wij willen volstaan met te verwijzen naar meer bijzondere werkjes, o. a. dat van Herman van der Kloot—Meyburg, Over Bouwkunst in de stad en op het land. BINNENDEURKOZIJNEN EN DEUREN. Tenslotte nog iets over de constructie van de binnendeur-  48 BINNENDEURKOZIJNEN EN DEUREN. □ kozijnen en de deuren. De meeste binnendeurkozijnen hebben houten dorpels. Alleen daar, waar ze tegen een steenen vloer sluiten, worden ze van een steenen dorpel voorzien, hetzij van hardsteen, hetzij van marmer. Als tijdens den bouw het kozijn met den houten onderdorpel gesteld wordt, wordt tegen de stijlen een voorloopige houten dorpel ter dikte van den vloer gespijkerd en hierover wordt dan later, bij het aftimmeren van het vertrek, een stofdorpel van een of andere harde houtsoort, b.v. eikenhout of teakhout, gelegd. De deur zelf bestaat, evenals het vensterraam, uit een raamwerk van twee stijlen met een onder- en bovendorpel en eventueel een of meer tusschendorpels. Dat randhout omsluit een vulling, welke bij het raam de ruit, bij de deur het paneel, soms een ruit is. In het geval de vulling een paneel is, hetzij hout, hetzij triplex of een eternitplaat, wordt rondom in stijlen en dorpel een groef geschaafd, waarin het paneel wordt opgesloten. De eventueele verdunning aan de vier zijden van het paneel en zeer teekenend afgesneden in het vlakke aanzicht, heet bossing. Het is in ons land gewoonte om deur en raam over de volle dikte in de sponning van het kozijn te plaatsen. Deze methode is ongetwijfeld heel goed, maar een nadeel is, dat bij de geringste werking van het hout tusschen deur of raam en kozijn een vrij breede naad voor den dag komt. Om die naad te vermijden past men deuren of ramen met een overslag toe. Behalve in het kozijn schaaft men in de deur of het raam rondom een sponning en de overbreedte van de deur slaat nu nog op den vlakken kant van het kozijn — een dubbele tochtafsluiting derhalve —, maar tegelijkertijd is de anders te voorschijnkomende naad weggewerkt. De dubbele afsluiting voor den winter met z.g. dubbele ramen is bij ons te lande om economische redenen vrijwel in onbruik geraakt. Bij de goede ouderwetsche huizen en  □ DE OPGAANDE MUREN. 49 een enkel maal ook bij de betere landhuizen ziet men ze nog, en het wil ons voorkomen, dat men er werkelijk meer aandacht aan diende te geven. De dubbele afsluiting verniindert de gelegenheid tot tochten en de luchtlaag tusschen beide ramen is een uitstekende isolatie voor de warmte. Wil men dan nog zuinig handelen, dan kan men alleen aan de zijde, waar de sterkste afkoeling te verwachten is, dubbele ramen aanbrengen. De constructié zelf kan men al heel eenvoudig maken door er 's winters ramen in te hangen, die men 's zomers wegneemt. DE OPGAANDE MUREN. Keeren wij nu weer terug tot den bouw, welken wij verheten op het oogenblik, dat met het stellen van de kozijnen een begin werd gemaakt. Het eerst zijn de binnendeurkozijnen aan de beurt. Hoe eenvoudig zich deze op hun plaats laten stellen, het is en blijft een uiterst secuur werk. .Behalve de juiste plaats is ook het richten in vertikale en horizontale richting te verzorgen. Men ziet dan bij het stellen een der timmerlieden met een schietlood langs de stijlen den vertikalen stand controleeren, terwijl de andere de schoren vastslaat. Bij het stellen zijn de schoren nog los en de man met het schietlood bedoelt met „halen" en „brengen" zijn maat wenken te geven voor het naar zich toehalen of het opduwen van het kozijn. Tevens worden nog draadankers in den stijl gedraaid, die het kozijn in het metselwerk vasthouden. In de stijlen der kozijnen merkt men ook nog een ruw uitgehakte geul op. De bedoeling daarvan is, om een hoeveelheid kalk te kunnen opnemen welke, versteend, ook nog een steun aan hèt kozijn geeft. De tegen de stijlen gespijkerde klossen hebben ten doel stevigheid aan het kozijn te geven, maar tegelijk een gelegenheid te scheppen tot het later bevestigen van de omtimmering. Na het plaatsen van de binnendeurkozijnen volgen de V. HET WOONHUIS. ZIJN BOUW. 4  50 DE OPGAANDE MUREN. □ buitendeurkozijnen waarbij voor den later te plaatsen natuursteenen onderdorpel en de neuten, — de natuursteenen ondereinden van de kozijnstijlen — ruimte wordt gespaard. Op die neuten wordt, onder de houten stijlen, een plaatje lood gelegd. Op den kop hebben de neuten een kuiltje waarin later een ijzeren dook, een zwaluwstaartvormig ijzeren staafje tegen den onderkant van den kozijnstijl, met lood of zwavel wordt vastgezet. Nu gaat de arbeid regelmatig verder. Binnenen buitenmuren worden opgemetseld, klossen voor latere betimmering geplaatst, en na het stellen van de deurkozijnen volgen alras de raamkozijnen. Wanneer de muren j tot aan den bovenkant van het kozijn zijn opgemetseld, moet men evenwel boven het kozijn nog een constructie maken, om den last van het metselwerk boven het kozijn over te brengen op de ter zijde liggende penanten. Dat kan men doen door een eenvoudigen boog te slaan, half cirkelvormig, of segmentvormig, door een z.g. strekschen boog te slaan, door een stuk natuursteen over de volle breedte te leggen (een latei), of door een ijzeren balk in het metselwerk op te nemen. Van al deze methoden vindt men op deze bladzijde een teekeningetje. In het geval er een boog wordt  □ DE STEIGER. 51 geslagen, metselt men op een houten vorm (een formeel), welke zoo gesteld wordt, dat hij gemakkelijk wegneembaar is. DE STEIGER. Intusschen zijn de metselaars al gauw tot een zoodanige hoogte gekomen, dat zij hun werk niet goed meer kunnen overzien en met moeite kunnen werken; dan wordt de steiger geplaatst. Rond, om het gebouw, op een afstand van ongeveer 1.50 Meter van den muur, en met een onderlingen afstand van 2 tot 2.50 M. worden palen loodrecht opgericht. Op de hoogte, door den metselaar zoo even7verlaten, wordt tegen deze staande palen een andere paal in horizontale richting gebonden, schakel of scheerhout genaamd en van deze schakel naar den muur komen nu korte palen te hggen, z.g. kortelingen of bulsings, waarop de planken voor den steiger gelegd worden. De metselaars hebben een nieuwen werkvloer, de kalkkuipen worden gesteld en met specie gevuld, de steenen worden aangedragen en zij kunnen verder metselen, tot zij weer een hoogte bereikt hebben, waarop een volgende werkvloer noodig is. De onderliggende steiger wordt niet afgebroken maar blijft hggen als veiligheidsmaatregel. Het komt een enkele keer voor, dat een steiger breekt, en de onderliggende steiger dient dan, om de werklieden op  52 DE VERDIEPING-BALKLAAG. □ te vangen. Zij komen met den schrik vrij. Daarom heet die tusschenhggende steiger een schriksteiger. Het vallen behoeft ! echter niet alleen door het breken van den steiger te zijn. Als j de steiger niet zorgvuldig is gemaakt, kan een steigerplank j met het eene uiteinde soms niet voldoende rusten op een I korteling, en wee dan degene, die op dat looze eind stapt. \ Onherroepelijk valt hij door den steiger. Zoo'n niet onder- I steund eind heet klink en bezoekers van een bouwwerk j kunnen niet genoeg gewaarschuwd worden uit te zien, j dat zij niet op een klink stappen. DE VERDIEPING-BALKLAAG. Met rassche schreden gaat het bouwwerk nu de hoogte in en weldra zijn de muren zoo hoog opgemetseld, dat de tweede horizontale afdekking kan worden gemaakt. Opnieuw I worden de balken, welke van te voren al op maat gezaaga | zijn en waarvan de einden met menie zijn bestreken om ze in het metselwerk voor bederf te vrijwaren, aangedragen | en in de juiste verdeeling in een waterpas vlak gelegd. Alles gaat op de zelfde manier als bij de eerste balklaag, alleen met dit verschil, dat nu de balken in den muur j verankerd worden. Aan de einden der balken worden | omgebogen ijzeren staven bevestigd, waarvan het omge- | bogen eind grijpt in het metselwerk. Het doel van deze | ankers is, om door het vastleggen van de balken in de 1 muren een horizontaal verband tusschen die beide muren j tot stand te brengen. Om de muren, evenwijdig met de balklaag, ook nog in dat verband te betrekken, worden over de drie laatste balken, evenwijdig met den muur, j waarvan die, welke het dichtst bij den muur ligt, strijkbalk heet, dwarsankers z.g. strijkankers, bevestigd. Komen j op een muur twee balkeinden bij elkaar, dan worden deze j beide balkeinden nog verbonden met een plat ijzer, koppel- j anker genaamd. metseld, dat er niets van in het gezicht komt, noemt   54 DE ZOLDERING. □ men dat een blinde verankering. Laat men ze door den muur heen schieten, dan heeft men gelegenheid om er aan de voorzijde een dwarsijzer aan te bevestigen, de schoot, waarom zulke ankers schootankers worden genoemd. Van de oude gevels zijn ons die ankers wel bekend, en niet het minst door de bijzonder fraaie staaltjes van smeedkunst, welke zij ons te zien geven. DE ZOLDERING. De balklaag kan een dubbele functie te vervullen hebben. Zij zal in de eerste en voornaamste plaats dienen om den vloer te dragen, maar ook kan zij nog moeten dienen om er het plafond aan op te hangen. Hoe dat gebeurt, komt later aan de orde. Is men bevreesd, dat door de spanningen in de balklaag, zelfs al heeft men de balklaag stijver gemaakt door kruizen tusschen de balken te spijkeren, in het gestucadoorde plafond scheuren zullen komen, dan legt men los van de vloerbalklaag een andere lichte balklaag, met het enkele doel er het plafond aan te hangen. Om die reden heeten die liggers plafohdhangers. De gestucadoorde plafonds hebben de houten vrijwel geheel verdrongen. Een enkel maal komen zè nog in toepassing, maar de hooge kosten tegenover de andere plafonds zijn zeker een ernstige belemmering voor het maken van een zoo interressant werkstuk. Want het valt niet te ontkennen, dat in de houten plafonds al zeer geslaagde architectonische oplossingen gemaakt zijn en gemaakt kunnen worden. Men behoeft zich slechts de zolderingen van zware balken, waarover kleine lichtere, de z.g. moer- en kinderbalken, voor den geest te halen, om in te zien tot welke belangrijke effecten deze door en door gezonde oplossing leidt. Voortdurende en gedwongen zuinigheid, maar ook de sterk verminderde kwaliteit van de te verwerken materialen, zijn de oorzaak dat deze en dergelijke constructies meer  □ DE ZOLDERING. 55 en meer tot de zeldzaamheden gaan behooren. Daarenboven mag ook niet uit het oog worden verloren, dat vele nieuwe materialen aan de markt worden gebracht, die inderdaad een heel andere werkwijze veroorzaken en waarbij het bepaald buiten de reden zou hggen, zich door een oude werkwijze te laten leiden. Het ligt toch wei voor de hand, dat men bij een gewapend betonvloer of bij een vloer van holle balken geen systeem van moer- en kinderbalken zal toepassen of een caisson zoldering zal worden gemaakt. Het karakter van een gewapend beton vloer is, dat hij als een vlies gespannen zit tusschen de steunmuren of  56 DE ZOLDERING. □ steunbalken, stevig naar alle kanten verankerd. En daaruit volgt, dat van eenig reliëf bij zoo'n zoldering geen sprake kan zijn, maar alles glad en vlak is. Met het aannemen van deze bouwmiddelen komt men van zelf tot een veranderd aanzien van het huis en zal men aansluitende of verwante constructies daarnaar richten. Omdat ze ook meer hggen in den geest van den tijd zullen ze langzamerhand beter doorvoeld en begrepen worden, wat na ernstige doorwerking aan het einde zal leiden tot een volledige vervanging van de oude bouwwijzen. Een nieuwe schoonheid zal dan uit de nieuwe materialen voortvloeien van minstens evenveel waarde als die, welke aan de oude materialen werd toegekend. Na deze korte architectuurbeschouwing keeren wij weer tot het bouwwerk terug. Veel nieuws is er den eersten tijd niet. De metselaars trekken de muren op, de timmerheden stellen de deuren raamkozijnen of de profielen en alles verloopt, zooals dat van de begane-grondbalklaag tot de eerste verdieping is gegaan. Maar buiten het bouwwerk wordt nu ondertusschen nog gewerkt aan wat evenzeer de aandacht vraagt. Want, als straks de muren op hoogte zijn, is het zaak om ook de bovenafdekking zoo spoedig mogelijk aan te brengen. Hoe eerder het binnenste van het gebouw voor den regen gesloten is, hoe beter. Alle vocht, dat er tijdens den bouwtijd binnengebracht wordt, moet er op een of andere manier ook weer uit. Hoe minder regen er dus tijdens het bouwen valt, hoe droger straks het huis zal zijn. . Én ook, als het regent, kan er niet gewerkt worden. Die regendagen, zooals dê term luidt, geven den aannemer recht op verlenging van den gecontracteerden bouwtijd. Dat neemt niet weg, dat het ook in het belang van den aannemer is het gebouw zoo spoedig mogelijk dicht te maken. Wanneer straks dan ook de metselaars de laatste laag gemetseld hebben, moet de platbalklaag of de bekapping klaar zijn, om onmiddellijk geplaatst te kunnen worden.  □ DE KAP. 57 Over de platbalklaag valt, na wat er over de andere balklagen gezegd is, verder niet veel te vertellen dan dat met het leggen der balken gerekend moet worden op een goede afwatering van het latere plat, naar de kanten waar later het water zal worden afgevoerd. Over de bevloering van de platbalklaag spreken wij later. DE KAP. Aan de kap valt wel iets meer op te merken. Een bekapping is een samenstel van houten of ijzeren binten om de afdekking aan de bovenzijde van het huis te dragen. Die afdekking moet natuurlijk van stevig waterdicht materiaal zijn, dat ons in staat stelt om alle sprongen en doorsnijdingshjnen in het beloop té kunnen volgen en voor inwatering te beveiligen. Die bedekking kan zijn pannen, leien, riet, zink, koper, ijzer of rubberoïd. De vorm van de kap hangt nauw samen met de latere bedekking, want elk der genoemde materialen laat zich maar niet op een willekeurige wijze verwerken. Voor pannenbedekking is men aan een bepaalde schuinte gebonden, welke gaat van 30° tot 60°. Gaat men daaronder uit, dan loopt men kans, dat de pannen bij wind opwaaien, gaat men daarboven, dan hangen de pannen niet vast op het nokje aan het eind van de pan en moeten ze óf gespijkerd óf aan haken gehangen worden. Bij geringe schuinte past men zink of ijzer of rubberoïd toe; bij steilere dakschuinte worden de vlakken met leien behangen. Wanneer leien op vlakken met geringe schuinte worden gebruikt, zullen ze bij wind gaan klepperen, opwaaien en breken. Riet laat zich ook niet willekeurig verwerken. Een geringe schuinte is weer onvoorwaardelijk af te keuren. De beste helling is tusschen de 45° en 60°. DAKVORMEN. Naar den vorm verdeelt men de daken in lessenaar1daken, zadeldaken, schilddaken, wolfdaken, tentdaken,  58 DAKVORMEN. □ gebrokendaken, koepeldaken en torendaken. De namen duiden al aan wat er onder te verstaan valt. Een lessenaardak of afdak is een dak met een enkel dakschild. Een zadeldak is een dak met twee dakschilden, dat in doorsnede een gelijkbeenigen driehoek vormt; zij worden aan de einden afgesloten door gevelmuren, waartusschen zij vallen of waarover zij eenige decimeters heensteken. In het laatste geval worden de dakvlakken met een plank aan den voorkant afgesloten. Schilddaken hebben vier dakvlakken, waarvan de grondhjnen allen op dezelfde hoogte liggen. Liggen de grondhjnen paarsgewijze op dezelfde hoogte, dan zegt men dat de dakschilden afgewelfd zijn. Bij een tentdak komen alle dakvlakken in een punt tezamen, zoodat het dak den vorm van een pyramide heeft. Een gebroken kap, naar den Franschen architect Mansard ook mansarde genoemd, bestaat uit twee deelen, waarvan het eene deel (het bovenste) vlak, en het andere deel steil geconstrueerd wordt. Torendaken zijn meestal pyramiden met vier- of achtzijdig grondvlak ; zij worden zoo samengesteld, dat zij het heele horizontale vlak van den toren tot steunvlak krijgen. Tenslotte zijn koepeldaken daken met gebogen dakvlakken. De doorsnijdingshjn van twee dakvlakken heet koekkeper, wanneer de snijlijn uitwendig is, en kielkeper wanneer ze inwendig is. Waar de onderdeden van een kapspant bij vrijwd iederen dakvorm terugkeeren, zij het in het eene geval wat samengestelder dan het andere, mogen wij hier volstaan om van den eenvoudigsten vorm de constructie iets nader toe te lichten. HET KAPSPANT. De hoofdvorm van een kapspant is een driehoek, waarvan de basis een balk is van de zolderbalklaag en de opstaande zijden de spantpooten of spantbeenen heeten. Die spantpooten moeten den last van de dakconstructie, nog vermeerderd met een toevallige belasting (sneeuw of winddruk), op de muren overbrengen. Die lasten worden op het  □ HET KAPSPANT. 59 spantpoot overgebracht door gordingen, welke het dakbeschot dragen, en vervullen dus dezelfde functie als de balken in de balklaag. Ter versterking van het kapspant zijn nog verschillende ) LES&EN#JïDaK a 2 zadeldak B 3 Nv/ÖLFDAK C A SCHILDDAK D 5 TENTDAK E 6 GEBRCKENCAft F 7 KOEPELDAK Q '3 TOREN DArvH —7~1,— * SB^NTBEEN GORDING NOr\ BOEI GORDING MAKELAAR TTTEISRAVT KARBEEL KREUPELE STVL BLOKKEEL ZoLDEffBALK 5Lor pAtWQRMELN EN DArSSB^NT  60 HET KAPSPANT. □ dwarsbalken en schoren aangebracht. In de eerste plaats is daar een vertikale stijl, waartegen de beide spantpooten rusten, de makelaar genaamd, welke tevens de nokbalk draagt. Aan de onderzijde hangt aan dien makelaar de kapbalk, welker uiteinden weer verbonden zijn met de beide spantpooten en ze steunt tegen doorbuiging. Tusschen kapbalk en spantpoot brengt men nu nog een schuine schoor, den karbeel, aan, en het spantpoot ontlast men nog meer door er een kreupele stijl onder te plaatsen. De balk onder den voet van het spantpoot op den muur heet muurplaat. Het geval, dat het spantpoot oiuniddelhjk rust op de zolderbalklaag, zal niet vaak voorkomen, omdat men de zolderruimte liefst nog over het grootst mogelijk oppervlak zal gebruiken, b.v. om er slaapkamertjes onder te brengen. Daarom wordt, alvorens de kap te plaatsen eerst nog rondom een borstwering gemetseld. Evenmin zal het altijd treffen, dat het spantpoot of de kreupele stijl op een balk van de balklaag kan dragen. Gaat dat niet, dan legt men over twee balken een stuk hout, een slof genaamd, welke den last van het voetpunt overbrengt op de balken. DE DAKBEDEKKING. De dakbedekking bestaat allereerst uit een beschieting van planken op de gordingen. Als het dak met pannen gedekt zal worden, brengt men op de naden der planken (d.i. op afstanden van ongeveer 20 centimeters) dunne latten aan, en op die tengels worden op afstanden van de werkende lengte van de pan panlatten gespijkerd, waaraan de pannen komen te hangen. Om mogelijk doorgeslagen water nog af te voeren heeft men aan weerszijden van de tengel in de beschieting nog een waterhol geschaafd. In geval men leien als dakbedekking kiest wordt het dakbeschot in horizontale richting op z.g. sporen of sparren gespijkerd, en legt men, ook alweer om het water^nog te keeren, over het dakbeschot soms een laag asphaltpapier. Bij het rieten dak ontbreekt de beschieting. Op de gor-  □ DE DAKBEDEKKING. 61 dingen worden op afstanden van ± 30 centimeters, sparren, d. z. lichte liggertjes, gespijkerd en op deze sparren komen weer panlatten, waaraan de rietmat, — een dikte van 15 tot 30 centimeters — wordt vastgenaaid. In de meeste bouwverordeningen was het riet als dakbedekkingsmateriaal verboden. Licht ontvlambaar als het riet is, was het, vooFal na de invoering van treinen en trams, uiterst gevaarlijk en menige brand vond zijn oorzaak in een verwaaide vonk uit de locomotief. Toch heeft men niet zonder meer van het riet als bedekkingsmateriaal afstand willen doen. Want in de eerste plaats biedt riet het groote voordeel van een uitstekende isolator te zijn. En in de tweede plaats heeft een huis met riet gedekt iets beslotens, iets warms, en draagt iets van het karakter van de omgeving. Daarom heeft men sinds enkele jaren brandvrij riet in den handel gebracht en sinds dien is alweer menig landhuisje van een rieten dakbedekking voorzien. Of evenwel die brandvrijheid van langen duur is, zal de toekomst moeten leeren. De geheele kapconstructie heeft ten doel het huis aan de bovenzijde af te dekken en het opgevangen regenwater naar de zijkanten af te voeren. Het eenvoudigst is wel het water zijn eigen weg over het omliggend terrein te laten zoeken, maar aanbevelenswaardig is dat niet. Uit een oogpunt van reinheid en orde doet men beter het op te vangen in goten aan den voet van de dakschilden en vandaar door buizen naar den grond te leiden, waar men het dan kan brengen op de gewenschte plaats. De goot langs het huis is heel eenvoudig samengesteld uit drie planken en wel de binnenboeideel tegen den voet van de kappoot, de gootbodem en een opstaande plank aan de voorzijde, de buitenboeideel of goothjst. Om het geheel voor het mdringen van vocht te beschermen wordt de goot van binnen bekleed met zink. Wanneer de goot buiten het muurvlak uitsteekt, worden terondersteuninggootklossen ingemetseld en meermalen voorzien van een betimmering.  62 HET STELLEN VAN DE KAP. □ Ter verlichting van de zolderruimte, of van de op den zolder ondergebrachte kamers, brengt men in de dakschilden dakkapellen aan. Het zijn kozijnen, op dezelfde wijze geconstrueerd als de reeds genoemde, meestal voorzien van draairamen. De zijwanden worden met een dubbele wand afgesloten en behangen met platte pannetjes of met zink. De bovenzijde wordt als plat of naar een of meer zijden afwaterend gemaakt. HET STELLEN VAN DE KAP. - Dit geheele samenstel in al zijn onderdeden, wordt van te voren klaargemaakt, om, zoodra de muren tot vereischte hoogte zijn opgemetseld, naar boven gebracht en gesteld te kunnen worden. En weldra staat dan het eerste spant overeind, het hoogste punt van het huis is bereikt. De werklieden meenen, dat de bouwheer om dit feit wel zoo verheugd zal zijn, dat een vlag op het huis geplaatst moet worden. Heimelijk koesteren zij de verwachting dat zijn vreugde zich in klin~ kende munt zal uitdrukken. In sommige streken van ons land plaatsen de werklieden een dennenmast met een groenen top in den nok, waarmee bedoeld wordt, dat met dien tak de booze geesten van het huis verjaagd worden. Het plaatsen van de kap gaat heel vlug. Alle beschikbare krachten worden te hulp geroepen, en in het bijzonder, wanneer de pannen, gelegd worden, ziet men de werkkeden mannetje aan mannetje staan als een lange keten om de pan-, nen aan elkaar te reiken. Ze worden slechts voorloopig neer-  □ DE DAKBEDEKKINGSMATERIALEN. 63 gelegd, want er moet nog zooveel aan het dak gebeuren waarbij de pannen verschoven worden, dat men zich met deze voorloopige dekking best tevreden kan stellen. Later, wanneer de metselaar de schoorsteenen tot boven het dak heeft opgemetseld, wanneer de nok en de hoekkepers gelegd zijn, en wanneer de loodgieter het zink in de goten gelegd heeft en het lood van aansluitende stukken metselwerk over de pannen heeft geklopt, — wanneer de stukken een regelmatigen vorm hebben en gedeeltelijk over elkaar hangen, noemt men ze loketten; wanneer ze aan lange banen zijn slabben — dan pas worden de pannen opnieuw gedekt, en in juiste aansluiting gelegd. Men noemt dit verdekken. DE DAKBEDEKKINGSMATERIALEN. De leien worden op het dak bevestigd met spijkers of haken. Leidekken komt bij ons niet zoo dikwijls voor en het is misschien daaraan te wijten, dat de leidekkers bij ons niet zoo'n bedrevenheid hebben in het leidekken als hun buitenlandsche collega's. Vooral de Duitsche leidekkers zijn zeer bekwaam in hun vak en dekken de holle en scherpe kanten van het dak met de grootste zuiverheid aansluitend aan de vlakke gedeelten. Het gebruik van zink voor dakbedekking komt tegenwoordig niet zooveel meer voor. In de eerste plaats omdat zink uiterst voorzichtig behandeld moet worden, wil het op den duur een goede bedekking blijven, en in de tweede plaats, omdat zink langzamerhand verdrongen is door mastiek en rubberoïd. Het groote nadeel van zink is dat het zeer gevoelig is voor temperatuursinvloeden, waarop met de constructie terdege moet gerekend worden. De naden maakt men dan zoo, dat het zink vrij kan werken. Inplaats van te soldeeren, wat alleen bij korte naden toelaatbaar is, worden twee met elkaar te verbinden stukken aan elkaar gehaakt. Bij groote vlakken, worden op de breedte van de zinkbladen latten op liet houten onderschot gespijkerd,  64 DE DAKBEDEKKINGSMATERIAT.™ e^Hi?kendl kantCn .Van hCt Zinkblad °Pstaa°. enwa^ een zinken kapje omheen geschoven wordt Die latter worden roeflatten genoemd. Spijkers mag nierrnooit S bevestigmgsmiddel van zink gebruiken. Wanneer het dak met pannen gedekt zal worden heeftl men de keus uit vele soorten. In kwaliteit is het verschü Het S?*' Zich MeTd001 »** behoeft te Km ' Het is dus een kwestie van vorm en kleur, Naar den vorrn i ÏËEÏÏÏÏ'*'*"1 dl Pamen * HÓllandsche p™' Hollandsche stormpan, Boulet pan, Kruispan.Oegstgeestsché; pan Muiden pan, en nog enkele andere, mmder Sikte ? Th^ de gen°emde SOorten ™dt ™* bovenaf' ÏJSf^ ^ teeke^eti<*- Bij de bedekking vïï landhuisjes worden, naar Engelsch voorbeeld, nof Lï hS1",?*8^ Het is niet te o^kennen, dat hiermee 1 dikwijls alleraardigste effecten worden verkregen blauw S ^ ? Pannen Zijn 111 ^oofd/aak' rood en blauw Rood is de natuurlijke kleur, d.w.z de kleur welke bij het bakken te voorschijn komt. Blauwe pamS : krijgt men, door roode pannen te smoren in rook^aSS ï takken. De verschülende pannen worden ook metTpSe 't onderdeden geleverd voor aansluitingen tegen deHok en goot, alsmede voor afdekking van den nok en de hoe£ . keper — vorstpannen, voor de kilkepers — de küpannen en voor de windveeren - de windveerpannen hetTanPZ^rrd/n ^A^^d S^erd. Wanneer > ™L T f afgevoerde water als drinkwater dienst moet doen, zal er uit hygiënisch oogpunt wel wat voor Se geglazuurde pannen vallen te zeggem Maar, uit een^rcn?  □ HET PLAT. 65 tectonisch oogpunt is zoo'n glimmend vlak, dat, vooral als de zon er op staat, op honderden meters afstand schittert, verschrikkehjk. HET PLAT. En nu komen wij weer terug tot het plat. Wie langs den weg gaat, zal opgemerkt hebben, dat in de stad het plat overheerschend meer in toepassing komt dan de kap. Dat de praktijk meer en meer dringt naar het plat kan geen verwondering wekken. Bij de kap zeiden we reeds, dat om de zolderruimte zoo voordeelig mogehjk te maken, men de kap omhoog brengt en een borstwering boven den zolvervloer metselt. Hoe hooger die borstwering, hoe grooter de ruimte en wanneer men tenslotte toch weer bijna een verdieping in metselwerk heeft opgehaald, is het vanzelfsprekend, dat men eenvoudiger de horizontale afdekking, dan de kap aanbrengt. De ruimtewinst gaat gepaard met een constructievereenvoudiging en waarschijnlijk ook nog wel met een onmiddellijke geldelijke besparing. Dat neemt niet weg, dat, wil men de constructie goed maken er nog wel even meer komt kijken, dan een eenvoudige vloer op een balklaag te leggen. Want het plat beschut maar weinig tegen temperatuursverschillen, terwijl de kap, als groote holle ruimte een goede isolator is. Wil men een plat goed maken, dan dient men zeker een ruime luchtlaag tusschen vloer en plafond te brengen, hetzij men deze dan met een afzonderlijke plafondconstructie; hetzij men deze met een constructie tusschen de platbalken weet te maken. De ventilatie tusschen de platbalklaag moet uitstekend zijn, omdat door de waterdichte deklaag alle luchtverversching door het materiaal buitengesloten is en het hout op den duur zou verstikken. De ventilatie is met roosters in de buitenmuren of door zinken buizen met kapjes door den vloer en de deklaag te maken. Op de deklaag komt het echter aan. Voor bedekking V. HET WOONHUIS. ZIJN BOUW. 5  66 HET PLAT. □ van de houten bevloering gebruikt men z.g. mastiek. Eerst wordt een laag ruw henneppapier gelegd, en daarover komen twee of drie lagen dakvilt of asphaltpapier met tusschen de lagen een in kokenden toestand uitgestreken laag aardpek. Om het opwaaien te voorkomen en ook ter bescherming van deze laag voor het beloopen, wordt er nog een grindlaag overgespreid. Dit grind en ook andere vaste stoffen als bladeren zouden bij de afvoerbuizen door wind of regen of snelstroomend water gemakkelijk meegevoerd kunnen worden. Rondom zoo'n opening maakt men daarom een soort hekje van zink, een kiezelbak genaamd. Ook de omsluiting van het plat en de aansluiting tegen verhoogingen als lantaarns en schoorsteenen, worden met zink bekleed, en wel zoo, dat deze randen, de mastiek-schrooten, schuin gesteld worden. Want mastiek . wordt bij warm weer week, zelfs zoo, dat het gaat afloopen. j Schuine of gebogen vlakken knunen daarom moeilijk met j mastiek bedekt worden. DÉ KAP EN HET PLAT. Wij kunnen niet van dit onderwerp afstappen, zonder j een enkel woord gezegd te hebben over den strijd tusschen ] het plat en de kap. Deze strijd dateert van de eerste helft van de 18e eeuw, | toen het klassicisme tot uiting kwam, en men door het plaat- g sen van balustraden e. d. de werking van de dakschilden 1 aan het oog trachtte te onttrekken. Zij heeft echter een | heel ander karakter gekregen, toen de mogelijkheid om de platafdekking practisch alleszins voldoende op te lossen, grooter werd. Zeker heeft hier de economie een belangrijk aandeel ten H voordeele van het plat bijgedragen, en zonder twijfel  □ DE KAP EN HET PLAT. 67 vloeit uit de overweging, dat nu niet ieder huis zijn afzonderlijke bekapping met gemakkehjk te verstoppen goten tusschen de huizen noodig heeft, maar alles onder een enkel vlak kan worden afgedekt, waar men overal bij kan komen, ook nog een winstpunt voort. Dat echter het plat zijn architectonische oplossing al gevonden zou hebben, is helaas bij lange na niet waar. Een wandeling door onze nieuwe stadswijken zal ons daarvan wel overtuigen, en zou ons met hartstocht doen terugverlangen naar het dakvlak. Een van de redenen van de oogenblikkelijke esthetische minderwaardigheid van het plat is het niet begrijpen van het plat. Men was in den beginne huiverig, om het plat zonder meer zoo maar te aanvaarden. Men voelde de nuchterheid van het geval, en wist er geen raad mee. Door balustraden, door topgevels en schijnkapjes trachtte men nog iets van den ouden indruk te redden (men zegt wel, dat het ook kwam, om door een royaler aanzien een hoogere hypotheek (te kunnen krijgen, waarom die geveltjes den naam van hypotheekgevels kregen), maar met dat al kwam de gezonde oplossing van het plat niet vooruit. En dat men tenslotte toch ook niet zoo heel erg ver mistastte, bewijzen juist de huizen in de nieuwe wijken. Nu heeft men het plat zonder meer aanvaard, en de hypotheekgevers letten niet meer op het schijnkapje. De groote fout zit wel hierin, dat in aanleg gebouwd wordt, alsof het huis een kap zal krijgen. Op een gegeven oogenblik houdt men op, en legt een plat. Vandaar, dat al die huizen met platten een indruk van onafheid geven. Wanneer men een kap als bekroning van het huis aanneemt, moet men van meet af aan daar zijn plan op inrichten. Dit plan zal zooveel mogelijk gesloten moeten zijn, om later in de kap de meest eenvoudige doorsnijdingen en zoo weinig mogelijk doorsnijdingen behoeven te maken. Het plat stelt ons daarentegen in staat om in volle vrije  68 HET VOEGWERK. □ ontwikkeling de raimten op te bouwen en af te dekken, waar dat gewenscht voorkomt. Zal dus het plat de afdekking van het huis zijn, dan zal zich dat ook al in het grondplan van het huis manifesteeren. Pas dan. als de ontwerper van den beginne af aan zijn plan in enkele volumen opbouwt, zal hij in staat zijn het plat tot de werkelijke architectonische waarde te brengen. Bij de tegenwoordige ontwikkeling van de bouwkunst is voor het plat een groote toekomst weggelegd. Maar het zal heel anders tot uitdrukking komen, dan wij op het oogenblik zien en dat is maar gelukkig ook. HET VOEGWERK. Het huis is dus zoover, dat met de afwerking kan worden begonnen, en de gevels, welke door de steigers zoolang voor ons verborgen waren, zullen weldra voor ons zichtbaar zijn. Van dien steiger maakt alleen nog de voeger gebruik, die, van bovenaf met zijn werk beginnende, de weggelaten steenen aanvult en de voegen inzet. De specielaag tusschen de steenen heet voeg. Bij het metselen wordt de specie aan den voorkant afgestreken, maar het zou te tijdroovend zijn wanneer deze voeg tegelijkertijd werd afgewerkt. Er bestaan verschillende wijzen van het afwerken der voegen, n.1. platvolvoegen, terugvoegen en de voegen knippen. De eerste twee methoden kunnen onmiddellijk na het metselen al toegepast worden en dat verdient zeker aanbeveling, omdat dan de voegspecie tegelijk met de metselspecie verhardt. Meestal laat men het evenwel na, en neemt de voeger pas later het afgebroken werk over. In de even uitgekrabde specielaag wordt met een voegspijker een kleine hoeveelheid specie gebracht en aangestreken. Ligt de voeg in het muurvlak en vult ze de geheele opening dan heet die voeg platvol gevoegd; terugliggend heet ze, wanneer ze binnen het muurvlak ligt, en, wanneer de kanten van de voeg langs een lat zeer scherp worden afgesneden, dan spreekt men van een geknipte voeg. De voegen onderscheidt men  □ BUISLErDINGEN. 69 nog in lintvoegen en stootvoegen. De eersten zijn de doorloopende horizontale, de tweede de korte vertikale voegen. Tegelijk worden de gevelvlakken nog door den voeger schoongemaakt. Beschadigde steenen worden uitgehakt en kalkspatten met een verdunde oplossing van zoutzuur verwijderd en, na het afbreken van de steigers, kan men dus zeggen, dat het gebouw er in zijn vormen staat. Timmerman, stucadoor, schilder en glazenmaker zullen er de laatste hand aan leggen, maar de groote architectonische werking kunnen ze niet meer veranderen. BUISLErDINGEN. Toen de bovenafsluiting van het huis werd aangebaacht ontstond tevens de gelegenheid, om ook in het huis aan het werk te gaan en voor alles moesten de leidingen gelegd worden, de leidingen voor de electrische verhchting, voor het gas, de waterleiding, den afvoer van het verontreinigd water en de feacaliën, de huistelefoon, misschien nog wel voor de centrale verwarming. Het is mogehjk de buizen dier leidingen zoodanig in het plan te verwerken, dat ze er in opgelost worden en er misschien zelfs nog wel een architectonische werking van uit gaat. Maar aangezien er bij hun productie niet op wordt gerekend, dat ze later een zoodanige werking te vervullen zullen hebben, verbergt men ze liever voor het oog, echter zoodanig dat de voornaamste stukken toch op een gemakkelijke wijze bereikbaar zijn. Voor het geval betonvloeren zijn gelegd, heeft men daar de doorgangsopeningen in gespaard. Anders heeft men natuurlijk tusschen vloer en plafond een uitstekende bergruimte, welke zich uitmuntend laat benutten, temeer nog, omdat men in den vloer luiken kan sparen, om bij de verbindingen te kunnen komen. De staande ijzeren leidingen hakt men liefst zoover in den muur in, dat ze later achter een betimmering of een pleisterlaag kunnen wegvallen. In het laatste geval moet er op gelet worden dat alle ijzerdeelen goed met een of ander roestwerend middel wórden  70 DE VLOEREN. □ bestreken, om in de latere opperhuid geen gevolgen van de anders onvermijdehjke oxydatie der buizen te bespeuren. Na het leggen der buizen volgen de vloeren. DE VLOEREN. Over de bintlagen worden de vloeren gelegd, en, al schijnt dat een vrij eenvoudige handeling, zoo dienen zij, vooral, wanneer ze schoon in het gezicht blijven of als ondervloer voor een parketvloer zullen dienen, met groote zorg behandeld te worden. Allereerst dient het hout der vloeren goed droog te zijn. Nat hout zou later naden en een oneffen vloer tengevolge hebben. Daar het hout toch altijd nog aan werking onderhevig is, neemt men de delen liefst al zoo smal mogelijk en brengt bovendien nog verband tusschen die delen onderling. Dit verband wordt ten eerste aangebracht door een verhooging in de dikte en over de lengte van de plank te doen sluiten in een groef van de andere. Men noemt dit met groef en messing in elkaar sluiten. De genoemde verhooging van de eene plank heet veer. Het verband in den vloer wordt bovendien nog bevorderd door de korte  □ DE VLOEREN. 71 naden van de vloerdeelen bij kortere lengte dan die van het vertrek op een andere balk te verspringen. Dat deze naad altijd op een balk moet hggen is gemakkelijk te begrijpen. En dan, als de delen onderling aangedreven zijn en zoo krap mogelijk tegen elkaar sluiten, worden ze op iederen balk met twee of drie draadnagels vastgespijkerd. Dat aandrijven is niet zoo gemakkelijk. Want al zou men met een houten hamer de deelen al kloppende vrij dicht bij elkaar krijgen, voldoende is dat toch zeker nog niet. Daarvoor heeft men krachtmiddelen noodig. Bij niet te groote afstanden en eenvoudig werk kan men door opdringen met een zwaren beitel al heel wat bereiken. Anders neemt men een ijzer in den vorm van een kram, plaatst die op een korten afstand van de deel op den balk, en drijft dan met een stel wiggen aan. De meeste kracht ontwikkelt men met een vloeraandrijver, d.i. een ijzeren toestel, dat op den balk wordt vastgezet en door ch-aaiing van een handel een blok vooruitschuift tegen den vloerdeel. De vloerdelen behoeven niet alleen van boven af vastgespijkerd te worden Er bestaan nog andere methoden en wel om verdekt te spijkeren. De draadnagel wordt in dat geval in de verbreede onderste veer geslagen. Deze werkwijze volgt men, wanneer de vloer blank blijft of wanneer daar later een dekvloer overheen gebracht zal worden. Een derde constructie is de delen met een losse veer te verbinden. Wanneer de vloer blank moet blijven worden de vloerdeelen eerst omgekeerd op de balklaag gelegd en natuurlijk niet vastgespijkerd, om later, wanneer de grove werkzaamheden achter den rug zijn, omgelegd en bevestigd te worden. Een vloer, welke boven een vochtigen bodem gelegd wordt dient, evenals de balklaag, aan de onderzijde met carbolineum bestreken. Tegelijk met de vloeren worden tegen de onderkanten der balken of van de plafondhangers de tengels gespijkerd, waartegen later het riet voor het vasthouden van de bepleistering kan aangebracht worden.  72 DE SCHEIDINGSWANDEN. □ . Bij de balklagen is al terloops iets over het onvolkomene van de plafond constructie, onmiddellijk tegen de balklaag, gezegd. Niet alleen om het daarin aangegeven euvel van scheuren in het plafond, maar ook om de gehoorigheid verdient deze constructie geen aanbeveling. Aan het laatste bezwaar is nog voor een groot deel tegemoet te komen door tusschen de balken een tweeden vloer te leggen en de ruimte tusschen dezen en den bovenvloer met een isoleerende stof te vullen. Van deze constructie gaat hierbij een teekeningetje. Het spreekt van zelf dat de vulling tusschen de balken een onbrandbaar materiaal moet zijn. DE SCHEIDINGSWANDEN. Binnen het huis beginnen nu zoo langzamerhand ook de verdeeling der vertrekken en de verhoudingen daarvan meer zichtbaar te worden. De muren, de vloer en het plafond zijn de omsluitende elementen. Nu dienen nog eenige  □ DE SCHEIDINGSWANDEN. _73 scheidingen aangebracht te worden tusschen ondergeschikte vertrekken. Wel is waar zou het uit een constructief oogpunt bijzonder aanbevelenswaardig zijn, wanneer alle vertikale scheidingen, van beneden tot boven, van een stevig materiaal konden doorgevoerd worden, maar daaraan zijn nog wel eenige practische bezwaren verbonden. In de eerste plaats zou men gebonden zijn aan de herhaling van het zelfde gegeven van den beganen grond op alle verdiepingen, en, in de tweede plaats, zou deze constructie vrij kostbaar worden. Omdat aan tusschenwanden toch al niet meer de eisch gesneld behoeft te worden van een grooteren last dan het eigen gewicht te kunnen dragen, en ze bij goede behandeling een vrij stevigen wand kunnen geven, heeft men verschillende materialen in den handel gebracht, die een lichte, goedkoope en toch doelmatige afscheiding van mindere beteekenis mogehjk maken. Men heeft de keus uit de navolgende materialen: drijfsteen, (ten onrechte ook wel tufsteen genoemd), bimscementplaten, gipsplaten, steengaas, holle terracotta-steenen, kurkplaten en nog verschillende andere soorten die meest als platen in den handel voorkomen. Maar, hoe licht al deze wandconstructies zijn, ze geven toch op den vloer een permanente verhooging van de belasting en moeten om die reden ook wel een versterking van de onderliggende constructiedeelen meebrengen. Meestal volstaat men door in de balklaag twee der balken, waar later de scheidingswand zal komen, dicht bij elkaar te leggen, of wel men legt in de balklaag een specialen drager voor den wand en dan, zoo dat mogehjk is, ook nog over den vloer een balk. Komt in een scheidingswand een deur, dan gaat deze laatste constructie niet op, tenzij het een kastdeur betreft en de deur later over het plint kan draaien/^waarachter de balk is weggewerkt. De kozijnen in een scheidingswand kunnen uit den aard  74 BESCHERMING VAN DE BUITENMUREN. van de zaak veel lichter gemaakt worden, dan de overige" kozijnen, hoewel ze naast hun gewone functie ook nog tot verstijving van den wand meewerken. De stijlen worden meestal zoo gemaakt, dat de drijfsteen of bimsplaat in een sponning schuiven. BESCHERMING VAN DE BUITENMUREN. Nog even dienen wij ook onze aandacht aan de buitenwanden te geven. Wanneer deze als spouwmuren gemetseld zijn, zal de kans van doorslaan, d. i. als het buitenvocht door den muur heendringt en zich aan den binnenkant duidelijk vertoont, vrijwel buitengesloten zijn. Maar, hoe goed ook dikwijs gemetseld, de kans, dat niet als spouwmuren gemetselde muren doorslaan, is, vooral bij onbeschutte muren, zeer groot. De wanden, welke later behangen worden, tracht men al door het aanbrengen van dat behangsel vrij van den muur, voor de onaangename gevolgen te behoeden. Het groote nadeel is echter, dat die niimte een geschikte verblijfplaats voor allerlei ongedierte is. Sinds enkele jaren heeft men een werkwijze gevonden om de muren voor vocht ondoordringbaar te maken. Ze worden dan aan de binnenzijde bespoten met een zeer dunne mastiek, en deze methode geeft werkelijk afdoende resultaten. Het spreekt van zelf, dat de muurbespuiting toch zoo moet zijn, dat geen voegje en geen steen onbedekt blijft, omdat dit plekje dan wel vochtdoorlaatbaar zou bhjven. Er mag geen vierkante centimeter onbespoten bhjven, ook niet achter buizen. Zelfs dienen de aansluitende binnenmuren ook nog voor een gedeelte bespoten te worden, om doorgetrokken vocht te weren. HET STUCADOORWERK. Nu kan overal de stucadoor aan het werk. Het eerste werk is de plafonds. Daarvoor worden in de vertrekken, gangen en portalen eenvoudige steigers geplaatst op jukken, op zoodanige hoogte boven den vloer, dat de werkman  □ HET STUCADOORWERK. 75 gemakkelijk tot het plafond kan reiken. Tegen de plafondtengels wordt het riet gespijkerd, d. w. z. een dunne laag riet wordt met uitgegloeid koperdraad, dat met kleine spijkertjes vastgezet wordt, op de tengels vastgebonden en dan wordt tegen dit riet de stucadoorsspecie gedrukt. De bedoeling is, dat deze specie zich om het riet zal krullen, zich vast zal zetten om een onderlaag te vormen voor de latere afwerkspecie. Deze bewerking heet in het ruw zetten. Als de aansluiting van wand en plafond een bijzondere bewerking zal ondergaan en de hoek min of meer ornamentaal zal worden behandeld, dan worden deze aansluitingen ook al in de eerste behandeling betrokken. Een eenvoudige lijst of kwartronde overgang kan later gemaakt worden, maar een meer samengestelde hjst, waaraan men den naam van kooflijst geeft, vereischt eenige voorbereiding. Is de lijst uitgebreid, dan worden in den hoek houten plankjes ongeveer in den vorm van de doorsnede der hjst gesteld, waartegen, evenals tegen het plafond zelve, riet op latjes wordt aangebracht. Na het plafond volgen de wanden, en het hangt van de latere behandeling af, hoe deze in eerste instantie zullen worden bewerkt, zelfs of ze een bewerking zullen ondergaan. Want, er is al op gewezen, waar de buitenmuur zal worden behangen en niet bespoten is, wordt het behangsellinnen later op een raamwerk van tengels bevestigd en heeft het dus geen zin den muur eerst nog te bepleisteren, evenmin als daar, waar een betimmering of tegels zal worden aangebracht. Overigens worden de muren, welke later behangen zullen worden, uitgeraapt, d. i. zuiver vlak gemaakt en zoo glad mogehjk afgepleisterd. De gelijkheid van tint speelt in dit geval geen rol en het oppervlak vertoont dan ook nog al vlekken, om welke reden men die afwerking bontpleisteren noemt. Eenzelfde bewerking zal de wand natuurlijk ondergaan, wanneer inplaats van behang een stofbespanning zal worden aangebracht.  76 HET STUCADOORWERK. □ De wand, welke later met olieverf of waterverf zal worden bestreken, vereischt eenige meerdere zorg. Zooals het plafond, wordt deze muur eerst in het ruw gezet, om later afgewerkt te worden. Zijn alle wanden en plafonds in eersten aanleg behandeld en goed droog, dan komt de afwerking, en het hangt er nu van af, welke eischen er aan die vlakken gesteld zullen worden. In het geval het plafond wit gepleisterd zal worden, wordt over de ruwe laag een tweede minder ruwe laag aangebracht, welke met een dun laagje gipsspecie wordt afgepleisterd. Zullen ook nog hjsten of rosetten op het plafond worden aangebracht, dan wordt een model van den buitenomtrek in zink gemaakt, en, op een plankje bevestigd, de verdikte specielaag daarmee afgetrokken. Meer bewerkelijke hjsten, met rozetten of ornamenten, worden van te voren al klaar gemaakt en met gipsspecie tegen het vlakke plafond geplakt. Het groote nadeel van gestucadoorde plafonds is, dat ze ieder jaar opnieuw gewit moeten worden. Veel meer aan te .bevelen zijn om die reden geschuurde plafonds. De afwerklaag bestaat in dit geval uit kalk met zilverzand en een weinig gips, wat er ook in een dunne laag opgebracht, en met een stuk vilt uitgeschuurd wordt. Wanneer deze specie goed droog is, laat ze zich uitmuntend beschilderen met waterverf, en verkrijgt men juist, omdat de fijne zandkorrel zoo duidelijk spreekt, een aangenaam, stevig vlak. DE WANDEN. Wat van het plafond gezegd is, geldt natuurlijk voor hetgrootste deel ook voor de wanden, bijaldien de wanden onbedekt zullen bhjven. Inderdaad gaat men hier in de laatste jaren meer en meer toe over en niet ten onrechte. Een houten betimmering, een bekleeding met leer, ja, zelfs met een eenvoudige stof is toch altijd nog kostbaar en dan neemt men zijn toevlucht  □ DE WANDEN. 77 tot een behangsel van papier. Niet alleen, dat bij de goedkoopere soorten de kwahteit zeer veel te wenschen overlaat en men dus voortdurend tot vernieuwing gedwongen is, ook de kleuren zijn zoo onstandvastig, dat al na korten tijd het verplaatsen van een meubel of het verhangen van een schilderij tot de terwijl tenslotte, maar niet het minst, ook menig behangsel schadelijke bestanddeelen voor de gezondheid bevat. Een geschilderde muur daarentegen is gemakkelijk te onderhouden, laat zich goed reinigen, de kleur verschiet niet of slechts zeer weinig, terwijl beschadigingen betrekkehjk gemakkelijk bij .te werken zijn. De meeste schade wordt doorgaans aan den wand toegebracht spijkers om iets aan op te hangen. Een^eenvoudig middel om daaraan tegemoet te komen is, hetzijJangs het plafond, hetzij op eenigen afstand van het plafond, een lat aan te brengen, waarvan de bovenkant afgerond is, om daar een haak om te kunnen slaan, waaraan schilderijtjes e. d. kunnen worden opgehangen. Voor het geval deze schüderijenhjst aangebracht wordt, kan men het wandgedeelte boven de lijst nog op een andere wijze behandelen als het onderste gedeelte, wat meermalen in de verhoudingen van het vertrek meewerkt. Het is nog niet zoo heel lang geleden, dat tot het werk van den stucadoor ook behoorde de gangen en portalen te voorzien van een imitatie marmeren lambriseering en onmogehjkheden gaat behooren, bij het inslaan van krammen of  78 □ DE WANDEN. het dient gezegd, dat sommige in dit werk een groote vaardigheid gekregen hadden, zoodat dit stucwerk het uiterlijk van marmer zeer nabij kwam. Gelukkig is men van deze en dergelijke namakerijen zoo langzamerhand terug gekomen, zoo dat ook wij er geen verdere aandacht aan zullen wijden. Het vertrek van den stucadoor is een belangrijk maar. ook een gelukkig oogenblik. Want, er is tijdens den ganschen bouw, geen tijd, waarin het huis zoo zeer verontreinigd wordt, als wanneer de stucadoor aan het werk is. Het huis is door de afvallende kalk totaal onbegaanbaar en overal kleven de spatten van de vette kalk. Een ander inconvenient is, dat met het stucadoorswerk veel water in het huis gebracht wordt. Te vermijden is dat niet, maar, aangezien al dat vocht er ook weer uit moet, wil het huis droog zijn, en de andere materialen, in het bijzonder hout, er geen hinder van hebben, tracht men deze moeilijke periode zoo snel mogehjk door te worstelen. Het was daarom niet raadzaam, al veel van de betimmering aan te brengen, en alleen het hoognoodige, waar de stucadoorsspecie strak tegenaan moet komen, heeft men slechts gesteld. Pas als de stucadoor weg is, kan men er toe overgaan, de meer fijnere betimmeringen aan te brengen. Soms gaat men er wel toe over om, alvorens deze betimmeringen te plaatsen, het huis z. g. droog te stoken. Dan worden alle openingen in de gevels dichtgemaakt met houten schotten of zeilen en het huis door ovens gedurende een paar weken flink warm gehouden. Na deze bewerking begint men dan met het stellen der betimmeringen. DE TRAP. Daaronder behoort in de eerste plaats de trap. Soms wordt de trap gesteld voor de stucadoor aan het werk gaat, om een goede aansluiting met het stucadoorswerk te krijgen; meermalen wordt ook de trap pas na het vertrek ■  □ DE TRAP. 79 van den stucadoor gesteld en wel met het oog op beschadiging. Vooral in die gevallen, waar aan de trap een bijzondere zorg besteed is, verdient deze laatste methode aanbeveling. Want, wel kunnen op de treden plankjes of latten gespijkerd worden om de voorkanten der treden te beschermen, doch de afvallende stukken steen, hout en kalk kunnen de rest nog ernstig beschadigen. Er zijn verschillende soorten trappen, welke men toepast, al naar de omstandigheden vereischen. Die omstandigheden worden beheerscht door: le. de hoogte der verdieping; 2e. de plaats waar de trap opgesteld wordt; 3e. de ruimte,  80 DE TRAP. □ welke voor de trap beschikbaar is en waaruit het punt van opgang en het punt van aankomst bepaald is. Men onderscheidt de trappen in de navolgende soorten: a. rechte steektrap: b. enkele scheluwe steektrap; c. dubbele scheluwe steektrap; d. trap met enkel kwart; e. bordes trap; /. wenteltrap. In het teekeningetje op de vorige bladzijde zijn deze trappen in dezelfde volgorde aangegeven. De plaat, waarop men bij het bestijgen den voet zet, heet traptrede; de vertikale afsluiting tusschen twee treden heet stootbord; de afstand in plattegrond gemeten van voorkant stootbord tot voorkant stootbord heet aantrede; het overbhjvend deel der trede, dus dat gedeelte wat over het stootbord heen hangt, heet de wel; het latje onder de trede tegen het onderliggend stootbord is de wellat. Treden en stootborden zijn aan weerszijden opgesloten in de trapboomen, waarvan die tegen één wand of een buitenwand de buitenboom, de andere de binnenboom heet. De paal, waarom zich een trapgedeelte wentelt, heet spil. Wenscht men den bovenkant der trede bedekt, dan heet die bedekking een dektrede. Het doel van de trap is, een verbmding te vormen tusschen twee op verschillende hoogten gelegen plaatsen. Het bestijgen van een trap is dus te beschouwen als een voortzetting van het loopen en er moet dus een zeker verband bestaan tusschen het gaan op den vlakken grond, en het bestijgen van de trap, met dit verschil, dat nog een extra arbeid verricht wordt door het tot op zekere hoogte oplichten van het been. Naar dit beginsel wordt de schuinte van de trap bepaald. Het bepalen van den plattegrond en van de samenstellende deelen van de trap noemt men in de practijk het uitslaan van de trap, en bij dit uitslaan neemt men dan aan, dat twee maal de optrede vermeerderd met een aantrede 60 a 63 centimeter is. Het is wel een eigenaardigheid van de HoUandsche huizen, dat daarin zoo weinig aandacht aan de trap wordt  DE TRAP. 81 besteed. Smal en steil zijn de kenmerken, moeilijk begaanbaar en zeer vermoeiend. Als alle ruimten in het plan zijn vastgesteld en met voldoende zorg zijn bepaald, begint men eens uit te kijken, waar de trap geplaatst kan worden, terwijl juist een goede verbinding tusschen de verdiepingen net gaan door het huis en het overzicht zoo bijzonder aangenaam maakt. In hoeverre deze stelling juist is laten wij in het midden, maar men meent deze trappenveronachtzaming te moeten wijten aan onze voorouders, die in hun scheepstrappen een groote vmdingrijkheid in hét maken van trappen in een beperkte ruimte aan den dag legden. Trouwens het Hollandsche huis in zijn geheel heeft zich toch voor een groot deel naar deze tevredenheid met kleine vertrekkenfgericht. Het begaan der trap tracht men te vergemakkelijken door aan een of beide kanten een leuning aan te brengen. Men kan deze leuning op velerlei wijze oplossen en ook vele verschillende vormen geven. Het eenvoudigste is zeker wel een ronde stok, met een doorsnede van ongeveer 5 centimeters, welke met ijzeren leuninghouders tegen den muur of op een plank tegen den muur (smetstuk) wordt bevestigd. Alle overige constructies zijn eigenlijk een uitbreiding van dit geval, hetzij men een lambriseering tegen den muur aanbrengt, hetzij men de leuninghouders van hout of een ander materiaal maakt, waarmee aan de leuning een anderen vorm gegeven wordt, welke een regelrechte bevestiging tegen de muurplahk mogehjk maakt. Het best maakt men de leuning van een goede houtsoort die men blank laat omdat verf of beits er bij voortdurend gebruik afslijt. Als de trap aan een zijde open is kan men op de boom door een paneelwerk of een hekwerkje met balusters een afscheiding aanbrengen, waarop of waartegen ook weer een leuning kan worden bevestigd. In de meeste gevallen wordt dan aan het begin van deze leuningconstructie een mindere of meerdere zware en geprofileerde paal geplaatst, V. HET WOONHUIS. ZIJN BOUW. 6  82 DE TRAP. □ welke trappaal genoemd wordt, terwijl de trede waarop die paal staat en daaromheen wordt geconstrueerd, de bloktrede heet. Rondom het trapgat d. i. de opening in den boven vloer, waar de trap boven komt, wordt nog een betimmering aangebracht tegen de balken van de raveeling. Aan deze betimmering kan een mindere of meerdere uitgebreidheid gegeven worden, maar in hoofdzaak komt ze toch hierop neer, dat het onbewerkte hout van de balklaag met een goedgeschaafde plank (balkstuk) bekleed wordt, en in verbinding met deze balkstukken wordt dan weer het hekje om het trapgat geconstrueerd. Daar, waar de trap tegen de balk rust, heeft men geen volle trede meer noodig en volstaat men met een smalle trede, het trapstuk of het weistuk genoemd. Veelal wordt de trap aan de onderzijde afgepleisterd en zelfs wordt dit met het oog op brandveiligheid in sommige bouwverordeningen voorgeschreven. Maar deze werkwijze komt ons niet zoo aanbevelenswaardig voor, omdat bij het begaan van de trap deze altijd iets doorbuigt en er dus gemakkelijk scheuren in het pleisterwerk zullen komen. DE AFTIMMERING DER WOONVERTREKKEN. Vertrek voor vertrek nadert nu zijn voltooiing en overal zijn werklieden bezig de laatste hand aan hun werk te leggen en schrede voor schrede zullen wij ze volgen. In de woonvertrekken zijn de timmerkeden bezig, en, al naar den aard van het vertrek en den omvang van het werk, worden daar de verscliillende betimmeringen aangebracht. Allereerst de omtimmering van de deur- en raamkozijnen en nu wordt het ons tevens duidelijk, waarom teeen de stiilen der koziinen klossen gespijkerd waren. Ze dienden niet alleen voor het verankeren van het kozijn in het muurwerk, maar ook om daar de omtimmering aan te bevestigen. Meestal bestaat deze omtimmering uit een  □ DE AFTIMMERING DER WOONVERTREKKEN. 33 enkele vlakke plank, het platstuk; een geprofileerde lijst in verbinding met dit platstuk heet koplat. Onder de ramen brengt men, met het oog op beschadiging bij het openen der ramen doorgaans een lambriseering aan. Zal deze lambriseering heel simpel zijn, dan gebruikt men er dunne plankjes voor, die met groef en messing, als de vloer, in elkaar sluiten, met dit verschil dat men door schaduwwerking een mogelijke naad tracht weg te werken en daarom de verbindingshjnen profileert. Een betere uitvoering is een lambriseering in paneelverdeeling. De samenstelling daarvan is als die van de vroeger beschreven deur, d. w. z. zij bestaat ook uit een randhout met eventueel enkele tusschenstijlen, waartusschen paneelen van hout, triplex of eternit zijn opgesloten, alleen met dit verschil, dat alle samenstellende deelen hchter kunnen zijn. De bovenkant van die lambriseering dekt men met een vensterbank af, een verbreeding van den onderdorpel van het kozijn. DE WANDBEKLEEDING. De beste, maar tegelijkertijd ook wel de duurste wandbekleeding, is een houten paneelbekleeding der wanden, waardoor het vertrek een zeer behaaghjk aanzien krijgt. Verschillende meubels laten zich al in onmiddelhjken samenhang met zoo'n betimmering ontwerpen, b. v. een bank en kasten, terwijl toegevoegde losse meubels zich gemakkelijk er bij aansluiten. De hoogte van de betimmering wisselt van 1. Meter  84 DE WANDBEKLEEDING. □ boven den vloer tot aan de bovenzijde der deuren; de in het laatste geval ongebroken doorgaande bovenhjn bevordert in niet geringe mate het rustig aanzien van het vertrek. Het wandgedeelte boven dit paneelwerk laat zich dan het best beschilderen met caseïneverf, olieverf e. d. Andere, minder kostbare bekleedingen, zijn: lincrustra (een soort linoleum met in- of opgedrukte ornamenten), matten of papier. Met stof,-waarvoor de eenvoudige jutte of [ook het grove linnen aangewezen zijn, krijgt men zeer goede effecten, terwijl zij zich door afborstelen gemakkelijk laten reinigen. Minder aanbevelenswaardig zijn matten, waarin zich de stof ophoopt en zich moeilijk uit laat verwijderen. Over papier zijn reeds een paar opmerkingen gemaakt, waarbij wij. het ook zullen laten. Alleen kan er betreffende de bewerking nog het volgende aan worden toegevoegd: Aangezien het vocht uit den muur op het papier, en niet het minst op de kleur, een verwoestenden invloed uitoefent, doet men het best voor den eersten tijd de wanden met een zeer eenvoudig papier te behangen, waarin zoo weinig mogehjk kleur voorkomt (naturel papier). Wil men de kans van vernietiging vrij loopen, dan moet het behangsel .los van den muur worden aangebracht, en brengt men langs alle vertrekken een raamwerk aan, waarop het behangsellinnen wordt gespijkerd. Daarop wordt dan eerst het grondpapier en vervolgens het behangsel geplakt. Tegen de wanden langs de vloeren worden de plinten gespijkerd, eenerzijds om aan het vlak van den wand voor het gezicht een vasten voet op den vloer te geven, anderzijds om de naad tusschen wand en vloer af te dekken en een bescherming tegen het onderste gedeelte van den wand te vormen. Wordt in de kamer een hooge lambriseering gemaakt, dan laat de schoorsteen zich hierin heel goed tegelijk opnemen. Wordt echter geen betimmering aangebracht dan  □ DE WANDBEKLEEDING. 85 moet de schoorsteen apart behandeld worden. Hiervoor zijn allerlei oplossmgen mogehjk. In veel gevallen is een bijzonder goed effect te verkrijgen door den schoorsteen te-combineeren met een paar kasten. De stookruimte van den schoorsteen (de onderboezem) kan dan samengesteld worden uit- of bekleed worden met natuursteen, ijzer, eternit, tegels of metselsteen. Komt de schoorsteen geheel vrij te staan, dan is een zeer gunstige plaats een der raamhoeken. Het voordeel hiervan is le. dat het hinderlijke voor¬ uitspringen van den schoorsteen, wanneer deze in het midden van den wand geplaatst wordt, minder in het oog valt en ten 2e. dat door deze plaatsing de door de ramen instroomende koude lucht, direct ver¬ warmd wordt, en er ' tevens een heel goede gelegenheid is om van den schoorsteen, door het maken van een simpele afscheiding of het plaatsen van een paar bankjes een aangenaam zitje te maken. In de gevelarchitectuur is zoo'n schoorsteen ook goed als een motief te verwerken.  86 TEGELBEZETTING. □ Over de wenschelijkheid om op de wanden latten aan te brengen voor het ophangen van schilderijen is al gesproken. Wanneer de wanden behangen worden, brenge men onder het behang op de hoogte van de rugleuning der stoel een plank aan (stoelplank). TEGELBEZETTING. De wanden van de keuken en badkamer vereischen nog de zorg dat ze zeer hygiënisch zullen zijn en onaantastbaar voor vocht. Meestal bekleedt men ze daarom met tegels, Waarvan er in alle kwaliteiten en kleuren in den handel zijn. Hoe eenvoudiger men ze evenwel in kleur neemt, hoe beter. De combinatie van witte tegels met een zwarten rand is het meest aan te bevelen. Het zetten van tegels is een uiterst nauwkeurig werk en kan niet aan den eersten den besten metselaar overgelaten worden. Zooals het voegen al tot een speciaal vak is geworden, is ook het tegelzetten een vak. Er bestaan vele mogelijkheden voor het plaatsen van tegels in onderling verband met elkaar. Van de twee meest toegepaste manieren is de eerste, de tegels „in verband" te plaatsen, dus dat de voegen boven elkaar om den halven tegel verspringen; de tweede is zoowel horizontaal als vertikaal doorgaande voegen te houden. De laatste methode is beter, omdat daarmee sterker het karakter van bekleeden wordt uitgedrukt. Evenals de steenen voor de verwerking ruimschoots worden natgemaakt, laat men ook de tegels zich met water doortrekken. Men voorkomt daarmee, dat ze het water uit de specie zullen zuigen, wat het verhardingsproces zou belemmeren. Ook gangen en portalen worden dikwijls met tegels bekleed. Een enkel maal, bij weelderiger inrichting, komt marmer als bekleedingsmateriaal in aanmerking. De marmerplaten worden dan met gips tegen het muurwerk ge-  □ KEUKENBETIMMERING. 87 plakt en met koperdraadjes verankerd aan in de muren geslagen spijkers. KEUKENBETIMMERING. Met de beschrijving van de wandbekleedingen zijn wij nu wel op eenige andere werkzaamheden vooruit geloopen. Want, om in de keuken, badkamers en portalen tegels of marmer regelmatig en goed te kunnen aanbrengen, was het noodig, dat eerst andere werkzaamheden verricht werden. In de keuken moeten eerst de aanrecht en keukenkast, de schoorsteen en keukenplanken aangebracht zijn, om daar met tegels of andere minder handelbare materialen op te kunnen aansluiten. De aanrecht is een eenvoudige tafelconstructie met laden en kastjes onder het blad. Veelal als onderdeel van de aanrecht, maar meer aanbevelenswaardig los daarvan, wordt de gootsteen opgesteld, want tegen den onderkant van den gootsteen heeft nog al eens condensatie plaats en het eventueele kastje onder den gootsteen is dan ook altijd vochtig. Tegenwoordig past men het meest vuurkleigootsteenen toe; een enkele maal in arbeiders woningen nog wel gootsteenen van geëmailleerd gegoten ijzer. Sinds enkele jaren worden ook granito aanrechtbladen gemaakt met daaraan verbonden gootsteenen in hetzelfde materiaal. Ze voldoen heel goed en zijn, ondanks hun hardheid, toch nog eenigszins veerkrachtig, zoodat het stooten van een kopje of bord niet dadelijk de breuk daarvan tengevolge heeft. Want, hoe fraai een marmeren aanrechtblad in een keuken staat, de hardheid daarvan is een onoverkomelijk bezwaar voor de toepassing. De kraan boven den gootsteen moet op zoodanige hoogte zijn aangebracht, dat men in flinke emmers gemakkehjk water kan tappen. De afvoerinrichting van een gootsteen moet zoo gemaakt zijn, dat ten eerste geen rioollucht kan  88 KEUKENBETIMMERING. □ binnen treden en ten tweede geen verstopping kan plaats vinden. Voor het eerste geval brengt men onder den uitloop een z. g. stankafsluiter aan, welke den vorm heeft van een liggende S. Het water in de onderste bocht verhindert den doortocht aan rioolgassen. Om verontreiniging van de afvoerleiding te voorkomen wordt voor de uitmonding een rooster aangebracht, hetzij vast, hetzij wegneembaar. Mochten fijne vaste stoffen niet door den syphon gevoerd worden, maar daarin bezinken en zoodoende de aanleiding van een verstopping kunnen zijn, dan heeft men, met het afschroeven van een dopje onder aan de syphon, gelegenheid om dit vuil te verwijderen. Een groot* gemak levert een z.g. druipbak op. Is de gootsteen groot, dan kan men over een gedeelte van den gootsteen een los houten rooster leggen. Over het algemeen maakt men de gootsteenen zoo klein, dat men dat rooster niet kan toepassen. Men maakt dan een verdieping in het aanrechtblad, schuinafloopend naar den gootsteen en legt daar een houten rooster in. De keukenkast bestaat doorgaans uit drie deelen en wel een bovenkast met glasdeurtjes, een onderkast met paneeldeurtjes, waarboven laden, en een ruimte tusschen onder- en bovenkast, waar schotels in geschoven kunnen worden. Een zeer belangrijke zaak in de keuken is een goede afvoer van de wasem. De ventilatie door de geopende vensters zou ten eenenmale onvoldoende zijn, ongeacht nog het ongerief van de etenslucht, welke zich bovendien uit de keuken gemakkelijk door het huis zou verspreiden. Onverschillig of op gas dan wel op een kolenfornuis gekookt wordt, maakt men daarom op een hoogte van 1.80 M. uit den vloer een kap, waar de wasem opgevangen en, door een kanaal, boven het dak wordt afgevoerd. Meestal zal de stookplaats in een hoek van de keuken zijn, in welk geval men een goede gelegenheid heeft om de wasemkap te bevestigen. Kan men niet van deze gunstige gelegenheid profiteeren,  □ KEUKENBETIMMERING. 89 dan is die wasemkap op te hangen aan het plafond. De hangconstructie kan uit den aard van de zaak hcht zijn, omdat de wasemkap hcht kan zijn. Een wasemkap van eternietplaten of van dun plaatijzer is alleszins voldoende. In het wasemkanaal zelve, dat in de meeste gevallen een doorsnede heeft van 0, 22 x 0. 22 M. (in verband met de afmetingen van een baksteen) bevindt zich een beweegbaar luikje. De tijden, gedurende welke het wasemkanaal niet gebruikt wordt, kan het voor tocht worden afgesloten. Rondom tegen de wanden van de keuken moet nog voldoende gelegenheid zijn voor het opstellen van potten en pannen en keukenbenoodigdheden, evenzoo goed als er nog gelegenheid moet zijn tot het ophangen van verschillende artikelen. Daartoe bevestigt men een plank op houten of geëmailleerde consoles met een regel daaronder, waarin de noodige haken of knoppen zijn gedraaid. De vloer van de keuken maakt men het hefst van een gemakkelijk te reinigen materiaal. Tegels, houtgraniet (een mengsel, waarvan zaagsel, cement en magnesium de hoofdbestandeelen zijn en dat een naadlooze constructie mogehjk maakt) of granito zijn de meest gewenschte materialen. Het verdient aanbeveling den vloer met een ruimen hoUen|kant|in den wand te doen overgaan. Wanneer de gelegenheid er is, zal men goed doen naast de keuken een gelegenheid te maken waar het ruwste werk kan worden verricht, de waschkeuken. Zij behoeft niet groot te zijn, en, wanneer er slechts een aanrecht, een bergkast, een stofferkast en een flinke gootsteen of uitstortbak zijn, is dat ruimschoots voldoende. BIJRUIMTEN. Evenzoo is een vertrekje tusschen keuken en eetkamer zeer gewenscht. Dit dienkamertje kan in de eerste plaats dienen als sluis tusschen keuken en eetkamer om de etenslucht te'weren, en in de tweede plaats vindt men er een goede gelegenheid voor het opbergen van serviezen en het dagelijks  90 DE KASTEN. □ te gebruiken eetgerei. In dit kamertje zijn dan ook in hoofdzaak kasten met laden en een klein spoelbakje aanwezig. Over de verschillende kasten in het huis valt nog wel het een en ander op te merken. DE KASTEN. We onderscheiden de kasten in hoofdzaak in leg- en hangkasten. De legkast of plankenkast dient voor het neerleggen of opstapelen van verschillende goederen. In de kasten zijn planken aangebracht, rustend op aan weerszijden tegen de wanden van de kast aangebrachte steunen. Wanneer die steunen niet verplaatsbaar zijn, zijn de planken aan een vaste plaats verbonden. Wenscht men de planken verstelbaar, dan worden in de hoeken van de kast latten opgesteld, waarin keepen gehakt of gaten geboord zijn. In die keepen kan men houten latten leggen, de woutermannen, of in die gaten kan men een metalen staaf steken, waarop de plank rust. De hangkast, de naam duidt het al aan, dient voor het ophangen van Weedingstukken. Ze dient voor practisch gebruik ten minste een diepte te hebben van 55 a 60 centimeter, om er de costuums in een rij achter elkaar in te kunnen ophangen. De kleerhangers hangt men dan aan een staaf, welke aan weerszijden in de kastwanden is bevestigd. De hoogte van de staaf wordt bepaald in verband met de lengte van het langste kleedingstuk, en de overbhjvende ruimte kan men door het aanbrengen van een plank benutten tot het opstellen van een hoededoos e.d. Wanneer men die ruimte verdeelt, kan er misschien onder in de kast ook nog een lade voor schoenen of gevouwen kleedingstukken worden aangebracht. VESTIBULE EN GARDEROBE. Gaan wij nu nog door enkele andere ondergeschikte ruimten en beginnen wij met de eerste ruimte na het binnen-  □ VESTIBULE EN GARDEROBE. 91 treden, de vestibule, al of niet in samenhang met een garderobe. Dezelfde materialen als waarmee de wanden bekleed zijn, kiest men het hefst ook voor de vloerbedekking en daarvoor komt marmer wel het meest in aanmerking. Men heeft daartoe ook een vasten ondervloer noodig. Voor het geval geen ondervloer van gewapend beton is gemaakt, vult men de ruimte met zand, wat stevig wordt aangestampt en waarover een vloer van steenen gelegd of van beton gestampt wordt. Hierop strooit men een laag schelpen, en daarop legt men de marmeren platen. Om geen hinder van een vloermat te hebben legt men deze in een in den vloer uitgespaard vak, waaromheen ter bescherming van de tegels of het marmer een metalen rand bevestigd wordt. Voor zoover aan deze ruimte een uitrusting wordt gegeven, bestaat deze uit een kapstok, een handwaschbakje, een spiegel en een tafeltje. De kapstok maakt men het eenvoudigst en doelmatigst door onder een plank voor de hoeden een serie ijzeren of koperen staven te bevestigen, waaraan met haken de kleedingstukken kunnen worden opgehangen. DE KELDER. Een ruime kelder laat zich naar de behoeften in verschillende afdeehngen verdeelen. Voor het geval de keuken er buiten valt, dient men scheidingen aan te brengen tusschen den voorraadkelder, den brandstoffenkelder, en den wijnkelder. Laat zich de scheiding tusschen de eerste en derde vrij gemakkehjk aanbrengen, en kan men daar zelfs al met een eenvoudig lattenwerk volstaan, die ter afscheiding van de brandstoffenbergplaats moet steviger zijn om het doordringen van stof en gruis te voorkomen. De betimmering dier verschillende ruimten is uiterst sober. In den voorraadkelder zal een kast, waarvoor een met gaas bespannen deur, en eenige volle- en latten planken al voldoende zijn. De rekken in den wijnkelder neemt men hefst van ijzer. In het geval dat men de flesschenrekken  92 DE BADKAMER. □ van hout maakt, zaagt men de planken uit in de halve doorsnede van flesch en van hals. Het kolenhok in den brandstoffenkelder wordt meest afgeschoten door een schot, waarvan de delen aan de zijkanten in gleuven ghjden. Aan den onderkant spaart men dan een opening, voor het uitscheppen van de kolen. DE BADKAMER. Op de verdieping bij de slaapkamers wordt de badkamer ingericht. Over de meest wenschelijke wijze van groepeeren van slaapvertrek, kastenkamer en badkamer zullen wij in dit boekje niet spreken en ons slechts bepalen tot de enkele voorwerpen en afwerking in het vertrek zelve. Zooals alreeds is opgemerkt worden de wanden van de badkamer betegeld. De vloer maakt men ook het hefst van een zoodanig materiaal, als men desnoods ook nog blootsvoets kan beloopen, tenzij men. den vloer belegt met voor het gebruik passende tapijten. Een goede vloerbedekking is houtgraniet, wat een naadloozen vloer geeft en in staat stelt de aansluiting van vloer en wand met een hollen hoek te bewerken. De onmisbaarste meubels in een badkamer zijn het bad, kuipbad of (met) stortbad, met, zoo de woning niet voorzien is van een warmwaterleiding, een geijser en een waschtafel. Dikwijls wordt ook nog een closet er bij gesteld, maar, zoo dit het eenige closet op de betreffende verdieping is, verdient dit geen aanbeveling. De toe- en afvoer van  □ HET BEGLAZEN. 93 het water geschiedt op dezelfde wijze als reeds elders is aangegeven. Alleen hebben bad en waschtafel nog een bijzondere inrichting om, wanneer het water bijna tot den rand gestegen is, het overtollige water af te voeren, de z.g. overloop. In het bijgaande teekeningetje is de doorsnede van een waschbak geteekend. DE ZOLDER. Tenslotte blijft de zolder over. Uit den aard van de zaak behoeft hier buiten de aangebrachte vertrekken en vertrekjes weinig te gebeuren, omdat de zolder in hoofdzaak voor bergruimte benut wordt. In dit geval is een lattenafscheiding al voldoende. Een gedeelte van den zolder is nog in te richten voor droogzolder, waartoe een aantal ronde stokken op voldoende hoogte boven den vloer worden opgehangen. HET BEGLAZEN. Bij het doorschrijden van het huis hebben wij ons voor het laatste gedeelte meer gehouden aan de algemeene inrichting, dan dat wij ons met de bijzondere bewerkingen van de verschillende onderdeden ophielden. Zoodoende hebben wij minder acht geslagen op enkele werklieden, die toch al eenigen tijd aan het werk waren. Want, vóór tot de fijnere afwerking en de betimmeringen kon worden overgegaan, moest het huis wel ontoegankelijk zijn voor alle vocht, dat van buiten af zou kunnen binnentreden. De man, die daarvoor had te zorgen, is de glazenmaker, in veel gevallen de schilder. Nadat de ramen geheel op bewegen zijn ingericht en er niets meer aan behoeft getimmerd te worden, kan de glazenmaker zijn ruiten zetten. Er zijn vele glassoorten. Allereerst is al de scheiding te maken tusschen doorzichtig- en ondoorzichtig glas, wat men al naar de behoefte toepast. Van het doorzichtig glas wordt het meest gebruikt het spiegelglas, het enkel en het dubbeldik glas, en het glas-in-lood. Het spiegelglas heeft een diep,  94 HET BEGLAZEN. □ glanzend aanzien en is heel gelijkmatig. De minste dikte is 6 millimeter. Het enkel- en dubbeldik glas is tengevolge van de wijze van fabricage, niet zoo gelijkmatig en geeft meermalen verteekening van de beelden. Enkeldik glas heeft een dikte van 1£ a. 2 millimeter, dubbeldik van ongeveer 3 a 4 millimeter. De ramen van de hoofdvertrekken worden meestal met spiegelglas bezet; die van de neven vertrekken worden met een beglazing van dubbeldik glas voldoende geacht. Het glas in lood wordt zoowel gekleurd als ongekleurd toegepast. Het glas-in-lood treedt dan in de plaats van de bovengenoemde beglazing. Gekleurd glas-in-lood heeft een sierend karakter en vindt zijn toepassing in bovenlichten van ramen of deuren, in de vensters van het trappenhuis of als ruitjes in deuren. De ondoorzichtige glassoorten worden daar verwerkt, waar men het uitzicht of het inkijken wenscht te belemmeren. Voor liggende afsluiting, b. v. het glas in hggende lantaarns, of daar, waar op het glas groote druk kan worden uitgeoefend en dwkans van breken en gevaar voor de omgeving zeer groot is, past men gewapend glas toe d. i. glas, waarin bij de fabricage een netwerk van dun ijzerdraad is aangebracht. Het glas wordt op verschillende manieren vastgezet. De eerste voorwaarde is, dat de aansluiting waterdicht zij. Bij eenvoudige uitvoering wordt eerst in de glassponning van het raam een laagje slappe stopverf aangebracht, want ook aan de binnenzijde moeten nog voorzorgsmaatregelen genomen worden om afvloeiend condensatiewater te verhinderen in aanraking met het hout te komen. Dan wordt de ruit stevig in de slappe stopverf gedrukt en ook aan de buitenzijde met stopverf vastgezet en met het stopmes onder een schuine lijn als de hypothenusa van de rechte zijden van de glassponning afgesneden. Een andere wijze van vastzetten is met glaslatten. Spiegelglas en glas-in-lood worden bijna uitsluitend met glaslatten vastgezet. Nadat eerst weer de ruit in de slappe zwartgekleurde stopverf is  □ HET VERFWERK. 95 gedrukt, wordt aan de buitenzijde een dun latje ook weer in slappe stopverf aangedrukt en vastgespijkerd. Glas-inlood ruiten van grootere afmetingen worden in stukken gemaakt en op afstanden van 0,60 a 0,70 m verbonden door z.g. brugijzers, dat zijn twee staafjes van koper, welke aan beide zijden in de omlijsting bevestigd zijn en met bouten aan elkaar verbonden. Liggende ruiten legt men meest los op de zij- en bovenondersteuning, en behoedt ze voor afglijden door ze aan de onderzijde met koperen haken vast te houden. De naden worden ruimschoots met lood gedekt. HET VERFWERK. Het verven heeft tweeërlei doel, en wel om het materiaal, hetzij hout of metaal voor de weersinvloeden te beschermen, en, om door kleur de architectonische werking te verhoogen. De verf, van goede samenstelling, in dunne lagen opgebracht, verhardt en vormt een elastisch ondoordringbaar huidje vast op de oppervlakte. Om zich evenwel te kunnen hechten moet het hout goed droog zijn. Zijn er nog vochtdeelen in het hout aanwezig, dan zullen die onder invloed van de zon naar buiten komen en zich plaatselijk onder de verf verzamelen; het zijn de blazen in het verfwerk. Blazen komen ook voor, wanneer verf van minder goede samenstelling is gebruikt en na het aanstrijken aan de felle zon wordt bloot gesteld. Dan verbrandt de verf onder blaasvorming. In den loop van het werk hebben wij al meermalen den schilder op het werk gezien en zijn werk had dan ten doel om het hout voor de inwerking van vocht te beschermen. Al het hout, dat tijdens het bouwen gebruikt werd en later geverfd moest worden, werd van te voren met een heel dunne verf of met olie bestreken en het hout, dat met natuursteen of metselwerk in aanraking zou komen, werd met menie bestreken. Wij merkten dat op bij de einden der balken en bij de vlakken der kozijnen, die tegen het  96 HET VERFWERK. □ metselwerk zouden komen. Ook metalen werden gemenied om het roesten te voorkomen. Hiermee kreeg het hout zijn eerste oppervlakte behandeling, en pas, wanneer alles zoover klaar is, dat geen ruwe behandeling meer te duchten is, kan tot de afwerking worden overgegaan. Eerst worden de gaten en gaatjes gestopt met stopverf. Maar ook de oppervlakte van het hout eischt nog wel een bewerking om althans de verf zoo te kunnen aanbrengen, ^ooma trAon mipffpnhpirl meer zichtbaar is. Oo de ODDer- vlakten wordt daarom een dun papje gesmeerd, wat plamuur heet, en met een plamuurmes heel dun en glad wordt uitgestreken. Na die bewerkingen kan tot het verven worden overgegaan. De eerste laag verf wordt evenwel nog eens met schuurpapier en met puimsteen goed doorgeschuurd, om ook de laatste ruwheid of oneffenheid nog weg te werken. De volgende laag vormt de grondlaag voor de afverflaag. Aan de grondverf wordt al ten naastenbij de kleur gegeven van de standverf, en ten slotte wordt de laatste laag, de standverflaag, aangebracht al naar gewenscht wordt, mat of glanzend. Ter bestemder plaatse is er al de aandacht op gevestigd, dat ook de muren dikwijls geschilderd worden, en niet alleen in ondergeschikte ruimten maar ook de woonvertrekken, en tegelijkertijd werd op de voordeden van deze behandeling gewezen. Zooals gezegd, wordt voor het beschilderen van de muren olieverf of waterverf gebruikt. In beide gevallen moet de muur voor de behandeling goed droog zijn. Men past voor het beschilderen der wanden liever waterverf dan olieverf toe, omdat olieverf een vaste ondoordringbare opperhuid vormt en de wanden dus altijd vochtig zullen aanvoelen door de vorming van condensatievocht; waterverf daarentegen bhjft poreus en laat een aanslag van vocht door tot de pleisterlaag. In de laatste jaren wordt koudwaterverf in poedervorm in den handel gebracht, wat bestaat uit een niet door de alkaliën uit den muur aantastbare verfstof met een of ander bindmiddel, b.v. Caseïne (kaasstremsel). Onder  □ SLOTBESCHOUWING. 97 bijvoeging van water maakt men daar dan heel eenvoudig zijn verf van. Voor het aanbrengen op den muur wordt deze dikwijls voorgewasschen met een vette zeepsop; de zeep vormt een uiterst dun huidje op de pleisterlaag en voorkomt, dat het water uit de verf te snel en te onregel-: matig in de pleisterlaag zou trekken, waardoor het verfwerk plekkerig zou worden. Door toepassing van verschillende kleuren en het opbrengen van ornamenten door middel van schabionen kan men zeer fraaie resultaten bereiken. Na den schilder is nog eenmaal het woord aan den timmerman. Zijn laatste werk is, om de krukken in de deuren, de deurplaten, de grepen en alle andere metaalwerken aan te brengen, die niet geverfd dienden te worden. En nadat tenslotte ook de stofdorpels tusschen de stijlen van de binnendeurkozijnen zijn geschroefd, is ook zijn werk klaar. SLOTBESCHOUWING. Met den timmerman nemen wij nu afscheid van het huis. Maar wij wenschen dit niet te doen, voor we ons nu nog eens een laatste maal tot een meer algemeene beschouwing van de resultaten gezet hebben. Want, tot nu toe hebben wij onze aandacht gegeven aan de bewerking, en dan nog slechts aan het allervoornaamste, en onthielden ons van eenige opmerking betreffende den vorm. Een enkel maal weken wij daar van af, en heel in 't begin, bij het opstellen van het programma van den bouw hadden wij ook nog gelegenheid een beknopte opmerking over de architectuur te maken. Maar die schijnbare verwaarloozing van den vorm had niet als oorzaak onze onverschilligheid daaromtrent, doch om aan het eind de gelegenheid te geven meer ongebroken daarop terug te kunnen komen. Voor den Architect toch is de vorm hoofdzaak, en al het andere komt in de tweede plaats. Bouwkunst is zonder bouwkunde onbestaanbaar. Bouwkunst is het zoeken van den schoonen vorm, gebonden aan den nuttigheidseisch, d. w. z. het gebruik in het dagehjksch leven is levensvoorwaarde. V. HET WOONHUIS. ZIJN BOUW. 7  98 SLOTBESCHOUWING. □ In groot- het huis- en in klein- de onderdeden van het huisschept de bouwkunstenaar zijn vormen, welke een ruimtelijke werking te vervullen hebben, en in groot- de bestanddeden van het huis, de vertrekken-, en in klein-, de onderdeelen van het vertrek —, een rytmisch gevoel wakker roepen, een schoonheidssensatie teweeg brengen, maar tevens een gevoel van welbehagen, van gemakkelijkheid ter bewoning, van practische bruikbaarheid bezitten- Deze beide elementen bestemmen de bouwkunstige waarde en een bouwwerk, dat slechts één van die elementen zou bezitten, is geen werk met bouwkunstige waarde. Het wordt dikwijls aangezien, dat de practische bruikbaarheid noodzakehjk aan de scboone veruiterlijking zou tekort doen, of een tekort aan schoonheid wordt geweten aan de door de practijk gestelde eischen. Maar noch het een, noch het ander heeft recht van bestaan, en slechts een tekort aan kunstenaarsschap en een gebrek aan kennis van zaken kan de oorzaak dezer tekortkomingen zijn. „Een werkehjk kunstenaar beschouwt de nuttigheidseischen niet als zooveel belemmeringen in de verwerkelijking zijner architectonische opvattingen, maar hij aanvaardt ze tot een hoogere opvoering van zijn werk," schreef de Amerikaansche architect Lloyd Wright. En hiermee is tegehjkertijd op den nauwen samenhang van de bouwkunst met den tijd gewezen. Alle kunst is een veruiterlijking van een diepere zielegesteldheid der menschen en de verschillende vorm- (en kleur-) verschijningen door de geschiedenis der eeuwen vinden hun oorzaak in de veranderde levensaanschouwing in die verschillende tijden. Met die innerlijke verandering gaat ook een uiterlijke verandering gepaard, die zich tegelijk openbaart in wijzigingen van practischen aard. Deze doet zich b.v. kennen in de constructie van het huis, zoowel in de samenstelling van het grondplan als in de toepassing van materialen. Zeer bijzonder is het dan wel, daar ook weer een zekere verwantschap tusschen het karakter dier materialen en ver-  □ SLOTBESCHOUWING. 99 schillende maatschappelijke gebeurlijkheden, op hun beurt weer nauw samenhangend met de levensaanschouwing van het oogenblik, zijn waar te nemen. Enkele voorbeelden mogen dit verduidelijken. Tusschen het graniet, een uiterst harde steen, de bewerking daarvan en de maatschappelijke inrichting bij de Egyptenaren en hun godsdienst bestaat voor ons gevoel een zeker verband, een zelfde verband als wij aanvoelen tusschen het beton en gewapend beton, spiegelglas, naadlooze vloerconstructies en de concentraties der massa's, een sterk vereenvoudigde leefwijze en het verlangen naar een dieper geestelijk leven van het oogenblik. Het moet erkend worden dat een mathematisch bewijs daarvoor niet te leveren valt, maar wel aangevoeld kan worden. . Wanneer dus een kunstenaar ontvankelijk is voor de roerselen der massaziel, en hij weet de keuze van zijn materiaal en de bewerking daarvan zoodanig te kiezen, dat dat alles een zuiver beeld geeft van zijn eigen doorleving, dan is een kunstwerk geschapen, dat een tijdlooze waarde heeft .Met de grootte van het voorwerp heeft dat niets te doen, zoowel het kleinste als het grootste kan de uitdrukking van een diepe doorleving van het tijdgebeuren zijn, en door die elementen wordt de werkelijke eeuwige waarde bepaald. Hoe eenvoudiger zich dan het karakter uitspreekt, hoe waardevoller men dit acht. Dat verklaart ons, waarom die kleine woningen op het land, die molens e.d. voor ons een groote waarde hebben. Het is niet alleen hun schilderachtigheid, waardoor ze tot ons spreken, maar wel degehjk het karaktervolle, het juist begrip van wat zij moesten zijn, waartoe ze moesten dienen, geeft ze een andere dan enkel een schilderachtige schoonheid: zij bevatten een bouwkunstigesc hoonheid. Niet het minst draagt daartoe bij het onbewust gevoel van den maker om de natuur in dat geval te doen meespreken, te beheerschen. Zij „doen" in het landschap, omdat  100 SLOTBESCHOUWING. □ het landschap meewerkt op een of andere wijs een bepaalde uitdrukking te versterken. Onmiddelhjk daar, waar het juist begrip van tijd en plaats verloren gaat, is bouwkunst uitgeschakeld. Dat is de reden, waarom in de laatste vijftig jaren onze steden en dorpen zoo mateloos en redeloos verknoeid zijn. Noch hij die het huis bouwde, noch wie het het bouwen was zich bewust van zich zelf, en blinde domheid deed hen staren naar de uitwendigheid, zonder een oogenblik tot in zich zelf te durven afdalen. De bouwer wist niet wat hij bouwde of wat een huis was en maakte daarvan een groepje hokjes, met eenige meubels zonder eenigen onderlingen samenhang. De bewoner wist in eigen duisterheid zijn eischen aan een woning niet te formuleeren en betrok die hokjes, zette er zijn meubels in, kon zich er verder niet in bewegen en voelde zich diep ongelukkig. Ten einde raad bracht men de stadshuizen over naar het land1) en trachtte door uiterlijk lawaai, de aandacht van de oorzaak af të leiden; de resten van de landelijke woning vinden een broedplaats in de stad, en gaven daar het aanzien aan ziellooze halletjes, aan groote schouwen met centrale verwarming, en aan kaarsenkronen en Stallantaarns met een electrisch gloeilampje. Armoede van geest, angst om wakker te worden, het gemak van te teeren op knappe voorouders, maakte de oogen dof en de lichamen slap, tot de menschen elkaar van afgunst verscheurden. Wat zal ons nu de toekomst brengen? Het is niet Je zeggen. Er mogen op het oogenblik teekenen zijn, welke een oogenschijnhjk betere verhouding doen verwachten, een maatschappelijke orde waarin het enkele individu absoluut ondergeschikt is aan het groote geheel, — het omgekeerde *) Zie ook weer het al genoemde boek : Bouwkunst in de stad en op het land.  □ SLOTBESCHOUWING. 101 was het kenmerk van den achter ons liggenden tijd — en vernieuwd geestelijk leven, maar wie kan weten of het zuiveringsproces al diep genoeg gewerkt heeft ? wie zal uitmaken of de bodem, waarop het nieuwe gebouw staat opgericht te worden van homogene samenstelling is, althans zoo homogeen, dat, zonder gevaar voor instorting of verzakking gebouwd kan worden? Maar dat er een nieuw leven is, dat men het verlangen heeft naar dieper leven, dat de kunstenaars, zij het dan min of meer bewust, zich een beeld vormen van de geestelijke behoeften der menschen, dat de menschen zelf meer vragen, is een vaststaand feit. Dat wijst op een innerlijke revolutie, gezond en waardevol. Er zijn nieuwe steden te verwachten met een eigen schoonheid, er zijn nieuwe woningen te verwachten met een eigen schoonheid. Zij zullen voldoen aan de diepste geestehjke behoeften en een bevrediging geven voor de stoffelijke verlangens. Dan zal er niet meer gesproken behoeven te worden van kunst en kunstenaars, maar zal een ieder die schoonheid in zich hebben. Aan hét eind van dit boekje zijn wij wel verplicht nog een enkele opmerking toe te voegen aan het voorafgaande, omdat er misschien weinig samenhang te bespeuren is tusschen de nuchtere weergave van wat er bij het bouwen voorkomt — en dan nog zeer onvolledig en zeer beknopt — en de laatste meer algemeene beschouwing. Want men kan zich afvragen, waarom, terwijl in het laatste zoo sterk den nadruk gelegd werd op datgene wat van onzen tijd behoort te zijn, juist in het daaraan voorafgaande daarvan zoo weinig wordt gezegd. In den aanvang is daarop het antwoord gegeven, dit boekje is uitsluitend voor leeken geschreven, om hen, die een eenvoudig bouwwerk bezoeken een gids te zijn,j[iets te doen begrijpen van wat ze daar zien — en waar ze tenslotte dagehjks mee moeten omgaan en in verkeeren. In een  102 SLOTBESCHOUWING. □ ander werkje zal nog verder op de inrichting van het huis worden ingegaan. Daarom moesten wij ons bepalen tot die constructies, welke overal gezien worden, met weglating van die, welke misschien wel veel beter en meer in overeenstemming met dezen tijd zouden te maken zijn, doch nog zoo spaarzaam toegepast worden, dat ze slechts curiositeitshalve vermeld dienden te worden, waarmee het werkje te uitgebreid zou worden. Met het laatste stuk is getracht even de aandacht te vestigen op het groote geheel en hoe de mensch daar tusschen staat. Misschien, dat het sommigen aan het denken zal brengen en, in samenhang met het eerste, een aanleiding moge zijn tot een grootere belangstelling voor het huis, dat wij bewonen.  DE PERS OVER „EI.SEVIER'S ALGEMEENE BIBLIOTHEEK." „Een onderneming, die de uitgevende firma, die dezen tijd en ons land tot eer strekt." Letterkundig Weekblad der N. R. Crt. „De uitgave ziet er goed uit: een groen linnen bandje met een goudgestempelde rug, ontworpen door A. v. d. Valk, een duidelijke druk; kort en goed; een even bescheiden als smakelijke verzorging van het uiterlijk bij een opvallend billijken prijs". De Telegraaf. „Het denkbeeld lijkt ons zeer gelukkig. Het kreeg moreelen steun van een groot aantal Nederlanders van aanzien en gezag in de wereld der letterkunde, journalistiek, kunst, wetenschap en het politieke leven. „Het eerste deeltje, dat thans voor ons ligt, rechtvaardigt uiterlijk en door zijn onderwerp dien steun geheel". De Nieuwe Courant. .... „men kan niet anders dan deze onderneming het beste toewenschen, en ieder die het goed meent met Nederlandsche volksontwikkeling zorge in eigen kring, dat leeszalen, leesgezelschappen, vrienden en kennissen (niet het minst hunne kinderen) zich de voor dezen tijd geringe kosten getroosten van een abonnement". Bloemendaalsch Weekblad. Over deel I: De Russische Revolutie. „Wie in Nederland aan de groote wereldgebeurtenis, in den titel van dit boekje vermeld, en die volsens den schriiver erooter is dan eenige andere, welke de mensen tot nu toe beleefde, tot beter begrip wil komen, omtrent zichzelf en zijn omgeving, hij grijpe leergierig naar dit gemakkelijke boekje, waarin aan de hand van objectieve gegevens vele sluiers worden opgelicht en veel inzicht wordt verspreid ten aanzien van onze, door de gelijktijdige veelheid van verschijnselen oogenschijnlijk ingewikkelden tijd, maar die, hoe somber en tragisch ook, aan de hand van gidsen als dezen schriiver. voor den mense.h van rustige, onbevreesde, onpersoonlijke waarneming en vergelijking evengoed te begrijpen, te overwinnen en te, overkomen is als elke andere, waarvan hij in andere geschiedenisboeken las en.... genoot". Bloemendaalsch Weekblad. „Het is een werkje, waarvan wij de lezing zéér kunnen aanbevelen. De schrijver heeft zich op een hoog standpunt geplaatst en getracht, een overzicht van en een inzicht in de Russische Revolutie te geven, daarbij steeds zooveel mogelijk zich indenkend in de omstandigheden en de mentaliteit van daarginds". Algemeen Handelsblad. „een beschrijving van de revolutie, die eerlijk poogt, deze haar eigen taal te laten spreken, die tracht naar begrijpen allereerst en de  beoordeeling verschuift naar het tweede plan. De feiten, zoover bekend, zijn erin verwerkt, de personen erin geteekend met een onpersoonlijke toewijding aan wat den schrijver docht de objectieve j waarheid te zijn. Dt Gids. Over deel II: De werelden, die ons omringen. „De lezer zal in dit boekje tal van belangwekkende bizonderheden vinden, die met zorg uit de jongste litteratuur zijn bijeengegaard, en meegedeeld in eenvoudige, goed verstaanbare taal — een welkome aanvulling voor hetgeen in de reeds bestaande grootere of kleinere populaire werken niet of nog niet te vinden is. Hemel en Dampkring. Over deel III: Van Wingewest naar Zelfbestuur in Nederlandsch-Indië. „Het is de vrucht van veel studie en veel opmerken in Indië zelf. en het is geschreven in den beschaafden, overtuigenden toön, in den keungen vorm, die het werk van Stokvis kenmerkt, en die maakt, dat er naar hem geluisterd wordt, ook door personen van andere richting." De Avondpost. „een goed gedocumenteerd, maar vooral een vlot geschreven werk." De Indische Gids. „Het werkje is als een bizonder gelukkige uitgaaf te beschouwen. Het geeft kort en duidelijk de geschiedenis van onze koloniën op een wqze, die inderdaad bewondering verdient. Het is een der beste werkjes op dit gebied. Oprechte Haarlemsche Courant. „Dit boekje is het eerste leesbare overzicht van Indië's politieke geschiedenis, dat in deze eeuw is verschenen van de hand van een Nederlander. Het is veel beknopter dan de studie van Clive Day, die in 1904 uitkwam en dus over de beweging tot zelfbestuur niet handelt. De Telegraaf. Over deel IV: De abdis van Castro. „L'abbesse de Castro" is geloof ik verschenen in S.'s „Chroniques Italiennes", tegelijk met andere dramatische, zeer aangrijpend vertelde novellen als de geschiedenis van het proces der familie Cenci, maar geen verhaal overtreft het thans besprokene in felheid van hartstocht-teekening. Het is de geschiedenis van het Wereld-motief der gedwarsboomde liefde, met Italiaansche weekheid en kracht tegelijk geschilderd, en de tragiek van de vrouw, die haar liefde niet volkomen vermag te geven, met volharden kan tot het einde, en daarom moet ten onder gaan. Minerva.